^JB^ÏÏJgfëüla
Heemt ijd i nglien
Heemt ijd i nghen Orgaan van de STICHTS-HOLLANDSE HISTORISCHE VERENIGING Redactie: Redactie-adres:
W.R.C. Alkemade, Woerden. J.T. van Es, Kamerik. L.C1. M. Peters, Woerden. Postbus 2178, 3440 DD Woerden. Verschijnt 4 x per jaar.
Verenigingsbestuur: L.C1.M. Peters F. A.L. de Goederen Mw. A.L.M.M. Maessen-Jansen A.J. Straver C. Hamoen P.G. Knol Ir. W.J. Raven A.H. van Rooijen J. Schut
'sGravensloot 117 3444 BJ Woerden. tel. 03480-13891 Linschoten Elzenlaan 14, 3442 HW Woerden, tel. 03480-15970 Leidsestraatweg 120, 3443 BZ Woerden, tel. 03480-15622 Bodegraven Oudewater Linschoten Harmeien Driebruggen
voorzitter vice-voorzitter secretari s penningmeester lid lid lid lid lid
Gironummer penningmeester 330797 Bankrelatie: Rabo-bank Woerden, rek.no. 15.83.22.967. Voor het aanmelden van nieuwe leden en adreswijzigingen wende men zich tot mevr. P.C.M. KruijtBrok, Marius Bauerstraat 32, 3443 HL Woerden, tel. 03480-19189. Voor bestellingen van boekwerken en losse nummers van Heemtijdinghen wende men zich tot mevr. A.L.M.M. Maessen-Jansen, Elzenlaan 14, 3442 HW Woerden, tel. 03480-15970. Kosten abonnement Heemtijdinghen/lidmaatschap f22,50 per jaar.
De verantwoording voor de inhoud van de artikelen berust bij de auteur. Gehele of gedeeltelijke overname van artikelen zonder toestemming van de redactie is niet toegestaan. Regels voor het aanleveren van kopij kunnen bij de redactie worden aangevraagd.
n
sA
De zuivering van 1798 in Montfoort door K. Vossestein
Plotselinge machtswisselingen worden gevolgd door zuiveringen. Dat is heden ten dage te zien in de voormalige Oostbloklanden, het was tweehonderd jaar geleden in de Bataafse Republiek, toen onder het toeziend oog van de Fransen regeringen elkaar snel opvolgden, niet anders. Aanvankelijk hadden de patriotten, toen zij in januari 1795 met behulp van Pichegru's leger aan de macht kwamen, zich terecht op de borst geslagen om hun keurige optreden tegenover politieke vijanden. Hoeveel anders hadden zij de Oranje-gezinden behandeld dan zijzelf ruim zeven jaar eerder waren bejegend, toen erfstadhouder Willem V zijn getaande macht met assistentie van het Pruisische leger had weten te herstellen. Hadden in 1787 niet vele duizenden patriotten moeten vluchten om aan hoge geldboetes en aan gevangenisstraffen te ontkomen? Zelf hadden zij hun tegenstanders niet meer opgelegd dan het terugbetalen van de ambtelijke inkomsten sinds die omwenteling. Met de staatsgreep van 22 januari 1798 wordt de gematigde lijn losgelaten en komt er alsnog een machinerie van zuiveringen op gang die tot in de kleinste steden haar raderen wentelt. Ook nu weliswaar doorgaans geen gevangenisstraffen en boetes, maar het uitstoten van velen uit hun functies en het ontnemen van stemrecht aan patriotten die als gematigd te boek staan, heeft een sterk demoraliserende werking op mensen die zich aanvankelijk hebben ingezet voor de democratische veranderingen. De zuivering van 1798 maakt dat veel verstandige lieden zich afwenden van de politiek. In dit artikel iets over deze zuiveringsgolf zoals hij uitwerkte in Montfoort. Een verhaal over het willig opvolgen van bevelen van hogerhand en een paar weinig verheffende ontslagprocedures.
GElLTKUEID, VR.r-«EJDl'J' £RO E D ERSCHAP. |s»j
PROCLAMATIE 33t Cmptmermuie
Ftrgaaentig,
als teprcfentcennde bet Baiaaffthe
Folk
Er bleef v< bedoelingen h
Aa»
Het B&tmffcbt nik. SEüEBÜR-GEaS!
! )
ba'chcrnfci [egei^dc £ t wt' ; d^.: ^ ' Mr.lla-• on de kracHC reiiva» OnwriaU'n; op wc'kj d.' .-Ltvr- : dd !>A-dg,-;^ linst; van ecu E'.iutig, ai* veijt-rnyk ont- or.der den naa ïwsn> lioiir ddcc krachtdadige ondetne- verttfgc.-rwc.ur. ™.~;. .-,., u,v.- Bi-ifouav Vcftec-n*oorJi-l nvt ondtaagba
De coupplegers van 22 januari 1798 kondigden hun ondemocratische machtsovername af niet een lange, gedrukte verklaring (detail). Foto E.P. de Goederen. Linschoten. Collectie gemeente Montfoort.
85
Provinciale zuiveringsagenten Tot 21 maart 1798 merken de stadsbestuurders van Montfoort weinig van de staatsgreep. Ze kunnen, hoewel officieel van hun functies vervallen verklaard, aanblijven als voorlopig bestuur. Het enige bevel van hogerhand waaraan zij moeten voldoen, is zorgen dat alle wapenborden en eregestoelten in de kerken en verder ook alle wapenschilden en eretekenen uit het openbare leven verdwijnen. Daartoe gelasten zij de stadsbode zijn bodebus, een grote medaille met het stadswapen erop, af te leggen en via een publicatie wordt aangekondigd dat het provinciale besluit door de kerkelijke instellingen binnen de termijn van veertien dagen ten uitvoer moet worden gebracht. Particulieren hebben een maand de tijd. Maar op 21 maart komt een tweepersoons reorganisatiecommissie, gestuurd door het Intermediair Administratief Bestuur van het voormalig gewest Utrecht, zoals het provinciebestuur na de staatsgreep heet, naar Montfoort. Om de stadsregering te hervormen. Hendrik Oostrom en P.W. Provo Kluit installeren zich 's morgens al vroeg in herberg Het Staten Wapen (waarvan het uithangbord inmiddels is verwijderd) om daar de burgerij te horen. Een dag eerder hebben zij het gemeentebestuur al schriftelijk gelast om op het middaguureen vergadering te beleggen en nu laten ze vanuit het logement weten, dat de vergadering van het stadsbestuur maar één agendapunt mag tellen: ontbinding van zichzelf. Na deze daad dient de raad terstond uiteen te gaan. Niet alleen het stadsbestuur wordt buiten werking gesteld, ook het gerecht, dat gevormd wordt door een deel van het stadsbestuur, is met onmiddellijke ingang opgeheven. De raadsleden, op de klok van twaalf in het stadhuis bijeen, accepteren hun ontslag, doen wat hun geboden is en nemen snel afscheid van elkaar.
In 1803 werd deze fraai bewerkte zilveren bodebus voor de stadsbode gemaakt. Mét stadswapen. De bus met het Montfoortse wapen die tot 1798 in gebruik was. bleef niet bewaard. Hij werd in het jaar van de zuiveringen verkocht aan zilversmid Leendert van Wijngaarden. Foto EP. de Goederen, Linschoten. Collectie gemeente Montfoort.
86
De Hoogstraat rond 1900. Het gepleisterde dubbele huis links van de paard-en-wagen, het tegenwoordige huisnummer 20, is waarschijnlijk het pand waarin eeuwenlang het logement Het Staten Wapen was gevestigd. Het Staten Wapen speelde in het jaar van de twee staatsgrepen een belangrijke rol in het sociale leven van Montfoort. Kastelein Dirk Burgers, tevens beurtschipper op Amsterdam, zwaaide er de scepter. Collectie gemeente Montfoort.
87
Instructie Is de raad om twaalf uur op één lid na voltallig, later op de dag komt hij gedecimeerd terug. Zeven personen verliezen hun posten. Jan Storij, Engelbert Noteboom, Diederik Noteboom, Abraham van Keulen, Jan Romijnders, Adam Verboog en Gerardus Johannes Verbeek zijn er niet meer bij als 's middags het nieuwe stadsbestuur wordt geïnstalleerd. Dit bestaat uit Christiaan Schroot, Joseph Kabos, Leendert Spendel, Christiaan Eijgers en Bernardus Jurrns, alle vijf leden van het stadsbestuur van 's morgens, plus Joan Frederik Gobius Hzn, die tevoren geen deel van de raad uitmaakte. De agenten Oostrom en Provo Kluit reiken de leden van het kersverse stadsbestuur een nieuwe instructie uit. De instructie bepaalt onder meer, dat de leden van het bestuur vanwege de staat van de stadskas geen salaris ontvangen. Ze mogen voorlopig wel de weinige leges behouden die zij onder het vorige bewind genoten. De secretaris van het gemeentebestuur zal voortaan ƒ 400 per jaar genieten, de emolumenten, zijn bijkomende verdiensten, worden afgeschaft. Ten aanzien van hun politieke opvattingen moeten de leden verklaren een onveranderlijke afkeer te hebben van het stadhouderschap, de aristocratie, de regeringloosheid en het federalisme. Tijdens de middagvergadering blijkt dat Joan Frederik Gobius, zo plotseling tot stadsbestuurder gebombardeerd, geen prijs stelt op de eer. Maar voor gevallen van weigering hebben de provinciale agenten geen instructie meegekregen en Gobius kan voorlopig weinig anders doen dan in zijn aanstelling berusten. Hij wordt tot voorzitter gekozen. Nadat ook een voorlopig secretaris is aangewezen in de persoon van de arts Bernardus Jurrns, neemt het nieuwe stadsbestuur hartelijk afscheid van de agenten voor de reorganisatie en begeleidt ze tot de voordeur van het stadhuis. Nadat de buitenstaanders zijn vertrokken, besluit het stadsbestuur om als secretaris de oude, namelijk Adriaan van Haeften, weer voor te dragen bij het voormalige gewest Utrecht en voor de post van stadsbode de zojuist als stadsbestuurder afgezette Abraham van Keulen. Van Haeften legt later diezelfde maand, als de twee zuiveringsagenten in Oudewater zetelen, de vereiste politieke verklaring af. De beslissing over de bode wordt door het provinciebestuur aan de stad overgelaten.
Steen, gemetseld in de sluis ten noorden van de IJsselpoort ter gelegenheid van de renovatie in 1770. Behalve de namen van de belangrijke Montfoortse stadsbestuurders Jan Storij van Blokland en Hendrik Anthonie Gobius (de vader van Joan Frederik Gobius). is bij strijklicht onder meer de naam te lezen van de Oranjegezinde bierbrouwer Jan Hendrik van Dam. Foto E.P. de Goederen, Linsehoten. Collectie gemeente Montfoort. SS
Jan Storij De belangrijkste op 21 maart afgezette Montfoortse stadsbestuurder is Jan Storij, ambachtsheer van Blokland en Willeskop. weduwnaar van Maria Foreest. De ruim zeventigjarige Storij heeft er al vele jaren als stadsbestuurder opzitten. Een kleine twintig jaar, van 1758 tot aan het einde van de patriottische opstand, maakte hij deel uit van de Montfoortse vroedschap en na de komst van de Fransen zetelde hij opnieuw een paar jaar in de stadsregering. Tekenend voor zijn aanzien en invloed is, dat hij als stadsbestuurder om reden dat hij vaak naar Utrecht ging voor vergaderingen van het provinciebestuur, werd vrijgesteld van deelname aan commissies, terwijl hij intussen wel meedeelde in de geldelijke opbrengsten daarvan. Recentelijk was hij een tijdje voorzitter van het provinciebestuur. De zuivering van 1798 zal niet het definitieve einde van Storij's bestuurlijke carrière betekenen: in 1802 wordt hij opnieuw als schepen aangesteld en eind 1809, een jaar voor zijn dood, zal hij in de notulen van het stadsbestuur nog een keer worden genoemd bij de afwezigen. Hij is dan over de tachtig en verschijnt nooit meer in persoon. In de Sint Janskerk in Montfoort, op het koor, herinnert een met zijn wapenschild gedecoreerde steen met latijnse inscriptie aan hem. Ook is zijn naam heden te zien op een steen in de sluis tegenover de IJsselpoort. Jan Storij is een volle neef van zijn tijdgenoot admiraal Samuel Storij, net als hij in Maasbommel geboren. Joan Frederik Gobius De nieuwe voorzitter van het stadsbestuur, de vijfenveertigjarige Joan Frederik Gobius Hzn. is als hij plotseling tot het burgemeestersambt wordt geroepen evenmin een onbekende in de Montfoortse politiek. De protestantse wijnhandelaar woont in de Heiliglevenstraat en is eigenaar van onroerend goed aan de Hoogstraat en de Peperstraat. Na de dood van zijn moeder zal hij zijn intrek nemen in het ouderlijke huis, het kasteel. Gobius werd al op zijn vijfentwintigste lid van de vroedschap en van het gerecht en hij maakte de volle tien jaar tot aan de machtswisseling van 1787 in die functies vol. Van jaar tot jaar aangesteld door de stadhouder en ondanks zijn regenteske afkomst als zoon van Hendrik Antonie Gobius, de burgemeester die de Montfoortse vroedschap halverwege de achttiende eeuw domineerde, koos hij tijdens de patriotse opstand voldoende duidelijk de kant van de vernieuwers om te zorgen dat zij hem bij deze omwenteling - elf jaar later - tegenover de provinciale agenten aanwijzen als hun voorman. Wat hij tijdens de zuivering van 1798 meemaakt, overkwam hem, iets minder opdringerig, ook al in januari 1795, toen hij in het eerste voorlopige stadsbestuur na de komst van de Fransen tot maire werd benoemd. Bij de tweede verkiezing van dat jaar definitief gekozen, trok hij zich om gezondheidsredenen terug. Wat de commissarissen voor de bestuurlijke hervorming, onbekend met de plaatselijke verhoudingen, niet weten, is dat zij met Gobius een aartsgematigde aanstellen. Terwijl de bedoeling van de zuivering juist is de gematigden kwijt te raken. In deze nieuwe periode van bestuurlijke activiteit zal Gobius zich ontpoppen als degene die steeds probeert scherpslijperij af te zwakken en daar waar tegenstellingen ontstaan olie op de golven te werpen. Hij zal in die pogingen alleen een medestander vinden in de roomskatholieke arts Bernardus Jurrns. De meeste stadsbestuurders, met aan hun hoofd Joseph Kabos, zijn felle patriotten. Zij schuwen het conflict niet. Voormalig timmerman Joseph Kabos en apotheker Christiaan Schroot waren, net als de nu afgezette Abraham van Keulen, tijdens de patriottische revolutie afgevaardigden van de schutterij. Tweede zuiveringscommissie Op 29 maart 1798, ruim een week nadat de eerste provinciale commissie het stadsbestuur van Montfoort heeft gereorganiseerd, nestelen zich twee nieuwe provinciale agenten, nu voor de zuivering van de grondvergaderingen, in de Montfoortse herberg Het Staten Wapen. Het zijn Laurens Butot en Pieter Brouwer. Ze eisen vanuit het etablissement de namenlijsten van bezoekers
van de grondvergaderingen, de bijeenkomsten van kiesgerechtigden. Twee stadsbestuurders brengen de lijsten "en is vervolgens door den Burger J. Kahos, nog zittens vergadering terug gekomen zijnde, gerapporteerd, dat de meergemelde Agenten begrepen hadden, dat zodanige Burgers, welke, voor, in, en na den .fare 1787 met Woorden of Daden tegen Vaderlandlievende Bedoelingen zich hadden aangekant, ofschoon daarna op Nationale en Provinciale Grondvergaderingen geweest zijnde, echter uit Hoofde van zulke wandragtige Pogingen tegen het Patriottisme, op de lijst niet konden worden geplaatst." Stemgerechtigd zijn voortaan personen vanaf tweeëntwintig jaar die hun aandeel in de lasten voor de maatschappij dragen (lees: belasting betalen), tenminste twee jaar als ingezetene staan genoteerd of, waar het vreemdelingen betreft, tien jaar hun vaste woonplaats in de Republiek hebben. Uitgesloten van stemrecht zijn alle lijf- en huisbedienden, degenen die als behoeftige onderhouden worden door een armhuis of gesticht of in het laatste halfjaar iets uit de armenkas hebben ontvangen. Voorts mensen die onder curatele staan, bankbrekers en dergelijken. Dat vrouwen zijn uitgesloten van het stemrecht is zo vanzelfsprekend, dat het niet behoeft te worden vermeld. De zuiveringsagenten bepalen dat drieëndertig personen die eerder de Montfoortse grondvergaderingen hebben bezocht 'om hun wandragtige pogingen tegen het patriottisme' niet langer mogen worden toegelaten. Zeventien Montfoorters vallen af omdat zij gebruik maakten van de armenkas. Aangezien buiten beschouwing blijven degenen die de grondvergaderingen niet hebben bijgewoond omdat hun al eerder de toegang werd geweigerd of omdat zij zich bewust afzijdig houden van de Montfoortse politiek, blijven van de ongeveer driehonderdvijf volwassen mannen er zevenenzeventig over. Zij mogen zich uitspreken over een nieuwe ontwerp-staatsregeling. Grondwet De snelle totstandkoming van een nieuwe staatsregeling vormt het belangrijkste wapenfeit waarmee de coupplegers van 22 januari 1798 hun ondemocratische machtsovername rechtvaardigen. De vorige regering is er in drie volle jaren niet in geslaagd een grondwet aanvaard te krijgen, zfj bieden hun staatsregeling al binnen drie maanden aan. Gemeten aan de reacties op de ontwerpgrondwet is de nieuwe regering inderdaad succesvol. Waar de grondwet van het vorige regime met overgrote meerderheid werd verworpen (in Montfoort zelfs unaniem), daar krijgt de nieuwe ontwerp-staatsregeling in de grondvergaderingen nu allerwege steun. In Montfoort komen op 23 april 1798 zesenzestig van de zevenenzeventig stemgerechtigden naar de drie grondvergaderingen. Tweeënzestig mannen stemmen vóór, vier tegen de staatsregeling. Voornaamste kenmerk van de nieuwe regeling is 'een volksregering hij vertegenwoordiging'. Adellijke titels en voorrechten worden afgeschaft. De eersten in Montfoort die iets merken van de nieuwe regeling zijn de zwagers Gerrit van den Broek en Pieter Noteboom. Zij worden kort na de in werking treding van de nieuwe staatsregeling beboet omdat er bij de jaarlijkse schouwing in hun boomgaarden ekstemesten zijn aangetroffen. Zij hebben daarmee geen uitvoering gegeven aan hun plicht om zoveel mogelijk broedplaatsen te vernietigen. Van den Broek en Noteboom beroepen zich erop dat hun boomgaarden in het Grote Bos 'vrije allodiale goederen" zijn, maar het stadsbestuur wijst er de overtreders op, dat met de nieuwe staatsregeling alle uitsluitende voordelen zijn afgeschaft. Voor één keer worden de opgelegde boetes nog ongedaan gemaakt. Het nieuwe bewind is beducht voor acties van tegenstanders, zo blijkt in de weken na het optreden van de reorganisatiecommissies. Sommige burgers hebben toestemming nodig om te mogen reizen. Begin april worden er pasjes verstrekt aan de Montfoortse oud-stadsbestuurders Abraham Blom en Laurens van Harmeien. Zij mogen zich voor hun negotie wel buiten het voormalig gewest Utrecht begeven, maar krijgen de plicht opgelegd hun afwezigheid en terugkomst precies te melden. Bierbrouwer Jan Hendrik van Dam, ook een stadsbestuurder van voor 1795, mag niet
90
>S». K-.iV,
•l-ttA- >'r.. /•:
Lijst van kiezers die om hun 'wandragtige pogingen tegen het patriottisme' na 29 maart 1798 niet meer op de grondvergaderingen mochten verschijnen om hun stem uit te brengen. Foto E.P. de Goederen, Linschoten. Collectie gemeente Montfoort.
91
//
!
y /
f
é/c
./
j . '. f'i
& /
' ,•• In ,*/•
i ses
J//
< f> •
ts ' dt. â.
«
, - / - - / éù
! ( / ' / *
/
/r-> (r f t-
/
/
etf '
9
/•.., ÏMf* & •-,, ' / J" i • .
l
..., .
/
Z
-
/
V^L
^ , }£
' / » .,
£„
. >. /
«>•• et e
/ê'--,:
é' ••—
<
',. '/,
é
/,€ '}
i
ۥ .
/
«S . /'' '
• /,
/
/
/
vic'/u^.•/s/i/i,,
Va if'At/ ïtJée/Qc
.
/• '/
//
l
t <
tf
i *, • , '*•$€ /
tn-,„,'i.,, /ßis/isV /tt -xe.i/ 4,rj6tïi/*./g,, Çi*fij)
j /
"/ ' / • ^ / - '
k
-
t
iy/i:t .
t
'
/
/t
•
'
A
H
't'jß'—''/>>,// i
H
, ir f-r t ,,,II/! I
A
,
x
, '
•
v
-
/
!
'
•
r
s
/
/
„/i, -
.
a
t
+
/..«/<• fi/J '
ï
t';,,
/
i '
r '' /
/f«^„ ?< .//v-..v„' i &„%v <<•.{,„«//, /',../.•//, •y , /t < f'h-n
f'
1
'/,,.„„.,<,t /„ J/,,j,.«/ Sj/rsn, i-/>. i/>4 >''"' 'V,/> /V/? / A « #*&*•&*,*
S
S*
7
Icrr,,-
/
*-"•»
er-r^T J
jf/J^Uf,
v
Ht y'&trn : "»"
~ J ä
.?//,<<,-
>
Be,?/« april 1798 kreeg oud-stadsbestuurder Abraham Blom permissie om naar Utrecht te reizen teneinde daar aan het Intermediair Administratif Bestuur (het provinciebestuur) toestemming te vragen om het 'voormalig gewest' te mogen verlaten. De toestemming werd door provinciaal secretaris Pieter 't Hoen in de linkerbenedenhoek van het papier bijgeschreven. Handschrift in bezit van de vader van de auteur. Foto E.P. de Goederen. Linschoten. Collectie gemeente Montfoort. 92
verder dan een uur gaans buiten Montfoort en dient zelfs binnen het voormalige gewest te blijven. Herziene instructie Begin april 1798 wordt de instructie voor het stadsbestuur, nog geen drie weken van kracht, al vervangen door een democratischer variant. Voortaan zal onder normale omstandigheden alleen op de eerste maandag van de maand worden vergaderd, zoals het ook vroeger was, het voorzitterschap gaat rouleren en het geld dat de stadsbestuurders krijgen voor het toezicht op de inning van de quotisatiemiddelen (een belasting), voor de rijding op het brood (toezicht op de produkten van molenaars en bakkers), voor de examinatie van de waagboeken, voor het schouwen van de stadsgrachten en de IJssel en voor het regelen van inkwartiering van militairen - dat geld wordt voortaan in één pot gedaan en onder de leden van het gemeentebestuur verdeeld. Het voorzitterschap van de stadsregering gaat in de praktijk rouleren tussen Joan Frederik Gobius. Joseph Kabos en Bernardus Jurrns. Na de bestuurlijke schoonmaak wordt van het nieuwe Montfoortse stadsbestuur verwacht, dat het zelfde stedelijke ambtenaren beoordeelt. Op hun nuttigheid en waardigheid, zoals het heet. Bedoeld wordt: op hun politieke gezindheid, namelijk vóór of tegen de patriotse zaak. Van één ambtenaar hebben de provinciale zuiveringsagenten het stadsbestuur al afgeholpen: van de 71-jarige stadsbode Huibert van Wijk. In zijn plaats wordt op 3 april 1798 definitief Abraham van Keulen benoemd. Abraham van Keulen In 1786, ruim elf jaar eerder, tijdens het heetst van de patriottische opwinding, werd schoenmaker Abraham van Keulen door de gewapende burgerij van Montfoort gekozen tot hun geconstitueerde. Zijn verkiezing in een revolutionaire college heeft grote gevolgen voor hem gehad. Om boete of gevangenisstraf te ontlopen is hij bij de komst van de Pruisen in 1787 naar Frankrijk gevlucht. Tijdens zijn afwezigheid werden zijn vrouw en vijf kinderen onderhouden door goedwillende medepatriotten. Na Van Keulen's berooide terugkeer in 1795 is het hem niet gelukt zijn schoenmakersbedrijfje weer tot bloei te brengen. Zijn inkomsten als stadsbestuurder zijn minimaal geweest en hij genoot als voormalig vluchteling slechts een kleine toelage van de provincie. Op verschillende manieren heeft het vorige stadsbestuur al geprobeerd om Van Keulen aan meer inkomsten te helpen. Pas in januari 1798, toen waagmeester Pieter Noteboom te kennen gaf zijn werk niet meer alleen aan te kunnen, lukte het om medebestuurder Abraham van Keulen een geregelde bijverdienste te verschaffen, namelijk door hem te benoemen tot adjunct waagmeester. Omdat de agenten voor de reorganisatie op 21 maart niet alleen bestuurders ontsloegen, maar ook allen die door het stadsbestuur waren benoemd, is het mogelijk geworden Van Keulen in de plaats van stadsbode Huibert van Wijk aan te stellen. De aanstelling van Van Keulen geschiedt niet unaniem. Joan Frederik Gobius verklaart ook niets te hebben tegen Van Wijk als stadsbode. Hij heeft dat op 21 maart al mondeling verklaard. Nu, op 3 april, vraagt hij uitdrukkelijk daarvan aantekening te maken in de notulen. Christiaan Schroot, Joseph Kabos, Leendert Spendel en Christaan Eijgers reserveren hun aantekening daar weer tegen. Na de onderlinge woordenstrijd van de stadsbestuurders wordt Abraham van Keulen binnengeroepen. Hij verklaart graag zijn post als adjunct waagmeester naast zijn nieuwe ambt te willen behouden. Ondanks tegenstand van Jurrns wordt hem dit toegestaan. In een speciaal aangeschaft boek (het stadsbestuur verwacht meer verklaringen van ambtenaren) ondertekent Van Keulen de vereiste politieke verklaring over afkeer van stadhouderschap, federalisme, aristocratie en regeringloosheid. Van Keulen, zo zal spoedig blijken, is als stadsbode goed op zijn plaats. Hij heeft zich na 1795 niet laten kennen als een sterk stadsbestuurder, in deze meer dienende rol komt hij beter tot zijn
93
Rekening van de Utrechtse zilversmid H. de Meijer voor levering van een bodebus zonder stadswapen. De oude bodebus werd voor minder dan ƒ'10 van de hand gedaan, de nieuwe kostte f22. Toen in 1803 weer een bodebus mét stadswapen moest worden aangeschaft, kostte dat de gemeente 2 7 gulden en 14 stuivers. Foto E.P. de Goederen, Linschoten. Collectie gemeente Montfoort. recht. Zijn werk wordt geregeld geprezen. Over gebrek aan inkomsten heeft hij ook niet meer te klagen. In het eerste halfjaar na zijn benoeming verdient hij ƒ 99, in het tweede halfjaar ruim ƒ 200 en op dat laatste bedrag per halfjaar blijft zijn inkomen, opgebouwd uit een heleboel kleine declaraties, ongeveer steken. Huibert van Wijk krijgt op de dag van Van Keulen's benoeming te horen dat zijn tijd erop zit. Al twee weken bekend met het feit dat het stadsbestuur een ander in zijn plaats wil, levert Van Wijk zonder commentaar de stadhuissleutels in. Het enige wat hij vraagt, is een verklaring dat hij gedurende vijfendertig jaar het ambt naar behoren heeft uitgeoefend en een getuigschrift omtrent zijn gedrag. Dit verzoek wordt 'om redenen de vergadering moverende' afgewezen. Oproep van Gobius Nu hij het vervangen van de stadsbode niet heeft kunnen tegenhouden, realiseert stadsbestuurder Gobius zich kennelijk tot welke persoonlijke drama's de beoordeling van ambtenaren kan leiden. Op 7 april legt hij een schriftelijk voorstel aan zijn medebestuurders voor, waarin hij ervoor pleit de provincie ertoe te bewegen van die beoordeling af te zien. Hij stelt voor om de provincie te melden, dat naar het inzien van het Montfoortse stadsbestuur er geen nutteloze ambtenaren zijn en dat de beoordeling van de waardigheid van ambtenaren, als die per se moet geschieden, slechts mag gebeuren door personen die geen eigen belang bij de zaak hebben. Gobius' voorstel wordt aangenomen, maar de brief heeft geen resultaat. De provincie eist dat de instructie van 21 maart onverkort wordt nageleefd. Tekenend voor de sfeer van achterdocht en verklikken waarin de politieke beoordeling van ambtenaren gaat plaatsvinden, is het geval van Diederik Jacobus van Wijk, de zoon van de afgezette stadsbode. Over zijn gedrag komt een positieve verklaring binnen bij het provinciebestuur, ondertekend door vijf Montfoorters. Aangezien er binnen Montfoort geruchten de ronde doen die strijdig zijn met de verklaring van de vijf, roept het stadsbestuur timmerman Adam Verboog en wagenmaker Martinus van Huyzen naar het stadhuis om te vertellen wat zij over Diederik Jacobus weten. De mannen verklaren dat zij Van Wijk kort na de omwenteling van 1795 hebben horen zeggen, dat hij "de dit en de dat gaf voor de nieuwe constitutie, dat hij zich hield aan de oude." Verboog en Van Huyzen denken dat ook Roelof Weenink, wijnverladersknecht en brandmeester, een boekje zal kunnen opendoen over het patriottisme van Van Wijk. Deze, vervolgens opgeroepen, verklaart dat hij de verdachte "meer dan eens heeft horen zeggen: "daar gaan zij weer na de Club van Robespierre," bedoelende daarmeede de Leeden en Societeyd Voor Stad en Vrijheid. "
94
De verklaringen worden door het stadsbestuur aan de provincie overgebriefd. Gobius probeert niet te verhinderen dat het gebeurt, hij verzet zich wel tegen de zinsnede dat het gemeentebestuur niet van deze dingen zou hebben afgeweten ten tijde van Van Wijk's inschrijving in het stemregister. Ook bestrijdt hij de passage waarin het provinciebestuur wordt gevraagd te beoordelen of Van Wijk het stemrecht mag behouden. In de ogen van Gobius is dat laatste helemaal niet aan de orde. Diederik Jacobus van Wijk heeft met zijn inschrijving voldoende duidelijk gemaakt achter de tegenwoordige gang van zaken te staan. Alleen Jurrns steunt Gobius. Een ander tekenend voorvalletje in deze dagen is de stedelijke reactie op het verzoek tot oprichting van een nieuwe kinderschool in Montfoort. Martinus Pontsioen heeft zich met dat verzoek tot het Comité tot Publiek Onderwijs van het voormalig gewest Utrecht gewend, dat op zijn beurt advies vraagt aan het stadsbestuur. Dit reageert eenvoudig met verwijzing naar de man zijn gedrag voor en na het jaar 1787.
Diederik Jacobus van Wijk. zoon van Huibert van Wijk, afgebeeld als Montfoortse stadsbode in 1830. Dat Diederik Jacobus van Wijk in zijn jongere jaren niet in een overheidpost kon worden aangesteld om reden dat hij zich ooit in weinig vleiende woorden uitliet over de patriotten, is dan waarschijnlijk allang vergeten. De tekening van G. Lamberts laat Van Wijk zien. zittend in de hal van het stadhuis. Collectie gemeente Montfoort. Beoordeling van ambtenaren Tot de eerste beoordeling van de Montfoortse ambtenaren komt het op 26 april. Voor het goede begrip: ambtenaren aan het eind van de achttiende eeuw zijn geen gemeentelijke werknemers tegen een vast salaris. De meeste stedelijke posten zijn verpachte ambten, waarvan de begunstigde moet zien wat over te houden na aftrek van de pachtsom. In een aantal gevallen is voor de werkzaamheden een salariëring per stuk vastgelegd.
95
Zesentwintig door het Montfoortse stadsbestuur aangestelde personen worden direct waardig bevonden hun ambten te blijven uitoefenen. Het zijn: Pieter Noteboom, waagmeester en opziener over de stadsheulen; Ruth Steenbeek, Jan Bijleveld en RoelofWeenink, wijkmeesters en brandmeesters; Gerrit Snel, brandmeester en schipper op Woerden en Oudewater; Jan Swiggards, opzichter over de brandspuiten; Angenita Verboog en Meghelina Allan, vroedvrouwen; - Leenden Spendel, schipper op Utrecht; Diederik Noteboom, schipper op Rotterdam en Gouda; - Dirk Burgers, schipper op Amsterdam; Jan van den Berg, bierdrager en poortier van de IJsselpoort; Leendert van Beusekom, groefbidderen meter van het fruit e.d. [voorde exportheffing]; Jan van Zegveld, vuurschouwer, schoonhouder van stadsstraten en privaten en krengenvisser; Dirk Vergeer en Jan van Waarden, klapwakers; de weduwe Van Zeyst, turfmeetster; vrouw Doesburg, turfvulster; Willemijntje Berkulo, schoonmaakster der straten; Dirk Doesburg, Willem Doesburg, Cornelis Doesburg, Dirk van der Kloeken, Dirk van Putten, Huijg Schippers en Steven van Angeren, zakkendragers.
De klap, het instrument waarmee twee eeuwen geleden de nachtwakers hun aanwezigheid in de nachtelijke straten lieten horen. In 1798 had Montfoort twee klapwakers in dienst, beiden goede vaderlanders in de ogen van de bestuurders. Deze klap is in het stedelijke bezit van Montfoort en wacht op een museumplaats. Collectie gemeente Montfoort.
De door de stad aangestelde personen aan wier patriotse gezindheid wél wordt getwijfeld, zijn poortwachter Jan Jacobus Ram van de Heeswijker poort, poortwachter Thomas van den Berg van de Willeskopper poort, bierdrager Jacobus Bosman en vier zakkendragers, namelijk Jan van Zeelt, Luijt Erkemeij, Cornelis Oostendorp en Jan Ram Hendrikszoon, Zoals altijd in situaties waarin mensen in ongenade vallen, zijn er anderen die mogelijkheden zien voor positieverbetering. Begin mei komt bij het stadsbestuur een verzoek binnen van kleermaker Johannis Peer. waarin deze vraagt te worden aangesteld als nachtwaker in de plaats van Dirk Vergeer. Hij beschuldigt Vergeer van antipatriots gedrag. Peer's rekest wordt 'buiten deliberatie' gehouden omdat hij geen bewijzen levert.
96
In de maand die volgt gaat het onderzoek naar de patriotse gezindheid van de ambtenaren door. Maandag 14 mei worden degenen aan wie het nog niet is toegestaan om hun verklaring over hun onveranderlijke afkeer af te leggen, namelijk Jacob Bosman, Jan Ram Hendrikszoon, Luijt Erkemeij en Comelis Oostendorp, op het stadhuis ontboden. Zij krijgen een papier mee dat zij de volgende vrijdag om vijf uur moeten inleveren, ondertekend door tenminste drie burgers die als ware vaderlanders bekend staan. Uit de verklaringen dient te blijken dat zij geen openbare aanhangers van het stadhouderlijk bestuur zijn geweest, noch tegenstanders van de beginselen van de omwenteling van 1795. Kunnen zij dit bewijs niet produceren, dan zullen zij worden ontslagen. Via een publicatie worden burgers gewaarschuwd voorzichtig te zijn met het tekenen van de verklaringen. Zij zullen aansprakelijk worden gehouden indien naderhand blijkt dat het geschrevene onwaar is. Kennelijk hebben Jan Jacobus Ram, Thomas van den Berg en Jan van Zeelt inmiddels wel de vereiste verklaring mogen afleggen. Over hen wordt niet meer gesproken.
Tussen de Reformatie en de Franse Tijd toonde het silhouet van Montfoort één kerktoren, die van de protestantse kerk, terwijl de bevolking voor driekwart uit roomskatholieken bestond. De roomskatholieken kwamen bijeen in een schuilkerk en konden geen stedelijke aanstellingen krijgen. Met de komst van de Fransen veranderde dat. Op deze tekening van G. Lamberts van omstreeks 1830 een deel van het silhouet van Montfoort met links de Willeskopperpoort, in 1831 afgebroken. De molen, afgebeeld tussen de Willeskopperpoort en molen De Valk heeft niet heel lang bestaan. Hij stond op een huis aan de Hoogstraat. Collectie gemeente Montfoort.
97
Feest Terwijl de zeven afgezette stadsbestuurders en de voormalige stadsbode de wrok verbijten om hun degradatie, terwijl een bierdrager en drie zakkendragers met hun gezinnen in spanning verkeren over de vraag of zij hun aanstellingen kunnen behouden, terwijl drie-ndertig stemgerechtigden van hun stemrecht zijn vervallen verklaard en de meerderheid van de bevolking niet wil meedoen aan het politieke bedrijf - treft het stadsbestuur voorbereidingen voor een feest.
.
Voor een nieuwe vlag van vijf ellen lang en drie ellen breed, aangeschaft om het nationale feest van 19 mei 1798 waardig te vieren, betaalde het Montfoortse stadsbestuur f21 aan de Goudse vlaggenmaker .1. van Oostenrijk. Foto E.P. de Goederen, Linschoten. Collectie gemeente Montfoort. Vanwege de aanname van de nieuwe staatsregeling heeft het landelijke bewind een nationale feestdag afgekondigd op 19 mei. Voor militairen, zo bepaalt de rijks-aanschrijving, dienen brood, kaas en wijn te worden aangeschaft, zodat zij na het afvuren van demonstratieve geweersalvo's en kanonsschoten een feestmaal kunnen genieten. Hoewel er in Montfoort sinds 1787 geen schutterij meer bestaat en er ook geen vast garnizoen gelegerd is, haast het stadsbestuur zich die voorbereidingen te treffen. Er zijn namelijk juist deze week artilleristen in Montfoort ingekwartierd. Bij elk van de drie Montfoortse bakkers worden vijfentwintig wittebroden besteld, bij winkelier Jan Baptist Servaas het beleg, medebestuurder Gobius wordt gevraagd een anker wijn te leveren. Buiten de voorbereiding van het feestmaal valt veel ander werk te doen. Aan timmerman Jan de Beus wordt opdracht verleend voor het leveren van twee vlaggestokken. het verven van die stokken en het plaatsen en wegnemen tijdens de feestdag van de vlaggen op de kerktoren en aan het stadhuis. Er wordt een nieuwe nationale vlag besteld om uit te hangen van het gemeentehuis en de koperen vlag van de toren wordt opnieuw geschilderd. Schoolmeester en koster Quirijn Blanche krijgt te horen hoe vaak en hoelang hij de kerkklokken tijdens het feest heeft te luiden en poortwachter Jan van den Berg van de IJsselpoort wordt aangezegd wanneer de klok van het stadhuis dient te worden gehoord. De voorbereiding voor het feestmaal van de militairen blijkt overbodige moeite. De commandant van de artilleristen komt kort nadat de bestellingen zijn gedaan, vertellen dat zijn manschappen vroeg in de ochtend van de nationale feestdag zullen vertrekken. Geen nood, dan zal het eten ten goede komen aan de stemgerechtigde burgers, besluit het stadsbestuur. Zaterdag 19 mei, op de nationale feestdag, verzamelen de stemgerechtigden zich in Het Staten Wapen. Van daaruit wordt, in optocht, het stadsbestuur van het stadhuis opgehaald. Als de stoet terug is in Het Staten Wapen, leest de voorzitter van het stadsbestuur in deze maand, Joseph Kabos, een gedrukte toespraak voor. De tekst is hoogdravend.
9S
"Bataaven! Thands is de luisterryke dag gebooren, waarop het U eindelyk gebeuren mag, U openlyk te verheugen in het zeldzaam en onwaardeerbaar geluk van U een waarlijk vry en onafhanglyk Volk te mogen noemen. - Twee eeuwen zyn verlopen zints de dageraat die vryheidflaauwelyk begon aan te lichten; maar Stormen van Geweld en op een gehoopte wolken van Vorstelyk belang en Priesterlyke Dweepzugt volgden aan dezelven op, en verhinderden de Zon der Vryheid haare weldadige Straalen immer over de oppervlakte van Uwen Grond te verspreiden..." Enzovoort. De toespraak eindigt met een dubbele wens die duidelijk maakt dat het feest niet alleen een vreugdeblijk en een eerbetoon is, maar ook een manier om tegenstanders iets in te wrijven: "Dat dan het Feest, het welk wy thands vieren, ingerigt, om aan de Eerstelingen onzer Nationale Vryheid hulde te doen, gekenmerkt zy door de Geest van waare Broederschap een Eensgezindheid, en tevens strekken om aan de Voorstanders van het Despotismus het ondraaglyke hunner Regeering te doen gevoelen." Broederschap en eensgezindheid dus - en dat ze het mogen voelen. Secretaris Van Haeften besluit de notulen van de nationale feestdag met de opgeluchte verzuchting: "En is het overige van deeze Dag in goede order afgeloopen, zonder dat er eenige de minste ongeregeldheeden hebben plaats gehad." De ontslagen Op de vrijdagmiddag voor het feest hebben Luijt Erkemeij, Cornells Oostendorp en Jan Ram Hendrikszoon elk een door drie personen ondertekende verklaring op het stadhuis afgegeven. In de week na het feest valt de beslissing over hun lot. De verklaringen van de eerste twee worden door het stadsbestuur in orde bevonden. Het papier van Jan Ram Hendrikszoon, een papier waarop Gerrit van Muyden, Adrianus van der Pol en Johannis van Agthoven verklaren ook niets ten nadele van hém te weten, wordt onvoldoende geacht. Jacobus Bosman heeft niets van zich laten horen. Op 25 mei worden twee ambtenaren, Jan Ram Hendrikszoon en Jacobus Bosman, van hun posten vervallen verklaard. Voor de openvallende bierdragers- en vuurschouwersplaats van Bosman worden direct twee anderen benoemd. De zakkendragersplaatsen, die door beide in ongenade gevallen personen werden vervuld, worden voorlopig geschrapt. Zakkendragers zijn moeilijk te krijgen. Na de stadsbode worden dus twee mannen in de laagste ambtelijke rang naar huis gezonden. Van de ontslagen zakkendragers is niet duidelijk hoe zij na hun congé in het levensonderhoud voorzien. Voor verschillende zakkendragers, biersjouwers, vuurschouwers en dergelijke is het stedelijke baantje niet de enige bron van inkomsten. Mogelijk kunnen Jacobus Bosman en Jan Ram Hzn zich als daggelder verhuren, zoals veel anderen uit hun klasse doen. Van de bejaarde Huibert van Wijk, de ontslagen stads- en gerechtsbode, is meer bekend. Hij behoudt zijn inkomsten als gaarder van de helft van de impost op het dienstboden, paarden- en hoorngeld, de belasting op vee en huispersoneel. De andere helft van deze belasting wordt geïnd door waagmeester Pieter Noteboom. Behalve als belastinggaarder wordt Huibert van Wijk na zijn ontslag genoemd als winkelier. Alleen hij tekent, zodra hij de tijd daarvoor rijp acht, protest aan tegen zijn afzetting. Dat Van Wijk na uit zijn ambt te zijn gestoten met financiële problemen worstelt, wordt duidelijk als hij zich op 24 december bij het stadsbestuur beklaagt over de te lage taxatie van de waarde van zijn tuin. Van Wijk voert aan dat de tuin hem veel meer gekost en dat hij er na aanschaf veel in heeft verbeterd. Hij heeft de tuin nodig als borg voor de belasting die hij int. Het gemeentebestuur handhaaft de taxatie.
99
\â^
/
/
/
;r,,,
y
#ôm/i
/
( (F '
'4
. , 2Â
/ff/•<•#'//6 /
*, , 7 > As-,, A ,/c:
.
,
rr/<« :
V ^ . 9 /
/.
à
• „. oJ,
v. -,
• . -:
i <: <
iù - , J^/y
.
-s-
h
S'
r
<•'
A
t/yz,
' • •'
/
<, / , ; ZV-*/'
rt<«, - / /
.«.'/'
A *rÏT.Ù
: Jeun,
.
• é-s A •
'./
;/ A.. ^
(
'•'
et •
•
<ï1û£. A / / <,; ,/. Ofce^
• «'A
/
,\ • féu
/
'••'Cify. éé.
3f
'**.ren f • '
*
.,û> y**/
2
Ont. ew-et/sc <s* i-Sèx-rii.'
5 X-«
4â '.' "' «
,
ƒ
JÊH
*
Met deze op 18 mei 1798 ingeleverde verklaring, onderschreven door Gerrit van Muyden, Johannis van Agthoven en Adrianus van der Pol, hoopte Jan Ram Hendrikszoon zijn functie van zakkendrager te kunnen behouden. Een week later werd hij ontslagen. Foto E.P. de Goederen. Linschoten. Collectie gemeente Montfoort.
100
Tweede staatsgreep Waarschijnlijk is oud-stadsbestuurder Jan Storij als geen ander in Montfoort op de hoogte van de politieke weersveranderingen in het land. Hij is zo verstandig geweest om te zorgen niet ingeschreven te staan als stemgerechtigde toen de provinciale zuiveringsagenten de lijsten van de grondvergaderingen aan hun kritische beschouwing onderwierpen, maar hij verzoekt op 4 juni, een week voor de tweede staatsgreep van 1798, om alsnog te mogen worden ingeschreven als stemgerechtigde. De stadsbestuurders weten aanvankelijk niet goed raad met het verzoek. Pas tien dagen na de staatsgreep van 12 juni 1798, als er bericht van het nieuwe bewind komt, dat de stemregisters worden opengesteld voor iedereen volgens de letter van de staatsregeling, zonder enige partijdigheid, wordt ook hun duidelijk dat de wind uit een andere hoek begint te waaien. Als voornaamste argument voor deze tweede staatsgreep geldt, dat te weinig mensen zich hebben kunnen uitspreken over de staatsregeling. Eind juni vraagt een andere oud-stadsbestuurder, Laurens van Harmeien, ook weer te mogen worden ingeschreven in het stemregister. De meerderheid van het stadsbestuur stelt zich nu, nu het tijd heeft gehad over de zaak na te denken, op het standpunt dat herinschrijving eerst kan geschieden als een besluit van de vorige regering officieel is ingetrokken. Daarover heeft al iets in de kranten gestaan. Joan Frederik Gobius en Bernardus Jurrns, de gematigden in de stadsregering, zien direct al geen bezwaar. Opmerkelijk is, dat als in juli 1798 verkiezingen gehouden worden, het direct Jan Storij, Laurens van Harmeien en enkele andere in ongenade gevallen stadsbestuurders zijn, die op de grondvergaderingen als stemopnemers fungeren. Meteen terug op de voorgrond. Van Harmeien wordt verkozen tot plaatsvervangend kiezer voor een volgende districtsvergadering. Het nationale Vertegenwoordigend Lichaam dat uiteindelijk uit deze verkiezingen te voorschijn komt, bevat in meerderheid tegenstanders van de onverkorte volkssoevereiniteit. Daarmee begint de reactie op het bewind van de patriotten, een reactie die zal uitmonden in een volgende grondwet, die van 1801. Maar zover is het nog niet. De regering die via de tweede staatsgreep van 1798 aan de macht komt, toont zich bereid de juistheid van veel ontslagen na te trekken. De zuivering heeft overal grote onrust veroorzaakt. Zelf maakt deze regering, onder leiding van de financi-le deskundige Gogel, zich vooral zorgen over de inning van het belastinggeld. Eind juni wordt van de stadsbesturen geëist schriftelijk uit de doeken te doen wie nu met de heffingen zijn belast en waarom eventuele vorige gaarders van hun posten zijn ontheven. Half juli stuurt het stadsbestuur van Montfoort zijn opgave op. Naar het departement van de Delf, want de gewestelijke grenzen zijn inmiddels door elkaar zijn gegooid teneinde het federalisme verder uit te bannen. Joseph Kabos, de ontvanger van het huis- en haardstedegeld, en Engelbert Nooteboom, de rentmeester van de memoriegoederen (het bezit van de kerk) zijn ten allen tijde ware patriotten geweest, zo wordt in de Montfoortse opgave gesteld. Zij hebben vanaf het begin van de revolutie van 1795 meegewerkt aan de vaststelling van de tegenwoordige grondwet. Ook Pieter Nooteboom, sinds kort belast met de inning van het paarde-, hoorn- en dienstbodegeld, heeft altijd blijk gegeven van patriotisme. Van Huibert van Wijk, tot nu toe eveneens inner van diezelfde belasting, kunnen zulke lovende woorden niet worden geschreven. Over hem wordt genoteerd dat hij bij de verkiezing van een lid voor de Eerste Nationale Vergadering weliswaar op de grondvergadering is verschenen, maar dat hij daar ook weer. zonder zijn stem uit te brengen, voortijdig is vertrokken. Verder heeft Van Wijk volgens de opgave van het stadsbestuur twee andere grondvergaderingen bijgewoond en om een acte van burgerschap gevraagd. Ook van Laurens van Harmelen, vroedschaplid voor 1795, die optreedt als rentmeester van de vier armenfundaties, als ontvanger van de veertigste en vijftigste penning en als gadermeester van het reeële en personele morgengeld en boomgaardgeld. weet het stadsbestuur weinig goeds te melden: "van deeze laasten Burger kunnen wij UI: berigten, dat deszelfs Patriotismus zeedert de gezegende omwending
van 1795 voor zoo verve ons bekend is daar in bestaat, dat dezelve onlangs eene Acte van Burgerschap heeft verzogt, en daar na op den 10 deezer voor de Eerste maal in de grondvergadering verscheenen is." De stadsbestuurders Gobius en Jurrns zijn het eens met wat over Kabos en Noteboom staat opgeschreven, zij nemen afstand van de tekst over de andere personen. Zij zeggen niet beter te weten dan dat allen de tegenwoordige orde zijn toegedaan. Dit blijkt, zo stellen zij, uit het feit dat deze burgers zich zonder uitzondering in het stemregister hebben laten inschrijven en allemaal een acte van burgerschap bezitten. Rekesten van Van Wijk Huibert van Wijk probeert kort na de staatsgreep van 12 juni vergeefs om een deel van zijn oude baan terug te krijgen. De stadsnotulen van 22 juni: "De geweezen Boode Huibert van Wijk na bekoomen permissie binnen gestaan zijnde, verzogt om, ingevolge eene op gisteren gedaane Publicatie van het Intermediair Uitvoerend Bewind in dato 16 junij 1:1: als Gerechtsboode hersteld te worden. - waar op hem is geantwoord, dat die Publicatie alleen den last inhield, om met het doen van remotien [afzettingen] te supercedeeren [stoppen]." Herstel in zijn functie van gerechtsbode zou, als Van Wijk's verzoek zou zijn gehonoreerd, vooralsnog een papieren aangelegenheid zijn geweest, want eerst half februari 1799 zal de stadsregering van Montfoort toestemming krijgen om weer civiele gerechtelijke procedures af te handelen. Er is dan bijna eenjaar verstreken sinds het gerecht buiten werking werd gesteld door de eerste reorganisatiecommissie. Het rijksplan om de rechtspraak anders op te zetten, blijkt overal in het land op grote weerstand te zijn gestuit. Joseph Kabos zal in 1799 worden herbenoemd tot schout, voor Montfoortse strafzaken blijft het Hof van Utrecht de aangewezen instantie. Het feit dat hij bij het Montfoortse stadsbestuur geen succes boekt, ontmoedigt Huibert van Wijk niet. In het vroege voorjaar van 1799 wendt hij zich, na het lezen van een oproep in openbare nieuwspapieren, met een rekest tot het Uitvoerend Bewind van de Bataafse Republiek. De nationale agent van justitie schrijft daarop het departementaal bestuur van de Delf aan, dat op zijn beurt commentaar op Van Wijk's rekest vraagt aan het gemeentebestuur. Dit stelt in april een commissie in. De samenstelling van de commissie voorspelt voor Van Wijk weinig goeds: Joseph Kabos, Christiaan Eijgers, Christiaan Schroot en Leendert Spendel, gematigden zitten er niet in. In juni 1799 heeft de commissie haar antwoord gereed. Gesteld wordt, dat "de perzoon Huibert van Wijk voor den Jare 1762 is geweest een Lakeij bediende bij een der Leeden van Staaten in het voormalig Gewest Utrecht, welke Staaten qua Burggraaff de Magt uitoeffende binnen deze Stad de Amtenaaren aan te stellen, en alzo bij vacateue een hunnen Leverij Bedienden onder de Benaming van Boode van den Gerechte der Stad Montfoort aan de toenmalege Vroetschap toe te Zenden." Aangezien deze suppoost, zoals Van Wijk laatdunkend wordt genoemd, zonder behoorlijke instructie is aangesteld, heeft hij zich eigen gebruiken en autoriteit aangemeten, tot in het berekenen van zijn salaris toe. In de praktijk is Van Wijk te werk gegaan naar eigen begrippen en volgens zijn aangeboren eigenzinnige natuur, zo stelt de commissie. De fouten die hem werden aangewezen, verbeterde hij niet, integendeel, door gebrek aan zelfkennis bleef hij de eigen verrichtingen steeds goedkeuren. Na de omwenteling van 1795 heeft Van Wijk volgens de commissie geregeld zichtbare blijken van gemelijkheid tegenover zijn nieuwe opdrachtgevers gegeven. Vaak moest hij worden aangespoord om besluiten uit te voeren en afkondigingen op te hangen. Soms vergat hij uitnodigingingen voor vergaderingen rond te brengen, omdat hij het te druk had als bode van Heeswijk en Achthoven, ambten waartoe hij mede begunstigd was door vrienden van degenen die hem in Montfoort hebben aangesteld. Verder zou hij mondelinge boodschappen aan burgers hebben "veranderd na zijn Eijge Idee, als mede dat hij Zoms Landlieden onder de Gerechten alwaar hij afzonderlijk van deze Stad als Boode Fungeerde in naam van den Schout
102
alhier ter Stede Insinuatien [aanzeggingen] deede, waar van dezelve Schout onbewust was en daar toe geene ordere gegeven hadde." Ook het feit dat hij inzake het reiningen van de sluis geregeld nalatig is geweest, moet worden gezien als een gevolg van Van Wijk's ontevreden en ongeordend bestaan, vindt de commissie, en "deze domme en onberedeneerde fouten [konden] niets anders ten gevolge hebben, als zoms verwarring welke door de weldenkende met veragting wierden beschout, terwijl dit tot bespotting diende voor de geene die de tegenswoordige order van Zaaken niet toegedaan zijn. " Volgens Kabos en zijn medecommissieleden geeft Van Wijk in zijn rekest opzettelijk een verkeerde voorstellig van zaken als hij het doet voorkomen of het stadsbestuur hem heeft ontslagen. De afzetting is geschied door de agenten van de reorganisatie die op 21 maart 1798 in Montfoort orde op zaken stelden. Gobius steunt het rapport niet. Hij verklaart wel te willen geloven wat de commissie schrijft, maar niet over de zaak te kunnen adviseren, aangezien hij ten tijde van het vermelde geen lid van het bestuur was. De reactie van het stadsbestuur op het rekest van Van Wijk is typisch een produkt van Joseph Kabos. Niet lang tevoren heeft Kabos al soortgelijke teksten opgesteld tegenover een protest van huisschilder Johannes Monincx (die in weerwil van voldoende stemmen in maart 1796 buiten de stadsregering werd gehouden) en tegenover verklaringen van dominee Christiaan Moltzer (die werd geschorst omdat hij het stadsbestuur onvoldoende eer bewees op nieuwjaarsdag 1797), en zo zal hij er nog andere schrijven, onder meer na zijn knallende ruzie met stadssecretaris Adriaan van Haeften in september 1799, waarbij de laatste ontslag neemt. Ze kenmerken zich niet alleen door hun scherpte, maar ook door het terzijde aanroeren van details die niet tot de zaak doen, details die de tegenstander in een anti-patriottisch daglicht plaatsen. In dit geval is zo'n detail Huibert Van Wijk's aanstelling via een Utrechts Statenlid. Is die aanstelling niet een typisch voorbeeld van hoe het regentendom zich onder het stadhouderlijk bewind kon ontdoen van overtollig huispersoneel, lijkt de schrijver te vragen. Anderen zullen in hun strijd tegen Kabos succesvoller zijn dan Huibert van Wijk. Later in de maand juni 1799 valt voor hem het doek: het departement wijst zijn rekest af.
fS^-'^-k,
CCI.TKIIE1D, FRTHEID, U8.0EHERSCHJP.
PROCLAMATIE, BATAVEN!
T
jen de g f e o t e b?gm£élm der oniw e n d i n g , die de v.egevierende W a p e n e a der Franfcnen ü in liet art den Jaare 1795 aangeïragt had1 de Vergader zaaien vaci b o n , weitor de vestiging daarvan hadt ge. M üpe.iiyk geloüclïïBd, of hei-
ivkïïid '
1 tw
vertan•i-.^k'ii-.- u't Jiv.cn Tan allenon ' ; ;.:V -eil r a r n e n e n f e i m L v - . en ;.' geïiecle alïeiieiJing Jer Kerk Staat, f ö r m i g e s o p e e n e n i e e r , en op e e n e min bedekte w y z e d c « ! e n van den dag waren gewor m e n de {temmen dei
Gedenkboeken geplasist, i-n dige u;!iik"üsfbe~ii.i Hai) liet la« overgeleverd hübbfi»Dar,. Baiaven! de-.e reine« noeg-.Tï- waren voor Ui^-sien met btjipaard. Het bbck ai geest van bet ai«, uw ("uïferi Je ftrekkmg niet had, om de :dee1d!-.L\k';i op een e e iele e t •rfjge w ; . ' . ' re doer, v e r b e t e n al ras, d s ; G y , in fit*Je van ("uien z e l v e , met welks ûuyt ivalfchetjk had o m h a n g c i , op 'en manneiyke w v z e . e - SMU van PIT;;-fine& i n g e v o e r d , ï C ! geéerlvr'Jncd te z r e n , inregc anders dan eene nieuwe om» P e r i t o n e a hait oadergnan, g iß ?.o verre aas alle de vorig* GenieeiieheM modert meer im won ha Idcn geiclwkt. doc-b e v a a r t y k e r , dan àsta allen, n; door overyiing, en o n k n a d ; -, het onderüe bevi : -.o- zwakheid en V\>:fc'-3:-a e bras?
•fit 1
dwars« invoerde, waarvande van di: Land geen voorbeeld vanen Het wierJ reeds van ne at" misdadig, in de sägest der vorige verdeeld heden 'trouwe andere gevoelen* sas ontwikkeld te behben: e n « e : deze omwending un kei Je h' bet Fctiv-ratif o!' Aristocratie Lv.üWn het Rewind gefield,en t U c a v j j - ' i e a 7/.>i-de f.jbbêa > s n i k t e :;i:oj[er!::i'.'ci I.--: on1vermond eigenbelang byca ( dig wa$, in den Laude verdv L i e d e n , en zelts de zoisni : thans ge vestigde ^beginfeler.
De plegers van de staatsgreep van 12 juni 1798 kondigden hun machtsovername op ongeveer dezelfde wijze aan als hun voorgangers een halfjaar eerder. Fragment van de gedrukte publicatie. Foto E.P. de Goederen. Linschoten. Collectie gemeente Montfoort. 103
Tenslotte Tot zover de gebeurtenissen van 1798 en hun directe nasleep. Ruim een jaar na de zuivering zal blijken dat vijf zakkendragers eigenlijk ten onrechte op hun posten zijn gehandhaafd. Als stedelijke beambten behoorden zij stemgerechtigd te zijn en om stemgerechtigde te worden, moesten zij kunnen lezen en schrijven. En dat kunnen zij niet. De vijf beloofden zich op dit punt te bekwamen en het stadsbestuur heeft ze daarom voorlopig in dienst gehouden. In augustus 1799 wordt deze afwijking van de regels enigszins schuldbewust gemeld aan het departementale bestuur. Met de vraag of hun positie, ook al zijn zij nog niet met hun studie opgeschoten, mag blijven zoals hij is. Zoals gezegd: zakkendragers zijn moeilijk te krijgen. De orde, in het roerige jaar 1798 via twee staatsgrepen gevestigd, zal slechts kort standhouden. De staatsregeling die na de zuivering van het kiezersvolk in april 1798 is aangenomen, brengt volksvertegenwoordigers voort die de staatsregeling niet zijn toegedaan. Hun grondwet, die van 1801, zal de klok wat betreft de patriottische idealen een heel eind terugzetten. Voor Montfoort gaat de volgende constitutie betekenen dat Story en Kabos, Van Harmeien en Schroot, Van Dam en Spendel, Noteboom en Eijgers van plaats verwisselen. Alleen Gobius en Jurnns kunnen aanblijven in 1802. Ook ambtenaren zullen in 1802 in ere worden hersteld. Jan Ram Hzn en Jacob Bosman krijgen hun functies als zakkendrager terug. Voor Huibert van Wijk komt de volgende omwenteling te laat, hij overlijdt in 1801. En daarna? Pas langzaam zullen daarna de partijtegenstellingen beginnen te verbleken en veranderen in één, door iedereen gedeelde wens: het vertrek van de Fransen.
Bron: Notulenboeken van het Montfoortse stadsbestuur, berustend in het gemeentearchief van Montfoort.
De levensloop van Adriana Meershoek Een korte studie op basis van het bevolkingsregister van Woerden, Barwoutswaarder en Rietveld. door drs. ¥.. Beekink en dr. R. Wall* Inleiding Geschiedschrijving bestaat niet alleen uit het beschrijven van historische gebeurtenissen. Geschiedschrijving is ook een proces van "zoeken naar nieuwe bronnen" en "verbeteren van onderzoeksmethoden" om het verleden zo getrouw mogelijk weer te geven. Gelukkig hebben we voldoende archiefstukken ter beschikking, die het ons mogelijk maken het leven van onze voorouders eniger mate te reconstrueren. Deze bijdrage is gebaseerd op zo'n archiefstuk, namelijk het *Drs. Erik Beekink is verbonden aan het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut in Den Haag. Dr. Richard Wall is verbonden aan de Cambridge Group for the History of Population and Social Structure te Cambridge. Engeland. De auteurs danken de medewerkers van het Streekarchivariaat "Rijnstreek" te Woerden voor hun hulp bij de totstandkomine van dit artikel.
104
bevolkingsregister. Het gaat hier om een document dat reeds lange tijd bekendheid geniet bij historische demografen en diegenen die genealogisch onderzoek doen. Hoewel bekend, hebben auteurs echter het idee dat de mogelijkheden van deze bron veelal onvoldoende worden benut. Met dit artikel hopen zij geïnteresseerden te enthousiasmeren de bevolkingsregisters nog eens uit een ander gezichtspunt te bekijken. In het navolgende wordt gepoogd vanuit verschillende benaderingswijzen van deze bron iets meer te vertellen over de levensloop van individuen. Het is aardig om te zien hoe, met slechts "beperkte" middelen, een beter inzicht verkregen kan worden in de wijze waarop enkele van onze voorouders hun dagelijks leven inrichtten. Alvorens het bevolkingsregister zijn verhaal te laten vertellen, is het nuttig nog eens globaal in te gaan op de geschiedenis van dit document om vervolgens in algemene termen iets te zeggen over de mogelijkheden en onmogelijkheden ervan. Het bevolkingsregister: de geschiedenis. De discussies rond het aanleggen van bevolkingsregisters in Nederland dateren uit de jaren twintig van de vorige eeuw. Deze aandacht kwam met name voort uit de behoefte bij overheden aan een doorlopend inzicht in de wisselingen en veranderingen die de bevolking onderging. In die tijd kende men al de eerste kleine volkstellingen: het probleem was dat deze tellingen slechts momentopnamen waren, momentopnamen van een zeer beweeglijke en veranderlijke massa. Daarnaast had men in die tijd ook de registers van de Burgerlijke Stand, maar deze verschaften slechts kennis over één bepaald onderdeel van de dynamische bewegingen binnen een bevolking, te weten geboorte, overlijden, huwelijk en echtscheiding. Uiteindelijk hadden de eerdergenoemde discussies tot resultaat dat bij Koninklijk Besluit van 3 september 1829 via de provinciale besturen aan de gemeenten voorschriften werden gegeven ten aanzien van het aanleggen van "uitvoerige volksregisters". Deze voorschriften kunnen worden beschouwd als de oudste algemene voorschriften omtrent de bevolkingsregisters in ons land.' Als doel werd gesteld: het aanleggen van een volksregister in iedere gemeente van het rijk, met daarin uitvoerige informatie over het aantal huisgezinnen en inwoners per wooneenheid en van ieder der leden van het gezin: achternaam en voornamen, ouderdom, geboorteplaats, geslacht, burgerlijke staat, beroep en godsdienstige gezindheid. Helaas waren de voorschriften niet volledig. Zo ontbrak bijvoorbeeld nadere regelgeving met betrekking tot het doen van aangifte van verhuizingen. Het gevolg was dat de leggers binnen zeer korte tijd verouderden en nog slechts een zeer onvolledig beeld van de stand van de bevolking gaven. Voorschriften om het bevolkingsregister wél permanent te blijven verzorgen kregen de gemeenten voor de eerste maal in het Koninklijk Besluit van 19 oktober 1849. Dit besluit verschafte de grondregels voor de derde nationale volkstelling en bevatte tevens bepalingen voor het in iedere gemeente met ingang van 1 januari 1850 aanleggen van registers der bevolking. Alle personen die volgens het toenmalige Burgerlijke Wetboek hun wettelijke woonplaats in de desbetreffende gemeente hadden, moesten worden ingeschreven (zie afbeelding 1). De ambtenaar van de Burgerlijke Stand werd opgedragen het register bij te houden. Ook in dit geval bleek al weldra dat deze verfijningen van de regelgeving niet het gewenst effect sorteerden. Zo bleek, dat de uitzonderlijke positie van de ambtenaar van de Burgerlijke Stand in vele gevallen niet toeliet, dat hij geregelde en dagelijkse zorg kon wijden aan de bijhouding van het bevolkingsregister. Voorts bleek dat de grondslag "wettelijke woonplaats" tot een registratie leidde, welke niet met de werkelijkheid overeenstemde, doch slechts een gecompliceerd juridisch beeld van de bevolking gaf. Met name bij de inschrijving van minderjarigen en onder-curatele-gestelden werden moeilijkheden ondervonden. Verschillende volgende Koninklijke Besluiten hebben uiteindelijk tot verbetering van het registratiesysteem geleid.
105
5
i
j
! •!'• !
$ *#*'
s\- .1 •f. > > .-
.^
.
Vil
v?
;
s
il
—-—-
t
•jfi[q»A CC|(luOOM '
N
-st - i
„
J
r
T i :
Ëst**^-*
rnrr !
\? ^ ^ ; '• ; . i 4 <1 i ' -•"««• - ^ i— i . ' ' • i • '•
i»nu»uQ o
;
'I
>
;N
- _ _
V*.'
*
.»il
^ *t^
3
*
\
=
N
> •
ft 6
- ~
-
-j ^ I^^'SNA^^
' "N N
Afbeelding 1. Een pagina uit het bevolkingsregister van 1855-1880 van Woerden.
106
• •
ill
1
:1 ft
.
N
• *i *• N, *V \^
Toch bleek het registratiesyteem niet optimaal. Het systeem had één groot mankement: de levenslopen van inwoners van een gemeente konden slechts worden geregistreerd voor die periode, dat men in een bepaalde gemeente woonde. Wat men wist van een migrant waren gegevens over tijdstip en plaats van geboorte, zijn/haar laatste plaats van herkomst, zijn/haar burgerlijke staat, de relatie van betrokkene tot het gezin en het beroep dat men uitoefende. Wat ontbrak was een totaal overzicht van de veranderingen die iemand in zijn leven tot dat moment had ondergaan. Eén en ander had uiteindelijk tot gevolg dat aan het einde van de negentiende eeuw nieuwe discussies ontstonden over de indeling van het bevolkingsregister. In 1890 werd, door het hoofd van het bevolkingsbureau in Rotterdam, de wens geuit een registratiesyteem te ontwikkelen dat de mogelijkheid zou bieden om door middel van persoonskaarten het individu van geboorte tot overlijden óf emigratie naar een ander land te volgen. Dit systeem zou mutaties op het moment én de plaats waar zij plaatsvonden moeten registereren. Dit voorstel werd niet uitgevoerd, vooral omdat zo'n kaart inzichten zou doen verliezen in één \ an de belangrijkste sociaal-demografische factoren te weten de plaats van het individu als een lid vaneen gezin. In 1909 werd door een commissie de aanbeveling gedaan een persoonskaart te gaan gebruiken, maar alleen als de reeds bestaande bevolkingsregisters, met een indeling naar gezinsgroepen, tegelijkertijd werd bijgehouden. De administratieve last twee registratiesystemen naast elkaar te houden verklaart waarschijnlijk het feit dat ook dit voorstel niet werd uitgevoerd. Uiteindelijk werd in 1928 een nieuwe commissie bijeengeroepen. Deze commissie ontwikkelde het plan een kaart te maken welke het individu gedurende zijn leven of verblijf in het land zou volgen, maar welke, in het geval van elk gezinshoofd, tevens alle relevante gegevens over de leden van het gezin zou bevatten. Men sprak in dat kader van een "gezinspersoonskaartenstelsel". Bij vertrek uit een gemeente of overlijden werden de persoonsgegevens overgenomen in een plaatselijk archiefregister voordat de persoonskaart(en) doorgezonden werden naar de nieuwe gemeente, of, bij overlijden, naar een centraal archief. Dit voorstel werd geaccepteerd en het nieuwe systeem werd in enkele gemeenten in 1930 geïntroduceerd. Uiteindelijk werd dit systeem in 1937 algemeen doorgevoerd. Heden ten dage gebruiken we, in grote lijnen, deze methode nog. Het bevolkingsregister: gebruik Het mag nu reeds duidelijk zijn dat het bevolkingsregister een belangrijke aanvulling kan betekenen op de registers van de Burgerlijke Stand en de toenmalige volkstellingen. Het register geeft immers extra informatie over de vele facetten van de levensloop van het individu en zijn/haar directe omgeving. Afbeelding 1 toont een dubbele pagina uit het bevolkingsregister van Woerden in de periode 1855-1880 betreffende het pand Duivelssteeg nummer 36, later vernummerd tot 43. De Duivelssteeg was een rijtje panarbeiderswoningen ter plaatse van de tegenwoordige Pannebakkerijen nr. 31-35. Het eerste wat opvalt zijn de volgnummers die, op eenvoudige wijze, inzicht verschaffen in de samenstelling van de opeenvolgende huishoudens in dit pand. Ieder persoon werd genummerd uitgaande van de hoofdbewoner, die zelf nummer één kreeg. Bij vertrek werden de leden van het huishouden doorgehaald en de nieuwe bewoners ingeschreven, waarbij men opnieuw begon te nummeren. Belangrijk is de registratie van het tijdstip van vestiging en de gegevens over de plaats van herkomst én de aanduidingen met betrekking tot het vertrek. Zoals dit voorbeeld laat zien werd in dat geval verwezen naar een nieuwe gemeente, een ander adres binnen de gemeente, of simpelweg naar een andere pagina in het register. Een uniek gegeven is de informatie over de godsdienst van de ingeschrevenen. Dit soort materiaal biedt prachtige mogelijkheden genealogische verbanden op eenvoudige wijze vast te stellen. Als extra informatie geven zij echter tevens inzicht in de huishoudensstructuur van 107
een gepaald gezin op een bepaald tijdstip. Uit een historisch-demografisch oogpunt kunnen de registers worden gebruikt om demografische veranderingen over een lange periode te bestuderen, zowel op individueel niveau, als op gezinsniveau, als op huishoudensniveau. Ondanks deze lofzang moeten er toch enkele kanttekeningen bij de bron worden geplaatst. Een algemene opmerking betreft de nauwkeurigheid van de bevolkingsregisters. Geen mens is onfeilbaar, ook de ambtenaar die het register onder zijn hoede had niet. Eerder werd al een opmerking gemaakt over het feit dat het onderbrengen van de registers bij de ambtenaar van de Burgerlijke Stand onvoldoende garantie bleek voor een goede registratie. Blijkbaar leerde de ervaring, dat deze ambtenaar het bijhouden van het systeem moeilijk binnen zijn bestaande werkzaamheden kon inpassen. Van tijd tot tijd zal men dan ook bij de bestudering van het register onvolkomenheden tegenkomen, die voortkomen uit onnauwkeurigheid. Te noemen vallen onder meer: verschillende geboortedata voor de zelfde persoon, onjuiste of onvolledige schrijfwijze van namen, onjuistheden in de nummering van de verschillende leden van het huishouden, enzovoort. Een ander probleem kan geweten worden aan het passieve karakter van de registratie; de verantwoordelijke ambtenaar was, daar waar het gaat om verhuizingen, vooral afhankelijk van de informatie van het gezinshoofd. In de registers zal men echter verschillende voorbeelden tegenkomen waaruit blijkt dat deze informatie niet altijd werd doorgegeven. Men ziet in dat soort gevallen dat personen later alsnog ambtshalve uit het register worden afgevoerd. Dit euvel kan ook de andere kant op werken: het kon ook voorkomen dat een gezin zich vestigde zonder dat men aangifte deed op het gemeentehuis. In het ongelukkigste geval zal men zo'n gezin nooit terug kunnen vinden in de boeken. De volkstellingen die periodiek werden gehouden hadden onder meer tot doel dit soort onjuistheden in het bevolkingsregister glad te strijken. Een ander probleem is de constatering, dat men blijkbaar op enig moment stopte met het noteren van de verhuisdatum daar waar het een verhuizing binnen de gemeente betrof (zie afbeelding 1). Veelal is echter met wat creativiteit alsnog mogelijk een indicatie van een verhuisdatum te achterhalen. Echter ook in dit geval zal men veelal iets van de nauwkeurigheid bij de reconstructie van een levensloop van een gezin of individu moeten prijsgeven. Het bevolkingsregister werd ten dele van informatie voorzien uit de registers van de Burgerlijke Stand. Wijzigingen in huwelijkse staat, moment van overlijden en uitbreiding van het gezin door geboorten werden keurig overgenomen. Eén belangrijke gebeurtenis ontbreekt echter, te weten de geboorte van een doodgeboren kind. Dit heeft tot gevolg dat het bevolkingsregister nooit volledige informatie kan geven over het totaal aantal kinderen dat uit een vrouw wordt geboren. Met name voor demografisch onderzoek is dit een belangrijk gemis. Hoewel het hier om belangrijke knelpunten gaat, zijn wij in het geval van Woerden tot de conclusie gekomen dat we hier te maken hebben met een uiterst bruikbare bron, die op sommige punten zelfs unieke informatie verschaft. De volgende paragraaf mag daarbij als voorbeeld dienen. Een voorbeeld: het huishouden van Adriana Meershoek In het verleden was het ongebruikelijk voor een gezin, afkomstig uit het milieu van de werklieden uit de steen- en pannenfabrieken, meer dan enkele jaren in het zelfde huis te verblijven. Deze mobiliteit was sterk gerelateerd aan werk. Om deze verhuisbewegingen te illustreren hebben we de veranderingen van bewoners tussen 1854 en 1873 in een bepaald huis in de Duivelssteeg bekeken. Vervolgens hebben we het verhuisgedrag van een enkel willekeurig gezin, in dit geval de ervaringen van Johannes Meershoek en zijn dochter Adriana . uitgewerkt vanaf de tijd van hun eerste verschijning in het bevolkingsregister van Rietveld in 1829 tot de dood van de laatsgenoemde in Woerden op de leeftijd van 75 jaar in 1903. Beiden maakten deel uit van het eerdergenoemde milieu. Zij waren werkzaam in een steen- en/of pannenbakkerij en woonden in een huis van de fabriek. 108
Zoals al eerder vermeld, maakt de manier waarop de bevolkingsregisters van de negentiende en begin twintigste eeuw waren opgezet, het bijzonder eenvoudig het aantal verschillende bewoners of groepen van bewoners in een bepaald huis te registeren. De nummering van de bewoners is, zoals we constateerden, de sleutel. Afbeelding 1 laat zien dat in de periode 1854 tot november 1873 - het einde van de pagina - nogal wat veranderingen van huishoudens plaatsvonden. We tellen er in dit specifieke huis voor deze periode zeven. Vervolgens kunnen we vaststellen dat, voor zover na te gaan. slechts enkele bewoners er lang bleven wonen. Drie woonden er minder dan een jaar en alleen de eerste bewoners, het echtpaar Plomp met hun zoon, bewoonden het huis meer dan vijfjaren. Het bevolkingsregister vertelt natuurlijk niet waarom mensen zo vaak verhuisden, maar het is duidelijk dat, in ons voorbeeld, slechts een klein deel van de verhuizingen door demografische factoren als huwelijk werd bepaald. Het betrof hier blijkbaar werknemers van de steen- en pannenfabrieken. Deze arbeiders waren veelal werkzaam op basis van een jaarlijks contract; als hun contract niet vernieuwd werd verloren zij hun werk en ook hun huis dat eigendom was van de fabriek. Men ziet dan ook dat wanneer de arbeiders geen langlopende contracten konden krijgen, het aantal verhuizingen elkaar vlot opvolgden. Overigens kunnen we aan de verhuisbewegingen in het bevolkingsregister zien dat de arbeidscontracten rond november werden afgesloten. Het voorbeeld leert voorts dat men niet zozeer verhuisde, omdat het huis, door gezinsuitbreidingen, te klein werd. In het zelfde pand leefden wisselend gezinnen van twee, drie, maar ook negen personen. Een en ander past volledig in het beeld van een fabriekseigenaar, die zijn arbeiders niets meer dan een dak boven het hoofd verschafte. In de volgende voorbeelden zullen we proberen wat dieper in te gaan op de afzonderlijke levenslopen van enerzijds een huishouden en anderzijds één van de personen uit dit huishouden. In dit geval betreft het de dochter des huizes : Adriana Meershoek. In grafiek 1 zullen we eerst aandacht besteden aan de samenstelling van het huishouden van de vader van Adriana, Johannes Meershoek. De beschrijving van een huishouden start in 1829, het moment waarop Johannes voor het eerst voorkwam in het bevolkingsregister van Rietveld, en eindigt in 1871 toen zijn dochter hoofd werd van zijn huishouden. Laten we nog even terugkeren naar een eerdere opmerking over het aantal verhuizingen. We kunnen constateren, dat Johannes Meershoek in een periode van zo'n 43 jaar negen keer verhuisde. Zoals we later zullen zien lag deze frequentie bij zijn dochter nog veel hoger. Zij wijzigde 23 keer van adres gedurende driekwart eeuw. Volledigheidshalve dient te worden opgemerkt dat in beide gevallen de verhuizingen grensoverschrijdend waren. Beiden leefden wisselend in Woerden, Rietveld en Barwoutswaarder. Hoewel grensoverschrijdend hebben we echter aan de hand van plattegronden kunnen vaststellen dat de verhuizingen, in wezen, te belopen waren. Grafiek 1 laat zien dat het huishouden van Johannes voor het merendeel van de tijd klein en simpel van structuur was. Er was alleen die ene dochter (Adriana) en nadat zij vertrok in 1850 met haar tweede echtgenoot, leefden Johannes en zijn vrouw ongeveer negen jaar alleen. Echter, zeven maanden vóór het overlijden van zijn vrouw in november 1859, kwam de oudste kleindochter - op dat moment 11 jaar - in het huishouden wonen. Uiteindelijk vertoefde zij ongeveer acht jaar bij haar verweduwde grootvader. Zij vertrok op dat moment dat haar moeder en grootvader wederom een huishouden gingen delen. Geconstateerd kan worden dat tussen 1829 en 1876, het moment dat hij op 85-jarige leeftijd overleed in het huishouden van zijn dochter en vier kleinkinderen, Johannes Meershoek geen moment alleen leefde. Voor Johannes Meershoek was de steun die hij kon krijgen van leden van zijn familie duidelijk erg belangrijk. In het laatste jaar van het leven van zijn vrouw was een kleindochter beschikbaar om hem gezelschap te houden, die misschien zelfs op elfjarige leeftijd al zijn huishouden deed. 109
jaar
hoofd echtg.
dochter
schoonzoon (1) (2)
kleinkind 1e huw. d.
kleinkind 2e huw. d
kleinkind 2e huw. d
kleinkind 2e huw. d
kleinkind 2e huw. d
kleinkind 2e huw. d
1825 1830 1835 1840
+
1845
rr \ te
1850 1855 1860
t
1865
l
1870
"T
1875 1880 4 = verhuizing
T = overlijden
dochter wordt hootd huishouden
Grafiek I Samenstelling van het huishouden van Johannes A. Meershoek in de periode 1829-1871. Later toen er een andere oplossing gezocht moest worden toen zij op achttienjarige leefijd de mogelijkheid kreeg om te gaan werken als een bediende, werd hij opgenomen in het huishouden van zijn dochter; eerst als hoofd van het huishouden, ten minste in naam, en later in 1871, als een "afhankelijke" inwonende. Het meisje werd zo in staat gesteld geld bijeen te sparen voor een toekomstig huwelijk. Wat bijzonder opvalt, is het feit dat men anticipeerde op de gebeurtenissen, die de stabiliteit van zijn huishouden bedreigden. Zo kwam de kleindochter van Johannes inwonen enkele maanden vóór en niet nâ de dood van zijn vrouw. Even later gaat zijn huishouden op in dat van zijn dochter, enkele maanden vóór het moment waarop zijn inwonende kleindochter een betaalde positie als een bediende vindt. Dit impliceert dat wanneer een crisis voorzien kon worden, het gezin in staat was een strategie te ontwikkelen om de gevolgen van de problemen zoveel mogelijk te verlichten. De hulp die Johannes later in zijn leven ontving van zijn dochter en haar familie kan ook gezien worden als het leveren van een "wederdienst" voorde hulp die hij zijn dochter gaf toen zij deel uit bleef maken van het ouderlijk huishouden ten tijde van haar korte eerste huwelijk, en haar daaropvolgende twee jaar weduwschap. Uiteindelijk vertrok zij zeven maanden na haar tweede huwelijk en kort voor de geboorte van Johannes tweede kleinkind. Even leerzaam als de lotgevallen van het huishouden van Johannes Meershoek is de levensgeschiedenis van zijn dochter Adriana. Een groot gedeelte van haar leven had Adriana geen eigen huishouden; daarom hebben we in grafiek 2 ervoor gekozen haar relatie tot het hoofd van elk huishouden waarin ze leefde weer te geven.
110
D GD VD GD W 1E 2E 2E
jaar
H
W 2E
H
SM SM 2D 3D
H SM SM SM S 3D 2D 4D '
1825
•à I
1830 1835 1840
_ ë 5
«
1845
_- s
1850 1855 1860
n r i
i «
Bt-S
«4—: — :
1865 1870
}
:_ I
_— :
. —: — :
: — :— _ —
____________ J _ ^ _ ________________ _
*----
-I—t - - - - - - - - - - - - - - -
1875 1880
4 4.
1885
4444
1890 1895
_: n _ = _
„>
•a S __ ^T"
_____ _ 1
is
"—-f
-s y 4 4
4
(N
5
_;^3
1—I 1
1900
Q _ -S
1905
I
1910 4 = verhuizing
il Q
5 'S
Grafiek 2. De levensloop van Adriana Meershoek (1828-1903). De periode in haar leven dat zij het langst in één huishouden verbleef, was toen zij nog bij haar ouders woonde. Echter na haar huwelijk in 1846, toen ze 19 jaar oud was, volgden de veranderingen in haar leven elkaar snel op. In het eerste jaar van haar huwelijk overleed haar eerste echtgenoot, op de leeftijd van 22 jaar. Hun dochter werd na zijn dood geboren. Adriana hertrouwde na twee jaar en bracht haar nieuwe echtgenoot, evenals de eerste, in het huishouden van haar ouders. In november 1850, vlak voor de geboorte van hun eerste kind, stichtten Adriana en haar echtgenoot een eigen huishouden, waarschijnlijk omdat deze gezinsuitbreiding, ze had immers al een kind, te veel druk gaf op de aanwezige woonruimte. Op het punt van woonruimte zullen we in een later stadium nog kort terugkomen. Met haar tweede huwelijk had Adriana meer geluk dan met haar eerste, maar na twaalf jaar overleed ook haar tweede echtgenoot, haar achterlatend als een relatief jonge weduwe (34 jaar oud) met zes jonge kinderen, de oudste was 14 en de jongste, de enige jongen, geboren in het jaar van zijn vaders overlijden. Adriana hertrouwde niet. Misschien betekende de omvang van het gezin een te grote last voor iedere potentiële huwelijkspartner. Vier jaar lang bestuurde zij haar huishouden alleen. Uiteindelijk keerde zij, door het opgaan van haar huishouden in dat van haar vader, terug in de rol van inwonende dochter. Het duurde vijfjaar voordat, waarschijnlijk als gevolg van haar vaders toenemende leeftijd, ze wederom hoofd van het huishouden werd.
De belangrijke verandering in haar leefomstandigheden deed zich voor in 1881 toen zij voor het eerst ging inwonen bij één van haar gehuwde dochters. Ook dit arrangement duurde echter niet eeuwig. Na vijfjaar en een korte periode bij een andere dochter, werd ze op 58-jarige leeftijd opnieuw hoofd van een eigen huishouden, een status die zij in de daarop volgende tien jaar behield. In 1886 op de leeftijd van 68 jaar, keerde ze terug naar het huishouden van haar derde dochter, bij wie zij ook al in 1886 korte tijd verbleef. Twee jaar later verhuisde ze weer naar haar tweede dochter bij wie zij in dat decennium in totaal vijfjaar woonde. Een jaar later trok zij in bij haar vierde dochter. Uiteindelijk was het in dit huishouden, dat zij vier jaar later, in 1903 op de leeftijd van 75 jaar, overleed. Zo zien we dat Adriana, zelfs in haar leven als volwassene, perioden van afhankelijkheid afwisselde met perioden van onafhankelijkheid. Vanaf de tijd van haar huwelijk op negentienjarige leeftijd, spendeerde zij ongeveer 8 jaar als een dochter in het huishouden van haar vader, twaalf jaar als een schoonmoeder in het huishouden van verschillende dochters, nog eens twaalf jaar als de echtgenote van het hoofd van een huishouden en 24 jaar jaar als hoofd van haar eigen huishouden. In totaal spandeerde zij gedurende een periode van 75 jaar, meer dan de helft (39 jaar in het totaal) als afhankelijke en slechts 36 jaar als hoofd van een huishouden tezamen met haar echtgenoot of als alleenstaande verweduwde vrouw. Naast de beschrijving van zo'n ingewikkelde levensloop geeft het bevolkingsregister ons de ruimte verder door te gaan en alle personen te identificeren waarmee Adriana Meershoek samenwoonde in de verschillende perioden in haar leven. Grafiek 3 laat zien dat er 23 van zulke personen waren. Met uitzondering van één persoon waren allen nauw met haar verbonden (ouders, echtgenoten, haar kinderen en hun echtgenoten, en haar kleinkinderen). Deze bewerking van de gegevens uit het bevolkingsregister biedt tevens de mogelijkheid om te berekenen hoe lang Adriana met elk van hen leefde. De vroegtijdige dood van haar beide echtgenoten betekende dat zij een relatief lange periode van haar leven bij haar ouders en haar kinderen doorbracht. Omdat ze met haar eerste echtgenoot slechts één jaar en vervolgens met haar tweede echtgenoot slechts 12 jaar leefde, woonde ze uiteindelijk 22 jaar bij haar moeder, 32 jaar bij haar vaderen perioden variërend van 17 tot 31 jaar met haar kinderen. Alleen met haar dochter uit het eerste huwelijk spandeerde zij een tamelijk korte periode (12 jaar). Deze dochter uitgezonderd, waarvan we gezien hebben dat zij bij haar grootouders ging wonen toen ze slechts 11 jaar oud was, verlieten haar zoon en haar oudste dochter het ouderlijk huis het vroegst; beiden namelijk in de leeftijd van 17 jaar. De resterende drie kinderen vertrokken allen voor de eerste keer toen zij ouder dan 20 jaren waren: de tweede dochter toen ze 25 was, de derde op 21 -jarige leeftijd en de vierde toen ze 23 jaar was. Zulke sterke verschillen in leeftijd waarop men het ouderlijk huis verlaat, zijn typisch voor bevolkingen waarin kinderen bij hun ouders weggingen om elders een baan als bediende te vervullen óf om te huwen.2 Als regel kan gesteld worden dat hoe jonger het kind het ouderlijk huis verlaat des te waarschijnlijker het is dat een periode als dienstmeid of knecht vooraf gaat aan een eventueel huwelijk. Dit was zeker het geval bij de kinderen van Adriana Meershoek. Alle kinderen die na hun twintigste vertrokken, huwden direct óf zeer snel na hun vertrek. Een ander punt dat opgemerkt moet worden is dat Adriana Meershoek op enig moment in haar leven weer bij een van haar dochters (of hun echtgenoten en kinderen) ging wonen. Tweemaal ging ze inwonen in het huishouden van zowel haar tweede, haar derde als haar vierde dochter en in drie gevallen woonde ze samen met haar zoon. Het is opmerkelijk dat deze gedurende het leven van zijn moeder nooit zelf hoofd van een eigen huishouden werd. Twee jaar lang gaf zij voorts onderdak aan de verweduwde echtgenoot en kind van haar eerste dochter. Zij had dit kleinkind later ook nog eens drie jaar bij zich, toen ze. midden jaren tachtig, bij haar tweede dochter woonde.
112
•
niet-verwanl zoon(1) kl.dochter dochter(4)
-•
kl.zoon dochter(4)
-•
kl.dochter dochter(4)
-•
echtg. dochter(4)
-•
dochter{4)
CD -C
m
kl.dochter dochter(3)
•+-
kl.zoon dochter{3)
-•
kl.dochter dochier(3)
-*•
echtg. dochter{3) dochter{3)
•
•
•>
*
•
*
echtg.nicht dochter(2)
•
echtg. dochter(2)
—•
•
dochter(2) kl,docht, dochter(1)
-• - •
echtg. dochter{1 )
-•
dochter(1 ) echtg. ï x:
dochter(1 )
(S
•-i-
echtg. moeder
•
•
•
WV • y* w •• T •••-*»• l i l l l l I l T I I I Î l l l l l l l llllllllllmlllllllllllllllllllllll l o O L O O L o o m o L o o m o L o o L o o i o o , W n t 0 ^ ^ i O W t 0 ( D N N 0 0 t D ( J ) 0 ) O O r ßOOCOCOCOCOCOCOCOCOCOCOCOCOCOCOOiO^O)
llllllllllllllllllllllllllll
_ r t - I - T - l - l - T - l - - I - T - T - T - l - l - T - T - l - l - T - l -
Grafiek 3. De huisgenoten van Adriana Meershoek in de periode 1828-1903.
113
De kracht van verwantschapsbanden, zoals die in deze grafiek wordt geopenbaard, is werkelijk opmerkelijk. Aangenomen mag worden dat deze banden versterkt werden door de armoede waarin deze familie leefde. Illustratief voor deze kracht is het beeld, dat we krijgen wanneer we kijken naar de woning van de dochter waarin Adriana ten tijde van haar dood woonde (afbeelding 2).
Kaart voor woning met 3 oi minder dan 3 vertrekken.
c
Algcmeme inilriik dur omgeving „plauls „f erf, of
Staut tic svonin m ecu steeg.
/9v
Hoe l'reed is die stueir
-y-^-y -~
Wiunieer schijnt de zou in linis. Is de woning lit:neden- of IJL Staat de woning afzonderlijk of maakt zij deel uit van grooter geitouw met gemeenschap pel ij ken ingang voor meerdere gezinnen
y Ç ^ ^ ^ - ^ ^ ^ ^ à ^ ^ ^ ^ ^ ^ .
//
Lengte. Aantal en grootte der vertrekken.
I treerite.
s
r^~y
Hoogte
2
i
3
3
Aantal en grootte der ramen.
Kunnen de ruineu geopend
Is zolder aanwezig
worden
liescliutcn k:i|> of niet
Ligt de vloer Itovcn of n c e d e n den l.egunen grond. Hoeveel cM. 4 / 0 * Is de vloer van hout, niet of souder ventilatie onder den vloer. „ steen. Met gedeeltelijke hoiitl>edukking.
'
C__^2g^
Is er eigen of gemeenschappelijke pomp of regenbak Hoe groot is de afstand van de wulervoor; tot riool, beerput of inestvnall. lenluelit. Waarop loopt het i.it
' ?%*ä< - ' ^ ™ ^ ^ ^ * ^ r - " " '
Deze afbeelding van een registratieformulier uit 1903 geeft zelfs een goede indruk van de woonomstandigheden gedurende het merendeel van haar leven. Het betrof hier een woning met een
vertrek van 4,4 bij 3,8 meter en een zolder annex slaapkamer met minder slaapplaatsen dan het aantal aanwezige gezinsleden. Men had geen keuken, drinkwater werd uit de Oude Rijn gehaald en één toilet werd door zeven huishoudens gebruikt. Desondanks was er blijkbaar altijd nog ruimte om moeder en andere familieleden op te nemen. Onder deze woonomstandigheden is het weinig verbazingwekkend, dat Adriana later in haar leven, toen zij afhankelijk werd van haar kinderen, van huishouden naar huishouden trok. De sterke familieband spreekt ook uit het feit dat ondanks de grote mobiliteit de contacten met de kring van intiemste familieleden door de tijd behouden bleef. Geen van de gezinsleden verhuisde, tijdens het leven van de moeder, naar een verre bestemming. Tenslotte mag geconstateerd worden, dat de wijze van steunverlening zoals die bestond tussen Adriana en haar vader Johannes ook terug te vinden is in de relatie tussen Adriana en haar kinderen. Slotopmerking We zijn op dit moment niet zeker hoe exemplarisch de ervaringen van Adriana Meershoek zijn voor het totale arme deel van de Woerdense bevolking, laat staan voor bepaalde groepen in de totale Nederlandse bevolking. Dit vereist de compilatie van een paar duizend levens- en huishoudensgeschiedenissen op de wijze, zoals we die hier hebben uiteengezet. Een bredere studie naar de gezins-en huishoudens vorming in Woerden in de periode 1815-1930, die in 1997/1998 wordt uitgebracht, zal naar alle verwachting meer duidelijkheid op dit punt verschaffen. De huidige korte studie lijkt in dat kadereen geslaagde proef te zijn. N.B. Deze voorstudie vormt een onderdeel van een promotieonderzoek, dat op dit moment door drs. E. Beekink wordt uitgevoerd. Het onderzoek wordt gesubsidieerd door NWO. Promotoren zijn prof. dr. A.M. van der Woude (Landbouwuniversiteit Wageningen) en prof. dr. J. Gierveld (Nidi, Vrije Universiteit). Literatuur Bulder, Elles, Household structures of elderly in the past: a case study of two Dutch communities in the period 1920-1940. NIDI report nr 13 (Den Haag, 1990) Heederik, G.J., Van kasboekregister tot burgerlijke stand: medisch-demografische aspecten van de registratie van huwelijken, geboorte en sterfte (Leiden, 1973) Gordon, Chris, The bevolkingsregisters and their use in analysing the co-residential behaviour of the elderly. NIDI report nr. 9. (Den Haag, 1989) Gutmann, M.P., en E. van de Walle, 'New sources for social and demographic history: The Belgian population registers' In: Social Science History 2 (1978), p 121-143. Lentz, J.L., De bevolkingsboekhouding (Zwolle, 1936) Schuurman, A.J., Historische demografie: bevolkings- en gezinsgeschiedenis. Cahier voor lokale en regionale geschiedenis nr5. (Zutphen, 1991) Wall, Richard, 'The age at leaving home' In: Journal of Family History, 3:2 (1978). Noten: 1. Lentz, p. 18. 2. Wall, 1978.
115
[^HIIII^^IË
Nieuwjaars Heil- en Zegenwensen, i EERBIEDIG OPGEDRAGEN AAN HEEREN
lil
Burgemeester, Wethouders en verdere Ingezetenen der Gemeente
lïl
WOEKDEN,
I
DOOR DEN
OMROEPER, bii den aanvang 1 van het iaar 1912.
De omroeper is een mensch,
Ja, overal heersche voorspoed en welvaart
Die voor 't eerst bij 't publiek komt met een
Mogen de fabrieken te Woerden, gezegend en
[wensch.
[goed.
En daar het de gewoonte is
Een jaar tegemoet gaan als honing zoo zoet.
! Vraag het maar aan Pisietratis)
Dan gaat het ons allen hier ter plaatse ook goed.
Om op Nieuwjaar elkaar de hand te drukken,
Aan 't Bestuur zij toegewenscht met de burgerij
Zoo hoopt hij, dat 'them zal gelukken,
Behartiging der belangen onzer stad;
Met die hand zijn druk te zien drukken.
Bewandelen zij daarin hetzelfde pad.
Niet dat hij daarom alleen . . . .
Want eendrachtig werken . . . eendrachtig van
('t Is wel de hoofdzaak); maar meteen
[hart.
Heeft hij een middel om zijn wensch te open-
Hewerkt onzen voorsp
. bewaart ons voor
[baren.
[smart.
Van zegen en geluk voor Woerdon's burger-
Neemt allen, burgeis, klein en groot,
[ scharen.
Den wensch, die mijne hand u bood,
Hoe beter 't Woerden ga, hoe beter ook voor
Vol heil op al uw wegen.
[hem.
Geef aan mijn roepstem nu gehoor,
Was 't vorig jaar u ten goede nabij,
(ie ontvaDgt er dan dit liedje voor
Hij hoopt, dat het nieuwe dit ook weer zij,
En bovendien Gods zegen.
In huis en fabriek, handel en scheepvaart. UEd. Dw. Dienaar,
I. M O
^sm. üa:.:oBUK FIRMA D. KRAAUENBRINK, W O E K D M .
16