Jaarverslag van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en de Dienst uitvoering en toezicht Energie (DTe)
Voorwoord 1
Hoofdlijnen in 2001
1.1 Inleiding 1.2 Activiteiten in 2001 1.2.1 Belangrijke activiteiten 1.2.2 Interventies op maat 1.2.3 Richtlijnen en richtsnoeren 1.2.4 Accent op communicatie 1.2.5 Aandacht voor niet-economische belangen 1.2.6 Versterking Europese samenwerking 1.2.7 Taakgerichte organisatie 1.3 Vooruitblik 1.3.1 Ontwikkeling activiteiten 1.3.2 Consultatie en verantwoording 1.3.3 Ontwikkeling organisatie 1.3.4 Evaluatie Mededingingswet en Elektriciteitswet 1998
Over de zichtbare contouren van de Mededingingswet en de NMa
2
5 8 9 9 9 11 11 12 13 13 13 14 14 15 16 17
18
2
Algemeen mededingingstoezicht
22
2.1 Inleiding 23 2.2 Economische machtsposities 23 2.2.1 Rapportage tarieven Schiphol 23 2.2.2 Advies met betrekking tot het wetsvoorstel ‘Toegang tot de kabel’ 24 2.2.3 Collectieve economische machtspositie 24 2.2.4 Relativerende factoren bij hoge marktaandelen 25 2.3 Onderzoeken naar kartels 26 2.3.1 Onderzoek benzinemarkt 26 2.3.1 a Onderzoek benzinemaatschappijen 26 2.3.1 b Rapport Texaco inzake Tango 28 2.3.2 UMTS-veiling 29 2.3.3 Kappers 29 2.3.4 Bouwsector 29 2.4 Beoordeling ontheffingsverzoeken 31 2.4.1 Schadesturing 31 2.4.2 Financiële sector 31 2.5 Mededinging en andere belangen 31 2.5.1 Mededinging en zorg 32 2.5.1 a Contractering tussen zorgaanbieders 32 en ziekenfondsen 32 2.5.1 b Formularia 33 2.5.2 Mededinging en arbeidsvoorwaarden 33 2.5.3 Mededinging en milieu 33 2.6 Concentratiecontrole 33 2.6.1 Verhoging van de omzetdrempels 34 2.6.2 Toerekening van marktaandelen bij gezamenlijke ondernemingen 34 2.6.3 Remedies 35 2.7 Sancties 36 2.7.1 Procedure 36 2.7.2 Boetes 37 2.8 Richtsnoeren 38 2.8.1 Richtsnoeren Samenwerking Bedrijven 38 2.8.2 Richtsnoeren Prijssqueeze 38 2.8.3 Richtsnoeren Boetetoemeting 39 2.8.4 Samenwerking UMTS 40 2.9 Juridische aspecten 40 2.9.1 Openbaarheid 40 2.9.2 Bezwaar 41 2.9.3 Procesgang bezwaarzaken Mededingingswet 42 2.9.4 Gerechtelijke uitspraken 42
Jaarverslag NMa 2001 - Inhoudsopgave
2.10 De NMa in Europa 2.10.1 Modernisering: concept raadsverordening 2.10.2 Groenboek herziening Concentratieverordening 2.10.3 De minimis 2.10.4 Mededeling Leniency 2.10.5 Groepsvrijstelling motorvoertuigen 2.10.6 Evaluatierapport technologieoverdracht 2.10.7 Inbreng in adviescomités voor kartelen concentratiezaken 2.10.8 Algemene comités en werkgroepen 2.10.9 Ondersteuning D-G Concurrentie bij verificaties Nederlandse bedrijven 2.10.10 Overige Europese contacten 2.10.11 Overige internationale contacten
43 43 44 44 45 45 45 45 46 46 46 47
In gesprek met dr. Ulf Böge
49
3
52
Sectorspecifiek toezicht
3.1 Inleiding 3.2 Dienst uitvoering en toezicht Energie en zijn omgeving 3.2.1 Taken 3.2.2 Relatie-tevredenheidsonderzoek 3.2.3 Relatie met de Minister van Economische Zaken 3.3 Activiteiten DTe 3.3.1 Privatisering 3.3.2 Het Market Surveillance Committee 3.3.3 De regels voor de gasmarkt 3.3.4 Keuzevrijheid? 3.3.5 Ontwikkeling tarieven 3.3.6 Technische voorwaarden 3.3.7 Tarievencode 3.3.8 Kwaliteit netbeheerders 3.3.9 Toezicht op naleving 3.3.10 Geschillenbeslechting 3.3.11 Bijdragenregeling 3.3.12 Besluiten op bezwaren en voorlopige voorzieningen energie 3.3.13 Adviezen aan de Minister 3.4 De Europese energiemarkt 3.4.1 Inleiding 3.4.2 Europese elektriciteitsmarkt 3.4.3 Europese gasmarkt 3.5 Vervoerkamer
4
Het jaar 2001 in cijfers
66
4.1 Inleiding 4.2 Concentratiecontrole 4.3 Concurrentietoezicht 4.3.1 Ontheffingen onder het overgangsregime 4.3.2 Reguliere ontheffingsverzoeken 4.3.3 Klachten 4.3.4 Oriëntaties 4.3.5 Ex officio onderzoek 4.3.6 EG-verificaties 4.3.7 Nacontroles 4.4 Bezwaarschriften 4.5 Beroepen en verzoeken om voorlopige voorzieningen 4.6 Sanctiebesluiten 4.7 Besluiten inzake Elektriciteitswet 1998 en Gaswet 4.8 Communicatie
67 67 68 69 69 70 70 71 71 71 71
In gesprek met prof. David Newbery
75
72 72 72 73
53
5 53 53 53 54 54 54 55 55 56 57 57 58 58 59 59 60 60 62 63 63 63 65 65
Bedrijfsvoering
78
5.1 Personeel 5.1.1 Personeelsbezetting 5.1.2 Werving & Selectie 5.1.3 Opleidingen 5.2 Financiën 5.3 Informatiemanagement en Beheer 5.4 Kengetallen (‘Balanced Scorecard’) 5.5 Organisatorische wijzigingen 5.5.1 Nieuwe organisatie DTe 5.5.2 Organisatiewijzigingen binnen de Juridische Dienst 5.5.3 Organisatiewijzigingen binnen Concurrentietoezicht
79 79 79 79 79 80 80 81 81
6
84
Besluiten
82 82
6.1 Besluiten inzake concentraties 6.1.1 Vergunning vereist 6.1.2 Geen vergunning vereist 6.1.3 Concentraties in de bouwnijverheid 6.1.4 Overige besluiten inzake concentraties 6.2 Besluiten concurrentietoezicht 6.3 Sanctiebesluiten 6.4 Besluiten op bezwaar
85 85 86 90 91 93 95 96
Bijlage I Besluiten NMa en DTe in 2001
103
Bijlage II Rechtspraak
119
3
4
Voorwoord Dit is het jaarverslag over 2001 van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en de Dienst uitvoering en toezicht Energie (DTe), die als kamer bij de NMa is ondergebracht.
5
De NMa heeft in het economische verkeer een bijzondere taak te vervullen. Het toezicht op marktprocessen brengt tot uitdrukking dat het mandaat van de markt beperkt is. Marktpartijen kunnen heel veel beslissingen in vrijheid nemen. De ondernemingsvrijheid gaat echter niet zo ver dat ondernemingen ook de concurrentie mogen opheffen of een gebrek aan concurrentie mogen uitbuiten. Het marktordeningsrecht stelt hier grenzen. Het richt zich op situaties waarin sprake is van centralisatie van economische beslissingsmacht. Het gaat daarbij om ondernemingen met een monopolie of een machtspositie, om oligopolistische marktverhoudingen die anticoncurrentieel uitwerken en om mededingingsbeperkende afspraken. Het gaat dus niet om ‘peanuts’ maar om het daadwerkelijk tegengaan van economische machtsvorming. Een betere marktwerking betekent concreet meer keuzemogelijkheden, betere producten en een gunstig prijsniveau voor consumenten. Daar waar de markt nog niet of nog niet effectief kan werken en sectorspecifieke regelgeving van kracht is, streven de NMa en DTe naar een verstandige wijze van marktsimulatie. De afhandeling van ontheffingsverzoeken voor mededingingsafspraken is in 2001 volgens planning verlopen. In verschillende sectoren heeft dit geleid tot geslechte toetredingsbarrières en het wegnemen van andere concurrentiebeperkingen. Er is nu meer ruimte voor het metterdaad opsporen en vervolgen van hard-core kartels. Het onderzoek naar de prijsvorming op de Nederlandse benzinemarkt vormt de opmaat van deze nieuwe fase in het bestaan van de NMa. DTe heeft het programma Gaswet uitgevoerd, een samenhangend pakket van taken dat de spelregels bepaalt voor de gasmarkt en toegangsregels bij elektriciteit verder verduidelijkt. Ten aanzien van concentratiecontrole maken bedrijven steeds vaker zelf een inschatting van hun kansen op goedkeuring voordat zij hun voornemen bij de NMa bekend maken. Dit vraagt om meer pro-actieve studies en informatieverstrekking door de NMa. Dit jaarverslag geeft inzicht in de wijze waarop de NMa als geheel steeds doende is zich als een doeltreffende en professionele organisatie te richten naar eisen en prioriteiten. De ontstane vrije ruimte wordt aangewend om verder te werken aan methoden voor een planmatig onderzoek naar onoirbare mededingingspraktijken. Toezicht op de naleving van de energiewetten kreeg nieuwe impulsen vanwege ‘Californië’ en de vrijmaking van het middensegment bij verbruikers. Met de publicatie van Richtsnoeren Boetetoemeting is duidelijkheid gegeven over het sanctiebeleid van de NMa. Inmiddels is met een consultatieprocedure de aanzet gegeven voor een clementieregeling. Ondernemingen die uit zichzelf de NMa informatie verschaffen over een kartel waaraan zij
6
deelnemen, kunnen onder bepaalde voorwaarden rekenen op boete-immuniteit of -vermindering. De burger komt de NMa op verschillende manieren tegen. Als belastingbetaler mag hij/zij verwachten dat de middelen die aan de NMa ter beschikking staan, doelmatig en doeltreffend worden benut. Voor de consument mag van de werkzaamheden van de NMa een herkenbaar positief effect worden verwacht op de werking van goederen- en dienstenmarkten. Voor de ondernemer zitten er meerdere kanten aan onze werkzaamheden. Enerzijds legt de wet duidelijk beperkingen op aan de vrijheid van handelen voor zover dit de mededinging negatief beïnvloedt of de belangen van afnemers schaadt. Anderzijds bevordert het mededingingsrecht de toegankelijkheid van markten en voorkomt het bepaalde vormen van concurrentievervalsing waar ook ondernemingen veel last van kunnen hebben. De energiewetten geven daar overigens een bijzondere uitwerking van. Bij de behandeling van concrete gevallen komen vaak meerdere aspecten tegelijk aan bod. Zo heeft de NMa in het afgelopen verslagjaar opgetreden tegen anti-concurrentieel gedrag dat gericht was tegen een nieuwkomer op de benzinemarkt, Tango. Het optreden was gericht tegen een gecoördineerde prijsactie waarbij de consument op korte termijn voordeel had. Op langere termijn zou het effect van de gedraging waartegen werd opgetreden eerder het tegengestelde effect hebben: een minder toegankelijke markt, minder mogelijkheden voor de ontwikkeling van nieuwe distributiewijzen en mede daardoor hogere prijzen en minder keuzemogelijkheden voor de consument. De burger brengt zijn/haar belangen en voorkeuren niet uitsluitend via de markt tot uitdrukking. Het zou dan ook naïef zijn te veronderstellen dat onze maatschappelijke welvaart uitsluitend afhangt van een goed functionerende markt. Het besef dat dit niet het geval is, komt tot uitdrukking in de roep om bij het mededingingsbeleid rekening te houden met zogenaamde niet-economische belangen. In het mededingingstoezicht kunnen inderdaad maatschappelijke belangen in het spel komen die niet gediend worden door een maximale concurrentievrijheid. De Mededingingswet biedt ruimte om met deze belangen rekening te houden. Het is dan ook een belangrijke uitdaging voor het mededingingsbeleid om adequaat rekening te houden met maatschappelijke waarden die niet of niet voldoende tot uitdrukking komen via het spontane proces van marktkrachten. Ook in 2001 heeft de NMa er blijk van gegeven zich bewust te zijn van deze verantwoordelijkheid. Op het vlak van opsporing en sanctionering zijn de verwachtingen die de samenleving van de NMa heeft soms
Jaarverslag NMa 2001 - Voorwoord
te hoog gespannen. Kartelonderzoek is vaak ingewikkeld en vergt een lange adem. Voor een effectief optreden is zowel een goed doordachte prioriteitenstelling, die mede is gebaseerd op een beoordeling van de kansrijkheid van een onderzoek, als een consequent volgen van een eenmaal ingezette koers noodzakelijk. Ad hoc beleidswijzigingen en een te grote gevoeligheid voor de ‘waan van de dag’ kunnen afbreuk doen aan de effectiviteit van het beleid op zowel korte als lange termijn. Anderzijds moet een toezichthouder waar nodig rekening houden met de actuele ontwikkelingen. Zo bleek in het afgelopen verslagjaar dat er serieuze aanleiding was voor een diepgaand en voldoende kansrijk onderzoek naar kartelafspraken in de bouw. Dit onderzoek is, met inzet van ruime middelen, thans in volle gang. Naar de mate dat de vermoedens met bewijs kunnen worden geschraagd, kan het onderzoek van de NMa bijdragen aan het doel van de parlementaire enquête om deze praktijken te doen eindigen. Voor een doeltreffend toezicht op naleving zijn evenwichtige combinaties van incentives van groot belang. Het opsporen van inbreuken, het geven van bindende aanwijzingen en het opleggen van een boete of een last onder dwangsom vormen geen doel op zich. Dit zijn instrumenten. Een effectieve inzet van de instrumenten bepaalt in belangrijke mate de risico’s die ondernemingen lopen wanneer zij zich niet aan de regels houden. De boeterichtsnoeren dragen eveneens bij aan de duidelijkheid en zichtbaarheid van die risico’s. Ook de in 2002 tot stand te brengen clementieregeling moet in dit licht worden bezien. De opsporing van inbreuken kan erdoor worden bevorderd en de risico’s van overtredingen vergroot. Deze instrumenten tezamen bevorderen de preventieve werking van ons toezicht. Zodoende hopen wij met een optimale inzet van de relatief beperkte middelen waarover wij beschikken de naleving zo effectief mogelijk te bevorderen. De diversiteit van het mededingingsrecht komt ondermeer daarin tot uitdrukking dat zij in beginsel alle sectoren van de economie omvat. Daarbij blijkt dat, hoe bijzonder sommige sectoren ook lijken te zijn, mededingingsvraagstukken zich over het algemeen laten herleiden tot algemene principes. Daarin zit dan ook de kracht van het generieke mededingingsrecht. Het is in het bijzonder de globale, sectoroverstijgende benadering die kan voorkomen dat de toezichthouder zich al te veel laat leiden door het ‘bijzondere’ karakter en de bijzondere belangen van de sector in kwestie. Die globale benadering is ook van groot belang daar waar er sprake is van sectorspecifieke regelgeving. In de regel gaat het dan om markten in transitie waarbij er – zoals bij netwerken – sprake is van natuurlijke of de facto monopolies die een meer permanente vorm van regulering vereisen.
Juist door de combinatie van de NMa als de globale uitvoerder van de Mededingingswet en DTe, als specifieke uitvoerder van de energiewetten, (en op termijn een Vervoerkamer voor verschillende wetten op vervoersgebied) is er sprake van een goede synergie. Hierdoor wordt enerzijds regulatory capture van een sectorspecifieke toezichthouder vermeden en anderzijds voor sectorspecifieke regelgeving het adagium “markt waar mogelijk, regulering waar nodig” een effectieve betekenis gegeven worden. Dat laat onverlet dat sectorspecifiek toezicht in elke fase van het transitieproces haar positie tegenover marktpartijen opnieuw dient te bepalen en daar een passende vormgeving bij dient te zoeken. Dit jaarverslag concentreert zich op de ervaringen in 2001, maar plaatst de recente ervaringen soms ook in een breder kader door terug te blikken op datgene wat sinds 1998 in de Nederlandse economie feitelijk tot stand is gebracht. Zo ontstaan als het ware ijkpunten die een rol kunnen spelen bij de verantwoording van de maatschappelijke bijdrage en de organisatorische doelmatigheid van de NMa die plaatsvindt in het kader van de voor 2002 geplande evaluaties van de Mededingingswet, de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Een grondige en objectieve evaluatie van deze wetgeving is van groot belang. We hebben het immers over complexe wetten die diep in de samenleving ingrijpen. Het is van belang dat daarbij ook de kwaliteit van de uitvoering wordt getoetst. De NMa raakt markt en maatschappij en moet een open oog hebben voor ontwikkelingen in zowel de private als de publieke sector. Wij zullen ons daarom eens te meer de vraag moeten stellen hoe wij onze contacten met de relevante actoren in de samenleving het beste gestalte kunnen geven. Het wetsvoorstel omtrent de zbo-status regelt de formele positie van de NMa ten opzichte van volksvertegenwoordiging en betrokken ministers. Daarnaast zijn informele contacten van velerlei aard van belang om te weten wat de maatschappij van ons verwacht. De zichtbaarheid en relevantie van het werk hebben er sterk toe bijgedragen dat de NMa zich als een aansprekende werkgever op de arbeidsmarkt heeft kunnen positioneren. Het is verheugend en betekenisvol dat de NMa talent weet aan te trekken dat bewust kiest voor “werk dat er toe doet en zichtbaar is”. A.W. Kist Directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit drs. J.J. de Jong Directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Energie
7
Hoofdlijnen in 2001
8
1
Jaarverslag NMa 2001 - 1 Hoofdlijnen in 2001
1.1
Inleiding
De NMa heeft zich in 2001 verder ontwikkeld als een proactieve mededingingsautoriteit, die concurrentiebeperkingen opspoort en bestrijdt. De zo goed als volledige afronding van de behandeling van de overgangsontheffingsverzoeken voor mededingingsafspraken heeft de NMa in 2001 daartoe verder in de gelegenheid gesteld. Ook DTe heeft zich in het verslagjaar pro-actief opgesteld om marktwerking in de energiemarkten te stimuleren.
Missie NMa De NMa ziet, op basis van de geldende wetgeving, toe op het goed functioneren van alle markten voor goederen en diensten. De NMa staat voor concurrentieverhoudingen die uiteindelijk ten goede komen aan de consument en – mede daartoe – aan bedrijven die, bijvoorbeeld bij de toetreding tot de markt, te kampen hebben met concurrentiebeperkingen.
Missie DTe DTe voert de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet uit. Deze kamer binnen de NMa heeft als specifieke missie het bevorderen van de concurrentie op de elektriciteits- en gasmarkten. Hierbij hoort het beschermen van afnemers tegen machtsmisbruik. Ook waar de markt niet zonder regulering kan werken (bijvoorbeeld door natuurlijke monopolies) zorgt DTe voor marktwerking in deze netwerksectoren.
1.2 1.2.1
Activiteiten in 2001 Belangrijke activiteiten
Uiteraard is en blijft prioritering van zaken noodzakelijk voor de NMa. Daarbij hebben in het kader van de Mededingingswet, zoals aangegeven in het jaarverslag over 2000, in 2001 de volgende criteria een rol gespeeld: – economische importantie – belang voor de consument – kansrijkheid van de vaststelling van een overtreding – doelmatigheid van het optreden – ernst van de vermoedelijke overtreding In deze paragraaf komt een aantal belangrijke activiteiten van de NMa in 2001 aan de orde: Een van de meest in het oog springende activiteiten is het onderzoek naar het functioneren van de benzinemarkt geweest. In december 2001 heeft de NMa geconcludeerd
dat de prijs van brandstof kunstmatig hoog is als gevolg van het stelsel van afspraken tussen de grote benzinemaatschappijen en zelfstandige pomphouders. Het gebrek aan onderlinge concurrentie betekent dat de consument hogere prijzen betaalt dan nodig en dat toetreding tot de markt door nieuwe marktpartijen wordt belemmerd. Bepaalde verticale afspraken, zoals die tussen producenten en eindleveranciers, zijn in de regel vrijgesteld van het kartelverbod vanwege de geldende Europese groepsvrijstelling. Omdat het cumulatieve effect van de afspraken op de Nederlandse markt sterk mededingingsbeperkend is, heeft de NMa het voornemen geuit voor deze overeenkomsten het effect van de vrijstelling buiten werking te stellen. Hierdoor zouden de afspraken alsnog onder het kartelverbod vallen en zou bij voortzetting van deze afspraken sprake zijn van een overtreding van het kartelverbod waarvoor de NMa een boete of een andere sanctie kan opleggen. Nadat de betrokken partijen hun zienswijze hebben gegeven, beslist de NMa definitief. Deze beslissing wordt in 2002 genomen. Vanwege het dwarsbomen van nieuwkomer Tango in de regio Nijmegen maakte de NMa rapport op tegen Texaco. Via een gecoördineerde kortingsactie van vier tankstations probeerde Texaco de positie van Tango te ondermijnen. In 2002 stelt de directeur-generaal van de NMa (hierna d-g NMa) definitief vast of er sprake is van een overtreding en zo ja, of de d-g NMa een boete of andere sanctie moet opgeleggen. Omdat Texaco weigerde volledig mee te werken aan het onderzoek van de NMa, kreeg zij al de maximale boete opgelegd van EUR 4.545,50 (NLG 10.000). Ook op andere terreinen is de NMa onderzoeken gestart naar vermeende kartelvorming en misbruik van economische machtsposities. Zo begon de NMa een onderzoek in de mobiele-telefoniebranche. Toen bekend werd dat de meeste mobiele telefonieoperators in september de subsidies voor de aanschaf van een telefoon bij een aansluiting verder zouden afbouwen, heeft de NMa onderzoek ingesteld bij de vijf mobiele belbedrijven: Libertel Vodafone, KPN Mobile, Dutchtone, Telfort en Ben. De NMa had het vermoeden dat in de branche onderling afspraken zijn gemaakt over de hoogte van die subsidies, wat in strijd is met de Mededingingswet. Dan is sprake van het verhogen van prijzen zonder commercieel risico. In 2002 rondt de NMa het onderzoek naar het vermoeden van een overtreding van de Mededingingswet af. Indien een overtreding wordt vastgesteld, kan de d-g NMa aan de betrokken bedrijven een boete opleggen. De NMa is eind 2001 een onderzoek gestart naar mogelijke kartelafspraken in de bouwsector bij
9
aanbestedingen. De NMa beschouwde en beschouwt de bouwsector als een van de sectoren waar extra aandacht geboden is. Het onderzoek is van start gegaan zodra de NMa de beschikking kreeg over de zogenaamde ‘schaduwboekhouding-Bos’. Ten aanzien van aanbestedingsregelingen in de schildersbranche bepaalde de NMa eind 2001 wederom dat deze regelingen, waaronder een anti-leurregeling, mededingingsbeperkend zijn en dus verboden. Ook de financiële markt is voor de NMa een prioritair aandachtsgebied geweest. Zo is voor de NMa de bankensector vanuit mededingingsoptiek interessant, mede gezien de hoge concentratiegraad. Inmiddels is een speciaal projectteam ingesteld voor het onderzoek naar mogelijk misbruik van een machtspositie door Interpay, dat is opgezet door de belangrijkste banken in Nederland om het betalingsverkeer te faciliteren. In 2001 werd al een klacht van MKB-Nederland tegen Interpay in behandeling genomen over de ombouw van pinapparatuur in verband met de komst van de euro. Na onderzoek concludeerde de NMa in 2001 dat de informatie-uitwisseling tussen banken bij de verrekening van kosten voor acceptgiro’s via Interpay schadelijk kan zijn voor de concurrentie omdat de banken zo hun marktgedrag op elkaar kunnen afstemmen. De banken hebben aangegeven de betreffende clausule in de overeenkomsten te schrappen. Bij de beoordeling van de ontheffingsverzoeken van Interpay over incassomachtigingen en gastgebruik van geldautomaten volgt de NMa dezelfde lijn. Andere activiteiten van de NMa betroffen onder meer de overgang van de gulden naar de euro. De banken zegden het Nationaal Forum voor de Introductie van de Euro (NFE) toe dat de netwerkbanken begin 2002 de facto geen kosten voor het afstorten van guldensbiljetten in rekening zouden brengen. Deze principetoezegging is een horizontale afspraak tussen concurrenten met betrekking tot hun aanbod en de daarbij te hanteren prijzen. De NMa heeft de zienswijze gegeven dat voor dit specifieke geval geen ontheffing hoefde te worden aangevraagd. De afspraak heeft een éénmalig karakter en hangt sterk samen met een unieke gebeurtenis: de introductie van de euro. De regeling was bedoeld als bijdrage aan een soepele introductie van de euro-bankbiljetten en -munten en komt ten goede aan de zakelijke cliënten uit het MKB. In het kader van het concentratietoezicht heeft de NMa ook in 2001 getoetst of aangemelde fusies en overnames tot concurrentiebeperkende economische machtsposities zouden leiden. Begin 2001 kondigde de NMa een diepgaand onderzoek
10
aan naar de gevolgen van de voorgenomen fusie tussen de supermarktorganisaties Schuitema en Sperwer. Ahold, moedermaatschappij van Albert Heijn, is grootaandeelhouder van Schuitema. In de analyse zijn Ahold en Schuitema als één geheel gezien. Na een eerste onderzoek bleek dat er als gevolg van de fusie een machtspositie zou kunnen ontstaan. Na de bekendmaking dat de NMa een zogenaamd tweede-fase-onderzoek zou starten, hebben de ondernemingen afgezien van het aanvragen van een vergunning en was de fusie van de baan. De NMa heeft diepgaand onderzoek gedaan naar de verkoop van een deel van de Nederlandse activiteiten van AGA Gas aan Air Products. Na het onderzoek bleek dat er geen concurrentiebeperkende machtspositie ontstond op het gebied van industriële gassen en werd een vergunning verleend voor de concentratie. Nadat de plannen voor de samenvoeging van de activiteiten van Center Parcs en Gran Dorado in overleg met de NMa waren aangepast door de afstoting van 33 vakantieparken, heeft de NMa goedkeuring verleend zonder dat een diepgaand tweede-fase-onderzoek nodig was. Op het terrein van de energiemarkten heeft DTe zich in 2001 intensief beziggehouden met de uitvoering van het Programma Gaswet, een samenhangend pakket van taken die de spelregels bepalen voor de gasmarkt. De Richtlijnen voor gastransport en gasopslag zijn een belangrijk onderdeel van deze spelregels. Discussies naar aanleiding van de stroomonderbrekingen in Californië en de privatisering van energiebedrijven hebben geleid tot een uitbreiding en verdieping van het aantal taken van DTe. In dat kader heeft DTe adviezen verstrekt aan de Minister van Economische Zaken en is door NMa/DTe het Market Surveillance Committee (MSC) opgericht. Het MSC analyseert de werking van de geliberaliseerde elektriciteitsmarkt in Nederland en adviseert over verbetering van de marktwerking. Het jaar 2001 heeft ook aangetoond dat het vrij worden van de tweede groep energiegebruikers, het midden- en kleinbedrijf, niet rimpelloos is verlopen. Het belang van een tijdige voorbereiding van zowel energiebedrijven als afnemers op toetreding tot de vrije energiemarkt is essentieel gebleken. Ook het internationale werk heeft een vlucht genomen. De Europese Commissie heeft voorstellen gedaan voor het versneld vrijmaken van de energiemarkten, inclusief verdergaande ontkoppeling van netbeheer en transport (‘unbundling’) bij gas en het reguleren van de internationale handel in elektriciteit. Bij dit internationale pallet aan energie-onderwerpen is het belang van het Europese samenwerkingsverband CEER (Council of European Energy Regulators) verder gegroeid.
Jaarverslag NMa 2001 - 1 Hoofdlijnen in 2001
1.2.2
Interventies op maat
NMa-werk is maatwerk. Elke beoordeling vindt plaats binnen de context van het individuele geval. Daarbij gaat het om bestaande regelgeving op het specifieke gebied, de marktstructuur, de ontwikkelingen op de markt en de marktpositie van de betreffende ondernemingen. De NMa, inclusief DTe, grijpt in waar nodig, via regulering en via toezicht op basis van de algemene mededingingsregels. Gezien de omvang van deze taak moet de NMa hierbij uiteraard keuzes maken op basis van een prioritering. De NMa heeft in 2001 maatwerk in interventies nagestreefd. Zij heeft gebruik gemaakt van haar mogelijkheid verschillende interventie-instrumenten in te zetten. De wetgeving kent de NMa de mogelijkheid toe om onderzoek te doen, geschillen te beslechten en bij overtreding van de wettelijke regels in te grijpen (via het opleggen van sancties of lasten onder dwangsom). Daarnaast bestaan mogelijkheden om, anders dan via of vooruitlopend op de formele besluitvormingsprocedure, te bevorderen dat de regels worden nageleefd, bijvoorbeeld via zogenaamde oriëntaties (voorafgaand aan een formele klacht of ontheffingsaanvraag) en pre-notificatiegesprekken (voorafgaand aan een concentratiemelding). De NMa kan ook adviezen geven aan een Minister. Waar mogelijk werkt de NMa samen met andere toezichthouders zoals de OPTA, de Onafhankelijke Post- en Telecommunicatie Autoriteit, en het Commissariaat voor de Media. De NMa trad in april 2001 op tegen het zogenaamde ‘melkdubbeltje’. Supermarkten wilden de melkprijs gecoördineerd met een dubbeltje verhogen (na een verhoging van de inkoopprijs met datzelfde bedrag). De NMa had onderzoek gestart naar het melkdubbeltje mede naar aanleiding van externe signalen, waaronder een klacht van de Consumentenbond. De NMa berichtte Albert Heijn, Laurus, Schuitema, Dirk van den Broek en Nettorama dat zij een last onder dwangsom zou overwegen als zij het ‘melkdubbeltje’ zouden handhaven. Vervolgens lieten de supermarktketens weten dat zij de gezamenlijk ingevoerde prijsverhoging niet zouden doorzetten. De interventie van de NMa had niet plaats omdat de Mededingingswet zich verzet tegen het doorberekenen in de eindprijs van een hogere inkoopprijs of omdat de NMa tegen enige vorm van steun is aan de door de MKZ-crisis getroffen boeren. De NMa verzette zich tegen deze actie omdat de wijze waarop dit gebeurt niet in strijd met de Mededingingswet mag zijn. Het is immers verboden dat concurrenten met elkaar afspraken maken over prijsverhogingen om kostprijsverhogingen risicoloos af te wentelen op de consument. Het optreden van de NMa inzake de Rotterdamse taxi’s
en de kapperstarieven (ANKO) leidde tot beëindiging van concurrentiebeperkende praktijken. In deze gevallen is rapport opgemaakt wegens een vermoeden van een overtreding van de Mededingingswet. Vervolgens is afgezien van het opleggen van een boete of een last onder dwangsom. Ook de activiteiten op het terrein van het concentratietoezicht monden niet altijd uit in formele besluiten. Zo kan bijvoorbeeld een pre-notificatiegesprek ertoe leiden dat partijen afzien van een concentratie, omdat verwacht wordt dat het verkrijgen van instemming van de NMa op problemen zal stuiten. Ook heeft de NMa een aantal keren vernomen dat bedrijven, na een eigen analyse van de kans op goedkeuring door de NMa, van hun concentratieplannen zijn afgestapt. Voor de NMa is in 2001 ook de zaak-Wegener actueel gebleven. De voorwaarden die de NMa in 2000 verbond aan de vergunning voor de overname van regionale dagbladen van VNU door Wegener, moeten alsnog worden uitgevoerd, aldus het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in hoger beroep. De NMa had dit hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank te Rotterdam, die de beperkingen en voorschriften eerder vernietigde. De uitvoering van een deel van deze ‘remedies’ stuit op problemen, aangezien Wegener de Arnhemse Courant, het blad dat Wegener moest afstoten, reeds heeft samengevoegd met De Gelderlander. De NMa ziet toe op de uitvoering van de gerechtelijke uitspraak door Wegener, met inachtneming van de bijzondere omstandigheden van dit geval. Ook de interventies van DTe zijn van uiteenlopende aard. De tariefbesluiten leveren een kostenbesparing op voor consumenten, al is deze besparing minder zichtbaar als gevolg van een verhoging in 2001 van de BTW en de regulerende energiebelasting. Daarnaast heeft DTe eind 2001 in een open brief aan marktpartijen én consumenten duidelijkheid gecreëerd over een aantal randvoorwaarden bij de tweede fase van de liberalisering van de energiemarkten. DTe heeft gebruik gemaakt van haar handhavingsinstrumentarium door aan het eind van het jaar bindende aanwijzingen te geven aan een groot aantal gastransportbedrijven.
1.2.3
Richtlijnen en richtsnoeren
Via richtlijnen en richtsnoeren hebben de NMa en DTe duidelijkheid gecreëerd over wat ondernemingen wel en niet mogen op grond van de geldende wetgeving. DTe heeft op basis van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet een aantal richtlijnen vastgesteld. Via richtsnoeren werd
11
ook duidelijk hoe de NMa zal optreden wanneer ondernemingen de Mededingingswet overtreden. De Richtsnoeren samenwerking bedrijven hebben met name voor het midden- en kleinbedrijf meer duidelijkheid gegeven over wat wel en wat niet is toegestaan. De Richtsnoeren boetetoemeting geven aan welke uitvoeringsregels de NMa hanteert bij het opleggen van een boete bij een geconstateerde overtreding van de Mededingingswet. Samen met OPTA heeft de NMa Richtsnoeren prijssqueeze gepubliceerd, die duidelijk maken waaraan de tarieven van KPN moeten voldoen om te voorkomen dat andere aanbieders niet met KPN kunnen concurreren (vanwege een te gering verschil tussen de consumententarieven van KPN en de tarieven die KPN aan deze concurrenten in rekening brengt voor het gebruik van haar netwerk (interconnectietarieven)). DTe stelde na een uitgebreide consultatieronde en diverse technische onderzoeken de Richtlijnen Gastransport en Gasopslag vast voor het jaar 2002. De richtlijnen bepalen de uitgangspunten die de Nederlandse gastransport- en gasopslagbedrijven in acht moeten nemen voor hun tarieven en voorwaarden voor vrije afnemers in 2002. Vrije afnemers kunnen op basis van deze tarieven en voorwaarden met gasbedrijven onderhandelen over toegang tot transportnetten en opslaginstallaties. Bij het opstellen van de richtlijnen heeft DTe vooral gekeken hoe de handel op de gasmarkt kan worden gestimuleerd. Daarbij heeft DTe zich er onder meer van verzekerd dat de levering aan huishoudens door de richtlijnen is gewaarborgd. Ook op andere gebieden heeft DTe met nadruk consultatie en overleg met marktpartijen gezocht, onder meer na een aantal forse prijsfluctuaties op de spotmarkt voor elektriciteit, de APX.
1.2.4
Accent op communicatie
De NMa kan niet effectief zijn zonder communicatie met de buitenwereld. Communicatie is ook voor de NMa tweerichtingsverkeer: van binnen naar buiten en van buiten naar binnen. Informatieverstrekking is essentieel. Bedrijven en burgers moeten weten wat mag en niet mag. In 2001 is veel energie gestoken in het toelichten van besluiten en andere activiteiten van de NMa aan betrokken partijen en aan pers en publiek. Daartoe werden onder meer de eerder genoemde richtlijnen en richtsnoeren opgesteld die de wettelijke normen inkleuren. DTe heeft eind 2001 in een open brief aan
12
marktpartijen én consumenten duidelijkheid gecreëerd over een aantal randvoorwaarden bij de tweede fase van de liberalisering van de energiemarkten.
Bezoek koningin Op 28 maart 2001 bracht koningin Beatrix een werkbezoek aan de NMa. In drie sessies liet de koningin zich informeren over de missie, de organisatie en het werk van NMa/DTe. Ook Minister Jorritsma was hierbij aanwezig. Medewerkers van de NMa gaven uitleg over de dagelijkse praktijk, waaronder de samenwerking met de Europese Commissie en andere mededingingsautoriteiten en regulators.
Het verkrijgen van informatie is evenzeer belangrijk. De NMa heeft voor haar oordeelsvorming de inbreng van partijen op de markt (bijvoorbeeld branche- en consumentenorganisaties) nodig. Daarnaast is het van belang dat de NMa signalen krijgt over vermeende concurrentiebeperkingen. In 2001 heeft de NMa verdere maatregelen genomen naar aanleiding van het klanttevredenheidsonderzoek dat in 2000 werd uitgevoerd, zoals extra aandacht voor communicatie. In 2001 is door DTe een relatietevredenheidsonderzoek verricht. Aan de verbeterpunten in het eindrapport van dit onderzoek heeft DTe inmiddels concrete acties verbonden. Zo zijn stappen gezet om de communicatie met de energiesector te verbeteren, onder meer door de uitgave van de nieuwsbrief ‘EnergieFocus’. De in oktober 2001 in het leven geroepen Informatielijn NMa/DTe illustreert het tweerichtingsverkeer in het communicatiebeleid van de NMa. Via de informatielijn, die per telefoon en e-mail is te bereiken, geven publieksvoorlichters informatie over de activiteiten van NMa/DTe. Tot deze informatie behoort uitleg over de weten regelgeving die de NMa uitvoert. Zonodig wordt de vragensteller doorverwezen. Via dezelfde informatielijn kunnen tipgevers melding maken van vermeende overtredingen van de wetgeving, bijvoorbeeld in de bouwsector. In 2001 is ook een klachtenfunctionaris aangewezen bij wie klachten kunnen worden ingediend over de manier waarop de NMa haar werkzaamheden uitoefent. In eerste instantie probeert deze functionaris via overleg, bemiddeling of anderzins met de klagende partij tot een oplossing te komen. Het besluit klachtenfunctionaris NMa/DTe sluit aan bij de Algemene wet Bestuursrecht.
Jaarverslag NMa 2001 - 1 Hoofdlijnen in 2001
1.2.5
Aandacht voor niet-economische belangen
De NMa heeft ook in 2001 veel oog gehad voor het belang van concurrentie en consumenten, maar is daarmee niet blind gebleven voor niet-economische belangen. Niet zelden maken ondernemingen afspraken die ook niet-economische belangen raken, bijvoorbeeld arbeidsomstandigheden van werknemers, cultuur, zorg, huisvesting of de wijze waarop afval wordt verwijderd. Kaders Het belang van concurrentie is een economisch belang: concurrentie leidt tot efficiënte, innovatie en kwalitatief goede productie en lagere prijzen. Afspraken en gedragingen die de concurrentie beperken of uitschakelen zijn daarom verboden. Het is de politiek die de kaders aangeeft voor marktwerking en daarmee het werkterrein van de NMa. Binnen deze kaders opereert de NMa, die gehouden is de Mededingingswet toe te passen. Het is de wetgever die kan vaststellen dat bepaalde sectoren van marktwerking worden uitgesloten. Het is ook de wetgever die bepaalt hoe het concurrentiebelang en andere belangen zich tot elkaar verhouden. Geldende wetgeving is voor de NMa een gegeven; zo kan de NMa nimmer met toepassing van de Mededingingswet andere wetten (bijvoorbeeld de Wet milieubeheer) opzij zetten. De NMa is gehouden de Mededingingswet toe te passen, binnen de overige wettelijke kaders.
In de praktijk van de NMa is de lijn ten aanzien van nieteconomische belangen in 2001 verder voortgezet. Zo heeft de NMa vastgesteld dat het kartelverbod op grond van Europese jurisprudentie niet van toepassing is op CAO-afspraken die werkgelegenheids- en arbeidsvoorwaarden betreffen. In de zorg-sector is duidelijk gemaakt dat afspraken over de kwaliteit van de geleverde zorg toegestaan zijn, maar die over tarieven en marktverdeling niet. Ten aanzien van de bekostigde activiteiten van hogescholen heeft de NMa geconcludeerd dat onder de huidige wet- en regelgeving onvoldoende vrijheden bestaan om deze als economische activiteiten aan te merken. Op een fusie tussen een aantal hogescholen was het concentratietoezicht niet van toepassing omdat de omzetdrempels (voor de economische activiteiten) niet werden overschreden. Ook DTe wordt geregeld geconfronteerd met niet-economische belangen, zoals het milieubelang. Op initiatief van DTe is nader bezien
of, binnen de context van de wettelijke regels, voor kleinschalige WKK-installaties (warmte-krachtinstallaties) een aparte voorziening getroffen kon worden.
1.2.6 Versterking Europese samenwerking Europese mededingingsautoriteiten en regulators hebben de onderlinge samenwerking in 2001 versterkt. De energie-regulators waren reeds verenigd in de CEER (Council of European Energy Regulators), inmiddels is het samenwerkingsverband van mededingingsautoriteiten ECA (European Competition Authorities) opgericht. De NMa organiseerde in april 2001 de eerste ECAbijeenkomst in Amsterdam. De Europese nationale autoriteiten beogen in informeel verband, samen met de Europese Commissie, de onderlinge samenwerking verder te versterken. In 2001 zijn onder meer richtlijnen vastgesteld over de onderlinge verhouding van nationale clementieregelingen. Ook de voorstellen van de Europese Commissie tot modernisering van het Europese mededingingsrecht (aanpassing van Verordening 17) brengen een versterking mee voor de samenwerking tussen nationale mededingingsautoriteiten. Volgens de voorstellen zal een netwerk van samenwerkende mededingingsautoriteiten ontstaan. De samenwerking tussen energie-toezichthouders heeft zich in 2001 verder voortgezet in het kader van de CEER. Inmiddels zijn voorstellen in discussie om de positie van de energie-regulators in Europees verband institutioneel verder te versterken.
1.2.7
Taakgerichte organisatie
De organisatie van de NMa moet erop gericht zijn te kunnen reageren op nieuwe ontwikkelingen om de wettelijke taken uit te voeren. De NMa heeft zich in 2001 over de hele linie versterkt; zij begroette 81 nieuwe medewerkers en voerde daartoe een actief wervingsbeleid. Deze inspanningen waren onder meer nodig omdat discussies in de Tweede Kamer over privatisering van energiebedrijven leidden tot een uitbreiding van het aantal taken en dat had weer invloed op het benodigde aantal medewerkers van NMa/DTe. In 2001 zijn voorts enkele aanpassingen in de organisatie aangebracht, zoals de oprichting van een afdeling Strategie & Communicatie en de inrichting van twee clusters binnen de Juridische Dienst voor energie- en mededingingszaken.
13
Verhuizing In de tweede helft van 2001 heeft de NMa veel energie gestoken in de voorbereiding van de verhuizing naar de Muzentoren in het centrum van Den Haag, in januari 2002. De groei van de organisatie was echter zodanig dat een tweede verhuizing noodzakelijk bleek. De Juridische Dienst van de NMa vertrok reeds in 2001 naar de Zurichtoren, in de onmiddellijke nabijheid van de Muzentoren.
Per 1 september 2001 is het project ter voorbereiding van de Vervoerkamer gestart. Deze kamer is inmiddels belast met sectorspecifiek toezicht in het kader van de Wet personenvervoer 2000. Nog in behandeling zijn voorstellen om de Vervoerkamer ook taken te geven in het kader van de Luchtvaartwet1 en de Spoorwegwet2.
1.3 1.3.1
De samenwerking binnen de NMa is van essentieel belang voor een effectieve taakvervulling en voor de optimalisering van het zogenaamde kamermodel. Binnen de NMa bestond reeds DTe als kamer voor het toezicht op de elektriciteits- en gaswetgeving. Inmiddels bestaat ook een Vervoerkamer in oprichting.
Het kamermodel in de praktijk • Een kamer vormt een organisatorische eenheid binnen de NMa die wettelijke sectorspecifieke taken uitoefent. In de praktijk zien we bij het kamermodel verschillende (synergie)voordelen: • Bundeling van missie, kortweg: bevordering van concurrentie ten behoeve van consumenten en ondernemingsklimaat • Bundeling van bevoegdheden met interventies op maat: keuze van instrumenten op basis van verschillende wetten • Consistentie in interpretatie van wetten en begrippen, zodat geen forum-shopping tussen toezichthouders kan ontstaan • Bundeling van expertise: binnen de wettelijke kaders kan over en weer gebruik worden gemaakt van beschikbare kennis, informatie en expertise. • Bundeling van middelen: het kamermodel stelt de organisatie in staat één staf voor bedrijfsvoering te gebruiken en beperkt aldus overhead-kosten.
Om de effectiviteit van de beschikbare instrumenten van de Elektriciteitswet 1998 en de Mededingingswet te optimaliseren, is het Market Surveillance Committee (MSC) opgericht. Dit adviescomité met internationaal gerenommeerde deskundigen bewaakt voortdurend de ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt en het gedrag van marktpartijen op die markt. Het MSC rapporteert aan de directeur DTe en de directeur-generaal van de NMa over relevante ontwikkelingen en adviseert over de mogelijke inzet van zowel de instrumenten uit de Elektriciteitswet 1998 als de instrumenten uit de Mededingingswet.
14
Vooruitblik Ontwikkeling activiteiten
Binnen de vastgestelde prioriteringscriteria van zaken legt de NMa een accent op de consument en de voordelen die de consument heeft bij het optreden van de NMa. Betere marktwerking zorgt voor een gevarieerd, kwalitatief goed aanbod tegen lagere prijzen voor de consument. Het belang voor de consument is een van de belangrijke prioriteringsfactoren van de NMa. Vragen en klachten van consumenten kunnen aanleiding vormen voor handhavingsactiviteiten. De NMa versterkt de voorlichting aan de consument via het ‘consumentenloket’ met op de consument gerichte informatie. Dit Consumentenloket wordt in 2002 op de website van de NMa geplaatst (www.nma-org.nl). Om de ‘pakkans’ van kartels te vergroten, is inmiddels binnen de NMa een clementiebureau ingesteld. De NMa publiceerde een consultatiedocument met ontwerprichtsnoeren over clementie. De NMa geeft hiermee duidelijkheid over regels die zullen gelden voor het niet opleggen of verminderen van geldboetes wanneer ondernemingen de NMa informeren over kartels waaraan door hen wordt of is deelgenomen. Hiermee zet de NMa een belangrijke volgende stap in het snel en effectief opsporen van geheime en schadelijke kartels, die directe gevolgen hebben voor afnemers en consumenten. Uiteraard kan de NMa, juist in het belang van onderzoeken, geen inzicht geven in alle prioriteiten. Niettemin kan reeds melding worden gemaakt van een aantal prioriteiten in het jaar 2002, namelijk ten aanzien van benzine, bouw en banken. De NMa zet in 2002 verdere stappen ten aanzien van de benzinemarkt. De NMa heeft eind 2001 het voornemen geuit het kartelverbod te willen toepassen op verticale afspraken tussen oliemaatschappijen en pomphouders.
1 Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 28074. 2 Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 27482.
Jaarverslag NMa 2001 - 1 Hoofdlijnen in 2001
Het voornemen houdt in dat de doorwerking van de Europese groepsvrijstelling voor verticale overeenkomsten ongedaan wordt gemaakt om vervolgens de noodzakelijke maatregelen te kunnen nemen om de concurrentiesituatie op de benzinemarkt te verbeteren. De NMa heeft een speciale Taakgroep Bouw opgestart. De NMa onderzoekt de aan het licht gekomen ‘schaduwboekhouding’ en andere aanknopingspunten voor overtredingen van het kartelverbod in deze sector. De activiteiten zijn erop gericht de eerste resultaten zo snel mogelijk beschikbaar te laten komen. Daarnaast spant de NMa zich in voor preventieve maatregelen tegen overtreding van de mededingingsregels in de bouwsector. Ook de bankensector heeft de aandacht van de NMa. Het onderzoek naar de marktpositie en de gedragingen van Interpay, dat opgezet is door de belangrijkste banken in Nederland om het betalingsverkeer te faciliteren, is begin 2002 uitgebreid. Hiertoe is besloten op basis van vooronderzoek dat de NMa heeft verricht en signalen die de NMa uit de markt heeft ontvangen. De tarieven die Interpay berekent voor pinfaciliteiten zijn mede onderwerp van dit onderzoek. Toezicht op naleving van de wettelijke regels voor energiemarkten is, na een aantal jaren van vooral regulering van deze markten, een thema dat in 2002 extra aandacht krijgt. Dit betekent inzet van instrumenten als de bindende aanwijzing en de last onder dwangsom. Daarnaast is NMa/DTe op basis van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet bevoegd tot geschilbeslechting. Geschillenbeslechting kan in 2002 meer dan voorheen aan de orde zijn. Hierover zal in in 2002 nader worden gecommuniceerd. De NMa heeft inmiddels onderzocht in hoeverre de beoordeling van fusies en overnames in de energiesector zal moeten veranderen als gevolg van gewijzigde marktomstandigheden. Bij concentratiecontrole is meer nadruk gelegd op proactieve werkzaamheden. Er wordt meer aandacht besteed aan controle op de naleving van de meldingsplicht. Verder is gestart met het in kaart brengen van de energiesector en wordt een raamwerk opgesteld voor remedies. De NMa heeft inmiddels de taken op grond van de Wet personenvervoer 2000 (hierna Wpv 2000) opgepakt. De Vervoerkamer in oprichting is hiermee belast. De Wpv 2000 voorziet in een ontvlechting bij gemeentelijke vervoerbedrijven (GVB’s) van openbaar-vervoeractiviteiten en niet-openbaar-vervoeractiviteiten. Om kruissubsidies tegen te gaan bevat de Wpv 2000 voorschriften over de financiële verhouding tussen GVB’s en dochters/ deelnemingen. De GVB’s moeten hierover jaarlijks door een
onafhankelijk deskundige een verklaring laten opmaken. De Mededingingswet stelt sinds begin 2002 ook eisen aan de administratie van zogenaamde openbare ondernemingen, ter uitvoering van de Europese ‘transparantierichtlijn’. Openbare ondernemingen zijn ondernemingen met een van overheidswege verleend bijzonder of uitsluitend recht of ondernemingen die zijn belast met het beheer van een dienst van algemeen economisch belang en daarvoor enige vorm van overheidssteun ontvangen. Indien zij ook commerciële activiteiten ontplooien (die de handel tussen lidstaten op ongunstige wijze kunnen beïnvloeden) moeten zij voor deze activiteiten een gescheiden administratie voeren. Daarnaast moeten zij de gegevens van deze administratie gedurende vijf jaar bewaren. Indien de Europese Commissie verzoekt om gegevens uit een administratie, dan is de betrokken onderneming verplicht die gegevens aan de directeur-generaal van de NMa te verstrekken. Deze geeft ze door aan de Commissie. De directeurgeneraal is daarnaast belast met de handhaving van deze verplichtingen. Bij overtreding kan hij een boete opleggen van ten hoogste Euro 22.500 of een last onder dwangsom, strekkende tot ongedaanmaking van de overtreding of tot voorkoming van verdere of herhaalde overtreding. Ook in 2002 zal de NMa verder gebruik maken van de verschillende interventie- en andere mogelijkheden die haar ten dienste staan. Met een gevarieerde en doeltreffende inzet van deze mogelijkheden wil de NMa op de meest effectieve en efficiënte wijze haar taak vervullen. Dit maatwerk betekent dat onderzoeken kunnen variëren, van licht tot zwaar, van kort tot lang. Deze benadering maakt het mogelijk de inzet af te stemmen op specifieke markten en marktomstandigheden. In 2002 zullen, naast besluiten, in toenemende mate ook andere activiteiten worden verricht voor het bevorderen van goede concurrentieverhoudingen, zoals informele zienswijzen, waarschuwingen, consultatiedocumenten, richtsnoeren en rapportages.
1.3.2
Consultatie en verantwoording
De NMa wil een open relatie onderhouden met de buitenwereld, waaronder consumenten, bedrijfsleven en politiek. De NMa zal deze relatie langs twee wegen verder versterken: consultatie en verantwoording. Via consultatie organiseert de NMa de inbreng van opvattingen van anderen over voorgenomen activiteiten. Inmiddels zijn in 2002 consultatiedocumenten, onder meer op de website, gepubliceerd over de zogenaamde clementieregeling en de toepassing van de
15
Mededingingswet in de zorg. De NMa houdt ook een consultatie over ‘remedies’ bij concentraties, maatregelen die bedrijven zelf nemen om een fusie of overname in overeenstemming te brengen met de Mededingingswet. De NMa bereidt ook een meer algemene consultatiemethode voor over haar prioriteitenstelling. De NMa wil haar omgeving raadplegen over wenselijke activiteiten, uiteraard zonder haar wettelijke taken, onafhankelijkheid en onderzoeksbelang uit het oog te verliezen. Ook de politiek geeft uiteraard belangrijke signalen over de gewenste richting van de NMa-werkzaamheden. Zo heeft de Tweede Kamer de NMa opgeroepen actiever toezicht uit te oefenen.3 Via de Informatielijn NMa/DTe kunnen burgers en bedrijven signalen afgeven over vermeende overtredingen van de wetgeving. Inmiddels is ook een MKB-loket (te vinden op de website van de NMa) in het leven geroepen, waar MKBbedrijven melding kunnen maken van concurrentiebeperkend gedrag van andere (grote) bedrijven. Een MKB-coördinator is aangesteld om voor MKB-bedrijven laagdrempelige toegang tot de NMa te verschaffen. De NMa wil verantwoording afleggen over haar keuzes en activiteiten, ook buiten het jaarverslag om. Het afleggen van publieke verantwoording past ook goed bij de zelfstandige status die de NMa nu de facto heeft en naar verwachting in 2002 ook formeel zal hebben. Verantwoording afleggen houdt ook in aangeven hoe met signalen van de buitenwereld, bijvoorbeeld in een consultatieproces, wordt omgegaan. De NMa beoogt, binnen de daartoe gestelde grenzen (bijvoorbeeld van vertrouwelijkheid), zo transparant mogelijk te zijn over het proces en de inhoud van haar activiteiten. Dit betekent dat zij inzicht geeft in planning en in wat wel en niet van haar mag worden verwacht, onder meer via de website van de NMa. Over besluiten en andere activiteiten voert de NMa een actief communicatiebeleid, bijvoorbeeld via persberichten. In 2002 wordt een extern communicatieblad van de NMa geïntroduceerd (‘NMarkant’). Hiermee wil de NMa haar omgeving op de hoogte houden van de ontwikkelingen op het gebied van besluitvorming, consultatie en onderzoek. Inmiddels is de nieuwsbrief EnergieFocus geïntroduceerd om de energiesector goed te informeren over de activiteiten van NMa/DTe. De websites van NMa/DTe worden verder geoptimaliseerd om de voorlichting en communicatie te verbeteren. De NMa richt in 2002 een consumentenloket in, met gerichte informatie voor consumenten. De NMa werkt verder aan een instrument om ook op het gebied van effectmeting verantwoording te kunnen
16
afleggen. De NMa wil, met het oog op het efficiënt inrichten van haar interne werkprocessen, maar ook met het oog op externe verantwoording, gaan werken met de methode ‘Balanced Score Card’. Deze methodiek identificeert een aantal kritische succesfactoren vanuit een viertal perspectieven, te weten de ‘opdrachtgever’ (politiek en samenleving), de ‘eigenaar’ (Rijksoverheid), de ‘interne organisatie’ (personeel) en de ‘klanten’ (die belang hebben bij besluiten). De NMa heeft de ambitie om in haar komende jaarverslagen over de ‘Balanced Score Card’ te rapporteren.
1.3.3
Ontwikkeling organisatie
De NMa zal zich als organisatie verder ontwikkelen. Waar mogelijk zullen de werkprocessen binnen de NMa verder worden versneld. Voor de afhandeling van klachten en andere signalen, die ook via de informatielijn binnen kunnen komen, worden standaard-reactietermijnen vastgesteld (binnen de marges van de reeds geldende wettelijke termijnen). De NMa bereidt zich verder voor op te verwachten nieuwe taken, bijvoorbeeld op het toezicht door de Vervoerkamer op de spoorwegen en de luchthaven Schiphol. Het kabinet heeft aangegeven het sectorspecifiek toezicht op de telecommunicatie- en postmarkt in 2005 als kamer bij de zbo NMa onder te willen brengen. Het kabinet gaat er hierbij vanuit dat de zbo NMa de toepassing van de Mededingingswet naar behoren uitvoert en dat het kamermodel goed functioneert. Tot 2005 ziet het kabinet graag een versterkte samenwerkingsrelatie tussen de NMa en OPTA, de Onafhankelijke Post- en Telecommunicatie Autoriteit. (Kamerstukken II 2000/2001, 21 693, nr. 56). De NMa bereidt zich ook voor op de status van zelfstandig bestuursorgaan. Inmiddels is het wetsvoorstel ter verdere verzelfstandiging van de NMa aangenomen door de Tweede Kamer en in behandeling bij de Eerste Kamer. Het wetsvoorstel houdt in dat de Minister van Economische Zaken geen aanwijzingen meer kan geven in individuele gevallen. Een andere belangrijke wijziging is dat niet langer een directeur-generaal aan het hoofd staat van de NMa, maar een raad van bestuur met een voorzitter en twee leden.
3 Zie de motie Bolhuis/Ten Hoopen over een actiever NMa-beleid (Kamerstukken II, 28000-XIII, nr. 11).
Jaarverslag NMa 2001 - 1 Hoofdlijnen in 2001
1.3.4
Evaluatie Mededingingswet, Elektriciteitswet 1998 en Gaswet
In 2002 worden zowel de Mededingingswet als de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet geëvalueerd. De evalutie-onderzoeken van de Minister van Economische Zaken hebben zowel betrekking op de economische, de juridische als de doelmatigheidsaspecten van de wet. Het is te verwachten dat, als gevolg van de resulterende aanbevelingen, wetswijzigingen zullen plaatsvinden die van invloed zijn op de werkzaamheden van NMa en DTe.
17
Over de zichtbare contouren van de Mededingingswet en de NMa
18
Is met de invoering van het nieuwe mededingingsregime in 1998 wel een einde gekomen aan het kartelparadijs Nederland? Hebben opsporings- en handhavingactiviteiten geleid tot een versterking van de concurrentie op Nederlandse markten? Is de van de nieuwe wet en toezichthouders verwachte welvaartswinst voor burgers en bedrijven ook opgetreden? Deze vragen spelen in de maatschappelijke discussie over het versterken en waar nodig introduceren van marktwerking een belangrijke rol. Blind vertrouwen in marktwerking is niet verstandig. De kernvraag kan niet zijn of markten ongeclausuleerd aan zichzelf kunnen en moeten worden overgelaten; goed vormgegeven en effectief uitgevoerd toezicht blijkt steeds weer nodig. De vraag die in dit intermezzo centraal staat, is of er indicaties zijn dat positieve effecten voor de Nederlandse economie zijn opgetreden. Om de 2e vraag te kunnen beantwoorden, is het belangrijk een kader te schetsen waarbinnen de effecten van de in 1998 doorgevoerde veranderingen in beeld kunnen worden gebracht. Hierbij is van belang dat de Mededingingswet en haar toepassing conceptueel op drie niveaus aangrijpen waar effecten kunnen worden vastgesteld: – spontane naleving (burgers en bedrijven begrijpen de wet en handelen daar ook naar); – civielrechtelijk afgedwongen naleving (burgers en bedrijven starten naar aanleiding van vermeende strijdigheid van de Mededingingswet een civiele procedure); – bestuursrechtelijk afgedwongen naleving (de opsporings- en handhavingsactiviteiten van de mededingingsautoriteit). Met name de spontane naleving is belangrijk voor de invloed van het mededingingsregime. Door spontane
50
40
30
20
10
0
1998
1999
Uitspraken civiele rechter: Uitspraken bestuursrechter:
2000
Rechtbanken Rechtbank Rotterdam
2001
Gerechtshoven CBb
Hoge Raad
Figuur 1 Ontwikkeling in het aantal juridische procedures mededingingsrecht in Nederland
8
7
6
5
4
'89
'90
'91
Finland Nederland
'92
'93
'94
'95
'96
'97
'98
'99
'00
Verenigd Koninkrijk Duitsland
Figuur 2 Mate waarin topmanagers vinden dat het mededingingsregime eerlijke concurentie bevordert (1989-2000)
naleving wordt effectieve concurrentie op de meest kostenefficiënte wijze bereikt. Ook de civielrechtelijk afgedwongen naleving is een potentieel belangrijke determinant van de invloed van het mededingingsregime. Hoewel in 2001 sprake is van een lichte stijging van het aantal civiele mededingingsrechtelijke procedures, is het aantal nog gering (Figuur 1). Voor het bestuursrechtelijk afdwingen
van naleving zijn maatschappelijke investeringen nodig (opsporing en handhaving). De economische baten bestaan niet zozeer uit speciale preventie (het beëindigen van een mededingingsinbreuk in een bepaalde zaak, mogelijk met sanctionering), maar met name uit het versterken van de generale preventie: het voorkomen van een toekomstige wetsovertreding. De spontane naleving is daarmee een
19
Tentatieve berekeningen op basis van onderzoek van de Wereldbank indiceren dat een sterk mededingingsbeleid zich op termijn kan vertalen in een versterking van de structurele groei met 0,2 tot 0,4 procentpunt.2 Deze inschatting is vergelijkbaar met de bevindingen van een recent onderzoek van het EIM naar de macro-economische invloed van verbeterde marktwerking in de periode 1987-1999.3 Het EIM heeft tevens de gevolgen van een verdere versterking van de concurrentie op Nederlandse markten voor de periode 2001-2005 geprognosticeerd.
20
De productie in de industrie kan volgens het EIM in 2005 ruwweg drie procent hoger uitpakken dan het geval zou zijn geweest indien de concurrentie op de Nederlandse markten op het niveau van 1988 was blijven steken (voor de afnemers resulteert dit in een ruwweg drie tot vier procent lager prijspeil). Deze effecten zijn qua orde van grootte vergelijkbaar met de voorspellingen die in het midden van de jaren negentig in studies voor de Nederlandse economie zijn gegeven.4 De positieve macro-economische effecten die zijn geassocieerd met de verbeGecumuleerde omzet, miljard euro
afgeleide van de bestuursrechtelijk afgedwongen naleving. Die heeft dan ook een veel breder werkingsgebied dan de specifieke overtredingen waartegen wordt opgetreden.1 Om dit bredere werkingsgebied in kaart te brengen, is het nuttig eerst na te gaan hoe het mededingingsregime wordt gepercipieerd. Immers, hoe effectiever het publiek het mededingingsregime vindt, des te sterker zal de spontane naleving zijn. Figuur 2 geeft de score van Nederland, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Finland weer van de enquête die voor het World competitiveness yearbook jaarlijks wordt gehouden onder enkele duizenden topmanagers van internationaal opererende bedrijven in vijftig landen. Deze managers geven een rapportcijfer voor de mate waarin het mededingingsbeleid volgens hen de concurrentie op hun markt bevordert. Opvallend in deze figuur is de sterk stijgende waardering voor het Finse mededingingsbeleid (de laatste twee jaar zelfs het hoogst gewaardeerd). Daarnaast valt de samenhang tussen de Nederlandse en Duitse scores op. De betekenisvolle verbetering voor Nederland kan worden getraceerd tot de aanloop naar en introductie van het nieuwe Nederlandse mededingingsregime. De figuur is overigens ook een aansporing, omdat tevens blijkt dat er nog steeds ruimte is voor verbetering.
80
70
60
50
40
30
20
10
1e
2e
3e
4e
Risicoprofiel (decielen)
Figuur 3 Omzet en risicoprofiel 1999
terde marktwerking sinds het begin van de jaren negentig, betekenen niet dat het einde van het kartelparadijs daadwerkelijk is ingeluid. Er zijn nog steeds aanwijzingen voor illegale en geheime kartelafspraken. Dergelijke informatie wordt ondermeer verkregen uit tips en klachten die de NMa bereiken. Daarnaast kan op basis van economisch onderzoek worden vastgesteld dat het bereik van markten die gekenmerkt worden door een hoog risico van marktfalen nog steeds substantieel is.
Ter illustratie is in figuur 3 openbare informatie samengevat die betrekking heeft op een honderdtal productgroepen die zijn onderzocht in het kader van de Scorekaart risico’s op marktfalen.5 Dit onderzoek is gedaan in opdracht van het ministerie van Economische Zaken. De figuur confronteert het risicoprofiel (dat is genormaliseerd op de onderzochte referentiegroep van 105 consumentenproducten en -diensten) met de geschatte omzet op distributieniveau in 1999. Voor de producten en diensten binnen de eerste tien procent van de grafiek geldt dat de risicofactor van marktfalen tot de grootste tien procent behoort. De betrokken omzet voor deze sectoren bedroeg naar schatting EUR 34 miljard. Door de ruim dertig sectoren met een duidelijk bovengemiddeld risico op marktfalen werd naar schatting EUR 90 miljard aan omzet behaald.6 Ook uit andere openbare bronnen blijkt dat het monitoren van marktontwikkelingen nodig blijft. Zo bleek één op de tien brancheorganisaties in 2000 nog steeds prijsadviezen aan haar leden te geven.7 Een recente studie van de Europese Centrale Bank concludeert dat de Nederlandse rentevoeten voor consumentenkrediet (respectievelijk hypotheken) door de hoge mate van marktconcentratie 100 basispunten (respectievelijk 240) hoger uitpakken dan zou mogen worden verwacht in een minder geconcentreerde markt.8 Het zichtbaar maken van de meer concrete invloed van de opsporings- en handhavingsactiviteiten van markttoezichthouders is ook voor de internationale wetenschap nog steeds een uitdaging. De NMa heeft in 2001 een vergelijkend onderzoek uitgevoerd naar de empirische methoden die in internationaal wetenschappelijk onderzoek zijn gebruikt om de mogelijke effecten te meten van veranderingen in mededingingswetgeving respectievelijk van ingrijpen door mededingingsautoriteiten. Dit onderzoek heeft een aantal
mogelijk relevante methoden geïdentificeerd, uiteenlopend van econometrische studies tot algemeen evenwichtanalyses. De onderzoekservaringen van een aantal landen (o.a. Australië, België, Ierland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten) en met een groot aantal productgroepen zijn in kaart gebracht. Dit vormt een nuttige methodologische basis voor het verder ontwikkelen van een geschikt meetinstrumentarium. De beschikbare studies indiceren dat in het algemeen geruime tijd verloopt tussen het inzetten van een instrument en het moment waarop de invloed op het marktgedrag en de marktstructuur kan worden vastgesteld.9 Een periode van minimaal twee jaar is daarbij eerder regel dan uitzondering. De wetenschappelijke literatuur geeft bovendien aanleiding op pragmatische en theoretische gronden te verwachten dat geen bruikbare samengestelde indicator kan worden ontwikkeld waarmee snel voor iedere markt, iedere overtreding of iedere ingreep ondubbelzinnig kan worden vastgesteld of, en in welke mate, de marktwerking is verbeterd of verslechterd. Daarom is besloten een prospectief
gericht instrument te ontwikkelen waarmee de NMa de verwachte effecten van haar ingrepen in kaart brengt. Na verloop van tijd kan worden geëvalueerd of deze verwachte effecten zich in bepaalde markten, sectoren of gevallen ook hebben voorgedaan. Het instrument dient daarmee twee doelen. In de eerste plaats kan terugkoppeling worden gegeven over de economische gevolgen van de Mededingingswet en haar toepassing en kunnen de baten en kosten van NMaoptreden worden geëxpliciteerd. Ten tweede kan het instrument behulpzaam zijn bij de prioriteitstelling in het opsporings- en handhavingsbeleid. In de kern geeft het instrument, dat reeds in een aantal gevallen is toegepast, een prospectieve kwantitatieve indicatie van de directe en indirecte maatschappelijke kosten van mogelijke overtredingen van de Mededingingswet. Deze informatie vormt samen met onder meer juridische en opsporingstechnische factoren en informatie van andere mededingingsautoriteiten de basis voor de beslissing een opsporingstraject te starten.
1 Ook in het concentratietoezicht is spontane,
Op basis van de reeds opgedane ervaring is het waarschijnlijk dat tenminste geaggregeerde gegevens voor de ontwikkeling in de werkvoorraad met ingang van het volgende jaarverslag op regelmatige basis kunnen worden gerapporteerd zonder lopend opsporingsonderzoek in gevaar te brengen. Tevens wordt het beter mogelijk om op basis van een kosten/baten-afweging te besluiten op welke terreinen de beschikbare menskracht leidt tot de grootste maatschappelijke bijdrage. Voor de prioriteitstelling in de handhaving is het van belang dat een goed en actueel inzicht bestaat in sectoren met een verhoogd risico op mededingingbeperkende activiteiten. Een te reactieve benadering brengt het risico met zich dat sectoren waarover geen tips of klachten binnenkomen ‘vergeten’ kunnen worden. Ook in dit kader is het regelmatig en consequent monitoren van markten aan de hand van een aantal structuurkenmerken een essentieel onderdeel van doelmatige handhaving.
diverse aspecten van marktwerking beoordeeld,
ex ante naleving van de regelgeving belangrijk.
waaronder de concentratiegraad, het belang van
Bij de keuze van fusiepartners kan worden
toetredingsdrempels, de mate van samenwerking,
geanticipeerd op mogelijke bezwaren van
ontwikkelingen in de bedrijfsdemografie en
de mededingingsautoriteiten. 2 Dutz, M.A. en A. Hayri (2000), Does More Intense Competition Lead to Higher Growth? Wereldbank 3 Nieuwenhuijsen, H.R. en J. Nijkamp (2001),
klachten van consumenten. 6 Voor 4 van de 10 productgroepen met het hoogste risico zijn overigens inmiddels (middel-zware onderzoeksprojecten afgerond of geïnitieerd). 7 P.M.M.M. Beusmans, november 2000,
Competition and economic performance, EIM,
Mededingingswet versus brancheorganisaties: een
Zoetermeer
spannende relatie!, ESI-VU, Amsterdam.
4 OECD, 1997, Report on Regulatory Reform Vol. II Thematic Studies, Paris: OECD. 5 J.P.J. de Jong en R.J.M. Vogels, Scorekaart risico’s op marktfalen Een methodiek ter identificatie
8 Corvoisier, S. en R. Gropp (2001), Bank Concentration and Retail Interest Rates, ECB Working Paper no 72. 9 Zie bij voorbeeld Clarke, R., e.a. 1998, Monopoly
van risicovolle productgroepen, EIM, Augustus
Policy in the UK: Assessing the evidence,
2000 In dit onderzoek worden indicatoren voor
Edward Elgar.
21
Algemeen mededingingstoezicht
2
22
Jaarverslag NMa 2001 - 2 Algemeen mededingingstoezicht
2.1
Inleiding
De pijlers van de Mededingingswet zijn het verbod op misbruik van een economische machtspositie, het kartelverbod en de controle op het samengaan van ondernemingen, in het mededingingsrecht concentraties genoemd. Bij de beoordeling van de gevolgen van gedragingen van ondernemingen zijn verschillende belangen betrokken. Overtreding van de regels van de wet kan de NMa sanctioneren met boetes en lasten onder dwangsom. Tegen de besluiten van de NMa staat bezwaar en (hoger) beroep open.
‘Toegang tot de kabel’ gepleit voor een consistente mededingingsrechtelijke beoordeling van machtsposities. In het kader van de concentratiecontrole is in 2001 de beoordeling van collectieve machtsposities aan de orde geweest. Voorts is meer duidelijkheid gecreëerd over verschillende aspecten die de schijnbaar sterke positie van ondernemingen relativeren.
Economische machtspositie en misbruik
In dit hoofdstuk wordt op deze verschillende aspecten van de praktijk van de NMa ingegaan. In 2001 is veel aandacht uitgegaan naar onderzoek, zowel naar misbruik van economische machtsposities als naar verboden mededingingsbeperkende afspraken. Verschillende aspecten van de concentratiecontrole en het toezicht op markten zijn verder uitgekristalliseerd.
Artikel 1, onder i. Economische machtspositie: positie van een of meer ondernemingen die hen in staat stelt de instandhouding van een daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan te verhinderen door hun de mogelijkheid te geven zich in belangrijke mate onafhankelijk van hun concurrenten, hun leveranciers, hun afnemers of de eindgebruikers te gedragen.
De NMa heeft in het verslagjaar een groot aantal zaken afgehandeld waarbij het formeel toepassen van de instrumenten van de wet niet altijd nodig was en kon worden volstaan met een, naar verhouding, lichte interventie. Zo waren er klachten van kleinere bedrijven uit verschillende sectoren die zich erover beklaagden dat zij van hun leveranciers niet meer geleverd kregen, omdat zij zich niet aan de door de leverancier vastgestelde adviesverkoopprijs hielden. Na interventie van de NMa kon op korte termijn de levering worden hervat en werd de adviesverkoopprijs, die in de praktijk werd gehanteerd als een voorgeschreven prijs, beëindigd. Na deze interventies trokken de klagers hun klachten in. Ook het restant overgangsontheffingsverzoeken kon in het jaar 2001 zo goed als volledig en voor een groot deel op informele wijze worden afgerond.
Artikel 24 1. Het is ondernemingen verboden misbruik te maken van een economische machtspositie. Zo oordeelde de d-g NMa in zaak 1/Telegraaf versus NOS/HMG dat de NOS en de HMG misbruik maakten van hun economische machtspositie door te weigeren programmagegevens te leveren.
2.2.1 2.2
Economische machtsposities
De NMa heeft in 2001 nadere invulling gegeven aan het begrip misbruik van een economische machtspositie. In de onderzoeksrapportage over de tarieven van Schiphol is geconcludeerd dat ook het niet hanteren van een transparante boekhouding door een onderneming met een economische machtspositie misbruik kan zijn. In de samen met OPTA gepubliceerde Richtsnoeren Prijssqueeze is nader ingegaan op de vraag wanneer sprake is van misbruik als gevolg van onredelijke prijzen door ondernemingen met een (quasi-)monopoliepositie. Ook is in het advies met betrekking tot het wetsvoorstel
Rapportage tarieven Schiphol
Op basis van een onderzoek dat de NMa uitvoerde in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat naar de tarieven van Schiphol, is de NMa tot de conclusie gekomen dat als Schiphol volledig onder de Mededingingswet zou vallen, de luchthaven misbruik zou maken van een economische machtspositie. Uit het onderzoek is gebleken dat de boekhoudings- en kostenallocatiesystematiek van Schiphol niet transparant genoeg is om te kunnen vaststellen of de luchthaventarieven voldoende kostengeoriënteerd zijn. Met het oog op de beoogde privatisering van Schiphol verzocht het ministerie de NMa de luchthaventarieven van
23
Schiphol te toetsen aan de principes van het algemene mededingingsrecht. Momenteel is het goedkeuringsregime, van de Luchtvaartwet op Schiphol nog van toepassing. Na privatisering moet de NMa met nieuwe regels de luchthaventarieven toetsen aan de Mededingingswet. De NMa heeft bij het onderzoek gekeken naar de basisdiensten (starten, landen, vliegtuigparkeren en afhandeling) die Schiphol de luchtvaartmaatschappijen aanbiedt. Uitgangspunt voor de conclusie van de NMa is dat kruissubsidiëring door een onderneming met een machtspositie misbruik van deze positie kan opleveren. Om deze reden dient de boekhouding op dit punt voldoende inzicht te geven. Op grond daarvan kan er reeds sprake zijn van misbruik van een economische machtspositie als de boekhouding van een onderneming met een machtspositie niet aan deze eis voldoet.
specifieke wet worden toegepast en de wijze waarop dat gebeurt bij uitvoering van de Mededingingswet. Volgens het voorgelegde concept-wetsvoorstel zou OPTA de bevoegdheid krijgen de algemene mededingingsrechtelijke begrippen in te vullen. Dit kan tot gevolg hebben dat OPTA na analyse bepaalt dat een onderneming een machtspositie heeft terwijl dit volgens de NMa niet het geval is, of andersom. Voor marktpartijen neemt de voorspelbaarheid en duidelijkheid van het toezicht daardoor af, ook op administratief- en civielrechtelijk gebied. De NMa staat daarom een handhavingsmodel voor waarbij de NMa het voortouw heeft bij het afbakenen en analyseren van de relevante markten en het vaststellen van de machtsposities.
2.2.3 2.2.2 Advies met betrekking tot het wetsvoorstel Toegang tot de kabel Het ministerie van Verkeer en Waterstaat wil de regeling voor toegang tot de kabel verbeteren. Kabelmaatschappijen kunnen als netwerkaanbieder op bepaalde markten een economische machtspositie hebben. Begin februari 2001 heeft het ministerie de NMa gevraagd advies uit te brengen over de in het conceptwetsvoorstel neergelegde voorstellen. Zeker voor dynamische en innovatieve markten, zoals de markten voor internettoegang, geldt dat het concurrentietoezicht ervoor moet zorgen dat er voldoende prikkels voor ondernemers zijn om te investeren in nieuwe technologieën en innovatieve producten. Het doel is dat de markten beter functioneren. De NMa heeft dan ook aangegeven voorstander te zijn van de door het ministerie Verkeer en Waterstaat gekozen benadering. Daarin is enerzijds aansluiting gezocht bij het algemene mededingingsrecht, maar is anderzijds een flexibel systeem van ex ante-verplichtingen daaraan toegevoegd. Deze combinatie creëert de mogelijkheid tot het afdwingen van toegang zonder dat dit automatisch resulteert in een verplichting voor beheerders van kabelnetwerken om toegang te verlenen aan Internet Service Providers (ISP’s). Als wordt aangesloten bij het begrippenkader van het algemene mededingingsrecht, acht de NMa het van groot belang dat deze begrippen op consistente wijze worden toegepast. Er mag geen verschil bestaan tussen de manier waarop deze begrippen bij de uitvoering van een sector-
24
Collectieve economische machtspositie
Bij concentratiecontrole is in het verleden met name gekeken naar de kans op het ontstaan van een machtspositie van één onderneming. Fusies en overnames kunnen echter ook leiden tot collectieve economische machtsposities van een aantal ondernemingen. In het jaar 2001 is een verdiepingsslag gemaakt met betrekking tot de beoordeling van dergelijke collectieve economische machtsposities. Ondernemingen die actief zijn op een markt die wordt gekenmerkt door een beperkt aantal spelers zullen rekening houden met de reacties van andere ondernemingen op hun eigen marktgedrag. Dit kan tot gevolg hebben dat de ondernemingen hun marktgedrag stilzwijgend, dus zonder overleg, afstemmen. Wanneer een fusie of overname leidt tot het ontstaan of de versterking van een dergelijke stilzwijgende afstemming, wordt dit veelal aangeduid met het begrip collectieve economische machtspositie. Het enkele feit dat op een te onderzoeken markt slechts een beperkt aantal spelers actief is, vormt op zich geen reden om te concluderen dat een collectieve economische machtspositie ontstaat of wordt versterkt. De vraag die moet worden beantwoord is of de structuur van de markt zodanig is of wordt dat (stilzwijgende) afstemming van gedrag op een relevante markt mogelijk is of wordt. Omstandigheden die een collectieve economische machtspositie waarschijnlijker maken zijn onder andere: (i) hoge concentratiegraad, (ii) transparante markt, (iii) homogeen product, (iv) symmetrie tussen de grote spelers wat betreft marktaandeel en kostenstructuur, (v) hoge toetredingsdrempels, (vi) verzadigde markt,
Jaarverslag NMa 2001 - 2 Algemeen mededingingstoezicht
(vii) meervoudige onderlinge relaties tussen de belangrijkste spelers en (viii) het feit dat deze spelers elkaar tegenkomen in meerdere markten. Een dergelijke lijst met omstandigheden moet met zorg worden gehanteerd. De specifieke omstandigheden van de relevante markt(en) moeten per geval zorgvuldig worden onderzocht om vast te kunnen stellen of er sprake is van een zodanige marktstructuur dat (stilzwijgende) afstemming van marktgedrag op deze markt(en) een serieus risico is. Hierbij worden de hierboven genoemde eigenschappen individueel, maar ook in hun onderlinge samenhang, bezien. In 2001 heeft de NMa een aantal malen aandacht besteed aan de mogelijkheid van het ontstaan of versterken van een collectieve economische machtspositie. In zaak 2285/Kalmar Industries – NHC met twee grote spelers, bleek dat sprake was van heterogene producten, weinig transparantie en (een) instabiele groeimarkt(en). In de zaak 2473/Holland – Flora was sprake van niet-symmetrische kostenstructuren, beperkte toetredingsdrempels en een niet-stabiele markt. In de zaak 2184/Air Products – AGA Transfer ging het om geconcentreerde markten en wezen hoge toetredingsdrempels, relatief homogene producten, symmetrie in de marktaandelen en ‘multimarktcontracten’ op een mogelijke collectieve economische machtspositie. Door de grote verschillen in prijzen en kortingen bleek het echter niet goed mogelijk voor spelers om de uiteindelijke verkoopprijzen van hun concurrenten te voorspellen. Wanneer het gedrag van de concurrenten niet met voldoende zekerheid kan worden waargenomen, kan een speler op de markt ook niet beoordelen wat de optimale reactie op het gedrag van de concurrent zou moeten zijn. Dit gebrek aan transparantie van de markt maakt de kans geringer dat er een collectieve economische machtspositie ontstaat. Voorts spelen de concurrentiedruk van de kleine spelers, de waargenomen concurrentie in het verleden en het mogelijke tegenwicht van afnemers een rol.
2.2.4 Relativerende factoren bij hoge marktaandelen In 2001 is in een aantal zaken, waarin partijen door een concentratie een aanzienlijk gezamenlijk marktaandeel verwierven van soms meer dan vijftig procent, toch geen vergunning vereist. Hieruit blijkt dat concentratiecontrole geen ‘starre’ analyse is die alleen naar (huidige) marktaandelen kijkt. Er zijn veel factoren die bij de beoordeling van posities van partijen van belang zijn. Hieronder wordt een aantal van deze factoren besproken.
In een aantal zaken vormt de tegendruk van concurrenten een belangrijke factor die hoge marktaandelen relativeert. Zo is in het vergunningsbesluit in zaak 2184/Air Products – AGA Transfer de mogelijkheid van een individuele machtspositie uitgesloten mede op basis van de conclusie dat een concurrent van vergelijkbare omvang een sterke tegenspeler is. De aanwezigheid van een of meer sterke concurrenten speelde eveneens een belangrijke rol in de zaken 2285/Kalmar Industries – NHC, 2473/Holland – Flora en 2779/Rijnvallei – Verbeek’s Pluimvee. Een ander voorbeeld is de beoordeling in zaak 2427/NCD – Fernhout, waar beide partijen zeggenschap hebben in betonmortelcentrales. De betonmortelcentrales huren bij concurrerende centrales transport- en productiecapaciteit in. Hieruit heeft de NMa afgeleid dat partijen in bepaalde mate afhankelijk zijn van concurrenten. Een andere belangrijke factor is de (inkoop)macht van afnemers. Dit is in 2001 in meerdere besluiten een van de redenen geweest om aan te nemen dat door de betreffende concentratie geen machtspositie ontstaat of wordt versterkt (onder meer in de zaken 2328/Dumeco – Sturkomeat, 2427/NCD – Fernhout en 2666/Stork – RTD). Verder spelen uitwijkmogelijkheden een rol. Zo is in de zaak 2427/NCD – Fernhout geoordeeld dat het, mede gelet op de hoge dichtheid van betonmortelcentrales in Nederland, aannemelijk is dat afnemers zullen uitwijken naar andere betonmortelcentrales. Ook de mogelijkheid dat afnemers andere centrales zullen mijden wanneer één betonmortelcentrale onredelijke voorwaarden stelt, kan van invloed zijn op de concurrentiepositie van beide partijen. In enkele besluiten heeft de NMa de ontwikkeling van markten en/of prijzen in de betreffende industrie meegenomen (bijvoorbeeld in 2285/Kalmar industries – NHC en 2579/Brouwer – Van Ginneken & Mostaard). Hierbij is zowel naar het verleden als naar de toekomst gekeken. In zaak 2579/Brouwer – Van Ginneken & Mostaard, beide actief op de markt voor pre-pressdiensten, is bijvoorbeeld geconstateerd dat naast de drukkerijen ook hun afnemers pre-pressdiensten zijn gaan verrichten. Hierdoor is overcapaciteit ontstaan, wat tot gevolg heeft dat het prijsniveau in belangrijke mate onder druk is komen te staan. Het is derhalve aannemelijk dat partijen niet alleen worden gedisciplineerd door concurrenten maar ook door de mogelijkheid die afnemers en drukkerijen hebben om de pre-pressdiensten zelf uit te voeren. In 2425/UPC – Primacom, waar beide partijen actief zijn op het gebied van internettoegangsdiensten, is zowel naar het verleden als naar de toekomst gekeken. In deze zaak heeft de NMa geconstateerd dat, gelet op de explosieve opkomst van internettoegangsdiensten en de prognoses dat de groei
25
hiervan zich zal voortzetten, de huidige positie van UPC en Primacom kan worden gerelativeerd. Ten slotte heeft de NMa in een aantal zaken besloten dat geen vergunning is vereist, mede omdat sprake was van lage toetredingsdrempels waardoor potentiële concurrenten relatief gemakkelijk zouden kunnen toetreden (zaak 2473/Holland – Flora en 2639/Monuta – SCI). In de zaak 2639/Monuta – SCI, beide actief op het gebied van uitvaartverzorging, is geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat, ondanks zeer hoge lokale marktaandelen, een economische machtspositie kan ontstaan. Eén van de factoren bij de beoordeling, is dat toetreding tot de markt vrij eenvoudig is. Er is geen vestigingsvergunning vereist, er zijn geen specifieke diploma’s of vakbekwaamheidseisen en er zijn weinig investeringen nodig om een uitvaartonderneming te beginnen. Marktpartijen hebben daarnaast aangegeven dat als een bepaalde onderneming in een lokaal gebied een sterke positie zou opbouwen, die onderneming wordt gedisciplineerd door toetreders en/of andere ondernemingen uit de regio.
2.3
Onderzoeken naar kartels
In 2001 heeft de NMa verschillende onderzoeken afgerond en onderzoeken gestart naar inbreuken op het kartelverbod. Het intensieve onderzoek naar de werking van de benzinemarkt in Nederland heeft eind 2001 tot een rapportage geleid. Op telecomgebied is onderzoek gedaan naar de gang van zaken rond de veiling van de UMTSfrequenties en is onderzoek gestart naar mogelijke prijsafspraken tussen de mobiele operators over de vergoedingen voor mobiele abonnementen, die worden verstrekt ter stimulering van de verkopen. Een oproep van kappersbranchevereniging ANKO aan haar leden om kostenstijgingen te laten resulteren in een verhoging van de prijs heeft de NMa als mededingingsbeperkend beoordeeld. In november 2001 heeft de NMa een groot onderzoeksteam ingezet voor de opsporing van kartelafspraken in de bouwsector.
2.3.1
Onderzoek benzinemarkt
2.3.1a Onderzoek benzinemaatschappijen Met het oog op het prijsniveau van motorbrandstoffen bij pompstations in Nederland heeft de NMa medio 2000 een onderzoek gestart naar mogelijke concurrentiebeperkende overeenkomsten en gedragingen van oliemaatschappijen. Hiervoor heeft een team van medewerkers de gehele markt
26
geanalyseerd. Het onderzoek heeft zich toegespitst op de relaties tussen oliemaatschappijen en de bij hen afnemende pomphouders.
Aanpak onderzoek benzinemaatschappijen Het onderzoek van de NMa heeft in totaal anderhalf jaar geduurd. Het team van medewerkers dat hierbij betrokken was, is in 2001 het grootst geweest. Behalve het onderzoek dat door de NMa zelf gedaan is, zijn er in opdracht van de NMa vier externe onderzoeken verricht. Gedurende het onderzoek heeft de NMa diverse malen bij oliemaatschappijen en andere marktpartijen informatie opgevraagd. Deze informatie was nodig om de markt grondig te analyseren. Het ging hierbij om grote hoeveelheden gegevens. De marktpartijen die deze gegevens moesten aanleveren, hadden daarvoor dan ook tijd nodig. Op alle verkregen informatie is vervolgens een diepgaande juridische, economische en econometrische analyse uitgevoerd. Daarnaast zijn onaangekondigde bedrijfsbezoeken verricht bij rayonmanagers en de hoofdkantoren van de vijf in het onderzoek betrokken oliemaatschappijen. Hieraan namen circa dertig NMa-medewerkers deel. Tijdens deze bedrijfsbezoeken zijn grote hoeveelheden documenten (zowel analoog als digitaal) doorgenomen en voorzover relevant gekopieerd en (in kopie) meegenomen. Vervolgens zijn gesprekken gevoerd met diverse marktpartijen zoals oliemaatschappijen, een veertigtal pomphouders, oliehandelaren en brancheorganisaties. Al deze informatie is verwerkt en geanalyseerd. Tevens is een analyse gemaakt van de door de oliemaatschappijen aangeleverde databestanden met gegevens over de toepassing van het zogenaamde Marge Bijdrage Systeem over meerdere jaren. Ten slotte heeft diverse malen overleg met het directoraat-generaal Concurrentie van de Europese Commissie plaatsgevonden. Het totale dossier bestaat uit zo’n 1500 documenten (60 ordners, totale lengte van 7 meter).
Uitkomst van het onderzoek De NMa heeft vastgesteld dat de grote oliemaatschappijen (Shell, BP, Esso, TotalFina en Texaco) via een stelsel van afspraken met zelfstandige pomphouders de prijs van benzine, diesel en LPG kunstmatig hoog houden. Aangezien de oliemaatschappijen een steunsysteem voor pomphouders op nagenoeg identieke wijze toepassen, wordt de pomphouder onvoldoende geprikkeld om een lagere prijs te rekenen dan de landelijke adviesprijs van zijn leverancier. Dit gebrek aan onderlinge concurrentie betekent hogere prijzen voor de consument en bemoeilijkt de toetreding van andere partijen tot deze markt.
Jaarverslag NMa 2001 - 2 Algemeen mededingingstoezicht
Bovengenoemde afspraken tussen oliemaatschappijen en pomphouders zijn zogenaamde verticale afspraken. Dergelijke afspraken vallen onder de Europese groepsvrijstellingsverordening voor verticale afspraken.1 Aangezien Europese vrijstellingen doorwerken in de Mededingingswet, zijn de afspraken die de oliemaatschappijen ieder voor zich met de pomphouders maken niet verboden. Omdat het cumulatieve effect van deze afspraken de concurrentie op de Nederlandse markt in sterke mate beperkt, heeft de NMa aan de oliemaatschappijen het voornemen aangekondigd om in het onderhavige geval gebruik te maken van de mogelijkheid om de doorwerking van de Europese vrijstelling buiten toepassing te verklaren. Hierdoor zullen deze afspraken alsnog onder het kartelverbod vallen en zou bij voortzetting van deze afspraken sprake zijn van een overtreding van het kartelverbod, waarvoor de NMa een boete of sanctie kan opleggen.
Markt De Nederlandse markt kenmerkt zich door een dicht stelsel van benzinestations langs de snelwegen, provinciale en lokale wegen. Benzine (Euro95, diesel en LPG) is een homogeen product waarmee partijen zich niet kunnen onderscheiden per merk. Bovendien is benzine bijna niet gevoelig voor prijsveranderingen: bij een hogere prijs blijft de vraag stabiel. Het marktaandeel van marktleider Shell ligt in Nederland veel hoger dan dat van marktleiders in omringende landen. Ook het verschil met nummer twee (BP) is in Nederland veel groter. Toetreding van nieuwkomers tot deze markt is beperkt door de schaarste aan nieuwe locaties en de strenge milieueisen. De prijsvorming op de brandstoffenmarkt is zeer transparant. Alle oliemaatschappijen baseren hun inkoopprijs op dezelfde internationale notering. De verschillen tussen de adviesprijzen van de verschillende oliemaatschappijen zijn marginaal. Shell maakt de wijziging van de adviesprijs openbaar via haar website. De grote oliemaatschappijen Shell, BP, Esso, TotalFina en Texaco beschikken over de meeste pompstations. Er zijn drie typen stations te onderscheiden: het station is eigendom van de oliemaatschappij en wordt door de oliemaatschappij geëxploiteerd; het station is eigendom van de oliemaatschappij en wordt door een zelfstandige pomphouder geëxploiteerd; het station is eigendom van de pomphouder en wordt tevens door de pomphouder geëxploiteerd. Het onderzoek van de NMa heeft zich gericht op de twee laatstgenoemde typen, die samen
41 % van de totale afzet van benzine en diesel in Nederland voor hun rekening nemen.
Steunsysteem De oliemaatschappij sluit met de zelfstandige pomphouders exclusieve afnamecontracten. Hierdoor zijn pomphouders vaak voor lange tijd gebonden aan hun leverancier. Daarnaast geeft de oliemaatschappij een adviesprijs af voor de verkoop van Euro95, diesel en LPG. Voor de pomphouders zijn standaardmarges afgesproken voor iedere verkochte liter, waardoor vaststaat welk deel naar de pomphouder gaat en welk deel naar de oliemaatschappij. De marge voor de oliemaatschappij ligt hoger dan die voor de pomphouder. Met sommige pomphouders zijn additionele kortingen afgesproken. In vergelijking met het buitenland blijken deze marges op de benzineprijzen in Nederland het hoogst te liggen. Deze hogere brutomarge kan maar ten dele worden verklaard door hogere kosten in Nederland, zoals bijvoorbeeld de milieu- en loonkosten. Alle oliemaatschappijen kennen steunsystemen. Door een systeem van steunkortingen stelt de oliemaatschappij de pomphouder in staat prijsverlagingen van concurrenten te volgen. Dit steunsysteem staat vermeld in het contract dat de oliemaatschappij met de pomphouder afsluit. Steun wordt in beginsel gegeven op basis van staffels, waarin per kortingsbedrag op de adviesprijs staat aangegeven hoeveel de bijdrage van de oliemaatschappij en de pomphouder bedraagt. Uit het onderzoek is echter gebleken dat steun niet wordt verleend in die gevallen waarin de pomphouder zelf zou besluiten om zijn verkoopprijzen te verlagen. Steun wordt verleend als de pomphouder aan de oliemaatschappij meldt dat een pompstation in de buurt de prijzen heeft verlaagd waardoor zijn omzet gevaar loopt. De oliemaatschappij verleent de steun voor de duur van de actie van de concurrent onder voorwaarde dat de pomphouder de korting doorgeeft aan de consument. Zodra de concurrent zijn actie heeft beëindigd, stopt de steunsituatie. Dit betekent naar het oordeel van de NMa in de praktijk dat geen enkele pomphouder uit eigen beweging zijn prijzen zal verlagen.
1 Verordening (EG) Nr. 2790/1999 van de Commissie van 22 december 1999 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen. De NMa kan ingevolge de Mededingingswet (artikel 13 lid 2) deze vrijstellingsverordening op basis van de daarin vervatte gronden voor Nederland buiten werking stellen, waarmee het kartelverbod van artikel 6 Mededingingswet herleeft.
27
Uit het onderzoek is daarnaast gebleken dat dergelijke steunacties veelvuldig en voor lange(re) periodes voorkomen. Bij de steunverlening is sprake van centrale sturing door de oliemaatschappij. Het gevolg hiervan is, volgens de NMa, enerzijds dat de oliemaatschappij een sterke grip heeft op de prijs die de pomphouder rekent en anderzijds dat de pomphouder niet gestimuleerd wordt om de prijs te verlagen. Hij weet immers dat hij daarmee geen extra omzet zal maken, omdat hij ervan uit mag gaan dat omliggende pompstations zijn prijsverlaging kunnen en zullen volgen. Oliemaatschappijen beschermen hiermee tevens hun eigen pompstations. Voor nieuwe toetreders werpt dit systeem, naast de bestaande hoge drempels, nog een extra drempel op. Dit betekent dat de consument door deze afspraken over de afgelopen periode aanzienlijk meer voor benzine heeft betaald dan onder normale competitieve omstandigheden het geval geweest zou zijn. Sommige pomphouders die een pompstation exploiteren dat eigendom is van een oliemaatschappij hebben een contract waarbij de oliemaatschappij een vast ondernemersinkomen garandeert. Bij een lagere omzet dan vooraf ingeschat, past de oliemaatschappij bij. Bij een hogere omzet wordt de winst grotendeels afgeroomd. Hiermee is de prikkel om van de adviesprijs af te wijken nog geringer. Door het gecombineerde effect van de gehanteerde steunsystematiek, de transparantie van de markt, het geringe aantal partijen, de eigenschappen van het product benzine en de hoge toetredingsdrempels voor nieuwkomers is het effect van de afspraken tussen oliemaatschappijen en pomphouders dusdanig dat de NMa van mening is dat mededinging op de Nederlandse markt sterk wordt beperkt.
Procedure De d-g NMa heeft de mogelijkheid de doorwerking van de Europese vrijstelling naar het Nederlandse kartelverbod buiten toepassing te verklaren. Het gemotiveerde voornemen daartoe heeft hij op 18 december 2001 aan de betrokken partijen gemeld. De partijen krijgen inzage in de rapportage die dit voornemen motiveert en inzage in het dossier waarop deze rapportage is gebaseerd. Daarna krijgen de partijen de mogelijkheid zowel schriftelijk als mondeling hun zienswijze te geven op het voornemen. De d-g NMa weegt deze zienswijzen vervolgens mee bij de vorming van een oordeel en zal vervolgens een definitief besluit nemen. In de tussentijd volgt de NMa de ontwikkelingen op deze markt nauwgezet.
28
2.3.1b Rapport Texaco inzake Tango Tegen Texaco en een aantal Texaco-tankstations in de regio Nijmegen heeft de NMa een rapport opgemaakt wegens onderlinge prijsafspraken. Texaco coördineerde volgens Tango een kortingsactie van vier Texacotankstations in de omgeving van het Tangostation om zo te voorkomen dat deze nieuwkomer voet aan de grond zou krijgen in deze regio. De Tango-benzinestations zijn onbemand en beheer vindt plaats op volledige self-service basis. Dit concept vertaalt zich in lagere consumentenprijzen, waardoor Tango prijsconcurrentie bevordert. Vier Texaco-tankstations in de omgeving van het Tangotankstation verlaagden collectief hun prijzen, met de prijszetting van Tango als uitgangspunt. De kosten van deze actie werden gedragen door Texaco. Hoewel de consument op korte termijn van deze kortingsacties profiteert, zou het effect ervan op langere termijn kunnen zijn dat Tango uit de markt verdwijnt en dat de prijsconcurrentie op de markt vermindert. In april 2001 heeft de NMa een rapport opgemaakt tegen Texaco Nederland B.V. vanwege haar weigering volledig mee te werken aan het door de NMa ingestelde onderzoek. De NMa had Texaco gevraagd om een bij de kortingsactie betrokken medewerker te mogen horen. Ondanks herhaalde verzoeken weigerde Texaco medewerking te verlenen. Als reden hiervoor gaf Texaco aan dat de wetsgeschiedenis en de rechtspraak geen aanknopingspunten bieden om Texaco te verplichten een van zijn medewerkers te laten horen. Volgens Texaco zijn alleen medewerkers die de onderneming kunnen vertegenwoordigen hiertoe verplicht. De NMa is echter van mening dat artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een ieder verplicht is aan de toezichthouder alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Deze medewerkingsplicht zorgt ervoor dat toezichthouders hun bevoegdheden (waaronder het vorderen van inlichtingen) daadwerkelijk kunnen uitoefenen. Texaco heeft niet aan deze medewerkingsplicht voldaan. Vervolgens heeft de NMa een rapport weigering medewerking opgesteld. Aan Texaco werd de maximale boete opgelegd van NLG 10.000 (EUR 4500). Het bezwaar van Texaco dat het zwijgrecht van de onderneming op die manier wordt uitgehold, is door de NMa ongegrond verklaard.2
Jaarverslag NMa 2001 - 2 Algemeen mededingingstoezicht
2.3.2
UMTS-veiling
De NMa heeft in 2001 een onderzoek afgerond naar de vraag of sprake is geweest van een concurrentiebeperkende afspraak of een onderling afgestemde gedraging tussen Versatel en Telfort bij de veiling van UMTS-frequenties. Aanleiding voor dit onderzoek was een mededeling van Telfort tijdens een hoorzitting op 1 november 2000 bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Telfort meldde dat er op 6 juli 2000, de dag waarop de veiling begon, een gesprek had plaatsgevonden tussen Versatel en Telfort. Op dat moment was reeds bekend dat er nog zes gegadigden over waren voor vijf UMTS-licenties. Versatel en Telfort waren daardoor wellicht in staat om gezamenlijk, zonder medewerking van de andere deelnemers, het veilingproces te beïnvloeden. Op vrijdag 3 november 2000, twee dagen na de hoorzitting, hebben medewerkers van de NMa een onaangekondigd bedrijfsbezoek gebracht aan de kantoren van Versatel en Telfort en is een grote hoeveelheid documenten meegenomen. Na een grondige analyse van dit materiaal heeft de NMa verklaringen afgenomen van direct bij de veiling betrokken personen van beide ondernemingen. Uit het onderzoek is gebleken dat er in de periode voorafgaand aan en tijdens de veiling een aantal keren persoonlijk en telefonisch contact is geweest tussen partijen. Uit het door de NMa verzamelde materiaal en de afgenomen verklaringen is echter niet gebleken dat de onderlinge contacten tot doel hebben gehad het gedrag van partijen op de veiling te beïnvloeden. De NMa heeft in februari dan ook geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn gevonden dat Versatel en Telfort de Mededingingswet hebben overtreden.
2.3.3
Kappers
De NMa maakte in juni 2001 een rapport op tegen kappersbranchevereniging ANKO vanwege de aanbeveling aan haar leden om de tarieven met ingang van 2001, in verband met de gemiddelde kostenstijging in de branche, met vijf procent te verhogen. Hiermee coördineerde ANKO het prijsgedrag van haar leden ten koste van de consument. Na deze vaststelling heeft ANKO aan de NMa openheid van zaken gegeven over de wijze waarop zij haar leden informeert over het vaststellen van hun tarieven. Hierbij bleek dat ANKO tevens in haar communicatie aan haar leden winstopslagpercentages presenteerde en een calculatieschema aanbood. Deze
praktijken beperken de mededinging omdat zij voor kappers de prikkel wegnemen om met elkaar te concurreren door lagere tarieven of winstpercentages te hanteren. In het besluit dat in december is genomen, is vastgelegd dat ANKO meteen met deze praktijken moet stoppen en dat zij de kappers uitdrukkelijk zal adviseren individueel hun tarieven en winstpercentages te bepalen op basis van eigen kosten. Bij de informatie die ANKO vanaf heden verstrekt aan haar leden moet de Mededingingswet strikt in acht worden genomen. De NMa heeft besloten geen boete op te leggen. Het besluit maakt zowel voor ANKO als voor andere branches duidelijk welke informatie brancheorganisaties aan hun leden kunnen verstrekken zonder de Mededingingswet te overtreden.
2.3.4 Bouwsector Onder de noemer ‘bouwfraude’ zijn in november afgelopen jaar verschillende signalen van onregelmatigheden in de bouwsector onder de aandacht gebracht. In een uitzending op 9 november van het tv-programma Zembla is onder meer een ‘schaduwboekhouding’ van de onderneming Koop Tjuchem aan de orde gekomen. Vervolgens is deze boekhouding ook in handen van de NMa terechtgekomen. Het bestuursrechtelijke onderzoek van de NMa richt zich op de mededingingsbeperkingen die de NMa mogelijk in deze dossiers kan aantreffen. Het onderzoek van de NMa onderscheidt zich van het strafrechtelijke onderzoek en de parlementaire enquête Bouwnijverheid. De NMa is op grond van de Mededingingswet bevoegd om (bestuursrechtelijk) op te treden tegen kartelvorming. Het gaat hierbij specifiek om gedragingen van na 1 januari 1998. Vanaf deze datum is de Mededingingswet van kracht. In dit opzicht bestaat er geen overlap met het onderzoek van het Openbaar Ministerie. Omgekeerd heeft de NMa geen taak waar het de strafrechtelijke vervolging van fraude en corruptie betreft. Het OM en de NMa hebben een convenant opgesteld om hun acties op elkaar af te stemmen. De parlementaire enquêtecommissie heeft primair de opdracht onderzoek te doen naar de structuurkenmerken van de bouwnijverheid, de mate waarin deze structuur samenhangt met gesignaleerde onregelmatigheden in deze sector en naar de opstelling en de handelwijze van de verschillende partijen in het geheel. Ook met de
2 Zie ook de samenvatting op pagina 108.
29
parlementaire enquêtecommissie zal de NMa afspraken maken over het voorkomen van nadelige interferentie van de onderzoeken.
Overtredingen Mededingingswet Bij het bouwonderzoek van de NMa zijn aanbestedingen van werken met een aanmerkelijk maatschappelijk en financieel belang betrokken. De NMa verricht haar onderzoek met behulp van aanwijzingen in de vorm van de eerder genoemde ‘schaduwboekhouding’. Het is bijvoorbeeld voor ondernemingen verboden om voor of tijdens een aanbesteding met elkaar af te spreken welke onderneming de opdracht krijgt en tegen welke inschrijfprijs. Daarnaast zijn afspraken verboden om niet onder een bepaalde prijs te bieden of om zich te onthouden van inschrijving (tegen betaling van een geldbedrag of werk). Op deze manier bepaalt namelijk niet de opdrachtgever maar bepalen de ondernemingen zelf welke aannemer de opdracht krijgt. Het is eveneens in strijd met de Mededingingswet dat bedrijven die inschrijven op een aanbesteding een zogenaamde ‘vooraanbesteding’ organiseren. Bij een ‘vooraanbesteding’ wordt afgesproken dat iedere inschrijver een bepaald bedrag krijgt om de ‘gemaakte kosten’ te vergoeden en vervolgens wordt het bedrag van de laagste inschrijving verhoogd met het totale bedrag van alle vergoedingen aan de bij de aanbesteding betrokken bedrijven. Bovengenoemde prijs- en marktverdelingsafspraken tussen aannemers beperken de concurrentie op ernstige wijze en vormen een overtreding van het in de Mededingingswet neergelegde kartelverbod. In de bouwwereld kan men op de hoogte zijn van het feit dat bepaalde afspraken verboden zijn. Zo staat in de beschikking van de Europese Commissie van 5 februari 1992 duidelijk beschreven dat regelingen van de overkoepelende ondernemersvereniging, de Vereniging van Samenwerkende Prijsregelende Organisaties in de Bouwnijverheid (SPO), ertoe strekten de mededinging te beperken. Het betrof ondermeer regelingen over het verplicht aanmelden van een voornemen om een prijsaanbieding te doen bij een bureau van de SPO, vergaderingen van verschillende concurrerende ondernemingen en de verrekening van afgesproken prijsverhogingen.3 De NMa heeft langs deze lijn aanbestedingsregelingen verboden en geen ontheffing verleend. In 1998 heeft de NMa dit oordeel reeds bekendgemaakt. Verschillende ontheffingsaanvragen uit de bouw zijn daarop ingetrokken. Omdat een regeling van de schildersbranche niet werd ingetrokken, leidde dit in februari 2001 tot een verbodsbesluit. Eind 2001 is dit besluit in bezwaar bevestigd.4
30
Taakgroep Bouw Na de eerste analyse van de eerder genoemde schaduwboekhouding heeft de NMa geconcludeerd dat het uitvoeren van onderzoek naar mogelijke overtredingen in de bouw binnen de bestaande organisatie niet mogelijk was. Daarom is een taakgroep samengesteld die zal uitgroeien tot ongeveer 35 personen (rechercheurs, juristen, economen en accountants). De taakgroep heeft als kerntaak het opsporen van overtredingen van de Mededingingswet in de bouwsector. Daarnaast verdiepen de medewerkers zich in preventieve maatregelen en wordt een analyse gemaakt van de concurrentieomstandigheden in de sector.
Informatievergaring Aangezien de Taakgroep Bouw voor haar onderzoek veel informatie nodig heeft, is sinds december de Informatielijn NMa/DTe uitdrukkelijk opengesteld voor tips en klachten over onregelmatigheden in de bouw. Tips en aanwijzingen die op deze wijze binnenkomen, worden door de taakgroep onderzocht. Daarnaast staat de NMa open voor melding van onregelmatigheden door aanbestedende diensten. De reden hiervoor is dat de NMa van overheden weinig aanwijzingen ontvangt dat aannemers tijdens een aanbesteding wellicht de Mededingingswet overtreden, terwijl overheden juist de opdrachtgevers zijn voor het ontwikkelen van grootschalige bouwprojecten. De instructie die ten behoeve van deze voorziening is opgesteld, bevat voorbeelden van overtredingen die bij aanbestedingen kunnen plaatsvinden. Daarnaast gaat de instructie in op omstandigheden die aanwijzingen voor deze overtredingen kunnen opleveren. De NMa hoopt hiermee te stimuleren dat overheden hun vermoeden van een overtreding melden. Hoe meer aanwijzingen er binnen komen, des te meer en beter onderzoek gedaan kan worden en des te meer bewijsmateriaal naar voren kan komen. In 2002 moeten de eerste resultaten van het onderzoek zichtbaar worden.
3 Het SPO-onderzoek leidde tot een arrest van het GEA, zaak T-29/92, (1995) Jur. II-289. 4 Zie zaak 2414/VBBS.
Jaarverslag NMa 2001 - 2 Algemeen mededingingstoezicht
2.4
Beoordeling ontheffingsverzoeken
In dit verslagjaar is de behandeling van de overgangsontheffingsverzoeken zo goed als volledig afgerond. Hoewel de stroom van verzoeken om ontheffing van het kartelverbod kleiner was dan in het eerste jaar van het bestaan van de NMa (1998), bleven er toch ontheffingsverzoeken binnen komen. De in dit verslagjaar behandelde ontheffingsverzoeken hadden met name betrekking op de verzekeringssector, de financiële sector, de zorg en de afvalverwijdering.
2.4.1
Schadesturing
In het verslagjaar heeft de NMa zich gebogen over het fenomeen ‘schadesturing’ dat zich in de verzekeringssector voordoet bij verzekeraars van motorrijtuigen. Samenwerkingsverbanden van autoverzekeraars selecteren autoschadeherstelbedrijven en trachten met financiële en andere prikkels (bijvoorbeeld: korting op het eigen risico, gratis vervangend vervoer, gewaarborgde kwaliteit) te bevorderen dat verzekerden zoveel mogelijk naar de geselecteerde herstelbedrijven gaan in het geval van verzekerde schade. Deze samenwerkingsverbanden zijn te beschouwen als inkoopsamenwerkingsverbanden. Vanwege de te behalen schaalvoordelen en onder de voorwaarde dat de consument hiervan de vruchten plukt, worden zodanige verbanden in beginsel positief benaderd. Mededingingsrechtelijk relevant is de vraag of de samenwerking tussen de verzekeraars met betrekking tot de inkoop van schadehersteldiensten leidt tot een dergelijke mate van harmonisering van de kosten dat daardoor de concurrentieruimte tussen hen op de markt voor motorrijtuigenverzekeringen verminderd wordt. Voor de markt waarop de samenwerking rechtstreeks betrekking heeft, de autoschadeherstelmarkt, is onder meer van belang of de selectie op een objectieve, transparante en non-discriminatoire wijze plaatsheeft en of degenen die niet geselecteerd worden in sterke mate in hun afzetmogelijkheden worden beperkt. De NMa constateert in zaak 597/Schadegarant dat er weliswaar sprake is van mededingingsbeperkende gevolgen op de motorrijtuigenverzekeringsmarkt, maar verleent een ontheffing voor vijf jaar. De voordelen die uit het systeem volgen, komen ten goede aan de consument. Deze profiteert van een snellere afwikkeling van de schade, een verhoging van het kwaliteitsniveau van het herstelwerk, naast eerdergenoemde vermindering van het eigen risico en gratis vervangend vervoer e.d.
Tegelijkertijd blijft de concurrentie op de verzekeringsmarkt en de autoschadeherstelmarkt voldoende aanwezig.
2.4.2 Financiële sector Na het onderzoek naar de Gedragscode Hypothecaire Financieringen in 2000 is in het verslagjaar de bancaire sector verder onder de loep genomen. Allereerst is daartoe een oordeel gegeven over het interbancaire verrekeningssysteem voor de afhandeling van acceptgiro’s. Het oordeel heeft geleid tot een aanpassing in de overeenkomst om uitwisseling van commerciële informatie tussen banken tegen te gaan. Afstemming van marktgedrag in een geconcentreerde markt als de Nederlandse bankensector moet worden tegengegaan om de concurrentie ten voordele van de consument zo effectief mogelijk te laten zijn. Deze zaak draagt bij aan het in kaart brengen van mededingingsrechtelijke risico’s in de bankensector in het algemeen en is tevens van belang voor het Interpay-onderzoek dat de NMa op basis van klachten van MKB Nederland is gestart. Dit onderzoek richt zich in ieder geval op de vraag of sprake is van misbruik van machtspositie ten aanzien van de tarieven die voor het pinnen in rekening worden gebracht. Ook zal de samenwerking door banken via Interpay onder artikel 6 Mededingingswet bezien worden.
2.5
Mededinging en andere belangen
Niet-economische belangen kunnen op verschillende niveaus een rol spelen bij de beoordeling. In de eerste plaats bij de vraag of een gedraging onder de Mededingingswet valt. Zo vallen de afspraken die tussen de sociale partners worden gemaakt met betrekking tot werkgelegenheids- en arbeidsvoorwaarden, vastgelegd in een CAO, niet onder het kartelverbod. Dit standpunt is gebaseerd op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG. Indien de Mededingingswet wél van toepassing is op het gedrag van ondernemingen, dan is de tweede vraag of het gedrag mededingingsbeperkend is. Op bepaalde relevante markten is, omdat de wetgever specifieke wet- en regelgeving in deze sector nodig heeft geacht, ruimte voor daadwerkelijke mededinging. In dergelijke gevallen kan geen sprake zijn van beperking van de mededinging door bijvoorbeeld afspraken of concentraties. In de concentratiezaken met betrekking tot het samengaan van ziekenhuizen is daarom tot op heden geoordeeld dat er geen sprake was van een versterking of handhaving van een economische machtspositie omdat door de wet- en
31
regelgeving en de toepassing daarvan de daadwerkelijke mededinging in deze sector van overheidswege is uitgesloten. Dit kan anders worden als de regels meer marktwerking op dat gebied gaan toelaten of wanneer de feitelijke situatie verandert. Indien wel sprake is van merkbare beperking van de mededinging door het maken van afspraken, dan kan op verzoek van partijen worden onderzocht of het mogelijk is ontheffing te verlenen van het kartelverbod. Nieteconomische belangen blijken vaak gekoppeld aan of samen te vallen met economische belangen. Voordelen voor bijvoorbeeld het milieu kunnen tevens efficiencyvoordelen meebrengen en bijdragen aan de verbetering van de productie of de distributie en leiden tot bevordering van de economische en technische vooruitgang. Het milieubelang kan derhalve ook beschouwd worden als een economisch belang en zal daarom ook een rol kunnen spelen bij de mededingingsrechtelijke beoordeling. Steeds zal echter moeten worden voldaan aan de ontheffingscriteria van artikel 17 van de Mededingingswet. Dit betekent dat géén ontheffing wordt verleend indien inderdaad alleen niet-economische belangen een rol spelen en er geen voordelen aanwezig zijn voor de verbetering van de productie of de distributie of de economische en technische vooruitgang. Bovendien zijn afspraken verboden die de concurrentie meer beperken dan strikt noodzakelijk is om het doel van efficiencyverbetering of technische vooruitgang te bereiken.
2.5.1
Mededinging en zorg
2.5.1a Contractering tussen zorgaanbieders en ziekenfondsen In 2000 maakte de NMa al duidelijk op welke wijze zij omgaat met die sectoren van de zorgsector, waarin de wetgever gekozen heeft voor de invoering van marktwerking. Daarbij is duidelijk gemaakt dat de van oudsher bestaande manier van collectief contracteren door zorgaanbieders met zorgverzekeraars over concurrentieparameters in strijd is met de Mededingingswet. Deze manier van contracteren is niet alleen in strijd met artikel 6 van de Mededingingswet, maar gaat tevens lijnrecht in tegen hetgeen door de wetgever beoogd is met de stelselwijziging die in 1992 heeft plaatsgevonden, omdat zorgaanbieders zich op deze manier niet van elkaar kunnen onderscheiden en de zorgverzekeraars geen invulling kunnen geven aan de door de overheid gewenste vraagsturing. Collectieve afspraken die alleen
32
betrekking hebben op het waarborgen van een kwalitatief verantwoorde zorg of op louter administratieve procedures zijn daarentegen in het algemeen niet verboden. In het verslagjaar is de behandeling van het grote aantal overgangsontheffingsverzoeken in de zorg die voor een zeer groot deel betrekking hadden op de medewerkersovereenkomsten tussen ziekenfondsen en vrijgevestigde zorgaanbieders, afgerond. Nadat in de vorige verslagperiode al een besluit was uitgevaardigd over de standaardovereenkomst, die werd gesloten tussen een ziekenfonds en de vertegenwoordigers op regionaal niveau van de in die regio vrijgevestigde fysiotherapeuten, is in 2001 nog een besluit tot stand gebracht over een collectief gesloten standaardovereenkomst tussen een ziekenfonds en de regionale vertegenwoordigers van de in die regio gevestigde apothekers. Ook dit standaardcontract bevatte afspraken over de tarieven en afspraken over vestiging en spreiding. In april 2001 nam de NMa tevens een besluit over het vestigingsbeleid van en het collectief onderhandelen door de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV). Bepaald werd dat de afspraken over collectief onderhandelen, onder meer over de tarieven en de afspraken over de onderlinge verdeling van de markt in strijd zijn met de Mededingingswet. De LHV ging in bezwaar tegen dit besluit, maar in december zijn deze bezwaren ongegrond verklaard. Met het oog op de moeilijke positie van huisartsen, besloot de NMa tot een verlenging van de overgangsperiode tot 1 april 2002. Nadat de NMa met deze besluiten duidelijk had gemaakt dat het zogenaamde collectieve onderhandelen tussen vertegenwoordigers van de zorgaanbieders en het ziekenfonds, zich niet verhoudt met de Mededingingswet, zijn ook de overige bij de NMa voor ontheffing aangemelde contracten tussen zorgaanbieders en ziekenfondsen zodanig aangepast dat ze niet meer in strijd zijn met de Mededingingwet. Hoewel collectief contracteren over mededingingsparameters niet is toegestaan, is het niet zo dat hierover alleen op individueel niveau mag worden onderhandeld. Zo kunnen bijvoorbeeld beperkte groepen of samenwerkingsverbanden van huisartsen of andere zorgaanbieders onder bepaalde voorwaarden wel gezamenlijk onderhandelen met de verzekeraars. Ook is het mogelijk een tussenpersoon aan te wijzen, zodat niet iedere zorgaanbieder individueel met elke verzekeraar hoeft te onderhandelen. In 2002 heeft de NMa een consultatiedocument voor ‘Richtsnoeren voor de
Jaarverslag NMa 2001 - 2 Algemeen mededingingstoezicht
zorgsector’ uitgebracht die de NMa-praktijk weergeven en duidelijkheid bieden over wat wel en wat niet is toegestaan op basis van de Mededingingswet. Dit consultatiedocument is op de website gepubliceerd. Hierbij is marktpartijen de gelegenheid geboden hun opmerkingen en suggesties naar voren te brengen.
2.5.1b Formularia Naar aanleiding van een ontheffingsverzoek, ingediend door zorgverzekeraar Zilveren Kruis, heeft de NMa bepaald dat het geneesmiddelenformularium Kennemerland niet in strijd is met het kartelverbod. Een geneesmiddelenformularium is een voorkeurslijst van geneesmiddelen die bij de verschillende ziektes het beste kunnen worden toegediend. Het doel is te komen tot een efficiënter voorschrijfgedrag en uiteindelijk ook tot lagere kosten. Het formularium Kennemerland was overeengekomen tussen de zorgverzekeraar, een aantal ziekenhuizen en ziekenhuisapotheken en de apothekers en huisartsen in de regio. Een dergelijk geneesmiddelenformularium kan onder omstandigheden leiden tot uitsluitingseffecten op de markt voor de inkoop van geneesmiddelen en derhalve de mededinging beperken. In dit geval was echter geen sprake van een merkbare concurrentiebeperking. De afspraak betrof minder dan vijf procent van de Nederlandse verzekerden. Bovendien legt het formularium Kennemerland slechts vast welke werkzame stoffen de arts voor zou moeten schrijven, niet welk merk, en wordt de lijst om de twee jaar herzien.
2.5.2
Mededinging en arbeidsvoorwaarden
De lijn met betrekking tot mededingingsrecht en CAO’s, zoals aangegeven in het verslagjaar 2000, is doorgezet. Concreet betekent dit dat afspraken tussen werkgevers en werknemers over werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden niet onderhevig zijn aan mededingingstoezicht (zie p. 13 jaarverslag 2000). Aangesloten is bij de Europese jurisprudentie hieromtrent. Alleen in situaties waarin een CAO wordt gebruikt als vehikel om kartelafspraken vorm te geven, zal de Mededingingswet wel van toepassing kunnen zijn.
2.5.3
Mededinging en milieu
De NMa heeft het afgelopen jaar een aantal ontheffingsverzoeken met betrekking tot collectieve verwijderings-
structuren behandeld. Deze verwijderingsstructuren worden gefinancierd door de afdracht van een verwijderingsbijdrage aan een fonds door deelnemende producenten en importeurs, waaruit de inzameling en verwerking van producten in het afvalstadium wordt bekostigd. Daarnaast bevat een aantal van de door de NMa beoordeelde systemen de verplichting de verwijderingsbijdrage door te berekenen aan de consument en deze apart te factureren. Verwijderingsstructuren die enkel voorzien in de afdracht van een uniforme verwijderingsbijdrage door producenten en importeurs aan een fonds, zullen door de NMa veelal acceptabel worden bevonden. De inzameling en verwijdering van producten in het afvalstadium en de als gevolg daarvan ontstane milieuvoordelen kunnen hierdoor op een efficiënte wijze worden gerealiseerd en leveren derhalve voordelen op die veelal zullen voldoen aan de ontheffingsvoorwaarden van artikel 17 Mw. Indien de kostenharmonisatie tussen de betrokken producenten en importeurs als gevolg van de afdracht van de uniforme verwijderingsbijdrage dermate gering is dat deze geen gevaar inhoudt van marktcoördinatie op de markten waarop zij hun producten aanbieden, zal de verwijderingsstructuur niet onder artikel 6 Mw vallen. Verwijderingsstructuren met afspraken omtrent de verplichting de verwijderingsbijdrage door te berekenen en afzonderlijk te factureren zijn in het algemeen echter niet acceptabel. De verplichte doorberekening en afdrachtsvermelding op de factuur zullen in het algemeen niet in aanmerking komen voor ontheffing, aangezien er geen economische voordelen uit voortvloeien en zij niet noodzakelijk zijn voor het functioneren van de verwijderingsstructuur. Wel kan in dergelijke systemen ontheffing worden verleend voor de afdracht door producenten en importeurs van de uniforme verwijderingsbijdrage aan het fonds.
2.6
Concentratiecontrole
In het verslagjaar heeft een verdere verbreding en verdieping plaatsgevonden van de activiteiten op het gebied van het concentratietoezicht van de Mededingingswet. Doordat de omzetdrempels voor het concentratietoezicht zijn verhoogd, is het aantal concentratiemeldingen, zoals beoogd, gereduceerd. Daarmee is meer ruimte ontstaan voor het toekennen van prioriteit aan pro-actieve werkzaamheden. Zo is er onder andere meer aandacht besteed aan de controle op de naleving van de meldingsplicht. Tevens streeft de NMa
33
ernaar te zorgen voor zo veel mogelijk duidelijkheid en zo min mogelijk onzekerheden bij het bedrijfsleven, onder meer door het opstellen van consultatiedocumenten. Het aantal vragen van de advocatuur en het bedrijfsleven over de interpretatie van begrippen uit de wet was aanmerkelijk groter dan in 2000. Bovendien worden in toenemende mate complexe en meervoudige vragen voorgelegd. Hieronder wordt nader ingegaan op enkele thema’s die, naast de al eerder genoemde collectieve economische machtspositie en relativerende factoren bij hoge marktaandelen, in het verslagjaar aan de orde kwamen. Dit betreft: – verhoging van de omzetdrempels; – toerekening van marktaandelen bij gezamenlijke ondernemingen; – monitoring van remedies; – wijzigingen van de melding.
2.6.1 Verhoging van de omzetdrempels Voorheen moesten concentraties bij de NMa worden gemeld als de gezamenlijke omzet van de betrokken ondernemingen wereldwijd meer dan NLG 250 miljoen bedroeg en wanneer minstens twee van hen binnen Nederland een jaaromzet van minimaal NLG dertig miljoen halen. Per 17 oktober 2001 is de laatstgenoemde omzetdrempel verhoogd van NLG dertig miljoen naar EUR dertig miljoen.5 De voorwaarde dat de ondernemingen tezamen jaarlijks in totaal meer dan NLG 250 miljoen (EUR 113,45 miljoen) wereldwijd omzetten is niet gewijzigd. Ook de toepassingsdrempels voor krediet- en financiële instellingen en verzekeraars blijven ongewijzigd. De verhoging van de omzetdrempel had mede tot doel om een verlichting te bewerkstelligen van de administratieve lasten voor het midden- en kleinbedrijf. De verwachting is dat bedrijven door de verhoging van de omzetdrempel per jaar vijftig tot 75 minder concentraties hoeven te melden. In het verslagjaar heeft na de invoering van de verhoging al een duidelijk waarneembare daling van het aantal meldingen plaatsgevonden. Op het moment dat de verhoging van de omzetdrempels plaatsvond, bleek dat acht concentraties die op dat moment behandeld werden, niet langer meldingsplichtig waren. Zoals beoogd, leidt de drempelverhoging tot een betere benutting van de beschikbare capaciteit zodat concentratiezaken sneller kunnen worden afgehandeld. Deze capaciteit wordt ook ingezet voor complexe zaken en structurele projecten waardoor de kwaliteit van het concentratietoezicht verder verbeterd kan worden. In het verslagjaar is reeds een aantal nieuwe projecten in gang
34
gezet. Zo is het actief opsporen van niet gemelde transacties geïntensiveerd. Hierbij wordt in diverse bronnen gezocht naar overnames die niet bij de NMa zijn gemeld. De verhevigde inspanningen hebben inmiddels al resultaat gehad. Tevens is een start gemaakt met het in kaart brengen van de energiesector. Hierbij is onder meer onderzocht welke ontwikkelingen plaatsvinden en wat hun invloed is op de marktafbakening. Er is specifiek gekeken welke factoren nodig zijn om er voor te zorgen dat markten ruimer dan nationaal worden. Daarnaast wordt een raamwerk opgesteld voor remedies, waarbij op basis van de huidige ervaringen met remedies wordt aangegeven hoe de NMa hier in de toekomst mee om zal gaan. Deze acties vergroten de duidelijkheid van de werkzaamheden op het gebied van concentratietoezicht voor bedrijfsleven, advocatuur en andere betrokkenen.
2.6.2 Toerekening van marktaandelen bij gezamenlijke ondernemingen In het verslagjaar is een aantal malen de vraag gerezen in welke mate de activiteiten van een onderneming waarin een aantal moederondernemingen gezamenlijke zeggenschap hebben, toegerekend dienen te worden aan deze moederondernemingen. Bij de beoordeling van de gevolgen van concentraties heeft de NMa de activiteiten van de dochterondernemingen volledig toegerekend aan elke onderneming die gezamenlijke zeggenschap heeft. Dit geldt derhalve niet alleen voor de onderneming die de concentratie aangaat, maar ook voor haar concurrenten waarmee zij samen aandeelhouder is en die als gevolg van dit aandeelhouderschap samen met de concentrerende onderneming zeggenschap hebben. Deze problematiek speelde in 2001 met name in de zaken 2427/NCD – Fernhout en 2708/Koninklijke Wegenbouw Stevin – Gebr. Van Kessel Holding, waar het in beide gevallen ging om deelnemingen door partijen in centrales voor de productie van betonmortel respectievelijk asfalt. Door de gehele afzet van een centrale op basis van zeggenschap aan elke moederonderneming apart toe te rekenen, resulteert de optelling van de afzetpercentages in een totaal van meer dan honderd procent. De afzet van de betreffende centrales in de totale afzet wordt één keer meegeteld. Hierdoor geven de berekende
5 Besluit van 28 september 2001 tot verhoging van de omzetdrempel, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Mededingingswet, met betrekking tot de in Nederland behaalde omzet (Besluit verhoging nationale omzetdrempel concentratietoezicht), Staatsblad 2001, nr. 461 d.d. 16 oktober 2001.
Jaarverslag NMa 2001 - 2 Algemeen mededingingstoezicht
afzetpercentages een enigszins vertekend beeld van de positie van de verschillende ondernemingen. Desalniettemin biedt deze omzetberekeningsmethode naar de mening van de NMa de meest objectieve indicatie voor de positie van de bij een concentratie betrokken ondernemingen en hun concurrenten die hun mede-aandeelhouder(s) zijn. Een ander opvallend element in deze zaken is de modelmatige benadering van de positie van de bij de concentraties betrokken ondernemingen binnen de leveringsgebieden met een bepaalde straal rondom de betreffende centrales. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar het leveringsgebied van de centrale(s) waarover als gevolg van de voorgenomen concentratie de zeggenschap wijzigt, maar tevens naar de leveringsgebieden van de centrales waarover de concentrerende ondernemingen reeds zeggenschap hebben en dat in belangrijke mate overlapt met het leveringsgebied van de centrale waarover door de concentratie zeggenschap verkregen wordt. De concurrentie tussen enerzijds de centrale waarover zeggenschap wordt verkregen in een bepaald leveringsgebied en anderzijds de overige centrales van de concentrerende ondernemingen in dat gebied valt immers weg.
2.6.3 Remedies Remedies zijn beperkingen of voorschriften die kunnen worden verbonden aan een vergunning en die een oplossing bieden voor de mededingingsproblemen die ontstaan door een concentratie. Met deze oplossing wordt het uiteindelijke doel van het concentratietoezicht bereikt: er ontstaat geen economische machtspositie. De oplossingen hebben vaak de vorm van de verplichte verkoop van een onderdeel van een onderneming.
Monitoren van remedies Het monitoren van de uitvoering van remedies die zijn verbonden aan eerder verleende vergunningen voor concentraties was in het verslagjaar een belangrijk onderdeel van de werkzaamheden op het gebied van concentratiecontrole. Deze monitoring houdt onder meer in het beoordelen van rapportages over de stand van zaken. Verder wordt gecontroleerd of onderdelen die worden afgestoten in stand worden gehouden en of de concurrentiepositie en continuïteit van deze onderdelen gewaarborgd blijft. Deze werkzaamheden worden doorgaans door een onafhankelijke trustee uitgevoerd, die rapporteert aan de NMa. Een dergelijke trustee is gemachtigd om bepaalde beslissingen te nemen of te blokkeren om de continuïteit te bewaken. De kopers
worden primair door de partijen gezocht, maar moeten door de NMa worden beoordeeld. Daarbij wordt onder meer getoetst of de koper onafhankelijk is en beschikt over voldoende expertise en financiële middelen om de over te dragen activiteiten als een actieve onderneming en concurrent van de verkoper in stand te houden. Een voorbeeld van de controle of de partijen zich wel aan de voorwaarden in de vergunningen houden heeft in het verslagjaar gespeeld in zaak 1331/PNEM/MEGA – Edon. Hierbij moest onder andere het belang in een bepaalde composteringsinstallatie eind oktober 2001 door Essent zijn verkocht. Dit is niet gebeurd. Essent heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven verzocht om schorsing van de verplichting tot afstoting, totdat het College een definitieve beslissing heeft genomen op het hoger beroep in deze zaak. Dit verzoek is afgewezen, omdat van ernstige en onherstelbare schade of overigens van onevenredig nadeel niet was gebleken. Conform de voorschriften is vervolgens door Essent opdracht gegeven aan een investment bank om het belang te verkopen. Deze verkoop is in het verslagjaar gerealiseerd. Het monitoren van de instandhouding van onderdelen die worden afgestoten en de bewaking van het behoud van de concurrentiepositie en continuïteit van deze onderdelen speelden een belangrijke rol in de zaken 1528/Wegener – VNU en 1538/ De Telegraaf – De Limburger. Het ging hierbij onder meer om de verkoop van verschillende huis-aan-huis-bladen. Door middel van rapportages stelden partijen de NMa op de hoogte van de voortgang van het verkoopproces. De door partijen geselecteerde kopers werden ter beoordeling voorgelegd aan de NMa. Voor de controle van expertise en financiële middelen is onder meer gekeken naar de ervaring in de sector en naar solvabiliteit, liquiditeit en winstgevendheid over een aantal jaren. Bij enkele potentiële kopers is gevraagd naar een business plan, met voornemens en verwachtingen, of naar garanties die het moederbedrijf zal stellen voor haar nieuwe dochter. Uiteindelijk konden op basis van de verstrekte gegevens de voorgestelde kopers worden goedgekeurd. Door de uitspraak van het CBb in hoger beroep moet Wegener ook de oorspronkelijk opgelegde afstoting van de Arnhemse Courant en enkele edities van het Gelders Dagblad realiseren. Deze titels waren echter door Wegener reeds geïntegreerd in De Gelderlander. Wegener heeft hiermee voor zichzelf de nodige problemen gecreëerd en zal hiervoor een oplossing moeten vinden. De NMa bewaakt de uitvoering van de uitspraak.
35
Wijziging van de melding De Mededingingswet voorziet niet expliciet in de mogelijkheid om beperkingen of voorschriften te verbinden aan een besluit in de meldingsfase. Partijen kunnen echter wel de melding wijzigen om aan een vergunningfase te ontkomen. Totstandbrenging van de concentratie in een andere vorm dan is aangemeld (inclusief de wijziging) is verboden op grond van artikel 34 Mw. In dat geval kan een boete en/of een last onder dwangsom worden opgelegd om de overtreding ongedaan te maken. Om deze reden dient precies vast te staan wat de wijziging van de melding inhoudt en hoe en wanneer deze wijziging zal worden geïmplementeerd. Om voldoende zekerheid te verkrijgen over uitvoering van de wijziging van de melding is bijvoorbeeld gevraagd om overlegging van een onherroepelijke volmacht aan een onafhankelijke derde tot verkoop van een bepaald bedrijf of bedrijfsonderdeel. Uitsluitend ingeval het mededingingsprobleem zeer helder is en de voorstellen van partijen tot wijziging van de melding dit probleem zonder twijfel oplossen, kan een wijziging van de melding als oplossing worden geaccepteerd. Het is zowel in het belang van partijen als van de NMa om, indien de specifieke zaak dit toelaat, een oplossing te vinden in de meldingsfase. Een langdurig en intensief vergunningonderzoek kan zo worden voorkomen.
van de management- en verhuurbemiddelingsovereenkomsten met betrekking tot 33 parken van Gran Dorado. In het verslagjaar is hier uitvoering aan gegeven door verkoop aan Landal Greenparks.
Consultatiedocument remedies Wanneer aan een vergunning beperkingen en voorschriften worden verbonden of wanneer een wijziging van de melding wordt geaccepteerd, speelt een aantal formele en inhoudelijke aspecten een rol. De afgelopen vier jaren heeft de NMa ervaring opgedaan met de beoordeling en de tenuitvoerlegging van ‘remedies’. De NMa is in het verslagjaar begonnen met het opstellen van een consultatiedocument naar aanleiding van haar ervaringen tot nu toe. Dit document zal in 2002 worden gepubliceerd. In het consultatiedocument zal een overzicht worden gegeven van de inhoudelijke eisen waaraan verbintenissen en wijzigingen van de melding moeten voldoen om door de NMa te worden geaccepteerd. Tevens zal worden ingegaan op de procedurele aspecten. Het consultatiedocument moet leiden tot meer duidelijkheid voor bedrijfsleven en advocatuur. Resultaat van de consultatie zal naar verwachting zijn dat de kwaliteit, de effectiviteit en de efficiëntie van ‘remedies’ zal verbeteren.
2.7 In 2001 heeft de uitvoering plaatsgevonden van de eerder geaccepteerde wijziging van de melding in zaak 2141/Rémy Cointreau – Bols, die inhield dat aan een investment bank onherroepelijke opdracht en volmacht werd gegeven om de volledige activiteiten van Bols gerelateerd aan cognac, voor zover verbonden met het merk Joseph Guy, (via een veiling) te verkopen. Verkoop en overdracht zouden plaatsvinden binnen een bepaalde, beperkte termijn. Voorafgaand aan de verkoop en overdracht zou de investment bank de onafhankelijke verkoop van cognac onder de merknaam Joseph Guy verzekeren ten einde de levensvatbaarheid en verkoopbaarheid van de ‘cognaconderneming Joseph Guy’ te waarborgen. Eind mei 2001 is ‘de cognaconderneming Joseph Guy’ verkocht aan UTO Nederland B.V. De NMa heeft in het verslagjaar eenmaal in de meldingsfase een wijziging van de melding geaccepteerd die ertoe diende te voorkomen dat voor de concentratie een vergunning vereist zou zijn. In de zaak 2209/Gran Dorado – Center Parcs hebben partijen hun oorspronkelijke melding gewijzigd, nadat zij over de voorlopige beoordeling van de gevolgen van de voorgenomen concentratie zijn geïnformeerd. Zij hebben een onherroepelijke volmacht en opdracht tot verkoop gegeven aan een onafhankelijke derde
36
Sancties
De NMa heeft de wettelijke bevoegdheid boetes op te leggen wanneer een onderneming het kartelverbod overtreedt (artikel 6 van de Mededingingswet). Hetzelfde geldt wanneer een onderneming misbruik maakt van haar economische machtspositie (artikel 24 van de Mededingingswet). Daarnaast kan de NMa ook boetes opleggen aan ondernemingen die hun fusie of bedrijfsovername niet volgens de regels bij de NMa aanmelden of wanneer personen niet voldoen aan hun wettelijke medewerkingsplicht.
2.7.1
Procedure
Wanneer de NMa op basis van onderzoek een redelijk vermoeden heeft dat een onderneming een overtreding heeft begaan en een last of boete zal worden opgelegd, wordt een rapport opgesteld. Het rapport en het onderliggende dossier wordt door de betreffende directie overgedragen aan de Juridische Dienst (JD). Het rapport, dat de basis vormt van de sanctieprocedure bij de JD, bevat onder meer de feiten en omstandigheden op grond waarvan is vastgesteld dat de overtreding is begaan. Daarnaast wordt de naam van de betrokken onderneming
Jaarverslag NMa 2001 - 2 Algemeen mededingingstoezicht
genoemd en de naam van de (rechts)persoon aan wie de NMa de overtreding kan toerekenen. De JD nodigt vervolgens belanghebbenden uit schriftelijk of mondeling hun zienswijze omtrent het rapport naar voren te brengen. Het is mogelijk om zowel schriftelijk als (daarna) mondeling te reageren. In 2001 hebben betrokken ondernemingen in enkele sanctiezaken afgezien van een mondelinge behandeling. Nadat de betrokken partijen hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt, bereidt de Juridische Dienst een gemotiveerd besluit voor.
In twee zaken heeft de NMa hierbij gemotiveerd afgeweken van het advies van de Adviescommissie (zaak 1, NOS – HMG/Telegraaf; zaak 757, Chilly – Basilicum/Secon). In één zaak besloot de NMa, naar aanleiding van het bezwaar en gezien het advies van de Adviescommissie, om de eerder opgelegde boetes te verlagen (zaak 952, Bredase Notarissen). In een zestal zaken is beroep aangetekend tegen een eerder sanctiebesluit van de NMa. In 2001 zijn hierover nog geen uitspraken door de Rechtbank gedaan.
De NMa geeft hoge prioriteit aan sanctieprocedures. De Mededingingswet bepaalt dat bij sanctieprocedures wegens het niet (juist) aanmelden van een concentratie of een schending van de medewerkingsplicht de NMa een besluit neemt binnen een termijn van dertien weken nadat het rapport is opgemaakt. Voor de overige sanctiezaken geldt een dergelijke termijn niet. Hoewel de NMa ook in deze zaken streeft naar snelle besluitvorming blijkt het in de praktijk niet mogelijk te zijn dezelfde termijn te hanteren. De complexiteit van de zaken is vaak groot en de betrokken belangen zijn tegenstrijdig. Met inachtneming van het vereiste van zorgvuldigheid, opereert de NMa hier met de nodige voortvarendheid zonder daarbij het belang van een deugdelijke procesgang en onderbouwing van het besluit uit het oog te verliezen.
In de zaken waarin geen bezwaar of beroep is aangetekend, dienen de opgelegde boetes binnen een termijn van dertien weken te worden betaald (artikel 67 Mw). In voorkomend geval heeft betaling plaatsgevonden met verhoging van de wettelijke rente. Betaalde boetes komen ten goede aan de Rijksschatkist.
Tegen een sanctiebesluit kunnen belanghebbenden een bezwaarschrift indienen. Indien sprake is van een overtreding waarvoor de wettelijke boete EUR 22.000 (voorheen NLG 50.000) of meer bedraagt, vraagt de NMa advies van een externe adviescommissie voordat zij op bezwaar beslist. Dit advies maakt de NMa gelijktijdig bekend met haar besluit. Tegen een besluit op bezwaar kunnen belanghebbenden beroep aantekenen bij de Rechtbank Rotterdam. Tenslotte is nog hoger beroep mogelijk bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. In 2001 nam de NMa zes besluiten naar aanleiding van een rapport. In vier besluiten werd een boete opgelegd (zie hierna 2.7.2). In twee zaken besloot de NMa, gelet op de omstandigheden van de zaak, geen boete op te leggen, ondanks het feit dat de NMa constateerde dat de betrokken onderneming een overtreding had begaan (zaak 2228, Taxi; zaak 2234, ANKO). De NMa heeft eveneens vijf bezwaren afgehandeld op eerder genomen sanctiebesluiten. In vier zaken is het bezwaar ongegrond verklaard (zaak 2463 Texaco, zaak 1 NOS-HMG/Telegraaf; zaak 757, Chilly-Basilicum/Secon en zaak 1774, Horn/Verkerk), in een zaak wijzigde de NMa op onderdelen haar eerdere besluit (zaak 2421/Afspraken tussen notarissen te Breda).6
2.7.2 Boetes De boetes die de NMa kan opleggen voor overtreding van het kartelverbod of het verbod van misbruik van een economische machtspositie bedragen ten hoogste EUR 450.000 (voorheen NLG een miljoen) of, wanneer dat meer is, tien procent van de jaaromzet van de bij de overtreding betrokken ondernemingen. Om partijen inzicht te geven in de wijze waarop de hoogte van een boete wordt bepaald, heeft de NMa in december 2001 beleidsregels vastgesteld en gepubliceerd. De ‘Richtsnoeren Boetetoemeting’7 worden verderop in dit hoofdstuk besproken. Bij boetes voor het niet of onjuist aanmelden van een fusie of overname of het niet voldoen aan de medewerkingsplicht betreft het wettelijk maximum niet een percentage van de jaaromzet van de betrokken onderneming, maar een vast bedrag. De NMa kan hier een boete opleggen van, respectievelijk, EUR 22.500 (voorheen NLG 50.000) en EUR 4.500 (voorheen NLG 10.000). Het beleid met betrekking tot deze boetes is niet nader uitgewerkt in de Richtsnoeren Boetetoemeting, zoals al uiteengezet in het jaarverslag van 2000. De NMa hanteert als lijn dat de maximumboete van, respectievelijk, EUR 22.500 en EUR 4.500 wordt opgelegd
6 Samenvattingen van deze besluiten zijn opgenomen in hoofdstuk 6 van dit jaarverslag. 7 Richtsnoeren Boetetoemeting met betrekking tot het opleggen van boetes ingevolge artikel 57 van de Mededingingswet, Stcrt. 248 van 21 december 2001, tevens beschikbaar via de website van de NMa.
37
tenzij er sprake is van bijzonder verzachtende omstandigheden. In 2001 is deze lijn gevolgd in zaak 2463 (Texaco) waarin de maximum boete van NLG 10.000 (EUR 4.500) werd opgelegd wegens schending van de medewerkingsplicht en in zaak 2034 (Deutsche Post) waarbij de onderneming onjuiste gegevens heeft verstrekt om een concentratie te kunnen beoordelen. In de zaken 2346 (Vinnolit) en 2727 (NN/ASR) zijn maximumboetes opgelegd wegens het tot stand brengen van een concentratie zonder voorafgaande melding daarvan aan de NMa. In deze zaken werd aan de ondernemingen waaraan de overtreding werd toegerekend elk een boete opgelegd van NLG 50.000. In twee andere zaken is de maximumboete van NLG 50.000 met NLG 10.000 verlaagd aangezien partijen op eigen initiatief de concentratie alsnog hadden gemeld en volledige medewerking verleenden aan het onderzoek (zaak 2346, Advent-Vinnolit-Vintron, en zaak 2727, NN/ASR-ArboDuo ).
2.8
Richtsnoeren
Met het publiceren van alle belangrijke besluiten en richtsnoeren en rapportages over specifieke onderwerpen wil de NMa haar uitvoeringspraktijk zo duidelijk en zeker mogelijk maken. In 2001 is een aantal richtsnoeren gepubliceerd die bijdragen aan transparantie. Ook op andere manieren kan de NMa meer inzicht geven in haar zienswijzen. Zo verschenen in 2001 een notitie inzake UMTS en de rapportage Internettoegang.
De wijze waarop in de richtsnoeren wordt beschreven hoe de NMa bepaalde vormen van samenwerking beoordeelt, is ook terug te vinden in een aantal besluiten die in 2001 zijn genomen. Het betreft hier ondermeer besluiten over ketenkwaliteitsregelingen in de agrosector. In deze besluiten is bevestigd dat de NMa ketenkwaliteitsregelingen in het algemeen positief beoordeelt, omdat deze in het algemeen leiden tot een verbetering van de kwaliteit en een vergroting van de keuzevrijheid voor afnemers. Met betrekking tot algemene voorwaarden is dat niet anders. Deze geven in het algemeen duidelijkheid aan de consument terwijl goede algemene voorwaarden geen mededingingsbeperkingen hoeven te bevatten.
2.8.2 Richtsnoeren Prijssqueeze In februari 2001 hebben NMa en OPTA gezamenlijke richtsnoeren uitgevaardigd om (efficiënte) toetreders die telecommunicatiediensten aanbieden in de gelegenheid te stellen een met KPN Telecom concurrerend dienstenaanbod aan te bieden. De richtsnoeren zien op de vraag wanneer sprake is van misbruik van een machtspositie als gevolg van onbillijk lage eindgebruikerstarieven. Vanaf medio 2000 gaven diverse aanbieders van telecommunicatiediensten aan moeilijkheden te ondervinden om een met KPN Telecom concurrerend aanbod van diensten voor vaste telefonie aan hun abonnees te kunnen bieden. Met name onafhankelijke serviceproviders gaven aan problemen te ondervinden bij het aanbieden van lokale gesprekken.
2.8.1 Richtsnoeren Samenwerking Bedrijven Een belangrijke NMa-activiteit van het jaar 2001 is geweest het ontwikkelen van de Richtsnoeren samenwerking bedrijven. Deze richtsnoeren zijn bedoeld voor het bedrijfsleven en hun brancheverenigingen aan de hand waarvan zij een goede inschatting kunnen maken hoe de NMa de verschillende vormen van samenwerking die veel voorkomen bij het MKB en hun brancheverenigingen beoordeelt. Deze richtsnoeren zijn tot stand gekomen na goed overleg met MKB-Nederland en VNO/NCW. Na het uitvaardigen van deze richtsnoeren in juni 2001 hebben medewerkers bij een aantal brancheverenigingen en koepelorganisaties tijdens speciaal georganiseerde themamiddagen de richtsnoeren mondeling toegelicht en een groot aantal vragen beantwoord. Op deze wijze is meer duidelijkheid verschaft over de gevolgen van de Mededingingswet voor samenwerking tussen bedrijven en konden een aantal misverstanden die er leefden worden weggenomen.
38
Bij een te geringe marge tussen het consumententarief van KPN Telecom en de inkoopkosten (interconnectietarief) die andere aanbieders aan KPN Telecom moeten betalen, kunnen de nieuwe toetreders hun diensten niet meer rendabel aanbieden. Er is dan sprake van een prijsklem, een prijssqueeze. In de richtsnoeren zijn voor verschillende telecomdiensten (binnen het KPN-basisgebied, buiten het basisgebied, internet-inbellen, bellen van vast naar mobiel) prijssqueezetoetsen geformuleerd. Hiermee kunnen minimale KPN-eindgebruikerstarieven voor deze diensten worden vastgesteld. De tarieven mogen niet lager zijn dan de kosten die een (efficiënte) toetreder voor het verlenen van de dienst maakt. Deze kosten bestaan bijvoorbeeld voor vaste telefoongesprekken uit de gemiddeld betaalde interconnectietarieven voor het verkrijgen van toegang tot het netwerk van KPN, vermeerderd met een marge ter dekking van de kosten
Jaarverslag NMa 2001 - 2 Algemeen mededingingstoezicht
van bijvoorbeeld marketing en facturering. Zijn de tarieven van KPN lager, dan maakt KPN misbruik van een economische machtspositie.
2.8.3 Richtsnoeren Boetetoemeting De Richtsnoeren Boetetoemeting nemen als uitgangspunt dat boetes zodanig hoog dienen te zijn dat zij overtreders van een volgende overtreding weerhouden (specifieke preventie) alsmede potentiële overtreders afschrikken (generale preventie).8 Bij de vaststelling van de boete houdt, zo volgt uit artikel 57 Mededingingswet, de NMa in ieder geval rekening met de ernst en de duur van de overtreding. De ernst van de overtreding hangt volgens de richtsnoeren op de eerste plaats af van de soort overtreding. De richtsnoeren noemen drie soorten overtredingen: zeer zware, zware en minder zware overtredingen. Verstrekkende horizontale beperkingen, zoals prijsafspraken, marktverdelingsafspraken en quotaregelingen zijn zeer zware overtredingen. Ook vormen van misbruik van economische machtspositie die erop zijn gericht een onderneming van een markt te verdringen of te weren vallen onder deze categorie. De tweede categorie, zware overtredingen, ziet, onder meer, op horizontale beperkingen die niet als zeer zware overtreding kunnen worden aangemerkt, individuele verticale prijsbinding, verticale doorleveringsverboden en vormen van misbruik van economische machtspositie zoals discriminatie en koppelverkoop. De categorie minder zware overtredingen ziet op regelingen die de mededinging slechts in beperkte mate verstoren. Hierbij kan met name gedacht worden aan verboden verticale regelingen en mededingingsbeperkende brancheregelingen die niet zien op prijs en afzetmogelijkheden. De ernst van de overtreding wordt vervolgens bepaald op basis van de soort overtreding én de economische context waarin de overtreding heeft plaatsgevonden. In dit verband spelen de aard van de betrokken producten of diensten, de omvang van de markt, de grootte van de betrokken onderneming(en) alsmede het (gezamenlijk) marktaandeel, de structuur van de markt en de geldende regelgeving een rol. De boete wordt in beginsel gebaseerd op een boetegrondslag van tien procent van de betrokken omzet van de desbetreffende onderneming. De betrokken omzet is gelijk aan de waarde van alle transacties die door de onderneming tijdens de totale duur van de overtreding is behaald met de verkoop van goederen en/of diensten waarop de overtreding betrekking heeft. Indien de door de ondernemingen
verstrekte informatie onvoldoende is, zal de NMa de betrokken omzet schatten. In bepaalde gevallen is de betrokken omzet moeilijk te bepalen omdat bijvoorbeeld sprake is van een gedraging gericht op de bescherming van een (dominante) positie, die bestaat uit het niet-uitvoeren van bepaalde transacties of een afwerings- of liquidatieactie. In dit laatste geval wordt de betrokken omzet gelijkgesteld met de omzet van de onderneming op de te beschermen markt gedurende de periode van de overtreding, met een minimum van een jaar. De hoogte van de boete wordt bepaald door de boetegrondslag te vermenigvuldigen met een bepaalde factor. Deze factor loopt op naarmate de overtreding, gezien de economische context, ernstiger is. Wat betreft minder zware overtredingen wordt deze factor, afhankelijk van de ernst van de overtreding, gesteld op een waarde van ten hoogste 1. Bij zware overtredingen is de factor ten hoogste 2. Bij zeer zware overtredingen wordt de factor gesteld op een waarde tussen 1,5 en 3. Het gewicht van de betrokken onderneming binnen de Nederlandse economie, uitgedrukt in de jaaromzet van de onderneming op de Nederlandse markt, kan er vervolgens nog toe leiden dat het aldus verkregen resultaat, om afschrikwekkende werking te hebben, bijstelling behoeft. De boete kan tevens hoger uitvallen indien er boeteverhogende omstandigheden zijn, zoals eerdere overtreding van mededingingsregels. Anderzijds kan het bedrag van de boete lager uitvallen indien boeteverlagende omstandigheden, zoals vergaande medewerking, aangetoond zijn. Afwijking van de richtsnoeren is slechts mogelijk indien de toepassing tot evident onbillijke resultaten leidt. Dit zal onder meer het geval zijn indien de toepassing tot het faillissement van de betrokken onderneming leidt. Tevens is afwijking van de richtsnoeren in een bijzonder geval mogelijk door een symbolische boete op te leggen. Met de boeterichtsnoeren streeft de NMa een kenbaar, transparant boetebeleid na dat resulteert in boetes met een afschrikwekkende werking. De NMa beoogt hiermee te bereiken dat ondernemingen afzien van het begaan van een overtreding. Gezien de boetedreiging zullen ondernemingen bovendien eerder geneigd zijn om, in ruil voor boete-immuniteit of boetevermindering, verboden gedragingen te beëindigen en de NMa openheid te
8 Richtsnoeren Boetetoemeting met betrekking tot het opleggen van boetes ingevolge artikel 57 van de Mededingingswet (Boeterichtsnoeren). Stcrt. 248 van 21 december 2001. Ook beschikbaar via de NMa-website.
39
verschaffen ten aanzien van kartelafspraken waarbij zij betrokken zijn. Zoals aangegeven in het jaarverslag 20009, is de NMa bereid om de boete voor een onderneming, in vergelijking tot die voor de andere overtreders, te verminderen indien de onderneming uit eigen initiatief de NMa op de hoogte stelt van een overtreding van het kartelverbod waarbij zij is betrokken, de NMa bewijs levert van dit kartel en voldoet aan bepaalde voorwaarden, bijvoorbeeld dat zij volledige medewerking verleent aan het NMa-onderzoek. Een dergelijk beleid, ook wel leniency-beleid genoemd, wordt ook door andere mededingingsautoriteiten beschouwd als een belangrijk handhavingsinstrument. Met behulp hiervan is het mogelijk om meer efficiënt overtredingen van het kartelverbod op te sporen, te beëindigen en te bestraffen. De NMa is doende een dergelijk beleid verder te ontwikkelen en heeft maart 2002 een consultatiedocument ‘Richtsnoeren clementietoezegging’ bekend gemaakt.10
2.8.4 Samenwerking UMTS In september 2001 hebben NMa, OPTA en het ministerie van Verkeer en Waterstaat (V&W) gezamenlijk een notitie gepubliceerd, waarin zij een uitgebreide toelichting geven op de mogelijkheden voor UMTS-vergunninghouders om samen te werken bij de aanleg van UMTS-netwerken. In juli was hierover reeds een concept-notitie uitgebracht, waarop belanghebbenden konden reageren. De NMa, OPTA en het ministerie van V&W zijn van mening dat samenwerking bij het aanleggen van UMTSnetwerken kan bijdragen aan een snellere ontwikkeling van UMTS. Zo kunnen de operators bij samenwerking met minder investeringen sneller een groter publiek bereiken, kan door samenwerking de verliesgevende aanloopperiode van de marktontwikkeling van UMTS worden verkort waardoor de concurrentie op dienstenniveau sneller op gang kan komen en kan aan de afnemers sneller een betere dienstverlening worden geboden met een bredere dekking en tegen lagere prijzen. Bovendien kan door samenwerking het totaal aantal benodigde antenneopstelpunten worden verminderd, waardoor de ruimtelijke en milieutechnische bezwaren van masten en antennes kunnen worden beperkt, hetgeen in lijn is met de doelstellingen van het nationaal antennebeleid. Daar staat tegenover dat samenwerking bij de aanleg en het gebruik van UMTS-netwerken ertoe kan leiden dat de concurrentie in meer of mindere mate afneemt. Daarom stellen NMa, OPTA en het ministerie van V&W duidelijke grenzen aan samenwerking om de concurrentie tussen UMTSvergunninghouders in stand te houden.
40
In de notitie wordt duidelijk gemaakt welke organisatie waarop toezicht houdt. Zo beoordeelt de NMa alle samenwerkingsverbanden die de mededinging beperken en houdt OPTA toezicht op de naleving van de vergunningvoorwaarden. Deze bepalen onder meer dat de vergunninghouders hun frequenties niet mogen delen en dat elke vergunninghouder op 1 januari 2007 dient te beschikken over een eigen netwerk in o.a. alle gemeenten met meer dan 25.000 inwoners. Bij de toetsing van een concreet uitgewerkt samenwerkingsverband door de NMa geldt als belangrijke randvoorwaarde dat er voldoende concurrentie moet blijven bestaan tussen de UMTS-vergunninghouders, op het gebied van zowel UMTS-diensten als -netwerken. De uitwisseling van informatie dient bovendien beperkt te blijven tot de noodzakelijke technische gegevens. Ook dient de samenwerking beperkt te blijven tot de gezamenlijke aanleg en gebruik van het UMTS-radionetwerk (zoals masten, antennes en netwerkbesturing). Daarbij moet iedere operator afzonderlijk de kwaliteit van het netwerk naar eigen inzicht kunnen blijven bepalen. Gezamenlijk gebruik van het core-netwerk is niet toegestaan. In december hebben Ben en Dutchtone bekendgemaakt dat zij voornemens zijn samen te werken bij de aanleg van een UMTS-netwerk. Zij hebben voor deze samenwerking een ontheffing aangevraagd van het verbod van artikel 6 Mw.
2.9
Juridische aspecten
Tegen de besluiten van de NMa staat bezwaar en beroep open. Bezwaarschriften worden behandeld door de Juridische Dienst van de NMa. De rechtbank Rotterdam is de instantie waar belanghebbenden in beroep kunnen gaan. Voor besluiten in het kader van de concentratiecontrole is het niet nodig eerst de bezwaarprocedure te doorlopen. Tegen uitspraken van de bestuursrechter in Rotterdam staat hoger beroep open bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
2.9.1 Openbaarheid In vrijwel elke zaak bij de NMa speelt het aspect van de vertrouwelijkheid. Op verschillende plaatsen in de Mededingingswet wordt gewaarborgd dat vertrouwelijke informatie ook daadwerkelijk als vertrouwelijk wordt 9 Jaarverslag NMa en DTe 2000, pagina 52. 10 Vanaf maart 2002 op de NMa-website
Jaarverslag NMa 2001 - 2 Algemeen mededingingstoezicht
behandeld. Stukken die als vertrouwelijk worden aangemerkt, worden niet ter inzage gelegd. Het komt echter voor dat met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur de NMa wordt verzocht bepaalde informatie te verstrekken. De Wet openbaarheid van bestuur is een algemene openbaarmakingsregeling, die terugtreedt wanneer elders in of krachtens de wet een bijzondere regeling is getroffen. Wel wordt de eventuele bijzondere regeling zoveel mogelijk conform de Wet openbaarheid van bestuur uitgelegd. In een aantal zaken heeft de vraag centraal gestaan of de Mededingingswet een bijzondere regeling is die de algemene openbaarmakingsregeling van de Wet openbaarheid van bestuur terzijde stelt. Deze vraag is door de NMa bevestigend beantwoord (zie zaak 1231 van 19 april 1999, zaak 882 van 24 april 1999 en zaak 2705 van 21 december 2001). Een en ander leidt ertoe dat de Mededingingswet een bijzonder regiem behelst dat de algemene openbaarmakingsregeling van de Wet openbaarheid bestuur terzijde stelt. Op grond van artikel 90 van de Mededingingswet worden gegevens of inlichtingen met betrekking tot een onderneming, die zijn verkregen ter uitvoering van de Mededingingswet, uitsluitend gebruikt voor de toepassing van de Mededingingswet. Het openbaar maken buiten de gevallen om waarin de Mededingingswet voorziet in openbaarmaking van gegevens of inlichtingen, is geen toepassing van de Mededingingswet. Artikel 90 van de Mededingingswet maakt geen onderscheid tussen gegevens of inlichtingen die door de onderneming(en) zelf zijn verstrekt of zijn verkregen door ambtshalve onderzoek door de NMa. Daarnaast maakt artikel 90 van de Mededingingswet geen onderscheid tussen vertrouwelijke en niet-vertrouwelijke gegevens of inlichtingen. Verder is het voor de toepassing van artikel 90 van de Mededingingswet niet van belang in welke fase de besluitvorming zich bevindt. Dit betekent dat deze bepaling geldt tijdens de voorbereiding van een besluit en nadat de NMa een besluit heeft genomen. Artikel 90 van de Mededingingswet is zelfs van toepassing ongeacht of uiteindelijk een besluit wordt genomen. Het voorgaande betekent dat alleen informatie kan worden verstrekt ten behoeve van de toepassing van de Mededingingswet. In de Mededingingswet is een aantal bepalingen met betrekking tot openbaarheid opgenomen. Dit is onder andere het geval met betrekking tot de voorbereiding van een besluit in het kader van ontheffingsverzoeken en in het kader van de besluitvorming volgend op een onderzoeksrapport. Wat betreft
concentratiezaken is er, met het oog op de bescherming van vertrouwelijke gegevens, bewust voor gekozen de openbare voorbereidingsprocedure niet van toepassing te verklaren, waardoor terinzagelegging van de op de aanvraag tot vergunning betrekking hebbende gegevens niet door de wet wordt voorgeschreven. Verder bevat de Mededingingswet nog bepalingen met betrekking tot mededelingen in de Staatscourant en het bij de NMa ter inzage leggen van beschikkingen. Op het bepaalde dat gegevens of inlichtingen uitsluitend mogen worden gebruikt voor de toepassing van de Mededingingswet, kent de Mededingingswet één uitzondering. De NMa is namelijk bevoegd om gegevens of inlichtingen te verstrekken aan een buitenlandse instelling die is belast met de toepassing van het daar geldende mededingingsrecht. Daarnaast aan een bestuursorgaan dat op grond van een andere wettelijke regeling dan de Mededingingswet belast is met taken die (mede) de toepassing van bepalingen met betrekking tot de mededinging betreffen. De NMa verstrekt slechts gegevens of inlichtingen wanneer geheimhouding in voldoende mate is gewaarborgd én wanneer voldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet voor een ander doel worden gebruikt dan waarvoor ze zijn verstrekt. Daarbij zijn niet alleen de wettelijke voorschriften met betrekking tot geheimhouding en het gebruik daarvan van belang, maar ook de toepassing daarvan in de praktijk.
2.9.2 Bezwaar Belanghebbenden die zich niet kunnen verenigen met een besluit, kunnen daartegen bezwaar maken. Bezwaarschriften worden niet behandeld door de directie of kamer die het primaire besluit voorbereidde, maar door de Juridische Dienst van de NMa. Hiermee wordt beoogd invulling te geven aan het uitgangspunt van heroverweging dat aan de bezwaarschriftprocedure ten grondslag ligt. Ook ligt de behandeling door de Juridische Dienst in het verlengde van de eis van artikel 7:5 Algemene wet bestuursrecht dat het horen geschiedt door (een meerderheid van) personen die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken zijn geweest. Door de behandeling van bezwaarschriften wordt bijgedragen aan de verantwoording van de NMa ten aanzien van haar optreden. Een besluit op bezwaar kan een oordeel van de NMa nader motiveren dan wel in lijn brengen met inmiddels verder ontwikkeld beleid. Dit maakt niet alleen de individuele besluiten transparanter, maar ook het beleid van de NMa als geheel.
41
2.9.3 Procesgang bezwaarzaken Mededingingswet Alvorens beroep in te stellen bij de bestuursrechter dient tijdig bezwaar te worden ingesteld bij de NMa. In artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat binnen zes weken, dan wel indien een adviescommissie is ingeschakeld tien weken, na ontvangst van het bezwaarschrift op het bezwaar dient te worden beslist. Deze beslistermijn kan worden verlengd. De NMa heeft oog voor het belang dat is gediend met een snelle behandeling van bezwaarschriften. Desondanks duurt het in de praktijk veelal enige tijd alvorens op een bezwaarschrift is beslist. Dit heeft onder meer te maken met de wijze van procesvoering, de functie van de bezwaarschriftprocedure (heroverweging), de betrokken materie in mededingingszaken en het beginsel van zorgvuldigheid. Wat betreft de wijze van procesvoering heeft de praktijk geleerd dat bezwaarschriften vaak ongemotiveerd (zogenaamde pro-forma bezwaarschriften) worden ingediend ter sauvering van de bezwaartermijn, die anders ongebruikt zou verlopen. Partijen verzoeken dan om een termijn waarbinnen de gronden van het bezwaar moeten worden ingediend. Het komt regelmatig voor dat vervolgens nogmaals gemotiveerd om verlenging van de gegunde termijn wordt verzocht. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien een economisch onderzoek of anders nader onderzoek moet worden verricht dat enige tijd in beslag neemt. Pas nadat de gronden voor het bezwaar zijn aangevuld gaat de beslistermijn lopen. Een bezwaarprocedure houdt een heroverweging in. De zaak wordt in bezwaar beoordeeld naar de op dat moment geldende feiten en regels. Dit betekent dat partijen nieuwe feiten en nieuwe argumenten kunnen aanvoeren en dat ingewikkelde mededingingsrechtelijke vraagstukken en feitencomplexen (opnieuw) aan de orde kunnen komen. Het komt voor dat het voor een deugdelijke heroverweging noodzakelijk is aanvullende vragen te stellen aan (één van) de betrokken partijen. Voor de beantwoording daarvan moet een redelijke termijn worden gegund (welke termijn nog wel eens op verzoek van betrokkene wordt verlengd). Ook kan voorkomen dat naar aanleiding van (door partijen ingebracht) aanvullend (feiten-) materiaal, moet worden verzocht om informatie. In sommige gevallen willen partijen tijdens de bezwaarprocedure in de gelegenheid worden gesteld hun regelingen aan te passen en deze ter beoordeling aan de NMa voor te leggen, waarmee de bezwaarprocedure (indien dit niet in strijd is met de belangen van derden) feitelijk even wordt ‘bevroren’.
42
Het komt voor dat zaken zo met elkaar verknocht of zo vergelijkbaar zijn, dat besloten wordt deze gezamenlijk te behandelen. Dit heeft dan tot gevolg dat de ene zaak op de andere zaak moet wachten. Ook komt het voor dat partijen een bezwaarschrift indienen en daarbij aantekenen dat een parallelle procedure bij een ander bestuursorgaan loopt in welke gevallen het om proceseconomische redenen raadzaam kan zijn eerst de uitkomst van laatstbedoelde procedure af te wachten. In andere gevallen kan de NMa juist snel op een bezwaarschrift beslissen, bijvoorbeeld ingeval van kennelijke niet-ontvankelijkheid waarbij afgezien wordt van het horen van de bezwaarmaker. Van kennelijke nietontvankelijkheid is sprake indien uit het bezwaarschrift zonneklaar blijkt dat het bezwaar niet-ontvankelijk is en er, ongeacht hetgeen op een hoorzitting nog aan de orde zou kunnen komen, redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over deze conclusie. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan bezwaar tegen een beslissing waarvan vaststaat dat deze niet vatbaar is voor bezwaar en/ of beroep, aan termijnoverschrijding waarvan vaststaat dat deze niet verschoonbaar is en indien een bezwaarmaker geen belanghebbende is, welke hoedanigheid een vereiste is om bezwaar te kunnen maken. De NMa heeft in het verleden wel eens bezwaarmakers in hun bezwaar ontvankelijk verklaard, terwijl achteraf is komen vast te staan dat zij geen belanghebbende waren (zie ook zaak 815, PTT Post, inzake de introductievergoeding postbus d.d. 5 juli 1999). De NMa ging daarbij uit van een ruim geïnterpreteerd belanghebbende-begrip teneinde tegemoet te komen aan de wens zoveel mogelijk klachten in behandeling te nemen. De rechtbank heeft de NMa ter zake niet gevolgd en geoordeeld dat er geen plaats is voor een dergelijke ruime interpretatie van het belanghebbendenbegrip (zie MEDED 99/1836-SIMO). De NMa heeft zich in het verslagjaar geconformeerd aan het standpunt van de rechtbank. In een vijftal zaken heeft de NMa geconcludeerd dat sprake was van kennelijke nietontvankelijkheid omdat de bezwaarmaker niet kon worden aangemerkt als belanghebbende.
2.9.4 Gerechtelijke uitspraken Het groeiende aantal besluiten heeft geleid tot een toename van het aantal gerechtelijke procedures. Eind 2001 waren er bij de Rechtbank Rotterdam 23 mededingingszaken aanhangig. Bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven waren 4 hoger beroepszaken aanhangig. In
Jaarverslag NMa 2001 - 2 Algemeen mededingingstoezicht
meer dan 35 % van de besluiten op bezwaar wordt beroep aangetekend bij de Rechtbank Rotterdam. Dit kan op zichzelf een hoog percentage worden genoemd. Gezien de betrokken belangen en het relatief nieuwe karakter van het betrokken rechtsgebied is het grote aantal (hoger) beroepszaken evenwel niet verbazingwekkend. Met hun uitspraken dragen de gerechtelijke colleges bovendien bij aan de rechtsvorming op het terrein van het mededingingsrecht. Uitspraken kunnen helderheid brengen ten aanzien van de reikwijdte van de rechterlijke toetsing danwel, spiegelbeeldig, de beleidsvrijheid van de NMa, alsmede de interpretatie van de Mededingingswet. Voor de NMa geldt dat een toenemend aantal uitspraken zal leiden tot groeiend inzicht ten aanzien van de rechterlijke toetsing, hetgeen kan bijdragen aan een meer effectief optreden van de NMa in lopende en toekomstige procedures. De NMa is via de Juridische Dienst direct betrokken bij het voeren van gerechtelijke procedures. Naast het voorbereiden van verweerschriften en pleidooien wordt aandacht besteed aan de consequenties van gerechtelijke uitspraken voor de (activiteiten van de) NMa in algemene zin. Medewerkers van de Juridische Dienst hebben in het verslagjaar in een toenemend aantal beroepsprocedures de rol van procesvertegenwoordiger gespeeld, zowel in beroepsprocedures als in procedures in hoger beroep en naar aanleiding van verzoeken om een voorlopige voorziening. In 2001 werden 12 beroepszaken beëindigd. In een zevental zaken werd het beroep niet-ontvankelijk danwel ongegrond verklaard. In vier zaken werd het ingestelde beroep ingetrokken. In één geval werd het beroep gegrond verklaard, evenwel met instandhouding van de rechtsgevolgen van het besluit van de NMa.11 In 2001 werden tevens vijf verzoeken om voorlopige voorzieningen ingediend. Twee verzoeken werden weer ingetrokken. In de drie andere zaken werd het verzoek om voorlopige voorzieningen afgewezen, tweemaal door de President van de Rechtbank en eenmaal door de President van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). In het verslagjaar werd eenmaal uitspraak gedaan door het CBb. Het betrof hier de uitspraak op het hoger beroep dat de NMa had ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank d.d. 20-9-2000 in de zaak Wegener. Het CBb verklaarde het beroep van de NMa gegrond. Wat de uitkomsten van de gerechtelijke uitspraken betreft, kan het verslagjaar succesvol worden genoemd. Er is geen sprake geweest van uitspraken die hebben moeten leiden tot het bijstellen van het beleid of het optreden van de NMa op principiële punten.
2.10
De NMa in Europa
In internationale mededingingsaangelegenheden kan een scheiding worden gemaakt tussen het vormgeven van het algemene Europese mededingingsbeleid en de uitvoering van de mededingingsbepalingen (art. 81 en 82 EG en Vo. 4064/89, controle op concentraties). Wanneer het mededingingsbeleid in algemene zin aan de orde is, zoals bijvoorbeeld bij de herziening van verordeningen of bekendmakingen, brengt de Minister van Economische Zaken zelf het standpunt van Nederland naar voren. Zij kan zich daarbij laten bijstaan door de NMa vanwege de expertise in het mededingingsrecht. Gaat het om de uitvoering van het mededingingsrecht – het bijwonen van adviescomite’s – dan brengt in beginsel de NMa het Nederlandse standpunt naar voren.
2.10.1 Modernisering: voorstel raadsverordening Zoals vermeld in de jaarverslagen van 1999 en 2000 heeft de Europese Commissie een voorstel voor een verordening ingediend12, dat moet leiden tot een aanpassing van de huidige Verordening 17 uit 1962 met betrekking tot de uitvoering van artikel 81 en 82 van het EG-Verdrag. Wanneer de door de Europese Commissie in het voorstel voorgestelde wijzigingen worden doorgevoerd, dan ontstaat een nieuw handhavingsysteem. In dit systeem kunnen zowel de verbodsregel van artikel 81, lid 1 EGVerdrag, als de uitzonderingsbepaling van artikel 81, lid 3 EG-Verdrag, rechtstreeks worden toegepast, niet alleen door de Commissie maar ook door de nationale rechterlijke instanties en door de nationale mededingingsautoriteiten. Overeenkomsten zijn rechtsgeldig of nietig naargelang zij al dan niet aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3 EG-Verdrag, voldoen. Er is geen goedkeuringsbeschikking vereist om overeenkomsten te hanteren die met artikel 81 EGVerdrag in zijn geheel in overeenstemming zijn. In het afgelopen jaar hebben regelmatig bijeenkomsten plaatsgevonden van werkgroepen van de Raad van de Europese Unie die het ontwerp van de nieuwe Verordening 17 en eventuele wijzigingen bespreken. In deze Raadswerk-
11 Vonnis, 01-08-2001, 183, Vollenhoven Olie B.V./ Gemeente Venlo en Scheurs Oliemaatschappij B.V 12 Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (...), Brussel, 2.7.9.2000, com (2000) 582 definitief.
43
groepen zijn de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie vertegenwoordigd. Wat betreft het mededingingsbeleid is het ministerie van Economische Zaken verantwoordelijk dat zich laat bijstaan door de NMa. Onder het Zweedse voorzitterschap heeft de Raad van Ministers voor de tweede keer kort gesproken over de nieuwe uitvoeringsverordening. In de maand juni 2001 is de Raad vooral ingegaan op het oorspronkelijke voorstel van de Commissie exclusief het Europese mededingingsrecht toe te passen op zaken met merkbaar interstatelijk effect (artikel 3 van het voorstel). Meerdere lidstaten waren van mening dat de Commissie dit artikel moest aanpassen om eveneens nationale mededingingsregels op dergelijke zaken parallel te kunnen toepassen. Dit om vroegtijdige discussie over de vraag of er sprake is van interstatelijk effect te voorkomen. Naar aanleiding van deze standpunten is een compromisvoorstel uitgewerkt waarin parallelle toepassing van Europees recht en nationaal recht mogelijk wordt. Een gevolg van het voorstel voor de verordening is dat de nationale mededingingsautoriteiten van de EU veelvuldiger en op meer directe wijze met elkaar gaan samenwerken. Deze samenwerking vindt plaats in een zogenaamd netwerk waarvan de Commissie ook deel uitmaakt. In dit netwerk stellen mededingingsautoriteiten zaken aan de orde met een merkbaar interstatelijk effect. In overleg kunnen zij vervolgens bepalen welke autoriteit het beste in staat is een dergelijke zaak af te handelen. Tijdens het tweede deel van 2001, onder het Belgische voorzitterschap, is een start gemaakt met het nader invullen van de werking van het netwerk. Om dit te bevorderen heeft Nederland samen met Duitsland een document (netwerkpaper) opgesteld waarin de beginselen voor de wijze van samenwerking staan beschreven. Tijdens de Industrieraad van december 2001 is met name geconcludeerd dat een snelle afronding van de verordening, bij voorkeur voor het einde van 2002, noodzakelijk is, evenals besluitvorming ten behoeve van het goed functioneren van het netwerk van mededingingsautoriteiten.
2.10.2 Groenboek herziening Concentratieverordening Afgelopen jaar hebben de NMa en het ministerie van Economische Zaken deelgenomen aan een expertmeeting en vier werkgroepen in EU-verband om samen het door de Commissie te publiceren Groenboek over de Herziening van de Concentratieverordening voor te bereiden. Tijdens de werkgroepbijeenkomsten zijn de deelnemers ingegaan
op een aantal deelonderwerpen van het Groenboek, zoals concentraties die ondernemingen in meerdere lidstaten moeten melden (de zogenaamde multi-jurisdictional mergers). De werkgroep heeft eveneens gekeken naar de hoogte van de omzetdrempels van artikel 1(2) en met name artikel 1(3) van de Concentratieverordening om te beoordelen of deze artikelen goed kunnen functioneren en in hoeverre de artikelen wellicht aangepast dienen te worden om oplossingen te vinden voor multi-jurisdictional mergers. Daarnaast is er een bijeenkomst geweest over de werking van artikel 9 en 22 van de Concentratieverordening en over de termijnen voor het indienen van verbintenissen, dat wil zeggen toezeggingen van de fuserende ondernemingen met betrekking tot remedies die het samengaan voor de mededingingsautoriteiten aanvaardbaar moeten maken. De werkgroepleden maakten gebruik van de kwantitatieve gegevens die de Commissie had verkregen via questionnaires die zij aan de lidstaten en het bedrijfsleven had voorgelegd. Aan de hand van onder meer in de werkgroepen verzamelde informatie heeft de Commissie op 11 december 2001 het Groenboek gepubliceerd.13 In het Groenboek worden voorstellen gedaan die erop zijn gericht om het aantal multi-jurisdictionele concentratiemeldingen te verminderen en de werkverdeling tussen de Commissie en de lidstaten te verbeteren. Verder wordt ingegaan op het concentratiebegrip en wordt de discussie aangeroerd over het toetsingscriterium – het ontstaan of versterken van een economische machtspositie of ‘substantial lessening of competition’. Daarnaast worden voorstellen gedaan om de procedure bij de Commissie te verbeteren, met name bij het indienen en wijzigen van remedie-voorstellen.
2.10.3 De minimis Op 22 december 2001 is een nieuwe bekendmaking van de Commissie in werking getreden inzake overeenkomsten van geringe betekenis (de minimis).14 Deze bekendmaking vervangt de eerdere bekendmaking van de Commissie inzake overeenkomsten van geringe betekenis.15 De belangrijkste wijziging is dat de marktaandeeldrempels zijn verhoogd, waardoor een grotere groep overeenkomsten en gedragingen als niet mededingingsbeperkend wordt beschouwd. Voor horizontale overeenkomsten (overeenkomsten tussen concurrenten) geldt dat indien het gezamenlijke marktaandeel van de partijen bij 13 Groenboek over de herziening van Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad, Brussel, 11.12.2001, COM (2001) 745 def.
44
Jaarverslag NMa 2001 - 2 Algemeen mededingingstoezicht
de overeenkomst niet groter is dan tien procent, deze overeenkomst de mededinging niet merkbaar beperkt. Voor verticale overeenkomsten geldt een marktaandeel van 15 procent. Indien een cumulatief effect optreedt, geldt een drempel van vijf procent. Voorwaarde voor toepassing van de bekendmaking is wel dat partijen geen ‘hardcore’ restricties in de overeenkomst hebben opgenomen zoals een marktverdeling of prijsafspraak. Deze bekendmaking is enkel van toepassing in Europeesrechtelijke zaken, dat wil zeggen afspraken waarbij de handel tussen twee of meer lidstaten merkbaar wordt beperkt.
2.10.6 Evaluatierapport technologieoverdracht Eind vorig jaar heeft de Commissie een evaluatierapport gepubliceerd inzake de groepsvrijstellingsverordening technologieoverdracht (nr. 240/96).18 Het evaluatierapport bestaat uit een analyse van de huidige juridische en feitelijke situatie. Daarnaast bevat het rapport een aantal voorstellen dat moet leiden tot een eenvoudigere en mogelijk bredere groepsvrijstelling voor technologielicentieovereenkomsten. Deze groepsvrijstelling moet in lijn zijn met de nieuwe mededingingsvoorschriften (voor verticale en horizontale afspraken) en andere beleidsontwikkelingen.
2.10.4 Mededeling Leniency Op 19 februari 2002 is een nieuwe Commissie-mededeling betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken in werking getreden.16 Deze mededeling vervangt de eerdere mededeling betreffende het niet opleggen of verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen uit 1996. De belangrijkste wijziging is dat de Commissie onder bepaalde voorwaarden volledige boete-immuniteit kan toezeggen aan ondernemingen. Daarnaast is de procedure gewijzigd waardoor ondernemingen onder meer eerder duidelijkheid krijgen over de mate waarin hun boete wordt verminderd.
2.10.5 Groepsvrijstelling motorvoertuigen Aangezien de Groepsvrijstelling inzake de distributie van motorvoertuigen (nr. 1475/95)17 medio 2002 afloopt, heeft de Commissie in 2000 een evaluatie uitgevoerd naar de werking van de groepsvrijstelling. Uit de evaluatie bleek dat het handhaven van de huidige groepsvrijstelling niet de gewenste mededingingsrechtelijke gevolgen teweeg heeft gebracht. De groepsvrijstelling heeft niet geleid tot de gewenste versterking van de concurrentie en tot vergroting van de onafhankelijkheid van dealers. Daarnaast is de toegang van onafhankelijke herstellers tot technische informatie niet bevredigend. Begin 2001 heeft naar aanleiding van dit evaluatierapport over de groepsvrijstelling motorvoertuigen een hoorzitting plaatsgevonden en halverwege 2001 heeft de Commissie het adviescomité geraadpleegd. Begin december is er nog een eindrapport verschenen. In 2002 komt de Europese Commissie met verdere voorstellen voor de groepsvrijstelling motorvoertuigen.
2.10.7 Inbreng in adviescomités voor kartel- en concentratiezaken Het Directoraat-Generaal concurrentie van de Europese Commissie beoordeelt, in nauwe samenwerking met de de EU-Lidstaten, diverse kartel- en concentratiezaken. Daarnaast is de Europese Commissie verplicht via adviescomités de lidstaten te raadplegen voordat zij haar beschikkingen vaststelt. Er bestaan adviescomités voor concentratiezaken, kartelzaken en comités voor misbruik van economische machtsposities. De Commissie is vervolgens niet verplicht het advies van het adviescomité op te volgen, maar houdt hier wel zoveel mogelijk rekening mee bij het vaststellen van de beschikking. Daarnaast kan het adviescomité de Commissie aanbevelen het advies bekend te maken in het publicatieblad van de Europese Commissie.
Vertegenwoordiging NMa De NMa vertegenwoordigt Nederland in adviescomités. Wanneer het om vervoerszaken gaat, wordt de Nederlandse vertegenwoordiging aangevuld met medewerkers van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Daarnaast overlegt de NMa regelmatig met collega-autoriteiten om een gezamenlijk standpunt te formuleren over individuele zaken of andere onderwerpen die aan de orde komen in adviescomités.
14 Pb. 2001, C368/13. 15 Pb. 1997, C372. 16 Pb. 2002, C 45/3. 17 Pb. 1995, L 145/25 18 Pb. 1996, L 31/2.
45
In 2001 leverde de NMa bijdragen aan adviescomités over de volgende zaken:
Concentraties Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak
COMP/M.2033 – Metso/Svedala COMP/M.2097 – SCA/Metsä Tissue COMP/M.1853 – EDF/ENBW COMP/M.1915 – The Post Office/TPG/SPPL COMP/M.2139 – ADTranz/Bombardier COMP/M.2201 – MAN/Auwärter COMP/M.2314 – BASF/Pantochim/Eurodiol COMP/M.2220 – GE/Honeywell COMP/M.2434 – Hidrocantábrico COMP/M.2283 – Schneider/Legrand COMP/M.2187 – CVC/Lenzing COMP/M.2416 – Tetra Lava/Sidel COMP/M.2420 – Mitsui/CVRD/CAEMI COMP/M.2499 – Norske Skog/Parenco Walsum COMP/M.2498 – UPM-Kymmene/Haindl COMP/M.2530 – Südzucker/Saint Louis Sucre COMP/M.2389 – Shell/DEA COMP/M.2533 – BP/E-ON
Misbruik van economische machtspositie Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak Zaak
COMP/34.493 – DSD COMP/35.141-37.821 – Deutsche Post COMP/36.490 – Graphic Electrodes COMP/29.373 – VISA COMP/34.950 – Eco Emballages COMP/36.693 – Volkswagen COMP/36.041 – Michelin COMP/36.756 – Sodium Gluconate COMP/36.264 – Mercedes COMP/37.512 – Vitamins COMP/37.614 – PO/Interbrew Alken Maes COMP/37.800 – PO/Luxembourg Brewing COMP/37.919 – Bank Charges Germany COMP/37.859 – Hays/La Poste COMP/36.604 – Citric Acid COMP/37.037 – Zinc Phosphate COMP/36.212 – Carbonless Paper
2.10.8 Algemene comités en werkgroepen In 2001 heeft de NMa bijdragen geleverd aan adviescomités voor de revisie van het besluit van de Commissie over het mandaat van de raadadviseurauditeur en de mededeling over nevenrestricties. Daarnaast heeft de NMa deelgenomen aan expertmeetings over sport en de petroleumindustrie.
2.10.9 Ondersteuning D-G Concurrentie bij verificaties Nederlandse bedrijven Raadsverordening 1719 geeft de Commissie de mogelijkheid om onaangekondigd verificaties (inspecties ter plaatse) uit te voeren bij bedrijven. Wanneer de Commissie verificaties in Nederland wil uitvoeren, wordt ondersteuning van de NMa gevraagd. De Commissie kan de NMa ook vragen de verificaties voor haar uit te voeren. Afgelopen jaar heeft de NMa de Commissie verschillende keren ondersteund bij verificaties of deze op haar verzoek uitgevoerd.
2.10.10 Overige Europese contacten DG-conferentie In 2001 hebben twee conferenties plaatsgevonden van directeuren-generaal van de Europese instanties belast met mededingingsbeleid- en handhaving. Tijdens de conferentie van 28 februari hebben de d-g’s stilgestaan bij de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en Zwitserland en de herziening van de concentratiecontrole. Daarnaast is gesproken over modernisering, sport en mededinging en het onderzoek van de Commissie naar de telecommunicatiemarkt. Tijdens de tweede bijeenkomst op 28 november 2001 is ingegaan op de afbakening van de relevante markt, het begrip collectieve machtspositie, criminalisatie (het onder het strafrecht brengen van inbreuken op de mededingingsregels) en technologieoverdracht.
European Competition Authorities (ECA) De European Competition Authorities (ECA), waarvan de leden in april 2001 voor het eerst bijeen zijn gekomen, vormt een informeel samenwerkingsverband tussen Europese mededingingsautoriteiten. Dit samenwerkingsverband richt zich met name op het toepassen en handhaven van nationale en Europese mededingingsregels. ECA functioneert als een forum waarbinnen nationale autoriteiten, de Europese Commissie en de
46
Jaarverslag NMa 2001 - 2 Algemeen mededingingstoezicht
European Free Trade Association (EFTA) elkaar ontmoeten en samenwerken. Het forum bevordert de kwaliteit, de consistentie en de efficiëntie en draagt bij aan een effectievere handhaving van het mededingingsrecht binnen de Europese Economische Ruimte. Halfjaarlijks komen de autoriteiten bijeen om belangrijke onderwerpen de revue te laten passeren. Tijdens de eerste bijeenkomst in Amsterdam is gesproken over ‘good practices’ en zijn twee werkgroepen opgericht: een werkgroep over leniency ofwel clementieregelingen en een werkgroep over multi-jurisdictional mergers. Vervolgens vond in de Ierse hoofdstad Dublin in september 2001 een tweede bijeenkomst plaats. Een drietal vooraanstaande economen heeft de deelnemers geïnformeerd over het gebruik van economische principes bij de handhaving van mededingingsrecht.
De werkgroep leniency De werkgroep leniency heeft in Dublin ‘Principles for Leniency Programmes’ gepresenteerd. In dit (juridisch niet bindende) gemeenschappelijk document benadrukt de werkgroep dat een leniency-beleid bijdraagt aan effectieve handhaving van mededingingsregels. Door de deelnemers werd onderkend dat het succes van hun eigen (nationale) leniency-beleid mede afhankelijk is van het beleid op dat terrein door andere autoriteiten. Het document bevat uitgangspunten waaraan leniencyprogramma’s zouden moeten voldoen, zoals transparantie, zekerheid voor ondernemingen en vertrouwelijke behandeling van overgelegde gegevens. Daarnaast was de bijeenkomst een goede gelegenheid om het belang van samenwerking tussen de verschillende autoriteiten nogmaals te onderstrepen. De autoriteiten hebben na de presentatie van de werkgroep aangegeven dat zij waar mogelijk een onderneming zullen informeren over ‘het contactpunt’ ofwel leniency-meldpunt voor melders van een kartel bij een andere autoriteit. Verder wordt als uitgangspunt gehanteerd dat een autoriteit, waar het mogelijk en redelijk is bij de behandeling van een leniency-verzoek, rekening zal houden met leniencygesprekken die reeds met andere autoriteiten zijn gevoerd. Vervolgens zijn de ‘Principles for Leniency Programmes’ ofwel uitgangspunten voor clementieregelingen aangenomen.
De werkgroep multi-jurisdictional mergers De werkgroep multi-jurisdictional mergers is in 2001 tweemaal bijeengeweest. De leden van deze werkgroep zijn overeengekomen dat iedere autoriteit contactpersonen voor multi-jurisdictional mergers zal benoemen. Daarnaast
informeren de lidstaten elkaar direct wanneer zij een melding van een multi-jurisdictional merger ontvangen.20 In de loop van 2002 publiceert de werkgroep een Procedural Guide waarin wordt vermeld op welke manier de samenwerking tussen de lidstaten vorm heeft gekregen. Daarnaast heeft de werkgroep als platform gefungeerd voor het coördineren van gezamenlijke verwijzingsverzoeken op grond van artikel 22 van de Europese Concentratieverordening. Dit is een zeer opmerkelijk resultaat, omdat artikel 22 nooit eerder is toegepast voor gezamenlijke verwijzingsverzoeken naar de Commissie wegens problemen met onder andere het coördineren van het verzoek. Aan de hand van dit bemoedigende resultaat is de werkgroep van plan om in de nabije toekomst ook procedurele richtsnoeren te publiceren voor artikel 22verzoeken. De werkgroepleden bekijken eveneens de mogelijkheden om de termijnen voor het onderzoek van concentraties verder te harmoniseren. Er wordt ook gelet op de informatie die volgens de meldingsformulieren van mededingingsautoriteiten verstrekt moet worden en in hoeverre deze formulieren overeenkomen met elkaar.
2.10.11 Overige internationale contacten Mededingingsautoriteiten kunnen veel van elkaar leren. Daarom gebeurt het regelmatig dat medewerkers van autoriteiten te gast zijn bij andere autoriteiten om zo kennis op te doen. Zo zijn afgelopen jaar twee medewerkers van de Competition Board van Estland bij de NMa op studiebezoek geweest voor twee weken. Daarnaast heeft de NMa delegaties ontvangen van de Zweedse, de Oekraïense en de Hongaarse mededingingsautoriteit.
OESO Naast de samenwerking met de Europese Commissie neemt de NMa samen met het ministerie van Economische Zaken deel aan bijeenkomsten van het Competition Committee van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). In 2001 heeft de NMa een bijdrage geleverd aan de werkgroep ‘competition and regulation’ en in samenwerking met OPTA een presentatie verzorgd over ‘access pricing’ in de Telecommarkt. Ook heeft de NMa een bijdrage geleverd aan de werkgroep ‘international co-operation’ en aan het Global Competition Forum. 19 Pb. 1962, nr. 13, p.204. 20 Zie ook Verordening 4064/89, Pb. 1989 L 395/1.
47
48
In gesprek met dr. Ulf Böge
49
De boodschap, die dr. Ulf Böge, president van het Bundeskartellamt, wil brengen is kort en helder: alleen in werkelijk partnerschap tussen de Europese Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten kunnen de kansen die het Europese concurrentiebeleid biedt volledig benut worden.
Dr. Böge is wel optimistisch dat de lopende discussies over het functioneren van de toekomstige samenwerking van de Europese mededingingsautoriteiten tot een goed resultaat zullen leiden, maar “we zijn er in de debatten over het netwerk nog niet uit. Weliswaar is er sprake van een steeds hechtere samenwerking in een netwerk van mededingingsautoriteiten, maar het is nu zaak daar goed mee om te gaan. Als de uitwerking van de modernisering van het Europese mededingingsbeleid ertoe zou leiden dat de Europese Commissie alle interessante gevallen naar zich toetrekt, dan gaat het niet de goede kant uit. We hebben wel een beetje de vrees dat de Commissie geneigd is meer de competentiekwestie op de voorgrond te plaatsen dan de overtuiging dat het moet gaan om samenwerking tussen partners. Het is voor mij geen vraag of in gewichtige zaken en ook in zaken waarin de lidstaten misschien uiteenlopende opvattingen hebben, de commissie een belangrijke rol toekomt. Maar dan moet het gaan om enkele, bijzondere gevallen. We moeten oppassen dat er voor de Commissie niet een soort centrale rol wordt vastgelegd die de handelingsbekwaamheid en – bereidheid van de nationale mededingingsautoriteiten beperkt. Het kan niet zo zijn dat zij het gevoel krijgen de dienstbare hulpjes van de Commissie te zijn. Dat zou de doelmatigheid van de concurrentiebescherming ernstig aantasten. De taak
50
van de nationale autoriteiten moet interessant blijven. Zaken moeten naar die autoriteit verwezen worden die de beste kennis van die marktsector heeft, die de zaak effectief wat betreft het reslutaat voor de mededinging en op de efficiëntste wijze kan behandelen.”
seerd, effectief concurrentiebeleid tot stand kan komen. “We moeten samenwerken want – zo zeg ik vaak – zij die zich inzetten voor het principe van de gezonde concurrentie hebben niet zoveel medestrijders. Daarom moeten juist de Europese en de nationale mededingingsautoriteiten samen werken aan het “Wij moeten op Vrees dat grotere gemeenschappelijk alle niveaus komen doel: een goed functisamenwerking tussen de Europese Commistot heldere verant- onerend concurrentiesie en de nationale toezicht. Daarom ben woordelijkheden” mededingingsautoriteiik blij met de intensiten leidt tot bureaucravering van de samentisering heeft dr. Böge werking in de afgeniet. “Bureaucratiselopen twee jaar. De ring moeten we zeker niet hebben. taakverdeling tussen de Europese Integendeel, een goed functionerende Commissie en de nationale autosamenwerking moet juist tot on- riteiten moet uitgaan van het begrip bureaucratisering leiden. Voorwaarde subsidiariteit. Of het nu gaat om het daarvoor is dat we op alle niveaus opsporen en uitbannen van kartels, komen tot heldere verantwoordelijk- om dominante marktpositie of om heden, transparant voor alle belang- fusiecontrole, steeds zullen we van hebbenden. In nauwe samenwerking geval tot geval moeten kijken welke zie ik helemaal geen bedreigingen, autoriteit het best is toegerust om in alleen maar kansen die we moeten een bepaalde zaak op te treden. benutten. Samenwerking kan niet Kennis van zaken en van de markt zal bedreigend zijn. Dat is in tegenspraak vaak eerder bij de nationale autoriteimet zichzelf. Het is geen samenwer- ten dan bij de Commissie aanwezig king als daarachter een bedreigende zijn. De Commissie houdt een belangsituatie schuil gaat. Wie zich bedreigd rijke taak als het gaat om het uitwervoelt, is niet tot samenwerking ken van regels voor grensoverschrijbereid.” dende fusies, kartels of misbruik van dominante marktposities. Als het gaat De president van het Bundeskartell- om zaken die van belang zijn voor de amt blijft erop hameren dat alleen gehele Unie of voor een aantal lidstadoor samenwerking een gemoderni- ten, dan ligt daar op het eerste gezicht
een taak voor de Commissie. We moeten ons in onze samenwerking niet laten leiden door competentiekwesties. De vraag welke autoriteit in een specifiek geval het meest toegerust is – in termen van vakbekwaamheid en kennis van de markt – om een zaak aan te pakken, dient voorop te staan.”
Het Bundeskartellamt mag er zich op laten voorstaan dat het een van de oudste mededingingsautoriteiten is. Het bestaat sinds 1958. Toen kwam in de Bondsrepubliek een kartelwet tot stand op basis van de dezelfde ideeën die ook ten grondslag liggen aan de uit hetzelfde jaar daterende concurrentieregels in het EG-verdrag. President Böge kan dus met zijn Welke gevolgen de moderniserings- dienst bogen op veel ervaring. “In een voorstellen van de Commissie zullen groot aantal gevallen hebben we de hebben voor de nationale mededing- Europese regels parallel met de eigen ingsautoriteiten is volnationale regels toegegens dr. Böge nog niet past. De eerste keer al met zekerheid te zegin 1959. We zijn dat gen. Veel zal afhangen versterkt gaan doen in “Soms gaat het van de praktijk. In het het begin van de jaren Duitse recht verder negentig, toen in het kader van de voorgestelde wijziging van de bijzonder met het oog dan het Europese artikelen 81 en 82 van op de liberalisering en omgekeerd” het EG-verdrag krijgen van de energiemarkt. de Europese mededinEr was aanleiding om gingsautoriteit, de nadat te doen omdat de tionale autoriteiten en Duitse kartelwet toen nationale rechters in beginsel dezelfde voor de energiemarkt nog een uitzonbevoegdheden. Dr. Böge: “Met de deringsbepaling kende. Ook nu nog grondgedachte van de modernisering gaat soms het Duitse recht verder dan – te weten een effectiever mededin- het Europese en omgekeerd. De gingsbeleid en een decentralisering mogelijkheid om beide rechtssystevan de toepassingsbevoegdheden van men te kunnen toepassen, is in een de Europese mededingingsregels – aantal gevallen voordelig voor de zijn we niet alleen volledig akkoord, mededinging en dus maken we daarwe hebben ook altijd aangedrongen van gebruik.” op modernisering. De praktijk moet uitwijzen of er niet veel bezwaren van Zeer te spreken is dr. Böge over de derden komen tegen de nieuwe regels samenwerking met de NMa. Hij prijst die door de Europese Commissie zijn het initiatief dat de NMa in de pervoorgesteld en of er niet een hele soon van directeur-generaal Kist nam reeks van ondernemingen zal zijn die om te komen tot de oprichting van probeert bij de mededingingsauto- een forum van Europese mededinriteiten op voorhand een soort vrijstel- gingsautoriteiten. In dat forum – de ling van toepassing van de nieuwe European Competition Authorities, regels te krijgen. Hoewel dat uitdruk- ECA – komen, zoals dr. Böge het uitkelijk niet de bedoeling van de moder- drukt ‘praktische vragen van alledag’ nisering is.” aan de orde. Een centraal punt op de
agenda van de eerste zitting van de ECA was de vraag hoe om te gaan met fusiecontrole in een globaliserende wereld. Dat wordt een belangrijk punt binnen de Europese Unie. Inmiddels hebben we gezamenlijk een functionerend informatiesysteem geïnstalleerd waardoor de mensen, die zich met de zaken bezighouden, op korte termijn precies weten welke zaak bij welke mededingingsautoriteit in behandeling is. Een ander centraal punt dat we in de ECA hebben opgenomen, is de kwestie van de zogenoemde leniency (de boetekorting die een onderneming, betrokken bij een kartel, kan krijgen als zij als eerste een overtreding van het kartelverbod aanmeldt en zelf onmiddellijk haar betrokkenheid bij dat kartel staakt). Binnen ECA hebben we een gemeenschappelijke regeling op dit punt afgesproken omdat het natuurlijk makkelijker is dit instrument toe te passen en het een grotere betekenis kan krijgen als de lidstaten het erover eens zijn. Zo leren we van elkaar. ECA kan zich zowel op het Europese als op het internationale vlak ontwikkelen tot een factor van belang. Zij hoeft niet af te wachten op wat er vanuit de Europese Commissie gebeurt, ze kan zelf het initiatief nemen en samenwerking ontwikkelen. De ECA heeft in het netwerk van het Europese concurrentiebeleid een belangrijke rol te spelen. We zijn, of dat nu mijn dienst is of de NMa of andere collega’s, allen innerlijk overtuigd van het grote belang van marktgericht denken, van de noodzaak van gezonde concurrentie. Die gemeenschappelijke overtuiging maakt het mogelijk in onze samenwerking dezelfde taal te spreken.”
51
Sectorspecifiek toezicht
3
52
Jaarverslag NMa 2001 - 3 Sectorspecifiek toezicht
3.1
Inleiding
De NMa houdt toezicht op de naleving van de Mededingingswet maar heeft ook sectorspecifieke taken: toezicht op liberaliserende markten en markten met permanente natuurlijke monopolies. Voor de taken op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet is de Dienst uitvoering en toezicht Energie (DTe) als kamer bij de NMa ondergebracht. Voor de taken op het gebied van vervoer is de Vervoerkamer in oprichting.
3.2
3.2.1
Dienst uitvoering en toezicht Energie en zijn omgeving Taken
DTe voert de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet uit, die beide voortvloeien uit EG-richtlijnen1. Deze wetten hebben een basis gelegd voor de liberalisering van de Nederlandse elektriciteits- en gassector. De verhoudingen tussen de spelers op deze energiemarkten zijn ingrijpend veranderd. Dit geldt ook voor de rol van de overheid. Zij vervult niet langer een centrale functie bij de planning van de productie en het aanbod van energie, maar zij moet in deze sectoren voorwaarden scheppen voor een vrije markt, het zorgen voor vrije toegang tot de elektriciteitsen gasnetten onder niet-discriminerende condities. DTe voert de volgende werkzaamheden uit: – het nemen van tariefbesluiten over elektriciteit en gas; – het verlenen van vergunningen voor de levering van elektriciteit en gas aan beschermde afnemers; – het geven van bindende aanwijzingen en het opleggen van lasten onder dwangsom; – het geven van adviezen aan de Minister van Economische Zaken; – het leveren van inbreng in internationale overlegstructuren van Europese toezichthouders voor de energiesector; – het geven van voorlichting. DTe ziet het werk in Europees verband als één van haar speerpunten. Om het belang van de Europese dimensie te onderstrepen is daaraan in een apart hoofdstuk 3.3 aandacht besteed. De uitvoering van het programma Gaswet, de besluiten op bezwaar tegen de efficiencykortingen elektriciteit en de liberalisering van de groep middelgrote energiegebruikers per 1 januari 2002 hebben in 2001 in belangrijke mate de agenda van DTe bepaald. Het programma Gaswet was zowel voor DTe als de betrokken marktpartijen een grote operatie. Daarnaast heeft DTe een groot aantal tariefbesluiten voor elektriciteit
en gas genomen. De uitgebreide discussie in de Tweede Kamer over de privatisering van energiebedrijven heeft geleid tot een uitbreiding van de taken van DTe: – het actief monitoren van marktontwikkelingen, waaronder het signaleren van inbreuken op de regels uit hoofde van de Mededingingswet en de Elektriciteitswet 1998 en het handhaven van deze regels; – toezicht op naleving (onafhankelijkheid van netbeheerders, audits, adviezen in het kader privatiseringsverzoeken); – toezicht op TenneT (overname deel elektriciteitsbeurs, toepassing systeem van groencertificaten); – het geven van toelichting op de uitvoering van de energiewetten en het ondersteunen van meer bedrijfs- en publieksgerichte informatie over tarieven, voorwaarden, achtergronden en interpretatievraagstukken. Door deze uitbreiding aan taken is uitbreiding van het aantal medewerkers noodzakelijk gebleken opdat deze taken ook daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd. De Tweede Kamer heeft er op aangedrongen om “DTe kwalitatief en kwantitatief op korte termijn substantieel te versterken”2. Dit is vertaald in formatievoorstellen die voor goedkeuring zijn voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken. Vooruitlopend hierop kreeg DTe toestemming om te starten met de werving van nieuwe medewerkers.
3.2.2
Relatie-tevredenheidsonderzoek
In het voorjaar van 2001 heeft DTe een relatietevredenheidsonderzoek laten uitvoeren aan de hand van dertig diepte-interviews. Reden hiervoor was dat marktpartijen kritiek hadden geuit over de wijze waarop DTe zich als toezichthouder manifesteerde. DTe heeft aan de resultaten van het onderzoek conclusies verbonden en concrete verbeterpunten geformuleerd. Het integrale eindrapport en de reactie van DTe hierop zijn aan alle geïnterviewden toegestuurd en op de website van DTe geplaatst. Een deel van de opmerkingen houdt verband met de rol van DTe als toezichthouder en heeft te maken met de ‘natuurlijke’ spanning tussen een toezichthouder en de onder toezicht gestelden. DTe herkent en erkent echter een deel van de in het rapport geschetste kritiek.
1 Richtlijnen 96/92/EG en 98/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 resepctievelijk 22 juni 1998 betreffende de gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit respectievelijk gas. 2 Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 27 250, nr. 40.
53
De drie belangrijkste kritiekpunten hebben betrekking op communicatie en voorlichting, het benutten van kennis en ervaring uit de sector en de capaciteit van DTe. Om de communicatie en voorlichting en daarmee de gewenste transparantie te verbeteren heeft DTe een periodieke nieuwsbrief ontwikkeld: EnergieFocus. Deze nieuwsbrief gaat niet alleen in op ontwikkelingen op DTegebied, maar geeft ook informatie over de visie en filosofie van DTe. Daarnaast geeft de nieuwsbrief meer concrete informatie over genomen besluiten, de stand van zaken in lopende procedures en wat de markt aan DTe-producten (besluiten of informatieverzoeken) kan verwachten. DTe werkt met contactgroepen. In deze contactgroepen zijn, afhankelijk van het onderwerp, deskundigen van netbeheerders, vergunninghouders en marktpartijen vertegenwoordigd. Op deze wijze maakt DTe gebruik van de deskundigheid in de sector. Overleg met de marktpartijen beperkt zich niet uitsluitend tot deze contactgroepen. DTe voert ook wettelijk vooroverleg met partijen in het kader van openbare voorbereidingsprocedures. Ook dan wordt intensief van gedachten gewisseld en worden meningen gevormd. Omdat het niet altijd duidelijk blijkt te zijn wat de status is van het geformaliseerd overleg en wie DTe daarvoor wel of niet moet uitnodigen, heeft de Minister van Economische Zaken inmiddels laten weten dat zij beleidsregels voorbereidt die de gewenste duidelijkheid zullen geven. DTe wil werken aan een overlegsituatie waarin marktpartijen en DTe op basis van wederzijds respect argumenten kunnen uitwisselen.
3.2.3
Relatie met de Minister van Economische Zaken
wijzigen van de Mededingingswet komen taken van DTe op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet formeel te liggen bij de raad van bestuur van de NMa. Het is vervolgens aan deze raad om specifieke taken intern te mandateren aan de directeur DTe. In het voorstel tot het wijzigen van de Mededingingswet houdt de Minister tot 2005 haar aanwijzingsbevoegdheid om ten aanzien van de taken op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet in individuele gevallen aanwijzingen te kunnen geven.
3.3
Activiteiten DTe
3.3.1
Privatisering
In 2001 heeft een intensieve discussie tussen de Minister en de Tweede Kamer plaatsgevonden over de privatisering van de regionale energiebedrijven. De uitkomsten daarvan zijn in 2001 vastgelegd in beleidsregels. Deze beleidsregels zijn verwerkt in een voorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet 3. De parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel is nog niet afgerond. In dit wetsvoorstel is opgenomen dat onder een aantal voorwaarden privatisering van 49 procent van de aandelen van de regionale netbeheerders mogelijk is. De belangrijkste voorwaarden zijn het aanscherpen van de onafhankelijkheid van de netbeheerder en het splitsen van het juridisch en economisch eigendom. Daarnaast zijn extra voorwaarden geformuleerd ten aanzien van de benoeming en de onafhankelijkheid van commissarissen en bestuurders van de netbeheerder. Voor privatisering is toestemming nodig van de Minister. DTe beoordeelt de privatiseringsverzoeken en adviseert de Minister.
Tussen DTe en de Minister bestaat een goede relatie. Deze relatie is aan ontwikkeling onderhevig. Dat blijkt wel uit het feit dat de Minister per 1 januari 2001 vrijwel al haar uitvoerende taken uit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet heeft gemandateerd aan NMa/DTe. Uitzonderingen hierop zijn ondermeer het instemmen met de aanwijzing van een netbeheerder, het verlenen van een ontheffing van de plicht om een netbeheerder aan te wijzen (art. 15 van de Elektriciteitswet 1998) en besluiten over privatiseringsverzoeken. Deze bevoegdheden blijven voorbehouden aan de Minister. De Minister beslist in deze gevallen op basis van advies van DTe.
Met het publiceren van de beleidsregels is een belangrijke stap gezet op weg naar privatisering van de energiebedrijven. Er is een aantal maatregelen getroffen om de publieke belangen in deze netwerkgebonden sectoren te waarborgen. De onafhankelijkheidseisen van het netwerkbedrijf zijn verder aangescherpt en bij ernstige taakverwaarlozing door de netbeheerder kan de Minister van Economische Zaken op basis van een advies van DTe overgaan tot het aanwijzen van een andere netbeheerder, zonder verwikkeld te raken in onteigeningsprocedures. In 2004 wordt bekeken of meerderheidsprivatisering van regionale netwerkbedrijven mogelijk zal zijn. De criteria hiervoor zijn opgenomen in het voorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.
Wanneer de Eerste Kamer in 2002, met het oog op de zbo-status van de NMa, instemt met het voorstel tot het
3 Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 28 190, nrs. 1 t/m 3.
54
Jaarverslag NMa 2001 - 3 Sectorspecifiek toezicht
3.3.2
Het Market Surveillance Committee
Doel van de marktmonitoring is te onderzoeken in hoeverre de beoogde marktwerking daadwerkelijk van de grond komt. Hiertoe hebben NMa en DTe in 2001 het Market Surveillance Committee (MSC) opgericht om zo de ontwikkelingen en het gedrag van marktpartijen op de energiemarkten op gestructureerde wijze te kunnen volgen. Het MSC is een onafhankelijk adviesorgaan en bestaat uit een aantal internationaal gerenommeerde deskundigen op het gebied van regulering en energiemarkten4. Het MSC wordt ondersteund door een NMa/DTe-brede taakgroep. Het werk van het MSC beweegt zich bij uitstek op de raakvlakken tussen de regulering op basis van de energiewetten en het ingrijpen op basis van de Mededingingswet. Het MSC verzamelt en analyseert op systematische wijze marktinformatie en richt zich daarbij in eerste instantie op de aanbodzijde van de elektriciteitsmarkt. In uitbreiding van onderzoek naar de vraagzijde van de elektriciteitsmarkt en op termijn naar de gasmarkt is voorzien. Eind oktober 2001 heeft het MSC het eerste advies aangeboden aan de directeur DTe en de d-g NMa over de transparantie van de elektriciteitsmarkt. In dit advies constateert het MSC dat de transparantie op de Nederlandse elektriciteitsmarkt sterk verbeterd moet worden. Daarnaast blijkt dat marktpartijen in Nederland ongelijke toegang hebben tot marktinformatie op grond waarvan zij hun koopen verkoopbeslissingen nemen. Dit belemmert een goede werking van de elektriciteitsmarkt. Het MSC heeft bij het advies ook ervaringen met transparantieregels in het buitenland betrokken. Het MSC is met concrete voorstellen gekomen om meer gegevens beschikbaar te stellen aan alle marktparticipanten. Het gaat daarbij om kerngegevens over de ‘system load’ (totale electriciteitsgebruik in Nederland), de export- en importstromen, het benutten van de transportcapaciteit tussen landen en geplande en niet geplande productieonderbrekingen. De directeur DTe en de d-g NMa kunnen in specifieke situaties advies vragen aan het MSC. DTe bepaalt zelf op welke wijze zij de conclusies uit de periodieke rapporten en adviezen vertaalt naar de reguleringspraktijk. Het verwerken van de resultaten in de Technische Voorwaarden is daarbij een mogelijkheid. De MSC-rapporten en adviezen kunnen ook aanleiding geven tot het starten van verder onderzoek op grond van de Mededingingswet. DTe is naar aanleiding van het advies over transparantie van de elektriciteitsmarkt een procedure gestart om de aanbevelingen van het MSC in de Net- en Meetcode te verwerken.
3.3.3
De regels voor de gasmarkt
In 2001 heeft DTe zich beziggehouden met de uitvoering van het programma Gaswet. Dit is een samenhangend pakket van taken die de spelregels bepalen voor de gasmarkt. Dit was een omvangrijke operatie voor DTe maar ook voor de betrokken marktpartijen. Afgelopen jaar heeft DTe leveringsvergunningen afgegeven voor de levering van gas aan beschermde afnemers. Daarnaast heeft DTe het overgrote deel van alle aanwijzingen voor een netbeheerder gas beoordeeld en de Minister geadviseerd over het instemmen met de aanwijzing van de netbeheerders gas. Het meeste ingrijpende werk betrof de ontwikkeling van de Richtlijnen 2002, de efficiency-kortingen voor gastransporten gasleveringsbedrijven en alle tariefbesluiten 2001.
Richtlijnen 2002 Voor het transport van gas voor vrije afnemers heeft DTe de Richtlijnen Gastransport en Gasopslag voor het jaar 2002 vastgesteld. Dit is in de zomer van 2001 gebeurd na een uitgebreid consultatieproces met verschillende marktpartijen. Met deze Richtlijnen geeft DTe aan op welke wijze zij ‘negotiated-Third Party Access’ inkadert. De Richtlijnen zijn uitgangspunten die de Nederlandse gastransport- en gasopslagbedrijven in acht moeten nemen bij het vaststellen van hun indicatieve tarieven en voorwaarden voor vrije afnemers in 2002. Vrije afnemers kunnen op basis van deze indicatieve tarieven en voorwaarden met gasbedrijven onderhandelen over toegang tot transportnetten en opslaginstallaties. In de Richtlijnen staan doelstellingen om het handelsverkeer te bevorderen (het ontwikkelen van een zogenaamde ‘gasto-gas market’). Daarnaast staat centraal hoe DTe het doelmatig gebruik van de infrastructuur wil bevorderen. Dit houdt in dat de huidige situatie op de gasmarkt op een aantal punten wordt gewijzigd. Zo bepalen de Richtlijnen dat bedrijven de tarieven voor transport en opslag van gas op efficiënte kosten moeten baseren. Daarnaast moeten alle gastransportbedrijven handel in transportcontracten mogelijk maken. Gasunie, de beheerder van het landelijk hoge druk gastransportnet, is verplicht om een nieuwe tariefstructuur in te voeren.
4 David Newbery, Nils Henrik Von der Fehr, Eric van Damme en Wim Naeije. De heren Newbery en Von der Fehr genieten internationale faam vanwege hun kennis op het gebied van economische regulering van markten. Dhr. van Damme is expert op het gebied van speltheorieën en veilingregels. Dhr. Naeije heeft als voormalig directeur van Eneco een jarenlange praktijkervaring op de Nederlandse elektriciteitsmarkt.
55
Ook moet Gasunie haar balanceringsregime zodanig inrichten dat marktpartijen de onbalans tussen vraag en aanbod onderling kunnen regelen. Voor de Nederlandse gasopslagmarkt houden de Richtlijnen in dat de gasopslagbedrijven NAM en Bergen Concessiehouders ook aan andere marktpartijen dan de Gasunie toegang moeten bieden tot hun opslagfaciliteiten.
Indicatieve tarieven en voorwaarden Naar aanleiding van de Richtlijnen Gastransport voor het jaar 2002 hebben de regionale gastransportbedrijven en Gasunie hun indicatieve tarieven en voorwaarden bekend gemaakt. DTe heeft deze tarieven en voorwaarden vergeleken met de opgestelde Richtlijnen. Op basis hiervan heeft DTe geconstateerd dat geen enkel gastransportbedrijf de tarieven en voorwaarden geheel conform de in de Richtlijnen gestelde randvoorwaarden heeft vastgesteld. Daarom heeft DTe eind 2001 27 bindende aanwijzingen naar de gastransportbedrijven verstuurd. Deze bindende aanwijzingen bevatten punten waarop de bedrijven hun indicatieve tarieven en voorwaarden dienen aan te passen om alsnog aan de Richtlijnen Gastransport te voldoen. De bindende aanwijzingen waren veelal gericht op het ontbreken van een gegarandeerde transportdienst, het hanteren van dagcontracten in de voorwaarden en een onjuiste kostenonderbouwing voor de tarieven. Gasunie heeft in 2001 aangegeven met DTe principieel van mening te verschillen over de invulling van de Richtlijnen Gastransport. Gasunie heeft in een civiele procedure in het najaar van 2001 de rechtmatigheid van de Richtlijnen aan de orde gesteld. Deze procedure zal naar verwachting in 2002 worden afgerond. Gasunie en DTe hebben afgelopen jaar ook op aantal onderwerpen samengewerkt. Zo heeft Gasunie medewerking verleend aan de door DTe uitgevoerde onderzoeken naar het balanceringsregime, de opslagfaciliteiten en de kosten voor transport en de daaraan verbonden diensten. De resultaten van deze onderzoeken zijn verwerkt in de Richtlijnen Gastransport.
die aansluiting op het gastransportnet wenst ten minste moeten voldoen. De beoordeling van de in ontwerp ingediende voorwaarden heeft in december 2001 geresulteerd in een voorlopige zienswijze van DTe. De gastransportbedrijven zijn hiervan op de hoogte gesteld. In 2002 volgt de finale beoordeling, waarna notificatie bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen zal volgen.
Efficiency-kortingen Als onderdeel van het programma Gaswet heeft DTe in 2001 ook de efficiency-kortingen voor gastransportbedrijven en gasleveringsbedrijven voor de jaren 2002 en 2003 vastgesteld. Deze kortingen stimuleren een doelmatige bedrijfsvoering en leiden daardoor tot verlaging van de kosten. DTe stelt de kortingen vast via een zogenaamde benchmark ofwel een onderlinge vergelijking van de gastransportbedrijven. Met behulp van deze vergelijking bepaalt DTe hoe efficiënt elk bedrijf is. De efficiency-kortingen voor de gastransportbedrijven variëren van 7,7 procent tot maximaal 9,0 procent per jaar. Gemiddeld moeten de Nederlandse gastransportbedrijven in de periode 2002-2003 8,9 procent efficiënter gaan werken dan in 2001. Ieder gastransportbedrijf moet zijn efficiency-korting verwerken in de tarieven voor consumenten en andere beschermde afnemers. Daarnaast heeft DTe de leveringsbedrijven van gas voor consumenten en andere beschermde afnemers eveneens een efficiency-korting opgelegd. Deze houdt in dat de tarieven (exclusief inkoopkosten gas) voor de komende twee jaar zijn bevroren. In totaal leveren de efficiencykortingen in twee jaar tijd voor de afnemers een besparing op van ruim EUR 230 miljoen. Hierbij moet worden aangetekend dat tegen de meeste besluiten inzake de efficiency-kortingen bezwaar is aangetekend.
3.3.4 Keuzevrijheid? Sinds 1 juli 2001 is de markt voor groene stroom volledig geliberaliseerd. Ook kleinverbruikers kunnen vrij kiezen bij welk energiebedrijf zij groene stroom willen kopen. TenneT heeft een taak gekregen in de uitvoering van het systeem van groencertificaten. De groene elektriciteitsmarkt is hiermee als eerste volledig opengesteld voor concurrentie.
Artikel 11-voorwaarden Na vaststelling van de Richtlijnen Gastransport voor het jaar 2002 en de Richtlijnen Gasopslag voor het jaar 2002 is DTe in september 2001 gestart met de beoordeling van de artikel 11-voorwaarden van de Gaswet. De gastransportbedrijven hebben deze voorwaarden in ontwerp bij DTe ingediend. De voorwaarden beogen een stelsel van vereisten waaraan de leidingen en installaties van degene
56
In de loop van 2001 is zichtbaar geworden hoe bestaande en nieuwe partijen op de energiemarkt omgaan met hun klanten. Hoe vlot kunnen afnemers veranderen van energiebedrijf en wat zijn de marketingstrategieën? Het jaar 2001 kenmerkte zich in ieder geval door een sterke toename van reclame-uitingen door energiebedrijven in bladen, op televisie en tijdens grote evenementen.
Jaarverslag NMa 2001 - 3 Sectorspecifiek toezicht
In 2001 zijn het belang en de noodzaak duidelijk geworden dat partijen zich goed moeten voorbereiden op de toetreding tot de vrije energiemarkt. Dat geldt zowel voor energiebedrijven maar zeker ook voor de aanstaande vrije klanten. Zonder adequate voorbereiding kan men niet optimaal profiteren van de liberalisering van de elektriciteits- en gasmarkt. DTe heeft het liberaliseringsproces in 2001 nauwgezet gevolgd. Mede op basis van signalen uit de markt heeft DTe een paar maal geïntervenieerd richting netbeheerders en de ‘2002-afnemers’. Zo is in mei 2001 aan netbeheerders duidelijk gemaakt dat de kosten die zij maken wanneer een klant van leverancier wisselt niet bij de klant en ook niet bij de leverancier in rekening mogen brengen. Immers, deze kosten heeft DTe reeds tijdens het vaststellen van de starttarieven meegenomen. Voor verhuiskosten mag de netbeheerder evenmin aparte tarieven in rekening brengen. De meter behoort tot het zogenaamde ‘vrije domein’. Dit betekent dat ook andere ondernemingen dan de netbeheerder nieuwe meters mogen leveren. In de tweede helft van 2001 hielden de signalen aan over onvoldoende voorbereiding van netbeheerders en afnemers. Daarnaast konden afnemers voorbeelden noemen waaruit bleek dat energiebedrijven zodanige aanbiedingen deden aan klanten dat deze klanten pas per 1 januari 2003 keuzevrijheid zouden krijgen. DTe heeft daarom begin oktober een open brief gestuurd aan alle marktpartijen. In deze brief heeft DTe zijn visie gegeven op onder meer het splitsen van bestaande contracten en de daarbij te hanteren opzegtermijnen. Daarnaast is nogmaals ingegaan op het feit dat de meter tot het ‘vrije domein’ behoort.
3.3.5
Ontwikkeling tarieven
DTe volgt prijsontwikkelingen actief. Met name bij de leveringstarieven zorgt DTe er elk kwartaal voor dat zij de leveringstarieven voor de beschermde afnemers aanpast aan marktontwikkelingen. De Elektriciteitswet 1998 bepaalt dat ook beschermde afnemers moeten kunnen profiteren van tariefontwikkelingen in het vrije deel van de markt. Nadat in 2000 de efficiency-korting voor de vergunninghouders elektriciteit werd vastgesteld, heeft DTe voor 2001 het systeem van maatstaf- ofwel yardstickregulering geïntroduceerd. Dit heeft vooral effect op de inkoopkosten van de vergunninghouders. Met deze systematiek stelt DTe zowel de inkoopkosten vast voor een vergunninghouder op basis van 50 procent van zijn inkoopkosten als de gemiddelde inkoopkosten van alle vergunninghouders, met uitzondering van de betreffende vergunninghouder. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft in februari 2002 uitspraak
gedaan over het beroep van N.V. Rendo. Dit energiebedrijf had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van augustus 2001 over de leveringstarieven elektriciteit over het eerste kwartaal 2001. De uitspraak heeft onder meer tot gevolg dat de Minister op basis van een advies van DTe een nieuw X-besluit voor de vergunninghouders elektriciteit dient te nemen. Eind maart 2001 heeft DTe de methode vastgelegd om de maximum leveringstarieven gas voor beschermde afnemers te bepalen voor de periode 1 april 2001 tot 1 januari 2002. Hierdoor zijn partijen verplicht hun feitelijke inkoopkosten per kwartaal te publiceren, waarna DTe leveringstarieven voor ieder kwartaal bekend zou maken. In een uitspraak in kort geding van 6 juli 2001 heeft de Rechtbank ’s-Gravenhage de inkoopgegevens vertrouwelijk verklaard. Het oordeel was gebaseerd op het feit dat er op grond van de Gaswet geen plicht bestaat om deze inkoopgegevens bekend te maken. Omdat DTe de wettelijke plicht heeft om maximum leveringstarieven vast te stellen, heeft zij besloten elk kwartaal de inkoopkosten van de verschillende gasleveringsbedrijven op te vragen. Voor de gasleveringsbedrijven bestaan de inkoopkosten voornamelijk uit de prijs die de vergunninghouder zelf voor dat gas moet betalen en het transporttarief voor het landelijk hoge druk gasnet. Bij de tariefvoorstellen die de gasleveringsbedrijven bij DTe moeten indienen, verhoogt DTe de inkoopkosten met een opslag. De inkoopkosten en de opslag samen vormen de leveringstarieven gas voor beschermde afnemers. DTe wil de tariefontwikkelingen nog actiever gaan volgen, zowel op nationaal als internationaal niveau. De informatie die DTe hierover verzamelt wil zij actief communiceren naar marktpartijen via de nieuwsbrief EnergieFocus en een aparte datasectie op de website (www.nma-dte.nl). DTe ziet het nadrukkelijk als haar taak om meer aandacht te besteden aan bedrijfs- en publieksinformatie. In 2001 is DTe gestart met het project Codata. Met dit project wil DTe de reguliere informatiestromen tussen energiebedrijven en DTe beter stroomlijnen. De kwaliteit van data wordt steeds belangrijker. Van belang is zowel de kwaliteit van de informatievraag, de aangeleverde informatie als de verwerking én de archivering van de informatie.
3.3.6 Technische Voorwaarden DTe heeft in 2001 tien besluiten tot wijziging van de Technische Voorwaarden (Netcode, Systeemcode en Meetcode) genomen. De belangrijkste staan hieronder kort beschreven.
57
Partijen krijgen op de elektriciteitsmarkt meer mogelijkheden om hun energieprogramma’s te wijzigen. Met de wijziging van de Net- en Systeemcode heeft DTe gehoor gegeven aan de wens in de markt om beter en sneller te kunnen inspelen op actuele fluctuaties tussen vraag en aanbod van elektriciteit. Partijen kunnen nu op elk heel uur (24 keer per etmaal in plaats van 12 keer) hun Energieprogramma’s wijzigen. Bovendien hoeven dergelijke wijzigingen slechts één uur tevoren bij TenneT gemeld te worden, in plaats van twee uur. DTe heeft een regeling opgezet om klanten, in geval van een ernstige storing, door de verantwoordelijke netbeheerder te laten compenseren. Wanneer een storing langer dan vier uur duurt, moet het verantwoordelijke bedrijf elk gedupeerd huishouden EUR 35 (NLG 75,–) vergoeden. De termijn van vier uur gaat in vanaf het moment waarop de eerste klant de storing meldt. Deze compensatie staat los van eventuele aansprakelijkheidsclaims. Daarnaast heeft DTe op het gebied van de klantenservice eisen vastgesteld waaraan netbeheerders moeten voldoen, bijvoorbeeld hoe snel een monteur moet komen als een storing wordt gemeld. Ook zijn termijnen aangegeven voor de afhandeling van correspondentie en voor de aankondiging van werkzaamheden. Het vrij worden van de middengroep energiegebruikers per 1 januari 2002 heeft in 2001 geleid tot wijziging van de Technische Voorwaarden. De Meetcode is aangevuld met een methodiek voor het bepalen van de belastingprofielen. Dergelijke profielen zijn nodig om de onbalans tussen vraag en aanbod vast te stellen, met name bij afnemers van wie het transportvermogen minder dan 0,1 MW bedraagt. In dit besluit heeft DTe tevens aangekondigd dat, met het oog op de liberalisering van de middengroep, per klantgroep profielen worden opgesteld. Daarnaast zijn de technische voorwaarden gewijzigd ten behoeve van de vrijmaking van de markt voor duurzame elektriciteit. De Netcode is gewijzigd waardoor TenneT tot en met 31 maart 2005 niet meer dan 900 MW mag reserveren voor het transport ter uitvoering van de in 1989 en 1990 door de toenmalige Samenwerkende elektriciteitsproductiebedrijven (Sep) afgesloten lange termijn importcontracten. Deze wijziging van de Netcode is een rechtstreeks gevolg van de inwerkingtreding van artikel 13 van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector. In de Systeemcode is de vestigingseis voor een programmaverantwoordelijke vervallen. Dit betekent dat nu ook buitenlandse bedrijven kunnen worden erkend als Nederlandse programmaverantwoordelijke.
58
3.3.7
Tarievencode
De Tarievencode is in 2001 op een paar onderdelen gewijzigd. DTe heeft een wijziging aangebracht in de toerekening van kosten van het Extra Hoogspanningsnetvlak aan de Hoogspanningsnetvlakken. Daarnaast is een nadere duiding van de definitie van de kalenderweek in de Tarievencode opgenomen. DTe gaat nader onderzoek doen naar voorstellen over de systematiek van de nacalculatie van ondermeer het Landelijk Uniform Producententransporttarief (LUP). Besluitvorming is aangehouden totdat er voldoende duidelijkheid is over de vraag welke wijzigingen er in de gehele Tarievencode moeten worden aangebracht om consistent te blijven met de in artikel 41 van de Elektriciteitswet 1998 neergelegde reguleringsmethodiek voor nettarieven zoals deze door DTe wordt toegepast.
3.3.8 Kwaliteit netbeheerders Op grond van artikel 39 van de Elektriciteitswet 1998 moeten alle netbeheerders jaarlijks voor 1 november aan DTe een verslag sturen over de mate waarin iedere netbeheerder het kalenderjaar daarvoor er in is geslaagd om de kwaliteitscriteria na te leven, waaraan de dienstverlening richting klanten moet voldoen. Volgens hoofdstuk 6 van de Netcode moeten de netbeheerders in deze rapportage ondermeer ingaan op de frequentie en de gemiddelde duur van de onderbrekingen van de transportdienst op het net, de maximale tijd van de afhandeling van die onderbrekingen en de beantwoording van correspondentie. De gezamenlijke netbeheerders hebben samen met de Consumentenbond een kwaliteitsmeter ontwikkeld, gericht op consumenten en kleinzakelijke klanten. De gezamenlijke netbeheerders hebben in het najaar van 2001 voor het eerst gerapporteerd over deze kwaliteitsmeter in de EnergieNed-uitgave ‘Netbeheer in Nederland 2001’. Aan DTe is gemeld dat deze rapportage ook gezien moet worden als de rapportage over het jaar 2000 in het kader van artikel 39 van de Elektriciteitswet 1998. In 2000 waren de kwaliteitscriteria voor klantenservice en ernstige storingen nog niet vastgesteld. Derhalve richten de bevindingen van DTe zich op bovengenoemde rapportage. Niet alle netbeheerders hebben deelgenomen aan de totstandkoming van de rapportage. Uit de cijfers van de deelnemende netbeheerders kan worden geconcludeerd dat de betrouwbaarheid van de elektriciteitsnetten in Nederland in 2000 geen significante wijziging heeft ondergaan ten opzicht van de voorgaande jaren. DTe acht het onwaarschijnlijk dat in 2000 al eventuele effecten van de liberalisering op de betrouwbaarheid kunnen worden gesignaleerd. Aangezien in 2001 de kwaliteitscriteria in hoofd-
Jaarverslag NMa 2001 - 3 Sectorspecifiek toezicht
stuk 6 van de Netcode zijn vastgesteld, gaat DTe ervan uit dat de rapportage over het jaar 2001 wel volledig zal zijn.
Gasunie de Richtlijnen 2001 niet zou naleven. Tegen het besluit om geen bindende aanwijzing te geven aan Gasunie hebben deze partijen bezwaar aangetekend.
3.3.9 Toezicht op naleving Het toezicht op naleving omvat een breed scala aan activiteiten, waaronder voorlichting en advies. DTe kan reeds in een vroeg stadium voorkomen dat een met de wet strijdige situatie ontstaat. Daarnaast is het mogelijk via bindende aanwijzingen ervoor te zorgen dat partijen regels alsnog naleven. Wanneer deze maatregelen geen effect hebben, kan DTe een handhavinginstrument met een dwingend karakter inzetten, zoals de last onder dwangsom.
DTe heeft in 2001 van Wupperman Staal Nederland B.V. een aanvraag ontvangen voor het geven van een bindende aanwijzing aan Essent Netwerk Brabant B.V. Aanleiding voor de aanvraag was een verschil van inzicht tussen Wuppperman en Essent over het begrip aansluiting en het in rekening brengen door Essent van een periodiek aansluittarief. DTe heeft de aanvraag afgewezen omdat niet is vastgesteld dat Essent Netwerk Brabant B.V. in strijd heeft gehandeld met de Elektriciteitswet 1998.
3.3.10 Geschillenbeslechting DTe richt zich bij het toezicht op naleving van de Elektriciteitwet 1998 en de Gaswet op de volgende drie hoofdthema’s: 1 bewerkstelligen dat toegang tot de elektriciteits- en gasnetten tegen transparante en non-discriminatoire voorwaarden mogelijk is; 2 er op toezien dat gebonden afnemers worden beschermd en kleinverbruikers voldoende van de voordelen van de liberalisering van de energiemarkten kunnen profiteren; 3 de marktwerking op de elektriciteits- en gasmarkt bevorderen. Uitgangspunt hierbij is en blijft dat partijen zelf verantwoordelijk zijn voor het op de juiste wijze uitvoeren van de aan hen opgelegde wettelijke taken. Wanneer de wijziging van de Mededingingswet (met het oog op de zbo-status van de NMa) in werking is getreden, dient DTe jaarlijks bij de Minister een handhavingsplan in. De organisaties Vereniging voor Energie, Milieu en Water (VEMW), de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI) en de vereniging Vrij handels Organisaties voor Elektriciteit en Gas (VOEG) hadden eind 2000 een verzoek ingediend bij DTe een bindende aanwijzing op te leggen aan Gasunie. Deze aanwijzing was bedoeld voor de indicatieve tarieven en voorwaarden 2001, zoals Gasunie deze had vastgesteld op basis van de Richtlijnen 2001. In februari 2001 hebben het Productschap Tuinbouw (PT), de Sectorcommissie van het Productschap Tuinbouw (SPT) en de heer F.H. Hoogervorst (individuele tuinder) een soortgelijke aanvraag bij DTe ingediend. DTe heeft het verzoek tot het geven van een bindende aanwijzing aan Gasunie afgewezen. Bij de beoordeling van deze aanvragen heeft DTe meegewogen dat het jaar 2001 voor de partijen op de gasmarkt een overgangsjaar was. Bovendien waren geen concrete gegevens beschikbaar om te concluderen dat
Op 30 augustus 2001 hebben de NMa en DTe samen de Beleidsregels geschillenbeslechting5 vastgesteld. Hiermee willen zij informatie en transparantie bieden aan partijen in de elektriciteits- en gassector. Ook hebben de beleidsregels tot doel te vermijden dat dezelfde vraagstukken door marktpartijen aan meerdere instanties worden voorgelegd. Geschillen gaan in het algemeen over de toegang tot het elektriciteitsnet, het gastransportnet of de gasopslaginstallatie. In 2001 heeft de NMa geen verzoek om geschillenbeslechting omtrent de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet ontvangen. Uitgangspunt bij de beleidsregels is dat, voor zover mogelijk, DTe het geschil afdoet met behulp van de handhavingsbevoegdheden op grond van de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet. Wanneer dit niet mogelijk is, behandelt de NMa het geschil volgens de in de beleidsregels aangegeven procedure. Voorwaarde hierbij is dat de partij die een geschil voorlegt aan de NMa, voldoende gegevens aanlevert. De NMa kan een sanctiebesluit nemen of een voorlopige maatregel opleggen. In de loop van 2002 wordt op de websites van de NMa en DTe beschreven op welke wijze partijen een geschil bij de NMa aanhangig kunnen maken en welke gegevens de partijen dienen aan te leveren.
5 Staatscourant 2001, nr. 168: Beleidsregels van de directeur-generaal van de NMa en de directeur DTe met betrekking tot samenwerking bij de behandeling van verzoeken om geschillenbeslechting op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.
59
3.3.11 Bijdragenregeling De Minister heeft in 2001, in verband met de taken die de NMa en DTe hebben op grond van de Gaswet, het Besluit kostenverhaal elektriciteit vervangen door het Besluit kostenverhaal energie6. Eind oktober 2001 zijn de concrete bedragen voor 2001 uitgewerkt in de Regeling kostenverhaal energie 20017. De overschrijding van de begroting 2000 en de begroting 2001 bedroegen gezamenlijk EUR 7,1 miljoen (NLG 15,6 miljoen). Op grond hiervan heeft DTe totaal EUR 4,1 miljoen (NLG 8,9 miljoen) aan jaarlijkse rekeningen verstuurd aan de vergunninghouders en netbeheerders elektriciteit en gas.
3.3.12 Besluiten op bezwaren en voorlopige voorzieningen energie Kenmerken procesverloop energie Op energiegebied leiden de vele en snelle ontwikkelingen tot het regelmatig aanscherpen en bijstellen van de juridische invalshoek. Op basis van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet is in 2001 een groot aantal besluiten door DTe genomen. Tegen deze besluiten is niet alleen door de betrokken ondernemingen, maar ook door derden bezwaar aangetekend. In een aantal gevallen hebben ondernemingen om een voorlopige voorziening of om versnelde behandeling gevraagd bij het CBb. De behandeling van de bezwaren en beroepen is aan de NMa gemandateerd. De Juridische Dienst van de NMa is belast met de voorbereiding van bezwaren en beroepen. Op deze wijze wordt het bestreden besluit zo objectief mogelijk heroverwogen. Energiebedrijven moeten zich nu en de komende jaren een positie op de vrije energiemarkt verwerven. Uiteraard zijn hier grote belangen mee gemoeid. Het is dan ook niet verwonderlijk dat energiebedrijven de besluiten van DTe aanvechten. De ervaring heeft inmiddels geleerd dat tegen bijna ieder besluit van DTe bezwaar wordt aangetekend door belanghebbenden, en dat tegen beslissingen op bezwaar vervolgens weer veelvuldig beroep wordt aangetekend bij het CBb. De bezwaren tegen de door DTe genomen besluiten onderscheiden zich van de bezwaren op mededingingsrechtelijk terrein door hun sterke onderlinge samenhang. In een aantal gevallen is gekozen voor een gevoegde ofwel geclusterde behandeling van bezwaren tegen bepaalde besluiten van DTe. Een goed voorbeeld is de gevoegde behandeling van alle bezwaren tegen de X-besluiten elektriciteit. Op deze manier wordt het proces van bezwaarbehandeling meer gestroomlijnd én wordt recht
60
gedaan aan de onderlinge samenhang van de besluiten. Door de geclusterde behandeling van bezwaarschriften die zijn gericht tegen één besluit kan de doorlooptijd van behandeling soms oplopen. Dit leidt veelal tot kritiek bij bezwaarmakende partijen. Echter, hierdoor is het juist mogelijk om nieuwe inzichten mee te laten wegen die zijn ontwikkeld tussen het totstandkomen van het besluit en de beslissing op bezwaar.
Besluiten op bezwaren energie • Efficiencykortingen netbeheerders elektriciteit DTe heeft in het kader van de regulering in september 2000 voor iedere netbeheerder een korting (X-factor) vastgesteld voor de periode 2001 tot en met 2003 om een doelmatige bedrijfsvoering te bevorderen. Deze korting werkt door in de tarieven voor het gebruik van het elektriciteitsnet. DTe hoopt hiermee de doelmatigheid dusdanig te stimuleren dat uiteindelijk alle bedrijven op een vergelijkbaar efficiëntie niveau uitkomen, hetgeen resulteert in lagere tarieven. De meeste netbeheerders hebben bezwaar aangetekend tegen het aan hen individueel opgelegde X-besluit. NuonNet heeft bezwaar ingediend tegen alle X-besluiten. Het bezwaar van de meeste netbeheerders richtte zich tegen de door DTe gehanteerde benchmark-methode. Via deze methode zijn de prestaties van netbeheerders onderling vergeleken. Het merendeel van de netbeheerders maakte bezwaar tegen de standaardisatiemethode waarmee DTe vermogenskosten onderling vergelijkt. Volgens de netbeheerders houdt deze methode onvoldoende rekening met bedrijfsspecifieke kenmerken. De X-besluiten kennen een onderlinge samenhang. Dat wil zeggen dat als DTe een individueel X-besluit wijzigt, dit gevolgen kan hebben voor andere X-besluiten. DTe acht het terecht dat NuonNet zijn bezwaar tegen alle X-besluiten heeft gericht. Op grond hiervan heeft DTe besloten de X-besluiten te heroverwegen en de reguleringsmethode op een aantal onderdelen aan te passen. De bezwaren tegen benchmarking in het algemeen en de gehanteerde benchmarkmethode in het bijzonder heeft DTe ongegrond verklaard. DTe is namelijk van mening dat de door haar uitgevoerde benchmarking en onderliggende benchmarkmethode bij uitstek geschikt zijn om de efficiëntie van bedrijven te meten. Uiteraard dienen de resultaten van de benchmarking de daadwerkelijke efficiëntieverschillen te weerspiegelen.
6 Staatsblad 2001, nr. 338. 7 Staatscourant 2001, nr. 208.
Jaarverslag NMa 2001 - 3 Sectorspecifiek toezicht
• Tarievencode elektriciteit en het Landelijk Uniform Producententarief DTe heeft op 5 december 2001 beslist op de bezwaren tegen het besluit van 16 november 2000 tot wijziging van de Tarievencode en het besluit van 13 december 2000 tot vaststelling van het Landelijk Uniform Producententransporttarief (LUP) voor het jaar 2001 (nr. 00-105). Deze wijziging van de Tarievencode (nr. 00-068) houdt in dat partijen, die via de landsgrensoverschrijdende netten elektriciteit invoeren voor de Nederlandse markt, door de wijziging geen LUP betalen. De bezwaren hiertegen hebben niet geleid tot wijziging, onder andere omdat partijen niet onevenredig worden geschaad. De tweede wijziging heeft betrekking op de positie van afnemers die slechts een zeer beperkt aantal uren per jaar elektriciteit afnemen. Deze afnemers betalen een lager tarief. Ook deze bezwaren hebben niet geleid tot wijziging, omdat het grootste deel van de groep voor wie het is bedoeld van dit tarief profiteren. • Begrip vrije aansluiting Het Productschap Tuinbouw heeft afgelopen jaar aan de Minister gevraagd of zij het begrip ‘vrije aansluiting’ in de Gaswet kan verduidelijken omdat dit begrip niet duidelijk in de Gaswet staat omschreven. Het standpunt van DTe is dat het plaatsen van gasmeters bij vrije afnemers tot het vrije domein behoort en dus geen exclusieve taak is van de netbeheerder. Dit standpunt heeft DTe in 2001 een aantal malen aan de markt kenbaar gemaakt. Daarnaast was het niet duidelijk of een warmte-installatie op het terrein van een tuinder volgens de Gaswet wel of geen een aparte aansluiting is. De Minister heeft deze vragen doorgestuurd naar DTe. Tegen het antwoord van DTe heeft het Productschap Tuinbouw een bezwaarschrift ingediend. Op 17 oktober 2001 heeft DTe het bezwaarschrift nietontvankelijk verklaard omdat er hier geen sprake is van een besluit maar van een visie van DTe op de interpretatie van de Gaswet waar nog discussie over mogelijk is. • Leveringsvergunningen gas DTe verleent vergunningen voor de levering van gas aan beschermde afnemers. Om in aanmerking te komen voor een dergelijke vergunning moet de aanvrager aantonen dat hij voldoende voorzieningen heeft getroffen om aan de beschermde afnemers te kunnen leveren. In de Uitvoeringsregeling Gaswet staat beschreven wat DTe verstaat onder voldoende voorzieningen. Afgelopen jaar was DTe van mening dat Essent Energie Brabant B.V. en Essent Energie Limburg B.V. niet konden aantonen dat zij voldoende voorzieningen hadden getroffen om levering van gas aan beschermde afnemers te kunnen waarborgen. DTe heeft beide bedrijven vervolgens een vergunning
onder voorwaarden afgegeven. Zij hebben hier bezwaar tegen ingediend en alsnog aangetoond dat zij voldoende voorzieningen hebben getroffen voor de levering van gas. Vervolgens heeft DTe de vergunningen verleend zonder de bedoelde voorwaarden.
Voorlopige voorzieningen • Landelijk Uniform Producententarief De president van het CBb heeft in maart 2001 geweigerd een voorlopige voorziening te treffen voor het LUP. De Nederlandse elektriciteitsproducenten waren van mening dat zij dit tarief niet hoefden te betalen. Omdat het LUP deels gebaseerd is op de Tarievencode hebben de elektriciteitsproducenten eveneens beroep aangetekend tegen deze Tarievencode. In deze uitspaak heeft de president aangegeven dat hij bevoegd is om in beroep over de Tarievencode te oordelen, ondanks het feit dat de Tarievencode mogelijk een algemeen verbindend voorschrift is, waartegen in het algemeen geen beroep bij de bestuursrechter openstaat. De president vond het onvoldoende aannemelijk dat de financiële belangen van verzoekers zo zeer in het gedrang komen dat een voorlopige voorziening noodzakelijk is. Dit baseert de president op de geringe invloed van het LUP op de Nederlandse stroomprijs. • Capaciteitsveiling DTe heeft reeds in 2000 bepaald dat er een veiling wordt gehouden voor de transportcapaciteit over de zogenaamde interconnectoren ofwel de landsgrensoverschrijdende transportnetten. De VEMW, de VNCI en de Federatie voor Metaal en Electrotechnische IndustrieContactgroep van werkgevers in de Metaalnijverheid(FME-CWM) hebben vervolgens aan de president van het CBb gevraagd om een voorlopige voorziening om alle capaciteit van de interconnectoren te verhandelen via de veiling. Een deel van deze capaciteit wordt niet op de veiling verhandeld, maar mag worden gebruikt voor de in het verleden door de Samenwerkende elektriciteitsproductie bedrijven (Sep) afgesloten overeenkomsten met buitenlandse producenten. De president wees op 9 februari 2001 het verzoek af. Hij gaf aan dat de zogenoemde voorrangspositie van Sep op korte termijn in de Elektriciteitswet 1998 wordt opgenomen, waarna voorlopige voorziening niet meer mogelijk is, gezien de zeer korte duur van een dergelijke voorziening. Hierdoor was het niet aannemelijk dat de belangen van de bezwaar makende partijen tijdens deze korte periode te zeer in de knel zouden raken. De president heeft daarbij meegewogen dat Sep juist een belang heeft bij het niet treffen van een voorziening.
61
3.3.13 Adviezen aan de Minister • Lange termijn capaciteitsontwikkeling: Californische toestanden? DTe heeft op verzoek van de Minister kort na het optreden van de grote stroomonderbrekingen in Californië een antwoord geformuleerd op de vraag of dergelijke problemen zich op korte of (middel)lange termijn ook in Nederland zouden kunnen voordoen. DTe heeft daarvoor de elektriciteitsmarkt van Californië geanalyseerd en deze vergeleken met de Nederlandse situatie. Aan de hand van deze analyse heeft DTe geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat deze problematiek zich op korte termijn in Nederland zal voordoen. Hoewel er op (middel)lange termijn meer onzekerheden zijn, is het evenmin aannemelijk dat dit op wat langere termijn gebeurt. Vervolgens heeft de Minister in september 2001 gevraagd om een antwoord op de vraag of de Nederlandse wet- en regelgeving voldoende is toegerust om een mogelijk onderaanbod op de Nederlandse energiemarkt te voorzien en te voorkomen. Zijn er in de wet- en regelgeving voldoende mechanismen om desgewenst in te grijpen of zijn nadere maatregelen nodig? Zo ja welke en op welke termijn? In november 2001 heeft DTe aan de Minister haar advies “leveringszekerheid van de Nederlandse elektriciteitsvoorziening op de lange termijn” aangeboden. Hierin meldt DTe dat de huidige wet- en regelgeving onvoldoende is toegerust om een onderaanbod op de energiemarkt te voorzien en te voorkomen. Zo ontbreken wettelijke mechanismen voor de Minister om in te grijpen op de markt voor opwekkingscapaciteit. DTe adviseert echter vooralsnog geen concrete maatregelen te nemen om mogelijke onderinvestering te bestrijden, maar eerst nader te onderzoeken in hoeverre in Nederland een dergelijk probleem kan ontstaan. Ook omdat het niet zeker is dat de Nederlandse markt tot onderinvestering neigt. Op dit moment zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om een goede inschatting te kunnen maken van de voorzieningszekerheid op termijn. DTe constateert eveneens dat de formele verantwoordelijkheden voor het monitoren van de leveringszekerheid onvoldoende helder zijn. In feite draagt geen enkele partij de formele verantwoordelijkheid voor het monitoren van de leveringszekerheid. TenneT heeft op basis van de Elektriciteitswet 1998 een formele verantwoordelijkheid voor “het treffen van voorzieningen in verband met de leveringszekerheid”. Maar dit wetsartikel richt zich alleen op de korte termijn ofwel de operationele aspecten van de leveringszekerheid.
62
In het advies geeft DTe aan dat een wettelijke regeling wenselijk is om een adequaat monitoringsysteem voor de ontwikkeling van de beschikbare productiecapaciteit op te kunnen zetten. Deze regeling zou marktpartijen moeten verplichten om periodiek een actueel overzicht te overleggen van het in Nederland beschikbare productievermogen inclusief de industriële en overige decentrale eenheden. Het ligt voor de hand om TenneT de taak te geven deze informatie bij marktpartijen op te vragen en in samengevatte vorm te laten publiceren. Daarnaast adviseert DTe de Minister om een vergunningsplicht in te stellen voor productie-eenheden. Behalve dat een dergelijke vergunningsplicht inzicht geeft in nieuwbouwplannen, kan de Minister ook voorschriften opnemen voor het buiten bedrijf stellen van eenheden. Tevens is het mogelijk een verplichting op te nemen om afgeschreven centrales te koop aan te bieden of centrales enige tijd in geconserveerde staat te behouden voordat ze worden ontmanteld. Tenslotte heeft DTe de Minister geadviseerd om de leveringszekerheid op Europees niveau op de agenda te zetten, gelet op de ontwikkeling van de nationale stroommarkten naar één geïntegreerde Europese markt. De omvang van de Nederlandse import kan in de toekomst een afhankelijkheid creëren van buurlanden wat een zekere kwetsbaarheid van de leveringszekerheid met zich brengt. Waarborgen kunnen de leveringszekerheid van Nederlandse afnemers vergroten wanneer buurlanden niet in staat zijn hun productietekorten ‘op te lossen’ door exporten te reduceren. • Ontheffingen ex. artikel 15 Elektriciteitswet Rechtspersonen die een elektriciteitsnet in eigendom hebben waarop een beperkt aantal natuurlijke personen of rechtspersonen is aangesloten, kunnen van de Minister een ontheffing krijgen van de plicht om een netbeheerder aan te wijzen. De Minister baseert zich op een advies van DTe. In 2000 zijn er van de 122 ontheffingsverzoeken 73 door de Minister gehonoreerd. In 2001 kwamen ontheffingsverzoeken nog slechts sporadisch voor: negen maal. Op drie verzoeken heeft de Minister in 2001 positief beslist. • Instemming met de aanwijzing van de netbeheerders gas DTe heeft in 2001 op verzoek van de Minister alle aanwijzingen van netbeheerders gas beoordeeld en getoetst aan de Gaswet en de beleidsregel netbeheerder gas. In maart 2001 waren de adviezen van DTe aan de Minister gereed. Toen was in de Tweede Kamer echter de discussie over privatisering van energiebedrijven actueel. De Minister heeft er destijds voor gekozen om de
Jaarverslag NMa 2001 - 3 Sectorspecifiek toezicht
instemmingsbesluiten voor de netbeheerders gas aan te houden en eerst de conclusies van de discussie in de Tweede Kamer af te wachten. Zoals reeds eerder aan de orde kwam, is tot 2004 onder een aantal voorwaarden privatisering van 49 procent van de aandelen van de regionale netbeheerders mogelijk. De belangrijkste voorwaarden zijn het aanscherpen van de onafhankelijkheid van de netbeheerder en het splitsen van het juridisch en economisch eigendom. Daarnaast zijn extra voorwaarden geformuleerd ten aanzien van de benoeming en de onafhankelijkheid van commissarissen en bestuurders van de netbeheerder. Vervolgens is aan de gasbedrijven de keus voorgelegd om het huidige instemmingsverzoek te handhaven of om het verzoek (bijvoorbeeld vooruitlopend op een privatiseringsverzoek) aan te passen aan de beleidsregels. Ten aanzien van bedrijven die ervoor hebben gekozen het verzoek te handhaven zijn door DTe de adviezen en conceptinstemmingsbesluiten gemaakt en aan de Minister voorgelegd. Deze heeft de besluiten in december 2001 genomen en verstuurd naar de betreffende gasbedrijven. Circa vijf gasbedrijven hebben aangekondigd een aangepast instemmingsverzoek te doen. • Capaciteitsplannen Op basis van artikel 21 van de Elektriciteitswet 1998 zijn alle netbeheerders verplicht capaciteitsplannen in te dienen bij DTe. In deze capaciteitsplannen geven netbeheerders ramingen van de totale behoefte aan transportcapaciteit voor de komende zeven jaar. Aan de hand van deze capaciteitsplannen heeft DTe de Minister gemeld dat er geen reden bestaat te veronderstellen dat de netbeheerders op korte termijn in onvoldoende mate kunnen voorzien in de totale behoefte aan transportcapaciteit op de elektriciteitsnetten. De netbeheerders kunnen hun transporttaak naar behoren vervullen. Op basis van het advies van DTe heeft de Minister dan ook geen gebruik gemaakt van haar bevoegdheid, ex artikel 22, tweede lid van de Elektriciteitswet 1998, een netbeheerder op te dragen voorzieningen te treffen om zeker te stellen dat het transport van elektriciteit in voldoende mate of op een doelmatige wijze plaatsvindt. In het advies aan de Minister heeft DTe wel aangegeven dat zij nader onderzoek zal doen naar de dynamiek in de ontwikkeling van de beschikbaarheid van het productievermogen op de Nederlandse markt.
3.4 3.4.1
De Europese energiemarkt Inleiding
De Nederlandse elektriciteits- en gasmarkt maken in toenemende mate onderdeel uit van één Europese markt. DTe ziet zijn werk in Europees verband als één van de speerpunten van het door haar gevoerde beleid. Juist omdat de effectiviteit van marktwerking in de energiesector voor een groot deel samenhangt met de wijze waarop de Europese energiemarkt zich ontwikkelt. DTe is dan ook van mening dat er uiteindelijk één Europese elektriciteits- en gasmarkt ontstaat, maar dat er voorlopig niet één Europese regulator komt, want daarvoor is het uitgangspunt ‘subsidiariteit’ te sterk verankerd in de huidige Europese politiek. DTe brengt de regels voor de Nederlandse markt zoveel mogelijk in lijn met de Europese ontwikkelingen. Daar waar mogelijk anticipeert, stimuleert en neemt DTe initiatieven voor deze markt. Zo neemt DTe actief deel aan de Council for European Energy Regulators (CEER), het Florence Forum (elektriciteit) en het Madrid Forum (gas). In de CEER zijn alle energieregulators van de Europese Unie vertegenwoordigd. De Florence en Madrid fora zijn breder van samenstelling. Daar zijn naast energieregulators ook nationale overheden en internationale brancheorganisaties vertegenwoordigd. Beide fora zit de Europese Commissie voor. Nadruk ligt op de ontwikkeling van één Europese energiemarkt in plaats van een situatie met 15 geliberaliseerde deelmarkten. Op sommige onderdelen heeft DTe een leidende rol, bijvoorbeeld bij het wegnemen van belemmeringen bij het grensoverschrijdend transport van elektriciteit. Daarnaast is DTe voorzitter van een Europese benchmark van netbeheerders van hoogspanningsnetten, de zogenaamde Transmission System Operator (TSO).
3.4.2 Europese elektriciteitsmarkt Het toewerken naar één Europese elektriciteitsmarkt gaat stapsgewijs. Essentieel hierbij zijn een juiste marktstructuur en transparante en non-discriminatoire toegang tot die markt. TenneT heeft in 2001 te kennen gegeven dat zij wil samenwerken met Elia, de voorgenomen netbeheerder van het Belgische hoogspanningsnet. DTe zal samen met TenneT en de Minister een pakket van eisen opstellen en neerleggen bij de Belgische overheid onder welke voorwaarden deze samenwerking doorgang kan vinden. Belangrijk hierbij is de onafhankelijkheid van het netbeheer.
63
De rol van Duitsland vormt een punt van zorg in de Europese elektriciteitsdicussie. De ‘status aparte’ van Duitsland is in 2001 nadrukkelijk zichtbaar geworden. Duitsland kent in tegenstelling tot Nederland meerdere TSO’s en heeft geen regulator die op deze netbeheerders toezicht houdt. Duitsland heeft wel de ‘VerbändeVereinbarung’, een afspraak tussen marktpartijen over onder andere de toegang tot de Duitse elektriciteitsnetwerken. De onafhankelijkheid van het netbeheer is hierdoor niet optimaal gegarandeerd.
heeft ETSO met haar leden overeenstemming bereikt over een tijdelijk systeem. In dit tijdelijke systeem is er ruimte voor een beperkte heffing op internationale transporten van elektriciteit. De CEER en de Europese Commissie hebben uiteindelijk ingestemd met dit tijdelijke systeem onder de strikte voorwaarde dat het maximaal één jaar mag worden toegepast. Daarnaast moeten de CEER en ETSO voortvarend werken aan een lange termijn systeem. Dit systeem moet op 1 januari 2003 geïmplementeerd zijn.
DTe heeft als reguleringsfilosofie dat netbeheerders waar voor hun geld moeten leveren. Om de toegevoegde waarde van de netbeheerder voor klanten te kunnen beoordelen maakt DTe gebruik van benchmarking. Voor distributiebedrijven zijn in ieder land vergelijkbare regionale netbeheerders aanwezig. In de toekomst willen verschillende landen gebruik gaan maken van een reguleringstelsel op basis van internationale vergelijkingen. Om dit te bereiken werkt DTe samen met Noorwegen, Finland, Denemarken en Zweden (de zogenaamde Nordic-groep). De modellen om de benchmark mogelijk te maken worden ontwikkeld onder voorzitterschap van DTe. De eerste studie is in 2001 uitgevoerd en bevindt zich in de afrondende fase.
Voor het 2003-systeem heeft de CEER inmiddels uitgangspunten geformuleerd. Daarmee zijn de fundamenten gelegd voor een permanente systematiek om de kosten tussen beheerders van landelijke hoogspanningsnetten te verdelen. Twee belangrijke uitgangspunten bij dit systeem zijn dat de kosten voor internationaal transport ‘nontransaction based’ zijn. Dat wil zeggen dat de kosten niet afhankelijk mogen zijn van bijvoorbeeld de afstand van het transport. Daarnaast is het verboden om import of export heffingen in rekening te brengen. De Europese marktpartijen zijn veelvuldig geconsulteerd tijdens de totstandkoming van dit systeem. ETSO werkt dit kostenverdeelsysteem in 2002 verder uit. CEER wil dit permanente systeem inbedden in de reguleringsvoorstellen van de Europese Commissie. De voorstellen moeten het internationale transport van elektriciteit verder stimuleren en horen bij de voorstellen tot wijziging van de Europese Richtlijnen voor elektriciteit en gas8.
De elektriciteitsmarkt heeft in 2001 door de toename van de grensoverschrijdende handel in elektriciteit een impuls gekregen. Daaraan lag een aantal nationale oorzaken ten grondslag. Zo is de Overeenkomst van Samenwerking tussen de elektriciteitsproductie bedrijven beëindigd en is de veiling van internationale transportcapaciteit geïntroduceerd. Daarnaast is één van de langlopende contracten tussen de voormalige Samenwerkende elektriciteitsproductiebedrijven en het Duitse VEW beëindigd en is de internationale transportcapaciteit uitgebreid met 400 MW. In internationaal verband heeft de CEER in 2001 hard gewerkt aan een oplossing om de bestaande belemmeringen op te heffen voor de grensoverschrijdende handel in elektriciteit. Het meest urgente probleem vormt de verdeling van de kosten tussen de Europese beheerders van hoogspanningsnetten bij internationale handel in elektriciteit. De CEER moet de uitgangspunten formuleren voor een hanteerbaar systeem. De uitwerking van het systeem is de verantwoordelijkheid van de Europese belangenvereniging voor beheerders van landelijke hoogspanningsnetten (ETSO). In 2001 zijn diverse pogingen om tot een dergelijk systeem te komen spaak gelopen op de positie van Duitsland, dat hecht aan het éénzijdig hanteren van een exportheffing. Uiteindelijk
64
Daarnaast werkt de CEER, parallel aan een adequaat systeem voor de verdeling van de kosten tussen de Europese netbeheerders, aan het voorkomen van opstoppingen aan de landgrenzen en het harmoniseren van de tariefstructuren in de diverse EU-landen. In december 2000 heeft DTe opdracht gegeven tot het houden van een onafhankelijk onderzoek naar de omvang van de beschikbare transportcapaciteit en de daarbij gehanteerde berekeningsmethodiek. De noodzaak voor een dergelijk onderzoek komt voort uit de onduidelijkheid over de omvang van de beschikbare transportcapaciteit tussen Nederland en België respectievelijk Duitsland. Uit dit onderzoek blijkt dat het getal 3900 MW aan landgrensoverschrijdende transportcapaciteit een
8 COM (2001) 125 def: Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 96/92/EG en Richtlijn 98/30/EG betreffende de gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en aardgas. Tevens voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang tot net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit.
Jaarverslag NMa 2001 - 3 Sectorspecifiek toezicht
adequate weergave van de werkelijkheid vormt. Daarnaast blijkt dat het salderen van im- en exportcapaciteit mogelijk is. Daarvoor is optimale samenwerking tussen netbeheerders van de hoogspanningsnetten in België, Duitsland en Nederland noodzakelijk. Naar aanleiding van het rapport heeft TenneT DTe laten weten dat de conclusies van het eindrapport wat betreft het salderen te onderschrijven maar dat er in de praktijk vooralsnog geen optimale samenwerking bestaat met name met de Duitse netbeheerders. De Minister heeft het rapport aangeboden aan de Tweede Kamer.
3.4.3 Europese gasmarkt De Nederlandse gasmarkt is onderdeel van de Europese gasmarkt. DTe ziet er actief op toe dat de Nederlandse gasmarkt binnen Europa geen eiland wordt. In 2001 is als onderdeel van de CEER eveneens een werkgroep gas van start gegaan. Deze werkgroep gaat zich buigen over tariefstructuren, harmonisatie van balanceringsregimes, transparantie van beschikbare transportcapaciteiten en de verdeling daarvan bij schaarste. Zo zal een Europees systeem voor een entry/exit tariefsystematiek veel aandacht krijgen. DTe heeft de keuze voor een dergelijke tariefstructuur al gedaan. DTe heeft daarnaast in de Richtlijnen het balanceringsregime aangepast. Deze keuzes bevorderen de grensoverschrijdende handel in gas. Ook met deze acties voert DTe een actief beleid.
3.5
1 januari 2001 in werking is. Ook op grond van de wetsvoorstellen voor de Wet luchtvaart en de Spoorwegwet zullen naar verwachting sectorspecifieke taken aan de NMa worden toebedeeld. De parlementaire behandeling van beide wetsvoorstellen wordt naar verwachting in de loop van 2002 afgerond. Het toezicht in het kader van de Wet personenvervoer 2000 bestaat uit een algemene taakopdracht en het toezicht op de gemeentelijke vervoerbedrijven (GVB’s). Dit laatste houdt in dat de Vervoerkamer er op toeziet dat de GVB’s alleen openbaar vervoeractiviteiten verrichten. De activiteiten die niet onder het openbaar vervoer vallen, moeten zijn afgesplitst naar een afzonderlijke rechtspersoon. Tevens zal de Vervoerkamer er op toezien dat er tussen de verschillende organisatieonderdelen geen sprake is van verboden kruissubsidie. De Vervoerkamer benut de ervaring die zij heeft opgedaan bij het uitvoeren van de taken in het kader van de Wet personenvervoer 2000 voor de overige toezichtstaken waarover het parlement zich in 2002 uitspreekt. Bij de uitwerking van de relevante wet- en regelgeving kijkt de NMa mee naar de uitvoerbaarheid. Uiteraard let zij hierbij ook op Europese ontwikkelingen. De Vervoerkamer ontwikkelt een toezichtsbeleid en bekijkt de mogelijke interventieinstrumenten zoals de last onder dwangsom en de informele zienswijze. Daarnaast gaan medewerkers van de Vervoerkamer langs bij relevante marktpartijen en maken zij een inventarisatie van de relevante kenmerken van de sector.
Vervoerkamer
Bij de NMa is per 1 september 2001 het project Vervoerkamer in oprichting van start gegaan. Dit project heeft als doel het oprichten van een nieuwe organisatorische eenheid binnen de NMa: de Vervoerkamer. Deze kamer wordt belast met het sectorspecifieke toezicht dat door de wetgever is opgedragen aan de NMa in het kader van de Wet personenvervoer 2000 die sinds
De organisatorische vormgeving van de Vervoerkamer vindt zodanig plaats dat maximale synergie met andere NMa-directies wordt bereikt. De Vervoerkamer voegt een extra dimensie toe aan het kamermodel. Want met de Vervoerkamer wordt voor het eerst sectorspecifiek toezicht uitgevoerd op het beleidsterrein van een ander ministerie dan het ministerie van Economische Zaken, namelijk het ministerie van Verkeer en Waterstaat.
65
Het jaar 2001 in cijfers
4
66
Jaarverslag NMa 2001 - 4 Het jaar 2001 in cijfers
4.1
Inleiding
In de volgende paragrafen wordt een kwantitatief beeld geschetst van de belangrijkste producten van NMa/DTe, voorzien van een korte toelichting. Ten opzichte van het jaar 2000 is in 2001 wederom een groter aantal zaken door de NMa en DTe afgehandeld. Er zijn in totaal 1323 zaken behandeld en afgerond. In 2000 bedroeg dat aantal 896. De stijging in het aantal afgehandelde zaken bedraagt derhalve 48 procent.
In 2001 zijn er 135 voorgenomen concentraties bij de NMa aangemeld. Er zijn 138 zaken afgesloten met een besluit in de meldingsfase, waarvan een aantal reeds in 2000 was aangemeld. In de onderstaande tabel is een aantal belangrijke productiegegevens nader uitgewerkt. Omschrijving
aantal
Concentratiemeldingen
135
Ingetrokken
8
Besluiten in meldingsfase*
138
– waarvan besluiten betreffende fusies (artikel 27, onder a, Mw)
13
– waarvan besluiten betreffende verkrijging Aantal zaken 2000
NMa/DTe 896
2001
van zeggenschap (artikel 27, onder b, Mw)
106
– waarvan besluiten betreffende oprichting
1323
gemeenschappelijke onderneming (artikel 27, onder c, Mw)
Toename in aantallen
+ 427
– waarvan besluit niet toepasselijk in verband met omzetdrempel
7
Toename in procenten
+ 48%
Vergunning vereist
2
Besluiten in vergunningsfase
1
Figuur 4.1 Afgehandelde zaken in 2001
Besluiten ex artikel 40 Mw
1
Besluiten ex artikel 35 lid 3 Mw
0
Verkorte besluiten
Besluiten inzake de Mededingingswet
4.2
Concentratiecontrole
12
45
Opgeschorte zaken (ex artikel 35, lid 2 Mw)
67 (49%)
Binnen vier weken afgerond**
77 (56%)
Aantal prenotificatiegesprekken
18
Aantal informele zienswijzen
35
* waarvan 11 reeds gemeld in 2000 ** dit betreft deels zaken die zijn opgeschort
Krachtens de Mededingingswet geldt een systeem van preventieve toetsing. Dit houdt in dat iedere concentratie die binnen het toepassingsbereik van de Mededingingswet valt, vóór de totstandkoming ter beoordeling aan de NMa moet worden gemeld. Zolang de concentratie niet is gemeld en de NMa de concentratie niet heeft beoordeeld, is het verboden deze tot stand te brengen. De procedure in de Mededingingswet voor toetsing van concentraties bestaat uit twee fasen: de meldingsfase en de vergunningfase. Een melding van een fusievoornemen moet volledige informatie bevatten over de betrokken ondernemingen, omzetgegevens, de aard van de concentratie, de markt(en) waarop de concentratie invloed heeft, de positie van de betrokken ondernemingen daarop, de belangrijkste concurrenten en afnemers op die markt(en) en de overeenkomsten waaruit het concentratievoornemen blijkt. Indien de NMa gedurende de meldingsfase concludeert dat aanvullende informatie nodig is, dan kan zij de benodigde informatie bij de betrokken ondernemingen opvragen. In dat geval wordt de ‘klok’ stilgezet tot de NMa aanvullende informatie ontvangt. Hetzelfde geldt in de vergunningfase.
Figuur 4.2 Concentratiebeoordeling over 2001
De gemiddelde totale behandeltijd van een concentratiezaak in de meldingsfase was in 2001 36,7 dagen. Wanneer wordt geabstraheerd van de drie zaken waarbij partijen er het langst over hebben gedaan om te antwoorden, is het gemiddelde 33,8 dagen. De behandeltijd van de in het jaar 2001 afgesloten zaak in de vergunningfase was 146 dagen. In ruim de helft van het aantal zaken in de meldingsfase was het nodig om aanvullende gegevens te vragen. In figuur 4.3 is een uitsplitsing gemaakt naar de gezamenlijke omzet van de betrokken ondernemingen die een voorgenomen concentratie hebben aangemeld (inclusief de meldingen die in 2001 weer zijn ingetrokken door de aanvragers).
67
Gemeld in
Totaal
Aangemeld in twee lidstaten Nederland en België
3
27
59
13 2
Nederland en Denemarken
3
Nederland en Duitsland
7
Nederland en Italië
1
17 Aangemeld in drie lidstaten
16 21
4
Nederland, België en Duitsland
1
Nederland, Denemarken en Ierland
1
Nederland, Duitsland en Finland
1
Nederland, Duitsland en Verenigd Koninkrijk
1
Aangemeld in meer dan drie lidstaten in miljoenen
Nederland, Australië, België, Finland, Denemarken en Ierland
EUR 113.7-227,2 ƒ 250-500 (27) EUR 227,2-454,5 ƒ 500-1.000 (17) EUR 454,4-909,0 ƒ 1.000-2000 (16)
EUR 909,0-2272,7 ƒ 2.000-5.000 (21) EUR >2272,7 >ƒ 5.000 (59) Onbekend (3)
Figuur 4.3 Gezamenlijke omzet van de betrokken ondernemingen (totaal 143)
1
Nederland, Denemarken, Ierland, Verenigde Staten en Brazilië
1
Nederland, Duitsland, Finland en Verenigd Koninkrijk
1
Nederland, Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Italië
1
Nederland, Ierland, Zweden en Duitsland
1
18
11
11
2
9
20 7
4
Bouwnijverheid (18) Energie en afvalverwerking (11) Financiële dienstverlening (9) Detail- en groothandel (32) Transport (4)
32
Zorg (7) IT-dienstverlening en telecom (20) Horeca en recreatie (2) Vervaardiging van goederen (11) Overige dienstverlening (15)
Figuur 4.4 Onderverdeling naar de sectoren (totaal 131)
Van de 143 concentratiemeldingen die de NMa in 2001 heeft ontvangen, zijn er 23 ook bij mededingingsautoriteiten in de andere EU-lidstaten aangemeld. De verdeling daarvan staat vermeld in figuur 4.5.
68
23
Figuur 4.5 Concentraties met meervoudige melding
4.3
15
1
Nederland, België, Denemarken en Italië
Totaal
Figuur 4.4 laat voor de besluiten ex artikel 37 een onderverdeling zien naar de sectoren waarin de betrokken ondernemingen werkzaam zijn.
6
Concurrentietoezicht
Kartels zijn afspraken tussen ondernemingen (zoals overeenkomsten of besluiten van ondernemersverenigingen) of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die de concurrentie op (een deel van) de markt beperken. Sinds 1 januari 1998 geldt in Nederland een algemeen verbod op kartels. Concurrentiebeperkende afspraken kunnen betrekking hebben op uiteenlopende aspecten van het commerciële beleid van ondernemingen zoals: het vaststellen van prijzen, het verdelen van markten of voorzieningsbronnen, leveringscondities en beperking van de productie of de afzet. Het kartelverbod is van toepassing op alle vormen van concurrentiebeperkende afspraken: schriftelijk én mondeling, horizontaal én verticaal. Concurrentiebeperking kan bovendien voorkomen als ondernemers hun marktgedrag coördineren zonder dat daar uitdrukkelijk afspraken over gemaakt zijn. Concurrentiebeperkende afspraken kunnen in aanmerking komen voor een ontheffing als voldaan is aan de criteria die de wet daarvoor stelt. Een ontheffing moet per geval worden aangevraagd. Voor afspraken die reeds bestonden op het moment van inwerkingtreding van het kartelverbod (1 januari 1998) gold een overgangsregeling. Indien voor
Jaarverslag NMa 2001 - 4 Het jaar 2001 in cijfers
deze afspraken vóór 1 april 1998 een verzoek om ontheffing was ingediend, waren deze afspraken niet verboden zolang NMa niet over het verzoek had beslist.
4.3.1
Ontheffingen onder het overgangsregime
Omschrijving
Aantallen
Beginstand 1998
1040
Correctie voor splitsing dossiers
86
Totaal aantal overgangsontheffingsverzoeken
1126
4.3.2 Reguliere ontheffingsverzoeken Naast het grote aantal ontheffingsverzoeken onder het overgangsregime zijn ook reguliere ontheffingsverzoeken ingediend. Alle ontheffingsverzoeken die na 31 maart 1998 zijn ingediend, behoren tot deze categorie. Het kwantitatieve beeld is als volgt: Omschrijving
Aantallen
Beginstand 1998
89
Afgedaan in 1998
57
Restant in 1998
32
Afgedaan in 1998
486
Correctie voor splitsing dossiers
29
Restant 1998
640
Binnengekomen in 1999
16
Afgedaan in 1999
226
Afgedaan in 1999
Restant 1999
414
Restant 1999
46
Afgedaan in 2000
244
Binnengekomen in 2000
25
Restant 2000
170
Afgedaan in 2000
31
Afgedaan in 2001
133
Restant in 2001
37
Figuur 4.6a Aantallen ontheffingsverzoeken onder het overgangsregime
31
Restant 2000
40
Binnengekomen in 2001
24
Afgedaan 2001
32
Restant 2001
34
Figuur 4.7a Aantallen reguliere ontheffingsverzoeken
3 4 33 10
12
3
90
9
Basis- en Verwerkende Industrie (3) Financiële Dienstverlening en Transport (4) Handel (33)
1
ICT (3) Onderzoek en Opsporing (0) Vrije beroepen, Zorg en Cultuur (90)
Figuur 4.6b Aantallen ontheffingsverzoeken onder het overgangsregime
Basis- en Verwerkende Industrie (12) Financiële Dienstverlening en Transport (1) Handel (9)
ICT (0) Onderzoek en Opsporing (0) Vrije beroepen, Zorg en Cultuur (10)
onderverdeeld naar clusters (totaal 133) Figuur 4.7b Aantallen reguliere ontheffingsverzoeken onderverdeeld naar clusters (totaal 32)
Uit figuur 4.6a en figuur 4.6b blijkt een gestage afhandeling van de onder het overgangsregime ingediende ontheffingverzoeken. Inmiddels zijn ontheffingsverzoeken, ingediend onder het overgangsregime, grotendeels afgewikkeld.
In tabel 4.7a valt op dat het aantal ingediende reguliere ontheffingsverzoeken zich min of meer gestabiliseerd heeft. Ook het aantal afrondingen ligt op hetzelfde niveau als in 2000.
69
4.3.3 Klachten
4.3.4 Oriëntaties
Omschrijving
Aantallen
Beginstand 1998
266
Afgedaan in 1998
139
Restant 1998
127
Oriëntaties zijn zaken die niet gekwalificeerd worden als ontheffingverzoek of als klacht. Meestal gaat het om verzoeken om een oordeel over een mededingingsrechtelijke kwestie en adviesaanvragen.
Binnengekomen in 1999
92
Afgedaan in 1999
89
Omschrijving
Aantallen
Restant 1999
130
Binnengekomen in 1998
28
72
Afgedaan in 1998
12
78
Restant 1998
Binnengekomen in 2000 Afgedaan in 2000 Restant 2000
124
16
Binnengekomen in 1999
148
Binnengekomen in 2001
135
Afgedaan in 1999
71
Afgedaan 2001
145
Restant 1999
93
Restant 2001
112
Binnengekomen in 2000
217
Afgedaan in 2000
188
Restant van de oriëntaties 2000
122
Figuur 4.8a Aantallen klachten onder behandeling bij de NMa
Binnengekomen in 2001
219
Afgedaan 2001
236
Restant in 2001
104
Figuur 4.9a Aantallen oriëntatiezaken
12 22 54 28 42 13
74 40
2
6 Basis- en Verwerkende Industrie (12) Financiële Dienstverlening en Transport (22) Handel (42)
ICT (13) Onderzoek en Opsporing (2) Vrije beroepen, Zorg en Cultuur (54)
34
54
Figuur 4.8b Klachten onderverdeeld naar clustrers (totaal 145)
Uit figuur 4.8a blijkt dat er forse toename is in het aantal klachten dat bij de NMa binnenkomt. Ten opzichte van het jaar 2000 is het aantal in 2001 bijna verdubbeld. Daar staat tegenover dat ook het aantal afgedane klachten ongeveer is verdubbeld.
Basis- en Verwerkende Industrie (28) Financiële Dienstverlening en Transport (40) Handel (54)
ICT (34) Onderzoek en Opsporing (6) Vrije beroepen, Zorg en Cultuur (74)
Figuur 4.9b Oriëntaties onderverdeeld naar clustrers (totaal 236)
In tabel 4.8a valt het op dat de reeds ingezette trend van een toename van het aantal binnengekomen oriëntatiezaken zich, na een forse toename in dit verslagjaar, lijkt te hebben gestabiliseerd. Er zijn echter in 2001 40 oriëntaties meer afgehandeld dan in 2000. Een deel van de opgelopen achterstand is derhalve ingelopen.
70
Jaarverslag NMa 2001 - 4 Het jaar 2001 in cijfers
4.3.5 Ex officio onderzoek
Omschrijving
Ex officio onderzoek is ambtshalve geïnitieerd onderzoek naar eventuele overtredingen van de Mededingingswet. Aanleiding voor dergelijke onderzoeken kan gelegen zijn in informatie die de NMa heeft verkregen uit verschillende bronnen zoals marktstudies, berichten in de media, tips en dergelijke die een zodanig ‘verdacht beeld’ oproept dat onderzoek geïndiceerd is. Figuur 4.10 geeft het aantal afgehandelde ex officio onderzoeken weer. Ex officio onderzoeken
Aantallen
Gestart in 1998
2
Afgedaan in 1998
0
Restant in 1998
2
Gestart in 1999
3
Afgedaan in 1999
2
Restant in 1999
3
Gestart in 2000
10
Afgedaan in 2000
5
Restant ex officio in 2000
8
Gestart in 2001
11
Afgedaan in 2001
6
Restant ex officio onderzoek in 2001
13
Figuur 4.10 Aantal afgehandelde ex officio onderzoeken
4.3.6 EG-verificaties In 2001 heeft de NMa op verzoek van de Europese Commissie twee verificaties verricht bij Nederlandse ondernemingen, omdat de Europese Commissie betrokkenheid vermoedt van deze ondernemingen bij overtreding van artikel 81 of 82 EG-verdrag.
Aantallen
Gestart in 2000
8
Afgedaan in 2000
6
Restant nacontroles in 2000
2
Gestart in 2001
8
Afgedaan in 2001
5
Restant in 2001
5
Figuur 4.11 Aantal afgehandelde ex officio onderzoeken
4.4
Bezwaarschriften
In principe staat tegen alle besluiten van NMa/DTe, die voldoen aan de definitie van het besluitbegrip van artikel 1:3, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht, beroep open bij de bestuursrechter. De bezwaarprocedure bij NMa/DTe staat open voor sanctiebesluiten en beslissingen inzake ontheffingsverzoeken en voor besluiten genomen door de directeur DTe op grond van de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet. Deze bezwaren worden behandeld door de Juridische Dienst. In totaal zijn er 41 bezwaarzaken afgerond die betrekking hadden op besluiten genomen op basis van de Mededingingswet. In vijf sanctieprocedures verzocht de d-g NMa, voor zijn besluit op bezwaar, om advies van de Bezwaar Advies Commissie (BAC). Figuur 4.12a en b geven de wijze van afronding van deze bezwaren weer. Eind 2001 waren er nog 48 bezwaarzaken onder de Mededingingswet aanhangig bij de NMa.
4 10
4.3.7 Nacontroles Nacontroles zijn ambtshalve ingestelde onderzoeken naar de naleving van eerder door de NMa genomen besluiten. Hieruit bleek dat deze besluiten over het algemeen goed werden nageleefd. Met de nacontroles is in 2001 een aanvang gemaakt.
11 2 9
Gegrond (4) Ongegrond (11) Niet-ontvankelijk (9)
Deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond (2) Ingetrokken (10)
Figuur 4.12a Aantallen afgehandelde bezwaren
71
Afgehandelde sanctiezaken
5
Sanctiebesluiten
6
Ongegrond
3
Niet (tijdig) melden
2
Deels ongegrond/deels gegrond
1
Verstrekken onjuiste gegevens
1
Deels niet-ontvankelijk en voor het overig ongegrond
1
Boete niet-medewerking
1
Beslissing tot afzien boete/last onder dwangsom
2
Figuur 4.12b Aantallen bezwaren in sanctiezaken Figuur 4.14 Aantallen afgehandelde sanctiebesluiten
Door de Juridische Dienst zijn tevens 107 bezwaarschriften afgehandeld die betrekking hadden op door de directeur DTe genomen besluiten. In een aantal gevallen gaat het om samenhangende bezwaarschriften die gezamenlijk zijn behandeld. De besluiten op bezwaren staan vermeld bij de cijfers van DTe omdat de directeur DTe deze besluiten ondertekent (figuur 4.14).
4.5
Beroepen en verzoeken om voorlopige voorzieningen
De NMa is door middel van de Juridische Dienst direct betrokken bij het voeren van gerechtelijke procedures. Medewerkers van de Juridische Dienst bereiden verweerschriften en pleidooien voor en vervullen in toenemende mate de rol van procesvertegenwoordiger in beroepsprocedures. Tegen ruim 35 % van de besluiten op bezwaar wordt beroep aangetekend bij de Rechtbank Rotterdam. Eind 2001 waren er bij de Rechtbank Rotterdam 25 mededingingszaken aanhangig. Bij het CBb waren er vijf hoger beroepszaken aanhangig. Figuur 4.13 geeft een overzicht van de in 2001 afgeronde beroepen en verzoeken om voorlopige voorziening in het kader van de Mededingingswet. Afgehandelde beroepen
12
4.7
Besluiten inzake de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet
Bij DTe is sprake van een forse toename van de productie. De belangrijkste oorzaak voor deze forse stijging, is het feit dat in 2001 het Programma Gaswet door DTe is voorbereid en afgerond. Tijdens de uitvoering van het Programma Gaswet had DTe het voornemen om de systematiek voor tarieven voor levering van gas aan beschermde afnemers één maal per jaar vast te stellen en vervolgens per kwartaal de inkoopkosten van de gasleveringsbedrijven te bepalen en te publiceren. De rechtbank in Den Haag heeft dit niet goedgekeurd en bepaald dat de tarieven voor levering van gas aan beschermde afnemers per kwartaal met separate besluiten moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn er in 2001 voor het eerst besluiten genomen in het kader van toezicht op naleving: de besluiten bindende aanwijzing.
Totaal aantal besluiten en adviezen Waarvan aantal besluiten elektriciteit 113
Besluiten technische codes
10
Besluiten tarievencode
1 45*
1
Besluiten op bezwaar
Ongegrond
6
Besluiten bindende aanwijzing
Niet-ontvankelijk
1
Waarvan aantal besluiten gas
Ingetrokken
4
Besluiten efficiency-kortingen en Richtlijnen 2002
Gegrond (NMa tekende HB aan)
1 1
Verzoeken om voorlopige voorzieningen
Tariefbesluiten Besluiten op bezwaar
6
1 287 52 153 3*
Besluiten leveringsvergunningen
52 27
Afgewezen
3
Besluiten bindende aanwijzing
Ingetrokken
3
Waarvan adviezen aan de minister van Economische Zaken
Figuur 4.13 Aantallen afgehandelde beroepzaken
170
Tariefbesluiten
Gegrond
Afgehandelde Hoger beroepen
498
41
* Met het vermelde aantal besluiten op bezwaar (in totaal 48) zijn meerdere bezwaarschriften afgehandeld, namelijk 107. Dit verschil in aantal is ontstaan, omdat in een aantal gevallen samenhangende
4.6
Sanctiebesluiten
bezwaarschriften gezamenlijk zijn behandeld en in voorkomende gevallen hebben geleid tot één besluit op bezwaar.
Er zijn in 2001 zes sanctiebesluiten genomen. Eind 2001 waren er nog vier sanctieprocedures aanhangig bij de NMa (figuur 4.14).
72
Figuur 4.15 Totaal aantal besluiten en adviezen
Jaarverslag NMa 2001 - 4 Het jaar 2001 in cijfers
4.8
Communicatie Aantal
Het afgelopen jaar heeft de NMa haar communicatieactiviteiten sterk uitgebreid. Een van de belangrijkste taken die de NMa op voorlichtingsgebied heeft opgepakt, is de Informatielijn NMa/DTe. Sinds 1 oktober 2001 is de Informatielijn NMa/DTe operationeel. Met de informatielijn streeft de NMa ernaar om alle consumenten- en MKB-vragen op één centraal punt in de organisatie binnen te laten komen, waardoor alle informatie van en naar het publiek via de voorlichters wordt gestroomlijnd. De publieksvoorlichters dragen zorg voor de advisering en ondersteuning van burgers, bedrijven en andere overheidsinstanties die de NMa benaderen met vragen, meldingen of klachten over de mededingings-, electriciteits- en gaswetgeving. Ook fungeert de Informatielijn als meldpunt voor signalen over vermeende concurrentiebeperkingen. De NMa beschikt over een
Totaal
Vragen/opmerkingen per e-mail
15-25 per dag
1200
Vragen/opmerkingen per telefoon
20-30 per dag
1500
Vragen/opmerkingen per brief
5 per maand
Brochure aanvragen
5 per dag
15 300
Figuur 4.16 Cijfers Informatielijn NMa/DTe (periode 1 oktober tot en met 31 december)
twintigtal brochures en formulieren, waarvan een deel ook in een Engelse versie te verkrijgen is (zie figuur 4.16). Ook op het gebied van persvoorlichting heeft de NMa hard aan de weg getimmerd. In het afgelopen jaar zijn er 47 persberichten uitgegaan voor de NMa en 19 persberichten voor DTe. Daarnaast zijn er zes persbriefings gehouden.
73
74
In gesprek met prof. David Newbery
75
“Ook al zou in 2004 de elektriciteitsmarkt in Nederland volledig vrij zijn, de NMa/DTe zal ook dan op die markt moeten blijven toezien. Juist een geliberaliseerde markt kan niet zonder regulering.”
Prof. David Newbery, hoogleraar toegepaste economie aan de Universiteit van Cambridge, heeft niet de geringste aarzeling als het gaat om het belang van toezicht op de elektriciteitsmarkt. Die markt kan in zijn visie alleen maar goed functioneren als zij zich verzekerd weet van het vertrouwen van de consument. En het is de reguleringsautoriteit die in belangrijke mate aan dat vertrouwen kan bijdragen. Newbery weet waar hij het over heeft. Hij is een autoriteit op het terrein van energiepolitiek en dan vooral van privatisering en regulering van de energiemarkt en heeft langdurige ervaring als lid van de Britse monopolie- en fusiecommissie Hij was lid van de Raad van Advies van Ofgem, de toezichthouder van de Britse energiemarkt en is thans lid van de Competition Commission, de hoogste Mededingingsautoriteit in het Verenigd Koninkrijk. Geen wonder dus dat de NMa/DTe het oog op hem liet vallen, toen besloten werd een onafhankelijke commissie in te stellen die de ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt in Nederland volgt en DTe adviseert bij het reguleren van die markt. Prof. David Newbery is voorzitter van dit Market Surveillance Committee (MSC). Wanneer hij het proces van liberalisering van de Nederlandse elektriciteitsmarkt vergelijkt met de gang van zaken in andere Europese landen valt hem ‘de agressie’ van Nederland op. “Dat
76
bedoel ik in gunstige zin. In Nederland bewust houden dat op hun gedrag had men van het begin af een helder wordt gelet. Dat alles in het belang idee van wat men wilde en men was van de consument.” erop uit dat idee zo snel en effectief Hij vindt dat het werk van DTe en van mogelijk in de praktijk te brengen. Dat zijn eigen comité nog teveel bemoeigezegd hebbend, moet vastgesteld lijkt wordt door ‘onvoldoende inforworden dat niettemin matie’. Vaak ook duurt DTe als een kleine orgahet te lang voordat de nisatie voor een exnoodzakelijke infortreem grote taak werd matie, om de markt te “DTe als kleine geplaatst. Nadat de kunnen beoordelen, organisatie is voor beschikbaar komt. Elektriciteitswet van kracht was geworden, een extreem grote Newbery heeft een moest deze worden toeactueel voorbeeld bij taak geplaatst.” gepast en moest een de hand. “In juli van heel systeem van reguhet vorig jaar deden lering worden opgezet. zich grote prijspieken Het heeft mij niet vervoor op de Amsterwonderd dat in de loop van dat proces damse spotmarkt, de APX. Het heeft werd ontdekt dat de wet niet op alle tot in oktober 2001 geduurd voordat punten even helder is. Er rijzen vragen we konden beschikken over alle relenaar de juiste interpretatie van onder- vante informatie. Hier, in mijn land, is delen van de wet. Welke macht heeft de de gewenste informatie de volgende regulerende autoriteit, wat kan die van dag beschikbaar. Dat komt doordat de ondernemingen eisen, welk soort regu- bedrijven verplicht zijn informatie te lering kan ze opleggen? Wat in leveren. Daar zijn afspraken over. Die Nederland bij de liberalisering vanaf ontbreken in Nederland, althans ze het begin voorop heeft gestaan, is dat zijn niet duidelijk. Daar moet verandeje met regulering de stimulans moet ring in komen.” zijn voor concurrentie op de markt. Dat is de juiste spirit voor regulering!” De MSC-voorzitter komt er rond voor uit dat hij veel heeft opgestoken van Prof. Newbery beschrijft de taak van de reguleringspraktijk in de Verenigde het MSC kort en bondig: “Informatie Staten. “Daar is ervaring van al meer over de markt verzamelen, als er dan honderd jaar met het reguleren zaken mis gaan, proberen te begrijpen van private ondernemingen. In een waarom en waar nodig voorstellen lange reeks van jaren zijn daar moeidoen om de markt beter te laten func- lijke vraagstukken als de rechten van tioneren. De energiebedrijven ervan ondernemingen, de taken van de regu-
lator, de bescherming van de inves- grote capaciteit, maar het surplus aan teerder door rechterlijke beslissingen capaciteit in Duitsland drijft de prijs gecodificeerd. In de laatste tien jaar is naar een zeer laag niveau.” de Amerikaanse stroomindustrie dra- “Een andere les is dat mensen enermatisch veranderd. Ook daar is een zijds erop vertrouwen dat distributie proces van liberalisering ingezet. en transmissie gereguleerd zijn – met Maar wel tegen een volstrekt andere bijbehorende redelijke prijzen – maar achtergrond. Omdat de ondernemin- dat zij zich anderzijds zorgen maken gen daar al privaat waren en dus al over de markt die niet gereguleerd is. rechten hadden om de waarde van In Californië stegen de prijzen op de groothandelsmarkt hun investeringen te enorm terwijl de conbeschermen. Bij alle sumentenprijs laag veranderingen dienen werd gehouden. Zo die rechten te worden “Leg uit wat gingen de stroomprogerespecteerd. Eén van je doet ducenten binnen de de opvallendste verkortste keren bankroet. schillen met Europa is en wat daarvan Regulering bood dus in dat in de VS de Petrol de effecten zijn.” dit geval geen uitEnergy Regularity komst. Inderdaad, er is Commission (PERC) de het probleem van hoe verantwoordelijkheid regulering in een conheeft om voor heel Amerika waar te maken dat de prijzen currerende markt te managen. Hoe die de consument moet betalen juist houd je, als je de markt competitief wil en redelijk zijn – fair, zoals letterlijk in laten zijn, spelers op die markt af van de richtlijn staat. Als een van de staten het uitoefenen van niet redelijke hervormingen wil, moet zij PERC ervan macht? De Europese Commissie en de overtuigen dat die veranderingen de lidstaten hebben er vrij lang over prijzen fair zullen houden en dat de gedaan om in te zien en te erkennen markt competitief blijft.” dat een aantal stroomproducenten De energie-econoom legt vervolgens grensoverschrijdend opereren en precies uit hoe het kwam dat vorig jaar aldus een deel van de markt domiin Californië met de stroomvoorzie- neert. Een voorbeeld: Electrabel is in ning bijna alles mis ging wat er mis de Europese context niet een grote kon gaan. Welke lessen Europa daaruit onderneming. Maar gegeven haar zou moeten trekken? “Er heel goed aandeel van 90 tot 95 procent in de van bewust zijn dat we op het conti- Belgische en van 20 tot 25 procent in nent een onderling verbonden de Nederlandse markt is ze een grote systeem hebben. Wat ertoe doet, is speler.” niet alleen hoeveel capaciteit er in Nederland is maar ook, in samenhang In de visie van prof. Newbery is de toedaarmee, hoe groot de capaciteit in de zichthouder op de markt er in de eerbuurlanden is. Momenteel is er een ste en laatste plaats voor de consu-
ment. Vandaar ook dat hij een hartstochtelijk pleidooi houdt voor goede voorlichting aan diezelfde consument. “Uitleggen aan de consument wat men doet en wat de effecten daarvan zijn, is een zeer belangrijke taak van de reguleringsautoriteit. Niet aarzelen ook om uit te leggen hoe de markt werkt. De consument ziet de prijs die hij betaalt. Hij realiseert zich niet dat die prijs afhangt van de prijs van olie, de kosten van opwekking, transmissie, distributie. Aan de consument moet je steeds weer uitleggen waarom de ene prijsverhoging redelijk, de ander onredelijk is en of en hoe tegen dat laatste wordt opgetreden. De regulator speelt slechts een rol in een deel van het verhaal. Hij kan de consument beschermen tegen onredelijk hoge kosten van transmissie en distributie. Hij kan de consument ook laten zien dat de transmissiekosten in Nederland veel lager zijn dan in Duitsland en dat DTe daarvoor verantwoordelijk is. Maar er is een bijkomend probleem. Veel, teveel informatie die beschikbaar is, is vertrouwelijk. DTe kan niet bekend maken wat er aan de hand is in die en die onderneming omdat producenten – en ze hebben het recht aan hun kant – verbieden dat die informatie openbaar wordt gemaakt. Natuurlijk in elk systeem moet bepaalde, gevoelige informatie vertrouwelijk blijven. Maar ik ben er echt van overtuigd dat in Nederland – en dat is in andere landen echt anders – veel te veel informatie vertrouwelijk wordt gehouden. Dat is niet in het belang van de consument. Dat zou moeten veranderen.”
77
Bedrijfsvoering
78
5
Jaarverslag NMa 2001 - 5 Bedrijfsvoering
5.1
Personeel
De sterke toename van de personele groei van de NMa en het voorbereiden op de zbo-status hebben in 2001 extra druk gelegd op de bedrijfsvoeringsaspecten binnen de NMa. De NMa is in 2001 verder gegroeid. Het HRMbeleid is verder geïntensiveerd.
5.1.1
Personeelsbezetting
Alle organisatieonderdelen (met uitzondering van de directie Concentratiecontrole) zijn gegroeid. Deze groei was zodanig dat op grond van managementoverwegingen ook de organisatiestructuur is aangepast. Op 1 januari 2001 is de NMa gestart met 134 formatieplaatsen (143 personeelsleden). Op 31 december 2001 had de NMa 204 personeelsleden in dienst (195 formatieplaatsen). In 2001 zijn 75 medewerkers in dienst getreden. Van hen kregen 46 medewerkers een ambtelijke aanstelling en zijn 29 medewerkers aangesteld via een detacheringsbureau. Daarnaast heeft de NMa acht stagiaires in dienst gehad. In totaal verlieten 15 medewerkers de NMa en verwisselden 18 medewerkers van functie binnen de organisatie. De NMa kent een jonge personeelsbezetting. De gemiddelde leeftijd van de medewerkers is 36 jaar (peildatum: 31 december 2001). De organisatie heeft meer vrouwen in dienst dan mannen: op 31 december 2001 waren 108 vrouwen en 96 mannen werkzaam bij de NMa.
5.1.2
Werving & Selectie
Een organisatie die groeit en kwalitatief sterk wil zijn, heeft een structurele aanpak van het wervings- en selectiebeleid nodig. Deze structurele aanpak is in 2001 ontwikkeld en heeft geleid tot een nieuwe arbeidsmarktcampagne (centrale boodschap: “werk dat er toe doet en zichtbaar is”), die wordt vertaald naar ‘corporate’ advertenties, een brochure en een standaardpresentatie voor beurzen en universiteiten. Ook de contacten met universiteiten zijn geïntensiveerd, vooral met de studieverenigingen voor economen en juristen. Een bijzonder effectieve recruitmentmethode bleek het aanbrengen van kandidaten via het contactennetwerk van het eigen personeel.
5.1.3
Opleidingen
Een adequaat opleidingenbeleid is één van de belangrijke pijlers van de kennisorganisatie die de NMa is. Goed opgeleide medewerkers met kennis van zaken vormen de basis voor het werk. De NMa stelt dan ook hoge eisen aan de kwaliteit van het werk dat zij verricht. Dit vraagt om medewerkers die goed toegerust zijn voor hun taak. Niet alleen het wervings- en selectiebeleid, maar ook het opleidingenbeleid is gericht op verdere versterking van de NMa. De NMa beschouwt ontwikkelingsmogelijkheden ook als een belangrijke secundaire arbeidsvoorwaarde. Persoonlijke ontwikkeling, zowel door het leren op de werkvloer als via opleidingen, heeft de organisatie hoog in het vaandel staan. Verschillende inhoudelijke cursussen (onder meer introductiecursussen over mededingingsrecht en energierecht) worden ‘in huis’ georganiseerd door NMa’ers voor NMa’ers. Ook externe opleidingen worden gestimuleerd. In het verslagjaar werd meer dan 4 procent van het totale personeelsbudget besteed aan opleidingen.
5.2
Financiën
Het budget van de NMa is in 2001 ten opzichte van 2000 flink gegroeid. De totale kosten van de NMa bedroegen in 2001 EUR 26.243.000. Hiermee is de NMa binnen het toegekende budget van EUR 27.133.000 gebleven. De groei van het budget wordt deels verklaard door structurele factoren zoals de groei van het aantal medewerkers. De groei van de materiële kosten is voor een deel incidenteel. Een belangrijke component hierin zijn de kosten voor de inrichting van de nieuwe huisvesting, de verhuizing en de huur van het onderkomen. Dit is in totaal EUR negen miljoen. Hiervan is EUR 5,1 miljoen gebruikt voor de eenmalige afkoop van de BTW bij de Rijksgebouwendienst, waardoor de maandelijkse gebruikersvergoeding lager uitvalt.
79
NMa (excl. DTe) DTe
Kosten Personeel
Kosten Materieel
Realisatie 2001
Realisatie 2000
9.328.000
11.336.000
20.664.000
9.789.000
1.760.000
3.819.000
5.579.000
3.815.000
11.088.000
15.155.000
26.243.000
13.604.000
Ontvangsten DTe
884.000
1.081.000
Ontvangsten NMa
117.000
6.000
Totaal NMa
Financieel overzicht van de NMa/DTe in 2001 (in euro’s, afgerond op EUR 1.000)
In de tabel wordt de NMa gesplitst in NMa (excl. DTe) en DTe. Dit heeft als reden dat zestig procent van de kosten van de DTe worden doorberekend aan de energiesector. De accountantscontrole gebeurt door de accountantsdienst van het Ministerie van Economische Zaken en vindt plaats in het kader van de controle van de financiële verantwoording van het ministerie.
5.3
Informatiemanagement en Beheer
Tot de activiteiten op het terrein van het informatiemanagement behoorden in 2001 onder meer: – aanpassing en uitbreiding van het bestaande tijdschrijfsysteem; – verbetering van de gebruikersvriendelijkheid van het NMa-kennissysteem; – inbouw van planningsmogelijkheden in het bestaande registratiesysteem; – opbouw van een registratiesysteem voor publieksvragen (Informatielijn NMa/DTe); – opbouw van een registratiesysteem voor documenten van de Europese Unie; – opbouw van een nieuw systeem waarmee DTe financiële gegevens van gas- en elektriciteitsbedrijven kan vastleggen; – opbouw van een zogenaamd bouwstenenprogramma ter ondersteuning bij het opstellen van besluiten; – operationalisering van een nieuw geautomatiseerd bibliotheeksysteem. De aanbevelingen van de zogenaamde VIR-audit 2000 zijn in 2001 ter hand genomen. In het kader van VIR (Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksoverheid) is het handboek beveiliging geactualiseerd. Dit illustreert het belang dat de NMa hecht aan integriteit en aan beveiliging van (vertrouwelijke) informatie. De accountantsdienst zal in het voorjaar 2002 een audit uitvoeren. De post- en archiefwerkzaamheden zijn in 2001 aanzienlijk toegenomen. Het aantal geregistreerde poststukken in
80
2001 is gegroeid van 13.000 naar meer dan 20.000. Ook de dossiervorming is in vergelijking met 2000 met tweederde toegenomen. Medio 2001 is een start gemaakt met het moderniseren en digitaliseren van het post- en archiefsysteem.
5.4
Kengetallen (‘Balanced Scorecard’)
Het gebruik van kengetallen is zowel intern (sturing door de leiding) als extern (voor ‘stakeholders’, zoals ‘klanten’ en de politiek) van belang. Intern zijn kengetallen interessant omdat het management team hierdoor in staat is om de ‘polsslag’ van de organisatie te meten. Daarnaast kan de NMa met behulp van kengetallen voldoen aan de vraag om verantwoording en transparantie. Op advies van CapGemini Ernst & Young heeft de NMa gekozen voor de Balanced Scorecard (BSC) om de score op de strategische en kritische succesfactoren binnen de NMa inzichtelijk te maken. Hierdoor wordt ook voorkomen dat verbeteringen zich beperken tot één in het oog springend terrein. De BSC wordt binnen de NMa met name gezien als aanvullend op de kengetallen waarvan de NMa reeds in de werkplancyclus gebruik maakt. BSC geeft een integraal beeld, omdat de BSC aandacht besteedt aan alle perspectieven binnen de organisatie. De NMa heeft als belangrijkste perspectieven gekozen voor: opdrachtgever, eigenaar, interne organisatie en klanten. Het opdrachtgeversperspectief behelst het effectiviteitsaspect. Het is van belang voor de NMa om de mate waarin zij haar doelen bereikt aan haar (politieke) opdrachtgevers duidelijk te maken. Het eigenaarsperspectief is gericht op het ministerie van Economische Zaken als bekostigende instantie. Centrale vragen hierbij betreffen cijfers van productie en inzet van middelen. Het interne organisatieperspectief betreft de vraag wat de organisatie in bedrijfsprocessen moet doen om haar opdracht te vervullen. Van belang hierbij is ondermeer de kwaliteit en tevredenheid van het personeel, de doorloopsnelheden en productiviteit.
Jaarverslag NMa 2001 - 5 Bedrijfsvoering
Het klant/omgevingsperspectief richt zich op het vertalen van opvattingen over de dienstverlening in specifieke prestatienormen, zoals de snelheid waarmee NMaproducten tot stand komen en de kwaliteit van deze producten. De NMa zal in het jaarverslag over 2002 verder rapporteren over resultaten van het gebruik van de Balanced Scorecard.
5.5
Organisatorische wijzigingen
In 2001 is een aantal wijzigingen doorgevoerd in de organisatie van de NMa. Het huidige organogram ziet er, afgezien van de Vervoerkamer in oprichting, als volgt uit:
Cluster Toezicht Het cluster Toezicht is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de energiewetten en de bijbehorende regelgeving. Toezicht op naleving omvat een breed scala aan activiteiten. De medewerkers van het cluster beoordelen en geven advies in zaken waaraan marktpartijen zich moeten houden. Ook het uitvoeren van controles, zonder dat sprake hoeft te zijn van overtreding van een wettelijk voorschrift, valt onder toezicht. Bovendien kan het cluster via adviezen of waarschuwingen voorkomen dat een met de wet strijdige situatie ontstaat en dat ondernemingen de regels alsnog naleven. Mochten dergelijke acties niet het gewenste effect sorteren, dan kan het cluster een bindende aanwijzing of eventueel een last onder dwangsom opleggen.
Cluster Regulering Directeur-generaal
S&C Strategie en Communicatie
IBB Intern Beleid en Beheer
CT
CoCo
JD
DTe
Concurentietoezicht
Concentratiecontrole
Juridische Dienst
Dienst uitvoering en toezicht energie
• Mededinging • Energie • Beroepen
• Toezicht • Regulering • Marktinfrastructuur • Stafdienst Data- en Informatiemanagement • Taakgroep MSC
• Basis en verwerkende industrie • Handel • Informatie- en communicatietechnologie • Financiële dienstverlening en transport • Vrije beroepen, zorg en cultuur • Onderzoek en opsporing • Taakgroep Bouw
Het cluster Regulering is verantwoordelijk voor het stimuleren van effectieve concurrentie in situaties waar geen markt is, zoals bij de aanbieders van energieinfrastructuur het geval is. Het gaat hierbij vooral om het doelmatig handelen van deze aanbieders en hun klanten. Centraal staat het bevorderen van een duurzame, optimale verhouding tussen prijs en kwaliteit.
Cluster Marktinfrastructuur Bij het cluster Marktinfrastructuur ligt de nadruk meer op het integrale systeem van transport- en distributienetten. Het is essentieel dat dit integrale systeem altijd beschikbaar is én voorzien van een goede dienstverlening naar afnemers. Om dit te bereiken bereidt het cluster regels voor.
Organogram NMa
Stafdienst Data- en Informatiemanagement 5.5.1
Nieuwe organisatie DTe
De wijziging van de organisatiestructuur van DTe houdt verband met de uitvoering van de wens van de Tweede Kamer om “DTe kwalitatief en kwantitatief op korte termijn substantieel te versterken”1. De organisatiestructuur is aangepast aan de uitbreiding van personeel en taken. Sinds 1 januari 2002 heeft DTe een nieuwe organisatiestructuur met drie clusters: Toezicht, Regulering en Marktinfrastructuur, de taakgroep MSC en een ondersteunende stafdienst.
Voor het vormgeven van de informatievraag is de stafdienst Data- en Informatiemanagement verantwoordelijk. Daarnaast draagt deze dienst zorg voor de aangeleverde informatie evenals de verwerking en archivering hiervan.
Taakgroep MSC De taakgroep MSC ondersteunt het Market Surveillance Committe (MSC) en voert daarnaast analyses uit. Op grond van de MSC-adviezen kan DTe besluiten marktregels aan te passen en kan de NMa zonodig onderzoek doen naar het gedrag van marktpartijen.
1 Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 27 250, nr. 40
81
5.5.2
Organisatiewijzigingen binnen de Juridische Dienst
De Juridische Dienst (JD), de opvolger van de sectie Beschikkingen, Bezwaar en Beroep (BBB), verzorgt de juridische advisering en ondersteuning van de gehele NMa/DTe. Om aan de toegenomen vraag te kunnen voldoen, heeft de JD zich per 1 mei 2001 georganiseerd in twee clusters: een cluster Mededinging en een cluster Energie. Het cluster Energie richt zich op de advisering aan DTe, de behandeling van bezwaren tegen besluiten van de directeur DTe en de voorbereiding van beroepen in Energiezaken. De niet-sectorspecifieke advisering, de behandeling van bezwaren tegen besluiten van de d-g NMa en de voorbereiding van beroepen in mededingingszaken vindt plaats in het cluster Mededinging. Tevens zijn de functies van beroepencoördinator en coördinator geschillenbeslechting ingevoerd. Laatstgenoemde zal zich gaan bezig houden met het beslechten van geschillen in het kader van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.
5.5.3
Organisatiewijzigingen binnen Concurrentietoezicht
De clusterindeling binnen de directie Concurentietoezicht (CT), voorheen sectie Onderzoek, Toezicht en Ontheffingen (OTO), is in 2001 geformaliseerd. De directie kent nu de clusters BVI (basis- en verwerkende industrie),Handel, ICT (informatie- en communicatietechnologie), FDT (financiële diensten en transport), VZC (vrije beroepen, zorg en cultuur) en O&O (onderzoek en opsporing). Deze indeling bevordert de ontwikkeling en het behoud van sectorspecifieke kennis.
82
83
6
De besluiten
84
Jaarverslag NMa 2001 - 6 De besluiten
6.1
Besluiten inzake concentraties
In deze paragraaf komen eerst zaken aan de orde waarin een vergunning was vereist en vervolgens een aantal zaken waarin dit niet het geval was.
6.1.1 Vergunning vereist Voor de in deze paragraaf beschreven voornemens van bedrijven tot concentratie heeft de NMa in de meldingsfase geconcludeerd dat hierdoor een economische machtspositie kan ontstaan of worden versterkt. Dergelijke concentraties kunnen de concurrentie in de betreffende markt significant belemmeren. Voor deze zaken is daarom een vergunning vereist.
Zaak 2184/Air Products – AGA Transfer Partijen en markt(en): De d-g NMa heeft in 2001 een vergunning verleend aan Air Products Holdings B.V voor de overname van AGA Transfer. De overname betrof het grootste gedeelte van de cilindergasactiviteiten en een deel van de bulkgasactiviteiten van AGA Gas B.V. De overname vloeit voort uit de uitspraak van de Europese Commissie met betrekking tot de overname van AGA door Linde. De verkoop van een deel van de Nederlandse activiteiten van AGA is één van de voorwaarden die de Europese Commissie heeft verbonden aan de goedkeuring van deze overname. Het onderzoek in de vergunningfase heeft zich met name toegespitst op de vraag of er in Nederland een collectieve machtspositie ontstaat of wordt versterkt op de markten voor de cilindergassen zuurstof, argon en acetyleen en de markten voor de (vloeibare) bulkgassen zuurstof en argon. Afwegingen cilindergassen: De structuur van de nationale markten voor cilinder- en bulkgassen heeft kenmerken die het ontstaan of de versterking van een collectieve machtspositie in de hand kunnen werken. Het betreft geconcentreerde markten met voor cilindergassen twee grote spelers en voor bulkgassen drie spelers met hoge marktaandelen. Daarnaast wordt de marktstructuur gekenmerkt door symmetrie in marktposities van de grote spelers op de markt en hoge toetredingsdrempels. Industriële gassen zijn tevens relatief homogene producten. Ook komen de grote spelers elkaar op verschillende markten tegen. Uit cijfers van partijen is in eerste instantie het beeld naar voren gekomen dat bepaalde afnemers, die cilindergassen krijgen aangeleverd via depothouders, tussen 1995 en 1999, te maken hebben
gehad met grote prijsstijgingen. Dit terwijl de gemiddelde prijzen van cilindergassen aan andere afnemers in die periode zijn gedaald. Hieruit concludeerde de NMa dat er reden was om aan te nemen dat door de concentratie een (collectieve) machtspositie ontstaat of wordt versterkt. Uit nader onderzoek in de vergunningsfase bleek dat er verschillende factoren zijn aan te wijzen waardoor geen collectieve machtspositie zal ontstaan. Zo blijkt de transparantie van de markt beperkt te zijn. Hierdoor is het voor de grote spelers niet mogelijk het gedrag van hun concurrent voldoende te monitoren en kunnen zij hun gedrag moeilijk op elkaar afstemmen. Verder blijken de relaties tussen de twee grote spelers beperkt te zijn. Kleinere spelers op de markt zorgen voor voldoende concurrentiedruk. In het verleden is er sprake geweest van concurrentie tussen de twee grote spelers op de markt. De markten zijn niet stabiel; hierdoor worden ondernemingen gestimuleerd om marktaandeel te winnen. Afstemming van het gedrag is hierdoor moeilijker te handhaven. Ook bleek uit nieuwe informatie dat de eerder veronderstelde prijsstijgingen voor kleine klanten sterk moest worden genuanceerd. Met name bij bulkgassen is verder sprake van vraagmacht van afnemers die grote hoeveelheden inkopen. Gelet op deze factoren heeft de d-g NMa geconcludeerd dat er door de overname geen collectieve machtspositie ontstaat of wordt versterkt en een vergunning verleend om de overname tot stand te brengen.
Zaak 2198/Schuitema – Sperwer Partijen en markt(en): De d-g NMa heeft afgelopen jaar aangegeven dat een vergunning is vereist voor de overname van B.V. Sperwer Holding door Schuitema N.V. Schuitema en Sperwer zijn beide actief in de supermarktsector en leveren goederen en diensten aan 443 (Schuitema) en 265 (Sperwer) zelfstandige supermarktondernemingen. De supermarktondernemers aan wie Schuitema en Sperwer leveren, exploiteren hun winkels voor het overgrote deel op basis van de C1000formule en op basis van de winkelformules Plusmarkt, Garantmarkt en Gastrovino (delicatessen). Afwegingen: Ahold bezit 73 procent van de aandelen in Schuitema. Door dit belang heeft Ahold volgens de NMa zeggenschap over Schuitema en beschouwt de NMa Ahold en Schuitema voor de beoordeling van de concentratie als één geheel. De marktaandelen van partijen op de markt voor de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten bedragen circa veertig tot vijftig procent. Bij de beoordeling is tevens
85
rekening gehouden met de volgende aspecten: de structuur van de markt voor verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten, de recent aangekondigde reorganisatie van Laurus, de positie die partijen hebben op het gebied van full-service supermarkten, de sterke positie van partijen op de markt voor franchisediensten op het gebied van supermarkten, de sterke positie op de inkoopmarkt, de voordelen die Ahold kan behalen als gevolg van het feit dat zij een financieel krachtige onderneming is en tenslotte de belemmeringen om toe te treden tot deze markt. Deze omstandigheden leiden samen met het hoge marktaandeel van Ahold tot de conclusie dat er reden is om aan te nemen dat als gevolg van de voorgenomen concentratie een economische machtspositie ontstaat of wordt versterkt. Hierdoor kan de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze worden belemmerd. Partijen hebben hun concentratieplannen niet doorgezet en geen vergunning aangevraagd.
6.1.2 Geen vergunning vereist Bij de beoordeling van voorgenomen concentraties heeft de d-g NMa geconcludeerd dat partijen een sterke economische positie zouden verkrijgen. Onderzoek van de NMa heeft vervolgens om verschillende redenen uitgewezen dat een dergelijke sterke economische positie de concurrentie op de relevante markt(en) niet onaanvaardbaar zou beperken. Daarom is in de volgende zaken geen vergunning vereist.
Zaak 2204/Lekkerland – CTN Partijen en markt(en): Bij de koop van CTN Confectionary Tobacco Nederland B.V. door Lekkerland Benelux N.V. heeft de d-g NMa na onderzoek geconcludeerd dat hiervoor geen vergunning is vereist. De activiteiten van beide partijen bestaan uit de inkoop van en de bezorgingsgroothandel in food- en gerelateerde non-food- producten. Bij bezorgingsgroothandel levert de groothandelaar zijn waren direct af bij de detailhandel. De activiteiten van beide ondernemingen overlappen op het gebied van de inkoop en bezorgingsgroothandel van tabakswaren en de inkoop en bezorgingsgroothandel van zoetwaren en snacks. Afweging(en): Op de inkoopmarkt van tabakswaren hebben partijen een relatief hoog marktaandeel. De marktmacht aan de aanbodzijde van deze markt is echter aanzienlijk. De groothandel en de detailhandel worden
86
geconfronteerd met een door de fabrikant vastgestelde consumentenprijs (op het accijnszegel) waardoor de mogelijkheden om te concurreren op de prijs beperkt zijn. Verder is de merkentrouw van de consument groot. Het gezamenlijke marktaandeel van partijen op de inkoopmarkt voor zoetwaren en snacks is lager dan 15 procent. Wat betreft de bezorgingsgroothandel is het marktaandeel van partijen op een aantal mogelijke deelmarkten groot. Voor afnemers bestaan er echter voldoende uitwijkmogelijkheden naar andere grossiers of rechtstreekse inkoop bij de fabrikant. De grossiersfunctie in tabakswaren is de laatste jaren ‘uitgehold’. Dit is met name een gevolg van de sterke positie van leveranciers/fabrikanten. Gelet op deze factoren heeft de d-g NMa geconcludeerd dat er geen vergunning is vereist.
Zaak 2209/Gran Dorado – Center Parcs Partijen: De gemelde transactie betreft het verkrijgen van gezamenlijke zeggenschap door Pierre & Vacances S.A. en Carp (Jersey) Ltd. over de activiteiten van Center Parcs N.V. met uitzondering van activiteiten in het Verenigd Koninkrijk en de activiteiten van Gran Dorado Leisure N.V. Partijen zijn actief op het gebied van projectontwikkeling en de exploitatie van appartementsgebouwen, bungalowparken en vakantieparken. Markt(en): In de parken van partijen worden zelfvoorzienende accommodaties aangeboden. Dit gebeurt veelal in de vorm van bungalows en in sommige gevallen van hotel- en campingfaciliteiten. De parken verschillen onder meer in hoeveelheid en niveau van faciliteiten en grootte. In deze zaak kon in het midden blijven of hotels, campings en andere accommodatievormen tot de relevante productmarkt behoorden, aangezien dit de uiteindelijke beoordeling niet beïnvloedde. Er is wel bepaald dat het aannemelijk lijkt dat familiehotels, hotels in steden, hotels in omgeving van pretparken en luxe campings niet tot de relevante productmarkt behoren. Daarnaast leek het ook aannemelijk dat ten aanzien van bungalows een onderscheid kan worden gemaakt naar kwaliteits-, voorzieningen- en prijsniveau. Ook de geografische marktafbakening is in het midden gelaten, omdat dit de uiteindelijke beoordeling niet beïnvloedde. De geografische markt zou kunnen omvatten: Nederland, het BND-gebied (dit omvat Nederland, België en het westelijk deel van Duitsland) of een nog ruimer gebied. Afwegingen: Partijen zijn de grootste spelers op het gebied van bungalowparken. Op verschillende mogelijk af te bakenen markten kwamen partijen vóór de wijziging van
Jaarverslag NMa 2001 - 6 De besluiten
de melding op gezamenlijke marktaandelen van boven de vijftig procent. Vervolgens hebben de partijen hun transactie gewijzigd door 33 vakantieparken af te stoten. Deze wijziging leidde tot een andere uitkomst van de beoordeling van de gevolgen van de voorgenomen concentratie. Het marktaandeel van partijen op de markt voor vierseizoensvakantiedorpen werd hierdoor zowel in het BND-gebied als in Nederland kleiner dan veertig procent. Wanneer parken in aanmerking worden genomen die een divers aanbod aan faciliteiten bieden, maar net niet binnen de definitie van vierseizoensvakantiedorp vallen, daalt het gezamenlijke aandeel van beide partijen in de capaciteit tot minder dan dertig procent. Indien wordt uitgegaan van deze markt, dan gaat in ieder geval een aanzienlijke concurrentiedruk uit van vakantieparken die net niet binnen deze marktdefinitie vallen, maar wel een variatie aan faciliteiten bieden. Het afstoten van 33 parken betekent een reductie van de capaciteit van de partijen van totaal drie- tot vierduizend bungalows. Dit betreft ruim tien procent van de totale bungalowcapaciteit van de vakantieparken in Nederland. De d-g NMa heeft geconcludeerd is dat het niet aannemelijk is dat als gevolg van de gewijzigde concentratie een economische machtspositie kan ontstaan of wordt versterkt die tot gevolg heeft dat de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd.
Zaak 2285/Kalmar Industries – NHC Partijen en markt(en): De gemelde transactie betreft de overname van NHC door Kalmar, dat onderdeel uitmaakt van de Finse Partek groep. NHC en Kalmar zijn actief op het gebied van het ontwerpen, produceren en onderhouden van container handling machines (o.a. ship to shore cranes (SSC’s), rubber tyred gantry cranes (RTG’s), rail mounted gantry cranes (RMG’s), straddle carriers en reach stackers). Deze machines worden gebruikt voor de overslag van containers. Kalmar en NHC produceren hoofdzakelijk verschillende soorten container handling machines. Alleen straddle carriers produceren beide ondernemingen. Deze machines worden op terminalterreinen gebruikt voor het transporteren en stapelen van containers. Afwegingen: Op de Europese markt voor container handling machines (exclusief SSC’s) is het gezamenlijke marktaandeel van NHC en Kalmar circa dertig tot veertig procent. De grootste concurrent is hier Noell/Fantuzzi met tien tot twintig procent marktaandeel. Op een Europese markt voor straddle carriers is het gezamenlijke marktaandeel van partijen vijftig tot zestig procent. Twee
andere aanbieders op de markt hebben een marktaandeel van veertig tot vijftig procent en tien tot twintig procent. Op mondiaal niveau bedraagt het gezamenlijke marktaandeel van partijen circa twintig tot dertig procent, terwijl de grootste concurrent Noell/Fantuzzi tien tot twintig procent van deze markt(en) bedient. De sterke positie van Kalmar en NHC is te relativeren door de sterke concurrentie die uitgaat van de belangrijke concurrent Noell/Fantuzzi, door de door afnemers gevolgde aanbestedingsprocedures, door het daadwerkelijke switchgedrag van afnemers en door de aanwezige vraagmacht van de grotere afnemers. Daarnaast is het ontstaan van een collectieve economische machtspositie onderzocht. Container handling machines zijn echter ‘custom-made’-producten, die aanzienlijk van elkaar kunnen verschillen. Aangezien de homogeniteit van deze producten beperkt is, lijkt een collectieve machtspositie niet aannemelijk. Gelet op deze factoren heeft de d-g NMa geconcludeerd dat er door de overname geen collectieve machtspositie ontstaat of wordt versterkt.
Zaak 2328/Dumeco – SturkoMeat Partijen en markt(en): Dumeco B.V. heeft bij de NMa het voornemen gemeld om SturkoMeat Group B.V. over te nemen. Dumeco en Sturkomeat zijn beide actief op het gebied van het slachten, uitbenen en veredelen van varkens. Er bestaat overlap van de activiteiten van beide partijen op het gebied van inkoop van slachtvarkens, verkoop van varkenskarkassen en technische delen en productie en verkoop van uitgebeend vers varkensvlees. Daarnaast is er overlap van activiteiten van partijen op het gebied van de productie en verkoop van verse vleesproducten en vlugklaarproducten gebaseerd op vers vlees. Afwegingen: In deze zaak wordt uitgegaan van een nationale markt voor slachtvarkens. Bij de beoordeling van de gevolgen van de concentratie is echter wel rekening gehouden met de sterke concurrentiedruk die uitgaat van buitenlandse varkensslachterijen, met name die in de grensstreken met Duitsland en België. Op de markt voor slachtvarkens hebben Dumeco en Sturkomeat een gezamenlijk marktaandeel van ongeveer veertig tot vijftig procent. Door de voorgenomen concentratie komen de twee grootste partijen samen. Bij de bepaling van de marktpositie van beide partijen is, naast de marktaandelen, ook gekeken naar andere feiten en omstandigheden. Als gevolg van de wijze van prijsvorming, de vrijheid die leveranciers hebben ten aanzien van de keuze van hun slachterij en de relatieve kleinschaligheid van het aanbod, zullen partijen ook na de voorgenomen concentratie niet in staat zijn om betere inkoopvoor-
87
waarden te realiseren dan hun concurrenten. Dit is ook omdat zij op de verkoopmarkten niet over een sterke positie beschikken. Daarnaast oefenen buitenlandse slachterijen concurrentiedruk uit. Tenslotte is in deze zaak aangegeven dat de Saneringsovereenkomst Varkensslachtsector nog moest worden onderworpen aan toestemming van de NMa, zodat op dat moment de NMa de gevolgen ervan voor de markt voor slachtvarkens kon beoordelen.1 Gelet op deze factoren heeft de d-g NMa geconcludeerd dat er door de overname geen machtspositie ontstaat of wordt versterkt.
Zaak 2355/Dumeco – Gebr. Kroot Partijen en markt(en): Dumeco B.V. heeft bij de NMa het voornemen gemeld zeggenschap te verkrijgen over Gebr. Kroot Vlees B.V. Beide ondernemingen zijn actief op het gebied van het slachten, uitbenen en veredelen van runderen. Er is overlap tussen de activiteiten van Dumeco en Kroot op het gebied van de inkoop van slachtrunderen, de verkoop van runderkarkassen en de productie en verkoop van uitgebeend vers rundvlees. Daarnaast is er een verticale relatie tussen de activiteiten van partijen op het gebied van de productie en verkoop van verse vleesproducten, vlugklaarproducten gebaseerd op vers vlees en vleeswaren en -conserven. Het gezamenlijke marktaandeel van Dumeco en Kroot op de Nederlandse markt is circa vijfentwintig procent. Dumeco wordt door de concentratie de grootste speler op de Nederlandse markt voor de inkoop van slachtrunderen, gevolgd door Weyl Beef Products B.V. met een aandeel van achttien procent en Brada’s Vleeschbedrijf B.V. met dertien procent. Kleinere slachterijen hebben een gezamenlijk marktaandeel van circa negentien procent. Marktpartijen hebben aangegeven dat zij reeds behoorlijke concurrentie ondervinden van kleinere slachterijen, en/of aangegeven dat zij verwachten in de toekomst meer concurrentie van kleinere slachterijen te ondervinden. Daarnaast zijn zij van mening dat als gevolg van de onderhavige concentratie niet veel zal veranderen voor de concurrentieverhoudingen op de Nederlandse markt voor de inkoop van slachtrunderen. Er blijft voldoende slachtcapaciteit en concurrentie over. Gelet op deze factoren heeft de d-g NMa geconcludeerd dat er door de overname geen machtspositie ontstaat of wordt versterkt.
Ook het Alkmaarse kabelnetwerk, onderdeel van PrimaCom, wordt ingebracht. UPC en PrimaCom zijn beide actief op het gebied van vaste communicatienetten. Beide bieden zij hun klanten distributie van radio- en televisiesignalen (RTV-signalen), internet-netwerktoegang, internettoegangsdiensten, betaaltelevisie, telefonie en datacommunicatie (huurlijnen). UPC is daarnaast actief op het gebied van internetadvertenties. Markten: De beoordeling in de onderhavige zaak richt zich op drie markten: de markt voor distributie van RTVsignalen via kabelnetwerken, de markt voor internettoegang en de markt voor netwerktoegang voor internet. De markt voor distributie van RTV-signalen via kabelnetwerken moet zowel worden bezien vanuit het perspectief van de consument als vanuit het perspectief van de aanbieders van televisieprogramma’s en andere diensten. Het is in het midden gelaten of de markt voor internettoegangsdiensten nader moet worden onderverdeeld in onder meer internettoegangsdiensten via huurlijnen, smalbandinternettoegangsdiensten en breedbandinternettoegangsdiensten. Tevens is het in het midden gelaten of er binnen de markt voor netwerktoegang voor internet nader onderscheid moet worden gemaakt. Afwegingen: Als bij de distributie van RTV-signalen via kabelnetwerken wordt uitgegaan van regionale markten zo groot als de verzorgingsgebieden van kabelmaatschappijen, dan overlappen de activiteiten van UPC en PrimaCom niet. Op de nationale markt hebben de partijen een sterke positie: zij exploiteren circa 39 procent van het totaal aantal aansluitingen. Er bestaat echter een regulerend kader: regels uit de Mediawet, de Telecommunicatiewet en overeenkomsten met gemeenten. Door deze regelgeving wordt het gedrag van kabelmaatschappijen gedisciplineerd. Daarnaast zijn er nog andere grote spelers actief (Casema en Essent). Bij regionale markten is er wat betreft internettoegang geen overlap van de activiteiten van UPC en PrimaCom. Bij een mogelijke toekomstige nationale markt voor internettoegang via de kabel krijgen partijen op basis van de huidige cijfers grote marktaandelen. Deze marktaandelen kunnen niet zomaar worden geëxtrapoleerd naar de toekomst, omdat de huidige marktaandelen in een geheel andere situatie tot stand zijn gekomen. De omstandigheden met betrekking tot concurrentie zijn op deze mogelijke toekomstige markt heel anders. Verder wordt internettoegang via xDSL gekenmerkt
Zaak 2425/UPC – PrimaCom Partijen: UPC heeft het voornemen bij de NMa gemeld zeggenschap te verkrijgen over NewCo, waarin PrimaCom en de Duitse activiteiten van UPC zijn ondergebracht.
88
1 Later is gebleken dat deze saneringsovereenkomst als staatssteunmaatregel is aangemeld bij de Europese commissie.
Jaarverslag NMa 2001 - 6 De besluiten
door snelle groeicijfers, waar een sterke concurrentiedruk van uit zal gaan. Netwerktoegang voor internet: op regionale markten bestaat voor het bieden van breedbandnetwerktoegang (via de kabel) geen geografische overlap met de activiteiten van de partijen. Wordt netwerktoegang via xDSL ook tot de markt gerekend, dan wordt de markt op termijn waarschijnlijk nationaal. In dat geval blijft er voldoende concurrentie over. Gelet op voorgaande overwegingen heeft de d-g NMa geconcludeerd dat er door de overname geen machtspositie ontstaat of wordt versterkt.
Hoewel partijen als gevolg van de concentratie over een sterke positie op de bovengenoemde markt beschikken, zijn er belangrijke factoren aanwezig die het marktaandeel van partijen relativeren. Als gevolg van een grote concurrent en andere afzetkanalen, de coöperatiestructuur, de mogelijkheid tot ontheffing van de veilplicht en de ontwikkelingen op de markt, concludeert de d-g NMa dat er geen reden is om aan te nemen dat als gevolg van de onderhavige concentratie een economische machtspositie ontstaat of wordt versterkt. In het besluit is eveneens onderzocht of mogelijk een collectieve machtspositie ontstaat of wordt versterkt. Ook hier is geen sprake van.
Zaak 2473/Holland – Flora Partijen: Deze melding betreft een fusie tussen de Coöperatieve Bloemenveiling Holland en de Coöperatieve Bloemenveilingvereniging Flora. De partijen zijn bloemenveilingen en bieden aan kwekers de mogelijkheid om hun sierteeltproducten (snijbloemen, kamerplanten en tuinplanten) ter veiling of bemiddeling aan te bieden. Daarnaast stellen Holland en Flora handelaren in de gelegenheid verschillende soorten sierteeltproducten op een marktplaats af te nemen. Markt(en): Als relevante productmarkt beschouwt de NMa de markt voor veiling- en bemiddelingsdiensten voor sierteeltproducten . Hiertoe behoren ook andere afzetkanalen waarlangs sierteeltproducten in de markt worden gebracht (“buiten de veilingen om” of kortweg BVO). De geografische afbakening van de markt is in het midden gelaten, maar is ten minste nationaal. Het grootste deel van de sierteeltproducten dat via de Nederlandse bloemenveilingen op de markt komt, is afkomstig van Nederlandse kwekers. Het aanbod vanuit het buitenland neemt echter toe. Circa vijfenzeventig tot tachtig procent van de afzet van beide veilingen wordt geëxporteerd. Het grootste deel van de export is bestemd voor Europese landen. Afwegingen: In Nederland zijn zes bloemenveilingen actief. Naast Holland en Flora zijn dat VBA, Veiling ZON, Veiling Vleuten en Bloemenveiling Oost-Nederland. Circa tachtig procent van de Nederlandse sierteeltproducten wordt verhandeld via bloemenveilingen, de overige twintig procent wordt buiten de veiling om verhandeld. Het gezamenlijke marktaandeel van partijen op de Nederlandse markt voor veiling- en bemiddelingsdiensten voor sierteeltproducten bedraagt ruim veertig procent. VBA heeft een marktaandeel van ongeveer vijfendertig procent. Als gekeken wordt naar een Europese markt zijn deze marktaandelen lager.
2639/Monuta – SCI Partijen en markt(en): De gemelde transactie betreft de overname van Service Corporation International Nederland B.V. (SCI) door Monuta Uitvaartgroep N.V. Beide bedrijven zijn actief op het gebied van uitvaartverzorging en het exploiteren van uitvaartcentra en begraafplaatsen. Omzetberekening: Een groot deel van de omzet van Monuta en SCI bestaat uit wat de partijen aanduiden als ‘verschotten’ (o.a. overlijdensadvertenties, grafrechten en crematiekosten). De partijen kopen deze diensten zelf in en zijn in beginsel aansprakelijk voor toerekenbare tekortkomingen van degenen van wie zij de diensten inkopen. Zij coördineren de uitvoering van de verschillende door hen ingeschakelde dienstverleners. Daarnaast bieden zij verschillende diensten aan als één pakket. Tevens blijkt uit het jaarverslag van Monuta dat zij de ‘verschotten’ betrekt in haar netto-omzet. De d-g NMa concludeert hieruit dat de door partijen als verschotten gekwalificeerde bedragen, bij de berekening van de omzet van de betrokken ondernemingen moet betrekken. Afwegingen: Beide partijen behalen op een nationale markt voor het verzorgen van uitvaarten een gezamenlijk marktaandeel van minder dan twintig procent. Indien wordt uitgegaan van lokale markten dan behalen Monuta en SCI marktaandelen van zestig tot zeventig procent. Toch is het niet aannemelijk dat als gevolg van de concentratie een economische machtspositie ontstaat. In de betreffende plaatsen heeft de geografische omvang van de activiteiten veeleer een regionaal karakter en is toetreding door andere partijen eenvoudig.
89
Zaak 2666/Stork – RTD Partijen en markt(en): De gemelde transactie betreft de koop van Röntgen Technische Dienst B.V. (RTD) door Stork N.V. Beide partijen zijn actief op het gebied van het testen van materialen en onderdelen van installaties. Stork is vooral actief op het gebied van het testen door middel van destructief onderzoek ‘in house’. Destructief onderzoek houdt in dat het te testen voorwerp na het testen niet meer bruikbaar is. ‘In house’ betekent dat het te testen voorwerp wordt opgestuurd naar het bedrijf dat het onderzoek verricht. RTD is vooral actief op het gebied van niet-destructief testen ‘on site’. Bij niet-destructief onderzoek wordt het te testen voorwerp in tact gelaten, het onderzoek heeft vooral een preventief karakter. ‘On site’ wil zeggen dat het onderzoek plaatsvindt op de plaats waar het te testen voorwerp zich bevindt. Stork en RTD hebben een gemeenschappelijke onderneming: Materials Testing Technology B.V. (MTT). MTT verricht activiteiten op het gebied van het testen door destructief onderzoek ‘in house’ en het testen door niet-destructief onderzoek ‘on site’. Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen de markt voor destructief onderzoek en de markt voor niet-destructief onderzoek, omdat de verschillende diensten niet substitueerbaar zijn. In dit besluit is uitgegaan van ten minste nationale markten voor destructief respectievelijk niet-destructief onderzoek. Afweging(en): Stork verkrijgt als gevolg van de voorgenomen concentratie uitsluitende zeggenschap over RTD en MTT. Op de Nederlandse markt voor destructief onderzoek hebben zowel Stork als MTT een marktaandeel van circa tien tot twintig procent. Op de markt voor nietdestructief onderzoek in Nederland is Stork momenteel uitsluitend via MTT actief. Als gevolg van de voorgenomen concentratie neemt het marktaandeel van Stork toe tot vijftig/zestig procent. Stork zet feitelijk de positie voort die RTD op deze markt had. Immers, gelet op de gezamenlijke zeggenschap die RTD over MTT had, is het aannemelijk dat MTT wat betreft niet-destructief onderzoek niet concurreerde met RTD. De onderhavige concentratie leidt op geen van beide markten tot een wezenlijke wijziging van de marktstructuur. Verder heeft de NMa vastgesteld dat mogelijke portfolio-effecten te verwaarlozen zijn. Afnemers beschikken over een zekere marktmacht en er bestaat potentiële concurrentiedruk uit de omringende landen. Gelet op voorgaande overwegingen heeft de d-g NMa geconcludeerd dat er door de overname geen collectieve machtspositie ontstaat of wordt versterkt.
90
6.1.3 Concentraties in de bouwnijverheid Deze paragraaf gaat in op drie besluiten die betrekking hebben op de bouwsector. Het merendeel van de door de NMa onderscheiden gebieden binnen de bouwnijverheid komen in deze besluiten aan bod, te weten: burgerlijkeen utiliteitsbouw, grond-, water- en wegenbouw, projectontwikkeling, installatietechniek, asfalt en betonmortel.
Zaak 2427/NCD – Fernhout Partijen en markt(en): De gemelde transactie betreft de overname van Fernhout door de Nederlandse Cement Deelnemingsmaatschappij (NCD). De beoordeling heeft zich met name gericht op de productie van natte betonmortel. Afwegingen: Om de posities van partijen op lokaal niveau te bepalen, is per betonmortelcentrale een berekening gemaakt van de potentiële totale afzet binnen het leveringsgebied. Hierbij is uitgegaan van een straal van veertig kilometer rondom de betoncentrale. De berekening resulteerde in afzetpercentages tussen de zestig en zeventig procent. Uit de berekende afzetpercentages is gebleken dat de betonmortelcentrales waarover NCD zeggenschap heeft en verkrijgt in alle gevallen binnen hun leveringsgebieden concurrentie ondervinden van centrales van concurrenten. Daarnaast ondervindt betonmortel concurrentie van andere bouwmaterialen. Het is niet waarschijnlijk dat een betonmortelcentrale zich onafhankelijk kan gedragen van concurrenten, ook omdat in veel gevallen rekening wordt gehouden met een medeaandeelhouder in een centrale. Daarnaast bestaan er uitwijkmogelijkheden voor afnemers. Gelet op voorgaande factoren heeft de d-g NMa geconcludeerd dat zowel de nationale als de lokale markt voor de productie van natte betonmortel geen economische machtspositie ontstaat.
Zaak 2460/BAM NBM – Van den Bruele & Kaufman Partijen en markt(en): Deze melding betreft een overname van Van den Bruele & Kaufman B.V. door Koninklijke BAM NBM N.V. Er is sprake van horizontale overlapping op de (deel)markt voor projectontwikkeling. Tevens is er sprake van een verticale relatie op de (deel)markten voor burgerlijke- en utiliteitsbouw en voor installatietechniek. Afwegingen: Ongeacht of bovengenoemde (deel)markten regionaal, nationaal of internationaal worden afgebakend, hebben de partijen op geen van deze markten een marktaandeel groter dan tien procent. Gelet op de
Jaarverslag NMa 2001 - 6 De besluiten
marktaandelen van partijen op de onderhavige markten heeft de d-g NMa geconcludeerd dat er geen reden bestaat om aan te nemen dat als gevolg van de concentratie een economische machtspositie ontstaat of wordt versterkt. Er is geen vergunning vereist.
Zaak 2708/Koninklijke Wegenbouw Stevin – Gebr. Van Kessel Holding Partijen en markt(en): Koninklijke Wegenbouw Stevin koopt Gebr. Van Kessel Holding. Beide partijen zijn actief op de volgende (deel)markten: burgerlijke- en utiliteitsbouw, grond-, water- en wegenbouw en asfalt. Naast de markt voor productie van asfalt is de markt voor het asfalteren van wegen afzonderlijk bekeken. Het is in het midden gelaten of er sprake is van lokale dan wel nationale markten voor productie van asfalt en het asfalteren van wegen. Op lokaal niveau is uitgegaan van een (potentieel) leveringsgebied met een straal van vijftig kilometer rondom de asfaltcentrale. Afwegingen: Op de mogelijke deelmarkten voor wegenbouw en grondwerk behalen partijen een marktaandeel tussen de twintig en dertig procent. Naast beide partijen zijn er ten minste twintig concurrenten op deze markt(en) actief. Om de positie van de asfaltcentrales van partijen binnen hun leveringsgebieden te bepalen, is per centrale een berekening gemaakt van de potentiële totale afzet binnen dat gebied. Hieruit blijkt dat in de verschillende leveringsgebieden sprake is van concurrentie van andere centrales. Op lokaal niveau is het niet waarschijnlijk dat een asfaltcentrale van partijen zich onafhankelijk kan gedragen van concurrenten; in veel gevallen is een concurrent mede-aandeelhouder in een centrale. Daarnaast blijven er voldoende uitwijkmogelijkheden voor afnemers bestaan. Op een mogelijke nationale markt voor de productie van asfalt hebben partijen een gezamenlijk marktaandeel tussen de twintig en dertig procent. Ten aanzien van het asfalteren van wegen, is het gezamenlijke marktaandeel in Nederland tussen tien en twintig procent. Indien wordt uitgegaan van lokale markten voor asfaltproductie, komt het marktaandeel niet boven de dertig tot veertig procent.
6.1.4 Overige besluiten inzake concentraties De eerste twee zaken in deze paragraaf betreffen zaken waartegen beroep is ingesteld. Vervolgens wordt een zaak besproken waarin een ontheffing op grond van artikel 40 van de Mededingingswet is verleend. Ten slotte komt een zaak aan bod waarin de vraag centraal staat of de
meldende partijen ondernemingen zijn in de zin van de Mededingingswet.
Zaak 1878/Digitenne Partijen en markt(en): De gemelde transactie betreft de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming Digitenne Holding, door Nozema, NOB en KPN die alledrie dertig procent van de aandelen in Digitenne Holding houden. Binnenkort gunt de overheid frequentiekanalen voor DVB-T (zogenaamde multiplexen). Met het oog daarop zijn partijen van plan Digitenne Holding op te richten, met als doel het verkrijgen van de vergunning voor vier multiplexen voor commercieel gebruik, het exploiteren van deze multiplexen en de multiplex van de publieke omroepen. Digitenne gaat de DVB-T-frequentiekanalen aanwenden voor de distributie van televisiesignalen en televisiegerelateerde signalen en het ontwikkelen en aanbieden van interactieve televisiediensten. Afwegingen: Aangezien het plan bestaat de vergunning voor DVB-T voor 15 jaar te verlenen, is aandacht besteed aan markten waarop Digitenne en haar moederondernemingen wellicht in de toekomst actief worden. Gelet op het feit dat het louter om toekomstige mogelijkheden gaat, zijn er bij de onderhavige concentratie thans geen horizontaal of verticaal beïnvloede markten. Aangenomen kan worden dat de ontwikkeling van andere (interactieve) diensten voor DVB-T de eerste tijd nog in de kinderschoenen staat en dat die ontwikkeling, gezien het vergelijkbare startpunt in de tijd, gelijk op zal gaan met de ontwikkeling van die diensten via andere infrastructuren, zoals kabel, satelliet en telecommunicatienetwerken. Om die reden kan er vooralsnog van worden uitgegaan dat DVB-T zich op een productmarkt bevindt voor de doorgifte van televisiesignalen en televisiegerelateerde signalen. De DVB-T-vergunninghouder zal op deze markt concurrentie ondervinden van met name kabelmaatschappijen. In de toekomst wordt mogelijk concurrentie ondervonden van aanbieders die gebruik maken van telecommunicatienetwerken. DVB-T kan zorgen voor meer concurrentie tussen infrastructuren. Het vormt een alternatief voor de doorgifte van omroepdiensten die nu met name via de kabel worden aangeboden en in de toekomst naar verwachting ook via andere infrastructuren. De d-g NMa concludeert dat er geen reden bestaat om aan te nemen dat als gevolg van de onderhavige concentratie een economische machtspositie ontstaat of wordt versterkt. Tegen dit besluit is beroep aangetekend door een derde.
91
Zaak 2545/Gilde – Gazelle Partijen en markt(en): De gemelde transactie is het verkrijgen van zeggenschap door Gilde Buy-Out Fund II B.V. over Koninklijke Gazelle B.V. Na onderzoek heeft de d-g NMa geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat er als gevolg van de concentratie een economische machtspositie ontstaat of wordt versterkt. Er is geen overlap in activiteiten. Afwegingen: Daarnaast hebben partijen verzocht een beding aan te merken als een nevenrestrictie. Op grond van dit beding verbindt Derby (de verkopende partij) zich om gedurende een periode van drie jaar na de totstandkoming van de concentratie direct noch indirect activiteiten uit te oefenen in Nederland die met de huidige activiteiten van Gazelle concurreren. Het gaat om een kwantitatieve beperking van het aantal door Derby te verkopen fietsen. De NMa heeft bepaald dat het beding niet noodzakelijk is voor de totstandbrenging van de concentratie. Een koper mag zich in beginsel beschermen tegen het ontplooien van activiteiten van de verkoper die afbreuk doen aan het ten volle profiteren door de koper van de overgedragen onderneming. Hierbij mag de koper gebruik maken van de door de overgedragen onderneming ontwikkelde goodwill en know-how. De onderhavige kwantitatieve beperking gaat evenwel verder dan bovengenoemde bescherming en gaat verder dan noodzakelijk is voor het tot stand brengen van de concentratie. Er is beroep aangetekend tegen dit besluit met betrekking tot de nevenrestrictie.
Zaak 2655/Yunio – NTN Groep Partijen en markt(en): Yunio Coöperatieve Vereniging Kraamzorg U.A. neemt een aantal werknemers en enkele activa van de failliete NTN Groep B.V. over. Partijen hebben een verzoek tot ontheffing ingediend van het verbod om een concentratie tot stand te brengen voordat het voornemen aan de NMa is gemeld en vervolgens vier weken zijn verstreken. Afwegingen: De d-g NMa heeft ontheffing verleend omdat gewichtige redenen aanwezig zijn. Voornamelijk gelet op de omstandigheid dat het faillissement van NTN is uitgesproken, is geoordeeld dat er in dit specifieke geval en onder deze omstandigheden onherstelbare gevolgen optreden indien de verplichte wachtperiode in acht wordt genomen.
92
Zaak 2760/Hogeschool Alkmaar – Hogeschool Haarlem – Hogeschool Holland – Ichthus Hogeschool Partijen en markt(en): De gemelde transactie betreft een fusie van vier hogescholen. Partijen zijn naast het aanbieden van hogere beroepsopleidingen ook actief op het gebied van het geven van cursussen en trainingen, het bieden van post-HBO-opleidingen, de verhuur van ruimtes, het verkopen van onderwijsmateriaal etc. In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt een onderscheid gemaakt tussen zogenaamde bekostigde instellingen en aangewezen instellingen die allebei hogere beroepsopleidingen aanbieden. Alleen bekostigde instellingen krijgen een bijdrage van het Rijk. Afwegingen: Onderzocht is of de verschillende activiteiten die partijen verrichten economische activiteiten zijn. Van belang is de mate waarin de activiteiten met een commerciële speelruimte kunnen worden uitgeoefend. Ten aanzien van de bekostigde activiteiten van de hogescholen is geconcludeerd dat onder de huidige wet- en regelgeving onvoldoende vrijheden bestaan om deze als economische activiteiten aan te merken. Het collegegeld wordt wettelijk vastgesteld. Noch per hogeschool noch per studierichting kan hiervan worden afgeweken. Hogescholen hebben de samenstelling van hun aanbod uiteindelijk niet zelf in de hand nu de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen uiteindelijk met behulp van de doelmatigheidstoets beslist of een nieuwe studierichting wordt bekostigd en of bestaande studierichting bekostigd blijft. Ook op het aantal studenten dat ze toe laten en de bijdrage die ze van het Rijk ontvangen, hebben bekostigde instellingen nauwelijks invloed. Op het moment van het nemen van het besluit waren drie wetsvoorstellen bij de Tweede Kamer in behandeling. De voornemens waren echter nog onvoldoende om op vooruit te kunnen lopen. Wijzigingen in de wet- en regelgeving kunnen ertoe leiden dat de conclusie anders zou luiden. Ten aanzien van aangewezen instellingen is geconcludeerd dat wel sprake is van economische activiteiten nu zij wel vrij zijn hun eigen aanbod van studierichtingen en de prijs (het collegegeld) zelfstandig vast te stellen. Geconcludeerd is dat de vier hogescholen alleen voor zover zij economische activiteiten verrichten als ondernemingen in de zin van artikel 1, onder f van de Mededingingswet worden beschouwd. Omzetberekening: Nu de hogescholen ondernemingen zijn in de zin van de Mededingingswet voor zover zij economische activiteiten verrichten, leidt dit ertoe dat voor het bepalen van de omzet in de zin van artikel 29 van de Mededingingswet in beginsel wordt gekeken naar de omzet
Jaarverslag NMa 2001 - 6 De besluiten
van de economische activiteiten. Gelet op de verplichte inrichting van de jaarrekening, waaruit blijkt welke gelden zijn ontvangen ten behoeve van het bekostigd onderwijs, kan de omzet, die is toe te rekenen aan de economische activiteiten, in dit geval eenvoudig en eenduidig worden bepaald aan de hand van de jaarrekening. In dit geval heeft het tot de conclusie geleid dat de gemelde operatie niet binnen de werkingssfeer valt van het in hoofdstuk 5 van de Mededingingswet geregelde concentratietoezicht, aangezien de in artikel 29 van de Mededingingswet genoemde omzetdrempels niet zijn overschreden.
6.2
Besluiten concurrentietoezicht
De NMa heeft in 2001 de behandeling van een groot aantal ontheffingsverzoeken afgerond. Daarnaast zijn verschillende klachten over overtreding van het kartelverbod en/of misbruik van een economische machtspositie behandeld. In deze paragraaf worden enkele besluiten beschreven.
Zaken 496 en 597/Topherstel en Schadegarant Deze besluiten hebben betrekking op de samenwerking tussen verzekeringsmaatschappijen, waarbij zij in het kader van hun autocascoverzekering autoschadeherstelbedrijven selecteren en contracteren. Vervolgens worden de verzekerden gestimuleerd in het geval van gedekte schade voor herstelwerk naar één van de geselecteerde herstelbedrijven te gaan. Partijen en markten: Partijen in deze zaken zijn Topherstel en Schadegarant. Topherstel bestaat uit negen verzekeraars, Schadegarant bestaat uit 19 verzekeraars. De samenwerkingsverbanden tussen de verzekeringsmaatschappijen worden beschouwd als inkoopsamenwerking. De relevante productmarkten in deze zaken zijn de markt voor de inkoop van autoschadehersteldiensten en de markt voor het aanbieden van motorrijtuigenverzekeringen. Afweging: Aangezien het marktaandeel van Topherstel op beide relevante markten gering is, wordt geconcludeerd dat de mogelijke mededingingsbeperkende gevolgen niet merkbaar zijn. Voor Schadegarant geldt hetzelfde op de inkoopmarkt van autoschadehersteldiensten. Op de markt voor motorrijtuigenverzekeringen is de mededingingsbeperking wel merkbaar als gevolg van het hoge marktaandeel van Schadegarant. Er wordt echter door
Schadegarant voldaan aan de ontheffingscriteria en daarom is een ontheffing verleend.
Zaken 1982 en 2026/Stichting Recycling VKG en Auto Recycling Nederland II In beide zaken is ontheffing van het verbod van artikel 6 van de Mededingingswet aangevraagd. Deze ontheffingen zijn aangevraagd voor overeenkomsten die afvalverwijderingssystemen voor kunststof gevelelementen en autowrakken in het leven roepen, waarbij een uniforme verwijderingsbijdrage moet worden afgedragen. Afweging: Er bestaat op dit moment nog geen wettelijke verplichting om gevelelementen en autowrakken te verwijderen door middel van een recyclesysteem. Daarnaast is recycling op dit moment nog niet economisch rendabel. De opgezette verwijderingssystemen zorgen ervoor dat recycling goedkoper wordt dan het verbranden of shredderen van oude producten. De uniforme verwijderingsbijdrage heeft slechts een zeer geringe kostenharmonisatie tot gevolg. De coördinatie van prijzen en marktgedrag tussen partijen bij de overeenkomsten moet dan ook nihil worden geacht. Tevens speelt mee dat het opzetten van een recyclingsysteem milieuvoordelen met zich meebrengt. Op deze gronden is besloten dat er geen sprake is van een inbreuk op het verbod van artikel 6 van de Mededingingswet.
Zaken 1751-1755/Stichting Verwijdering Elektrische Gereedschappen en Stichting Metalelektro Recycling In deze zaken staan de ontheffingsaanvragen van de Stichting Verwijdering Elektrische Gereedschappen en de Stichting Metalelektro Recycling centraal. In deze zaken hebben de beide stichtingen een collectief inname- en verwerkingsplan voor elektrische apparaten vastgesteld. Afweging: De afspraken die voortvloeien uit het innameen verwerkingsplan leveren mededingingsbeperkingen op in de zin van artikel 6 van de Mededingingswet. Een aantal van deze afspraken komt echter voor een ontheffing in aanmerking. Het gaat dan om de afspraken die betrekking hebben op de vaststelling van de verwijderingsbijdrage. De ontheffing wordt daarentegen niet toegekend aan de verplichting tot doorberekening van de verwijderingsbijdrage aan de volgende schakel in de distributieketen en de daarmee verbonden verplichting deze apart op de factuur te vermelden.
93
Zaak 81/Gemeenschappelijke StortingsAcceptgiroprocedure In deze zaak is een ontheffing toegekend van het verbod van artikel 6 van de Mededingingswet aangevraagd door Interpay/Bankgirocentrale namens 69 banken. De aanvraag heeft betrekking op het aanbieden van acceptgiro’s als betaalinstrument met als onderdeel een multilaterale interbancaire vergoeding, die de ontvangende bank betaalt aan de betalende bank. Partijen en markten: De partijen bij de Gemeenschappelijke Stortings-Acceptgiro overeenkomst zijn banken, waaronder de Rabobank, de Postbank en de SNS-Bank. Interpay/Bankgirocentrale treedt op als secretariaat. De relevante productmarkt in dit besluit is de markt voor acceptgiro’s en incassomachtigingen. Geografisch gezien is deze markt Nederland. Afweging: De vergoeding uit de overeenkomst vormt een mededingingsbeperking, maar voldoet ook aan de ontheffingsvoorwaarden. Een billijk aandeel van het voordeel van de vergoeding gaat naar de consumenten, de vergoeding gaat niet verder dan noodzakelijk om haar doel te bereiken en de mededinging wordt niet wezenlijk uitgeschakeld. De multilaterale interbancaire vergoeding uit de overeenkomst komt dan ook in aanmerking voor een ontheffing.
Zaak 502/Stichting Reclame Code In deze zaak is door de Stichting Reclame Code een ontheffingsverzoek ingediend. Dit ontheffingsverzoek heeft betrekking op de statuten van de Stichting Reclame Code, de Nederlandse Reclame Code en de regels ter handhaving van de Nederlandse Reclame Code. Partijen en markten: De Stichting Reclame Code is een stichting die moet waarborgen dat het maken van reclame in Nederland op een verantwoorde wijze geschiedt. De afbakening van de relevante markten kon in deze zaak achterwege worden gelaten. Afweging: De statuten vallen niet onder het verbod van artikel 6 van de Mededingingswet omdat ze geen mededingingsbeperkingen bevatten. De Nederlandse Reclame Code bevat normen aangaande misleidende en vergelijkende reclame, die zijn opgesteld met het oog op de eerlijke mededinging tussen concurrenten en de bescherming van de consument. Ook deze normen kunnen niet als mededingingsbeperkend worden beschouwd. Dit geldt eveneens voor de regels ter handhaving van de Nederlandse Reclame Code. Op grond van het bovenstaande is geconcludeerd dat geen sprake
94
was van een inbreuk op het verbod van artikel 6 Mededingingswet.
Zaak 1915/Zilveren Kruis – Geneesmiddelenformularium Kennemerland Zilveren Kruis vraagt een ontheffing aan van het verbod van artikel 6 eerste lid van de Mededingingswet voor de ontwikkeling en de toepassing van een geneesmiddelenformularium in de regio Kennemerland. Een geneesmiddelenformularium is een soort voorkeurslijst voor geneesmiddelen. Het geeft aan welke geneesmiddelen bij welke ziekte het beste kunnen worden toegepast. Partijen en markten: Het Zilveren Kruis is een zorgverzekeraar. Het geneesmiddelenformularium is in de regio Kennemerland ontwikkeld door zorgverzekeraars en zorgverleners. De relevante productmarkt is de markt voor inkoop van geneesmiddelen. Geografisch gezien is deze markt ten minste nationaal. Afweging: In deze zaak is geen sprake van een merkbare mededingingsbeperking. Het geneesmiddelenformularium Kennemerland heeft namelijk slechts betrekking op een heel klein deel van de relevante markt, aangezien het op minder dan vijf procent van de verzekerden van toepassing is. Verder is belangrijk dat slechts stofnamen en geen merknamen in het formularium zijn opgenomen en dat het formularium om de twee jaar wordt herzien.
Zaak 1546/Weyl Beef Products Weyl Beef Product heeft in deze zaak een klacht ingediend tegen de Stichting Saneringsfonds Runderslachterijen over de Saneringsregeling runderslachterijen 1995. De Stichting Saneringsfonds Runderslachterijen had in een eerder stadium een verzoek tot ontheffing van het verbod van artikel 6 van de Mededingingswet voor de Saneringsregeling ingediend. Partijen en markten: In deze zaak zijn twee partijen betrokken, te weten: Weyl Beef Product en de Stichting Saneringsfonds Runderslachterijen. In de onderhavige zaak is de relevante markt niet afgebakend. Afweging: De klacht van Weyl Beef Products is afgewezen omdat het Gerecht van eerste aanleg ten aanzien van dezelfde saneringsregeling van oordeel is dat de sanering onlosmakelijk samenhangt met de heffingsverordening van het Productschap voor Vee en Vlees. Deze heffingsverordening is reeds goedgekeurd op grond van Europese staatssteunregels. Er is geen reden om af te
Jaarverslag NMa 2001 - 6 De besluiten
wijken van de door het Gerecht van eerste aanleg geformuleerde Europese lijn.
Zaak 1539/Taxivervoer Schiphol De zaak heeft betrekking op een ontheffingsaanvraag voor een overeenkomst ter regulering van het taxivervoer vanaf Schiphol. Deze aanvraag is ingediend door Schiphol, Taxicentrale Amsterdam en Bergisch Boekhoff & Frissen. De d-g NMa heeft goedkeuring verleend aan een aangepaste vorm van de overeenkomst. Partijen en markten: Schiphol is de exploitatiemaatschappij van de gelijknamige luchthaven. Taxicentrale Amsterdam en Bergisch Boekhoff & Frissen exploiteren allebei een eigen taxicentrale. De partijen hebben een overeenkomst gesloten waarin zij het taxivervoer reguleren. Als relevante markt wordt beschouwd de markt voor openbaar, niet van tevoren besteld, taxivervoer vanaf de opstelstrook op Schiphol. Afweging: Gelet op de huidige marktaandelen van Taxicentrale Amsterdam en Bergisch Boekhoff & Frissen op de relevante markt en de voorrangspositie die hun gegund is, is er sprake van een merkbare mededingingsbeperking. De overeenkomst komt echter voor ontheffing in aanmerking omdat er sprake is van voldoende restconcurrentie. De 24-uurs beschikbaarheid leidt tot een verbetering van de distributie en bevordering van de economische vooruitgang. Bovendien gaat de voorrangspositie van de twee taxicentrales niet verder dan noodzakelijk.
6.3
Sanctiebesluiten
De Mededingingswet verleent de NMa de bevoegdheid om in bepaalde gevallen een sanctie op te leggen. Hieronder wordt een aantal sanctiebeschikkingen besproken.
hanteren voor het straatvervoer per taxi in Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen. Beoordeling: Door afspraken te maken over de te hanteren tarieven hebben deze bedrijven het kartelverbod overtreden. Het betreft in dit geval prijsafspraken tussen concurrenten, die gezamenlijk een dermate groot marktaandeel hebben dat de mededinging wordt beperkt. Boete: De d-g NMa heeft besloten af te zien van het opleggen van een boete. Hierbij hebben de volgende omstandigheden een rol gespeeld. Na het plaatsen van de advertenties hebben de taxibedrijven contact gezocht met de NMa naar aanleiding van een artikel in een dagblad, waarin stond dat deze bedrijven mogelijk in strijd zouden handelen met de Mededingingswet. De bedrijven wilden hierover opheldering. In een brief van 24 januari 2000 toonden zij de bereidheid om, als sprake was van een overtreding van de Mededingingswet, deze overtreding in overleg met de NMa te beëindigen. In een daarop volgende bijeenkomst heeft de NMa de taxibedrijven onder meer uitgelegd wat het kartelverbod in zijn algemeenheid inhoudt, waarna een discussie volgde over de vraag hoe een dergelijk verbod uitpakt voor de taxibranche. Na toezending van het onderzoeksrapport aan de taxibedrijven op 23 november 2001, hebben deze besloten voor het jaar 2001 individueel de tarieven vast te stellen. Verder heeft bij het niet opleggen van een boete meegespeeld dat tot 1 januari 2000 de provincie ZuidHolland voor de bovengenoemde taxibedrijven de tarieven vaststelde. Door een wetswijziging van 9 december 1999 is vanaf 1 januari 2000 elke taxi-ondernemer gerechtigd naar eigen inzicht de hoogte van de tarieven te bepalen tot een bepaald wettelijk maximum. Deze wetswijziging voorziet niet in een overgangsregime. Vast staat dat het ministerie van Verkeer en Waterstaat over de gevolgen van de concrete regelgeving op een laat tijdstip heeft voorgelicht. Er is geen bezwaar aangetekend tegen dit besluit.
Zaak 2234/ANKO Zaak 2228/Taxi Rotterdam Zaak: De Rotterdamse Taxi Centrale RTC N.V., de Coöperatieve Taxi Onderneming Taxi St. Job UA, ConneXXion Kleinschalig Personen Vervoer Zuid West B.V., de Vlaardingse Taxicentrale B.V. en R.T.O. Rotterdamse Taxi Onderneming zijn in Rotterdam en directe omgeving gevestigde taxibedrijven. Deze bedrijven hebben in januari 2000 verscheidene keren een advertentie geplaatst in regionale dagbladen, waarin zij hebben aangegeven welke tarieven zij gezamenlijk
Zaak: De Koninklijke Algemene Nederlandse Kappersorganisatie (ANKO) is een branchevereniging waarbij ongeveer 6200 kapsalons zijn aangesloten. In november 2000 heeft zij in een brief aan haar leden aangegeven dat de leden hun tarievenlijsten nog eens zouden moeten beoordelen en dat voor het jaar 2001 sprake is van een gemiddelde kostenstijging van vijf procent ANKO heeft een persbericht uitgebracht, zodat “kranten en andere media de tariefstijging voor haar behandelingen kunnen communiceren naar de consument”, aldus ANKO.
95
Beoordeling: ANKO heeft gehandeld in strijd met het kartelverbod. Uit de feiten blijkt dat ANKO de bedoeling heeft gehad haar leden de tarieven met vijf procent te laten verhogen. Zo is in een interne notitie het bestuur van ANKO geadviseerd de leden te adviseren de tarieven met “gemiddeld vijf procent” te verhogen. Ook gaf ANKO aan hoe de kostenstijging van vijf procent door te berekenen in de tarieven. Boete: De d-g NMa heeft besloten af te zien van het opleggen van een boete. Hierbij hebben de volgende omstandigheden een rol gespeeld. ANKO heeft kort na aanvang van de procedure aangegeven met de NMa te willen overleggen om duidelijkheid te krijgen over de wijze waarop zij in de toekomst op een met de Mededingingswet verenigbare wijze informatie aan haar leden kan verstrekken. De NMa heeft hieraan gehoor gegeven onder de strikte voorwaarde dat ANKO zonder restricties volledige openheid zou verschaffen over de wijze van communiceren aan haar leden met betrekking tot kostenstijgingen en daarmee verwante zaken. Mede als gevolg daarvan is gebleken dat de praktijken van ANKO, afgezien van de communicatie over de kostenstijging, andere elementen bevatten die de NMa eveneens in strijd met de Mededingingswet acht. De d-g NMa komt tot deze conclusie na raadplegen van de door de NMa opgestelde Richtsnoeren samenwerking bedrijven. Zo is gebleken dat ANKO in uiteenlopende communicatiemiddelen haar leden heeft voorgehouden bepaalde winstopslagpercentages te hanteren. Dit is in strijd met het kartelverbod, omdat deze praktijk is gericht op sturing van het prijsgedrag van de kappers en tot dezelfde prijzen leidt. Daarnaast moedigde ANKO haar leden op diverse wijzen aan om kostenstijgingen integraal door te berekenen in hun tarieven. Ook hier is sprake van een praktijk die in strijd is met de Mededingingswet, omdat hiermee de kappers de prikkel wordt ontnomen hun kosten omlaag te brengen, waardoor hun tarieven omlaag kunnen. Tot slot is gebleken dat ANKO aan haar leden een calculatieschema deed toekomen, waarmee zij het prijsgedrag van haar leden probeerde te sturen, met als resultaat dat er minder concurrentie heeft plaatsgevonden. ANKO heeft met de NMa schriftelijk afgesproken deze praktijken met onmiddellijke ingang te beëindigen en daar ook in de toekomst verder van af te zien. Daarnaast zijn met ANKO afspraken gemaakt over de wijze waarop zij, in overeenstemming met de Mededingingswet, informatie aan haar leden kan verstrekken. Een groot deel van deze gedragsaanpassingen strekken zich uit buiten het kader van het opgemaakte rapport.
96
Mede om die reden is afgezien van het opleggen van een boete. Tegen dit besluit is geen bezwaar aangetekend door ANKO.
Zaak 2034/Deutsche Post Zaak: Deutsche Post International B.V. en Trans-o-flex Schnell Lieferdienst hebben in 2001 een melding gedaan van een voornemen tot een concentratie. De partijen hebben in hun melding gesteld dat de enige te beïnvloeden markten (in de zin van het Besluit gegevensverstrekking Mededingingswet) zijn: de markt voor internationaal vrachtvervoer per expresse, de markt voor nationaal vrachtvervoer per expresse en de markt voor logistieke diensten. Daarbij is door beide partijen aangegeven dat Deutsche Post AG in Nederland via een aantal deelnemingen, waaronder DPIBV, onder andere actief is op het gebied van nationale bezorging van pakketten per expresse. Vervolgens bleek dat ook Trans-oflex via Correct Business Select (Correct EBS) actief is op deze markt. Beide partijen hebben ten onrechte nagelaten mededeling te doen van de nationale markt voor pakketbezorging per expresse als een te beïnvloeden markt. Afweging: Uit telefonische gesprekken met concurrenten is gebleken dat Correct EBS actief zou zijn op voornoemde markt. Dit is ook gebleken uit de website van Correct EBS. Naar aanleiding hiervan zijn door de NMa aanvullende vragen gesteld waarbij partijen in hun conceptantwoorden aangeven dat Correct EBS een dienst aanbiedt die als pakketbezorging kan worden beschouwd binnen de definitie zoals toegepast door de Europese Commissie. In zijn besluit overweegt de d-g NMa dat partijen de plicht hebben om reeds bij de melding juiste en volledige gegevens te verschaffen. Zowel Deutsche Post als Transo-flex hadden voldoende aanwijzingen dat de dienst die Correct EBS aanbiedt, kan worden aangemerkt als pakketbezorging per expresse. Zo volgt uit de beschikkingen praktijk van de Europese Commissie dat op grond van criteria als gewicht, afmetingen en handling-apparatuur onderscheid moet worden gemaakt tussen de markten van pakketbezorging per expresse en vrachtvervoer per expresse. De partijen hebben niet voldoende onderbouwd op grond waarvan de activiteit die door Correct EBS wordt verricht, niet als pakketbezorging moet worden aangemerkt. Boete: De d-g NMa heeft zowel DPIBV als Trans-o-flex een maximum boete opgelegd van NLG 50.000. Dat de ontbrekende informatie niet essentieel was voor de beoordeling van de concentratie is niet relevant. Partijen
Jaarverslag NMa 2001 - 6 De besluiten
zijn verplicht de gegevens te verstrekken zoals vermeld in het Besluit gegevensverstrekking Mededingingswet. Tegen dit besluit is door DPIBV en Trans-o-flex bezwaar aangetekend.
6.4
Besluiten op bezwaar
In 2001 is een groot aantal besluiten op bezwaar genomen. Enkele belangwekkende besluiten worden hieronder besproken.
individuele werknemer kan zich, zo stelt de NMa, echter wel beroepen op het zwijgrecht van de onderneming, bijvoorbeeld wanneer beantwoording van de vragen leidt tot het afleggen van een verklaring van een overtreding van de Mededingingswet door de betrokken werkgever/onderneming. Onder deze omstandigheden kan geen sprake zijn van uitholling van het zwijgrecht van de onderneming. Evenmin kan zich een door Texaco gevreesd loyaliteitsconflict jegens werkgever of collega-werknemers voordoen. In dit licht bezien heeft Texaco er ook geen redelijk belang bij medewerking aan het verstrekken van inlichtingen te weigeren. Tegen dit besluit is beroep ingesteld door Texaco.
Zaak 2463/Texaco Nederland B.V. Bestreden besluit: In verband met een onderzoek naar het prijsgedrag van Texaco is door de NMa aan Texaco gevraagd een drietal werknemers te mogen horen. De door de NMa gevraagde medewerking is door Texaco geweigerd. Deze weigering heeft de d-g NMa opgevat als een overtreding van de medewerkingsplicht, zoals beschreven in de Algemene wet bestuursrecht. Nadat een rapport niet-medewerking is opgemaakt, is aan Texaco een boete van NLG 10.000 opgelegd. Bezwaar: Texaco is onder meer van mening dat het zwijgrecht van de onderneming wordt uitgehold indien individuele werknemers kunnen worden gehoord door de toezichthouder. Bij besluit van 12 december 2001 is dit bezwaar ongegrond verklaard. Afweging: Ingevolge artikel 5:16 Algemene wet bestuursrecht is de toezichthouder bevoegd inlichtingen te vorderen. Tekst noch geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel bieden grond voor beperking van de kring van personen van wie inlichtingen kunnen worden gevorderd. Inlichtingen kunnen derhalve van iedereen worden gevorderd. Gelet hierop moet de toezichthouder niet alleen bevoegd worden geacht om van een onderneming inlichtingen te vorderen. Maar hij kan ook, indien aannemelijk is dat de bevoegde vertegenwoordigers van een onderneming geen kennis hebben van feiten en gedragingen waarop het onderzoek is gericht, van die onderneming eisen dat deze bepaalde werknemers die die kennis wel hebben, laat meewerken aan een verzoek om inlichtingen te verstrekken. Een andere zienswijze zou de bevoegdheid van de toezichthouder te zeer beperken. De betrokken onderneming zou zich immers in dit geval te gemakkelijk kunnen beroepen op onwetendheid. De naleving van de medewerkingsplicht is van wezenlijk belang voor de doeltreffendheid van de toepassing van de Mededingingswet en de controle op de naleving ervan. De
Zaak 1/Telegraaf versus NOS/HMG Bestreden besluit: Bij besluit van 10 september 1998 en 16 februari 2000 is aan de NOS en de HMG een last onder dwangsom opgelegd om wekelijkse programmagegevens aan de Telegraaf te leveren. Geoordeeld is dat de NOS en de HMG door de weigering programmagegevens te leveren misbruik maken van een economische machtspositie. Tegen dit oordeel is door de NOS en HMG bezwaar aangetekend. Het bezwaar is voor advies voorgelegd aan de Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet. In haar advies heeft de Adviescommissie geoordeeld dat, om te zien of sprake is van misbruik van economische machtspositie, er moet worden getoetst aan de voorwaarden zoals neergelegd in het arrest Magill van het Hof van Justitie EG. De Adviescommissie komt vervolgens tot de conclusie dat niet is voldaan aan alle voorwaarden en dat er volop concurrentie bestaat op de markt van wekelijkse programmabladen. Ook is er geen economische analyse gemaakt waaruit het tegendeel zou blijken. Er kan geen sprake zijn van misbruik van een economische machtspositie, aldus de Adviescommissie. Afweging: Mede naar aanleiding van het advies van de Adviescommissie is in opdracht van de NMa een economisch onderzoek uitgevoerd naar de huidige mededinging op de afgeleide markt en de verwachte effecten op deze markt ingeval van nieuwe toetreders. Uit dit onderzoek is gebleken dat slechts een beperkte mate van concurrentie bestaat en dat er naar verwachting aanzienlijke verschuivingen zullen plaatsvinden op de afgeleide markt ingeval van toetreding. In het besluit op bezwaar wordt geoordeeld dat het arrest Magill een rol speelt in de beoordeling en dat daarnaast de jurisprudentie ten aanzien van leveringsweigering relevant is. In dit licht concludeert de d-g NMa, mede op basis van de
97
uitkomsten van het economisch onderzoek dat ten eerste de geweigerde dienst onontbeerlijk is voor de Telegraaf om op de markt van wekelijkse programmabladen actief te zijn. Ten tweede dat de weigering de mededinging op de markt verstoort en tot slot dat hiervoor geen objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat. In afwijking van het advies van de Adviescommissie wordt geoordeeld dat sprake is van misbruik van een economische machtspositie. Ten aanzien van artikel 25 van de Mededingingswet wordt, gelijk het advies van de Adviescommissie, geoordeeld dat de publieke omroepen op grond van de Mediawet beschikken over een taak van algemeen belang. De exploitatie van omroepbladen is echter een nevenactiviteit en niet noodzakelijk voor de uitoefening van deze taak. Dat de omroepen het programmablad zien als een middel om leden aan zich te binden, doet hier niet aan af. Er bestaan ook andere middelen om een ledenbestand te onderhouden of op te bouwen. Last onder dwangsom: De last onder dwangsom die bij besluit van 16 februari 2000 is neergelegd, blijft gehandhaafd. Deze last treedt niet direct in werking, omdat de rechtbank Rotterdam op 22 juni 2000 heeft bepaald dat de opheffing van de schorsende werking (artikel 63 lid 2 van de Mededingingswet) van het besluit wordt geschorst tot de uitspraak in beroep. Tegen dit besluit op bezwaar is door de NOS en de HMG beroep aangetekend.
lid, van de Mededingingswet. De bepalingen uit deze overeenkomsten inzake het absolute doorleveringsverbod zijn volgens de Adviescommissie anders dan de bepalingen inzake minimumadviesprijzen niet in strijd met artikel 6, eerste lid, van de Mededingingswet, omdat zij niet de strekking hebben de mededinging te beperken en de d-g NMa heeft nagelaten de mogelijk mededingingsbeperkende gevolgen van de bepalingen te onderzoeken. De boete dient daarom te worden verlaagd met NLG 362.500. Afweging: In het besluit op bezwaar wordt geoordeeld dat het absolute doorleveringsverbod evenals de bepalingen inzake minimumadviesprijzen beschouwd moeten worden als ‘hard-core’-restricties en derhalve naar haar aard de mededinging beperken. Voorts wordt geoordeeld dat niet in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de gedragingen van Secon Group gedurende de eerste drie maanden van 1998, wegens toepasselijkheid van het overgangsrecht van artikel 100, eerste lid, aan de Mededingingswet, niet door het verbod van artikel 6 van de Mededingingswet worden getroffen. Tot slot wordt een reductie van het aanvankelijk opgelegde boetebedrag niet op zijn plaats geacht. Tegen dit besluit op bezwaar is door de Secon Group beroep aangetekend.
Zaak 2421 (952)/Afspraken tussen notarissen te Breda Zaak 757/Chilly en Basilicum versus G-Star/Secon Group Bestreden besluit: Bij besluit van 12 januari 2000 is aan Secon Group B.V. een boete opgelegd van NLG 500.000. De d-g NMa heeft geoordeeld dat bepalingen betreffende (minimum)adviesprijzen en een absoluut doorleveringverbod in de algemene voorwaarden van Secon Group in strijd zijn met artikel 6 van de Mededingingswet. Tevens is een last onder dwangsom opgelegd op grond waarvan Secon Group de inbreukmakende bepalingen uit de algemene voorwaarden moet verwijderen. Tegen dit oordeel is door Secon Group bezwaar aangetekend. Het bezwaar is voor advies voorgelegd aan de Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet In haar advies heeft de Adviescommissie geoordeeld dat de overeenkomsten die Secon Groep met haar afnemers heeft gesloten tot 1 april 1998 niet in strijd zijn met het kartelverbod omdat het overgangsrecht van artikel 100, eerste lid, van de Mededingingswet toepasselijk is. De gehanteerde bepalingen inzake de (minimum)adviesprijzen zijn vanaf 1 april 1998 in strijd met artikel 6, eerste
98
Bestreden besluit: In een eerder besluit heeft de d-g NMa geoordeeld dat de regeling overeengekomen tussen zestien notarissen in Breda om opdrachten tot het passeren van akten waarbij de gemeente Breda partij was per toerbeurt te verdelen, heeft geleid tot een systeem van marktverdeling die naar zijn aard de mededinging beperkt en die reeds onder de Wet economische mededinging verboden was. De d-g NMa heeft aan elk van de notarissen een boete opgelegd, in hoogte variërend van NLG 15.000 tot 20.000. Aangezien geen sprake was van boeteverlagende omstandigheden, afgezien van de omstandigheid dat de notarissen de regeling inmiddels hadden beëindigd, achtte de d-g NMa de genoemde boetebedragen passend. Bezwaar: Tegen het besluit is bezwaar gemaakt. De bezwaren richtten zich met name tegen het onderzoek dat onrechtmatig verricht zou zijn, de juridische beoordeling van de gedragingen en de hoogte van de boetes, welke disproportioneel zou zijn. Het bezwaar is voor advies voorgelegd aan de Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet. De Adviescommissie
Jaarverslag NMa 2001 - 6 De besluiten
heeft geadviseerd dat het onderzoek rechtmatig is verlopen en dat er sprake is van een inbreuk op artikel 6 Mededingingswet. Voorts heeft de Adviescommissie geadviseerd de hoogte van de boetes in het licht van de effecten die de inbreuk op de markt hadden teweeggebracht, te heroverwegen. De d-g NMa heeft vervolgens een onderzoek verricht naar de reikwijdte van de betrokken regeling. Dit onderzoek wees uit dat de regeling inderdaad zag op een zeer beperkt deel van de totale activiteiten van de notarissen, met een totale waarde die geringer was dan de som van de opgelegde boetebedragen. In het licht daarvan achtte de d-g NMa het gerechtvaardigd in bezwaar de oorspronkelijk opgelegde boetes te verminderen tot boetes tussen NLG 5.000-8.000 per notaris. Tegen dit besluit op bezwaar is beroep ingesteld.
Zaak 1861/Nederlands Instituut van Psychologen Bestreden besluit: Het Nederlands Instituut van Psychologen heeft tot 2 september 1999 een vestigingsbeleid gehanteerd. Volgens de NMa oefende het NIP door dit vestigingsbeleid rechtstreeks invloed uit op het aantal deelnemers, te weten eerstelijnspsychologen, in de markt Dit beleid beperkt de mededinging. Omdat het vestigingsbeleid inmiddels was ingetrokken, is er geen rapport opgemaakt. Bezwaar: Het NIP heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend. Het bezwaar richtte zich tegen het oordeel dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 van de Mededingingswet Omdat eventuele toekomstige schadeclaims bij de civiele rechter kunnen worden ingediend vanwege het gehanteerde vestigingsbeleid, meent het NIP belang te hebben bij een heroverweging van het besluit in bezwaar. Afweging: De d-g NMa heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Voor het NIP was het besluit een gunstige beslissing, zodat (in dit opzicht) geen betere rechtspositie kan worden verkregen met het instellen van bezwaar. Een intrekking van het bestreden besluit kan het NIP geenszins vrijwaren van een tegen het NIP in te stellen schadevergoedingsactie op grond van onrechtmatige daad in verband met het door het instituut gehanteerde vestigingsbeleid. Volgens de NMa heeft het NIP daarom geen procesbelang. Het belang dat het NIP met het indienen van bezwaar nastreeft, kan niet worden bereikt. Tegen deze beslissing is geen beroep ingesteld.
Zaak 1963/Ruhrkohle versus Hoogovens Bestreden besluit: In 2000 heeft de NMa zowel de ontheffingsaanvraag van Hoogovens als de klacht van Ruhrkohle met betrekking tot de tussen deze twee ondernemingen in 1988 gesloten overeenkomst voor de productie en levering van ruwe benzol afgewezen evenals de financiering door Ruhrkohle van de daarvoor benodigde installatie(zaak 426). De d-g NMa acht de overeenkomst niet in strijd met artikel 6 van de Mededingingswet, noch met artikel 81, eerste lid, EG. Bezwaar: In het bezwaar verzoekt Ruhrkohle primair de overeenkomst in strijd met artikel 81 lid 1 EG te verklaren en subsidiair te besluiten dat de d-g NMa niet bevoegd is zich over de toepasbaarheid van artikel 81 lid 2 EG op de overeenkomst uit te spreken. Ruhrkohle stelt dat de geografische markt beperkt is tot West-Europa en dat de overeenkomst moet worden gezien als een exclusieve leveringsverplichting die niet onder de Europese vrijstellingsverordening voor verticale overeenkomsten valt. Daarnaast is zij van mening dat zich, gelet op de lange duur van de overeenkomst, een uitsluitingseffect voordoet dat een mededingingsbeperking in de zin van artikel 81 EG vormt. Omdat er binnen Nederland geen vragers zijn van ruwe benzol, acht Ruhrkohle artikel 6 van de Mededingingswet niet van toepassing. Ruhrkohle vindt echter de motivering van het bestreden besluit met betrekking tot artikel 88 van de Mededingingswet innerlijk tegenstrijdig. Hoogovens stelt dat Ruhrkohle nietontvankelijk is. De vaststelling dat geen overtreding van de mededingingsregels is begaan, is immers niet belastend voor Ruhrkohle als partij bij de overeenkomst. Kennelijk vreest Ruhrkohle dat het besluit van de d-g NMa de tussen partijen lopende arbitrageprocedure in haar nadeel zal beïnvloeden. Hoogovens steunt het oorspronkelijke oordeel dat de overeenkomst de mededinging juist bevordert, daar Hoogovens niet uit eigen beweging zou zijn overgegaan tot de productie van ruwe benzol. Afweging: Ruhrkohle is ontvankelijk in haar bezwaar. Haar procesbelang is gelegen in het feit dat Ruhrkohle niet heeft gekregen wat zij met haar klacht heeft beoogd. Haar bezwaren richten zich mede tegen dragende overwegingen. De bevoegdheid van de d-g NMa tot toepassing van artikel 88 van de Mededingingswet juncto artikel 81, eerste lid, EG is niet in absolute zin beperkt tot gevallen waarin hij bevoegd is tot toepassing van artikel 6 van de Mededingingswet. Maar het discretionair gebruik dat de NMa binnen het huidige wettelijke kader van deze bevoegdheid maakt, is in het algemeen wel tot deze gevallen beperkt. Het uitgangspunt van terughoudendheid bij de toepassing van artikel 88 van de Mededingingswet,
99
alsmede het huidige Europeesrechtelijke kader voor de samenwerking tussen de Europese Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten, voeren tot de conclusie dat de d-g NMa in dit geval terecht van het gebruik van de bevoegdheid op grond van artikel 88 heeft afgezien. Het is immers duidelijk dat de gevolgen van de overeenkomst zich hier niet “in hoofdzaak voordoen op” dan wel “nauw verband houden met” het grondgebied van Nederland. Dit betekent echter niet dat de d-g NMa verplicht zou zijn om zich geheel van het uitspreken van een oordeel over de inhoudelijke mededingingsrechtelijke aspecten van de zaak te onthouden. In de beperkte context van een prima facie beoordeling van de (on)gegrondheid van de klacht van Ruhrkohle, is de NMa in het bestreden besluit terecht tot het oordeel gekomen dat van een inbreuk op artikel 81, eerste lid, EG geen sprake is. De NMa is niet gehouden alsnog een nader onderzoek in te stellen, dat zich zou moeten uitstrekken buiten Nederland. De subsidiaire stelling van Ruhrkohle blijft buiten beschouwing, omdat in het bestreden besluit over artikel 81, tweede lid, EG geen uitspraak is gedaan. De d-g NMa verklaart de bezwaren van Ruhrkohle derhalve ongegrond, onder aanvulling en verduidelijking van de motivering en met een herformulering van het dictum van het besluit. Er is in deze zaak geen beroep aangetekend.
voorgaande het partieel bezwaar gegrond verklaard en wordt de ontheffing ten aanzien van de gebundelde activiteiten van advocaat met terugwerkende kracht voor tien jaar verleend, te rekenen vanaf de datum van het primaire besluit (29 maart 2001). Dit is in lijn met de toekenning van de ontheffing ten aanzien van de andere dranken in het primaire besluit. Er is tegen dit besluit geen beroep aangetekend.
Zaken 507, 568, 617 en 620/Nederzand en afzonderlijke zandwinningprojecten Bestreden besluit: In een eerder besluit heeft de d-g NMa ontheffing geweigerd voor overeenkomsten waarin zeven zandwinningbedrijven, verenigd in Nederzand B.V., hebben afgesproken samen te werken bij locaties voor grootschalige winning van beton- en metselzand. De weigering had betrekking op een raamovereenkomst (zaak 620) en drie hierop gebaseerde projectovereenkomsten voor samenwerking in de locaties Geertjesgolf (507), Heeswijkse Kampen (568) en (een gedeelte van) Kraaijenbergse Plassen. Het verzoek om ontheffing is geweigerd, vanwege het structurele karakter van de samenwerking, met als gevolg bestendiging van marktposities. Hierbij is van belang geacht dat partijen een zeer groot deel van de totale productie van beton- en metselzand in Nederland uitvoeren.
Zaak 2491/Bols, De Kuyper Bestreden besluit: In deze zaak is door Bols, UTO en De Kuyper partieel bezwaar ingesteld tegen een omvangrijk besluit inzake een ontheffingsaanvraag conform artikel 17 van de Mededingingswet ten aanzien van een samenwerkingsverband. Deze richt zich op de productie, opslag en distributie van een negental alcoholhoudende dranken. Ondanks herhaalde navraag van de NMa tijdens de primaire fase is door de Kuyper geen informatie verschaft waaruit is gebleken dat bundeling van de productie zou resulteren in een kostenbesparing voor de drank advocaat. Ten aanzien van de drank advocaat is de ontheffingsaanvraag dan ook afgewezen, aangezien de samenwerking geen kostenvoordelen zouden opleveren. Overweging: In de bezwaarfase voerde De Kuyper echter wel kostenbesparingen aan. Nadat De Kuyper dit desgevraagd middels een accountantsverklaring van PriceWaterhouse Coopers had bevestigd, achtte de d-g NMa, op grond van het aangevoerde nieuwe feitenmateriaal, het standpunt van Bols, dat de samenwerking efficiëntieverbeteringen op kan leveren ten aanzien van de productie van advocaat, alsnog aangetoond. In het besluit op bezwaar wordt op grond van het
100
Bezwaar: Nederzand B.V. en de daarin verenigde zandwinningbedrijven hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, vooral omdat de provinciale overheden hen zouden hebben gedwongen om in de projecten samen te werken. Het kartelverbod zou dan niet van toepassing zijn. Voorts is aangevoerd dat de overeenkomsten betrekking hadden op een veel minder groot gedeelte van de markt. Afweging: In de raamovereenkomst is afgesproken om bij alle locaties, die de provincies Gelderland, Noord-Brabant en Limburg tot 2008 openstellen voor grootschalige zandwinning, te kunnen samenwerken. Wat de raamovereenkomst betreft heeft de d-g NMa besloten dat de provincies de bedrijven op geen enkele wijze hebben gedwongen samen te werken. Het verbod van artikel 6 Mw is derhalve onverkort van toepassing. De afspraken om structureel bij alle nieuwe projecten samen te (kunnen) werken hebben tot gevolg dat een zeer groot gedeelte van de productiekosten (ongeveer veertig procent) gezamenlijk wordt gemaakt, hetgeen in strijd is met artikel 6 Mw, de concurrentie bij de afzet van zand beperkt. Deze beperking wordt versterkt door de sterke positie die de zandwinningbedrijven op de (productie-)markt innemen, de moeilijk-
Jaarverslag NMa 2001 - 6 De besluiten
heid voor derden om tot deze markt toe treden (hoge investeringen, lange voorbereidingstrajecten) en de lange looptijd van de raamovereenkomst. Wat daarentegen de projectovereenkomsten betreft, tijdens de bezwaarprocedure komen vast te staan dat de provincies de bedrijven slechts een vergunning verlenen indien de bedrijven op die specifieke locaties samenwerken. De samenwerking met betrekking tot die specifieke locaties kan daarom niet worden beschouwd als een autonome gedraging van de zeven zandwinningbedrijven. Van handelen in strijd met artikel 6 Mw door de zandwinningbedrijven kan om die reden niet worden gesproken. Er is in deze zaak geen beroep ingesteld.
Zaak 2414/VBBS Bestreden besluit: Op 31 maart 1998 heeft de NMa een ontheffingsaanvraag van Vereniging Belangen Behartiging Schildersbedrijven, Stichting Meldadres Belangen Behartiging Schildersbedrijven, en Bureau Meldadres Belangen Behartiging Schildersbedrijven B.V. (tezamen VBBS) ontvangen voor een zestal regelingen. Op 19 februari 2001 heeft de d-g NMa het ontheffingsverzoek afgewezen. Bezwaar: Op 28 maart 2001 heeft VBBS tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. VBBS is van mening dat de regelingen niet ertoe strekken de mededinging te beperken. Ook als dit het geval zou zijn brengen de regelingen voldoende voordelen met zich mee dat een ontheffing op grond van artikel 17 van de Mededingingswet is gerechtvaardigd. Afweging: In het besluit op bezwaar heeft de d-g NMa geconcludeerd dat de regelingen ertoe strekken de mededinging te beperken. De regelingen zijn van toepassing op alle werken (boven een prijs van NLG 5.000) in de schilders- en afwerkingsbranche in Nederland. De kern van de regelingen is neergelegd in het Anti-Leur Reglement (1998) BBS, dat een voorinschrijvingsprocedure regelt voor de aanbesteding van werken in de schilders- en afwerkingsbranche. De deelnemers aan de regelingen zijn verplicht het Bureau Meldadres
Belangenbehartiging Schildersbedrijven op de hoogte te stellen als zij van plan zijn werk aan te bieden of daarover te onderhandelen. Het bureau stelt een vertrouwensman aan, die belast is met de voorinschrijvingsprocedure. Deze vertrouwensman is verantwoordelijk voor het vaststellen van de hoogte van de inschrijfvergoeding (de som van de calculatievergoeding en de organisatievergoeding) en de rechthebbende (de gegadigde met het laagste bod voor een bepaald werk). De rechthebbende heeft tijdens een periode van twee maanden de exclusieve bevoegdheid om met de aanbesteder te onderhandelen. De andere deelnemers mogen tijdens deze periode geen contact opnemen met de aanbesteder, tenzij zij toestemming van de vertrouwensman hebben verkregen. De vertrouwensman kan in de aanbestedingsprocedure ten alle tijde interveniëren indien hij meent dat er wordt geleurd. In het besluit op bezwaar heeft de d-g NMa geoordeeld dat de algemene mededingingsregels van toepassing zijn op de aangemelde regelingen. Verder is de d-g NMa tot de conclusie gekomen dat de regelingen in hun geheel, in het bijzonder de doelstelling “het tegengaan van leuren”, in strijd is met artikel 6, lid 1, van de Mededingingswet. Tevens heeft de d-g NMa geconcludeerd dat de afzonderlijke onderdelen van de regelingen (met name de meldingsplicht, het vaststellen en beschermen van de rechthebbende, en het stelsel omtrent de inschrijfvergoedingen) mededingingsbeperkend zijn en dus in strijd met artikel 6, lid 1, van de Mededingingswet. De onderdelen van de regelingen beperken de concurrentie tussen de deelnemers onderling op het gebied van prijs en handelingsvrijheid en beperken de handelingsvrijheid en keuzevrijheid van de aanbesteders in deze branche. De d-g NMa heeft geoordeeld dat de regelingen niet kunnen profiteren van een ontheffing omdat ze niet aan de eerste twee voorwaarden van artikel 17 van de Mededingingswet voldoen. Als gevolg van de regelingen kunnen de afnemers/consumenten niet ten volle profiteren van concurrentie tussen de verschillende aanbieders. VBBS heeft niet aannemelijk kunnen maken dat haar regelingen economische voordelen opleveren waar de afnemers/consumenten mede in delen. Tegen dit besluit is door VBBS beroep ingesteld.
101
Bijlagen
102
Bijlage I
1
Besluiten van de NMa en DTe in 20011
Besluiten inzake concentraties Geen vergunning vereist (artikel 37, eerste lid, Mededingingswet) Nr. Partijen
Datum
Sector
02-04-01
Doorgifte televisiesignalen
2127 Getronics Holdings B.V. en Intercai Holding B.V.
22-10-01
IT-dienstverlening
2197 Stichting Holding Rijnstate/Velp en Stichting de Katholieke
10-01-01
Zorg
1878 Naamloze Vennootschap Gemengd Bedrijf “Nederlandsche Omroep-Zender-Maatschappij”, “NOZEMA”, Nederlands Omroepproduktie Bedrijf N.V. en KPN Telecom B.V.
Ziekeninrichting 2204 Lekkerland Benelux N.V. en CTN Confectionary
11-01-01
Tobacco Nederland B.V.
Groothandel in dagelijkse consumptiegoederen
2205 Landis Group N.V. en Citee B.V.
03-01-01
Telecommunicatie
2209 Pierre & Vacances S.A., Carp Ltd, Center Parcs N.V
20-02-01
Vakantieparken
en Gran Dorado Leisure N.V. 2246 Creyf’s N.V. en BBB Uitzendorganisatie B.V.
08-01-01
2259 De Goudse N.V. en Tiel Utrecht Levensverzekering N.V., Tiel Utrecht 08-01-01
Uitzendbureaus Verzekeringswezen en pensioenfondsen
Schadeverzekering N.V. en Tiel Utrecht Verzekerd Sparen N.V. 2267 Alchemy Partners (Guernsey) Ltd. en William Baird Plc.
10-01-01
Vervaardiging van (bedrijfs)kleding
2275 Zurich Insurance Company en Forum Schadeverzekering
16-01-01
Verzekeringswezen en pensioenfondsen
22-01-01
Sociale huisvesting
Maatschappij N.V 2279 Stichting Vestia-Estrade Groep en Stichting Woningstichting Naaldwijk 2280 The Thomson Corporation en Harcourt General Inc.
18-01-01
Groothandel in wetenschappelijke boeken
2281 ISS Europe A/S en Randstad Holding N.V.
17-01-01
Schoonmaakdiensten
2282 Wessanen Nederland B.V. en Boas Holding B.V.
12-01-01
Vervaardiging/groothandel voedingsmiddelen
2283 Mandemakers Groep B.V. en Brugman Beheer B.V. en Brugman C.V. 25-01-01
Keukens/badkamers
2284 Pon Holdings B.V. en HDW B.V.
05-02-01
Handel in bouw- en transportmachines
2285 Kalmar Industries AB en NHC Holding B.V.
08-03-01
Havencontainermachines
2287 Heijmans N.V. en Koninklijke IBC B.V.
08-03-01
Bouwnijverheid
2301 Coöperatieve aan- en verkooporganisatie voor de land- en
21-02-01
Handel in tuinbouwproducten
01-02-01
Fast food-restaurants
tuinbouw Cavo Latuco U.A. en Pouw-De Ruiter Beheer B.V. 2304 Burger King B.V. en verschillende Transautex bedrijven en Burger Station B.V. 2307 LP Gas B.V. en Ultragas B.V. en LPG Tankverhuur Nederland B.V.
22-02-01
Handel in brandstoffen
2308 Nutreco International B.V. en Ham Holding B.V
14-02-01
Productie van pluimveevlees
2314 Van Gelder Beheer B.V. en NedOil Holding B.V.
06-03-01
Handel in aardolieproducten
2315 Vaillant GmbH en Hepworth Plc.
14-02-01
Productie/verkoop van verwarmingsinstallaties
2324 Amicon Groep en Onderlinge Ziektekosten Verzekering
05-03-01
Verzekeringswezen en pensioenfondsen
Maatschappij “Het Anker” U.A. en de Onderlinge Ziekenfonds Maatschappij “Het Anker” U.A. 2327 Ineos Vinyls Holdings Ltd en EVC International N.V.
14-02-01
Productie chemicaliën
2328 Dumeco B.V. en SturkoMeat Group B.V.
11-05-01
Slachterijen
2329 Blokker Holding B.V. en Tuincentrum Overvecht Holding B.V.
06-04-01
Tuincentra
2336 Laurus N.V. en Mitra C.V.
08-03-01
Slijterijen
2344 B.V. Transport Management International
19-03-01
Transport
Holding en AMAS Holding B.V. 1 Deze besluiten zijn te vinden op de website van de NMa (www.nma-org.nl).
103
Datum
Sector
2348 PontEecen en Houthandel Vries B.V.
Nr. Partijen
07-03-01
Groothandel in bouwmaterialen
2350 GTI N.V. en Siersema Engineering International B.V.,
27-02-01
Installatietechniek
2351 Computer Services Solutions Holding N.V en Landis Group N.V.
03-04-01
Communicatietechnologie
Siersema en Zoon, Roestvrijstalen Leidingnette Apparatenbouw B.V. en Siersema Scheffers B.V. 2355 Dumeco B.V. en Gebr. Kroot Vlees B.V.
13-03-01
Slachterijen
2356 NEM B.V. en Stork Energy Services B.V.
20-03-01
Service t.b.v. industriële installaties
2363 Van der Sluijs Holding Statendam B.V. en BP Direct V.O.F.
23-03-01
Handel in aardolieproducten
2364 DKV Beheer B.V. en Achterdoelen Beheer B.V.
19-03-01
Supermarkten
2365 First Reserve-Odyssey-Dresser Equipment Group
30-03-01
Industriële systemen
2366 ABN AMRO Participaties B.V. en Zorg Participaties B.V.
26-03-01
Pro- en ortheses
2376 Vilenzo International N.V. en United Fashion Makers Holding B.V.
20-03-01
Productie van kleding
2377 PinkRoccade N.V. en Computercentrum Waterbedrijven B.V.
22-03-01
Computerservice- en IT-bureaus e.d. Distributie van tandheelkundige producten
2378 Sirona Dental Systems B.V. en NDO Leeflang Beheer B.V.
09-04-01
2380 Visserijmaatschappij Kennemerland en Gebr. Muys
30-03-01
Groothandel in vis
2388 Athlon Groep N.V. en Autobedrijf De Vries Purmerend B.V.,
30-03-01
Handel in (vracht)auto’s
11-04-01
Pakketbezorgdiensten
11-05-01
Sociale huisvesting
06-04-01
Distributie van gas
2396 NIB Capital N.V. en FanoFineFood B.V.
02-04-01
Salades, sauzen en maaltijden
2397 PMG Milieuservices B.V. (Essent Milieu) en
12-04-01
Afvalverwerking
17-04-01
Arbodiensten
Autobedrijf De Vries Volendam B.V. en Purmer-Lease B.V. 2389 Soficolis Holding GmbH & Co K.G. en Direct Parcel Distribution (Holland North) B.V. 2392 Woonstichting Groene Stad Almere, Woningbouwvereniging ‘De Dageraad’, Atrium Woonpartners in Midden-Nederland en Stichting Wooncorporatie SCW 2395 Westfälische Ferngas AG en Maatschappij voor Intercommunale Gasdistibutie Intergas N.V.
N.V. Sturing Afvalverwijdering Noord-Brabant 2400 Nationale-Nederlanden Schadeverzekering maatschappij N.V./ ASR Participatie Maatschappij N.V. en Arbo B.V./SFB Arbo Duo B.V. 2401 DPW Holding B.V. en Blees & Kluyver’s Houtimport B.V.
13-04-01
Bouwmaterialen
2402 Swets & Zeitlinger Holding N.V. en MIN Holding B.V.
18-04-01
Groothandel in wetenschappelijke boeken e.d.
2415 Veen Uitgevers Beheer B.V. en Bosch & Keuning N.V.
31-05-01
Uitgeverijen
2419 HAL Investments B.V. en Verenigde Bedrijven Groeneveld B.V.
25-04-01
Brillen, contactlenzen, opticiens
2420 Pearle Europe B.V. en Groeneveld Winkelbedrijven/
25-04-01
Brillen, contactlenzen, opticiens
2425 United Pan-Europe Communications N.V. en NewCo AG
04-07-01
Kabelnetwerken
2426 N.V. Deli Universal en Gouderak Holding B.V.
09-05-01
Groothandel in hout/tuindecoratie
Groeneveld Produktie B.V.
2427 NCD Nederlandse Cement Deelnemingsmaatschappij B.V. en Fernhout B.V. 20-07-01
Vervaardiging van mortel
2434 Wessanen Nederland B.V. en Zonnatura B.V.
02-05-01
Vervaardiging van voedingsmiddelen
2442 United Parcel Service Inc. en Fritz Companies Inc.
11-05-01
Pakketbezorgdiensten/ -logistieke dienstverlening
2444 Stichting Algemeen Christelijk Bosch Medicentrum Willem-Alexander
22-10-01
Ziekenhuizen
2445 Dura Vermeer Groep N.V. en Hazag Holding B.V.
04-05-01
Bouwnijverheid
2451 Mediveen Groep B.V. en TPP Participaties Rotterdam B.V./
14-05-01
Detailhandel in apotheek-/drogistartikelen
Groot Ziekengasthuis en Stichting Carolus-Liduina-Lindenhorst
Coriopharma C.V. 2452 InWear Group A/S en Carli Gry International A/S
27-04-01
Dames- en herenkleding
2454 Centrale Slagerijen van de Laurus Groep en Hendrix Meat Group
17-05-01
Slagerijen
2460 Koninklijke BAM NBM N.V. en Van den Bruele & Kaufman B.V.
15-05-01
Bouwnijverheid/projectontwikkeling
2471 Inter Access B.V. en WoningraadGroep B.V.
23-05-01
Computerservice- en IT-bureaus e.d.
104
Nr. Partijen
Datum
Sector
12-07-01
Bloemenveilingen
2474 Steel Logistics Europe B.V. en P&O Ferrymasters Ltd.
05-06-01
Wegvervoer staal
2483 Fortis Bank N.V. en Beleggingsmaatschappij Calvé Delft N.V.
23-05-01
Financiële dienstverlening
2484 Houdstermaatschappij Dekker B.V. en Vos Arnhem Holding B.V.
05-06-01
Zand, grind en wegenbouwmaterialen
2494 Creyf’s N.V en Titan Technology Beheer B.V. en
30-05-01
IT-dienstverlening
2473 Coöperatieve Bloemenveiling Holland B.A. en Coöperatieve Bloemenveilingvereniging “Flora” U.A.
Titan Technology Development B.V. 2497 Consumentencoöperatie Co-op Nederland U.A. en Codis C.V.
12-06-01
Detailhandel in dagelijkse consumptiegoederen
2504 Internatio Müller N.V. en Datelnet N.V.
11-06-01
2512 Novell Inc. en Cambridge Technology Partners
22-06-01
IT-dienstverlening IT-dienstverlening
2519 Aalberts Industries N.V. en Heat & Surface Treatment en
15-06-01
Industrial services
Philips Galvano Eindhoven 2525 IMKO B.V. en Marvelo B.V.
29-06-01
Noten en notenproducten
2526 Aan- en Verkoopcoöperatie Meppel B.A. en Coöperatieve
23-07-01
Veevoeder
2528 A/S Em.Z Svitzer en Wijsmuller Groep Holding B.V.
27-07-01
Zeesleepdiensten
2534 Achmea Holding N.V. en Reaal Verzuimverzekeringen N.V.
29-06-01
Verzekeringen
2535 Veneka B.V. en Het Nieuwe Centraal Inkoop Bureau CIB B.V.
06-07-01
Kantoorproducten
2536 Distilleerderij M. Dirkzwager B.V. en Mitra Beheer B.V.
04-09-01
Handel in alcoholhoudende drank
2544 Gilde Participaties B.V en W/M Systems Holding B.V.
17-07-01
Financiële dienstverlening
Aan- en Verkooporganisatie voor de Land- en Tuinbouw U.A.
2545 Gilde Buy-Out Fund II B.V. en Koninklijke Gazelle B.V.
16-07-01
Fietsen
2552 N.V. Interpolis en SGG Beheer B.V.
10-08-01
Bank- en verzekeringsdiensten
2558 Petroplus International N.V. en Sidopa Holding B.V.
06-08-01
Olieproducten
2566 Interpolis N.V. en Réaal Assurantiediensten N.V.
23-07-01
Verzekeringen
2569 Grontmij Beheer Reststoffenprojecten B.V. en AVR Milieutechniek B.V.
24-07-01
Systeemontwikkeling
2576 Grontmij Beheer Reststoffenprojecten B.V. en AVR Milieutechniek B.V.
08-10-01
Transport van zand en grind en wegenbouwmaterialen
2579 Brouwer Groep B.V. en Van Ginneken & Mostaard Holding B.V.
19-07-01
Grafische sector
2586 Zwanenberg Food Group Holding B.V. en Boekos Food Group B.V.
02-08-01
Vlees en vleesconserven
2587 De Lage Landen International B.V. en KPN Lease B.V.
08-08-01
Telecommunicatie
2589 Stichting Diaconessenhuis Eindhoven en
24-07-01
Aanbieden van zorg
29-08-01
IT-dienstverlening
10-08-01
Financiële dienstverlening
Stichting Sint Joseph Ziekenhuis 2590 KPN Telecom B.V. en Operationeel ICT Department van Netherlands Car B.V. 2591 Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A. en Janssen de Jong Groep B.V. 2592 B.V. Nettorama Verbruiksmarkten en Primarkt B.V.
26-07-01
Supermarkten
2597 United Services Group N.V. en Secretary Plus
10-08-01
Werving en selectie personeel
2599 Technip S.A. en Coflexip S.A.
15-08-01
Dienstverlening olie- en gasindustrie
2608 Spijker Group B.V. en Nedac Sorbo Groep
23-08-01
Groothandel non-food artikelen
2611 Origin Nederland B.V. en KPN Datacenter B.V.
28-08-01
IT-dienstverlening
2615 Ordina N.V. en Devote N.V.
28-08-01
IT-dienstverlening
2625 Multihouse N.V. en KSI International N.V.
17-08-01
Systeemontwikkelingsdiensten
2626 Yamaha Motor Europe N.V. en Motori Minarelli S.P.A.
11-10-01
Motorfietsen
2629 3i Group plc. en L.C.G. Malmberg B.V./Educational
16-08-01
Uitgeverijen
2630 N.V. NUON Energy Trade & Wholesale en Demkolec B.V.
17-09-01
Electriciteitsproductie en -distributie
2633 Portaal Woonstichting, Stichting Genuagroep en
18-09-01
Sociale huisvesting
Network B.V./Uitgeverij Van In N.V.
Stichting Bejaardenzorg Nijkerk 2634 CRH plc. en Harry Cox Beleggingsmaatschappij ’s Hertogenbosch B.V. 05-09-01
Bouwstoffen
105
Datum
Sector
2637 Kroymans Corporation B.V. en Nimox N.V.
Nr. Partijen
31-08-01
Autohandel, accessoires
2639 Monuta Uitvaartgroep N.V. en Service Corporation
25-09-01
Uitvaartverzorging
International Nederland B.V. 2646 Gilde Participaties B.V. en Hazlewood Convenience Food Division B.V. 17-09-01
Diepvriessnacks
2647 Thermo King Corporation en Grenco Transportkoeling B.V
Transportkoelsystemen
13-09-01
2648 Gilde Participaties B.V. en Codi International B.V.
05-09-01
Non-woven hygiënische producten
2655 Yunio Coöperatieve Vereniging Kraamzorg U.A. en NTN Groep B.V.
08-11-01
Kraamzorg
2656 PinkRoccade N.V. en Commit Information Systems B.V.
17-09-01
IT-dienstverlening
2661 Essent Nederland B.V. en Breman Beheer B.V.
09-11-01
Electriciteitsproductie en -distributie,
28-09-01
Land- en tuinbouw
2666 Stork N.V en Röntgen Technische Dienst B.V.
09-10-01
Destructief en niet-destructief onderzoek
2668 B.V. Sperwer Holding en Laurus N.V.
26-09-01
Supermarkten
2683 Burgers Ergon B.V. en Lingestreek B.V.
09-10-01
Essent-Breman Service Holding 2665 Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A.
installatietechniek, warmteapparatuur
en Land- en Tuinbouworganisatie Nederland
Installatietechniek
2691 Phillips, de Prury & Luxembourg Limited en Louwman Brooks Limited 11-10-01
Veilinghuizen
2697 Debitel Nederland B.V. en Talkline Nederland B.V.
16-10-01
Telecommunicatie
2708 Koninklijke Wegenbouw Stevin B.V. en Gebr. Van Kessel Holding B.V.
07-11-01
Bouwnijverheid
2710 Fri-Jado en Getronics Installation Services
18-10-01
Koeltechniek en klimaatregeling
2714 Dimension Data en In-Time-Netbuilding
17-10-01
Datanetwerken
2717 Ballast Nedam Woningbouw B.V. en Laudy Bouw Groep B.V.
02-11-01
Projectonwikkeling
2719 Borstlap Masters in Fasteners Group B.V. en
18-10-01
Beleggingsmaatschappij Maasoever Rotterdam B.V.
IJzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur
2720 Kwetters Holding B.V. en Coöperatie Koninklijke Cebeco Groep U.A.
21-11-01
Handel in eieren
2731 Stern Groep N.V. en Athlon Groep N.V.
09-11-01
Autohandel, accessoires, leasing Kantoorproducten en inrichting
2734 Guilbert S.A. en Corporate Express Nederland B.V.
06-11-01
2744 Stichting Verantwoord Wonen en Stichting Vestia Groep
21-11-01
Woningverhuur
2760 Stichting voor Hoger Beroepsonderwijs in Noordelijk
21-12-01
Beroepsopleidingen, cursussen
19-12-01
Mengvoeders
11-12-01
Bouwmaterialen
18-12-01
IT-dienstverlening
2807 United Technologies Corporation en Dewoh Beheer B.V.
19-12-01
Componenten van airconditioningsystemen
2824 Motorhuis Holding B.V. en Riva c.s.
21-12-01
Noord-Holland, Stichting Hogeschool Haarlem, Stichting voor Protestants-Christelijk en Rooms-Katholiek Hoger Onderwijs en Stichting Hoger Onderwijs Nederland 2779 Land- en Tuinbouw Coöperatie Rijnvallei B.A. en Verbeek’s Pluimvee Beheer B.V. 2784 Raab Karcher Bouwstoffen B.V. en Van Ditshuizen, Betonwarenfabriek en Mortelcentrale B.V. en Wesselink Degro B.V. 2787 Cap Gemini Ernst & Young ISM B.V. en Arbeidsvoorzieningsorganisatie (Werklinq) Autohandel, accessoires, leasing, verhuur, hersel, assurantie
Vergunning vereist (artikel 37, eerste lid, Mededingingswet) 2184 Air Products and Chemicals Inc. en AGA Transfer B.V.
10-01-01
Vervaardiging van industriële gassen
2198 Schuitema N.V. en B.V. Sperwer Holding
03-01-01
Detailhandel in dagelijkse consumptiegoederen
Besluiten inzake ontheffing van artikel 34 (artikel 40 Mededingingswet) 2655 Yunio Coöperatieve Vereniging Kraamzorg U.A. en NTN Groep B.V.
106
24-08-01
Kraamzorg
Besluiten op vergunningaanvraag (artikel 44, eerste lid, Mededingingswet) Nr. Partijen 2184 Air Products and Chemicals Inc. en AGA Transfer B.V.
2
Datum
Sector
06-08-01
Vervaardiging van industriële gassen
Besluiten inzake aanvraag ontheffing van het kartelverbod
Ontheffing verleend Nr. 1654
1539
Partijen
Datum
Vereniging Far West
16-10-2001
Samenwerkingsovereenkomst
30-10-2001
Taxivervoer Schiphol
Sector
Korte inhoud
Basis- en
Op grond van artikel 17 Mw wordt
verwerkende
ontheffing van het verbod van artikel 6
industrie
verleend voor de duur van tien jaar.
Financiële diensten Op grond van artikel 17 Mw wordt en transport
ontheffing van het verbod van artikel 6 verleend tot 1 juni 2004.
597
Stichting Schadegarant
15-11-2001
Financiële diensten Op grond van artikel 17 Mw wordt en transport
ontheffing van het verbod van artikel 6 verleend voor de duur van vijf jaar.
317
Algemene Voorwaarden overeenkomsten
25-10-2001
Handel
PVV/IKB Blanke Vleeskalveren 1997
Op grond van artikel 17 Mw wordt ontheffing van het verbod van artikel 6 verleend voor de duur van vijf jaar.
305
Algemene Voorwaarden overeenkomsten
25-10-2001
Handel
PVV/IKB Rosé Vleeskalveren 1996
Op grond van artikel 17 Mw wordt ontheffing van het verbod van artikel 6 verleend voor de duur van vijf jaar.
81
BankGiroCentrale B.V en gemeenschappelijke 04-07-2001
Financiële diensten Op grond van artikel 17 Mw wordt
stortings- acceptgiroprocedure
en transport
ontheffing van het verbod van artikel 6 verleend voor de duur van vijf jaar.
Gedeeltelijk ontheffing verleend Nr.
Partijen
Datum
Sector
1891
Avandis
29-03-2001
Handel
Korte inhoud Op grond van artikel 17 Mw wordt gedeeltelijk ontheffing van het verbod van artikel 6 verleend voor de duur van tien jaar.
1755
Stichting Metalelektro Recycling inz.
01-10-2001
Verwijderingsstructuur elektr(on)ische
Basis- en verwerkende industrie
muziekinstrumenten
Op grond van artikel 17 Mw wordt gedeeltelijk ontheffing van het verbod van artikel 6 verleend tot de datum waarop de goedkeuring van de Minister van VROM op grond van het Besluit verwijdering witen bruingoed, afloopt, doch uiterlijk op 1 januari 2005.
1754
Stichting Metalelektro Recycling inz.
01-10-2001
Verwijderingsstructuur naai- brei- borduur-
Basis- en verwer-
Idem.
kende industrie
en lockmachines 1753
Stichting Metalelektro Recycling inz.
01-10-2001
Verwijderingsstructuur verwarmings-
Basis- en verwer-
Idem.
kende industrie
apparatuur en warmwaterapparatuur 1752
Stichting Metalelektro Recycling inz. Verwijderingsstructuur warmwaterboilers
01-10-2001
Basis- en verwer-
Idem.
kende industrie
107
Nr. 1751
Partijen
Datum
Sector
Korte inhoud
Stichting Metalelektro Recycling inz.
01-10-2001
Basis- en verwer-
Idem.
Verwijderingsstructuur elektrisch en
kende industrie
elektronisch (tuin)gereedschap 1153
Stichting Verwerking Elektrische
18-04-2001
Huishoudelijke Apparaten en de
Basis- en verwer-
Idem.
kende industrie
Stichting Verwerking Elektronische Apparaten
Valt niet onder toepassingsbereik van artikel 6 Mededingingswet – geen ontheffing vereist Nr. 2026 1915 912 502
Partijen
Datum
Sector
Auto Recycling Nederland II
22-10-2001
Basis- en verwer-
Korte inhoud Geen merkbare beperking van de
kende industrie
mededinging.
Zilveren Kruis –Geneesmiddelenformularium 23-08-2001
Vrije beroepen,
Geen merkbare beperking van de
Kennemerland
zorg en cultuur
mededinging.
Stichting CZ groep Ziekenfonds Stichting Reclame Code
06-07-2001 12-07-2001
Vrije beroepen,
Geen (merkbare) beperking van de
zorg en cultuur
mededinging.
Vrije beroepen,
Geen mededingingsbeperking.
zorg en cultuur 469
Royal Nederland Schadeverzekering N.V.
15-11-2001
Financiële diensten Geen merkbare beperking van de en transport
266
Vereniging van Nederlandse Installatie-
25-10-2001
Handel
bedrijven (Algemene Voorwaarden
mededinging. Geen merkbare beperking van de mededinging.
Consumentenwerk)
Aanvraag om ontheffing afgewezen Partijen
Datum
Sector
602
Nr.
Koninklijk Nederlands Vervoer Busvervoer
21-05-2001
Financiële diensten Er is niet voldaan aan de voorwaarden voor
537
Landelijke Huisartsen Vereniging
11-04-2001
en transport
Korte inhoud ontheffing zoals opgenomen in artikel 17 Mw.
Vrije beroepen,
Er is niet voldaan aan de voorwaarden voor
zorg en cultuur
ontheffing zoals opgenomen in artikel 17 Mw. Gedeeltelijk op grond van artikel 16 Mw vrijgesteld van het verbod van artikel 6.
381
Vereniging Belangen Behartiging Schilders-
19-01-01
bedrijven Stichting Meldadres Belangen
Basis- en verwer-
Er is niet voldaan aan de voorwaarden voor
kende industrie
ontheffing zoals opgenomen in artikel 17 Mw.
Behartiging Schildersbedrijven en Bureau Meldadres Belangen Behartiging Schildersbedrijven B.V. 203
Nederlandse Textiel Conventie en de stichting 13-02-01 Centraal Bureau der Nederlandse Textiel Conventie
108
Handel
Er is niet voldaan aan de voorwaarden voor ontheffing zoals opgenomen in artikel 17 Mw.
3
Besluiten inzake klachten Besluiten inzake klachten op basis van artikel 6 Mededingingswet Nr. 2323
Partijen
Datum
Sector
AKO ONLINE B.V. versus Koninklijke
19-03-2001
Vrije beroepen,
Ontheffing voor vaste boekenprijs verleend
zorg en cultuur
onder de Wem werkt door onder de Mw.
Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels 1669 1587
X vs NVM en KvK
Korte inhoud
Geen afzonderlijke toetsing aan artikel 6 Mw 19-01-01
Vrije beroepen,
Geen sprake van overtreding van de
zorg en cultuur
Mededingingswet
Automotive Technology Group B.V. vs Stichting 24-09-2001
Financiële diensten Geen sprake van overtreding van de
Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Motorvoer-
en transport
Mededingingswet
tuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf
Besluiten inzake klachten op basis van artikel 24 Mededingingswet Nr. 2704
Partijen
Datum
Pecos vs Ministerie van Verkeer en Waterstaat 12-11-2001
Sector
Korte inhoud
Basis- en verwer-
Ministerie handelt niet als een
kende industrie
onderneming. Voor het overige niet aannemelijk dat sprake is van misbruik.
2383
Kuipers vs Friesche Vlag
29-06-2001
Handel
Niet aannemelijk dat sprake is van een
2295
Stichting Pensioenfonds NIGOCO van de
15-06-2001
Financiële diensten Mw niet van toepassing op Pensioen-
economische machtspositie. firma Van Nievelt Goudriaan & Co B.V.
en transport
tegen de Pensioen- en Verzekeringskamer 1978
1657
en Verzekeringskamer bij uitvoering taken en bevoegdheden als toezichthouder.
De heer L. Hesselink versus Canal Digitaal B.V. 02-05-2001
Talkline Benelux B.V. versus KPN Telecom B.V 12-03-2001
Informatie- en
Geen aanleiding te veronderstellen dat
communicatie-
sprake is van misbruik van een
technologie
economische machtspositie.
Informatie- en
Geen sprake van misbruik van een
communicatie-
economische machtspositie.
technologie 1436
Baron Von Quast - Juchter versus Pels Rijcken 13-04-2001
Vrije beroepen,
Niet aannemelijk dat sprake is van
& Droogleever Fortuijn
zorg en cultuur
misbruik van een economische machtspositie.
1177
De Nederlandse Organisatie van Leesporte-
10-05-2001
feuille Uitgevers versus VNU N.V 144
Innocom Bureau voor Bedrijfscommuni-
20-12-2001
catie B.V. vs Nira Nederland B.V. 77
Fiscaal up to Date en Kluwer
06-07-2001
Informatie- en
Niet aannemelijk dat sprake is van
communicatie-
misbruik van een economische
technologieën
machtspositie.
Informatie- en
Niet aannemelijk dat sprake is van
communicatie-
misbruik van een economische
technologie
machtspositie.
Informatie- en
Geen overtreding van het verbod van
communicatie-
artikel 24 Mw vastgesteld.
technologie
Besluiten inzake klachten op basis van artikel 6 en artikel 24 Mededingingswet Nr. 1655
Partijen
Datum
Onvolkomen marktwerking op Vinex-locaties 12-09-2001
Sector
Korte inhoud
Basis- en verwer-
Geen aanwijzingen van overtredingen van
kende industrie
de Mw, die aanleiding geven tot een nader onderzoek
109
Nr. 1437
Partijen
Datum
Sector
Korte inhoud
Monuta Uitvaartverzorging N.V. vs Stichting
30-03-2001
Vrije beroepen,
Exclusiviteitsbeding leidt niet tot
Schiedamse en Vlaardingse
zorg en cultuur
Ziekenhuizen/Matrice
merkbare beperking van de mededinging. Gedragingen kunnen niet worden aangemerkt als misbruik van een economische machtspositie.
1216
Stichting Bevordering Vakbekwaamheid
12-07-2001
Financiële diensten Subsidieregeling valt buiten de toepassing
Beroepsgoederenvervoer en Stichting
1199
en transport
van artikel 6 Mw. Niet aannemelijk dat
Opleidings- enOntwikkelingsfonds
sprake is van misbruik van een
Beroepsgoederenvervoer
economische machtspositie.
Europees Massagoed-Overslagbedrijf B.V. vs 12-07-2001
Financiële diensten Voorkeursrecht in CAO’s valt wegens aard
SHB Personeelsplanning B.V.
en transport
FNV Bondgenoten en Bedrijvenbond CNV
en doel buiten de werkingssfeer van artikel 6 Mw. Onvoldoende aannemelijk dat sprake is van misbruik van een economische machtspositie.
804 en 184
De heer J.P. Buiteman en de Koninklijke
25-07-2001
Maatschappij tot bevordering der
Basis- en verwer-
Overeenkomst niet in strijd met artikel 6
kende industrie
Mw. Uitgesloten dat sprake is van een
Bouwkunst Bond van Nederlandse Architecten
economische machtspositie.
en gemeente Leerdam 58
Koninklijke Maatschappij tot Bevordering der 06-04-2001
Basis- en verwer-
Geen aanwijzingen dat sprake is van
Bouwkunst Bond van Nederlandse Architecten
kende industrie
een overtreding van de Mw
vs Gemeente Utrecht 11
Sociaal Kulturele Vereniging Shiva vs
08-10-2001
Koninklijke Luchtvaartmaatschappij N.V.
Financiële diensten Samenwerkings- en exploitatieovereenkomst en transport
valt onder vrijstelling van artikel 16 Mw.
de Surinaamse Luchtvaartmaatschappij en
Geen sprake van misbruik van een
de Antilliaanse luchtvaartmaatschappij
economische machtspositie gedurende de onderzochte periode op de route Amsterdam-Paramaribo
4
Besluiten op bezwaar Nr.
Partijen
Datum
Sector
Korte inhoud
407
Texincare / Oost-Nederland Zorgverzekeraar
15-01-01
Verzekeringswezen
De d-g NMa verklaart de bezwaren onge-
en pensioenfondsen grond, er is geen sprake van misbruik van een economische machtspositie in de zin van artikel 24, eerste lid, Mw. 1861
Nederlands Instituut van Psychologen
23-01-01
Gezondheidszorg
(NIP)
De d-g NMa verklaart het bezwaarschrift niet ontvankelijk. Het NIP heeft geen procesbelang.
2321
Van Eck Havenservice
04-05-01
De d-g NMa verklaart het bezwaarschrift niet ontvankelijk op grond van artikel 6:6 Awb.
1947
Vereniging Organisatie Nederlandse
1943
Stichting Auto & Recycling Nederland
07-05-01
Gezondheidszorg
De d-g NMa verklaart de bezwaren ongegrond.
Tandprothetici (ONT)
602
27-06-01
Voorbereiding tot
De d-g NMa verklaart het bezwaarschrift
reclycling van
niet ontvankelijk vanwege niet verschoon-
metaalafval
bare termijnoverschrijding.
Koninklijk Nederlands Vervoer Busvervoer
02-07-01
Transport
Het bezwaar is ingetrokken.
2499
Baron von Quast
18-07-01
Dienstverlening
Het bezwaar is ingetrokken.
2462
Chapel (Visionstar)
19-07-01
Luchttransport
Het bezwaar is ingetrokken.
2472
AKO Online
23-07-01
Media
Het bezwaar is ingetrokken.
2368
Dhr. Pieterse / NVM en KvK
01-08-01
De d-g NMa verklaart dhr. Pieterse niet ontvankelijk in zijn bezwaren.
110
Nr.
Partijen
Datum
Sector
Korte inhoud
Ruhrkohle / Hoogovens
17-08-01
Metaalindustrie
De d-g NMa verklaart de bezwaren
507
Geertjesgolf
21-08-01
Zand en
568
Kraaijenbergse Plassen
617
Heeswijkse Kampen
620
Nederzand
2273
Libertel
1963
ongegrond. grindwinning
De d-g NMa verklaart de bezwaren ongegrond voor zover zij de raamovereenkomst betreffen. De projectovereenkomsten als zodanig zijn niet in strijd met de Mededingingswet.
08-10-01
Telecommunicatie
De d-g NMa verklaart het bezwaarschrift niet ontvankelijk, omdat de bestreden reactie van de NMa niet voldoet aan de vereisten van het besluitbegrip.
2260
Vereniging Vrije Vogel
30-10-01
Luchttransport
De d-g NMa verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
2320
Marino Cargo Services
30-10-01
De d-g NMa verklaart het bezwaarschrift niet ontvankelijk. Marino Cargo heeft geen procesbelang.
2277
Sturko Meat
23-11-01
Slachterijen en
Het bezwaar is ingetrokken.
vleesverwerking 2278
Murris Meppel
23-11-01
Slachterijen en
Het bezwaar is ingetrokken.
vleesverwerking 2446
Talkline / KPN
26-11-01
Telecommunicatie
Het bezwaar is ingetrokken.
2594
Wijnhoven
13-12-01
Vervaardiging van
Het bezwaar is ingetrokken.
2463
Texaco Nederland B.V.
14-12-01
zuivelproducten Handelsbemiddeling
De d-g NMa handhaaft in bezwaar de
in brandstoffen,
oplegging van een boete aan Texaco
ertsen, metalen en
wegens de overtreding van de medewer-
chemische producten kingsplicht van artikel 5:20 Awb. 2491
Bols, de Kuyper, UTO
14-12-01
Vervaardiging van
In de bezwaarfase werden voor de eerste
dranken
keer kostenbesparingen met betrekking tot de drank van advocaat aangetoond. De ontheffing met betrekking tot dit deel is in deze fase alsnog toegekend.
2638
Van Hecke / Postbank Hypotheken NV
14-12-01
Financiële instellingen De heer Van Hecke wordt niet-ontvankelijk verklaard aangezien hij geen belang heeft dat zich in rechtens relevante mate onderscheidt van anderen met een contractuele relatie met de Postbank en dus geen belanghebbende is.
2673
Keizer
14-12-01
De heer Keizer wordt niet-ontvankelijk verklaard aangezien hij opkomt voor een algemeen en derhalve niet persoonkijk en individueel belang. Adressaat van het primaire besluit is niet voldoende om als belanghebbende te worden aangemerkt.
2414
VBBS
17-12-01
Schilders- en
Het bezwaar wordt ongegrond verklaard en
afwerkingsbranche
de d-g NMa handhaaft het oordeel dat de doelstelling van de door VBBS gehanteerde anti-leurregeling ertoe strekt de mededinging in de zin van artikel 6 Mw te beperken. De regeling komt niet voor een ontheffing in de zin van artikel 17 Mw in aanmerking.
111
Nr. 11
Partijen
Datum
Sector
Korte inhoud
Shiva vs KLM
17-12-01
Luchttransport
Shiva wordt niet-ontvankelijk verklaard aangezien zij geen belanghebbende is. De belangen van de vereniging Shiva zijn te algemeen in relatie tot het belang waarvoor Shiva in deze zaak opkomt (het tegengaan van prijsafspraken en misbruik van machtspositie).
11
Jankie vs KLM
17-12-01
Luchttransport
De heer Jankie wordt niet-ontvankelijk verklaard aangezien hij geen belanghebbende is vanwege het ontbreken van een persoonlijk belang.
11
Ganpat vs KLM
17-12-01
Luchttransport
De heer Ganpat wordt niet-ontvankelijk verklaard aangezien hij ondanks de mogelijkheid tot verzuimherstel heeft nagelaten het bezwaarschrift te ondertekenen. Daarnaast is de heer Ganpat geen belanghebbende vanwege het ontbreken van een persoonlijk belang.
2412 97 2110
Energiebedrijf.com
17-12-01
Energie
Samenwerkingsovereenkomst Zandwinning
17-12-01
Zand en grindwinning Het bezwaar is ingetrokken.
Het bezwaar is ingetrokken.
Basismedia
20-12-01
Overige
Het bezwaar wordt ongegrond verklaard
dienstverlening
aangezien de overeenkomst tussen NSStations en Metro, welke Metro het exclusieve recht geeft haar krant op de NS-stations door middel van bakken te verspreiden, geen uitsluiting van de lezers- en adverteerdersmarkt voor de krant Sp!ts tot gevolg heeft.
2513
Landelijke Huisartsen Vereniging
21-12-01
Gezondheidszorg
Het bezwaar tegen het onthouden van een ontheffing voor een aantal regelingen betreffende vestiging, waarneming, bereikbaarheid en beschikbaarheid, en collectieve contractsonderhandelingen wordt ongegrond verklaard.
2705
Vebega en Klaas Puul
21-12-01
Garnalenindustrie
De d-g NMa handhaaft in bezwaar de beslissing dat de Mededingingswet een bijzonder regime van openbaarmaking kent, zodat de Wet Openbaarheid van Bestuur niet van toepassing is.
952
Bredase Notarissen
12-02-01
Dienstverlening
De d-g NMa verklaart de bezwaren voor zover bij de vaststelling van de boete grotere betekenis moet worden gehecht aan de economische betekenis van de overtreding gegrond en voor het overige ongegrond.
1774
Verkerk/Horn
29-06-01
Detailhandel
Het bezwaar tegen het oordeel dat partijen een overtreding hebben begaan wegens het tot stand brengen van een concentratie voordat op de melding is beslist, wordt ongegrond verklaard.
112
Nr. 1
Partijen
Datum
Sector
Korte inhoud
Telegraaf vs NOS/HMG
03-10-01
Media
De d-g NMa verklaart de bezwaren ongegrond en handhaaft de last onder dwangsom die eerder werd opgelegd.
2227
Carglass
16-10-01
Verzekeringswezen
De bezwaren van Carglass worden niet-ont-
en pensioenfondsen vankelijk verklaard wegens het ontbreken (excl. Verplichte
van procesbelang. De bezwaren van
sociale verzekeringen) Glasgarage Rotterdam worden ongegrond verklaard. 757
Chilly Basilicum vs Secon Group/G-Star
21-12-01
Detailhandel
De d-g NMa verklaart de bezwaren tegen het sanctiebesluit ongegrond. De aan Secon Group B.V. opgelegde boete blijft gehandhaafd.
5
Sanctiebeschikkingen Nr. 2228
Partijen
Datum
Sector
Taxi Rotterdam
23-04-01
Transport
Korte inhoud De d-g NMa ziet af van de oplegging van een boete en/of een last onder dwangsom.
2346
Advent-Vinnolit- Vintron
10-05-01
Vervaardiging
De d-g NMa heeft aan Vinnolit
van pvc
Geschäftsführungs GmbH, Celanese AG en Wacker Chemie GmbH, ieder afzonderlijk een boete opgelegd van NLG 40.000,– wegens de overtreding van artikel 34 Mw.
2463
Texaco Nederland B.V.
06-07-01
Handelsbemiddeling De d-g NMa heeft een boete van in brandstoffen,
NLG 10.000,- opgelegd aan Texaco wegens
ertsen, metalen en
de overtreding van de medewerkingsplicht
chemische producten van artikel 5:20 Awb. 2034
Deutsche Post
09-11-01
Post- en koerierdiensten
De d-g NMa heeft aan Deutsche Post International B.V. en Trans-o-flex Lieferdienst GmbH ieder afzonderlijk een boete van NLG 50.000 opgelegd wegens de overtreding van artikel 73 Mw.
2234
ANKO
31-12-01
Haarverzorging- en
De d-g NMa ziet af van de oplegging van
aanverwante diensten een boete en/of een last onder dwangsom. 2727
NN-ASR-ArboDuo
13-12-01
Verzekeringswezen
De d-g NMa heeft aan Nationale
en Participatiemaat-
Nederlanden Schadeverzekering
schappijen
Maatschappij N.V., ASR Participatie Maatschappij N.V. en SFB Fintus B.V. ieder afzonderlijk een boete opgelegd van NLG 40.000,– wegens de overtreding van artikel 34 Mw.
113
6
Besluiten en adviezen DTe 2001 Elektriciteit Besluiten directeur DTe tot vaststelling van elektriciteitstarieven 2001 Nummer Besluit
100320 t/m 100337 Besluiten tot het vaststellen van de leveringstarieven voor beschermde afnemers voor het tweede
Datum 02-03-01
kwartaal van het jaar 2001 100392 Besluit tot het vaststellen van de terugleververgoeding voor het tweede kwartaal van het jaar 2001 22-03-01 100267 t/m 100284 Besluiten tot het vaststellen van de aansluittarieven per meter voor verbindingen van meer dan
26-03-01
25 meter lengte voor het jaar 2001 100469 t/m 100486 Besluiten tot het vaststellen van de leveringstarieven voor beschermde afnemers voor het derde
22-06-01
kwartaal van het jaar 2001 100487 Besluit tot het vaststellen van de terugleververgoeding voor het derde kwartaal van het jaar 2001 100501 t/m 100518 Besluiten tot het vaststellen van de leveringstarieven voor beschermde afnemers voor het
22-06-01 21-09-01
vierde kwartaal van het jaar 2001 100519 Besluit tot het vaststellen van de terugleververgoeding voor het vierde kwartaal van het jaar 2001 100557 t/m 100574 Besluiten tot het vaststellen van de aansluittarieven en de transporttarieven voor het jaar 2002
21-09-01 30-11-01
en 100576 100575 Besluit tot het vaststellen van het Landelijk Uniform Producenten transporttarief voor het jaar 2002 100677 t/m 100694 Besluiten tot het vaststellen van de leveringstarieven voor beschermde afnemers voor het
30-11-01 20-12-01
eerste kwartaal van het jaar 2002 100695 Besluit tot het vaststellen van de terugleververgoeding voor het eerste kwartaal van het jaar 2002
20-12-01
Besluiten directeur DTe tot wijziging van de Technische voorwaarden Nummer Besluit 100340 Besluit tot wijziging Net- en Systeemcode i.v.m. aanpassing energie-programma’s
Datum 02-03-01
100389 Besluit tot wijziging Netcode i.v.m. kwaliteitscriteria
14-03-01
100417 Besluit tot wijziging Meetcode i.v.m. methodiek en profielen voor het vaststellen van de onbalans
30-03-01
100078 Besluit tot wijziging Net-, Systeem en Meetcode i.v.m. verduidelijking van de definitie van
11-04-01
het begrip kWmax 100345 Besluit tot wijziging Netcode i.v.m. verdeling transportcapaciteit
21-08-01
100578 Besluit tot wijziging Netcode i.v.m. timing veilingen transportcapaciteit
09-11-01
100556 Besluit tot wijziging Systeemcode i.v.m. vervallen vestigingseis voor
21-11-01
programma-verantwoordelijken 100700 Besluit tot wijziging Net-, Systeem- en Meetcode in verband met de invoering van de Euro
18-12-01
100703 Besluit tot wijziging van de Net-, Systeem- en Meetcode i.v.m. de opening van de markt
21-12-01
voor duurzame elektriciteit 100697 Besluit tot wijziging van de Meetcode i.v.m. de verbruikersprofielen
27-12-01
Besluit directeur DTe tot wijziging van de Tarievencode Nummer Besluit 100498 Besluit tot wijziging Tarievencode i.v.m. toerekening van kosten op diverse spanningsniveau’s en een definitie wijziging
114
Datum 13-12-01
Besluiten directeur DTe bindende aanwijzingen Nummer Besluit 100319 Besluit naar aanleiding van de aanvraag van Wuppermann Staal Nederland B.V. voor het geven
Datum 18-12-01
van een bindende aanwijzing aan Essent Netwerk Brabant B.V.
Besluiten op bezwaren directeur DTe Nummer Besluit
Datum
Efficiency-kortingen netbeheer 100121 t/m 100125, Besluiten op bezwaren tegen het besluit van 22 september 2000 tot vaststelling van de x-factor,
21-09-01
100130 en 100131, bedoeld in artikel 41 van de Elektriciteitswet 1998, voor netbeheerders 100134 t/m 100137 100129 Besluit op de bezwaren tegen het besluit van 22 september 2000 tot vaststelling van de x-factor,
25-10-01
bedoeld in artikel 41 van de Elektriciteitswet 1998, voor B.V. Transportnet Zuid-Holland (nr. 00-064) en tegen het besluit van 1 december 2000 tot wijziging van die x-factor (nr. 00-077). 100114 en 100144 Besluiten op de bezwaren tegen het besluit van 22 september 2000 tot vaststelling van de x-factor, 25-10-01 bedoeld in artikel 41 van de Elektriciteitswet 1998, voor TenneT B.V. (nr. 00-063) en tegen het besluit tot wijziging van de x-factor voor TenneT B.V. (nr. 00-076). 100135/105 Besluit op de bezwaren tegen het besluit van 22 september 2000 tot vaststelling van de x-factor,
06-11-01
bedoeld in artikel 41 van de Elektriciteitswet 1998, voor Westland Energie Infrastructuur B.V. (nr.00-066) 100135/98 Besluit op de bezwaren tegen het besluit van 22 september 2000 tot vaststelling van de x-factor,
06-11-01
bedoeld in artikel 41 van de Elektriciteitswet 1998, voor Netbeheer Nutsbedrijven Weert N.V. (nr.00-065) Efficiency-kortingen levering 100304 Besluit op de bezwaren tegen het besluit van 13 oktober 2000, nr E/EM/00063652
16-08-01
tot vaststelling van de X-factor bedoeld in artikel 58 van de Elektriciteitswet 1998 Tarieven 100287 t/m 100291 Besluiten op de bezwaren van ENECO NV, ENECO Energie Zuid- Kennemerland NV, ENECO
17-08-01
Energie Delfland N.V., ENECO Energie Midden-Holland en ENECO Energie Weert N.V. tegen de besluiten 00-109, 00-111, 00-110, 00-112 en 00-119 van 19 december 2000 tot vaststelling van het leveringstarief voor de beschermde afnemers voor het eerste kwartaal 2001 100259 Besluit op het bezwaar van NV ONS Energy tegen besluit 00-121 van 19 december 2000 tot
17-08-01
vaststellingen van het leveringstarief voor de beschermde afnemers voor het eerste kwartaal van het jaar 2001 100262 Besluit op het bezwaar van NV Nutsbedrijf Regio Eindhoven (NRE) tegen besluit 00-118 van
16-08-01
19 december 2000 tot vaststelling van het leveringstarief voor de beschermde afnemers voor het eerste kwartaal van het jaar 2001 100263 Besluit op de bezwaar van Westland Energie Services tegen het besluit 00-120 van
14-09-01
19 december 2000 tot vaststelling van het leveringstarief voor de beschermde afnemers voor het eerste kwartaal van het jaar 2001 100285 Besluit op het bezwaar van NV RENDO tegen besluit 00-123 van 19 december 2000 tot vaststelling 16-08-01 van het leveringstarief voor de beschermde afnemers voor het eerste kwartaal van het jaar 2001 100296 Besluit op de bezwaar van Delta Nutsbedrijven tegen het besluit 00-108 van 19 december 2000
05-09-01
tot vaststelling van het leveringstarief voor de beschermde afnemers voor het eerste kwartaal van het jaar 2001 100150 t/m 100167 Besluiten op de bezwaren ingebracht tegen het besluit van 13 december 2000 tot vaststelling
05-12-01
van het LUP 2001 (nr. 00-105)
115
Technische Voorwaarden Nummer Besluit 100078 Besluit op de bezwaren tegen besluit van 12 april 2000, nummer 00-011, tot het vaststellen van
Datum 11-04-01
het tweede deel van de voorwaarden, bedoeld in artikel 36 van de Elektriciteitswet 100139 t/m 100141 Besluiten op de bezwaren ingebracht tegen het besluit van 16 november 2000, nr. 00-074,
13-09-01
en 100146 inzake de toewijzing van transportcapaciteit op de landgrensoverschrijdende verbindingen 2001 100260, 100293, Besluiten op de bezwaren ingebracht tegen het besluit van 21 december 2000, nr. 00-124, inzake
19-12-01
100294 en 100300 de wijziging van de Net- en Systeemcode i.v.m. het verplicht aanbieden van vermogen voor opheffen transportbeperkingen en regel- en reservevermogen 100261, 100265 Besluiten op de bezwaren ingebracht tegen het besluit van 19 december 2000, nr. 00-127, inzake
19-12-01
en 100295 de wijziging van de Systeemcode i.v.m. de programmaverantwoordelijkheid 100443 en 100444 Besluiten op de bezwaren ingebracht tegen het besluit van 14 maart 2001, nr. 100389, inzake
19-12-01
de wijziging van de Netcode i.v.m. de kwaliteitscriteria Tarievencode 100145 t/m 100149 Besluiten op de bezwaren ingebracht tegen het besluit van 16 november 2000 tot wijziging van
05-12-01
de Tarievencode (nr. 00-068)
Ingetrokken bezwaren op besluiten directeur DTe Nummer Partijen 100162 Bezwaar ENECO Energie Weert N.V. tegen het besluit van 1 december 2000, nrs. 00-079 t/m
Datum 26-02-01
00-081, tot wijziging van de besluiten tot vaststelling van de x-factor, bedoeld in artikel 41 van de Elektriciteitswet 1998, voor netbeheerders 100164 Bezwaar van ENECO N.V., ENECO Energie Zuid- Kennemerland N.V., ENECO Energie
26-02-01
Delfland N.V., ENECO Energie Midden-Holland tegen het besluit van 1 december 2000, nrs. 00-079 t/m 00-081, tot wijziging van de besluiten tot vaststelling van de x-factor, bedoeld in artikel 41 van de Elektriciteitswet 1998, voor netbeheerders 100264 Bezwaar van Westland Energie Services tegen het besluit van 21 december 2000, nr. 00-124,
23-03-01
tot wijziging van de Net- en Systeemcode 100166 Bezwaar EnergieNed tegen de besluiten van 13 december 2000, nrs. 00-085 t/m 00-104,
02-04-01
tot vaststelling van de aansluit- en transporttarieven 2001 100301 en 100302 Bezwaren van VEMW en VNCI tegen het besluit van 21 december 2000, nr. 00-124,
15-06-01
tot wijziging van de Net- en Systeemcode 24-04-2001 100148 Bezwaar van EnergieNed tegen het besluit van 16 november 2000, nr. 00-068, tot wijziging van de Tarievencode 100120 Bezwaar Sep tegen het besluit van 22 september 2000 tot vaststelling van de x-factor, bedoeld
11-12-01
in artikel 41 van de Elektriciteitswet 1998, voor netbeheerders 100151 Bezwaar Sep tegen het besluit van 1 december 2000 tot wijziging van de besluiten tot vaststelling 11-12-01 van de x-factor, bedoeld in artikel 41 van de Elektriciteitswet 1998, voor netbeheerders
116
Gas Besluiten directeur DTe tot vaststelling van de efficiency-kortingen Nummer Besluit
Datum
100418 t/m 100442 Besluiten inzake de X-factor 2002/2003 zoals bedoeld in artikel 80 Gaswet voor netbeheerders
29-08-01
100418 t/m 100442 Besluiten inzake de X-factor 2002/2003 zoals bedoeld in artikel 26 Gaswet voor vergunninghouders
29-08-01
Besluiten directeur DTe tot vaststelling van de Richtlijnen 2002 Besluit
Datum
Richtlijnen Gastransport voor het jaar 2002
30-08-01
Richtlijnen Gasopslag voor het jaar 2002
30-08-01
Besluiten directeur DTe tot vaststelling van gastarieven 2001 Nummer Besluit 100222 t/m 100247 Besluiten tot het vaststellen van de tarieven die netbeheerders en vergunninghouders van
Datum 29-03-01
1 april 2001 tot 1 januari 2002 ten hoogste mogen berekenen voor het transport van gas ten behoeve van beschermde afnemers en de levering van gas aan beschermde afnemers. 100499/20 t/m 45 Besluiten leveringstarieven gas voor beschermde afnemers voor het tweede kwartaal
24-10-01
van het jaar 2001 100499/46 t/m 71 Besluiten leveringstarieven gas voor beschermde afnemers voor het derde kwartaal
24-10-01
van het jaar 2001 100586 t/m 100610 Besluiten tot vaststelling van de gereguleerde maximum gebruiksafhankelijke transporttarieven
12-11-01
gas voor het jaar 2002 zoals bedoeld in artikel 80 van de Gaswet. 100611 t/m 100635 Besluiten tot vaststelling van de gereguleerde maximum opslag op de inkoopkosten van gas voor
12-11-01
het jaar 2002 zoals bedoeld in artikel 26 van de Gaswet. 100640 t/m 100664 Besluiten leveringstarieven gas voor beschermde afnemers voor het vierde kwartaal
12-12-01
van het jaar 2001
Besluiten directeur DTe vergunningverlening aan beschermde afnemers Nummer Besluit 100196 t/m 100221 Besluiten tot het verlenen van vergunningen voor de levering van gas aan beschermde afnemers 100197 Besluit tot wijziging van de vergunning voor de levering van gas aan beschermde afnemers
Datum 28-03-01 23-06-01
100202 en 100205 Besluiten tot wijziging van de vergunningen voor de levering van gas aan beschermde afnemers
04-07-01
100196, Besluiten tot wijziging van de vergunningen voor de levering van gas aan beschermde afnemers
13-07-01
100198 t/m 100201, 100203 en 100204, 100206 t/m 100216 en 100218 t/m 100221 100197 Besluit tot wijziging van de vergunning voor de levering van gas aan beschermde afnemers
30-07-01
117
Besluiten directeur DTe bindende aanwijzingen Nummer Besluit 100249 Besluit naar aanleiding van de aanvragen voor het geven van een bindende aanwijzing aan
Datum 23-05-01
N.V. Nederlandse Gasunie van VEMW, VOEG en VNCI gezamenlijk en Productschap Tuinbouw, Sectorcommissie Tuinbouw en de heer F.H. Hoogervorst gezamenlijk 100520 t/m 100544 Besluiten tot het geven van bindende aanwijzingen in het kader van de beoordeling van de
19-12-01
en 100546 indicatieve tarieven en voorwaarden gastransport 100554 Besluit tot het geven van bindende aanwijzing aan de N.V. Nederlandse Gasunie alsmede besluit
20-12-01
op aanvragen tot het geven van een bindende aanwijzing van LTO en PT gezamenlijk en VEMW, VNCI, VOEG en FME-CWM gezamenlijk
Besluiten op bezwaren directeur DTe Nummer Besluit 100202 Besluit op de bezwaar ingebracht tegen het besluit van 28 maart 2001, nr 100202/8 tot het
Datum 04-09-01
verlenen van een leveringsvergunning aan beschermde afnemers aan Essent Energie Brabant B.V. 100205 Besluit op de bezwaar ingebracht tegen het besluit van 28 maart 2001, nr 100205/8 tot het verlenen
04-09-01
van een leveringsvergunning aan beschermde afnemers aan Essent Energie Limburg B.V. 100555 Besluit op de bezwaar ingebracht door het Productschap Tuinbouw tegen de verduidelijking door
17-10-01
DTe van het begrip vrije aansluiting in de Gaswet
Ingetrokken bezwaren op besluiten directeur DTe Nummer Partijen 100197 Bezwaar van Delta Netwerkbedrijf tegen het besluit van 30 juli 2001, nr. 100197, tot wijziging
Datum 31-07-01
van de vergunning voor de levering van gas aan beschermde afnemers
Adviezen directeur DTe aan de Minister Nummer Advies
Datum
01003516 Advies inzake de mogelijkheid dat de problemen op de elektriciteitsmarkt in Californië zich op
17-01-01
korte of (middel)lange termijn ook in Nederland kunnen voordoen 01040118 Advies inzake de bevindingen betreffende de capaciteitsplannen van netbeheerders
01-08-01
01013568 Advies inzake het eindrapport betreffende het onderzoek naar de verdeling van de beschikbare
08-03-01
importcapaciteit in Nederland (onderzoek Professor Haubrich van TU-Aken) 100169 t/m 100195 Adviezen inzake de instemming met de aanwijzing van de netbeheerders gas 01060375 Advies inzake de leveringszekerheid van de Nederlandse elektriciteits-voorziening
23-08-01 23-11-01
op de lange termijn 01063544 Advies inzake het eindrapport relatie-tevredenheidsonderzoek en de reactie van DTe daarop 9 adviezen Adviezen in het kader van ontheffing van de plicht om een netbeheerder aan te wijzen
118
06-12-01 Diverse data
Bijlage II 1
Rechtspraak
Uitspraken (President) Rechtbank Rotterdam
In afwijking van de Awb is voor beroepen tegen besluiten op grond van de Mededingingswet alleen de Rechtbank Rotterdam bevoegd. Hieronder zijn opgenomen de beroepszaken die in het verslagjaar tot een einde kwamen en de uitspraken van de President van de Rechtbank Rotterdam op een verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb. Rechtbank
Datum
Zaak
Nummer
02-02-01
Vendex-KBB
166
Onderwerp Beroep is ingetrokken door partijen.
06-02-01
Stork FDO
2264
Beroep is ingetrokken door partijen.
16-03-01
Modint
2379
Het verzoek om voorlopige
16-03-01
Nederlandse Kleding Conventie
2345
voorziening is ingetrokken. Het verzoek om voorlopige voorziening is ingetrokken. Rotterdam
16-05-01
03-06-01
Vereniging Koninklijke Nederlandse
MEDED 99/2584 Artikelen 6 en 17 Mw; deontologische
Maatschappij voor Diergeneeskunde tegen
gedragsregels; onderbouwen van
d-g NMa
beroep; beroep ongegrond
Dumeco B.V.
2405
Verzoek om voorlopige voorziening is ingetrokken.
Rotterdam
14-06-01
Vereniging Dakbedekkingsbrache Nederland 1873
21-06-01
Essent N.V. tegen d-g NMa
Beroep is ingetrokken door partijen.
MEDED 99/
Beroep is gericht op het voorschrift
2633-SIMO
dat aan de vergunning voor het tot stand brengen van de concentratie is verbonden; beroep ongegrond.
Rotterdam
Pres. rechtbank
21-06-01
02-07-01
Rotterdam
KPN Telecom B.V. en Denda Multimedia
TELEC 01/066,
Telecommunicatie; tariefstelling; rech-
tegen OPTA
01/111 en
terlijke toetsing; grenzen bevoegd-
01/191-SIMO
heden Opta; beroep ongegrond.
Stichting Witgoed, Stichting Bruingoed
VMEDED 01/
Het verzoek om voorlopige voorzie-
en NVMP tegen d-g NMa
1080-SIMO
ning, gericht op het door de d-g NMa bepaalde inzake het aan de producenten en importeurs mededelen dat zichtbare doorberekening niet verplicht is en inzake de aanpassing van de publieksuitingen, wordt afgewezen.
Rotterdam
01-08-01
A tegen d-g NMa
MEDED 99/ 1874-SIMO
Beroep gericht tegen de afwijzing van de klacht tegen de gemeente Amsterdam; beroep ongegrond.
Rotterdam
01-08-01
Van Vollenhove Olie tegen d-g NMa met als MEDED 99/
Beroep gericht tegen de afwijzing van
derde-partijen gemeente Venlo en Schreurs 1690-SIMO
de klacht tegen de gemeente Venlo op
Oliemaatschappij B.V.
de grond dat 1) geen sprake was van een overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging tussen Venlo en Schreurs Oliemaatschappij en 2) gemeente Venlo terzake niet als onderneming kan worden aangemerkt; beroep ongegrond.
119
Rechtbank
Datum
Zaak
Nummer
Onderwerp
Rotterdam
09-08-01
X tegen d-g NMa met als derde-partij
MEDED99/
Beroep gericht tegen de niet-ontvanke-
PTT Post B.V.
1783-SIMO
lijk verklaring van een bezwaarschrift tegen de afwijzing van een klacht tegen PTT Post op de grond dat PTT Post geen misbruik maakt van een machtspositie; beroep ongegrond.
Rotterdam
09-08-01
A B.V. tegen d-g NMa met als derde-partij
MEDED99/
Het bezwaar van Aasmail wordt in
PTT Post B.V.
1836-SIMO
beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaard daar Aasmail ten onrechte in bezwaar als belanghebbende is aangemerkt.
Rotterdam
26-09-01
Inter Partner Assistance S.A. tegen d-g NMa
MEDED00/
Beroep gericht tegen een door de d-g
met als derde-partij Stichting Incident
886-SIMO
NMa verleende ontheffing aan
Management Nederland
Stichting Incident Management Nederland; beroep ongegrond.
Rotterdam
14-06-01
Galerie Y en het bestuur van de Mondriaan BELEI99/
Artikel 1, onder f, Mw.; overheidsor-
Stichting
gaan dat handelt in de hoedanigheid
1318-SIMO
van tot subsidieverstrekkend orgaan is geen onderneming in de zin van artikel 6 Mw en/of 81 EG. Pres. Rechtbank
12-10-01
VBBS e.a. tegen d-g NMa
23-10-01
Centrale Organisatie voor de Vleesgroot-
MEDED00/
Beroep gericht tegen het door de
handel en d-g NMa
910-SIMO
d-g NMa niet verlenen van een
Rotterdam Rotterdam
VMEDE01/
Verzoek voorlopige voorziening
1551-SIMO
afgewezen.
ontheffing aan Centrale Organisatie voor de Vleesgroothandel; beroep ongegrond.
2
Uitspraken College van Beroep voor het bedrijfsleven
Hoger beroep tegen uitspraken van de Rechtbank Rotterdam inzake beroep tegen besluiten op grond van de Mededingingswet staat open bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Bij het CBb staat beroep open tegen besluiten inzake DTe op bezwaar. CBb
Datum
Zaak
Nummer
Onderwerp
Pres. CBb
09-02-01
Vereniging voor Energie Milieu en water
Awb 00/945
Verzoek voorlopige voorziening
e.a. tegen DTe
afgewezen. Dit verzoek heeft betrekking op de Energiewet.
Pres. CBb
22-03-01
A, C, E en G tegen de Minister van Economische Zaken en DTe
Awb 18050
Het verzoek om hangende hoger beroep een voorlopige voorziening te treffen waardoor de bestreden besluiten worden geschorst, wordt afgewezen. Dit verzoek heeft betrekking op de Energiewet.
120
CBb
Datum
Zaak
Nummer
Onderwerp
CBb
25-04-01
OPTA, Koninklijke KPN N.V.,
Awb 00/829,
De hoger beroepen van Dutchtone en
KPN Telecom B.V., KPN Mobile
00/854 en 00/857 OPTA worden gedeeltelijk gegrond
The Netherlands B.V. en Dutchtone N.V.
verklaard; het hoger beroep van Koninklijke KPN N.V. en van KPN Telecom B.V. wordt niet-ontvankelijk verklaard. Dit beroep heeft betrekking op de Telecommunicatiewet.
CBb
05-06-01
Apotheek Neptunus tegen College tarieven Awb 99/85, gezondheidszorg
Artikel 5, 101 en 102 EG (thans artikel
00/69 en 00/628 10, 96 en 97 EG); de beroepen worden ongegrond verklaard.
CBb
18-07-01
Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, Awb 00/910,
Het hoger beroep van de
Libertel N.V., Versatel Telecom Interna-
00/913, 00/924
Staatssecretaris wordt, voor zover
tional N.V. en Dutchtone Multimedia B.V.
en 00/925
gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep van Versatel Telecom International N.V., niet-ontvankelijk verklaard; het hoger beroep van Versatel 3G N.V. wordt niet-ontvankelijk verklaard. Dit beroep heeft betrekking op de Telecommunicatiewet en de Awb.
CBb
31-08-01
A tegen Minister van Economische Zaken
Awb 98/473
Bezwaar wordt in beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaard daar A ten onrechte in bezwaar als belanghebbende is aangemerkt. Grondslag van het geschil zijn art. 19 en 24 Wem.
CBb
24-09-01
Parenco B.V. tegen directeur DTe
Awb 01/354
Beroep gericht tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaarschrift van Parenco; beroep kennelijk ongegrond. Dit beroep heeft betrekking op de Energiewet.
Pres. CBb
19-10-01
Essent Zuid B.V. en Edon Groep B.V.
Awb 01/793 VV
tegen d-g NMa
Verzoek tot schorsing van de voorwaarden, verbonden aan de concentratievergunning wordt afgewezen.
CBb
24-10-01
W. Bakker Electronics B.V. tegen Minister
Awb 99/850
van Economische Zaken
Beroep gericht tegen de weigering van een verzoek om op grond van artikel 24 Wem maatregelen te nemen tegen Multichoice; beroep ongegrond.
Pres. CBb
07-11-01
NV Nutsbedrijf Regio Eindhoven vs
Awb 01/528,
directeur DTe
01/529 en 01/530 ziening te treffen, inhoudende dat de
Het verzoek een voorlopige voorpresident bepaalt dat gedurende bezwaar en (eventueel) beroep de bruto marge, welk van invloed is op de hoogte van de leveringstarieven voor de beschermde afnemers, op jaarbasis EUR 4,1 miljoen bedraagt, wordt afgewezen. Dit verzoek heeft betrekking op de Energiewet.
CBb
05-12-01
d-g NMa en Wegener
Awb 00/867 en
Het hoger beroep van de d-g NMa
00/870
wordt gegrond verklaard; het hoger beroep van Wegener wordt niet-ontvankelijk verklaard.
121
3
Uitspraken Nederlandse rechter
De Mededingingswet kan ook aan de orde komen in procedures tussen marktpartijen onderling. Deze procedures worden gevoerd bij de civiele rechter, vaak in kort geding. Rechtbank
Datum
Zaak
Utrecht
14-03-01
V&S Groothandel B.V. tegen J. Klop
Nummer
Onderwerp
I04516/HA ZA
Overgangsrecht; artikel 100 Mw;
99-1519 BL
franchise; exclusieve afnameverplichting; verordening 4087/88
Pres. rechtbank
28-06-01
Middelburg
GlasGarage Breda B.V. tegen
ZLM U.A.
Onderlinge Verzekeringen Maatschappij
KG 88/2001
Artikel 6 Mw; zonder nader onderzoek kan geen oordeel worden gegeven over 6 Mw; een dergelijk onderzoek kan niet in het kader van een kg-procedure plaatsvinden
Pres. rechtbank
29-06-01
Alkmaar
Canal+ Nederland B.V.
KG 240/2001 JJ
tegen Multikabel N.V.
Contract wordt eerst dan definitief wanneer de NMa en/of Opta haar zienswijze op de door Canal+ ingediende stukken heeft gegeven.
Pres. rechtbank
06-07-01
’s-Gravenhage
Nederlandse Gasunie tegen
KG 01/646
Staat der Nederlanden
Openbaarmaking van verkoopprijzen, op welke wijze dan ook, incl. publicatie op internet, wordt verboden.
Pres. rechtbank
09-07-01
Haarlem
N.V. Luchthaven Schiphol
75565/KG ZA
Verdeling van slots; bespreking
tegen Dutchbird
01-349
van het mededingingsrecht blijft achterwege, nu de slotcoördinator geen partij is in het geding.
Pres. rechtbank
17-07-01
Haarlem .
Dutchbird tegen Transavia Airlines C.V
75723/KG ZA
Artikel 24 Mw; ‘slot-abuse’; in kort
en Transavia Airlines B.V.
01-362
geding laat het zich niet makkelijk vaststellen of sprake is van misbruik van een economische machtspostitie
Pres. rechtbank
20-07-01
De Baar Trucks B.V. tegen Daf Trucks e.a.
Zutphen ’s-Gravenhage
25-07-01
40879 / KG ZA
Verordening 1475/95; exclusiviteit
01-240
dealerovereenkomst.
Dutchtone N.V. tegen Staat der Nederlanden
109653/HA ZA
Geen strijd met artikel 86, lid 1, EG jo
en Koninklijke KPN N.V.
98-4115
82 EG; geen sprake van staatssteun
Houterman Lent B.V. tegen VOF van
74602/KG ZA
Exclusief recht op de 1e berging aan
de Coolwijk e.a.
01-310
gestrande automobilisten;
in de zin van artikel 88 EG Pres. rechtbank
28-08-01
Arnhem
onrechtmatig handelen. Pres. rechtbank
25-10-01
Utrecht Pres. rechtbank
01-11-01
Roermond
De Kaasspecialist B.V. tegen
136098/KG ZA
Stichting Pensioenfonds Stork
01/963
Artikel 6 Mw; franchise; beoordelingsen contracteervrijheid.
Vollenhoven Olie B.V. tegen B.V. Inter-Zuid 46778 / KG ZA
Duur exclusieve afname c..q. non-con-
Transport
01-242
currentiebeding; toepassing Europese
Concell B.V. tegen MCS Diagnostics B.V.
47172 / KG ZA
Bagatelbekendmaking bij artikel 6 Mw. Pres. rechtbank
22-11-01
Roermond Pres. rechtbank
29-11-01
Amsterdam Pres.rechtbank
07-12-01
Haarlem Pres. rechtbank Alkmaar
122
28-12-01
Non-concurrentie-beding; verordening
01-268
2790/1999 en 1984/83.
KaZaA B.V. tegen Vereniging Buma en
KG 01 / 2264
Geen sprake van misbruik
Stichting Stemra
OdC
machtspositie.
Boomerang Nederland B.V. tegen
78965 / KG ZA
Artikel 6 en 24 Mw; exlusiviteit.
Premium Media B.V.
01-605
Waayer B.V. tegen Ahold Vastgoed B.V.
455 / 2001 JJ
Artikel 6 Mw; exclusief verkooprecht.
Gerechtshof
Datum
Zaak
Nummer
Onderwerp
’s-Gravenhage
30-01-01
N.V. Holdingmaatschapij De Telegraaf,
99/1.65 (kort
Artikel 24 Mw, Magill-doctrine;
De Telegraaf Tijdschriften Groep B.V. en
geding procedure) programmagegevens.
dagblad De Telegraaf tegen NOS, AVRO, KRO, NCRV, EO, TROS, VARA en VPRO ’s-Gravenhage
22-03-01
Vereniging Centraal Bureau voor de Rijn- en
95/663
Binnenvaart en Internationale Tankscheep-
De artikelen 86 en 87 EG; markt & overheid.
vaartuigenvereniging tegen de Staat der Nederlanden Arnhem
08-05-01
Appellant tegen geïntimeerde 1, 2 en 3
2000/074
’s-Gravenhage
31-05-01
KNVB tegen Stichting Feyenoord
00/2
Overgangsrecht, artikel 100 Mw; artikel 6 Mw; non-concurrentiebeding. Vonnis rechtbank Rotterdam d.d. 9 september 1999 wordt bekrachtigd.
Pres. hof
09-05-01
’s-Hertogenbosch
Mulleners Vastgoed B.V. tegen Meulen
KG C0001087/RO Artikel 6 Mw; overeenkomst betre-
Bouwpromotie B.V. en gemeente Weert
fende realisering van woningen met een prijsbinding t.b.v. minder draagkrachtigen.
Arnhem
04-12-01
Wijnhoven en Meulens tegen Zuivel
2000/810
Coöperatie Campina Melkunie U.A.
KG Artikel 6 Mw; weigering tot afname dan wel toepassing van een korting door afnemer aan leverancier omdat leverancier geen KKM-erkenning heeft.
Hoge Raad
Datum
Zaak
Nummer
Onderwerp
Hoge Raad
16-02-01
B.V. Maatschappij Drijvende Bokken tegen
16.300
Pensioenfonds is een onderneming
De Stichting Pensioenfonds voor de
(C96/119HR)
in de zin van artikel 81 EG;
vervoer- en havenbedrijven
verplichte deelname in pensioenfonds is niet in strijd met de artikelen 81, 82 en/of 86 EG.
Hoge Raad
12-10-01
N.V. Nutsbedrijven Maastricht tegen N.V. Waterleiding Maatschappij Limburg
1310
Waterleidingwet; artikel 90 jo 86 (thans 86 jo 82) EG.
123
Colofon Tekst en samenstelling Realisatie Drukwerk
124
NMa, Den Haag Admore concept en vormgeving, Amsterdam Jonroo Costra, Diemen