Nederlandse Mededingingsautoriteit
Aan
Enbin T.a.v. de heer ir. drs. J.J. Damsté Postbus 9042 6800 GD ARNHEM
Datum
Uw kenmerk
Ons kenmerk
Bijlage(n)
102771/ Onderwerp
Opdracht tot wijziging van voorstel 2007-3363
Geachte heer Damsté, Hierbij ontvangt u onze opdracht tot wijziging van het codewijzigingsvoorstel inzake een overgangsbepaling voor productie-eenheden. Deze opdracht is gebaseerd op artikel 36, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: de E-wet).
Op 29 juni 2007 heeft de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de Raad) een voorstel, met kenmerk 2007-3363, ontvangen tot wijziging van de voorwaarden bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van de E-wet. Het voorstel tot wijziging (hierna: het codewijzigingsvoorstel) is ingediend door de gezamenlijke netbeheerders. Ingevolge artikel 33 van de E-wet hebben de gezamenlijke netbeheerders op 7 juni 2007 overleg gevoerd met het Gebruikersplatform Elektriciteitsnetten over het codewijzigingsvoorstel. De ingediende commentaren naar aanleiding van deze consultaties alsmede de gevolgtrekkingen die de netbeheerders hieraan hebben verbonden zijn bij het codewijzigingsvoorstel gevoegd.
Uit het oogpunt van een zorgvuldige besluitvormingsprocedure raadpleegt de Raad marktpartijen en marktorganisaties door ter inzage legging van het codewijzigingsvoorstel, publicatie daarvan
Postbus 16326
Wijnhaven 24
Muzenstraat 81
T: [070] 330 33 30
E-mail:
[email protected]
2500 BH Den Haag
2511 GA Den Haag
2511 WB Den Haag
F: [070] 330 33 70
Website: www.nmanet.nl
in de Staatscourant en op de website van de Directie Toezicht energie van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: DTe), en door het bieden van de gelegenheid tot het indienen van zienswijzen. Het voorstel van de gezamenlijke netbeheerders is gepubliceerd op de website van DTe en heeft vanaf 23 augustus voor een periode van zes weken ter inzage gelegen ten kantore van DTe. Van de ter inzage legging is kennis gegeven in de Staatscourant van 23 augustus 20071 en op de website van DTe. De Raad heeft naar aanleiding hiervan één schriftelijk ingediende zienswijze2 ontvangen. Van de gelegenheid mondeling zienswijzen in te dienen of nader toe te lichten is geen gebruik gemaakt.
De gezamenlijke netbeheerders stellen voor om een overgangsbepaling aan de Netcode toe te voegen. Deze overgangsbepaling heeft betrekking op de productie-eenheden die zijn aangesloten op middenspannings- en hoogspanningsnetten (hierna: MS- en HS-netten) voordat de de Netcode spanningskwaliteitscriteria voor deze netten voorschreef. De gezamenlijke netbeheerders hebben hiertoe aangevoerd dat de normen voor de spanningskwaliteit van de aansluiting van een productie-eenheid op het net niet optimaal zijn afgestemd op de spanningskwaliteit die volgt uit de stroomlimieten die voortkomen uit de machine-ontwerpnormen van de generator en vice versa. Daarom is er zorg bij producenten dat zij op enig moment mogelijk worden geconfronteerd met een spanningskwaliteit op de aansluiting die in de buurt komt van de in artikel 3.2.1 van de Netcode opgenomen grenswaarde en dan slechter is dan de bij het ontwerp van de generator verontstelde minimumkwaliteit. Bij generatoren die zijn aangesloten voordat de onderhavige spanningskwaliteitscriteria in de Netcode van toepassing werden, en tussentijds niet ingrijpend zijn gereviseerd, kan volgens producenten niet worden verwacht dat bij het ontwerp rekening is gehouden met deze kwaliteitscriteria. De gezamenlijke netbeheerders hebben daarom voorgesteld om in aanvulling op artikel 3.2.1 van de Netcode een overgangsbepaling op te nemen voor productie-eenheden die al waren aangesloten op een MS- of HS-net voordat de criteria voor MS- en HS-netten in artikel 3.2.1 in werking zijn getreden. De overgangsbepaling houdt voor deze productie-eenheden in, dat wanneer de in de Netcode omschreven spanningskwaliteit minder is dan de spanningskwaliteit die de generator volgens de internationale norm IEC 60034: “Rotating electric machines” moet kunnen verdragen, de in IEC 60034 veronderstelde spanningskwaliteit geldt.
1
Staatscourant 23 augustus 2007, nr. 162 / p.14
2
VEMW
2
Concreet stellen de netbeheerders voor om aan de Netcode een artikel 7.3.2a en een artikel 7.3.2b toe te voegen die luiden als volgt: 7.3.2a Indien: – een productie-eenheid is aangesloten op een net van 3 kV en hoger, èn – deze productie-eenheid is aangesloten voor 14 april 2000, èn – een generator van deze productie-eenheid is ontworpen volgens de norm IEC 60034: “Rotating electric machines” danwel de op het moment van de bouw van de desbetreffende productie-eenheid van toepassing zijnde internationale of Nederlandse voorganger van die norm, èn – de spanningskwaliteitscriteria zoals bedoeld in 3.2.1 van deze regeling een spanningskwaliteit definiëren die zou leiden tot hogere harmonische en/of asymmetrische stromen in de generator dan welke volgens bedoelde norm voor de generator toelaatbaar zijn, – gelden indien en voor zover de desbetreffende productie-eenheid in bedrijf is, in afwijking van 3.2.1, op netten in normale bedrijfstoestand op het overdrachtspunt van de desbetreffende aansluiting de uit de bedoelde norm af te leiden equivalente spanningskwaliteitscriteria als maximum. Indien van toepassing worden deze equivalente spanningskwaliteitscriteria vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst tussen de producent en de netbeheerder. 7.3.2b Indien de producent of de netbeheerder vermoedt dat de situatie zoals bedoeld in 7.3.2a van toepassing is, wordt, zo mogelijk tegelijkertijd, de spanningskwaliteit op het overdrachtspunt gemeten door de netbeheerder en de stroomkwaliteit op de generator door de producent en worden de in 7.3.2a bedoelde equivalente spanningskwaliteitscriteria bepaald met behulp van deze metingen. In het codewijzigingsvoorstel wordt tevens aandacht geschonken aan de consequenties van de wijziging voor (andere) aangeslotenen. De gezamenlijke netbeheerders beogen met de wijziging de zorg bij producenten weg te nemen dat generatoren versneld verouderen ten gevolge van een spanningskwaliteit die slechter kan worden dan dat bij het ontwerp van de generator is verondersteld. De voorgestelde overgangsbepaling heeft tot gevolg dat wanneer de spanningskwaliteit op de aansluiting van een productie-eenheid inderdaad in de buurt komt van de in artikel 3.2.1 van de Netcode opgenomen grenswaarde, de netbeheerder in zijn net maatregelen moeten nemen, die op basis van uitsluitend de bestaande tekst van artikel 3.2.1 van de Netcode wellicht nog niet noodzakelijk zouden zijn. De netbeheerder zal daarom als gevolg van de voorgestelde overgangsbepaling mogelijk eerder tot netverzwaring of andere compenserende maatregelen moeten overgaan. De gezamenlijke netbeheerders geven aan dat de wijziging geen nadelige gevolgen heeft voor andere aangeslotenen. Een uitzondering hierop zijn de aangeslotenen die beschikken over installaties die de spanningskwaliteit op één of meer aspecten verslechteren. Bij toepassing van de voorgestelde overgangsbepaling zouden zij, op grond van artikel 2.1.5.5 uit de Netcode, eerder
3
maatregelen moeten treffen ter beperking van die verslechtering. De voorgestelde wijziging is in de vergadering van het Gebruikersplatform elektriciteits- en gasnetten (hierna: GEN) op 7 juni 2007 besproken. In deze vergadering is door VEMW voorgesteld om, op grond van het non-discriminatiebeginsel, de overgangsbepaling te verbreden van alleen productie-eenheden naar alle (kapitaalintensieve) installaties die zijn aangesloten vóór inwerkingtreding van de op die installaties van toepassing zijnde bepalingen uit de codes. De gezamenlijke netbeheerders kunnen zich niet in het voorstel van VEMW vinden omdat naar het oordeel van de gezamenlijke netbeheerders een overgangsbepaling altijd begrensd moet zijn tot concrete probleemsituaties. Een ongeconditioneerde en ongelimiteerde overgangsbepaling brengt voor aangeslotenen en/of de netbeheerder te veel onzekerheden met zich mee. In het GEN is daarom afgesproken om in een ad hoc werkgroep met materiedeskundigen vanuit de achterban van de leden van het GEN te inventariseren voor welke andere situaties een vergelijkbare overgangsbepaling gewenst is. De gezamenlijke netbeheerders hebben ervoor gekozen om niet met het indienen van het onderhavige codewijzigingsvoorstel te wachten totdat een vergelijkbare overgangsbepaling voor andere situaties gedefinieerd is. Hiermee wegen de netbeheerders de belangen van de partijen die pleiten voor een spoedige behandeling zwaarder dan de belangen van VEMW. VEMW stelt in haar zienswijze dat deze zaak in samenhang gezien dient te worden met de zaak 102376 over spanningskwaliteitscriteria HS-netten. Tevens betoogt VEMW dat de NMa het onderhavige codewijzigingsvoorstel dient af te wijzen en de stroomproducenten dient te verwijzen naar hun mogelijkheden om zienswijzen en bezwaren in te dienen bij de zaak 102376. VEMW stelt tevens dat er behoefte kan zijn aan overgangsrecht wanneer nieuwe normen van kracht worden omdat van aangeslotenen met kapitaalintensieve installaties vaak redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat zij met nieuwe normen rekening houden. Op grond van het rechtszekerheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel dient in deze gevallen volgens VEMW overgangsrecht te worden opgenomen in aanvulling op nieuwe normen. VEMW stelt dat het onwenselijk en in strijd met bovengenoemde beginselen is om een overgangsregeling eerder of later vast te stellen dan het tijdstip waarop de nieuwe normen zelf van kracht worden. VEMW vindt ook dat een overgangsbepaling - op basis van de non-discriminatoire criteria en de E-wet - in beginsel generiek van aard dient te zijn, en dat niet bij voorbaat aangeslotenen of omstandigheden uitgesloten kunnen worden. Volgens VEMW is de door de gezamenlijke netbeheerders voorgestelde overgangsregeling discriminatoir omdat hij slechts van toepassing is op een zeer kleine groep aangeslotenen, te weten productie-eenheden die vóór 14 april 2000 zijn geïnstalleerd en die niet ingrijpend zijn gereviseerd. Tevens stelt VEMW dat de redenen die worden aangedragen om de overgangsbepaling toe te voegen ook voor andere aangeslotenen gelden. VEMW stelt dat er immers vele verschillende fabrieken en installaties van aangeslotenen zijn waarvan het ontwerp en de realisatie vóór 14 april 2000 plaatsvonden. VEMW stelt dat het,
4
net zoals de netbeheerders betogen voor generatoren, hierbij gaat om kapitaalintensieve installaties waarbij het achteraf aanpassen geen realistische optie is. De mogelijke kosten door versneld verouderen van oude generatoren als gevolg van verslechterde spanningskwaliteit geldt volgens VEMW ook voor vele andere aangeslotenen. VEMW betoogt dat deze installaties eveneens in aanmerking moeten komen voor een overgangsregeling. VEMW concludeert dat het erop lijkt dat de gezamenlijke netbeheerders met dit codewijzigingsvoorstel stroomproducenten onheus bevoordelen ten opzichten van andere aangeslotenen. Tenslotte betoogt VEMW dat met het codewijzigingsvoorstel de problemen worden verschoven van de stroomproducenten naar ‘die aangeslotenen wier installaties de spanningskwaliteit op één of meer aspecten verslechteren’. Deze aangeslotenen zullen bij inwerkingtreding van de voorgestelde overgangsbepaling op grond van artikel 2.1.5.5 van de Netcode eerder maatregelen moeten treffen ter beperking van die verslechtering. Het codewijzigingsvoorstel leidt daarom tot een mogelijke reductie van kosten voor enkele stroomproducenten, terwijl aan de andere kant de kosten voor aangeslotenen die maatregelen moeten nemen op grond van artikel 2.1.5.5 van de Netcode zullen toenemen. Het codewijzigingsvoorstel bevat geen informatie over hoe deze kosten zich tot elkaar verhouden. Om deze reden is VEMW van mening dat het codewijzigingsvoorstel als onzorgvuldig aangemerkt dient te worden. Bij toetsing van het codewijzigingsvoorstel dient de Raad te beoordelen of het codewijzigingsvoorstel in strijd is met de belangen, regels en eisen als bedoeld in artikel 36, eerste en tweede lid, van de E-wet. In het geval van het onderhavige codewijzigingsvoorstel zijn de volgende belangen en eisen in het bijzonder van toepassing: • Het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch functioneren van de elektriciteitsvoorziening (belang volgens artikel 36, eerste lid, onderdel b); • Het belang van de bevordering van het doelmatig handelen van afnemers (belang volgens artikel 36, eerste lid, onderdeel d); • Het belang van een goede kwaliteit van dienstverlening van netbeheerders (belang volgens artikel 36, eerste lid, onderdeel e); • De eis dat de voorwaarden de interoperabiliteit van de netten garanderen en objectief, evenredig en niet discriminerend zijn (eis volgens artikel 36, tweede lid). De Raad is van oordeel dat het onderhavige voorstel van de gezamenlijk netbeheerders onvoldoende is onderbouwd. Gezamenlijke netbeheerders leggen een theoretisch probleem ten grondslag aan de voorgestelde wijzigingen zonder aan te geven hoe groot de kans is dat het veronderstelde probleem daadwerkelijk zal optreden. Naar het oordeel van de Raad hebben de gezamenlijke netbeheerders daardoor onvoldoende aangetoond dat er daadwerkelijk sprake is van een probleem dat dient te worden opgelost. Voorts is niet inzichtelijk gemaakt hoe het veronderstelde probleem zich zou uiten en wat de kosten zouden zijn voor producenten indien het veronderstelde probleem zich inderdaad zou voordoen. Tevens is onduidelijk tot welke additionele kosten de onderhavige wijziging voor netbeheerders kan leiden. Door deze gebreken in de onderbouwing en motivering van het wijzigingsvoorstel, is voor de Raad een zorgvuldige
5
toetsing aan de belangen en eisen als bedoeld in artikel 36, eerste en tweede lid, van de E-wet onmogelijk. De gezamenlijke netbeheerders hebben erkend dat de onderhavige wijziging nadelige gevolgen kan hebben voor aangeslotenen van wie de installaties de spanningskwaliteit verslechteren en die bij toepassing van de overgangsbepaling eerder op grond van artikel 2.1.5.5 van de Netcode maatregelen moeten treffen ter beperking van die verslechtering. De gezamenlijke netbeheerders hanteren voor de in artikel 7.3.2a van de Netcode bedoelde producenten een beter kwaliteitsniveau, maar tegelijkertijd worden de normen die gelden voor ‘vervuilende’ installaties hiermee aangescherpt. Dit klemt temeer, nu door de netbeheerders volstrekt niet is gemotiveerd of inzichtelijk gemaakt welke gevolgen dit concreet heeft voor aangeslotenen met ‘vervuilende’ installaties. De Raad acht dit alles in strijd met de belangen in artikel 36, eerste lid, van de E-wet, in het bijzonder het belang van een goede kwaliteit van de dienstverlening en het belang van de bevordering van doelmatig handelen van afnemers. Daarnaast constateert de Raad dat de onderhavige overgangsbepaling uitsluitend geldt voor productie-eenheden. Echter, naar het oordeel van de Raad valt niet in te zien waarom voor installaties van afnemers, niet zijnde producenten, niet dezelfde problemen aan de orde zouden kunnen zijn als die welke de gezamenlijk netbeheerders voor productie-eenheden veronderstellen. De Raad acht voor dit onderscheid geen (voldoende) rechtvaardiging aanwezig en oordeelt mitsdien dat het wijzigingsvoorstel een discriminerende werking heeft als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de E-wet. De Raad geeft de gezamenlijke netbeheerders opdracht het voorstel zodanig aan te passen dat het in overeenstemming is met de belangen, regels en eisen als bedoeld in artikel 36, eerste en tweede lid, van de E-wet. Hierbij dient rekening te worden gehouden met het oordeel van de Raad zoals hiervoor omschreven. De Raad merkt op dat indien het voorstel zodanig ingrijpend wordt gewijzigd, dat in feite geen sprake meer is van een gewijzigd voorstel maar van een nieuw voorstel, ten aanzien van dit nieuwe voorstel op grond van artikel 33 van de E-wet overleg met de representatieve organisaties dient plaats te vinden.
De gezamenlijke netbeheerders hebben op grond van artikel 36, vierde lid, van de E-wet na verzending van deze brief een termijn van vier weken om het codewijzigingsvoorstel te wijzigen en aan de Raad te doen toekomen. Indien een gewijzigd codewijzigingsvoorstel niet aan de belangen, regels en eisen als bedoeld in artikel 36, eerste en tweede lid van de E-wet voldoet, kan de Raad de voorwaarden vaststellen onder het aanbrengen van zodanige wijzigingen dat deze strijdigheid wordt opgeheven (artikel 36, vierde lid, van de E-wet). Om een ieder in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van deze brief, zal een afschrift op de website van DTe worden gepubliceerd.
6
Indien u overleg over dit onderwerp wenst dan kunt u contact opnemen met de heer Ir. E. Ibrovic, bereikbaar onder telefoonnummer 070-330 3316. Bij een eventuele schriftelijke reactie wordt u verzocht om te refereren aan kenmerk 102771.
Met vriendelijke groet, De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, namens deze:
Mw. ir. M. Huussen MBA Clustermanager Netbedrijven
7