Openbaar
Nederlandse Mededingingsautoriteit
CONSULTATIEDOCUMENT Consultatiedocument van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit
Nummer
103308_1 / 53
Betreft zaaknr.
103308_1 / Beleidsregel Redelijke Prijs
Datum: 23 september 2009
1
Openbaar
Openbaar
Inhoudsopgave Management samenvatting........................................................................ 3 1 Inleiding en leeswijzer ......................................................................... 8 2 Procedure............................................................................................ 10 3 Context van de Warmtewet ............................................................... 13 3.1 3.2 3.3 3.4
4
Beschrijving van de markt..................................................................................... 13 Het reguleringskader van de Warmtewet ............................................................. 15 Reikwijdte van de beleidsregel ............................................................................. 16 Inwerkingtreding van de redelijke prijs ................................................................. 20
Beoordelingskader redelijke prijs..................................................... 21 4.1 Wettelijke basis redelijke prijs............................................................................... 21 4.2 Aan levering redelijkerwijs toe te rekenen kosten ................................................ 22 4.3 Elementen en wijze van berekening van de redelijke prijs................................... 24
5
Wijze van berekening van de redelijke prijs .................................... 27 5.1 Cost-plus methode als prijsstellingsinstrument .................................................... 27 5.2 Toepassing van de cost-plus methode................................................................. 28
6
Elementen van de redelijke prijs....................................................... 34 6.1 6.2 6.3 6.4
Kostensoorten....................................................................................................... 34 Kosten gebaseerd op het verleden....................................................................... 41 Toerekening van kosten ....................................................................................... 45 Redelijk rendement ............................................................................................... 52
Definities ................................................................................................... 56 Bijlage 1. Overzicht consultatievragen ................................................... 59 Bijlage 2. De conceptbeleidsregel........................................................... 61 Bijlage 3. De redelijke prijs in rekentechnische formules..................... 72
2
Openbaar
Openbaar
Management samenvatting De warmtemarkt 1. Een groot deel van de Nederlandse energieconsumptie wordt gebruikt voor warmte. Deze warmte is veelal afkomstig van een verbrandingsketel aangesloten op een gasnet. Een alternatief hiervoor is een directe aansluiting op een warmtenet. Een warmtenet is een lokaal stelsel van leidingen voorzien van een medium (water) dat warmte transporteert. Elk net is ‘self-supporting’. Dat wil zeggen dat de warmtenetten onderling niet gekoppeld zijn en hun eigen productiebron hebben. Daarnaast is er op een warmtenet één leverancier actief, die tevens netbeheerder is, omdat het niet doelmatig is om meerdere leveranciers op één net te hebben. Deze leverancier is dus een (lokale) monopolist. 2.
Uit onderzoek van Schepers & Valkengoed (2009)1 blijkt dat er in Nederland grosso modo twee soorten warmtenetten zijn te onderscheiden. Ten eerste zijn er dertien grootschalige warmtenetten, oftewel stadsverwarmingnetten, waarop meer dan 5.000 verbruikers zijn aangesloten. Via deze netten wordt warmte aan in totaal 228.000 verbruikers geleverd. De drie grootste energieleveranciers – Eneco Holding N.V. (hierna: Eneco), Essent B.V. (hierna: Essent), N.V. Nuon (hierna: Nuon) – ‘bedienen’ ruim 85% van deze markt.
3.
Ten tweede zijn er circa 7.000 kleinschalige warmtenetten te onderscheiden. Dit zijn netten met minder dan 5.000 verbruikers. Dergelijke netten worden in de volksmond ook wel ‘blokverwarmingnetten’ genoemd. Kenmerkend voor dit type net is dat een centrale installatie middels een warmtenet meerdere woningen of appartementen van warmte voorziet. Gemiddeld zijn er 40 woningen op een blokverwarmingnet aangesloten. In totaal betreft dit ruim 335.000 verbruikers. Naast de grote energiebedrijven zijn ook woningcorporaties en verenigingen van eigenaren (hierna: VvE) actief als leverancier van warmte op deze netten.
Prijsregulering in de warmtemarkt 4. Zoals reeds is gezegd, is een warmteleverancier een (lokale) monopolist. Zij ondervinden op een warmtenet dus geen concurrentie van andere leveranciers. Dit kan tot te hoge leveringsprijzen of lage kwaliteit leiden. De verbruikers worden in dat geval benadeeld. De Warmtewet heeft tot doel om dit te voorkomen en de gebonden verbruiker te beschermen. Zo verplicht de Warmtewet de leveranciers om een redelijke prijs voor de levering van warmte aan verbruikers in rekening te brengen3. Deze prijs dient gebaseerd te zijn op de 1
B.L. Schepers en M.P.J. van Valkengoed, Warmtenetten in Nederland; overzicht van stadsverwarming en blokverwarming in Nederland , Delft, september 2009, www.energiekamer.nl (hierna: Schepers & Valkengoed (2009)). 3 Artikel 2, derde lid, en artikel 5, eerste lid, van de Warmtewet.
3
Openbaar
Openbaar
aan de levering van warmte redelijkerwijs toe te rekenen kosten, inclusief een redelijk rendement. Hieruit blijkt dat de redelijke prijs enerzijds rekening houdt met de belangen van de leverancier door deze een redelijk rendement in rekening te laten brengen. Anderzijds houdt de redelijke prijs ook rekening met de belangen van de verbruiker door slechts de kosten die redelijkerwijs samenhangen met de levering van warmte via de prijs in rekening te laten brengen. De leverancier bepaalt zelf de redelijke prijs. 5.
De redelijke prijs wordt begrensd door de maximumprijs. De maximumprijs is gebaseerd op de kosten die een verbruiker “anders” zou hebben, als hij in zijn warmte zou voorzien via een gasaansluiting. De leverancier mag nooit meer dan de maximumprijs in rekening brengen. De maximumprijs wordt jaarlijks door de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de Raad) vastgesteld op basis van een Algemene Maatregel van Bestuur (hierna: AMvB)4.
6.
Als een leverancier op een bepaald net niet de redelijke prijs in rekening kan brengen, krijgt hij onvoldoende inkomsten om de kosten van dat net mee te dekken. In dat geval kan een leverancier op één of meerdere andere netten een hoger dan redelijke prijs5 vragen om dit verlies te compenseren. De leverancier dient dan een ontheffing van de redelijke prijs voor die netten aan te vragen bij de Minister van Economische Zaken (hierna: de Minister).
Consultatie over de conceptbeleidsregel redelijke prijs 7. De Raad heeft tot taak om de “spelregels” voor het berekenen van de redelijke prijs vast te leggen in een beleidsregel6. Hiermee maakt de Raad duidelijk hoe zijn oordeel over een prijs voor de levering van warmte zal zijn en kunnen de leveranciers daarmee rekening houden. Voordat de Raad deze beleidsregel vaststelt, wil de Raad belanghebbenden betrekken bij het opstellen hiervan. Dat doet de Raad via dit consultatiedocument en de bijgevoegde conceptbeleidsregel. In dit document beschrijft de Raad zijn visie op de conceptbeleidsregel en de concrete keuzes die de Raad heeft gemaakt. De Raad heeft daarbij 25 vragen in dit document opgenomen. Bijlage 1 geeft een overzicht van deze vragen inclusief vindplaats. Respondenten worden gevraagd om deze vragen voor dinsdag 17 november 2009 te beantwoorden. Op basis van de ontvangen antwoorden zal de Raad de beleidsregel in maart 2010 definitief vaststellen. Bepalen van de redelijke prijs 8. Een leverancier dient zelf de redelijke prijs voor de levering van warmte per net te bepalen. In de conceptbeleidsregel geeft de Raad aan hoe de leverancier deze prijs kan berekenen. Bijlage 2 bevat de conceptbeleidsregel. 4
Deze AMvB wordt thans opgesteld. De prijs op deze netten moet onder de maximumprijs blijven. 6 Artikel 5, eerste lid, van de Warmtewet. 5
4
Openbaar
Openbaar
9.
Een eerste uitgangspunt is dat de redelijke prijs via een ‘cost-plus’ methode moet worden bepaald. Dit wil zeggen dat de kosten die verband houden met de levering van warmte aan verbruikers (‘cost’) en een redelijk rendement voor de vermogensverschaffers (‘plus’) via de prijzen worden vergoed. Op deze manier wordt zeker gesteld dat een essentiële voorziening, zoals de levering van warmte, voor een ieder tegen redelijke prijzen beschikbaar is.
10.
Een tweede uitgangspunt in de conceptbeleidsregel is dat er sprake dient te zijn van het principe van kostenoriëntatie en het principe van kostenveroorzaking. Het principe van kostenoriëntatie houdt in dat alleen de kosten die aantoonbaar toe te rekenen zijn aan de levering van warmte vergoed worden via de redelijke prijs. Zo mogen kosten die te maken hebben met de levering van koude7 niet in rekening worden gebracht via de redelijke prijs. Het kostenveroorzakingprincipe houdt in dat alleen de kosten die toerekenbaar zijn aan de verbruikers op een bepaald net mogen worden meegenomen in de berekening van de redelijke prijs. Dat betekent bijvoorbeeld dat de kosten die samenhangen met de levering van warmte aan afnemers die geen verbruikers zijn in de zin van de Warmtewet moeten worden onderscheiden van kosten die samenhangen met de levering van warmte aan verbruikers in de zin van de wet. In dit kader heeft de Raad besloten om voor de redelijke prijs drie verbruikerscategorieën te identificeren die verband houden met de grootte van de aansluiting. Hierdoor wordt er onderscheid gemaakt tussen kleinverbruikers (0 tot en met 35 kiloWatt (hierna: kW)), kleinzakelijke verbruikers (36 tot en met 150 kW) en grootzakelijke verbruikers (151 tot en met 1.000 kW).
11.
Een derde uitgangspunt in de conceptbeleidsregel is dat de redelijke prijs de som is van de volgende twee elementen: • Een leveringsafhankelijk element. Dit element heeft betrekking op het verbruik en is dus een prijs per GigaJoule (hierna: GJ). • Een leveringsonafhankelijk element. Dit element heeft geen betrekking op het verbruik en is dus een vast bedrag per aansluiting.
12.
Een vierde uitgangspunt in de conceptbeleidsregel is dat de redelijke prijs een redelijk rendement voor de leverancier dient te bevatten. Dit redelijke rendement is gedefinieerd als een vermogenskostenvergoeding (‘weighted average cost of capital’, hierna: WACC). Het onafhankelijk onderzoeksbureau Oxera Consulting Ltd. (hierna: Oxera) heeft voor de Raad onderzocht hoe deze WACC moet worden bepaald. Daarbij is rekening gehouden met de specifieke karakteristieken van de warmtemarkt, waaronder het feit dat de leverancier zowel een vergoeding voor de risico’s van warmtelevering (brutomarge) als een vergoeding voor de risico’s van het beheer van het warmtebeheer dient te krijgen. Tevens heeft Oxera meegewogen dat de WACC robuust moet zijn ten aanzien van mogelijke
7
Bijvoorbeeld bij een gecombineerde warmte/koude-levering.
5
Openbaar
Openbaar
ontwikkelingen op de financiële markten en het van belang is dat er een transparante en stabiele methodiek ter bepaling van de WACC wordt gehanteerd. Uit Oxera (2009)8 blijkt dat een reële WACC voor belasting tussen 5,1 en 7,6% redelijk is. De Raad is het hiermee eens. De Raad kan de exacte hoogte van de WACC (binnen deze bandbreedte) echter pas vast stellen als er meer duidelijkheid bestaat over de invulling van de maximumprijs, de ontheffing van de redelijke prijs en eventuele subsidies voor warmtelevering. De Raad verwacht uiterlijk eind dit jaar over de benodigde informatie te beschikken. De Raad zal in maart 2010 bij de vaststelling van de beleidsregel de exacte hoogte van de WACC bekend maken. 13.
De redelijke prijs wordt berekend via een omslagstelsel. Dat houdt in dat de totale kosten inclusief een redelijk rendement worden omgeslagen over het aantal verbruikers. Een eerste stap is derhalve om de totale kosten van een leverancier die samenhangen met de levering van warmte vast te stellen. Eventueel ontvangen subsidies die verband houden met de levering van warmte worden hierop in mindering gebracht. Onderstaande tabel bevat een overzicht van de verschillende kostensoorten die de warmteleverancier in rekening mag brengen en een toedeling van deze kosten aan de verschillende elementen van de redelijke prijs. Deze tabel is gebaseerd op onderzoek van Benner, Bennink en Schepers (2009)9. Tabel 1: Kostensoorten per deel van de redelijke prijs Leveringsonafhankelijk deel (gebaseerd op Leveringsafhankelijk deel (gebaseerd op gegevens uit het laatst vastgestelde gegevens over de laatst vastgestelde boekjaar) prijs, maximaal 6 maanden geleden) a) Afschrijvingen
h) Inkoopkosten warmte (variabele deel)
b) Vermogensvergoeding
i) Kosten bijstook/buffering10
c) Inkoopkosten warmte (vaste deel)11 d) Onderhoud- en beheerkosten e) Administratiekosten f) Overhead g) Innovatie-, onderzoek- en
8
Oxera, The Cost of Capital for Heat Distribution and Supply, september 2009, www.energiekamer.nl (hierna: Oxera (2009)). 9 J.H.B. Benner, D. Bennink, en B.L. Schepers, Cost drivers warmtelevering in Nederland: Inzicht in de belangrijkste cost drivers van warmteleveranciers in Nederland, Delft, september 2009, www.energiekamer.nl (hierna: Benner, Bennink en Schepers (2009)). 10 De vaste kosten voor bijstook van warmte door de leverancier vallen onder diverse leveringsonafhankelijke kosten en zijn derhalve niet separaat gespecificeerd. 11 Deze kostensoort is, net als het leveringsafhankelijk deel, gebaseerd op gegevens over de laatst vastgestelde prijs, maximaal 6 maanden geleden.
6
Openbaar
Openbaar
ontwikkelkosten Bron: Benner, Bennink en Schepers (2009).
14.
Een leverancier moet de kosten zodanig toerekenen dat hieruit per net de totale kosten die samenhangen met de levering van warmte aan verbruikers af te leiden is. Daarna moeten deze kosten worden toegerekend aan de drie verbruikerscategorieën. Uit Benner, Bennink en Schepers (2009) blijkt dat het voor de leveranciers moeilijk zo niet onmogelijk is om deze kosten goed toe te rekenen. Daarom heeft de Raad enkele verdeelsleutels vastgelegd in de conceptbeleidsregel. Deze verdeelsleutels staan in de volgende tabel. Tabel 2: Verdeelsleutels
15.
Toerekening kosten aan
Verdeelsleutel
Warmte vs. koude
Aantal GJ
Verbruikers vs. andere aangeslotenen
Leveringsafhankelijk o.b.v. aantal geleverde GJ Leveringsonafhankelijk o.b.v. aangesloten capaciteit
Specifiek net vs. de overige netten
Leveringsafhankelijk o.b.v. aantal geleverde GJ Leveringsonafhankelijk o.b.v. aangesloten capaciteit
Verbruikerscategorie
Leveringsafhankelijk o.b.v. aantal geleverde GJ Leveringsonafhankelijk o.b.v. aangesloten capaciteit
Nadat de kosten per verbruikerscategorie bekend zijn, kan de redelijke prijs worden bepaald. Door de totale leveringsafhankelijke kosten te delen door de totale geleverde hoeveelheid warmte (in GJ) aan een bepaalde verbruikerscategorie wordt het leveringsafhankelijk element van de redelijke prijs per verbruiker bepaald. Het leveringsonafhankelijk element van de redelijke prijs wordt bepaald door de totale leveringsonafhankelijke kosten te delen door het aantal aansluitingen in een bepaalde verbruikerscategorie. Bijlage 3 beschrijft deze systematiek in rekentechnische formules.
7
Openbaar
Openbaar
1
Inleiding en leeswijzer
16.
Het initiatiefwetsvoorstel van de leden Ten Hoopen en Samson tot het stellen van regels omtrent de levering van warmte aan verbruikers (hierna: de Warmtewet)12 is op 10 februari 2009 aanvaard door de Eerste Kamer. Ingevolge artikel 15 van de Warmtewet is de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de Raad) belast met de in de Warmtewet genoemde taken ter uitvoering van deze wet en het toezicht op de naleving van deze wet. Ter voorbereiding hierop dient de Raad, ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Warmtewet, de beleidsregel inzake de elementen en de wijze van berekening van de redelijke prijs (hierna: de beleidsregel) voor vergunninghoudende leveranciers van warmte (hierna: vergunninghouders) vast te stellen.
17.
Alvorens deze beleidsregel vast te stellen heeft de Raad besloten een concept van deze beleidsregel, vergezeld van onderhavig document, aan te bieden ter consultatie aan belanghebbende partijen. In dit document beschrijft de Raad zijn visie op de context van de conceptbeleidsregel en zal hij de doelstellingen van de conceptbeleidsregel uiteen zetten. De concrete keuzes die de Raad daarbij heeft gemaakt ter invulling van de conceptbeleidsregel worden in dit document toegelicht en onderbouwd. Naar de mening van de Raad helpt dit document bij een beter begrip van het doel en de strekking van de conceptbeleidsregel. De Raad merkt op dat de standpunten van de Raad in dit document evenals de conceptbeleidsregel voorlopig van aard zijn en naar aanleiding van de zienswijzen van respondenten kunnen worden aangepast.
18.
Het doel van dit consultatiedocument is het betrekken van belanghebbende partijen bij het opstellen van de beleidsregel. De Raad nodigt deze partijen hierbij uit om hun reactie te geven op de door de Raad gemaakte keuzes die ten grondslag liggen aan de conceptbeleidsregel. De Raad heeft daartoe in dit document 25 vragen opgenomen over de conceptbeleidsregel13. Respondenten worden gevraagd hun antwoorden zo zorgvuldig mogelijk te beargumenteren. Mede op basis van de ontvangen zienswijzen zal de Raad de beleidsregel definitief vaststellen. Een meer gedetailleerde beschrijving van de procedure is opgenomen in hoofdstuk 2.
19.
Dit consultatiedocument bestaat uit een aantal hoofdstukken.
20.
Hoofdstuk 2 heeft betrekking op de procedure die de Raad volgt bij het vaststellen van de beleidsregel en geeft daarmee nadere informatie over deze consultatieprocedure.
12
Kamerstukken II, 2002-2003, 29 048, nr. 1 t/m 3 (oorspronkelijke wetsvoorstel en memorie van toelichting) en Kamerstukken I, 2007-2008, letter A (gewijzigd voorstel van wet). 13 Bijlage 1 bevat een overzicht van de gestelde vragen inclusief de vindplaats in dit document.
8
Openbaar
Openbaar
21.
In de hoofdstukken 3 en 4 beschrijft de Raad welk kader hij hanteert voor de conceptbeleidsregel. Dit kader is van belang om de uiteindelijke keuzes van de Raad bij de totstandkoming van de beleidsregel te motiveren. Het kader wordt bepaald door het segment van de warmtemarkt waar de beleidsregel betrekking op heeft (hoofdstuk 3) en door de wettelijke basis en de doelstellingen van de initiatiefnemers ten aanzien van het onderwerp van deze beleidsregel: de redelijke prijs (hoofdstuk 4).
22.
Gegeven dit kader beschrijft de Raad in de hoofdstukken 5 en 6 uitvoerig de wijze waarop een leverancier14 de redelijke prijs moet bepalen en licht de keuzes in de conceptbeleidsregel nader toe. De Raad gaat hierbij ook in op de kernbegrippen ‘redelijkerwijs toe te rekenen kosten’ en ‘redelijk rendement’.
23.
Na de hoofdstukken volgt de begrippenlijst. Deze lijst bevat een overzicht van de belangrijkste begrippen en afkortingen in dit document, inclusief een korte toelichting daarop.
24.
De Raad heeft drie bijlagen toegevoegd aan het besluit. Deze bijlagen zijn onderdeel van onderhavig consultatiedocument. Bijlage 1 bevat een overzicht van de gestelde consultatievragen inclusief de vindplaats in dit document. Bijlage 2 bevat de conceptbeleidsregel. Bijlage 3 bevat een uitwerking van de wijze van de berekening van de redelijke prijs in rekenkundige formules.
14
De Raad doelt hiermee op een leverancier als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Warmtewet.
9
Openbaar
Openbaar
2
Procedure
25.
In dit hoofdstuk beschrijft de Raad de procedure die hij volgt bij de totstandkoming van de beleidsregel.
Gevolgde procedure tot nu toe 26.
De Raad heeft een klankbordgroep ingesteld en mogelijke belanghebbende partijen uitgenodigd om hierin zitting te nemen. Hiervoor heeft de Raad de op dat tijdstip bekende warmteleveranciers15 en hun belangenbehartiger (EnergieNed), en organisaties die op de energiemarkt de belangen behartigen van onder meer consumenten, zakelijke klein- en grootverbruikers en het bedrijfsleven in het algemeen16 benaderd. Uiteindelijk hebben vertegenwoordigers van 22 organisaties zitting genomen in de klankbordgroep18. De overleggen met de klankbordgroep hadden een informerend en consulterend karakter ten behoeve van de beleidsregel. De Raad heeft met de klankbordgroep over de conceptbeleidsregel overleg gevoerd op 5 juni 2009, 6 juli 2009 en 3 augustus 2009. De Raad heeft de vergaderstukken en de verslagen van deze overleggen gepubliceerd op de internetpagina van de Energiekamer19.
27.
Daarnaast heeft de Raad, om meer informatie over specifieke onderdelen van de conceptbeleidsregel te verkrijgen, de expertise van enkele onafhankelijke onderzoekbureaus ingeschakeld. Dit betreft de volgende onderdelen: (i) een analyse van de warmtemarkt, (ii) het verkrijgen van inzicht in de belangrijkste kostensoorten en
15
Cogas Infra & Beheer B.V. (hierna: Cogas), Eneco Holding N.V. (hierna: Eneco), Essent N.V. (hierna: Essent), N.V. Nuon (hierna: Nuon) en Stadsverwarming Purmerend B.V. (hierna: Purmerend). 16 Aedes, Cogas Energie B.V., COGEN, Consumentenbond, Eneco, EnergieNed, Essent, LTO Glaskracht Nederland (hierna: LTO), MKB-Nederland, Nederlandse Woonbond, NOGEPA, Nuon, PAWEX, Productschap Tuinbouw, Purmerend, Stichting Duurzame Energie Koepel (hierna: SDEK), Stichting VvE Belang, VEMW, Vereniging Afvalbedrijven, Vereniging Eigen Huis (hierna: VEH), Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG), VME, VNCI, VNO-NCW, Vrijhandels Organisatie voor Electriciteit en Gas (hierna: VOEG), en Westland Energie Services. 18 AEDES, Bewonersplatform Ypenburg, Climate Green, Cogas, Cogas Duurzaam, Eneco, Eneco Warmte, EnergieNed, Essent, Essent Warmte, LTO, Nederlandse Woonbond, Nuon, NVOE, Platform Bio Energie, Purmerend, SDEK, Stichting Warmtepompen/Itho, Stichting VvE Belang, VEMW, VEH en VME. 19 Zie www.energiekamer.nl.
10
Openbaar
Openbaar
bijbehorende cost drivers voor warmtelevering en (iii) de vaststelling van het redelijk rendement. Deze onderzoeken zijn hieronder toegelicht. De Raad heeft de uitkomsten van deze onderzoeken meegenomen bij het opstellen van de conceptbeleidsregel. 28.
Ten eerste had de Raad behoefte aan een zo volledig mogelijk beeld van de warmtemarkt in Nederland. Doel van dit onderzoek was om meer inzicht te verkrijgen in de levering van warmte in Nederland, de warmtenetten en de per warmtenet gehanteerde prijzen. De Raad heeft deze marktanalyse laten uitvoeren door het onafhankelijk onderzoeksbureau CE Delft. Dit bureau heeft voor de Raad onder meer de locatie, de leverancier(s), het aantal verbruikers en de in rekening gebrachte prijs per warmtenet in Nederland in kaart gebracht. De onderzoeksrapportage20 is door de Raad gepubliceerd op de internetpagina van de Energiekamer.
29.
Ten tweede heeft de Raad CE Delft ingeschakeld voor het uitvoeren van een onderzoek naar de belangrijkste kostensoorten en bijbehorende cost drivers voor warmtelevering. Doel van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in de kosten die ten grondslag liggen aan de levering van warmte, zodat de Raad hieruit de belangrijkste elementen voor de redelijke prijs kon destilleren. De rapportage21 is door de Raad gepubliceerd op de internetpagina van de Energiekamer.
30.
Het derde onderdeel betreft de vaststelling van het redelijk rendement. Oxera heeft op verzoek van de Raad een onderzoek uitgevoerd naar de methodiek ter bepaling van dit rendement en de hoogte daarvan. Het doel van dit onderzoek was om een stabiele en transparante methodiek voor de bepaling van het redelijk rendement te bepalen en hiermee een rendement vast te stellen dat sinds 1 januari 2007 representatief is voor het rendement van een leverancier. De rapportage22 is door de Raad gepubliceerd op de internetpagina van de Energiekamer.
Vervolgprocedure 31.
Als onderdeel van de voorbereidingsprocedure heeft de Raad op woensdag 23 september 2009 de conceptbeleidsregel ter inzage gelegd voor een periode van acht weken. De consultatieperiode sluit derhalve op dinsdag 17 november 2009. De Raad heeft in de Staatscourant van woensdag 23 september 2009 kennis gegeven van de consultatie over
20
B.L. Schepers en M.P.J. van Valkengoed, Warmtenetten in Nederland; overzicht van stadsverwarming en blokverwarming in Nederland , Delft, september 2009, www.energiekamer.nl (hierna: Schepers & Valkengoed (2009)). 21 J.H.B. Benner, D. Bennink en B. L. Schepers, Cost drivers warmtelevering in Nederland: Inzicht in de belangrijkste cost drivers van warmteleveranciers in Nederland, Delft, september 2009, www.energiekamer.nl (hierna: Benner, Bennink en Schepers (2009)). 22 Oxera, The Cost of Capital for Heat Distribution and Supply, september 2009, www.energiekamer.nl (hierna: Oxera(2009)).
11
Openbaar
Openbaar
de conceptbeleidsregel. De Raad heeft tevens de conceptbeleidsregel en onderhavig document aan belanghebbenden toegezonden en op de internetpagina van de Energiekamer geplaatst. 32.
Op 5 november 2009 zal ten kantore van de Raad een hoorzitting over de conceptbeleidsregel plaats vinden. Het verslag van de hoorzitting zal de Raad publiceren op de internetpagina van de Energiekamer. Ook zal de Raad de ingebrachte schriftelijke zienswijzen op deze internetpagina publiceren.
33.
De Raad streeft er naar de beleidsregel vervolgens in januari 2010 voor te leggen aan de Minister van Economische Zaken voor een periode van 4 weken. De Raad streeft er naar om vervolgens in maart 2010 de definitieve beleidsregel vast te stellen. De beleidsregel treedt in werking op het moment dat de Warmtewet in werking treedt.
12
Openbaar
Openbaar
3
Context van de Warmtewet
34.
In dit hoofdstuk beschrijft de Raad de inhoudelijke en wettelijke context van de Warmtewet. Door deze context te beschrijven, plaatst de Raad de conceptbeleidsregel in een breder perspectief. Het bredere perspectief bestaat uit een beschrijving van de warmtemarkt en op welke wijze de redelijke prijs fungeert in samenhang met de overige instrumenten uit de wet.
3.1 Beschrijving van de markt 35.
Een groot deel van de Nederlandse energieconsumptie wordt gebruikt voor warmte. Zowel in de industrie als in huizen wordt warmte veelal gegenereerd in een verbrandingsketel aangesloten op het gastransportnet. Een alternatief voor een aansluiting op een gasnet is een aansluiting op een warmtenet. Een warmtenet kan sterk vereenvoudigd worden gezien als een gesloten stelsel van leidingen voorzien van een medium (water) dat warmte transporteert. Het principe is gelijk aan een centrale verwarmingsinstallatie in een woning, waarbij de warmte eveneens wordt getransporteerd door leidingen gevuld met water. Een warmtenet, kan warmte leveren voor zowel ruimteverwarming als voor warm tapwater.
Figuur 1: Schematische weergave van een warmtenet 36.
Specifiek kenmerk van een warmtenet is dat het een lokaal net betreft dat in beginsel niet gekoppeld is aan een ander warmtenet. Aangezien het warmtenet stand-alone functioneert, is aan elk warmtenet een producent c.q. productiebron gekoppeld. Het is technisch mogelijk dat er meerdere producenten op een warmtenet zijn aangesloten. Dit komt in Nederland slechts sporadisch voor; er is veelal sprake van één producent die de warmte produceert. Daarnaast is er op een warmtenet maar één leverancier actief, die
13
Openbaar
Openbaar
tevens zorg draagt voor het beheer en het onderhoud van het warmtenet. Er is dus veelal sprake van een natuurlijk monopolie voor zowel de productie, het transport als de levering van warmte. Figuur 2 geeft een schematische weergave van de partijen betrokken bij warmtelevering.
Producent
Leverancier
Net
A
C B
Figuur 2: Schematische weergave van de partijen betrokken bij warmtelevering 37.
De warmtesector verschilt dus op een aantal punten van de gas- en elektriciteitssector. In die sectoren is immers sprake van een landelijk net en diverse daarmee en onderling verbonden regionale distributienetten. Daarbij zijn er onafhankelijke partijen aangewezen als netbeheerders, die zorg dragen voor (het transport over) het netwerk. Deze netbeheerders zijn regionale c.q. landelijke monopolisten. Tevens is er sprake van een vrije markt voor productie en levering van elektriciteit en gas. Dit betekent dat er voor verbruikers keuzevrijheid is uit meerdere leveranciers (en indirect producenten) van elektriciteit en gas. Zoals in het vorige randnummer beschreven is er bij warmte sprake van een monopoliesituatie voor de leverancier, die tevens “netbeheerder” is, en in de meeste gevallen ook de producent is.
38.
In Nederland zijn volgens het onderzoek van Schepers & Valkengoed (2009) grosso modo twee soorten warmtenetten te onderscheiden: grootschalige stadsverwarmingnetten en kleinschalige blokverwarmingnetten. Grootschalige netten (stadsverwarmingnetten) zijn gedefinieerd als netten met meer dan 5.000 verbruikers. Kleinschalige warmtenetten (blokverwarmingnetten) zijn gedefinieerd als netten tot 5.000 verbruikers.
39.
De grootschalige stadsverwarmingnetten gebruikten (in het verleden) veelal de restwarmte van een elektriciteitscentrale als warmtebron. In Nederland zijn 13 van deze stadsverwarmingnetten, hiermee wordt warmte geleverd aan ongeveer 228.000 verbruikers. De drie grootste leveranciers van gas en elektriciteit: Eneco, Essent en Nuon, leveren op 11 van de 13 stadsverwarmingnetten en bedienen daarmee 86 % van deze markt.
14
Openbaar
Openbaar
40.
Naast de stadsverwarmingnetten zijn er circa 7.000 kleinschaligere warmtenetten die tevens onder het bereik van de Warmtewet vallen. Het gaat daarbij om de zogenaamde blokverwarmingnetten. Hierbij voorziet een centrale ketel in bijvoorbeeld een appartementencomplex of huizenblok, middels een warmtenet meerdere woningen van warmte. De totale groep van verbruikers is hier vele malen groter en bedraagt circa 335.000 verbruikers24. De schaalgrootte van deze netten, varieert sterk van twee verbruikers tot enkele duizenden verbruikers en betreft gemiddeld 40 woningen per blokverwarmingnet. Naast de grote energiebedrijven zijn er ook veel andere partijen actief als leverancier van warmte op deze netten. Hierbij valt te denken aan woningcorporaties en VvE’s. Belangrijk hierbij is dat het hier veelal leveranciers betreft voor wie het leveren van energie niet als kernactiviteit wordt aangemerkt. Dit is met name relevant als deze partijen op basis van de Warmtewet vergunningplichtig worden, waarover meer in paragraaf 3.3.
3.2 Het reguleringskader van de Warmtewet 41.
De levering van warmte heeft het karakter van een monopolie. De Warmtewet heeft als doel de gebonden verbruikers van warmte te beschermen25. De Raad houdt onafhankelijk toezicht op de levering van warmte op de warmtenetten en voert enkele taken van de Warmtewet uit. Hieronder licht de Raad het reguleringskader van de Warmtewet nader toe.
42.
Een verbruiker van warmte heeft, anders dan een aangeslotene op een gastransport- of elektriciteitsnet, geen keuzevrijheid voor zijn leverancier. Een verbruiker van warmte is gebonden aan zijn leverancier, die zowel de distributie als de levering van warmte verzorgt. Een leverancier heeft daarom jegens zijn verbruikers, de verplichting om te zorgen voor “een betrouwbare levering van warmte tegen redelijke prijzen en voorwaarden en met inachtneming van een goede kwaliteit van de dienstverlening”26.
43.
Regulering komt tot stand doordat een leverancier de verplichting heeft tot het hanteren van een redelijke prijs. Uit de wet en de wetsgeschiedenis blijkt, zoals hieronder uitgebreider zal worden uitgelegd, dat de redelijke prijs gebaseerd moet zijn op de kosten die gemaakt worden voor het leveren van warmte en dat de leverancier zelf de redelijke prijs vaststelt27. De redelijke prijs beoogt bescherming te bieden aan de (gebonden) verbruiker. Daarbij wordt echter ook rekening gehouden met het bestaansrecht van de leverancier die mag immers een redelijk rendement verwerken in zijn prijs28. De Raad kan
24
Schepers & Valkengoed (2009). Kamerstukken II 2006-2007, 29 048, nr. 20, p. 10-12. 26 Artikel 2, derde lid, van de Warmtewet. 27 Kamerstukken II 2002-2003, 29 048, nr. 3, p. 5. 28 Kamerstukken II 2004-2005, 29 048, nr. 9, p. 17. 25
15
Openbaar
Openbaar
aan de hand van de conceptbeleidsregel toetsen of de prijs die een leverancier in rekening brengt redelijk is. 44.
De prijs voor de levering van warmte kent echter ook een maximum. De maximumprijs is eveneens op kosten gebaseerd. Uitgangspunt hier zijn echter niet de kosten die te maken hebben met de levering van warmte, maar de kosten die een verbruiker ”anders” zou hebben als hij in zijn warmte zou voorzien met behulp van een individuele gasgestookte CV-ketel.
45.
De elementen en wijze van berekening van de maximumprijs worden vastgelegd in een Algemene Maatregel van Bestuur (hierna: AMvB). De Raad stelt vervolgens jaarlijks op basis van deze AMvB de hoogte van de maximumprijs vast. Als in een bepaald geval de maximumprijs lager is dan de redelijke prijs, dan wordt de prijs voor de levering van warmte van rechtswege vastgesteld op de maximumprijs. De leverancier mag nooit meer in rekening brengen bij een verbruiker dan de maximumprijs, ook als dit betekent dat daardoor niet alle kosten voor de levering van warmte worden gedekt.
46.
In het geval dat een leverancier aantoonbaar kan maken dat de levering van warmte door hem met behulp van een specifiek warmtenet verliesgevend is, kan hij een ontheffing van de redelijke prijs aanvragen bij de Minister van Economische Zaken (hierna: de Minister)29. Door de ontheffing mag de leverancier op een rendabel warmtenet een hoger dan redelijke prijs in rekening brengen om daarmee de verliezen op het verlieslatende warmtenet te compenseren. De prijs op het rendabele warmtenet mag echter nooit hoger zijn dan de maximumprijs30.
47.
De wijze waarop de leverancier de in rekening te brengen prijs voor levering van warmte – de redelijke prijs voor zover deze onder de maximumprijs ligt – dient te bepalen, wordt beschreven in hoofdstuk 5.
3.3 Reikwijdte van de beleidsregel 48.
De Warmtewet heeft als hoofddoelstelling verbruikers die zijn aangesloten op een warmtenet te beschermen. Er wordt uitgegaan van een hoog beschermingsniveau gezien het feit dat een dergelijke verbruiker geen keuzevrijheid heeft om een andere energieleverancier te kiezen. Dit hoge beschermingsniveau voor de verbruiker is wettelijk verankerd in artikel 19 van de Warmtewet.
29
Artikel 43 van de Warmtewet. Ingevolge dit artikel, dient hiervoor een Ministeriële Regeling (hierna: MR) te worden opgesteld. 30 De ontheffing van de redelijke prijs kan echter alleen worden toegepast als de leverancier voldoende rendabele warmtenetten exploiteert. Indien dit niet het geval is, of dit niet tot de volledig benodigde extra inkomsten leidt, biedt de ontheffingsmogelijkheid geen uitkomst.
16
Openbaar
Openbaar
49.
Een van de maatregelen om de verbruikers te beschermen is de redelijke prijs. De Raad dient voor de wijze van bepaling van de redelijke prijs een beleidsregel op te stellen. Om de reikwijdte van de beleidsregel in kaart te brengen is het van belang voor wie (leveranciers) deze beleidsregel geldt en wie (welke verbruikers) nu daadwerkelijk bescherming genieten van deze redelijke prijs.
50.
In de Warmtewet is er voor gekozen om de levering van warmte te reguleren door middel van vergunningen. De gedachte van de initiatiefnemers hierachter is dat in de vergunning “de rechten van kleinverbruikers op een betrouwbare levering van warmte tegen redelijke prijzen en voorwaarden en de aanspraak op een goede kwaliteit van dienstverlening nader worden genormeerd”31. Voor kleinschalige warmtenetten maakt de wet een uitzondering. De eis van een vergunning is een te zwaar instrument voor die netten32. Voor een nietvergunninghouder gelden echter, ingevolge artikel 2 van de Warmtewet, materieel gezien dezelfde eisen als voor een vergunninghouder. Uit Schepers & Valkengoed (2009) blijkt dat er circa 200 vergunningplichtige netten en ruim 6.600 niet-vergunningplichtige netten zullen zijn. Zoals besproken in paragraaf 3.1 is het gemiddelde aantal verbruikers op de grote (vergunningplichtige) netten overigens vele malen hoger dan op de overige netten. Hierdoor zal er toch een relatief groot aantal verbruikers bij inwerkingtreding van de wet door een vergunningplichtige leverancier van warmte worden voorzien.
51.
De Raad dient conform artikel 5, eerste lid, van de Warmtewet slechts een beleidsregel op te stellen met betrekking tot de elementen en wijze van berekening van de redelijke prijs voor de vergunninghouder. Met de beleidsregel geeft de Raad echter zijn visie op de wijze waarop de redelijke prijs in het algemeen tot stand dient te komen33. Hiermee maakt de Raad duidelijk hoe zijn oordeel over een prijs voor de levering van warmte zal zijn. Dit vergroot de rechtszekerheid voor leveranciers en verbruikers. Door zijn visie vast te leggen in een beleidsregel worden de vergunninghouders bovendien in de gelegenheid gesteld de prijs voor levering van warmte vast te stellen met in acht neming van de visie van de Raad.
52.
Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Warmtewet zijn ook niet-vergunninghouders verplicht een redelijke prijs in rekening te brengen voor de levering van warmte. In artikel 2 van de Warmtewet is echter geen verplichting opgenomen voor de Raad om hiervoor een beleidsregel op te stellen. De Raad is echter van mening dat ook deze partijen gebaat zijn bij een duidelijk kader. Door de beleidsregel ook toe te passen op de nietvergunningplichtige leveranciers geeft de Raad duidelijk aan hoe hij in het toezicht op die partijen zal handelen. Dit versterkt de rechtszekerheid voor die partijen. De Raad heeft
31
Kamerstukken II 2002-2003, 29 048, nr. 3, p. 6. Zie onder andere Kamerstukken II 2002-2003, 29 048, nr. 3, p. 10. 33 Zie onder andere Kamerstukken II 2004-2005, nr. 9, p. 19; en Kamerstukken II 2005-2006, nr. 15, p. 12. 32
17
Openbaar
Openbaar
derhalve besloten om de conceptbeleidsregel expliciet toe te passen op alle leveranciers van warmte en om dit uitgangspunt op te nemen in de conceptbeleidsregel zelf. De Raad is hiertoe bevoegd ingevolge artikel 15 van de Warmtewet en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Vraag 1. Bent u het eens met het standpunt van de Raad om de conceptbeleidsregel ook van toepassing te verklaren op niet-vergunningplichtige leveranciers? Motiveer uw antwoord. 53.
Zoals gesteld in randnummers 36 en 37 bestaat er in de warmtemarkt geen aangewezen netbeheerder, maar draagt de leverancier ook zorg voor het netwerk waarover geleverd wordt. De initiatiefnemers lichten dit als volgt toe: “Anders dan bij de levering van warmte is bij elektriciteit en gas voor verbruikers dus sprake van keuzevrijheid. Ter bevordering van concurrentie tussen producenten en leveranciers van elektriciteit en gas is het transport gescheiden van de levering. Vanwege de bijzondere kenmerken van de levering van warmte, namelijk een lokaal net met een producent en een leverancier en dus geen keuzevrijheid voor verbruikers aangesloten op het warmtenet, is het dus niet zinvol om onderscheid aan te brengen tussen levering en transport van warmte. Het is om deze redenen dat de Warmtewet uitgaat van een geïntegreerde levering van warmte en transport.”34 De Raad concludeert derhalve dat het begrip ‘levering van warmte’ de geïntegreerde dienst van levering en transport van warmte omvat. De leverancier zal ook voor het transport van warmte kosten maken, deze kosten worden toegerekend aan de levering van warmte en mogen daarom worden meegenomen in de bepaling van de redelijke prijs.
Vraag 2. Wat is uw mening over het standpunt van de Raad dat het begrip levering van warmte de geïntegreerde dienst van levering en transport van warmte omvat? 54.
34 35
In paragraaf 3.1 is kort de functie van een warmtenet beschreven. Een warmtenet wordt in de Warmtewet gedefinieerd als: “het geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van warmte [..}35, Met deze definitie is een centrale verwarming in een huis aan te merken als warmtenet. Dit is echter niet de bedoeling van de wet, daarom is er een uitzondering gemaakt voor de installatie van de producent of de verbruiker, zodat die installaties buiten het bereik van de Warmtewet (en dus de conceptbeleidsregel) vallen. De uitzondering is in het vervolg van artikel 1, onderdeel c, van de Warmtewet als volgt weergegeven:
Kamerstukken II 2004-2005, 29048, nr. 9, p. 45. Artikel 1, onderdeel c, van de Warmtewet.
18
Openbaar
Openbaar
“[..] behoudens voor zover deze leidingen, installaties en hulpmiddelen zijn gelegen in een gebouw of werk van een verbruiker of van een producent en strekken tot toe- of afvoer van warmte ten behoeve van dat gebouw of werk.” In de toelichting wordt daarbij opgemerkt dat een appartement in een flat wordt beschouwd als een gebouw 36. 55.
De Raad interpreteert dit als volgt. Leidingen voor het transport van warmte in een gebouw of werk die niet dienen tot toe- en afvoer van warmte voor dat specifieke gebouw of werk, zijn ook onderdeel van een warmtenet. Hieruit volgt dat een collectief warmtesysteem in een appartementencomplex ook te beschouwen is als een warmtenet. Immers, de leidingen in het appartementencomplex zijn dienstbaar aan het transport van warmte voor de bewoners van de afzonderlijke gebouwen (de appartementen).
56.
Gezien het doel van de Warmtewet om gebonden verbruikers te beschermen en het feit dat in de toelichting wordt opgemerkt dat een appartement in een flat wordt beschouwd als een gebouw, leidt de Raad hieruit af dat een verbruiker van warmte aangesloten op een collectief warmtesysteem ook bescherming geniet van de Warmtewet. Een persoon die op deze wijze warmte levert, is dus tevens een leverancier volgens de Warmtewet en heeft de verplichting een redelijke prijs te hanteren.
Vraag 3. Bent u het eens met het standpunt van de Raad dat verbruikers aangesloten op collectieve warmtesystemen (blokverwarming) ook bescherming genieten van de Warmtewet? Motiveer uw antwoord. 57.
Zoals hierboven aangegeven geniet een gebonden verbruiker bescherming van de Warmtewet en dus van de conceptbeleidsregel redelijke prijs. In de Warmtewet is een verbruiker37 gedefinieerd als: “een persoon die warmte afneemt van een warmtenet en een aansluiting heeft van maximaal 1.000 kilowatt”. De Raad constateert dat de grens van 1 MegaWatt (hierna: MW) 38 in verhouding tot de overige energiewetten relatief hoog is. Dit betekent dat de Warmtewet niet alleen betrekking heeft op de levering van warmte aan woningen, de zogeheten kleinverbruikers, maar ook op de levering aan zakelijke verbruikers.
58.
Tot slot stelt de Raad vast dat het begrip warmtenet onderdeel is van de definitie van een verbruiker. In ogenschouw nemende dat alleen een verbruiker van warmte bescherming geniet van de Warmtewet, is het voor een afnemer van warmte dus van belang of het stelsel van leidingen waarvan hij warmte ontrekt ook voldoet aan de definitie van een
36
Kamerstukken II 2002-2003, 29048, nr. 3, p. 18. Artikel 1, onderdeel g, van de Warmtewet. 38 De grens van 1 MW is enigszins vergelijkbaar met een G65 gasaansluiting. 37
19
Openbaar
Openbaar
warmtenet. Mocht dat namelijk niet het geval zijn - bijvoorbeeld als hij warmte afneemt direct van de installatie van de producent- dan is de afnemer geen verbruiker in de zin van de Warmtewet en daardoor niet beschermd door de Warmtewet.
3.4 Inwerkingtreding van de redelijke prijs 59.
Zoals beschreven in randnummer 43, is de leverancier zelf verantwoordelijk voor het hanteren van een redelijke prijs. In artikel 45, tweede lid, van de Warmtewet is vastgelegd dat de redelijke prijs voor vergunninghouders terugwerkende kracht heeft tot en met 1 januari 2007. Deze bepaling geldt niet voor niet-vergunningplichtige leveranciers.
60.
Over de terugwerkende kracht is veel discussie geweest bij de totstandkoming van de wet. In reactie hierop geven de initiatiefnemers aan dat: “[…] een terugwerkende kracht tot 1 januari 2007 een juiste balans tussen de verschillende belangen betekent. […] De initiatiefnemers wijzen, in lijn met de nota naar aanleiding van het nader verslag, om te beginnen op de belofte van de energiebedrijven dat afnemers «niet meerdan-anders» zouden betalen. […]Tot slot wijzen ze erop dat de Warmtewet al in 2003 is ingediend. Energieleveranciers die meer in rekening hebben gebracht dan de maximumprijs en de redelijke prijs hebben derhalve niet alleen een belofte geschonden, maar konden bovendien rekening houden met de gevolgen van de Warmtewet.”39 De Raad leidt hieruit af dat een vergunninghouder die sinds 1 januari 2007 een prijs in rekening heeft gebracht bij zijn verbruikers, de beleidsregel met betrekking tot de redelijke prijs eveneens met terugwerkende kracht tot en met die datum dient te volgen.
61.
In zijn toezicht op het hanteren van een redelijke prijs zal de Raad de beleidsregel in acht nemen bij alle toekomstige prijzen voor de levering van warmte door leveranciers. Voor de vergunninghouders zal de Raad deze beleidsregel tevens in acht nemen voor alle sinds 1 januari 2007 gehanteerde prijzen voor de levering van warmte.
39
Kamerstukken II 2007-2008, 29 048, nr. 40, p. 3-4.
20
Openbaar
Openbaar
4
Beoordelingskader redelijke prijs
62.
In dit hoofdstuk beschrijft de Raad welk beoordelingskader hij hanteert voor de redelijke prijs. Startpunt hierbij zijn de bepalingen die gezamenlijk de wettelijke basis vormen voor de redelijke prijs. De uitgangspunten en de interpretatie van de initiatiefnemers40 van deze bepalingen zijn voor de Raad leidend geweest bij het opstellen van het beleidskader in de conceptbeleidsregel. De Raad geeft hiervan een samenvatting. Ook geeft hij aan hoe hij deze passages interpreteert.
4.1 Wettelijke basis redelijke prijs 63.
De wettelijke basis voor de beleidsregel wordt gevormd door artikel 2, derde lid, en artikel 5, eerste lid, van de Warmtewet. Daarnaast zijn ook definities zoals genoemd in artikel 1 van de Warmtewet relevant.
64.
Artikel 2, derde lid, van de Warmtewet luidt: “Een persoon als bedoeld in het tweede lid draagt zorg voor een betrouwbare levering van warmte tegen redelijke prijzen en voorwaarden en met inachtneming van een goede kwaliteit van de dienstverlening. De redelijke prijs is gebaseerd op de aan de levering van warmte redelijkerwijs toe te rekenen kosten.”
65.
Artikel 5, eerste lid, van de Warmtewet luidt: “Een vergunninghouder heeft de plicht op een betrouwbare wijze en tegen redelijke prijzen en voorwaarden en met inachtneming van een goede kwaliteit van dienstverlening zorg te dragen voor de levering van warmte aan personen aangesloten op zijn warmtenet. De redelijke prijs is gebaseerd op de aan de levering van warmte redelijkerwijs toe te rekenen kosten. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit stelt beleidsregels vast met betrekking tot de elementen en wijze van berekening van de in de voorgaande volzin bedoelde redelijke prijs.”
66.
De Raad concludeert dat de initiatiefnemers met artikel 2, derde lid, en artikel 5, eerste lid, van de Warmtewet bepaalde doelstellingen hebben willen bereiken. Deze doelstellingen zijn: 1. een betrouwbare levering van warmte; 2. een redelijke prijs voor warmte; 3. levering van warmte tegen redelijke voorwaarden; en 4. een goede kwaliteit van dienstverlening.
67.
De beleidsregel die de Raad dient op te stellen heeft betrekking op de tweede doelstelling: een redelijke prijs voor de levering van warmte. In de hiervoor genoemde artikelen geven
40
Zoals verwoord in artikel 2 en artikel 5 van de Warmtewet.
21
Openbaar
Openbaar
de initiatiefnemers reeds twee uitgangspunten voor het opstellen van de beleidsregel. De beleidsregel dient in ieder geval in te gaan op: • De aan levering redelijkerwijs toe te rekenen kosten; en • De elementen en wijze van berekening van de redelijke prijs. 68.
De Raad heeft vervolgens onderzocht of er aanwijzingen zijn in de parlementaire geschiedenis van de Warmtewet, waarmee hij deze uitgangspunten nader voor de redelijke prijs kan concretiseren. De Raad licht dit in de volgende twee paragrafen nader toe.
4.2 Aan levering redelijkerwijs toe te rekenen kosten 69.
In artikel 2, derde lid, en artikel 5, eerste lid, van de Warmtewet is vastgelegd dat de redelijke prijs is gebaseerd op de ‘aan de levering van warmte redelijkerwijs toe te rekenen kosten'. De initiatiefnemers hebben dit als volgt toegelicht: “Deze redelijke prijs moet zijn gebaseerd op de kosten die redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de levering van warmte aan de op het warmtenet aangesloten verbruikers. De door de leverancier in rekening te brengen redelijke prijs dient ter dekking van de kosten die rechtstreeks verband houden met de levering van warmte aan verbruikers. In aanvulling op dit kostendekkende tarief heeft de leverancier recht op een redelijk rendement. [….] De in het wetsvoorstel opgenomen redelijke prijs gaat dus uit van een zogeheten «kost plus» benadering. Vanwege het grote belang voor zowel de leveranciers als de verbruikers bij de prijsstelling van warmte is dit uitgangspunt bij nota van wijziging thans uitdrukkelijk in het voorliggende wetsvoorstel vastgelegd. ”41 en: “De heer Kortenhorst vroeg uit welke onderdelen de redelijke prijs bestaat. Die bestaat uit de integrale kostprijs en een redelijk rendement. Met andere woorden: vergunninghouders mogen alle daadwerkelijk gemaakte kosten in rekening brengen. De heer Kortenhorst vroeg of kostengeoriënteerde tarieven inderdaad uit twee elementen bestaan: de efficiënte, integrale kostprijs en een redelijk rendement. Door de term efficiënt kan de NMa ook kijken naar kostenefficiënte warmteleveranciers. Dat maakt uiteindelijk op termijn ook een benchmark mogelijk. Wij zijn het dus wat dat betreft eens met het CDA, want innovatie en efficiency zijn van groot belang. Wel denken wij dat het beter is om te wachten, zodat het systeem eerst goed wordt ontwikkeld en het staat. Daarna kunnen wij de NMa naar de hoogte van de kosten laten kijken.”42
70.
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dus dat het doel van de Warmtewet is, gegeven het feit dat de levering van warmte thans het karakter heeft van een monopolie, om een economisch doelmatige en betaalbare warmtelevering te stimuleren. Met de redelijke prijs
41
Kamerstukken II 2004-2005, 29 048, nr. 9, p. 17-18. Zie ook in deze zin: Kamerstukken II 20072008, 29 048, nr. 24, p. 11. 42 Handelingen II 2007-2008, nr. 103, p. 7359.
22
Openbaar
Openbaar
dient een leverancier de kosten (inclusief een redelijk rendement) van de levering van warmte terug te verdienen. De initiatiefnemers spreken in dit verband van een redelijke prijs die kostengeoriënteerd is en die wordt bepaald volgens een ‘cost-plus’-benadering. Verder achten zij het op termijn mogelijk om innovatie- en doelmatigheidsprikkels in de redelijke prijs te introduceren. 71.
De Raad interpreteert dit als volgt. Een leverancier mag in beginsel alle kosten, inclusief een redelijk rendement, die hij maakt voor de levering van warmte via de verbruikers terugverdienen. De leverancier dient daarbij de kosten, inclusief een redelijk rendement, toe te rekenen aan de diverse warmtenetten43 waarop hij levert. De warmteleverancier stelt daarbij zelf de redelijke prijs voor de levering van warmte vast per warmtenet. Hierbij hanteert hij de regels omtrent de elementen en wijze van berekening zoals deze zijn vastgelegd in de beleidsregel. De redelijke prijs voor een warmtenet bevat daarom alle redelijkerwijs toe te rekenen kosten van alleen dat warmtenet. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt immers dat de leverancier per warmtenet de redelijke prijs zelf dient te bepalen44. De opvatting dat de redelijke prijs per warmtenet moet gelden, wordt tevens ondersteund door de wetsystematiek. In artikel 43 van de Warmtewet is immers opgenomen dat een warmteleverancier via een ontheffing van de verplichting tot het hanteren van de redelijke prijs “de met de levering van warmte aangaande verliezen met aanvullende inkomsten mogen worden gecompenseerd”. Dit is alleen mogelijk op het moment dat een warmteleverancier per warmtenet een redelijke prijs bepaalt en daarbij op één of meerdere netten de redelijke prijs hoger ligt dan de maximumprijs. Kortom, de Raad stelt vast dat een leverancier per warmtenet de redelijke prijs en derhalve ook per warmtenet de kosten, inclusief een redelijk rendement, dient te bepalen.
Vraag 4. Wat vindt u van de constatering van de Raad dat de redelijke prijs per warmtenet geldt? 72.
De Raad stelt vast dat de initiatiefnemers expliciet aangeven dat de redelijke prijs per warmtenet initieel via een cost-plus benadering dient te worden bepaald. Dat betekent dat een leverancier in beginsel alle kosten die hij maakt voor een warmtenet krijgt vergoed, tenzij de redelijke prijs hoger is dan de maximumprijs. Zodra dit systeem goed is ontwikkeld en goed functioneert, is het mogelijk om de kosten te gaan benchmarken.
43
De Raad constateert daarbij dat de initiatiefnemers een warmteproject en een warmtenet als synoniemen voor elkaar beschouwen. Zie hiertoe onder andere Kamerstukken II 2006-2007, nr. 20, p. 18. 44 Zie onder andere: Kamerstukken II 2006-2007, 29 048, nr. 20, p. 18; Kamerstukken II 2007-2008, 29 048, nr. 24, p. 12; Kamerstukken II 2007-2007, 29 048, nr. 40, p. 3; en Kamerstukken I 20082009, letter B, p. 1.
23
Openbaar
Openbaar
73.
De Raad meent echter dat een zekere toets op de redelijkheid van de kosten ook in de cost-plus benadering in de rede ligt. De Raad baseert zich daarbij mede op het feit dat artikel 2, derde lid, en artikel 5, eerste lid, van de Warmtewet expliciet spreken van de “redelijkerwijs” toe te rekenen kosten. Zo dient de redelijke prijs van een warmtenet gebaseerd te zijn op de werkelijke kosten die de leverancier maakt voor de levering van warmte op dat warmtenet. Er moet sprake zijn van kosten die rechtstreeks verband houden met de levering van warmte aan de verbruikers45. Kosten die niet toe te rekenen zijn aan de levering van warmte aan de verbruikers (in de zin van de Warmtewet) op dat warmtenet of onredelijk hoog zijn, dienen niet vergoed te worden via de redelijke prijs. Dit blijkt ook uit het feit dat de initiatiefnemers uitgaan van het principe van kostenoriëntatie. De Raad leidt hieruit af dat een restrictieve uitleg van het begrip “redelijkerwijs aan de warmtelevering toe te rekenen aantoonbare kosten” volgens de initiatiefnemers op zijn plaats is.
74.
Tot slot constateert de Raad dat als de redelijke prijs op basis van de werkelijke kosten (inclusief een redelijk rendement) hoger is dan de maximumprijs, de leverancier de maximumprijs in rekening dient te brengen46. In dat geval is het dus niet toegestaan om de op de levering van warmte kostengeoriënteerde prijs in rekening te brengen.
4.3 Elementen en wijze van berekening van de redelijke prijs 75.
In artikel 5, eerste lid, van de Warmtewet is vastgelegd dat de Raad de ‘elementen en wijze van berekening van de redelijke prijs’ vaststelt. De initiatiefnemers hebben de wijze van berekening als volgt toegelicht: “De door een leverancier bij verbruikers in rekening te brengen redelijke prijs moet zijn gebaseerd op de kosten die verband houden met de levering van warmte. De totale kosten die de leverancier maakt voor levering van warmte aan de op het warmtenet aangesloten verbruikers aangevuld met een redelijk rendement voor de leverancier zijn het uitgangspunt voor de vaststelling door de leverancier van de redelijke prijs. De kosten (inclusief redelijk rendement) worden vervolgens op basis van redelijkheid toegerekend aan de verschillende groepen verbruikers. […] De totale kosten van de warmtelevering worden derhalve op basis van een omslagstelsel bij de op het warmtenet van de leverancier aangesloten verbruikers in rekening gebracht. De prijs voor levering van warmte aan een bepaalde groep verbruikers is dan ook gebaseerd op de gemiddelde kosten van de te onderscheiden groep verbruikers.”47
76.
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de redelijke prijs is gebaseerd op de kosten, inclusief een redelijk rendement. De totale kosten, inclusief een redelijk rendement, worden daarbij omgeslagen over de verbruikers. De Raad maakt hieruit op dat er sprake is
45
Kamerstukken II 2004-2005, 29 048, nr. 9, p. 18. Kamerstukken II 2006-2007, 29 048, nr. 20, p. 10. 47 Kamerstukken II 2004-2005, 29 048, nr. 9, p.18. 46
24
Openbaar
Openbaar
van een omslagsysteem, waarbij de kosten (inclusief een redelijk rendement) per warmtenet worden bepaald door de leverancier en vervolgens op basis van redelijkheid worden toegerekend aan de diverse categorieën van verbruikers. 77.
Ten aanzien van de elementen van de redelijke prijs hebben de initiatiefnemers het volgende opgemerkt: “Bij deze toerekening van kosten maakt de leverancier onderscheid tussen een leveringsonafhankelijk element, [...] en een leveringsafhankelijk element dat verband houdt met de door een verbruiker afgenomen en gemeten hoeveelheid warmte van het net.” 48
78.
Uit de wetsgeschiedenis en artikel 5, derde lid, van de Warmtewet blijkt dat de redelijke prijs uit twee delen bestaat. Het eerste deel is een leveringsafhankelijk deel. Dit deel hangt samen met de afgenomen hoeveelheid warmte (in GJ) en dient ter dekking van de kosten die samenhangen met de afgenomen hoeveelheid warmte. Het tweede deel van de redelijke prijs betreft een leveringsonafhankelijk deel. Dit deel dient ter dekking van de kosten die een leverancier maakt ongeacht de hoeveelheid warmte die hij levert.
Vraag 5. Wat is uw mening over de conclusie dat de redelijke prijs uit een leveringsafhankelijk en een leveringsonafhankelijk deel moet bestaan? 79.
De initiatiefnemers hebben met betrekking tot het redelijk rendement49 meerdere malen aangegeven dat dit een onderdeel van de redelijke prijs is50. De initiatiefnemers hebben tot slot toegelicht hoe het redelijk rendement kan worden berekend: “Wat betreft de berekening van een redelijk rendement kan worden aangesloten bij het door de NMa voor andere netwerksectoren reeds gehanteerde «Capital Asset Pricing Model». Voor een beschrijving van dit model verwijzen de indieners naar het door de NMa aan de Minister van Economische Zaken uitgebrachte advies «kostengeoriënteerde regulering warmtemarkt» van 2 februari 2004. De initiatiefnemers zijn dus van mening dat de NMa in staat is om kostengeoriënteerde tarieven vast te stellen en dat dit goed past bij de uitvoerende taak van de toezichthouder.”51
80.
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt verder dat de initiatiefnemers van mening zijn dat voor de berekening van een redelijk rendement aangesloten moet worden bij het Capital
48
Kamerstukken II 2004-2005, 29 048, nr. 9, p.18. Een redelijk rendement is een rendement dat niet hoger is dan in het economisch verkeer gebruikelijk. 50 Kamerstukken II 2002-2003, 29 048, nr. 3, p. 21; Kamerstukken II 2007-2008, 29 048 nr. 24, p. 12 en Kamerstukken I 2008-2009, 29 048, letter B, p. 3. 51 Kamerstukken II 2007-2008, 29 048, nr. 24, p. 12. Zie verder ook Kamerstukken II 2004-2005, 29 048, nr. 9, p. 17. 49
25
Openbaar
Openbaar
Asset Pricing Model (hierna: CAPM), omdat dit model rekening houdt met het economisch risico verbonden aan investeringen in een bepaalde sector. De Raad leidt hieruit af dat hij het redelijk rendement dient vast te stellen op basis van CAPM en (de wijze van berekening van) dit percentage dient vast te leggen in de conceptbeleidsregel.
26
Openbaar
Openbaar
5
Wijze van berekening van de redelijke prijs
81.
In dit hoofdstuk beschrijft de Raad hoe de wijze van berekening van de redelijke prijs door middel van de ‘cost-plus’ methode op hoofdlijnen werkt. Vervolgens legt de Raad uit wat de rol is van de maximumprijs en de van de mogelijkheid van een ontheffing van de redelijke prijs. Een meer gedetailleerde invulling van de elementen van de redelijke prijs volgt in hoofdstuk 6.
5.1 Cost-plus methode als prijsstellingsinstrument 82.
Zoals in paragraaf 4.2 is beschreven, concludeert de Raad dat de initiatiefnemers bedoeld hebben om de redelijke prijs voor de levering van warmte via de cost-plus methode te bepalen. De cost-plus methode is een prijsstellingsmethode waarbij eerst de kosten van een product worden berekend en waaraan vervolgens een winstopslag of een gewenst rendement op het eigen vermogen wordt toegevoegd.
83.
Het product waarvoor de redelijke prijs moet gelden is ‘de levering van warmte’. De kosten van het product moeten volgens artikel 5 van de Warmtewet ‘redelijkerwijs toe te rekenen zijn aan de levering van warmte’. Hiertoe behoort ook een winstopslag. De winstopslag als onderdeel van de prijsstellingsmethode wordt in de parlementaire geschiedenis uitgelegd als een “redelijk rendement voor de warmteleverancier”.52 Dit redelijk rendement dient als vergoeding voor de verschaffers van vreemd en eigen vermogen aan de leverancier. De keuze voor cost-plus zorgt er daardoor voor dat alle kosten, inclusief een redelijk rendement, welke een warmteleverancier maakt ten behoeve van de levering van warmte aan de verbruikers wordt vergoed via de redelijke prijs. De toepassing hiervan zal nader toegelicht worden in de volgende paragrafen.
84.
De cost-plus methode ter bepaling van de redelijke prijs voor de levering van warmte ondersteunt de doelstelling van de warmtewet, namelijk te garanderen dat “essentiële voorzieningen voor huishoudens, zoals drinkwater, elektriciteit en in dit geval warmte, voor een ieder tegen redelijke prijzen [...] beschikbaar zijn”53. Via de conceptbeleidsregel worden algemeen geldende regels omtrent de berekening van deze redelijke prijzen neergelegd.
85.
In de Warmtewet is tevens vastgelegd dat warmteleveranciers via de redelijke prijzen een redelijk rendement mogen behalen. Hiermee wordt gewaarborgd dat warmteleveranciers hun producten en diensten kunnen blijven aanbieden, hun aandeelhouders en/of schuldeisers kunnen blijven betalen en kunnen blijven investeren in de toekomst van hun
52 53
Kamerstukken II 2002-2003, 29 048, nr. 3, p. 21. Kamerstukken II 2002-2003, 29 048, nr. 3, p. 3.
27
Openbaar
Openbaar
bedrijf. Bij de keuze voor de cost-plus methode zijn daarom zowel de belangen van de verbruikers als van de warmteleveranciers behartigd. 86.
Het instrumentarium dat de Warmtewet biedt om de warmtemarkt te “reguleren” wijkt af van de bestaande wijze van reguleren van de elektriciteit- en gasmarkt. De parlementaire geschiedenis van de Warmtewet beschrijft dat de initiatiefnemers initieel kiezen voor costplus regulering maar dat “uiteindelijk op termijn ook een benchmark mogelijk”54 is. Op termijn kan er daarom voor gekozen worden om via de wet of de beleidsregels, net als in de andere energiemarkten, ook benchmarking binnen de warmtesector toe te passen, zodat de redelijke prijs voor de levering van warmte in de toekomst slechts de efficiënte kosten (inclusief een redelijk rendement) zullen weerspiegelen.
5.2 Toepassing van de cost-plus methode 87.
In deze paragraaf legt de Raad in het algemeen uit hoe de cost-plus methode zich vertaalt in een redelijke prijs voor de levering van warmte. Hoofdstuk 6 gaat meer in detail in op de verschillende elementen.
88.
De berekening van de redelijke prijs begint met het bepalen van de kosten die samenhangen met de levering van warmte op een warmtenet. Uit de Memorie van Toelichting bij de Warmtewet blijkt dat alleen die kosten die aantoonbaar toerekenbaar zijn aan de levering van warmte aan verbruikers mogen worden meegenomen in de berekening van de redelijke prijs. 55 De Raad verstaat, zo is toegelicht in paragraaf 3.3, onder het begrip ‘levering van warmte’ de geïntegreerde dienst van levering en transport van warmte. De kosten voor zowel levering als transport van warmte mogen daarom worden meegenomen in de bepaling van de redelijke prijs. Kosten die niet samenhangen met de levering van warmte mogen niet worden meegenomen in de redelijke prijs voor de verbruikers. Dit geldt bijvoorbeeld bij een gecombineerde dienst waarbij zowel warmte als koude wordt geleverd aan verbruikers. Dit ter voorkoming van kruissubsidiëring van koude door warmte of andersom. In paragraaf 6.1 geeft de Raad een opsomming van de kostensoorten die aantoonbaar toerekenbaar zijn aan de levering van warmte.
Vraag 6. Wat is uw mening over het hanteren van het principe van kostenoriëntatie, zodat bijvoorbeeld alleen de kosten van levering (incl. transport) van warmte worden vergoed via de redelijke prijs? 89.
54 55
Tevens heeft de Raad ook het kostenveroorzakingbeginsel als uitgangspunt bij het berekenen van de redelijke prijs meegenomen. Dit houdt in dat alleen die kosten die
Handelingen II 2007-2008, nr. 103, p. 7358-7366. Kamerstukken II 2002-2003, 29 048, nr. 3, p. 21.
28
Openbaar
Openbaar
toerekenbaar zijn aan de verbruikers op een bepaald net worden meegenomen in de berekening van de redelijke prijs voor dat net. Dit is conform de interpretaties van de Raad met betrekking tot de redelijke prijs, zoals beschreven in paragraaf 4.2, welke aangeeft dat de redelijke prijs gebaseerd moet zijn op de aan levering redelijkerwijs toe te rekenen kosten en dat de redelijke prijs per net wordt vastgesteld. Om aan deze criteria te voldoen zal de warmteleverancier een toerekening moeten maken tussen de kosten die samenhangen met verbruikers in de zin van de Warmtewet en de kosten die samenhangen met de levering van warmte aan andere afnemers. Dit voorkomt dat een verbruiker betaalt voor de levering van warmte aan aangeslotenen op het net die geen verbruiker zijn in de zin van de Warmtewet. Tegelijkertijd zorgt kostentoerekening er ook voor dat een leverancier alle gemaakte kosten voor een verbruiker door middel van de redelijke prijs vergoed krijgt. In paragraaf 6.2 licht de Raad in meer detail toe hoe de leverancier de kosten zal toerekenen. Vraag 7. Wat is uw mening over het hanteren van het principe van kostenveroorzaking, zodat alleen de kosten van verbruikers volgens de Warmtewet worden vergoed via de redelijke prijs? 90.
Zoals de Raad reeds in paragraaf 4.2 heeft opgemerkt, ligt een zekere toets op de redelijkheid van de kosten in de rede. Een derde uitgangspunt van de redelijke prijs is derhalve dat alleen de kosten die redelijk zijn worden vergoed. In beginsel worden alle aan de levering van warmte redelijkerwijs toe te rekenen kosten van een warmteleverancier vergoed in de redelijke prijs, tenzij deze kosten onredelijk hoog zijn. Om de (on)redelijkheid van de kosten te kunnen toetsen, zal de Raad gebruik maken van een systeem van accountantsverklaringen en benchmarken. Op deze wijze wil de Raad de kosten toetsen aan algemeen aanvaarde bedrijfseconomische principes 56. De Raad tracht hiermee te voorkomen dat een leverancier onredelijke kosten, zoals bijvoorbeeld een dure lening, in rekening brengt aan de verbruikers. Dergelijke beslissingen van het management dienen immers niet voor rekening van de afnemers te komen.
91.
Tevens is in de conceptbeleidsregel opgenomen dat subsidies die een leverancier ontvangt voor het leveren van warmte in mindering moeten worden gebracht op de kosten. Een deel van de kosten voor de levering van warmte worden dan reeds vergoed via de subsidie en hoeft niet via de redelijke prijs meer vergoed te worden 57.
Vraag 8. Wat is uw mening over de noodzakelijkheid van de toetsing op de redelijkheid van de kosten? Wat vindt u van de wijze waarop de Raad deze toets wil gaan vormgeven?
56
De in Nederland gangbare algemeen aanvaarde grondslagen voor de financiële verslaggeving of de International Financial Reporting Standards (hierna: IFRS). 57 Zie formule (3).
29
Openbaar
Openbaar
92.
Binnen de definitie van een verbruiker volgens de Warmtewet verwacht de Raad groepen verbruikers te kunnen onderscheiden op basis van objectieve kostenverschillen. Dit aangezien binnen de grens van 1.000 kilowatt (hierna: kW) naar verwachting niet alleen huishoudens maar ook kantoorpanden en zakelijke klanten vallen.
93.
Om zeker te stellen dat bijvoorbeeld huishoudens niet betalen voor verbruikers met een ander kostenprofiel, heeft de Raad besloten om binnen de definitie van verbruiker drie verbruikerscategorieën te onderscheiden. Er is gekozen voor een categorisering op basis van de capaciteit (in kW) op het warmtenet en niet op basis van verbruik (in GJ), aangezien het laatste kan leiden tot jaarlijkse verschuivingen van verbruikers van de ene naar de andere categorie. De grootte van een aansluiting van een verbruiker, ook wel de capaciteit, ligt vast in de tijd. Tevens sluit het aan bij de Warmtewet, waar in de definitie van verbruiker eveneens is uitgegaan van de grootte van de aansluiting (in kW) in plaats van het verbruik van warmte (in GJ). 58
94.
Voor de keuze om drie categorieën te onderscheiden, en niet meer of minder, heeft de Raad een afweging gemaakt tussen echt verschillende type verbruikers met verschillende kostenprofielen enerzijds en het vermijden van een groot aantal categorieën welke een grote administratieve last voor de warmteleverancier tot gevolg zou hebben anderzijds. Bovendien zou het bestaan van veel categorieën de transparantie voor de verbruikers niet ten goede komen. Voor de afbakening van de categorieën is aansluiting gezocht bij de reeds bestaande indeling van afnemers bij de distributie van gas en de door warmteleveranciers nu reeds gehanteerde indeling van verbruikers op een warmtenet. De volgende categorisering is opgenomen in de conceptbeleidsregel: Tabel 3: Categorisering van verbruikers Categorie
Grootte van de aansluiting
Kleinverbruikers Kleinzakelijke verbruikers Grootzakelijke verbruikers
0 t/m 35 kW 36 t/m 150 kW 151 t/m 1.000 kW
Vraag 9. Wat is uw mening over deze gekozen verbruikerscategorieën en bijbehorende afbakening? 95.
Een warmteleverancier zal op basis van de afbakening van de drie verbruikerscategorieën zijn verbruikers per warmtenet indelen. Hierbij kan het voorkomen dat er bij een bepaald warmtenet slechts sprake is van bijvoorbeeld twee categorieën verbruikers, bijvoorbeeld omdat aan het net geen grootzakelijke verbruikers zijn verbonden. Een onderdeel van het
58
Definitie van verbruiker zoals opgenomen in de Warmtewet: “een persoon die warmte afneemt van een warmtenet en een aansluiting heeft van maximaal 1000 kilowatt”.
30
Openbaar
Openbaar
toezicht van de Raad op de redelijke prijs voor de levering van warmte, is ook toezien op de juiste indeling van de verbruikers van een net naar de vastgestelde verbruikerscategorieën. 96.
Op het moment dat per warmtenet en per verbruikerscategorie de totale kosten voor de levering van warmte bekend zijn, zal een indeling van deze kosten plaatsvinden naar kosten die direct samenhangen met het verbruik (hierna: leveringsafhankelijke kosten) en kosten die niet afhangen van het verbruik (hierna: leveringsonafhankelijke kosten)59. De indeling van de kostensoorten naar een van deze twee type kosten wordt uitgelegd in hoofdstuk 6 60. Nadat deze indeling bewerkstelligd is, kan het omslagstelsel toegepast worden om de redelijke prijs te bepalen. De leveringsafhankelijke kosten worden omgeslagen over het totale verbruik in GJ op een wijze die in hoofdstuk 6 wordt toegelicht; de leveringsonafhankelijke kosten wordt via een deling op het aantal verbruikers op het warmtenet omgeslagen op een in hoofdstuk 6 nader toegelichte wijze 61. Op de factuur van de verbruiker komen beide componenten afzonderlijk tot uitdrukking in het door de verbruiker te betalen bedrag. De Raad beschrijft in paragraaf 6.2. in detail welke peiljaren voor kostengegevens, afnamegegevens en aantallen verbruikers hierbij gebruikt dienen te worden.
97.
Of de leverancier nu werkt met voorschotten en jaarafrekeningen of met op werkelijk verbruik gebaseerde maandelijkse afrekeningen, de redelijke prijs mag nooit hoger liggen dan de maximumprijs. Er is immers in artikel 4 van de Warmtewet opgenomen dat de redelijke prijs aan een maximum gebonden is: “De maximumprijs is gebaseerd op de integrale kosten die een verbruiker zou moeten maken voor het verkrijgen van dezelfde hoeveelheid warmte bij het gebruik van gas als energiebron.” Deze maximumprijs wordt jaarlijks vastgesteld door de Raad. Zie hiervoor ook paragraaf 3.2.
98.
In beginsel kan de redelijke prijs op elk moment worden bepaald door een leverancier en meerdere keren per jaar worden gewijzigd indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Dit bepaalt de leverancier zelf. Een mogelijke aanleiding kan bijvoorbeeld zijn dat een nieuwe contract is gesloten met de producten over de inkoopprijs van warmte. Of dat het aantal aangeslotenen sterk gewijzigd is. In zulke gevallen kan de leverancier ervoor kiezen om alle elementen van de redelijke prijs opnieuw te bepalen of slechts een deel van de elementen te herberekenen, zolang de warmteleverancier bij de (her)berekening maar de conceptbeleidsregel betrekt. In geval van wijziging van de redelijke prijs, zal de leverancier de verbruikers op toereikende wijze in kennis stellen (voor vergunninghouders is dit een verplichting conform artikel 5 lid 4 van de Warmtewet). Voor de eenvoud gaat de
59
Zie formule (1). Zie formule (4). 61 Zie formule (2). 60
31
Openbaar
Openbaar
Raad in dit consultatiedocument uit van prijsvaststelling per jaar, maar dit kan eenvoudigweg worden aangepast naar meerdere keren per jaar indien dat noodzakelijk is. Vraag 10. Wat is uw mening over het feit dat de frequentie en het moment van het vaststellen van de redelijke prijs bepaald wordt door de leverancier? Of vind u dat de redelijke prijs minstens eenmaal per jaar berekend moet worden? Motiveer uw antwoord. 99.
Het bestaan van de maximumprijs voor de levering van warmte zorgt er voor dat warmteverbruikers niet meer betalen dan zij anders zouden hebben betaald indien zij op het gasnet waren aangesloten. Echter, de warmteleverancier loopt hiermee het risico dat hij niet zijn vastgestelde redelijke prijs voor de levering van warmte kan doorbelasten. Hierdoor kan de situatie ontstaan dat de warmteleverancier de kosten, die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan de levering van warmte, niet volledig vergoed krijgt via de prijs. Voor leveranciers welke via meerdere warmtenetten warmte leveren, hebben de initiatiefnemers met artikel 43 van de Warmtewet beoogd dit risico te minimaliseren door hen de mogelijkheid te bieden om verliezen bij het ene warmtenet te compenseren met extra inkomsten uit één of meerdere winstgevende warmtenetten van dezelfde leverancier (zogenaamde ‘pooling62’). Hiervoor is wel een ontheffing noodzakelijk van de verplichting tot het hanteren van de redelijke prijs voor dit winstgevende warmtenet. De prijs voor dit warmtenet mag echter ook de maximumprijs niet te boven gaan.
100.
Naast de wettelijke mogelijkheid tot pooling, staat de conceptbeleidsregel verliesverrekening over meerdere jaren toe. Het is hiermee mogelijk om verliezen uit eerdere jaren te verrekenen in de redelijke prijzen in latere jaren, mits deze verliezen niet reeds op andere wijze zijn gedekt (bijvoorbeeld via pooling of subsidies). Deze bedragen van de verliesverrekening worden beschouwd als leveringsonafhankelijke kosten. De Raad zal uiteraard toezien op een juiste verrekening van verliezen via deze systematiek.
101.
Met de instrumenten redelijke prijs, maximumprijs en pooling werkt het systeem als volgt63: Stel een warmteleverancier heeft twee warmtenetten waarop op elk net slechts 1 verbruiker aangesloten is. Warmtenet A kost de leverancier 100 (inclusief een redelijk
62
Uit Benner, Bennink en Schepers (2009) blijkt dat warmteleveranciers met meerdere warmtenetten op dit moment vaak een portefeuillebenadering kiezen, waarbij goed renderende warmtenetten worden gebruikt om de (tijdelijk) slecht renderende warmtenetten te compenseren. Dit gebeurt door de kosten en opbrengsten van alle netten samen te nemen. De optie van pooling vanuit de wet is voor de warmteleveranciers niet gelijk aan de portefeuillebenadering, aangezien ze bij pooling per winstgevend warmtenet een ontheffing van de redelijke prijs moeten aanvragen. Verwachting is dat slechts enkele winstgevende netten de verlieslatende netten zullen compenseren. 63 Voor de eenvoud abstraheert de Raad hier van de mogelijkheid tot verliesverrekening.
32
Openbaar
Openbaar
rendement) en warmtenet B kost de leverancier 50 (inclusief een redelijk rendement). De redelijke prijs van warmtenet A is dan 100 en van warmtenet B 50. De maximumprijs is door de Raad vastgesteld op 80. Dit houdt in dat aan de verbruiker op warmtenet A niet de redelijke prijs van 100, maar slechts de maximumprijs van 80 in rekening gebracht mag worden. In deze situatie is warmtenet A verlieslatend en heeft warmtenet B een redelijke prijs die onder de maximumprijs ligt. Op het verlies op warmtenet A te compenseren kan de leverancier een ontheffing aanvragen voor de redelijke prijs op warmtenet B. Gevolg is dat de prijs van warmtenet A op de maximumprijs (80) wordt gezet. En de prijs van warmtenet B wordt 50 + (100-80) = 70. 102.
64
Uitgaande van de door de warmteleverancier vastgestelde redelijke prijs en de door de Raad jaarlijks vastgestelde maximumprijs, wordt vervolgens de prijs bepaald die zal worden doorbelast aan de verbruikers van warmte. De warmteleverancier stelt hierbij zeker dat deze doorbelaste prijs nooit hoger ligt dan de vastgestelde maximumprijs en de redelijke prijs 64.
Zie formule (5).
33
Openbaar
Openbaar
6
Elementen van de redelijke prijs
103.
De Raad legt in dit hoofdstuk uit hoe de leveringsafhankelijke en leveringsonafhankelijke elementen door de warmteleverancier bepaald moeten worden. De Raad gaat daartoe in paragraaf 6.1 in op de kostensoorten die ten grondslag liggen aan de twee genoemde elementen. Vervolgens beschrijft de Raad in paragraaf 6.3 hoe de toerekening van deze kosten dient te geschieden. Tot slot gaat de Raad in paragraaf 6.4 in op de berekening van het redelijk rendement.
6.1 Kostensoorten 104.
Het uitgangspunt is dat alle redelijkerwijs aan de levering van warmte gerelateerde kosten van een warmteleverancier worden vergoed via de redelijke prijs. Voor de lijst met kosten welke mogen worden vergoed in de redelijke prijs, heeft de Raad daarom gekozen voor een limitatieve opsomming van de verschillende kostensoorten op een hoog abstractieniveau. Een opsomming welke limitatief is verhoogd de transparantie en uitvoerbaarheid, aangezien het voor zowel de warmteleveranciers als de verbruikers op deze wijze duidelijk is welke kosten in de redelijke prijs verwerkt mogen worden en welke kosten hierin niet mogen worden opgenomen. De keuze voor een hoog abstractieniveau vergroot de robuustheid van de lijst voor de toekomst, en voorkomt dus dat de lijst met kostensoorten moet worden aangepast bij licht gewijzigde omstandigheden65. Voor de totstandkoming van de lijst is aangesloten bij de kostensoorten waarmee een warmteleverancier op dit moment te maken heeft bij het leveren van warmte. Hiernaar is marktonderzoek verricht door het onafhankelijke adviesbureau CE Delft66.
De lijst van de kostensoorten welke mogen worden vergoed via de redelijke prijs heeft de Raad allereerst opgesteld aan de hand van de hoofdactiviteiten van een warmteleverancier. Zoals in paragraaf 3.3 reeds is opgemerkt valt onder het begrip ‘levering van warmte’ de geïntegreerde dienst van levering en transport van warmte. Naast deze twee hoofdactiviteiten heeft de Raad de kosten welke zijn gemoeid met het aansluiten van verbruikers op het warmtenet hier ook als aparte (hoofd)activiteit benoemd. Binnen de drie hoofdactiviteiten van de leverancier onderscheidt de Raad twee categorieën kosten: operationele kosten en kapitaalkosten. De toepassing van bovenstaande indeling levert de volgende lijst met kostensoorten op:
65
De wijze waarop de opsomming is gepresenteerd in de conceptbeleidsregel sluit bovendien aan bij de door de Raad reeds gehanteerde wijze voor de transporttarieven voor gas en elektriciteit, vastgelegd in de TarievenCode Gas en de TarievenCode Elektriciteit (www.energiekamer.nl). 66 Zie Benner, Bennink en Schepers (2009).
34
Openbaar
Openbaar
Tabel 4: Kostensoorten per activiteit en categorie Activiteit
Categorie
Kostensoort
Levering van warmte
Kapitaalkosten
Afschrijvingen Brutowinstmarge
Operationele kosten
Inkoopkosten warmte Kosten bijstook/buffering Administratiekosten67 Overhead68
Transport van warmte
Kapitaalkosten
Afschrijvingen op vaste activa Vermogenskostenvergoeding
Operationele kosten
Onderhoud- en beheerkosten69 Administratiekosten Innovatie-, onderzoek- en ontwikkelkosten Overhead
Aansluiting op het warmtenet
Kapitaalkosten
Eenmalige aansluitkosten Brutowinstmarge
Operationele kosten
Onderhoud- en beheerkosten Administratiekosten
105.
Zoals in bovenstaande lijst valt af te lezen, is er bij de activiteiten ‘levering van warmte’ en ‘aansluitingen op een warmtenet’ sprake van een brutomarge, en bij de activiteit ‘transport van warmte’ een vermogenskostenvergoeding. Beide kostensoorten representeren het redelijk rendement en dienen ter dekking van de kosten voor het aangetrokken vermogen. Bij de brutomarge is deze vergoeding berekend als een opslag (omdat er nauwelijks sprake is van activa welke bekostigd moet worden), en bij de vermogenskostenvergoeding worden de hoogte bepaald via de boekwaarde van de activa (oftewel een WACC, zie paragraaf 6.4 ).
106.
De Warmtewet verplicht de vergunninghouder om jaarlijks aan de verbruikers een gespecificeerde nota aan te leveren, waarop een leveringsafhankelijk deel en een leveringsonafhankelijk deel van de redelijke prijs voor warmte staat opgenomen70. De
67
Onder administratiekosten verstaat de Raad de kosten voor dataverwerking (automatisering), boekhouding, contractregistratie e.d. 68 Onder de overheadkosten verstaat de Raad de kosten voor back office (facturering en callcentre), verkoop, asset management, directie, lokale heffingen, verzekeringen, etc. 69 Onder beheer- en onderhoudskosten verstaat de Raad de kosten voor loon en materieel. 70 Artikel 5, derde lid, van de Warmtewet.
35
Openbaar
Openbaar
boekhouding van een vergunninghouder zal hierop ingesteld moeten worden. De Raad sluit hierbij aan door per kostensoort uit bovengenoemde kostenlijst te bepalen of hier sprake is van leveringsonafhankelijke (hierna: LOK) of leveringsafhankelijke kosten (hierna: LAK). 107.
De Raad verstaat onder leveringsonafhankelijke kosten die kosten die niet verband houden met de door een verbruiker afgenomen en gemeten hoeveelheid warmte van het warmtenet. Deze kosten zijn dus te vergelijken met de vaste kosten voor de levering van warmte. Aangezien de verbruikerscategorieën op basis van capaciteit zijn samengesteld, kan hier ook worden gesproken over capaciteitsafhankelijke kosten. Onder leveringsafhankelijke kosten verstaat de Raad die kosten die wel verband houden met de door een verbruiker afgenomen en gemeten hoeveelheid warmte van het warmtenet. Deze kosten zijn dus te vergelijken met de variabele kosten voor de levering van warmte, en bestaan alleen op het moment dat er daadwerkelijk warmte van het warmtenet wordt afgenomen.
36
Openbaar
Openbaar
108.
In tabel 5 hieronder is, op basis van het rapport van Benner, Bennink en Schepers (2009), per kostensoort bepaald of er sprake is van leveringsonafhankelijke kosten (LOK) of leveringsafhankelijke kosten (LAK). Tevens laat onderstaande tabel zien dat een aantal kostensoorten bij meerdere activiteiten voorkomen, deze worden daarom in de uiteindelijke geconsolideerde lijst van kostensoorten (tabel 6) samengenomen: Tabel 5: Indeling van kostensoorten naar leveringsafhankelijke en leveringsonafhankelijke kosten Levering Brutowinstmarge
Transport
X
Vermogenskostenvergoeding
Aansluiting X
LAK of LOK LOK
X
LOK
X
LOK
Afschrijvingen
X
Inkoopkosten warmte
X
Deels LAK en deels LOK
Kosten bijstook/ buffering
X
LAK
Onderhoud- en beheerkosten
X
Innovatie-, onderzoeken ontwikkelingkosten
X
X
LOK
Eenmalige aansluitkosten Administratiekosten
X
X
Overhead
X
X
LOK71
X
LOK
X
LOK LOK
Bron: Benner, Bennink en Schepers (2009).
109.
Bovenstaande tabel laat zien dat de inkoopkosten van warmte deels leveringsafhankelijk en deels leveringsonafhankelijk kan zijn. Benner, Bennink en Schepers (2009) schrijven hierover het volgende: “De inkoopkosten zijn vooral leveringsafhankelijk en gerelateerd aan de brandstofkosten van de producent en de mate waarin daarover verschuldigde energiebelasting aan de warmteleverancier wordt doorberekend (…). In de huidige praktijk kan een deel van de inkoopkosten ook leveringsonafhankelijk zijn, bijvoorbeeld omdat er een vaste bijdrage contractueel tussen producent en leverancier is vastgelegd.”
110.
Aangezien de kostenposten brutomarge en vermogenskostenvergoeding beide dienen ter dekking van de kosten van het aangetrokken vermogen (zie hiervoor randnummer 105),
71
Uit Benner, Bennink en Schepers (2009) blijkt dat een klein deel van de onderhoud- en beheerkosten leveringsafhankelijk kan zijn. De Raad merkt echter de gehele post aan als leveringsonafhankelijke kosten.
37
Openbaar
Openbaar
heeft de Raad ervoor gekozen om deze twee posten samen te voegen tot één leveringonafhankelijke kostenpost genaamd ‘vermogensvergoeding’. Gevolg is dat in onderstaande tabel de kostensoort brutomarge verwerkt is in kostensoort b. Voor de bepaling van de hoogte van deze totale toegestane vermogenskostenvergoeding, ofwel het toegestane redelijke rendement welke een warmteleverancier mag verdienen, verwijst de Raad naar paragraaf 6.4. 111.
De geconsolideerde lijst van kostensoorten, ingedeeld naar leveringsonafhankelijke en leveringsafhankelijke kosten wordt: Tabel 6: Kostensoorten per deel van de redelijke prijs Leveringsonafhankelijk deel
Leveringsafhankelijk deel
a) Afschrijvingen
h) Inkoopkosten van warmte (variabele deel)
b) Vermogensvergoeding
i) Kosten bijstook/buffering72
c) Inkoopkosten warmte (vaste deel) d) Onderhoud- en beheerkosten e) Administratiekosten f) Overhead g) Innovatie-, onderzoek- en ontwikkelingkosten Bron: Benner, Bennink en Schepers (2009).
Vraag 11. Bent u het eens met de in tabel 6 opgesomde leveringsafhankelijke en leveringsonafhankelijke kosten? Waarom wel/niet? 112.
In Benner, Bennink en Schepers (2009) is ervoor gekozen de kosten voor innovatie, onderzoek en ontwikkeling onder te brengen in de kostensoort overhead. De Raad heeft besloten hiervan af te wijken en deze kosten als aparte kostensoort op te nemen. Deze kostensoort zal daarom ook apart moeten worden gespecificeerd door de warmteleveranciers in hun boekhouding. Op deze wijze wordt inzichtelijk gemaakt hoeveel kosten warmteleveranciers maken met betrekking tot deze kostensoort 73.
113.
De Warmtewet geeft in artikel 5, derde lid, van de Warmtewet aan dat het aansluittarief onderdeel wordt van het leveringsonafhankelijk deel van de prijs voor levering van warmte. Deze aansluitbijdrage kan een warmteleverancier in rekening brengen bij de verbruiker of
72
De vaste kosten voor bijstook van warmte door de leverancier vallen onder diverse leveringsonafhankelijke kosten en zijn derhalve niet separaat gespecificeerd. 73 Zie hiervoor ook formule (3) en (4).
38
Openbaar
Openbaar
de ontwikkelaar74, ingevolge artikel 6 van de Warmtewet. Deze aansluitbijdrage is bedoeld ter dekking van de eenmalige aansluitkosten op een bestaand warmtenet, en kunnen daarom ook slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Aangezien de lijst van kostensoorten opgenomen in tabel 7 ten grondslag ligt aan de berekening van de redelijke prijs die periodiek wordt vastgesteld, heeft de Raad ervoor gekozen de ‘eenmalige aansluitkosten’ niet op te nemen in de lijst. Op het moment dat deze eenmalige bijdrage in rekening wordt gebracht bij de verbruiker, zal de warmteleverancier conform de wet de aansluitbijdrage als onderdeel van het leveringsonafhankelijk deel van de prijs voor levering van warmte afzonderlijk op de nota specificeren. De periodieke aansluitkosten zijn wel opgenomen in de periodiek bepaalde redelijke prijs, namelijk in de kostensoorten ‘afschrijvingen’ en ‘onderhoud- en beheerskosten’. 114.
Bij het opstellen van de lijst van kostensoorten is de Raad verder uitgegaan van een geïntegreerde warmteleverancier, welke zowel de rol van netbeheerder als van warmteleverancier vervult. De kosten die mogen worden opgenomen in de berekening van de redelijke prijs zijn gebaseerd op deze geïntegreerde warmteleverancier. In de situatie waarbij een externe partij de taken van de netbeheerder vervult, zullen de kosten die deze partij maakt welke redelijkerwijs toe te rekenen zijn aan de levering van warmte in rekening worden gebracht bij de warmteleverancier. Deze zal vervolgens deze kosten opnemen in de berekening van de redelijke prijs voor de levering van warmte. Vanzelfsprekend zal de Raad de redelijkheid van deze doorbelaste kosten ook toetsen.
Vraag 12. Wat is uw mening over het uitgangspunt van de Raad om bij het opstellen van de conceptbeleidsregel uit te gaan van een geïntegreerde warmteleverancier? 115.
Met betrekking tot de productie van warmte gaat de Raad uit van een separate producent, welke niet geïntegreerd is met de warmteleverancier. Om deze reden is gekozen om te spreken van de kosten voor “inkoop van warmte”. Hieronder vallen alle kosten die een warmteleverancier maakt ten aanzien van het verkrijgen van de warmte. Ook bij warmteleveranciers waarbij de producent en de leverancier onderdeel van hetzelfde bedrijf zijn, zal deze kostensoort gespecificeerd worden in de boekhouding; er is namelijk sprake van interne inkoop. Dat betekent dat ook in dit geval de kosten voor “inkoop van warmte” eenduidig te herleiden zijn uit de boekhouding van de leverancier. Vanzelfsprekend zal de Raad de redelijkheid van de inkoopkosten toetsen, waarbij rekening gehouden zal worden met de verschillende productievormen. Uitgangspunt van deze toets is dat als een leverancier diensten betrekt van groepsmaatschappijen, zoals de producent, deze diensten
74
Een ontwikkelaar is een persoon die een bouwproject ontwikkelt in een gebied waar de gebouwverwarming door middel van een warmtenet verzorgd wordt of zal worden (zie ook artikel 1, onderdeel f, van de Warmtewet).
39
Openbaar
Openbaar
zijn gewaardeerd op basis van reële prijzen, tarieven en voorwaarden. Hiervan wordt geacht sprake te zijn indien: • De leverancier de bedoelde goederen of diensten heeft afgenomen tegen dezelfde of vergelijkbare prijzen, tarieven en voorwaarden als die zijn gehanteerd voor andere groepsmaatschappijen; • De omvang van de interne verrekeningen die de leverancier verantwoordt uit hoofde van de levering van de goederen en/of diensten door groepsmaatschappijen, in verhouding is met de mate waarin de leverancier de goederen of diensten van de leverende groepsmaatschappij heeft afgenomen; en • De prijzen en tarieven die door de leverende groepsmaatschappij aan de leverancier in rekening zijn gebracht voor de levering van goederen of diensten zijn gebaseerd op de werkelijk daaraan toe te rekenen kosten, eventueel verhoogd met een naar redelijkheid en billijkheid vastgestelde marge die niet wezenlijk uitgaat boven een marge die in het handelsverkeer gebruikelijk is voor desbetreffende goederen of diensten.
40
Openbaar
Openbaar
6.2 Kosten gebaseerd op het verleden 116.
Voor de berekening van de redelijke prijs (welke niet van 1 januari tot 31 december hoeft te gelden) zijn zowel kostengegevens per warmtenet als gegevens over het aantal verbruikers, hun benodigde capaciteit (de grootte van de aansluiting) en de (ingeschatte) afnamevolumes per verbruiker nodig. Per gegevenselement acht de Raad het gebruik van de meest recente, gerealiseerde en definitief vastgestelde gegevens uit het verleden het meest representatief. Deze keuze van de Raad sluit aan bij de reeds bestaande reguleringsystematiek aangaande de transporttarieven van gas en elektriciteit.
117.
Voor de kostengegevens en de gegevens over afnamevolumes per verbruiker, nodig voor de berekening van de redelijke prijs, hanteert de Raad als uitgangspunt dat hiervoor gegevens uit het laatste vastgestelde boekjaar gebruikt worden, waarover in beginsel een goedkeurende accountantsverklaring is afgegeven. Hierbij sluit de Raad aan bij artikel 12 van de Warmtewet, waarin de eisen aan de boekhouding en eventueel het jaarverslag van de warmteleverancier zijn neergelegd. Voor de inschatting van het aantal verbruikers verbonden aan het warmtenet en hun benodigde capaciteit kiest de Raad voor een meer recent tijdstip namelijk het tijdstip 3 maanden voor het moment van prijsvaststelling. Voor dit gegeven is ook geen periode maar een moment in de tijd als ijkpunt nodig. De Raad heeft in de keuze voor dit tijdstip rekening gehouden met de belangen van zowel de verbruikers als van de warmteleveranciers, en met het feit dat de benodigde capaciteit van een nieuw warmtenet de eerste jaren sterk stijgt omdat het aantal verbruikers stijgt. Als de volledige bezetting van een warmtenet wordt bereikt, zal de benodigde capaciteit stabiliseren.
41
Openbaar
Openbaar
118.
Vanuit de verbruikers gezien ligt bovengenoemd tijdstip zo dicht mogelijk bij het moment van prijsvaststelling. De totale vaste kosten van het warmtenet worden namelijk omgeslagen over het aantal verbruikers via hun capaciteitbehoefte. Op het moment dat het aantal verbruikers te laag wordt geschat, zal de redelijke prijs dus te hoog zijn. Zeker in het geval van een jaarlijks sterk stijgend aantal verbruikers, treedt deze situatie op in het geval dat het aantal verbruikers op een eerder tijdstip wordt gebruikt als schatter. Hoe later in de tijd het aantal verbruikers vooraf wordt geschat, hoe dichter de schatting in het algemeen zal liggen bij het uiteindelijke aantal. De redelijke prijs dient daarom gebaseerd te zijn op de meest recent beschikbare verbruikersaantallen. Omdat een leverancier tijd moet hebben om de redelijke prijs die gaat gelden vast te stellen en te communiceren aan de verbruiker (verplichting conform artikel 5, vierde lid, van de Warmtewet), kan hij gebruik maken van het aantal verbruikers en hun capaciteit welke is aangesloten op het warmtenet van drie maanden voor de ingang van de nieuwe redelijke prijs. Samenvattend: Tabel 7: Te gebruiken gegevens voor berekening redelijke prijs in jaar t Te gebruiken gegevens Kostengegevens
75
Gegevens uit het laatste vastgestelde boekjaar
Aantal verbruikers en hun capaciteit
Gegevens van 3 maanden eerder76
Afname per verbruiker
Schatting
Vraag 13. Bent u het eens met bovenstaande keuze inzake de te gebruiken gegevens? Motiveer uw antwoord. 119.
De hoofdreden voor de keuze om de redelijke prijs te baseren op kostengegevens uit het laatst vastgestelde boekjaar is, zoals in randnummer 116 reeds genoemd, het feit dat dit de meest recente, gerealiseerde en definitief vastgestelde gegevens uit het verleden zijn. Een extra voordeel van deze keuze is dat deze de leveranciers prikkelt om doelmatiger te werken en ruimte biedt voor innovatie. Door zijn bedrijfsvoering efficiënter in te richten dan het kostenniveau waarop de redelijke prijs is gebaseerd, kan een warmteleverancier immers tijdelijk een hoger rendement behalen dan het redelijke rendement. Warmteleveranciers mogen dit extra rendement tijdelijk behouden. Dit extra rendement kunnen zij bijvoorbeeld gebruiken voor innovaties. De verbruiker profiteert hier van in de vorm van een kwalitatief hoogwaardiger net of een lagere redelijke prijs in de toekomst. Dit laatste aangezien de redelijke prijs herijkt zal worden op het moment dat een wijziging in de kostengegevens of aantal verbruikers c.q. capaciteit hiertoe aanleiding geeft. Zowel de
75
In randnummer 121 worden de kostengegevens verder uitgesplitst in kostensoorten, waarvan voor sommigen de keuze voor het tijdstip recenter is gekozen. 76 Hierbij is sprake van een peilmoment in de tijd.
42
Openbaar
Openbaar
warmteleveranciers als de verbruikers hebben op deze manier voordeel bij de keuze om de redelijke prijs voor de levering warmte te baseren op kostengegevens uit het verleden. 120.
77
Voor de kostengegevens is als uitgangspunt dus gegevens uit het laatste vastgestelde boekjaar vastgesteld, echter voor inkoopkosten heeft de Raad hierop een verfijning aangebracht, zodat met zowel de belangen van de verbruikers als die van de warmteleveranciers zo veel mogelijk rekening gehouden wordt. De warmteleveranciers hebben in overleg met de Raad aangegeven dat de inkoopprijs van warmte gedurende een jaar meerdere malen wordt aangepast om deze te laten aansluiten bij de inkoopprijs van fossiele brandstoffen77. Aangezien er dus sprake is van een grote variatie aan inkoopprijzen per jaar, heeft de Raad ervoor gekozen om hiervoor meer recente gegevens toe te staan, namelijk de meest recente gegevens tot een half jaar voor het moment dat de nieuwe prijs gaat gelden. Dit komt dus neer op het gebruik van de laatst overeengekomen inkoopprijs voor het tijdstip van zes maanden voor de prijsvaststelling. De inkoopprijs van warmte heeft invloed op de inkoopkosten van warmte en op de kosten voor bijstook en/of buffering, vandaar dat de Raad voor deze kostensoorten als peilmoment t-½ kiest. Dit sluit bovendien aan bij hetgeen gebruikelijk is bij de vaststelling van de gas- en elektriciteitsprijzen. Hier is ook sprake van zes maanden vertraging tussen het vaststellen van de groothandelsprijzen en het vaststellen van de retailprijzen voor levering.
Zie hiervoor ook Benner, Bennink en Schepers (2009).
43
Openbaar
Openbaar
Kostensoort
Te gebruiken gegevens
a)Afschrijvingen
Gegevens uit het laatste vastgestelde boekjaar
b) Vermogensvergoeding
Gegevens uit het laatste vastgestelde boekjaar
c) Inkoopkosten van warmte
Laatst overeengekomen prijs maximaal 6 maanden voor prijsvaststelling78
Leveringsonafhankelijk deel
d) Onderhoud- en beheerkosten
Gegevens uit het laatste vastgestelde boekjaar
e) Administratiekosten
Gegevens uit het laatste vastgestelde boekjaar
f) Overhead
Gegevens uit het laatste vastgestelde boekjaar
g) Innovatie-, onderzoeken ontwikkelingkosten
Gegevens uit het laatste vastgestelde boekjaar
Leveringsaf hanke-lijk deel
Tabel 8: Peilmoment voor de diverse kostensoorten Deel van de redelijke prijs
h) Inkoopkosten van warmte
Laatst overeengekomen prijs maximaal 6 maanden voor prijsvaststelling67
i) Kosten bijstook/buffering
Laatst overeengekomen prijs maximaal 6 maanden voor prijsvaststelling67
121.
Het gebruik van definitief vastgestelde kostengegevens uit het verleden is in het geval van een startend warmtenet voor de eerste periode niet mogelijk. Voor deze specifieke situatie mag de berekening van de redelijke prijs voor de periode afwijken van bovenstaande methode en mag gebruik gemaakt worden van begrote cijfers. Echter, als het mogelijk is, dienen geactiveerde kostgegevens te worden gebruikt in de berekening van de redelijke prijs. Een voorbeeld hiervan is de situatie waarin het voor de verbruikers noodzakelijke deel van het warmtenet reeds is aangelegd in een jaar waarover een afgesloten boekhouding bestaat. De facturatie aan verbruikers in een toekomstig jaar zal dan gebaseerd moeten worden op de kapitaalkosten uit dat jaar, omdat deze al bekend zijn. Voor bijvoorbeeld administratiekosten mogen begrote cijfers worden verwerkt in de redelijke prijs, aangezien deze pas ontstaan op het moment dat facturatie aan verbruikers plaatsvindt.
122.
Het voorstel van de Raad om als basis voor de redelijke prijs berekening de meest recente, gerealiseerde en definitief vastgestelde gegevens uit het verleden te gebruiken is in de voorgaande randnummers uitvoerig besproken en beargumenteerd. De Raad ziet echter nog een tweede optie namelijk het toestaat van geprognosticeerde gegevens in de
78
Hierbij is sprake van een peilmoment in de tijd, in plaats van een peiljaar.
44
Openbaar
Openbaar
berekening van de redelijke prijs. Dit zou betekenen dat voor de berekening van de redelijke prijs, een warmteleverancier realistische voorspellingen zouden moeten gaan doen over de toekomstige kosten. Aangezien er altijd een discrepantie zal zijn tussen de voorspelde kosten en de daadwerkelijk realiseerde kosten in een jaar, is een methode van nacalculatie hiervoor een mogelijkheid. Op deze manier wordt zeker gesteld dat er niet meer of minder kosten door de redelijke prijs gedekt worden dan de werkelijke kosten. De Raad heeft deze basis voor de redelijke prijs niet verder uitgewerkt, aangezien ze van mening is dat de redelijke prijs gebaseerd moet zijn op gerealiseerde kosten. Echter, de Raad is geïnteresseerd in de mening van de belanghebbenden op dit punt. Vraag 14. Vind u dat de redelijke prijs gebaseerd moet blijven op gerealiseerde kostengegevens? Wat vindt u van de prognose optie? Welke voor- en nadelen ziet u van beide opties?
6.3 Toerekening van kosten 123.
In paragraaf 5.2. is uitgelegd dat de redelijke prijs alleen mag dienen ter dekking van kosten die toerekenbaar zijn aan de levering van warmte aan verbruikers. Kosten die niet samenhangen met de dienst ‘levering van warmte’ of met levering van warmte aan verbruikers met een aansluiting groter dan 1.000 kW mogen niet worden meegenomen in de redelijke prijs voor de levering van warmte. Ook geldt de redelijke prijs per warmtenet, wat betekent dat kosten moeten worden toegerekend aan het van toepassing zijnde warmtenet. Als laatste zijn er verbruikerscategorieën geïntroduceerd, omdat de verwachting is dat er objectieve kostenverschillen bestaan tussen de verschillende typen verbruikers. Ook hier zal toerekening van kosten aan de juiste categorie moeten plaatsvinden.
124.
Op het moment dat specifieke kosten direct toe te schrijven zijn aan de levering van warmte via een warmtenet en aan een categorie verbruiker, mogen deze kosten worden opgenomen in de berekening van de redelijke prijs. In veel gevallen zal toerekening van kosten echter alleen mogelijk zijn met behulp van verdeelsleutels. Een verdeelsleutel is een eenheid die als maatstaf geldt voor de toerekening van kosten aan kostensoorten. De keuze voor een bepaalde verdeelsleutel is daarom bepalend voor een juiste kostentoerekening.
125.
Bij het vaststellen van de kosten, al dan niet via kostentoerekening door middel van verdeelsleutels79, dient aansluiting te worden gezocht bij de in Nederland gangbare
79
Een verdeelsleutel is gebaseerd op een aantoonbare causaliteit tussen de hoogte en de aard van de toegerekende kosten en de activiteit.
45
Openbaar
Openbaar
algemeen aanvaarde grondslagen voor de financiële verslaggeving of bij de IFRS. Het is daarbij verder van belang om de volgende spelregels in acht te nemen80: • Integraliteit. Het vereiste van integraliteit houdt in dat alle kosten van productiemiddelen die voor warmtelevering worden gemaakt, daaraan daadwerkelijk worden toegerekend en dat deze toerekening plaatsvindt volgens aanvaardbare bedrijfseconomische principes. Ter voorkoming van ongeoorloofde kruissubsidiëring is bepaald dat het niet is toegestaan kosten van andere productiemiddelen die niet worden aangewend voor warmtelevering, aan de warmtelevering toe te rekenen. Er dient derhalve sprake te zijn van een zuivere splitsing of allocatie van kosten tussen warmtelevering en niet-warmtelevering. De kosten dienen daarbij zo veel als mogelijk rechtstreeks te worden toegerekend aan de levering van warmte aan verbruikers in de zin van de Warmtewet. Het gaat hier dus om het principe van kostenoriëntatie, zoals de Raad dat heeft beschreven in paragraaf 5.2. • Proportionaliteit. Het vereiste van proportionaliteit ten aanzien van de principes in het toerekeningsysteem houdt kort gezegd in dat de kosten dienen te worden toegerekend in verhouding tot het gebruik van de productiefactoren voor warmtelevering en nietwarmtelevering-activiteiten. De kosten van productiemiddelen die gedeeltelijk voor warmtelevering en gedeeltelijk voor andere activiteiten worden aangewend, worden dus toegerekend in overeenstemming met het daadwerkelijke gebruik van die productiemiddelen voor de warmteactiviteiten. Dit vereiste sluit aan bij het kostenveroorzakingbeginsel dat de Raad heeft toegelicht in paragraaf 5.2. • Marktconformiteit. Het vereiste van marktconformiteit betekent in deze context dat de toerekening geschiedt volgens daarvoor gangbare normen van bedrijfsadministratie. Een vergoeding voor leveranties binnen het concern (mede gelet op het potentiële gezamenlijk gebruik van productiemiddelen voor warmtelevering en andere activiteiten) dient derhalve in overeenstemming te zijn wat daarvoor in de markt gebruikelijk is, inclusief de doorberekende vermogenskostenvergoeding81. Het systeem dient aldus een marktconforme toerekening van de kosten van zowel eigen als vreemd vermogen te garanderen. Tevens vloeit hieruit voort dat eventuele (netto) opbrengsten van de warmtelevering gerelateerde activiteiten als opbrengsten dienen te worden meegenomen bij het vaststellen van de redelijke prijs en voorwaarden. • Bestendigheid. Het vereiste van bestendigheid ten aanzien van de principes in het toerekeningsysteem heeft tot doel te borgen dat de gekozen verdeelsleutels zodanig worden geselecteerd en gehanteerd dat dit leidt tot een bestendige gedragslijn voor de leverancier. Dit betekent dat het niet is toegestaan om zonder enige motivatie te 80
Waar in de tekst hieronder wordt gesproken over warmtelevering, wordt gedoeld op de levering van warmte aan verbruikers in de zin van de Warmtewet. Onder niet-warmteleveringsactiviteiten kunnen derhalve zowel activiteiten worden verstaan die in het geheel geen verband houden met de levering van warmte, als activiteiten die verband houden met de levering van warmte aan aangeslotenen die geen verbruiker zijn in de zin van de Warmtewet. 81 Zie in deze zin ook randnummer 115.
46
Openbaar
Openbaar
wisselen van verdeelsleutel(s). Vanzelfsprekend is het wel mogelijk dat de omvang van de verdeelsleutel van jaar tot jaar kan wijzigen82. 126.
Uit Benner, Bennink en Schepers (2009) blijkt dat de toerekening van kosten voor de leveranciers lastig is. Zo kunnen leveranciers die een “portefeuillebenadering” hanteren, dat wil zeggen dat de kosten en verbruikers van alle netten bij elkaar worden genomen, deze kosten niet toerekenen aan specifieke warmtenetten. De Raad acht het daarom noodzakelijk om aan te geven welke kostenverdeelsleutels hij in deze situaties redelijk acht. Dit waarborgt een consistente en uniforme wijze van kostentoerekening tussen de verschillende warmteleveranciers en een redelijke prijs die de juiste kosten dekt.
127.
De toerekening van de kosten door de warmteleverancier zal gebaseerd moeten zijn op geaccordeerde gegevens, in beginsel zal de leverancier dit aantonen met behulp van een goedkeurende accountantsverklaring83.
Vraag 15. Bent u het eens met de keuze van de Raad dat er waar mogelijk kostenverdeelsleutels voorgesteld moeten worden? Motiveer uw antwoord. 128.
De Raad geeft hierna (in willekeurige volgorde) vier situaties waarin kostentoerekening nodig kan zijn en welke verdeelsleutels de Raad in die situaties redelijk acht. De Raad verduidelijkt deze verdeelsleutels via enkele fictieve voorbeelden. Dit betreft: • De toerekening van kosten aan warmte c.q. koude; • De toerekening van kosten aan verbruikers en andere aangeslotenen; • De toerekening van kosten aan een specifiek warmtenet; • De toerekening van kosten aan de verbruikerscategorieën. In de keuze van de verdeelsleutels zijn het kostenveroorzakingbeginsel en de werkbaarheid voor de leveranciers als leidraad gebruikt.
Vraag 16. Ziet u nog andere dan de hierboven genoemde vier situaties waarin de Raad verdeelsleutels moet voorstellen? Zo ja, graag uitleg over welke situaties u ziet en waarom hier een verdeelsleutel nodig is. Toerekening van kosten aan warmte c.q. koude 129. Op het moment dat bepaalde kosten niet direct toe te schrijven zijn aan de levering van warmte of de levering van koude, acht de Raad het redelijk dat een verdeelsleutel gebaseerd op het totaal aantal geleverde GJ aan warmte c.q. koude gebruikt wordt voor de
82
Een voorbeeld hiervan is wanneer de omzet als verdeelsleutel wordt gehanteerd. Deze kan immers van jaar tot jaar veranderen. 83 De goedkeurende accountantsverklaring is verplicht voor vergunninghoudende warmteleveranciers, in beginsel is dit niet noodzakelijk voor niet-vergunningsplichtige leveranciers.
47
Openbaar
Openbaar
juiste kostentoerekening. De levering van koude wordt namelijk niet gereguleerd via de Warmtewet. Echter, als bijvoorbeeld duidelijk is dat bepaalde leidingen slechts gebruikt worden voor koudelevering, mag voor deze kosten uiteraard geen toerekening door middel van de verdeelsleutel plaatsvinden. 130.
Ter illustratie, een warmteleverancier heeft een warmte/koudenet en de volgende gegevens: • € 5.000 aan (niet direct toe te rekenen) kosten • 6.000 GJ aan geleverde warmte • 4.000 GJ aan geleverde koude De kosten welke toegerekend mogen worden aan de levering van warmte = € 3.000.
131.
Uitleg: Het totaal geleverde aantal GJ via het warmte/koudenet is gelijk aan 6.000 + 4.000 is 10.000 GJ. De kosten per GJ zijn dus € 5.000 / 10.000 = € 0,50. Het deel van de kosten welke toegeschreven kan worden aan warmtelevering is vervolgens gelijk aan de kosten per GJ vermenigvuldigd met het aantal GJ warmte, wat resulteert in 6.000 x € 0,50 = € 3.000.
Vraag 17. Bent u het eens met deze verdeelsleutel? Zo nee, welke verdeelsleutel acht u in het geval van warmte/koudelevering redelijk? Motiveer uw antwoord. Toerekening van kosten aan verbruikers vs. andere aangeslotenen 132. In de situatie waarin een leverancier warmte levert aan zowel verbruikers gedefinieerd volgens de Warmtewet als aan verbruikers met een aansluiting groter dan 1.000 kW, zullen de kosten die niet direct toe te rekenen zijn aan een van de twee groepen via een verdeelsleutel verdeeld moeten worden. De Raad acht het redelijk dat de leveringsonafhankelijke kosten worden verdeeld op basis van de totale capaciteit van alle verbruikers in de groep. De leveringsafhankelijke kosten kunnen worden toegerekend op basis van het geleverd aantal GJ. 133.
Ter illustratie, een warmteleverancier heeft één warmtenet X waarmee hij warmte levert. Op zijn net zijn zowel verbruikers in de zin van de Warmtewet (groep A) als verbruikers met een aansluiting groter dan 1.000 kW verbonden (groep B). Verder zijn de volgende gegevens bekend: • € 3.000 aan (niet direct toe te rekenen) kosten • 50% van deze kosten zijn leveringsafhankelijk en 50% leveringsonafhankelijk • 4 verbruikers met aansluitingen: 30 kW, 90 kW, 600 kW en 1.200 kW • 3.000 GJ aan warmte geleverd aan groep A (≤ 1.000 kW) • 3.000 GJ aan warmte geleverd aan groep B (> 1.000 kW) De leveringonafhankelijke kosten (LOK) welke toegerekend mogen worden aan de levering van warmte aan de verbruikers in de zin van de Warmtewet= € 618.
48
Openbaar
Openbaar
De leveringsafhankelijke kosten (LAK) welke toegerekend mogen worden aan de levering van warmte aan de verbruikers in de zin van de Warmtewet= € 750. 134.
Uitleg LOK: De toerekening van leveringsonafhankelijke kosten geschiet op basis van de verdeelsleutel capaciteit. Hier volgen de stappen in de berekening: 1. De totale capaciteit van alle verbruikers tezamen is gelijk aan (30 + 90 + 600 + 1.200) = 1.920kW. 2. De totale LOK is 50% van de kosten: 50% van € 3.000 = € 1.500. 3. De LOK per eenheid capaciteit is dus gelijk aan € 1.500/1.920kW = € 0,78125. 4. De som van de capaciteit alleen binnen groep A is gelijk aan (30 + 90 + 600) = 720 kW, omdat de verbruiker met de 1.200 kW aansluiting in groep B valt. 5. Het deel van de LOK welke toegeschreven kan worden aan warmtelevering aan groep A is gelijk aan de LOK per eenheid capaciteit vermenigvuldigd met het aantal eenheden capaciteit in groep A. Ofwel, € 0,78125 x 720 kW = € 562,50.
135.
Uitleg LAK: De leveringsafhankelijke kosten worden toegerekend op basis van de hoeveelheid afgenomen warmte in GJ. De stappen in de berekening zijn: 1. De totale hoeveelheid geleverde warmte aan alle verbruikers tezamen is gelijk aan 3.000 + 3.000 = 6.000 GJ. 2. De totale LAK is 50% van de kosten: 50% van € 3.000 = € 1.500. 3. De LAK per eenheid GJ is dus gelijk aan € 1.500/6.000 GJ = € 0,25. 4. Het aantal GJ afgenomen door alleen groep A is, zoals gegeven, gelijk aan 3.000 GJ. 5. Het deel van de LAK welke toegeschreven kan worden aan warmtelevering aan groep A is gelijk aan de LAK per eenheid GJ vermenigvuldigd met het aantal GJ geleverd aan groep A. Ofwel, € 0,25 x 3.000 kW = € 750.
Vraag 18. Bent u het eens met deze verdeelsleutels? Zo nee, welke verdeelsleutels zijn volgens u redelijk? Motiveer uw antwoord. Toerekening van kosten aan een specifiek net 136. De warmteleverancier dient een redelijke prijs per warmtenet te bepalen. Dit betekent dat hij kosten, welke niet direct toe te schrijven zijn aan een net, via verdeelsleutels aan een bepaald warmtenet dient toe te schrijven. De kostenverdeelsleutel welke de Raad hierbij redelijk acht is het aantal geleverde GJ bij leveringafhankelijke kosten en de capaciteit van de aangeslotenen voor de leveringonafhankelijke kosten. 137.
Ter illustratie, een leverancier heeft twee warmtenetten, namelijk warmtenet X en Y. De volgende gegevens zijn bekend: • € 600 aan (niet direct toe te rekenen) leveringsonafhankelijke kosten • € 750 aan (niet direct toe te rekenen) leveringsafhankelijke kosten
49
Openbaar
Openbaar
• 2 verbruikers op warmtenet X met aansluitingen: 30 kW, 90 kW • 3 verbruikers op warmtenet Y met aansluitingen: 30 kW, 60 kW en 50 kW • 600 GJ aan warmte geleverd op warmtenet X • 2.400 GJ aan warmte geleverd op warmtenet Y De leveringonafhankelijke kosten (LOK) welke toegerekend mogen worden aan warmtenet X = € 240; en aan warmtenet Y = € 360. De leveringsafhankelijke kosten (LAK) welke toegerekend mogen worden aan warmtenet X = € 150 en aan warmtenet Y = € 600. 138.
Uitleg LOK verdeeld over warmtenet X en Y: De toerekening van leveringsonafhankelijke kosten aan warmtenet X geschiet op basis van de verdeelsleutel capaciteit. Hier volgen de stappen in de berekening: 1. De totale capaciteit van alle verbruikers tezamen is gelijk aan (30 + 90 + 30 + 60 + 90) = 300 kW. 2. De totale LOK is, gegeven, € 600. 3. De LOK per eenheid capaciteit is dus gelijk aan € 600/300kW = € 2. 4. De som van de capaciteit alleen op warmtenet X is gelijk aan (30 + 90) = 120 kW 5. Het deel van de LOK welke toegeschreven kan worden aan warmtelevering via warmtenet X is gelijk aan de LOK per eenheid capaciteit vermenigvuldigd met het aantal eenheden capaciteit op warmtenet X. Ofwel, € 2 x 120 kW = € 240. 6. De LOK welke toegeschreven wordt aan warmtenet B is daarom gelijk aan € 600 € 240 = € 360.
139.
Uitleg LAK verdeeld over warmtenet X en Y: De toerekening van leveringsafhankelijke kosten aan warmtenet X geschiet op basis van de verdeelsleutel geleverde GJ. Hier volgen de stappen in de berekening: 1. De totale hoeveelheid geleverde warmte aan alle verbruikers tezamen is gelijk aan 600 GJ + 2.400 GJ = 3.000 GJ. 2. De totale LAK is, gegeven, € 750. 3. De LAK per eenheid geleverde GJ is dus gelijk aan € 750/3000 GJ = € 0,25. 4. Het deel van de LAK welke toegeschreven kan worden aan warmtelevering via warmtenet X is gelijk aan de LAK per eenheid capaciteit vermenigvuldigd met het aantal geleverde GJ via warmtenet X. Ofwel, € 0,25 x 600 GJ = € 150. 5. De LAK welke toegeschreven wordt aan warmtenet Y is daarom gelijk aan € 750 - € 150 = € 600.
Vraag 19. Bent u het eens met deze verdeelsleutels? Zo nee, welke verdeelsleutels zijn volgens u redelijk? Motiveer uw antwoord. Toerekening van kosten aan verbruikerscategorieën
50
Openbaar
Openbaar
140.
De warmteleverancier dient de kosten, welke niet direct toe te schrijven zijn aan een categorie verbruikers, via een verdeelsleutel toe te rekenen aan de verschillende verbruikerscategorieën. De Raad acht het ook hier redelijk dat het aantal geleverde GJ de verdeelsleutel is bij leveringafhankelijke kosten en de capaciteit van de aangeslotenen bij de leveringonafhankelijke kosten.
141.
Ter illustratie, een leverancier heeft op één warmtenet vier verbruikers aangesloten. Twee verbruikers vallen in de verbruikerscategorie met de laatste capaciteit, welke we i noemen. De andere twee verbruikers vallen elk in één van de andere twee verbruikerscategorieen. Verder zijn de volgende gegevens bekend: • € 600 aan (niet direct toe te rekenen) leveringsonafhankelijke kosten • € 750 aan (niet direct toe te rekenen) leveringsafhankelijke kosten • De verbruiker in verbruikerscategorie i hebben aansluitingen 30 kW en 20 kW. • De verbruiker in verbruikerscategorie j en k heeft een aansluiting van respectievelijk 50 kW en 200 kW. • De verbruikers in verbruikerscategorie i hebben 300 GJ en 200 GJ aan warmte geleverd gekregen. • De verbruiker in verbruikerscategorie j en k hebben respectievelijk 1000 GJ en 1500 GJ aan warmte geleverd gekregen. De leveringonafhankelijke kosten (LOK) welke toegerekend mogen worden aan verbruikerscategorie i = € 100 ; aan verbruikerscategorie j = € 100 en aan verbruikerscategorie k = € 400. De leveringsafhankelijke kosten (LAK) welke toegerekend mogen worden aan verbruikerscategorie i = € 125; aan verbruikerscategorie j = € 250 en aan verbruikerscategorie k = € 375.
142.
Uitleg LOK verdeeld over verbruikerscategorieën i, j en k: De toerekening van leveringsonafhankelijke kosten aan een verbruikerscategorie geschiet op basis van de verdeelsleutel capaciteit. Hier volgen de stappen in de berekening: 7. De totale capaciteit van alle verbruikers tezamen is gelijk aan (30 + 20+ 500 + 200) = 300 kW. 8. De totale LOK is, gegeven, € 600. 9. De LOK per eenheid capaciteit is dus gelijk aan € 600/280kW = € 2. 10. De som van de capaciteit alleen binnen verbruikerscategorie i is gelijk aan 30 + 20 = 50 kW 11. Het deel van de LOK welke toegeschreven kan worden aan warmtelevering aan verbruikerscategorie i is gelijk aan de LOK per eenheid capaciteit vermenigvuldigd met het aantal eenheden capaciteit binnen deze verbruikerscategorie i. Ofwel, € 2 x 50 kW = € 100. 12. De LOK welke toegeschreven wordt aan verbruikerscategorieën j en k is gelijk aan € 2 x 50 kW = € 100 en € 2 x 200 kW = € 400.
51
Openbaar
Openbaar
143.
Uitleg LAK verdeeld over verbruikerscategorieën i, j en k: De toerekening van leveringsafhankelijke kosten aan warmtenet X geschiet op basis van de verdeelsleutel geleverde GJ. Hier volgen de stappen in de berekening: 6. De totale hoeveelheid geleverde warmte aan alle verbruikerscategorieën tezamen is gelijk aan 300 GJ + 200 GJ + 1000 GJ + 1.500 GJ = 3.000 GJ. 7. De totale LAK is, gegeven, € 750. 8. De LAK per eenheid geleverde GJ is dus gelijk aan € 750/3000 GJ = € 0,25. 9. De som van de geleverde GJ aan warmte alleen binnen verbruikerscategorie i is gelijk aan 300 + 200 = 500 GJ 10. Het deel van de LAK welke toegeschreven kan worden aan warmtelevering via verbruikerscategorie i is gelijk aan de LAK per eenheid geleverde GJ vermenigvuldigd met het aantal geleverde GJ aan deze verbruikerscategorie. Ofwel, € 0,25 x 500 GJ = € 125. 11. De LAK welke toegeschreven wordt aan verbruikerscategorieën j en k is gelijk aan € 0,25 x 1000 kW = € 250 en € 0,25 x 1500 kW = € 375.
Vraag 20. Bent u het eens met deze verdeelsleutels? Zo nee, welke verdeelsleutels zijn volgens u redelijk? Motiveer uw antwoord.
6.4 Redelijk rendement 144.
De redelijke prijs voor levering van warmte is inclusief een redelijk rendement. De elementen en wijze van berekenen van het redelijk rendement worden daarom ook in de beleidsregel opgenomen. Aangezien de kostenposten brutomarge en vermogenskostenvergoeding beide dienen ter dekking van de kosten van het aangetrokken vermogen (zie hiervoor randnummer 105), heeft de Raad ervoor gekozen om deze twee posten samen te voegen tot één leveringonafhankelijke kostenpost genaamd ‘vermogensvergoeding’. In navolging van de vaststelling van de redelijke prijs en de maximumprijs, wordt voor transport en levering dus één rendement berekend.
145.
In de wetsgeschiedenis van de Warmtewet wordt, wanneer het over het redelijk rendement gaat, steeds verwezen naar de bijlage bij het advies van de directeur van de Dienst Uitvoering en Toezicht Energie (hierna: directeur DTe), de rechtsvoorganger van de Raad, aan de Minister van Economische Zaken84. In dit advies stelt de directeur DTe voor om het redelijk rendement te definiëren als een vermogenskostenvergoeding en deze te berekenen op dezelfde wijze als geldt voor de elektriciteits- en gasnetbeheerders. Ook op andere plekken wordt aangeraden om ter bepaling van het toegestane redelijke rendement voor warmteleveranciers aansluiting te zoeken bij de door de Raad reeds gehanteerde systematiek voor de andere netwerksectoren 85. De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet
84 85
DTe, Advies kostengeoriënteerde regulering warmtemarkt, februari 2004. Kamerstukken II 2004-2005, 29048, nr. 9, p 17-18.
52
Openbaar
Openbaar
staan het netbeheerders immers ook toe om een redelijk rendement op het daadwerkelijk geïnvesteerde vermogen te behalen. Dit redelijke rendement is eveneens gedefinieerd als een vermogenskostenvergoeding. Naar analogie van de situatie bij de elektriciteits- en gasnetbeheerders zou het redelijk rendement voor een warmteleverancier dan een gewogen gemiddelde van de kostenvoet eigen vermogen en de kostenvoet vreemd vermogen zijn, oftewel een gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet (‘weighted average cost of capital’, hierna: WACC) 86. De WACC is uitgedrukt als een percentage van het geïnvesteerd vermogen (de boekwaarde van de activa). De WACC is gebaseerd op een efficiënt gefinancierde leverancier, waardoor de WACC voor iedere leverancier gelijk is 87. Hiermee wijkt de bepaling van de vermogenskosten af van de cost-plus methodiek, die uitgaat van werkelijke kosten die kunnen verschillen per net. De Raad baseert zich bij deze keuze op de verwijzing naar het eerder genoemde document van de directeur DTe waarin het redelijk rendement wordt gedefinieerd aan de hand van een specifieke methode, namelijk WACC en het CAPM. Inherent aan deze methode is de aanname van efficiënte financiering. Vraag 21. Bent u het eens met de keuze om een WACC te bepalen die van toepassing is op alle leveranciers? 146.
De elementen en daarmee de WACC zelf worden door de Raad periodiek herijkt. Dit doet de Raad vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid. Door de periodieke herijking kan hij immers rekening houden met de ontwikkelingen welke plaatsvinden op de kapitaalmarkt. De Raad zal voor deze periodieke herijking aansluiten bij de periodieke herijking van de WACC voor Energie en Gas, aangezien een aantal van de componenten van de WACC dan al berekend wordt.
Vraag 22. Bent u het eens met de keuze om de WACC periodiek te herijken gelijktijdig met de WACC van E en G? 147.
Het is van belang dat de Raad een WACC vaststelt die representatief wordt geacht voor de hoogte van de financieringskosten van de warmteleveranciers. Hiervoor heeft de Raad de ontwikkeling van individuele parameters in het (recente) verleden in ogenschouw genomen. De Raad acht het tot slot van belang om in de beleidsregel een transparante en stabiele, en daarmee voorspelbare, methodiek neer te leggen aan de hand waarvan de WACC wordt vastgesteld. Zoals de initiatiefnemers duidelijk hebben gemaakt, zal de Raad daarbij aansluiten bij de methodiek die hij reeds tien jaar hanteert bij de bepaling van de
86
De weging vindt plaats op basis van de zogenaamde “gearing”, welke is gedefinieerd als de mate waarin een onderneming is gefinancierd met vreemd vermogen, uitgedrukt als fractie van het totale vermogen. 87 De Raad doelt hierbij op de bepaling dat gelijkwaardigheid in de doelmatigheid van netbeheerders moet worden nagestreefd.
53
Openbaar
Openbaar
WACC voor de elektriciteit- en gasnetbeheerders 88. De Raad doelt in dit geval op het CAPM. Een korte beschrijving van dit model is opgenomen in Bijlage 1 van het eerder genoemde rapport van de directeur DTe en in Oxera (2009)89. 148.
Om de WACC te bepalen heeft Oxera een aantal uitgangspunten geformuleerd. De WACC is reëel en dus gecorrigeerd voor een inflatie van 1,6 tot 1,8%. Hierbij is het uitgangspunt dat de inflatie wordt meegenomen door middel van de (nominale) kosten. In het CAPM is gerekend met een risicovrije rente van 3,9 tot 4,2% en een equity risicopremie van 4 tot 6%. Deze percentages zijn onafhankelijk van de sector. De WACC houdt rekening met een gestandaardiseerde financieringsstructuur waarbij wordt uitgegaan van een aandeel vreemd vermogen van 40 tot 60% en een risicopremie voor vreemd vermogen 90 tot 160 basispunten. Oxera heeft in haar berekening rekening gehouden met de risico’s die zich voordoen in de warmtesector. Op basis van deze risico’s is een referentiegroep van bedrijven samengesteld waarvan beursgenoteerde gegevens beschikbaar zijn.
Vraag 23. Bent u het eens met de methode van de bepaling van het redelijk rendement? 149.
De regulering bij warmte wijkt af van die voor elektriciteits- en gasnetbeheerder doordat er sprake is van een maximumprijs. De mogelijke aftopping van de redelijke prijs door de maximumprijs introduceert een asymmetrisch risico. De Raad is van mening dat er gecorrigeerd moet worden voor het asymmetrisch risico dat de vermogensverschaffer loopt. Oxera (2009) geeft twee mogelijke instrumenten om voor dit risico te corrigeren door middel van • Een aangepaste samenstelling van de referentiegroep van bedrijven bij de toepassing van het CAPM. De referentiegroep bestaat uit een ondergrens die waarbij het asymmetrisch risico volledig wordt gemitigeerd door de mogelijkheid van subsidies en pooling, en de bovengrens van waarbij er sprake is van het volledige asymmetrisch risico. • Een real options model houdt specifiek rekening met de overstapmogelijkheid die de maximumprijs voor de consument introduceert. Afhankelijk van de hoogte en fluctuatie van de redelijke prijs en de maximumprijs kan worden berekend wat de kans is dat de redelijke prijs wordt afgetopt. Een uitgebreide beschrijving van dit model is opgenomen in de bijlage van Oxera (2009).
150.
Het real options model, dat nader wordt beschreven in Oxera (2009), is strikt methodologisch gezien de meest nauwkeurige wijze om het asymmetrisch risico te berekenen. Er zijn echter een aantal belangrijke praktische bezwaren. Ten eerste vergt het model uitgebreide data over de fluctuaties van de redelijke prijs en de maximumprijs die
88 89
Kamerstukken II 2004-2005, 29048, nr. 9, p. 17-18. DTe, Advies kostengeoriënteerde regulering warmtemarkt, februari 2004.
54
Openbaar
Openbaar
momenteel nog niet voorhanden is. Ten tweede vergt het berekenen van de optiewaarde een complex rekenkundig model. De Raad is van mening dat de real options methode vanwege deze praktische bezwaren vooralsnog niet bruikbaar is voor de warmtesector. Daarom kiest de Raad om voor het asymmetrisch risico te corrigeren middels een aangepaste referentiegroep van bedrijven. Eventueel kan in de toekomst bij een evaluatie van de beleidsregel er voor worden gekozen om alsnog de real options methode te gaan gebruiken. 151.
Meer informatie over de berekeningswijze en de referentiegroep van de WACC kan worden gevonden in het rapport van Oxera. De Raad verwijst hier kortheidshalve naar en beschouwt het rapport van Oxera als onderdeel van dit document.
Vraag 24. Bent u het eens met de keuze om te corrigeren voor het asymmetrisch risico, en met de wijze waarop hiervoor wordt gecorrigeerd? 152.
De Raad heeft met inachtneming van het voorgaande Oxera gevraagd om de WACC vast te stellen voor de warmteleveranciers. Uit het onderzoek van Oxera blijkt dat een reële WACC voor belasting tussen 5,1 en 7,6% redelijk is. De Raad stelt dat, gelet op de gebruikte referentiegroepen, de WACC binnen deze bandbreedte moet worden bepaald. De onderkant van de bandbreedte wordt bepaald door bedrijven die relatief minder gevoelig zijn voor vraagrisico en de bovenkant van de bandbreedte door bedrijven die relatief meer gevoelig zijn voor vraagrisico. De keuze om de WACC vervolgens exact te bepalen is afhankelijk van de invulling van de maximumprijs, de werking van het poolingmechanisme en eventuele subsidies. Deze maatregelen kunnen een mitigerende werking op het asymmetrisch risico hebben en vormen daarmee de onderbouwing om een hogere of lagere WACC vast te stellen.
153.
De Raad kan de exacte hoogte van de WACC (binnen deze bandbreedte) dus pas vast stellen als er meer duidelijkheid bestaat over de invulling van de maximumprijs, het pooling-mechanisme en eventuele subsidies voor warmtelevering. De Raad verwacht uiterlijk eind dit jaar over de benodigde informatie te beschikken. De Raad zal in maart 2010 bij de vaststelling van de beleidsregel de exacte hoogte van de WACC bekend maken.Het staat een leverancier uiteraard vrij een lager percentage dan dit door de Raad vast te stellen percentage te hanteren.
Vraag 25. Wat is uw mening over de hoogte van de WACC, zoals vastgesteld door Oxera?
55
Openbaar
Openbaar
Definities Afkorting AMvB: CAPM: beleidsregel: Benner, Bennink en Schepers (2009):
blokverwarmingnet: Cogas: directeur DTe: Eneco: Essent: GJ: IFRS: kW: leverancier: levering van warmte: LAK: LOK: LTO: maximumprijs:
Definitie Algemene maatregel van Bestuur Capital Asset Pricing Model de beleidsregels inzake de elementen en de wijze van berekening van de redelijke prijs J.H.B. Benner, D. Bennink, en B.L. Schepers, Cost drivers warmtelevering in Nederland: Inzicht in de belangrijkste cost drivers van warmteleveranciers in Nederland, Delft, september 2009, www.energiekamer.nl een kleinschalig warmtenet met minder dan 5.000 verbruikers Cogas Infra & Beheer B.V. de directeur van de Dienst Uitvoering en Toezicht Energie (de rechtsvoorganger van de Raad) Eneco Holding N.V. Essent B.V. GigaJoule International Financial Reporting Standards kilowatt een persoon die zich bezighoudt met de levering van warmte (artikel 1, onderdeel h, van de Warmtewet) de aflevering van warmte aan verbruikers (artikel 1, onderdeel e, van de Warmtewet) leveringsafhankelijke kosten leveringsonafhankelijke kosten LTO Glaskracht Nederland de prijs die een verbruiker van warmte maximaal gaat betalen voor zijn warmte.
Minister: MR: MW: niet-vergunningplichtige leveranciers: Nuon: ontwikkelaar:
Oxera: Oxera (2009):
Minister van Economische Zaken Ministeriële Regeling MegaWatt niet-vergunninghouders N.V. Nuon een persoon die een bouwproject ontwikkelt in een gebied waar de gebouwverwarming door middel van een warmtenet verzorgd wordt of zal worden (artikel 1, onderdeel f, van de Warmtewet) Oxera Consulting Ltd. Oxera, The Cost of Capital for Heat Distribution and
56
Openbaar
Openbaar
Afkorting producent: Purmerend: Raad: redelijke prijs:
representatieve organisatie:
Schepers & Valkengoed (2009) stadsverwarmingnet: SDEK: verbruiker:
verdeelsleutel: vergunninghouder: VEH: VOEG: VNG: VvE: WACC: warmte:
warmtenet:
Definitie Supply ,september 2009, www.energiekamer.nl een persoon die zich bezighoudt met de productie van warmte (artikel 1, onderdeel i, van de Warmtewet) Stadsverwarming Purmerend B.V. de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit Het op de jaarafrekening aangegeven, door de verbruiker te betalen bedrag dat bestaat uit een op de capaciteit gebaseerd (vast) bedrag en een op het feitelijk gebruik gebaseerde bedrag, welke bedragen zijn berekend op grond van de principes zoals die zijn vastgelegd in de conceptbeleidsregel een bij ministeriële regeling aangewezen rechtspersoon die de belangen vertegenwoordigt van producenten, leveranciers of verbruikers (artikel 1, onderdeel k, van de Warmtewet) B.L. Schepers en M.P.J. van Valkengoed, Warmte in Nederland, Delft, september 2009, www.energiekamer.nl een grootschalig warmtenet met meer dan 5.000 verbruikers Stichting Duurzame Energie Koepel een persoon die warmte afneemt van een warmtenet en een aansluiting heeft van maximaal 1000 kilowatt (artikel 1, onderdeel g, van de Warmtewet) de eenheid die als maatstaf geldt voor de toerekening van kosten aan verschillende kostensoorten de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 7 van de Warmtewet (artikel 1, onderdeel j, van de Warmtewet) Vereniging Eigen Huis VrijhandelsOrganisatie voor Elektriciteit en Gas Vereniging van Nederlandse Gemeenten vereniging van eigenaren gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet warm water of tapwater bestemd voor ruimteverwarming of -koeling, sanitaire doeleinden en huishoudelijk gebruik (artikel 1, onderdeel d, van de Warmtewet) Het geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van warmte, behoudens voor zover deze leidingen, installaties en hulpmiddelen zijn gelegen in een gebouw of werk van
57
Openbaar
Openbaar
Afkorting
Warmtewet:
Definitie een verbruiker of van een producent en strekken tot toeof afvoer van warmte ten behoeve van dat gebouw of werk (artikel 1, onderdeel c, van de Warmtewet) voorstel van wet van de leden Ten Hoopen en Samsom tot het stellen van regels omtrent de levering van warmte aan verbruikers (Kamerstukken I, 2007-2008, 29 048, letter A)
58
Openbaar
Openbaar
Bijlage 1. Overzicht consultatievragen 154.
Deze bijlage bevat een overzicht van de gestelde consultatievragen in dit document, inclusief de vindplaats van deze vraag.
Tabel 8: Consultatievragen en vindplaats Nr. Consultatievraag
Randnr.
1.
Bent u het eens met het standpunt van de Raad om de conceptbeleidsregel ook van toepassing te verklaren op niet-vergunningplichtige leveranciers? Motiveer uw antwoord.
52
2.
Wat is uw mening over het standpunt van de Raad dat het begrip levering van warmte de geïntegreerde dienst van levering en transport van warmte omvat?
53
3.
Bent u het eens met het standpunt van de Raad dat verbruikers aangesloten op collectieve warmtesystemen (blokverwarming) ook bescherming genieten van de Warmtewet? Motiveer uw antwoord.
56
4.
Wat vindt u van de constatering van de Raad dat de redelijke prijs per warmtenet geldt?
71
5.
Wat is uw mening over de conclusie dat de redelijke prijs uit een leveringsafhankelijk en een leveringsonafhankelijk deel moet bestaan?
78
6.
Wat is uw mening over het hanteren van het principe van kostenoriëntatie, zodat bijvoorbeeld alleen de kosten van levering (incl. transport) van warmte worden vergoed via de redelijke prijs? 88
7.
Wat is uw mening over het hanteren van het principe van kostenveroorzaking, zodat alleen de kosten van verbruikers volgens de Warmtewet worden vergoed via de redelijke prijs?
8.
Wat is uw mening over de noodzakelijkheid van de toetsing op de redelijkheid van de kosten? Wat vindt u van de wijze waarop de Raad deze toets wil gaan vormgeven?
9.
Wat is uw mening over deze gekozen verbruikerscategorieën en bijbehorende afbakening?
89 90
94
Wat is uw mening over het feit dat de frequentie en het moment van het vaststellen van de redelijke prijs bepaald wordt door de leverancier? Of vind u dat de redelijke prijs 10. minstens eenmaal per jaar berekend moet worden? Motiveer uw antwoord. 98 11.
Bent u het eens met de in tabel 6 opgesomde leveringsafhankelijke en leveringsonafhankelijke kosten? Waarom wel/niet?
111
12.
Wat is uw mening over het uitgangspunt van de Raad om bij het opstellen van de conceptbeleidsregel uit te gaan van een geïntegreerde warmteleverancier?
114
13.
Bent u het eens met bovenstaande keuze inzake de te gebruiken gegevens? Motiveer uw antwoord.
118
14.
Vind u dat de redelijke prijs gebaseerd moet blijven op gerealiseerde kostengegevens? Wat vindt u van de prognose optie? Welke voor- en nadelen ziet u van beide opties?
122
59
Openbaar
Openbaar
15.
Bent u het eens met de keuze van de Raad dat er waar mogelijk kostenverdeelsleutels voorgesteld moeten worden? Motiveer uw antwoord.
127
16.
Ziet u nog andere dan de hierboven genoemde vier situaties waarin de Raad verdeelsleutels moet voorstellen? Zo ja, graag uitleg over welke situaties u ziet en waarom hier een verdeelsleutel nodig is.
128
17.
Bent u het eens met deze verdeelsleutels? Zo nee, welke verdeelsleutels zijn volgens u redelijk? Motiveer uw antwoord.
131
18.
Bent u het eens met deze verdeelsleutels? Zo nee, welke verdeelsleutels zijn volgens u redelijk? Motiveer uw antwoord.
135
19.
Bent u het eens met deze verdeelsleutels? Zo nee, welke verdeelsleutels zijn volgens u redelijk? Motiveer uw antwoord.
139
Bent u het eens met deze verdeelsleutels? Zo nee, welke verdeelsleutels zijn volgens u 20. redelijk? Motiveer uw antwoord.
140
21.
Bent u het eens met de keuze om een WACC te bepalen die van toepassing is op alle leveranciers?
145
Bent u het eens met de keuze om de WACC periodiek te herijken gelijktijdig met de 22. WACCvan E en G ?
146
23.
148
Bent u het eens met de methode van de bepaling van het redelijk rendement?
Bent u het eens met de keuze om te corrigeren voor het asymmetrisch risico, en met 24. de wijze waarop hiervoor wordt gecorrigeerd?
151
25.
153
Wat is uw mening over de hoogte van de WACC, zoals vastgesteld door Oxera?
60
Openbaar
Openbaar
Bijlage 2. De conceptbeleidsregel De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, Gelet op de artikelen 2, derde lid, 5, eerste lid, 15, 17, 18 en 22 van de Warmtewet, alsmede gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht; Besluit: Artikel 1 Elementen van de redelijke prijs 1. De redelijke prijs is de som van een leveringsonafhankelijk deel en een leveringsafhankelijk deel. Het leveringsonafhankelijke deel en het leveringsafhankelijke deel zijn een vergoeding voor de leveringsonafhankelijke respectievelijk de leveringsafhankelijke kosten die redelijkerwijs per warmtenet kunnen worden toegerekend aan de levering van warmte. 2. Leveringsonafhankelijke kosten zijn kosten voor: a. afschrijvingen; b. de verwerving van vreemd en eigen vermogen (vermogensvergoeding). Deze vermogensvergoeding bedraagt XX% van de boekwaarde van de vaste activa; c. de inkoop van warmte voor zover het vaste kosten betreft; d. onderhoud en beheer; e. administratie; f. overhead; g. innovatie, onderzoek en ontwikkeling. 3. Ontvangen subsidies die verband houden met de levering van warmte worden op de leveringsonafhankelijke kosten in mindering gebracht. 4. Verliezen uit eerdere jaren mogen aan de leveringsonafhankelijke kosten worden toegevoegd, mits deze verliezen niet reeds op enigerlei wijze zijn gecompenseerd. 5. Leveringsafhankelijke kosten zijn kosten voor: a. de inkoop van warmte voor zover het variabele kosten betreft; b. bijstookfaciliteiten en buffering van warmte. 6. Bij de toerekening van zowel de leveringsonafhankelijke als de leveringsafhankelijke kosten wordt onderscheid gemaakt in drie verbruikerscategorieën: a. verbruikers met een aansluiting van 0 tot en met 35 kilowatt; b. verbruikers met een aansluiting van 36 tot en met 150 kilowatt; c. verbruikers met een aansluiting van 151 tot en met 1.000 kilowatt. 7. Zowel de leveringsonafhankelijke als de leveringsafhankelijke kosten worden toegerekend aan de levering van warmte op grond van algemeen aanvaarde bedrijfseconomische principes. Voor zover deze kosten niet rechtstreeks aan de levering van warmte kunnen
61
Openbaar
Openbaar
worden toegerekend worden de volgende verdeelsleutels gehanteerd. Indien sprake is van: a. levering van warmte alsmede levering van koude geldt als verdeelsleutel het aantal GJ; b. verbruikers met een aansluiting tot en met 1.000 kilowatt alsmede verbruikers met een grotere aansluiting geldt als verdeelsleutel het aantal GJ voor wat betreft de leveringsafhankelijke kosten en de capaciteit van aansluitingen voor wat betreft de leveringsonafhankelijke kosten; c. meerdere warmtenetten geldt als verdeelsleutel het aantal GJ voor wat betreft de leveringsafhankelijke kosten en de capaciteit van aansluitingen voor wat betreft de leveringsonafhankelijke kosten; d. meerdere verbruikerscategorieën geldt als verdeelsleutel het aantal GJ voor wat betreft de leveringsafhankelijke kosten en de capaciteit van aansluitingen voor wat betreft de leveringsonafhankelijke kosten; 8. Verbeurde dwangsommen en opgelegde strafrechtelijke boetes zijn geen kosten die kunnen worden toegerekend aan de levering van warmte. Artikel 2 Wijze van berekenen van de redelijke prijs 1. De redelijke prijs wordt per verbruikerscategorie en per warmtenet berekend volgens de formule
RPt ,i , j ,v = LODt ,i , j + LADt ,i , j ,v Waarbij
RPt ,i ,v LODt ,i , j LADt ,i , j
de redelijke prijs in periode t op warmtenet i van een verbruiker binnen verbruikerscategorie j met een verbruik v (in GJ) uitgedrukt in euro is; het leveringsonafhankelijke deel van de redelijke prijs van warmtenet i in periode t voor een verbruiker binnen verbruikerscategorie j uitgedrukt in euro is; het leveringsafhankelijke deel van de redelijke prijs in periode t voor een verbruiker met een verbruik v (in GJ) binnen verbruikerscategorie j van warmtenet i uitgedrukt in euro per GJ is.
2. Het leveringsonafhankelijke deel van de redelijke prijs wordt vastgesteld volgens de formule
LODt ,i, j =
LOKt ,i, j As,i, j
waarbij
LOK t ,i , j At ,i
de leveringsonafhankelijke kosten in periode t van warmtenet i met verbruikerscategorie j in euro is; het totale aantal verbruikers binnen verbruikerscategorie j drie maanden vòòr aanvang van periode t (hier: tijdstip s) van warmtenet i is.
62
Openbaar
Openbaar
3. De in het vorige lid bedoelde leveringsonafhankelijke kosten worden vastgesteld volgens de formule
LOK t ,i , j = LOopex s1,i , j + viws 2 ,i , j + afs s1,i , j + X s1,i , j − subs1,i , j + BW s1,i , j ⋅ WACC Waarbij
LOK t ,i , j LOopexs1,i , j
viws 2,i , j
afss1,i , j BWs1,i X t ,i , j subt ,i , j WACC s1t s2t
de leveringsonafhankelijke kosten in periode t van warmtenet i met verbruikerscategorie j in euro is; de leveringsonafhankelijke operationele kosten in periode s1 van warmtenet i met verbruikerscategorie j in euro is. Dit zijn kosten voor onderhoud en beheer, administratie, overhead, innovatie, onderzoek en ontwikkeling; de vaste inkoopkosten voor warmte in periode s2 van warmtenet i met verbruikerscategorie j in euro is; de afschrijvingen van de activa in periode s1 van warmtenet i met verbruikerscategorie j in euro is; de boekwaarde aan het eind van periode s1 van de activa van warmtenet i in euro is; het onverrekende verlies van de jaren voorafgaand aan periode t van warmtenet i toegerekend aan verbruikerscategorie j in euro is; de ontvangen subsidie in periode t voor warmtenet i toegerekend aan verbruikerscategorie j in euro is; de procentuele vermogensvergoeding is; de periode binnen het laatst vastgestelde boekjaar van gelijke lengte en begindatum als periode t; Het moment van laatst overeengekomen inkoopprijs tot maximaal 6 maanden voor aanvang van periode t.
4. Het leveringsafhankelijke deel van de redelijke prijs wordt berekend volgens de formule
LADt,i, j,v =
LAKs,i, j Vt,i, j
⋅ vt,i. j
Waarbij
LAK s ,i , j Vt ,i , j vt ,i , j
de leveringsafhankelijke kosten in een periode s binnen het laatst vastgestelde boekjaar van warmtenet i met verbruikerscategorie j in euro is. Dit zijn de variabele inkoopkosten voor warmte en de bijstook- en bufferingskosten; het totale verwachte verbruik in periode t van alle verbruikers binnen verbruikerscategorie j op warmtenet i uitgedrukt in GJ is. het werkelijke verbruik v van een verbruiker binnen verbruikerscategorie j in periode t op warmtenet i uitgedrukt in GJ is.
Artikel 3 Inwerkingtreding Dit besluit treedt na publicatie in werking op het tijdstip waarop de Warmtewet in werking
63
Openbaar
Openbaar
treedt. Artikel 4 Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als: “Beleidsregel NMa redelijke prijs Warmtewet”. Dit besluit zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag,
De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,
P. Kalbfleisch
F.J.H. Don
J.Th.A. de Keijzer
Toelichting: Algemeen Ingevolge de artikelen 2, derde lid, en 5, eerste lid, van de Warmtewet (hierna: de wet), dienen leveranciers een redelijke prijs te hanteren voor de levering van warmte. Deze prijs die gebaseerd is op de aan de levering van warmte redelijkerwijs toe te rekenen kosten stellen de leveranciers zelf vast. De leverancier wijzigt de redelijke prijs indien hij daartoe aanleiding ziet. In ieder geval dient de redelijke prijs te allen tijde in overeenstemming te zijn met de wet. De kans bestaat dat leveranciers het begrip ‘redelijke prijs’ op verschillende manieren interpreteren. Dit komt de transparantie en de prijsstelling van warmte niet ten goede. De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de Raad) geeft invulling aan zijn opdracht om een beleidsregel vast te stellen met betrekking tot de elementen en wijze van berekening van de redelijke prijs die een vergunninghouder in rekening dient te brengen bij zijn verbruikers. Deze beleidsregel is daarnaast ook van toepassing op leveranciers die zonder vergunning warmte leveren aan verbruikers. Deze leveranciers moeten ingevolge artikel 2, derde lid, van de wet immers ook tegen redelijke prijzen en voorwaarden warmte leveren aan verbruikers op hun warmtenetten. Toepassing van deze beleidsregel leidt tot een redelijke prijs voor de levering van warmte. De Raad kan in een voorkomend geval al dan niet op verzoek van een verbruiker gebruik maken van zijn
64
Openbaar
Openbaar
bevoegdheid tot het geven van een bindende aanwijzing of een last onder dwangsom (Kamerstukken II, 2005/06, 29048, nr. 15, p. 12), indien een leverancier een andere invulling geeft aan hetgeen de Raad in deze beleidsregel heeft opgenomen. Voorts kan een verbruiker of een ontwikkelaar bij de Raad jegens een leverancier een klacht indienen als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Warmtewet. Deze beleidsregel kan in het kader van deze procedures een rol spelen. Begrippen die in deze beleidsregel worden gehanteerd sluiten aan bij de begripsbepalingen die worden gehanteerd in de wet. Toelichting artikelsgewijs
Artikel 1, eerste lid Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van de wet moet onder de ‘levering van warmte’ worden verstaan het (fysiek) afleveren van warmte alsmede het transport van warmte (Kamerstukken II, 2003/04, 29048, nr. 4, p. 12, Kamerstukken II, 2004/05, 29048, nr. 9, p. 45 en Kamerstukken II, 2005/06, 29048, nr. 15, p. 9). Er is sprake van een geïntegreerde dienst van levering van warmte en transport, in tegenstelling tot de situatie bij gas en elektriciteit waar levering en transport gescheiden zijn. De kosten die vallen onder het ‘leveringsonafhankelijke deel’ zijn ter dekking van de kosten die geen verband houden met een door een verbruiker afgenomen en gemeten hoeveelheid warmte. Deze kosten zijn dus te vergelijken met vaste kosten die een leverancier altijd maakt ongeacht het verbruik van warmte. Onder het ‘leveringsafhankelijk deel’ valt het gedeelte van de redelijke prijs ter dekking van de kosten die wel verband houden met de door een verbruiker afgenomen en gemeten hoeveelheid warmte. Deze kosten zijn te vergelijken met variabele kosten en bestaan alleen wanneer er daadwerkelijk warmte van het warmtenet wordt afgenomen. De Raad hanteert als uitgangpunt dat de door de leverancier redelijkerwijs gemaakte kosten per warmtenet voor de levering van warmte worden vergoed in de redelijke prijs op basis van het kostenveroorzakingsbeginsel. Het is een leverancier nimmer toegestaan om een hogere prijs dan de redelijke prijs in rekening te brengen. Bij de beoordeling welke kosten toerekenbaar zijn aan de levering van warmte, moet met dit uitgangspunt uitdrukkelijk rekening worden gehouden. De leverancier moet de redelijke prijs baseren op de kosten die rechtstreeks verband houden met de levering van warmte. Dit duidt op een causaal verband tussen kosten en warmtelevering. Er is sprake van een ‘cost plus’ benadering. Deze benadering wordt gezien als een vorm van kostengeoriënteerde regulering. Bij het bepalen van de redelijke prijs is dan ook sprake van kostenoriëntatie waarbij kosten (inclusief een redelijk rendement) worden gedekt die betrekking hebben op de levering van warmte. Naar het oordeel van de Raad dienen de leveringsonafhankelijke kosten en de leveringsafhankelijke kosten wat betreft de hoogte eveneens redelijk te zijn. De redelijkheid van de hoogte van de kosten kan de leverancier aantonen door het overleggen van een goedkeurende accountantsverklaring. Uit dit artikel volgt voorts dat de leverancier de kosten die kunnen worden toegerekend aan de levering van warmte (en de daarop gebaseerde ‘redelijke prijs’) dient te bepalen per warmtenet. Leveranciers kunnen over meerdere warmtenetten beschikken. Het begrip
65
Openbaar
Openbaar
‘warmtenet’ is gedefinieerd in artikel 1, aanhef en onder c, van de Warmtewet. De Raad sluit aan bij de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II, 2006/07, 29048, nr. 20, p. 19, Kamerstukken II, 2007/08, 29048, nr. 24, p. 12 en Kamerstukken II, 2007/08, nr. 40, p. 3) waaruit kan worden opgemaakt dat de redelijke prijs per warmtenet geldt en niet per portfolio van een leverancier. De belangrijkste redenen hiervoor zijn dat warmtenetten lokale netten zijn en dat door een prijs per warmtenet te bepalen er ten behoeve van verbruikers meer transparantie wordt bereikt hetgeen ook het toezicht door de Raad effectiever en eenvoudiger maakt. Bovendien zal door het bepalen van een redelijke prijs per warmtenet het voor een leverancier mogelijk worden om op basis van artikel 43 van de wet verlieslatende warmtenetten te compenseren met winstgevende warmtenetten binnen zijn portfolio. Indien de redelijke prijs per porfolio zou gelden zou artikel 43 géén toepassing kunnen vinden. Voor de goede orde wordt erop gewezen dat de begrippen ‘warmtenet’ en ‘warmteproject’ synoniemen zijn van elkaar , aldus de initiatiefnemers (Kamerstukken II, 2006/07, 29048, nr. 20, p. 18 en Kamerstukken II, 2007/08, 29048, nr. 24, p. 12). De Raad heeft gekozen voor een limitatieve opsomming van verschillende kostensoorten met een hoog abstractieniveau. Naar het oordeel van de Raad verhoogt een limitatieve opsomming de transparantie en rechtszekerheid aangezien het voor zowel leveranciers als verbruikers duidelijk is welke kosten in de redelijke prijs verdisconteerd mogen worden. Voorts zorgt de keuze voor een hoog abstractieniveau voor een zekere robuustheid voor de toekomst en wordt daarmee voorkomen dat de opsomming van kostensoorten steeds moet worden aangepast bij gewijzigde omstandigheden. Voor de totstandkoming van de opsomming van kostensoorten is marktonderzoek verricht door een onafhankelijk adviesbureau90. Artikel 1, tweede lid Onder de kosten voor afschrijvingen dienen te worden begrepen de kosten van alle afschrijvingen van de vaste activa zoals het warmtenet en gebouwen en terreinen die ten behoeve van de levering van warmte worden gebruikt. Zo zullen bijvoorbeeld ook de afschrijvingslasten van hulpketels en andere middelen die onderdeel uit maken van het warmtenet onder deze kosten vallen. Onder de kosten voor verwerving van vreemd en eigen vermogen (vermogensvergoeding) wordt naar het oordeel van de Raad het volgende verstaan. Net als de verschaffers van vreemd vermogen eisen de verschaffers van eigen vermogen (aandeelhouders) een redelijk rendement van de leverancier voor het ter beschikking stellen van hun vermogen. De leverancier heeft het vreemd en eigen vermogen onder andere nodig om de noodzakelijke investeringen in zijn warmtenet te kunnen bekostigen. Uit de wetsgeschiedenis 90
J.H.B. Benner, D. Bennink en B.L. Schepers, Cost drivers warmtelevering in Nederland: Inzicht in de belangrijkste cost drivers van warmteleveranciers in Nederland, Delft, september 2009, www.energiekamer.nl.
66
Openbaar
Openbaar
(Kamerstukken II, 2002/03, 29048, nr. 3, p. 21) volgt dat vermogenskosten in de zin van een redelijk rendement onderdeel uitmaakt van de redelijke prijs die een leverancier in rekening brengt aan verbruikers op zijn warmtenet. Het redelijk rendement betreft de vermogenskostenvergoeding, de WACC (weighted avarage cost of capital, ook wel: gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet). De Raad acht het van groot belang dat de WACC door leveranciers op het juiste niveau wordt vastgesteld. Een te hoge WACC leidt ertoe dat leveranciers een hoger dan redelijk rendement behalen, waardoor verbruikers te veel betalen voor de geleverde diensten. Een te lage WACC leidt ertoe dat leveranciers een lager dan redelijk rendement behalen. Hierdoor zijn vermogensverschaffers onvoldoende bereid om kapitaal ter beschikking te stellen voor investeringen in het warmtenet. Noodzakelijke investeringen en daarmee de leveringszekerheid van warmte kunnen daardoor in het gedrang komen. Daarnaast acht de Raad het van belang om in deze beleidsregel een transparante, stabiele en daarmee voorspelbare methodiek op te nemen aan de hand waarvan leveranciers voor hun warmtenetten de WACC en daarmee het redelijk rendement op leveranciersniveau te kunnen bepalen. Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II, 2004/05, 29048, nr. 9, p. 17-18) blijkt dat leveranciers bij de berekening van het redelijk rendement kunnen uitgaan van een methodiek die de Raad reeds 10 jaar hanteert bij de bepaling van de WACC voor de elektriciteits- en gastransportnetbeheerders. Door de wetgever is gewezen op het Capital Asset Pricing Model (CAPM) dat de Raad hanteert bij het bepalen van het redelijk rendement voor genoemde netbeheerders. Ook in andere sectoren, zoals het Loodswezen, wordt met het CAPM gewerkt om het redelijk rendement te bepalen. De vermogenskostenvergoeding zal door de leverancier worden bepaald aan de hand van het WACC-percentage dat in deze beleidsregel is opgenomen. Dit WACCpercentage is vastgesteld op basis van onderzoek door Oxera. De WACC ligt naar verwachting tussen 5,1 en 7,6 % (bandbreedte op basis van het rapport van Oxera91). De bepaling van de WACC binnen deze bandbreedte kan worden gedaan zodra aanvullende informatie beschikbaar is over de maximumprijs, het pooling-mechanisme en de subsidieregeling. Dit percentage is gebaseerd op een aantal veronderstellingen. De WACC is reëel en dus gecorrigeerd door inflatie. De WACC houdt rekening met een gestandaardiseerde financieringsstructuur waarbij wordt uitgegaan waarbij wordt uitgegaan van een aandeel vreemd vermogen van 40 tot 60%. In het CAPM is gerekend met een risicovrije rente van 3,9 tot 4,2% en een equity risicopremie van 4,0 tot 6,0%. Oxera heeft in haar berekening rekening gehouden met de risico’s die zich voordoen in de warmtesector. Op basis van deze risico’s is een referentiegroep van bedrijven samengesteld waarvan beursgenoteerde gegevens beschikbaar zijn. De elementen en daarmee de WACC zelf worden door de Raad periodiek herijkt. De Raad zal voor deze periodieke herijking aansluiten bij de periodieke herijking van de WACC voor elektriciteit en gas, aangezien een aantal componenten van de WACC dan al berekend worden. 91
Oxera, The cost of capital for heat distribution and supply, September 2009, www.energiekamer.nl.
67
Openbaar
Openbaar
Onder de kosten van onderhoud en beheer verstaat de Raad loon- en materiaalkosten die samenhangen met het beheer en het onderhoud van het warmtenet. Onder de inkoopkosten vallen alle kosten die samenhangen met de inkoop van warmte, inclusief de warmteverliezen en de energiebelasting, voor zover deze inkoopkosten niet vallen onder de leveringsafhankelijke inkoopkosten. Inkoopkosten zijn deels te beschouwen als leveringsonafhankelijke kosten en deels te beschouwen als leveringsafhankelijke kosten. In de praktijk kan een deel van de inkoopkosten ook leveringsonafhankelijk zijn, bijvoorbeeld omdat er een vaste bijdrage contractueel tussen een producent en een leverancier is vastgelegd. Met betrekking tot de productie van warmte gaat de Raad uit van een separate producent, welke niet geïntegreerd is met de warmteleverancier. Om deze reden is gekozen om te spreken van de kosten voor “inkoop van warmte”. Hieronder vallen alle kosten die een warmteleverancier maakt ten aanzien van het verkrijgen van de warmte. Ook bij warmteleveranciers waarbij de producent en de leverancier onderdeel van hetzelfde bedrijf zijn, zal deze kostensoort gespecificeerd worden in de boekhouding; er is namelijk sprake van interne inkoop. Dat betekent dat ook in dit geval de kosten voor “inkoop van warmte” eenduidig te herleiden zijn uit de boekhouding van de leverancier. Vanzelfsprekend zal de Raad de redelijkheid van de inkoopkosten toetsen, waarbij rekening gehouden zal worden met de verschillende productievormen. Uitgangspunt van deze toets is dat als een leverancier diensten betrekt van groepsmaatschappijen, zoals de producent, deze diensten zijn gewaardeerd op basis van reële prijzen, tarieven en voorwaarden. Hiervan wordt geacht sprake te zijn indien: • De leverancier de bedoelde goederen of diensten heeft afgenomen tegen dezelfde of vergelijkbare prijzen, tarieven en voorwaarden als die zijn gehanteerd voor andere groepsmaatschappijen; • De omvang van de interne verrekeningen die de leverancier verantwoordt uit hoofde van de levering van de goederen en/of diensten door groepsmaatschappijen, in verhouding is met de mate waarin de leverancier de goederen of diensten van de leverende groepsmaatschappij heeft afgenomen; en • De prijzen en tarieven die door de leverende groepsmaatschappij aan de leverancier in rekening zijn gebracht voor de levering van goederen of diensten zijn gebaseerd op de werkelijk daaraan toe te rekenen kosten, eventueel verhoogd met een naar redelijkheid en billijkheid vastgestelde marge die niet wezenlijk uitgaat boven een marge die in het handelsverkeer gebruikelijk is voor desbetreffende goederen of diensten. Onder de administratiekosten vallen de kosten voor dataverwerking, boekhouding, contractregistratie e.d. Onder de post overhead vallen de kosten voor de back office (facturering, call-centre), verkoop, asset management, directie, lokale heffingen, verzekeringen, etc. Artikel 1, derde lid In dit artikel is bepaald dat subsidies die een leverancier ontvangt voor het leveren van warmte in mindering moeten worden gebracht op de leveringsonafhankelijke kosten. De reden hiervoor is dat kosten van een leverancier niet dubbel worden vergoed, namelijk via een
68
Openbaar
Openbaar
subsidie alsmede via een kostendekkende redelijke prijs. Artikel 1, vierde lid Naast de mogelijkheid tot pooling (ingevolge artikel 43 van de wet), staat deze beleidsregel verliesverrekening over meerdere jaren toe. Het is hiermee mogelijk om verliezen uit eerdere jaren te verrekenen in de redelijke prijzen in latere jaren, mits deze verliezen niet reeds op andere wijze zijn gedekt (bijvoorbeeld via pooling of subsidies). Deze bedragen van de verliesverrekening worden beschouwd als leveringsonafhankelijke kosten. De Raad zal toezien op een juiste verrekening van verliezen via deze systematiek. Artikel 1, vijfde lid Onder inkoopkosten van warmte, voor zover het variabele kosten betreft, wordt verstaan het gedeelte van de inkoopkosten dat niet valt onder de leveringsonafhankelijke inkoopkosten. Deze inkoopkosten zijn gerelateerd aan de brandstofkosten die door een producent worden doorberekend. De kosten voor bijstookfaciliteiten en buffering hebben betrekking op ondersteunende faciliteiten in het warmtenet, waaronder hulpketels ten behoeve van het transport van warmte door een leverancier. Indien deze installaties behoren tot een producent en bedoeld zijn voor de productie van warmte als zodanig, dan vallen deze installaties niet meer onder het warmtenet en mogen deze kosten niet worden toegerekend aan de levering van warmte. Artikel 1, zesde lid Binnen de definitie ‘verbruiker’ als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van de wet, acht de Raad ruimte om groepen van verbruikers te kunnen onderscheiden op basis van objectieve kostenverschillen, aangezien binnen de grens van 1000 kW naar verwachting niet alleen huishoudens maar ook kantoorpanden en zakelijke klanten vallen (zie ook: Kamerstukken II, 2004/05, 29048, nr. 9, p. 18).Om zeker te zijn dat bijvoorbeeld huishoudens niet betalen voor verbruikers met een ander kostenprofiel, heeft de Raad besloten om binnen de definitie ‘verbruiker’ drie verbruikerscategorieën te onderscheiden. Er is gekozen voor een categorisering op basis van de capaciteit (in kilowatt) op het warmtenet en niet op basis van verbruik van warmte in GJ, aangezien dit jaarlijkse verschuivingen van verbruikers van de ene naar de andere categorie kan opleveren. De grootte van de aansluiting, ook wel de capaciteit, ligt in de tijd vast. Bovendien is de ervaring vanuit de regulering van elektriciteit en gas dat de grootte van een aansluiting een juiste kostenveroorzaker is voor de transportkosten van een verbruiker. Tevens sluit het aan bij de wet, waar in de definitie van ‘verbruiker’ wordt uitgegaan van de grootte van een aansluiting (in kW) in plaats van het verbruik (in GJ). Voor de afbakening van de categorieën is aansluiting gezocht bij de reeds bestaande indeling van afnemers van distributie van gas en de door leveranciers van warmte nu reeds gehanteerde indeling van verbruikers op een warmtenet. Artikel 1, zevende lid
69
Openbaar
Openbaar
In dit artikel is bepaald op welke wijze de kosten moeten worden toegerekend. Deze toerekening moet plaatsvinden op basis van algemeen aanvaarde bedrijfseconomische principes. De leverancier heeft een bepaalde keuzevrijheid op welke wijze hij kosten toerekent, mits de gebruikte rekenmethode maar bedrijfseconomisch verantwoord is. Bij het vaststellen van de kosten, al dan niet via kostentoerekening door middel van verdeelsleutels, dient aansluiting te worden gezocht bij de in Nederland gangbare algemeen aanvaarde grondslagen voor de financiële verslaggeving of bij de IFRS. Het is daarbij verder van belang om de volgende spelregels in acht te nemen: • Integraliteit. Het vereiste van integraliteit houdt in dat alle kosten van productiemiddelen die voor warmtelevering worden gemaakt, daaraan daadwerkelijk worden toegerekend en dat deze toerekening plaatsvindt volgens aanvaardbare bedrijfseconomische principes. Ter voorkoming van ongeoorloofde kruissubsidiëring is bepaald dat het niet is toegestaan kosten van andere productiemiddelen die niet worden aangewend voor warmtelevering, aan de warmtelevering toe te rekenen. Er dient derhalve sprake te zijn van een zuivere splitsing of allocatie van kosten tussen warmtelevering en niet-warmtelevering. De kosten dienen daarbij zo veel als mogelijk rechtstreeks te worden toegerekend aan de levering van warmte aan verbruikers in de zin van de wet. Het gaat hier dus om het principe van kostenoriëntatie, zoals de Raad dat heeft beschreven in paragraaf 5.2. • Proportionaliteit. Het vereiste van proportionaliteit ten aanzien van de principes in het toerekeningsysteem houdt kort gezegd in dat de kosten dienen te worden toegerekend in verhouding tot het gebruik van de productiefactoren voor warmtelevering en nietwarmtelevering-activiteiten. De kosten van productiemiddelen die gedeeltelijk voor warmtelevering en gedeeltelijk voor andere activiteiten worden aangewend, worden dus toegerekend in overeenstemming met het daadwerkelijke gebruik van die productiemiddelen voor de warmteactiviteiten. Dit vereiste sluit aan bij het kostenveroorzakingbeginsel dat de Raad heeft toegelicht in paragraaf 5.2. • Marktconformiteit. Het vereiste van marktconformiteit betekent in deze context dat de toerekening geschiedt volgens daarvoor gangbare normen van bedrijfsadministratie. Een vergoeding voor leveranties binnen het concern (mede gelet op het potentiële gezamenlijk gebruik van productiemiddelen voor warmtelevering en andere activiteiten) dient derhalve in overeenstemming te zijn wat daarvoor in de markt gebruikelijk is, inclusief de doorberekende vermogenskostenvergoeding. Het systeem dient aldus een marktconforme toerekening van de kosten van zowel eigen als vreemd vermogen te garanderen. Tevens vloeit hieruit voort dat eventuele (netto) opbrengsten van de warmtelevering gerelateerde activiteiten als opbrengsten dienen te worden meegenomen bij het vaststellen van de redelijke prijs en voorwaarden. • Bestendigheid. Het vereiste van bestendigheid ten aanzien van de principes in het toerekeningsysteem heeft tot doel te borgen dat de gekozen verdeelsleutels zodanig worden geselecteerd en gehanteerd dat dit leidt tot een bestendige gedragslijn voor de leverancier. Dit betekent dat het niet is toegestaan om zonder enige motivatie te
70
Openbaar
Openbaar
wisselen van verdeelsleutel(s). Vanzelfsprekend is het wel mogelijk dat de omvang van de verdeelsleutel van jaar tot jaar kan wijzigen (vb: omzet als verdeelsleutel). Artikel 2 De daadwerkelijke berekening van de redelijke prijs vindt plaats via een omslagstelsel op basis van de in artikel 1, zesde lid, van deze beleidsregel vermelde verbruikerscategorieën. De wijze van berekening van de redelijke prijs vindt plaats aan de hand van deze categorieën. Voor de berekening van de redelijke prijs zijn zowel kostengegevens per warmtenet alsmede gegevens over het aantal verbruikers, hun benodigde capaciteit (de grootte van de aansluiting) en de (ingeschatte) afnamevolumes per verbruiker nodig. Per gegevenselement acht de Raad het gebruik van de meest recente, gerealiseerde en definitief vastgestelde gegevens uit het verleden het meest representatief. Deze keuze van de Raad sluit aan bij de reeds bestaande reguleringssystematiek inzake transporttarieven elektriciteit en gas. Voor de kostgegevens en de gegevens over afnameformules per verbruiker hanteert de Raad als uitgangspunt dat hiervoor gegevens uit het laatste vastgestelde boekjaar gebruikt worden waarvoor in beginsel een goedkeurende accountantsverklaring is afgegeven. De leveringsafhankelijke kosten worden omgeslagen over het totale verbruik in GJ; de leveringsonafhankelijke kosten worden via een deling op het aantal verbruikers op het warmtenet omgeslagen.
71
Openbaar
Openbaar
Bijlage 3. De redelijke prijs in rekentechnische formules Redelijke prijs: (1)
RPt ,i , j ,v = LODt ,i , j + LADt ,i , j ,v
Waarbij
RPt ,i ,v LODt ,i , j LADt ,i , j
de redelijke prijs in periode t op warmtenet i van een verbruiker binnen verbruikerscategorie j met een verbruik v (in GJ) uitgedrukt in euro is; het leveringsonafhankelijk deel van de redelijke prijs van warmtenet i in periode t voor een verbruiker binnen verbruikerscategorie j uitgedrukt in euro is; het leveringsafhankelijke deel van de redelijke prijs in periode t voor een verbruiker met een verbruik v (in GJ) binnen verbruikerscategorie j van warmtenet i uitgedrukt in euro per GJ is.
Leveringsonafhankelijke deel van de redelijke prijs: (2)
LODt ,i, j =
LOKt ,i, j As,i, j
waarbij
LOK t ,i , j At ,i
(3)
de leveringsonafhankelijke kosten in periode t van warmtenet i met verbruikerscategorie j in euro is; het totale aantal verbruikers binnen verbruikerscategorie j drie maanden vòòr aanvang van periode t (hier: tijdstip s) van warmtenet i is.
LOK t ,i , j = LOopex s1,i , j + viws 2 ,i , j + afs s1,i , j + X s1,i , j − subs1,i , j + BW s1,i , j ⋅ WACC
Waarbij
LOK t ,i , j LOopexs1,i , j
viws 2,i , j afss1,i , j BWs1,i
de leveringsonafhankelijke kosten in periode t van warmtenet i met verbruikerscategorie j in euro is; de leveringsonafhankelijke operationele kosten in periode s1 van warmtenet i met verbruikerscategorie j in euro is. Dit zijn kosten voor onderhoud en beheer, administratie, overhead, innovatie, onderzoek en ontwikkeling; de vaste inkoopkosten voor warmte in periode s2 van warmtenet i met verbruikerscategorie j in euro is; de afschrijvingen van de activa in periode s1 van warmtenet i met verbruikerscategorie j in euro is; de boekwaarde aan het eind van periode s1 van de activa van warmtenet i in euro is;
72
Openbaar
Openbaar
X t ,i , j subt ,i , j WACC s1t s2t
het onverrekende verlies van de jaren voorafgaand aan periode t van warmtenet i toegerekend aan verbruikerscategorie j in euro is; de ontvangen subsidie in periode t voor warmtenet i toegerekend aan verbruikerscategorie j in euro is; de procentuele vermogensvergoeding is; de periode binnen het laatst vastgestelde boekjaar van gelijke lengte en begindatum als periode t; Het moment van laatst overeengekomen inkoopprijs tot maximaal 6 maanden voor aanvang van periode t.
Leveringsafhankelijke deel van de redelijke prijs: (4) Waarbij
LAK s ,i , j Vt ,i , j vt ,i , j
LADt,i, j,v =
LAKs,i, j Vt,i, j
⋅ vt,i. j
de leveringsafhankelijke kosten in een periode s binnen het laatst vastgestelde boekjaar van warmtenet i met verbruikerscategorie j in euro is. Dit zijn de variabele inkoopkosten voor warmte en de bijstook- en bufferingskosten; het totale verwachte verbruik in periode t van alle verbruikers binnen verbruikerscategorie j op warmtenet i uitgedrukt in GJ is. het werkelijke verbruik v van een verbruiker binnen verbruikerscategorie j in periode t op warmtenet i uitgedrukt in GJ is.
Maximumprijs: (5)
WPt ,i , j ,v = min(RPt ,i , j ,v , Pt ,i ,v max)
Waarbij
WPt ,i ,v
Pt ,i , v max
de daadwerkelijk gefactureerde prijs voor de levering van warmte in periode t van warmtenet i voor een verbruiker binnen verbruikerscategorie j met een verbruik v (in GJ) uitgedrukt in euro is. de maximumprijs in periode t van warmtenet i voor een verbruiker binnen verbruikerscategorie j met een verbruik v (in GJ) uitgedrukt in euro is.
73
Openbaar