V Z W H E T O P E N
Jaarverslag 2013 Follow-up 2011
P O O R T J E
www.ckgopenpoortje.be
Jaarverslag 2013 en follow-up 2011 CKG Het Open Poortje
Het Open Poortje-Schilde Puttenhoflaan 25 2970 Schilde Tel: 03 / 383 26 51 Fax: 03 / 385 19 96 Email:
[email protected] Website: www.ckgopenpoortje.be
Het Open Poortje-Waasland Watermolenstraat 22 9111 Belsele-St. Niklaas Tel: 03 / 777 50 93 Fax: 03 / 385 19 96 Email:
[email protected] Website: www.ckgopenpoortje.be
Het Driewielerke Dendermonde Gentsesteenweg 1 9200 Dendermonde Tel: 052 / 37 85 79 Email:
[email protected] Website: www.ckgopenpoortje.be
De Tuimel Auwersstraat 11 2600 Berchem Tel: 03 / 230 42 05 Email:
[email protected] Website: www.detuimel.be
STOP 4-7 Antwerpen Noord - Kempen Puttenhoflaan 25 2970 Schilde Tel: 03 / 322 83 10 Email:
[email protected] Website: www.stop4-7.be
STOP 4-7 St Niklaas Kazernestraat 35 9000 St Niklaas Tel: 03 / 760 47 91 Email:
[email protected] Website: www.stop4-7.be 1
“Een dalende economie, een stijgende werkloosheid, de bankencrisis, landen die bankroet dreigen, noem maar op. (…). De economische waanzin doet ons zelfs vergeten dat onze aandacht niet eens zo lang geleden uitging naar andere problemen. De enorme stijging van het aantal mentale stoornissen bijvoorbeeld (…). Het valt (echter) niet te ontkennen dat wij in het Westen al een halve eeuw in ‘de beste der denkbare werelden’ leven. Dat is zonder twijfel de belangrijkste paradox van onze tijd. Ik loop even het rijtje af, terwijl ik telkens vergelijking maak met de eerste helft van de vorige eeuw. Ons onderwijs staat open voor iedereen, is goedkoop en kwalitatief hoogstaand. Onze kranten mogen schrijven wat ze willen, censuur bestaat vrijwel niet. Onze medische en sociale zorg behoort tot de beste ter wereld. We zijn hoogopgeleid, we leven langer in goede gezondheid, we kunnen onze mening vrijuit verwoorden en we kennen een ongehoord materieel comfort. Ter illustratie; ziektes die vroeger het privilege waren van de hogere klasse, zoals diabetes, zwaarlijvigheid en hart- en vaatziektes, zijn vandaag endemisch in de lagere maatschappelijke regionen – wat dat een welvaartsparadox heet. Kort door de bocht samengevat: nooit had de westerse mens het zo goed, nooit voelde hij zich zo slecht. (…). ‘Verwende kinderen, ingebeelde ziekten, ja, ronduit profiteurs’ is wat men aan de stamtafel te horen krijgt. (…). In zijn druk bijgewoonde lezingen en vele publicaties trekt (Theodore) Dalrymple met een zeer krachtige retoriek van leer tegen onze verzorgingsmaatschappij. (…): “De stortvloed aan problemen is een gevolg van onze verwenmaatschappij, en dan vooral van een gezondheidssector die mensen in de rol van patiënten blijft duwen, waardoor ze nooit de moeite doen om hun lot in eigen handen te nemen. (…).” In tijden van crisis vindt een oproep als deze altijd vlot gehoor, zeker wanneer hij uit de mond van een vlotte spreker komt die zijn betoog lardeert met anekdotische bewijsvoering. Toch is het gemakkelijk om deze stelling te weerleggen. De verzorgingsstaat, voor Dalrymple de oorzaak van alle kwaad, is in zijn eigen GrootBrittannië al in de jaren 90 verdampt en de situatie van de zorgsector is er vandaag de dag rampzalig. Het westerse land dat het dichtst zijn ideaal benadert, dat wil zeggen het tegenovergestelde van een verzorgingsstaat, is ook het land dat het hoogst aantal medische, psychosociale en mentale stoornissen combineert met de grootste gevangenispopulatie (en overheidsschuld), namelijk de Verenigde Staten. Dat er van ons medisch en sociaal vangnet misbruik wordt genomen, is ongetwijfeld juist, iedereen kent daar voorbeelden van. Het lijkt me evenwel vrij moeilijk om de steeds stijgende zelfdodingscijfers bij volwassenen en zogenaamde gedragsstoornissen bij kinderen te verklaren op grond van simulatie en profitariaat. Een tweede verklaring zoekt de oorzaak een stuk verder terug in de tijd. JeanFrancois Lyotard – zelf een icoon van mei 68- heeft het over het verdwijnen van de Grote Verhalen. Religie en ideologie waren eeuwenlang een bron voor een gemeenschappelijke identiteit (…). Bijgevolg zijn er geen ankerpunten meer voor de identiteit.” Bovenvermeld citaat komt uit het succesvolle boek van Paul Verhaeghe, “Identiteit” dat eind 2012 verscheen. 2
INHOUDSTABEL
Deel I: Onze werking, onze accenten, onze voornemens en signalen.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.
Wat komt aan bod in dit jaarverslag? CKG’s in 2013, ça veut dire quoi? CKG Het Open Poortje-Schilde. Residentiële capaciteit Jongerenwelzijn in het CKG Het Open Poortje-Schilde CKG-afdeling Het Open Poortje-Waasland. De Tuimel-werking. De STOP 4-7 werkingen. Triple-P in beide afdelingen. Een nieuw besluit voor de CKG’s, een reflectie. De werking van Het Open Poortje geplaatst in een groter geheel Kwaliteitszorg, onze verdere stappen. Pedagogische werkinstrumenten. Het nieuwe decreet Integrale Jeugdhulpverlening, een inschatting. Signaleringsopdracht vanuit onze VZW Lopende projecten en projecten in de steigers voor 2013-2014. Naar 2014 toe, met hoop en bezorgdheden.
Pagina 4 5 7 9 10 12 15 18 19 22 24 25 28 30 32 34
Deel II: Het jaarverslag in cijfers.
35
Deel III: De follow-up van 2011.
46
Bijlage
49
-Intentieverklaring inzake de residentiële overgang van een kind/jongere tussen 2 organisaties.
3
DEEL I: Het Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning Het Open Poortje
1. Wat komt aan bod in dit jaarverslag?
In dit jaarverslag zullen we, gewoonte getrouw, stilstaan bij de 2 CKG-afdelingen en de specifieke modules zoals Triple-p, STOP 4-7 en De Tuimel. We gaan ook inzoomen op het instrument “De roos van de ouder” waar verder is ingezet op een stevig onderbouwde, theoretische handleiding. Hiervoor kreeg Lieve Mortelmans bijstand vanwege de Karel de Grote-hogeschool, zijnde Veronique Hendrickx. We gaan ook het nieuwe decreet inzake de integrale jeugdhulp bekijken. Vooral de opstart van de toegangspoort en de ondersteuningscentra jeugdzorg, hebben grote consequenties naar de toekomst toe. We besteden ook aandacht aan de kleine maar unieke uitbreiding die Het Open Poortje VZW in 2013 kreeg vanuit het agentschap Jongerenwelzijn. In deel 2 hopen we aan de hand van statistische gegevens, het werkjaar 2013 in een modulaire kaart te brengen. Deel 3 staat tenslotte stil bij de follow-up inzake de afgeronde dossiers uit 2011.
We wensen u veel leesplezier.
Arnold Schaek, directie Baudouin Helleputte, Anne Van Mulders, Chris De Clerck, Miet De Grève en Paul Demeyere, leden van de Raad van Bestuur.
Gegevens in de marge; -Het Open Poortje bood in 2013 een interne vorming aan aan haar medewerkers inzake het thema “Borderline en ouders met jonge kinderen”. 30 mensen namen deel over de 2 afdelingen Het Open Poortje-Schilde en Het Open Poortje-Waasland. Deze vorming kon tot stand komen dankzij de steun van Cera-Foundation.
4
2. CKG’s in het jaar 2013, ça veut dire quoi?
2.1. Waar zitten de belangrijkste wijzigingen van dit nieuwe besluit? -Daar de CKG’s nu uit een goede 10 modules kunnen kiezen, zal er mogelijks meer diversiteit zijn tussen de CKG’s onderling. Zo zullen kleine CKG’s eerder inzetten op kort-residentiële opvang en grote CKG’s op lang-residentiële opvang, naast de kort-resi-opvang. -Sommige CKG’s hebben dit besluit ook aangewend om een interne reorganisatie aan vast te knopen. Zo gebeurde er in HOP-Schilde op leefgroep-niveau het volgende; er werd gekozen voor; -enerzijds een lang-residentiële, perspectiefzoekende leefgroep (er wordt nog gezocht naar een perspectief voor kind en ouder) waar het accent zou liggen op ouderparticipatie, -anderzijds een lang-residentiële, perspectiefbiedende leefgroep waar de kinderen in principe meerdere jaren kunnen blijven (althans tot hun 6 jr), zolang er geen beter alternatief zichtbaar is en waarbij de leefgroep een soort gezinsvervangend, veilig nest moet worden. In HOP-Waasland koos men voor een leefgroep van kort-residentiële opvang en enkele ambulante opvangplaatsen. Hier ligt het accent op opvang die zeer tijdelijk en niet chronisch-problematisch van aard is (duur is een zestal weken, met mogelijkheid op herhaling). In 2014 werd beslist om de ambulante plaatsen te schrappen wegens te weinig instroom. Ze werden vervangen door kortresidentiële opvang (waar de nood hoog blijft). -Het besluit laat ruimte voor het inzetten van weesmodules. Dit zijn modules die afwijken van de erkende modules en die een specifieke doelgroep probeert te benaderen bvb preventieve pedagogische ondersteuning van ouders en medewerkers in kinderdagverblijven. Deze modules hebben een voorlopig statuut en worden enkele jaren experimenteel ingezet. Ze worden op hun haalbaarheid en nut geëvalueerd door K&G waarna ze, indien goedgekeurd, het statuut van een erkende module verwerven. -Zoals vroeger vermeld, heeft dit nieuwe besluit ook (positieve) effecten qua financiën; er ontstaat een correct wegingsinstrument tussen residentiële, mobiele en ambulante modules (zie verder). -Het registratiesysteem krijgt een ander karakter daar de cliënt nu opgesplitst wordt in meerdere modules (bvb kort-residentiële opvang en kort-lichte mobiele begeleiding). Elke module zal nu gemeten worden naar zijn intensiteit (aantal uren ingezette hulp), duur (bvb 1 tot 3 mndn) en frequentie (hoe regelmatig gebeurt de gezinsbegeleiding/wk). Deze parameters dienen dan ook geregistreerd te worden. We gaan in hoofdstuk 9, “Een nieuw besluit voor de CKG’s, een reflectie” uitgebreid in op de bepalingen van het besluit. 2.2. K&G en Jongerenwelzijn naar 1 administratie? De definitie van centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning anno 2013: Het CKG is een voorziening die hulp biedt aan gezinnen, in al hun diversiteit, met kinderen van 0 tem 12 jaar of in het basisonderwijs. Het CKG biedt een tijdelijk hulpaanbod aan voor opvoedingsproblemen als de situatie van dien aard is dat ze nog gekeerd kan worden zodat ouders de opvoeding verder op eigen kracht kunnen aanpakken. Deze definitie vloekt echter enigszins met een aantal modules die CKG’s kunnen aanbieden, zijnde de lange verblijven, perspectiefzoekend en perspectiefbiedend (met de gelinkte gezinsbegeleidingen). In het document “Actieplan Jeugdhulp, met de kracht van de jeugd naar 2020” werd in een onofficiële versie vermeld dat bovenstaande lange verblijf-modules mogelijks naar Jongerenwelzijn zouden kunnen verschuiven. Dit statement werd later geschrapt, maar het liet alvast dit spoor na. Dat deze lange verblijf-modules zouden kunnen opschuiven naar Jongerenwelzijn, lijkt ons niet zo onlogisch want inhoudelijk lijken deze bijna identiek op deze van begeleidingstehuizen binnen Jongerenwelzijn, maar nog logischer (en voor de cliënt waardevoller) was dat Kind en Gezin en Jongerenwelzijn dichter naar elkaar zouden groeien (dus naar één administratie). Dan zouden de werkingen van deze administraties beter op elkaar afgestemd kunnen worden, inhoudelijke kruisbestuiving (lees kennisdoorstroming) mogelijk zijn, besluiten of decreten niet haaks op elkaar moeten staan en data-verzameling eveneens onder één koepel komen (waardoor we een klant beter doorheen de tijd kunnen opvolgen). Dit idee werd vanuit het werkveld al vaak geopperd maar l’administration a ces raisons que la raison ne connaît pas. In hoofdstuk 4 “Residentiële capaciteit Jongerenwelzijn in het CKG Het Open Poortje-Schilde in op het recente partnerschap die onze VZW uitbouwde met het agentschap Jongerenwelzijn. Er kunnen dus bruggen gebouwd worden from ground zero. 5
2.4. Modulair denken, een zinvolle overvloed? In 2013 hebben we voor het eerst gewerkt en gedacht vanuit een aanbod dat modulair is gekaderd. Zo worden de 3 werkvormen (mobiel, ambulant en residentieel) vanaf 2013 vertaald in specifieke modules met elk een prijskaartje. Het heeft het jeugdhulpverhaal er niet gemakkelijker op gemaakt want de 3 werkvormen kregen talloze modules (men schat een duizendtal modules over alle sectoren heen) waardoor de jeugdhulpverlener, laat staan de cliënt, de modulaire bomen door het bos nog steeds niet ziet. Maar inzake dat prijskaartje; uiteindelijk is het ook én vooral een verhaal van centen. Door de modules financieel te wegen, maakte men het eindelijk mogelijk om “zwaardere hulpverlening” (bvb intensieve gezinsbegeleiding) duurder te maken dan lichtere hulpverlening (bvb lichte gezinsbegeleiding). De hulpverlening werd op basis van kostprijs, tov elkaar gewogen wat vroeger niet gebeurde. Voorheen kon een CKG, die een uitbreiding kreeg en die residentieel wou inzetten, geconfronteerd worden met de vaststelling dat hij financieel niet of amper rond kwam, want hij ontving evenveel centen “no matter” welke werkvorm hij hiervoor inzette. Dit leidde ertoe dat bij sommige CKG’s het water aan de lippen stonden omdat ze een hoog residentieel aanbod hadden, terwijl anderen, die amper residentieel inzetten, op het eind van de rit behoorlijk wat centen opzij kon zetten. In het voorliggend modulair verhaal, met aan elke module een prijskaartje, dient elk CKG z’n enveloppe op te souperen aan modules die hij wil inzetten. Geen overschotten en geen verliezen, zou je kunnen denken. Met uitzondering van de vaststelling dat de anciënniteit die men berekende voor de kostprijs der modules (10 jr), niet gelijkloopt met deze van de realiteit (14 jr). De huidige modulaire weging zou, in theorie, ook een intersectorale vooruitgang kunnen inhouden omdat men nu werkvormen over sectoren heen, financieel kan vergelijken. Jammer genoeg hanteert elke sector een eigen manier om zijn modules samen te stellen en is er geen intersectorale standaard. Voor de cliënt blijft dit modulair verhaal alvast een vreemd gegeven (welke cliënt heeft er baat bij om te weten dat hij een licht-lang-mobiele gezinsbegeleiding krijgt?) maar ook voor de modale jeugdhulpverlener is de immense modulaire overvloed een hinder om het aanbod van de andere intersectorale partners te begrijpen. Men kan zich ook de vraag stellen of dit modulair concept ook niet ons hulpverlenende taalgebruik verder zal “vervuilen” in onze dialoog met de cliënt?
6
3. CKG Het Open Poortje-Schilde 3.1. Situering. Het CKG Open Poortje-Schilde beschikt over 2 leefgroepen van elk 8 kinderen. Bij aanvang van het jaar 2012 waren dit 2 keer 6 kinderen, maar sinds de uitzonderlijke uitbreiding die we kregen in april 2013, hebben we in elke leefgroep 2 residentiële plaatsen die door Jongerenwelzijn worden gefinancierd en 6 plaatsen door K&G. Totaal is dus 8 residentiële plaatsen per leefgroep. In het volgend hoofdstuk gaan we verder in op deze uitbreiding vanuit Jongerenwelzijn. Zoals reeds vermeld, is de ene leefgroep perspectiefzoekend en de andere leefgroep perspectiefbiedend. Daarnaast is er een team van 8 gezinsbegeleidsters (waaronder ook een coördinator) die zowel gezinsbegeleidingen doen die gelinkt zijn aan een residentiële opvang als zuivere thuisbegeleidingen. Het Open Poortje-Schilde is elke dag open en bereikbaar, ook in het WE. De residentiële kinderen gaan naar een lokale school in de buurt. Waar mogelijk, blijven de kinderen naar hun oude school gaan. In principe vragen we dat de ouders hun kinderen in het weekend naar huis meenemen teneinde de familiale band te bewaren. Wanneer dit niet kan, bvb door een beslissing van de jeugdrechter, kunnen de kinderen in het CKG blijven. Over beide leefgroepen heen, zijn er 15 opvoedkundigen die zowel overdag als ’s nachts werken. Hoe bereikt u Het Open Poortje-Schilde: Indien u vanuit Antwerpen, Leuven of Hasselt komt en op de ring van Antwerpen bent, dient u afrit Wommelgem-Wijnegem te nemen. Dan gaat u onder de viaduct het rondpunt links meedraaien richting Wijnegem alsmede richting Shoppingcenter of Makro. Eenmaal u aan de lichten komt bij de Makro en Shoppingcenter, blijft u rechtdoor rijden richting Schilde. Na een aantal kilometer, komt u in het centrum van Schilde (u bevindt zich op de weg van Antwerpen naar Zoersel-Turnhout). In het centrum van Schilde, slaat u aan de lichten naar rechts, richting Oelegem. Dit is de Schoolstraat die naar de kerk loopt. Aan de kerk begint de Puttenhoflaan. Het Open Poortje is gesitueerd aan nr. 25. Met de bus: -Bus 41. Deze vertrekt vanuit het Fr. Rooseveltplein. U stapt af aan de Halte “Kerkelei” te Schilde. Dit is op de Turnhoutsebaan. Dan dient u nog een 10 min. te stappen. De busrit duurt 25 min. -Bus 61.Deze vertrekt eveneens vanuit het Fr. Rooseveltplein te Antwerpen en stopt vlak bij het centrum in Schilde. De busrit is minder frequent en duurt 55 min. Hoe en wie contacteren: CKG Het Open Poortje-Schilde, Puttenhoflaan 25, 2970 Schilde. Tel:03/383.26.51, fax: 03/385.19.96, e-mail:
[email protected] Gezinsbegeleidsters: Maddy, Davinia, Kristien, Marleen, An, Jill, Marjan, Veerle (coördinator). Verpleegkundige; Véronique. Directie; Arnold Schaek. Pedagogische directie; Lieve Mortelmans. En een team van gedreven (hoofd)opvoedkundigen en onderhoudsmensen.
3.2. CKG Het Open Poortje-Schilde en de modulaire aankopen. Voor CKG Het Open Poortje te Schilde werden vooral volgende modules in 2013 “aangekocht”; -Kort-lichte mobiele gezinsbegeleiding (tot 3 mnd): 12 modules (=aantal te begeleiden gezinnen). -Lang-lichte mobiele gezinsbegeleiding (tot 1 jaar): 33 modules. -Kort-intensieve mobiele gezinsbegeleiding (tot 3 mnd); 6 modules. Hieronder vallen de intensieve amberbegeleidingen, alsmede andere intensievere thuisbegeleidingen. -Ambulante training van ouders in groep (triple-P level 4, groep); 3 modules. -Ambulante training van ouders individueel; 5 modules. -lang-residentiële opvangplaatsen: 12 (6 perspectiefzoekend en 6 perspectiefbiedend).
7
In 2014 zal Het Open Poortje-Schilde dezelfde soort modules inzetten, enkel het aantal zal verschillen per soort modules. Het CKG Het Open Poortje-Schilde heeft geen korte-residentiële leefgroep, noch een ambulante leefgroep (noch een combinatie van beiden). Reden hiervoor is het feit dat deze modules, aldus Kind en Gezin, het beste in een aparte leefgroep ondergebracht worden en niet meer samen kunnen met lang-residentiële opnames. Wij beschouwen dit als een verlieservaring want het ondermijnt de naadloze overgang tussen modules en verschraalt ons regionaal aanbod (iets wat regionale partners betreuren). Daarnaast menen we dat het samen brengen van kinderen met een kort-residentieel traject en kinderen met een lang residentieel traject niet per sé een invloed hoeft te hebben op het welzijn van de betreffende kinderen. Het welzijn van de kinderen wordt, vanuit onze observaties, vooral beïnvloed door de betrokkenheid van de ouders of/en andere zorgfiguren en door het algemene klimaat in de leefgroep (is het er rustig, gaan kdn respectvol om met elkaar,…).
Signalen in de marge; Enige personeelsinfo betreffende Het Open Poortje; -Op 31.12.13 werkten 65 medewerkers in Het Open Poortje VZW. Het betreft 46.4 FEQ. Dit betekent dat de “gemiddelde medewerker” 27u/wk werkt. -De gemiddelde leeftijd van de medewerker is 39 jaar. <35 jr; 25 mensen (38.5%). Bij intersectoraal onderzoek van VWV(*) was dit: 36.8% Tss 35 en 45 jr; 16 (24.6%). 21.7% Tss 45 en 50 jr; 10 (15.4%) 13.6% Tss 50 en 55 jr; 8 (12.3%) 14.2% >55 jr; 6 (9.2%) 13.7% Onze werknemers blijken iets jonger dan de cijfers van de ruimere jeugdwelzijnssector binnen het VWV (=Vlaams Welzijnsverbond). -Er werken 58 vrouwen en 7 mannen in Het Open Poortje. -De gemiddelde anciënniteit is 13.99 jaar. Vergelijkend met de cijfers van het VWV, zit men daar op 16.1 jaar.
8
4. Residentiële capaciteit Jongerenwelzijn in het CKG Het Open Poortje-Schilde 4.1. Situering In 2012 werd er vanuit het agentschap Jongerenwelzijn een uitbreiding inzake residentiële capaciteit aangeboden. Aanvankelijk was er sprake van een uitbreiding van 100 residentiële plaatsen, later werd dit herleid tot een ruime 40 plaatsen. Vanuit Het Open Poortje VZW dienden we voor onze afdeling Het Open Poortje-Schilde een dossier in dat uiteindelijk leidde tot erkenning voor een capaciteitsuitbreiding van 4 verblijfsmodules voor kinderen tussen 0 en 12 jaar, en dit gelinkt aan 4 modules contextbegeleiding. Startdatum werd 1 april 2013. De uitbreiding kaderde binnen het experimenteel modulair kader (EMK) van Jongerenwelzijn. Vanuit het agentschap werd ook gevraagd om een opvolggroep op te richten, bestaande uit de verwijzende instantie, Jongerenwelzijn en Kind en Gezin, om het initiatief op te volgen en de synergieën tussen beide agentschappen in beeld te brengen.
4.2. Voorlopige stand van zaken Deze residentiële plaatsen werden direct ingenomen en zijn sindsdien bezet gebleven. Welke voorlopige vaststellingen kunnen we na bijna een jaar, nemen; -het valt op dat er eigenlijk geen verschil is inzake POS-context tussen een dossier dat instroomt in een verblijfsmodule Jongerenwelzijn, dan wel in een lang-residentiële CKG-opvangplaats. De problematieken zijn gelijkaardig en de instroom loopt bij beiden via de centrale wachtlijst (vanaf 2014 via de Toegangspoort). -de verschillen zitten hem vooral op niveau van de financiering. Dit kwam voor Het Open Poortje op 42.225 euro per verblijfsmodule. De lang-residentiële opvangplaats binnen een CKG kost (in modulaire tarieven) 48.918 euro. Een verschil van een ruime 7.000 euro. Mogelijks kan dit verschil te wijten zijn aan andere berekeningswijzes. Maar mogelijks kan dit verschil nog groter zijn daar voor de CKG’s nog een jaarlijkse anciënniteitsaanpassing wordt uitbetaald, dit niet meegerekend wordt in de modulaire CKG-kost. Evenmin worden directie- en administratieve kosten verwerkt in de CKG-kost. Van waar dit opmerkelijke verschil; de beperktere modulaire enveloppe binnen Jongerenwelzijn heeft vooral te maken met het feit dat deze zich meestal focussen op kinderen tussen 3 en 18 jaar. Naar zorgomkadering worden zodoende minder medewerkers ingezet tijdens de schooluren. Bij de contextbegeleiding-basisintensiteit van Jongerenwelzijn werd een prijs berekend, opnieuw rekening houdend met anciënniteit, van 8.806 euro/module voor 1 jaar. Een CKG-module kost 9.120 euro maar heeft een bandbreedte van 3 maand tot 1 jaar. De gemiddelde duur van deze CKG-module zal de toekomst uitwijzen want heden is dit nog niet duidelijk… -we stellen ook vast dat er vaak, meestal kleine, verschillen zijn inzake wetgevende verplichtingen, registraties en kwaliteitszorgbepalingen. Zo dienen we als VZW, twee verschillende registratiesystemen te beheren, aandacht te hebben voor de eigenheden van de specifieke kwaliteitseisen voor een CKG en voor een voorziening binnen Jongerenwelzijn (wat eigenlijk niet haalbaar is) en rekening te houden met de eigenheden, overlegplatformen en bepalingen van de twee verschillende administraties. Dit is tijdrovend en complex. We pleiten zodoende er dan ook voor dat beide administraties hun beleid meer op elkaar zouden afstemmen, vooral omdat we op het terrein geen enkel wezenlijk verschil merken tussen de module “lang-residentiële opvang van kinderen tss 0 en 12 jr” van een CKG en de verblijfsmodule -12 jr binnen een voorziening Jongerenwelzijn.
9
5. CKG-afdeling Het Open Poortje-Waasland 5.1. Situering. -Het Open Poortje-Waasland beschikte in 2013 over 1 leefgroep met 6 kort-residentiële plaatsen en 2 ambulante plaatsen. Het team beschikt er over 6 gezinsbegeleid(st)ers die zowel gezinsbegeleidingen doen die gelinkt zijn aan een residentiële opvang als zuivere thuisbegeleidingen Het Open Poortje-Waasland is elke dag open, ook in het WE. Sinds juni 2009 is deze afdeling ook ingestapt in het crisisnetwerk Oost Vlaanderen zonder artikel 17. De kleuters gaan naar een lokale kleuter- en basisschool in de buurt. Waar mogelijk, blijven de kinderen naar hun oude school gaan. In principe vragen we dat de ouders hun kinderen in het weekend naar huis meenemen teneinde de familiale band te bewaren. Wanneer dit niet kan, bvb door problemen tenhuize, kunnen de kinderen in het CKG blijven. De leefgroep wordt ondersteund door 7 opvoedkundigen die zowel overdag als ’s nachts werken. Hoe bereikt u Het Open Poortje-Sint Niklaas met de wagen: Indien u de autosnelweg Gent-Antwerpen volgt, neemt u, ter hoogte van St Niklaas, de afrit Hulst (afrit 14). Bij het einde van de afrit gaat u richting St Niklaas. U rijdt steeds rechtdoor tot u aan de eerste lichten komt. U gaat vervolgens verder rechtdoor (u rijdt over een viaduct). Aan het einde e van deze weg, is er een rotonde. Daar neemt u de 2 afrit, richting St Niklaas. U volgt deze weg die naar beneden loopt, richting een volgende rotonde. U neemt daar de 2 weg naar rechts. Vervolgens neemt u de eerste straat rechts; dit is de Watermolenstraat. Trein en Buslijnen: Het CKG bevindt zich op 2 km van het station. Bussen 2, 3 en 27 hebben een halte op 100m van het centrum. Door het opvallend grote aanbod aan scholen in Sint Niklaas, is de bus-dienst goed uitgerust. Deze scholen bedienen het ganse Waasland, waardoor een ruim bus-netwerk voorhanden is. Hou echter rekening met overstappen indien u van Temse, Beveren, Lokeren,… komt. Hoe en wie contacteren in Sint Niklaas: CKG Het Open Poortje-Waasland, Watermolenstraat 22, 9111 Sint Niklaas-Belsele. Tel: 03/777.50.93. Fax: 03/777.85.52. E-mail:
[email protected]. Coördinator; David Vansteenbergen Gezinsbegeleidsters; Rosette, David, Karolien, Lieselot (vpl), Karlien/Hanne, Katrien (pedagoge). Algemene directie; Arnold Schaek Pedagogische directie; Lieve Mortelmans En een team van gedreven (hoofd)opvoedkundigen en onderhoudsmensen.
5.2. De CKG-reorganisatie; effecten voor Het Open Poortje-Waasland. Welke modules werden in 2013 voor HOP-Waasland “aangekocht”: -Kort-lichte mobiele gezinsbegeleiding (tot 3 mnd); 68 modules (=aantal te begeleiden gezinnen). -Lang-lichte mobiele gezinsbegeleiding (tot 1 jaar); 15 modules. -Kort-intensieve mobiele gezinsbegeleiding (tot 3 mnd); 3 modules. Dit zijn ondermeer de intensieve amberbegeleidingen alsmede andere intensievere thuisbegeleidingen. -Ambulante training van ouders in groep (triple-P, level 4, groep); 3 modules. -Ambulante training van ouders individueel; 9 modules. -Kort-residentiële opvangplaatsen (6) en ambulante opvangplaatsen (2). De motivering om in het Waasland kort-residentieel te werken is volgende; Daar HOP-Waasland maar over 1 leefgroep beschikt, dienden we te kiezen tussen een kort-residentiële leefgroep en een lang-residentiële leefgroep. In de regio St Niklaas neemt niemand de kort-residentiële zorg op zich. Vandaar dat ons CKG deze opvang heeft opgenomen. Dit betekent echter dat er geen lang-residentieel aanbod meer is binnen de afdeling Het Open Poortje Waasland (dit aanbod blijft wel nog in de regio Waasland aanwezig via de diensten Jongerenwelzijn, weliswaar vooral voor 3-18 jr). Kort-residentiële opvang onderscheidt zich van lange resi-opvang door het feit dat deze zich richt naar opvang die qua tijdstraject (waarschijnlijk) korter is en qua problematiek 10
(waarschijnlijk) minder complex. Kort-residentiële opvang situeert zich ook vóór de toegangspoort en is dus rechtstreeks toegankelijk. Na een jaar werken binnen bovenvermelde formule, zagen we volgende; -enerzijds een groep van residentieel instromende kinderen waarvoor de ouders een beperkte time-out vroegen wegens een tijdelijke noodsituatie. -Anderzijds was er de groep van “ijsbergen”, met name casussen waar meer aan de hand was en waar een toeleiding naar de toegangspoort een realiteit kan zijn. Deze laatste groep zijn dan ook kinderopnames die vaak de maximum-periode van 6 weken overschrijden. Het team besloot dan ook naar 2014 toe, volgende; Er werd gekozen om sterker in te zetten op dit kort-residentieel aanbod, met name de 2 ambulante plaatsen in te ruilen voor kort-residentiële plaatsen. Er werd ook overwogen om de leefgroep residentieel te mengen; kort-residentiële opnames met lang-residentiële opnames. Uiteindelijk, mede omdat K&G dit niet wou ondersteunen (zij blijven een strikte leefgroepsplitsing nastreven inzake kort-resi en lang-resi) en mede omdat K&G ons de ruimte gaf om kort-residentiële modules te herhalen, vooral in die cases waar dit een noodzaak was, besloot het team sterker in te zetten op kort-residentiële opnames. -De andere modules blijven ongewijzigd, wel zal het aantal van de ingezette modules, kleiner zijn en dit vanwege de keuze om 2 kort-residentiële modules aan te kopen ipv de goedkopere 2 ambulante plaatsen. Het Open Poortje Waasland bleef in 2013 deel uitmaken van het crisisnetwerk waardoor er nog steeds crisisopvang kan verzekerd worden; deze kunnen in de kort-residentiële leefgroep terecht. Naar 2014 blijft dit aanbod open (maar geen artikel 17).
Signalen in de marge; Naar een inclusief onderwijs? Naast Hongarije staat België heden aan de kop inzake opsplitsing van het onderwijs voor kinderen met specifieke zorgbehoeften. Deze trend is nog stijgend; In het schooljaar 2006-2007 ging net geen 47.000 kinderen en jongeren naar het buitengewoon onderwijs. Vijf schooljaren later werden 50.387 kinderen in het buitengewoon onderwijs ingeschreven. Een stijging van bijna 3.500 kinderen. En dat terwijl het algemeen aantal kinderen en jongeren die (lager en secundair) onderwijs volgen, daalde. Terzijde; het budget voor een kind in het lager onderwijs is 5.000 euro, voor een kind in het bijzonder onderwijs is dit 15.000 euro.
11
6. De Tuimel-werking 6.1. Situering: De Tuimel is sinds 2010 een deelwerking van Het Open Poortje, maar met een specifiek aanbod voor maatschappelijk kwetsbare gezinnen. Dit aanbod kenmerkt zich door een duidelijke keuze voor een brede ouderparticipatie van gezinnen met jonge kinderen (vooral aandacht naar 0-3 jarigen). Na meer dan 20 jaar is de doelgroep nog steeds nauw betrokken bij alle aspecten; wat is de ondersteuningsvraag van deze ouders, hoe moet een ondersteunend aanbod eruit zien voor deze ouders… en wat zijn hun prioriteiten, angsten, gevoeligheden? Maar evengoed is het belangrijk dat de gezinnen als groep mondig kunnen zijn; het samen nadenken over hulpverlening en hierover in groep praten, heeft een emancipatorisch effect zowel voor groep als voor de individuele ouders. Het zeer dicht staan bij de ouders, vanuit de ambulante werking, en het op alle vlakken met hen een gelijkwaardige dialoog aangaan, maakt het mogelijk om de moeilijkste thema’s op te nemen. Naast het verbale deel staat actie centraal; het samen doen geeft andere mogelijkheden en is een belangrijke hefboom in de begeleiding van gezinnen waar mensen een uitsluitingsverleden meedragen. De visie vindt zijn basis in; -een systeemtheoretische kijk op gezinnen, contextueel kaderen, -het vertrekken vanuit de krachten van het gezin, -het geloof in ervaringsgerichte actie, -participatie op basis van gelijkwaardigheid op diverse begeleidingsterreinen, -transparantie in de begeleiding; verantwoordelijkheid blijft bij het gezin. Door hun zeer goed uitgebouwde ambulante en ouderparticipatieve werking kreeg De Tuimel in 2001 de prinses Mathilde-prijs, een onderscheiding die een kwaliteitslabel heeft.
6.2. Welke modules werden door De Tuimel in 2013 aangekocht; -Ambulante training van ouders en kinderen in groepsverband; 16 modules (aantal te begeleiden gezinnen). -Lang lichte mobiele gezinsbegeleidingen (tot 1 jaar); 3 modules.
6.3. Vaststellingen met betrekking tot het werkjaar 2013: -Aantal begeleide gezinnen: We hebben in 2013 in totaal 15 verschillende gezinnen begeleid. Van deze gezinnen hebben er een groot aantal een herhaling van de Tuimelmodule gekregen (8 gezinnen kregen een 2°Tuimelmodule) en 2 gezinnen doorliepen na de Tuimelmodule nog een mobiele module. Wanneer we het aantal modules voor 2013 bekijken hebben we : 23 modules ‘Tuimel’ (max 6 maanden, dit kan wel verlengd worden=> dit gebeurde voor 8 gezinnen) + 4 modules mobiel (waarvan 2 in aansluiting op een Tuimelmodule) => totaal begeleidden wij 15 verschillende gezinnen; -Aantal kinderen : 27 kinderen -Percentage kansarme gezinnen : 73 %; -Percentage generatie-arme gezinnen : 60 %; (zwaarste risico voor verstoorde hechting tussen ouder en kind met grote bedreiging voor de ontwikkelingskansen van het kind-Dr Greet Geenen). -Aantal ouders met een zwaar psychische problematiek : 6; -Aantal éénoudergezinnen : 5 Hierbij signaleren wij dat voor generatiearme gezinnen een Tuimelmodule van maximum 6 maanden te kort is, wij boeken reeds meer dan 20 jaar positieve resultaten met deze gezinnen wanneer we hen tot 2 jaar kunnen ondersteunen.
12
Culturele achtergrond: 6 Belgische gezinnen 2 Marokkaanse gezinnen 1 Turks gezin 1 Armeens gezin 1 Pools gezin 1 Belgisch-Albanees gezin 1 Belgisch-Indisch gezin 1 Belgisch-Afrikaans gezin 1 Belgisch-Marokkaans gezin Aanmeldingsproblematiek: 7 gezinnen werden aangemeld vanuit generatie-armoede met ongerustheid over de afstemming van ouder en kind op elkaar en de veelheid van belemmerende factoren In 5 gezinnen was er vanuit een psychiatrische problematiek bij een van de ouders, de moeder, bezorgdheid rond de hechting met het kind In 2 gezinnen was er een expliciete vraag om samen een structuur te vinden die meer aangepast zou zijn voor het leven van een jong kind (dagritme, voeding, slapen, buitenhuis komen,..) In 3 gezinnen was er een expliciete bezorgdheid rond de zorg voor een jong kind en het druggebruik van de ouder(s) Verwijzers: 5 gezinnen werden verwezen vanuit jeugdbescherming 2 gezinnen werden verwezen vanuit psychiatrische zorg 1 gezin werd verwezen door een ex-gezin van de Tuimel 7 gezinnen werden verwezen door andere diensten (Kind & Gezin, Armoedeorganisaties, Jeugdbrigade, thuisbegeleiding) Regio: 2 gezinnen wonen in Antwerpen 2060, 2 gezinnen in Borgerhout, 2 gezinnen in Merksem, 2 gezinnen in Mortsel, 2 gezinnen in Deurne, 1 gezin in Wilrijk, 1 gezin in Hoboken, 1 gezin in Antwerpen Linker Oever, 1 gezin in Zwijndrecht, 1 gezin in Hoevenen Aantal kinderen in begeleiding: 27 Afronding begeleiding: 7 gezinnen werden afgerond => 3 gezinnen konden zelfstandig verder, in 2 gezinnen bleek de ontwikkeling in het gezin van de begeleide ouder niet optimaal en verhuisde het kind naar het gezin van de andere ouder, in 1 gezin startte het kind in een dagcentrum (6-jarige) in een ander gezin startte thuisbegeleiding vanuit Bijzondere Jeugdzorg. Coaching en vorming: De Tuimel bleef maandelijks het kindbezoek in de gevangenis van Antwerpen coachen en nam ook deel aan het overleg van de betrokken diensten. Op vraag van Rudy De Cock, Kind & Gezin Brussel, stelden we de werking voor aan de deelnemers van een Europees bezoek aan Vlaanderen. Op vraag van Hogeschool Gent gaven we een vorming betreffende kansarmoede en opvoeding. We ontvingen groepen studenten van het volwassenenonderwijs van Antwerpen om de werking en specificiteit van opvoeden in kansarmoede voor te stellen. Verder gingen we in op vragen van begeleidingsdiensten ivm ouderparticipatie.
13
Samen met medewerkers van de Provincie Antwerpen en verantwoordelijken van occasionele kinderopvang zetten we de eerste lijnen uit voor een vorming die we zullen aanbieden in 2014 en 2015 aan medewerkers in de kinderopvang uit de provincie Antwerpen, en dit rond het thema kansarmoede en kinderopvang.
Voor meer info inzake de werking van De Tuimel, verwijzen we graag naar www.detuimel.be. De Tuimel maakt elk jaar een eigen jaarverslag op. U kan dit bekomen op volgende adres; Auwersstraat 11 in 2600 te Berchem, tel 03.230.42.05. Coördinator; Marleen Schuurmans.
Signalen in de marge; “We consumeren stoornislabels. In de VS zijn er 35 keer meer kinderen met psychiatrische stoornissen dan 20 jaar geleden. In Vlaanderen is de kost van het aantal psychoactieve geneesmiddelen over 6 jaar gestegen van 232 tot 454 miljoen euro. De ADHD-medicatie is met bijna 400% gestegen tussen 2004-2007. 5 à 6% (66.000 kdn) van de kinderen tussen 6 en 17 jaar in België, nemen heden frequent relatine. 80% van de huisartsen ervaren druk om relatine voor te schrijven. Inzake de groep der kinderen die de diagnose van kernautisme kregen vòòr de schoolleeftijd, bleek later 53% nog die diagnose te hebben.” Een etiket geeft ons de illusie dat we daardoor iemand volledig kennen. En de illusie dat we daardoor de situatie beheersbaar maken.” Bovenvermelde gegevens komen van Prof. Stijn Vanheule. Prof Vanheule wil met bovenvermelde opmerkingen niet alle diagnoses bagatelliseren maar pleit wel voor waakzaamheid. Ook waakzaamheid inzake het vaststellen van druk en onaandachtig gedrag bij een kind dat mogelijks de basis is van een beginpunt van een zoektocht naar de knoop in de band tussen kind en de ander. Zie ook z’n artikel in Tijdschrift voor Welzijnswerk, sept 2011; “Opvoeden vanuit de apothekerskast? Kanttekeningen bij het psychiatriseren van kinderen”.
14
7. De STOP 4-7 werkingen. STOP 4-7 Antwerpen Noord en Kempen STOP 4-7 St Niklaas 7.1. Situering. Het STOP-programma, onder leiding van Wim De Mey, heeft als missie bij te dragen aan de preventie van antisociaal gedrag, vertrekkend vanuit en aansluitend op de competenties van de betrokkenen. De theoretische onderbouw zit in het belang van de opvoedingsvaardigheden zoals beschreven door Patterson, vanuit onderzoek van het Oregon Social Learning Center. Vertrekkend vanuit dit model en het ontwikkelingsmodel van antisociaal gedrag binnen een ecologische visie, werd een gecombineerd en evidence-based trainingsmodel voor ouders, kinderen (4-7 jaar) en leerkrachten opgezet. De STOP4-7werkingen waren ook onderhevig aan de modulaire reorganisatie. Voor de afdeling Antwerpen Zuid-Kempen veranderde er op het terrein niets, ze blijven op 5 trainingen/jaar. De afdeling St Niklaas diende 3 trainingen/jaar te presteren. 7.2. STOP 4-7, het handboek kreeg een update met nieuwe uitdagingen. De kernpunten en pedagogische uitdagingen bleven behouden, alsmede het driesporenbeleid (kindtraining, oudertraining en leerkrachttraining). Niettemin slaagde men erin om nieuwe, verrijkende accenten te leggen zoals; -voorzetten vanuit het oplossingsgericht werken (vertrekkend vanuit de kracht van de cliënt zelf). -inzake hechting: er wordt nog meer nadruk gelegd op een warme betrokkenheid tussen ouder, leerkrachten, kind en trainer. -inspraak/rechten van kinderen: kinderen worden direct aangesproken om hun problemen te formuleren en ook aan te geven wat ze geleerd hebben of nog willen leren in de stopklas, alsmede welke oplossingen ze zelf zien inzake hun problemen. -een uitbreiding van het theoretisch kader aangeboden aan leerkrachten: meer aandacht aan hechting, oplossingsgericht werken en nieuwe materialen. -inzake de kindtraining: meer concreet materiaal rond emotieregulatie en probleemoplossende vaardigheden; relaxatie is meer uitgebreid en duidelijker uitgewerkt (methodieken om tot ontspanning te komen, evenwicht ontspanning/spanning) - Er worden meer linken gelegd tussen de STOP4-7 klas en de buitenwereld. Dit om de implementatie van de geleerde vaardigheden uit de STOP4-7 klas te bevorderen in de thuis en schoolsituatie. Ervaringen vanuit STOP 4-7 Antwerpen N-Kempen; De eerste stappen mbt de toepassing van het nieuwe handboek, zijn gezet. Vooral de invulling van de relaxatie toont mooie resultaten. Zelfs zeer gespannen kinderen kwamen tot ontspanning. Kinderen krijgen meer ruimte om hun problemen en gevoelens te verwoorden. Ook hier werden verrassende resultaten neergezet. Kinderen kunnen beter dan eender wie verwoorden wat ADHD en autisme betekent. Trainers hebben hierop perfect ingespeeld. Kleine wondertjes zijn gebeurd o.a. kind met selectief mutisme (ASS) is beginnen te praten, kinderen die aanvankelijk naar beneden keken en geen contact maakten met volwassenen, keken ons terug aan en begonnen te vertellen... Ervaringen vanuit STOP 4-7 St Niklaas; In de groep van september 2013 hebben we de eerste veranderingen doorgevoerd in de kindtraining. De nieuwe activiteiten rond omgaan met gevoelens zorgen ervoor dat dit thema nog grondiger besproken en geoefend wordt. We ervaren het ook als zinvol om eerst te oefenen rond de eigen emoties om pas later stil te staan bij emoties van de anderen. Verder vinden we ook de grotere nadruk op het oefenen rond samenspelen en werken zeer nuttig. Doch, hieromtrent zijn we nog wat zoekende in de uitwerking van de activiteiten. Tenslotte proberen we ook nog meer linken te leggen tussen de verschillende levensdomeinen van de kinderen om zo de nieuwe gewoonten/ vaardigheden op alle domeinen gemakkelijker te kunnen uitlokken en blijvend te implementeren.
15
7.3. Enkele vaststellingen uit het jaarverslag 2013 van STOP4-7 Antwerpen Noord-Kempen. Voor de regio Antwerpen Noord bereikte het STOP-team in 2013 29 gezinnen op een max van 30 en dit over 3 sessies. Voor de regio Kempen bereikte men gedurende de 2 sessies 20 gezinnen op een max van 20. Dit is een bezettingsgemiddelde van 98%. Het zijn vooral jongens (totaal 46 op 3 meisjes) die aangemeld werden, meestal afkomstig uit een oorspronkelijk gezin met nog 1 brusje. De kindaanwezigheden waren heel hoog (boven 9,1/10). De moeders waren in meer dan 7,7 op 10 trainingen aanwezig. De vaders toonden duidelijk interesse 4,4/10 maar slaagden er, door werkomstandigheden, niet in om zeer regelmatig aanwezig te zijn. Ook de leerkrachtentraining blijft populair 4,2 op 4 trainingen. We zien dat vooral zorgjuffen maar ook turnleerkrachten aansluiten. Tevens zien we dat scholen het stopproject implementeren in hun schoolplan, oa door een duidelijke beleidskeuze om in te zetten op positieve en warme kindbenaderingen tvv nultolerantie bij afwijkend gedrag. De scholen (21/49) en CLB’s (15/49) blijven een appel op het team doen. Ouders vinden ook vaak de weg via andere ouders( 10/49) Om aanmeldingen te vergemakkelijken wordt er nu gewerkt met een aanmeldingsformulier. De CBCL en TRF wordt gevraagd aan het CLB of rechtstreeks aan de ouders die het bezorgen aan de school. Door een strakke procedure te volgen worden deze nu vaak ingevuld door de diensten die aanmelden of betrokken zijn o.a. COS en UKJA. Er werd een nieuwe collega aangeworven nl. een moeder die zelf de stoptraining heeft gevolgd. Haar ervaringen en expertise wordt als zeer positief ervaren. Tevens is het vooral psychologisch erg moeilijk werken daar we vaak geconfronteerd worden met kinderleed (2 kinderen dreigden met zelfmoord). We zien ook een toename van anderstalige mensen die vaak onvoldoende het Nederlands beheersen. Goede tolken vinden blijft een probleem. Vaak werd dit opgelost door mantelzorg vb. een oudere zoon/dochter die vertaalde voor een Turkse mama. Alle kinderen vertoonden een positieve gedragsevolutie. Het bestendigen van de gedragsverandering hangt sterk samen met het al dan niet aanwezig zijn van een beperking (vastgesteld werd dat er een wisselend succes is bij kinderen met ASS) en de mate van engagement van de betrokken partijen. Dit maakt dat soms nadien nog vaak veel of terug nazorg gevraagd wordt zowel door scholen als door ouders. Vaak werden ouders doorverwezen naar andere diensten voor verdere diagnose (revalidatiecentra of kinderpsychiatrie) of gespecialiseerde hulp (therapie of thuisbegeleiding). Het team geeft aan dat het STOP 4-7programma veel erkenning krijgt, zowel bij ouders, leerkrachten als CLB’s. Ouders en scholen melden zich nu spontaan aan en wensen uitdrukkelijk beroep te doen op STOP4-7. Groepen lopen vanzelf vol. Het aanbod kan de vraagstelling vaak niet volgen. Boekingen worden reeds gedaan voor het volgende schooljaar. De trainingen gaan door : -Jeugdhuis Bouckenborgh, Bredabaan 561b, 2170 Merksem. -BKO Gabbers en Co, Kapelweg 58, 2300 Turnhout.
7.4. Enkele vaststellingen uit het jaarverslag 2013 STOP4-7 Sint-Niklaas. In 2013 werden opnieuw drie groepen (december, maart en september) georganiseerd. In de groep van januari en september was er telkens een bezetting van 100% (10 kinderen/gezinnen per groep). In de groep van maart is een kind gestopt na de eerste keer, een ander kind heeft afgebeld net voor de start van de kindtraining. Het merendeel van de doorverwijzingen gebeurt door het CLB (in overleg met de school). Steeds vaker melden ouders ook zelf aan (25%). Af en toe gebeurt de doorverwijzing door een andere hulpverlenende dienst zoals een ggz of een revalidatiecentrum. De deelnemende gezinnen zijn heel divers wat betreft opleiding (van BUSO tot hoger onderwijs), gezinssamenstelling (ongeveer 50% oorspronkelijk, 50% nieuw samengesteld) en gezinsgrootte. Het overgrote merendeel van de deelnemende kinderen zijn jongens. In 2013 hadden we telkens maar een of twee meisjes per groep. De meeste kinderen zijn vijf of zes jaar, de vierjarigen zijn in de minderheid.
16
Ouders ervaren na de training meer prosociaal gedrag bij hun kinderen (klinische score op de CBCL daalt tot een ‘normale’ score) en geven aan dat de door hen omschreven werkpunten gemiddeld verbeterd zijn van een 3/10 naar een 7/10. Bij follow-up meting (een jaar na het begin van de training) blijft deze positieve trend bestaan. Ook de leerkrachten ervaren na de training minder gedragsproblemen, doch hier is de verandering minder sterk. Wat betreft deelname aan de oudertraining, zijn moeders nog steeds veel vaker aanwezig dan vaders. Dit omwille van praktische overwegingen. Tijdens de huisbezoeken zijn de vaders wel zeer betrokken. In september 2013 hebben we een nieuw teamlid mogen verwelkomen, Friedl Vanluchene. Zij heeft voordien stage gelopen bij STOP4-7 en vervangt David Vansteenberghen die sinds september binnen andere modules van het CKG Het Open Poortje te Belsele werkt. Gelukkig kunnen we nog steeds op David rekenen om ons in de namiddag te ondersteunen bij de kindtraining. Het STOP 4-7 team van Sint-Niklaas is gevestigd in de opvoedingswinkel van Sint-Niklaas, waar ook de training doorgaat (Kazernestraat 35, St Niklaas).
Voor aanvullende info, oa inzake het specifieke jaarverslag van de STOP 4-7afdelingen, zie; -STOP 4-7 Antwerpen N-Kempen, Puttenhoflaan 25, 2970 Schilde. Tel 03.322.83.10. Teamcoördinator; Fenia Cypers. -STOP 4-7 St Niklaas, Kazernestraat 35, 9100 St Niklaas. Tel 03.760.47.91. Teamcoördinator; An Verdonck. U kan ook informatie vinden op de website www.stop4-7.be.
Signalen in de marge; In Amerika werd recent volgend experiment gedaan; 1334 psychiaters en psychologen werden aangeschreven betreffende een fictieve beschrijving van een jongen die aan een DSMgedragsstoornis leed. 45.5% van de aangeschreven deskundigen stelden de juiste diagnosestoornis. Er werden in totaal 29 verschillende DSM-hoofddiagnoses gesteld.
17
8. Triple P in beide afdelingen. Triple P is een opvoedingsondersteunend programma op maat van ouders, dat ontwikkeld is door de Australische professor Matt Sanders en z’n team. Dit totaal-concept baseert zich op 17 opvoedingsstrategieën om positieve relaties tussen ouders en kinderen te ontwikkelen, gewenst gedrag te bevorderen en om vaardigheden en waardevol gedrag aan te leren. Door de verschillende insteken, mede afhankelijk van de ernst van de pedagogische problematiek, kan er een aanbod op maat aangeboden worden. De meest basale vorm (level 1) van pedagogische ondersteuning is het aanbieden van lezingen (bestaand uit 3 sessies). Vervolgens kan men terugvallen op een individueel gesprek (level 2) waarbij info en tips rond opvoedingsvragen, wordt meegegeven. Is dit niet toereikend, dan kan je advies krijgen rond opvoedingsproblemen via maximaal 4 gesprekken van een goed half uur (level 3). Het vierde niveau biedt een groeps- (of individueel) programma aan waarbij men gedurende 5 sessies en 3 telefonische ondersteuningsmomenten, ingaat op specifieke knelpunten en uitdagingen. Het vijfde niveau is de meest intensieve begeleiding bestaande uit 10 persoonlijke gesprekken, waarbij men inzoomt op “inzicht verwerven” en het plannen van een aanpak. De CKG’s zijn vooral actief op niveau 4 en 5.
8.1. Triple-P in 2013 in HOP-Waasland; 3 sessies in 2013. We ontvingen 18 evaluaties. Alle reacties, op één na, waren telkens “zeer tevreden” tot “gedeeltelijk tevreden”. Meerdere ouders onderlijnden de meerwaarde van het groepseffect. 1 ouder meldde dat ze niet weet of ze pedagogisch sterker is geworden. In HOPW vroeg men, op pag 2, ook naar tevredenheid inzake locatie, tijdstippen, regelmaat, enz. De meeste opmerkingen waren hier opvallend positief. 3 andere ouders hadden nood aan meer ondersteuning of meer sessies (het ging bij wijlen te snel, aldus 1 der ouders). Ook hier werd de meerwaarde van het groepseffect onderlijnd. 1 ouder maakte de bedenking dat het zinvol was geweest indien haar partner mee had deelgenomen. Het leek haar niet evident om haar man te overtuigen inzake meegekregen advies. 8.2. Triple-P in 2013 in HOPSchilde; 3 sessies in 2013. We ontvingen 14 evaluaties. Alle reacties waren telkens “zeer tevreden” tot “gedeeltelijk tevreden”. 1 ouder meldde dat haar dochter net iets te oud was voor het aanbod. In dit kader hebben 2 medewerkers in HOPS ondertussen in 2013 een certificaat triple-p voor tieners gehaald. In 2014 zal zodoende mogelijks een tiener-sessie aangeboden worden. 8.3. Algemene conclusie: -Triple-P als module blijft succesvol, hoewel de instroom soms moeilijker verloopt in HOPSchilde dan in HOPWaasland. Dit heeft te maken met het ruime Triple-P aanbod in de provincie Antwerpen. -In 2013 hebben 2 medewerkers in HOPSchilde een Triple P-vorming gevolgd inzake level 4, gericht naar tieners (puberende kinderen). We stellen namelijk vast dat sommige ouders eerder op zoek zijn naar handvaten voor hun oudere kinderen die stilaan puberende kenmerken vertonen (vanaf 9-10 jr). Dit vormingstraject gebeurde met steun van Triple P-Vlaanderen en Triple-P provincie Antwerpen, waarvoor onze dank. -Voor meer info; www.triplep.net.
18
9. Een nieuw besluit voor de CKG’s, een reflectie. 9.1. Een tussentijdse evaluatie van het nieuwe besluit. Er zal nood zijn aan enige inventarisatie van spelregels met betrekking tot dit modulaire denken. Maar evenzo dient de sector (en niet enkel Kind en Gezin) zich te buigen over de haalbaarheid/ onhaalbaarheid en de zin/onzin van sommige bepalingen in het CKG-besluit van de Vlaamse regering (BS dd 18.01.2013) en het ministerieel besluit betreffende de typemodules der CKG’s (01.01.2012). We beginnen met het CKG-besluit van de Vlaamse regering: -Het besluit vermeldt (art 7§1) dat elk CKG crisisopvang en kort-residentiële opvang aanbiedt. Indien dit niet het geval is, moet het kunnen aantonen dat het een gegarandeerd aanbod ter beschikking heeft bij een andere erkende voorziening. Wat wordt hier bedoeld met “een gegarandeerd aanbod”? Je kan een aanbod hebben dat echter vaak tot constant vol zit. Blijft dit een gegarandeerd aanbod? En hoever of dichtbij moeten die organisaties liggen tov elkaar? Inzake het ministerieel besluit betreffende de typemodules: -De modules die er besproken worden, hebben een specifieke kostprijs gekregen op basis van een door K&G-opgemaakte berekeningssleutel. Men kan zich de vraag stellen of deze sleutel vergelijkbaar is met de berekeningssleutel die Jongerenwelzijn hanteert bij zijn modulaire kostprijsberekening. Het lijkt me zinvol om alvast gelijk(w)aardige sleutels te hanteren voor gelijk(w)aardige modules. -Hf 1, Art 5 van het ministerieel besluit vermeldt dat het CKG z’n gehele subsidie-enveloppe, verminderd met een bedrag voor de basissubsidie (220.000 euro), moet spenderen aan modules. Deze basissubsidie moet de kosten voor de overkoepelende werking dienen (directie, administratie, kwaliteitscoördinator,…). Dit basisbedrag is, naar onze inschatting, te laag gezet, ook al komt er een zeker bedrag bij vanaf een enveloppe boven 1.8 miljoen euro. -De minimaal inzetbare hoeveelheid modules worden beïnvloed door de gemiddelde duur die een voorziening haalt om die module uit te voeren. Een voorbeeld kan duidelijkheid brengen. Als module X een officiële looptijd (of duur) heeft van 3 mnd tot een jaar, en je koopt er daar bvb een 20 van in, houdt dit in dat je tegen het eind van dit jaar zeker 20 modules moet hebben opgestart. Als je gemiddelde duur van deze module bvb 5 mnd is, haal je veel vlotter het quotum van 20 modules dan als je gemiddelde begeleidingsduur 11 mnd is. Zelf stellen we vast dat voor wat deze module met een duur van 3 mnd tot een jaar betreft, we het aantal kunnen halen als we een gemiddelde van 6 mnd hebben. Als dit gemiddelde hoger wordt, raken we in problemen en wordt de werkdruk hoger of worden we gedwongen om meer mensen in te zetten voor mobiele begeleiding (dit laatste is echter een meerkost). -Hf 2, Afd 4 van dit besluit vermeldt de zeer kort, intensieve mobiele begeleiding. Dit is echter een module die voorheen enkel door crisishulpverlenende diensten werd ingezet. Men moet zich de vraag stellen welke ervaringen de CKG’s hebben met de inzet van deze modules. Blijkt dit haalbaar en een meerwaarde? -zorgen de begrippen perspectiefzoekend en perspectiefbiedend wel voor duidelijkheid? Elk CKG geeft hier een andere definitie aan. Zijn deze begrippen trouwens zo relevant? En waarom kan een kind binnen een perspectiefbiedende opvang blijven tot aan z’n 6 jr en een kind binnen een perspectiefzoekende module niet? -Hf 3 Ambulante opvang; voorheen konden CKG’s met een residentieel aanbod, hier ook ambulante opvang onderbrengen en werd er evenmin onderscheid gemaakt tussen kort- en lang-residentiële opvang. Dit is heden niet meer mogelijk. Het nadeel van het huidig systeem is dat je zodoende minder flexibel je aanbod kunt inzetten ten voordele van de regio en de cliënten. Als je bvb heden geen ambulante opvangplaatsen hebt, kan je zodoende dit ook niet aanbieden aan zorgbehoevende gezinnen. Voorheen kon zo’n kind waarbij een ambulante opvang nodig was, in een residentiële plaats. Je kan echter wel een mengvorm hebben binnen je kort-residentiële aanbod; daar laat het besluit toe dat je bvb 2 kort-residentiële plaatsen hebt, 2 crisisplaatsen en 2 ambulante plaatsen. Deze ambulante plaatsen worden minder duur berekend, nochtans zal je je leefgroep-omkadering er niet door afbouwen; je gaat je nachtpersoneel niet afbouwen want je hebt die toch nodig voor de residentiële plaatsen. Aanvullend bij dit hoofdstuk inzake ambulante opvang; er wordt verwacht dat je 80% der begeleidingsdagen haalt en 60% der aanwezigheidsdagen. Vooral dat laatste is niet haalbaar want dit betekent dat elk kind minstens 3 van de 5 weekdagen aanwezig moet zijn. Dit leidt ertoe dat je bijna gedwongen wordt om de ouder aan te moedigen om het kind toch meer te brengen als de ouder de voorkeur heeft aan 2 dagen per week. 19
-Hf 4 Ambulante pedagogische training; hieronder kunnen we de Tuimel-module plaatsen. Vanuit De Tuimelafdeling wordt alvast sceptisch gereageerd op de korte duur van deze module (1 tot 6 mnd). Zij pleiten eerder voor 6mnd tot 1 jr, mede omdat zij rekening willen houden met het tempo en de tijd die nodig is voor de uitbouw van een vertrouwensrelatie bij kansarme en generatiegezinnen. -Hf 4, Afd 3 zoomt in op de typemodule waaronder de STOP 4-7 training valt. Daar wordt vermeld dat elke training gemiddeld 10 kinderen bereikt. Dit aantal was tot vóór het nieuwe besluit een maximum, geen gemiddelde. Een gemiddelde van 10 kdn is qua groepsdynamica en veiligheid gewoon niet correct. -Hf 4, Afd 5 gaat in op de ambulante pedagogische training of begeleiding van ouders, individueel. Hieronder kunnen individuele triple-p vormingen vallen, alsmede individuele trainingen van ouders in de leefgroep. We hadden tijdens het jaar 2013 op dit laatste sterk willen inzetten, in de hoop dat we ouders konden meekrijgen om hun pedagogisch handelen concreet in vraag te stellen. De realiteit toonde aan dat dit geen echt succes was; ofwel bereikten we de ouders niet (geen interesse of te hoge drempelvrees bij ouders) ofwel ervaarden we problemen qua personeelsomkadering (te weinig personeel dat inzetbaar was voor deze individuele begeleiding). Toch blijft het een belangrijke uitdaging om ouders van residentieel verblijvende kinderen, mee te krijgen in een pedagogisch verhaal. Vooral inzake de kort-residentiële opnames en de perspectiefzoekende opnames. -Art 51 vermeldt dat inzake de kort-residentiële opvang, deze kan gemengd worden met crisisopvang en ambulante opvang. In HOP-Waasland bieden we bvb 6 kort-residentiële plaatsen aan en 2 ambulante opvangplaatsen. Gebeuren er echter crisisaanvragen met vraag voor opname, dan bieden we hiervoor een kort-residentieel bed aan (daar we geen crisisbed hebben ingekocht). Wijken we hierdoor af van het besluit of zitten we hier in een gedoogzone? -Het is reeds vermeld in dit jaarverslag; enerzijds werd vanuit K&G gepleit dat kort-residentiële opvang gescheiden zou worden van lang-residentiële opvang. In het besluit wordt dit niet als dusdanig benoemd maar K&G verwacht wel dat we dit gescheiden principe hanteren. Waarmee dienen we het kind het best? En waarmee dienen we de regio het best? CKG’s die ofwel enkel een lang-residentieel aanbod hebben in een afdeling, ofwel enkel een kort-residentieel aanbod, beschikken over geen interne schakelmogelijkheden. Vooral lijkt het belangrijk dat kinderen die in een kort-residentieel aanbod zitten en door omstandigheden naar een lang-residentiële opvang moeten gaan, op een zeer kindvriendelijke manier kunnen “verschuiven”, met name zo dat het kind niet ergens tijdelijk in een niemandsland geparkeerd wordt of al teveel tussenschakels moet ervaren. Modules moeten dus vlot kunnen herhaald worden (wat nu in het besluit gelukkig mogelijk is) als hiermee de belangen van het kind kunnen gediend worden.
Signalen in de marge; -Men schat dat er in Vlaanderen, in 2012, 145.000 situaties van partnergeweld zijn gebeurd. Er waren echter “maar’ 20.263 aangiftes van partnergeweld. Uit onderzoek blijkt namelijk dat nog geen 14% der slachtoffers klacht neerlegt. -In 2012 waren er 9372 meldingen bij de VK’s in kader van kindermishandeling (dit is een kleine vermindering met 2011 dat de kaap van 10.000 haalde). Ook hier gaat men ervan uit dat dit het topje van de ijsberg is. In Nederland waren er in 2012 65.000 meldingen bij de AMK”s (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling)! Dat cijfer is een stagnatie met 2011… Ofwel heeft Nederland een groter probleem inzake KM dan Vlaanderen (iets wat we durven te betwijfelen) ofwel is de meldingsdrempel er kleiner en/of zijn de AMK’s vlotter bereikbaar of herkenbaar… -Het Sociaal en Cultureel Planbureau Nederland (SCP) vermeldde in dec 2013 dat het gebruik van jeugdzorg in Nederland jaarlijks stijgt met 4.6%. Vooral jongeren met een chronische ziekte, met een laag of juist hoog IQ, met ouders met psychische problemen of kinderen uit een éénoudergezin doen een beroep op jeugdzorg. De oorzaak van de stijging is niet duidelijk; mogelijk wordt gedrag dat vroeger niet als problematisch werd beschouwd, nu wel zo gezien. Ook kan een grotere bekendheid van bureau jeugdzorg meespelen. Het Planbureau verwacht dat de stijging nog de komende jaren met 2 procent zal doorgaan. Deze informatie komt uit het nieuwsbericht van het Nederlands Jeugdinstituut.www.nji.nl.
20
9.2.Modulair aanbod VZW Het Open Poortje, 2013
Naam typemodule
Aantal Aantal Intensi. Duur Modules Modules
Frequen- RT/ tie NRT
1 wk-3mnd
Gemid. 1/wk
RT
1 -3 uur
3 mnd-1 jr
Gemid. 1/wk
RT
1-3 uur
1 wk-3 mnd
Gemid. 3/wk
RT
3-8 uur
1 wk-3 mnd .
2-5/week
RT
2-6 uur
1-6 mnd
1-3/wk
RT
1
Kort licht mobiele pedagogische gezinsbegeleiding. 1 Aanbod in HOP-Schilde en HOP-Waasland
Schilde CKG HOPS; 12
Waasland CKG 1-3 uur HOPW; 68
2
Lang licht mobiele pedagogische gezinsbegeleiding. Aanbod in HOP-Schilde en HOP-Waasland
CKG HOPS; 33
CKG HOPW; 15
3
Korte, intensieve mobiele pedagogische gezinsbegeleiding. Aanbod in HOP-Schilde en HOP-Waasland
De Tuimel; 3 CKG CKG HOPS; HOPW; 6 3
4
Ambulante opvang van kinderen. Aanbod in HOP-Waasland
5
Dit aanbod wordt geschrapt in 2014. Ambulante pedagogische training van ouders en kinderen in groepsverband. Aanbod in De Tuimel-afd in Berchem
2
De Tuimel; 8
Ambulante pedagogische training van ouders en van hun kinderen. Aanbod in de STOP 4-7 werkingen in Schilde en St Nikaas Ambulante pedagogische training van ouders in groepsverband. (triple-p) Aanbod in HOP-Schilde en HOP-Waasland
STOPSchilde; 5
STOPSt Niklaas 3
1-6 uur
1-6 mnd
1-3/wk
RT
CKG HOPS; 3
CKG HOPW; 3
1-3 uur
1wk-3 mnd
1-3/wk
RT
8
Ambulante pedagogische training van ouders Individueel. Aanbod in HOP-Schilde en HOP-Waasland
CKG HOPS; 5
CKG HOPW; 14
1-3 uur
1wk-3 mnd
1-3/wk
RT
9
Zeer korte residentiële opvang voor kinderen Aanbod in HOP-Waasland
CKG HOPW; 6
24/24 u
1-6 wkn
24/24u
RT
24/24u
NRT
6
7
10 Lange residentiële opvang. -perspectiefzoekend -perspectiefbiedend Aanbod in HOP-Schilde
1
CKG HOPS; 6+6=12
HOP; Het Open Poortje 21
24/24 u Max 1 jaar Tot 6 jr
10. De werking van “Het Open Poortje” geplaatst in een groter geheel. 10.1. Inleiding De 2 CKG-afdelingen, de kleine capaciteit Jongerenwelzijn (sinds april 2013), de 2 STOP-projecten en De Tuimel-werking worden beheerd door één VZW met een eigen Raad van Beheer, gemandateerd door de Algemene Vergadering. De directie, Arnold Schaek, is door de Algemene Vergadering aangeduid als verantwoordelijke voor de dagelijkse werking. Sinds 2006 is er een pedagogische directie aangeduid: mevr. Lieve Mortelmans. De CKG’s staan onder toezicht van Kind en Gezin. K&G betaalt trimestrieel 90% van de kwartale enveloppe die dient voor de financiering van werkings- en personeelskosten. Het volgende jaar ontvangt het CKG de resterende 10%. Aanvullend ontvangt het CKG middelen uit de sociale maribel, ouderbijdrages en projectgelden. De VZW biedt een activiteitenverslag met de jaarrekening en balans tegen uiterlijk 1 juli van elk jaar aan bij K&G. De Jaarrekening inzake de uitbreiding Jongerenwelzijn, wordt tegen 30.06 van elk jaar ingediend bij Jongerenwelzijn. In 2014 zijn er gesprekken gestart met het STOP 4-7team van Lokeren-Gent (olv Wim De Mey). Dit team dat tem 2013 zowel trainingen, maar ook gratis coaching aanbood aan de CKG’s die een STOP4-7werking hebben, dient uiterlijk begin 2015 zich te integreren in een CKG. Vanuit onze VZW zijn we alvast geïnteresseerd om dit team over te nemen, maar bij voorkeur in partnerschap met CKG’s uit de regio Gent. In de loop van 2014 hopen we meer duidelijkheid te bieden.
10.2. De Raad van Beheer en de Algemene Vergadering van de VZW, dd 31.12.2013 -De Algemene Vergadering mevr. Chris De Clerck, RvB mevr. Miet De Grève, RvB dhr. Paul Demeyere, RvB (in 2013 benoemd) dhr. Baudouin Helleputte, RvB (dienstdoend voorzitter-ad interim) mevr. Anne Van Mulders, RvB dhr. Luc Bulckaert, AV mevr. Colette Vandenbossche, AV dhr. Wim Vandenbroeck, AV mevr. Carine Verhoeven, AV.
10.3. Drie belangrijke partners: Kind en Gezin, Jongerenwelzijn en Het Vlaams Welzijnsverbond. -Kind en Gezin Als overheidsinstelling kreeg zij, vanwege de Vlaamse regering, de specifieke bevoegdheid inzake zorg voor het jonge kind. Binnen het Beter Bestuurlijk Beleid werd de organisatie naar een IVOstructuur (Intern Verzelfstandigd Agentschap) omgevormd, waarbij de Raad van Beheer vervangen wordt door een “Raadgevend Comité”. Kind en Gezin heeft enerzijds een afdeling Kinderopvang, waaronder de kinderdagverblijven en aanverwante diensten (IBO’s, onthaaldiensten…) en vervolgens een afdeling Preventieve Gezinsondersteuning (PGO) waaronder; -de regiohuizen en de inloopteams die moeders met jonge kinderen preventief opvolgen, -de CKG’s, -de Vertrouwenscentra Kindermishandeling (VK’s), -Gezinsondersteunende Pleegzorg. De Administrateur-generaal van K&G is sinds eind 2007 mevr Katrien Verhegge. Het afdelingshoofd Preventieve Gezinsondersteuning is mevr Anne Vanden Berghe. Zowel voor wat betreft projecten als administratieve of inhoudelijke vragen (inzake dossiers, aanwezigheidslijsten,…), richten we ons tot bovenvermelde afdeling PGO. Sinds halfweg 2012 is er een nieuw afdelingshoofd voor de afdeling Kinderopvang, zijnde dhr Filip Winderickx. De CKG-sector gaat in maart 2013 met hem in dialoog om meer samenwerking met de 22
partners binnen kinderopvang te realiseren daar we heden amper doorverwijzingen krijgen vanuit de sector kinderopvang. -Jongerenwelzijn Deze Vlaamse overheidsinstelling kreeg, vanwege de Vlaamse regering, de specifieke bevoegdheid inzake zorg voor het kind/jongere dat opgroeit in een problematische opvoedingssituatie en voor de jongere die een als misdrijf omschreven feit heeft begaan. De Administrateur-generaal is dhr Stefaan Van Mulders. Het afdelingshoofd Voorzieningenbeleid is dhr David Debrouwere.
-Het Vlaams Welzijnsverbond Deze werkgeversorganisatie heeft als doel de belangen te behartigen van instellingen, centra en diensten binnen de welzijnssector. Zij vormt dan ook een overlegpartner met ondermeer het Vlaamse Kabinet voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, de Sociale Partners,.... Naast oa het Pluralistische Platform Jeugd (PPJ), vormt het Vlaams Welzijnsverbond de “christelijkpluralistische” zuil binnen de jeugdwelzijnssector. Dit verbond biedt ondermeer volgende diensten aan; de bovenvermelde belangenbehartiging, individueel advies, financiële analyses en informatie, denk- en dialoogfora binnen de diverse sectoren (bvb overlegorganen tussen aangesloten CKG’s), alsmede intersectorale contacten en studiedagen. De directie is in handen van dhr Frank Cuyt. De stafmedewerkers voor de CKG’s en Jongerenwelzijn zijn dhr Jan Bosmans en dhr Eddy Van den Hove. Het Vlaams Welzijnsverbond heeft ook een ethische commissie (waarin ook onze pedagogische directie, Lieve Mortelmans zetelt), die periodisch een ethisch advies uitschrijft rond een actueel thema.
Signalen in de marge: Volgens Dr Luc Swinnen, Vlaams stress- en burnoutspecialist, is burn-out een ernstige aandoening die meestal werk gerelateerd is. In Vlaanderen zijn er zo’n 100.000 mensen die langdurig werkonbekwaam zijn door een psychische aandoening, vooral burn-out en depressie. 1/10 belgen krijgt ooit met burn-out te maken. Aantal mensen met burn-out is de laatste 5 jaar met 60% gestegen. Er is een groeiend aantal jonge mensen, maar burn-out komt meer voor bij 50-plussers.
23
11. Kwaliteitszorg, onze verdere stappen: 11.1. Een beknopte historiek: Het verhaal startte “officieel” in 1998 met een open dialoog naar alle medewerkers en met het uitschrijven van een opdrachtverklaring. Tussen 2000 en 2004 kreeg het kwaliteitshandboek zijn meerdere hoofdstukken, waarbij we ook en vooral plaats wilden geven aan de uitbouw van een drieledige pedagogische visie die verankerd is in het decreet “rechtspositie van de minderjarige in de jeugdhulp”; -het ervaringsgericht werken; met aandacht voor het welbevinden, betrokkenheid en competenties, -de axenroos, met aandacht voor de verscheidenheid in socio-emotionele relaties, -de mogelijkheden binnen “verbondenheid” als antwoord op “jeugddelinquentie”. Vanaf 2005 was het handboek af en startte de jaarlijkse kwaliteitsplanning. In 2013 lagen ondermeer volgende uitdagingen voor; -uitwerking van een steviger preventiebeleid, olv preventie-adviseur Greetje Vandecasteele (zij volgde in 2013 een zevendaagse vorming rond preventiebeleid). -de uitwerking van een beleid rond grensoverschrijdend gedrag werd uitgesteld naar 2014 (zie hieronder). -De jaarlijkse evaluatie inzake de talrijke pedagogische thema’s (evaluatie van het werken met De Roos, evaluatie van het ouderparticipatief werken, van het cliëntvolgsysteem, van de kid-ok-kit, enz…). -alle afdelingen voldoende kansen aanbieden om vertrouwd te raken met de nieuwe geplogenheden binnen Het decreet IJH (meer bijzonder inzake de opstart van de toegangspoort). -De opwaardering van verpleegkundige opdrachten zoals het uitwerken van interne werkvoorschriften blijft een uitdaging. In dit kader werd in 2013 een sectoraal uitwisselingsoverleg opgestart tss verpleegkundigen.
11.2. De uitdagingen voor 2014: Naar 2014 zullen volgende thema’s opgenomen worden; -De nieuwe uitdagingen binnen het voorliggend nieuw (maar nog niet goedgekeurd) besluit inzake kwaliteitsbeleid, zullen zich aandienen; hier wordt oa gevraagd om een procedure te hebben inzake preventie grensoverschrijdend gedrag. Dit thema zal sectoraal opgenomen worden, in dialoog met K&G en in samenwerking met Sensoa. -In het kader van de toegangspoort (opstart maart 2014) dienen we ons modulair aanbod op de databank van Integrale Jeugdhulp te herschrijven. -We plannen in het najaar van 2014 een tevredenheidsmeting bij de medewerkers. Verwerking voorzien we rond einde van 2014, met een terugkoppeling in voorjaar 2015. -Aansluitend op het preventiebeleid, zal de preventie-adviseur ook een veiligheidsbeleid rond databeheer dienen uit te werken, en dit in partnerschap met de software-verantwoordelijken. Zij zal daarrond een driedaagse opleiding volgen. -We voorzien ook een vernieuwing van onze website die een interactievere en moderne look zal Hebben. Ook zullen we onze software vernieuwen; aankoop nieuwe servers en installering van Cloud-werking.
Signalen in de marge. Onze pedagogische visie blijft schatplichtig aan volgende organisaties/mensen; -inzake het ervaringsgericht werken; (E)CEGO olv. prof. Ferre Laevers. Schapenstraat 34 3000 Leuven. www.cego.be. -inzake de axenroos; De Relatiestudio. Voskenslaan 167 9000 Gent. www.relatiestudio.be -inzake verbondenheid; het dubbeldoctoraat van Anouck Depuydt en Johan Declerck “Re-ligare als antwoord op de-linquentie. Een aanzet tot een ethische, contextuele en ecologische criminologie”.
24
12. Pedagogische werkinstrumenten. Onze VZW heeft, olv. Lieve Mortelmans, drie waardevolle instrumenten ontwikkeld die het ervaringsgericht werken vertalen naar de (semi-)residentiële, maar ook de mobiele jeugdhulp en meer bepaald naar organisaties die met jonge kinderen (0-12 jaar) werken.
12.1. Kid-ok-kit. Als eerste instrument vermelden we de interactieve werkmap “kid-ok-kit”, zijnde een dynamisch en kindgericht dossier waarbinnen het decreet “rechtspositie der minderjarige binnen IJH” volledig verankerd is. De “kid-ok-kit” werd intern ontworpen, olv Lieve Mortelmans, in afstemming met CEGO-Leuven (prof Ferre Laevers), en biedt een handleiding om voorzieningen binnen de jeugdwelzijnssector te helpen bij het uitbouwen van een interactief kinddossier dat de rechtspositie van de (jonge) minderjarige ten volle respecteert. Binnen dit interactief dossier wordt stil gestaan bij de verschillende fasen tussen opname en ontslag, zijnde het onthaal, het eerste contact met de leefgroep, de andere betrokkenen in het CKG, de link met thuis, de CKG-afspraken, de link met school, het medisch verhaal, de oriëntering na het verblijf,… Elk thema binnen dit dossier wordt enerzijds gekaderd vanuit het welbevinden van het kind en anderzijds gelinkt aan de specifieke kinderrechten (inspraakmogelijkheden, informatie-uitwisseling, kindgerichte dossierbespreking, visie rond straffen en belonen, klachtenbehandeling, contacten met thuis, enz…) en is doordrongen van de belevingsgerichte visie. De kid-ok-kit is te bestellen via
[email protected] of via
[email protected]. Kostprijs is 65 euro (verzendingskosten incl). Deze bevat ook de recente aanvulling inzake nieuwe situatieplaatjes (specifieke life-events). In 2013 werd opnieuw een kid-ok-kit-vorming aangeboden, ism VZW Jongerenbegeleiding Informant. Deze ging door op dinsdag 27.11.2013 in Schilde en werd gegeven door 2 medewerkers van Het Open Poortje, zijnde Veerle Van Looveren en An Van den Bempt. 22 mensen schreven in. In “Praktijkboeken Jeugdhulp” (Politeia) verscheen er in 2012 een artikel vanwege Lieve Mortelmans inzake de toepassing der situatieplaatjes (dit artikel is bij ons opvraagbaar;
[email protected]).
12.2. Het procesgericht kindvolgsysteem. Het tweede luik binnen het ervaringsgericht werken is het Procesgericht Kindvolgsysteem (PKVS), dat een vertaling is van de ervaringsgerichte visie. Dit pakket biedt een wetenschappelijk onderbouwd instrument aan om het welbevinden en de betrokkenheid van elk individueel kind te scoren, waardoor we zodoende hun (on)welbevinden kunnen meten en aantoonbaar maken, zowel voor jonge als oudere kinderen. Het PKVS bouwt verder op nog andere instrumenten van het CEGO, zoals de ervaringsroos die een analyse van de breedte naar de diepte mogelijk maakt. Het Procesgericht Kindvolgsysteem wordt heden niet meer in een vormingspakket aangeboden. Wie echter interesse heeft in dit bijzondere instrument dat mogelijk maakt om op een deskundige en georganiseerde wijze het (on)welbevinden van elk individueel kind te monitoren, kan ons contacteren;
[email protected] of
[email protected].
25
12.3. De Roos van de ouder. De Roos van de Ouder is het analyse- en begeleidingsinstrument waarmee we de zorgbehoefte van het gezin in kaart brengen samen met alle betrokkenen. Hierbij zetten we in op een geïndividualiseerde en belevingsgerichte begeleiding met gebruik van uiteenlopende methodieken. In samenwerking met de opleiding bachelor orthopedagogie van de Karel de Grote Hogeschool, meer bepaald docente Véronique Hendrickx, werd het instrument en de bijhorende Hulpwijzer in de loop van 2013 verder verfijnd en uitgewerkt. Aandacht ging hierbij vooral naar de inhoudelijk theoretische peilers waarop het gebruik van de Roos is geënt. Hierbij kwamen we in contact met Prof. Eric Broekaert, hoofd vakgroep orthopedagogiek aan de UGent en auteur van o.m. ‘Naar een integratieve handelingsorthopedagogiek’ (2009). We herkennen in dit theoretisch werk de voornaamste principes in het werken met de Roos van de Ouder, waarbij we de uiteenlopende denkmodellen telkens vertalen op maat van het verhaal en de noden van de individuele cliënt. We hadden hierover een verhelderend en vruchtbaar gesprek met prof. Broekaert en zijn hem zeer erkentelijk voor het delen van zijn inzichten en expertise. Dit overleg hebben we ervaren als een belangrijke bevestiging van de waarde van onze manier van werken aan de hand van de Roos van de Ouder en dus een hart onder de riem. In februari 2013 werd de eerste versie van de Hulpwijzer met explicitering en correcte verwijzing naar theoretische denkmodellen en vakliteratuur afgewerkt en in een papieren en digitale versie aan onze gezinsbegeleidsters bezorgd. In het voorjaar 2013 werd besloten om vanaf september 2013 het werken aan de Hulpwijzer verder te zetten en het wetenschappelijk traject over de Roos van de Ouder te starten met een beschrijvend onderzoek naar het gebruik van de Roos op niveau van de organisatie, de teamwerking en de gezinsbegeleidingen. Dit beschrijvend onderzoek beschouwen we als een eerste stap op de effectiviteitsladder van Van Yperen en Veerman (2008), namelijk het expliciteren van de nog impliciete essentiële elementen van de gebruikte methodiek. In het kader van het huidige en toekomstige beleid ervaren we het als waardevol dat we met het onderzoek stappen zetten naar het evidence-based onderbouwen van onze methodiek die practicebased geëvolueerd, gegroeid en steeds weer bijgestuurd is. In deze eerste fase worden de kernprocessen van onze begeleiding met de Roos van de Ouder beschreven, ondermeer de expertiseontwikkeling en –overdracht van de gezinsbegeleiders en de structurele participatie van ouders en kind in het begeleidingsproces. Deze onderzoeksfase behelst eveneens de voorbereiding van de aanvraag van een Projectmatig Wetenschappelijk Onderzoek (PWO) aan de Karel de Grote Hogeschool. Deze kans tot verderzetting van het onderzoek en de spontane vraag naar meer informatie over de Roos van de Ouder vanuit andere CKG’s en belendende sectoren zoals begeleidingstehuizen en pleegzorg binnen de Bijzondere Jeugdzorg vormden de aanleiding tot informatiesessies over onze werking met de Roos van de Ouder. Lieve Mortelmans en Véronique Hendrickx hebben tussen september 2013 en maart 2014 meerdere CKG’s, begeleidingstehuizen en diensten pleegzorg geïnformeerd over de Roos van de Ouder en hierbij gepeild naar interesse in en nood aan het instrument en bereidheid tot deelname aan verder onderzoek. Onze dank gaat uit naar alle coördinatoren, pedagogen, psychologen en gezinsbegeleiders die hebben deelgenomen voor hun luisterbereidheid en waardevolle inbreng. Na deze verdere verkenning en beschrijving van het instrument en de denkkaders en een inschatting van de bestaande nood aan een ondersteunend instrument voor gezinsbegeleiders, werd door Véronique Hendrickx een concrete onderzoeksvraag geformuleerd en ingediend bij de Karel de Grote Hogeschool. Het betreft een actie-onderzoek, te situeren op het derde niveau van de effectladder van Van Yperen en Veerman (2008), onderzoek naar de doeltreffendheid van de methodiek in een andere context. Ondertussen is dit eerste onderzoeksconcept, dat werd ingediend in december 2013, goedgekeurd en volgt in mei 2014 de beoordeling van het volledige onderzoeksvoorstel. Als het licht op groen gezet wordt, zal het actie-onderzoek plaats vinden in CKG De Kleine Vos en zal hier dus ook een eerste vormingstraject van start gaan. Tegelijk start Véronique Hendrickx in september 2014 in de opleiding bachelor orthopedagogie van de e Karel de Grote Hogeschool een opleidingsonderdeel, een keuzevak voor studenten van het 3 jaar, waarin de Roos van de Ouder wordt besproken en geoefend als voorbeeld van de concrete vertaling van de integratieve handelingsorthopedagogiek naar ondersteuningsplannen in de mobiele gezinsbegeleiding. Dit opleidingsonderdeel zal in nauwe samenwerking met Lieve Mortelmans en het team mobiele gezinsbegeleiding worden uitgewerkt en gegeven. We zien verheugd de verdere uitwerking en onderbouwing van onze werking met de Roos van de Ouder tegemoet en kijken uit naar de feedback die we zullen kunnen vergaren over het instrument en de werking door de verspreiding ervan in deze diverse contexten.
26
Ter info; In 2012 verscheen het boek “kansen voor kinderen” op initiatief van John Crombez en Elise de Wachter. Hierin staat een uitvoerig artikel betreffende “de roos van de ouder”, geschreven door Lieve Mortelmans, zijnde; “Het pad van een cliënt en hulpverlener gaat niet vaak over rozen. Is een ‘roos’-kleurige jeugdhulpverlening een utopie?” Dit artikel is opvraagbaar;
[email protected].
Broekaert, E. (2009). Naar een integratieve handelingsorthopedagogiek. Antwerpen/Apeldoorn: Garant. van Yperen, T., & Veerman, J. (2008). Zicht op effectiviteit. Handboek voor prakijktgestuurd effectonderzoek in de jeugdzorg. Delft: Eburon.
27
13. Het nieuwe decreet integrale jeugdhulp, een inschatting. Met het nieuwe decreet IJH wordt één van de meest ingrijpende structuurwijzigingen van de laatste decennia, in de jeugdhulpverlening opgestart. En dit ondanks een niet bepaald vlekkeloze try-out in de “testzone” Oost Vlaanderen. Bij deze een verkenning van het decreet met aandacht voor de meerdere achillespezen, maar evenzeer de mogelijke winsten: -De positie en inspraak van de cliënt lijken ons zeer kwetsbaar binnen het voorliggende decreet (vandaar onze destijdse suggestie om ook een ombudsdienst voor de cliënt in te bouwen, wat niet gebeurde), want de cliënt wordt niet gehoord als hij daar niet uitdrukkelijk om vraagt. Het is alvast duidelijk dat de toegangspoort vooral een digitaal traject zal worden want de stap naar de toegangspoort is vooral een intensief administratief gebeuren (doc A) waarbij het intermenselijk contact tss cliënt-hulpverlener-consulent zo goed als verdwijnt. -De multidisciplinaire teams krijgen een diagnosetaak waardoor deze aanmeldingen al enige “voorspraak” zullen genieten. Kan dit mogelijks leiden tot een toevlucht naar deze MDT’s teneinde een snellere doorstroming binnen de Toegangspoort? -Partners in de marge, zoals (kinder)psychiatrie, die sporadisch werken met Jongerenwelzijn, zullen tgv hogervermelde administratieve ingreep (doc A), de toeleiding naar de toegangspoort minder vlot kunnen motiveren aan hun cliënten dan heden, waardoor mag gevreesd worden dat bepaalde ernstige dossiers minder snel zullen kunnen beroep doen op intensieve zorg. Op het terrein merken we alvast dat heel wat zorgwekkende casussen nu doorstromen naar CKG’s met een kort-R aanbod, dit in de hoop dat ze zodoende verder kunnen stromen naar de toegangspoort. -Artikel 12 van het decreet IJH vermeldt dat 30% van de jeugdhulp Jongerenwelzijn zich vòòr de Toegangspoort moet positioneren. Jongerenwelzijn moet hier nog over delebreren. Het is alvast belangrijk dat, indien dit toch uitgevoerd wordt, dit een intersectorale voorbereiding zal genieten. Het kan alvast een meerwaarde zijn om de gezinnen met +12jarigen, rechtstreekse jeugdhulp aan te bieden. Maar ook een radicale switch van niet-rechtstreekse mobiele modules naar de rechtstreekse hulpverlening, kan opties bieden; het betreft zodoende dossiers die niet meer moeten aanschuiven aan de toegangspoort (waardoor daar de werklast daalt). Toch zullen er spelregels moeten komen vòòr de toegangspoort, bvb een soort van periodische evaluatie indien bepaalde modules meerdere keren worden herhaald. -Veel hulpverleners maken zich zorgen over de blijvende verantwoordelijkheid van degene die toeleidt naar de toegangspoort. Gedurende het traject doorheen de toegangspoort blijft deze persoon ondertussen verantwoordelijk mbt de hulpverlening en dit tot de effectieve toewijzing van hulp. -En vooral; zal dit nieuwe theoretische model, dat nooit is uitgetest in Vlaanderen, een antwoord bieden op de caseload en de carrouselverhalen? Vanop ground Zero is er veel scepsis. -De OCJ’s (ondersteuningscentra jeugdzorg) zijn aanspreekpunten waarmee men in dialoog kan gaan wanneer enerzijds een hulpverlener van mening is dat er intensievere zorg nodig is, maar anderzijds de cliënt daar niet voor open staat. Tot op heden kwamen we sporadisch met casussen in aanraking waarbij we een hoog gevoel van onveiligheid ervaarden. Dit onveiligheidsgevoel was echter in die cases diffuus of onvoldoende alarmerend/grijpbaar, waardoor er geen of weinig concrete reden was om aan de alarmbel te trekken of waarbij de ouders onze bezorgdheden niet deelden. Het betrof cases die onvoldoende body hadden om naar het parket, jeugdbrigade of VK te stappen. Met de OCJ’s is hiermee mogelijks een intermediair aanspreekpunt ontstaan.
28
-Het decreet spreekt ook over de vermaatschappelijking van de zorg, of, in mensentaal, over het inzetten van een informeel/natuurlijk netwerk (buren, familie, vrienden, vrijwilligers,…). Het decreet blijft vooral erg vaag hoe dit gestalte moet krijgen. Zullen organisaties hierrond sterk getraind of gecoached worden, zijn er op het terrein methodieken die vlot inzetbaar zijn,…? We zijn alvast vragende partij om hierrond intersectoraal ernstig te reflecteren.
Signalen in de marge; In 2013 werden 65.484 verlossingen in Vlaanderen opgetekend. In vergelijking met de cijfers van 2012 (66.822) is dat een daling van 1.338 bevallingen of 2 procent. Dat blijkt uit het jaarverslag dat de vzw Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie (SPE) donderdag heeft bekendgemaakt. Jaarlijks brengt het SPE - in samenwerking met het Vlaamse Agentschap Zorg en Gezondheid - bij de aanvang van het nieuwe jaar het totale aantal verlossingen in de 65 kinderziekenhuizen in Vlaanderen in kaart. Het SPE registreert 100 procent van de ziekenhuisbevallingen. In het voorbije jaar 2013 werden 65.484 verlossingen opgetekend. Alle provincies kenden in 2013 een daling van het aantal geboortes. De grootste afname is er in de provincie Limburg (- 4,11 procent). De provincies Oost-Vlaanderen (- 1,98 procent) en Antwerpen (1,88 procent) schommelen rond het gemiddelde, gevolgd door de provincie West- Vlaanderen (- 1,62 procent). De provincie Vlaams-Brabant daalt dit jaar het minst (- 0,98 procent). "Het geboortecijfer wordt beïnvloed door wat een kwarteeuw eerder gebeurde", vermeldt gynaecoloog Hendrik Cammu (UZ Brussel). "Na de oorlog, in de golden fifties, was er een babyboom waarbij veel kinderen werden geboren. Vanaf het midden van de jaren 1980 waren er - mede door de crisis - minder geboortes. Dus zijn er nu, een kwarteeuw later, ook minder vrouwen die kinderen krijgen." Het is het derde jaar op rij dat er een daling van de geboortes wordt vastgesteld. "Toch valt het aantal geboortes bij ons nog mee", zegt dokter Cammu. "Bij ons krijgt een moeder statistisch gezien 1,70 kinderen. Bij de autochtone bevolking is dat 1,50 en bij de allochtone bevolking 2,90. Maar elders in Europa, zeker in de zuiderse landen, is dat nog een pak minder. Spanje haalt amper 1,3 kind per moeder.
29
14. Signaleringsopdracht vanuit onze VZW. Met een signaleringsopdracht op ons te nemen, wensen we de laatst vermelde minimale kwaliteitseis der CKG’s, te onderlijnen. Deze kwaliteitseis klinkt als volgt; « Het CKG signaleert op systematische wijze tekorten, behoeften, knelpunten en evoluties in de hulpverlening aan de bevoegde instanties. Het CKG formuleert voorstellen met betrekking tot de verbetering van de hulpverlening». Een greep uit de verzamelde signalen: 1. Onze blijvende bezorgdheid is het belang om kinderen zo snel mogelijk op de juiste plaats te brengen waar de juiste hulpverlening wordt aangeboden, ook in een crisissituatie. Een substantieel deel van de residentiële CKG-kinderen (ook die kinderen die in een kort-residentële module zitten) gaat niet direct naar huis maar wordt bvb toegeleid naar een pleeggezin of begeleidingstehuis. Vlaanderen heeft nu nog steeds nood aan kleinschalige én kwaliteitsvolle begeleidingstehuizen. De huidige krapheid aan residentiële plaatsen (die vooral uitgesproken is bij kinderen tot 12 jaar), zorgt dat consulenten moeten kiezen voor beschikbare plaatsen waar ook, hierbij zijn deze gedwongen om voorbij te gaan aan de noden/vragen/wensen van het kind en gezin. Als er dan ook moet geschakeld worden tussen 2 organisaties, pleiten we hierbij uitdrukkelijk voor een betere samenwerking (!) tussen de toeleider en het nieuwe residentiële verblijf. In dit kader wijzen we op de noodzaak van een zeer concrete visie die erover waakt dat deze “schakeling” met het meeste respect voor het kind gebeurt (zie hierbij in bijlage, “Intentieverklaring inzake de residentiële overgang van een kind/jongere tussen 2 organisaties”). 2. Onze bezorgdheid gaat eveneens uit naar correcte diagnosestelling. Wij zien vaak dat er correcte diagnoses worden gesteld maar evengoed zien we dat er diagnoses worden gesteld waar vragen kunnen bij gesteld worden. Het betreft ondermeer diagnoses die gesteld worden op basis van een zeer beperkt aantal observaties in een kunstmatige context, diagnoses die vaak niet herkend worden door hulpverleners, leerkrachten of dienstverleners die diezelfde kinderen talloze malen hebben begeleid. We verwijzen hierbij ook naar het artikel in Tijdschrift voor Welzijnswerk, sept 2011 van prof Stijn Vanheule; “Opvoeden vanuit de apothekerskast? Kanttekeningen bij het psychiatriseren van kinderen”. 3. De klassiekers blijven; de eeuwige, te lange wachtlijsten in Jongerenwelzijn, in de kinderpsychiatrie, in het VAPH, bij de centra GGZ, de dagcentra, crisisopvang, internaten, begeleidingstehuizen, OBC’s … waardoor de naadloze overgang niet gerealiseerd wordt. 4. Wanneer het gaat om een complexe problematiek, is een samenwerking tss diensten, die zich groeperen rond de cliënt noodzakelijk. In dit kader, is het voor een beter begrip van gezinnen met een andere cultuur en religie, waardevol dat de jeugdzorg hierbij een beroep kan doen op diensten die hierrond speciaal hun mandaat hebben en werkingsmiddelen ontvangen. De door hen geleverde informatieverstrekking wordt intersectoraal gewaardeerd. Wel stringent is de knelpuntervaring inzake ‘het verschil in doelstelling’: voor sommige diensten die expertise hebben rond thema “allochtonen” is ‘integratie’ geen doelstelling. Het verlenen van bijstand is gericht op beter begrijpen, zich kunnen inleven in de situatie van de migrant. Jeugdhulpverlening omarmt de integratiedoelstelling wél. Doel is; iedereen, ongeacht religie of afkomst, dezelfde kansen bieden. Het gezin wordt benaderd vanuit algemeen erkende rechten die onze samenleving hoog acht. Dit verschil in standpunt zorgt ervoor dat de migrant geen wederkerige inleving of begrip hoeft te hanteren tov Westerse waarden. Enkele voorbeelden; negatieve gevolgen van ‘voodoo-praktijken’ kunnen moeilijk gekeerd worden wanneer acceptatie van deze cultuurverschijnselen vooropgesteld wordt. Agressie en inperking van rechten ten aanzien van vrouwen en kinderen worden soms gedoogd op grond van de schaamtecultuur of ‘respect voor de eigen cultuur’. We begrijpen dat integratie niet de enige doelstelling kan zijn van deze diensten. Er is ook hulp nodig voor mensen met een andere cultuur en religie die hier tijdelijk verblijven om humanitaire of medische redenen. De casussen waarover we het hebben, gaan echter over gezinnen die in familieverband, vaak al menige generatie, gebruik maken van het reguliere zorg- en dienstenaanbod 5. Vanuit onze STOP4-7teams kwamen vooral schoolgerelateerde bezorgdheden; -Te veel opdrachten voor leerkrachten door verschuiving taken CLB. Leerkrachten worden verondersteld ook emotionele en gedragsproblemen (zoals pesten) aan te pakken in de klas, wat een 30
logische opdracht is, maar eveneens erg arbeidsintensief is en enige ondersteuning vraagt. CLB heeft echter te weinig tijd om leerkrachten gepast te ondersteunen. -Te grote klassen. - concentratiescholen waar veel kinderen met extra zorgen samen zitten. Aanvullend uiten ze hun bezorgdheid rond de MDT-opdracht binnen de CLB’s; sommigen nemen dit op, anderen niet en steunen dan vooral op de hulp vanwege hun collegae uit een verre regio (bv CLBGO steunt op MDT van een verafgelegen CLB-GO). 6. Te weinig overleg tussen hulpverleners. Bij doorverwijzingen wordt er zelden geïnformeerd naar de ervaringen van vorige diensten. Meerdere diensten beginnen helemaal opnieuw en nemen geen contact meer met ons op waardoor een trajectgewijze samenwerking geen kansen krijgt. 7. Inzake integrale jeugdhulp, verwijzen we ook naar het vorige hoofdstuk waar al enkele bezorgdheden vermeld worden. Aanvullend vermelden we de verzuchting dat het A- en M-document als een tijdrovend, papieren traject wordt ervaren waarna een lang en onduidelijk wachten begint mbt een casus waar men hier en nu verder mee wil. Om maar niet te spreken over de talloze softwareproblemen (insisto,…). Wat met ouders die pretenderen open te staan voor verdere hulpverlening maar niet tot actie komen? In dit kader, kan men denken richting M-document, maar het OCJ stelt vast dat ouders beweren bereid te zijn tot hulpverlening… Aansluitend meldt ons team uit het Waasland, waar ze de kort-residentiële module inzetten, dat sommige diensten graag hun verantwoordelijkheid om een A- of M-document in te vullen, doorschuiven naar het CKG onder het mom van ‘verder inzetten op vrijwilligheid en laagdrempeligheid’. Eenmaal het kind onder gebracht is in een kort-residentiële module in het CKG, blijkt er echter weinig tot geen perspectief naar huis, waardoor het CKG als wachtkamer fungeert, de kort-residentiële leefgroep dichtslibt en het CKG kan aanmelden bij de toegangspoort…
Signalen in de marge; Naast residentiële opvang in een CKG, begeleidingstehuis, MPI, pleegzorg,… wordt vaak ook gebruik gemaakt van internaten teneinde kinderen een residentieel onderkomen te geven. Hieronder enkele internaatcijfers; -Internaatplaatsen in het vrij onderwijs anno 01.02.13; 56 plaatsen internaat kleuteronderwijs, 757 plaatsen internaat lager onderwijs, 7617 plaatsen internaat secundair onderwijs. Totaal is zodoende 8430. Begin deze eeuw was dit nog 7625 plaatsen. -Internaatplaatsen in het gemeenschapsonderwijs anno 01.09.12; 3383 plaatsen. Deze zijn niet opgedeeld naar kleuter- lager of secundair onderwijs. Wel schat men in dat de meeste internaatplaatsen ingenomen worden door secundair onderwijs In dit totaal zitten ook een beperkt aantal plaatsen hoger onderwijs. -Internaatplaatsen in het stedelijk en gemeentelijk onderwijs, anno 01.02.13; 27 plaatsen, enkel secundair onderwijs. -Internaatplaatsen in het provinciaal onderwijs, anno 01.02.13; Onbekend.
31
15. Lopende projecten en projecten in de steigers voor 2013-2014. 15.1. Project sensibilisatie Kindermishandeling (KM): Het project ‘sensibilisatie kindermishandeling’ (met als partners het RWO Waas en Dender, K&G Oost Vlaanderen, Vertrouwenscentrum OV, ons CKG, de verantwoordelijken der opvoedingswinkel en der kinderdagverblijven St Niklaas) stelde zich tot doel om het aantal kwetsbare gezinnen waar KM voorkomt en dat door de mazen van het hulpverleningsnet glipt, sneller te onderscheppen teneinde hen adequaat te begeleiden. Dit project, dat eerst in St Niklaas liep en vervolgens in Oost Vlaanderen, was gekenmerkt door een drie-sporenvorming; -de nuldelijn-medewerkers sensibiliseren en bekwamen in het herkennen én omgaan met signalen van kindermishandeling, -de organisaties leren nadenken rond een interne visie en procedure inzake KM, -de handelingsverlegenheid aanpakken door deze nuldelijn te leren taal te geven aan hun bezorgdheden (hoe communiceer ik met de ouders hier rond). Later verkoos het VK-Antwerpen om er een vierde spoor bij te nemen, met name nuldelijnpartners bekwamen in de dialoog met kinderen. Wat gebeurde vervolgens; Nadat het project werd gestart in Oost Vlaanderen, werd het in 2010 opgepikt door het VK-Antwerpen, ism de provincie Antwerpen en Het Open Poortje. Ook VK-Vlaams Brabant, met hulp van de provincie, pikte dit verhaal in 2011 op waardoor enkele duizenden mensen (hulpverleners en dienstverleners) de vorming volgden. Binnen de afdeling kinderopvang van Kind en Gezin heeft men het project mee gevolgd en besliste men ook daar om dit vormingspakket te vertalen naar hun eigen partners. In dit kader startte in het najaar 2010 in alle provincies een gelijkaardig traject waarmee men de kinderdagverblijven, onthaalouders, enz probeert te bereiken. Ook dit vormingstraject werd uitgewerkt door de provinciale VK’s. In 2011, 2012 en ook in 2013 kreeg het verhaal in de provincie Antwerpen een nieuw accent; het partnerschap besloot om dit vormingspakket te richten naar stedelijke/gemeentelijke en OCMWmedewerkers. De uitgesproken wens was om een brede gemeentelijke verankering van dit preventiebeleid KM te realiseren. In 2013 werd binnen de stuurgroep KM-Antwerpen beslist om vooral het jaar te gebruiken om in kaart te brengen welke de initiatieven waren die de Antwerpse gemeentes sindsdien hebben opgenomen rond de uitbouw van een gemeentelijk beleid inzake KM. Vanuit die bevraging besliste de stuurgroep om de gemeente Boom als modelgemeente naar voor te schuiven. Boom zal zodoende in de zomer van 2014 door de gouverneur mevr Cathy Berx.gelauwerd worden als good-practice. We hopen vervolgens dat de Vlaamse vereniging voor steden en gemeentes (VVSG) dit voorbeeld zal oppikken in haar communicatie naar de Vlaamse gemeentes.
15.2. Project Mantelzorg-het versterken van natuurlijke netwerken. Tot op heden stellen we vast, over meerdere CKG’s heen, dat het inzetten op het informele netwerk vooral wordt verkend als daar vanwege het netwerk zelf, een duidelijk signaal komt of op sporadisch initiatief van de gezinsbegeleidster. Toch kunnen we niet spreken van een stevige netwerkgerichte visie en methodische uitwerking hierrond. De CKG-werkgroep mantelzorg, met medewerkers uit 5 CKG’s en 1 inloopteam (CKG De Schommel, CKG St Clara, CKG Hulgenrode, CKG De Kleine Vos, CKG Het Open Poortje en Inloopteam Samik), heeft zich in 2013 gericht op de realisatie van de studiedag “Samen sterk en ik beslis” waar de methodiek Persoonlijke toekomstplanning en het afgeronde project heel expliciet aan bod kwam.
32
De studiedag ging door op vrijdag 13 december 2013. Aantal aanwezigen: in totaal 62 (waaronder stuurgroepleden en sprekers). Er waren, naast een plenair gedeelte, 3 workshops: -Aarzelingen bij het betrekken van netwerken (20 en 21 deelnemers). -Concreet aan de slag met netwerkgroepen (telkens 15 deelnemers). -Tools om netwerken in kaart te brengen (23 en 22 deelnemers). Voor meer informatie inzake PTP;
[email protected] of tel Geertrui Vandelanotte 0472/66.35.73.
15.3. Project kansarmoede-kinderdagverblijven We verwijzen ook naar het vormingsproject kansarmoede-kinderdagverblijven waar in 2014 en 2015, vanuit onze Tuimel-werking, meerdere kinderdagverblijven gecoached zullen worden inzake hoe respectvol samenwerken met kansarme ouders. In het volgende jaarverslag gaan we hier verder op in.
Signalen in de marge; Naast residentiële opvang in een CKG, begeleidingstehuis, MPI, pleegzorg,… wordt vaak ook gebruik gemaakt van internaten teneinde kinderen een residentieel onderkomen te geven. Hieronder enkele internaatcijfers; -Internaatplaatsen in het vrij onderwijs anno 01.02.13; 56 plaatsen internaat kleuteronderwijs, 757 plaatsen internaat lager onderwijs, 7617 plaatsen internaat secundair onderwijs. Totaal is zodoende 8430. Begin deze eeuw was dit nog 7625 plaatsen. -Internaatplaatsen in het gemeenschapsonderwijs anno 01.09.12; 3383 plaatsen. Deze zijn niet opgedeeld naar kleuter- lager of secundair onderwijs. Wel schat men in dat de meeste internaatplaatsen ingenomen worden door secundair onderwijs In dit totaal zitten ook een beperkt aantal plaatsen hoger onderwijs. -Internaatplaatsen in het stedelijk en gemeentelijk onderwijs, anno 01.02.13; 27 plaatsen, enkel secundair onderwijs. -Internaatplaatsen in het provinciaal onderwijs, anno 01.02.13; Onbekend.
33
16. Naar 2014, met hoop en bezorgdheden: -2014 wordt hét integrale jeugdhulp-jaar waarbij de toegangspoort het jeugdhulplandschap zwaar hertekent. Men kan het enigszins vergelijken met een verkeerscontext waarbij talloze wegen, rotondes, verkeerslichten en snelwegen worden herschikt. Een aantal nieuwe verkeersopties komen erbij, andere worden geschrapt. Doel is om het verkeer beter te leiden. Eén ding blijft echter; het aantal auto’s die over de wegen zullen rijden, blijft elk jaar groeien. -In 2014 zullen we er ook 1 jaar ervaring hebben opzitten inzake het werken met het agentschap Jongerenwelzijn. Zoals al in dit jaarverslag aan bod kwam, zijn de gelijkenissen tussen residentiële CKG-bedden en JW-bedden voor de hand liggend. We hopen alvast bruggen te kunnen bouwen tussen beide agentschappen. -Mogelijks zullen we in de tweede helft van 2014 in onze afdeling HOP-Waasland ervaring opdoen met de weesmodule “Ou-ki; CKG-begeleiding binnen een kinderdagverblijf”. Hierbij willen we ouders, die een beroep doen op een kinderdagverblijf, maar ook pedagogische vragen hebben, een pedagogisch aanbod bieden. Deze module wordt heden al uitgetest in CKG St Clara. -In 2014 gaan we, op vraag van het STOP4-7-team Lokeren-Gent (olv dhr Wim Demey), in dialoog met hen rond een eventuele overname. Dit team stelt de uitdrukkelijke vraag om naar onze VZW over te stappen daar ze vanaf 2015 zich dienen onder te brengen bij een CKG. Indien dit verhaal kan doorgaan, willen we graag bekijken of we linken kunnen leggen tussen dit STOP-team en de Gentse CKG’s want Gent is niet ons werkingsgebied. -Op 9 mei 2014 organiseren we een sectorale studiedag waar allerlei good-practices uit de CKGsector aan bod komen (het betreft weesmodules in testfases en nieuwe methodieken). Zo hopen we “sectorale kruisbestuiving” te realiseren. Ook daar hopen we in 2014 rond te berichten. -2014 wordt ook een nieuw verkiezingsjaar waarbij het Vlaams kabinet Welzijn, Jeugd en volksgezondheid zal worden herschikt. Een nieuwe minister, mogelijks een nieuwe partij en dus onduidelijkheden naar de toekomst toe... 2014 wordt opnieuw geen saai jaar…
Arnold Schaek Directie Het Open Poortje VZW
Signalen in de marge; “In England, the chances of children and young people looked after by the local authority, achieving the equivalent of high school graduation, is 4 times less than those of their peers; they are also 3 times as likely to be unemployed 3 months after leaving school than their peers and twice as likely to be cautioned or convicted of criminal offences. (…). One factor, however, which is likely to impact on the life trajectories of children in care, is the unstable nature of placements (…). English children move home on average 3 times before reaching adulthood, whereas it is not unusual for those in the care system to experience the equivalent level of change in the course of a year (…)”. Uit het artikel “Patterns of instability: moves within the care system, their reasons, contexts and consequences” van Harriet Ward.
34
Deel II: 2013, het jaar in cijfers gevat. HOP-S staat voor Het Open Poortje-Schilde. HOP-W staat voor Het Open Poortje-Waasland.
II.I Halen we de module-parameters van het CKG-besluit? 1. Kort, licht mobiele gezinsbegeleiding. Frequentie;
Bij deze module haalt HOPS de norm inzake frequentie huisbezoeken, maar HOPW niet. Dit heeft te maken met het feit dat men er bij de kort-residentiële opvang er niet in slaagt om wekelijkse gesprekken met de ouders te hebben (ouders die moeilijk bereikbaar noch betrokken zijn). Ter info; de norm is 46 weken op 52 weken = 0.126 of iets minder dan 1 dag op 7 (= 0.143). 2. Kort, licht mobiele gezinsbegeleiding. Duur;
De duur voor een kort, licht mobiele gezinsbegeleiding mag niet meer dan 3 maand zijn. Indien ze toch langer zou duren, dient de module herhaald te worden (mits motivatie). Uit de tabel blijkt dat deze module zowel in HOP-S als in HOP-W tussen 2 en 3 maand duurt, hoewel er een ruim verschil is in duurtijd.
35
3. Lang, licht mobiele gezinsbegeleiding. Frequentie;
Zowel Het Open Poortje-Schilde (HOPS) als Het Open Poortje-Waasland (HOPW) halen de gevraagde frequentie van één maal per week (en dit over 46/52 per jaar = 0.126)
4. Lang, licht mobiele gezinsbegeleiding. Duur;
Om toch maar voldoende afgeronde lang, licht mobiele begeleidingen te hebben, teneinde ietwat correcte inschattingen te doen, hebben we ons gebaseerd op afgeronde dossiers tussen 01/01/2013 en 01/04/2014. Het betreft 17 begeleidingen. Een lang , licht mobiele begeleiding moet tussen 3 en 12 maanden duren. Bovenstaande tabel toont aan dat zowel HOP-S als HOP-W iets langer dan 7 maanden duurt.
36
5. Kort, intensief mobiele gezinsbegeleiding. Frequentie;
Hier zien we dat HOPW de norm van ongeveer 3 huisbezoeken per week (of een score van 0.378 = 3 x 0.126) haalt maar HOPS niet. Rekening houdend met het feit dat ouders soms afwezig zijn of naar het einde toe de nood aan intensiviteit daalt, is een bezetting van 3 x per week heel hoog…
6. Kort, intensief mobiele gezinsbegeleiding. Duur;
Een kort, intensieve mobiele gezinsbegeleiding mag max 3 maand duren. Uit bovenstaande tabel blijkt dat dit gerespecteerd wordt. Wel is er een opmerkelijk verschil in duur van 20 dagen tussen HOP-S en HOP-W. Dit heeft deels te maken met het feit dat in HOP-W deze module sporadisch gelinkt wordt aan een crisisopvang.
37
7. Korte, residentiële opvang en ambulante opvang. Aanwezigheidsdagen;
Het ministerieel besluit bepaalt dat het aantal aanwezigheidsdagen per week, 60% moet zijn. Deze modules worden enkel in HOP-W aangeboden. Kort-residentieel haalt 6 aanwezigheidsdagen op 7 (bijna 85%), wat veel is. Het toont aan dat de opnamenoden hoog zijn (en vaak ook ernstig) en dat WE-ondersteuning vaak nodig is. Ambulante opvang haalt geen 60% maar eerder 29% of 2 dagen per week.
8. Korte, residentiële opvang en ambulante opvang. Begeleidingsdagen;
Het besluit bepaalt dat deze module 80% begeleidingsdagen moet halen. Dit wordt moeiteloos gehaald voor de korte-residentiële opvang maar de ambulante opvang haalt dit duidelijk niet (maar net 62%). Daarom besloten we om in 2014 de 2 ambulante plaatsen om te zetten in kort-residentiële plaatsen.
38
9. Lange, residentiële opvang. Aanwezigheidsdagen;
Het ministerieel besluit bepaalt dat de bezetting (aantal aanwezigheidsdagen per week), 60% moet zijn. De kinderen in deze module (die enkel in Het Open Poortje-Schilde wordt ingezet) verblijven bijna 6 dagen/week (6 dagen=86%) in het CKG, wat opvallend veel aanwezigheidsdagen zijn. Er is geen opvallend onderscheid tussen aanwezigheid van perspectiefzoekende kinderen tov de perspectiefbiedende kinderen. Normaal verwacht je dat de perspectiefzoekende kinderen minder in het CKG zouden zijn en dus minder aanwezigheidsdagen zouden hebben.
10. Lange, residentiële opvang. Begeleidingsdagen;
Bovenstaande tabel gaat enkel over HOP-S daar we enkel daar lange, residentiële opvang doen. We halen 100% begeleidingsdagen, maar perspectiefzoekend (106%) scoort er hoger dan perspectiefbiedend (94.8%).
39
11. Ambulante, pedagogische training van ouders in groepsverband; Triple-P. Duur;
Er is een klein verschil in duur tussen HOPW en HOPS. De groepstraining bestaat telkens uit minstens 5 groepsmomenten en 3 telefonische momenten.
12. Ambulante, pedagogische training van ouders in groepsverband; Triple-P. Deelnemers;
Er moeten minstens 8 en max 12 instappers zijn, aldus het CKG-besluit op de typemodules. Dit werd telkens gehaald in HOP-S (9 tot 10 deelnemers). Volgende tabel toont dat ook in HOP-W dit aantal gehaald werd. Het besluit zegt ook dat de aanwezigen uit minimaal 6 verschillende gezinnen moeten komen. Dit wordt in HOPS gehaald en, op jaarbasis, ook in HOPW (zie volgende tabel). Voor meer info inzak triple-p, zie hoofdstuk 8 van het theoretische deel.
40
13. Ambulante, pedagogische training van ouders en kinderen in groep; De Tuimel.
Minimaal moeten er 16 begeleidingen ingezet worden, aldus het CKG-besluit. Er werden 23 Tuimelmodules ingezet, waarvan 8 modules een herhaling waren. Er werden dus 15 gezinnen begeleid. Het Tuimel-team bood ook 3 mobiele begeleidingen (LLM) aan. Voor meer gedetailleerde informatie over deze module, zie hoofdstuk 6 van het theoretische deel.
41
14. Ambulante pedagogische training in groep van ouders en van kinderen; STOP 4-7.
Het CKG-besluit bepaalt dat we gemiddeld 10 kinderen/training moeten halen (wat eigenlijk eerder een max moet zijn). Uit bovenstaande trainingen haalden we in totaal 79 kinderen (of 9,9 kinderen/training) en dit op 8 trainingen; 3 trainingen in St Niklaas, 3 in Antwerpen- Noord en 2 in de Kempen. Voor meer info inzake de module STOP 4-7; zie hoofdstuk 7 van het theoretische deel.
15. Ambulante pedagogische training van ouders individueel (ATO-I), frequentie;
Zowel HOPS als HOPW halen de minimale norm van 1 dag/wk (=0,126). HOPS haalt zelfs een frequentie van 2 maal/week. Het betreft hier echter maar 1 ingezette module…
42
16. Ambulante pedagogische training van ouders individueel (ATO-I), duur;
De duur, aldus het besluit, moet tussen 1 week en 3 maand liggen. Beide afdelingen passen hier in met een gemiddelde duur rond de 6 weken.
43
Deel II.II Hebben we de aangekochte modules ook allemaal ingezet? 1. Aangekochte en gebruikte modules voor Het Open Poortje Waasland.
Inzake de lang licht mobiele begeleiding-M LLM haalden we 1 module te weinig (14 ipv 15). Inzake de kort-intensieve mobiele begeleiding-M KIM haalden we de 3 ingekochte modules. Inzake STOP 4-7 idem. Inzake Triple-P idem. Inzake de ambulante training vr ouders individueel-ATIO haalden we maar 9 van de 14 ingekochte modules. Inzake de kort-lichte mobiele begeleiding-M KLM (zie tabel hieronder), haalden we 83 van de 68 ingekochte modules. Dit betekent dat we in 2014 dus minder ATI-O modules zullen aankopen en meer M KLM-modules.
44
2. Aangekochte en gebruikte modules voor Het Open Poortje Schilde.
Inzake de lang licht mobiele begeleiding-M LLM haalden we 3 modules meer dan aangekocht (17 ipv 14). Inzake de kort-intensieve mobiele begeleiding – M KIM haalden we ook 3 modules meer dan aangekocht (9 ipv 6). STOP 4-7; norm gehaald. Inzake Triple-P idem. Inzake de ambulante training voor ouders individueel-ATIO haalden we maar 1 van de 5 ingekochte modules. Inzake de kort-lichte mobiele begeleiding-M KLM (zie tabel hieronder), haalden we 43 van de 33 ingekochte modules. Dit betekent dat we in 2014 ook in HOPS dus minder ATI-O modules zullen aankopen en meer M KLM-modules. De ATI-O modules zijn nochtans zeer bijzonder binnen een residentieel kader; het doel is om ouders binnen een individueel trainingsprogramma terug sterker te maken inzake de zorg voor hun kinderen die heden residentieel verblijven.
45
DEEL III: Follow-up van het jaar 2011; betreffende 176 kinderen die in 2011 door CKG Het Open Poortje werden begeleid en waar het dossier werd afgerond.
1. Follow-up van de 144 kinderen die thuis verblijven en/of georiënteerd worden naar huis.
64 kinderen in 2011 thuis zonder verder begeleiding of ondersteuning. Hoe is dit in 2013?
Geen verdere begeleiding of ondersteuning Thuis met verdere begeleiding of ondersteuning Heropstart TB via CKG TB via jongerenwelzijn Residentieel: OOOC Residentieel: internaat via jongerenwelzijn Residentieel: pleeggezin Triple P Niet kunnen bereiken TOTAAL
Het Open Poortje Schilde 12 1 1 1
7
Het Open Poortje Waasland 11 5 2 2 1 2 1 4 14
22
42
80 kinderen in 2011 thuis met verdere begeleiding of ondersteuning. Hoe is dit in 2013?
Thuis met verdere begeleiding of ondersteuning Geen verdere begeleiding of ondersteuning Heropstart TB via CKG Gezin onder JRB Residentieel: begeleidingstehuis Residentieel: pleeggezin Niet kunnen bereiken TOTAAL
Het Open Poortje Schilde 13 9 1 2 1
Het Open Poortje Waasland 17 8
5
3 1 1 19
31
49
46
2. Follow-up van de 32 kinderen die niet naar huis werden georiënteerd.
11 kinderen werden in 2011 doorverwezen naar een voorziening binnen jongerenwelzijn. Hoe is dit in 2013?
Residentieel: begeleidingstehuis Thuis met verdere begeleiding of ondersteuning TOTAAL
Het Open Poortje Schilde 2 1
Het Open Poortje Waasland 5 1
3
6
2 kinderen vonden we niet terug.
10 kinderen werden in 2011 doorverwezen naar een pleeggezin. Hoe is dit in 2013?
Residentieel: pleeggezin Residentieel: begeleidingstehuis Thuis zonder verdere begeleiding of ondersteuning Niet kunnen bereiken TOTAAL
1
3
7
Het Open Poortje Schilde 2 1 2
Het Open Poortje Waasland 1
5
1
3 kinderen werden in 2011 doorverwezen residentieel, bv. kinderpsychiatrie of een CIG. Hoe is dit in 2013?
Thuis met verdere begeleiding of ondersteuning Niet kunnen bereiken TOTAAL
Het Open Poortje Waasland 6
6 kinderen werden in 2011 doorverwezen naar een internaat. Hoe is dit in 2013?
Residentieel: internaat Residentieel: pleeggezin Thuis met verdere begeleiding of ondersteuning TOTAAL
Het Open Poortje Schilde 1 1 1
Het Open Poortje Schilde 1 1
Het Open Poortje Waasland
2
1
1
2 kinderen werden in 2011 doorverwezen naar een voorziening binnen gehandicaptenzorg. Hoe is dit in 2013?
Residentieel binnen gehandicaptenzorg TOTAAL
47
Het Open Poortje Schilde 1
Het Open Poortje Waasland 1
1
1
3. Besluit: Betreffende de 128 bereikte kinderen (op een totaal van 176 kinderen die in 2011 werden begeleid en waarvan het dossier werd beëindigd), zijn 72 kdn nog steeds daar waar ze naar toe georiënteerd waren. Dit is 56 % (bij de follow-up van 2010 was dit 68%). 48 kinderen waren niet bereikbaar, zijnde 27%, wat vergelijkbaar is met vorige jaren. In 2011 waren 32 kinderen residentieel georiënteerd, zijnde 18% (=32/176). Inzake de 128 bereikte kinderen waren in 2013 28 kinderen residentieel georiënteerd, wat 22% is op het totaal bereikte kinderen. (De kans is groot dat op de 48 niet bereikte kinderen er 4 zijn die residentieel georiënteerd zijn in 2013). In vorige jaren zagen we eveneens regelmatig een bestendiging of stijging der residentiële oriëntaties ten nadele van een oriëntatie naar huis bij de follow-up. 19 residentiële kinderen van de 27 bereikte resi-kinderen uit 2011, zaten nog op dezelfde plaats als in 2011. Hoe was de follow-up in 2012, gebaseerd op de uitstromende kinderen van 2010; Van de 42 residentiële kinderen in 2010, waren dit er bij de follow-up in 2012 33 kinderen maar op een totaal van 138 bereikte kinderen (42 kinderen werden niet bereikt). Dus 42/180 is 23% en 33/138 is 24%. Rekening houdend met het feit dat de residentiële capaciteit bij de CKG’s eerder daalde, toont een dergelijke trend aan hoe hoog de residentiële druk blijft in de jeugdwelzijnssector.
48
Bijlage Intentieverklaring inzake de overgang van een kind/jongere tussen 2 residentiële organisaties. Naar het beleid van de voorziening Het beleid van de voorziening geeft ruimte om de overgang kwaliteitsvol te laten verlopen. De begeleiders kunnen investeren in de transitie. De kinderen van de leefgroep hebben tijd om afscheid te nemen en om zich voor te bereiden op een nieuw kind. Theoretische verantwoording De overgang naar een nieuw residentieel verblijf van een kind is voor de ‘professionelen’ eerder gewoon, terwijl het voor het kind helemaal niet vanzelfsprekend is. Vanuit het ontwikkelingsbelang van het kind en meer bepaald de impact van hechting en separatie, kan gesteld worden dat zo’n overstap veel zorg vraagt als we het zorgvuldigheidsprincipe hanteren bij dit scharniermoment. Gehechtheid is een biologisch imperatief. Dit wil zeggen dat een kind voorgeprogrammeerd is om een selectieve relatie aan te gaan, ook wanneer het in een tijdelijke opvang terecht komt. Het is dus geen optie om het hechtingswervend gedrag van het kind te negeren. Omdat het verlies (zowel letterlijk als figuurlijk) van een hechtingsfiguur tragisch en traumatiserend is, moet net de mogelijkheid om nieuwe hechtingen aan te gaan, ten volle benut worden. Opdat het kind niet in een emotioneel vacuüm terecht zou komen, is het belangrijk dat er begeleiders zijn die emotioneel in het kind investeren. Hierdoor worden ze als het ware ongewild belangrijke zorgfiguren en verwerven ze een zorgloyaliteit. Het kunnen aangaan van een nieuwe band hangt af van de mate waarin psychisch ruimte gemaakt wordt voor een bestaande band. Iedereen moet er zich ten volle van bewust zijn dat meerdere hechtingen mogelijk zijn. Bij een overstap is daarom de aandacht voor hechting, en het overdragen ervan tussen huidige en toekomstige hechtingsfiguren, noodzakelijk. Net bij een overstap wordt de stress groter. En stress activeert het hechtingssysteem. Hoe groter de dreiging, hoe krachtiger het verlangen naar verbondenheid. Op het moment dat alles in het leven van een kind op losse schroeven komt te staan (woonst, vrienden, dag- en weekinvulling, zorgende volwassenen, soms zelfs contact met broers en zussen) mogen we een piek verwachten in de hechting.
Wat bij een overdracht vooral aan de orde is, zijn de variabelen die de gevolgen van een scheiding mee kunnen beïnvloeden. Uit onderzoek blijkt dat volgende variabelen hierbij belangrijk zijn: het tijdstip en omstandigheden van een scheiding; de omgevingsfactoren die van invloed zijn om een binding met een zorgfiguur tijdens diens afwezigheid ‘vast’ te houden; de emotionele beleving en de aard van een eerste (eerdere) scheidingservaring. We hebben dus veel goede redenen om de manier waarop een te voorziene breuk tot stand komt, te omkaderen met de grootst mogelijke zorg. Hierin ligt een opdracht besloten voor elk centrum dat voor toeleiding naar en/of voor onthaal van een kind zorgt. Doelstelling Bij de transitie moet gezorgd worden enerzijds voor een - voor het kind – veilige afronding van het relationele verhaal met zorgfiguren (begeleiders) die voor hem belangrijk zijn (geweest) en anderzijds voor het leggen van verbinding met de toekomstige zorgfiguren. Het realiseren van dit algemene doel veronderstelt uiteraard:
de erkenning van het kind als belangrijke participant in het overstapgebeuren; het verbinden van het verleden met de toekomst door het ‘bewust’ beleven van de transitieperiode zodat voorkomen wordt dat het onbewuste ondermijnende dynamieken op gang brengt;
49
dat de bestaande zorgfiguren (ook niet-ouder) in de gelegenheid gesteld worden om het mandaat door te geven aan de toekomstige zorgfiguur; een timing die een zachte landing mogelijk maakt en een procedure die abruptheid ondervangt, zonder de overstapperiode te rekken, vanuit het belang van kind.
Concretisering We gaan ervan uit dat de beslissing genomen is en de dossiergegevens overgedragen zijn. - De individuele begeleiders (=IB) of zorgfiguren hebben een overleg over o de specifieke gevoeligheden, noden, aandachtspunten en reactiewijzen van het kind; o de concrete acties die ondernomen zullen worden in de beide voorzieningen rond afscheid en onthaal; o wanneer beide IB’s samen met het kind tijd doorbrengen. - Het kind krijgt informatie over de nieuwe voorziening door zijn IB. - De nieuwe IB maakt kennis met het kind in zijn vertrouwde omgeving, samen met zijn IB. - Het contact wordt stelselmatig opgebouwd en uitgebreid. o Het kind komt met zijn IB op bezoek en/of speel-tijd. o Er wordt een overnachting - en nadien meerdere - georganiseerd. - Er worden – voor de definitieve verhuis - zoveel mogelijk praktische zaken door beide IB’s begeleid in dialoog met het kind : aankoop nieuwe kleding, doktersbezoek, school,… - De vorige IB is indien mogelijk mee bij de verhuis en komt binnen de week nog op bezoek. Bezoeken of contacten (een telefoontje, kaartje, …) met de vorige IB worden afgesproken en geleidelijk afgebouwd. De vertrouwde leefgroep - Er wordt met de leefgroep verschillende momenten voorzien om de emotionele beleving te bespreken en/of om in acties of rituelen het afscheid een plaats te geven. - De IB heeft er aandacht voor om de zorg en veiligheid die hij bood, in woorden reeds te linken aan de nieuwe IB (bv. “Je nieuwe IB zal je knuffel ook altijd aangeven als je slapen gaat”). De psychische ruimte wordt gecreëerd om een nieuwe ‘selectieve’ relatie aan te gaan met een nieuwe zorgfiguur. De ontvangende leefgroep - De leefgroep heeft de tijd gekregen om afscheid te nemen van een vorig kind dat vertrokken is en kan even op adem komen. - De leefgroep wordt geïnformeerd over en voorbereid op het bezoek van het kind. - De leefgroep heeft een ritueel (bv. een onthaal- of spelmoment, een knutselgeschenkje, …) om het kind welkom te heten. - De IB heeft er aandacht voor dat het kind loyaal mag blijven ten aanzien van de vorige IB. - ……………. Addendum =>De bezorgdheid rond een kwaliteitsvolle transitie tussen residentiële voorzieningen, kadert binnen het oorspronkelijke gedachtengoed van integrale jeugdhulp. Voorliggende tekst heeft echter geen bindend karakter, maar kan als een bescheiden, groeiende good-practice binnen het integrale gedachtengoed, de zorg rond het kind verbeteren. =>We vragen de kwaliteitscoördinator en/of kwaliteitsteam om deze tekst te evalueren en rijker te maken. Deze tekst kan bv. aangevuld worden met heel concrete voorzetten betreffende thema’s die mede bij een transitiemoment aan bod komen, zoals wisseling van sport of vrije tijd, afspraken rond kledijaankoop, dokterscontacten, ouderafspraken, … Hopelijk kan deze (al of niet herwerkte) tekst een onderdeel worden binnen uw kwaliteitsbeleid en als daadwerkelijke basis dienen bij een residentiële transitie. Voor verdere vragen of suggesties,… kan u terecht bij Veerle Wuyts (begeleidingstehuis De Vlieger, tel 03.322.82.52) en Arnold Schaek (CKG Het Open Poortje, tel 03.383.26.51). Indien deze tekst bij u de nodige kwalitatieve opvolging krijgt, hadden we graag vernomen hoe u dit gestalte gaf.
50