jaarverslag 2011
Rotterdams Oogheelkundig Instituut
Rotterdams Oogheelkundig Instituut jaarverslag 2011
Inhoud 5............ Voorwoord 7............ Ontwikkelingen 2011 11............ Onderzoekers profiel Elsbeth van Zeeburg en Boy Braaf 15............ Onderzoekers profiel Maartje van Bree 19............ Research BV 23............ Promoties in 2011 25............ Publicaties 2011 29............ Overzicht lopende onderzoeken in 2011 41............ Verantwoording
foto: Oogzorgnetwerk
4
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
Voorwoord
Het Oogziekenhuis Rotterdam is het enige categorale Oogziekenhuis in Nederland. Het vervult een voortrekkersrol bij de innovatie van zorg, behandelingsmethoden en outcome registratie. Er wordt al vele decennia wetenschappelijk onderzoek verricht waarvan het belang en de omvang geleidelijk zijn toegenomen. In de loop der jaren is de complexiteit van wetenschappelijk onderzoek toegenomen, evenals de maatschappelijke en ethische eisen die er aan worden gesteld. Daardoor ontstond er behoefte aan professionalisering en ondersteuning van onderzoeksactiviteiten. Hiermee werd in 2009 een begin gemaakt met de oprichting van het Rotterdams Oogheelkundig Instituut (R.O.I), waarin de onderzoeksactiviteiten werden gebundeld en waarin wetenschappelijk onderzoek de kernactiviteit is. In de jaren daarna is de professionalisering verder uitgebouwd en zijn de onderzoeksactiviteiten in het R.O.I. sterk toegenomen. Dit is alweer het derde jaarverslag van het R.O.I., en ook ditmaal kunnen we bogen op een toename van het aantal promovendi en een toename van de hoeveelheid onderzoek, publicaties en promoties. Het R.O.I. richt zich vooral op wetenschappelijk oog heelkundig onderzoek vanuit klinisch perspectief met het doel de detectie en behandeling van oogaandoeningen te verbeteren. Fundamenteel onderzoek wordt alleen uitgevoerd indien verwacht wordt dat dit op afzienbare termijn tot klinische toepassingen zal leiden. Het grootste deel van het klinisch onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van - en in nauwe samenwerking met - oogartsen van Het Oogziekenhuis Rotterdam. Daarnaast worden enkele klinisch onderzoeken verricht in samenwerking met andere (inter)nationale onderzoekscentra. Uiteraard worden geldende regels voor klinisch onderzoek (Good Clinical Practice) zorgvuldig nageleefd. Respect voor de onderzoekdeelnemer is voor het R.O.I. een belangrijke waarde. Geleidelijk is ook de hoeveelheid translationeel onderzoek gegroeid. Hiervoor wordt samengewerkt met het Erasmus MC, met andere academische centra en met de TU Delft. De samenwerking tussen het R.O.I., als klinisch gespecialiseerd onderzoeksinstituut, het Oogziekenhuis, met een hoog patiëntenvolume, en academische af delingen met een hoog gespecialiseerd kennisniveau, is een voor alle partijen inspirerende vorm van translationeel onderzoek gebleken. Deze samenwerking levert kwalitatief hoogwaardig onderzoek op in de gehele kennisketen: van kennis naar kliniek en van laboratorium naar patiënt. Deze samenwerking werkt dus twee kanten op: in de klinische setting zijn er aandoeningen die alleen met een fundamenteel wetenschappelijke benadering kunnen worden opgelost, en omgekeerd kunnen ontdekkingen in het laboratorium leiden tot (uiteindelijke) toepassing ervan bij de behandeling van patiënten. Ten gevolge van vergrijzing van de bevolking wordt verwacht dat de vraag naar oogheelkundige zorg tussen 2010 en 2020 met 200-300%1 zal stijgen. Innovatieve oplossingen zijn nodig om de kosten te beheersen en om aan de toenemende zorgvraag te kunnen voldoen. Vanuit deze vraag verricht het R.O.I. onderzoek naar mogelijkheden tot medische en organisatorische innovatie. 1 Ned Tijdschr Geneeskd. 2011;155:A3461
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
5
Belangrijke basisvoorwaarden om dit alles te bereiken zijn de aanwezigheid van alle oogheelkundige subspecialismen in Het Oogziekenhuis Rotterdam, de grote patiëntenpopulatie van dit ziekenhuis, het enthousiasme van de oogartsen om onderzoek te initiëren en de goede samenwerking met een aantal afdelingen van het Erasmus MC waaronder ook de afdeling Oogheelkunde van het Erasmus MC. In de afgelopen jaren is er met het R.O.I. een solide infrastructuur voor wetenschappelijk onderzoek ontwikkeld. Die zal in de toekomst verder uitgebouwd worden. Dat geldt ook voor de samenwerking met innovatieve bedrijven. We verwachten dan ook voor de komende jaren een verdere brede ontwikkeling van relevant onderzoek dat zal bijdragen aan innovaties in de oogheelkundige zorg. Tenslotte willen we niet onvermeld laten dat de totstandkoming van het R.O.I. mede mogelijk is gemaakt door de Rotterdamse Vereniging Blindenbelangen en de Stichting voor Ooglijders. Seerp Baarsma, oogarts en wetenschappelijk directeur R.O.I. Netty Dorrestijn, managing director R.O.I.
6
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
Ontwikkelingen in 2011
Eerste resultaten Drie jaar na de oprichting van het R.O.I. beginnen in 2011 de eerste resultaten van onderzoeken die met ondersteuning van het R.O.I. zijn uitgevoerd, beschikbaar te komen. De eerste en grootste studie die bij het R.O.I. werd uitgevoerd is de Avastin trial. Met deze studie is onderzocht wat de optimale frequentie van Avastin injecties voor de behandeling van natte ARMD is. De huidige standaard is vier weken, maar wij hebben ook een frequentie van zes en acht weken onderzocht. De resultaten laten zien dat zowel in medische uitkomst als in termen van kwaliteit van leven een achtwekelijks injectie interval voor de onderzochte groep volstaat. Bovendien zijn zowel de zes als de achtwekelijkse injectiefrequenties een kosteneffectief alternatief ten opzichten van een maandelijkse frequentie. Momenteel zijn vijf manuscripten op basis van deze trial in voorbereiding. Samenwerking Het R.O.I. heeft als een onderzoekinstituut voor klinisch onderzoek een unieke positie binnen de wetenschappelijke
oogheelkunde
in
Nederland.
Een goede onderzoekinfrastructuur in het R.O.I. en wetenschappelijk georiënteerde oogartsen en een grote patiëntenpopulatie in het Oogziekenhuis Rotterdam maken het mogelijk grote investigator-initiated klinische trials uit te voeren. Hoewel alle voorwaarden aanwezig zijn, blijft het zo dat klinische onderzoek veel geld kost. Er gaat een uitgebreide voorbereiding van de trial aan vooraf: het schrijven van een onderzoeksprotocol, patiënten informatie en CRF, er is goedkeuring door de bevoegde instanties waarbij ook de nodige formulieren en registers aangeleverd moeten worden, de studie coördinator moet een uitvoerend plan maken. Kortom, er is al veel geïnvesteerd voordat de eerste patiënt geïncludeerd is. Ook de uitvoering van een eenvoudige klinische trial vergt grote investeringen die al snel € 1000 – € 2000 per patiënt bedragen. Het streven van het R.O.I. is om. naast uiteraard het beantwoorden van de onderzoeksvraag, meer output te genereren uit klinische trials. Wij willen dit bereiken door in het verlengde van deze klinische trials ook meer fundamentele onderzoeksvragen in hetzelfde onderzoek te beantwoorden. Voorbeelden hiervan zijn de cornea onderzoeken in samenwerking met de afdeling virologie van het Erasmus MC en ook het kwaliteit van leven en kosteneffectiviteit onderzoek in het verlengde van de Avastin trial. In samenwerking met de afdeling biostatistiek van het Erasmus MC worden op de dataset van een klinische glaucoom onderzoek analyses verricht om aanvullende onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden en ook met de afdeling immunologie van dit centrum vindt een onderzoek in vergelijkbare opzet plaats.
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
7
In Rotterdam wordt gewerkt aan een stevige onderzoekinfrastructuur op gebeid van oogheelkunde door samenwerking tussen de afdeling Oogheelkunde van het Erasmus MC en het R.O.I. De Stichting CORR (Combined Ophthalmic Research Rotterdam), in 2009 opgericht door de Rotterdamse Vereniging Blindenbelangen met als doel innovatief wetenschappelijk onderzoek in samenwerking tussen de afdeling Oogheelkunde van het Erasmus MC en het R.O.I. te stimuleren en is hiervoor een belangrijke stimulans. Het gezamenlijk opzetten van een biobank voor de oogheelkunde die in 2011 van start is gegaan, is hier een voorbeeld van. De wetenschappelijke adviesraad van CORR heeft in 2011 zes gezamenlijke projecten beoordeeld en vier hiervan (waarvan een voorwaardelijke) goedgekeurd. Dit geeft oogheelkundig wetenschappelijke onderzoek in Rotterdam een enorme impuls! Nieuwe collega’s Bijna ongemerkt krijgt de groep medewerkers van het R.O.I. een internationaal karakter. In 2011 zijn in het kader van de kennismigranten regeling nieuwe collega’s afkomstig uit Zuid-Afrika, Frankrijk, Finland en Kroatië aangenomen. Drie van deze vier collega’s werken als OIO (fysici) in de Imaging groep, en Susan Bryan werkt als OIO aan een statistiek project waarin zij voorspellende variabelen probeert te vinden voor de progressie van glaucoom. Imaging analysis Eén van de unieke eigenschappen van het ROI is het samenbrengen van technisch en klinisch onderzoek. Hierbij wordt in een nauwe samenwerking vorm gegeven aan multidisciplinair onderzoek. Dit werpt onder andere zijn vruchten af voor de combinatie optical coherence domain (OCT) en glaucoom. Reguliere OCT beelden geven vooral morfologische informatie van de retina. Hierbij wordt de dikte van diverse retinale lagen bepaald en verder geanalyseerd. Binnen het ROI is een techniek ontworpen om ook de sterkte van het OCT signaal te gebruiken om bepaalde weefseleigenschappen, zoals de attenuatie-coëfficiënt, af te leiden. Dit geeft informatie over de staat van het weefsel. Vervolgens is aangetoond dat deze eigenschap significant verandert bij de ontwikkeling van glaucoom. Verder onderzoek zal zich richten op de validatie van de methode en het verder bestuderen van de toepassingen voor glaucoom en mogelijk andere aandoeningen. Voor glaucoom is het doel een nieuw diagnostisch instrument te ontwikkelen voor het detecteren van glaucoom en progressie daarvan. Wetenschaps Commissie Oogziekenhuis (WCO) De WCO is de adviescommissie voor de Raad van Bestuur van het Oogziekenhuis Rotterdam. Zij adviseert de Raad van Bestuur over de lokale uitvoerbaarheid van onderzoeken en bewaakt de kwaliteit van het voorgestelde onderzoeken in dit centrum. Indien de WCO de voorstellen goedkeurt, worden de finale versies van het protocol en de patiënteninformatie en zo nodig aanvullende documenten, ter beoordeling aangeboden aan de METC van het Erasmus MC.
8
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
De WCO bestaat uit de volgende commissieleden: Prof. Dr. J.C. van Meurs, oogarts en voorzitter Prof. Dr. H.G. Lemij, oogarts en vicevoorzitter Dr. O. Weijtens, oogarts Dr. M. Tjon fo Sang, oogarts Dr. A.D.A. Paridaens, oogarts J. van Rooij, oogarts Dr. R.J. Wubbels, projectmanager R.O.I. Dr. J. Dorrestijn, managing director R.O.I. J. Jansen, instellingsapotheker Eind 2011 heeft de heer Lemij zich teruggetrokken als commissielid en is in 2012 vervangen door mw. O. Creten, oogarts. De heer Jansen, instellingsapotheker is sinds november 2011 commissielid. In 2011 heeft de WCO acht keer vergaderd. Het verslag van de vergadering en de besluiten worden in notulen vastgelegd. In 2011 is de WCO acht keer bij elkaar geweest. Er zijn vijfendertig onderzoeksvoorstellen behandeld. Tien voorstellen waren in opdracht van de farmaceutische- of hulpmiddelen industrie. 2011 in cijfers Aantal lopende onderzoeken................................44 Aantal nieuw gestarte onderzoeken...................... 12 (waarvan zes contract research studies) Aantal nieuwe studievoorstellen........................... 43 Aantal publicaties................................................44 Aantal promoties...................................................3
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
9
10
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
Onderzoeksprofiel Elsbeth van Zeeburg en Boy Braaf
Elsbeth van Zeeburg, arts-onderzoeker Sinds 2001 wordt in het Oogziekenhuis de zogenaamde retinaal pigmentblad (RPE) en choroïdea graft translocatie chirurgie uitgevoerd door Prof. dr. J.C. van Meurs. Dr. K.J. Maaijwee heeft als arts-onderzoeker meerdere artikelen over dit onderwerp geschreven, variërend van de uitkomsten van de chirurgie, het aantonen van revascularisatie van het transplantaat bij varkens tot de ontwikkeling van een tril-instrument om de graft tijdens de operatie los te laten komen van een spatel of pincet. In september 2009 ben ik gestart als arts-onderzoeker in het Rotterdams Oogheelkundig Instituut (R.O.I.) met als doel te promoveren op deze chirurgische techniek voor de behandeling van maculadegeneratie bij patiënten waarvoor geen andere behandelopties beschikbaar zijn. Ik ben gestart met het verwerken van reeds beschikbare data en heb de lange-termijn resultaten van deze techniek gepubliceerd (A Free Retinal Pigment EpitheliumChoroid Graft in Patients with Exudative Age-Related Macular Degeneration: Results up to 7 years. AJO 2012). Daarnaast zijn we gestart met een randomized controlled trial. Hierin werden patiënten geïncludeerd met een exsudatieve maculadegeneratie die niet reageerden op de standaardbehandeling; intraoculaire injecties met Avastin. Ook patiënten met een pigmentbladscheur, fibrose onder de macula of een grote oude bloeding, waarvoor geen andere behandelopties meer geschikt waren, werden geïncludeerd. Bij de operatie wordt allereerst het afwijkende weefsel of bloed van achter de macula verwijderd. Vervolgens wordt een stukje pigmentblad en choroïdea ter grootte van ongeveer 3 bij 4 millimeter uit de bovenkant of onderkant van het oog vrijgeprepareerd. Dit vrije transplantaat wordt vervolgens onder het netvlies ter hoogte van de macula geplaatst. Op deze manier krijgt het netvlies ter plekke van het transplantaat een nieuwe voedingsbodem van pigmentblad en choroïdea, waardoor de functie van de macula zou kunnen verbeteren. In dat geval zou ook de visus van de patiënt moeten verbeteren Daarnaast hebben we patiënten met een RPE-choroïdea graft na de operatie longitudinaal vervolgd met de Spectralis Optical Coherence Tomography (OCT) scan. Deze scan toont een doorsnede door het netvlies op microscopisch niveau. Met behulp van deze scans konden we het revascularisatiepatroon van de RPE-graft in kaart brengen. Indien een graft volledig is gerevasculariseerd, is de doorbloeding van de graft goed. Met een goed functionerende (goed doorbloedde) graft is de kans op visusverbetering groter. De standaard methode om de mate van revascularisatie (semi-kwantitatief) te bepalen is het fluorescentie- of indocyanine green angiogram.
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
11
Bij dit onderzoek wordt een fluorescerende kleurstof in de bloedvaten gespoten, waarna er foto’s van het netvlies worden gemaakt. Doordat de kleurstof de vaten vult, is te zien of een graft doorbloed is. Deze vormen van angiografie vereisen echter intraveneuze injecties, die bepaalde risico’s met zich meebrengen en belastend zijn voor de patiënt. Gebleken is dat de SD-OCT een goed alternatief vormt voor deze invasieve procedures. We hebben met de SD-OCT de stappen van het revascularisatiepatroon van de graft kunnen analyseren door middel van het meten van de dikte van de graft, en de dikte en het aantal van de vaten in de graft op verschillende tijdstippen na de operatie. (Early Perfusion of a Free RPE-Choroid Graft in Patients with Exudative Macular Degeneration Can Be Imaged with Spectral Domain-OCT. IOVS 2011) Hierdoor kunnen we nu vanaf kort na een RPE-graft operatie bepalen of het revascularisatie proces goed verloopt, en kunnen we uiteindelijk vaststellen of een graft gerevasculariseerd is, zonder dat invasief onderzoek nodig is.
Na het analyseren van deze revascularisatie stappen met behulp van SD-OCT wilden we deze stappen graag correleren met het meten van daadwerkelijke doorbloeding van de graft. We hadden al eerder ontdekt dat het meten van doorbloeding van een graft mogelijk is met behulp van Optical Frequency Domain Imaging (OFDI) welke in het lab van Prof. Dr. J. F. de Boer is ontwikkeld en waarbij Boy Braaf als promovendus betrokken is. We hebben patiënten met een RPE-graft voor deze nieuwe studie vervolgd met SD-OCT én de OFDI, vlak na hun operatie. Op het moment dat we bloedstroom verwachtten op basis van de revascularisatie stappen welke we analyseerden met de SD-OCT scans, hebben we met de OFDI inderdaad bloedstroom in de grafts gemeten. De revacularisatie stappen geanalyseerd met behulp van SD-OCT hebben we dus door middel van het meten van de doorbloeding van de graft met OFDI bevestigd. (Phase-Resolved Doppler OFDI confirms blood flow in a free RPE-choroid graft and correlates with revacularization steps found on SD-OCT. Submitted) Verderop in dit artikel zal Boy Braaf meer uitleggen over deze techniek. Inmiddels hebben we door de SD-OCT scans ook meer inzicht gekregen in wanneer een RPE-choroïdea graft operatie het meeste kans van slagen heeft. Ziet het netvlies ter hoogte van de macula er voor de operatie er al slecht uit, dan lijkt het vervangen van de onderlaag vaak helaas niet meer nuttig te zijn om het zien te verbeteren. Patiënten worden nu mede geselecteerd voor een graft operatie op basis van de retina kenmerken die we op de SD-OCT zien.
12
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
Boy Braaf, fysicus - promovendus In 2008 is er in het R.O.I. begonnen met het opzetten van een optisch lab onder leiding van Prof. dr. J. F. de Boer van de Vrije Universiteit uit Amsterdam. Het doel van dit lab is onderzoek naar - en ontwikkeling van - nieuwe technieken op het gebied van Optical Coherence Tomografie (OCT) en het toepassen van deze nieuwe technieken in klinisch onderzoek. Als promovendus is het mijn taak om experimentele OCT-instrumenten op te bouwen en dataverwerkingsmethoden te ontwikkelen om meer te weten te komen over de retinale anatomie en functie dan op dit moment mogelijk is met de commercieel verkrijgbare OCT-instrumenten. Op dit moment werken er naast mijzelf nog twee andere promovendi en één senior onderzoeker mee aan dit onderzoek. OCT is een non-invasieve techniek gebaseerd op interferometrie met licht. De afbeeldingen die met OCT worden verkregen zijn vergelijkbaar met die van echografie en MRI. OCT heeft echter een veel hogere afbeeldingsresolutie die in de verticale (axiale) richting tussen 2 en 15 µm is. Dit maakt OCT erg geschikt is voor het verkrijgen van dwarsdoorsnede afbeeldingen van kleine weefselstructuren. In de oogheelkunde heeft OCT voor een revolutie gezorgd door als eerste techniek dwarsdoorsnede scans te maken van de retinale weefselstructuren in de levende mens. De waarde van deze scans tijdens de diagnose van oogziekten is zo groot dat OCT inmiddels niet meer weg te denken is uit de oogheelkundige praktijk. In mijn onderzoek aan het R.O.I. maak ik gebruik van de nieuwste vorm van OCT genaamd Optical Frequency Domain Imaging (OFDI). Deze vorm van OCT gebruikt een nieuw soort laser die zeer snel verschillende golflengten afscant voor het verkrijgen van het OCT signaal. Het voordeel van dit soort lasers is het lage signaal verlies bij toenemende diepte in de OCT foto. Deze techniek is daardoor in staat om dikke weefsel structuren met goede kwaliteit af te beelden. Om de afbeeldingskwaliteit van diepe weefselstructuren verder te verbeteren wordt er gebruik gemaakt van laserlicht met een langere golflengte van 1050 nm in tegenstelling tot het 850 nm licht dat in de meeste commerciële OCT-instrumenten wordt gebruikt. Het voordeel van 1050 nm licht is het dieper doordringend vermogen in weefsel van dit licht. In de oogheelkunde is dit erg interessant omdat hiermee de laag onder de retina, de choroïdea, veel beter zichtbaar wordt in OCT-opnames. Dit is vooral interessant bij onderzoek naar afwijkingen van de choroïdea, de onder het netvlies gelegen laag van bloedvaten. Naast het afbeelden van weefselstructuren gebruik ik OCT ook om bloedstromen te lokaliseren in de retina en choroïdea. Tijdens mijn onderzoek heb ik een zeer nauwkeurige kalibratie-techniek ontwikkeld voor OFDI die het mogelijk maakt om kleine verstoringen in het OCT-signaal veroorzaakt door bloedstromen te kunnen opsporen. Dit maakt het mogelijk om naast een OCT structuur foto ook een OCT bloedstroom foto te maken. (Phase-stabilized optical frequency domain imaging at 1-µm for the measurement of blood flow in the human choroid. Optics Express 2011) De betere afbeeldingskwaliteit van diepe weefsels en de mogelijkheid tot het lokaliseren van bloedstromen maken het door mij gebouwde OFDI-instrument ideaal voor de evaluatie van de revascularisatie van getransplanteerde RPE-choroïdea grafts. Inmiddels zijn er in samenwerking met promovendus Elsbeth van Zeeburg OFDI metingen
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
13
gedaan op verschillende patiënten nadat er RPE-choroïdea translocatie chirurgie op hen was uitgevoerd. We hebben met deze metingen kunnen bewijzen dat er bloedstromen te zien zijn op de momenten dat er vaatvorming te zien was op normale SD-OCT foto’s. Een voorbeeld van een OFDI meting in een RPE-choroïdea graft is te zien in het onderstaande figuur. In (A) is de SD-OCT foto te zien van een patiënt 29 dagen na chirurgie. Op deze foto zijn heel goed de verschillende horizontaal georiënteerde weefsellagen van de retina te zien. In het midden van de foto is onder de retina een dik stuk weefsel te zien. Dit is het getransplanteerde RPE-choroïdea weefsel dat is ingebracht onder de macula tijdens de operatie. De groene uitsnede geeft het gebied aan waarvoor ook OFDI metingen zijn gedaan, welke zijn weergegeven in (B) en (C). In (B) is de afbeelding van de weefselstructuur te zien zoals gemeten met OFDI. In (C) zijn de bloedstromen afgebeeld die gemeten zijn in de weefselstructuur van (B). In (C) geven witte en zwarte gebieden de bloedstromen aan in twee verschillende stroomrichtingen en een grijze kleur geeft de afwezigheid van bloedstromen aan. Buiten het weefsel is er een willekeurig ruis-signaal te zien. De locaties met bloedstromen zijn gemarkeerd met rode ovalen om ze in de structuur afbeelding (B) aan te kunnen geven. Hierbij zal het voor iedereen te zien zijn dat de locaties met bloedstromen uit (C) niet gemakkelijk als bloedvatstructuren zijn terug te zien in (B). Dit is een duidelijk voorbeeld van de meerwaarde die bloedstroommetingen met OFDI hebben ten opzichte van normale SD-OCT.
(A)
(B)
(C)
(A) Normale SD-OCT afbeelding van de macula in een patiënt 29 dagen na RPE-choroïdea translocatie chirurgie. De graft is te herkennen als het dikke stuk weefsel in het midden van de foto onder de retina. De groene rechthoek geeft het gebied aan waarvoor ook OFDI metingen zijn gedaan. (B) De weefselstructuur zoals gemeten met OFDI. De rode ovalen geven locaties aan waarvoor bloedstromen zijn gemeten. (C) De afbeelding van de gemeten bloedstromen in de weefselstructuur van (B). Zwarte en witte gebieden geven bloedstromen aan; een grijze kleur geeft normaal weefsel zonder bloedstromen aan. Buiten het weefsel is het signaal willekeurige ruis. In de toekomst zal ik verder werken aan verbetering van de OFDI techniek. Hierbij zal ik me onder andere richten op het gevoeliger maken van de detectie van bloedstromen om ook micro-vasculatuur te kunnen afbeelden. Verder hopen we met deze techniek meer te weten te kunnen komen over aandoeningen als leeftijdsgerelateerde macula degeneratie. Daarnaast zal ik ook gaan werken aan polarisatie-gevoelige OCT om daarmee een onderzoek op te zetten naar veranderingen in de zenuwvezellaag van de retina. Dit is onder andere interessant voor het diagnosticeren en volgen van mensen met glaucoom.
14
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
Onderzoekers profiel Maartje van Bree
Het onderzoeksproject ‘strooilicht’ (MCJ van Bree, BLM Zijlmans, TJTP van den Berg) is in 2007 in het Rotterdams Oogheelkundig Instituut van start gegaan. Het doel van dit project is om te onderzoeken hoe strooilicht als parameter voor visuele kwaliteit in de oogheelkundige zorg ingezet kan worden. Een voorbeeld hiervan is de toepassing van strooilicht als objectieve maat voor indicatiestelling van behandeling, zoals de laserbehandeling van nastaar. Nastaar is een lange termijn complicatie na staaroperatie. Wanneer de natuurlijke lens troebel is geworden (staar), kan deze tijdens een staaroperatie verwijderd worden uit het omliggende lenskapsel. In het lenskapsel wordt vervolgens een kunstlens geplaatst. Vaak is het onmogelijk om alle cellen van de natuurlijke lens uit het lenskapsel te verwijderen. Na de operatie kunnen de overgebleven lenscellen een wondreactie veroorzaken, waarbij ze zich gaan delen, ontwikkelen en verplaatsen naar de ruimte tussen de kunstlens en het lenskapsel. Dit zorgt voor een vertroebeling die nastaar wordt genoemd. Klinisch kunnen er twee morfologisch verschillende nastaar typen worden onderscheiden: regeneratieve nastaar (ook wel parel-type nastaar genoemd) (Afbeelding 1A) en fibrotische nastaar (Afbeelding 1B). Nastaar kan klachten van wazig zicht en verblinding veroorzaken. Nastaar klachten kunnen verholpen worden door met een laser het achterste deel van het lenskapsel te openen, zodat de lenscellen vrijkomen en de vertroebeling verdwijnt. Echter, in de dagelijkse praktijk is het moeilijk om vooraf te voorspellen of een laserbehandeling zinvol is, met name bij nastaar van gematigde ernst. Nastaar patiënten 1A
Regeneratieve nastaar
met een goede gezichtsscherpte en slechts gematigde nastaar bij spleetlamp onderzoek, kunnen aanzienlijke strooilicht klachten hebben.1 Daarom verwachten we dat indicatiestelling voor laserbehandeling op basis van alleen spleetlamp onderzoek en gezichtsscherpte niet optimaal is. We verwachten dat de indicatiestelling verbeterd kan worden door strooilicht metingen te verrichten als aanvulling op spleetlamp onderzoek en
1B
Fibrotische nastaar
gezichtsscherpte. Visuele functie is enerzijds afhankelijk van de gevoelig heid van het netvlies, en anderzijds van de kwaliteit van de optische media van het oog (o.a. hoornvlies en lens). Licht dat het oog binnenkomt wordt door de optische media gebroken en op het netvlies geprojecteerd. Een deel van het binnenkomende licht wordt echter door de optische media verstrooid in plaats van gebroken.
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
15
Dit fenomeen wordt lichtverstrooiing genoemd. De fractie van het binnenkomende licht die verstrooid wordt, is afhankelijk van de optische kwaliteit van de media. Een veelvoorkomende oorzaak van verhoogd strooilicht is vertroebeling van de optische media, zoals bijvoorbeeld bij staar en nastaar het geval is. Hoe ernstiger de vertroebeling van de optische media, hoe meer strooilicht. Hoe meer strooilicht, hoe slechter de visuele kwaliteit. Strooilicht is vooral hinderlijk wanneer er zich in een relatief donkere omgeving een felle lichtbron bevindt. Het licht afkomstig van de felle lichtbron wordt in het oog verstrooid en als een soort sluier over het donkere beeld van de omgeving geprojecteerd (verblinding). Dat bemoeilijkt de waarneming van voorwerpen met laag contrast nog eens extra. Wanneer een klein contrastverschil tussen omgeving en object nog verder afneemt door de lichtsluier veroorzaakt door strooilicht, dan kan er een situatie ontstaan waarin een object niet meer van zijn omgeving onderscheiden kan worden. Een karakteristiek voorbeeld van strooilichthinder is verkeersdeelname in het donker, waarbij de koplampen van tegemoetkomend verkeer in meer of mindere mate verblinding veroorzaken. Dit wordt geïllustreerd door de afbeeldingen 2A-2H. Afbeeldingen 2A en 2E tonen nastaarpreparaten, afkomstig uit donor ogen. Om het effect van lichtverstrooiing door nastaar te illustreren hebben we door deze preparaten heen foto’s gemaakt van een letterkaart (Afbeeldingen 2B en 2F), en van een verkeerssituatie bij nacht zonder (afbeeldingen 2C en 2G) en met het effect van koplampen van tegemoetkomend verkeer (afbeeldingen 2D en 2H). Afbeeldingen 2B-2D zijn gemaakt door preparaat 2A heen, en de afbeeldingen 2F-2H zijn gemaakt door preparaat 2E heen. Ze illustreren hoe een letterkaart of verkeersituatie door de donor zou zijn waargenomen. Preparaat 2A illustreert dat strooilicht en gezichtsscherpte verschillende aspecten van de visuele functie zijn en zich onafhankelijk van elkaar kunnen gedragen: scherp zien (2B) kan gepaard gaan met ernstige verblindingsklachten (2D).
16
2A
2E
2B
2F
2C
2G
2D
2H
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
In de kliniek kan de hoeveelheid strooilicht gemeten worden met het zogenaamde C-Quant instrument. Het resultaat van deze meting, de strooilicht parameter s (meestal gerapporteerd als de logaritme van s, log[s]), is een objectieve, functionele maat voor de optische kwaliteit van het oog.2-4 De gemiddelde strooilichtwaarde van een jong, gezond oog is 0.90 (log[s]= 0.90). In dit project is lichtverstrooiing door nastaar is zowel in-vitro (letterlijk ‘in glas’; d.w.z. in nastaar preparaten afkomstig uit donor ogen) als in-vivo (letterlijk ‘in leven’; d.w.z. in de levende patiënt) bestudeerd. In-vitro werden de optische eigenschappen van licht dat verstrooid wordt door nastaar onderzocht. Uit de optische eigenschappen van het verstrooide licht, d.w.z. de hoek- en golflengteafhankelijkheid, kan afgeleid worden welke aspecten van de visuele kwaliteit door nastaar beïnvloed worden. Er werd onder andere geconcludeerd dat de twee verschillende nastaar typen (Afbeelding 1), zowel gezichtsscherpte afname als strooilicht toename (verblinding) kunnen veroorzaken. Echter, het effect van het regeneratieve type nastaar op gezichtsscherpte is groter dan dat op verblinding. Daarentegen is het effect van het fibrotische type nastaar op verblinding groter dan dat op gezichtsscherpte. In-vivo is gekeken naar het effect van lichtverstrooiing door nastaar op de kwaliteit van zien. Geconcludeerd kan worden dat het effect van nastaar op de kwaliteit van zien in de levende patiënt afhankelijk is van nastaar ernst, d.w.z. uitgebreidheid en dichtheid, en niet zozeer van het nastaar type. Er werd aangetoond dat bij een toenemende nastaar ernst, de strooilichtwaarde toeneemt. Bij nastaar met een strooilichtwaarde ≥1.44 (log[s]≥ 1.44) voorafgaand aan de behandeling, bestaat er 50% kans op een functioneel significant behandelingseffect. Het onderzoeksproject ‘strooilicht’ heeft tot op heden diverse publicaties opgeleverd,1;5-8 en zal eind 2012 / begin 2013 afgerond worden met een promotie.
Reference List 1. van Bree MCJ, Zijlmans BLM, van den Berg TJTP. Effect of neodymium:YAG laser capsulotomy on retinal straylight values in patients with posterior capsule opacification. J Cataract Refract Surg 2008;34:1681-6. 2. Coppens JE, Franssen L, van Rijn LJ, van den Berg TJTP. Reliability of the compensation comparison stray-light measurement method. J Biomed Opt 2006;11:34027. 3. Elliott D, Bullimore M. Assessing the reliability, discriminative ability, and validity of disability glare tests. Invest Ophthalmol Vis Sci 1993;34:108-19. 4. Franssen L, Coppens JE, van den Berg TJTP. Compensation comparison method for assessment of retinal straylight. Invest Ophthalmol Vis Sci 2006;47:768-76. 5. van Bree MCJ, van Verre H, Devreese M, et al. Straylight values after refractive surgery: screening for ocular fitness in demanding professions. Ophthalmology 2011;118:945-53. 6. van Bree MCJ, van der Meulen IJE, Franssen L, et al. Imaging of forward light-scatter by opacified posterior capsules isolated from pseudophakic donor eyes. Invest Ophthalmol Vis Sci 2011;52:5587-97. 7. van Bree MCJ, van der Meulen IJE, Franssen L, et al. In-vitro recording of forward light scatter by human lens capsules and different types of posterior capsule opacification. Experimental Eye Research 2012;96:138-46. 8. van Bree MCJ, van den Berg TJTP, Zijlmans BLM. Capsulotomy referral based on posterior capsule opacification severity, assessed with visual function parameters and retro illumination. Ophthalmology 2012;under revision.
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
17
18
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
Contract Research
Contract Research is een vorm van onderzoek waarbij een bedrijf (of persoon of overheid) opdracht geeft aan een onderzoeksinstelling om onderzoek te verrichten. De onderzoeksinstelling ontvangt hiervoor een vergoeding. In het R.O.I. wordt contractresearch uitgevoerd door medewerkers van onze Clinical Research Unit (CRU). Het onderzoek wordt inhoudelijk begeleid door een oogarts die als hoofdonderzoeker optreedt. De financiële afwikkeling geschiedt via de research-BV van het R.O.I. De opdrachtgever is in het algemeen een farmaceutisch bedrijf dat, na de preklinische ontwikkeling van een geneesmiddel of hulpmiddel, voor het klinische fase 2 of fase 3 onderzoek wereldwijd een aantal centra selecteert voor de uitvoering van het patiëntgebonden onderzoek. Deze onderzoeksfase kan er op gericht zijn de juiste dosering te vinden (fase 2), of om de werkzaamheid van het middel ten opzichte van reeds bestaande middelen te bepalen (fase 3). Bij het verrichten van contractresearch stelt het bedrijf dat de research laat verrichten zeer strenge eisen aan de manier waarop gegevens worden verkregen en vastgelegd. Uiteraard moet dit onderzoek, net als ander klinisch onderzoek, binnen de in wet- en regelgeving vastgelegde kaders worden verricht. Een voordeel van het verrichten van contractresearch is dat onze medewerkers daardoor op de hoogte zijn - en blijven van de kwaliteitseisen die aan goed wetenschappelijk onderzoek worden gesteld, en voortdurend getraind blijven in de procedures om hieraan te voldoen. Dit komt het R.O.I. ten goede. Bovendien zijn oogartsen van het Oogziekenhuis Rotterdam altijd op zoek naar innovatieve ontwikkelingen die dan in de eigen instelling in een onderzoek setting in de praktijk gebracht worden. Tenslotte kunnen met de opbrengsten van dit onderzoek soms nieuwe ontwikkelingen worden gestimuleerd, die kunnen worden toegepast om de patiëntenzorg te verbeteren. Inmiddels voldoen de onderzoeksapparatuur en de scholing van de medewerkers aan internationale standaarden, waardoor niet alleen voldaan wordt aan de eisen die gesteld worden bij contractresearch, maar waardoor ook bepaalde klinische vragen, zoals op het gebied van erfelijke aandoeningen van het netvlies, veel beter beantwoord kunnen worden dan een aantal jaren geleden. Contractresearch wordt uitgevoerd door een team bestaande uit een research verpleegkundige, research technisch oogheelkundig assistenten en een clinical trial assistant. Hieronder schetsen enkele medewerkers van dit team de gebruikelijke gang van zaken bij dit onderzoek.
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
19
Jetty Stolte, management assistant van het R.O.I. en Clinical Trial Assistant (CTA) Zodra er, meestal via een oogarts (hoofdonderzoeker), een onderzoeksvoorstel voor contract research binnen komt bij het ROI wordt dit op de agenda van de Wetenschaps Commissie van het Oogziekenhuis (WCO) geplaatst. Deze commissie vergadert eenmaal per maand. Het voorstel wordt beoordeeld op inhoud, relevantie, en uitvoerbaarheid. Als de WCO het protocol goedkeurt, wordt het onderzoeksprotocol verder praktisch uit gewerkt voor indiening bij de Medisch Ethische Commissie van het Erasmus MC (METC). René Wubbels treedt hierbij op als projectmanager. Hij zorgt ervoor dat het voorstel wordt aangevuld met een indieningsbrief, een patiënten informatie formulier (PIF) en de CV’s van de onderzoekers. Meestal heeft de METC na bespreking nog een aantal vragen aan de opdrachtgever. Wanneer na beantwoording van die vragen, het onderzoeksvoorstel door de METC goed is bevonden geef ik dat door aan Marja Tellings, de research nurse. Zij is mede verantwoordelijk voor het omzetten van het theoretische protocol naar de praktische klinische uitvoering. In eerste instantie zal ze een initiatiemeeting plannen. Dit is het officiële startsein voor de studie. In die meeting maken alle bij het onderzoek betrokken medewerkers en de opdrachtgever met elkaar afspraken over de praktische uitvoering van het onderzoek. Vanaf dat moment zit mijn taak er op en neemt Marja Tellings het over. Marja Tellings, Research verpleegkundige Mijn taak is: het coördineren van klinisch wetenschappelijk onderzoek, inclusief de contractresearch. De oogarts ziet op zijn spreekuur een patiënt die geschikt is voor een studie. Hij geeft de patiënt informatie en bedenktijd, daarna ga ik de patiënt bellen. Ik bespreek risico’s en belasting, en ik beantwoord vragen. Wanneer ik denk dat dit alles goed is uitgelegd en alle vragen beantwoord zijn, vraag ik of hij/zij wil meedoen aan het onderzoek. Als dat het geval is, ga ik voor die patiënt de logistieke gang van zaken plannen, zoals klinische visites, metingen en laboratoriumonderzoek. Deelname aan onderzoek is uiteraard altijd vrijwillig. Dat betekent ook dat de patiënt te allen tijde kan afzien van verdere deelname aan het onderzoek. In dat geval wordt, conform gebruikelijke richtlijnen, standaard behandeling hervat of gecontinueerd. Voordat de eerste handeling van de studie verricht wordt (ook al is dat maar het bepalen van de gezichtsscherpte), moet de patiënt (nogmaals) de gelegenheid krijgen om aan de onderzoeker vragen te stellen over het onderzoek. De patiënt heeft al informatie toegestuurd gekregen, inclusief een “informed consent” formulier. Pas nadat de patiënt het ”informed consent” formulier ondertekend heeft ingeleverd wordt hij/ zij deelnemer aan het onderzoek. Tijdens het onderzoek wordt de patiënt regelmatig gevraagd of het hem / haar nog duidelijk is waar het onderzoek over gaat. Indien er tijdens het onderzoek nieuwe informatie beschikbaar komt die relevant kan zijn voor de patiënt dan wordt die besproken. Als research verpleegkundige ben ik het
20
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
aanspreekpunt voor de studiepatiënten. Informed consent is een continue proces dat niet eindigt nadat er een handtekening onder het ”informed consent” formulier gezet is. Annemiek Krijnen, research Technisch Oogheelkundig Assistent (Research TOA). Bij vrijwel alle onderzoeken verricht ik samen met mijn collega’s Caroline Jordaan en Bas van Hal de oogmetingen. Een belangrijke oogmeting is het met de best mogelijke refractie bepalen van de best gecorrigeerde visus (Best Corrected Visual Acuity; BCVA). Visusverandering is vaak een eerste eindpunt van een studie. Daarom is visusbepaling van groot belang. Omdat het bij contractresearch vaak om multicenter studies gaat moeten de resultaten van onderzoek van alle centra vergelijkbaar zijn Dat betekent om te beginnen dat dat de oogmeetkun digen gecertificeerd worden. Daarbij wordt nauwlettend gecontroleerd of de oogmeetkundige het refractioneren volgens het protocol beheerst. De uiteindelijke visusbepaling moet volgens vaste standaarden worden uitgevoerd. Bovendien worden ook de onderzoekskamer en de beschikbare instrumenten gecertificeerd. Hiertoe horen bepaling van de lichtsterkte waarmee testkaarten worden verlicht, de kwaliteit van de testkaarten, de kwaliteit van testglazen en de precieze afstand waarop de meting wordt verricht. Ook het maken van een OCT-scan maakt vaak onderdeel uit van het onderzoek. Met deze scan kan bijvoorbeeld worden onderzocht of er sprake is van abnormale vocht ophoping in of onder het netvlies. Voor dit onderzoek worden de pupillen van de patiënt met oogdruppels verwijd. Afhankelijk van de oogmetingen en de uitslagen van de OCT-scan kan de hoofdonderzoeker aan de hand van het protocol bepalen of een bepaalde behandeling al dan niet moet plaatsvinden. Samengevat is klinisch onderzoek teamwork, waarbij de patiënt die aan het onderzoek deelneemt op de eerste plaats staat. Als aan een patiënt gevraagd wordt om deel te nemen aan een onderzoek dan vraag je in het algemeen extra inspanningen van die patiënt. Respect voor de onderzoekdeelnemers is dan ook een belangrijke waarde voor de R.O.I. medewerkers.
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
21
22
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
Promoties in 2011
Onderzoek in het Oogziekenhuis Rotterdam heeft in 2011 tot drie promoties geleid. Onderstaand zijn de samenvattingen van deze drie proefschriften weergegeven. U kunt desgewenst een exemplaar van een van de proefschriften aanvragen bij het R.O.I. (
[email protected]). 1. Care pathways and operations management in the organisation of ophthalmic care Promotie Ellen Joan van Vliet, 19 augustus 2011 aan de KULeuven, Universiteit Leuven, België. Promotor: Prof. Dr. Walter Sermeus (KULeuven). Copromotor: Prof. Dr. Jan M.H. Vissers (Erasmus Universiteit Rotterdam). Samenvatting Ziekenhuizen gebruiken meerdere procesgeoriënteerde concepten om zorgprocessen te stroomlijnen, zoals zorgpaden (CP) en lean management (LM). Een zorgpad is een ‘complex intervention for the mutual decisionmaking and organisation of care for a well-defined group of patients during a well-defined period of time’. LM is een operations management strategie, ontwikkeld door Toyota Motor Corporation, om kosten en doorlooptijd te verlagen. Effecten van het gecombineerd toepassen van CP en LM zijn nog niet gerapporteerd. Het doel van deze studie is de impact van CP en LM, verder te noemen ‘lean zorgpad’ (LCP) op de organisatie van oogheelkundige zorg in het Oogziekenhuis Rotterdam te onderzoeken. Twee gecontroleerde studies met vooren nameting, i.e., de strabismus (scheelzien) studie in 2007 en de cataract (staar) studie in 2008, en een mixed method onderzoek, i.e., een team studie in 2007 tot en met 2009, zijn uitgevoerd. In het strabismus LCP zijn capaciteiten in het gehele proces afgestemd op de vraag en is een one-stop bezoek georganiseerd. Als gevolg daalde de wachttijd voor operatie met 38% en hield het team zich beter aan het afgesproken pad. Patiëntuitkomsten bleven onveranderd. In het cataract LCP verbeterde ook significant opvolging en efficiëntie uitkomsten, terwijl patiëntuitkomsten stabiel bleven. Voornamelijk de toegenomen frequentie van taakherschikking in combinatie met minder oogheelkundige screeningsafspraken realiseerde een stijging in klinische productiviteit van 18% en een daling van 15% van de kosten. Teamleden gaven aan dat de organisatie meer patiëntgericht was en dat ze meer kansen hadden om te ontwikkelen en te groeien als een team. De ervaringen van het team werden beïnvloed door de gepercipieerde voordelen van het LCP, de impact van het LCP op het dagelijks werk en de mate van participatie in het implementatieproces. Deze studie laat zien dat het toepassen van een LCP de efficiëntie verhoogde met behoud van kwaliteit van zorg. 2. Genetic epidemiology of Glaucoma Promotie Leonieke M.E. van Koolwijk, 16 september 2011 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Promotoren: Prof. dr. B.A. Oostra. Co-promotor: Prof. dr. H.G. Lemij, Prof.dr.ir. C.M. van Duijn. Samenvatting Glaucoom is de belangrijkste oorzaak van onomkeerbare blindheid in de wereld en het aantal mensen dat aan de ziekte lijdt neemt wereldwijd nog steeds toe. Glaucoom is gedeeltelijk erfelijk: er zijn diverse genen ontdekt die bij een aantal mensen glaucoom kunnen verklaren, maar dit is slechts het geval in een kleine minderheid der gevallen. De opzet van dit promotie-onderzoek was om meer genen te ontdekken. Voor dit onderzoek heeft zij veel gegevens verzameld in een genetisch geïsoleerde gemeente in het zuiden van Nederland. Daarnaast heeft zij
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
23
gebruik gemaakt van gegevens die ook door anderen reeds verkregen waren, gedeeltelijk in de regio Rotterdam, maar ook in het buitenland. De belangrijkste bevindingen waren dat zowel de vorm als de grootte van de oogzenuw, maar ook de dikte van de zenuwvezellaag van het netvlies, grotendeels erfelijk bepaald zijn. Bij glaucoom worden de oogzenuw en de zenuwvezellaag van het netvlies aangetast. Daarnaast heeft zij bij duizenden mensen het erfelijk materiaal (DNA) op 2,5 miljoen locaties onderzocht om te zien of er genen gevonden konden worden die samenhingen met de vorm van de oogzenuw. Zij heeft hiervoor een aantal genen gevonden. Daarnaast heeft zij genen gevonden die samenhangen met de oogdruk. De oogdruk is vaak verhoogd bij glaucoom. Het bijzondere is dat enkele van de genen die samenhangen met de oogdruk, ook een rol spelen bij het ontstaan van de ziekte van Alzheimer (een vorm van dementie). Het exacte verband tussen glaucoom en de ziekte van Alzheimer moet nog nader bepaald worden.
3. Divergent sight: studies on the application of industrial quality and safety improvement methods in eye hospitals Promotie Dirk F. de Korne, 9 november 2011 aan de Universiteit van Amsterdam. Promotor: Prof. dr. Niek S. Klazinga. Co-promotor: Dr. Jeroen D.H. van Wijngaarden. Samenvatting Een groeiende patiëntenpopulatie en beperkingen in het beschikbare budget vragen zorginstellingen efficiëntie te combineren met kwaliteit- en veiligheidsverbetering. Deze uitdagingen zijn echter niet exclusief voor de gezondheidszorg. Andere hoogrisico industrieën, bijvoorbeeld de luchtvaart, hebben laten zien dat een kwalitatief hoogstaande, efficiënte en cliëntgerichte aanpak gecombineerd kan worden. Hoewel andere industrieën vaak als voorbeeld genoemd worden, is er nog weinig bekend over de toepasbaarheid en de effecten van het gebruik van industriële kwaliteits- en veiligheidsverbeteringsmethoden in de gezondheidszorg. In het proefschrift wordt de toepasbaarheid en effecten van zes van dergelijke methoden onderzocht: procesverbetering, veiligheidsmarkering, teamtraining, kwaliteitskostenmethode, waardeketenanalyse en benchmarking. De meeste studies zijn verricht in Het Oogziekenhuis Rotterdam. De benchmarkonderzoeken zijn uitgevoerd bij dertien oogziekenhuizen in Azië, Australië, Europa en de Verenigde Staten. Kwaliteits- en veiligheidsmethoden uit het bedrijfsleven blijken bruikbaar in ziekenhuizen, maar kunnen niet zonder meer worden gekopieerd. In veel gevallen werd het idee overgenomen, maar werd een eigen lokale toepassing ontwikkeld. Zo leidde het gebruik van vergelijkbare vloermarkeringsprocedures zoals op vliegvelden tot het beter positioneren van instrumentarium in de operatiekamer. Informatietechnologie en datamanagement vaardigheden om optimaal gebruik van de industriëlen methoden te ondersteunen ontbraken echter in de ziekenhuizen. Participatie van medisch specialisten in het verbeteren van kwaliteit en veiligheid is van groot belang, maar vormde een uitdaging bij toepassing van veel van de methoden. Zorgprofessionals hebben een andere visie op teamwork en veel meer individuele autonomie dan professionals in andere industrieën. Toenemende druk tot transparantie over uitkomsten en resultaten (vanuit de markt of overheid) vormt een stimulerende factor voor toepassing van de industriële methoden. Het lokale karakter van zorgverlening zorgt er tegelijkertijd voor dat (internationale) benchmarking lastig is. Spiegelen met andere industrieën stimuleert kritische blikken op het eigen werk en katalyseert tegelijkertijd de diffusie van innovaties. Deze beïnvloedende factoren zijn niet specifiek voor oogziekenhuizen maar gelden voor ziekenhuizen in het algemeen. Dat maakt de bevindingen van dit onderzoek ook relevant voor andere settings.
24
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
Publicaties 2011
1. Axenovich T, Zorkoltseva I, Belonogova N, van Koolwijk L, Borodin P, Kirichenko A, Babenko V, Ramdas W, Amin N, Despriet D, Vingerling J, Lemij H, Oostra BA, Klaver C, Aulchenko Y, van Duijn C. Linkage and association analyses of glaucoma related traits in a large pedigree from a Dutch genetically isolated population. J Med Genet. 2011; 48(12): 802-809. 2. van den Biggelaar FJ, Cheng YY, Nuijts RM, Schouten JS, Wijdh RJ, Pels E, van Cleynenbreugel H, Eggink CA, Zaal MJ, Rijneveld WJ, Dirksen CD. Economic Evaluation of Deep Anterior Lamellar Keratoplasty Versus Penetrating Keratoplasty in The Netherlands. Am J Ophthalmol. 2011; 151(3):449-459. 3. Bijlsma WR, van den Bosch WA, van Daele PL, Paridaens D. Azathioprine and prednisone combination treatment for adult periocular and orbital xanthogranulomatous disease. Acta Ophthalmol. 2011; 89(3): e278-282. 4. Bijlsma WR, van Gils CH, Paridaens D, Mourits MP, Kalmann R. Risk factors for idiopathic orbital inflammation: a case--control study. Br J Ophthalmol. 2011; 95(3): 360-364. 5. Bijlsma WR, Paridaens D, Kalmann R. Treatment of severe idiopathic orbital inflammation with intravenous methylprednisolone. Br J Ophthalmol. 2011; 95(8): 1068-1071. 6. van Bilsen K, van Hagen PM, Bastiaans J, van Meurs JC, Missotten T, Kuijpers RW, Hooijkaas H, Dingjan GM, Baarsma GS, Dik WA. The neonatal Fc receptor is expressed by human retinal pigment epithelial cells and is downregulated by tumour necrosis factor-alpha. Br J Ophthalmol. 2011; 95(6): 864-868. 7. Bleyen I, Hiemstra CA, Devogelaere T, van den Bosch WA, Wubbels RJ, Paridaens DA. Not only hard contact lens wear but also soft contact lens wear may be associated with blepharoptosis. Can J Ophthalmol. 2011; 46(4): 333-336. 8. van den Bosch T, van Beek J, Kiliç E, Naus N, Paridaens D, de Klein A. Genetics of Uveal Melanoma, Advances in Malignant Melanoma - Clinical and Research Perspectives, Armstrong AW (Ed.), ISBN: 978-953-307-575-4, InTech, 2011. Available from: http://www.intechopen.com/articles/show/title/genetics-of-uveal-melanoma 9. Braaf B, Vermeer KA, Sicam VADP, van Zeeburg E, van Meurs JC, de Boer JF. Phase-stabilized optical frequency domain imaging at 1-µm for the measurement of blood flow in the human choroid. Opt. Express. 2011; 19(21): 20886-20903. 10. van Bree MC, van Verre HP, Devreese MT, Larminier F, van den Berg TJ. Straylight Values after Refractive Surgery: Screening for Ocular Fitness in Demanding Professions. Ophthalmology. 2011; 118(5): 945-953. 11. van Bree MC, van der Meulen IJ, Franssen L, Coppens JE, Reus NJ, Zijlmans BL, van den Berg TJ. Imaging of forward light-scatter by opacified posterior capsules isolated from pseudophakic donor eyes. Invest Ophthalmol Vis Sci. 2011; 52(8): 5587–5597.
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
25
12. Cheng YY, Visser N, Schouten JS, Wijdh RJ, Pels E, van Cleynenbreugel H, Eggink CA, Zaal MJ, Rijneveld WJ, Nuijts RM. Endothelial Cell Loss and Visual Outcome of Deep Anterior Lamellar Keratoplasty versus Penetrating Keratoplasty: A Randomized Multicenter Clinical Trial. Ophthalmology. 2011; 118(2):302-309. 13. Cheng YY, van Den Berg TJ, Schouten JS, Pels E, Wijdh RJ, van Cleynenbreugel H, Eggink CA, Rijneveld WJ, Nuijts RM. Quality of Vision after Femtosecond Laser-Assisted Descemet Stripping Endothelial Keratoplasty and Penetrating Keratoplasty: A Randomized, Multicenter Clinical Trial. Am J Ophthalmol. 2011; 152(4): 556566. 14. van Cleynenbreugel H, Remeijer L, Hillenaar T. Descemet stripping automated endothelial keratoplasty: Effect of intraoperative lenticule thickness on visual outcome and endothelial cell density. Cornea. 2011; 30(11): 1195-1200. 15. Collin RWJ, van den Born LI, Klevering BJ, de Castro-Miró M, Littink KW, Arimadyo K, Azam M, Yazar V, Zonneveld MN, Paun CC, Siemiatkowska AM, Strom TM, Hehir-Kwa JY, Kroes HY, de Faber JTHN, van Schooneveld M, Heckenlively JR, Hoyng CB, den Hollander AI, Cremers FPM. High-resolution homozygosity mapping is a powerful tool to detect novel mutations causative for autosomal recessive RP in the Dutch population. Invest Ophthalmol Vis Sci. 2011; 52(5): 2227-2239. 16. D’haene B, Meire F, Claerhout I, Kroes HY, Plomp A, Arens YH, de Ravel T, Casteels I, De Jaegere S, Hooghe S, Wuyts W, van den Ende J, Roulez F, Veenstra-Knol HE, Oldenburg RA, Giltay J, Verheij JB, de Faber JT, Menten B, De Paepe A, Kestelyn P, Leroy BP, De Baere E. Expanding the spectrum of FOXC1 and PITX2 mutations and copy number changes in patients with anterior segment malformations. Invest Ophthalmol Vis Sci. 2011; 52(1): 324-333. 17. Dieleman M, Wubbels RJ, van Kooten-Noordzij M, de Waard PWT. Single perioperative subconjunctival steroid depot versus postoperative steroid eyedrops to prevent intraocular inflammation and macular edema after cataract surgery. J Cataract Refract Surg. 2011; 37(9):1589-1597. 18. Estrada-Cuzcano A, Koenekoop RK, Coppieters F, Kohl S, Lopez I, Collin RW, De Baere E, Roeleveld D, Marek J, Bernd A, Rohrschneider K, van den Born LI, Meire F, Maumenee IH, Jacobson SG, Hoyng CB, Zrenner E, Cremers FP, den Hollander AI. IQCB1 mutations in patients with Leber congenital amaurosis. Invest Ophthalmol Vis Sci. 2011; 52(2): 834-839. 19. Hillenaar T, Sicam VA, Vermeer KA, Braaf B, Remeijer L, Cals RH, de Boer JF. Wide range calibration of corneal backscatter analysis by in vivo confocal microscopy. Invest Ophthalmol Vis Sci. 2011; 52(5): 21362146. 20. Hillenaar T, Cals RHH, Eilers PH, Wubbels RJ, van Cleynenbreugel H, Remeijer L. Normative database for corneal backscatter analysis by in vivo confocal microscopy. Invest Ophthalmol Vis Sci. 2011; 52(10): 72747281. 21. Kamphuis LS, Lam-Tse WK, Dik WA, van Daele PL, van Biezen P, Kwekkeboom DJ, Kuijpers RW, Hooijkaas H, van Laar JA, Bastiaans J, Baarsma GS, van Hagen PM. Efficacy of Adalimumab in Chronically Active and Symptomatic Patients with Sarcoidosis. Am J Respir Crit Care Med. 2011; 184(10): 1214-1216.
26
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
22. van Koolwijk LME. Genetic epidemiology of glaucoma. Rotterdam, 2011; Thesis. 23. de Korne DF. Divergent sight. Studies on the application of industrial quality and safety improvement methods in eye hospitals. Amsterdam, 2011; Thesis. 24. de Korne D, van Dyck C, Bleeker F, Hiddema F. TRM: cockpittraining voor de operatiekamer. Tijdschrift voor ergonomie. 2011; 36(3): 27-30. 25. Mensink HW, Vaarwater J, de Keizer RJ, de Wolff-Rouendaal D, Mooy CM, de Klein A, Paridaens D. Chromosomal aberrations in iris melanomas. Br J Ophthalmol. 2011; 95(3): 424-428. 26. Nikopoulos K, Schrauwen I, Simon M, Collin RC, Veckeneer M, Keymolen K, Van Camp G, Cremers FP, van den Born LI. Autosomal recessive Stickler syndrome in two families caused by mutations in the COL9A1 gene. Invest Ophthalmol Vis Sci. 2011; 52(7): 4774-4779. 27. Ozgül RK, Siemiatkowska AM, Yücel D, Myers CA, Collin RW, Zonneveld MN, Beryozkin A, Banin E, Hoyng CB, van den Born LI; The European Retinal Disease Consortium, Bose R, Shen W, Sharon D, Cremers FP, Klevering BJ, den Hollander AI, Corbo JC. Exome Sequencing and cis-Regulatory Mapping Identify Mutations in MAK, a Gene Encoding a Regulator of Ciliary Length, as a Cause of Retinitis Pigmentosa. Am J Hum Genet. 2011; 89(2): 253-264. 28. Pel JJM, van der Does L, Boot FH, de Faber JT, van der Steen-Kant S, Willemsen SP, Steen J. Effects of visual processing and congenital nystagmus on visually guided ocular motor behaviour. Developmental Medicine & Child Neurology. 2011; 53: 344–349. 29. Ramdas WD, Amin N, van Koolwijk LM, Janssens AC, Demirkan A, de Jong PT, Aulchenko YS, Wolfs RC, Hofman A, Rivadeneira F, Uitterlinden AG, Oostra BA, Lemij HG, Klaver CC, Vingerling JR, Jansonius NM, van Duijn CM. Genetic architecture of open angle glaucoma and related determinants. J Med Genet. 2011; 48(3): 190-196. 30. Ramdas WD, van Koolwijk LM, Lemij HG, Pasutto F, Cree AJ, Thorleifsson G, Janssen SF, Ten Brink J, Amin N, Rivadeneira F, Wolfs RC, Walters GB, Jonasson F, Weisschuh N, Mardin CY, Gibson J, Zegers RH, Hofman A, de Jong PT, Uitterlinden AG, Oostra BA, Thorsteinsdottir U, Gramer E, Welgen-Lüßen UC, Kirwan JF, Bergen AA, Reis A, Stefansson K, Lotery AJ, Vingerling JR, Jansonius NM, Klaver CC, van Duijn CM. Common genetic variants associated with open-angle glaucoma. Hum Mol Genet. 2011; 20(12): 2464-2471. 31. Ramdas WD, van Koolwijk LM, Cree AJ, Janssens AC, Amin N, de Jong PT, Wolfs RC, Gibson J, Kirwan JF, Hofman A, Rivadeneira F, Oostra BA, Uitterlinden AG, Ennis S, Lotery AJ, Lemij HG, Klaver CC, Vingerling JR, Jansonius NM, van Duijn CM. Clinical Implications of Old and New Genes for Open-Angle Glaucoma. Ophthalmology. 2011; 118(12): 2389-2397. 32. van Rooij J, Boks AL, Sprenger A, Ossewaarde JM, van Meurs JC. The concentration of povidone-iodine for preoperative disinfection: relation to endophthalmitis incidence. Am J Ophthalmol. 2011; 152(2): 321. 33. van Schooneveld MJ, van den Born LI, van Genderen M, Bollemeijer JG. The conclusions of Clemson et al concerning valproic acid are premature. Br J Ophthalmol. 2011; 95(1): 153.
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
27
34. van Steensel L, van Hagen PM, Paridaens D, Kuijpers RW, van den Bosch WA, Drexhage HA, Hooijkaas H, Dik WA. Whole orbital tissue culture identifies imatinib mesylate and adalimumab as potential therapeutics for Graves’ ophthalmopathy. Br J Ophthalmol. 2011; 95(5): 735-738. 35. Thiadens AA, Soerjoesing GG, Florijn RJ, Tjiam AG, den Hollander AI, van den Born LI, Riemslag FC, Bergen AA, Klaver CC. Clinical course of cone dystrophy caused by mutations in the RPGR gene. Graefes Arch Clin Exp Ophthalmol. 2011; 249(10): 1527-1535. 36. Verdijk RM, van den Bosch T, Naus NC, Paridaens D, Mooy CM, de Klein A. Histopathologic, immunohistochemical, ultrastructural, and cytogenetic analysis of oncocytic uveal melanoma. Arch Ophthalmol. 2011; 129(11): 1501-1502. 37. Vermeer KA, van der Schoot J, Lemij HG, de Boer JF. Automated segmentation by pixel classification of retinal layers in ophthalmic OCT images. Biomedical Optics Express, 2011; 2(6): 1743-1756. 38. Vermeer KA, van der Schoot J, Lemij HG, de Boer JF. Segmentation of retinal layers in volumetric OCT scans of normal and glaucomatous subjects. Ophthalmic Technologies XXI (eds. Manns F, Söderberg PG, Ho A). Proc. of SPIE. 2011; 7885(1B): 1-5. 39. Vermeer KA, Lo B, Zhou Q, Vos FM, Vossepoel AM, Lemij HG. Event-based progression detection strategies using scanning laser polarimetry images of the human retina. Comput Biol Med. 2011; 41(9): 857-864. 40. van Vliet EJ, Bredenhoff E, Sermeus W, Kop LM, Sol JCA, van Harten WH. Exploring the relation between process design and efficiency in high-volume cataract pathways from a lean thinking perspective. Int J Qual Health Care. 2011; 23(1): 83-93. 41. van Vliet EJ, Sol JCA, Sermeus W, Vissers JMH. Effects of Toyota’s production system design rules on adherence to a lean cataract pathway. Int J Health Management and Information 2011; 2(1): 53-66. 42. van Vliet EJ. Care pathways and operations management in the organisation of ophthalmic care. Leuven, 2011; Thesis. 43. Vrijling AC, Braaf B, Snellenburg JJ, de Lange F, Zaal MJ, van der Heijde RG, Sicam VA. Clinical Validation of Point-Source Corneal Topography in Keratoplasty. Optom Vis Sci. 2011; 88(7): E837-42. 44. van Zeeburg EJ, Cereda MG, van der Schoot J, Pertile G, van Meurs JC. Early Perfusion of a Free RPE-Choroid Graft in Patients with Exudative Macular Degeneration Can Be Imaged with Spectral Domain OCT. Invest Ophthalmol Vis Sci. 2011; 52(8): 5881–5886.
28
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
Overzicht lopende onderzoeken in 2011
1. Biochemisch, genetisch, immunologisch en virologisch onderzoek naar oorzaken van oogziekten. 2007-01 The retro-orbital fibroblast: a key player in Graves’ ophthalmopathy and a target for therapy. Dr. A.D.A. Paridaens, oogarts; Dr. W. A. Dik; Prof. dr. P. M. van Hagen, internist – immunoloog Afdeling Immunologie Erasmus MC; L. van Steensel, arts-onderzoeker afdeling Immunologie Erasmus MC. In het huidige model voor de immunopathogenese van de ziekte van Graves wordt vermoed dat een samenspel van diverse immuuncellen en antilichamen verantwoordelijk is voor het ontstaan van deze door de schildklier veroorzaakte ontstekingsaandoening van de weefsels in de oogkas. Door in vitro onderzoek kan wellicht meer inzicht verkregen worden in deze processen. Ons doel is het optimaliseren van de in vitro kweek van orbitale fibroblasten en het bestuderen van de immunologische processen die een rol spelen in de differentiatie van orbitale fibroblasten. 2007-21 MRNA-transfected dendritic cell vaccination in high risk uveal melanoma patients Dr. A.D.A. Paridaens, oogarts; Prof. dr. C.J.A. Punt, hoogleraar immunotherapy UMCN St. Radboud; Prof. dr. C.G. Figdor, hoogleraar experimentele immunologie UMCN St. Radboud; Dr. I.J.M. de Vries, immunoloog UMCN St. Radboud; Dr. J.E.M.M. de Klein, klinisch cytogeneticus Erasmus MC. Bij immunotherapie met ex vivo gegenereerde en met tumor antigeen-beladen dendritische cellen (DC) worden beperkte maar consistente objectieve immunologische en klinische responsen waargenomen bij huidmelanomen. Op dit moment is er geen systemische behandeling beschikbaar voor patiënten met uvea melanoom. Een deel van deze patiënten heeft een hoog risico op metastasering. Het effect van behandeling met DC-immunotherapie op de frequentie van metastasering kan in deze patiëntengroep worden onderzocht, zonder dat dit interfereert met de huidige behandelingsrichtlijnen. In deze gezamenlijke open label fase II studie van de Radboud Universiteit Nijmegen Medisch Centrum (RUNMC) en het Oogziekenhuis Rotterdam wordt de in vivo immunologische reactie in hoog risico uvea melanoom patiënten die gevaccineerd zijn met mRNA-getransfecteerd DC onderzocht. 2008-05 The clinical importance of the neonatal Fc receptor in RPE G.S. Baarsma, oogarts; Prof. dr. P.M. van Hagen, internist – immunoloog afdeling Immunologie Erasmus MC; K. van Bilsen arts-onderzoeker Erasmus MC; J. Bastiaans, analist afdeling Immunologie Erasmus MC. Sinds enkele jaren worden anti-VEGF antilichamen intravitreaal toegediend voor de behandeling van macula aandoeningen. Kennis over het metabolisme van IgG in het oog is echter schaars en onderzoek naar het metabolisme en transport mechanismen van deze antilichamen is daarom noodzakelijk. Tevens kunnen mutaties of polymorfismen van het FcRn-gen een aanwijzing zijn voor een predispositie voor macula degeneratie. Het feit dat IgG wordt gevonden in drusen en in aanliggende RPE cellen duidt op een mogelijke rol voor IgG en mogelijk ook voor de FcRn in het ontstaan van macula degeneratie. Het doel van dit onderzoek is onderzoek naar de rol van FcRn bij het metabolisme van oculair IgG en toegediende antilichamen en bij het transport van deze antilichamen door RPE cellen. Tevens worden polymorfismen of mutaties in het FcRn gen bij patiënten met macula aandoeningen onderzocht. 2008-09 Analysis of critical regions on chromosome 1, 3 and 8 associated with clinical endpoints in eye melanoma patients. Dr. A.D.A. Paridaens, oogarts; Dr. M.M. de Klein, klinisch cytogeneticus Erasmus; MC; Dr. N Naus, oogarts Erasmus MC; Dr. C.M. Mooy, ophthalmo-pathologist Erasmus MC, Dr. H. Mensink, oogarts. Uit de frequentie van chromosomale afwijkingen op chromosoom 1, 3 en 8 bij oogmelanomen blijkt dat op deze
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
29
chromosomen genen gelegen zijn (tumorsuppressor genen en oncogenen) die waarschijnlijk een rol spelen in de ontwikkeling en progressie van oogmelanomen. Deze hypothese vormt de focus voor nader onderzoek naar het isoleren en karakteriseren van deze genen. 2009-12 The Aqueous Humor Ferritin Level in Hereditary Hyperferritinaemia-Cataract Syndrome R. van Ruyven, oogarts. Ten gevolge van het hereditair hyperferritinaemie-cataract syndroom (HHCS) is de ferritine productie verhoogd, met serum spiegels tot tienmaal de normale waarde, zonder duidelijke verstoring van het ijzermetabolisme. Het enige relevante klinische symptoom is het op jonge leeftijd ontstaan van cataract ten gevolge van ophoping van kristallijne ferritine in de ooglens. Het is onbekend hoe deze ophoping tot stand komt en of hierbij een actief transportmechanisme, bijvoorbeeld vanuit de voorste oogkamer, een rol speelt. Het doel van het onderzoek is een vergelijking te maken tussen de normale ferritine spiegel in de voorste oogkamer ten opzichte van deze spiegel in de voorste oogkamer van in HHCS patiënten. 2009-16 Towards the etiology of Seasonal Hyper Acute Panuveitis (SHAPU) G.S. Baarsma, oogarts; Dr. J. Dorrestijn; Dr. G.M. G.M. Verjans, viroloog Erasmus MC; Dr. J.J. van Hellemond, klinisch parasitoloog Erasmus MC & Havenziekenhuis Rotterdam. Seizoensgebonden Hyper Acute Panuveitis (SHAPU) is een zeldzame, ernstige inflammatoire oogziekte die voor het eerst in 1984 is beschreven door Upadhyay. SHAPU is alleen waargenomen en beschreven in Nepal, voornamelijk in immunocompetente kinderen in de leeftijd onder vijf jaar en voornamelijk in de regio Pokhara. In de meeste gevallen leidt SHAPU tot blindheid. Tijdens een epidemie bezoeken 12-20 SHAPU patiënten het Pokhara Eye Hospital. De etiologie van deze ontsteking is nog steeds onbekend. Het doel van deze diagnostische studie is het bepalen van de etiologie en pathologie van SHAPU in alle gevallen die tijdens de verwachte SHAPU epidemie in 2009 op de Pokhara Eye Hospital. 2009-17 Genetic characterization of uveal melanoma: genetic and epigenetic markers and their relation with metastasis and prognosis. Dr. A.D.A. Paridaens, oogarts, Dr. M.M. de Klein, klinisch cytogeneticus Erasmus MC., Dr. N Naus, oogarts Erasmus MC; Th. van den Bosch, arts-onderzoeker. Uvea melanomen metastaseren bijna uitsluitend via de hematogene route. Zelfs na verwijdering van het tumor bevattende oog ontwikkelt 50% van de patiënten lever metastases. Dit duidt erop dat micrometastases al aanwezig zijn in het beginstadium van de tumorontwikkeling. Het aantonen van deze metastaserende cellen in een vroege fase is een van de belangrijkste uitdagingen in de (uvea melanoom) oncologie en vormt een voorwaarde voor een correcte selectie van patiënten ten behoeve van therapeutische interventie in de toekomst. Het doel van deze longitudinale cohort studie is de validatie van dergelijke prognostische indicatoren. Dit leidt niet alleen tot een betere selectie van patiënten die voor een intensievere metastase controle of systemische profylaxe in aanmerking komen, maar tevens tot de mogelijkheid het effect van nieuwe adjuvante therapieën vast te stellen. 2009-32 Phenotyping and genotyping of retinal dystrophies in the Netherlands Dr. L.I. van den Born, oogarts; L. Visser, arts-onderzoeker. Netvliesdystrofieën vertegenwoordigen een groep erfelijke oogheelkundige aandoeningen die gekenmerkt worden door dysfunctie of progressief verlies van fotoreceptoren, veelal vergezeld van fundusafwijkingen. Zij vormen de belangrijkste oorzaak van blindheid bij kinderen in de Westerse wereld. Momenteel is er voor deze aandoeningen geen behandeling beschikbaar. Er zijn circa 115 gemuteerde genen bekend, die gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor ongeveer 50% van de erfelijke netvliesdystrofieën. Kennis van de genetische oorzaken heeft bijgedragen aan verbetering van het genetisch advies aan individuele patiënten. Ook heeft dit recent geleid tot de eerste gentherapiestudies bij patiënten met specifieke RPE65 mutaties. Op dit moment worden er verschillende nieuwe
30
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
therapieën voor netvliesdystrofieën. Daarom zijn klinische en genetische karakterisering van deze afwijkingen van belang, evenals het opsporen van de met deze aandoeningen geassocieerde genen. Het doel van deze studie is om de genotype-fenotype correlatie van een groot cohort patiënten met erfelijke netvliesdystrofieën in Nederland vast te stellen.
2. Onderzoek naar het vóórkomen en de verspreiding van oogziekten onder de bevolking (epidemiologisch onderzoek). 2005-16 Cataract surgery with Fuchs’ endothelial dystrophy H. van Cleynenbreugel, oogarts; Dr. L. Remeijer, oogarts; T. Hillenaar, arts-onderzoeker; S. Huiskens, optometrist. Fuchs’ endotheliale dystrofie is een aandoening van de binnenste laag cellen (endotheel) van het hoornvlies. Het is de meest voorkomende vorm van erfelijke corneadystrofie. Er zijn onvoldoende gegevens over de risico’s van een cataract operatie bij patiënten met deze aandoening. Deze studie heeft tot doel systematisch gegevens te verzamelen over die de risico’s en de risicofactoren van een cataract operatie voor het hoornvlies bij deze patiënten. In deze prospectieve observationele studie evalueren we preoperatieve parameters van 100 patiënten die lijden aan Fuchs’ dystrofie en een cataract operatie ondergaan. Door deze parameters te relateren aan de gevallen waarbij een hoornvliestransplantatie na cataractchirurgie nodig bleek kan de voorspellende waarde van preoperatieve afwijkingen in kaart gebracht worden. 2009-10 A retrospective and prospective evaluation of the risk factors and outcome of scleritis. G.S. Baarsma, oogarts; Prof dr. P.M. van Hagen, internist Erasmus MC; Dr. Watson, oogarts Cardiff University UK; Dr. P. McCluskey, oogarts Liverpool Hospital Sydney Australia. Scleritis is een zeldzame chronische ontstekingsziekte die het gezichtsvermogen ernstig kan bedreigen. Hoewel de etiologie grotendeels onbekend is, lijkt er bij de helft van de patiënten een associatie te bestaan met een (soms ernstige) systeemziekte. In deze multicenter retrospectieve studie naar case series worden mogelijke risicofactoren onderzocht en zo mogelijk gebruikt om de behandeling van deze zeldzame ziekte te optimaliseren. Voor dit onderzoek wordt een web-based platform gebruikt door onderzoekers uit verschillende landen in Europa en Australië. 2010-03 Corneal ulcers in contact lens wearers; epidemiological characteristics, risk factors, clinical presentation, microbiological profile and treatment. A.J.M Geerards, oogarts; J.G. Hoddenbach, oogarts in opleiding. Een infectieus cornea ulcus (CU) is de ernstigste en enige visusbedreigende complicatie bij het dragen van contactlenzen. In deze studie worden risicofactoren die correleren met een slechte klinische uitkomst, retrospectief geïdentificeerd op basis van klinische presentatie, microbiologische kenmerken en behandeling bij contactlensdragers met een ernstig cornea ulcus. Het onderzoek omvat een cohort van 106 contactlensdragers met deze afwijking die tussen januari 2005 en december 2009 wegens deze aandoening klinisch werden behandeld in Het Oogziekenhuis Rotterdam. 2011-09 The continuation of platelet inhibiting drugs in eyelid surgery. An observational study. Dr. O. Weijtens, oogarts; Dr. W.A. van den Bosch, oogarts; Dr. A.D.A. Paridaens, oogarts; Dr. W.M. Bijlsma oogarts; (UMCU); Dr. D. Hartong, oogarts (VU). De landelijke richtlijnen voor het perioperatief gebruik van plaatjesremmers zijn onlangs aangepast door de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC). Deze aanpassing betekent dat er bij ooglidoperaties met het gebruik kan worden doorgegaan. De procedures wat betreft ooglidchirurgie in Het Oogziekenhuis Rotterdam zijn daarmee in overeenstemming gebracht. Mogelijk leidt dit echter tot een verhoogde frequentie van per- en postoperatieve bloedingscomplicaties. Deze complicaties worden systematisch geregistreerd en vergeleken met
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
31
retrospectieve data uit de periode 2009-2010, toen plaatjesremmers perioperatief werden gediscontinueerd. Het betreft dus een prospectieve case-control studie met als eindpunt de incidentie van bloedingscomplicaties in beide groepen. 2011-34 Oogziekenhuis Cataract Complicatie en Uitkomst Registratie (OCCUR) Dr. N.J. Reus, oogarts, O. Creten, oogarts, Dr. W. van den Bosch, oogarts. In 2011 is in het Oogziekenhuis Rotterdam een registratiedatabase ontwikkeld met als doel de uitkomst van cataractoperaties systematisch en uniform te registreren in het kader van kwaliteitsverbetering. Dit is de Oogziekenhuis Cataract Complicatie en Uitkomst Registratie (OCCUR). Deze registratie heeft de volgende doel stellingen: • gecodeerde objectieve registratie van de uitkomst van zorg bij alle patiënten die geopereerd worden wegens cataract; • het gecodeerd (en niet direct tot de behandelende arts of patiënt herleidbaar) verschaffen van informatie ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, onderwijs en kwaliteitscontrole van interventies. Dit project is erop gericht alle factoren te onderzoeken die de medische uitkomst van een staaroperatie bepalen. Het kan tevens dienen als basis voor retrospectieve evaluatie, voor case-control studies, en voor toekomstig interventieonderzoek op het gebied van cataract. Ook wordt ervaring opgedaan met het verkrijgen en beheren van grote gestructureerde datasets.
3. Verbetering en ontwikkeling van diagnostische apparatuur en programmatuur voor de oogheelkunde. 2006-03 Collection of normative data of intracorneal reflectivity assessed by in vivo confocal microscopy. Dr. L. Remeijer, oogarts; T. Hillenaar, arts-onderzoeker. Er is al veel onderzoek gedaan naar pathologie van de cornea en naar de resultaten van interventie met behulp van confocale microscopie. Hoewel deze metingen standaard vergeleken moeten worden met de aanwezige basiskennis over normale cornea zijn de in de literatuur vermelde gegevens verre van volledig. De doelstelling van dit onderzoek is om fundamentele gegevens die verkregen zijn door confocale microscopie van de normale cornea uitvoeriger vast te leggen. Met behulp van in vivo confocale microscopie zullen gegevens over eigenschappen van de normale cornea, zoals corneale reflectiviteit en pachymetrie, worden gemeten bij vrijwilligers met een gezonde cornea. 2006-12 Stray light as a possible parameter for a Functional Classification System of Posterior Capsule Opacification (FCSPCO) and glare complaints. B. L. M. Zijlmans, oogarts, M. van Bree arts-onderzoeker; Dr. T. J. T. P. van den Berg, NIN/KNAW Amsterdam. Posterior capsule opacification (PCO) is de meest voorkomende complicatie na een cataractextractie. Het gezichtsvermogen wordt aangetast door retinaal strooilicht dat door PCO nog eens toeneemt. Tot nog toe ontbreekt er een op het gezichtsvermogen gebaseerd, functioneel classificatiesysteem voor PCO. De doelstelling van dit onderzoek is het ontwikkelen van een Functioneel Classificatiesysteem voor Posterior Capsule Opacification (FCSPCO). 2007-03 Quantitative monitoring of the inflammatory process in active HSV keratitis by in vivo confocal microscopy, a pilot study Dr. L. Remeijer, oogarts; T. Hillenaar, arts-onderzoeker. Confocale microscopie is een niet-invasieve, real-time, in vivo beeldtechniek die momenteel opgang maakt als mogelijk klinisch hulpmiddel bij onderzoek van de cornea. Momenteel wordt keratitis t.g.v. het actieve Herpes Simplex Virus-1 (HSV) beoordeeld met behulp van spleetlamp onderzoek. Voor een objectieve follow-up van de
32
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
ontstekingsprocessen voldoet deze methode echter nog niet aan de standaards voor voldoende nauwkeurigheid en reproduceerbaarheid. In dit onderzoek wordt onderzocht of de verbeterde beeldkwaliteit van de meest recente versie van de confocale microscoop een betrouwbare kwantitatieve parameter kan leveren voor een meer adequate follow-up van het ontstekingsproces bij actieve HSV-keratitis. In dit onderzoek wordt de hypothese getest dat stromale reflectiviteit, beoordeeld met behulp van confocale microscopie, een betrouwbare kwantitatieve meting is voor ontstekingsprocessen ten gevolge van HSV-keratitis. 2008-01 Spectral Domain Optical Coherence Tomography for Glaucoma Diagnostics Prof. dr. H. G. Lemij, oogarts; Prof. dr. J. F. de Boer, hoogleraar fysica VU Amsterdam en Rotterdams Oogheelkundig Instituut; Dr. ir. K.A. Vermeer, fysicus image analysis; J. van der Schoot, arts-onderzoeker; Spectral Domain Optical Coherence Tomography (SDOCT) belooft alle momenteel gangbare onderzoekstechnieken voor de diagnose van glaucoom te kunnen vervangen maar werd nog niet op grote schaal in een klinische setting onderzocht. Dit lopende onderzoek heeft als doel de diagnostische nauwkeurigheid en de reproduceerbaarheid van de metingen met SDOTC te onderzoeken bij een grote groep patiënten in een klinische setting. Daarnaast wordt een vergelijking gemaakt met de standaardtechnieken voor structurele meting van de blinde vlek en de omliggende retinale zenuwvezellaag, in combinatie met functionele metingen van de visuele velden. We onderzoeken ook of SDOTC een techniek is voor klinisch gebruik waarmee glaucoom en - in een later stadium - de glaucomateuze progressie nauwkeurig kan worden opgespoord en vergelijken deze techniek met de gevestigde diagnostische technieken (GDx, HRT, stereo-ONH fotografie). 2008-02 High resolution 1050 nm wavelength centered spectral domain 3D Optical Coherence Tomography in Macular diseases. Prof. dr. J. F. de Boer,hoogleraar fysica VU Amsterdam en Rotterdams Oogheelkundig Instituut; B. Braaf, fysicus; Dr. A. Sicam, fysicus; Dr. ir. K.A. Vermeer, fysicus image analysis; G.S. Baarsma, oogarts; T.O.A.R. Missotten, oogarts; J.P. Martinez Ciriano, oogarts; Dr. L.I. van den Born, oogarts; Prof. dr. J. C. van Meurs,oogarts. Bij veel aandoeningen van de retina wordt een significant visusverlies veroorzaakt door choroïdale neovascularisatie ofwel de ingroei van bloedvaten van onder het Retinaal Pigment Epitheel (RPE) in de retina. Deze processen ontstaan in de bloedvaten onder de RPE-laag, de choroïdia, en zijn slechts gedeeltelijk zichtbaar te maken met de huidige Spectraal Domein Optical Chorence Tomografie (SD-OCT) technieken. Deze studie beoogt de beeldvorming van de sub-RPE laag te verbeteren door een SD-OCT te ontwikkelen met een andere laser golflengte (1050 nm) waarmee diep gelegen weefselstructuren in beeld gebracht kunnen worden. Tevens wordt deze nieuwe vorm van SD-OCT gecombineerd met Doppler-OCT technieken om de doorbloeding van deze lagen te visualiseren. In deze studie wordt een nieuw SD-OCT prototype ontwikkeld om deze nieuwe OCT technieken toe te passen binnen het klinisch onderzoek in het ROI en oogziekenhuis. Het doel van het nieuw ontwikkelde prototype is het valideren van deze techniek met de conventionele technieken. Hiervoor wordt er gezocht naar correlaties van klinische uitkomst parameters voor structurele data verkregen door middel van de 1050 nm SD-OCT en de conventionele technieken. In dit onderzoek worden diverse aandoeningen van de sub-RPE laag onderzocht waaronder patiënten die een choroïdale transplantatie hebben ondergaan en patiënten met diverse vormen van choroïdale neovascularisatie. 2009-05 Intraocular straylight in patients with retinitis pigmentosa. B. L. M. Zijlmans, oogarts, M. van Bree arts-onderzoeker; Dr. T. J. T. P. van den Berg, NIN/KNAW Amsterdam, Dr. N.J. Reus, oogarts; Dr. L.I .van den Born, oogarts. Verblindingsklachten leveren mogelijk een substantiële bijdrage aan de visuele beperking van retinitis pigmentosa (RP) patiënten. De achterliggende oorzaak van deze verblindingklachten, optisch en/of retinaal, is onbekend. Er wordt verondersteld dat de verblindingsklachten van RP patiënten veroorzaakt wordt door subklinisch (subcapsularis posterior) cataract. Een andere mogelijke verklaring is een verergering van normale verblindingklachten, ten gevolge van retinale degeneratie. Er zou sprake kunnen zijn van een cumulatief effect,
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
33
maar de relatieve bijdragen van optische en retinale factoren is onbekend. Kennis betreffende de relatieve bijdrage van optische en/of retinale factoren aan verblindingklachten van RP patiënten is in de oogheelkundige praktijk relevant. De strooilicht meter zou een waardevolle methode kunnen zijn om een additionele visuele beperking, veroorzaakt door cataract ontwikkeling, te vervolgen en de voordelen van (tijdige) cataract extractie te voorspellen. In een observationele cohortstudie onder patiënten met RP met of zonder cataract willen we de bovenstaande vragen beantwoorden. 2010-13 Computer-aided assessment of series of fundus photos for diabetic retinopathy Dr. ir. K.A. Vermeer, fysicus, J.P. Martinez Ciriano, oogarts, Prof. dr. ir. L.J. van Vliet, fysicus, T.U. Delft; T.O.A.R. Missotten, oogarts Eén van de meest voorkomende complicaties in Diabetes Mellitus (DM) is Diabetische Retinopathie (DR). Zonder behandeling kan dit leiden tot blindheid. De noodzakelijke regelmatige DR-assessment van fundusfoto’s door een retinaspecialist is een arbeidsintensief proces dat een aanzienlijk beslag legt op de beschikbare capaciteit van oogartsen. Computerondersteunde assessment biedt hiervoor een oplossing. Het doel van dit project is het efficiënt screenen van fundusfoto’s op netvliesafwijkingen als gevolg van DR. De beoogde oplossingsrichting hierbij is het inzetten van software gebaseerd op geavanceerde beeldbewerking- en patroonherkenningalgoritmes die de oogarts kunnen helpen deze assessment sneller en beter uit te kunnen voeren met dezelfde betrouwbaarheid. Hierbij is gekozen voor een longitudinaal methode waarbij op steeds dezelfde manier herhaaldelijk fundusfoto’s van één patiënt worden vergeleken met zijn/haar eerdere foto’s om de ontwikkeling van DR nauwkeurig te volgen in de tijd. 2011-13 Prediction of Visual Prognosis to Optimize Frequency of Perimetric Testing in Glaucoma S. Bryan, onderzoeker statistiek, Dr. Ir. K.A. Vermeer, fysicus image analysis; Prof. dr. H.G. Lemij, oogarts; Dr. P. Eilers, statisticus Erasmus MC; Prof. dr. E. Lesaffre, statisticus Erasmus MC Glaucoom is een belangrijke oorzaak van blindheid in de wereld. Schade door glaucoom kan niet worden hersteld, maar behandeling vertraagt de ziekte en stopt soms zelfs de progressie. Het bepalen van de optimale behandelingsstrategie is echter lastig, omdat de snelheid van progressie per individu verschilt. In dit onderzoek wordt getracht veranderingen in de verschillende punten van het gezichtsveld te modelleren. Dit maakt het mogelijk de individuele progressiesnelheid te bepalen en toekomstig gezichtsveldverlies te voorspellen. De samenhang tussen de verschillende punten wordt hierin meegewogen en verschillende modellen worden getest. Voor dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een unieke database van het Oogziekenhuis Rotterdam van 139 glaucoom patiënten waarvan gedurende meer dan 10 jaar het gezichtsveld is onderzocht. 2011-25 The development of a simulator-based driving test for glaucoma patients Prof. dr. H.G. Lemij, oogarts; Dr. ir. Joost de Winter TU Delft. Er is weinig bekend over de relatie tussen structurele en functionele schade in glaucoom en visus-gerelateerde functionele beperkingen. In deze studie onderzoeken we het gebruik van een rijsimulator als een middel om visuele prestaties te beoordelen. Rijprestatie wordt gecorreleerd aan structurele en functionele klinische parameters. Het doel van dit verkennende onderzoek is te bepalen in welke mate prestatiemetingen in een rijsimulator glaucoom patiënten en een controlegroep kunnen onderscheiden. Glaucoom patiënten en leeftijd-, geslacht- en rijervaring gematchte gezonde controles zullen een rijvaardigheidstest in een rijsimulator ondergaan. Tijdens de test zal van de deelnemers de rijvaardigheid (positie en snelheid van de virtuele auto, controle van het virtuele voertuig) worden geregistreerd. High-end eye tracking (Smart-Eye) wordt toegepast om de positie van het hoofd en rotatie, blikrichting, ooglidopening en pupilgrootte vast te leggen.
34
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
2010-28 Investigation of the refractive properties of healthy human eyes and eyes of cataract surgery patients. (Ray Tracing Cataract) Dr. N. J. Reus, oogarts, Dr. A. Sicam, fysicus Bij cataractchirurgie wordt de IOL sterkte vooraf berekend op basis van biometrie van het oog. Met de huidige methoden voor het berekenen van de IOL sterkte heeft 45% van de patiënten na operatie een absolute refractieve afwijking van 0.5 dioptrie (D) of meer. Met een verbetering van de nauwkeurigheid van biometrische metingen kunnen raytracing algoritmes bijdragen aan een verbetering van de postoperatieve refractieve uitkomst. Het doel van dit onderzoek is het ontwikkelen van een superieur algoritme voor het voorspellen van de noodzakelijke sterkte van IOLs na cataract chirurgie. Drie groepen patiënten (50 normale ogen, 35 patiënten met corneale incisie bij cataractoperatie en 35 patiënten met sclerale incisie bij cataractoperatie) worden onderzocht in een observationeel onderzoek op de onderzoeksparameters: refractieafwijking van het oog, hoge en lage orde corneale abberaties.
4. Onderzoek naar de oogheelkundige toepassingsmogelijkheden van geneesmiddelen of andere therapieën. 2001-18 Intravitreal dexamethasone as adjuvant in the treatment of bacterial endophthalmitis. Prof. dr. J.C. van Meurs, oogarts; E. Lindstedt, oogarts; A. Krijnen, research TOA, M. Tellings, research verpleegkundige. Dit is een prospectief gerandomiseerd multicenter onderzoek waarbij standaard intravitreale antibiotische behandeling wordt vergeleken met dezelfde behandeling met intravitreaal dexamethason als adjuvans. De bedoeling is 126 patiënten te includeren bij wie een bacterie endophthalmitis wordt vermoed. De primaire uitkomstmaat is de visus na 3 en 12 maanden. In een klein prospectief onderzoek werd aangetoond dat patiënten met endophthalmitis die behandeld werden met intravitreaal dexamethason als adjuvans een beter gezichtsvermogen hadden na drie (p=0,03) en na 12 maanden (p=0,11) dan patiënten die een placebo ontvingen. Het aantal deelnemende patiënten was echter gering (n=29). Daarom voeren we een groter onderzoek uit in diverse centra. Daarnaast bestuderen we de doeltreffendheid van een nieuwe PCR techniek voor diagnose van de verwekker van de infectie. 2006-11 Mycophenolate-mofetil (Myfortic) in the treatment of uveïtis: a pilot study T.O.A.R. Missotten, oogarts; G.S. Baarsma, oogarts; Dr. J.A.M. van Laar, immunoloog Erasmus MC; Prof. dr. P.M. van Hagen, internist-klinisch immunoloog Erasmus MC; P.L.A. van Daele, immunoloog Erasmus MC; Dr. R.W.A.M. Kuypers, oogarts Erasmus MC. Uveϊtis is een potentieel visus bedreigende intraoculaire auto-immuun ontsteking. De aandoening is verantwoordelijk voor 10 tot 15% blindheid in de VS. De ontsteking kan in de iris, corpus ciliare, pars plana, glasachtig lichaam, choroïdea en retina voorkomen. Corticosteroïden vormen de steunpilaar van immunoregulatoire behandeling in niet-infectieuze uveϊtis. Cyclosporine remt de T-cel activatie en wordt gebruikt als een steroïde sparende drug, hoewel van dit middel ook bijwerkingen zoals aantasting van de nierfunctie, gastro-intestinale klachten en hypertensie bekend zijn. Nieuwe behandelingsmethoden zijn gericht op twee belangrijke verschillende trajecten (T-cel inhibitie en anti-TNF-α). Een van deze is mycofenolaat-mofetil (Myfortic MMF), dat de replicatie remt van T- en B-cellen en ook de lokale IL-15 afhankelijk TNF vorming door macrofagen remt. Deze studie is bedoeld om de therapeutische werking van Myfortic in vergelijking tot cyclosporine bij patiënten met uveϊtis te onderzoeken. 2007-06 Avastin-Injections in Age Related Macular Degeneration: Prospective Study for Optimal Frequency and Follow-up Determination T.O.A.R. Missotten, oogarts; G.S. Baarsma, oogarts; L. van den Born, oogarts; J.P. Martinez Ciriano, oogarts; T. Luschyck, arts-onderzoeker; A. Krijnen, research TOA. Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (ARMD) leidt tot verslechtering van de functie van de centrale retina en is in Europa en de VS de belangrijkste oorzaak van blindheid bij mensen ouder dan 50 jaar. De natte vorm van
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
35
ARMD (exsudatieve ARMD) met choroïdale neovascularisatie is een agressieve vorm van ARMD en kan snel tot blindheid leiden. Onlangs werd Lucentis geregistreerd voor de behandeling van natte ARMD maar het is een dure behandeling. Avastin blijkt een kostenbesparend alternatief te zijn voor Lucentis maar tot nog toe is er geen optimaal injectieschema bepaald. Vermindering van het aantal injecties zonder dat daardoor de werking van de behandeling afneemt, zou een aantal gunstige effecten hebben: vermindering van de risico’s die gepaard gaan met intravitreale injecties (zoals endophthalmitis), kostenbesparing en vermindering van de werklast in de oogartsen. In dit prospectieve, gerandomiseerde open-label onderzoek vergelijken we drie verschillende injectie-intervallen met Avastin voor de behandeling van exsudatieve ARMD. 2009-06 Treatment of Cystoid Macular Edema following cataract surgery - a randomized, double-masked, placebocontrolled, clinical trial. P.W.T. de Waard, oogarts; M. Dieleman, arts-onderzoeker. Cataract extractie is de meest uitgevoerde oogheelkundige operatie. Klinisch cystoid macula oedeem met verminderde visus is een van de meest voorkomende complicaties na cataract chirurgie. De behandeling om deze complicatie te voorkomen varieert van zeer intensief tot geen behandeling, waarbij een algemeen geaccepteerd protocol ontbreekt en er geen eenduidige uitspraken te doen zijn over superioriteit van de ene behandeling over de andere. Om deze ongewenste situatie te verbeteren deden we uitgebreid literatuuronderzoek en op basis daarvan en onze huidige ervaring verwachten we dat de behandeling met topicale toediening van een corticosteroïd en NSAID optimaal zal zijn. Om die reden zal de werkzaamheid van behandeling van CME met een combinatie van beide typen medicatie worden onderzocht in een prospectief gerandomiseerd dubbelblind placebo gecontroleerd klinisch onderzoek. 2009-26 Early treatment of central serous retinopathy by photodynamic therapy: a randomized controlled trial T.O.A.R. Missotten, oogarts, A. Krijnen, research TOA, M. Tellings, research nurse. Consensus ten aanzien van vroegtijdige behandeling van centrale sereuze retinopathie (CSR) ontbreekt. De literatuur maakt melding van een gunstig resultaat bij een aantal case-series met photodynamische therapie (PDT). Gerandomiseerde, gecontroleerde studies zijn echter niet verricht. In een eerdere studie ‘De gevolgen van serosa centralis op de lange termijn’ (protocol OZR-2007-02, MEC-2007-105) zijn prognostische factoren bij aanvankelijke presentatie geïdentificeerd. Op basis van die resultaten wordt in dit protocol een gerandomiseerde, gecontroleerde studie voorgesteld met patiënten met CSR met slechte prognostische factoren. Patiënten zullen worden gerandomiseerd in een observationele en een vroegtijdige PDT behandeling arm. Patiënten die geobserveerd worden, zullen ‘standard of care therapy’ ontvangen bij persisterend letsel na 3 maanden. Het doel van deze prospectieve gerandomiseerde gecontroleerde studie is een vergelijking van de outcome wat de visus betreft bij CSR patiënten bij PDT versus observatie. Vijftig patiënten met CSR met slechte prognostische factoren zullen worden geïncludeerd. 2009-27 The inflammation reaction after cataract extraction. P.W.T. de Waard, oogarts; M. Dieleman, arts-onderzoeker. Een relatief hoog percentage patiënten bezoekt de polikliniek van het ziekenhuis met klachten van een (beginnende) oogontsteking na een staaroperatie. Postoperatieve oogontstekingen spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van cystoid macula oedeem (CMO). Een snelle afname van de ontstekingsparameters en slechts geringe irritatie van het oog in de eerste periode na de staaroperatie kunnen bijdragen aan het op de lange termijn voorkomen van CMO en andere complicaties. We zijn dan ook geïnteresseerd in welke therapie een snelle afname laat zien en welke therapie de meest constante levels van ontstekingswaarden laat zien. In deze substudie van 2006-01 meten we de ontstekingsparameters zeer intensief in een kleine groep patiënten om de effectiviteit van steroïden oogdruppels en een subconjunctivale steroïden injectie op de ontstekingswaarden in de eerste periode na cataract extractie te onderzoeken.
36
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
2011-07 Navilas™ laser versus classic frequency doubled Nd-YAG (532 nm) laser therapy for diabetic macular edema. A randomized study analyzing the effect on central visual function. T.O.A.R. Missotten, G.S. Baarsma, L.I. van den Born, J.P. Martinez Ciriano. Diabetisch macula oedeem (DMO) leidt vaak tot ernstig verlies van visus. De incidentie van DMO in Nederland zal naar verwachting toenemen tot 12.500 nieuwe patiënten per jaar in 2025. Het verlies van visus kan substantieel worden verminderd door raster laser fotocoagulatie. Met een beeld-gestuurde retina laser (Navilas™) is het waarschijnlijk mogelijk deze behandeling ten opzichte van de standaard toegepaste lasersystemen nauwkeuriger uit te voeren waarbij er bovendien minder schade aan de retina ontstaat. Verslechtering van het gezichtsveld zou hierdoor kunnen worden beperkt. Het doel van dit onderzoek is het bestuderen van het effect van laser fotocoagulatie op het parafoveale gezichtsveld in een niet eerder behandelde patiëntenpopulatie met DMO. Dit is een prospectieve, gerandomiseerde, dubbel-gemaskeerde, 3-armige, vergelijkende studie onder onbehandelde patiënten met een recente diagnose DMO. Patiënten worden gerandomiseerd tot 1. Standaard laser fotocoagulatie behandeling; 2. Navilas standaard laser patroon en 3. Navilas subthreshold laser patroon. Het eerste eindpunt van dit onderzoek is de verandering in uitkomst van microperimetrie (dB) na 6 maanden. 2011-15 Evaluation of macular thickness in patients with moderate or severe NPDRP after cataract surgery and standard treatment with subconjunctival depot of betamethasone. O. Creten, oogarts; G.S. Baarsma, oogarts; T.O.A.R. Missotten, oogarts; J.P. Martinez Ciriano, oogarts; Dr. L.I. van den Born, oogarts. Macula oedeem is een belangrijke oorzaak van visusdaling bij diabeten na cataractchirurgie, zelfs indien de operatie ongecompliceerd verloopt. Inflammatie, ten gevolge van afbraak van de bloed-kamervocht barrière tijdens een cataractoperatie, leidt tot macula oedeem. Diabetes mellitus (DM) heeft een schadelijke invloed op het volledige vasculaire systeem, inclusief de kamervocht en retinale barrières in het oog, waardoor diabeten een verhoogd risico hebben op het ontstaan, het terugkeren of het toenemen van macula oedeem na cataract chirurgie. In deze studie zullen we de verandering in macula dikte en de inflammatoire respons in de voorste oogkamer evalueren bij patiënten met matige of ernstige niet-proliferatieve diabetische retinopathie. Dit is een prospectieve observationele case serie. 2011-23 The post-cataract inflammatory reaction with combination therapy of topical steroid and NSAID. P.W.T. de Waard, oogarts; M. Dieleman, arts-onderzoeker. Onderdrukking van de onstekingsactiviteit na een staatoperatie kan complicaties voorkomen. Traditioneel worden steroïden oogdruppels gebruikt als profylaxe. De hypothese is dat de combinatie van NSAID en steroïden oogdruppels leidt tot farmacodynamische synergie. Met dit onderzoek evalueren de onderzoekers op gedetailleerd niveau post-cataract ontstekingsreactie onder NSAID- en steroïden profylaxe. Dit is een observationeel farmacodynamisch onderzoek met 10 cataract patiënten. Van hen worden flare counts op baseline en post-op dag 10 maal in de eerste drie maanden gemeten en zes OCT scans gemaakt.
5. Onderzoek naar (nieuwe) operatietechnieken 2007-05 Primary Baerveldt glaucoma implant versus trabeculectomy study P.W.T. de Waard, oogarts; A. Krijnen, research TOA; M. Caroline Jordaan, research TOA; Tellings, research verpleegkundige. Momenteel is verlaging van de intraoculaire druk (IOP) de enige behandeling die aantoonbaar resultaat oplevert bij primair open kamerhoek glaucoom (POAG). Afhankelijk van de ernst en aard van de aandoening behoren medicatie, laserbehandeling of trabeculectomie tot de behandelingsmogelijkheden. Trabeculectomie wordt momenteel pas overwogen indien de overige behandelingsopties niet effectief zijn. Volgens de resultaten van een recent onderzoek kan een drain, zoals het Baerveldt implantaat, een goed alternatief vormen voor trabeculectomie.
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
37
In deze prospectief gerandomiseerde studie die in één centrum zal worden uitgevoerd, onderzoeken we het effect van een Baerveldt implantaat versus trabeculectomie op de visus, de verlaging van de intra-oculaire druk en op de frequentie van postoperatieve complicaties met een follow-up van 12 maanden 2007-19 Povidone-iodine Antisepsis for Strabismus Surgery (PAS study) Dr. M. Tjon, oogarts; Prof. H.J. Simonz, oogarts Erasmus MC. Endophthalmitis is een zeldzame doch zeer ernstige complicatie van de chirurgische behandeling van strabisme. De aandoening leidt bij jonge kinderen bijna altijd tot blindheid en in de meeste gevallen tot verlies van het aangedane oog. Bacteriën in het ooglid en het bindvlies zijn de verwekkers van deze endophthalmitis. Povidonjodium (PI)oplossingen van 1 % tot 5 % verminderen het aantal bacteriën op het bindvlies en verlagen de incidentie van endophthalmitis na strabismus chirurgie. Na cataractchirurgie bij bejaarden bleek 5 % PI effectiever dan 1 % PI voor reductie van het aantal bacteriën in het bindvlies (Ferguson et al., 2003). Omdat de bacteriële flora van het bindvlies van kinderen afwijkt van die bij volwassenen, wordt het onderzoek van Ferguson et al. (2003) herhaald bij strabisme chirurgie bij kleine kinderen. Dit is een multicenter, gerandomiseerd, prospectief, dubbel gecontroleerd, met parallelle groepen. 2008-06 Secondary macular oedema after Descemet’s Stripping Automated Endothelial Keratoplasty (DSAEK): a prospective, non-comparative study H. van Cleynenbreugel, oogarts; Dr. L Remeijer, oogarts; T Missotten, oogarts; T. Hillenaar arts-onderzoeker; A. Krijnen, research MO; M. Tellings, research verpleegkundige. Macula-oedeem (ME) is een mogelijke complicatie na keratoplastische chirurgie die gevolgen heeft voor de gezichtsscherpte. Omdat DSAEK een relatief nieuwe techniek is, is over de incidentie van ME en diens lange termijneffecten op de uitkomst nog maar weinig bekend. In dit prospectief, niet-comparatief onderzoek wordt de incidentie van postoperatieve CME bij DSAEK-patiënten onderzocht. 2011-37 RPE-choroid graft for age-related macular degeneration: A patient registry Prof. dr. J.C. van Meurs, oogarts; E.T.J. van Zeeburg, arts-onderzoeker. De standaard behandeling van patiënten met exsudatieve leeftijdgebonden macula degeneratie (LMD) bestaat uit de intravitreale injectie met anti-VEGF. Omdat alternatieven momenteel niet beschikbaar zijn, worden ook patiënten die waarschijnlijk geen baat zullen hebben bij deze therapie aanvankelijk met anti-VEGF behandeld. Recent is echter aangetoond dat een retinaal pigment epitheel (RPE)-choroïdea transplantatie ter behandeling van patiënten met choroïdale neovasculaire laesies bij LMD de visus kan stabiliseren of zelfs verbeteren. Deze registry stelt ons in staat de klinische uitkomst van een autologe RPE-choroïdea transplantatie te evalueren, evenals de meerwaarde van nieuwe diagnostische technieken (spectraal domein OCT, microperimetrie) bij het selecteren van patiënten. De resultaten van deze behandeling zullen prospectief worden vervolgd in een prospectief observationeel patiënten register voor RPE-choroïdea transplantatie onder patiënten met exsudatieve subfoveale LMD die in aanmerking komen voor RPE-choroïdea transplantatie. De primaire onderzoekparameters zijn visus, leesvisus en foveale fixatie na een en twee jaar. 2009-19 Normative database of macular thickening measured by Optical Coherence Tomography (OCT) after phacoemulsification in presumably healthy eyes. P.W.T. de Waard, oogarts; M. Dieleman, arts-onderzoeker. Cataract extractie is wereldwijd de meest uitgevoerde oogheelkundige operatie. Een van de meest frequente oorzaken van een verminderde eindvisus, is het postoperatief optreden van (cystoïd) macula oedeem ((C)MO). CMO is met behulp van OCT te zien als vocht onder het centrale netvlies. Daarnaast wordt er in verschillende studies beschreven dat met OCT na cataractextractie ook een verdikking van de macula zonder oedeem kan optreden, al dan niet geassocieerd met visusdaling. Nadere evaluatie van deze afwijking kan inzicht geven in de relatie hiervan
38
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
met de ontwikkeling van (sub)klinisch macula oedeem, gecorreleerd aan groepen met een verhoogd risico. Het doel van deze studie is om met behulp van OCT een grens te bepalen om significant macula oedeem vast te stellen in gezonde ogen na phacoemulsificatie. Zo kan men in de toekomst beter objectief diagnosticeren, waardoor de behandeling van (C)ME beter kan verlopen. 2008-06 Secondary macular oedema after Descemet’s Stripping Automated Endothelial Keratoplasty (DSAEK): a prospective, non-comparative study H. van Cleynenbreugel, oogarts; Dr. L Remeijer, oogarts; T.O.A.R. Missotten, oogarts; T. Hillenaar arts-onderzoeker; A. Krijnen, research TOA; M. Tellings, research verpleegkundige. Macula-oedeem (ME) is een mogelijke complicatie na keratoplastische chirurgie die gevolgen heeft voor de gezichtsscherpte. Omdat DSAEK een relatief nieuwe techniek is, is over de incidentie van ME en diens lange termijneffecten op uitkomst nog maar weinig bekend. In dit prospectief, niet-comparatief onderzoek wordt de incidentie van postoperatieve CME bij DSAEK-patiënten onderzocht.
6. Onderzoek naar de financiering en organisatievormen van de gezondheidszorg (Health Service Research). 2008-11 Delays in presentation of patients with retinal detachment to treatment centres: Comparison between different countries and health care systems. Prof. dr. J.C. van Meurs, oogarts; Prof. dr. J. Vingerling, oogarts, Erasmus MC; E. van Eijk, psycholoog. Rhegmatogene loslating van het netvlies ontstaat gewoonlijk in de perifere retina. De afwijking kan zich echter uitbreiden naar de macula. De functionele uitkomst van chirurgische interventie hangt daar in hoge mate van af; een loslating van de macula i geassocieerd met een slechter resultaat van operatieve interventie wat de uiteindelijke visus betreft. Strategieën om chirurgische behandeling te verrichten voordat loslating in de macula optreedt, kunnen daarom een grote stap voorwaarts betekenen. Doel van dit onderzoek is om bij patiënten die behandeld worden voor retinale loslating de tijdsintervallen tussen de eerste klachten en de opeenvolgende bezoeken aan de zorgverleners te bepalen in relatie tot het percentage patiënten waarbij de macula door retinale loslating is aangedaan. Secundair willen we onderzoeken of deze intervallen terug te voeren zijn op patiënt gerelateerde of zorgverlener gerelateerde factoren. 2009-03 Patient self-triage at the ophthalmic accident and emergency department: the devolpment of a subjective vision ladder and an ophthalmic pain ladder to enable patient self-triage. M. Wefers Bettink, oogarts; E. van Eijk, psycholoog, Prof. dr. Jan van Busschbach, Medische Psychologie en Psychotherapie Erasmus MC. Het triagesysteem van de Spoedeisende Hulp (SEH) in Het Oogziekenhuis Rotterdam werkt met vijf urgentiecategorieën: rood, oranje, geel, groen en blauw. De nacht- en weekend SEH kent geen triage instrument in deze vorm. Na een eerdere pilot worden in deze studie een visusladder en een oogheelkundige pijnladder ontwikkeld, welke gebruikt zullen worden om een zelftriage instrument te ontwikkelen voor de avond- en weekend Spoedeisende Hulp. Met dit nieuwe onderzoek willen we we een betrouwbaar zelftriage instrument ontwikkelen voor spoedeisende gevallen in de oogheelkunde, zodat op basis van zowel een subjectieve visusscore als een oogheelkundige pijnscore de urgente aandoeningen op de SEH betrouwbaar kunnen worden geïdentificeerd en vervolgens met voorrang door de oogarts behandeld kunnen worden. 2009-20 European structure and function assessment trial (ESAFAT) Prof. dr. H.G. Lemij, oogarts; J. van der Schoot, arts-onderzoeker. De Europese Optic Disc Assessment Trial (EODAT) toonde duidelijk aan dat niet in glaucoom gespecialiseerde oogartsen moeite hebben de papil betrouwbaar als gezond of glaucomateus te beoordelen. In de praktijk
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
39
beoordelen clinici niet alleen de papil, maar gebruiken zij ook andere klinische informatie, zoals het resultaat van gezichtsveldonderzoek, om de diagnose glaucoom te stellen. Als de beoordeling van papil en gezichtsveld overeenkomen, hebben oogartsen vertrouwen in de juistheid van hun diagnose. De ESAFAT trial heeft als doel te onderzoeken hoe goed algemene oogartsen in staat zijn deze match tussen het aspect van de papil en de uitslag van gezichtsveldonderzoek te maken. 2009-36 Optimalisatie van de (kosten)-effectiviteit in de anti-VEGF-A therapie voor exsudatieve leeftijdsgebonden maculadegeneratie. T.O.A.R. Missotten, oogarts; Prof. dr. Jan van Busschbach,, Medische Psychologie en Psychotherapie Erasmus MC; Drs. M.S. Visser, psycholoog –onderzoeker; S. Amarakoon, arts-onderzoeker. De optimale injectiefrequentie van Avastin wordt in studie 2007-06 onderzocht. Omdat kwaliteit van leven een essentiële uitkomstmaat van deze behandeling is, worden er uitgebreide kwaliteit van leven metingen gedaan bij patiënten in de trial door middel van een ziektespecifieke kwaliteit van leven lijst (de VFQ-25) en een generieke kwaliteit van leven (de SF-36). Daarnaast wordt ook de EQ-5D afgenomen, die als basis zal dienen voor analyse van kosteneffectiviteit (kosten per Quality Adjusted Life Years; QALY). De onderzoeksvragen van dit deelonderzoek zijn: Wat is de optimale dosering en injectie frequentie van Avastin in termen van kwaliteit van leven en kosteneffectiviteit ( kosten per QALY). Omdat we voor hetzelfde trialdesign als van de registratie studies van Lucentis hebben gekozen, kunnen we indirect de kosteneffectiviteit van Lucentis versus Avastin afleiden. De resultaten van de trial zullen niet alleen de patiëntenzorg te optimaliseren, maar zullen ook bijdragen aan het verlagen van de kosten van de behandeling. 2010-06 Ophthalmic Ambulant Screening of the Elderly (OASE). A study of the positive predictive value of referrals, and of the false negatives of non-referrals by the optometrist to the ophthalmologist Prof. dr. H.G. Lemij, oogarts; Drs. E.J. van Vliet; Drs. J.C.A. Sol; Dr. J. van Limbeek, arts –epidemioloog. Het is niet duidelijk of grootschalige oogheelkundige screening van de (oudere) bevolking kan worden aangemerkt als gunstig. Het doel van dit onderzoek is een evaluatie van de effectiviteit van de oogbus als screenings instrument Daartoe zal bij de eerste 10.000 gescreende personen worden vastgesteld hoe vaak dit leidde tot verwijzing naar een oogarts, en hoe vaak dit nuttig bleek. Op die manier wordt de positieve voorspellende waarde van screening vastgesteld. Een schatting van de proportie vals negatieven bij niet-verwezen personen wordt met behulp van een controle groep onderzocht. 2011-34 Determining the factors that determines the quality of vision on the basis of a disease specific questionnaire CatQuest 9-SF Dr. N. J. Reus, oogarts; Prof. dr. Jan van Busschbach, Medische Psychologie en Psychotherapie Erasmus MC; M.S. Visser, psycholoog –onderzoeker; Dr. Mats Lundström, EyeNet Sweden, Blekinge Hospital, Karlskrona, Sweden; M. Dieleman, arts-onderzoeker. Voor goede bepaling van de gezondheidswinst (in termen van verbetering van kwaliteit van leven) die potentieel met een staaroperatie zou kunnen worden bereikt is het van belang om de mate waarin de patiënt hinder van zijn staarklachten heeft bij het uitvoeren van dagelijkse activiteiten mee te nemen in de diagnostiek. Dit kan het beste door middel van een gestandaardiseerde en gevalideerde ziekte- specifieke vragenlijst. Met de uitkomst van een dergelijke vragenlijst kan het behandelbeleid worden bijgestuurd. In een aantal (vooral Angelsaksische) landen is al een gevalideerde vragenlijst beschikbaar voor kwantificatie van door de patiënt gerapporteerde visuele beperkingen. Deze internationale vragenlijst CatQuest 9-SF, is nog niet beschikbaar in een Nederlandse versie. Als onderdeel van dit project wordt deze vragenlijst volgens de daarvoor geldende kwaliteitseisen vertaald, opnieuw gewaardeerd en gevalideerd voor het Nederlands taalgebied. Na afronding van dit project is deze gevalideerde questionnaire beschikbaar voor het geheel Nederlandse taalgebied.
40
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
Verantwoording Medewerkers R.O.I. 2011 Drs. Sankha Amarakoon, arts-onderzoeker Seerp Baarsma, oogarts, wetenschappelijk directeur Prof. dr. Johannes de Boer, groepsleider Imaging Drs. Thomas van den Bosch, arts-onderzoeker Drs. Boy Braaf, onderzoeker in opleiding Imaging Drs. Maartje van Bree, arts-onderzoeker Drs. Susan Bryan, onderzoeker in opleiding Drs. Nidal Cossack, arts-onderzoeker Drs. Myrthe Dieleman, arts-onderzoeker Dr. Netty Dorrestijn, managing director Drs. Eva van Eijk, psycholoog-onderzoeker Drs. Toine Hillenaar, arts-onderzoeker Caroline Jordaan, research medisch oogheelkundig assistent Dr. Dirk de Korne, onderzoeker health service research Annemiek Krijnen, research medisch oogheelkundig assistent Drs. Josine van der Schoot, arts-onderzoeker Dr. Arni Sicam, post-doc onderzoeker Imaging Jetty Stolte, management assistent Marja Tellings, research verpleegkundige Mieke Triesscheijn, research assistente Dr. ir. Koen Vermeer, onderzoeker Image Analysis Drs. Kari Vienola, onderzoeker in opleiding Drs. Linda Visser, arts-onderzoeker Dr. Ellen van Vliet, onderzoeker health service research Dr. René Wubbels, wetenschappelijk projectmanager Drs. Elsbeth van Zeeburg, arts-onderzoeker Medewerkers van het R.O.I., gedetacheerd Freek van Loenen, analist afdeling Virologie, Erasmus MC, Rotterdam Jeroen Bastiaans, analist afdeling Immunologie, Erasmus MC, Rotterdam Samenwerkingspartners In 2010 is in Nederland op wetenschappelijk gebied samengewerkt met onder andere: • De afdeling Oogheelkunde, Erasmus MC Rotterdam • Dr. P.M. van Hagen, Dr. W.A. Dik, Interne Geneeskunde / Immunologie Erasmus MC Rotterdam • Dr. G.M.G.M. Verjans, Prof. dr. A.D.M.E. Osterhaus, afdeling Virologie Erasmus MC Rotterdam • Dr. J.E. M.M de Klein, afdeling Klinische Genetica Erasmus MC Rotterdam • Prof. dr. F.P.M. Cremers, Nijmegen Center for Molecular Life Sciences, Nijmegen • Prof. dr. C.G. Figdor, Nijmegen Center for Molecular Life Sciences, Nijmegen • Dr. T.J.T.P. van den Berg, Netherlands Institute for Neuroscience, Amsterdam • Dr. J. van Limbeek, Maartenskliniek Nijmegen • Prof. dr. N.S. Klazinga, afdeling Sociale Geneeskunde, AMC Amsterdam • instituut Beleid & Management Gezondheidszorg, Erasmus Universiteit Rotterdam • Prof. dr. J. van Busschbach, afdeling Medische Psychologie en Psychotherapie, Erasmus MC Rotterdam
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
41
Subsidies voor wetenschappelijk onderzoek waren in 2011 afkomstig van: • Rotterdamse Vereniging Blindenbelangen • Stichting voor Ooglijders • Stichting Combined Ophthalmic Research Rotterdam • Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Oogziekenhuis - Prof. dr. H.J. Flieringa • Glaucoomfonds • De Hoornvlies Stichting • Stichting Coolsingel • De Stichting SNOO • Algemene Nederlandse Vereniging ter Voorkoming van Blindheid • Stichting Oog • Landelijke Stichting voor Blinden en Slechtzienden • Stichting Achmea Gezondheidszorg • Fonds Nuts OHRA • Stichting Theia • CZ Fonds • Research grants van AMO / Abbott Medical Optics Inc. , Novartis en Pfizer.
Financiën Het Rotterdams Oogheelkundig Instituut b.v. (R.O.I. b.v.) is 26 februari 2009 opgericht door de Stichting Oogziekenhuis Rotterdam. Deze stichting bezit 100% van de aandelen van de vennootschap. De vennootschap o.a. heeft ten doel: • het faciliteren en uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek in de volle breedte van de oogheelkunde en alles wat daarmee samenhangt in de ruimste zin des woords; • het samenwerken met andere rechtspersonen en instellingen met gelijk of verwant doel. De omzet van het R.O.I. komt voort uit onderzoeksopdrachten van Het Oogziekenhuis Rotterdam en derden, alsmede doorbelaste werkzaamheden ten behoeve van Oogziekenhuis Research b.v. Daarnaast vormen subsidies van diverse stichtingen en fondsen en van de overheid (WBSO) een essentieel onderdeel van de inkomsten. Ook in 2011 is, net als in 2009 en 2010, het boekjaar afgesloten met een positief resultaat. In 2012 valt een startsubsidie weg waardoor het R.O.I. meer afhankelijk is van de dekkingsbijdrage uit onderzoeksopdrachten. baten (€) lasten (€)
Clinical Research Unit
Imaging onderzoek
R.O.I. R.O.I. onderzoek centrale kosten projecten
totaal
225.836 227.621 544.760 856.257 1.854.475 79.182
227.621
589.110
927.668
1.823.581
personeel (fte)
42
2,8
3,2
2,7
15,8
24,5
Rotterdams Oogheelkundig Instituut | jaarverslag 2011
Colofon Vormgeving: Frans W. van Petegem, bno www.pelican.nl Fotografie: Paula Romein Fotografie www.paularomein.nl Drukwerk: Drukkerij Domstad www.drukdomstad.nl mei 2012
Rotterdams Oogheelkundig Instituut Schiedamse Vest 160D 3011 BH Rotterdam T. (010) 40 23 449 E.
[email protected] www.eyeresearch-rotterdam.nl