Jaarboek Letterkundig Museum 7
bron Jaarboek Letterkundig Museum 7. Letterkundig Museum, Den Haag 1998
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_jaa006199801_01/colofon.htm
© 2009 dbnl / de afzonderlijke auteurs en/of hun rechtsopvolgers
i.s.m.
I
Jaarverslag 1997 Het Letterkundig Museum heeft een druk jaar achter de rug. Begin juni werd een nieuwe gemeenschappelijke entreehal van Koninklijke Bibliotheek en Letterkundig Museum in gebruik genomen. Het Informatiecentrum Boek en jeugd ging na een lange periode van voorbereiding eind oktober van het Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum over naar het museum. Ten slotte is op 27 november de nieuwe overzichtstentoonstelling Gaan waar de woorden gaan van start gegaan. Met de realisatie van de nieuwe gezamenlijke entreehal is een lang gekoesterde wens van zowel de Koninklijke Bibliotheek als het museum in vervulling gegaan. Deze ingreep vormde het sluitstuk van een reorganisatie die tot doel had een functionele driedeling van het museum tot stand te brengen. De begane grond is het domein van de bezoekers aan de overzichtstentoonstelling Gaan waar de woorden gaan en de wisselende exposities, de jeugd vindt op de eerste verdieping het Kinderboekenmuseum en op de tweede verdieping kunnen onderzoekers knipsels, vakliteratuur en archieven bestuderen. Met de integratie van Boek en Jeugd in het museum is één van de doelstellingen uit de cultuurnota Pantser of ruggengraat van de staatssecretaris van Cultuur, Aad Nuis, gerealiseerd. Boek en Jeugd vormt een welkome aanvulling op de activiteiten van het museum, meer in het bijzonder op die van het Kinderboekenmuseum. Op 27 november van het verslagjaar werd Gaan waar de woorden gaan. 250 jaar
Jaarboek Letterkundig Museum 7
II
Nederlandse literatuur, de nieuwe overzichtstentoonstelling van het Letterkundig Museum, geopend. Van een groot aantal schrijvers van het midden van de achttiende eeuw tot heden zijn originele handschriften, brieven, schrijversportretten, zeldzame foto's en boekbanden te bezichtigen. Fragmenten uit speelfilms, flarden muziek, stemmen van schrijvers, unieke filmopnames en een interactief literair spel brengen de literatuurgeschiedenis tot leven. Verheugend was de bekroning van zowel Fetisj! Schrijvers en de dingen als Tijd bestaat niet, het aan Jan Wolkers gewijde schrijversprentenboek. Beide boeken werden door een door het bestuur van de CPNB benoemde jury verkozen tot een van de best verzorgde boeken van 1996. Op 1 december moest drs. H. Bordewijk om gezondheidsredenen helaas aftreden als voorzitter van het bestuur. De vice-voorzitter, drs. F.F. de Haan, nam zijn functie waar. Drs. H. Bordewijk is vanaf 1 april 1988 aan het museum verbonden geweest, tot maart 1992 als bestuurslid, daarna als penningmeester. Per januari 1996 volgde hij mr. W.R.H. Koops op als voorzitter. Het museum is hem veel dank verschuldigd, met name voor de zakelijke en gewetensvolle wijze waarop hij zich van zijn taak als penningmeester kweet, en voor de efficiënte en betrokken manier waarop hij aan het bestuur leiding gaf. De documentencollectie werd in het verslagjaar 527 maal (1.323 collecties) geraadpleegd (1996: 593 maal en 1.065 collecties). Op de documentencollectie werd 45 maal (63 collecties) telefonisch of schriftelijk een beroep gedaan (1996: 19 maal en 21 collecties). De iconografische collectie (inclusief de audio-visuele collectie) werd 89 maal (695 collecties) geraadpleegd (1996: 125 maal en 491 collecties). Op de iconografische collectie werd 59 maal (66 collecties) telefonisch of schriftelijk een beroep gedaan (1996: 53 maal en 75 collecties). De knipselcollectie werd door onderzoekers en journalisten, maar vooral door studenten en scholieren 691 maal (1.314 collecties) ter plekke geraadpleegd (1996: 1.083 maal en 2.173 collecties). Op de knipselcollectie werd 1.201 maal (2.011 collecties) telefonisch of schriftelijk een beroep gedaan (1996: 1.075 maal en 1.616 collecties). Openbare bibliotheken hebben vrijwel alle een abonnement op de literaire knipselkrant van het Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum, waarin een selectie van de in dag- en weekbladen verschenen knipsels wordt opgenomen.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
III Het NBLC maakt op basis van deze knipselkrant ook een cd-rom waarop knipsels in gedigitaliseerde vorm beschikbaar worden gesteld. Het museum stelde ook dit jaar zijn omvangrijke knipselcollectie ter beschikking ten behoeve van deze knipselkrant en de op basis daarvan vervaardigde cd-rom. Sinds 1 november van het verslagjaar beheert het museum twee on line-retrieval bestanden: Boek en Jeugd Vakliteratuur en Centraal Bestand van Kinderboeken (CBK). Het eerste bestand werd in het verslagjaar 3.153 maal geraadpleegd, het tweede bestand 2.925 maal. Het aantal aanvragen van fotokopieën en reproducties van documenten bedroeg 106 (1996: 107). Het aantal ten behoeve van gebruikers vervaardigde reproducties van iconografisch materiaal bedroeg 493 (1996: 439). De hoeveelheid ten behoeve van gebruikers gemaakte fotokopieën van krantenberichten en recensies die per post werden verzonden bedroeg 11.056 (1996: 15.900). In het verslagjaar werden door bezoekers in de leeszaal 8.504 fotokopieën van knipsels gemaakt (1996: 9.802). In 1997 werden ten behoeve van tentoonstellingen of wetenschappelijk onderzoek negentien maal documenten en objecten in bruikleen gegeven (1996: veertien maal): Rijksuniversiteit Groningen, ten behoeve van onderzoek betreffende Jan Engelman; Theo Thijssen Museum (Amsterdam), tentoonstelling over Jongensdagen en de illustrator Jan Sluijters; Theo Thijssen Museum (Amsterdam), tentoonstelling Theo Thijssen en zijn uitgever; Stedelijk Museum (Amsterdam), overzichtstentoonstelling werk De Enschedese School; Museum Boijmans Van Beuningen (Rotterdam), tentoonstelling Links Richten. Rotterdam rond 1930; Rijksarchief in Noord-Holland (Haarlem), ten behoeve van onderzoek betreffende Anton van Duinkerken; Museum Catharijneconvent (Utrecht), tentoonstelling Vier eeuwen Domineesland; Nederlands Architectuurinstituut (Rotterdam), tentoonstelling Michel de Klerk, bouwmeester en tekenaar van de Amsterdamse School; Akademie der Künste/Schwules Museum (Berlijn), tentoonstelling Goodbye to Berlin? Hundert Jahre Schwulenbewegung; Haags Gemeentemuseum, tentoonstelling De Dandy; Louis Couperus Museum (Den Haag), tentoonstelling Een dandy declameert; Em. Querido's Uitgeverij B.V. (Amsterdam), ten behoeve van een uitgave met een omslag door Mance Post; Openbare Bibliotheek Groningen, tentoonstelling over Nico Rost; Rijksmuseum Twenthe (Enschede), tentoonstelling De Enschedese School 20 jaar; Kasteel Groeneveld (Baarn), tentoonstelling Het Nederland van Nescio; Constantijn Huygens Instituut (Den Haag), ten behoeve van onderzoek betreffende J.H. Leopold; Tate
Jaarboek Letterkundig Museum 7
IV Gallery St. Ives (Groot-Brittannië), tentoonstelling Marlow Moss Reconstructed; Maritiem Museum Prins Hendrik (Rotterdam), tentoonstelling rond de schrijver Jan Prins en het gedicht ‘Rotterdam’. Er werden 197 aanwinsten geregistreerd (1996: 184). Daarvan werden er 24 door aankoop verworven. De overige 173 ontving het museum als schenking, met uitzondering van zeven bruiklenen. Het museum verwierf literaire documenten van onder meer de volgende letterkundigen en letterkundige instellingen: Uitgeverij De Arbeiderspers, Ad den Besten, Pieter A.W. van Delft, Adriaan van Dis, P.A.H.J. Gerversman, Marie-Louise Doudart de la Grée, Uitgeverij De Harmonie, Mien de Heer, Henk Kooijman, Sjoerd Kuyper, Uitgeverij Kwadraat, Sjoerd Leiker, Hans Lodeizen, Vereniging Herman de Man, Charlotte Mutsaers, Rob Nieuwenhuys, Jos Panhuijsen, Jan Pen, Karel van het Reve, Lydia Rood, E. Straat, Vereniging van Letterkundigen, J.J. Voskuil, Theun de Vries, Leo Vroman, H.A. Wage, Cornelis Wilkeshuis en Joost Zwagerman. Naast deze nalatenschappen en archieven behoorden tot de belangrijkste aanwinsten één aquarel en vijf reproducties van aquarellen van Gerrit Achterberg door Frits Marnix Woudstra (1996); paspoort uit 1935 van A. Alberts; olieverfportret van Jo van Ammers-Küller door Hendrika Cornelia de Balbian Verster-Bolderhij; twee fotoalbums van Nicolaas Beets; geluidscassette van het radioprogramma Een leven lang over Ad den Besten; niet gepubliceerde verzen uit 1898 van M. Boogaerdt jr. in fotokopie; olieverfportret van Ina Boudier-Bakker door Isaac Israels (1925); tekening, mogelijk door Willem Brakman, ca. 1949; ‘Jeremia’, olieverfportret van Hugo Brandt Corstius door Ine Laurant; diskette met informatie over Henri Bruning; portretkop in brons van Remco Campert door Carol Cairns; vijf etsen door Rie Cramer; dossier van Fabriekskinderen door J.J. Cremer; documentatie betreffende Jan Elburg; portret van Elisabeth Eybers door Lia Laimböck, acryl en bladgoud op mahoniepaneel (1997); vouwblad met gedicht door Guillaume van der Graft; portret van G.H. 's-Gravesande door Paul Schultze; documentatie betreffende G.H. 's-Gravesande; ‘Esaias’, olieverfportret van Maarten 't Hart door Ine Laurant; muismat, prentbriefkaart en twee boekenleggers met tekeningen door François Haverschmidt; alle versies van het scenario door Gerard Soeteman van W.F. Hermans' Onder professoren; twee boekenleggers met het portret van Johan Huizinga door G. Knuttel; hotelrekening van Arnold Ising; ontwerp van de band voor Klein Gloria van C.O. Jellema; twaalf potloodtekeningen door Marie Kes-
Jaarboek Letterkundig Museum 7
V sels; dia van een ‘Tijdkaart der geschiedenis van het Vaderland’ door J. van Lennep; portret in zwart krijt van Jacobus van Looy door Willem van Konijnenburg; fotoalbum voor Nel Offerman met tekeningen en gedichten door Lucebert. Hans Andreus, Wim Kraaykamp, Paul Veldkamp en Johan Meijer; portret in inkt van Bertus Meijer door H. Bruintjes (1975); programmaboekje van Barend Bombarde, schooltoneelstuk waarin Doeschka Meijsing een rol speelde; drukproef van Mammoeth mijn muze van Saul van Messel; (omslag)illustraties, linoleumsnedes en een aquarel door Mance Post; liber amicorum voor S. Carmiggelt met illustraties door Mance Post; potloodtekening van een postzegel met het portret van Jean Pierre Rawie door Hester Schroor; prentbriefkaart met portret van Jean Pierre Rawie door Olga Wiese; (kantoor)agenda's van Gerard Reve van 1963 tot en met 1968; portret van Gerard Reve sr. door Jef Last; kimono van J. Slauerhoff; juryrapport Kinderboekwinkelprijs 1997 voor Jacques Vriens; dossier met betrekking tot Citroenpers van Aldert Walrecht; drukproef van Geheim Dagboek I door Hans Warren en een model van het door Jan Wolkers vervaardigde monument voor de Tachtigers (Oosterpark, Amsterdam). Behalve de hierboven vermelde aanwinsten werden in de collectie manuscripten en typoscripten opgenomen van onder meer Herman Besselaar, Willem Brakman, Jules Deelder, A.G. Deelman, Frederik van Eeden, Henriëtte van Eyk, C. van Heekeren, C.O. Jellema, Max de Jong, Lucebert, Jean Pierre Rawie en J.W.F. Werumeus Buning. Tevens werd de collectie aangevuld met onder meer brieven en briefkaarten van en/of aan Nanny Aberson, Hans Andreus, Fred Batten, Godfried Bomans, W.A. Braasem, Willem Brakman, S. Carmiggelt, Louis Couperus, Jan Cremer, Jan Eekhout, Ben van Eysselsteijn, Marko Fondse, Yge Foppema, Ida Gerhardt, Anna van Gogh-Kaulbach, Maarten 't Hart, Heere Heeresma, Heere Heeresma jr., A.F.Th. van der Heijden, W.F. Hermans, Johan Huizinga, André Janssens, Willem Kloos, Wiel Kusters, Rien Marsman, M. Nijhoff, Monica van Paemel, Johan Polak, Eva Raedt de Canter, Gerard Reve, A. Roland Holst, Martin Ros, Helga Ruebsamen, Annie Salomons, Greta Seghers, Garmt Stuiveling, Guido van Suchtelen, Tijmen Trolsky, S. Vestdijk, Ab Visser, Anne Wadman en Aldert Walrecht. De collectie boeken met opdracht werd onder meer uitgebreid met opdrachtexemplaren van boeken van J.C. Bloem, F. Bordewijk, W.A. Braasem, A. den Doolaard, Jan Engelman, Ben van Eysselsteijn, A.M. de Jong, Willem Kloos, Gerrit Krol, M. Nijhoff, Is. Querido, Eva Raedt de Canter, E. Rinsema en Noto Soeroto.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
VI Behalve met 5.879 krantenberichten en recensies en 1.566 knipsels met primair werk van tot de collectie behorende schrijvers die dagelijks geknipt worden uit in Nederland en Vlaanderen verschijnende dag- en weekbladen (1996: resp. 7.857 en 1.839), groeide de verzameling ook met knipsels van oudere datum en met knipsels uit buitenlandse kranten, afkomstig uit schenkingen. De fotocollectie werd ook dit jaar uitgebreid met vele honderden foto's van en/of betreffende onder meer Gerrit Achterberg, Jana Beranova, Ad den Besten, Marion Bloem, Godfried Bomans, Oscar van den Boogaard, Hafid Bouazza, Willem Brakman, Breyten Breytenbach, James Brockway, Jeroen Brouwers, Remco Campert, Jan Cremer, Jozef Deleu, J.A. Dèr Mouw, Pierre H. Dubois, Elisabeth Eybers, Louis Ferron, Gerard Fieret, Kester Freriks, Anna van Gogh-Kaulbach, Wessel te Gussinklo, Maarten 't Hart, W.F. Hermans, Judith Herzberg, Jan Willem Hofstra, Philip Houben, Arnold Ising, C.O. Jellema, Willem Kloos, Rindert Kromhout, The Low Countries, Lucebert, Herman de Man, H. Marsman, Rien Marsman, Piet Meeuse, Harry Mulisch, Multatuli, Nelleke Noordervliet, Mance Post, Eva Raedt de Canter, Paul Rodenko, J.C. van Schagen, Jan Siebelink, Noto Soeroto, Maria Stahlie, Toon Tellegen, Manon Uphoff, Bob den Uyl, Simon Vinkenoog, Jacques Vriens, Anne de Vries, Leo Vroman, Willem Walraven en Jan Wolkers. Naast foto's van letterkundigen werden ook foto's verworven van diverse literaire manifestaties, waaronder prijsuitreikingen en boekpresentaties. De verzameling curiosa werd uitgebreid met onder meer vier Poë-T-shirts, waarop gedichten van Jana Beranová, Mark Insingel, Kees Stip en Koos Versteeg; boekenlegger in het kader van de Landelijke Voetpadendagen op 11 en 12 oktober 1997 met citaat uit Titaantjes door Nescio; twaalf poëzieposters door St. Plint; muurkranten ter gelegenheid van de opening van het Persmuseum in 1989 en een eerstedag-envelop met de eerste Nederlandse strippostzegels, geheel gewijd aan Marten Toonders bekendste creaties Heer Bommel en Tom Poes. Ten slotte werd een aantal affiches en rijmprenten verworven. Op 27 november opende de staatssecretaris van OCenW, Aad Nuis, de overzichtstentoonstelling Gaan waar de woorden gaan. 250 jaar Nederlandse literatuur. De tentoonstelling is mede gefinancierd door VSB Fonds Den Haag e.o., Van Witsenstichting, Stichting Cultuurfonds van de Bank Nederlandse Gemeenten, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, N.V. Interpolis, ECI voor boeken en platen bv, Du-
Jaarboek Letterkundig Museum 7
VII bois & Co en de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel. Tot 1 april was de in 1996 geopende expositie Paul Biegel. Meesterverteller met een rovershart. nog te bezichtigen. De op 3 oktober geopende tentoonstelling ‘Stuntvlucht: vrille, feuille morte, salto's’. Hendrik de Vries en het expressionisme van De Ploeg was nog tot 2 februari te zien. De tentoonstelling Cees Nooteboom. ‘Ik had wel duizend levens en ik nam er maar één!’ werd op 24 oktober geopend met een toespraak van Connie Palmen. Onder de titel Mance Post. Illustraties werd van 28 februari tot en met 25 augustus een overzichtstentoonstelling over leven en werk van Mance Post georganiseerd. Het is voor de eerste maal in de geschiedenis van het museum dat een illustrator onderwerp van een expositie is geweest. Joyce Roodnat opende de expositie op 27 februari. Paul van Loon en andere griezels te kijk, een expositie over Nederlandse griezelverhalen voor kinderen werd geopend op 19 september met een toespraak van Paul van Loon. De opening werd georganiseerd in samenwerking met de Koninklijke Bibliotheek, die op dezelfde dag de opening vierde van Een koude hand. 200 jaar griezelliteratuur in de Lage Landen. De tentoonstellingen trokken in totaal 23.491 bezoekers (1996: 23.729). In het verslagjaar vonden diverse andere literaire activiteiten in het museum plaats. Op 13 februari vond in het museum de presentatie plaats van de bibliografie van 18e-eeuwse kinderboeken door prof. dr. P.J. Buijnsters en L. Buijnsters-Smets. Op 16 april vond in het museum een studiedag van consulenten van het Koorenhuis plaats. Op 29 april ontving James Brockway een koninklijke onderscheiding in het Letterkundig Museum. Op 14 juni deden vijftig schoolkinderen in het kader van een Kinderboekenverrassingstocht per bus het Kinderboekenmuseum aan. Op 20 juni vond in de aula de uitreiking van de P.C. Hooft-prijs 1997 aan Judith Herzberg plaats, die deze prijs ontving voor haar poëzie. Op 12 september vond in de aula de uitreiking van de Theo Thijssen-prijs 1997 aan Toon Tellegen plaats. Het optreden van Wim Hofman in het Kinderboekenmuseum betekende op 28 september een feestelijke afsluiting van het festival KinderDichter aan Huis. Op 14 november vond in de aula het jaarlijks symposium plaats van de Jan Campert-stichting, gewijd aan het fenomeen van de literaire prijs. Verschillende organisaties, waaronder de Vakopleiding Boekenbranche, maakten gebruik van de ontvangstruimten en faciliteiten van het museum.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
VIII In samenwerking met uitgeverij Bas Lubberhuizen te Amsterdam verscheen deel 29 van de reeks Achter het Boek: Karel van de Woestijne, ‘Altijd maar bijeenblijven’. Brieven aan C.A.J. van Dishoeck, 1903-1929. Ter begeleiding van de gelijknamige expositie verscheen Schrijversprentenboek 40: Cees Nooteboom. ‘Ik had wel duizend levens en ik nam er maar één!’, een uitgave van het Letterkundig Museum en uitgeverij Atlas. Dit prentenboek werd mogelijk gemaakt dankzij een bijdrage van K+V organisatie adviesbureau bv. Als tweede deeltje in de vorig jaar in samenwerking met Museumdrukkerij Die Haghe te Voorburg gestarte Pissebed-reeks verscheen Als de maan breekt, met gedichten van Karel Eykman, Wim Hofman, Johanna Kruit, Koos Meinderts, Lidy Peters en Bas Rompa. In december verscheen het zesde Jaarboek Letterkundig Museum.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
1
Wieneke 't Hoen Mijn vriend de uitgever Theo Thijssen en zijn uitgever C.A.J. van Dishoeck ‘En mijn vriend Van Dishoeck - óók-al zo iets antieks: nog vrienden te zijn met je uitgever - hij had verstandiger moeten zijn: deze bundel wordt een blâmage voor ons beiden.’ Dit schreef Theo Thijssen (1879-1943) in zijn voorwoord bij de verhalenbundel Egeltje in 1929, ruim twintig jaar na zijn eerste ontmoeting met uitgever C.A.J. (Kees) van Dishoeck (1863-1931). Thijssen was een van de gezichtsbepalende auteurs uit het fonds. Hij publiceerde niet alleen vrijwel al zijn werken bij Van Dishoeck, maar was ook nauw betrokken bij de opbouw van het school- en kinderboekenfonds. Als schrijver en als adviseur had hij een belangrijk aandeel in de groei en kwaliteit van de uitgeverij. Van Dishoeck verwierf zich in het begin van deze eeuw een reputatie als een van de beste uitgevers van Nederland door zijn mooie, kwalitatief hoogstaande fonds 1 in een fraaie vormgeving. In I903 ontwierp schrijver/tekenaar Herman Teirlinck het briefhoofd voor de uitgeverij, dat fonds en zijn stichter symboliseert: afgebeeld zijn een boek met het familiewapen (Van Dishoeck was een trotse Zeeuw), een opengeslagen aflevering van het tijdschrift Vlaanderen en een rij boeken. Op de ruggen van die boeken staan de namen van de destijds succesvolle auteurs Marie Marx-Koning, Johan de Meester en Teirlinck. Van Marie Marx-Koning verschenen 2 tussen 1900 en 1905 maar liefst twaalf titels, meer dan twintig procent van het 3 totale oorspronkelijke werk dat in die periode bij Van Dishoeck uitkwam. Johan de
Jaarboek Letterkundig Museum 7
2
Briefhoofd door Herman Teirlinck van briefpapier uitgeverij C.A.J. Van Dishoeck te Bussum, 1903. (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)
Meester kwam in 1902 bij Van Dishoeck met Op weg naar Transvaal, en had toen elders al een roman en vier verhalenbundels gepubliceerd. Vooral de roman Geertje 4 (1905) zou lange tijd een groot succes zijn. Teirlinck was op vele manieren betrokken bij de uitgeverij, als schrijver, tekenaar en redacteur van het tijdschrift Vlaanderen. Vlaanderen, dat ook op het briefhoofd staat afgebeeld, was commercieel gezien geen groot succes, maar in literair opzicht was het dat zeker wel. Dit tijdschrift voor Vlaamse letterkunde bestond slechts vijf jaargangen (van 1903 tot 1907) en had niet veel abonnees, maar de waarde voor Van Dishoeck was groot, omdat veel talentvolle auteurs die aan het tijdschrift meewerkten, hun boeken bij Van Dishoeck publiceerden, zoals Lode Baekelmans, Maurits Sabbe, Herman Teirlinck, August Vermeylen en Karel van de Woestijne. Van Dishoeck verloor met de uitgave van 5 het tijdschrift Vlaanderen zo'n ‘vijfduizend goeje guldens’, maar het tijdschrift en zijn auteurs bleken van groot belang voor Van Dishoecks reputatie. De degelijk in leer gebonden boeken op het briefhoofd lijken niet op Van Dishoecks uitgaven. Hij werd juist geroemd om de moderne, pretentieloze, aantrekkelijke 6 vormgeving van zijn boeken. Veel omslagen uit de begintijd van de uitgeverij werden ontworpen door Teirlinck, Simon Moulijn en Jan Toorop. Later, in de jaren twintig, zou Jan van Krimpen veel uitgaven vormgeven. Daarnaast gebruikte Van Dishoeck vaak een standaardontwerp met een door Teirlinck ontworpen vignet, waardoor bijvoorbeeld Thijssens Kees de jongen (1923) hetzelfde uiterlijk heeft als Villa des Roses (1913) van
Jaarboek Letterkundig Museum 7
3 Willem Elsschot. Dat Van Dishoeck niet alleen zijn auteurs belangrijk vond, maar ook zijn illustratoren, blijkt ook uit het briefhoofd: op de boeken die op de voorgrond liggen, staan de namen van W.F.A.J. Vaarzon Morel en Edzard Koning, twee kunstenaars die illustraties verzorgden voor Van Dishoeck. Koning illustreerde Ella in het feeënrijk (1902) van Agatha Snellen en werd later bekend met zijn aquarellen voor Verkade-albums. Vaarzon Morel illustreerde Op weg naar Transvaal van Johan de Meester en vele kinderboeken, waaronder een bewerking van de verhalen uit de 1001 nacht. Van Dishoeck maakte indruk met zijn hoogstaande, mooi verzorgde uitgaven. Zijn fonds werd in de loop der tijd steeds aantrekkelijker: hij gaf, om maar enkele namen te noemen, het werk uit van P.C. Boutens, Herman Heijermans, Karel van de Woestijne, Willem Elsschot, Herman Gorter en A. Roland Holst. Op zoek naar nieuw talent bezocht hij congressen en volgde hij de literaire tijdschriften op de voet. Met zijn auteurs onderhield hij goede, vaak vriendschappelijke contacten en in die 7 sfeer ontstonden vaak nieuwe contacten met weer andere schrijvers. Ze ontmoetten elkaar regelmatig in Van Dishoecks huis ‘Zeelandia’ te Bussum. Van Dishoeck verwachtte trouw en loyaliteit, alhoewel hij zichzelf niet het recht onthield om een werk te weigeren, al was het van een van ‘zijn’ auteurs. Toen Herman Heijermans een deel van het werk Blijde inkomst stuurde en Van Dishoeck te kennen gaf dat hij voor hij een besluit nam eerst het geheel wilde lezen, reageerde Heijermans 8 verbolgen, want ‘men geeft een auteur van een bepaald merk uit, of niet’. Eind jaren twintig werd het briefhoofd van de uitgeverij aangepast: op de ruggen van de boeken werden de namen van Cyriel Buysse, A. van Collem, Martinus Nijhoff en Herman Gorter gezet. Marie Marx-Koning was in de vergetelheid geraakt en maakte plaats voor Karel van de Woestijne - De Meester en Teirlinck behielden hun plaats. Niet prominent, aan het einde van de rij boeken, kwam bovendien de naam van Theo Thijssen.
De begintijd Eind 1907 vond de eerste ontmoeting tussen Van Dishoeck en Thijssen plaats, naar aanleiding van Thijssens kinderboek Jongensdagen. Thijssen was toentertijd werkzaam als onderwijzer in Amsterdam en was een ge-
Jaarboek Letterkundig Museum 7
4 vreesd criticus van kinderboeken voor De Nieuwe School, een door hem en Piet Bol opgericht pedagogisch tijdschrift. Zijn kritiek gold vaak ofwel een waardeloze stijl, een te schattige toon of een te opvoedkundig verantwoord onderwerp. ‘Een kinderschrijver moet schrijver zijn. Hem moet de taal iets méér zijn dan het ons gewone menschen is; en bovendien moet hij van het kind houden; zóóveel houden, 9 dat het kind hem verstaat.’ J.G. Kramer, wiens boek Tot ridder geslagen door Thijssen totaal de grond in was geboord, daagde hem uit het dan zelf eens te proberen als hij zo goed wist hoe het moest. Thijssen besloot het boek dat hij altijd 10 in de klas bij het voorlezen gebruikte uit te geven. Uit Thijssens, waarschijnlijk eerste, brief aan Van Dishoeck, van 14 december 1907 blijkt niet of het initiatief tot een ontmoeting van de kant van de uitgever of de 11 schrijver kwam:
Weledele Heer, Woensdagmiddag heb ik vrij, en dan zal ik naar Bussum komen, om te spreken over mijn kinderboek. 'k Zal zoo vrij zijn, dan meteen mee te brengen m'n onderwijs-roman 12 Barend Wels, die in De Nieuwe School nu geheel verschenen is, want m'n collega's dringen er op aan, 't als boek uit te geven. Misschien vindt U het ook wel geschikt voor het groote publiek. Van Dishoeck besloot zonder veel twijfel tot uitgave, en wel van beide boeken: op 28 januari 1908 werd het contract opgemaakt voor ‘een Jongensboek onder den titel “Van Drie Hollandsche Jongens” of hoe bedoeld werk later moge betiteld worden’ 13 en Barend Wels. Het honorarium was honderd gulden per boek bij de eerste oplage van tweeduizend exemplaren van het jongensboek en duizend van Barend Wels. Elke volgende oplage leverde nogmaals honderd gulden op. De honderd gulden die Thijssen kreeg was aan de lage kant in vergelijking met een auteur als Heijermans, die zo'n twee- tot driehonderd gulden per boek ontving, maar het was net zo veel als Willem Elsschot voor zijn Villa des Roses kreeg. Zoals gebruikelijk in die tijd, deed de schrijver afstand van zijn auteursrecht, al maakten veel schrijvers hier bezwaar tegen. Van Dishoeck was een voorstander van deze gang van zaken: ‘Wat heb ik aan copie zonder auteursrecht, waardoor ik aan de willekeur van auteurs ben overgeleverd, en
Jaarboek Letterkundig Museum 7
5
Aangepast briefhoofd door Herman Teirlinck van briefpapier uitgeverij C.A.J. Van Dishoeck te Bussum, eind jaren twintig. (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)
er zijn onder artiesten vooral zeer variabele menschen. [...] Ik alle risico, werk, 't erin brengen, bekend maken en als 't dan gaat zou 'n ander 'n tweede druk kunnen 14 uitgeven.’ Voor zover na te gaan heeft Thijssen nooit geprotesteerd tegen deze regeling, in al zijn contracten is de clausule terug te vinden. In het contract werd ook vastgelegd dat de auteur zorg zou dragen voor correctie van de drukproeven. Tijdens het corrigeren van Barend Wels schreef Thijssen: ‘Hierbij heeft u weer revisie terug van twee vel, ter afdruk. Ik heb ze daarnet ontvangen, en kan er, vóór de e.v. buslichting, nog wel even 'n woordje bijschrijven. Ten eerste: gisteren hebben wij een zoon gekregen, na een worsteling van 24 uur. Gelukkig zijn moeder en kind nu allebei heel goed, zoodat ik aan m'n werk kan blijven. Maar één nacht vertraging in de drukproeven-correctie heeft het toch 15 gegeven.’ Van Dishoeck had aanvankelijk moeite met de stijl van Thijssen, die weliswaar zo ‘natuurlijk’ mogelijk de dialogen weergaf maar niet ‘correct’ zou zijn. Thijssen kon niet instemmen met deze kritiek: ‘Als Henk correct gespeecht had, zou-ie gezegd hebben: “vinden me daar alle lui, die op (ons) kantoor zitten, dat wel goed.” Maar Henk práát, en praten is niet altijd correct; hij dénkt er wel wat bij misschien, maar hij kan best letterlijk onzin zeggen, en toch zal iedereen ‘em snappen; óók de lezer, als tenminste de rest van 't boek goed is.’
Jaarboek Letterkundig Museum 7
6
Theo Thijssen, 1921. (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
7 In de zomer van 1908 verscheen Barend Wels. Een succesvol debuut werd het echter niet. Het werd wel aardig ontvangen, maar de verkoop was niet groot. Tijdens Thijssens leven werd het slechts eenmaal herdrukt, als gelegenheidsuitgave door de Bond van Nederlandsche Onderwijzers in 1941.
Kinderboek De publicatie van Jongensdagen werd uitgesteld in afwachting van betere tijden tot eind 1909. ‘Laat ons hopen, àls het eenmaal verschenen is, dat we elkaar glimlachend aankijken kunnen en zeggen “Dat we hier nou oòk een zwaar hoofd in hadden!”’ Wie de opdracht voor de illustraties zou krijgen, was een moeilijke keuze. Thijssen kon wel een aantal namen noemen, maar hij was op zoek naar iemand die het Amsterdam van zijn jeugd zó kon tekenen als hij het beleefd had: ‘Het allergemakkelijkste zou zijn, dat ik zelf de plaatjes maakte; ik kan ze met m'n oogen dicht allemaal zien, precies.’ Uiteindelijk werd Jan Sluijters gevraagd, geen geboren maar wel een getogen Amsterdammer, die, naast zijn vrije schilderwerk, al een hele reeks kinderboeken geïllustreerd had. Thijssen en Van Dishoeck lieten hem de vrijheid het verhaal naar eigen inzicht te illustreren, een voorrecht dat lang niet iedere tekenaar werd gegund. Bij het zien van de eerste tekeningen was Thijssen zeer enthousiast: ‘als de rest net zoo wordt, dan overtreft ons boek wat de platen betreft, alles wat ik tot nu toe in kinderboeken zag [...] Ik voel vooral dat Sl. dit met liefde teekende.’ ‘Nou is het maar te hopen, dat ik gauw een volgende druk moet korrigeren; dat het beter loopt dan Barend Wels,’ schreef Thijssen aan Van Dishoeck, maar hij zou tot 1918 moeten wachten eer een tweede druk van Jongensdagen kon worden opgelegd. Daarna kreeg het boek dan eindelijk meer succes: in 1928 verscheen de 16 vijfde druk.
Onderwijsboeken Een belangrijk deel van Van Dishoecks fonds bestond uit boeken voor het onderwijs. De oplagen waren vele malen hoger dan die van literaire boeken, die niet zelden op duizend exemplaren bleven steken. Het schoolboekenfonds gaf Van Dishoeck 17 de financiële ruimte die hij nodig had om literatuur te kunnen uitgeven.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
8 In De Nieuwe School schreef Theo Thijssen vaak zeer felle kritieken op kinderboeken, lesmethoden en (lees)boekjes, die hij beoordeelde op hun 18 bruikbaarheid, aanpak en stijl. In zijn brieven gaf Thijssen regelmatig op dezelfde niet mis te verstane toon zijn mening over door Van Dishoeck uitgegeven of uit te geven schoolboeken. Over een rekenmethode oordeelde hij: ‘Maar het is gewoon samengeflanst fabrikage-werk. De praktijk is er vreemd aan. Het is zo'n beetje namakerij van al de andere en zo langzamerhand verfoeide methodes, en u hoeft heus 't ontbrekende niet af te wachten om de heer Oostrom te berichten, dat het niet gaan zal.’ Van Dishoeck achtte Thijssens oordeel hoog, en regelmatig stuurde hij hem een manuscript met de vraag of het gestuurde publicabel was. Vaak wees Thijssen nieuwe methoden af, omdat hij ze te slecht vond voor Van Dishoecks schoolboekenfonds, ‘dat zo langzamerhand een naam heeft op te houden’. Met zijn enorme kennis uit de praktijk van het onderwijs was Thijssen voor Van Dishoeck een goede raadgever. Misschien wel geïnspireerd door de vele slechte schoolmethoden die hij onder ogen kreeg, stelde Thijssen zelf een reken- en een taalmethode samen. Er was het Sommenboek voor de volksschool, in vier delen, dat in 1931 de zeventiende druk 19 beleefde, en het Cijferboek voor de volksschool, eveneens in vier delen en ook een groot succes: in 1930 werd de zestiende druk opgelegd. Het Cijferboek schreef Thijssen in samenwerking met collega, vriend en buurman Jan Soederhuijzen. Op 26 november 1912 tekenden zij de overeenkomst: de oplage was vastgesteld op 5000 exemplaren, Soederhuijzen en Thijssen kregen samen honderd gulden bij elke druk. Bij de zesde druk werd in het contract het honorarium verlaagd tot vijfenzeventig gulden. Thijssen stelde ook een taalmethode samen (1918), maar na de eerste druk van 5000 exemplaren kwam deze methode niet tot een herdruk. Dat het vertrouwen groot was, blijkt uit het feit dat het contract pas maanden later werd opgesteld. Het schoolboekenfonds is voor Van Dishoeck altijd een stevige financiële basis geweest, dat zelfs in moeilijke tijden nog geld opleverde. In 1931 stond het bekend 20 als ‘het grootste schoolboekenfonds in den lande’.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
9
Oorlogstijd In verband met de mobilisatie tijdens de Eerste Wereldoorlog werd Thijssen in 1914 ingekwartierd op het fort bij Uithoorn. Er was niet veel te doen, zodat hij van de gelegenheid gebruik maakte om uitgebreid verslag te doen van het fortleven, dat al snel vol verveling was maar dat hem ook aantrok.
Brief van Theo Thijssen aan C.A.J. Van Dishoeck, 14 december 1907. (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
10 21
De brieven uit het fort zijn alle zeer hartelijk en persoonlijk. ‘De ellende is trouwens al groot genoeg wat de armoede betreft; vandaar dat ik besloten heb nog maar niet te gaan mopperen over mijn persoonlik lot, al wordt het hier zo langzamerhand grùwelik taai en krenterig, en al laten ze thuis elke keer duideliker merken, dat ze 't beter zouden vinden als 'k bleef. Theo vooral keurt het weggaan niet meer goed, gelukkig slaan m'n vrouw en m'n moeder zich er nogal gemoedelik doorheen voor 22 zover ik dat kan konstateren.’ En over zijn verblijf tussen kameraden, dat hem wel aanstond: ‘[...] ik geloof dat mijn vrouw intuïtief voelt wat mij 't laatste halfjaar steeds duideliker is geworden; innerlik zijn we géén van allen zó ontzettend erg huisvader, als we dachten; er kunnen omstandigheden komen, zoals de oorlog ze in 't buitenland al gebracht heeft, en waarvan wij hier al 't begin hebben, dat er in de mannen oer-instinkten wakker worden, die alle familiebanden doen verslappen [...].’ Van Dishoeck verzorgde onderdak voor honderden, voornamelijk Belgische, vluchtelingen: ‘In 't begin van den oorlog heb ik gemeend dat 't veel beter was arme vluchtelingen te verzorgen wat ik met m'n heele ziel en lichaam deed en nog doe, 23 dan boekjes uittegeven.’ Na tien maanden inkwartiering nam voor Thijssen het gewone leven weer een aanvang. Hij werd geheel in beslag genomen door het lesgeven, zijn medewerking aan De Nieuwe School en De Bode, tijdschrift van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers, en zijn gezin. De brieven aan Van Dishoeck worden weer korter en zakelijker, uit de jaren 1917 en 1918 is geen enkele brief bewaard gebleven.
Geschenkboeken In de loop der jaren ontstond tussen Thijssen en Van Dishoeck een warme vriendschap die gebaseerd was op wederzijds vertrouwen. Ze ontmoetten elkaar regelmatig in Amsterdam-Oost bij Theo Thijssen thuis of in huize Zeelandia te Bussum bij Van Dishoeck. Van Dishoecks huis was een ontmoetingsplaats voor schrijvers, kunstenaars en vrienden; zaken en vriendschappen waren niet gescheiden. Ongetwijfeld bespraken zij nieuwe uitgaven, contracten en dergelijke, maar ook persoonlijke kwesties kwamen zeker aan
Jaarboek Letterkundig Museum 7
11 de orde. Door de bezoeken over en weer leerden ze elkaars gezinnen kennen, waarover in de brieven regelmatig wordt bericht. Thijssens bewondering voor Van Dishoecks fonds was groot. In de oorlog stuurde Van Dishoeck op verzoek van Thijssen vele dozen boeken naar fort Uithoorn, waar Thijssen de bibliotheek beheerde. Het honorarium voor Taal en schoolmeester kreeg Thijssen op eigen verzoek uitbetaald in boeken (‘ik heb natuurlik al een volle avond zitten grasduinen in uw catalogus!’), maar Van Dishoeck deed ook boeken cadeau naast zijn honorarium: ‘[...] voor zo'n eerste druk geeft u altijd meer, laten we dàt dit keer weer doen door mij nog eens voor zeker bedrag aan boeken uit uw fonds te laten kiezen, ik heb toen nog lang niet alles vermeesterd, waar ik verliefd op ben namens m'n 24 boekenkast!’ Meerdere malen bedankte Thijssen Van Dishoeck voor zijn geschenken: ‘Mijn biezondere dank voor de boekenverrassing met St. Nicolaas; ik heb de fijne bandjes met welgevallen bij m'n collectie ingelijfd.’ Oorspronkelijke romans en verhalen hadden Thijssens voorkeur: Johan de Meester, Marianne Philips en Cyriel Buysse zijn ruim vertegenwoordigd, poëzie daarentegen niet, hoewel toch 25 dertig procent van Van Dishoecks fonds uit poëzie bestond.
Romans Na de zware oorlogstijd volgde een periode van hard werken, waarin weinig ruimte was voor persoonlijk contact. Daar kwam verandering in toen Theo Thijssen zijn plaats voor de klas verruilde voor een bezoldigde functie binnen de Bond van Nederlandsche Onderwijzers. Vanaf 1921 schreef hij voor School en Huis, het ouderblad van de Bond, verscheidene feuilletons waaronder Kees de jongen. Al voor de oorlog was Thijssen met zijn verhaal over Kees begonnen, maar hij had toen te weinig tijd gehad om het af te maken: ‘Ik had er al in 1908 en 1909 fragmentarisch aan gewerkt, daarna heeft het twaalf jaar stilgelegen en omdat ik kopij nodig had voor het Ouderblad, ben ik er, in zekere zin noodgedwongen, eindelijk weer aan begonnen, met elke week een stuk voor het feuilleton. Elke week, anderhalf 26 jaar lang.’ Van Dishoeck besloot tot uitgave van Kees de jongen (1923), een literair en commercieel succes. Binnen twee jaar werden zesduizend exemplaren ver-
Jaarboek Letterkundig Museum 7
12
Omslag naar ontwerp van Jan Sluijters voor Jongensdagen door Theo Thijssen, 1909.
kocht. Het geld dat hiermee werd verdiend, wilde Van Dishoeck steken in de productie van twee nieuwe romans van Theo Thijssen die op stapel stonden, Schoolland en De gelukkige klas (in eerste instantie aangeduid met Schoolland II). Deze manier van zaken doen hanteerde Van Dishoeck wel vaker,
Jaarboek Letterkundig Museum 7
13 tot groot ongenoegen van de auteurs die hierdoor een deel van hun honorarium 27 misliepen. Thijssen was zeer verbolgen, en voor het eerst sinds Barend Wels was er sprake van een conflict tussen schrijver en uitgever. De sfeer van vertrouwelijkheid waarin vorige contracten werden gesloten, was ver te zoeken. Thijssen schreef naar aanleiding van een conceptcontract dat Van Dishoeck hem stuurde:
Hierbij het kontrakt terug - ik teken dit niet, en zal u maar ronduit zeggen waarom niet. Ik wist nl. niet en geloof het ook nog niet, dat mijn naam zo naar de bliksem is, dat ik een boek nog maar alleen uitgegeven kan krijgen voor eigen risiko. Daarop komt dit neer. Schoolland I betaalt u eenvoudig de onkosten van de eerste druk uit het winstaandeel, dat ik van Kees over '25 zoù toucheren; en mòcht na enige tijd Sch.l toch nog daardoor nopen tot winstuitkering, dan zie ik daarvan niets, want u laat er het “dure” Sch.ll van drukken. En tegen de tijd, dàt ik eindelik weer recht had op geld, kan u een nieuwe druk van Kees di [lees: dj] voor maken! Op die manier ben ik het mannetje dat af en toe eens om een voorschotje mag pingelen, maar recht ergens op heb ik niet, mijn “winstaandeel” is doorlopend in gebruik bij u als bedrijfskapitaaltje. Met geen woord heeft u gezinspeeld op dat beschouwen als één onderneming met Kees - nu zal dat zo eventjes terloops z'n beslag krijgen. Ik bedank. [...] U hadt me de verrassing van zò'n kontrakt voorstel moeten besparen. Het antwoord van Van Dishoeck is, evenals zijn andere brieven, verloren gegaan, maar uit het gezamenlijke contract van Kees de jongen, Schoolland en De gelukkige klas van een paar maanden later blijkt dat Thijssen zijn zin kreeg. Alle vroegere overeenkomsten betreffende de drie titels kwamen met terugwerkende kracht te vervallen. Thijssen ontving voortaan tien procent van de winkelprijs. Na deze strubbelingen werd de relatie tussen beiden hersteld en zijn Thijssens brieven weer even vriendelijk als daarvoor. Hij schreef de ene roman na de ander. Na Kees de jongen uit 1923, Schoolland en De gelukkige klas uit 1925 en 1926 verscheen Het grijze kind (1927), in een oplage van vierduizend stuks, die binnen twee maanden uitverkocht was. Het voorval van twee jaar eerder werd geheel vergeten: ‘Het sukses is voorlopig buitensporig; nu ben ik razend nieuwsgierig naar de kritieken. Weet u wel, dat we nog aldoor het kontrakt voor 't grijze kind moeten maken? Maakt u even een aantekening op uw exemplaar van Kees en de andere, en stuur me dat, dan schrijf ik 't over op mijn exemplaar, en stuur het u getekend.’ En een paar maan-
Jaarboek Letterkundig Museum 7
14 den later: ‘Hierbij het bijgeschreven kontrakt over 't Grijze Kind, ik stuur het nu maar, anders vergeet ik het weer, net zoals laatst, toen ik bij u in Bussum heb gezeten...met het ding in m'n zak!’ ‘Her ding’ is bewaard gebleven. Het gezamenlijke contract van de drie voorafgaande romans werd uitgebreid voor Het grijze kind, met dit verschil dat Thijssen voortaan voor alle vier titels niet tien maar twaalfeneenhalf procent van de opbrengst zou krijgen. Zijn productieve jaren sloot Thijssen af met een bundel verhalen, Egeltje uit 1929. Het kreeg niet de warme ontvangst die eerdere boeken ten deel was gevallen, maar blijkens het voorwoord had Thijssen daar ook niet op gerekend: ‘En alzo staat het literaire doodvonnis vrijwel vast: deze kost is àl te licht, er zit niets in.’
Opvolging C.A.J. van Dishoeck Op 15 november 1931 overleed C.A.J. van Dishoeck. In vele kranten en tijdschriften verschenen in memoriams waarin hij geprezen werd om zijn mooi verzorgde uitgaven en literair hoogstaande fonds. De uitgeverij kwam onder leiding te staan van zijn zoon A.M.E. (Guus) van Dishoeck (1892-1973). A.M.E. van Dishoeck miste de grote passie van zijn vader, omdat hij tegen zijn zin de uitgeverij binnengekomen was. Veel auteurs uit het fonds verlieten in de jaren dertig dan ook de uitgeverij. Thijssen bleef, maar de band met uitgeverij Van Dishoeck werd wel losser.
De Arbeiderspers Vanaf de jaren dertig werd De Arbeiderspers (mede)uitgever van Thijssens boeken, een uitgeverij die feitelijk bezien beter aansloot bij Thijssens politieke, socialistische, overtuiging. Het contact met De Arbeiderspers kwam tot stand doordat deze uitgeverij Jongensdagen wilde herdrukken als premie voor nieuwe abonnees van de ARBO-reeks. Daarvoor betaalde de uitgeverij tweehonderd gulden aan Van Dishoeck, die het auteursrecht bezat. De helft van het geld ging, blijkens een aantekening van 28 Van Dishoeck op de brief van De Arbeiderspers, naar Thijssen. Het taaie ongerief (1932) verscheen tegelijkertijd bij Van Dishoeck en bij
Jaarboek Letterkundig Museum 7
15 De Arbeiderspers in de ARBO-reeks, nadat het verhaal als feuilleton was gepubliceerd in Het Volk, dagblad van De Arbeiderspers. Waarschijnlijk was risicospreiding de reden van de samenwerking. Het contract is op 3 december 1931 tussen A.M.E. van Dishoeck en Theo Thijssen gesloten. De Arbeiderspers komt hierin niet ter sprake. 29 A.M.E. van Dishoeck was calculerend en de tijden waren moeilijk. Hij durfde de tot dan toe altijd succesvolle sommenboekjes niet in een grote oplage te drukken. Thijssen reageerde:
Ik kan me levendig begrijpen, dat u, met al die oude voorraden, maar drukken van 2000 onderneemt. Doch dan wordt de kostprijs per boekje u ook alweer zoveel duurder, en profiteert u niet van de goedkoopte van 't papier. Echter wordt het honorarium dadelijk ƒ 360 in plaats van ƒ 900; ik heb daarom dit gedacht: als u 5000 ex. drukken wil en 2000 hon. wil 30 betalen, dan gaan wij daar met genoegen mee akkoord. Een bonte bundel (1935) is Thijssens enige boek dat geheel zonder Van Dishoecks bemoeienis uitkwam. Thijssen had op eigen initiatief gehandeld: Voor literatuur-verkoop in '35 zijn mijn verwachtingen zeer bescheiden, gezien de algemene misère. 'k Heb een bundel ‘schetsen’ ondergebracht als deeltje van de A.R.B.O; dat kan altijd nog wel, doordat het abonnementen betreft; maar voor een vrije uitgave heb ik u niet eens lastig durven vallen na het droevig lot van Egeltje in betere tijden dan nu. En wat de Arbeiderspers buiten z'n abonnementen verkoopt, zal ook wel 31 niet de moeite waard zijn! De belangstelling van De Arbeiderspers voor Thijssens werk was groot. In december 1938 sloot De Arbeiderspers een contract met Van Dishoeck voor een ‘éénmalige uitgave tezamen in één band, in de spelling Marchant, van de twee romans van Theo Thijssen, getiteld KEES DE JONGEN en HET GRIJZE KIND, vroeger bij Van Dishoeck verschenen en nu nog verkrijgbaar’, dat alleen te koop zou zijn voor abonnees van hun kranten en tijdschriften. Van Dishoeck ontving hiervoor twaalfhonderd vijftig gulden.
Laatste boek In de jaren dertig had Thijssen veel te weinig tijd om tot schrijven te komen. Sinds 1933 nam hij als onderwijsspecialist voor de SDAP zitting in de Tweede Kamer, waar hij vocht tegen de bezuinigingsplannen van Colijn.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
16
C.A.J. Van Dishoeck, 1923. (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)
Twee jaar later werd hij tevens gemeenteraadslid in Amsterdam en daarnaast was hij nog steeds actief binnen de Bond van NederJandsche Onderwijzers. Toen de oorlog uitbrak, viel Thijssens drukke leven van de ene op de andere dag stil. De kamer kwam niet meer bijeen en van de Bond had hij in 1939 al afscheid genomen. Hij benutte de vrijgekomen tijd om zijn jeugdherinneringen te schrijven, In de ochtend van het leven. Uitgeverij Van Dishoeck reageerde enthousiast toen Thijssen hun zijn boek aanbood. ‘Het doet me genoegen, dat U 't wilt uitgeven, en ook dat ik eindelik weer eens iets nieuws voor uw fonds heb.’ Het contact met uitgeverij Van Dishoeck was hernieuwd door C.A.J. van Dishoeck jr., kleinzoon van de ‘oude’ Van Dishoeck, die in 1939 bij de uitgeverij was gekomen. Hij porde Thijssen op om een vervolg op Kees de jongen te schrijven, maar daar zag Thijssen niets in: ‘het bestaande is voor mijn gevoel veel te mooi afgerond, om er nu weer een vervolg aan te prutsen.’ In de ochtend van het leven (1941) werd een aardig succes, hetgeen financieel ook goed uitkwam, omdat Thijssen het wachtgeld van de Kamer geweigerd had. ‘U schreef, dat Kees en Ochtend waarschijnlijk uitverkocht zullen raken; vooral voor dat oude Kees is dat kolossaal, gezien, dat er verleden jaar [1941] Augustus nog 2000 exemplaren over waren; ik begrijp er niets van, maar vind het best natuurlijk.’
Jaarboek Letterkundig Museum 7
17 Thijssen deed na In de ochtend van het leven nog wel enkele pogingen tot een nieuw boek, maar zijn verslechterde gezondheid en de huiselijke beslommeringen stonden hem in de weg. Veel verder dan een opzet voor een oorlogsroman kwam hij niet. In 1941 was hij opgepakt door de nazi's omdat hij verdacht werd mede-organisator te zijn van de Februaristaking. Zes weken werd Thijssen gevangen gehouden, waardoor hij sterk vermagerde. Na die tijd stond zijn leven vooral in het teken van het welzijn van zijn gezin, zijn kleinkinderen en hemzelf. Op 18 maart 1943 feliciteerde A.M.E. van Dishoeck hem: ‘Mijn hartelijke gelukwenschen met de ze kleinzoon. Moge hij opgroeien in een betere wereld dan wij in den laatste tijd gewoon zijn. Gaarne zend ik hierbij een present-ex. van “Ochtend vh. Leven” voor hem toe.’ Thijssen dacht eraan zijn Winkler Prins encyclopedie en Vondeluitgave van de Wereldbibliotheek te verkopen en had Van Dishoeck om een taxatie gevraagd, waarop die te hulp kwam: ‘Mocht ik U met een voorschot in de loop van het jaar kunnen helpen, dan natuurlijk gaarne. Ik zou het zonde vinden als U werken uit uw bibliotheek moest gaan verkoopen die U liever 32 niet missen zult.’ Thijssen besloot toch tot verkoop van zijn boeken en nam een voorschot op de verkoop van 1943. Net voor hij het einde van dat jaar, op 23 december, overleed Theo Thijssen. Een maand daarvoor schreef hij aan Van Dishoeck:
Misschien wilt u zo'n beetje natellen, hoeveel er verkocht is, en dat dan afronden? Hoe is het gelopen met het verlof voor het drukken van de schooluitgave van “Jongensdagen”? Of is daar nog geen beslissing over gekomen? Hier marcheert alles dragelijk, het wordt wel erg langdurig, eer de beslissing valt. Mijn dochter moet opgenomen worden in 't ziekenhuis om geopereerd te worden voor een ontstoken aangezichtszenuw, die al enige jaren vergeefs behandeld is met injecties en bestralingen en elektriseren. Maar ze zit nu al bijna 2 weken te wachten, tot er plaats is; dat is een beroerde historie, aanhoudend pijn, waar niets tegen te doen is. Enfin, ook dat zal wel weer in orde komen, maar het drukt toch de stemming in huis. Overigens leven we op de berichten... Met vr gr Uw 33 Theod Joh Thijssen
Eindnoten: 1 Zie voor gegevens over uitgeverij C.A.J. van Dishoeck: Marloes van Buuren/Marije de Jong, C.A.J. van Dishoeck, mercator en mecenas. De geschiedenis van uitgeverij Van Dishoeck 1898-1931, Amsterdam 1985 (ongepubliceerde doctoraalscriptie). 2 Tot 1902 publiceerde Marie Koning onder de naam Marx-Koning, naar haar eerste echtgenoot, daarna ondertekende ze met Metz-Koning, de naam van haar tweede echtgenoot. 3 Marloes van Buuren/Marije de Jong, C.A.J. van Dishoeck, mercator en mecenas (noot 1), p. 123. 4 Marloes van Buuren/Marije de Jong, C.A.J. van Dishoeck, mercator en mecenas (noot 1), p. 117.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
5 Van Dishoeck aan Karel van de Woestijne, 3 februari 1918. (Zie Karel van de Woestijne, ‘Altijd maar bijeenblijven’. Brieven aan C.A.J. van Dishoeck, 1903-1929 (ed. Leo Jansen, Jan Robert), Den Haag 1997, p. 205.) 6 Geciteerd naar A.A.M. Stols, ‘Veertig jaren uitgever. Het jubileum van C.A.J. van Dishoeck’, in Den Gulden Winckel 28 (1929) 1 (januari), p. 29. 7 Een vergelijkbare situatie met betrekking tot L.J. Veen en zijn auteurs wordt beschreven in: H.T.M. van Vliet, ‘Louis Couperus en L.J. Veen. Onthullingen uit een uitgeversarchief’, in De Boekenwereld 14 (1998) 3, p. 126-140. 8 Zie over deze de relatie Herman Heijermans-Van Dishoeck: Martin Zuithof, ‘“Men geeft een auteur van een bepaald merk uit, of niet”. De conflicten van Herman Heijermans met zijn uitgever C.A.J. van Dishoeck, 1904-1924’, in Jaarboek Letterkundig Museum 4 (1995), p. 13-35. 9 Theo Thijssen ter inleiding van de rubriek ‘Kinderlectuur’, in De Nieuwe School 1 (1905) 1, p. 21. 10 Thijssen in een brief aan Ger Schmook, 3 januari 1935. (Zie Wieneke 't Hoen, Theo Thijssen. Een beeld van zijn leven, Amsterdam 1996, p. 84.) 11 De brieven van Thijssen aan Van Dishoeck berusten in de collectie van het Letterkundig Museum te Den Haag (collectie-Thijssen. sign. T.304 B.1.) De overige documenten zijn, tenzij anders vermeld, eveneens uit deze collectie afkomstig. De tegencorrespondentie is niet bewaard gebleven. 12 Barend Wels werd tussen 1905 en 1907 in De Nieuwe School gepubliceerd onder het pseudoniem O.L. Fieggen, de familienaam van Thijssens moeder. 13 De contracten tussen Thijssen en Van Dishoeck werden onlangs door mij gevonden in het archief van Unieboek BV te Houten, het concern waartoe uitgeverij Van Dishoeck thans behoort. (Met dank aan de heer T. Akveld.) 14 Van Dishoeck aan August Vermeylen, 22 oktober 1910. (Zie Marloes van Buuren/Marije de Jong, C.A.J. van Dishoeck, mercator en mecenas (noot 1), p. 165.) 15 Op 7 april 1908 werd Thijssens oudste zoon Theo geboren. Zijn vrouw Johanna Zeegerman zou een half jaar later overlijden. 16 Een uitgebreide publicatiegeschiedenis in: Theo Thijssen, Jongensdagen (ed. P.-P. de Baar/R. Grootendorst), Amsterdam, 1996. 17 Marloes van Buuren/Marije de Jong, C.A.J. van Dishoeck, mercator en mecenas (noot 1), p. 182. 18 Een deel van zijn opstellen uit De Nieuwe School werd gebundeld in het door Van Dishoeck uitgegeven Taal en schoolmeester (1911). Een contract van Taal en schoolmeester is niet aangetroffen. 19 Vanaf 1930 kreeg H. Lindeboom eenderde van het honorarium (ƒ 100), voor zijn medewerking bij de aanpassingen van de boekjes. 20 Het Volk, 16 november 1931. 21 De ‘fort-brieven’ werden gepubliceerd door Eddy Mielen, ‘Brieven van Theo Thijssen aan C.A.J. van Dishoeck. “...Overigens is m'n hele leven fort en weer fort...”’, in Tirade 212 (februari 1976), p. 66-84. 22 Theo is de dan bijna zevenjarige zoon van Thijssen. Thijssens moeder woonde bij het gezin in. 23 C.A.J. van Dishoeck aan Karel van de Woestijne. (Zie Karel van de Woestijne ‘Altijd maar bijeenblijven’ (noot 5), p. 198.) 24 Bovenaan de brief d.d. 24 augustus 1915 staat geschreven ‘Buysse’. In Thijssens bibliotheek bevinden zich meerdere boeken van Cyriel Buysse uit het fonds, waaronder Oorlogsvisioenen dat in 1915 verscheen. 25 Thijssens bibliotheek wordt bewaard in het Theo Thijssen Museum. In twee boeken - Ralph Springer, De gezellige staking (1917) en Cornelis Veth, Bonzo en de eeuw van het kind (1930) - schreef Van Dishoeck een opdracht. 26 Geciteerd naar de verantwoording bij De oer-Kees. De eerste fragmenten van Theo Thijssens Kees de jongen uit De Nieuwe School 1908-1915 (ed. Peter-Paul de Baar/Rob Grootendorst), Amsterdam 1995, p. 86. 27 Van Dishoeck berekende ook wel algemene bedrijfskosten in de productie- en exploitatiekosten van heruitgaven. (Zie hierover Martin Zuithof, ‘Men geeft een auteur van een bepaald merk uit, of niet’ (noot 8), p. 29.) 28 De Arbeiderspers aan Van Dishoeck, 12 augustus 1931. (Collectie Unieboek, Houten.) 29 Volgens zijn zoon C.A.J. van Dishoeck jr. (Marloes van Buuren/Marije de Jong, C.A.J. van Dishoeck, mercator en mecenas (noot 1), p. 16.) 30 Thijssen aan Van Dishoeck, 11 februari 1936. (Collectie Unieboek, Houten.) Of Van Dishoeck ingestemd heeft met Thijssens voorstel is niet bekend. 31 Thijssen aan Van Dishoeck (noot 30). 32 Thijssen tweede kleinkind Theo III werd geboren op 13 februari 1943, kind van zijn zoon Henk en Manna. Blijkens een aantekening op de brief werd er op 20 maart geld overgemaakt naar Thijssens rekening, maar het is onbekend om welk bedrag het ging. (A.M.E. van Dishoeck aan Thijssen, 18 maart 1943; Letterkundig Museum, Den Haag, archief-Van Dishoeck.)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
33 Deze briefkaart van 20 november 1943 werd door mij gevonden in een nog niet-gecatalogiseerd gedeelte van het archief-Van Dishoeck (noot 32). Dezelfde dag schreef Thijssen ook aan Agnes Maas. (Peter-Paul de Baar/Maurits Verhoeff, ‘Overigens pleit ik vergeving. Vier brieven van Theo Thijssen’, in De Parelduiker 1 (1996) 1, p. 3-13.) Brieven van later datum zijn niet gevonden.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
21
Marco Goud ‘Neem nooit een molenaarsdochter!’ Brieven van P.C. Boutens aan zijn vriend J.M. Kakebeeke In nalatenschappen van schrijvers bevinden zich soms brieven van onbekenden. Vaak is dan alleen een voornaam bekend, of is de naam van de afzender niet te ontcijferen. Zo trof ik in de P.C. Boutens-collectie van het Letterkundig Museum twee prentbriefkaarten aan van ene ‘Jacques’ aan Boutens. Toevallig was ik enige tijd daarvoor gestuit op de naam Jacques Kakebeeke in de door Jo Landheer als regeringsopdracht vervaardigde Inventaris van de literaire nalatenschap en de 1 brieven van P.C. Boutens (1957). Deze inventaris bevat onder meer regesten van brieven van Boutens aan J.M. Kakebeeke, de aanhef van deze brieven luidt telkens ‘Beste Jacques’. Zelfs uit deze regesten blijkt het belang van de brieven, zowel voor 2 Boutens' biografie als voor zijn poëzie. De aan de regesten ten grondslag liggende originele brieven bevinden zich niet in het Letterkundig Museum of andere mij bekende Boutens-archieven. Na een speurtocht achterhaalde ik Boutens' brieven 3 bij een dochter van Kakebeeke. In de periode 1903-1930 schreef de in Middelburg geboren dichter en classicus P.C. Boutens (1870-1943) zeventien brieven en kaarten aan zijn Zeeuwse vriend Jacobus Marinus Kakebeeke (1881-1958). Aan de vriendschap tussen Boutens en 4 Kakebeeke is tot nu toe in de Boutens-literatuur geen aandacht besteed. Jacobus Marinus Kakebeeke werd op 17 juli 1881 geboren te Goes. Hij was de tweede zoon van Lodewijk Gerardus Kakebeeke en Geertruida
Jaarboek Letterkundig Museum 7
22 Kakebeeke-de Jongh. Het gezin verhuisde enige jaren later naar Middelburg, alwaar ze gingen wonen aan de Rouaansche Kaai. Jacques Kakebeeke ging in september 1893 naar het Stedelijk Gymnasium in Middelburg. Boutens had van 1884 tot 1890 5 op dezelfde school gezeten. Kakebeeke studeerde van 1901 tot en met 1904 aan 6 de Polytechnische School te Delft. In 1905 maakte hij een reis naar Duitsland om 7 steden en musea te bezoeken. Hij deed tijdens die reis onder meer Dresden aan. Na de dood van zijn vader in 1912 volgde Kakebeeke hem op als directeur van de Stoommeelfabriek, de firma Wed. J.H.C. Kakebeeke Gz., gelegen aan de Zuidelijke 8 Havendijk V 154 te Middelburg. Op 2 februari 1915 trouwde hij met de in 1891 geboren Wendilia Elisabeth Kronenberg. Ze kregen vier kinderen. Hij overleed op 9 januari 1958 te Bilthoven. Hoe Boutens en Kakebeeke elkaar hebben leren kennen, is helaas niet bekend. Kakebeeke heeft zijn kinderen hierover nooit iets verteld. Hij heeft evenmin geschriften nagelaten waaruit blijkt hoe het contact tot stand gekomen is. Wél heeft hij zijn leven lang de brieven van Boutens bewaard. Ze moeten dus een bijzondere betekenis voor hem hebben gehad. Wellicht is het contact verlopen via J.C. Kakebeeke (1871-1950), een neef van J.M. Kakebeeke. J.C. Kakebeeke doorliep het gymnasium tegelijkertijd met Boutens 9 en ze waren beiden lid van het gymnasiastengezelschap ‘Nihil sine labore’. J.M. Kakebeeke is nooit lid geweest van dit gezelschap. Het meest waarschijnlijk is dat Boutens en Kakebeeke elkaar in Zeeland ontmoet hebben. De eerste twee documenten uit de briefwisseling betreffen afschriften uit augustus 1903 van de in Zeeland geschreven gedichten ‘Veere’ en ‘Zondagmorgen aan zee’. Boutens woonde in die tijd in Voorschoten, maar verbleef in de zomer van 1903 in Hotel de l'Europe in Domburg. Boutens begon zijn correspondentie met Kakebeeke in 1903. Hij werkte toen nog 10 op de elitaire jongenskostschool Noorthey te Voorschoten. Boutens gaf daar van 1894 tot en met 1904 les in de klassieke talen. Een aantal leerlingen van Boutens, onder wie Anton baron van Herzeele (1882-1960) en E.E. Menten (1882-1970), 11 werd goede vriend of een mecenas van Boutens. In het voorjaar van 1904 kreeg Boutens aanvallen van tuberculose.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
23
Portret van P.C. Boutens door Jan Toorop, 1905. (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)
Hij was er ‘zeer beroerd’ aan toe, volgens Jan Toorop. Deze schreef aan Albert Verwey in een brief van 18 maart 1904: ‘Hij krijgt lamme zenuwaanvallen en heeft een bloedspuwing gehad. De man was gep. Zondag mei moeite bij mij hier in Amsterdam geweest en zag er ellendig uit. De dokter heeft hem ten sterkste 12 aangeraden naar andere hoogere streken te gaan - zoo spoedig mogelik [...]’. Toorop en J.N. van Hall (de redactiesecretaris van De Gids) zamelden geld in om Boutens in staat te stellen naar het toenmalige
Jaarboek Letterkundig Museum 7
24 Zuid-Tiroolse stadje Meran te gaan voor een rustkuur. Na zijn terugkomst uit Meran stopte Boutens met lesgeven op Noorthey en verhuisde hij naar Den Haag, waar hij privélessen Latijn en Grieks ging geven. Hij huurde aanvankelijk kamers aan het adres Noordeinde 105a, later Westeinde 9a. Daarna zou Boutens in Den Haag nog enige malen verhuizen. Over zijn lessen en leerlingen schreef Boutens vaak aan Kakebeeke. Uit de brieven blijkt dat Boutens dagelijks hard moest werken om in zijn onderhoud te kunnen voorzien. Daarnaast wijdde hij zich aan het dichten en vertalen. Omstreeks het jaar 1909 werd een ondersteuningsfonds voor Boutens opgericht door Van Hall 13 en Arij Prins. Boutens leverde zelf een lijst van rijke kennissen die aangeschreven konden worden en had ook bemoeienis met de inhoud van een aantal bedelbrieven. In een aan Prins gestuurde conceptbrief, bedoeld voor zijn oud-leerling jhr.mr. G.C.W. van Tets, schreef Boutens: ‘Zooals U reeds zal bekend zijn, hebben enkele letterkundigen zich kort geleden vereenigd tot een commissie die zich tot doel stelt gelden bijeen te brengen om den dichter P.C. Boutens in staat te stellen zich meer en uitsluitender te wijden aan zijn letterkundige bezigheden dan hij nu bij machte is. De werkzaamheden waarmede hij thans zijn brood verdient, nemen zijn tijd en arbeidskrachten zoozeer in beslag, dat hij ook al om reden van zwakke gezondheid, daarnaast moeite heeft zijn literaire werk ten volle te verwezenlijken. [...] Met vreugde vernamen wij dat ook U bereid waart tot dit goede doel bij te dragen. Het zal daarom Ondergeteekende aangenaam zijn te mogen vernemen eene hoe groote jaarlijksche 14 bijdrage door U zoude worden beschikbaar gesteld.’ Mij is niet bekend of Kakebeeke Boutens ook financieel gesteund heeft. Gezien de maatschappelijke positie van Kakebeeke lijkt me dat niet geheel ondenkbaar. Eén maal wordt in de brieven geschreven over een postwissel (br. 5). Kakebeeke kocht ook enige luxe uitgaven van Boutens' bundels (br. 9 en 11). Tot nu toe is nog nooit een volledige briefwisseling van Boutens uitgegeven. Wel is, vooral door Boutens' eerste biograaf Karel de Clerck, veel uit zijn brieven geciteerd. Mevrouw A. Willemse-Bijlsma, een kennis van Boutens, tekende ooit de volgende uitspraak van Boutens op: ‘Ik denk er altijd bij
Jaarboek Letterkundig Museum 7
25 mijn brieven zoo sober mogelijk te stellen, zoodat ze later voor publicatie van geen waarde zijn. Ik wil niet dat mijn brieven gepubliceerd worden. In mijn gedichten heb 15 ik uitgedrukt wat ik te zeggen had en die zoo volkomen mogelijk gemaakt.’ Boutens' brieven aan Kakebeeke zijn echter verre van sober en bieden juist veel nadere informatie over Boutens en zijn werk. Er blijkt uit met wie Boutens zoal omging, welke reizen hij maakte en wat hij las. Boutens raadde Kakebeeke aan om werk te lezen van zulke verscheiden schrijvers als Romain Rolland, Dostojevski, Nathaniel Hawthorne en Jens Peter Jacobsen. Boutens schreef aan Kakebeeke over gedichten waaraan hij werkte of over de publicatie van gedichten, bundels of vertalingen. Tot twee maal toe noemde Boutens het onvoltooide en ongepubliceerde gedicht ‘Narcissus’ (br. 7 en 9). Hij moet er jaren aan hebben gewerkt. Vier maal stuurde Boutens Kakebeeke een afschrift van een gedicht, en wel van ‘Veere’ (br. 1), ‘Zondagmorgen aan zee’ (br. 2), ‘Zwerverslied’ (br. 4) en ‘Heidelberg’ (br. 7). Deze afschriften bevatten hier en daar varianten ten opzichte van de gepubliceerde versie. Uit de brieven blijkt voorts dat Boutens het gedicht ‘De gast’ met het oog op Kakebeeke heeft geschreven en dat het gedicht ‘Aan zee’ ontstond bij de uitspanning ‘Oranjezon’ aan de Walcherse kust (br. 9). Vaak schreef Boutens over Zeeuwse aangelegenheden. Kakebeeke was immers evenals Boutens een Zeeuw en woonde in Middelburg. Uit de brieven aan Kakebeeke blijkt dat Boutens niet altijd even positief dacht over de Middelburgers. Zo schreef Boutens: ‘[...] met vreugde lees ik tusschen de regels dat je niet bezig bent te ver-Middelburgen. Met vreugde; want je weet zeer wel, dat er een stuk van je is dat ik aan de Middelburgers niet gun.’ (br. 3). En: ‘Je ziet, ik schrijf van uit je beminde Middelburg. Ik ben hier maar voor een acht dagen; want het valt me zwaar hier langer te toeven. Als ik mijn moeder weêr eens gezien en gesproken heb, en eens naar Domburg ben geweest, waar Toorop huist, dan heb ik mijn bekomst aan Zeeland al.’ (br. 5). Boutens bezocht af en toe zijn moeder in Middelburg en ging dan steevast naar Toorop die 's zomers verbleef in de badplaats Domburg. Toorop en Boutens waren goed bevriend. Hoewel Boutens niet veel op had met de ‘bier-drinkende M[iddelburg]sche gemeente’ (br. 6) zijn de zee en het Zeeuwse landschap hem wél
Jaarboek Letterkundig Museum 7
26
Portret van P C. Boutens door Jan Toorop, 1908. (Collectie Letterkundig Museum. Den Haag.) 16
altijd blijven bekoren, zoals blijkt uit zijn poëzie. In de brieven valt ook iets te lezen over Boutens' contact met zijn uitgever C.A.J. van Dishoeck. Van Dishoeck wilde oorspronkelijk dat Beatrijs (1908) van illustraties zou worden voorzien door Herman Teirlinck. Boutens zag hier niets in. Het plan is dan ook niet doorgegaan; Rie Cramer maakte de bekende tekening voor Beatrijs (br. 10). Ook meer wereldse kanten van Boutens komen uit de brieven aan het licht. Zo schreef Boutens in juni 1906 over een bezoek aan een worstelwedstrijd in de Haagse dierentuin (br. 7). Wie had dit verwacht van de als ‘wereldontheven’ bekend staande dichter? In een andere brief laat Boutens zich uit over de Eerste Wereldoorlog en zijn verlangen naar vrede (br. 15). Uit de brieven blijkt een grote genegenheid van Boutens voor Kakebeeke. Het duidelijkst is dit wel in de brief van 19 oktober 1905 (br. 6). Vaak vroeg Boutens aan Kakebeeke of hij naar Den Haag wilde komen. Bij lezing van de brieven krijgt men de indruk dat Kakebeeke de boot afhield. Na de verloving van Kakebeeke in 1914 werd de toon koeler en de briefwisseling stokte. In 1930 schreef Boutens nog een kort bedankbriefje en een vakantiekaart vanuit Iralie. Uit de periode van 1930 tot Boutens' dood in 1943 zijn geen brieven aan Kakebeeke bewaard gebleven. Vrijwel alle brieven van Kakebeeke aan Boutens zijn verloren gegaan, met uitzondering van de genoemde twee prentbriefkaarten in het Letterkundig Museum. De hieronder integraal uitgegeven brieven van Boutens aan Kakebeeke zijn in chronologische volgorde geplaatst en genummerd van 1 tot en met 17 (de twee briefkaarten van Kakebeeke hebben de nummers 10a en 10b gekregen).
Jaarboek Letterkundig Museum 7
27 Het eerste document kan eigenlijk niet als een brief beschouwd worden. Het is een gedrukte kaart van uitgeverij Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem, waarop Boutens op de achterkant het sonnet ‘Veere’ heeft geschreven. Ik heb het toch opgenomen omdat het een handschrift van Boutens betreft dat aan het begin staat van de correspondentie (het is door Kakebeeke gedateerd ‘Aug. 1903’). Bovendien heeft Kakebeeke het bij de brievencollectie bewaard. Ik heb in de documenten geen verbeteringen of wijzigingen aangebracht. De weinige doorhalingen heb ik opgenomen tussen haken op de volgende manier: <-xxx>. Namen, plaatsen, zaken en titels heb ik, voor zover door mij achterhaald, geannoteerd. Toevoegingen of aanvullingen bij afkortingen heb ik geplaatst tussen vierkante haken. De typografische vorm van de brieven is geüniformeerd. De aanhef en de plaatsen datumaanduiding heb ik telkens linksboven gezet. De alinea-indeling is gehandhaafd. 17
1. Kaart, [Aug. 1903]. 18
Vere
In drooggevallen kil weinige pinken Leunen aan zilvren slibbe. Van den laten Avondtijd gaat schel kariljon rinkinken Klein-echoloos in schorverweerde maten. Van hooge schaarsbebouwde kade zinken In eenzaamheid verlandelijkte straten Waar groene polders door de bressen blinken. Klein leven wint van grooten dood. - Daar staat de Machtiggetoornde kerk in leêgen steilen Klomp tusschen, boven zerkbevloerde graven Donker op avonds gouden-wolkendroomen. Stil als gedachten uit gedempte haven De schimmen van de groote dooden zeilen Naar zee en alzijds open Zeeuwsche stroomen.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
28
2. Briefkaart, [Middelburg, 31 augustus 1903]. 19
Zondag-morgen aan Zee.
Is dit de zee, dit klare nieuwe water Dat kartelkruift in reven lijnerank En schuimloos uitvloeit aan de strandebank En babbelt lichtst geluid, bladgoudgeklater? Voor duin en stranden eenzaam ebbeblank Rust morgenjonge zee. In heemlen baadt er De vuren hartstocht maar <-de> van Zon en slaat er Zijn stralen armen om haar stillen flank... Geen ander leven is of was. In kolken Een wereld wordt uit levenlooze lijnen: Het is voor 't eerst dat zon de zee omvademt Wat bloei gaat vloeden over aards woestijnen, Wat blijde legers zon-en-zee-doorademd, Goden en menschen, gaan haar plein bevolken! Domburg 22 Aug. '03
3. Brief, 13 december 1904. o
Westeinde 9 , den Haag 13 Dec. 1904. Beste Jacques. Zooals je hier boven ziet, ben ik in mijn kort verblijf hier 20 ter stede al eens verhuisd, maar ik houd het bij de -eindes. De eerste kamer was maar tijdelijk; ik had dit vertrek op het oog, maar moest wachten tot het een Indischen heer 1 Nov. geliefde op te krassen. Ook heb ik nu mijn meubelen en boeken weêr in dagelijksch gebruik en het zou heel makkelijk gaan je eens een paar dagen, Zaterdag en Zondag a.s. bv., hier te hebben. Waarom doe je dat niet eens? Wij gaan dan Zaterdagavond naar de opera en hebben een heelen Zondag om wat rond te kijken en eens gezond te lachen. Of ik naar Middelburg kom met de Kerst, weet ik nog niet. De groote toren en de kleine menschen trekken me heel weinig aan, al wordt ik hier telkens herinnerd aan <-de> het mooie 21 kariljon van den langen Jan door de groote kerk in wier schaduw ik woon. Met den leerling gaat het vrij goed. Zijn familie is zeer vriendelijk en tegemoetkomend voor me. Ook vermoeit dit weinige lesgeven me niet bizonder. Ik rust iederen middag, en daar bevind ik me wel bij. Zooals ik je schreef, kom maar eens kijken a.s. Zaterdag, maar schrijf met welken trein je komt. Je brief heeft me goed gedaan. En met vreugde lees ik tusschen de regels dat je niet bezig bent te ver-Middelburgen. Met vreugde; want je weet
Jaarboek Letterkundig Museum 7
29
zeer wel, dat er een stuk van je is dat ik aan de Middelburgers niet gun. Ik geloof, dat je best de eene sigaar aan de andere kunt aansteken en wel eens tegen je smaak bier drinken, als al die dingen maar bijzaken blijven waar je geluk onafhankelijk van is. Hier heb ik nog geen bier gedronken, hoewel mijn tafelgenooten dat bij tijd en wijle en meestal 22 Zaterdagavonds plegen te doen. Wel heb ik met Jan Salberg e.a. 23 laatstelijk een kopje thee gesmaakt in de Bodega. Nu en dan voel ik 's avonds weer mijn oude lust tot werken, en daaruit vooral concludeer ik beterschap. Ook vind ik het weêr bij voortduring vrij zacht; eigenlijke koû hebben wij nog niet gehad. Zooals misschien tot je doorgedrongen is, is er weêr heftige beweging in de literaire wereld, doordat van Deyssel en Verwey uiteengaan, elk met 24 een tijdschrift. Ook hoor ik van nog meer tijdschriften die dreigen te verschijnen. Er zal dus groot gebrek komen aan copie en ik raad je je 25 roman in vervolgstukken in een van die periodieken te plaatsen. Ik ben er erg benieuwd naar. Ondertusschen hoop ik dat de loonslaaf zijn slaven eens voor een paar dagen zal afbreken en van zijn loon een retourtje naar den Haag koopen. Je moet in je leêge avonduren eens van den Rus Dostojevsky lezen; ik weet zeker dat je dat bevallen zal; want de bewering dat het je onverschillig zou zijn wat je leest, is een kras voorbeeld van zelfbedrog in je sinceer epistel. Ook ik denk veel aan je, en het lust me meest aan je te denken 26 afgescheiden van het bier bij Hesselink en het kegelen bij Gernler. Dat moet ik wel doen om de klok zuiver te hooren; en het lukt altijd volkomen. 27
De berichten die ik onlangs kreeg van mijn Stiermarksche barones waren niet gunstig wat gezondheid betreft. Het zal mijn plicht worden haar eens persoonlijk te gaan cureeren. Met hier te komen zul je me groote vreugde bereiden, en het zou een feest zijn als het voor jou een lijdelijke vreugde was. Met besten groet Je vriend P. Dostojevsky, Le crime et le Châtiment. Le joueur et les nuits blanches. 28 Krotkaia. l'ldiot. Les frères Karamazow.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
30
P.C. Boutens bij Jan Toorop op diens atelier. (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
31
4. Brief, 15 januari 1905. den Haag, 15 Jan 1905. Beste Jacques, 29
‘Tempora mutantur, et nos mutamur in illis.’ Je zult nog wel genoeg Latijn kennen om dezen ouden versregel te bergijpen, waarvan de waarheid in het oppervlakkige dagelijksche leven telkens blijkt, en waarvan ik mijn eigenlijke liefste leven steeds gestreefd heb de tegenspraak te maken. Ik weet niet in hoever me dit volkomen gelukt is, maar moet bekennen, dat je toekomstig verblijf in Dresden me geen 30 hartrevolutionneerende verandering lijkt. Ik ken Dresden, zelfs van 31 hooren zeggen, heel weinig. 'k Was alleen in Meran eenige weken samen 32 in éen pension met een luitenant von Weber vandaar; als je dien mocht tegenkomen, doe hem dan mijn groeten. Maar ken ik eigenlijk bv. Middelburg beter? Het maakt niet veel uit of ik je het eerstvolgend jaar denken moest in de schaduw van den Langen Jan en verbonden met de electrische verschrikking van je fabriek die ik me herinner vlak bij Middelburg op mijn avondlijke reizen daarheen, of wel dat je woont bij de 33 madonna's van Rafael en Holbein. Je zult dus nu zijn in een doelpunt van cosmopolitischen bedevaart, en het zal allicht een aanleiding te meer zijn in dit jaar daar als pelgrim heen te komen. Want de enkele wonderen die Dresden heeft, zal ik toch ook vóor mijn dood moeten zien. Ik zal eens in reisgidsen nazien, of zoo iets te verbinden is met een uitstapje naar 34 Berlijn , dat ik toch al ontworpen heb. - Maandagnacht. Stuur me, voor je weg gaat, een portret. Ik zie graag, ook zóo, die ver zijn en aan wie ik gaarne denk. Ik zal je trouw en veel schrijven. Ik schrijf hier naast af een vers, dat ik kortgeleden maakte en ‘Zwerverslied’ doopte. 'k Hoop dat het je bevalt. A.s. Donderdag zal ik je in m'n verbeelding aan het leêge koude station in M[iddelburg] naar den trein brengen. Vind veel geluk in D[resden], maar neem nooit een molenaarsdochter, die je niet van harte bevalt, al barst ze van fatsoen en geld! Je eigen Pieter
35
Zwerverslied.
Moest zoovele zonnedagen Ziels mijn hart onnoodig plagen, Met Verlangen meê te jagen In haar zwerven en haar klagen Om een tijdlijk huis?... Achter open hartedeuren Noodden duizend bonte keuren; In der kaamren klare kleuren, In der hoven zwoele geuren, Nergens vondt ge u thuis! -
Jaarboek Letterkundig Museum 7
32 Langs de late schaars beschaûwde Lanen huivert de eerste koude; Dieper schijnt de teêrbeblauwde Hemel in doorzichten, gouden Avond van het jaar: Ruimer haalt de ziel de luchten Der oneindige genuchten, Als de donkere geruchten Van voorbije vogelvluchten Roepen boven haar. Onbezwaard en ongebogen, Vleugellicht omhooggetogen, Die haar schatten ongewogen In den afgrond veler oogen Gul en gaarne liet, Zweeft ze uit doolhof van verlangen Waar in diamanten zangen Haar versteende tranen hangen, Weêr het oud Geluk te vangen, In het nieuw verschiet. Zij wier jonge en onbewuste Blijde heimwee niet berustte, Nooit van werelds halve lusten Bloedelooze lippen kuste Aan der wegen rand, Vindt zich uit haar lange zwerven, Uit de leêge koorts van derven, Eindeloozer toekomst erve, Komend leven, komend sterven Stijgendhellen brand. 't Oog uit eigen droom geheven, Na zijn eerste blinde beven, Groet den andren droom van leven, Onveranderlijk gebleven, Even diep en groot, Ziet in 't licht van voller jaren Raadslen die gescheiden waren, Zich in schooner eenheid paren, 't Lichte leven zich verklaren In den donkren dood. Rapper raapt zij gouden stonden, Luchtger streelt zij langs de blonde Haren, kust de roode monden; Eerder wordt het woord gevonden, Welkom of vaarwel; Rijker, trouwer oogen sonden, Heelen gaver liefdes wonden
Jaarboek Letterkundig Museum 7
33 In haar eeuwige verbonden; Weinige uitgezette ponden Meerderen zich snel. Uit den breeden diepen vrede Van de horizontsche reeden, Uit de sterdoorstraalde steden Van Gods blauwe oneindigheden Luidt de zoete wijs: Al de wonderen van schoone Lichtgeklaarde zuivre tonen, Die den stouten zwerver troonen, O alleen de dooden wónen, Maar het leven is op reis.
Kan je niet met de twee laatste regels afscheid nemen van M[iddelburg] om naar D[resden] te gaan? Vergeef de abruptheid van dit schrijven. Ik wilde je nog graag antwoorden vóor je adresloos was, en ben toevallig telkens in 't pennen gestoord. Ik haast me nu den brief te verzenden. Het is Dinsdagavond. Veel geluk, P.
5. Brief, 1 augustus 1905. Middelburg 1 Aug. 1905. Beste Jacques. Dank voor den brief; je postwissel bereikte me pas weken later, zoodat ik onmogelijk kan aannemen dat je die vóor den brief hebt verzonden. Ik dacht eerst, dat ze zoek was geraakt. Enfin, het komt er niets op aan. Ik wilde juist een briefkaartje schrijven, toen het verloren gewaande schaap binnenkwam. - Nù schrijf ik dan naar Buschmühle, nu je misschien weêr in Dresden zit; maar ik wil het geluk hebben van ook eens éénmaal dáarheen te schrijven, en blijf zoo hoogstw.s. bij mijn gewoonte van verkeerd adresseeren. Ondertusschen schijnt de datum van je definitieve thuiskomst nog ‘op de knieën der goden te liggen’, zooals 36 Homeros zegt van alles wat ons menschen nog onbekend is. Je ziet, ik schrijf van uit je beminde Middelburg. Ik ben hier maar voor een acht dagen; want het valt me zwaar hier langer te toeven. Als ik mijn moeder weêr eens gezien en gesproken heb, en eens naar Domburg ben geweest, 37 waar Toorop huist, dan heb ik mijn bekomst aan Zeeland al. Toch zal ik mijn best doen ook even Jan Salberg te spreken. Dat is moeilijk wanneer je dat niet verkiest te doen bij bier en ander gezelschap. Een van de 38 laatste dagen dat ik in den Haag was, ontmoette ik Fritz Salberg , die, gekweld door steenpuisten, een beklagenswaarden indruk maakte, en nog beklagenswaardiger zich ontboezemde over de plannen van broêr Jan om naar Amerika te gaan. Je hebt daar zeker ook al van gehoord. Ik heb hier natuurlijk geen oordeel, daar ik niets weet van jans relaties in Amerika. Hij lijkt me wel geen kerel om zonder ruggesteun zich zoo ver
Jaarboek Letterkundig Museum 7
te wagen. Het valt me ook bizonder tegen, dat hij nu weêr niet door dat examen is. Hij studeert toch in een beminlijk en
Jaarboek Letterkundig Museum 7
34
Prentbriefkaart van Jacques Kakebeeke aan P.C. Boutens, 7 mei 1909. (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
35 39
door hem bemind vak. Maar het bijwijf Bier enz. schijnt het hem gedaan te hebben. Ik heb hem dit heele jaar nooit langer dan vijf minuten gezien. Alleen door een feest met uitzicht op een flinken dronk schijnt hij te verlokken te zijn. Zijn moeder voelt wel voor Amerika, hoor ik. 40 Mijn leerling Feith is goed door zijn examen gekomen; dus van zelfstandig lesgeven geen onverkwikkelijk begin. Met Sept. heb ik direct vijf à zes uur les per dag; het is om rijk van te worden, moet een arm schoolmeester zeggen. Van Middelburgsch nieuws zul je zeker wel goed op de hoogte worden gehouden, niet? Gisteren ben ik naar Domburg 41 geweest. Zag veel interessante menschen; den ouden Drabbe , dien ik altijd bizonder mag om zijn frisschen geest en zijn gezonden ouderdom van landbewoner; Toorop had verder een Duitschen zangmeester met 42 zich, een zekeren Belwith uit Frankfort, leermeester o.a. van Anton van 43 44 Rooy ; Frau Belwith , een zangeres, is een charmant wezentje. Nog waren er twee Amerikaansche Schüler van Belwith enz. enz. Ik zal daar nog wel eens heen trekken; want Toorop zal mijn portret etsen voor een 45 bundeltje Sonnetten dat van den winter komt. 46 Interessant vind ik wat je van de Phaidoon schrijft. Wat ik in Platoon zoo mooi vind, is juist de vereenzelviging van dichter en wijsgeer. Alle andere, vooral moderne, filosofen lijken me heel knap, maar kamergeleerden en altijd een beetje vergroeid. Meest is het een zeer geniale bult dien zij ten toon dragen, maar het blijft een bult. Platoon is in alles wat hij gemaakt heeft, zoozeer volmaakt, hij verkiest niet naar éen kant uit te groeien, maar ontwikkelt zich uitsluitend in alle richtingen als een soort van zon. Moeten wij het bewijs van de onsterfelijkheid der ziel in de Phaidoon voor weêrlegd houden? Zooals je wel gemerkt hebt, is het volkomen logisch afgeleid uit het bestaan der ideeën. Zijn ideeën zijn, zooals men beweert, gevallen. Maar voor mij zijn zij gestegen; zij zijn van dezelfde onbegrijpelijkheid en helderheid als bv. de melkweg. Wat het bewijs aangaat, - het doet mij aan als zijn wij, de menschheid, zelf, al levend, bezig de onsterfelijkheid der ziel te bewijzen, en dat daarnaast voor zoo iets geen bewijs mogelijk is. Toch is Sokrates' bewijsvoering van zoo groote waarde, omdat, voor bijna ieder te voelen, daarin dat andere bewijs in zoo hoog percentage <-als l> latent aanwezig is. Het is een wonder zooals het lijden en sterven van Christus, en nooit dan met het gevoel te begrijpen. Om in de stemming te komen ben ik hier begonnen met Rossetti's Blessed 47 Damozel te vertalen. Tegen den winter hoop ik verscheiden verzen uit te geven en je te zenden, als je nog niet terug bent. Van Platoon moet ik nog de Phaidros overzetten, het mooiste, vind ik, wat hij geschreven 48 heeft. Laat eens gauw wat hooren. En groei in kennis van wit meel en 49 zwarte machines. Schrijf ook je nieuwe verblijfplaats. Met hartelijken groet Pieter.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
36 50
6. Brief, 19 oktober 1905.
den Haag, 19 Oct. 1905 Beste Jacques. Ik schrijf je dadelijk terug, omdat je brief me zooveel genoegen gedaan heeft. Je nader adres weet ik niet, maar daar je nooit iets van dien aard hebt opgegeven, veronderstel ik, dat je in je onbeminde stad van 22000 inwoners zonder nadere aanwijzing zult te vinden zijn. Ik verlang je eindelijk weêr eens terug te zien, en hoop je binnenkort niet alleen in gedachten, maar in levenden lijve op een gemakkelijken stoel bij me hier te vinden. Hoezeer herken ik in deze mijn genegenheid voor je mijn oude als ingeschapen liefde, die zich immer meer op zielen dan op lichamen heeft gericht! En hoe blij maakt me het openbloeien in de verte van je eigen lieve ziel! Is het dan onmogelijk om dicht bij elkaêr zoo innig waar te wezen als in de verte? Beste jongen, die evenzeer klare waarheid noodig hebt om te kunnen leven als ik! Hoe goed zal het zijn als we mekaêr weêr zien van aangezicht tot aangezicht, en ik zoo zeker weten zal wat gemoed er leeft achter je blonde gezicht. 51 Jan Sal is ondertusschen naar Amerika ‘verreist’. Hij heeft me hier nog bezocht, maar schijnt zulk een afscheidsvisite niet de moeite waard te vinden van vantevoren aankondigen. Zoo heeft hij me mis geloopen. 52 Gisteren sprak ik hier Ed. Molzer , en hoorde dat het in New York niet zoo erg voor den wind met hem ging, zoodat men algemeen vermoedt hem binnenkort (als de geldmiddelen zijn uitgeput) te zien terug verschijnen met de bekende kous op de bekende kop. Ik heb hem indertijd voorgesteld alle geldzaken tusschen ons af te doen voor ƒ 100,-, en verwachtte dat hij die dus terstond zoû zenden, maar ik kreeg alleen vage beloften. Ik vind het erg onaangenaam mij tot zijn familie te wenden, en aan den anderen kant heb ik het deerlijk gevoel mijzelf tot onnoodig dupe te maken. Maak jij die zaak maar in orde, als je kunt. Wat gezondheid aangaat heb ik alles behalve te klagen. Na den eten drink ik nooit iets dan water, daar andere dranken mijn slaap vermoorden, en daar bevind ik mij wel bij! Het is alleen wel eens vervelend wanneer me de stemming van andere menschen niet te pakken kan krijgen. Maar toch is die misschien niet zóóveel waard. Ondertusschen heb ik het hoe langer hoe drukker met lessen en verdien voor mijn doen ‘geld als water’. Dat vele lesgeven (5 à 6 uur per dag) maakt me tot mijn spijt vaak ongeschikt voor hooger arbeid. Maar als ik bedenk dat ik nog zoo kort geleden zoo zeer ziek ben geweest, kan ik geen eischen stellen. Zoo ploeter ik dan maar lustig voort en probeer met succes er den moed in te houden. Met December a.s. zal ik weêr eens wat verzen in de Gids 53 uitgeven en je die zeker toezenden. Maar je bent dan al terug, niet, in ons beminde landje? Vervelend, dat je toch weêr in Middelburg terecht komt! Zooals ik je al eens schreef, ik gun je slecht aan de bier-drinkende M[iddelburg]sche gemeente. Ik zit hier te schrijven op de Witte vóor den eten en kan het niet lang meer maken als ik nog iets te knabbelen wil vinden. Je schrijft van Tyrol dat je bezocht hebt van uit Beieren. Je bent toch niet in Meran geweest? Ga daar nog eens heen. Het is er nu in den druiventijd
Jaarboek Letterkundig Museum 7
overheerlijk. Het schijnt een uitnemend wijnjaar te zijn. Goede druiven kosten hier gemeenlijk 25 cent per pond. Iets ongehoords.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
37
Ik kom weinig de stad uit; want veel tijd geef ik aan rust, en hoewel de invitaties niet ontbreken, ben ik in 'k weet niet hoe lange tijd Zaterdag-Zon-dag niet uit stad geweest. Ik laat de menschen maar hier komen. Je ziet, ik groei zoo in den Haag vast. Met Kerstmis zou ik zoo graag eens Parijs gaan bekijken. Voel je daar niets voor, als je weer terug bent? Parijs is de eenige wereldstad waar ik nooit was, omdat iedereen met je praat van samen naar P[arijs] te gaan en ten slotte altijd gaat in een tijd dat ik niet kan. Ondertusschen heb ik een paar werkelijk lollige verzen gemaakt en moet 54 er nog wat maken vóor December. Kom gauw terug en gauw hier. Met alle hrt. groeten Pieter.
7. Brief, [3] juni 1906. den Haag, Juni 1906. Beste Jacques. Dank voor je kaart, al had ik niet die, maar den schrijver zelf verwacht. Maar een-anderen-Zondag is ook goed, vooral omdat er kans bestaat, 55 dat vele zondagen mooier weêr zullen brengen dan deze Pinksteren. Kom gauw eens kijken; want van komen van mij naar Middelburg kan vooreerst nog geen sprake zijn, daar ik met twee jongens zit, die van 't jaar examen doen, de laatste pas 4 Augustus. Ik heb het werkelijk bijna 56 te druk tegenwoordig, te druk zeker voor Narcissus c.s. Het is vandaag Zondag, maar ook van <-Mo> morgen heb ik les gegeven aan een heer, die door-de-week het land dient als soldaat. Wat kamer betreft, vind ik me erg vooruitgegaan met mijn achterkwartier, waar het volmaakt rustig is en mijn zenuwen niet worden geprikkeld door onontloopbare draaiorgels 57 en straatkrakeelen. Ook is mijn voorbuurman mij wel bekend, zoodat ons samenwonen een bron van vermaak genoemd kan w[orden]. Er is reeds sprake van twee nieuwe leerlingen voor komend jaar, zoodat geld verdienen en weinig vrijen tijd hebben voorloopig aanhoudt. Van Jan Salberg vernam ik al dezen tijd niet. Tot voor kort geleden sprak ik Fritz wel eens, maar die heeft er voor gezorgd dat dit niet langer doenlijk is. Naar Jan ben ik wel benieuwd; de laatste berichten die mij bereikten, luidden gunstig. Wat moet ik je van Heidelberg schrijven? Ik was er gelogeerd bij een rijk 58 man, die mij in mooie zonnige dagen de stad en de omstreken tot Baden-baden toe op verdienstelijke wijze getoond heeft en mijn <-dagen> avonden met Bokle en Sekt verzoet. Het stadje ligt verrukkelijk aan den Neckar. Ik zal hier op de laatste bladzij een vers afschrijven dat ik er verzon op de ‘alte Brücke’. 59 Ik sluit hierbij in een talon van de finantieele instelling de Veer. Wil jij dat voor een nieuw couponblad inruilen? Je woont, geloof ik, vlak in de
Jaarboek Letterkundig Museum 7
buurt van het kantoor, en je zoû me toch uitvoeriger schrijven, staat op je kaart. Ondertusschen kan ik je niet genoeg aanmoedigen om eens hier te komen, een Zaterdag en Zondag, de eenige dagen dat ik onbezet ben. Want mijn lesgeven vandaag was een uitzondering. Ik wacht je dus binnenkort.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
38
Want nu, lijkt me, zijn alle Zondagen gelijk, nu de Pinksteren buiten rekening blijft. Je kunt hier logeeren als je het van te voren schrijft, en je vermoeidheid van de reis des Zondagsmorgen in een bad afschudden. We zijn hier zelfs een badhokje rijk. Ik weet heusch niet wat ik meer moet schrijven; want als ik niet oppervlakkig schreef, zou de stof eindeloos zijn, en het is twaalf uur gepasseerd. Juist hoor ik mijn nabuur thuis komen. Je komt dus gauw eens praten. En wil je ondertusschen mijn finantieele boodschap doen en het lapje met coupons bv. meêbrengen. Wat je misschien interesseert, is dat ik in den dierentuin hedenavond zag worstelen. O.a. legde de heer 60 D. v.d. Berg een man wiens naam ik vergeten ben. Als je hier geweest had, had je dat ook kunnen zien! Je eigen P.
61
Heidelberg (April 1906) Dan is mij meest dit schoone leven lief, Als zóo bewust en onbewust verglijden Ineen tot dit verdiepte perspectief, Verzaligd leed of smartontroerd verblijden: Mijn venstren open op het onverwacht Heiligend licht van vlekkeloozen morgen; Een gouden ster valt door den zilvren nacht; Uit stilte slaat de nachtegaal verborgen; Donkergeheime bloemen wiegen, oogen, Boven den weemoed van een vrouwemond; Een jonge bader leent aan de onbewogen Zuivere klaarte van den avondstond;.... Nu op de groene hellingen getogen Weêrzijds haar bruggenoverlijnden stroom, Die onder ons zwalpt door de steenen bogen, Een Duitsche stad als een gekleurde droom.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
39
8. Brief, 9 augustus 1906. den Haag, Westeinde 31, 9 Aug. 1906. Beste J. - Daar ik tot nog toe vergeefs hier op jou gewacht heb, dwing je me wel naar Zeeland te komen, m.a.w. volgende week hoop ik voor eenige dagen in Middelburg te zijn en aan dat verblijf vast te knoopen een bezoek aan het landelijke Domburg, waarheen Toorop me te logeeren vroeg. Ik heb een drukken tijd van lesgeven achter den rug. Midden Juni heeft éen leerling met schitterend succes examen gedaan, en deze week is een zwakke broeder onder 't mes. Hij doet vandaag herexamen, en zal naar alle gegevens het ook wel halen. Als dit lukt, kan ik dus met vreugde op mijn werken terug zien. Hoe gaat het jou toch? Een kort bericht, of je in Middelburg bent, enz. wacht ik zeker nog hier, per omgaande. Ik dacht dat ik je hier zou gezien 62 hebben met eenige feestelijkheid bij gelegenheid van Kroeses huwelijk. Ik heb het schandelijk vergeten; want het bericht heb ik niet kunnen terugvinden, en ik was den datum vergeten. Maar ik zal het zien goed te maken, zoodra ik eens in Leiden kom. Ondertusschen nog steeds aan de malerij? Er bestaat een bekend Grieksch liedje dat de malende slavinnen plachten te zingen en dat ik hier voor je stichting vertaal: ‘Maal, molentje, maal; want zelfs Pittacos 63 was molenaar, die later koning werd van het groote Mytilene.’ Wie weet wat nog voor jou is weggelegd, in Rusland, bv.? Ik ben nu plotseling geheel vrij, en tracht me daar langzaam aan te wennen. Dat wennen doe ik maar hier in Scheveningen een tijdje. Als ik weer flink ander werk kan doen, kom ik naar Zeeland. Ik hoor, daar rijdt nu een tram naar Domburg, dus zal het er zeer vol zijn. Ik ben benieuwd, hoe het Toorop er tegenwoordig bevalt. Tot ziens dus, je eigen P.
9. Brief, 5 mei 1907. den Haag, 5 Mei 1907. Westeinde 31 Beste Jacques, Zooeven ontvang ik je briefje, een teeken van leven dat eindelijk wel eens noodig werd. Om je voorstelling nog te versterken kan ik je meedeelen dat ik sinds maanden een eigen Hammond bezit en dagelijks gebruik, een uitstekende tweede hands machine, die ik hier voor den betrekkelijk geringen prijs van ƒ 10.- verwierf. Mijn eerste denkbeeld was je dáarop een brief te dichten. Ik geloof dat in de eerste tijden van de boekdrukkunst vele liefhebbers van poëzie die gedrukt niet konden lezen, zooals jij een vers als ‘Beatrijs’
Jaarboek Letterkundig Museum 7
niet met de schrijfmachine kunt samendenken. Het zal wel wennen, vooral als blijkt dat de machine op den aard der verzen geen invloed heeft.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
40
Heb je niet den catalogus van Toorops tentoonstelling ontvangen, dien 64 ik je toezond? De teekening genaamd ‘Regenboog’, waarop ik het 65 66 gedicht schreef, dat voor in den ctl. is opgenomen, werd door een vriend van me aangekocht en hangt nu voor onbepaalden tijd hier op mijn kamer. Ik wilde graag, dat jij dat Walchersche tooneel met je Zeeuwsche oogen hier eens zaagt. Het is bizonder Zeeuwsch en bizonder mooi. Morgen 67 worden me de Sonnetten uit Brugge toegezonden. Het boek is uniform 68 met Rossetti (hoe goed van je, dien zoo te beminnen!), op Jap. papier, in rood en zwart, doch slechts op éene zijde bedrukt. De prijs is ƒ 6.-. Dus, 69 met inpakken en vervoer, zal ik je op de oesterrekening nog eenige centen schuldig blijven, die je niet krijgt voor den zomer. 70 Ook heb je het gedicht ‘de Gast’ nog niet goed gelezen; want anders zou je daarover geschreven hebben. Of is het je niet geheel duidelijk? 71 Ook het liedje ‘Aan Zee’ is iets voor jou. Ik dacht dat uit op het strand 72 aan de Oranjezon. Nu ga ik eindelijk ‘Narcissus’ afmaken, en het was mijn idee geweest een afdruk je te zenden v/d Hammond, indien je dezen goeden vriend niet in zoo een kwalijk licht hadt gesteld. Met hartelijken groet Je welgenegen P.
De Regenboog/Zeeuws landschap door Jan Toorop. 1906.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
41
10. Brief, november 1907. den Haag, Woensdagavond, Nov. 1907. Beste Jacques, Al zoo lang ligt je brief bij de geschriften die ik nog beantwoorden moet, en van avond valt me je fijn getrokken schrift zoo bizonder op, dat ik, vóor naar kooi te gaan, even wat wil opschrijven in antwoord op je rijmloos dicht. Morgenavond zal het je wel vinden onder de lamp. Eens vooral, van een bezoek van je in combinatie zie ik af; we zullen dus maar wachten tot je eens uitsluitend voor mij naar Holland komt. Als een soort Zeeuwsche vogel klepte hier vanmiddag Toorop binnen; ik had hem na Domburg nog niet gezien. Hij is om twee redenen oorzaak van dezen brief: 't was, zooals ik al zeî, een Zeeuwsch afgezant, en dan deed hij me wijn aan tafel drinken, wat altijd een oorzaak is voor tot later inslapen en dus ook later naar bed gaan. Verleden week is mijn bundel ‘stemmen’ uitgekomen. Wanneer die tot Middelburg zal zijn doorgedrongen, hoor ik graag eens, hoe je je met de nieuwelingen daarin hebt geamuseerd. Ik geloof, dat je al een brok las 73 van het gedicht ‘strofen geschreven....Sinichbach’. Dat staat er nu heelemaal in. Met December zal ik je een afdruk uit de Gids doen 74 toekomen. Dat zijn enkel liedjes. Misschien heb je in de courant gezien, dat ik in relatie sta met de Delftsche maskerade. Er wordt daar ter eere van Lorenzo de' Medici een mimenspel 75 opgevoerd, dat het leven van Platoon tot onderwerp heeft. Ook is 76 Platoons Phaidros in den tusschentijd persklaar geworden. Maar allerlei drukten, vooral ook met de D. maskerade, maakten dat ik nog niet tot drukken overging. Van Dishoek[sic] in Bussum zal met het voorjaar ‘Beatrijs’ uitgeven, versierd door Herman Teirlink[sic]. Ik wil hopen dat daar iets goeds van komt, maar zeker weten doe ik het niet. Ik zag nooit illustraties van Teirlink, en zijn boekbanden vind ik soms heel leelijk. Het zou beter in andere handen zijn, komt mij voor, maar v. Dishoek is een blind bewonderaar en 77 een dikke vriend van Teirlink. Twee weken lang ben ik zwaar verkouden geweest, maar voel mij nu volkomen beter en erg opgelucht. Schrijf me gauw eens het een en ander over je zelf en je leventje. Het spijt me zoo, dat je hier nog nooit geweest bent. Het maakt dat ik over dagelijksche dingen hier, die je van aanzien niet kent, terugdeins je te onderhouden. In ieder geval zul je met een brief binnen korten tijd groot genoegen doen. Dien wacht ik dan ook. En nu (want ik voel me wijnloos en kalm) wel te rusten! Met hrt. gr. Je welgenegen Pieter
Jaarboek Letterkundig Museum 7
42 78
10a. Prentbriefkaart van J.M. Kakebeeke aan Boutens, 25 maart 1909. Duisburg. 25 Mrt 09. B[este] Pieter. Door de drukte van een nogal haastig vertrek, vergat 'k je te bedanken 79 voor de toezendingen v/d laatste Gids-verzen - Mijn dank! 'k Ben hier bijna reeds 14 dagen - zag van omgeving nog niets, maar die is geloof ik niet veel zaaks. 't Beste - hartelijke groeten Jacques
80
10b. Prentbriefkaart van J.M. Kakebeeke aan Boutens, 7 mei 1909. 7 Mei '09 B[este] P[ieter]. ten bewijze, dat 'k weer thuis ben: groeten van hier, binnen korten tijd 'n woordje. 't Beste. Jacques
11. Briefkaart, 7 oktober 1909. den Haag, 7 Oct. 1909. Beste Jacques, Zonder ongelukken ben ik hier aangekomen, en bevind mij nu midden in eindelooze lessen en vele andere drukte die het goede Walcheren niet kent. Zoodat ik de herinnering aan groote rust van daar heb meegenomen. Je boekje heb ik nog niet uit, of liever, ik wil het nog eens op mijn gemak over lezen. Ik geef je hier verder de beste uitgaaf van een ander boek van Hawthorne; zijn Twice told tales; first and second series; Chandos o 81 Classics, London, Frederick Waine and C . Het zijn zeer verdienstelijke verhalen. Ik wil nog een paar gedichten schrijven over Walchersche 82 aangelegenheden, die ik je misschien binnen kort zend. Met smart bedenk ik dat wij heelemaal geen afspraak hebben gemaakt voor een winterbezoek van jou aan den Haag. hart. gr. P. 83
De prijs der twee boekjes (V.L. en Fl.T. ) is ƒ 8.20. Je zult mij met de toezending van het geld genoegen doen.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
43
12. Brief, 21 december 1911. 84
den Haag, Westeinde 19, 21 Dec. 1911.
Beste Jacques, Je vindt het zeker wel goed dat ik het nog wat uitstel van je oester-aanbod gebruik te maken. In deze dagen van het einde en begin van 1911/12 zijn de menschen zoo weinig zeker van hun bezigheden en verblijven, ten minste menschen zonder maatschappelijke haardsteden, dat zij zich moeilijk tot een avondfeest bijeen laten nooden; en je wou toch niet dat ik de lekkernij alleen opat? Wij hadden een paar gezellige avonden samen laatst, niet waar? Het stemt me soms verdrietig dat een vrees van uit je sfeer gerukt te zijn, je steeds schijnt te verhinderen hierheen te komen. Wij konden het anders ook hier goed hebben. Ik had een voorspoedige 85 reis, ook nadat je met Hector achter spoorwegwagons en olie-tanks verdween. Met werken gaat het <-ook> schappelijk. Tot mijn verdriet is Ary Prins tot Nieuwjaar in Zwitserland, zoodat het langzaam en bezwaarlijk 86 gaat den tekst van zijn ‘Heilige Tocht’ van de vele fouten te zuiveren. De bundel ‘Carmina’ is zoo goed als gereed, en de vertaling van Aischylos' 87 Prometheus komt met Februari half in de Gids. Ik zal je met Jan. een 88 afdruk uit Elsevier zenden: Drie Liederen van Isoude. Heb ik je wel nadrukkelijk genoeg aangeraden Niels Lyhne door Jacobsen te lezen (duitsche vertaling Insel-Verlag)? Ook zijn Sechs Novellen (Reclam) zijn 89 zeer belangrijk. Als je Prins nog niet geschreven hebt, wacht dan tot Nieuwjaar. Of als je hem wel hebt geschreven, verwonder je niet dat je nog geen antwoord kreeg. B. Zweers heeft het opgegeven muziek te maken op het gedicht ‘Amor 90 Vindex’, waarover wij spraken. Het is hem te moeilijk, zegt hij. Als het mij mogelijk is, zal ik probeeren wat anders voor hem te maken. De laatste dagen las ik een zeer goed behandeld leven van Michel Angelo: Vie de M.A. par Romain Rolland, (Vies des Hommes illustres, Paris, 91 Hachette, 2 fr.). Ik kan je het wel eens toezenden binnen een week of zoo. Ook het boek van Jacobsen, als je wil. Den zestienjarigen etser, over wien ik je sprak, heb ik ontmoet, en het jongentje is vol ijver aan 't werk getogen om een niet te reproduceeren potloodteekening van Toorop met de naald te copieeren om als frontespiece te dienen in de 13 Holl. exx. der ‘Carmina’. Het is natuurlijk 92 niet zeker of het lukken zal. De Kerstvacantie zal ik moeten doorbrengen met werken. En als dat goed gaat, zal ik over geen andere besteding meer tevreden kunnen zijn. Ik hoor zeker wel eens het een en ander? Met hartelijken groet en welgenegen P.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
44
13. Brief, 9 februari 1914. den Haag, 19 Westeinde, 9 Febr 1914 Beste Jacques, Van mijn Middelburgsche reis kwam ik hier met een lichte influenza terug, die door het mooie weer heel gauw bezworen is. Ik heb me je vaak voorgesteld hoe je op gevleugelde voeten langs de vaart aan den NI. 93 weg moet heen en weer gedreven zijn naar en van de fabriek: ik herinner me nog dat je in een enkelen strengen winter over de vaart placht te zwieren. Schaatsenrijden mag je alleen doen als je 't kunt, en daarom laat ik het maar. Tot nog toe heb ik tevergeefs uitgezien naar een bericht van je omtrent 94 je overkomst hierheen voor de afreis van je vriend v.d.H. Dat moet zeker nog gebeuren? Ik zou je eindelijk eens graag hier hebben; want ik heb het van harten goed gehad bij je in Zeeland. Wij hebben hier nu een tentoonstelling van Toorop, en wanneer je reis in Februari valt, kunt[sic] je die nog in al haar luister aanschouwen. Daar was een opening met inleiding van Toorop zelf, en verzen van een jong Nijmeegsch meisje op werken van T., voorgedragen door Willem 95 Royaards. Hij droeg ook nog van mij voor de Regenboog, hoewel het bewuste stuk heelemaal niet aanwezig was. Je begrijpt, ik ben niet naar die vertooning gegaan, vooral uit vrees van in een fou rire te zullen uitbarsten. Hoe is het toch mogelijk dat een teekenaar van Gods genade aan zulken humbug kan doen? Volgende week leest hij over ‘horizontale en verticale lijnen in beeld en klank’, waarbij hij op een piano spelen en fluiten zal. Ik wil hopen dat zijn daimonion hem nog bijtijds weêrhoudt. Maar nu wat anders. Je vroeg mij oesters te zenden. Met den 96 huisvredebreuk met Wichers gaat dat hier niet. Ik wilde ze nu onder een letterkundigenkrans verorberen, en dat wel in Schiedam bij Prins, omdat dat verblijf meer centraal ligt voor de gasten. Vind je dat goed, en wil dan 250 beesten sturen aan Ary Prins Nieuwe Haven, Schiedam tegen as. Zaterdagavond: Wij zullen een glas op je gezondheid drinken! Leef gelukkig en kom gauw. hrtgegr. P.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
45
14. Brief, mei 1914. den Haag, Mei 1914. Beste Jacques, Wel een verrassing, maar gelukkig een goede! Vóor ik later meer van een en ander verneem, wil ik je toch alvast per omgaande een woord van gelukwensch toezenden, en eigenlijk nog eer aan je onbekende verloofde; 97 want die treft het m.i. bizonder. Tegen dat ik weer in Zeeland kom, vind ik je liefst gehuwd; want ik bemin de overgangs-stadia niet, en stel me je liefst voor als iets stabiels voor zoo ver dat in dit leven mogelijk is. Geniet ondertusschen van de schoone lente. De goden bedenken je niet slecht. Met beste wenschen en welgenegen P. 98
Ja, daar is een herduk van de Verzen. Vandaag of morgen zend ik je 99 de privaat-editie van den Prometheus toe.
15. Brief, 17 november 1914. den Haag, 17 Nov. 1914 Beste Jacques. Nog altijd moet ik je danken voor het dubbelportret dat je me deze dagen zondt. Het was een goed denkbeeld mij op die wijze in staat te stellen voorhands al oppervlakkig met je verloofde kennis te maken. Dit doel werd uitnemend bereikt; want, om de waarheid te zeggen, staat zij - zooals men zegt - vrij wat keeren beter ‘er op’ dan jij zelf, maar de kennismaking met jou was heelemaal niet noodig. Ja, een bezoek aan Zeeland is erbij ingeschoten. Ik zou een weekje 100 logeeren in Domburg met een vriend van me, maar Toorop berichtte ons dat het Badhotel juist gesloten werd, en in het Schuttershof hadden 101 wij geen trek. Omtrent Kerstmis of Nieuwjaar zal ik wel voor enkele 102 dagen komen. Ik logeer dan bij Verseput; want mijn moeder wil ik niet verontrusten met drukte, en bij mijn zuster is het mij te rumoerig. Ondertusschen hebben wij allemaal, ieder op zijn manier, met dezen langdurigen oorlogstoestand te kampen. Er is nog geen eind van te voorzien, en ik kom aller onbehagelijkst onder den indruk. Buiten het nieuws je houden is onmenschelijk, en het nieuws volgen is verbijsterend. Jij maalt nu zeker ook onder Rijks toezicht? Hoewel ik allen krijgvoerenden een flink pak toewensch, voel ik toch het meest voor een eindoverwinning der Duitschers. Zij lijken mij in hun rouwheid nog het meest betrouwbaar. In elk geval snak ik naar vrede. Weest beiden hartelijk gegroet en tot spoedig welgenegen
Jaarboek Letterkundig Museum 7
P.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
46
16. Brief, 28 maart 1930. den Haag, 28 Maart 1930 103 L. Copes 49, Beste Jacques, 104 Een kort woord om je te danken voor den goeden brief op 20 Febr. 11. Het was een zeer gezellig intiem feest, waar je zeker vreugde aan zoudt hebben beleefd. Ik zie maar eén uitweg. Als je je de weelde veroorlooft van zulk een bijeenkomst weg te blijven, zult je toch eindelijk deze dagen eens rustig in je eentje hier moeten komen eten op een Zaterdag of een Zondag. Dat wordt tijd. En daar kan geen enkel bezwaar tegen bestaan. Den Haag is beter bereikbaar van uit Bilthoven dan B. van uit den Haag. Ik wacht dus een dergelijk evenement in den loop van April, vooral daar 105 ik met Mei zeker wel weer naar het buitenland zal reizen. Dadelijk na mijn verjaardag ging ik naar Londen en kort daarop naar Dijon en Parijs. Meer dan 500 poststukken ben ik nog steeds aan het beantwoorden. Vergeef dus dat je pas zoo laat iets van mij hoort. 106 Groet D. hartelijk van me, en, zooals afgesproken, tot heel weldra hier in den Haag! Veel hartelijks van je welgenegen P.C.B.
107
17. Prentbriefkaart, 5 mei 1930. Venetië, 5 Mei 1930
Beste Jacques, Jammer dat je laatst niet naar den Haag kondt komen. Wij zullen het later nog eens probeeren. Maar zit in voorhand hier in Italië. Begin Juni denk ik weer thuis te zijn. Het weer is verrukkelijk, en ik kan je Venetië voor een verblijf in Mei erg aanbevelen. Veel hartelijks ook aan D. je welgen[egen] P.C.B.
Eindnoten: 1 Koninklijke Bibliotheek, Den Haag, sign. 134 c49. 2 Van deze regesten heb ik gebruik gemaakt voor mijn artikel ‘“Mijn blond-omduind Zeeuwsch eiland”. P.C. Boutens en Zeeland’, in Zeeland, Tijdschrift van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 7 (1998) 1, p. 1-7. 3 De brieven berusten bij mevrouw W.M. L'Honoré Naber-Kakebeeke (geb. 1918) te Bilthoven. Graag wil ik haar bedanken voor het feit dat ik inzage kreeg in de brieven, voorts voor haar
Jaarboek Letterkundig Museum 7
toelichtingen en voor haar toestemming de brieven te publiceren. Tevens dank ik mevr. J. Adriaanse-de Klerk te Middelburg voor haar toestemming als auteursrechthebbende de brieven van Boutens te publiceren. 4 Zie voor gegevens over Boutens' leven en werk vooral: Karel de Clerck, Uit het leven van P.C. 2
5 6 7 8
9
10
11
12
13 14 15 16
17
18
Boutens, Amsterdam 1969; en Ik heb iets bijna schoons aanschouwd. Over leven en werk van P.C. Boutens, 1870-1943 (ed. Jan Nap [et al.]), Amsterdam/Den Haag 1993. Zie Zeshonderd jaar Stedelijk Gymnasium Middelburg, [Middelburg 1965], p. 154-155. In de Delftsche Studenten-Almanak van 1901 tot en met 1904 wordt J.M. Kakebeeke vermeld als ‘technoloog’. Hij was lid van het Delftsch Studentencorps en zat in tal van commissies. Mededeling van mevr. W.M. L'Honoré Naber-Kakebeeke, Bilthoven. Mededeling van mevr. W.M. L'Honoré Naber-Kakebeeke, Bilthoven. In het Adresboek van Middelburg wordt J.M. Kakebeeke vanaf 1912, het sterf jaar van zijn vader, vermeld als ‘procuratiehouder’ van de firma wed. J.H.C. Kakebeeke Gz. In Nederland's Patriciaat 13 (1923) wordt hij vermeld als oud-directeur van de Meelfabriek der Nederlandsche Bakkerijen te Middelburg (p. 179). Zie voor een foto en een beschrijving van de fabriek: Peter Sijnke en Anneke van Waarden-Koets, Bewogen jaren. Middelburg in de 20ste eeuw, Zaltbommel [1994], p. 122. Bij deze foto staat: ‘Langs het Kanaal door Walcheren stond de meelfabriek met ernaast een grote silo. [...] In 1889 werd aan de firma wed. J.H.C. Kakebeeke Gz. uit Goes een vergunning verleend tot het oprichten van een stoommeelfabriek op het terrein bij de zwemschool aan het Kanaal door Walcheren. Twee jaar later werd de fabriek flink uitgebreid. In de loop van 1916 werd de stoommeelfabriek overgenomen door de N.V. Meelfabrieken der Nederlandsche Bakkerijen, waarbij J.M. Kakebeeke deel uit ging maken van de directie.’ Op een foto uit november 1889 van ‘Nihil sine labore’ staan zowel P.C. Boutens als J.C. Kakebeeke. (Ik heb iets bijna schoons aanschouwd (noot 4), p. 9; zie voorts De Clerck, Uit het leven van P.C. Boutens (noot 4), p. 20-26.) Zie over Boutens en Noorthey: De Clerck, Uit het leven van P.C. Boutens (noot 4), p. 44-63; aanvullend hierop: Harry G.M. Prick, ‘“Oude diepverzonken dagen” P.C. Boutens, Lodewijk van Deyssel en A.C. Moennoz in april 1900 te Voorschoten’, in Maatstaf 36 (1988) 3, p. 2-16. In april 1998 hebben de dochters van E.E. Menten een aantal bundels met opdrachten en manuscripten van Boutens uit het bezit van hun vader geschonken aan het Letterkundig Museum. In deze collectie bevinden zich ook enkele bundels die, blijkens de opdrachten, eerst aan Anton baron van Herzeele hebben toebehoord. Ik noem hier alleen de bundels waarbij handschriften van Boutens zijn gevoegd: Verzen (1898) met een handschrift van het gedicht ‘Laatste zomerdag’; Verzamelde sonnetten (1907) met een ingeplakt handschrift van Boutens' sonnet ‘Minnen is beter dan bemind te worden’; Platoons Phaidros (1909) met een ingeplakt handschrift met enkele door Boutens vertaalde fragmenten van Plato en Sappho; de Beatrijs-uitgave van de Vereeniging Joan Blaeu uit 1921 met een brief van Boutens aan E.E. Menten, gedateerd 26 oktober 1921; Verzen (tweede druk 1914; nr. 4 van de 12 ex. op Hollandsch papier) met een ingeplakt handschrift van het gedicht ‘Afscheid’; Praeludiën (tweede druk 1911; nr. 2 van de 50 ex. op Hollandsch papier, gebonden in perkament) met een ingeplakte briefkaart van Boutens aan Anton van Herzeele, verstuurd vanuit Heidelberg op 18 april 1906; op deze briefkaart heeft Boutens het gedicht ‘Heidelberg’ geschreven. Bij de brief aan Kakebeeke van 3 juni 1906 (br. 7) stuurde Boutens eveneens een afschrift van dit gedicht. Kunstenaarslevens. De briefwisseling van Albert Verwey met Alphons Diepenbrock, Herman Gorter, R.N. Roland Holst, Henriette van der Schalk en J.Th. Toorop (ed. Mea Nijland-Verwey), Assen 1959, p. 201. Zie De Clerck, Uit het leven van P.C. Boutens (noot 4), p. 73-74. Letterkundig Museum, Den Haag, collectie-P.C. Boutens, sign. B.786 B.I. Deze brief dateert waarschijnlijk uit 1910. Landheer, Inventaris [...] (noot 1), map VIII, p. 103. Zie Karel de Clerck, ‘Walcheren weerspiegeld in Boutens' poëzie’, in De Nieuwe Taalgids 56 (1963) 2, p. 91-99; A.L. Sötemann, ‘Domburgsch uitzicht van P.C. Boutens. Analyse en interpretatie van een “gebroken” symbolisch gedicht’, in Over poetica en poëzie (ed. W.J. van den AkkerlG.J. Dorleijn), Groningen 1985, p. 217-228; Marco Goud, ‘“Mijn blond-omduind Zeeuwsch eiland”. P.C. Boutens en Zeeland’ (noot 2). Boutens schreef dit gedicht op de achterkant van een gedrukte kaart met de volgende tekst: ‘De Firma Joh. Enschedé en Zonen betuigt U bij deze haren oprechten dank voor het bewijs van belangstelling dat zij van U mocht ontvangen ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan van haar bedrijf op 21 Juni j.l., en veroorlooft zich U het bijgaande daarop betrekking hebbende aan te bieden. I Haarlem, Juli 1903.’ Bij deze gelegenheid verscheen de Catalogus van voorwerpen betrekking hebbende op de geschiedenis van het bedrijf der firma Joh. Enschedé en Zonen en van voortbrengselen van de verschillende takken harer werkzaamheid. Tentoongesteld ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan van het bedrijf der firma op 21 Juni 1903, Haarlem 1903. Het gedicht is niet ondertekend door Boutens, maar wel in zijn handschrift geschreven. Boven het gedicht heeft Kakebeeke in potlood ‘Aug. 1903’ geschreven. Het gedicht werd voor het eerst
Jaarboek Letterkundig Museum 7
19
20
21 22
23 24
25 26
27
28
onder de titel ‘Veere’ gepubliceerd in De Gids 67 (1903) 12 (december), p. 519. Het werd opgenomen als sonnet L (Veere) in de bundel Verzamelde sonnetten (1907). In de gepubliceerde versies van het sonnet staat telkens ‘Veere’. (Zie P.C. Boutens, Verzamelde lyriek ([ed. J.B.W. Polak en P. van Eeten]), Amsterdam 1968, dl. 1, p. 334.) Het gedicht is niet ondertekend door Boutens, maar wel in zijn handschrift geschreven. Het werd voor het eerst gepubliceerd in De Gids 67 (1903) 12 (december), p. 520, met de opdracht ‘Voor J.D.’ [=Johan Drabbe] en is daar gedateerd: ‘Domburg, 23 Aug. 1903’. Later werd het opgenomen als sonnet LVI in de bundel Verzamelde sonnetten (1907). (Verzamelde lyriek, dl. 1, p. 340; vgl. ‘“Mijn blond-omduind Zeeuwsch eiland”. P.C. Boutens en Zeeland’ (noot 2), p. 2.) Blijkens onder meer een briefkaart aan Albert Verwey van 4 oktober 1904 woonde Boutens eerder aan het adres Noordeinde 105a te Den Haag. (Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Verwey-archief, map Boutens, sign. AV XXV 107). Op Westeinde 9a huurde Boutens kamers van Johan Klaus. De naam van de toren van de Abdij in Middelburg. Boutens' kamer in Den Haag was gelegen in de nabijheid van de Grote of St. Jacobskerk. Jan Salberg was een jeugdvriend van Boutens, met wie hij in Zeeland dikwijls ging zeilen. Salberg was een neef van J.M. Kakebeeke. In de periode 1901-1904 studeerde Salberg evenals Kakebeeke aan de Polytechnische School te Delft en hij was, blijkens de Delftsche Studenten-Almanak uit die jaren, lid van het Delftsch Studentencorps. (Jo Landheer, Inventaris [...] (noot 1), map III, p. 163.) De Bodega was niet ver van het Westeinde gelegen op de driesprong van Papestraat, Hoogstraat en Noordeinde. Albert Verwey was na onenigheid met Lodewijk van Deyssel uit de redactie gegaan van De XXe Eeuw en zou in 1905 starten met De Beweging. Boutens schreef op 16 oktober 1904 aan Van Deyssel: ‘Uwe oneenigheid met Verwey behoort tot de droeve feiten, die weer een vermeerdering der Tijdschriften noodwendig maken.’ (De Clerck, Uit het leven van P.C. Boutens (noot 4), p. 68; zie voorts De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey (3): april 1898. januari 1905 (ed. Harry G.M. Prick), 's-Gravenhage 1986.) Kakebeeke deelde Jo Landheer mee dat de ‘Roman en gedichtjes die B. door J.K. wou laten schrijven’ ongeschreven bleven. (Inventaris [...] (noot 1), map III, p. 6.) In het Adresboek van Middelburg uit de periode 1900-1915 heb ik geen vermeldingen gevonden van gelegenheden genaamd Hesselink of Gernler; wel als namen van knechten en werklui. Volgens mevr. J. Adriaanse-de Klerk heeft er echter wél een café Gernler bestaan in Middelburg. Wat Hesselink betreft, heeft Boutens zich mogelijk in de schrijfwijze van de naam vergist; in Middelburg bestond het café-restaurant ‘De Zon’ van F. Hessling, gelegen aan de Lange Delft H 3. (Adresboek van Middelburg voor 1900, p. 59.) Kakebeeke deelde Jo Landheer mee dat dit slechts een vluchtige reiskennis van Boutens was. (Inventaris [...] (noot 1), map III, p. 6.) Wellicht doelde Boutens op de Oostenrijkse Mathilde Sölly. In de Zeeuwse Bibliotheek bevindt zich een portret van haar met de volgende opdracht: ‘Herrn Dr. Boutens I zur freundlichen Erinnerung! I Meran 713 1905 I Baronin Mathilde Sölly’. (Zie De P.C. Boutens-collectie van de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg (ed. R.M. Rijkse), Amsterdam 1997, p. 141.) Le crime et le châtiment. Traduit du russe par Victor Derély, Librairie Plon, Paris, 1884; L'idiot, te
29 30
31
32 33
Traduit du russe par Victor Derély, et précédé par le V E. Melchior de Vogüé, Librairie Plon, Paris, [1887], troisième édition; Le joueur et Les nuits blanches, Traduit du russe par E. Halpérine, Librairie Plon, Paris, [1887]; Krotkaïa, Traduit du russe par E. Halpérine, Librairie Plon, Paris, [1886]; Les frères Karamazov, Traduit et adapté par E. Halpérine-Kaminsky et Ch. Morice, Librairie Plon, Paris, [1888]. Boutens' exemplaren van de eerste twee genoemde titels zijn bewaard gebleven en bevinden zich in particulier bezit. ‘De tijden veranderen en wij met hen’. De oorsprong van deze Latijnse spreuk staat niet vast; zij wordt wel toegeschreven aan keizer Lotharius. Wat Kakebeeke in Dresden gedaan heeft, is niet precies bekend. Zijn dochter W.M. L'Honoré Naber-Kakebeeke deelde mij mee in een brief van 28 mei 1998: ‘Hij heeft niet in Dresden gewerkt, maar ging een paar maanden per fiets en trein naar Duitsland om alles te bekijken, gebouwen, musea enz. Toevallig vond ik dat in een aantekening, want hij heeft alles opgeruimd.’ Boutens vertrok eind maart 1904 naar het Zuid-Tiroolse stadje Meran voor een rustkuur in de bergen. Hij verbleef daar tot eind juni in Pension Lichtenegg. (Zie De Clerck, Uit het leven van P.C. Boutens (noot 4), p. 65). Hij schreef naar aanleiding van dit verblijf het gedicht ‘Morgen in Meran’, dat verscheen in De Gids 68 (1904) 12 (december), p. 421 en werd gebundeld in Stemmen (1907). (Verzamelde lyriek, dl. 1, p. 253.) Deze persoon heb ik vooralsnog niet kunnen achterhalen. In de Königliche Gemäldegalerie te Dresden hingen ‘Die Madonna mit der Familie des Bürgermeisters Meyer’ van Hans Holbein (1497-1543) en de Sixtijnse Madonna van de Italiaanse schilder Rafaël (1483-1520).
Jaarboek Letterkundig Museum 7
34 Of dit uitstapje is doorgegaan, is mij niet bekend. In 1910 maakte Boutens een reis naar Berlijn en Weimar. Hij schreef naar aanleiding van die reis de gedichten ‘Rosengarten’ en ‘Inslapen in Weimar’, beide gepubliceerd in december 1910 in De Gids 74 (1910) 12 (december), resp. p. 377 en p. 378. Deze gedichten werden opgenomen in de bundel Carmina (1912). (Verzamelde lyriek, dl. 1, p. 455-457; zie voorts Harry G.M. Prick, ‘Inslapen in Weimar’, in Maatstaf 28 (1980) 10, p. 70-78.) 35 Dit gedicht werd voor het eerst gepubliceerd in De Beweging 1 (1905) 2 (februari), p. 228-230, met de vermelding ‘18 Nov. 1904’. Boutens nam het op in de bundel Stemmen (1907). Ten opzichte van de gepubliceerde versie vertoont dit handschrift tal van afwijkingen. (Verzamelde lyriek, dl. 1, p. 208-210.) 36 Homeros, Odyssee, 1, 267. (Zie P.C. Boutens, Verzamelde werken, dl. 6, Haarlem/'s-Gravenhage 1951, p. 12.) 37 De schilder Jan Toorop (1858-1928) werkte en woonde vanaf 1898 vrijwel elke zomer in Domburg. Toorop portretteerde Boutens meer dan eens en Boutens schreef op zijn beurt een aantal gedichten bij werken van Toorop, waaronder ‘Regenboog’ (zie br. 9). (Vgl. mijn artikel ‘“Mijn blond-omduind Zeeuwsch eiland”. P.C. Boutens en Zeeland’ (noot 2.)) 38 De broer van Jan Salberg, en een neef van J.M. Kakebeeke. Ik heb over deze persoon geen nadere gegevens gevonden. 39 Jan Salberg studeerde scheeps- en werktuigbouwkunde. 40 Jhr. Constant Willem Feith was leerling op Noorthey van 15 september 1898 tot 19 juli 1904. Wellicht heeft hij na Boutens' vertrek in 1904 van Noorthey nog privélessen van Boutens gehad. (Gedenkboek Noorthey 1820-1920, Haarlem 1920, nr. 393.) 41 De gepensioneerde generaal Johan Drabbe (1839-1916) woonde in Domburg en was de vader van de schilderes Mies Elout-Drabbe. Hij was een goede vriend van Toorop en schreef enkele aan Toorop opgedragen gedichten. Ook aan Boutens droeg Drabbe een gedicht op, namelijk het in 1908 geschreven gedicht 'Herleving'. Het in De Gids 67 (1903) 12 (december), p. 520 gepubliceerde sonnet ‘Zondagmorgen aan zee’ had Boutens aan Drabbe opgedragen; later werd dit - met weglating van de opdracht - opgenomen als sonnet LVI in Verzamelde sonnetten (1907). (Verzamelde lyriek, dl. 1, p. 340; vgl. ‘“Mijn blond-omduind Zeeuwsch eiland”. P.C. Boutens en Zeeland’ (noot 2), p. 2.) 42 De zangpedagoog Eduard Bellwidt, gestorven in 1924. Nadere gegevens heb ik niet achterhaald. (Vgl. noot 44). 43 Anton van Rooy (1870-1932) was operazanger en studeerde in Frankfort. Hij debuteerde te Bayreuth in de rol van Wotan. Jarenlang heeft Van Rooy tot de meest gevierde Wagner-vertolkers behoord. 44 De sopraan Emma Bellwidt (1879-1937) studeerde zang bij onder anderen de pedagoog Eduard Bellwidt, met wie zij later getrouwd is. (K.J. Kutsch/Leo Riemens, Großes Sängerlexikon. Ergänzungsband, Bern [1991], kolom 65.) 45 De bundel Verzamelde sonnetten verscheen pas in 1907 en bevatte geen door Toorop gemaakt portret. De bundel werd gedrukt bij Eduard Verbeke te Brugge in een oplage van 60 exemplaren. In de bundel Stemmen (1907) zou wél een reproductie van een door Toorop in 1905 getekend portret van Boutens worden afgebeeld. 46 In april 1905 was de privé-uitgave van Boutens' vertaling Platoons Phaidoon gedrukt door de firma J. Hoekstra & Co te Den Haag in een oplage van 50 exemplaren. 47 Boutens' vertaling ‘De zalige jonkvrouw’ van Dante Gabriel Rossetti's gedicht ‘The blessed damozel’ verscheen in De Gids 69 (1905) 12 (december), p. 430-434. (Zie Boutens, Verzamelde Iyriek, dl. 1, p. 500-504.) Boutens vertaalde nog vier andere gedichten van Rossetti en bundelde deze in 1906 in zijn uitgave Vijf gedichten van Dante Gabriël Rossetti, gedrukt door Eduard Verbeke te Brugge in een oplage van 32 exemplaren. Deze vertalingen werden opgenomen in de bundel Carmina (1912). (Zie ook Mathijs Smit, ‘“Schoonheid als een absolute macht...”. Dante Gabriël Rossetti in Nederland’, in Literatuur 15 (1998) 2, p. 75-83.) 48 In januari 1909 werd de privé-uitgave van Boutens' vertaling Platoons Phaidros gedrukt door Eduard Verbeke te Brugge in een oplage van 60 exemplaren. 49 Waarschijnlijk bezocht Kakebeeke meelfabrieken in Duitsland om zo kennis op te doen voor de Middelburgse Stoommeelfabriek. 50 Geschreven op briefpapier van de Nieuwe of Litteraire Societeit 's-Gravenhage. 51 Jan Salberg. 52 Over deze persoon heb ik vooralsnog geen nadere gegevens gevonden. 53 In De Gids 69 (1905) 12 (december), p. 421-434 zouden de gedichten ‘Goede dood’, ‘October’, ‘solus in aedibus amoris’, ‘Geluks boodschap’ (Sonnet LVIII), ‘Mijn kind, ik ben niet rijk’ en ‘De zalige jonkvrouw’ van Boutens worden opgenomen. 54 Welke ‘lollige verzen’ Boutens hier precies bedoelt, is mij niet bekend. Wellicht het ‘Lof-, eereof heldendicht tot de gelegenheid van de doorluchte benoeming des welachtbaren heeren Hendrik Willem Bosch, geboortig uit 's-Hertogenbosch, tot oppermachtig directeur en
Jaarboek Letterkundig Museum 7
55 56
57
58
59 60
61
62
63
gezagvoerder der Nutsspaarbank ter stede van 's-Gravenhage, geschied den dertienden van Bloeimaand in het jaar O.H. MDCCCCV.’ Het auteurschap van dit gelegenheidsgedicht, een soort parodie op de Odyssee, staat niet vast, maar volgens een brief van J.F.H. Bosch aan mevr. C.C.V. van Lier-Schmidt Ernsthausen van 24 januari 1964 heeft Boutens dit gedicht gemaakt voor zijn ‘borrelclubvriend’ Hendrik Willem Bosch ter gelegenheid van zijn benoeming tot directeur van de Nutsspaarbank te Den Haag in 1905. (Vrije Universiteit, Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden), Amsterdam, Boutensdocumentatie van mevr. C.C.V. van Lier-Schmidt Ernsthausen, inv.nrs. 2145 en 2189.) Pinksteren viel in 1906 op zondag 3 juni. Met Kakebeeke sprak Boutens herhaaldelijk over ‘Narcissus’, maar deze heeft het gedicht nooit onder ogen gehad en vermoedde dat het onvoltooid is gebleven; eerder schreef Boutens in brieven van 28 november 1904 en 10 november 1905 aan Lodewijk van Deyssel over ‘Narcissus’. Volgens A. van Herzeele is ‘Zoo heeft Aprils goudenste bloem verteld’ een fragment van dit gedicht. (Jo Landheer, Inventaris [...] (noot 1), (map 111, p. 16); resp. W. Blok, P.C. Boutens en de nalatenschap van Andries de Hoghe, Amsterdam 1983, p. 139.) Er is een proefvel overgeleverd van een gedicht van Boutens met de titel ‘Opdracht van “Narcissus”’. Dit gedicht is opgenomen onder de titel ‘Opdracht’ in de bundel Stemmen (1907). (Zie S.A.J. van Faassen, ‘“Een zeker amateurisme”. P.C. Boutens als boekverzorger’, in Ik heb iets bijna schoons aanschouwd (noot 4), p. 126-149, i.h.b. p. 134.) In een brief aan mevr. A. Willemse-Bijlsma van 7 april 1907 (in Letterkundig Museum) schrijft Boutens hierover: ‘De “Opdracht” is oorspronkelijk bedoeld voor “Narcissus”, maar heeft met dat gedicht zelf niets meer uit te staan dan met de overige verzen die in dien zelfden tijd ontstonden. Zoo gaat het nu vooraf aan den bundel “Stemmen”, waarin N[arcissus] misschien opgenomen wordt.’ Jhr.mr.dr. J.R. Clifford Kocq van Breugel (1882-1957) woonde in die tijd ook in het huis aan Westeinde 31. Hij werd een van Boutens' belangrijkste mecenassen. Boutens was later vaak te gast op Van Breugels landgoed ‘Bornia’ te Driebergen. (Zie De Clerck, Uit het leven van P.C. Boutens (noot 4), p. 71-72.) Wie deze persoon was, is mij onbekend. Misschien was het de Duitse kunsthistoricus Felix Oswald Heinrich Graefe (1877-1952), met wie Boutens in de periode 1907-1910 contact had. Graefe woonde in 1910 in Weimar, maar promoveerde in 1908 in Heidelberg. (Zie Blok, P.C. Boutens en de nalatenschap van Andries de Hoghe (noot 56), p. 148.) Een andere mogelijkheid is de Duitse kunsthistoricus Edwin Redslob (1884-1973). Deze stuurde samen met zijn vriend Graefe een in de collectie van het Letterkundig Museum bewaarde prentbriefkaart aan Boutens op 21 december 1907 vanuit Heidelberg. Redslob studeerde kunsten literatuurwetenschap in Heidelberg en promoveerde aldaar in 1906 op de dissertatie Die fränkischen Epitaphien im 14. und 15. Jahrhundert. Mr. A.A. de Veer te Middelburg was advocaat en procureur, plaatsvervangend kantonrechter en directeur van de Zeeuwsche Hypotheekbank. (Adresboek van Middelburg voor 1906, p. 150.) Op 2 en 3 juni werden er internationale worstelwedstrijden gehouden in de Dierentuin in Den Haag. De uitslag van een van de wedstrijden op 3 juni luidde: ‘Dirk van den Berg legt Brenno in 13 minuten’. (Het Vaderland 5 juni 1906 (Ocht.).) Van dit gedicht bestaat nog een vroeger manuscript. In de nalatenschap van E.E. Menten, oud-leerling van Boutens van Noorthey, bevond zich een exemplaar van de tweede druk van Boutens' Praeludiën (1911) met daarin geplakt een briefkaart van Boutens aan Anton van Herzeele, op 19 april 1906 verstuurd vanuit Heidelberg. Op deze briefkaart heeft Boutens dit gedicht met daaronder ‘Heidelberg, alte Brücke, 18 April 1906’ geschreven. Inmiddels bevindt de bundel met de briefkaart zich in de collectie van het Letterkundig Museum, dankzij een schenking van de erven-Menten. ‘Heidelberg’ verscheen in De Gids 70 (1906) 10 (oktober), p. 38. De twee handschriften vertonen ten opzichte van de Gids-publicatie enige varianten, waarvan ik hier alleen de woordvarianten vermeld. Op de briefkaart aan Van Herzeele staat in regel 4 ‘smartverzacht’ in plaats van ‘smartontroerd’; in regel 5 staat op de briefkaart aan Van Herzeele ‘Mijn venstren openen op onverwacht [...]’ in plaats van ‘Mijn venstren open op het onverwacht [...]’ in de brief aan Kakebeeke, terwijl in de Gids-publicatie in regel 5 ‘oopnen’ staat. Boutens nam dit gedicht op in de bundel Stemmen (1907) in de afdeling ‘In den vreemde’. (Verzamelde lyriek, dl. 1, p. 255.) In de drukproef stond onderaan het gedicht nog de vermelding ‘april 1906’, maar Boutens heeft dit geschrapt. (Vrije Universiteit Amsterdam, Historisch Documentatiecentrum van het Nederlands Protestantisme (1800-heden), Boutensdocumentatie van mevrouw C.C.V. van Lier-Schmidt Ernsthausen, inv. nr. 2272.) Bedoeld is de Leidse uitgever H.E. Stenfert Kroese (1879-1950). Deze was een gemeenschappelijke vriend van Boutens en Kakebeeke. (Jo Landheer, Inventaris [...] (noot 1), map III, p. 17.) Het betreft een vertaling van een maalliedje dat Thales van Milete (een der Zeven Wijzen) door zijn waardin bij de molen hoorde zingen in Eresos op Lesbos (Plutarchus, Septem Sapientium Convivium, 14, 157D). Pittacos was eveneens een der Zeven Wijzen en wetgever van Mytilene.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
64 65
66 67 68 69 70
71 72 73
74 75
76 77
78 79 80 81
82
83
84
(Vgl. G.J.M. Bartelink, ‘Werkliedjes uit de Oudheid’, in Hermeneus 35 (1963-1964) 2, p. 35-39, i.h.b. p. 38; met dank aan dr. A.M.M. Dekker te Utrecht die zo vriendelijk was mij deze gegevens te verschaffen.) Tentoonstelling van schilderijen en teekeningen van Jan Toorop, Kunsthandel Kruger en Cie, 's-Gravenhage [1907]. Het gedicht ‘“Regenboog”. Aan J.Th. Toorop, na het zien van zijn krijtteekening van dien naam’ werd opgenomen in Boutens' bundel Stemmen (1907). (Verzamelde Iyriek, dl. 1, p. 277; zie voorts ‘“Mijn blond-omduind Zeeuwsch eiland”. P.C. Boutens en Zeeland’ (noot 2), p. 3-5.) Anton van Herzeele (1882-1960). Verzamelde sonnetten werd in maart 1907 gedrukt door Eduard Verbeke te Brugge in een oplage van 60 exemplaren. Vijf gedichten van Dante Gabriël Rossetti werd in 1906 gedrukt door Eduard Verbeke te Brugge in een oplage van 32 exemplaren op Japansch papier. Kakebeeke zond Boutens af en toe een partij oesters vanuit Zeeland. ‘De gast’ verscheen in april 1907 in De Gids 71 (1907) 4 (april), p. 11-17. Het werd opgenomen in de bundel Stemmen (1907). (Verzamelde lyriek, dl. 1, p. 230-235.) Boutens schreef in een brief van 7 april 1907 aan mevr. A. Willemse-Bijlsma: ‘Het vers de “Gast” is niets dan een verbeelding, hoe een jong zanger die met zijn lied de wereld is doorgetrokken aan de grenzen van die wereld een broederschap vindt in wie hij medezangers herkent, met wie hij vraagt te blijven tot zijn dood, d.i. voor hem zijn opgaan voorgoed naar de Schoonheid. Het is een visionair, doch zeer eenvoudig vers.’ (Letterkundig Museum, Den Haag, collectie-Boutens, sign. B.786 B.l.) Boutens' gedicht ‘Aan zee’ stond in april 1907 in De Gids 71 (1907) 4 (april), p. 8-9. Het werd opgenomen in Stemmen (1907). (Verzamelde lyriek, dl. 1, p. 241-242.) De Oranjezon was een uitspanning op Walcheren, dichtbij zee tussen Domburg en Vrouwenpolder. (Jo Landheer, Inventaris [...] (noot 1), map III, p. 19.) De ‘Strofen, Geschreven na een wandeling naar den waterval van den Sinichbach’ werden voor het eerst gepubliceerd in De Gids 71 (1907) 11 (november), p. 249-259. In een noot hierbij stond: ‘De Sinichbach valt in de Etsch ten Z.O. van Meran. De val bevindt zich nabij het kasteel Fragsburg.’ De ‘strofen [...]’ werden opgenomen in de bundel Stemmen (1907). (Verzamelde lyriek, dl. 1, 257-270.) In De Gids 71 (1907) 12 (december), p. 402-412 zouden enkele van Boutens' ‘Vergeten liedjes’ worden gepubliceerd. (Verzamelde lyriek, dl. 1, p. 361, 365, 368-371, 373-374, 400 en 409.) ‘Lorenzo de Medici’ vormde het thema van het twaalfde lustrum van het Delftsch Studenten Corps in 1908. Boutens heeft voor dat lustrum drie teksten geschreven: Spel van Platoon's leven, Tafereelen uit het leven van Lorenzo de' Medici en ‘Welkomstlied aan Lorenzo’, dat gezongen werd aan het slot van de maskerade. In januari 1909 werd de privé-uitgave van Boutens' vertaling Platoons Phaidros gedrukt door Eduard Verbeke te Brugge in een oplage van 60 exemplaren. Dit plan is niet doorgegaan. In 1908 verscheen de eerste druk van Beatrijs wel bij de uitgever C.A.J. van Dishoeck te Bussum, maar met een tekening van Rie Cramer (1887-1977). Herman Teirlinck (1879-1967) was een Vlaamse schrijver en illustrator..Op 15 december 1907 deed Teirlinck Van Dishoeck een gedetailleerd voorstel voor de uitvoering van Beatrijs, hij stelde onder meer voor om bij elke bladzijde een tekening te plaatsen. In een brief van 13 januari 1908 schreef Van Dishoeck aan Teirlinck: ‘Beter ware het, zooals ge zelf voorstelde, dat gij schreeft en eens van gedachten wisselt met Boutens.’ Waarom Teirlincks plan uiteindelijk niet doorging, is niet bekend. (Zie Marloes van Buuren en Marije de Jong, C.A.J. van Dishoeck, mercator en mecenas. De geschiedenis van uitgeverij Van Dishoeck, 1898-1931, Amsterdam 1985 (ongepubliceerde doctoraalscriptie), p. 217.) Met afbeelding van ‘Duisburg-Rathausbogen’. In maart 1909 verschenen ‘Tien liedjes’ in De Gids 73 (1909) 3 (maart), p. 440-458. (Verzamelde lyriek, dl. 1, p. 352, 357, 363, 381, 392-397 en 403-404.) Met afbeelding van ‘Gezicht op de Graanbeurs en den Abdijtoren van af den Dam Middelburg’. Twice-told tales van de Amerikaanse schrijver Nathaniel Hawthorne (1804-1864) verscheen voor het eerst in 1837. De door Boutens genoemde uitgave verscheen in 1873 bij Frederick Warne te London als 17de deel in de reeks Chandos Classics. In 1893 was deze uitgave voor de vierde maal herdukt. Wellicht doelde Boutens op zijn gedichten ‘september-dag op Walcheren’ en ‘In de manteling bij Domburg’, verschenen in respectievelijk De Gids 73 (1909) 12 (december), p. 422 en De Gids 74 (1910) 12 (december), p. 375-376. Ze werden beide opgenomen in de bundel Carmina (1912). (Verzamelde lyriek, dl. 1, p. 424-425.) Vergeten liedjes (1909) en Een Florentijnsch treurspel (1909), Boutens' vertaling van Oscar Wilde's A Florentine tragedy. Beide werden gedrukt door Eduard Verbeke te Brugge, oplage respectievelijk 60 en 50 exemplaren. (Zie over Boutens en Wilde: Marco Goud, ‘“Zoo vindt elk zijn gading”. P.C. Boutens, Robert Ross en Oscar Wilde’, in De Parelduiker 3 (1998) 1, p. 61-70.) In het voorjaar van 1910 was Boutens van Westeinde 31 naar Westeinde 19 verhuisd.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
85 Waarschijnlijk de naam van een hond. 86 In 1912 bezorgde Boutens De heilige tocht van Arij Prins (1860-1922). Het boek werd gedrukt door Eduard Verbeke te Brugge in een oplage van 72 exemplaren. (Zie ook het nawoord van Harry G.M. Prick bij de fotografische herdruk van Boutens' uitgave van De heilige tocht, Amsterdam 1976, p. 183-196.) 87 De bundel Carmina verscheen in 1912 bij P.N. van Kampen en Zoon te Amsterdam. Het eerste gedeelte van Boutens' vertaling ‘Prometheus geboeid, naar het Grieksch van Aischylos’ stond in De Gids 76 (1912) 2 (februari), p. 201-223, het slotdeel in 3 (maart), p. 488-508. 88 ‘Drie liederen van Isoude’ stonden in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 22 (1912), dl. 43, p. 73-78. (Verzamelde lyriek, dl. 1, p. 611-613.) 89 Jens Peter Jacobsen (1847-1885), Deens schrijver en dichter. Zijn roman Niels Lyhne verscheen in 1880 voor het eerst. De vertalingen waarop Boutens doelt, zijn: Niels Lyhne, Übersetzt von Anka Mann[-Matthiesen], Insel-Verlag, Leipzig, [1911]; Sechs Novellen, Autorisierte Übersetzung aus dem Dänischen von M. von Borch, Reclam, Leipzig, [1891] (Universal-Bibliothek nr. 2880).
In de roman Niels Lyhne zijn enige homo-erotisch getinte passages te vinden. Mogelijk raadde Boutens daarom Kakebeeke aan dit boek te lezen. Een van die fragmenten luidt, in de Nederlandse vertaling van N. Boelen-Ranneft, als volgt: ‘Zou er onder alle gevoelsverhoudingen van het leven wel iets zijn, dat teederder, edeler en inniger is, dan de hartstochtelijke en toch zoo volkomen timiede verliefdheid van den eenen jongen op den anderen? Zoo'n liefde, die nooit spreekt, zich nooit durft uiten in een liefkoozing, een blik of een woord, zoo'n liefde met open oogen, die bitter verdriet heeft over elk gebrek of fout bij dengeen, die bemind wordt, en die zoowel verlangen en bewondering en zelfvergetelheid is als trots, ootmoed en rustig ademend geluk.’ (Niels Lyhne, Uit het Deensch vertaald door N. Boelen-Ranneft, Amsterdam [1944], p. 50). Jacobsen werd destijds ook door andere homoseksuele schrijvers bewonderd. (Zie Marita Keison-Lauritz, Die Geschichte der eigenen Geschichte. Literatur und Literaturkritik in den Anfängen der Schwulenbewegung am Beispiel des Jahrbuchs für sexuelle Zwischenstufen und der Zeitschrift Der Eigene, Berlin 1997, p. 304.) 90 Boutens' gedicht ‘Amor vindex 1 Aan Bernard Zweers’ verscheen voor het eerst in Groot Nederland 9 (1911) 7 (juli), p. 1-11. Het werd - zonder de opdracht aan Zweers - opgenomen in de bundel Carmina (1912). (Verzamelde lyriek, dl. I, p. 460-464.) De componist Bernard Zweers (1854-1924) zette later onder meer de volgende gedichten van Boutens op muziek: ‘Aan de schoonheid’, ‘Laat mij nimmermeer’, ‘Een oud lied’, ‘Leeuwerik’, ‘Invocatio amoris’, ‘Maanlicht’, ‘Kind der aarde’, ‘Zonnekus’, ‘Avond-licht’ en ‘Rozen’. 91 Romain Rolland, Vie de Michel-Ange (1911) was verschenen bij Librairie Hachette et Cie te
92
93 94 95
96
97
Parijs in de reeks Vies des Hommes Illustres. In de ‘Zes-en-twintigste Strofe’ in Boutens' Strofen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe (1919) wordt verwezen naar de schilder en dichter Michelangelo. (Verzamelde lyriek, dl. II, p. 1072; en vgl. W. Blok, P.C. Boutens en de nalatenschap van Andries de Hoghe (noot 56), p. 348.) Bedoeld is Hendrikus Elias Roodenburg (1895-1987). In 1912 verschenen 13 exemplaren van Carmina op Hollandsch papier, waaraan was toegevoegd een op Japansch papier gedrukt portret geëtst door H.E. Roodenburg naar een potloodtekening van J.Th. Toorop uit 1908. (Zie voor een afbeelding van de ets: Marie-Cornélie Roodenburg en Frederieke Trouw, H.E. Roodenburg (1895-1987). Topografisch etser, Nijmegen 1997, p. 83.) Roodenburg werd in de jaren 1909-1910 opgeleid tot etsdrukker bij de drukkerij Mouton & Co te Den Haag, daarna was hij tot 1914 leerling van Philip Zilcken. Het contact tussen Boutens en Roodenburg verliep vermoedelijk via Zilcken of Mouton & Co, waar enkele van Boutens' bundels waren gedrukt. Ook later bleef Boutens nog contact houden met Roodenburg. In een brief van 17 mei 1914 schreef Boutens aan Arij Prins: ‘Wat de etsen van Roodenburg aangaat: zend je de portefeuille eens terug? Dan kan ik eerst deze gedane zaken met hem regelen wanneer hij hier komt.’ (Letterkundig Museum, Den Haag, collectie-Boutens, sign. B.786 B.I.) J.M. Kakebeeke woonde toen aan de Nieuwlandsche weg U 10a. (Adresboek van Middelburg voor 1914, p. 89.) Ik heb niet kunnen achterhalen wie dit was. De tentoonstelling van Toorop bij Kunstzaal Kleykamp in Den Haag werd op 5 februari 1914 geopend. De acteur Willem Royaards (1867-1929) droeg bij die gelegenheid verzen voor van de dichteres-schilderes Miek Janssen (1890-1953), een vriendin van Toorop. (Zie A.H. Huussen jr., ‘Jan Toorop en de dichteres-schilderes Miek Janssen’, in Juffrouw Ida 12 (1986) I, p. 1-39, i.h.b. p. 10-11.) In 1914 woonde Boutens met onder meer jhr.mr. J. Lunsingh Wichers (1875-1937) in hetzelfde pand aan het adres Westeinde 19 te Den Haag. Daarvoor was Wichers ook al woonachtig op Westeinde 31. (Adresboek voor 's-Gravenhage en Scheveningen (1913-1914), p. 356.) Op 2 februari 1915 trouwde Kakebeeke met de in 1891 te Zierikzee geboren Wendilia Elisabeth Kronenberg.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
98 De tweede druk van Boutens' bundel Verzen verscheen in 1914 bij P.N. van Kampen & Zoon te Amsterdam. De eerste druk was in 1898 verschenen bij Maison Blok te Den Haag. 99 De privé-uitgave van Boutens' vertaling van Aischylos' Prometheus geboeid werd in 1914 gedrukt in zeventig exemplaren bij Joh. Enschedé & Zonen te Haarlem. 100 Dit is zeer waarschijnlijk Anton baron van Herzeele. Albert Plasschaert noemde in een artikel over het culturele leven in Domburg ‘Boutens, den dichter, met den onafscheidelijken van Herzeele’. (Zie Fransisca van Vloten, ‘Dromen van weleer. Kunstenaars in Domburg 1898-1928’, in Reünie op 't duin. Mondriaan en tijdgenoten in Zeeland (ed. Ineke Spaander/Paul van der Velde), Zwolle-Middelburg 1994, p. 11-71, citaat op p. 58.) 101 Het Schuttershof was een hotel in Domburg dat aanvankelijk een herberg voor dagverblijven was geweest. Het was minder sjiek dan het Badhotel. 102 J.C. Verseput was hotelhouder van het Grand Hotel aan de Lange Delft 1 33 te Middelburg. (Adresboek van Middelburg voor 1908, p. 188.) 103 In 1916 was Boutens verhuisd naar de Laan Copes van Cattenburgh 49 te Den Haag. 104 Boutens vierde op 20 februari 1930 zijn zestigste verjaardag. Er werd een eremaaltijd georganiseerd in De Witte Brug te Den Haag. 105 Boutens maakte in de maanden mei en juni van 1930 een reis naar Italië. 106 Diel, roepnaam van Wendilia, de vrouw van Kakebeeke. (Med. mevr. W.M. L'Honoré Naber-Kakebeeke, Bilthoven.) 107 De prentbriefkaart bevat een afbeelding met het onderschrift ‘Padova - Basilica di S. Antonio vista dai Bastioni’ en een stempel van ‘Grand Hôtel de Londres et Beau Rivage Venise’. In dat hotel logeerde Boutens in Venetië.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
59
Paul van Capelleveen P.C. Boutens en de band van Praeludiën (Een bibliografische voetnoot) Over het leven van P.C. Boutens weten we heel weinig, over zijn boeken weten we nog minder. De uiterlijke verzorging van zijn dichtbundels heeft hem altijd na aan het hart gelegen, maar niet zo na dat zijn mond ervan overliep. Wie zijn dichtbundels vormgaven en wie verantwoordelijk waren voor ‘de keuze van het lettertype, de 1 zetwijze, het formaat, de opmaak van de pagina, de papiersoort en de bindwijze’ is doorgaans in nevelen gehuld. Nu komen de typografische bemoeienissen van 2 Boutens zelf - in de befaamde woorden van Stols - ‘een zeker amateurisme’ niet te boven, toch kan het interessant zijn hierover meer te weten. Tenslotte maakte de Nederlandse typografie juist in de jaren van Boutens' publicaties een revolutionaire ontwikkeling door met prestaties van internationaal formaat. Maar uitgeversarchieven excelleren in onvolledigheid en de kans dat onbekende verzamelingen brieven of contracten bevatten die verduidelijken hoe de boeken van Boutens het brachten 3 van schets tot herdruk wordt met de jaren kleiner. Toevalligerwijs kunnen we nu over twee van zijn uitgaven iets meer vertellen. Een volgend artikel zal de band van Stemmen onder de loep nemen. Deze eerste ‘voetnoot’ heeft alleen betrekking op de uitgeversband van Praeludiën, een bundel die voor het eerst werd gedrukt in 1902. Het ontwerp van deze eerste band is afkomstig uit Engeland.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
60
Herbert Granville Fell Met de band van Praeludiën kan P.C. Boutens zich hebben willen afficheren als een ‘lyric poet’. De band is oorspronkelijk ontworpen door Herbert Granville Fell (1872-1951) en een eerste toepassing daarvan is afgebeeld bij een artikel van J.W. 4 Gleeson White in The Studio van oktober 1894. Tot 1910 was Fell voornamelijk werkzaam als illustrator voor verschillende uitgevers. Zijn voornaamste opdrachtgever was J.M. Dent & Co., wiens werkterrein voor een deel precies dat van Fell besloeg: sprookjes en bijbelvertellingen. Een voorbeeld daarvan is The Book of Job (1896), waarvan de bloem- en diermotieven zwaar beïnvloed waren door de Japanse esthetiek. Wie nu een indruk wil krijgen van zijn werk kan de vroege jaargangen van het Engelse kunsttijdschrift The Studio willekeurig openslaan: de redactie ruimde de kolommen met regelmaat in voor zijn werk, dat een modieus samengaan van pre-Rafaëlitische, symbolistische en art nouveau-achtige kenmerken vertoonde. Het is puur illustratief en in niets extreem. Hij ontwierp, als iedere ontwerper in de jaren negentig van de vorige eeuw, enkele ex libris, een uithangbord en boekbanden, 5 maar werkte in de eerste plaats als tekenaar en schilder. Fell schreef ook artikelen, zoals in augustus 1903 een artikel in The Studio over de ‘vellucent’ boekband, een term die is samengesteld uit de woorden ‘vellum’ en ‘translucent’. Aan een zekere populariteit ontbrak het hem niet: zo werd hij ingehuurd om matig verkopende boeken 6 in een nieuwe jas te steken. Maar als zijn naam nu sporadisch opduikt, is dat steevast in verband met W.B. Yeats: band en titelpagina van de eerste uitgave van Yeats' Poems (1895) zijn door Fell ontworpen. Het is een notoire band geworden, waarover gezegd is dat het een 7 demonstratie is van een rijpe en ingehouden verbeelding. De Ierse dichter zelf dacht daarover, net als veel anderen, heel anders. In een op ‘japanese vellum’ gedrukt exemplaar van de eerste druk, in 1904 geschonken aan zijn Amerikaanse weldoener John Quinn, schreef Yeats: ‘Van de man die dit maakte, zag ik een 8 prachtige tekening op een tentoonstelling, maar naderhand heeft Dent hem met allerlei klussen opgezadeld en toen hij dit maakte, was hij al opgebrand. Ik haat 9 deze karakterloze engel van hem.’ Eigenlijk had Yeats gewild dat Charles Shannon het bandontwerp zou maken, zoals deze dat in 1893 had gedaan voor Oscar Wilde's
Jaarboek Letterkundig Museum 7
61 toneelstuk Lady Windermere's Fan, maar daarvan is niets gekomen. Voor de herdrukken van Poems werd H. Granville Fells ontwerp - na verhit overleg - niet opnieuw gebruikt; daarvoor werd op verzoek van Yeats de ontwerpster Althea Gyles ingeschakeld. Het Nederlandse publiek maakte in 1905 kennis met het werk van Fell: in Ali Baba 10 en de veertig roovers droeg Fell 25 zwart-wit tekeningen bij. Vanuit ons perspectief, een eeuw later, was Fell slechts één van de vele eclectici zonder ruggengraat en vallen zijn kwaliteiten in het niet bij het werk van de belangrijke vernieuwers van die tijd: de robuuste Walter Crane, de decadente Aubrey Beardsley en de renaissancistische kameleon Charles Ricketts. Na zijn periode als illustrator werkte Fell als kunstredacteur voor uiteenlopende tijdschriften als The Ladies Field, The Strand Magazine, The Queen en, van 1935 tot zijn dood in 1951, voor The Connoisseur, en schreef hij over andere illustratoren in The Print Collector's Quarterly.
The Lyric Poets De Londense uitgever J.M. Dent (1849-1926) koesterde de Arts and Craftsbeweging en vooral het werk van William Morris en T.J. Cobden-Sanderson. Hij volgde een opleiding tot boekbinder en in zijn jonge jaren werkte hij in de werkplaatsen van Rutherford in Darlington en Hipkins in Londen. Des te meer bevreemding wekt het dat Dent nooit luxe banden ontwierp in die door hem bewonderde stijl. Wel kregen de door hem aangetrokken kunstenaars een goed idee van wat de uitgever voor ogen stond: bijna altijd legde hij hen, met het contract voor een omslagontwerp, een 11 schets van het omslag voor. . Of Fell ook een dergelijke behandeling moest accepteren, is niet bekend. Uitgeverij J.M. Dent & Co. heeft Fells omslag gebruikt voor de reeks The Lyric Poets. De redactie van de reeks werd gevoerd door Ernesr Rhys, die later de befaamde en veeldelige reeks Everyman's Library voor Dent zou redigeren. Over de langdurige samenwerking met de uitgever schreef Rhys niet zonder humor. ‘Het eerste project dat ik aandroeg, was een reeks lyrische dichters - handzame boekjes die alleen de beste gedichten zouden bevatten. Hij toog aan het werk met een aanstekelijk enthousiasme. Een verkoopsucces werd het niet: het lettertype was te klein en de lichtblauwe en de vergulde bandjes waren te mooi voor dagelijks gebruik.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
62 Intussen was wel de fraaiste Engelse lyriek bijeengebracht: Burns, Wordsworth, Shelley, Campion en anderen. De reeks opende met The Prelude to Poetry, een verzameling opstellen en apologieën van dichters over hun vak. Voor J.M.D. was 12 het werk enerverend en menigmaal liep de discussie hoog op.’ Een typerend strijdpunt was de vraag of sonnetten onder de lyriek vallen. De 14 delen verschenen tussen november 1894 en maart 1900, steeds in twee uitvoeringen: een goedkope, in lichtblauw linnen, met goudopdruk, prijs 2s.6d., en een luxe in heel perkament, 13 ook met goudopdruk, prijs 5s. Het is de luxe band van Fell die voor de luxe edities van Praeludiën werd gebruikt. Niet alleen voerde Dent deze deeloplage van de reeks The Lyric Poets uit in perkament, de delen werden bovendien voorzien van een rood leeslint en van een striksluiting met rode linten. De gelijkenis met de in soepel perkament gebonden exemplaren van Praeludiën is frappant, des te meer, omdat ook hier het voor- en achterplat zijn voorzien van overhangende zijden die de frontzijde voor een deel afdekken (soms de helft, soms de hele frontzijde), net als bij Praeludiën (waarvan de editie op Japans papier een geheel afgedekte frontzijde heeft). De kleur van de Engelse linten is wijnrood, die van Praeludiën eveneens. (Meestal echter zijn de linten verdwenen, of afgebroken, of vervangen.) Net als bij Praeludiën is het achterplat van de delen uit The Lyric Poets onbedrukt en van alle genoemde boeken is de kop verguld. (Bij Praeludiën vertonen, waarschijnlijk de latere, bindoplagen varianten.) Deze band is niet gebruikt voor exemplaren van de eerste en tweede druk van Praeludiën die in linnen danwel in papier zijn gebonden. Daarvoor zijn twee andere ontwerpen benut.
Het ontwerp Het binnenwerk van Praeludiën vertoont in tegenstelling tot de band nauwelijks overeenkomsten met de reeks The Lyric Poets. De Dent-delen werden gedrukt door Turnbull and Spears in Edinburgh; ze zijn gezet uit een onbekende letter. De titelpagina's doen bepaald negentiende-eeuws aan, met een portret als frontispiece er tegenover. Binnen een smal, floraal kader is de muze van de poëzie, zittend en spelend op de lier, afgebeeld. Zij is rechtsboven geflankeerd door een naakte, gevleugelde amor. Daartussen, linksboven, is in getekende letters de titel in rood en de redactionele verantwoor-
Jaarboek Letterkundig Museum 7
63 ding in zwart gedrukt. Onder de muze is het impressum, in dezelfde letters, in rood vermeld. Links naast de muze is de signatuur H&SC zichtbaar (waarschijnlijk de signatuur van de graveur of het graveerbedrijf), rechts de letter ‘F’ van Fell. Het Engelse vlechtwerk met ranken en hartvormige bladeren van het viooltje dat het omslag siert, is op de titelpagina veel smaller en luchtiger en bevat daar ook bloemen (het omslag heeft alleen knoppen). Van andere bloemen zijn sierranden als vignetten boven en onder de inleiding en de gedichten opgenomen. Deze reeks is een van de eerste waarmee J.M. Dent zich manifesteerde als een uitgever die zowel de idealen van de Arts and Crafts-beweging in acht nam, als de commerciële zijde van het bedrijf, door in tegenstelling tot The Bodley Head grote oplagen te vervaardigen. Het betekent ook de eerste aanzet tot vervlakking van diezelfde idealen. Een andere reeks van Dent uit deze periode, de Bon-Mots, geïllustreerd met grotesken van Aubrey Beardsley, is speelser, maar de delen zijn wat betreft bandmateriaal en papierkeuze veel goedkoper uitgevoerd. De reeks The Lyric Poets is weliswaar met een zekere fabrieksmatige zorgeloosheid in serie vervaardigd, toch is de luxe oplage 14 gedtukt op diverse fraaie gevergeerde papiersoorten. Van de eerste druk van Praeludiën zijn de meeste exemplaren gedrukt op Hollands papier van Van Gelder Zonen; enkele exemplaren werden gedrukt op Japans papier. De tweede dtuk is een verhaal apart.
De eerste druk van Praeludiën De titelpagina van Praeludiën houdt geen verband met het ontwerp van de in perkament gebonden exemplaren. Wat dit betreft lopen de opvattingen die ten grondslag liggen aan de Nederlandse en de Engelse uitgave niet uiteen: in beide gevallen is gepoogd een mooi boek te maken, zonder te streven naar een boek als eenheid in absolute zin. Wel oogt de Nederlandse titelpagina, met zijn bescheiden eenvoud, betekenisvol moderner dan het in lettertype en ornamentatie Victoriaans gestemde voorheeld. Hoewel slechts enkele jaren verliepen tussen The Lyric Poets (1895-1900) en de bundel van Boutens, bevinden we ons daarmee duidelijk in een ander typografisch tijdperk. Het moet overigens gezegd worden dat het bij Joh. Enschedé en Zonen uit de Fleischmann gezette binnenwerk een weliswaar rustige indruk maakt,
Jaarboek Letterkundig Museum 7
64 minder opdringerig en deftiger, maar dat toch de plaatsing van de strofen zowel saai als willekeurig is te noemen. Het wit tussen de strofen is in de laatste katernen, ouderwetser gewoonte, evenredig verdeeld, in de eerste katernen is standaard de interlinie tussen de strofen zeer ruim en worden strofen afgebroken om op de volgende pagina te worden vervolgd (bijv. p. 22-23); de beginregels van de gedichten registeren niet met elkaar; en vanwege de smalle zetspiegel worden de regels storend en veelvuldig afgebroken, zodat kwatrijnen soms het aanzien krijgen van een ingestort sextet. Het is wel zo dat Boutens zulke uiteenlopende versvormen bezigde, dat men in bijna geen enkel formaat zijn dichtregels niet ergens moest afbreken: de Verzamelde werken en de Verzamelde lyriek zijn daarop fraaie uitzonderingen. Het zetwerk van The Lyric Poets is, vergeleken met Praeludiën, eleganter en compact. Van Praeludiën werden de exemplaren op Japans papier gebonden in perkament, bedrukt in goud naar het ontwerp van Fell. Sommige exemplaren op Van Gelder Zonen kregen dezelfde band, andere werden eenvoudig in wit linnen gebonden, dat bedrukt werd in grijs. Die laatste exemplaren hebben op het voorplat een tekstblok in grijze inkt dat op het eerste gezicht een fotografische uitvergroting van het overeenkomstige deel op de titelpagina lijkt. Er is echter een ander ornament toegepast dan op de titelpagina: een yvormig blad in plaats van een dubbelkruis, en bovendien is er een andere letter gebruikt. Dit zou, naar aanwijzingen van drukker of uitgever, door de binder kunnen zijn gedaan, net als de rugopdruk, eveneens in grijs: auteursnaam en titel in een kleine, afwijkende, schreefloze letter. Het voorplat is ontworpen als een tekstpagina; de band is niet als één geheel ontworpen. Het bindwerk is zorgvuldig, met boven- en onderaan een kleurig (paars/geel) kapitaal. De kopsnede van deze exemplaren op Van Gelder Zonen, is niet verguld, in tegenstelling tot die van de in perkament gebonden exemplaren. De laatsten hebben geen kapitaal. Ook de wijze van naaien verschilt per deeloplage (het aantal naaigaten en binnensteken varieert), wat niet wegneemt dat het bindwerk van alle exemplaren in dezelfde binderij heeft plaatsgevonden. De naam van de binder is onbekend, maar het zou een aan Enschedé gelieerde firma kunnen zijn. Boutens heeft misschien het ontwerp voor de perkamenten band aange-
Jaarboek Letterkundig Museum 7
65 dragen. In 1901, de tijd dat de gedichten van Praeludiën ontstonden en werden gerangschikt, maakte hij een reis naar Engeland, waar hem delen van de reeks 15 onder ogen kunnen zijn gekomen. Maar in de reconstructie van Boutens' bibliotheek 16 worden geen delen van The Lyric Poets genoemd. Als hij dit ontwerp heeft voorgesteld, is daarvan geen spoor achtergebleven. Van een correspondentie tussen Boutens en Dent is geen bewijs. Ook is geen briefwisseling bewaard van Boutens' uitgever Maison Blok of zijn latere uitgever P.N. van Kampen met de oorspronkelijke 17 uitgever J.M. Dent. Maison Blok gaf zulke luxueus uitgevoerde bundels in de regel niet uit; wel zag het drukwerk er zeer verzorgd uit. Ook de drukker, Joh. Enschedé en Zonen, zal zich niet in de eerste plaats om de band bekommerd hebben. De binder en Boutens komen als enige instigatoren in aanmerking. De binder zou het als een voorbeeld hebben kunnen tonen. Het meest waarschijnlijk is dat Boutens aan de uitgever zijn wil om deze band na te volgen heeft opgelegd. De aldus in perkament gebonden exemplaren zijn kennelijk een privé-onderneming van hem geweest: er is geen prijs voor vastgesteld, ze waren niet in de handel. Voor de overname van het Fell-ontwerp is allicht geen toestemming gevraagd: die gewoonte om Engelse ontwerpen over te nemen in Nederland en, omgekeerd, Nederlandse ontwerpen in Engeland, is een oude: voorbeelden gaan terug tot de periode 18 1850-1860. Bij wie het initiatief voor deze imitatie ook lag, de band is in elk geval nauwkeurig nagevolgd. Op het omslag is de sierrand tot aan het binnenkader gelijk; daarbinnen is de nieuwe titel en auteursnaam in andere letters getekend, wel zijn de regels uitgevuld met identieke kleine hartvormige ornamenten. Dit gebeurde in Engeland ook met de verschillende delen van de reeks The Lyric Poets, door een foto bij te werken, waarvan een nieuwe foto werd gemaakt, die als basis diende voor een nieuw cliché. Niets wijst er op dat er twee losse cliché's zijn gebruikt. Het titelschild op de rug van Praeludiën is uiteraard aangepast en onderaan de rug is de uitgeversnaam verwijderd. In plaats van J.M. Dent staat er nu een ster (bij de tweede druk komt er een ster bij) en de pennenstreken daaronder, die & Co. aan beide zijden omgeven, zijn ook verwijderd om te worden vervangen door andere versieringen, die er overigens voor zorgen, dat het oorspronkelijke ontwerp zijn balans niet heeft verloren. De indruk is er nog steeds een van luchtigheid en natuursymboliek. Ook het
Jaarboek Letterkundig Museum 7
66
Voorplat van deel 12 uit de reeks The Lyric Poets, gebonden in perkament, 1898. Midden rechts is het striklint zichtbaar.
Titelpagina van deel 12 uit de reeks The Lyric Poets.
Titelpagina van de eerste druk van Praeludiën (1902) (Bibliografie. la.)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
Titelpagina van de tweede druk, gebonden in perkament. Het laatste cijfer ‘1’ in het jaartal van deze deeloplage is gezakt in het zetsel. (Bibliografie, 2c.)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
67 verguldprocédé zal bijna hetzelfde zijn, als we mogen afgaan op de staat waarin de meeste exemplaren nu verkeren: het verguldsel is deels verdwenen, dichte vlakken vertonen schrale of zwarte plekken. Voor dit soort duurdere projecten werd overigens steevast een mengsel van goud en zilver (of, minder gangbaar, koper) gebruikt, omdat het goedkopere goudfolie (‘Dutch gold’) op perkament groen zou uitslaan.
De tweede druk van Praeludiën In 1911 kwam Maison Blok kennelijk niet meer in aanmerking als uitgever van Boutens, die al vier jaar eerder een goede uitgever vond in P.N. van Kampen en rond 1910 in C.A.J. van Dishoeck voor de bundel Vergeten liedjes. In 1907 had Van Kampen de bundel Stemmen uitgebracht in de bijna vierkante band, die in de wandeling de distelband is gaan heten. Dat ontwerp is, sinds oktober 1911 een tweede druk van Stemmen verscheen, ook gebruikt voor Carmina (1912), voor de daarop volgende herdrukken van Verzen en Praeludiën, voor Sonnetten (1920) en voor Zomerwolken (1922), en dat gebeurde tot en met 1933. Kennelijk was men begin 1911 nog niet op hergebruik van de band van Stemmen gekomen, want de tweede druk van Praeludiën is niet zoals de derde en latere drukken in dat grotere formaat uitgegeven. In plaats daarvan heeft men getracht de eerste druk in alles na te apen, inclusief de typografische beperkingen van de eerste druk, zoals de veelvuldige afbrekingen. De titelpagina van de tweede uitgave is aangepast, de ornamenten onder de gedichten zijn geheel andere (net als bij de eerste druk valt hier geen symboliek te ontdekken in het verband tussen decoratie en tekst) en de gedichten zijn voorzien van titels. Achterin is een ‘Aantekening’ toegevoegd. Daarvóór is het register van beginregels opnieuw gezet. Her zou voor de hand hebben gelegen als dit register vervangen was door een register op titel, maar dat is niet gebeurd. De tekst van alle gedichten is eveneens opnieuw gezet, uit een andere letter, waarbij ook voor de initialen een andere letter is gebruikt. De vraag is: waarom heeft Van Kampen de eerste druk willen imiteren? Hij had ook band en formaat van Stemmen kunnen aanpassen. Kennelijk is dit boek om financiële redenen niet uitbesteed aan Joh. Enschedé en Zonen,
Jaarboek Letterkundig Museum 7
68
1 Rug van deel 12 van The Lyric Poets, en alle uitvoeringen van Praeludien (eerste en tweede druk)
2 Voorplat van de eerste druk, gebonden in linnen, bedrukt in grijs. (Bibliografie, 1a.)
3 Voorplat van de eerste druk, gebonden in perkament, bedrukt in goud (Bibliografie, 1b.)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
4 Voorplat van de eerste druk, gedrukt op Japans papier en gebonden in perkament. (Bibliografie, 1c.)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
69
5 Voorplat van de tweede druk van Praeludien (1911). ingenaaid in papier. (Bibliografie, 2a.)
6 Voorplat van de tweede druk, gebonden in linnen (Bibliografie, 2b.)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
7 Voorplat van de tweede druk, gebonden in perkament (Bibliografie, 2c.)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
70 maar aan een onbekende drukker, die niet over de Fleischmann beschikte, noch over dezelfde ornamenten. De uitgever heeft ook op de bindwijze willen beknibbelen, wat schrijnend duidelijk is bij de goedkoopste oplage, in een papieren omslag (rechte rug): slechts I binnensteek (twee naaigaten) en natuurlijk veel lijm in de rug moest het boekje bijeenhouden. Deze papieren oplage is op hetzelfde papier gedrukt als de in linnen gebonden oplage: papier zonder watermerk en zonder kettinglijnen. Er is een aparte oplage van vijftig genummerde exemplaren verschenen op Van Gelder Zonen: deze exemplaren zijn gebonden in perkament en die luxe band is opnieuw versierd naar het ontwerp van Fell, met een kleine wijziging: onderaan de rug staan twee sterren in plaats van een enkele ster. De beide gebonden deeloplagen hebben een ronde rug en een vergulde kopsnede. De linnen oplage heeft bovenaan een wit kapitaal, de perkamenten oplage heeft boven- èn onderaan een wit kapitaal. Het bandontwerp van de papieren en de linnen oplage is afwijkend. Samenvattend: er zijn drie ontwerpen. Ten eerste het ontwerp van Fell (driemaal toegepast), vervolgens het typografische ontwerp (eenmaal toegepast), en ten slotte dir derde ontwerp (tweemaal toegepast), dat net als het binnenwerk een imitatie lijkt van de eerste druk.
H.C.A. van Kampen Dit derde ontwerp draagt onder aan de rug de initialen HCAvK. Het bandontwerp 19 is van Hermann Carl Anton van Kampen (1881-1946), bekend om zijn boeken over de zeilkunst. Het heeft dezelfde opzet als dat van de Maison Blok-uitgave; ook het formaat van band en boekblok zijn bijna identiek met deze uitgave. Dit ontwerp is minder flamboyant. De sierrand heeft niet die dramatische verschillen van licht en donker, die het Fell-ontwerp diepte geven. Het is een niet transparante en statische tekening van smalle ranken met eenvormige blaadjes en kleine, levenloze en karakterloze bloemetjes, misschien een poging om de gestyleerde banden van Cobden-Sanderson te imiteren. Waarschijnlijk is ook hier het viooltje afgebeeld. Het binnenvlak is vrijwel voor de helft leeg en inconsequent ingericht. De belettering is minder speels, maar daarmee ook ontdaan van de maniërismen van de eerste druk. Het is, al met al, een braaf boekje geworden. Zijn er daarom
Jaarboek Letterkundig Museum 7
71 - mogelijk op verzoek van Boutens - vijftig exemplaren voorzien van het oudere omslag? Voor die luxe oplage, die overigens ook in de handel is gebracht, is het eerste katern apart gedrukt, met tegenover de titelpagina een colofon. Die exemplaren hebben gemeen dat op de titelpagina het laatste cijfer in het jaartal 20 1911 in het zetsel is gezakt. Waarom is het bandstempel niet ook gebruikt voor de rest van deze editie? - technisch was dat mogelijk. Het verschil duidt op een specifieke keuze. Wellicht heeft Dent, de oorspronkelijke uitgever, bezwaar gemaakt en dacht men dat een hergebruik voor alleen de luxe oplage aan diens aandacht zou kunnen ontsnappen? Het is, gezien het veelvuldig en straffeloos naäpen van modellen, een verwaarloosbare optie. Een heel andere benadering is nog te overdenken: zou het kunnen zijn dat aanvankelijk Maison Blok een heruitgave overwoog en dat, uit financiële overwegingen, besloten werd niet nogmaals Enschedé in te schakelen, maar een goedkoper drukkerij, die de opdracht kreeg het boekje in alle details na te volgen? In een later stadium zou de uitgave kunnen zijn 21 overgenomen door Van Kampen, te laat om formaat en opmaak nog ingrijpend te veranderen, maar nog wel op tijd om het familielid H.C.A. van Kampen een nieuw omslagontwerp toe te vertrouwen. De luxe oplage zou dan - ondanks het feit dat deze in de handel is gebracht - een particuliere zaak van de dichter zelf kunnen zijn geweest, die het oorspronkelijke bandstempel gebruikt wilde zien voor de vijftig genummerde exemplaren. A.A.M. Stols memoreerde niet voor niets dat Boutens in zulke gevallen ‘veelal de beschikking [hield] over deze exemplaren, welke hij zelf van een inscriptie en een nummer voorzag en aan zijn vrienden, bij wijze van hooge gunst, verkocht of zelfs een enkele maal ten geschenke of in ruil voor andere 22 kostbare uitgaven gaf.’ Boutens' jonge vrienden Anton van Herzeele en E. Menten behoorden tot de uitverkorenen; nummer 1 is van een opdracht voorzien aan W.A. van Konijnenburg. Boutens boog zich voor de tweede druk opnieuw over de inhoud van zijn bundel en nam de gelegenheid te baat 31 kleine, soms echter beduidende, wijzigingen aan te brengen in 21 gedichten. De bezorgers van Boutens' Verzamelde werken merkten in hun ‘Verantwoording’ op ‘dat Boutens zijn boeken zeer zorgvuldig corrigeerde en dat wijzigingen en 23 drukfouten bij hem zeldzaam zijn’. In vergelijking met de
Jaarboek Letterkundig Museum 7
72 bundels van anderen is dat wellicht waar, opvallend is nu dat van Praeludiën de tweede druk zorgvuldiger is dan de eerste, die ontsierd wordt door, voor Boutens niet licht te begrijpen, zetfouten als ‘rei’ (voor ‘rij’), ‘getrouwen’ (voor ‘getouwen’), ‘nijgen’ (voor ‘neigen’) en ‘groene’ (voor ‘groenen’). Bij het corrigeren werden deze fouten rechtgezet, iets te ijverig, want in de regel ‘En taste ze op tot peel’ kreeg ‘taste’ nu een ‘t’ teveel (een fout die Boutens in latere drukken heeft hersteld). De 24 meeste veranderingen beperken zich tot samenvoegingen (3) en interpunctie (21). (De drukker gebruikt in de tweede druk doorgaans meer gedachtenpunten.) De bezorgers van de Verzamelde werken hebben nu eens de eerste, dan weer de tweede of een latere druk gevolgd, waardoor de interpunctie in die uitgave onbetrouwbaar is.
Lyrisch dichterschap In de tweede druk bracht Boutens ook twee tekstuele wijzigingen aan die typisch lyrische kwaliteiten als klank en ritme ten goede komen: ‘ge’ werd ‘gij’ en ‘van strand’ werd ‘van 't strand’. Door de band van de reeks The Lyric Poets over te nemen, koos hij voor een affichering als lyrisch dichter, niet om zich af te zetten tegen de epische of dramatische dichtkunst, maar om zijn poëzie duidelijker dan voorheen in een internationaal kader te plaatsen. Het nationale kader, rond 1902 nog altijd beheerst door de beweging van Tachtig, heeft hij wellicht als te beperkt beschouwd: hij koos niet voor niets voor deze bundel een muzikale term en niet de algemene titel van zijn debuutbundel Verzen, die ook Willem Kloos voor zijn verschillende sonnettenbundels gebruikte. Zijn keuze voor een expliciet en exclusief lyrisch dichterschap ligt vast in de ‘muzikale’ titels vanaf 1902: Praeludiën, Stemmen, Vergeten liedjes, Carmina en later nog de Liederen van Isoude. Veel gedichten lijken op muzikale composities in hun gebruik van de themata, vooral als we kijken naar de natuurmotieven (seizoenen en weersomstandigheden, vaak in combinatie, zoals in ‘Voorjaarssneeuw’). Sommige gedichten grijpen vooruit op een meer beschouwende lyriek, vooral de langere gedichten met beslissende titels als ‘Bewustwording’, ‘Bekentenis’ of ‘Herkenning’. In deze periode zagen ook Boutens' critici dat zijn poëzie zich bewoog in de richting van een individualistische (zoals de aardse zintuiglijkheid van Herman Gorter)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
73 naar een metafysische, algemener symbolische lyriek, een beweging die niet alleen samenhangt met Boutens' aan Plato ontleende filosofische inzichten, maar ook met ‘de noodzaak van homoseksueel verlangen in het streven naar kennis van de 25 absolute schoonheid’. Juist de homoseksualiteit van Boutens draagt bij aan de ‘transcendentie’ die in de metafysische gedichten een cruciale rol speelt. Boutens waakte er in 1902 echter wel voor zich als homoseksueel te manifesteren. Recent werd over Boutens geschreven: ‘Van Deyssel moet zeer wel hebben begrepen dat deze “nieuwe dichter in Holland” zich zowel in nationaal als in 26 internationaal gezelschap heeft willen afficheren’ - en dan ging het Boutens er misschien wel juist om - Van Deyssel bijvoorbeeld - erop te wijzen dat de invloed van de Franse dichters (Paul Verlaine, Charles Baudelaire) en daarmee van het symbolisme, voor hem niet alleenzaligmakend was en dat daarnaast hem vooral de Engelse poëzie inspireerde, met de meer metafysische inslag. Zo kon het gebeuren dat voor Boutens Praeludiën de aanzet werd tot een lyriek die eerder metafysisch dan symbolistisch genoemd moest worden en die dit tot uiting wilde laten komen, niet alleen in de gedichten zelf, maar ook in de typografie en vooral her omslagontwerp. De Engelse invloed op zijn ideeën over typografie is duidelijk via Morris tot hem gekomen; de lyrische, metafysische bronnen zijn niet systematisch onderzocht, maar Boutens reikte ons, met het bandontwerp, indirect een lange rij dichters aan: Spenser, Burns, Shelley, Sidney, Campion, Wordsworth, Herrick, Beaumont, Fletcher, Keats, Browning en Tennyson. Als een jongere tijdgenoot van Boutens opsomt wat hem in diens poëzie aantrekkelijk voorkomt, noemt hij: ‘zijn bij uitstek lyrisch talent’ en ‘het sierlijk uiterlijk van zijn bundels’ in 27 één adem. Dat het lyrisch talent en het sierlijk uiterlijk van Praeludiën zo dicht bij elkaar liggen, geeft wel aan dat niet alleen Boutens, maar ook zijn publiek deze verbinding als logisch en wenselijk ondervond. De band van Praeludiën is, aldus bezien, een signaal.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
74 28
Bibliografie Praeludiën 1. Eerste druk, 1902
PRAELUDIËN [Vijf maal een stervormig ornament] ‖ VERSPREIDE GEDICHTEN ‖ [Vier maal ornament] VAN P.C. BOUTENS ‖ ‖ Gedrukt door JOH. ENSCHEDÉ EN ZONEN [Ornament] ‖ in Haarlem voor MAISON BLOK [Drie maal ornament] ‖ [Zes maal ornament] te 's-Gravenhage 1902 Letter: een Fleischman [Van Faassen, 1993]. Decoraties (binnenwerk): Op de titelpagina en in de Beginregels is als regelvuller een van de ‘Ouderwetsche ornamenten. Op 6 punten’ gebruikt, namelijk nummer 1448: een dubbel kruis (afgebeeld op bl. 80 in Deel III. Ornamenten van Letterproef van Joh. Enschedé en Zonen. Lettergieterij te Haarlem. (Haarlem 1891). De bloemen-ornamenten komen daarin overigens niet voor. Er zijn 16 verschillende ornamenten: 1 Vroegeling, Erophila verna (p. 2, 64), 2 Ridderspoor (?), Delphinium (p. 7, 62, 66), 3 Hop, Humulus lupulus (p. 9, 21, 46, 72, 84, 106), 4 Palmet (p. 10, 44, 112), 5 (p. 12, 89), 6 Meidoorn, Crataegus laevigata (p. 14, 24, 60, 88, 126), 7 Eenbes, Paris quadrifolia (p. 16, 34, 52, 102, 117), 8 Roos (?), Rosa (p. 18, 32, 74, 96), 9 Roos (?), Rosa (p. 27, 77, 103), 10 (p. 37, 98), 11 Klaver, Trifolium pratense (p. 40, 114), 12 Ooievaarsbek, Geranium sanguineum (p. 42, 92), 13 Wijndruif (?), vitis vinifera (p. 49, 82), 14 Veerpalm (p. 69), 15 Wingerd (?), Partheno-cissus inserta (p. 70), 16 Amerikaanse eik, Quercus rubra (p. 108). (Voor de determinatie waarvan ik dank verschuldigd ben aan Sam Segal.) Drukker: Joh. Enschedé en Zonen in Haarlem.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
75 Datum van publicatie: [februari?] 1902. Een exemplaar met opdracht aan K.J.L. Alberdingk Thijm is gedateerd: 9 februari 1902. (Veilingcatalogus The Romantic Agony (Brussel) 16-17 oktober 1998, nr. 690.) Recensies: De Nieuwe Courant, 2e jaargang, nr. 95, 25 februari 1902, Avondblad, p. [6] (‘Dichter-ontwaken’); Het Vaderland, nr. 133, 8 en 9 juni 1902, Eerste Blad B, p. [r] (in ‘Letterkundige Beschouwingen’ door v.N. [W.G. van Nouhuys]); De Nieuwe Gids r7e jrg. (1901-1902), [april 1902], p. [496] (vermeld in ‘Laatst ontvangen boeken’), recensie in: [juni 1902], p. 620-624 (‘Literaire kroniek’ door Willem Kloos). Ontvangst: 1. ‘...dit keurige bundeltje...’ (De Nieuwe Courant). 2. ‘Het boekje is een model van fraaie typografische uitvoering en doet de firma Enschedé eer aan.’ (Het Vaderland).
1a. Gebonden in linnen Oplage: ? Papier: Van Gelder Zonen [watermerk: Van Gelder Zonen + wapenl; schutbladen: dik papier, aan één zijde grijs. Band: Heel wit linnen, voorplat (titel, ondertitel en auteur met 4 ornamenten (ongelijk aan die op de titelpagina) en ronde rug (achternaam auteur, titel) bedrukt in grijs. Aan boven- en onderzijde is een paars/geel kapitaal aangebracht. Kop afgesneden, andere zijden onafgesneden. o
2
2
8
2
Collatie: 12 [π a b-i 2π ]. 70 bladen: pp. [4], [4], 1-126, [2], [4]. De schutbladen (π en 2π) en katern a zijn niet genaaid, maar gelijmd. De overige katernen zijn met wit garen genaaid (5 naaigaten (4 gebruikt), 1 lange, 2 korte binnensteken). Formaat: Band: 158×105 mm; boekblok: 150×97 mm; doorsnede incl. band: 15 mm. Prijs: ƒ 2.50 [Brinkman, 1901-1910] Autopsie: Particuliere collectie (3 exemplaren).
1b. Op Van Gelder Zonen, gebonden in perkament Oplage: ? Papier: Van Gelder Zonen [watermerk: Van Gelder Zonen + wapen]. Varianten: exemplaar gezien met schutbladen van tweezijdig bruin papier. Ook gesignaleerd: goudkleurige schutbladen aan één zijde versierd met Franse lelies. Er zijn waarschijnlijk meerdere bindoplagen geweest, waarvan die met de bruine en
Jaarboek Letterkundig Museum 7
76 geïllustreerde schutbladen de latere uitmaken. Band: Heel, slap perkament, voorplat en ronde rug bedrukt in goud, naar een ontwerp van H. Granville Fell, als 1C, met 2 wijnrode bindlinten (9 mm breedte) en met een leeslint (4 mm). Kop afgesneden en verguld, andere zijden onafgesneden. Variant: ook exemplaar gezien met kop niet afgesneden en niet verguld. o
2
2
2
8
2
8
2
Collatie: 12 [π 2π a b-i 3π ]. 74 bladen: pp. [4], [4], [4], 1-126, [2], [4]. De schutbladen (π en 3π) zijn gelijmd, evenals katern a. De overige katernen zijn met wit garen genaaid (8 naaigaten, 4 binnensteken). Deze bindwijze en collatie komen overeen met de op Japans papier gedrukte exemplaren. Variant: Het exemplaar met bruine schutbladen heeft 4 naaigaten, 3 binnensteken, o
2
2
collatie: 12 [π a b-i 2π ]. 70 bladen: pp. [4], [4], 1-126, [2], [4]. Formaat: Band: 154×101 mm; boekblok: 151×96 mm; doorsnede incl. band: 11 mm, waarvan aan frontzijde 2×3 mm bedekt. Prijs: ? [niet in Brinkman, 1901-1910] Autopsie: Antiquariaat Swertz- 1 (herbonden: het slappe perkament om stevige platten gevouwen. Brede, grove, niet authentieke oudrose (oorspronkelijk paarse?) linten (gelijk aan die van een origineel exemplaar van Platoons Phaidoon, 1905); leeslint ontbreekt; witte kapitalen boven en onder; schutbladen van Concordia; katern q is eveneens gelijmd; overige ingenaaid met geel garen); Antiquariaat Swertz-2 (schutbladen vernieuwd, linten ontbreken); Antiquariaat Huijer (linten vernieuwd, schutbladen met verticale kettinglijnen op 27 mm; kop niet afgesneden en niet verguld); Particuliere collectie (tweezijdig bruine schutbladen hebben Franse titelpagina verkleurd; linten ontbreken); Particuliere collectie (deel leeslint bewaard); Antiquariaat Alfa Haganum (linten vervangen); [Catalogus Antiquariaat Aioloz (Leiden) 40 (februari 1998), nr. 62: ‘Orig. verg. dec. perkament (kleine vlekjes). Kop verguld. Onafgesn. Met franse lelies versierde gouden schutbladen’]. Locaties: Zeeuwse Bibliotheek, 1997, p. 35, nr. 2.6 (signatuur: 1112 L 21, linten ontbreken); Universiteitsbibliotheek Amsterdam (signatuur: KK 70-9).
1c. Op Japans, gebonden in perkament Oplage: enkele exemplaren [Stols, 1925] [Ongenummerd] Papier: Japansch papier [Stols, 1925] Band: Heel slap perkament, voorplat en ronde rug bedrukt in goud, naar een ontwerp van H. Granville Fell, als 1b, met 2 wijnrode bindlinten en met een lees-
Jaarboek Letterkundig Museum 7
77 lint van 4 mm breedte. Kop en frontzijde afgesneden, onderzijde onafgesneden. Kop verguld. o
2
4
2
8
4
2
Collatie: 12 [π 2π a b-i 3π 4π ]. 78 bladen: pp. [4], [8], [4], 1-126, [8], [4]. De schutbladen (π en 4π) en katern a zijn niet genaaid, maar gelijmd. De overige katernen zijn met wit garen genaaid (8 naaigaten, 4 binnensteken). Formaat: Band: 156×101 mm; boekblok: 152×97 mm; doorsnede, incl. band: 10 mm, waarvan aan frontzijde 2×5 mm bedekt. Prijs: ? [niet in Brinkman, 1901-1910] Autopsie: Particuliere collectie (1 exemplaar).
2. Tweede druk, 1911 PRAELUDIËN [Vijf maal - van de eerste druk verschillend - stervormig ornament] ‖ VERSPREIDE GEDICHTEN ‖ [Vier maal ornament] VAN P.C. BOUTENS ‖ ‖ TWEEDF DRUK, uitgegeven door [Vier maal ornament] ‖ P.N. VAN KAMPEN & ZOON, te Amsterdam, 1911 Letter: ? Decoraties: Er zijn 24 verschillende ornamenten: 1 Wintereik, Quercus petraea (p. 2, 44, 52, 112), 2 Akelei, Aquilegia vulgaris (p. 7), 3 Sneeuwbal, Viburnum opulus (p. 9, 108), 4 Klaver, Trifolium repens (p. 10, 16, 117), 5 Vliet (?), Sambucus nigra (p. 12, 37), 6 Klavet, Trifolium pratense (p. 14, 60, 74), 7 Lupine, Lupinus vulgaris (p. 18, 46, [liggend:] 103), 8 Valeriaan, Valeriana officinalis (p. 21), 9 Klimop, Hedera helix (p. 24), 10 Passiebloem (?), Passiflora (p. 27), 11 Viooltje, Viola tricolor (p. 32), 12 Klimop, Hedera helix (p. 34), 13 Goudsbloem, Calendula officinalis (p. 40), 14 Korenbloem, Centaurea cyamus (p. 42), 15 Lampionplant, Physalis alkekengi (p. 49, 88, 102), 16 Heggerank, Clematis vitalba (p. 62, 89), 17 Paarse dovenetel, Lamium purpureum (p. 64, 70), 18 Palmet (p. 66, 82), 19 Palmet (p. 69, 92), 20 Palmet (p. 72, 96), 21 Wilde kastanje, Aesculus hippocastabum (p. 77), 22 Wijndruif, Vitis vinifera (p. 84, 98), 23 Viooltje (?), Viola tricolor (p. 106), 24 (p. 114), 25 Tongvaren, Asplenium scolopendrium (p. 126). (Ornament 6 lijkt op 1902-11. Ornamenten 19, 20 en 21 lijken op 1902-4.) Drukker: [onbekend] Datum van publicatie: [mei] 1911 [Mededelingen, 1977]
Jaarboek Letterkundig Museum 7
78
2a. Ingenaaid in papier Oplage: ? Papier: [geen watermerk, geen kettinglijnen, als 2b.] Band: Heel wit papier (gladder dan binnenwerk), voorplat en rechte rug bedrukt in goud naar een ontwerp, dat onderaan rug de signatuur HCAvK draagt, als 2b. De ontwerper is Hermann Carl Anton van Kampen. Alle zijden onafgesneden. o
2
8 2
Collatie: 12 [a b-i j ]. 68 bladen: pp. [4], 1-126, [6]. Katernen a en j zijn niet genaaid, maar gelijmd. De overige katernen zijn met wit garen genaaid (2 naaigaten, 1 binnensteek). Formaat: Band en boekblok: 156 × 98 mm; doorsnede 12 mm. Prijs: ƒ 1,50 [Brinkman, 1911-1915] Autopsie: Particuliere collectie (2 exemplaren, waarvan 1 gestempeld: recensie-exemplaar).
2b. Gebonden in linnen Papier: [geen watermerk, geen kettinglijnen, als 2a.] Band: Heel wit linnen, met aan bovenzijde wit kapitaaltje, voorplat en ronde rug bedrukt in goud naar een ontwerp, dat onderaan rug de signatuur HCAvK draagt, als 2a. Aan bovenzijde is een wit kapitaal aangebracht. Kop afgesneden en verguld, andere zijden onafgesneden. o
2
2
8 2
2
Collatie: 12 [π a b-i j 2π ]. 72 bladen: pp. [4], [4], 1-126, [4], [4]. De schutbladen (π en 2π) en de katernen a en j zijn niet genaaid, maar gelijmd. De overige katernen zijn met wit garen genaaid (6 naaigaten, 3 binnensteken). Formaat: Band: 157 × 103 mm; boekblok: 152 × 96 mm; doorsnede 13 mm. Prijs: ƒ 2. - [Brinkman, 1911-1915] Autopsie: Particuliere collectie; Museum van het Boek/Museum Meermanno Westreenianum (signatuur: K 098 A 010). Locaties: Zeeuwse Bibliotheek, 1997, p. 47, nr. 2.30 (signatuur: 1112 L 3).
2c. Gebonden in perkament Oplage: vijftig genummerde exemplaren Papier: Van Gelder Zonen [watermerk: Van Gelder Zonen, Holland + wapen.] Band: Heel slap perkament, voorplat en ronde rug bedrukt in goud, naar een ontwerp van H. Granville Fell, met 2 striklinten (kleur als eerste druk?). Het ont-
Jaarboek Letterkundig Museum 7
79 werp verschilt van 1b/c: de rug-opdruk is gewijzigd: onderaan in plaats van 1 ster: 2 sterren. Aan boven- en onderzijde is een wit kapitaal aangebracht. Kop afgesneden en verguld, andere zijden niet afgesneden. o
2
2
8 2
2
Collatie: 12 [π a b-i j 2π ]. 72 bladen: pp. [4], [4], 1-126, [4], [4]. De schutbladen (π en 2π) en de katernen a en j zijn niet genaaid, maar gelijmd. De overige katernen zijn met wit garen genaaid (6 naaigaten, 3 binnensteken). Formaat: Band: 155×100 mm; boekblok: 153×95 mm, doorsnede, incl. band: 13 mm, waarvan aan frontzijde 2×4 mm bedekt. Er zijn kleine onderlinge afwijkingen tussen de exemplaren. Tekst colofon: VAN DEZEN TWEEDEN DRUK ZIJN ‖ VIJFTIG GENUMMERDE EXEMPLAREN ‖ GEDRUKT OP HOLLANDSCH PAPIER ‖ EN GEBONDEN IN PERKAMENT. DIT ‖ EXEMPLAAR o
‖ N . [Arabisch nummer handgeschreven in zwarte inkt.] Prijs: ƒ 4,50 [Brinkman, 1911-1915] Autopsie: Particuliere collectie [No. 41] (linten ontbreken); Koninklijke Bibliotheek [No. 5] (signatuur: 50 G 8, linten ontbreken); Antiquariaat Huijer [No. 38] (linten ontbreken); Antiquariaat Swertz [No. 10] (linten ontbreken, vernieuwde schutbladen met verticale kettinglijnen op 27 mm afstand; vernieuwde kapitalen); Particuliere collectie [No. 1] (handgeschreven opdracht in zwarte inkt op Franse titelpagina: “aan W.A. [van] Konijnenburg ‖ van P.C. Boutens ‖ [schuine streep.]”, linten ontbreken); Letterkundig Museum [No. 16] (linten ontbreken, de bladen 9/12, 121/124, 125/128 zijn niet los gesneden). Locaties: Zeeuwse Bibliotheek, 1997, p. 47, nr. 2.30 (signatuur: 1112 L 20: nr. 21, linten ontbreken); Letterkundig Museum [No. 2] (signatuur: B.786 V.1). Bijzonderheid: Het laatste cijfer ‘1’ in het jaartal 1911 op de titelpagina is in het zetsel naar beneden gezakt (in nr. 1, 3, 10, 16, 38 en 41). IS HIERVAN
Eindnoten: 1 S.A.J. van Faassen, ‘“Een zeker amateurisme”, P.C. Boutens als boekverzorger’, in Ik heb iets bijna schoons aanschouwd. Over leven en werk van P.C. Boutens 1870-1943 (ed. Jan Nap [et al.], Amsterdam-Den Haag 1993, p. 128. 2 A.A.M. Stols, ‘P.C. Boutens als uitgever’, in Halcyon nr. 11/12 (1942). 3 Een recent voorbeeld betreffen de Boutens-aanwinsten van de laatste jaren van het Letterkundig Museum, waarbij zich documenten bevinden, die een licht werpen op de uitvoering van de Verzamelde werken (1943-1954). Volgens het prospectus zijn 120 exemplaren op Hollandsch velijn met speciale watermerken gedrukt, waarvan 100 in de handel, en bestaan daarnaast 940 exemplaren op houtvrij papier, waarvan 900 in de handel. Uit brieven van uitgever L.J.C. Boucher, drukker/mede-uitgever Joh. Enschedé en Zonen en binder J. Brandt & Zoon uit de jaren 1949-1954 blijkt nu dat voor de meeste delen (er zijn per deel kleine afwijkingen) de editie op houtvrij papier bestond uit 908 in linnen gebonden en 32 gebrocheerde exemplaren en dat de editie op Hollandsch velijn als volgt was samengesteld: 17 gebrocheerde exemplaren, 79 exemplaren gebonden in half perkament en 22 exemplaren gebonden in heel perkament. Die 22 in heel perkament gebonden exemplaren zijn genummerd I-XXII. Daarnaast bestaat er een 23ste set, genummerd: NI (het enige van de h.c.-exemplaren dat op deze wijze is gebonden). Dit exemplaar bevindt zich thans in de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg. (Zie De P.C. Boutens-collectie van de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg (ed. R.M. Rijkse), Amsterdam 1997, p. 92-93.) Met dit soort archivalia - en met nog meer speurzin - moet het, ondanks hiaten, mogelijk zijn een volledige, beredeneerde bibliografie van Boutens te schrijven.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
4 J.M. Dent & Co. adverteerde voor de nieuwe reeks in The Publisher's Circular van 6 oktober 1894: ‘A New Series of Volumes of English Lyrical Poetry, carefully printed on specially prepared deckle-edge paper, bound in a limp cover designed by H. Granville Fell’ (p. 393). Zie voor een afbeelding: J.W. Gleeson White, ‘The artistic decoration of cloth book-covers’, in The Studio IV, No. 19 (October 1894), p. 19. 5 Zie voor een incompleet overzicht van door hem geïllustreerde boeken: R.E.D. Sketchley, English book-illustration of to-day. Appreciations of the work of living English illustrators with lists of their books, London 1903, p. 126; en Bibliography of British book illustrators 1860-1900 (ed. Charles Baker), Birmingham 1978, p. 60-62. 6 De twaalf delen van de door Grave Rhys geredigeerde Banbury Cross Series of Children's Folk-Lore Stories werden ter gelegenheid van kerstmis 1895 door uitgeverij Dent aangeboden in een linnen cassette, bedrukt in goud naar een ontwerp van Fell. (The Publishers' Circular. Christmas 1895, p. 114.) 7 R.E.D. Sketchley, English book-illustration of to-day (noot 5), p. 28. 8 Waarschijnlijk zag Yeats werk van Fell op een tentoonstelling van de uitgevers Dent in 1894. Dent schreef in zijn herinneringen: ‘we had the opportunity of hiring the Institute of Water-Colour Painters' Rooms in Piccadilly for a few weeks in September and October 1894, and we decided to attempt it [d.w.z.: “an exhibition of black-and-white drawings made for our publications”]. There were drawings by several men whose work was exceedingly interesting and whose names are now well known. Among others were J.D. Batten, R. Anning Bell, Arthur Rackham, Walter Crane, etc., but some did not fulfil the promise of the work there exhibited’. (The memoirs of J.M. Dent 1849-1926. With some additions by Hugh R. Dent, London-Toronto 1928, p. 70.) 9 Allan Wade, A bibliography of the writings of W.B. Yeats, London 1951, p. 34-35. 10 Ali Baba en de veertig roovers. (Verhaal uit de Duizend en één Nacht). In het Nederlandsch vertaald door J.W. Gerhard, Amsterdam [1905]. De 25 zwartwit tekeningen werden door Fell geleverd voor de Engelse uitgave Ali-Baba uit 1895. 11 The memoirs of J.M. Dent 1849-1926 (noot 8), p. 14 en p. 43. 12 The memoirs of J.M. Dent 1849-1926 (noot 8), p. 71. Rhys beweerde dat hij halverwege de reeks door de uitgever werd verzocht genoegen te nemen met een drastisch verlaagd honorarium. Rhys schrijft dit voorstel toe aan Dents overtuiging dat redacteuren een soort gratis artiesten willen zijn en aan diens provinciale koopmansgeest. De reeks staakte in 1900, andere redacteuren werden aangetrokken voor nieuwe reeksen, en pas vijf jaar later keerde Rhys als redacteur terug bij Dent. Jaren later vertelde de dichter Edward Thomas hem dat toen hij zijn vrouw ontmoette, bleek dat zowel zij als hij het Shelley-deel uit deze reeks bij zich droeg. (Ernest Rhys, Everyman remembers, London-Toronto 1931, p. 238 en p. 273). Uitgerekend dit deel werd in The Publishers' Circular van 29 juni 1895 getypeerd als ‘in a form at once handy and attractive’ en ‘this pretty little volume’ 13 (1) The Prelude to Poetry. The English Poets in the defence and praise of their own art (november 1894 [geen vellum editie vermeld]); (2) The Lyric Poems of Edmund Spenser (november 1894 [geen vellum editie vermeld]); (3) The Lyric Poems of Robert Burns (februari 1895 [geen vellum editie vermeld]); (4) Lyrical Poetry from the Bible (2 delen) (resp. april en december 1895); (5) The Lyric Poems of Shelley (juli 1895 [geen vellum editie vermeld]; (6) The lyric poems of Sir Philip Sidney (november 1895 [geen vellum editie vermeld]; (7) The Lyric Poems of Thomas Campion (februari 1896); (8) The Lyric Poems of Wordsworth (mei 1896 [geen vellum editie vermeld, maar wel gezien bij antiquaar Vincent Barlow]); (9) The Lyric Poems of Robert Herrick (november 1896); (10) The Lyric Poems of Beaumont & Fletcher (mei 1897); (11) Keats (december 1897); (12) The Lyric Poems of Robert Browning (juni 1898); (13) English Madrigals in the Time of Shakespeare (november 1899); (14) The Lyric Poems of Alfred Lord Tennyson (maart 1900). De uitgaven in perkament (‘vellum’) werden soms ‘large paper edit.’ genoemd. Deel 1, 2, 7, 10, 12 en 14 zijn door mij onderzocht. De titels van de delen worden in verschillende bronnen verminkt weergegeven. In bovenstaand overzicht zijn ze waar nodig aangevuld na autopsie, danwel op basis van gegevens in The Publishers' Circular of The British Library General Catalogue of Printed Books to 1975. 14 De luxe exemplaren kon ik raadplegen in een particuliere verzameling. De gewone exemplaren die ik zag, bevinden zich in de collectie van de University Libraries, University of Arkansis (Fayetteville, Arkansis). 15 Karel de Clerck, Uit het leven van P.C. Boutens, Amsterdam 1969, p. 61. 16 Brief d.d. 22 februari 1998 van Marco Goud, Utrecht. 17 Het archief van de firma Dent bevat geen brieven van of aan Boutens, noch van of aan de firma's Maison Blok, Joh. Enschedé en Zonen of P.N. van Kampen, en eveneens niet van of aan de latere ontwerper H.C.A. van Kampen. Het Dent-archief bevat evenmin informatie over de reeks The Lyric Poets. (University of North Carolina at Chapel Hill.) De enkele ontwerpen in het archief van P.N. van Kampen bevatten evenmin relevant materiaal. (Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum Amsterdam.)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
18 Fons van der Linden, In linnen gebonden. Nederlandse uitgeversbanden van 1840 tot 1940, Veenendaal 1987, p. 78-79, met een afbeelding op p. 80. 19 Zie voor de oplossing van de initialen: A.S.A. Struik, ‘Een voorlopig overzicht van signaturen op industriële boekbanden’, in De Boekenwereld 12 (1995-1996) 3, p. 153. 20 Naast deze gezakte ‘1’ vertoont het zetsel geen opvallende feilen, behalve op p. 80, waar het zetsel in regel 13 zo is opgedrukt, dat de drie gedachten-punten uit de lijn vallen, een slordigheid die niet voorkomt in het zetsel van de eerste druk. Die uitgave echter bezorgde Joh. Enschedé en Zonen op hun beurt genoeg problemen met de gekozen letter, want de veelgebruikte letter ‘a’ en de kwetsbare ‘f’ vertonen mankementen: p. 4, regel 21 (‘waar’): de eerste ‘a’ is kapot; p. 8, regel 11 (‘aan’): de tweede ‘a’ is kapot; p. 54, regel 10 (‘fantasie’): de stok van de ‘f’ is afgebroken. 21 Maison Blok was aanvankelijk gevestigd in de Prinsestraat 17. Van 1894 tot 1911 was de firma op nr. 48 gevestigd. Met ingang van jaargang 1911/1912 verdwenen boekhandelaar J. Blok en Maison Blok uit het Adresboek voor 's-Gravenhage en Scheveningen. 22 A.A.M. Stols, ‘P.C. Boutens als uitgever’ (noot 2), p. 5. 23 P.C. Boutens, Verzamelde werken. Eerste Deel (ed. C.L. Schepp, A. Rutgers van der Loeff en J. van Krimpen), Haarlem/'s-Gravenhage 1943, p. 367. 24 In dit overzicht van de verschillen tussen de eerste en de tweede druk van Praeludiën is eerst de titel van het gedicht (uit de tweede druk) vermeld, vervolgens pagina-en-regel, en tenslotte de weergave tekst eerste druk, gevolgd door de weergave tekst tussen ronde haken. ‘In een roeiboot’ 2-3: prieelen (priëelen); 2-6: éen, (éen). ‘Aubade’ 6-1: terzijstaat (terzijstaat,). ‘Voorjaarssneeuw’ 8-10: stervensblij, (stervensblij.). ‘Maan boven sneeuw’ 11-5: kou (koû). ‘Schoonheids belofte’ 13-1: ge (gij). ‘Amor inevitabilis’ 20-1: Van (,,Van). ‘Thuiskomst in Holland’ 30-11: van strand (van 't strand). ‘Jacht’ 38-10: toogt;...(toogt;....). ‘O, elken dag...’ 42-1: sterven, (sterven); 42-10: diepopgetogen (diep opgetogen). ‘In het park’ 55-4: vrucht? - (vrucht?); 56-12: vuur?..(vuur?...); 59-2: weer (weêr). ‘Levens geheim’ 63-13: uitgezet.....(uitgezet....). ‘Tijdelijk nest’ 65-7: inn'ger (innger). ‘Bewustwording’ 69-13: slaap (slaap.). ‘Morgenlijk verwachten’ 70-8: beeft...(beeft....). ‘Bekentenis’ 77-8: voor (vóor). ‘Herkenning’ 79-18: rei (rij); 79-24: lief...(lief....); 80-15: getrouwen (getouwen). ‘Sneeuw’ 91-13: taste (tastte). ‘Avonddauw’ 100-2: boven (boven,); 100-3: uur (uur,). ‘Droef vermaan’ 104-11: Voor (Vóor). ‘Bezinken’ 114-4: nijgen (neigen). ‘Hymnos aan de zee’ 121-14: groene (groenen); 122-1: geloof (geloof,); 123-8: oogehaard, (oogehaard); 123-9: hartekool (hartekool,). 25 Ernst van Alpen, ‘Miskend en uitverkoren. Homoseksueel verlangen in de gedichten van P.C. Boutens’, in Ik heb iets bijna schoons aanschouwd (noot 1), p. 95. 26 Ben Peperkamp, ‘“Een nieuw dichter in Holland”. Aanzet tot een poëtografie van P.C. Boutens’, in Ik heb iets bijna schoons aanschouwd (noot 1), p. 13. 27 E.B. de Bruijn, ‘Van Prikkebeen tot Boutens en terug’, in Maatstaf 32 (1984) 1, p. 34. 28 Het lemma ‘Locaties’ in de ‘Bibliografie’ is beperkt tot de in de Bronnen en de GGC beschreven exemplaren.
Bronnen: Brinkman, 1901-1910 Brinkman's catalogus der boeken, plaat- en kaartwerken, die gedurende 1901 tot en met 1910 in Nederland zijn uitgegeven of herdrukt... • Geeft formaat en prijs van de eerste druk (alleen de gewone oplage): p. 160. Brinkman, 1911-1915 Brinkman's catalogus der boeken, plaat- en kaartwerken, die gedurende 1901 tot en met 1915 in Nederland zijn uitgegeven of herdrukt... • Geeft formaat en prijs van de tweede druk (alle uitvoeringen): p. 110. Stols, 1925 A.A.M. Stols, Bibliographie van het werk van P.C. Boutens 1894-1924, Maastricht 1925. • Over de band worden geen gegevens verstrekt. [Hiermee is een eerdere bibliografie van Stols vervallen, welke eerst in De Witte Mier verscheen. Een aanvulling, met ondertitel: Eerste
Jaarboek Letterkundig Museum 7
aanvulling: December 1924-Februari 1930, verscheen bij dezelfde uitgever in 1930. In 1953 melden Stols en G.H. 's-Gravesande wezenlijk hetzelfde in de bibliografie in deel vi van: P.C. Boutens, Verzamelde werken, Haarlem/'s-Gravenhoge 1953.] De Clerck, 1969 Karel de Clerck, Uit het leven van P.C. Boutens. Tweede, herziene druk, Amsterdam 1969. • De Clerck geeft geen gegevens over de publicatiegeschiedenis van Praeludiën. Mededelingen, 1977 Mededelingen van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, sub Boutens: Afzonderlijk verschenen werken i-lxvi, 1977. • Kaart ii en ix bevatten gegevens over Praeludiën. Schuhmacher, 1983 Catalogus Antiquariaat Schuhmacher (Amsterdam) 210 (Boutens & Leopold), [1983]. • Praeludiën figureert in verschillende drukken en uitvoeringen 12 maal in deze catalogus, waarvan 5 de eerste en tweede druk betreffen (p. 5, nr. 82-82a, 83-85). Van de eerste druk worden 3 exemplaren beschreven, van de tweede druk worden 2 exemplaren beschreven. Van Faassen, 1993 S.A.J. van Faassen, ‘“Een zeker amateurisme”, P.C. Boutens als boekverzorger’, in Ik heb iets bijna schoons aanschouwd. Over leven en werk van P.C. Boutens 1870- 1943 (ed. Jan Nap [et al.]), Amsterdam/Den Haag 1993, p. 126-149 en p. 161-163. • Geen nieuwe gegevens over Praeludiën. Afgebeeld is van de eerste druk, 1902, p. 40-41 (Van Faassen, 1993, p. 132-133). Van Faassen suggereert dat de uitgever het boek heeft ondergebracht bij Joh. Enschedé en Zonen ‘op verzoek van de dichter’ (p. 141), dit omdat diens dissertatie ook bij hen was gedrukt. Zeeuwse Bibliotheek, 1997 De P.C. Boutens-collectie van de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg. Samengesteld en ingeleid door R.M. Rijkse met bijdragen van B. Peperkamp en M. Goud. Amsterdam, Schiphouwer en Brinkman, 1997. Beschrijft 2 exemplaren van de 1e druk en 2 van de 2e druk: p. 35-36 (nr. 2.6); p. 47 (nr. 2.30). Illustreert nr. 2.30: p. 45 (ex. nr. 21).
Jaarboek Letterkundig Museum 7
85
August Hans den Boef Reflectie, restyling, recycling Over Gerrit Krol Een boeiende kant aan het werk van Gerrit Krol is de grote diversiteit èn samenhang. Van de literaire genres heeft hij tot nu toe alleen nog niet het terrein van het toneelstuk en libretto betreden. Maar in het genre van de roman, het essay, het korte verhaal en de poëzie wordt hij na vier decennia gerekend tot de belangrijke Nederlandstalige auteurs. Zo is hij met veel gedichten aanwezig in de populaire anthologie van Gerrit Komrij. De samenhang binnen zijn oeuvre is zeer hecht, al was het alleen al door het optreden van essayistische passages in de romans en het terugkeren van romanpassages - gezet als poëzie - in een dichtbundel. Wanneer we ons beperken tot Krols fictionele proza, vinden we daarbinnen dezelfde combinatie van diversiteit en cohesie. Het valt te verdelen in drie (of vier?) periodes. Krol begon zijn carrière met de novellen De rokken van Joyce Scheepmaker (1962) en De zoon van de levende stad (1966) en de verhalenbundel Kwartslag (1964). Proza waarin het leven van een jongeman in (een stad als) Groningen een belangrijke rol speelt. Toen kwam Krols doorbraak als auteur in de periode van het ‘schrijven in 1 paragrafen’, ingezet met Het gemillimeterde hoofd. Schrijven in sommen (1967) en De ziekte van Middleton (1969), zeer los opgebouwde romans die Krol voorziet van formules, tekeningen en ander visueel materiaal, maar waarin hij ook korte passages over een Groninger jeugd niet schuwt. De ver-
Jaarboek Letterkundig Museum 7
86 teller in de periode is meestal een computerprogrammeur die in dienst van een oliemaatschappij over de aardbol trekt. Van hieruit evolueerde Krols proza naar een wat ingevulder, traditioneler kader, naar de hij-vorm en naar een afwisselende thematiek. Al is de hoofdpersoon van Okoka's Wonderpark (1994) toch weer een programmeur en experimenteerde Krol in deze derde periode in Omhelzingen (1993) bijvoorbeeld met het Reigen-schema van Arthur Schnitzler. In zijn laatste boek, De oudste jongen (1998), doet Krol weer iets anders: met deze herinneringen aan zijn jeugdjaren in Groningen sluit hij thematisch weer sterk aan bij het werk uit het begin van zijn literaire carrière. Behalve deze cirkelbeweging is er nog een andere in Krols oeuvre te ontdekken: zijn voortdurende neiging om reeds gepubliceerde romans te herschrijven, waardoor ze niet alleen een speciale visie op het origineel geven, maar ook weer een nieuwe samenhang met de rest van het oeuvre vertonen. Over dit aspect van Krols diversiteit wil ik het hebben.
De ziekte van Middleton Sinds het eind van de jaren zeventig verschijnt het oeuvre van Gerrit Krol in twee categorieën: naast nieuwe romans ook oude in herschreven gedaante. Het gaat om Het gemillimeterde hoofd, De laatste winter (1970) en De weg naar Sacramento (1977). Zijn meest recente herziening, Middletons dood (1996), is bovendien tegelijkertijd ook een vervolg op de oorspronkelijke roman De ziekte van Middleron. 2 De ziekte van Middleton is waarschijnlijk Krols meest experimentele boek. Hij hanteerde bij deze roman eenzelfde aanpak als voor Het gemillimeterde hoofd, met nog grotere verscheidenheid aan tekstsoorten en illustraties. Naast een anekdote over een Groninger jongen die niet durft toe te geven dat hij zijn sjaal bij een 3 schoolvriendje heeft laten hangen, is er bijvoorbeeld een intrigerend sprookje over een man die met een vrouwelijke kakkerlak trouwt; het doet beurtelings aan Kafka en Grimm denken. Ook was er nog meer beeldmateriaal - cartoons, advertenties, technische tekeningen en damesfoto's - dat een onmisbare functie vervult in het geheel. Die functie hebben vooral de foto's van de grootboezemige vrouwen uit het blad
Jaarboek Letterkundig Museum 7
87
Busty en de vrouwen in het leven van de verteller: Regina, Annie, Noris, Kathy, Judith. Over de functie van deze foto's onthulde Krol in 1985, in het oorspronkelijk als 4 lezing gehouden essay ‘De abstracte roman’, het volgende: Wat je nooit moet doen, als romanschrijver, is precies, tot in de details, beschrijven hoe iemand eruitziet. Wat ik in De ziekte van Middleton heb gedaan, is dus niet: precies beschrijven hoe iemand eruitzag. Toch wilde ik dat mijn lezers precies wisten hoe de vrouwen die ik beschreef eruitzagen. Daarom heb ik van elk van die vrouwen een foto geplaatst. Dat kan natuurlijk niet, literair, maar in dit boek kon dat wel. Het waren fictieve foto's, en dat het kón, kwam doordat het boek hándelt over fictieve foto's en over het gebruik dat ervan wordt gemaakt. Vorm en inhoud waren hier, op een even ongewone als gelukkige wijze, één. De foto's onthullen daardoor ook veel over de verteller, J. Pipper. Want de aantrekkingskracht die zij volgens Pippers verhalen op hem uitoefenen, zullen nier veel lezers met hem hebben gedeeld. De dames op de plaatjes zijn ondanks (of door?) hun grote maten niet aantrekkelijk. Ook onthullen de foto's dat een tweede categorie dames, die van de (potentiële) echtgenote, er anders uitziet: Regina heeft een slank figuur, net als het personage Kathy, op wie Pipper later verliefd is en met wie hij een nieuw leven zou willen beginnen. Ook zijn Amerikaanse vriendin Judith is slank. De ziekte van Middleton is dan ook niet zozeer het verslag van een personage met een obsessie voor extreem grote maten. De ziekte uit de titel duidt op een bepaalde eigenschap van de man: tijdens het vrijen met zijn geliefde denkt hij aan het lijf van een andere vrouw. Het gaat over een man die zoekt naar vrouwelijke genegenheid, vooral ook een geborgenheid in het huwelijk. Pipper is noch een Casanova noch een Don Juan, maar een academische kantoorman die een beschermd leven leidt, een echte ‘Angestellter’ als in veel boeken van Krol. Tot nu toe heb ik me beperkt tot de verhalende laag in De ziekte van Middleton. Er is nog een tweede laag. Behalve aan zijn verhalen over de dames geeft Pipper zich geregeld over aan allerlei filosofische bespiegelingen. En hij heeft nog meer in zijn mars. Zo blijkt hij een voorkeur te hebben voor avantgardistische schilderkunst uit de tijd van de Eerste Wereldoorlog. Fraai is ook de vondst van Krol om hem in San Francisco te laten studeren aan de
Jaarboek Letterkundig Museum 7
88
Omslag naar ontwerp van Ary Langbroek voor De ziekte van Middleton door Gerrit Krol, 1969.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
89 ‘C.S. Peirce Universiteit’. Met deze naam verwijst Krol naar de rond 1969 in de mode rakende vader van de semiotiek. Belangrijk is de manier waarop Krol de karaktertrekken van zijn verteller vorm geeft. Soms via pseudo-citaten uit boeken die Pipper zelf heeft geschreven, althans volgens diens titelbeschrijvingen. Die zijn duidelijk vals, want ze dateren zowel uit de achttiende eeuw als uit 1990 (21 jaar nadat de roman verscheen)! Er staan ook opzettelijk fouten in het boek: de ene keer werkt Annie bij een schoenwinkel, een paar bladzijden verder bij een vestiging van de Spar. De ziekte van Middleton is ook in dit opzicht zo postmodern als maar kan. Een exponent hiervan is ook de rol van de tijd in de roman, waarover Krol zelf in 5 1991 de volgende toelichting gaf:
In mijn roman De ziekte van Middleton heb ik het probleem vormgegeven door de eenzelvige hoofdpersoon flink te laten reizen. Door die reizen komt wat hij te vertellen heeft in een quasi zinvolle volgorde te staan: ‘De week daarop zat ik op Bonaire.’ Op Bonaire denkt hij aan Texel, Amsterdam, aan Europa in het algemeen; hij vliegt terug naar Curaçao, correspondeert met San Francisco, vliegt naar het eiland Margarita, wacht vervolgens in Caracas op weer een ander vliegtuig, dat hem naar Californië zal brengen, terwijl zijn gedachten intussen naar Perú gaan, en Bolivia. En dit alles zonder ook maar iemand aan te spreken, vier bladzijden lang. Maar zo verstrijkt de tijd. Binnen het oeuvre is het bovendien interessant dat er een sterke relatie bestaat russen De ziekte van Middleton (en De laatste winter) en de poëziebundel Over het uittrekken van een broek die Krol in 1970 uitbracht. Tussen de poëzie staan foto's van dames, maar ook passages uit de romans, gezet als gedichten. Achteraf lees je de moord op Sheila in De weg naar Sacramento als een versterkte echo van Pippers (direct uitdovende) opwelling om Annie te doden en later zijn wat krachtiger wil om de Amerikaanse Kathy te vermoorden. Ook dit is een element dat de samenhang in Krols oeuvre illustreert.
Herzieningen Krols prozadebuut uit 1962, de novelle De rokken van Joyce Scheepmaker, verscheen in 1971 in herziene vorm met een aantal niet ingrijpende wijzigingen. Maar in 1978, bij de tweede druk van zijn roman Het gemillimeter-
Jaarboek Letterkundig Museum 7
90
de hoofd, was er meer aan de hand en voelde Krol zich ook geroepen aan zijn lezers een verklaring te geven: Je zou een boek pas moeten uitgeven, als het manuscript, ook na herhaalde lezing, niet meer verandert. Veel boeken worden te snel gedrukt. Dat gold ook voor Het gemillimeterde hoofd. Deze herdruk geeft mij de gelegenheid alsnog correcties aan te brengen of stukken te schrappen. De veranderingen betreffen voornamelijk de paragrafen 17, 18, 57, 78 en 86. Paragraaf 11 is vervallen; paragraaf 90 is herschreven. De paragrafen 20, 71 en 84 zijn geheel nieuw. De geïnteresseerde lezer wist uiteraard niet uit zijn hoofd wat er in de oorspronkelijke paragrafen werd beschreven en hield meteen de oude versie naast de nieuwe om te vergelijken. Wat was het verschil? Sommige passages bleken wat verhalender geworden en verder heeft Krol verhalende beschouwingen vervangen die los van de rest van het boek staan. Het effect hiervan was ongetwijfeld een sterkere cohesie binnen de roman. Daarnaast heeft Krol gedateerde elementen verwijderd. Het betoog over de tegenstelling tussen kerk en wetenschap bijvoorbeeld. In 1978 nam immers geen zinnig mens de kerk nog serieus. Zo heeft Krol ook toenmaals actuele verwijzingen naar de door een schandaal gevallen minister Profumo, de Britse premier MacMillan, de Tweede-Kamerverkiezingen en de aanwezigheid van kamerleden bij het eindexamen weggelaten. Het vraagt ook weinig verbeeldingskracht om je voor te stellen waarom Krol de volgende passage schrapte: ‘De man die ik in mijn jonge jaren het meest bewonderde was Adolf Hitler. Hij is het voorbeeld van mijn stelling dat een woord de wereld kan veranderen, hoe krankzinnig dat woord ook is.’ Meer samenhang, minder formules, minder controverse, zou dat conform de wens geweest zijn van de uitgever? Want ook is de ondertitel ‘Schrijven in sommen’ weggelaten en het schitterende omslag van de eerste druk is vervangen door een commerciëler ogend geheel. Krol leed immers nog steeds onder het imago van een ‘moeilijk’ auteur, ondanks het feit dat hij intussen romans had gepubliceerd die er veel toegankelijker uitzagen dan zijn proza uit de jaren zestig. Toch lijkt de herziening van Het gemillimeterde hoofd niet ingegeven door een commerciële behoefte aan lichtere verteerbaarheid. De nieuwe versie bevat namelijk meer passages over logica en bijvoorbeeld een para-
Jaarboek Letterkundig Museum 7
91
Vel kopij voor De ziekte van Middleton.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
92 graaf over ‘komedie’ is vervangen door een beschouwing over de man die de term ‘involutie’ muntte. De inhoud is enigszins veranderd, maar de vorm blijft min of meer dezelfde. Een oppervlakkige herlezer zal de verschillen nauwelijks opmerken. Daarentegen zal het geen lezer ontgaan dat Krol, eveneens in 1978, bij de herdruk van De laatste winter de figuren en plaatjes wegliet waarmee hij het ‘denkwerk’ van zijn protagonisten placht te illustreren en dat hij de afwijkende typografie verwijderde. Visuele verschillen lopen nu eenmaal eerder in het oog. Bij de herziening van De laatste winter is vooral de vorm veranderd. Of liever gezegd, de vorm is aangepast aan de manier van schrijven die Krol aan het eind van de jaren zeventig het prettigst vond. Ook de in 1977 verschenen roman De weg naar Sacramento, waarin immers 6 ook geen illustraties meer voorkwamen, is daarvan een voorbeeld.
Ingevuld In 1987 verscheen De weg naar Sacramento opnieuw, maar nu onder de titel De weg naar Tuktoyaktuk. Deze versie telt 76 pagina's, 42 minder dan het origineel. De herziening was niet alleen een kwestie van schrappen; hierbij vergeleken vallen de veranderingen in Het gemillimeterde hoofd in het niet. Zelf deed Krol daarover de volgende paradoxale uitspraak:
Nadat ‘De weg naar Sacramento’ was gepubliceerd (118 bladzijden) heb ik nog vele bladzijden (93, welgeteld) erbij moeten schrijven voordat ik het geheel in de vorm van ‘De weg naar Tuktoyaktuk’ tot 76 bladzijden 7 had teruggebracht. Omdat deze ingreep veel radicaler was dan tevoren bij herdrukken, gaf hij de roman bij de verschijning in 1987 ook een (vrijwel) nieuwe naam: De weg naar Tuktoyaktuk. Naar Krols overwegingen bij de herschrijving van Het gemillimeterde hoofd - over coherentie, narrativiteit - moesten we gissen, maar bij deze gelegenheid vergezelde hij het geheel van een verantwoording. Overigens zijn de verschillen tussen de twee versies van De weg naar Sacramento toch niet zo ingrijpend als Krol suggereert. Het schrijven van die 93 pagina's betekende voor een deel ook overschrijven in een andere ordening: veel is vertrouwd voor de lezer die de eerste versie kent. Je moest soms echt de twee edities paginagewijs naast elkaar leggen om de verschillen te ontdekken.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
93 De roman vormde in 1977 het relaas van een eenzame man die trouwde, scheidde, verhoudingen met dames begon en ten slotte een Amerikaanse vriendin Sheila vermoordde, geobsedeerd als hij al vroeg was door een aantal dramatische sterfgevallen in zijn omgeving. De verantwoording bij De weg naar Tuktoyaktuk is uit literair oogpunt bijzonder de moeite waard. Vol met originele ideeen over literatuur, met interessante opmerkingen over de achtergrond van De weg naar Sacramento
Omslag naar ontwerp van J. Tapperwijn voor Middletons dood. 1996
Jaarboek Letterkundig Museum 7
94 en de bewerking daarvan, maar ook over Krols roman die het jaar daarvoor, in 1986, was verschenen: Maurits en de feiten. Om zijn ideeën te ondersteunen, verwijst Krol naar een heterogeen gezelschap van auteurs als Nicolaas Matsier, A. Alberts, Stendhal, Harry Mulisch, Richard Brautigan, Viktor Sjklovski en Paul Valéry. De fraaiste passages zijn typisch Krol: perfecte en misleidend simpele formuleringen of formules. In zijn verantwoording is Krol nuchter en kritisch over zijn eerste poging uit 1977, wanneer hij vertelt hoe hij passages die sterk naar reisleidersproza roken, te licht bevond. Ook de moord op Sheila, waar nota bene het hele boek om draaide, oordeelde hij te zwak. De nieuwe oplossing bleek inderdaad een verbetering, evenals 8 de beslissing om de opmerkingen over doodstraf en slachtoffers te schrappen. Maar is De weg naar Tuktoyaktuk in zijn totaliteit beter dan De weg naar Sacramento? Een belangrijke opmerking van Krol - ook in verband met vorige herzieningen - heeft betrekking op zijn verlangen om de hiaten of de letter ‘x’, dan wel door puntjes aangegeven elementen in het origineel, in te vullen. De weg naar Tuktoyaktuk is inderdaad meer ingevuld c.q. toegankelijker en verhalender dan de eerste versie. Dit aspect van de herziening beschouw ik als een verlies. Want de eigenschap van Krols werk uit de jaren zestig en zeventig om dingen oningevuld te laten, vond ik juist zo boeiend. Ik denk dat Krol ook in 1987 met een herziening probeerde aan te sluiten bij wat hem op dat moment in zijn nieuwe werk de prettigste aanpak leek.
Middletons dood In 1996 verscheen Middletons dood, waarmee Krol in zijn herzieningsproces nog een reuzenstap verder is gegaan. Aanvankelijk lijkt deze roman een grondige herschrijving van De ziekte van Middleton, waarbij J. Pipper is vervangen door Wouter van der Pijl. Tot halverwege. Vanaf dat moment echter beginnen er zoveel nieuwe ontwikkelingen dat je wel van een vervolg moet spreken. En dan blijken veel elementen in het voorgaande, herschreven gedeelte de lezer juist op dit vervolg te hebben voorbereid. Fascinerende lectuur. Het heeft dan ook weinig zin om te bepalen welk van beide projecten het meest is geslaagd. Dat heeft ook met de factor tijd te maken: er zijn nu geen
Jaarboek Letterkundig Museum 7
95 tien jaar verstreken, zoals bij de verschijning van De weg naar Tuktoyaktuk, maar 27. De wereld van 1996 is niet meer die van 1969 en dat geldt ook voor Krol en zijn lezers. De plaatjes vervullen in 1996 niet meer de functie die ze in 1969 vervulden. 9 Ze zouden nu eerder een historische betekenis krijgen. Maar het effect zou ook zijn verdwenen wanneer Krol ze had vervangen door recentere damesfoto's uit het siliconentijdperk. Middletons dood heeft geen verantwoording. Geen nood: voor degene die wil weten door wat voor overwegingen Krol werd gedreven, volstaat het nawoord bij De weg naar Tuktoyaktuk. Misschien is dat zelfs nog meer van toepassing op de relatie tussen Middletons dood en De ziekte van Middleton. Wat de structuur betreft, zou je kunnen zeggen dat De ziekte van Middleton uit honderden fragmenten bestond, die op verschillende manieren met elkaar waren verbonden. Horizontaal door de geschiedenis van Pipper, verticaal door de beschouwingen, voorbeelden en illustraties die de verteller ons verschafte. De verteller vormde het kruispunt van deze verbindingen. De geschiedenis van Pipper was lapidair, vooral omdat die telkens door de verticale elementen werd onderbroken. Er was geen plot en geen slot: de Pipper-geschiedenis loste op in een beschouwing en een aantal bijlagen. Voor Middletons dood heeft Krol vrijwel alle verticale elementen geschrapt. De lapidaire geschiedenis die overbleef, heefr hij niet alleen maar verbonden en van een plot voorzien, maar ook aangedikt; en last but not least, gewijzigd en ontwikkeld. Een eenvoudig voorbeeld van ontwikkeling vormt de rol van de zuster van de verteller. In De ziekte van Middleton vernemen we weinig meer over haar dan dat ze met een dominee is getrouwd en dat in de pastorie Playboy op tafel ligt (een herenblad van een gematigder kaliber dan Busty). In Middletons dood ontwikkelt de zuster zich, nadat de predikant-echtgenoot zijn toga aan de wilgen heeft gehangen, tot de succesvolle eigenares van een pornovideotheek, die geregeld met haar broer van gedachten wisselt over haar negotie. Van der Pijls belangstelling beperkt zich namelijk niet tot foto's, maar strekt zich ook uit tot pornofilms. Gecompliceerder, als voorbeeld van zowel ontwikkeling als wijziging, is het personage Regina, de vrouw met wie de verteller aan het begin van het
Jaarboek Letterkundig Museum 7
96 10
boek is getrouwd. Bij de presentatie van de roman Middletons dood op 7 november 1996 in Amsterdam, onthulde Krol dat hij vond dat Regina te weinig uit de verf was gekomen. Daarom heeft hij haar in Middletons dood gepromoveerd tot de tweede hoofdpersoon naast de verteller Van der Pijl. De ontwikkeling in het Regina-personage zit hem in het feit dat ze na de scheiding een belangrijke carrière maakt. Ze studeert af als juriste en voert vervolgens in de Verenigde Staten een voortdurende strijd tegen de doodstraf, waarbij ze zich ontpopt als een ‘prison groupie’. Typerend voor de reeds genoemde aanpak van Krol is dat zo'n carrière al in het begin van Middletons dood wordt aangekondigd. Bij het personage Annie is vooral sprake van een wijziging. Annie Vogelaar is van een mollige blondine veranderd in een dito Surinaamse en Van der Pijl vindt haar (deze keer) al direct ongeschikt als opvolgster van zijn vertrokken echtgenote. Ook Annie krijgt een kort naleven: de verteller ziet haar in Bonaire terug als een succesvolle bordeelhoudster. De andere geliefden (Noris, Kathy, Judith) houden min of meer dezelfde functie. Overigens, de route die de verteller over de wereldbol aflegt, is in de eerste helft niet helemaal identiek. Afrikaanse bestemmingen 11 ontbreken in Middletons dood. Een geheel nieuwe figuur aan het damesfirmament is Herta, de tweede echtgenote van de verteller, een wat losse vrouw die sterk doet denken aan Krols creatie Willeke uit De Hagemeijertjes (1990). Eveneens nieuw is de noordelijke Lieke, met wie de verteller een gepassioneerde briefrelatie aangaat, waarna Herta en hij voor enige tijd uit elkaar gaan. Margaret Middleton, de godin van de foto's en het witte doek, wordt in Middletons dood bijna een personage. Hoorde Pipper van haar buren in Boston dat zij dood was, bezocht hij haar graf (waar het even leek of hij haar geestverschijning zag) en legde hij zich erbij neer dat zijn godin niet meer leefde, zo niet Van der Pijl. Het moge inmiddels duidelijk zijn dat er met de verteller meer is gebeurd dan de verandering van de naam. Van det Pijl weigert te geloven in Middletons dood. De passage met de geestverschijning is dan ook in Middletons dood uitgebreid met verscheidene andere waarin Van der Pijl haar meent waar te nemen. Het verschil is paradoxaal genoeg dat hij, in tegenstelling tot zijn ‘voorganger’ na enige tijd ‘van Middleton genezen’ is: clean. Een verdere invul-
Jaarboek Letterkundig Museum 7
97
Gerrit Krol, 1994 (Foto: Roeland Fossen; collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
98 ling van de ‘ziekte’ van de verteller is dat Krol er in Middletons dood oedipale trekjes aan verbindt. De ontwikkeling van de verteller zelf is - nu de verticale elementen zijn verwijderd, bevat de roman immers geen beschouwingen, voorbeelden en illustraties meer dat hij niet meer peinst en boeken schrijft waarin hij het wereldraadsel probeert te op te lossen. Van der Pijl reflecteert echter nog wel op zijn omgeving, vol humor soms. Het lijkt erop dat het personage Van der Pijl meer is ingevuld en daardoor meer contouren krijgt dan Pipper. Maar daarmee wordt hij nog geen round character. Waarom Van der Pijl na een relatieconflict met zijn tweede echtgenote nu precies in de Berlijnse bohème blijft hangen, wat hij vindt van de Wende (hij keert terug naar Nederland omdat er niets meer valt te beleven) bijvoorbeeld, daarover worden we zeer schaars geïnformeerd. De suggestie dat door deze veranderingen en toevoegingen Middletons dood een traditioneel, realistisch relaas is geworden, is onjuist. Het blijft een postmoderne roman. Bijvoorbeeld de manier waarop Krol zijn personages elkaar laat tegenkomen, ziet er opzettelijk georkestreerd uit. Zo ontdekt Van der Pijl dat Regina in Amerika ooit een relatie heeft gehad met de man van Kathy en loopt hij zijn ex-vrouw aan het eind van de ‘roman’ toevallig tegen het lijf in Venetië (overigens zonder een verzoening; Middletons dood is geen kasteelroman). De dogestad krijgt hiermee een cirkelfunctie: was Regina immers niet in Venetië toen haar echtgenoot met Annie overspel pleegde? Evenmin realistisch zijn de nadrukkelijke parallellen tussen de personages: Van der Pijl met zijn Middletons naast Regina met haar gedoodstraften, Lieke wier passie slechts op papier kan bestaan naast Van der Pijl met zijn onbereikbare Margaret Middleton.
Misdaadroman Het plot van Middletons dood staat in de traditie van de misdaadroman, sterker dan ander werk van Krol. Zo sterk zelfs dat ik de ontknoping - we moeten de titel letterlijk nemen - niet helemaal wil onthullen omdat de vorm daarvan een deel van het leesplezier bepaalt. Ik zou hoogstens kunnen aangeven dat een videofilm de hoofdrol speelt en dat degene die Krols essay
Jaarboek Letterkundig Museum 7
99 12
‘Solidariteit’ uit 1995 heeft gelezen, daaruit de clou zou kunnen halen. Misschien ten overvloede: Krol houdt met Middletons dood geen literair pleidooi voor zijn ideeën over misdaad en doodstraf. Het zou best kunnen dat zijn roman bij de lezer een bepaalde stellingname oproept, maar die bevat her boek zelf niet expliciet. Daardoor is Middletons dood in dit opzicht geslaagd. Geen pamflet in de vermomming van een roman. Met terugwerkende kracht ontpopt Krol zich steeds meer als een auteur die in literaire vorm reflecteert op vroeger werk. Ik vind ‘literaire reflectie’ een betere omschrijving dan ‘herschrijven’. Vooral omdat Krol in zijn restyling en recycling altijd aansluit bij de manier waarop hij zijn nieuwe werk aanpakt. We kunnen in de toekomst nog meer literaire reflecties verwachten. Bij de presentatie van Middletons dood onthulde Krol dat hij De laatste winter ging herschrijven en dat de raadselachtige dood van Che Guevara daarin een belangrijk thema zou worden. Bovendien wil hij Scheve levens ontdoen van de essayistische passages en vervolgens de personages wat meer uitwerken. Deze voornemens sluiten nauwkeurig aan bij het principe van de veranderingen in Middletons dood. Ik ben benieuwd.
Eindnoten: 1 Wanneer ik bij een prozatekst van Krol het genre niet expliciet vermeld, gaat het om een roman. 2 Zie voor de receptie van deze roman: Ad Zuiderent, Een dartele geest. Aspecten van De chauffeur verveelt zich en ander werk van Gerrit Krol, Amsterdam 1989, p. 19-136. 3 Zo is het fragment ‘De sjaal’ (p. 30-31) onder dezelfde titel grotendeels terug te vinden in De oudste jongen (p. 40-44). 4 In: De schriftelijke natuur. Essays over kunst en wetenschap, Amsterdam 1985, p. 109. 5 ‘Meesters over de tijd’, in Wat mooi is, is moeilijk, Amsterdam 1991, p. 114. 6 Anno 1978 leek het alsof het proza van Krol in dit opzicht een traditionele richting uitging. De dartele geest van Krol bleek echter niet te vangen in voorspellingen. Weliswaar werd bij een herdruk van De ziekte van Middleton een jaar later, in 1979, ook weer het prachtige omslag vervangen en had Krol de 19 paragrafen geordend in zeven delen. Maar het boek bevatte alle illustraties (bovendien scherper afgedrukt; in een nog latere Salamander-herdruk keert zelfs het imposante torso van Middleton weer terug). Bovendien: de ‘nieuwe’ Krol, Een Fries huilt niet (1980), verscheen vol met tekeningen. Echter, anno 1995, bij het lezen van een essay van Krol, kreeg ik het idee dat Krol definitief voor de traditionele tekstuele aanpak heeft gekozen. Juist omdat het om een het essay ging (‘De schrijver als filosoof’, in De mechanica van het liegen (1995), p. 91-2). Wat is daar namelijk aan de hand? Krol beschrijft daar de cartoon van pagina 135 uit De ziekte van Middleton (overigens zonder bronvermelding) integraal: ‘Een tekening van een sterrenwacht waarin twee geleerden naar het scherm kijken waar hun, voor het eerst in de historie, de achterzijde van de maan wordt getoond. Ze zijn enigszins verbaasd. Want wat zien ze daar: een welgevormde vrouwelijke bips, in zijn tweedeligheid mooi rond. Volgens het onderschrift zegt een van de geleerden dat hij wel wilde aannemen dat ‘it wasn't unusual’, maar dat het ‘somehow just wasn't what he expécted the backside of the moon to look like.’ Je vraagt je af waarom Krol niet gewoon die cartoon heeft opgenomen? 7 In: ‘Het verhaal dat zichzelf organiseert. Notities bij het voorgaande’, De weg naar Tuktoyaktuk, p. 135. Met het voorgaande bedoelt Krol: ‘Wanneer is een boek af? Een verantwoording’, p. 85-110. 8 De lezer wist al dat Krol de opmerkingen in De weg naar Sacramento over doodstraf en slachtoffers inmiddels had uitgewerkt in de feuilleton Scheve levens (1983); uiteindelijk zouden ze in een nog meer uitgewerkte vorm op hun definitieve plaats terechtkomen in het essay Voor wie kwaad wil. Een bespiegeling over de doodstraf (1990). (Zie verder ook: Joris van Groningen, ‘De weg van Sacramento naar Tuktoyaktuk’, in Bzzlletin 230 (november 1995), p. 37-42; overigens rept Van Groningen niet over deze recycling.)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
9 Zie ook: Douwe Draaisma, ‘De onsterfelijke geest van Margaret Middleton’, in Bzzlletin 230 (november 1995), p. 29-32. 10 Voor de lezers van De ziekte van Middleton was het al interessant dat een personage dat eveneens Regina heet, in de novelle De zoon van de levende stad (1966) vrijwel de zelfde achtergrond en functie had. Een van Krols eigenaardigheden is nu eenmaal een voorkeur voor dezelfde namen, vaak gekoppeld aan dezelfde functies. Ook Annie, Marie, Sanne en Herta komen in verschillende romans voor. 11 Krol was zelf overigens in 1969, toen De ziekte van Middleton verscheen, ook nog niet in Afrika geweest. Enkele elementen van Pippers Nigeriaanse periode heeft Krol verschoven naar Okoka's Wonderpark (1994). Van deze gerecyclede elementen zien we overigens in deze nieuwe roman meer terug dan van de bundel autobiografische Nigeriaanse reisverhalen die Krol in 1992 publiceerde onder de titel De reus van Afrika. Dat heeft, denk ik, te maken met de grote verschillen tussen de persoon Krol en zijn creaties. Van de relatie tussen de geschiedenis van een personage en de biografie van de auteur is een boeiend voorbeeld te vinden in NRC Handelsblad van 21 januari 1997. In zijn column, deze keer ‘Isla Margarita’ geheten, vertelt Krol over het vakantiehuisje op Isla Margarita, waarheen hij bijna dertig jaar geleden het meisje Maria meenam, maar op het laatste moment bovendien haar vriendje kreeg opgedrongen. Om de tijd te doden las hij in het werk van Chris van Geel. Onlangs was hij er weer met zijn vrouw. Drie dagen later zei Krol in een interview met HP De Tijd: ∼Zojuist heb ik in een column beschreven hoe ik het slachtoffer ben van een flirtende vrouw. Ik trap erin en het eindigt ermee dat ik me beklaag [...] Maar later dacht ik: verdomd, ik neem er geen genoegen mee in zo'n situatie aan het kortste eind te trekken. Dus dat stuk heb ik herschreven. In dat geval kies ik de weg van de meeste weerstand.’ In dit interview betrekt Krol deze houding ook op het herschrijven van De ziekte van Middleton. 12 Bzzlletin 230 (november 1995), p. 27-28.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
103
Sjoerd van Faassen P.N. van Eyck en de opbouw van de Zilverdistel-uitgave van Willem 1 Kloos' vroege poëzie In de in januari 1915 verschenen prospectus ‘Zilverdistelboeken: Uitgegeven en in bewerking, MCMX-MCMXIV’ was een aankondiging opgenomen van een uitgave van de Gedichten van Willem Kloos (1859-1938). De samenstelling van die bundel was in handen van P.N. van Eyck. Bijna vijf jaar later werd de bundel uiteindelijk gedrukt door J.F. van Royen, met wie Van Eyck sinds 1913 de redactie van De Zilverdistel vormde. Van Royen beschikte sinds eind 1914 over een eigen drukpers en kort daarop over twee speciaal voor hem ontworpen lettertypen. Voor die tijd maakte De Zilverdistel gebruik van commerciële drukkerijen. De kleine bibliofiele uitgeverij De Zilverdistel was eind 1909 of begin 1910 gesticht door J. Greshoff (1888-1971) en J.C. Bloem (1887-1966), beiden net in de twintig. Nog voor er een deel uit de reeks het licht had gezien, voegde hun leeftijdgenoot P.N. van Eyck (1887-1954) zich bij hen. Diens bundel Worstelingen zou in 1910 als eerste uitgave van De Zilverdistel verschijnen. In de loop van 1920 kwam de Kloos-uitgave als de laatste uitgave van de pers. Gedurende het bestaan zouden er - afgezien van prospectussen e.d. - negentien uitgaven van De Zilverdistel 2 verschijnen. Ook al was het een privé-onderneming waarbij keuze van de teksten en de vormgeving nadrukkelijk waren voorbehouden aan vooral Greshoff en Van Eyck, De Zilverdistel was aanvankelijk toch geen zgn. ‘private press’ met een eigen drukpers, zoals er met name in Engeland en Duitsland een aantal
Jaarboek Letterkundig Museum 7
104
Twee pagina's uit ‘Aankondiging onzer Hollandsche Mediaeval’ (nicuwjaar 1912). De tekst van deze letterproef behoort bij het artikel van De Roos. Zetspeerfieatie: corps 10 (Didotpunten), geen interhnie: zetbreedte 21 augustijn, regels uitgevuld, nieuwe alinea's 10 punten inspringen. Papier: geschept papier VGZ., watermerk ‘Fenhoorn’, formaat 30.5 × 13 cm Drukboekdruk; alleen schoondruk, vorm van vier pagina's. Kleur: oranje (o.a. voor initiaal) en zwart. Afwerking: tweemaal gevouwen (15.2 × 21.5 cm), niet schoongesneden, cahiersteek. Inlegvel: gestreken papier, formaat 14.5 × 21.1 cm; rekst als eerste pagina van letterproef, zonder initiaal. Eerste blad uit de aankondiging van de Hollandsche Mediaeval van S.H. de Roos door Lettergieterij ‘Amsterdam’ v/h N. Tetterode, nieuwjaar 1912.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
105 3
was. De Zilverdistel zou pas later over een eigen pers kunnen beschikken, maar op dat tijdstip hadden Greshoff en Bloem zich al van De Zilverdistel teruggetrokken. Afhankelijk van de gekozen letter werden de eerste uitgaven van De Zilverdistel gedrukt bij Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem of in een enkel geval bij G.W. van der Wiel & Co te Arnhem. Wél op een handpers, maar door employés van de betreffende firma en niet door de Zilverdistel-uitgevers zelf. In een enigszins hoogdravende bespreking van de Ilias-uitgave (1923) van de 4 Bremer Presse in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 1 maart 1924, schreef Van Eyck dat deze uitgave ‘het bestaansrecht en de onmisbaarheid van dergelijke op de handpers gedrukte en met de hand gebonden uitgaven’ bewees. Van Eyck maakte van de gelegenheid gebruik om te polemiseren met de uitgever K. Groesbeek - directeur van de Amsterdamse uitgeverij Scheltema & Holkema - die had beweerd ‘dat onze tijd niet meer de tijd van handpersen is, dat wil zeggen, dat volgens hem het beste werk der machinepersen voortreffelijk genoeg is om de hoogste verlangens te bevredigen’. Van Eyck erkende weliswaar dat een goede machinepers voortreffelijk werk kon leveren, maar hij stelde: ‘De handpers [...] maakt een “strengere kleur”, 5 een “scherperen afdruk” mogelijk. Alleen op de handpers kan het register geperfectionneerd worden. [...] Alleen de handpers stelt in staat tegemoet te komen aan de onregelmatigheden der handgeschepte, over het algemeen de schoonste en duurzaamste papiersoorten.’ De dichters Greshoff, Bloem, Van Eyck en de typograaf Jan van Krimpen hoorden tot een vriendenkring van schrijvers van de zgn. ‘generatie van 1910’, en van beeldende kunstenaars die daaromheen cirkelden. Ondanks onderlinge verschillen, hadden zij allen een grote belangstelling voor het ‘schoone boek’, en streefden zij een pure typografie na, die in dienst van de tekst moest staan. Voor hun typografische voorbeelden richtten zij zich voornamelijk op Duitsland en Engeland. In een aankondiging van het programma van De Zilverdistel schreef Van Eyck in december 1912 in Greshoffs tijdschrift De Witte Mier: ‘De Zilverdistel wil althans aanvankelijk naar zuivere, onversierde boekkunst streven. Wanneer er voorbeelden mochten gesteld worden, dan zijn dit allereerst minder Duitsche, meer Engelsche, dan zijn dit onder de laatste minder de werken der Kelmscott- of Vale-press, maar 6 die der Doves-press.’ (p. 48).
Jaarboek Letterkundig Museum 7
106 De rond de eeuwwisseling opkomende belangstelling voor een betere typografische boekverzorging bracht met zich mee, dat niet langer de versiering hoofddoel was, maar de onderlinge eenheid van de samenstellende delen. Aandacht voor de kwaliteit van het papier, nieuwe letters, opmaak van de pagina, versierde initialen en dergelijke zijn van dit streven een min of meer logisch uitvloeisel. Rond 1900 verschoof het accent definitief van de versiering naar de typografie. Toen deze herleving van de Nederlandse boekdrukkunst inzette, was er echter nog nauwelijks modern lettermateriaal beschikbaar. Pas in 1912 zou S.H. de Roos (1877-1962) met zijn Hollandsche Mediaeval voor de Lettergieterij ‘Amsterdam’ v/h N. Tetterode de eerste, eigentijdse Nederlandse letter ontwerpen; De Roos had vier jaar tevoren al eens een overzicht van de in die 7 periode beschikbare moderne drukletters gepubliceerd. De Roos' letter werd bijna onmiddellijk door De Zilverdistel verwelkomd en benut voor de uitgaven van Les fleurs du mal (1913) van Charles Baudelaire en een tweede bundel van Van Eyck, Bevrijding (1913). De uitgever A.A.M. Stols - die zich in geschrifte regelmatig een chroniqueur van de contemporaine boekverzorging toonde - was van oordeel dat wie vóór 1912 een goedverzorgd boek wilde laten drukken, uiteindelijk wel terecht moest komen bij de 8 firma Enschedé, die kon bogen op het bezit van een immens aantal lettertypen, maar juist niet van modern lettermateriaal. Mede door de heersende animositeit tussen Enschedé en Tetterode, kon Enschedé niet beschikken over de lettertypen 9 van moderner snit, die door de Amsterdamse gieterij werden gevoerd. Er waren in die tijd wel andere drukkerijen die kwalitatief hoogstaand drukwerk konden leveren - zoals Ipenbuur & Van Seldam in Amsterdam, Corns. Immig & Zoon te Rotterdam of Mouton & Co in Den Haag - dus Stols' opmerking is een beetje overdreven. Greshoffs ervaring was zelfs dat Enschedé beslist niet voorop liep bij de vernieuwing. In een terugblik op de eerste publicaties van De Zilverdistel sprak hij over Enschedé 10 als een ‘conservatieve firma’, waar men vrijwel niets afwist van de Britse boekkunst. Enschedé zou pas in de jaren twintig met de komst van Greshoffs toenmalige zwager Jan van Krimpen (1892-1958) een moderne letterontwerper en boekverzorger in huis halen.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
107
Willem Kloos, 1889. (Foto Willem Witsen: collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)
In 1912 trokken Bloem en Greshoff zich uit De Zilverdistel terug. Er waren inmiddels vier delen verschenen. Volgend op de door Van Eyck zelf vormgegeven bundel Worstelingen (1910) publiceerden de uitgevers van De Zilverdistel bundels van hun generatiegenoten Jan van Nijlen en Geerten Gossaert, en van hun leermeester Albert Verwey. De bundels waren alle gedrukt bij Enschedé met gebruikmaking van achttiende-eeuwse letters van J.M. Fleischmann of uit de gieterij van Hendrik Claesz. Van Eyck liet zich na het terugtrekken van zijn mede-redacteuren terzijde staan door de tien jaar oudere J.F. van Royen (1878-1942). Van Royen was werkzaam op de juridische afdeling van het hoofdbestuur van de P.T.T. en had in mei 1912 in De Witte Mier de staf gebroken over ‘De typographie van 's Rijks drukwerk’. Zijn visitekaartje op typografisch gebied zou hij verder afgeven met een beschouwing over nieuwe uitgaven van Lucien Pissarro's Eragny Press waarmee De Witte Mier van oktober 1912 opende, en met een enthousiaste beoordeling van De Roos' Hollandsche Mediaeval in Onze Kunst van januari 1913. Aanvankelijk gaf Van Royen alleen typografische adviezen aan Van Eyck, maar in 1913 trad Van Royen toe tot de redactie van De Zilverdistel.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
108
Begin van Over boekkunst en De Zilverdistel van J.F. van Royen & P.N. van Eyck, 1916 Dit was de eerste uitgave van De Zilverdistel die werd gezet uit de Zilvertype en werd gedrukt op de eigen handpers
Het eerstvolgende deel van De Zilverdistel - het al genoemde Les fleurs du mal van Baudelaire - werd, net als het daaropvolgende deel, gezet uit de Hollandsche Mediaeval van De Roos en gedrukt bij Van der Wiel. Vervolgens keerde De Zilverdistel voor de druk van zijn uitgaven weer terug naat Enschedé, tot het moment waarop Van Eycks toenmalige compagnon J.F. van Royen zelf een handpers aanschafte. Was voor de eerste delen van De Zilverdistel gebtuik gemaakt van letters uit de achttiende eeuw, nu werd gekozen voor de vijftiende-eeuwse, aan Peter Schoeffer von Gernsheim toegeschreven letter, die door Enschedé aan het begin van de twintigste eeuw nieuw leven was ingeblazen, en waarop De Zilverdistel op verzoek van Van
Jaarboek Letterkundig Museum 7
109 11
Royen vermoedelijk enige tijd exclusiviteit werd verleend. De handpers die Van Royen zich eind 1914 door bemiddeling van de Engelse 12 boekverzorger Lucien Pissarro verwierf, was een Albion-handpers. Pissarro zou in 1916 voor Van Royen ook een eigen letter ontwerpen, maar dit Disteltype is slechts voor de Zilverdistel-uitgave van Een boecxken gemaket van Suster Bertken (1918) benut en vanaf 1923 voor een aantal uitgaven van Van Royens Kunera Pers. De eerste uitgave die op Van Royens handpers werd vervaardigd, was het programmatische Over boekkunst en De Zilverdistel (1916). Vanaf die datum werden de delen in De Zilverdistel (met uitzondering van Suster Bertken) alle gezet uit de op verzoek van Van Royen in 1915 speciaal voor de reeks ontworpen Zilvertype 13 van S.H. de Roos. Van Eyck kondigde half december 1912 in het tijdschrift De Witte Mier zijn plannen voor De Zilverdistel aan. Hij hoopte - na de in 1912 verschenen bundel Het eigen rijk van Albert Verwey - met een zekere regelmaat ‘om eenige reden uitblinkende moderne werken’ uit te geven, maar verbond aan die mededeling toen nog geen namen. In Van Eycks correspondentie met drukkerij Enschedé is echter al op 29 januari 1913 sprake van uitstel van een Kloos-uitgave ten gunste van de uiteindelijk in 1915 verschenen uitgave van de gedichten van Novalis. Over de Kloos-uitgave 14 berichtte Van Eyck bij die gelegenheid dat die zes vel zou omvatten. Dat een uitgave van Kloos' vroege poëzie in januari 1913 al op Van Eycks verlanglijstje stond, wordt ook duidelijk uit zijn briefwisseling met Verwey. Verwey was aan het begin van beider loopbaan als dichter intiem bevriend geweest met de vijf jaar oudere Kloos en had het ontstaan van veel van diens gedichten van nabij 15 meegemaakt. Hij had dus enig gezag waar het Kloos' poëzie betrof. Kloos had zijn vroege poëzie bijeengebracht in de in 1894 verschenen bundel Verzen. Die bundel geeft zijn dichterlijke ontwikkeling gebrekkig weer, omdat Kloos in de bundel zijn gedichten opnam in volgorde van verschijnen in De Nieuwe Gids en niet naar ontstaan. In zijn brief aan Verwey van 1 augustus 1913 ontvouwde Van Eyck de plannen voor De Zilverdistel; hij maakte op dat moment echter nog geen
Jaarboek Letterkundig Museum 7
110 16
melding van de voorgenomen Kloos-editie. Pas in oktober van dat jaar benaderde 17 Van Eyck Kloos zelf; bij die gelegenheid legde hij Kloos een voorlopige keuze voor. Kloos kon zich in grote lijnen verenigen met de keuze die Van Eyck uit zijn poëzie had gemaakt en ging er - op een enkel geval na - ook mee akkoord dat Van Eyck de titels die de gedichten bij de oorspronkelijke publicatie droegen, maar die door Kloos in zijn bundel Verzen (1894) waren weggelaten, in De Zilverdistel-editie zou herstellen. Enkele opdrachten mochten van Kloos worden hersteld, maar wat de in Verzen gesupprimeerde opdracht aan Frederik van Eeden bij het gedicht ‘Van de Zee’ [53] betrof, hield Kloos voet bij stuk. Blijkens de bewaard gebleven brieven tussen Van Eyck en Kloos behoorden op dat moment in elk geval tot de gekozen gedichten: ‘Sappho’ [1]; ‘O vrouwe, ik weet niet of de starren weenen’ [5]; ‘Phoibos Apolloon’ [14]; ‘Eva’ [17]; ‘Opdracht’ [22]; ‘Aan...’ [24]; en het al genoemde ‘Van de Zee’ [53]. Van verder contact tussen Kloos en Van Eyck over de inhoud van de bundel is niets bekend. Van Eyck overlegde wel nader met Verwey over de indeling van Kloos' bundel: ‘Kloos heeft toegestemd. In mijn antwoordbrief, heb ik nu duidelijk genoeg gezegd 18 waar 't om gaat, en het plan laten vallen. Ook onze keus vindt hij goed.’ Naast de al hierboven opgesomde gedichten ([1], [5], [14], [17], [22], [24] en [53]), opperde Van Eyck aan Verwey op 5 november 1913 de volgende: ‘Ik denk altoos aan u, als aan die droomen’ [2]; ‘Zooals daar ginds, aan stille blauwe lucht’ [3]; ‘Ave Maria’ [4]; ‘Ik ween om bloemen in den knop gebroken’ [9]; ‘Ik hield u dierder dan mijzelf. Ik hàd’ [11]; ‘Lente-Droefenis’ [13]; ‘Lilith Triumphatrix’ [16]; ‘'t Gewoel op 's levens heirweg wierpt ge u tegen’ [18]; ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten’ [19]; ‘Avond’ [20]; ‘Okeanos’ [21]; ‘Moisa’ (‘Gij, Die mij de eerste waart in 't ver Verleên’) [23]; ‘Het Boek van Kind en God’ [25-34]; ‘Herinnering’ [35-36]; ‘Dood-Gaan’ [37-38]; ‘Doodsliedjes’ [42-47]; ‘Pathologieën’ [48-49]; ‘Snikken’ [50]; ‘Homo Sum’ [51-52]; ‘Voor Hans en Paul’ [54]; ‘Toen ik rozen kreeg’ [55]; ‘Toen ik de rozen opnam’ [56]; ‘Herfst-Geneurie’ [57]; ‘Alle Zeven’ [58]; en ‘Christus na 't Verraad’ [65]. Over de gedichten [11],
Jaarboek Letterkundig Museum 7
111 [13] en [18] zei Van Eyck nog in dubio te verkeren. Verwey vond Van Eycks keuze een beetje een ‘ratjetoe’ en zou zelf andere gedichten van Kloos willen zien opgenomen om diens ontwikkeling beter tot uiting te laten komen. Hij suggereerde daarom de uitgave even te laten rusten. Van Eyck wilde echter met uitstel geen genoegen nemen. Een aanzienlijk aantal van de later in de Zilverdistel-uitgave opgenomen gedichten kwam in dit stadium kennelijk nog niet voor opname in aanmerking. Waarschijnlijk heeft dat te maken met de cyclische opbouw van Kloos' bundel die Van Eyck voot ogen zweefde en die hij op 16 november 1913 aan Verwey ontvouwde. Hij onderscheidde bij die cyclische opbouw drie groepen sonnetten, die zouden worden afgewisseld door resp. ‘Okeanos’ en ‘Sappho’. Als naschrift voegde hij toe: ‘de bouw is dus symmetrisch, ook boekkunstig staan de grootste gedichten op de beste plaatsen, en het drama van Kloos' jongere leven komt duidelijk in de bouw 19 tot uiting. De slotverzen v.d. afdeeling zijn karakteristiek.’ Van de op 5 november aan Verwey genoemde gedichten zijn in deze opbouw door Van Eyck de volgende gedichten niet verwerkt: ‘O vrouwe, ik weet niet of de starren weenen’ [5]; ‘Phoibos Apolloon’ [14]; ‘Lilith Triumphatrix’ [16]; ‘Moisa’ (‘Gij, Die mij de eerste waart in 't ver Verleên’) [23]; en ‘Aan...’ [24]. Daarentegen waren de gedichten waarover Van Eyck toen nog in dubio verkeerde (‘Ik hield u dierder dan mijzelf. Ik hàd’ [11], ‘Lente-Droefenis’ [13] en ‘'t Gewoel op 's levens heir-weg wierpt ge u tegen’ [18]) nu definitief Van Eycks zeef gepasseerd. De cyclische opbouw die Van Eyck in zijn brief van 16 november 1913 aan Verwey had voorgesteld, liet hij al snel los. Dat hield verband met de dateringen die hij later in november 1913 van Kloos ontving. Kloos' reactie bracht hem er toe nu een strikt chronologische ordening na te streven. Of Kloos' reactie op Van Eycks keuze invloed heeft gehad, is niet bekend: de eerder door Van Eyck gekozen gedichten werden alle gehandhaafd, maar hij breidde zijn keuze bovendien uit. Of dit aan Kloos' interventie te danken is, is echter niet duidelijk. Aan Verwey schreef Van Eyck daarop op 24 november 1913: ‘De groote 20 gedichten mogen niet achterin want ze eindigen zóó fragmentarisch dat het
Jaarboek Letterkundig Museum 7
112 21
boekje dan op de meest brokkelige manier uitloopt, terwijl ik nu de Judaskus als sluitstuk kan hebben. [...] Het is merkwaardig dat al de 10 eerste gedichten 22 Liefdesgedichten zijn, en dat zij veel meer de natuur in zich betrekken. Zij moeten dus aan de groote B.v.K.e.G. cyclus voorafgaan. Daardoor krijgt: Herinnering I en 23 II (Laat mij nog éénmaal) in het boekje een diepere beteekenis [...]. Het tegendeel zou een bezwaar zijn, daar een sonnet in elk geval sterkere afsluiting is dan fragmenten, en het jammer zou zijn dit boek te laten eindigen met de kleine Okeanos - of de rei van Sappho, lijkt het mij nu het mooist te beginnen met Sappho, dan de 10 gedichten, dan Okeanos, en de geheele cyclus van Oct. en Dec. 1888, en April 1889. Als slot eindelijk Christus na 't Verraad. [...] Sappho kunnen wij gerustelijk 24 vooraan zetten want Kloos dateert het van 1881.’ Blijkens de Zilverdistel-prospectus uit januari 1915 zou de Kloos-uitgave de onderdelen ‘Sappho; Eerste Sonnetten; Okeanos; Het Boek van Kind en God en latere Gedichten’ omvatten. Hoe zich deze inhoud precies verhield tot de opgaven die Van Eyck op 16 november en 24 november 1913 aan Verwey deed, is niet overal even duidelijk, omdat de meeste gedichten door Van Eyck niet bij name zijn aangeduid. Het bleef niet bij Van Eycks deliberaties; voor de bundel werden ook daadwerkelijk voorbereidingen getroffen. Op 19 januari 1914 gaf Van Eyck opdracht aan de firma Enschedé dat het zetsel van de Zilverdistel-uitgaven van Lanseloet van Denemerken (1913) en Romances sans paroles (1914) van Paul Verlaine moest worden gedistribueerd, zodat Enschedé kon beginnen aan de Kloos-uitgave. Zowel de Lanseloet als de Verlaine was gezet uit de letter van Schoeffer. De Kloos-uitgave zou blijkens de al eerder genoemde prospectus uit 1915 ook uit de Schoeffer-letter worden gezet en in rood en zwart worden gedrukt op de handpers. Het betrof hier aanvankelijk niet de eind 1914 door Van Royen aangeschafte Albion-pers, maar nog een handpers van drukkerij Enschedé. In maart 1914 sprak Van Eyck tegenover Enschedé zijn teleurstelling uit over het 25 feit dat de proeven van de Kloos-uitgave zo traag binnenliepen. Dat er vervolgens weinig aan de Kloos-uitgave gebeurde, heeft zonder twijfel te maken met het feit dat Van Eyck in februari 1914 correspondent in
Jaarboek Letterkundig Museum 7
113
J.F. van Royen bij zijn handpers
Italie voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant was geworden. Noodge dwongen beperkte zijn bemoeienis met De Zilverdistel zich vervolgens tot een minimum. Door de Eerste Wereldoorlog moeten de verbindingen moeizaam zijn geweest. December 1915 keerde Van Eyck voor een periode van ruim drieëneenhalf jaar in Nederland terug, om in september 1919 voor de NRC naar Londen te vertrekken. Na zijn terugkomst uit Italie eind 1915 pakte Van Eyck de activiteiten voor De Zilverdistel weer op. In die tijd moet ook de beslissing gevallen zijn de Kloos-uitgave op de eigen pers te drukken, want nadat Van Royen zijn eigen handpers had gekregen, werden de delen voortaan met gebruikmaking van het eigen lettermateriaal van De Zilverdistel op de eigen pers gedrukt en niet langer bij Enschedé. Op 22 november 1915 informeerde Enschedé enigszins kregelig bij Van Royen: ‘Zoo U bekend is hebben wij nog steeds de gedichten van Kloos in zetsel staan. Mogen wij even van U vernemen of dit werk afgedrukt moet worden
Jaarboek Letterkundig Museum 7
114 26
of dat wij het kunnen distribueeren? Wij zijn dringend verlegen om het wit.’ In de Zilverdistel-prospectus van januari 1915 was nog vermeld dat de Kloos-uitgave met de Schoeffet-letter bij Enschedé zou worden gedrukt; en ook aan Verwey had Van Eyck op 30 december 1914 nog gemeld: ‘Ja, De Zilverdistel wordt “anders”. Bij voldoende koopers, zal na Novalis en Kloos door Enschedé alleen de voortzetting 27 Lanceloet-serie gedrukt worden met onze Schoefferletter. De rest drukt van Royen.’ Ook de Kloos-uitgave verhuisde echter van Haarlem naar Den Haag. Na Enschedés vraag gaf Van Royen de opdracht het zetsel van de Kloosuitgave te distribueren; voor de kosten van zetten en distribueren van Kloos’ gedichten bracht Enschedé eind november 1915 aan Van Royen, na wat gesteggel over de hoogte van het bedrag, ƒ 84,- in rekening. Het is een beetje een tantalus-kwelling te weten dat Enschedé nog in november 1915 over het zetsel van de Kloos-uitgave beschikte, maar dat daarvan geen snipper proef is achterhaald, waardoor een vergelijking van het oorspronkelijke zetsel met het uiteindelijk op Van Royens pers gedrukte resultaat niet mogelijk is. De rekening die Enschedé eind 1915 stuurde voor het zetten van de Kloos-uitgave, geeft geen uitsluitsel over de omvang van het zetsel. Vanaf het moment dat Van Royen bij De Zilverdistel was betrokken, nam hij een steeds groter deel van de werkzaamheden voor zijn rekening. Van midden 1914 tot juni 1916 was Van Royen enthousiast doende De Zilverdistel om te vormen tot een werkelijk ‘private press’. Hij stortte zich met geestdrift op de installatie van de eigen pers met handzetterij in zijn huis aan de Van Boetzelaerlaan in Den Haag, de letters van Pissarro en De Roos, en het voor De Zilverdistel ontworpen boekmerk van 28 K.P.C. de Bazel. Bij het drukken van de Zilverdistel-uitgaven overvleugelde Van Royen bijna geheel zijn mede-uitgever. Uiteindelijk zou dat leiden tot een ontbinding van de maatschap, waarna Van Royen in 1923 alleen voortging met zijn Kunera Pers. In 1935 was Van Eyck nog zo verbitterd over de door Van Royen verbroken samenwerking in De Zilverdistel, dat hij daarover aan De Roos zou klagen als ‘de 29 wijze waarop zijn betrekking met mij zelf door hem tot einde geforceerd is’.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
115
De na het overlijden van J.F van Royen in 1942 geconserveer de inrichting van de drukkerij in zijn woonhuis aan de Van Boetzelaerlaan 43 te Den Haag.
Maart 1916 verscheen als uitgave van De Zilverdistel een verantwoording door Van Eyck en Van Royen gezamenlijk van de uitgangspunten van hun pers. Het was de eerste uitgave die gedrukt werd met de door De Roos ontworpen Zilvertype. Het auteurschap van Over boekkunst en De Zilverdistel werd voor het oog van de buitenwereld gedeeld, maar het is waarschijnlijk dat Van Royen zijn stempel op de tekst heeft gedrukt. Bij de voornemens in Over boekkunst en De Zilverdistel stond over de Kloos-uitgave te lezen: ‘Van onze moderne dichtkunst ziet uit den eersten bundel Verzen van Willem Kloos reeds binnenkort een bloemlezing het licht’ (p. 11-12). Vermoedelijk zag Van Eyck met lede ogen aan dat hij in een ondergeschikte rol werd gedwongen en de typografische vormgeving van de Zilverdistel-uitgaven steeds meer moest overlaten aan Van Royen. Die vervulde doordat hij de beschikking had over de pers en het lettermateriaal natuurlijk een cruciale rol binnen De Zilverdistel. Het is niet ondenkbeeldig dat Van Eyck daarom midden 1917 het plan opvatte een eigen uitgeverijtje te beginnen, dat zou fungeren als uitlaatklep voor het werk van de schrijversgroep rond het tijdschrift De Beweging van Verwey, waartoe ook 30 hij behoorde. Niet alleen de toenemende rol van Van Royen bij De Zilverdistel was daarbij van invloed, maar vermoedelijk ook concurrentie-overwegingen ten opzichte van Jan van Krimpen, die in 1917 in eigen beheer een reeks bibliofiele boeken startte. Vanaf 1920 vormden Van Eycks vrienden Bloem, Greshoff en Jan van Nijlen met Van Krimpen de re-
Jaarboek Letterkundig Museum 7
116 dactie van de reeks. Aan Van Nijlen schreef Van Krimpen het ‘nogal aardig’ te vinden 31 ‘dat nu de geexcommuniceerde Zilverdistellingen weer bijeen zijn’. Van Eyck noemde in een brief van 3 r augustus 1917 aan Verwey het uiterlijk van de Palladium-uitgave van Albert Besnards Sonnetten (1917) als voorbeeld voor het soort uitgaven dat hem voor ogen stond. Uit zijn initiatief spreekt in elk geval een zekere distantie ten opzichte van De Zilverdistel. nbsp; In Van Eycks correspondentie met Verwey is tussen de eind 1913 en half september 1918 gewisselde brieven slechts in december 1914 kort sprake geweest van de Kloos-uitgave. Ook tussen Van Royen en Van Eyck heerste sinds Van Eycks terugkomst uit Italie en het door Enschedé laten distribueren van het staande zetsel van de Kloos-uitgave een diepe stilte. De uitgave werd in Over boekkunst en De Zilverdistel (1916) aangekondigd, maar pas begin februari 1918 was er weer enige activiteit te bespeuren. Van Royen liet op 18 februari aan Van Eyck weten: ‘Kloos is ook al een
Drukproef van p. 96 [55] en p. 81 [41] (resp. de achter- en voorzijde van katern ‘f’) van de Zilverdistel-uitgave van de poezie van Willem Kloos. met handgeschreven verbeteringen door J.F. van Royen, december 1918. (Collectie Museum van het Boek/Museum Meermanno-Westreemanum. Den Haag.)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
117 32
heel eind gezet. Over de groepeering moeten we het nog eens hebben.’ Van die beraadslagingen is geen schriftelijke neerslag achterhaald. Niet onaannemelijk is dat ze deels mondeling plaatsvonden, want Van Eyck en Van Royen werden niet lang hierna in Den Haag bijna buurlui: Van Royen op Van Boetzelaerlaan 43, Van Eyck schuin aan de overzijde op nummer 308. Uit een brief van Van Royen aan Van Eyck uit begin mei 1918 wordt echter wel enigszins duidelijk welke uitbreidingen en veranderingen Van Eyck voor ogen stonden. Van Royen schreef hem: ‘Ik vind de vermeerdering zeer toe te juichen; je motiveering van een en ander uitstekend. Nauw zichtbaar vind ik mooier achter Ik ben een God, omdat het als het ware het 33 uit[xxx] is van de terzinen daarvan - Ik zit nu alleen te piekeren over de marge titels die we hebben moeten. Het zou zoo goed zijn als we daarvoor iets gelijkblijvends hadden bijv.: Boek I, Sonnet 1, 2, 3, enz. - De last is nl. dat het eene wel het andere geen titel heeft. De eerste soort kan na de algemeene titel dan zijn eigen titel krijgen; de andere soort dan alleen Sonnet zooveel. Het zouden dan 4 boeken zijn, maar dat klinkt zoo Romeinsch en wijdsch. En hoe de algemeenen titel van het boek. Het zou goed zijn, als we daarmede het karakter van het boek konden aangeven. Ik e
stuur je morgen de proeven; ze zijn gezet en gecorrigeerd naar de 1 druk. Daarin zijn meer woorden met hoofdletters en accenten dan in de volgende drukken. [...] Ik heb gelukkig nog 24 vel perkament kunnen krijgen, zoodat we nu ook voor [...] 34 Kloos (gedeeltelijk) voorzien zijn.’ Half september 1918 kon Van Eyck aan Verwey melden dat de Kloos-uitgave nu weer onder handen was. Enkele dagen ervoor had hij Verwey om inlichtingen gevraagd over de datering van Kloos' sonnet ‘O, de begeerte naar genieten 35 machtig’. Verwey gaf als zijn mening dat het sonnet uit 1892 dateerde en niet tot de vroege sonnetten behoorde, zoals Van Eyck dacht. Van Eyck schreef hem daarop op 16 september 1918: ‘Ik dank U zeer vóór Uw inlichting aangaande het sonnet. Ik had het reeds aan v.R.[oyen] gezegd, dat de heele constructie, om niet te zeggen manier van het gedicht, van de latere Kloos was. Mag ik U nog één dienst vragen. Hierachter volgen de sonnetten van de eerste cyclus die tusschen Sappho en Okeanos in komen. Is er misschien toch nog een later sonnet ingeslopen? Ik denk het niet. Alleen “O vrouw, o ziel o bleeke...” staat in de N. Gids in een ander 36 verband. Wanneer
Jaarboek Letterkundig Museum 7
118 U dat nog even [...] zoudt willen melden, zou ik het zeer op prijs stellen.’ Bij zijn brief bracht Van Eyck een aantal gedichten ter sprake dat door Verwey nader gedateerd werd. Het lijstje geeft de gedichten bijna geheel in de volgorde die ze uiteindelijk in de Zilverdistel-uitgave hebben gekregen en die aanzienlijk afwijkt van de volgorde volgens de datering van Verwey; ook de sequentie van de publicatie in De Nieuwe 37 Gids werd door Van Eyck verbroken. Bovendien heeft Van Eyck in deze fase ten opzichte van zijn opgave van 24 november 1913 nog een behoorlijk aantal gedichten 38 toegevoegd. Verwey antwoordde Van Eyck op 17 september 1918: ‘Vergis ik me niet, dan heb ik je in 1913 mijn dateering van Kloos' verzen geschreven. In het lijstje dat je me opgeeft staan gedichten van 1881-'85 door elkaar en dan is er één bij dat ik in ‘92/93 39 plaats, namelijk Gelaat lief als lente.’ Dat laatste gedicht werd door Van Eyck inderdaad in de Zilverdistel-uitgave naar achteren geplaatst, waar het de bundel afsloot. Het oorspronkelijke lijstje met dateringen schijnt jammer genoeg niet bewaard te zijn gebleven. Mede met behulp van deze gegevens kon Van Eyck dan eindelijk de definitieve volgorde van de Zilverdistel-uitgave vaststellen. Hoewel de imprint het jaar 1919 aangeeft, was Willem Kloos' Verzen uit de jaren 1880-1890 - zoals de bundel uiteindelijk getiteld zou worden - met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid pas medio 1920 gereed. Weliswaar noemen enkele contemporaine bronnen het jaat 1919 als verschijningsjaar, maar vermoedelijk baseerden die zich gemakshalve op het jaar dat op de titelpagina en in de colofon staat vermeld. In een tweetal artikelen over De Zilverdistel in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 3 en 8 oktober 1919 wist de aan het Haagse dagblad Het Vaderland verbonden G.H. Pannekoek jr. te melden dat de uitgave van Kloos’ poëzie op dat moment bijna gereed was. Ik neem aan dat hij zijn informatie ontleende aan zijn stadsgenoten Van Eyck of Van Royen. Pannekoek gaf ook in zijn overigens goed-geïnformeerde De herleving van de Nederlandse boekdrukkunst sedert 1910 (1925) het jaar 1919 als verschijningsjaar, evenals Charles-Léon van Halsbeke (achter welk pseudoniem zich A.A.M. Stols verschool) in L'art typographique dans les Pays-Bas depuis 1892 (1929). Een niet te negeren bron voor het jaar 1919 is ook S.H. de Roos' ‘In memoriam
Jaarboek Letterkundig Museum 7
119
Rekening van Joh. Enschedé en Zonen voor onder meer het zetten van de poézie van Willem Kloos, eind 1915. (Collectie Museum van het Boek/Museum Meermanno-Westreenianum, Den Haag.)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
120
Begin van ‘Sappho’ in de Zilverdistel-uitgave van de poëzie van Willem Kloos, met initiaal van S.H. de Roos, 1919.
Mr J.F. van Royen’ in Halcyon 9-10 (voorjaar 1942); De Roos schrijft daar over de initialen en titelregels die hij ‘tot de in 1919 verschenen drukken’ voor De Zilverdistel tekende. Er zijn echter andere bronnen die mijns inziens meer gewicht in de schaal leggen. Jan van Krimpen die, gezien zijn eigen Palladiumreeks, de activiteiten van zijn enige serieus te nemen concurrent vast en zeker op de voet volgde, schreef op 18 maart 1920 aan Jan van Nijlen: ‘Zoover ik weet bestaat De Zilverdistel inderdaad nog. Althans moet binnenkort de bloemlezing uit Kloos verschijnen.’ Op 15 juli 1920 leverde Van Krimpen in een brief aan Van Nijlen commentaar op de uitgave; dit is de eerste vermelding van iemand die de Zilverdistel-uitgave van Kloos ook 40 daadwerkelijk onder ogen schijnt te hebben gehad. Albert Verwey bedankte Van Eyck pas in december 1920 voor de toen ontvangen Kloos-uitgave; lovend schreef hij: ‘Als er iets aan mankeerde is het de buitengewone feilloosheid waarmee klaarblijkelijk ieder onderdeel beantwoordt aan jullie bedoelingen. Keus en schikking van de verzen kende ik en zijn voortreffelijk, en hoezeer verhoogen ze 't genot van de lezing. Eén kritische opmerking: het is jammer dat het boek juist met een zwakke 41 regel besloten wordt.’ De Kloos-uitgave was toen al te zien geweest op de door de Vereeniging Johan Blaeu in oktober-november in achtereenvolgens het Haagse Gemeente-Museum en het Amsterdamse Stedelijk Museum ingerichte 42 ‘Tentoonstelling van oude en nieuwe boekkunst in de Nederlanden’. J.C. Bloem deed eind 1920 bij Van Eyck zijn beklag over het feit dat Van
Jaarboek Letterkundig Museum 7
121 Royen - ondanks dat hij hem al enige maanden daarvoor een briefje daarover had 43 geschreven - hem nog steeds zijn exemplaar van de Kloos-editie niet had gestuurd. Dat kan aan laksheid van Van Royen hebben gelegen, die misschien niet happig was gratis exemplaren weg te geven; de andere oprichter van De Zilverdistel, J. Greshoff, ontving pas omstreeks 10 mei 1923 een exemplaar van het boek, zonder 44 daar erg verwonderd of zelfs maar enigszins ontstemd over te zijn. Tijdens de voorbereiding van de Zilverdistel-uitgave vroeg Van Eyck aan Verwey regelmatig hulp bij het dateren van Kloos' verzen. Begin oktober 1918 schreef hij aan Verwey: ‘Ook afgescheiden van onze uitgave, lijkt het mij toch goed, wanneer U eens een dateering der verzen maakte. Voor later zal dat een uitnemend bezit zijn. Latere philologen zullen moeite hebben zich in den tegenwoordigen baaierd 45 thuis te vinden.’ Ondanks deze vleiende woorden heeft Van Eyck de dateringen van Verwey toch niet zonder meer gevolgd. Naar later bleek terecht, want Maurits Uyldert kwam op basis van gegevens van diezelfde Verwey op een aantal punten tot andere dateringen. Evenmin heeft Van Eyck de publicatiedata in De Nieuwe Gids als leidraad genomen; de in februari 1893 gepubliceerde gedichten die Kloos op een overeenkomstige plaats in zijn Verzen (1894) opnam, zijn door Van Eyck grotendeels in het begin van de Zilverdistel-editie geplaatst tussen de gedichten uit oktober 1885. Hij negeerde daarbij echter niet alleen de volgorde in De Nieuwe Gids en in Verzen (1894), maar ook op tal van plaatsen de door Verwey verstrekte dateringen. In de Zilverdistel-uitgave ontbreekt een verantwoording van de werkwijze bij de keuze. Van Eycks editie vormde dan ook zeker niet het laatste woord op de 46 ontwikkelinggang van Kloos’ poëzie. Dat kon ook niet, want de uitgangspunten van de Zilverdistel-editie blijven enigszins onduidelijk. Aanvankelijk stond Van Eyck een cyclische opbouw voor ogen; later zei hij te kiezen voor een strikt chronologische ordening. Die geeft zijn editie echter niet. Een anonieme, goed geïnformeerde scribent liet in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 2 mei 1929 weten, in een terugblik op de bijna tien jaar tevoren verschenen Zilverdisteluitgave: ‘Deze bloemlezing geeft het aesthetisch inzicht van den samensteller en die samensteller was de dichter P.N. van Eyck. Hij heeft alleen een keu-
Jaarboek Letterkundig Museum 7
122
P.N. van Eyck, 1914.
ze gedaan uit den eersten bundel. Dat wijst er op, dat hij het niet eens is met Kloos, die immers van meening is, dat zijn latere verzen - en ook proza - beter zijn dan zijn jeugdgedichten. Hij heeft niet de verzen geplaatst in dezelfde volgorde als in den bundel is geschied, maar ook nagegaan hoe ze in De Nieuwe Gids zijn gepubliceerd, waaruit eveneens overgenomen zijn de titels en opdrachten. [...] Wanneer men nagaat, welke verzen in de uitgave van De Zilverdistel zijn weggelaten, zal men er verschillende vinden, die men zelf, een bloemlezing samenstellend, zou geplaatst hebben. In de eerste plaats lijkt het onjuist om van Een leven, dat uit twee sonnetten bestaat, alleen het eerste op te nemen, maar men voelt, bij nauwkeurig nagaan, dat van Eyck dikwijls een sonnet heeft weggelaten, omdat Kloos hetzelfde reeds mooier en beter heeft gezegd. De bloemlezing is daardoor een zeer zuiver geheel geworden en het mooiste van het mooiste kan men er lezen.’ De NRC-commentator kenschetste in zijn beschrijving de twee groepen sonnetten die rond ‘Sappho’ en ‘Okeanos’ zijn gegroepeerd als ten eerste een groep gedichten ‘waarin Kloos beelden aan de natuur ontleende’, en ten tweede ‘de sonnetten en andere verzen [...] waarin de eigen persoonlijkheid van Kloos onmiddellijk tot uitdrukking komt’. Zou Van Eyck dan toch stiekem hebben gekozen voor een cyclische structuur? Het zou goed 47 passen bij zijn reputatie als cyclusbouwer.
Eindnoten: 1 In het artikel corresponderen nummers tussen teksthaken met de als bijlage (I) opgenomen inhoudsopgave van de Zilverdistel-editie. Ook is consequent gebruik gemaakt van de in die editie gebezigde titels danwel beginregels. In genoemde inhoudsopgave is de precieze herkomst van de gedichten vermeld. De volgorde van de oorspronkelijke tijdschriftpublicaties, van Verzen (1894) en van de Zilverdistel-uitgave wijken aanzienlijk af; ter vergelijking worden in bijlagen de oorspronkelijke tijdschriftpublicaties (II), Verzen (1894) (III) en de Zilverdisteleditie (IV) ten opzichte van elkaar vergeleken. Tenslotte wordt in bijlage v een overzicht gegeven van de ontwikkeling in de opbouw in Van Eycks editie van Kloos' poëzie. 2 Bij De Zilverdistel verschenen de volgende uitgaven: 1 P.N. van Eyck, Worstelingen (1910) 2 Jan van Nijlen, Naar 't geluk (1911) 3 Geerten Gossaert, Experimenten (1911) 4 Albert Verwey, Het eigen rijk (1912) 5 Charles Baudelaire, Les fleurs du mal (1913) 6 P.N. van Eyck, Bevrijding (1913)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
3
4 5 6
7
8 9
10 11
7 Leopold Andrian, Der Garten der Erkenntnis ([1913]) 8 Leopold Andrian, Gedichte (1913) 9 Een abel spel van Lanseloet van Denemerken (1913) 10 Paul Verlaine, Romances sans paroles (1913) 11 Novalis, Gedichte (1915) 12 J.F. van Royen & P.N. van Eyck, Over boekkunst en de Zilverdistel (1916) 13 J.H. Leopold, Cheops (1916) 14 P.B. Shelley, Prometheus unbound (1917) 15 Een boecxken gemaket van Suster Bertken (1918) 16 Willem Kloos, Verzen uit de jaren 1880-1890 (1919 [= 1920]). Zie voor de boekverzorging rond de eeuwwisseling en het fenomeen van de zgn. ‘private press’ in het algemeen: Anderhalve eeuw boektypografie 1815-1965, in Amerika, Engeland, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Italië, België en Nederland, Amsterdam [1965]; voor Nederland in het bijzonder: Ernst Braches, Het boek als Nieuwe Kunst, 1892-1903. Een studie in Art Nouveau, Utrecht 1973, en voor de periode daarop volgend: G.H. Pannekoek jr., De herleving van de Nederlandsche boekkunst sedert 1910, Maastricht 1925. Zie Josef Lehnacker, Die Bremer Presse. Königin der deutschen Privatpressen, München 1964, p. 9-11. Bedoeld is het overeenstemmen in de bladspiegel van schoon- en weerdruk en het goed op elkaar passen van de afzonderlijke kleurgangen. De vernieuwing van de boekverzorging in Nederland was rond de eeuwwisseling vooral gestimuleerd door de uitgaven van de Kelmscott Press (1891-1896) van William Morris. Diens invloed verliep grotendeels indirect, via de uitgaven van de Vale Press (1893-1904) van Charles Ricketts, de Eragny Press (1894-1914) van Lucien Pissarro en de Doves Press (1901-1916) van T.J. Cobden-Sanderson en Emery Walker. Op hun beurt vormden deze persen weer de inspiratiebron voor enkele Duitse persen die in sommige gevallen voor Nederland als intermediair van de in Engeland levende ideeën fungeerden, zoals de Janus-Presse (1907-1923) van Carl Ernst Poeschel en Walter Tiemann en de Ernst-Ludwig-Presse (1907-1937) van de gebroeders F.W. en C.H. Kleukens. Hoewel met name de gebroeders Kleukens de Doves Press als voorbeeld voor ogen hadden, kreeg het werk van de Duitse boekverzorgers en letterontwerpers op den duur een veel decoratiever karakter. De Doves Press muntte uit in uiterste soberheid, het ontbreken van illustraties en eenvoudige initialen. S.H. de Roos, ‘De tegenwoordige drukletter’, in Onze Kunst 7 (1908) 1, p. 26-36, en 2, p. 66-78. De niet aan het familiebedrijf Joh. Enschedé, maar als bibliothecaris aan de Haarlemse Stadsbibliotheek verbonden J.W. Enschedé had al eerder een dergelijk overzicht het licht doen zien in De boekletter in Nederland (1902). A.A.M. Stols, Het schoone boek, Rotterdam 1935, p. 66. Een overzicht - met gegevens over de herkomst - van het lettermateriaal uit de periode 1604 tot 1857 van Enschedé en Lettergieterij ‘Amsterdam’ kan men vinden in de bijlage bij G.W. Ovink, Honderd jaren lettergieterij in Amsterdam, Amsterdam 1951. J. Greshoff, ‘Schrijven, lezen en prentjeskijken’, in De Gids 122 (1959) 8, p. 88-89. Zie voor een overzicht van het bij de firma Enschedé beschikbare lettermateriaal het oorspronkelijk in 1908 in het Frans verschenen: Charles Enschedé, Typefoundries in the Netherlands from the 2
fifteenth to the nineteenth century, Haarlem 1978; en voor de letter van Schoeffer in het bijzonder: Ernst Braches, The steadfast tin soldier of Joh. Enschedé en Zonen, Haarlem. Enschedé English-bodied Roman No. 6, Aartswoud/Amsterdam 1992. 12 Zie A.M. Hammacher, Jean François van Royen 1878-1942, 's-Gravenhage 1947, p. 106-107. (Zie ook James Moran, Printing presses. History and development from the fifteenth century to 2
13
14 15
16 17
modern times, Berkeley-Los Angeles 1978, p. 91-99.) Zie over de ontstaansgeschiedenis van deze letter: Zilvertype, corps 15. Briefwisseling tussen J.F. van Royen en S.H. de Roos over het ontwerp van de Zilvertype, 1914-16 (ed. Jan P. Boterman), Amsterdam 1994. Museum Enschedé, Haarlem, inv.nr. HBA 1455-4. (Met dank aan Johan de Zoete.) Zie voor de gecompliceerde verhouding tussen Kloos en Verwey: Maurits Uyldert, De jeugd van een dichter. Uit het leven van Albert Verwey, Amsterdam 1948, m.n. p. 195-232; Peter van Eeten, Dichterlijk labirint. Opstellen over het werk van Willem Kloos, Amsterdam 1963, p. 68-96; en Mea Nijland-Verwey, ‘Verwey en Kloos I. Het boek van mysterie’ in De Nieuwe Taalgids 58 (1965) 2, p. 73-83 en ‘Verwey en Kloos II. Van het leven’ in De Nieuwe Taalgids 58 (1965) 4, p. 217-229. De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey (1), juli 1904-april 1914 (ed. H.A. Wage), 's-Gravenhage 1988, p. 222-223. De eind 1913 aan Kloos meegedeelde voorlopige inhoudsopgave van de Zilverdistel-editie is niet achterhaald. Wellicht is die Kloos mondeling voorgelegd. (Zie voor het contact tussen Van Eyck en Kloos over de uitgave van De Zilverdistel: S.A.J. van Faassen, ‘P.N. van Eyck, Willem
Jaarboek Letterkundig Museum 7
18
19
20
21
22
23
24
Kloos en De Zilverdistel’, in Teruggedaan. Eenenvijftig bijdragen voor Harry G.M. Prick ter gelegenheid van zijn afscheid als conservator van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum (ed. Th.A.P. Bijvoet [et al.]), 's-Gravenhage 1988, p. 115-123.) De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey (I) (noot 16), p. 246. Ten onrechte wordt in een noot ter plekke gesuggereerd dat De Zilverdistel aanvankelijk overwoog de gehele bundel Verzen (1894) te herdrukken; het ‘plan’ waarvan sprake is, behelsde echter het herstellen van de opdrachten boven de gedichten. De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey (1) (noot 16), p. 254-256. Van Eyck stond de volgende vijfdeling en volgorde voor ogen: I: ‘Ik denk altoos aan u, als aan die droomen’ [2]; ‘Zooals daar ginds, aan stille blauwe lucht’ [3]; ‘Ave Maria’ [4]; ‘Avond’ [20]; ‘Eva’ [17]; en ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten’ [19]. Dit zijn resp. de sonnetten I, II, III, VI, IV en V uit Verzen (1894). II: ‘Okeanos’ [21] III: ‘Opdracht. Aan Willem Witsen’ [22]; dan vermoedelijk ‘Homo Sum’ [51-52], dat twee aan L. van Deyssel opgedragen gedichten omvat; ‘Het Boek van Kind en God’ [25-34]; ‘Alle Zeven’ [58]; ‘Van de Zee’ [53]; ‘Voor Hans en Paul’ [54]; ‘Toen ik rozen kreeg’ [55]; ‘Toen ik de rozen opnam’ [56]; ‘Herfst-Geneurie’ [57]; ‘Herinnering’ [35-36]; ‘Dood-Gaan’ [37-38]; ‘Doodsliedjes’ [42-47]; ‘Pathologieën’ [48-49]; en tenslotte ‘Snikken [50]. Dit zijn resp. de sonnetten VII, XXXIX-XL, X-IX, XLIV, XXXV, LI, XLI, XLII, XLIII, XX-XXI, XXII-XXIII, XXVII-XXXII, XXXIII-XXXIV en XXXVIII uit Verzen (1894). Dit zijn in totaal de 32 door Van Eyck voor dit onderdeel genoemde gedichten. IV: ‘Sappho’ [I] V: ‘'t Gewoel op 's levens heir-weg wierpt ge u tegen’ [18]; ‘Ik ween om bloemen in den knop gebroken’ [9]; ‘O, laat mij tot uw voeten komen’, dat uiteindelijk niet in de Zilverdistel-uitgave zou worden opgenomen en dat eerder gepubliceerd was in De Nieuwe Gids 8 (1892-1893) 6 (augustus 1893), p. 385 en vervolgens in Verzen (1894), p. 89 [LXXXIII]; ‘Lente-Droefenis’ [13]; ‘Ik hield u dierder dan mijzelf. Ik hàd’ [II]; en ‘Christus na 't Verraad’ [65]. Dit zijn resp. de sonnetten LX, LXI, LXXXIII, LXVI, LXV en LXIX uit Verzen (1894). Van Eyck opperde als alternatief de volgorde: LXIX, LXV, LX, LXVI, LXXXIII en LXI. Bedoeld zijn ‘Sappho’ [I], dat in februari 1893 in De Nieuwe Gids was gepubliceerd, en ‘Okeanos’ [21], dat in augustus 1893 in dat tijdschrift had gestaan. De fragmenten dateren uit resp. 1882-1885. (Zie ook Willem Kloos, Okeanosfragmenten (ed. A.P. Verburg/Harry G.M. Prick), 's-Gravenhage 1971.) Bedoeld is ‘Christus na 't Verraad’ [65], dat in juni 1893 in De Nieuwe Gids was gepubliceerd en wat dat betreft chronologisch dus inderdaad het laatste gedicht in de Zilverdistel-uitgave zou moeten zijn. De Zilverdistel-uitgave zou echter worden ofgesloten door ‘Gelaat, lief als Lente, dat met veel spelen’ [66], dat in februari 1893 in De Nieuwe Gids had gestaan. Het is niet helemaal duidelijk op welke gedichten Van Eyck doelde. Gezien zijn brief van 16 november aan Verwey en de daar gegeven inhoud van de Kloos-uitgave, ligt het voor de hand te veronderstellen dat hij het oog had op: ‘Ik denk altoos aan u, als aan die droomen’ [2], ‘Zooals daar ginds, aan stille blauwe lucht’ [3], ‘Ave Maria’ [4] en ‘Eva’ [17] die in oktober 1885 in De Nieuwe Gids waren opgenomen; ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten’ [19] uit De Nieuwe Gids van april 1886; ‘Avond’ [20] uit de juni-aflevering van datzelfde jaar; en tenslotte ‘Ik ween om bloemen in den knop gebroken’ [9], ‘Ik hield u dierder dan mijzelf. Ik hàd’ [11], ‘Lente-Droefenis’ [13], en ‘'t Gewoel op 's levens heir-weg wierpt ge u tegen’ [18] die in februari 1893 in dat tijdschrift waren verschenen. Aan de gedichten die in oktober en december 1888 in De Nieuwe Gids waren opgenomen, gaan behalve ‘Sappho’ [1] en de genoemde tien liefdesgedichten in de Zilverdistel-uitgave nog de volgende acht gedichten vooraf: ‘Lilith Triumphatrix’ [16] dat in 1882 in Astrea was verschenen; ‘Moisa’ (‘O, Vrouwe, o Ziel, o zachte, bleeke bloeme’) [15], dat in februari in De Nederlandsche Spectator was gepubliceerd; en ‘O vrouwe, ik weet niet of de starren weenen’ [5], ‘Als een een-zelvig kind dat telken dag’ [6], ‘“Wee mij dat ik geen ziel op aarde vond”’ [7], ‘Ik wil niet zeggen dat ik sterven zal’ [8], ‘'t Was niet het op- en neerslaan uwer oogen’ [10], ‘Omdat mij andre en ouder banden binden’ [12], en ‘Phoibos Apolloon’ [14] die in februari 1893 in dat tijdschrift waren verschenen. Vervolgens geeft de Zilverdisteluitgave ‘Okeanos’ [21], en pas dan de in oktober 1888 in De Nieuwe Gids verschenen gedichten, waaronder de cyclus ‘Het Boek van Kind en God’ [25-34]. ‘Herinnering I-II’ [35-36] zou in de Zilverdistel-uitgave - overigens net als in De Nieuwe Gids en in Verzen - direct volgen op ‘Het Boek van Kind en God’ [25-34]. Beide behoorden tot de in oktober 1888 in De Nieuwe Gids opgenomen gedichtenreeks. (Zie noot 22 voor de aan de cyclus ‘Het Boek van Kind en God’ voorafgaande liefdesgedichten, die in resp. oktober 1885, april 1886, juni 1886 en februari 1893 in De Nieuwe Gids waren gepubliceerd.) De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey (I) (noot 16), p. 256. De volgorde die Van Eyck op 16 november 1913 voor ogen stond was: [2-4], [20], [17], [19] ‖ [21] ‖ [22], [51-52], [25-34], [58], [53-57], [35-38], [42-50] ‖ [1] ‖ [18], [9], ‘O, laat mij tot uw voeten komen’, [13], [11], [65], Op 24 november was deze volgorde gewijzigd in: [1] ‖ [2-4], [9], [11], [13], [17-20] ‖ [21] ‖
Jaarboek Letterkundig Museum 7
25 26 27 28 29 30
31
32 33
34 35
36
37
[22-61], [63-65]. In zijn brief van 5 november somde hij zijn keuze uit Kloos' poëzie op conform de volgorde in Verzen (1894). Museum Enschedé, Haarlem, inv.nr. HBA 1455-78. (Met dank aan Johan de Zoete.) Museum van het Boek/Museum Meermanno-Westreenianum, Den Haag, Van Royen-archief, sign. VR 77a. De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey (2), mei 1914-juli 1919 (ed. H.A. Wage), Den Haag 1995, p. 52. A.M. Hammacher, Jean François van Royen 1878-1942, (noot 12) 1947, p. 104-121. P.N. van Eyck, Ik kom U even lastig vallen met een kleinigheid. Twee brieven aan S.H. de Roos ([ed. C. van Dijk]), Oosterhesselen 1985, p. 7. Zie voor de plannen van Van Eyck en de voorbeelden die hem daarbij voor ogen stonden: Sjoerd van Faassen, ‘Een uitgeverij voor de groep rond het tijdschrift De Beweging: “Wij hebben een massa bomen hier, maar geen bosch”’, in Jaarboek Letterkundig Museum 6 (1997), p. 23-45. Van Krimpen gaf tot en met 1920 een (in 1918 door papierschaarste tijdelijk onderbroken) reeks bundels uit van Albert Besnard, J.G. Danser, M. Nijhoff, Jacob Israël de Haan en H.W.J.M. Keuls. Deze vijf bundels zouden later door Van Krimpen alsnog tot de reeks Palladium worden gerekend. (Zie voor Palladium: C. van Dijk, De boekreeks Palladium, Oosterhesselen 1995; en voor de bemoeienissen van Bloem en Greshoff bij Palladium: A.L. Sötemann, ‘Vriendschap en affiniteit. Bloem en Van Krimpen’, in Dez., Een dichter en zijn wereld. Over J.C. Bloem, Groningen 1994, p. 163-182; resp. Sjoerd van Faassen, ‘“De heer Greshoff is wat rusteloos & vluchtig”. J. Greshoff en Palladium (1917-1927)’, in Waardevol oud papier. Feestbundel bij het tienjarig bestaan van Bubb Kuyper Veilingen Boeken en Grafiek 1986-1996 (ed. Nop Maas), Haarlem 1996, p. 77-88.) Letterkundig Museum, Den Haag, collectie-P.N. van Eyck, sign. E.453 B.2. Het is onbekend op welke gedichten Van Royen hier doelde. Tussen 16 november en 24 november 1913 voegde Van Eyck blijkens zijn correspondentie met Verwey de volgende gedichten toe: ‘Moisa’ (‘Gij, Die mij de eerste waart in 't ver Verleên’) [23]; ‘Aan...’ [24]; ‘Het Leven’ [39-41]; ‘Een Leven’[59]; ‘Mijn haat’ [60]; ‘De Leugen’ [61]; ‘Menschenwoorden’ [63]; en ‘Evoë’ [64]. De reden voor deze toevoeging lag mogelijk in de dateringen die Kloos hem in die periode bij zijn gedichten had verstrekt, waardoor Van Eyck de aanvankelijk gewenste cyclische opbouw van de Zilverdistel-uitgave losliet en nu opteerde voor een strikt chronologische ordening. De door Van Royen met name genoemde gedichten ‘Avond’ (‘Nauw zichtbaar wiegen op een lichten zucht’) [20] en ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten’ [19] maakten al deel uit van Van Eycks selectie van 5 november 1913. Letterkundig Museum, Den Haag, collectie-P.N. van Eyck, sign. E.453 B.2. De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey (2) (noot 27), p. 234. Dit gedicht is uiteindelijk niet in de Zilverdistel-uitgave terecht gekomen. Het was oorspronkelijk gepubliceerd in De Nieuwe Gids 8 (1892-1893) 3 (februari 1893), p. 417, en ging in Verzen (1894), p. 74 [LXVIII] direct vooraf aan ‘Christus na 't Verraad’ [66], waarmee de Zilverdistel-uitgave afsloot. Bedoeld is ‘Moisa’ (‘O, Vrouwe, o Ziel, o zachte, bleeke bloeme’) [15] dat in februari 1882 gepubliceerd was in De Nederlandsche Spectator 'Moisa’ werd ook opgenomen in De Nieuwe Gids 8 (1892-1893) 6 (augustus 1893), p. 381, waar het tussen een aantal andere vroege gedichten is geplaatst. Naast vier gedichten die in oktober 1885 in De Nieuwe Gids werden gepubliceerd ([2-4] en [17]) zijn tussen ‘Sappho’ [1] en ‘Okeanos’ [21] een gedicht uit De Nieuwe Gids van april 1886 [19], een uit juni 1886 [20], elf gedichten uit februari 1893 ([5-14] en [18]), en een uit Astrea van juli 1882 [16] geplaatst. De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey (2) (noot 27), p. 235-236. Bij zijn brief bracht Van Eyck naast ‘de 6 eerste uit de bundel’ nog met name de volgende, door Verwey nader gedateerde gedichten ter sprake: ‘O vrouwe, ik weet niet of de starren weenen’ [5], ‘“Wee mij dat ik geen ziel op aarde vond”’ [7] uit 1881; ‘Moisa’ (‘O, Vrouwe, o Ziel, o zachte, bleeke bloeme’) [15] uit 1882; ‘Lilith Triumphatrix’ [16] uit 1882-84; ‘Als een een-zelvig kind dat telken dag’ [6], ‘'t Was niet het op- en neerslaan uwer oogen’ [10], en ‘Omdat mij andre en ouder banden binden’ [12] uit 1883; ‘Ik ween om bloemen in den knop gebroken’ [9], ‘Phoibos Apolloon’ [14], en ‘'t Gewoel op 's levens heir-weg wierpt ge u tegen’ [18] uit de jaren 1883-84; ‘Ik hield u dierder dan mijzelf. Ik hàd’ [11] en ‘Lente-Droefenis’ [13] uit 1885; ‘Gelaat, lief als Lente, dat met veel spelen’ [66] uit de jaren 1893-94; en ‘Ik wil niet zeggen dat ik sterven zal’ [8] waarvan het ontstaan kennelijk niet preciezer gedateerd kon worden. Bijna al deze gedichten waren door Kloos pas in februari 1893 in De Nieuwe Gids gepubliceerd; een uitzondering daarop vormden ‘Moisa’ [15] uit De Nederlandsche Spectator van februari 1882 en ‘Lilith Triumphatrix’ [16] uit Astrea van juli 1882. Met ‘de 6 eerste uit de bundel’ bedoelde hij dus kennelijk: ‘Ik denk altoos aan u, als aan die droomen’ [2], ‘Zooals daar ginds, aan stille blauwe lucht’ [3], ‘Ave Maria’ [4], ‘Eva’ [17], ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten’ [19] en ‘Avond’ [20] die in oktober 1885, april 1886 en juni 1886 in De Nieuwe Gids waren verschenen.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
38
39 40 41
42 43 44 45 46
47
De dateringen op het lijstje van Van Eyck wijken op een aantal plaatsen af van die welke Maurits Uyldert op basis van aantekeningen van Verwey heeft weergegeven. (Zie Maurits Uyldert, ‘Willem Kloos en de chronologie van de gedichten uit zijn jeugd’, in De Nieuwe Taalgids 51 (1958) 2, p. 107-116 en 3, p. 151-157.) In Van Eycks brief aan Verwey van 24 november 1913 worden de volgende, wel in de Zilverdistel-uitgave terechtgekomen gedichten, niet genoemd: ‘O vrouwe, ik weet niet of de starren weenen’ [5]; ‘Als een een-zelvig kind dat telken dag’ [6]; ‘“Wee mij dat ik geen ziel op aarde vond”’ [7]; ‘Ik wil niet zeggen dat ik sterven zal’ [8]; ‘'t Was niet het op- en neerslaan uwer oogen’ [10]; ‘Omdat mij andre en ouder banden binden’ [12]; ‘Phoibos Apolloon’ [14]; ‘Moisa’ ((‘O, Vrouwe, o Ziel, o zachte, bleeke bloeme’) [15]; ‘Lilith Triumphatrix’ [16]; ‘Menschen, ik weet, gij vóelt geen liefde en haat’ [62]; en ‘Gelaat, lief als Lente, dat met veel spelen’ [66]. [5] had hij wel najaar 1913 aan Kloos genoemd en ook in zijn brief van 5 november 1913 aan Verwey, maar in zijn brief van 16 november 1913 aan Verwey overgeslagen. Van deze gedichten worden alleen [15] en [62] niet op het lijstje van september 1918 vermeld. De opname van ‘Menschen, ik weet, gij voelt geen liefde en haat’ [62] is opmerkelijk, omdat dit gedicht ook bekend is uit een op 27 december 1888 aan Aeg.W. Timmerman opgedragen overdruk van Kloos' bijdrage aan De Nieuwe Gids van december 1888, dat een tweetal niet in die aflevering van dat tijdschrift verschenen gedichten omvat. Het ene (‘De Leugen. Voor Jac. van Looy’) zou alsnog worden opgenomen in De Nieuwe Gids van april 1889. Het andere (‘Menschen, ik weet, gij vóelt geen liefde en haat’), dat in de overdruk de titel en opdracht ‘Zelfonthulling. Voor H.J. Boeken’ draagt, is nooit in De Nieuwe Gids verschenen; Kloos nam het (zonder titel en opdracht) wel op in Verzen (1894). Van Eyck geeft het in de Zilverdistel-editie zonder titel en opdracht. Maurits Uyldert releveert dat dit gedicht blijkens de aantekeningen van Verwey uit 1889 zou stammen; dat strookt niet met de datum van de opdracht aan Timmerman van de overdruk waarin dit gedicht voorkomt. (Zie voor de aan Timmerman opgedragen overdruk: Willem Kloos, Gedichten 1880-1893 (ed. Garmt Stuiveling), Utrecht 1959, p. 182; en voor de aantekening van Verwey: Maurits Uyldert, ‘Willem Kloos en de chronologie van de gedichten uit zijn jeugd’ (noot 38), p. 153.) De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey (2) (noot 27), p. 236-237. Zie Sjoerd van Faassen, ‘“De heer Greshoff is wat rusteloos & vluchtig”. J. Greshoff en Palladium (1917-1927)’ (noot 30), p. 85. Letterkundig Museum, Den Haag, collectie-Albert Verwey, sign. V.535 B.I. De Zilverdistel-uitgave van Kloos' poëzie eindigde met ‘Gelaat, lief als Lente, dat met veel spelen’ [66], dat als laatste regel heeft: ‘Maar 'k zal zoet-stil en heel geduldig wachten’. Zie cat. Tentoonstelling van oude en nieuwe boekkunst in de Nederlanden, Den Haag (Gemeente-Museum)/Amsterdam (Stedelijk Museum), oktober-november 1920, nr. 259. J.C. Bloem, Brieven aan P.N. van Eyck (2), 1917-1962 (ed. G.J. Dorleijn [et al.]), 's-Gravenhage 1980, p. 287 en 289. ‘Beste Sander, Do it now!’ Briefwisseling J. Greshoff-A.A.M. Stols (1), 1922-1941 (ed. Salma Chen/S.A.J. van Faassen), 's-Gravenhage 1990, p. 10. De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey (2) (noot 27), p. 238. Zie voor de voortdurende discussie over de ontwikkelingsgang van Kloos' poëzie: N.A. Donkersloot, De episode van de vernieuwing onzer poëzie (1880-'94), Utrecht 1929, p. 109-126; K.H. de Raaf, Willem Kloos. De mensch, de dichter, de kriticus, Velsen 1934, p. 123-145; G. Stuiveling, Versbouw en ritme in de tijd van ‘80, Groningen 1934, m.n. p. 115-123; Maurits Uyldert, ‘Willem Kloos en de chronologie van de gedichten uit zijn jeugd’, in De Nieuwe Taalgids 51 (1958) 2, p. 107-116 en 3, p. 151-157; Peter van Eeten, Dichterlijk labirint. Opstellen over de poëzie van Willem Kloos, Amsterdam 1963; Hubert Michaël, Willem Kloos. Zijn jeugd, zijn leven, Den Haag 1965; P. Kralt, De dichter, zijn geliefde en zijn muze. Over de vroege poëzie van Willem Kloos, Leiden 1985. Zie bijv. Margaretha H. Schenkeveld, ‘De structuur van de bundel “Voorbereiding” van P.N. van Eyck’, in Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 83 (1967) 3, p. 225-238.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
123
Bijlagen 1 Inhoud van de Zilverdistel-uitgave Verzen uit de jaren 1880-1890 (1919) [1]
‘SAPPHO. DRAMATISCH FRAGMENT’
Zilverdistel-uitgave p. 12-18; De Nieuwe Gids 8 (1892-1893) 3 (februari 1893), p. 399-404; Verzen 48 (1894), p. 167-174 LYRISCHE VERZEN I [2]
I
‘Ik denk altoos aan u, als aan die droomen’ Zilverdistel-uitgave p. 20; De Nieuwe Gids 1 (1885-1886) 1 (oktober 1885), p. 136; Verzen (1894), p. 1 [I]
[3]
II
‘Zooals daar ginds, aan stille blauwe lucht’ Zilverdistel-uitgave p. 21; De Nieuwe Gids 1 (1885-1886) 1 (oktober 1885), p. 137; Verzen (1894), p. 2 [II]
[4]
III
‘Ave Maria’ (‘Ik droomde van een kálmen, bláuwen nacht’) Zilverdistel-uitgave p. 22; De Nieuwe Gids 1 (1885-1886) 1 (oktober 1885), p. 138; Verzen (1894), p. 3 [III]
[5]
IV
‘O vrouwe, ik weet niet of de starren weenen’ Zilverdistel-uitgave p. 23; De Nieuwe Gids 8 (1892-1893) 3 (februari 1893), p. 407; Verzen (1894), p. 64 [LVIII]
Jaarboek Letterkundig Museum 7
[6]
V
‘Als een een-zelvig kind dat telken dag’ Zilverdistel-uitgave p. 24; De Nieuwe Gids 8 (1892-1893) 3 (februari 1893), p. 411; Verzen (1894), p. 68 [LXII]
[7]
VI
‘“Wee mij dat ik geen ziel op aarde vond”’ Zilverdistel-uitgave p. 25; De Nieuwe Gids 8 (1892-1893) 3 (februari 1893), p. 405; Verzen (1894), p. 62 [LVI]
Jaarboek Letterkundig Museum 7
124
[8]
VII
‘Ik wil niet zeggen dat ik sterven zal’ Zilverdistel-uitgave p. 26; De Nieuwe Gids 8 (1892-1893) 3 (februari 1893), p. 406; Verzen (1894), p. 63 [LVII]
[9]
VIII
‘Ik ween om bloemen in den knop gebroken’ Zilverdistel-uitgave p. 27; De Nieuwe Gids 8 (1892-1893) 3 (februari 1893), p. 410; Verzen (1894), p. 67 [LXI]
[10]
IX
‘'t Was niet het op- en neerslaan uwer oogen’ Zilverdistel-uitgave p. 28; De Nieuwe Gids 8 (1892-1893) 3 (februari 1893), p. 413; Verzen (1894), p. 70 [LXIV]
[11]
X
‘Ik hield u dierder dan mijzelf. Ik hàd’ Zilverdistel-uitgave p. 29; De Nieuwe Gids 8 (1892-1893) 3 (februari 1893), p. 414; Verzen (1894), p. 71 [LXV]
[12]
XI
‘Omdat mij andre en ouder banden binden’ Zilverdistel-uitgave p. 30; De Nieuwe Gids 8 (1892-1893) 3 (februari 1893), p. 412; Verzen (1894), p. 69 [LXIII]
Jaarboek Letterkundig Museum 7
[13]
XII
‘Lente-Droefenis’ (‘De klare lente-dag is overal’) Zilverdistel-uitgave p. 31; De Nieuwe Gids 8 (1892-1893) 3 (februari 1893), p. 415; Verzen (1894), p. 72 [LXVI]
[14]
XIII
‘Phoibos Apolloon’ (‘Ik lag en weende om droomen, die vervlogen’) Zilverdistel-uitgave p. 32; De Nieuwe Gids 8 (1892-1893) 3 (februari 1893), p. 408; Verzen (1894), p. 65 [LIX]
[15]
XIV
‘Moisa’ (‘O, Vrouwe, o Ziel, o zachte, bleeke bloeme’)
Zilverdistel-uitgave p. 33; De Nederlandsche Spectator 11 februari 1882, 49
p. 49; Verzen (1894), p. 85 [LXXIX] [16]
XV
‘Lilith Triumphatrix’ (‘O, met dat marm'ren wimper-paar, waartusschen’) Zilverdistel-uitgave p. 34; 50 Astrea 2 (1882), p. 252; Verzen (1894), p. 83 [LXXVII]
[17]
XVI
‘Eva. Aan Jac. van Looy’ (‘Zij hoorde 't twisten en den doffen smak-’) Zilverdistel-uitgave p. 35; De Nieuwe Gids 1 (1885-1886) 1 (oktober 1885), p. 139; Verzen (1894), p. 4 [IV]
Jaarboek Letterkundig Museum 7
[18]
XVII
‘'t Gewoel op 's levens heir-weg wierpt ge u tegen’
Zilverdistel-uitgave p. 36; De Nieuwe Gids 8 (1892-1893) 3 (februari 1893), p. 409; Verzen (1894), p. 66 [LX] [19]
XVIII
‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten’ Zilverdistel-uitgave p. 37; De Nieuwe Gids 1 (1885-1886) 4 (april 1886), p. 132; Verzen (1894), p. 5 [V]
[20]
XIX
‘Avond’ (‘Nauw zichtbaar wiegen op een lichten zucht’)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
125
Zilverdistel-uitgave p. 38; De Nieuwe Gids 1 (1885-1886) 5 (juni 1886), p. 292; Verzen (1894), p. 6 [VI] [21]
51
‘OKEANOS. EPISCH FRAGMENT’
Zilverdistel-uitgave p. 40-58; De Nieuwe Gids 8 (1892-1893) 6 (augustus 1893), p. 357-371; Verzen (1894), p. 141-163 LYRISCHE VERZEN II [22]
I
‘Opdracht. Aan Willem Witsen’ (‘Ik wijd aan U dees verzen, zwaar geslagen’) Zilverdistel-uitgave p. 60; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) 1 (oktober 1888), p. 63; Verzen (1894), p. 7 [VII]
[23]
II
‘Moisa’ (‘Gij, Die mij de eerste waart in 't ver Verleên’) Zilverdistel-uitgave p. 61; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) 1 (oktober 1888), p. 64; Verzen (1894), p. 8 [VIII]
[24]
III
‘Aan...’ (‘O gij, die mij, toen alles mij verliet’) Zilverdistel-uitgave p. 62; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) 1 (oktober 1888), p. 65; Verzen (1894), p. 9 [IX]
IV
Het Boek van Kind en God. Een Passie-spel Zilverdistel-uitgave p. 64-73; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) 1 (oktober 1888), p. 66-75; Verzen (1894), p. 10-19 [X-XIX]
[25]
1
‘Prooimion’ (‘- O, lichte Visioenen mijner Jeugd!’)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
[26]
2
‘Diep uit de nooit-doordringbare gewelven’
[27]
3
‘Ik wás uw Vader, ja, vol mededoogen’
[28]
4
‘O, dat ik haten moet en niet vergeten!’
[29]
5
‘Want Ik, die IK ben, haat u om uw slechtheid’
[30]
6
‘Gij zijt niet slecht geweest: gij waart slechts zwak’
[31]
7
‘Wanneer ik dood ben, lief, en iemand zegt’
[32]
8
‘Ik heb U dit te zeggen, dat Uw naam’
[33]
9
‘Nu dát zoo is, en ik, zoo doods-bedroefd’
[34]
10
‘Ik had zoo gaarn dit Boek in vreugd geschreven’
V
‘Herinnering’ Zilverdistel-uitgave p. 75-76; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) 1 (oktober 1888), p. 76-77; Verzen (1894), p. 20-21 [XX-XXI]
[35]
1
‘Laat mij nog éénmaal, in gedachten, kussen’
[36]
2
‘En als zij nu weer kwam, en keek, en vroeg’
VI
‘Dood-Gaan’ Zilverdistel-uitgave p. 77-78; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) 1 (oktober 1888), p. 78-79; Verzen (1894), p. 22-23 [XXII-XXIII]
[37]
1
‘De boomen dorren in het laat seizoen’
[38]
2
‘Ik zal mooi dood-gaan, als een vlammend vuur’
Jaarboek Letterkundig Museum 7
126
VII
‘Het Leven’ Zilverdistel-uitgave p. 79-81; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) 1 (oktober 1888), p. 80-82; Verzen (1894), p. 24-26 [XXIV-XXVI]
[39]
1
‘Menschen zijn wijs, en met een wijs gelaat’
[40]
2
‘Als 't latere geslacht dees woorden leest’
[41]
3
‘Die menschen, (arme menschen!) zijn zoo klein’
VIII
‘Doodsliedjes’ Zilverdistel-uitgave p. 82-87; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) I (oktober 1888), p. 83-85; Verzen (1894), p. 27-32 [XXVII-XXXII]
[42]
1
‘Nu huilt de winter in mijn hart’
[43]
2
‘Och, of ik 't mij gezegd had’
[44]
3
‘O leven, zoet leven’
[45]
4
‘Ik kan niet lachen, ik kan niet weenen’
[46]
5
‘Straks zong ik trotsche dingen’
[47]
6
‘De zon is doorgekomen’
IX
‘Pathologieën’ Zilverdistel-uitgave p. 88-89; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) I (oktober 1888), p. 86-87; Verzen (1894), p. 33-36 [XXXIII-XXXIV]
[48]
1
‘Mijn oogen branden’
[49]
2
‘Der menschen hoogste smart is wonderbaar’
Jaarboek Letterkundig Museum 7
[50]
X
Snikken (‘Arme, árme gebrókene, als Ik mij mag nóemen’) Zilverdistel-uitgave p. 90; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) 2 (december 1888), p. 268; Verzen (1894), p. 40 [XXXVIII]
XI
‘Homo Sum. Aan L. van Deyssel’ Zilverdistel-uitgave p. 91-92; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) 2 (december 1888), p. 269-270; Verzen (1894), p. 41-42 [XXXIX-XL]
[51]
1
‘IK was de gróote Minnaar zonder ruste’
[52]
2
‘IK ben de Dúivel-god dier grúwbare oorkónde’
[53]
XII
‘Van de Zee’ (‘De Zee, de Zee klotst voort in eindelooze deining’) Zilverdistel-uitgave p. 93; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) 52 1 (oktober 1888), p. 88; Verzen (1894), p. 37 [XXXV]
[54]
XIII
‘Voor Hans en Paul’ [1: ‘O, mijn gedachten, tript nu lief en zoetjes’; 2: ‘Ja, tranen van smart in 's harten diep verteederen’] Zilverdistel-uitgave p. 94-95; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) 4 (april 1889), p. 87-88; Verzen (1894), 53 p. 55-57 [LI]
[55]
XIV
‘Toen ik rozen kreeg’ (‘Rozen, ik vind u droef’) Zilverdistel-uitgave p. 96; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) 2 (december 1888), p. 271; Verzen (1894), p. 43-44 [XLI]
Jaarboek Letterkundig Museum 7
[56]
XV
‘Toen ik de rozen opnam’ (‘O, Rozen, droef en schoon’) Zilverdistel-uitgave p. 97; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) 2 (december 1888), p. 272; Verzen (1894), p. 45-46 [XLII]
Jaarboek Letterkundig Museum 7
127
[57]
XVI
‘Herfst-Geneurie’ (‘De blâren vallen zacht...’) Zilverdistel-uitgave p. 98; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) 2 (december 1888), p. 272; Verzen (1894), p. 47 [XLIII]
[58]
XVII
‘Alle Zeven’ (‘Met zeven nagelen lag Ik geklonken’)
Zilverdistel-uitgave p. 99; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) 2 (december 1888), p. 273; Verzen (1894), p. 48 [XLIV] [59]
XVIII
‘Een Leven’ (‘Mijn stemming is als van een stil-staand water’) Zilverdistel-uitgave p. 100; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) 2 (december 1888), p. 274; Verzen (1894), p. 48 54 [XLIV]
[60]
XIX
‘Mijn haat’ (‘O, Visioen van ópperste Adoratie’) Zilverdistel-uitgave p. 101; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) 2 (december 1888), p. 276; Verzen (1894), p. 51 [XLVII]
[61]
XX
‘De Leugen’ (‘Ik had een ijs-koud Visoen van Leugen’) Zilverdistel-uitgave p. 102; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) 4 (april 1889), p. 93; Verzen (1894), p. 52 [XLVIII]
Jaarboek Letterkundig Museum 7
[62]
XXI
‘Menschen, ik weet, gij vóelt geen liefde en haat’ Zilverdistel-uitgave p. 103; Verzen (1894), p. 53 [XLIX]
[63]
XXII
‘Menschenwoorden’ (‘De menschen schijnen elkaâr zeer te vreezen’) Zilverdistel-uitgove p. 104; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) 4 (april 1889), p. 90; Verzen (1894), p. 59 [LIII]
[64]
XXIII
‘Evoë’ (‘Ik ga mijn leven in orgieën door’) Zilverdistel-uitgave p. 105; De Nieuwe Gids 4 (1888-1889) 4 (april 1889), p. 92; Verzen (1894), p. 61 en 97 [resp. LV en XCI]
[65]
XXIV
‘Christus na 't Verraad. Voor P. Tideman’ (‘O, Judas-kus! verdoembre Judas-kus!’) Zilverdistel-uitgave p. 106; De Nieuwe Gids 8 (1892-1893) 5 (juni 1893), p. 281; Verzen (1894), p. 75 [LXIX]
[66]
XXV
‘Gelaat, lief als Lente, dat met veel spelen’ Zilverdistel-uitgave p. 107; De Nieuwe Gids 8 (1892-1893) 3 (februari 1893), p. 416; Verzen (1894), p. 73 [LXVII]
Jaarboek Letterkundig Museum 7
128
II Concordantie van de gedichten in de Zilverdistel-uitgave gegroepeerd volgens de oorspronkelijke publicaties OORSPRONKELIJKE PUBLICATIE februari 1882 (p. 49)
VERZEN (1894)
DE ZILVERDISTEL (1919)
p. 85 (LXXIX)
[15] p. 33
juli 1882 (p. 252)
p. 83 (LXXVIII)
[16] p. 34
oktober 1885 (p. 136)
p. 1 (I)
[2] p. 20
oktober 1885 (p. 137)
p. 2 (II)
[3] p. 21
oktober 1885 (p. 138)
p. 3 (III)
[4] p. 22
oktober 1885 (p. 139)
p. 4 (IV)
[17] p. 35
april 1886 (p. 132)
p. 5 (V)
[19] p. 37
juni 1886 (p. 292)
p. 6 (VI)
[20] p. 38
oktober 1888 (p. 63)
p. 7 (VII)
[22] p. 60
oktober 1888 (p. 64)
p. 8 (VIII)
[23] p. 61
oktober 1888 (p. 65)
p. 9 (IX)
[24] p. 62
oktober 1888 (p. 66)
p. 10 (X)
[25] p. 64
oktober 1888 (p. 67)
p. 11 (XI)
[26] p. 65
oktober 1888 (p. 68)
p. 12 (XII)
[27] p. 66
oktober 1888 (p. 69)
p. 13 (XIII)
[28] p. 67
oktober 1888 (p. 70)
p. 14 (XIV)
[29] p. 68
oktober 1888 (p. 71)
p. 15 (XV)
[30] p. 69
oktober 1888 (p. 72)
p. 16 (XVI)
[31] p. 70
oktober 1888 (p. 73)
p. 17 (XVII)
[32] p. 71
oktober 1888 (p. 74)
p. 18 (XVIII)
[33] p. 72
oktober 1888 (p. 75)
p. 19 (XIX)
[34] p. 73
oktober 1888 (p. 76)
p. 20 (XX)
[35] p. 75
oktober 1888 (p. 77)
p. 21 (XXI)
[36] p. 76
oktober 1888 (p. 78)
p. 22 (XXII)
[37] p. 77
oktober 1888 (p. 79)
p. 23 (XXIII)
[38] p. 78
oktober 1888 (p. 80)
p. 24 (XXIV)
[39] p. 79
oktober 1888 (p. 81)
p. 25 (XXV)
[40] p. 80
oktober 1888 (p. 82)
p. 26 (XXVI)
[41] p. 81
oktober 1888 (p. 83)
p. 27 (XXVII)
[42] p. 82
Jaarboek Letterkundig Museum 7
129
oktober 1888 (p. 83-84)
p. 28 (XXVIII)
[43] p. 83
oktober 1888 (p. 84)
p. 29 (XXIX)
[44] p. 84
oktober 1888 (p. 84)
p. 30 (XXX)
[45] p. 85
oktober 1888 (p. 85)
p. 31 (XXXI)
[46] p. 86
oktober 1888 (p. 85)
p. 32 (XXXII)
[47] p. 87
oktober 1888 (p. 86)
p. 33-34 (XXXIII)
[48] p. 88
oktober 1888 (p. 87)
p. 35-36 (XXXIV)
[49] p. 89
oktober 1888 (p. 88)
p. 37 (XXXV)
[53] p. 93
december 1888 (p. 268)
p. 40 (XXXVIII)
[50] p. 90
december 1888 (p. 269)
p. 41 (XXXIX)
[51] p. 91
december 1888 (p. 270)
p. 42 (XL)
[52] p. 92
december 1888 (p. 271)
p. 43-44 (XLI)
[55] p. 96
december 1888 (p. 272)
p. 45-46 (XLII)
[56] p. 97
december 1888 (p. 272)
p. 47 (XLIII)
[57] p. 98
december 1888 (p. 273)
p. 48 (XLIV)
[58] p. 99
december 1888 (p. 274)
p. 49 (XLV)
[59] p. 100
december 1888 (p. 276)
p. 51 (XLVII)
[60] p. 101
april 1889 (p. 87-88)
p. 55-57 (LI)
[54] p. 94-95
april 1889 (p. 90)
p. 59 (LIII)
[63] p. 104
april 1889 (p. 92)
p. 61 (LV) resp. p. 97 (XCI) [64] p. 105
april 1889 (p. 93)
p. 52 (XLVIII)
[61] p. 102
februari 1893 (p. 399-404) p. 167-174 (-)
[1] p. 12-18
februari 1893 (p. 405)
p. 62 (LVI)
[7] p. 25
februari 1893 (p. 406)
p. 63 (LVII)
[8] p. 26
februari 1893 (p. 407)
p. 64 (LVIII)
[5] p. 23
februari 1893 (p. 408)
p. 65 (LIX)
[14] p. 32
februari 1893 (p. 409)
p. 66 (LX)
[18] p. 36
februari 1893 (p. 410)
p. 67 (LXI)
[9] p. 27
februari 1893 (p. 411)
p. 68 (LXII)
[6] p. 24
februari 1893 (p. 412)
p. 69 (LXIII)
[12] p. 30
februari 1893 (p. 413)
p. 70 (LXIV)
[10] p. 28
februari 1893 (p. 414)
p. 71 (LXV)
[11] p. 29
februari 1893 (p. 415)
p. 72 (LXVI)
[13] p. 31
februari 1893 (p. 416)
p. 73 (LXVII)
[66] p. 107
juni 1893 (p. 281)
p. 75 (LXIX)
[65] p. 106
Jaarboek Letterkundig Museum 7
augustus 1893 (p. 357-371)
p. 141-163 (-)
[21] p. 40-58
1894
p. 53 (XLIX)
[62] p. 103
Jaarboek Letterkundig Museum 7
130
III Concordantie van de gedichten in de Zilverdistel-uitgave gegroepeerd volgens Verzen (1894) OORSPRONKELIJKE PUBLICATIE oktober 1885 (p. 136)
VERZEN (1894)
DE ZILVERDISTEL (1919)
p. 1 (I)
[2] p. 20
oktober 1885 (p. 137)
p. 2 (II)
[3] p. 21
oktober 1885 (p. 138)
p. 3 (III)
[4] p. 22
oktober 1885 (p. 139)
p. 4 (IV)
[17] p. 35
april 1886 (p. 132)
p. 5 (V)
[19] p. 36
juni 1886 (p. 292)
p. 6 (VI)
[20] p. 38
oktober 1888 (p. 63)
p. 7 (VII)
[22] p. 60
oktober 1888 (p. 64)
p. 8 (VIII)
[23] p. 61
oktober 1888 (p. 65)
p. 9 (IX)
[24] p. 62
oktober 1888 (p. 66)
p. 10 (X)
[25] p. 64
oktober 1888 (p. 67)
p. 11 (XI)
[26] p. 65
oktober 1888 (p. 68)
p. 12 (XII)
[27] p. 66
oktober 1888 (p. 69)
p. 13 (XIII)
[28] p. 67
oktober 1888 (p. 70)
p. 14 (XIV)
[29] p. 68
oktober 1888 (p. 71)
p. 15 (XV)
[30] p. 69
oktober 1888 (p. 72)
p. 16 (XVI)
[31] p. 70
oktober 1888 (p. 73)
p. 17 (XVII)
[32] p. 71
oktober 1888 (p. 74)
p. 18 (XVIII)
[33] p. 72
oktober 1888 (p. 75)
p. 19 (XIX)
[34] p. 73
oktober 1888 (p. 76)
p. 20 (XX)
[35] p. 74
oktober 1888 (p. 77)
p. 21 (XXI)
[36] p. 76
oktober 1888 (p. 78)
p. 22 (XXII)
[37] p. 77
oktober 1888 (p. 79)
p. 23 (XXIII)
[38] p. 78
oktober 1888 (p. 80)
p. 24 (XXIV)
[39] p. 79
oktober 1888 (p. 81)
p. 25 (XXV)
[40] p. 80
oktober 1888 (p. 82)
p. 26 (XXVI)
[41] p. 81
oktober 1888 (p. 83)
p. 27 (XXVII)
[42] p. 82
oktober 1888 (p. 83-84)
p. 28 (XXVIII)
[43] p. 83
oktober 1888 (p. 84)
p. 29 (XXIX)
[44] p. 84
oktober 1888 (p. 84)
p. 30 (XXX)
[45] p. 85
Jaarboek Letterkundig Museum 7
131
oktober 1888 (p. 85)
p. 31 (XXXI)
[46] p. 86
oktober 1888 (p. 85)
p. 32 (XXXII)
[47] p. 87
oktober 1888 (p. 86)
p. 33-34 (XXXIII)
[48] p. 88
oktober 1888 (p. 87)
p. 35-36 (XXXIV)
[49] p. 89
oktober 1888 (p. 88)
p. 37 (XXXV)
[53] p. 93
december 1888 (p. 268)
p. 40 (XXXVIII)
[50] p. 90
december 1888 (p. 269)
p. 41 (XXXIX)
[51] p. 91
december 1888 (p. 270)
p. 42 (XL)
[52] p. 92
december 1888 (p. 271)
p. 43-44 (XLI)
[55] p. 96
december 1888 (p. 272)
p. 45-46 (XLII)
[56] p. 97
december 1888 (p. 272)
p. 47 (XLIII)
[57] p. 98
december 1888 (p. 273)
p. 48 (XLIV)
[58] p. 99
december 1888 (p. 274)
p. 49 (XLV)
[59] p. 100
december 1888 (p. 276)
p. 51 (XLVII)
[60] p. 101
april 1889 (p. 93)
p. 52 (XLVIII)
[61] p. 102
1894
p. 53 (XLIX)
[62] p. 103
april 1889 (p. 87-88)
p. 55-57 (LI)
[54] p. 94-95
april 1889 (p. 90)
p. 59 (LIII)
[63] p. 104
april 1889 (p. 92)
p. 61 (LV)
[64] p. 105 [a]
februari 1893 (p. 405)
p. 62 (LVI)
[7] p. 25
februari 1893 (p. 406)
p. 63 (LVII)
[8] p. 26
februari 1893 (p. 407)
p. 64 (LVIII)
[5] p. 23
februari 1893 (p. 408)
p. 65 (LIX)
[14] p. 32
februari 1893 (p. 409)
p. 66 (LX)
[18] p. 36
februari 1893 (p. 410)
p. 67 (LXI)
[9] p. 27
februari 1893 (p. 411)
p. 68 (LXII)
[6] p. 24
februari 1893 (p. 412)
p. 69 (LXIII)
[12] p. 30
februari 1893 (p. 413)
p. 70 (LXIV)
[10] p. 28
februari 1893 (p. 414)
p. 71 (LXV)
[11] p. 29
februari 1893 (p. 415)
p. 72 (LXVI)
[13] p. 31
februari 1893 (p. 416)
p. 73 (LXVII)
[66] p. 107
juni 1893 (p. 281)
p. 75 (LXIX)
[65] p. 106
juli 1882 (p. 252)
p. 83 (LXXVII)
[16] p. 34
februari 1882 (p. 49)
p. 85 (LXXIX)
[15] p. 33
april 1889 (p. 92)
p. 97 (XCI)
[64] p. 105 [b]
Jaarboek Letterkundig Museum 7
augustus 1893 (p. 357-371)
p. 141-163 (-)
februari 1893 (p. 399-404) p. 167-174 (-)
[21] p. 40-58 [1] p. 12-18
Jaarboek Letterkundig Museum 7
132
IV Concordantie van de gedichten in de Zilverdistel-uitgave gegroepeerd volgens Verzen uit de jaren 1880-1890 (1919) OORSPRONKELIJKE VERZEN (1894) PUBLICATIE februari 1893 (p. 399-404) p. 167-174 (-)
DE ZILVERDISTEL (1919)
oktober 1885 (p. 136)
p. 1 (I)
[2] p. 20
oktober 1885 (p. 137)
p. 2 (II)
[3] p. 21
oktober 1885 (p. 138)
p. 3 (III)
[4] p. 22
februari 1893 (p. 407)
p. 64 (LVIII)
[5] p. 23
februari 1893 (p. 411)
p. 68 (LXII)
[6] p. 24
februari 1893 (p. 405)
p. 62 (LVI)
[7] p. 25
februari 1893 (p. 406)
p. 63 (LVII)
[8] p. 26
februari 1893 (p. 410)
p. 67 (LXI)
[9] p. 27
februari 1893 (p. 413)
p. 70 (LXIV)
[10] p. 28
februari 1893 (p. 414)
p. 71 (LXV)
[11] p. 29
februari 1893 (p. 412)
p. 69 (LXIII)
[12] p. 30
februari 1893 (p. 415)
p. 72 (LXVI)
[13] p. 31
februari 1893 (p. 408)
p. 65 (LIX)
[14] p. 32
februari 1882 (p. 49)
p. 85 (LXXIX)
[15] p. 33
juli 1882 (p. 252)
p. 83 (LXXVII)
[16] p. 34
oktober 1885 (p. 139)
p. 4 (IV)
[17] p. 35
februari 1893 (p. 409)
p. 66 (LX)
[18] p. 36
april 1886 (p. 132)
p. 5 (V)
[19] p. 37
juni 1886 (p. 292)
p. 6 (VI)
[20] p. 38
augustus 1893 (p. 357-371)
p. 141-163 (-)
[21] p. 40-58
oktober 1888 (p. 63)
p. 7 (VII)
[22] p. 60
oktober 1888 (p. 64)
p. 8 (VIII)
[23] p. 61
oktober 1888 (p. 65)
p. 9 (IX)
[24] p. 62
oktober 1888 (p. 66)
p. 10 (X)
[25] p. 64
oktober 1888 (p. 67)
p. 11 (XI)
[26] p. 65
oktober 1888 (p. 68)
p. 12 (XII)
[27] p. 66
oktober 1888 (p. 69)
p. 13 (XIII)
[28] p. 67
oktober 1888 (p. 70)
p. 14 (XIV)
[29] p. 68
[1] p. 12-18
Jaarboek Letterkundig Museum 7
133
oktober 1888 (p. 71)
p. 15 (XV)
[30] p. 69
oktober 1888 (p. 72)
p. 16 (XVI)
[31] p. 70
oktober 1888 (p. 73)
p. 17 (XVII)
[32] p. 71
oktober 1888 (p. 74)
p. 18 (XVIII)
[33] p. 72
oktober 1888 (p. 75)
p. 19 (XIX)
[34] p. 73
oktober 1888 (p. 76)
p. 20 (XX)
[35] p. 75
oktober 1888 (p. 77)
p. 21 (XXI)
[36] p. 76
oktober 1888 (p. 78)
p. 22 (XXII)
[37] p. 77
oktober 1888 (p. 79)
p. 23 (XXIII)
[38] p. 78
oktober 1888 (p. 80)
p. 24 (XXIV)
[39] p. 79
oktober 1888 (p. 81)
p. 25 (XXV)
[40] p. 80
oktober 1888 (p. 82)
p. 26 (XXVI)
[41] p. 81
oktober 1888 (p. 83)
p. 27 (XXVII)
[42] p. 82
oktober 1888 (p. 83-84)
p. 28 (XXVIII)
[43] p. 83
oktober 1888 (p. 84)
p. 29 (XXIX)
[44] p. 84
oktober 1888 (p. 84)
p. 30 (XXX)
[45] p. 85
oktober 1888 (p. 85)
p. 31 (XXXI)
[46] p. 86
oktober 1888 (p. 85)
p. 32 (XXXII)
[47] p. 87
oktober 1888 (p. 86)
p. 33-34 (XXXIII)
[48] p. 88
oktober 1888 (p. 87)
p. 35-36 (XXXIV)
[49] p. 89
december 1888 (p. 268)
p. 40 (XXXVIII)
[50] p. 90
december 1888 (p. 269)
p. 41 (XXXIX)
[51] p. 91
december 1888 (p. 270)
p. 42 (XL)
[52] p. 92
oktober 1888 (p. 88)
p. 37 (XXXV)
[53] p. 93
april 1889 (p. 87-88)
p. 55-57 (LI)
[54] p. 94-95
december 1888 (p. 271)
p. 43-44 (XLI)
[55] p. 96
december 1888 (p. 272)
p. 45-46 (XLII)
[56] p. 97
december 1888 (p. 272)
p. 47 (XLIII)
[57] p. 98
december 1888 (p. 273)
p. 48 (XLIV)
[58] p. 99
december 1888 (p. 274)
p. 49 (XLV)
[59] p. 100
december 1888 (p. 276)
p. 51 (XLVII)
[60] p. 101
april 1889 (p. 93)
p. 52 (XLVIII)
[61] p. 102
1894
p. 53 (XLIX)
[62] p. 103
april 1889 (p. 90)
p. 59 (LIII)
[63] p. 104
april 1889 (p. 92)
p. 61 (LV) resp. p. 97 (XCI) [64] p. 105
Jaarboek Letterkundig Museum 7
juni 1893 (p. 281)
p. 75 (LXIX)
[65] p. 106
februari 1893 (p. 416)
p. 73 (LXVII)
[66] p. 107
Jaarboek Letterkundig Museum 7
134
V Ontwikkeling van de opbouw van de Ziverdistel-uitgave 1913-1919 Corr. Van Eyck-Kloos, najaar 1913 [1]
[5]
Van Van Van Zilverdistel Eyck-Verwey, 5 Eyck-Verwey, Eyck-Verwey, 1919 nov. 1913 16 nov. 1913 24 nov. 1913 [1] [1] [1] [1] [2]
[2]
[2]
[2]
[3]
[3]
[3]
[3]
[4]
[4]
[4]
[4]
[5]
[5] [6] [7] [8]
[9]
[9]
[9]
[9] [10]
[11]
[11]
[11]
[11] [12]
[13] [14]
[13]
[13]
[14]
[13] [14] [15]
[16] [17]
[22]
[24]
[16]
[17]
[17]
[17]
[17]
[18]
[18]
[18]
[18]
[19]
[19]
[19]
[19]
[20]
[20]
[20]
[20]
[21]
[21]
[21]
[21]
[22]
[22]
[22]
[22]
[23]
[23]
[23]
[24]
[24]
[24]
[25-34]
[25-34]
[25-34]
[25-34]
[35-36]
[35-36]
[35-36]
[35-36]
[37-38]
[37-38]
[37-38]
[37-38]
[39-41]
[39-41]
[42-47]
[42-47]
[42-47]
[42-47]
[48-49]
[48-49]
[48-49]
[48-49]
Jaarboek Letterkundig Museum 7
135
[53]
[50]
[50]
[50]
[50]
[51-52]
[51-52]
[51-52]
[51-52]
[53]
[53]
[53]
[53]
[54]
[54]
[54]
[54]
[55]
[55]
[55]
[55]
[56]
[56]
[56]
[56]
[57]
[57]
[57]
[57]
[58]
[58]
[59]
[59]
[60]
[60]
[61]
[61]
[58]
[62]
[65]
[65]
[63]
[63]
[64]
[64]
[65]
[65] [66]
‘O, laat mij tot uw voeten komen’
Eindnoten: 48 In De Nieuwe Gids luidt de titel ‘Fragment uit Sappho’; de eerste regel aldaar is: ‘O lieve, stille straal van 't eerste morgen-licht’; Verzen geeft: ‘O, lieve, milde straal van 't eerste morgen-licht’. Van Eyck volgt in zijn editie Verzen. 49 Dit gedicht is ook opgenomen in De Nieuwe Gids 8 (1892-1893) 6 (augustus 1893), p. 381. 50 Dit gedicht is ook opgenomen in De Nieuwe Gids 8 (1892-1893) 6 (augustus 1893), p. 379. 51 Op een aparte titelpagina op p. 39 van de Zilverdistel-uitgave draagt ‘Okeanos’ de aan De Nieuwe Gids ontleende opdracht ‘Voor den broozen, maar grandiosen en onkreukbaren Alphons Diepenbrock’. 52 In De Nieuwe Gids is dit gedicht opgedragen aan Frederik van Eeden. 53 Zowel in De Nieuwe Gids als in Verzen zijn de twee gedichten uit de Zilverdistel-uitgave als één gedicht afgedrukt. 54 Dit gedicht draagt in De Nieuwe Gids de opdracht ‘Aan Mau [van der Valk]’ Zowel in De Nieuwe Gids (p. 274-275) als in Verzen (p. 4-50) omvat ‘Een Leven’ twee gedichten; naast ‘I. Mijn stemming is als stilstaand water’ is op p. 275 ‘II. Al Liefde is als een spel van lucht en water’. In Verzen draagt het tweede gedicht nummer XLVI.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
145
Aanvulling op...
Jaarboek Letterkundig Museum 7
147
W.R.H. Koops Het ontbrekende portret van Hendrik de Vries ontdekt In de nieuwe semi-permanente tentoonstelling van het Letterkundig Museum hangt een nagenoeg levensgroot portret ten halven lijve van de dichter Hendrik de Vries, geschilderd door de Groningse schilder Johan Dijkstra. Eerder maakte het portret deel uit van de Hendrik de Vries-tentoonstelling ‘Stuntvlucht: vrille, feuille morte, salto's’, die in het najaar van 1996 in het museum was ingericht ter gelegenheid van zijn honderdste geboortedag. Reeds jaren was ik bezig met een inventarisatie van alle portretten van de dichter, vervaardigd door beeldende kunstenaars. Daarbij bleek mij dat al deze kunstenaars - zij het in geheel verschillende perioden - lid waren van de in 1918 opgerichte Groninger kunstkring De Ploeg, waarvan De Vries zelf ook deel uitmaakte. Het oudst bekende dateert van 1925 en het meest recente van 1977. Alle nog bestaande portretten waren in de tentoonstelling te zien. Ter begeleiding van de tentoonstelling publiceerde ik de catalogus Hendrik de Vries geportrerteerd door leden van ‘De Ploeg’, waarvan de tekst ook verscheen in het vijfde Jaarboek Letterkundig Museum (p. 1-24); in het daarop volgende jaar gaf ik in het zesde Jaarboek een eerste aanvulling op mijn inventarisatie (p. 162-164). In de door mij samengestelde catalogus van de portretten van De Vries werden ook de perikelen beschreven rond het portret dat zijn oude vriend Johan Dijkstra in 1959 heeft vervaardigd. Het is een schilderij van grote af-
Jaarboek Letterkundig Museum 7
148
Portret van Hendrik de Vries door Johan Dijkstra, 1960. (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag; bruikleen Stichting Johan Dijkstra, Groningen.)
metingen (114 × 77,5 cm), dat Hendrik de Vries staande weergeeft. Het portret werd gemaakt in de achterkamer van De Vries' 't Woeste Hoekje in Haren, met de tuin als achtergrond. Terwijl Dijkstra nog aan het werk was, bleek al dat het portret niet de instemming kon verwerven van Hendrik de Vries en nog minder van diens vrouw, die tijdens het schilderen telkens commentaar leverde. Dit hinderde Johan Dijkstra dermate, dat hij zijn werk staakte en het portret mee naar huis nam. ‘Maar ik dacht, straks thuis doe ik het nog eens opnieuw, helemaal lekker vrij en op mijn manier...’, schreef
Jaarboek Letterkundig Museum 7
149 hij later aan De Vries. Omdat er een grote opdracht tussendoor kwam, duurde het bijna een jaar voor hij er weer aan kon beginnen. ‘Toen was 't opnieuw herfst en vond ik voor 't eerst weer die oude studie. Ik heb een meer dan levensgroot doek geprepareerd en daar ging het nu eindelijk los - in volkomen vrijheid. Mijn leed was vergeten en ik zag het voor mijn geestesoog verschijnen, het “portret”.’ En hij vervolgde: ‘Meer dan levensgroot moest natuurlijk het “portret” worden want de dichter is voor mij meer dan “lifesize”.’ Kort nadat het schilderij voltooid was, zond Dijkstra het in voor de jaarlijkse Kersttentoonstelling van De Ploeg in ‘Pictura’, waar Hendrik de Vries en zijn vrouw het - geheel onvoorbereid - tot hun grote ontzetting voor het eerst zagen. Een heftige ruzie was het gevolg, voor het verloop waarvan ik weer naar mijn eerdere publicatie over de portretten van De Vries verwijs. Waar was nu het oorspronkelijke schilderij gebleven? Toen Johan Dijkstra in 1978 overleed, was het niet in diens nalatenschap aanwezig. Hoe ver was hij gevorderd toen hij besloot het penseel er bij neer te gooien? In de briefwisseling met Hendrik de Vries spreekt hij over een studie. Het leek een onoplosbaar raadsel, tot het schilderij plotseling te voorschijn kwam. De conservator moderne kunst van het Groninger Museum, Han Steenbruggen, die zich momenteel bezig houdt met het traceren van verspreide, onbekende werken van leden van De Ploeg, was geattendeerd op een groot landschap van Johan Dijkstra in het bezit van de oud-rijksarchivaris in Groningen, Dr. W.J. Formsma, die hij op 28 mei 1998 bezocht. Het bleek te gaan om een weliswaar goed, maar niet opzienbarend schilderij. Op de achterzijde van het schilderij bleek pakpapier gespannen, keurig ingeklemd in de lijst. Na verwijdering kwam een ander schilderij te voorschijn, een portret van Hendrik de Vries, in letterlijke zin een ontdekking. Ik werd onmiddellijk gewaarschuwd en stelde vast dat het hier ging om het in 1959 door het echtpaar De Vries afgewezen portret. Het is een voltooid schilderij dat helemaal is afgewerkt - zijn koninklijke onderscheiding steekt in het knoopsgat - en zeker geen studie. Het is ook een goed portret, naar mijn mening zeker niet minder dan het portret van ‘de dichter’ dat Johan Dijkstra in het najaar van 1960 schilderde. Was het nog een studie toen het afgewezen werd en maakte Dijkstra het
Jaarboek Letterkundig Museum 7
150
Portret van Hendrik de Vries door Johon Dijkstra, 1959, olieverf op doek, 114 × 77,5 cm. (Collectie Dr. W.J.) Formsma, Groningen; foto: W.R.H. Koops.)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
151 later af, of was het schilderij, zoals ik vermoed, inderdaad al nagenoeg of geheel voltooid? Dat is vermoedelijk niet meer te achterhalen. Dijkstra heeft het schilderij begrijpelijkerwijze niet gesigneerd, maar het gaat ongetwijfeld om een interessante vondst: het vult de lacune en het is een belangrijk portret. Dijkstra heeft kennelijk na verloop van tijd besloten de achterzijde ook nog eens te gebruiken, zoals hij in het begin, toen hij krap bij kas was, regelmatig en later maar zelden meer deed. In de zomer van 1996 was ik bezig met de voorbereiding van de verschillende manifestaties rond de honderdste geboortedag van Hendrik de Vries, die in oktober van dat jaar zouden plaatsvinden en tevens doende het boekje over de portretten van Hendrik de Vries te schrijven. In die tijd bezocht ik ook de heer Formsma om hetzelfde schilderij van Dijkstra - een Drents landschap - te bekijken met het oog op de grote Johan Dijkstra-tentoonstelling die in december 1996 ter gelegenheid van zijn honderdste geboortedag in het Groninger Museum zou worden gehouden. De ironie wil, dat ik het werk bekeek en fotografeerde, zonder er weet van te hebben dat het ontbrekende portret van Hendrik de Vries waarnaar ik op zoek was, zich aan de achterkant bevond. Formsma, die ik al heel lang goed ken - toen 93 jaar en nagenoeg blind - vertelde mij bij die gelegenheid hoe hij aan dit landschap, waaraan hij zeer is gehecht, was gekomen. Toen hij in 1968 met pensioen ging, mocht hij als geschenk zelf een schilderij van Dijkstra uitkiezen in diens atelier, maar hij vond daar eigenlijk niets dat hem helemaal beviel. In de woonkamer zag hij echter wel een mooi schilderij en daar viel zijn keuze op. Maar ook mevrouw Dijkstra was erg op dit werk gesteld en het was daarom niet te koop. Formsma bezit een stille, vriendelijke vasthoudendeheid en bleef bij zijn voorkeur. Daarom belde Johan Dijkstra hem kort daarna op en zei, dat hij het schilderij wel mocht lenen om het enige tijd in zijn woning op te hangen. En zoals zo vaak, tenslotte werd Formsma toch de gelukkige eigenaar. Voor de kunstenaar was toen echter wel een probleem ontstaan, omdat op de achterzijde immers het portret van Hendrik de Vries was geschilderd. Daar kwam nog bij dat Johan Dijkstra zowel met Formsma als De Vries bevriend was en dat die beiden elkaar ook goed kenden. Ik stel mij voor dat Dijkstra besloot het geweigerde schilderij dan maar onzichtbaar te maken en
Jaarboek Letterkundig Museum 7
152 er pakpapier overheen te spannen. En zo kon het gebeuren dat Hendrik de Vries dertig jaar lang bij Formsma op bezoek is geweest, op een afstand van een of twee meter van de gastheer, maar met zijn gezicht tegen de wand en achter pakpapier. De verrassende ontdekking leidde tot veel publiciteit van pers en televisie. De nieuwe eigenaar - nieuw, want hij wist immers niet dat hij het portret al jaren bezat - is sinds de ontdekking heel gelukkig met zijn aanwinst, al kan hij het nu zelf helaas niet meer zien. De opzet van het schilderij is dezelfde als van het latere: de houding, de entourage en achtergrond, evenals de kleurstelling met paars, bruin, groen, geel en rood. Het is meer uitgewerkt en een verschil is ook dat hij op het tweede een open boekje met schrijfstift in de hand houdt en hier een gesloten boek. Hoewel de kleur rood te fel is, zou het een exemplaar van Toovertuin (1946), zijn belangrijkste en liefste bundel, of van Spaansche volksliederen (1931) kunnen zijn. Het eerste is rechtstreeks een portret, een afbeelding, het tweede is meer een verbeelding. Op de afgebeelde foto, die ik direct heb gemaakt, zit het schilderij nog achterstevoren in de lijst en zijn de restjes pakpapier nog te zien. Ik heb de eigenaar voorgesteld het zodanig in te lijsten dat voortaan beide zijden beurtelings getoond kunnen worden, waarbij zich nog het probleem voordoet dat het landschap in de breedte geschilderd is en het portret in de hoogte. In de zomer van 1998 hing de nieuwe vondst in een tentoonstelling van werken van leden van De Ploeg uit particulier bezit in het Groninger Museum, waar het een opvallende plaats innam. Hendrik de Vries en zijn vrouw keurden het schilderij af, de vele bezoekers van de tentoonstelling dachten er anders over.
Jaarboek Letterkundig Museum 7
153
Ellen Gloudie m.m.v. Lysbert Bonnema Nederlandse literaire prijzen 1997 (met aanvullingen uit voorafgaande jaren) Fedde en Martha Bergsma-priis prijswinnaar: Baukje Miedema (1955) bekroond werk: In beslút geldsom: ƒ 1500,jury: Tsjitske de Boer, Gerrit ter Horst, Roel Oostra
Anna Bijns-prijs prijswinnaar: Aya Zikken (1919) genre: proza bekroond werk: gehele oeuvre geldsom: ƒ 10.000,jury: Hella Haasse (voorzitter), Aukje Holtrop, Helga Ruebsamen, F. Springer
F. Bordewijk-prijs [prijs van de Jan Campert-stichting] prijswinnaar: J.J. Voskuil (1926) bekroond werk: Het Bureau 1: Meneer Beerta en Het Bureau 2: Vuile handen geldsom: ƒ 5000,jury: Harry Bekkering, Hugo Brems, Han Foppe, Aukje Holtrop, Anton Korteweg, Janet Luis, Leonore van Prooijen, Nicolette Smabers, Ad Zuiderent
Jaarboek Letterkundig Museum 7
154
Bruna Gouden Strop prijswinnaar: Bob Mendes (1928) bekroond werk: De kracht van het vuur geldsom: ƒ 25.000,jury: Ineke van den Bergen, Cor Docter, Peter Kuijt, Jan Martens (voorzitter), Mark Vlaeminck bijzonderheid: de overige genomineerden waren René Appel (1945) - Geweten Conny Braam (1948) - Zwavel Paul Stather (1955) - De bank Peter de Zwaan (1944) - Een keel van glas
C. Buddingh'-prijs prijswinnaar: Pem Sluijter (1939) bekroond werk: Roos is een bloem geldsom: ƒ 2500,jury: Maria Heiden, Judith Herzberg, Ed Leeflang, Henk van der Waal bijzonderheid: de overige genomineerden waren Rien van den Berg (1970) - Wakker Piet Gerbrandy (1958) - Weloverwogen en onopgemerkt Astrid Lampe (1955) - Rib Hilbrand Rozema (1971) - Paradijs Jos Versteegen (1956) - Voorgoed volmaakt
Busken Huet-prijs prijswinnaar: Elsbeth Etty (1951) bekroond werk: Liefde is heel het leven niet. Henriëtte Roland Holst 1869-1952 geldsom: ƒ 15.000,jury: Marita Mathijsen, Harry van Wijnen, Gerard van Westerloo
Jan Campert-prijs [prijs van de Jan Campert-stichting] prijswinnaar: Elma van Haren (1954) bekroond werk: Grondstewardess
Jaarboek Letterkundig Museum 7
155
geldsom: ƒ 5000,jury: Harry Bekkering, Hugo Brems, Han Foppe, Aukje Holtrop, Anton Korteweg, Janet Luis, Leonore van Prooijen, Nicolette Smabers, Ad Zuiderent
DebutantenPrijs 1997 De nominatiejury koos vijf titels uit een totaal van 54 debuten, verschenen tussen november 1995 en november 1996. De vijf boeken werden voorgelegd aan een groep individuele lezers. De gemeente Dordrecht en een aantal Nederlandse bibliotheken zijn verantwoordelijk voor de Debutanten-Prijs prijswinnaar: Marco Kamphuis (1966) bekroond werk: De medische encyclopedie geldsom: ƒ 10.000,nominatiejury: Inez van Eijk, Kees van 't Hoff, Casper Markesteijn, Anton Oskamp, Brigitte Raskin bijzonderheid: de overige genomineerden waren Anne Adoswa - De verstekeling Hafid Bouazza (1970) - De voeten van Abdullah Annelie van Steenbergen (1949) - Wonja en andere verhalen Wim van de Woestijne (1940) - Felacci
Johnny van Doorn-prijs prijswinnaar: Willem Wilmink (1936) bekroond werk: poëzie geldsom: ƒ 2500,jury: Harry Bekkering, Rik van Hulst, Ton Verbeeten
Dordt-prijs voor biografie prijswinnaar: Hans Goedkoop (1963) bekroond werk: Geluk: het leven van Herman Heijermans geldsom: ƒ 12.500,prijswinnaar: Willem Otterspeer (1950) bekroond werk: Bolland
Jaarboek Letterkundig Museum 7
156
geldsom: ƒ 12.500,jury: Ton Anbeek, Emma Brunt, Jan Eijkelboom, H.A. Poeze, Harry G.M. Prick, Martin Ros (voorzitter), Bart Tromp
ECI-prijs voor Schrijvers van Nu prijswinnaar: Wessel te Gussinklo (1941) bekroond werk: De opdracht geldsom: ƒ 35.000,jury: Fernand Auwera, Tom van Deel, Adriaan van Dis, Maarten 't Hart, Nelleke Noordervliet, Monika van Paemel, Ed van Thijn (voorzitter) genomineerden voor 1999 Hafid Bouazza (1970) - De voeten van Abdullah Piet Meeuse (1947) - Schermutselingen en andere verhalen Maria Stahlie (1955) - Honderd deuren Arthur Japin (1956) - De zwarte met het witte hart geldsom: ƒ 5000,-
Essaywedstrijd Provinsje Fryslân prijswinnaar: Durk van der Ploeg (1930) (eerste prijs) bekroond werk: Fryske literatuer yn swier waar geldsom: ƒ 1500,prijswinnaar: Itty Sluis-Nijdam (1939) (tweede prijs) bekroond werk: It feest fan de leafde geldsom: ƒ 1000,jury: Jantsje Sikma, Frâns Sytsma, Rein Tolsma
Dr. Wijnaendts Francken-prijs prijswinnaar: Hugo Brems (1944) bekroond werk: De dichter is een koe geldsom: ƒ 3000,jury: A.G.H. Anbeek van der Meijden, Arie van den Berg, D.W. Fokkema, Margaretha H. Schenkeveld, Marijke J. van der Wal
Jaarboek Letterkundig Museum 7
157
Generale Bank-prijs Voortzetting van de AKO literatuur-prijs met als nieuwe sponsor de Generale Bank prijswinnaar: A.F.Th. van der Heijden (1951) bekroond werk: Onder het plaveisel het moeras geldsom: ƒ 100.000,jury: Marcel van Dam (voorzitter), Ed van Eeden, Janet Luis, Marcel van Nieuwenborgh, Henk Pröpper, Frans Roggen bijzonderheid: de overige genomineerden waren Elsbeth Etty (1951) - Liefde is heel het leven niet. Henriëtte Roland Holst 1869-1952 A.F.Th. van der Heijden (1951) - Het hof der barmhartigheid A. Japin (1956) - De zwarte met het witte hart Marcel Möring (1957) - In Babylon K. Schippers (1936) - Poeder en wind
Herman Gorter-prijs prijswinnaar: Nachoum M. Wijnberg (1961) bekroond werk: Geschenken geldsom: ƒ 15.000,jury: Dirk van Bastelaere, Eva Gerlach, C.O. Jellema
Gouden Ezelsoor prijswinnaar: Ineke Holtwijk (1955) bekroond werk: Kannibalen in Rio geldsom: ƒ 10.000,bijzonderheid: gedurende de eerste zes maanden na verschijnen werden ruim 6000 exemplaren verkocht
Gouden en Zilveren Griffel Met ingang van 1997 wordt de Gouden en Zilveren Griffel toegekend aan boeken voor kinderen tot en met 11 jaar
Jaarboek Letterkundig Museum 7
158
Gouden Griffel prijswinnaar: Sjoerd Kuyper (1952) bekroond werk: Robin en God geldsom: ƒ 3000,-
Zilveren griffel prijswinnaar: Dick Bruna (1927) bekroond werk: Lieve oma Pluis prijswinnaar: Joke van Leeuwen (1952) bekroond werk: Iep! prijswinnaar: Ted van Lieshout (1955) bekroond werk: Mijn tuin, mijn tuin prijswinnaar: Ditte Merle (1951) bekroond werk: Kleine beestjes prijswinnaar: Jürg Schubiger (1936) bekroond werk: Toen de wereld jong was prijswinnaar: Toon Tellegen (1941) bekroond werk: Teunis prijswinnaar: Theo Vijgen (1949) bekroond werk: Tipi's, totems en tomahawks jury: Rita Baptiste, Martijn de Bont, Judith Eiselin, Herman Kakebeeke (voorzitter), Thea de Leeuwen, Margriet Obers, Theo de Ruiter
Gouden- en Zilveren Zoen Prijs voor het beste boek voor de jeugd vanaf 12 jaar, ingesteld in 1997 als vervolgprijs op de Gouden en Zilveren Griffel
Jaarboek Letterkundig Museum 7
159
Gouden Zoen prijswinnaar: Karlijn Stoffels (1947) bekroond werk: Mosje en Reizele geldsom: ƒ 3000,-
Zilveren Zoen prijswinnaar: Ted van Lieshout (1955) bekroond werk: Gebr prijswinnaar: Sylvia Waugh bekroond werk: De Mennyns jury: Harry Bekkering (voorzitter), Ingrid Brouwer, Caspar Markesteijn, Francine Smink, Emilie Vermeer
Halewijn literatuurprijs van de stad Roermond prijswinnaar: Laurens Spoor (1953) bekroond werk: gehele oeuvre geldsom: ƒ 2000,jury: Thomas van den Bergh (voorzitter), Onno Blom, Judith Eiselin
Nienke van Hichtum-prijs [prijs van de Jan Campert-stichting] prijswinnaar: Rita Verschuur (1935) bekroond werk: Vreemd land geldsom: ƒ 5000,jury: Harry Bekkering, Hugo Brems, Han Foppe, Aukje Holtrop, Anton Korteweg, Janet Luis, Leonore van Prooijen, Nicolette Smabers, Ad Zuiderent
P.C. Hooft-prijs prijswinnaar: Judith Herzberg (1934) genre: poëzie bekroond werk: gehele oeuvre geldsom: ƒ 75.000,-
Jaarboek Letterkundig Museum 7
160
jury: Robert Anker, Wim Bronzwaer, Jan Kuiper, Huub Oosterhuis, Marjoleine de Vos (voorzitter) bijzonderheid: een bedrag van ƒ 50.000,- wordt na overleg met de laureaat bestemd voor een specifiek literair doel dat verband houdt met het bekroonde oeuvre
Het Hoogste Woord Kinderboekenprijs ingesteld door de werkgroep Christelijke Kinderboeken. Het doel van de prijs is het stimuleren van het christelijke kinderboek jaar: 1996 prijswinnaar: Raymond van den Berg (1966) bekroond werk: Gevaarlijk spel geldsom: ƒ 1000,jury: Els de Jong, Aafke van der Mark, Frida Mout, Anne Nijburg
jaar: 1997 prijswinnaar: Lenze L. Bouwers (1943) bekroond werk: De pyromaan geldsom: ƒ 1000,jury: Els de Jong, Aafke van der Mark, Frida Mout, Anne Nijburg bijzonderheid: de overige genomineerden waren Ruth Bell Graham - Midden in de winternacht Henk Koetsveld (1923) - De zwarte Kaproenen A. Korpershoek - van Wendel de Joode - Relschoppers NBG (Nederlands Bijbel Genootschap) - Vijf broden, twee vissen
Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs prijswinnaar: Piet Gerbrandy (1958) bekroond werk: Weloverwogen en onopgemerkt geldsom: ƒ 5000,jury: Hugo Brems, Kester Freriks, Anton Korteweg, Rudi van der Paardt
Constantijn Huygens-prijs [prijs van de Jan Campert-stichting] prijswinnaar: Leonard Nolens (1947)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
161
bekroond werk: gehele oeuvre geldsom: ƒ 10.000,jury: Harry Bekkering, Hugo Brems, Han Foppe, Aukje Holtrop, Anton Korteweg, Janet Luis, Leonore van Prooijen, Nicolette Smabers, Ad Zuiderenr
Rely Jorritsmapriisfraach genre: verhalen prijswinnaars: Henk Bok (1951) - Fjoer Dirk van der Veen (1965) - Yn it begjin wie der ûnskuld genre: poëzie prijswinnaars: Albertina Soepboer (1969) - De skulp Eeltsje Hettinga (1955) - De Woldberch geldsom: ƒ 10.000,- (4/5 deel voor verhalen en 1/5 deel voor poëzie) jury: Marijke de Boer, Sjoerd Bottema, Jetske Bilker
Karel de Grote-prijs prijswinnaar: H.H. ter Balkt (1938) bekroond werk: gehele oeuvre geldsom: ƒ 7000,jury: J.M.G.A. Arts, J. Kassies, J.A. Kiliaan, F.W.H.M. Kusters, R. Roukema, W.G. Scheepens, J.G.A. Steemers (voorzitter), G.A. Stuiver, J.W.N. Verberne (secretaris), W.M.G.M. Wiedijk
Peter Kempkens-prijs Tweejaarlijkse prijs ingesteld door de Vereniging van Limburgse Auteurs (V.L.A.) als opvolger van de Mathias Kemp-prijs. De prijs wordt uitgereikt aan een schrijver uit Nederlands of Belgisch Limburg.
genre: poëzie prijswinnaar: Margriet Ehlen geldsom: ƒ 1250,-
Jaarboek Letterkundig Museum 7
162
genre: proza prijswinnaar: Boke Karlijns geldsom: ƒ 1250,jury: Pierre Bakker, Joep Leersen, Leo Herberghs bijzonderheid: omdat de kwaliteit van de beste proza- en de beste poëzieinzending gelijkwaardig was besloot de jury de prijs te splitsen
Kerstprijsvraag [Propria Cures] prijswinnaar: Mr. G.J. v.d. Toren v.d. Tax geldsom: ƒ 150,jury: Beau van Erven Dorens, Ward Ferdinandusse, Rik Lambers, Geerten Meijsing, Peter J. Mulder
Kolomkompetitie [Propria Cures] prijswinnaar: Anoniem bekroond werk: zonder titel geldsom: ƒ 100,jury: Joep Bertrams, Beau van Erven Dorens, Ward Ferdinandusse, Agnes Hoogstraten, Bas de Koning, Rik Lambers, Peter J. Mulder
Libris Literatuur-prijs prijswinnaar: Hugo Claus (1929) bekroond werk: De geruchten geldsom: ƒ 100.000,jury: Graa Boomsma, W. Dik (voorzitter), J.D.F. van Halsema, Monika van Paemel, Hanneke Wijgh bijzonderheid: de overige genomineerden ontvangen elk ƒ 5000,Abdelkader Benali (1975) - Bruiloft aan zee A.F.Th. van der Heijden (1951) - De Tandeloze tijd 3 (Het hof der barmhartigheid en Onder het plaveisel het moeras) Margriet de Moor (1941) - Hertog van Egypte Wanda Reisel (1955) - Baby storm J.J. Voskuil (1926) - Het bureau 2 (Vuile handen)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
163
Libris Woutertje Pieterse-prijs prijswinnaar: Joke van Leeuwen (1952) bekroond werk: Iep! geldsom: ƒ 25.000,jury: Hedy d'Ancona (voorzitter), Peter van den Hoven, Joost Swarte, Jacq Vogelaar
Lira-prijs prijswinnaar: Ger Beukenkamp (1946) geldsom: ƒ 25.000,bekroond werk: script voor ‘Ik ga naar Tahiti’ jury: Sonja de Leeuw, Huib Stam, Marja Tutert, Kitty Verrips
Literaire Prijs van de Provincie Gelderland prijswinnaar: Hester IJsseling (1967) bekroond werk: En wie mag ik dan wel zijn? geldsom: ƒ 2500,-
Prijs voor het beste Gelderse debuut prijswinnaar: Mark Schilders (1965) bekroond werk: De waarheid over de heer Becks geldsom: ƒ 1500,jury: Marc Beerens (voorzitter), Huub Beurskens, Hans Vandevoorde, Bert Vanheste, Maria Vlaar bijzonderheid: Het thema was identiteit; de bekroonde inzendingen zijn gepubliceerd in Parmentier, jg. 7, nr. 4
Geertjan Lubberhuizen-prijs 1996 prijswinnaar: Abdelkader Benali (1975) bekroond werk: Bruiloft aan zee geldsom: ƒ 10.000,jury: Rudi van Dantzig, Hermine de Graaf, Th.A. Sontrop (voorzitter), Henk van Woerden, Gijs IJlander
Jaarboek Letterkundig Museum 7
164
Lutine-prijs [Terschellinger jeugdboekenprijs] prijswinnaar: Bauke Boomsrra (1944) bekroond werk: Willem Barents. Terschellinger ontdekkingsreiziger geldsom: ƒ 1500,jury: Johan Frieswijk, Douwe de Groot, Wim Spanjer
Meulenhoff Vertalers-prijs Jaarlijkse oeuvreprijs ingesteld naar aanleiding van het honderdjarig bestaan van uitgeverij Meulenhoff. De jury bestaat uit een fondsauteur, een directielid en een redactielid van de uitgeverij. prijswinnaar: Marjolein Sabarte Belacortu bekroond werk: haar jarenlange inzet ten behoeve van de Latijns-Amerikaanse literatuur geldsom: ƒ 5000,jury: Maarten Asscher, Huub Beurskens, Wil Hansen
Multatuli-prijs prijswinnaar: Maria Stahlie (1955) bekroond werk: Honderd deuren geldsom: ƒ 15.000,jury: Martin Bril, Oek de Jong, Mizzi van der Pluijm
Nederlandse kinderboekwinkel-prijs prijswinnaar: Jacques Vriens (1946) bekroond werk: Grootmoeder wat heb je grote oren jury: Nederlandse kinderboekwinkels
Prijs van de Nederlandse kinderjury 6 t/m 9 jaar prijswinnaar: Jacques Vriens (1946) bekroond werk: Meester Jaap
Jaarboek Letterkundig Museum 7
165 10 t/m 12 jaar prijswinnaar: Paul van Loon (1955) bekroond werk: De Griezelbus 3 13 t/m 16 prijswinnaar: Carry Slee (1949) bekroond werk: Spijt!
jury: kinderen in de leeftijd van 6 tot 16 jaar
Nieuwe Clercke-Pico Bello-prijs prijswinnaar: Rudi Wester (1943) bekroond werk: haar verdiensten voor de Nederlandse literatuur geldsom: ƒ 10,- en een gedicht van Dr. Albert M. Zondervan jury: Adriaan van Dis, Mauk Dolleman, Neeltje Maria Min, Jean-Pierre Rawie, Driek van Wissen
Martinus Nijhoff-prijs prijswinnaar: Gerard Rasch (1946) bekroond werk: vertalingen van Poolse literatuur, in het bijzonder de vertaling van het verzameld werk van Bruno Schulz geldsom: ƒ 100.000,jury: W. Kassies, R. Kurpershoek, T. Naaijkens, I. van der Poel, K. Verheul, C. van der Voort
Nijmeegse literatuur-prijs genre: poëzie prijswinnaars: Herman Erinkveld en Liesbeth Ulijn (tweede prijs) geldsom: ƒ 225,prijswinnaars: A.J. Ridder en Onno Kastelen (derde prijs) geldsom: ƒ 100,prijswinnaar: Wilma Gosejacobs (1947) (publieksprijs)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
166
geldsom: ƒ 150,jury: Leon Gommers, Ellen Krutwagen, Victor Vroomkoning (voorzitter) bijzonderheid: de eerste prijs is vanwege de kwaliteit van de inzendingen niet uitgereikt genre: proza en poëzie prijswinnaar: Marijke Hanegraaf (eerste prijs) bekroond werk: Heviger in afwezigheid (poëzie) geldsom: ƒ 500,prijswinnaar: Peter Hendriks (tweede prijs) bekroond werk: Draaidagen (proza) geldsom: ƒ 225,prijswinnaar: Eisso Post (derde prijs) bekroond werk: Nachtelijke boodschap (proza) geldsom: ƒ 100,jury: Liesbeth Eugelink, Leon Gommers, Victor Vroomkoning (voorzitter)
P.C.- Onthooft-prijs [Propria Cures] prijswinnaar: Phoebe Zeitgeist bekroond werk: Nelleke Noordervliet geldsom: 150,jury: Marck Burema, Beau van Erven Dorens, Ward Ferdinandusse, Theo van Gogh, Jacqueline Kouwenberg, Rik Lambers, Max Pam
Oolde Pook-pries prijswinnaar: Anke Hoornstra (1958) bekroond werk: In et veurbi'j gaon geldsom: ƒ 500,jury: Geke Zanen-Dokter, Grietje Bosma-Dijkstra, Frits van der Vinne
Jaarboek Letterkundig Museum 7
167
E. du Perron-prijs jaar: 1996 prijswinnaar: Hafid Bouazza (1970) bekroond werk: De voeten van Abdullah geldsom: ƒ 1500,jury: H. Bindernagel, J. Goedegebuure, W. Shadid jaar: 1997 prijswinnaar: Anil Ramdas (1958) bekroond werk: gehele oeuvre geldsom: ƒ 1500,jury: H. Bindernagel, G. Extra, G. Spoormans
Piter Jellespriis prijswinnaar: Kees 't Hart (1944) bekroond werk: gehele oeuvre geldsom: ƒ 5000,jury: Tineke Steenmeijer-Wielenga, Hylke Tromp, Geart de Vries
Plantage Poëzie-prijs prijswinnaar: Albert Megens (1939) bekroond werk: November (gedicht) jury: Ko van Geemert, Martin Reints, Eelco van der Waals
Poëzieprijsvraag van de Bond van Friese Vogelbeschermingswachten prijswinnaar: Lida Dijkstra (1961) (eerste prijs) bekroond werk: Gloarjedei geldsom: ƒ 500,prijswinnaar: Benny Holtrop (1938) (tweede prijs) bekroond werk: It like dichtsjen geldsom: ƒ 300,-
Jaarboek Letterkundig Museum 7
168
prijswinnaar: Janneke Spoelstra (1962) (derde prijs) bekroond werk: Ferskinning fan maityd geldsom: ƒ 200,jury: Pieter Breuker, Pieter de Groot, Sybren van der Vlugt
RABO-bank Lenteprijs voor Literatuur prijswinnaar: Jos de Wit (1954) bekroond werk: Turkse koffie (verhaal gepubliceerd in De Gids nr. 9 september 1996) geldsom: ƒ 2500,jury: Siem Bakker, Johan Diepstraten, Philip Vermoortel
Recensie-prijsvraag [Propia Cures] prijswinnaar: Elly Korenhof bekroond werk: Man op zoek naar HP/De Tijd-vrouw jury: Marck Burema, Beau van Erven Dorens, Rik Lambers, Balthasar Lok, Reinjan Mulder
Adriaan Roland Holst-penning prijswinnaar: C.O. Jellema (1936) bekroond werk: gehele oeuvre geldsom: ƒ 10.000,jury: Anthony Mertens, Hans Tentije, Jan van der Vegt (voorzitter)
Romanpriisfraach KFFB 1997 prijswinnaar: Klaas Jansma (1949) bekroond werk: De slach om Transkei geldsom: ƒ 5000,prijswinnaar: Jacobus Knol (1936) bekroond werk: Tusken Boedapest en Burgerheide geldsom: ƒ 5000,-
Jaarboek Letterkundig Museum 7
169
prijswinnaar: Lieuwe Pietersen (1928) bekroond werk: It fergryp geldsom: ƒ 5000,jury: Wipkje Marra-Tilstra, Pieter Duijff, Wim van der Schaaf
Annie Romein-prijs prijswinnaar: Doeschka Meijsing (1947) bekroond werk: gehele oeuvre geldsom: ƒ 10.000,jury: Mensje van Keulen, Lisa Kuitert, Anke Manschot, Aleid Truijens, Manon Uphoff
De Schaduw-prijs Debuutprijs van het Genootschap van Nederlandstalige misdaadauteurs. De prijs is ingesteld op initiatief van Tomas Ross, die de rente van de helft van ƒ 25.000,- (het prijsbedrag van de Bruna Gouden Strop 1996) voor de prijs bestemde. Het Genootschap vulde dit bedrag aan tot ƒ 1000,De prijs wordt elk jaar uitgereikt mits er vijf debutanten zijn prijswinnaar: Corine Kisling (1954) bekroond werk: Satan in de polder geldsom: ƒ 1000,jury: het bestuur van het Genootschap van Nederlandstalige misdaadauteurs en Tomas Ross
Aleida Schot-prijs prijswinnaar: F.J.Th.J. van Agt (1921) bekroond werk: vertalingen van Russische poëzie (in het bijzonder die van het werk van Alexander Poesjkin) geldsom: ƒ 5000,jury: Yolanda Bloemen, Willem S. Westeijn
Jaarboek Letterkundig Museum 7
170
SNS-Bank Drenthe Cultuurprijzen genre: literatuur prijswinnaar: Jan Veenstra (1951) bekroond werk: oeuvre van de laatste vier jaar geldsom: ƒ 10.000,jury: Ine Boonstra, Ger Kleis, Pim Witteveen
S.N.S. Literatuur-prijs Voortzetting van de Gorcumse Literatuur-prijs met als sponsor de SNS-bank prijswinnaar: Paul Katoen (eerste prijs) bekroond werk: ‘Haiku’ (gedicht) geldsom: ƒ 500,-
prijswinnaar: A. Catherine (tweede prijs) bekroond werk: ‘De contactadvertentie’ (verhaal) geldsom: ƒ 300,prijswinnaar: Boris Wanders (derde prijs) bekroond werk: ‘Hond aan het ontbijt’ (gedicht) geldsom: ƒ 200,jury: Ellen du Cloux, Han Messie, Bert van Weenen
Taalunie Toneelschrijf-prijs prijswinnaar: Geertrui Daem (1952) bekroond werk: Het moederskind geldsom: ƒ 20.000,jury: Els Dottermans, Jos de Kan, Rezy Schumacher
Theo Thijssen-prijs prijswinnaar: Toon Tellegen (1941) bekroond werk: gehele oeuvre geldsom: ƒ 75.000,jury: Aukje Holtrop (voorzitter), Rudy Kousbroek, Els Pelgrom,
Jaarboek Letterkundig Museum 7
171 Jacq Vogelaar, Gerard de Vriend bijzonderheid: een bedrag van ƒ 50.000,- wordt na overleg met de laureaat bestemd voor een specifiek literair doel dat verband houdt met het bekroonde oeuvre
Trouw-Publieksprijs prijswinnaar: Anna Enquist (1945) bekroond werk: Het geheim geldsom: ƒ 15.000,jury: lezerspubliek in Nederland
Venz-Kinderboekenprijs De Venz-Kinderboekenprijs is in 1994 ingesteld op initiatief van Venz, als sponsor van de Stichting Nederlandse Kinderjury. De prijs wordt jaarlijks uitgereikt en is bestemd voor de auteur van het best verkochte kinderboek van het voorafgaande jaar
jaar: 1994 prijswinnaar: Carry Slee (1949) en Dagmar Stam bekroond werk: Sneeuwman, pak me dan bijzonderheid: in het jaar 1993 zijn 18.991 exemplaren verkocht jaar: 1995 prijswinnaar: Marja Verburg en Monique Huijgen bekroond werk: Van Dale Juniorwoordenboek Nederlands bijzonderheid: in het jaar 1994 zijn 32.000 exemplaren verkocht jaar: 1996 prijswinnaar: Annie M.G. Schmidt (1911-1995) en Harry Geelen (1939) bekroond werk: Beestenboel bijzonderheid: in het jaar 1995 zijn 23.958 exemplaren verkocht jaar: 1997 prijswinnaar: Paul van Loon (1955)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
172
bekroond werk: Griezelbus 3 bijzonderheid: in het jaar 1996 zijn 26.218 exemplaren verkocht
VSB Poëzie-prijs prijswinnaar: Gerrit Kouwenaar (1923) bekroond werk: De tijd staat open geldsom: ƒ 50.000,jury: Herman de Coninck (voorzitter), Tom van Deel, Gillis Dorleijn, Esther Jansma, Henny Vrienten bijzonderheid: de overige genomineerden waren Robert Anker (1946) - In het vertrek Elisabeth Eybers (1915) - Tydverdryf/Pastime Judith Herzberg (1934) - Wat zij wilde schilderen Leonard Nolens (1947) - En verdwijn met mate Kees Ouwens (1944) - Van de verliezer en de lichtbron Toon Tellegen (1941) - Als we vlammen waren
Jaarboek Letterkundig Museum 7
173
Register van prijswinnaars A Agt, F.J.Th.J. van - Aleida Schot-prijs
B Balkt, H.H. ter - Karel de Grote-prijs Benali, Abdelkader - Geertjan Lubberhuizen-prijs Berg, Raymond van den - Het Hoogste woord (1996) Beukenkamp, Ger - Lira-prijs Bok, Henk - Rely Jorritsmapriisfraach Boomstra, Bauke - Lutine-prijs Bouazza, Hafid - E. du Perron-prijs (1996) Bouwers, Lenze L. - Het Hoogste Woord (1997) Brems, Hugo - Dr. Wijnaendts Francken-prijs Bruna, Dick - Zilveren Griffel
C Catherine, A. - S.N.S. Literatuur-prijs (tweede prijs) Claus, Hugo - Libris Literatuurprijs
D Daem, Geertrui - Taalunie Toneelschrijf-prijs Dijkstra, Lida - Poëzieprijsvraag van de Bond van Friese Vogelbeschermingswachten (eerste prijs)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
174
E Ehlen, Margriet - Peter Kempkens-prijs Enquist, Anna - Trouw-Publieksprijs Erinkveld, Herman - Nijmeegse Literatuur-prijs (tweede prijs) Etty, Elsbeth - Busken Huet-prijs
G G Geelen, Harry - Venz-Kinderboekenprijs 1996 Gerbrandy, Piet - Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs Goedkoop, Hans - Dordt-prijs voor biografie Gosejacobs, Wilma - Nijmeegse Literatuur-prijs (publieksprijs) Gussinklo, Wessel te - ECI-prijs voor Schrijvers van Nu
H Hanegraaf, Marijke - Nijmeegse Literatuur-prijs (eerste prijs) Haren, Elma van - Jan Campert-prijs Hart, Kees 't - Piter Jellespriis Heijden, A.F.Th. van der - Generale Bank-prijs Hendriks, Peter - Nijmeegse Literatuur-prijs (tweede prijs) Herzberg, Judith - P.C. Hooft-prijs Hettinga, Eeltsje - Rely Jorritsmapriisfraach Holtrop, Benny - Poëzieprijsvraag van de Bond van Friese Vogelbeschermingswachten (tweede prijs) Holtwijk, Ineke - Gouden Ezelsoor Hoornstra, Anke - Oolde Pook-pries Huijgen, Monique - Venz-Kinderboekenprijs
J Jansma, Klaas - Romanpriisfraach KFFB 1997 Jellema, C.O. - Adriaan Roland Holst-penning
K Kamphuis, Marco - DebutantenPrijs 1997 Karlijns, Boke - Peter Kempkens-prijs Kastelen, Onno - Nijmeegse Literatuur-prijs (derde prijs)
Jaarboek Letterkundig Museum 7
Katoen, Paul - S.N.S. Literatuur-prijs (eerste prijs) Kisling, Corine - De Schaduw-prijs Knol, Jacobus - Romanpriisfraach KFFB 1997 Korenhof, Elly - Recensie-prijsvraag
Jaarboek Letterkundig Museum 7
175 Kouwenaar, Gerrit - VSB Poëzie-prijs Kuyper, Sjoerd - Gouden Griffel
L Leeuwen, Joke van - Zilveren Griffel - Libris Woutertje Pieterse-prijs Lieshout, Ted van - Zilveren Griffel - Zilveren Zoen Loon, Paul van - Prijs van de Nederlandse Kinderjury - Venz-Kinderboekenprijs 1997
M Megens, Albert - Plantage Poëzieprijs Meijsing, Doeschka - Annie Romein-prijs Mendes, Bob - Bruna Gouden Strop Merle, Ditte - Zilveren Griffel Miedema, Baukje - Fedde en Martha Bergsma-priis
N Nolens, Leonard - Constantijn Huygens-prijs
P Pietersen, Lieuwe - Romanpriisfraach KFFB 1997 Ploeg, Durk van der - Essaywedstrijd Provinsje Fryslân (eerste prijs) Post, Eisso - Nijmeegse Literatuur-prijs (derde prijs)
R
Jaarboek Letterkundig Museum 7
Ramdas, Anil - E. du Perron-prijs (1997) Rasch, Gerard - Martinus Nijhoff-prijs Ridder, A.J. - Nijmeegse Literatuur-prijs (derde prijs)
S Sabarte Belacortu, Marjolein - Meulenhoff Vertalers-prijs Schilders, Mark - Prijs voor het beste Gelderse debuut Schmidt, Annie M.G. - Venz-Kinderboekenprijs 1994 Schubiger, Jürg - Zilveren Griffel
Jaarboek Letterkundig Museum 7
176 Slee, Carry - Prijs van de Nederlandse Kinderjury - Venz-Kinderboekenprijs 1994 Sluijter, Pem - C. Buddingh'-prijs Sluis-Nijdam, Itty - Essaywedstrijd Provinsje Fryslân (tweede prijs) Soepboer, Albertina - Rely Jorritsmapriisfraach Spoelstra, Janneke - Poëzieprijsvraag van de Bond van Friese Vogelbeschermingswachten (derde prijs) Spoor, Laurens - Halewijn Literatuurprijs van de stad Roermond Stahlie, Maria - Multatuli-prijs Stam, Dagmar - Venz-Kinderboekenprijs 1994 Stoffels, Karlijn - Gouden Zoen
T Tellegen, Toon - Zilveren Zoen - Theo Thijssen-prijs Toren van der Tax, Mr. G.J. van der - Kerstprijsvraag
U Ulijn, Liesbeth - Nijmeegse Literatuur-prijs (tweede prijs)
V Veen, Dirk van der - Rely Jorritsmapriisfraach Veenstra, Jan - SNS Bank Drenthe Cultuurprijzen Verburg, Marja - Venz-Kinderboekenprijs 1995 Verschuur, Rita - Nienke van Hichtum-prijs Vijgen, Theo - Zilveren Griffel Voskuil, J.J. - F. Bordewijk-prijs Vriens, Jacques - Nederlandse Kinderboekwinkel-prijs - Prijs van de Nederlandse Kinderjury
Jaarboek Letterkundig Museum 7
W Wanders, Boris - S.N.S. Literatuur-prijs (derde prijs) Waugh, Sylvia - Zilveren Zoen Wester, Rudi - Nieuwe Clercke-Pico Bello-prijs
Jaarboek Letterkundig Museum 7
177 Wijnberg, Nachoum M. - Herman Gorter-prijs Wilmink, Willem - Johnny van Doorn-prijs Wit, Jos de - RABO-bank Lenteprijs voor Literatuur
IJ IJsseling, Hester - Literaire Prijs van de Provincie Gelderland
Z Zeitgeist, Phoebe - P.C. Onthooft-prijs Zikken, Aya - Anna Bijns-prijs
Jaarboek Letterkundig Museum 7
178
Register van juryleden A Anbeek, Ton - Dordt-prijs voor biografie Anbeek van der Meijden, A.G.H. - Dr. Wijnaendts Francken-prijs Ancona, Hedy d' - Libris Woutertje Pieterse-prijs Anker, Robert - P.C. Hooft-prijs Arts, J.M.G.A. - Karel de Grote-prijs Asscher, Maarten - Meulenhoff Vertalers-prijs Auwera, Fernand - ECI-prijs voor Schrijvers van Nu
B Bakker, Pierre - Peter Kempkens-prijs Bakker, Siem - RABO-bank Lenteprijs voor Literatuur Baptiste, Rita - Gouden en Zilveren Griffel Bastelaere, Dirk van - Herman Gorter-prijs Beerens, Mark - Literaire Prijs van de Provincie Gelderland - Prijs van het beste Gelderse debuut Bekkering, Harry - F. Bordewijk-prijs - Jan Campert-prijs - Johnny van Doorn-prijs - Gouden en Zilveren Zoen - Nienke van Hichtum-prijs - Constantijn Huygens-prijs
Jaarboek Letterkundig Museum 7
179 Berg, Arie van den - Dr. Wijnaendts Francken-prijs Bergen, Ineke van den - Bruna Gouden Strop Bergh, Thomas van den - Halewijn-literatuurprijs van de stad Roermond Bertrams, Joep - Kolomkompetitie Beurskens, Huub - Literaire Prijs van de Provincie Gelderland - Prijs voor het beste Gelderse debuut - Meulenhoff Vertalers-prijs Bilker, Jetske - Rely Jorritsmapriisfraach Bindernagel, H. - E. du Perron-prijs (1996) - E. du Perron-prijs (1997) Bloemen, Yolanda - Aleida Schot-prijs Blom, Onno - Halewijn-literatuurprijs van de stad Roermond Boer, Marijke de - Rely Jorritsmapriisfraach Boer, Tjitske de - Fedde en Martha Bergsma-priis Bont, Martijn de - Gouden en Zilveren Griffel Boomsma, Graa - Libris Literatuur-prijs Boonstra, Ine - SNS-Bank Drenthe Cultuurprijzen Bosma-Dijkstra, Grietje - Oolde Pook-pries Bottema, Sjoerd - Rely Jorritsmapriisfraach Brems, Hugo - F. Bordewijk-prijs - Jan Campert-prijs - Nienke van Hichtum-prijs - Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs - Constantijn Huygens-prijs Breuker, Pieter - Poëzieprijsvraag van de Bond van Friese Vogelbeschermingswachten Bril, Martin - Multatuli-prijs Bronzwaer, Wim - P.C. Hooft-prijs Brouwer, Ingrid - Gouden en Zilveren Zoen Brunt, Emma - Dordt-prijs voor biografie
Jaarboek Letterkundig Museum 7
180 Burema, Marck - P.C. Onthooft-prijs - Recensie-prijsvraag
C Cloux, Ellen du - S.N.S. Literatuur-prijs Coninck, Herman de - VSB Poëzie-prijs
D Dam, Marcel van - Generale Bank-prijs Dantzig, Rudi van - Geertjan Lubberhuizen-prijs Deel, Tom van - ECI-prijs voor Schrijvers van Nu - VSB Poëzie-prijs Diepstraten, Johan - RABO-bank Lenteprijs voor Literatuur Dik, W. - Libris Literatuur-prijs Dis, Adriaan van - ECI-prijs voor Schrijvers van Nu - Nieuwe Clercke-Pico Bello-prijs Docter, Cor - Bruna Gouden Strop Dolleman, Mauk - Nieuwe Clercke-Pico Bello-prijs Dorleijn, Gillis - VSB Poëzie-prijs Dottermans, Els - Taalunie Toneelschrijf-prijs Duijff, Pieter - Romanpriisfraach KFFB 1997
E Eeden, Ed van - Generale Bank-prijs Eijk, Inez van - DebutantenPrijs 1997 Eijkelboom, Jan - Dordt-prijs voor biografie Eiselin, Judith - Gouden en Zilveren Griffel - Halewijn-literatuurprijs van de stad Roermond Erven Dorens, Beau van - Kerstprijsvraag - Kolomkompetitie - P.C. Onthooft-prijs
Jaarboek Letterkundig Museum 7
-
Recensie-prijsvraag
Jaarboek Letterkundig Museum 7
181 Eugelink, Liesbeth - Nijmeegse Literatuur-prijs Extra, G. - E. du Perron-prijs (1997)
F Ferdinandusse, Ward - Kerstprijsvraag - Kolomkompetitie - P.C. Onthooft-prijs Fokkema, D.W. - Dr. Wijnaendts Francken-prijs Foppe, Han - F. Bordewijk-prijs - Jan Campert-prijs - Nienke van Hichtum-prijs - Constantijn Huygens-prijs Freriks, Kester - Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs Frieswijk, Johan - Lutine-prijs
G Geemert, Ko van - Plantage Poëzie-prijs Gerlach, Eva - Herman Gorter-prijs Goedegebuure, J. - E. du Perron-prijs (1996) Gogh, Theo van - P.C. Onthooft-prijs Gommers, Leon - Nijmeegse Literatuur-prijs Graaf, Hermine de - Geertjan Lubberhuizen-prijs Groot, Douwe de - Lutine-prijs Groot, Pieter de - Poëzieprijsvraag van de Bond van Friese Vogelbeschermingswachten
H Haasse, Hella - Anna Bijns-prijs Halsema, J.D.F. van - Libris Literatuur-prijs Hansen, Wil - Meulenhoff Vertalers-prijs Hart, Maarten 't - ECI-prijs voor Schrijvers van Nu Heiden, Maria - C. Buddingh'-prijs Herberghs, Leo - Peter Kempkens-prijs Herzberg, Judith - C. Buddingh'-prijs Hoff, Kees van 't - DebutantenPrijs 1997
Jaarboek Letterkundig Museum 7
182 Holtrop, Aukje - Anna Bijns-prijs - F. Bordewijk-prijs - Jan Campert-prijs - Nienke van Hichtum-prijs - Constantijn Huygens-prijs - Theo Thijssen-prijs Hoogstraten, Agnes - Kolomkompetitie Horst, Gerrit ter - Fedde en Martha Bergsma-priis Hoven, Peter van den - Libris Woutertje Pieterse-prijs Hulst, Rik van - Johnny van Doorn-prijs
J Jansma, Esther - VSB Poëzie-prijs Jellema, C.O. - Herman Gorter-prijs Jong, Els de - Het Hoogste Woord (1996 en 1997) Jong, Oek de - Multatuli-prijs
K Kakebeeke, Herman - Gouden en Zilveren Griffel Kan, Jos de - Taalunie Toneelschrijf-prijs Kassies, J. - Karel de Grote-prijs Kassies, W. - Martinus Nijhoff-prijs Keulen, Mensje van - Annie Romein-prijs Kiliaan, J.A. - Karel de Grote-prijs Kleis, Ger - SNS-Bank Drenthe Cultuurprijzen Koning, Bas de - Kolomkompetitie Korteweg, Anton - F. Bordewijk-prijs - Jan Campert-prijs - Nienke van Hichtum-prijs - Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs - Constantijn Huygens-prijs Kousbroek, Rudy - Theo Thijssen-prijs Kouwenberg, Jacqeline - P.C. Onthooft-prijs Krutwagen, Ellen - Nijmeegse Literatuur-prijs
Jaarboek Letterkundig Museum 7
183 Kuiper, Jan - P.C. Hooft-prijs Kuitert, Lisa - Annie Romein-prijs Kurpershoek, R. - Martinus Nijhoff-prijs Kusters, F.W.H.M. - Karel de Grote-prijs Kuijt, Peter - Bruna Gouden Strop
L Lambers, Rik - Kerstprijsvraag - Kolomkompetitie - P.C. Onthooft-prijs - Recensie-prijsvraag Leeflang, Ed - C. Buddingh'-prijs Leersen, Joep - Peter Kempkens-prijs Leeuw, Sonja de - Lira-prijs Leeuwen, Thea de - Gouden en Zilveren Griffel Lok, Balthasar - Recensie-prijsvraag Luis, Janet - F. Bordewijk-prijs - Jan Campert-prijs - Generale Bank-prijs - Nienke van Hichtum-prijs - Constantijn Huygens-prijs
M Manschot, Anke - Annie Romein-prijs Mark, Aafke van der - Het Hoogste Woord (1996 en 1997) Markesteijn, Casper - DebutantenPrijs 1997 - Gouden en Zilveren Zoen Marra-Tilstra, Wipkje - Romanpriisfraach KFFB 1997 Martens, Jan - Bruna Gouden Strop Mathijsen, Marita - Busken Huet-prijs Meijsing, Geerten - Kerstprijsvraag Mertens, Anthony - Adriaan Roland Holst-penning Messie, Han - S.N.S. Literatuur-prijs
Jaarboek Letterkundig Museum 7
184 Min, Neeltje Maria - Nieuwe Clercke-Pico Bello-prijs Mout, Frida - Het Hoogste Woord (1996 en 1997) Mulder, Reinjan - Recensie-prijsvraag Mulder, Peter J. - Kerstprijsvraag - Kolomkompetitie
N Naaijkens, T. - Martinus Nijhoff-prijs Nieuwenborgh, Marcel van - Generale Bank-prijs Nijburg, Anne - Het Hoogste Woord (1996 en 1997) Noordervliet, Nelleke - ECI-prijs voor Schrijvers van Nu
O Obers, Margriet - Gouden en Zilveren Grifffel Oosterhuis, Huub - P.C. Hooft-prijs Oostra, Roel - Fedde en Martha Bergsma-priis Oskamp, Anton - DebutantenPrijs 1997
P Paardt, Rudi van der - Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs Paemel, Monika van - ECI-prijs voor Schrijvers van Nu - Libris Literatuur-prijs Pam, Max - P.C. Onthooft-prijs Pelgrom, Els - Theo Thijssen-prijs Pluijm, Mizzi van der - Multatuli-prijs Poel, I. van der - Martinus Nijhoff-prijs Poeze, H.A. - Dordt-prijs voor biografie Prick, H.G.M. - Dordt-prijs voor biografie Prooijen, Leonore van - F. Bordewijk-prijs - Jan Campert-prijs - Nienke van Hichtum-prijs - Constantijn Huygens-prijs Pröpper, Henk - Generale Bank-prijs
Jaarboek Letterkundig Museum 7
Jaarboek Letterkundig Museum 7
185
R Raskin, Brigitte - DebutantenPrijs 1997 Rawie, Jean Pierre - Nieuwe Clercke-Pico Bello-prijs Reints, Martin - Plantage Poëzie-prijs Roggen, Frans - Generale Bank-prijs Ros, Martin - Dordt-prijs voor biografie Roukema, R. - Karel de Grote-prijs Ruebsamen, Helga - Anna Bijns-prijs Ruiter, Theo de - Gouden en Zilveren Grifffel
S Schaaf, Wim van der - Romanpriisfraach KFFB 1997 Scheepens, W.G. - Karel de Grote-prijs Schenkeveld, Margaretha H. - Dr. Wijnaendts Francken-prijs Schumacher, Rezy - Taalunie Toneelschrijf-prijs Shadid, W. - E. du Perron-prijs (1996) Sikma, Jantsje - Essaywedstrijd Provinsje Fryslân Smabers, Nicolette - F. Bordewijk-prijs - Jan Campert-prijs - Nienke van Hichtum-prijs - Constantijn Huygens-prijs Smink, Francine - Gouden en Zilveren Zoen Sontrop, Th.A. - Geertjan Lubberhuizen-prijs Spanjer, Wim - Lutine-prijs Spoormans, G. - E. du Perron-prijs (1997) Springer, F. - Anna Bijns-prijs Stam, Huib - Lira-prijs Steemers, J.G.A. - Karel de Grote-prijs Steenmeijer-Wielinga, Tineke - Piter Jelles-priis Stuiver, G.A. - Karel de Grote-prijs Swarte, Joost - Libris Woutertje Pieterse-prijs Sytsma, Frâns - Essaywedstrijd Provinsje Fryslân
T Tentije, Hans - Adriaan Roland Holst-penning Thijn, Ed van - ECI-prijs voor Schrijvers van Nu
Jaarboek Letterkundig Museum 7
186 Tolsma, Rein - Essaywedstrijd Provinsje Fryslân Tromp, Bart - Dordt-prijs voor biografie Tromp, Hylke - Piter Jelles-priis Truijens, Aleid - Annie Romein-prijs Tutert, Marja - Lira-prijs
U Uphoff, Manon - Annie Romein-prijs
V Vandevoorde, Hans - Literaire Prijs van de Provincie Gelderland - Prijs voor het beste Gelderse debuut Vanheste, Bert - Literaire Prijs van de Provincie Gelderland - Prijs voor het beste Gelderse debuut Vegt, Jan van der - Adriaan Roland Holst-penning Verbeeten, Ton - Johnny van Doorn-prijs Verberne, J.W.N. - Karel de Grote-prijs Verheul, K. - Martinus Nijhoff-prijs Vermeer, Emilie - Gouden en Zilveren Zoen Vermoortel, Philip - RABO-bank Lenteprijs voor Literatuur Verrips, Kitty - Lira-prijs Vinne, Frits van der - Oolde Pook-pries Vlaar, Maria - Literaire Prijs van de Provincie Gelderland - Prijs voor het beste Gelderse debuut Vlaeminck, Mark - Bruna Gouden Strop Vlugt, Sybren van der - Poëzieprijsvraag van de Bond van Friese Vogelbeschermingswachten Vogelaar, Jacq - Libris Woutertje Pieterse-prijs - Theo Thijssen-prijs Voort, C. van der - Martinus Nijhoff-prijs Vos, Marjoleine de - P.C. Hooft-prijs Vriend, Gerard de - Theo Thijssen-prijs
Jaarboek Letterkundig Museum 7
187 Vrienten, Henny - VSB Poëzie-prijs Vries, Geart de - Piter Jelles-priis Vroomkoning, Victor - Nijmeegse Literatuur-prijs
W Waal, Henk van der - C. Buddingh'-prijs Waals, Eelco van der - Plantage Poëzie-prijs Wal, Marijke J. van der - Dr. Wijnaendts Francken-prijs Weenen, Bert van - S.N.S. Literatuur-prijs Westeijn, Willem S. - Aleida Schot-prijs Westerloo, Gerard van - Busken Huet-prijs Wiedijk, W.M.G.M. - Karel de Grote-prijs Wissen, Driek van - Nieuwe Clercke-Pico Bello-prijs Witteveen, Pim - SNS-Bank Drenthe Cultuurprijzen Woerden, Henk van - Geertjan Lubberhuizen-prijs Wijgh, Hanneke - Libris Literatuur-prijs Wijnen, Harry van - Busken Huet-prijs
IJ IJander, Gijs - Geertjan Lubberhuizen-prijs
Z Zanen-Dokter, Geke - Oolde Pook-pries Zuiderent, Ad - F. Bordewijk-prijs - Jan Campert-prijs - Nienke van Hichtum-prijs - Constantijn Huygens-prijs
Jaarboek Letterkundig Museum 7