1
Ja, we waren wel verre bloedverwanten, zei Martín Tello. Maar in kleine dorpjes is iedereen op een of andere manier wel familie van elkaar. Mijn vader en zijn moeder hadden dezelfde achternaam, en hoewel ze niet wisten hoe het precies zat, noemden ze elkaar neef en nicht. Nichtje, geef me dit eens aan! Neef, haal dat eens voor me! Maar zij waren niet mijn echte nichtjes en neefjes. Dat waren de kinderen van oom Guillermo en oom Evaristo. Toen we hiernaartoe kwamen, vertrokken we met z’n allen: oom Guillermo met zijn echtgenote en vier kinderen, oom Evaristo met zijn vrouw en hun twee meisjes, en mijn ouders met mij en mijn zusjes. Het stuwmeer was allang een belangrijk onderwerp van gesprek, vóór de oorlog al. En het hing allang in de lucht dat we het dorp moesten verlaten. Toen er een paar mensen namens de regering wat geld kwamen bieden voor het land en onze huizen, hoefden mijn ouders en mijn ooms en tantes er niet nog langer over na te denken. Met of zonder stuwmeer, toekomst zat er toch meer in ... En als we ergens anders een nieuw leven moesten opbouwen, dan konden we daar maar zo snel mogelijk mee beginnen. Dus stopten we zoveel als we konden in de karren en gingen op weg. Vier dagen later kwamen we in Barcelona aan. Mijn zusjes vonden het heel gek dat alle straten een naam hadden en alle huizen nummers. ‘Natuurlijk, anders verdwaal je,’ zei mijn vader. We liepen met de karren door de Gran Vía, die toen nog Avenida José Antonio heette, en de mensen wezen ons lachend na met hun vinger. Via een kennis van mijn oom konden we onze intrek nemen in een flat in de Barrio Chino. In die tijd zat de wijk barstensvol Aragonese emigranten. We gingen eerst kijken naar het Aragonese Centrum, dat heel dichtbij was, op de 5
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 5
28-09-12 11:21
hoek van de Calle Joaquín Costa. Toen we Barcelona waren binnen gekomen, hadden we andere, grotere en mooiere gebouwen gezien, maar dit was nog veel indrukwekkender. Ik weet het niet. Misschien kwam dat omdat we het gevoel hadden dat het een beetje van ons was of zo. Of we vergeleken het met de huizen uit het dorp, die zo armzalig en smerig waren, en kregen door die aanblik het idee dat we in Barcelona dingen zouden kunnen doen en dromen zouden kunnen waarmaken die in het dorp nooit in ons hoofd waren opgekomen. En dat gaf ons moed. Diezelfde week begon ik te werken. Eerst werd ik loopjongen bij een slagerij op de markt San Antonio. Daarna leerjongen in een kurkfabriek en later begon ik als piccolo in het Hotel Majestic ... In de bar van het hotel kwam vaak een man die eigenaar was van enkele benzinestations. Hij vroeg hoeveel ik verdiende. Dat vertelde ik. Hij vroeg of ik wat meer wilde verdienen en ik zei ja. Ik heb toen in vier of vijf verschillende tankstations gewerkt: in Igualada, en Manresa en in ... en leken toen de afstanden groter dan nu. Je kon niet op één plek wonen en ergens anders werken. Dus wat ik verdiende ging op aan een pension. Ik ben naar mijn baas gestapt om te zeggen dat ik liever dicht bij mijn familie zat. Die man had ook een tankstation in het centrum van Barcelona, in de Calle Casanova. Zodra daar een plek vrij kwam, werd ik gewaarschuwd en ik ging weer bij mijn ouders wonen. Tegenover de benzinepomp was een herenkapsalon, die Adolfo heette. Dat was vreemd, want de eigenaar heette Andrés. Af en toe maakte ik een praatje met hem en zo leerde ik zijn dochter Mari kennen. Toen Andrés zag dat onze relatie serieus werd, vroeg hij of ik het vak niet wilde leren. En zo ben ik kapper geworden. Kort daarna zijn Mari en ik getrouwd en zijn we in de Calle del Tigre gaan wonen. Daar zijn onze drie kinderen geboren. Toen Justo met zijn moeder verscheen, hadden we de tweeling al, maar de kleine María Jesús nog niet. Ik wist niet eens meer wie hij was, zei Martín Tello. Maar toen wij uit het dorp waren vertrokken, was Justo nog een kind. Er was veertien jaar voorbijgegaan, en ik had niets meer gehoord over hen of over de mensen uit het dorp. Ik weet nog wat voor gezicht 6
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 6
28-09-12 11:21
Mari trok: ‘Er staan mensen op de trap die zeggen dat ze familie van je zijn ...’ Maar je had ze moeten zien. Hij was klein en mager, ondervoed leek het wel. En zijn moeder met dat scheve hoofd en die lippen vol opgedroogd speeksel, alsof ze gestoord was. Maar zo zag ze er altijd uit nadat ze die aanval had gehad. Mari dacht zeker dat het bedelaars waren of zo. Maar ik kon niet ontkennen dat we een beetje familie waren. ‘Wat willen jullie?’ vroeg ik. ‘We zijn net aangekomen, en we kennen niemand anders hier,’ zei hij. Waren het maar bedelaars geweest. Dan had ik ze een paar muntjes gegeven en ze weer weggestuurd. Maar dat kon je toch niet maken als goed christen. Ik zei dat de tweeling wel bij ons in bed kon slapen, dan konden zij in hun kamer slapen. Wat een gezicht trok Mari! Justo tilde zijn moeder op en liep achter me aan naar de slaapkamer van de jongens. Je had moeten zien hoe lief hij voor haar was. Hij zei: ‘Het komt helemaal goed. Dat zult u zien! Wat een mooi huis! En wat een fijne kamer ...!’ Voorzichtig zette hij haar op een bed en rende naar beneden om zijn spullen op te halen, die nog in het portiek stonden. Toen realiseerde ik me dat hij naar de derde verdieping was geklommen met zijn moeder op zijn rug: die jongen was wel moedig. Dat kon je niet ontkennen. Mari keek angstig naar de vrouw en mompelde: ‘Die jongen laat ons toch niet alleen met die mummie?’ Maar Justo zou zijn moeder voor geen goud alleen laten. Voor haar liep hij zich het vuur uit de sloffen. Het leek wel of ze het enige echt belangrijke in zijn leven was. Toen hij terugkwam zag ik dat ze geen koffers bij zich hadden. Al hun spullen zaten in twee opgerolde dekens, die met een touwtje waren vastgemaakt ... Hoe waren ze in hemelsnaam vanuit het dorp hierheen gekomen? Die jongen had z’n hart echt op de juiste plaats, zei Martín Tello. En ik kon hem toch niet laten stikken, met zijn moeder die er zo aan toe was? Toentertijd kwamen er elke dag massa’s emigranten aan in de stad. Je zag ze overal met hun kartonnen koffers, rieten manden en versleten kleren ... Ze kwamen met het spoor in wat 7
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 7
28-09-12 11:21
wij ‘lammetjestreinen’ noemden. Een klant uit de kapsalon die op het station Francia werkte, vertelde dat veel mensen door de politie weer op de trein werden gezet en naar hun dorp werden teruggestuurd. Of ze werden meteen in het kasteel Montjuïc opgesloten. Alsof het misdadigers waren. Alsof ze naar de stad kwamen om te stelen, vrouwen te verkrachten of moorden te plegen, terwijl ze alleen maar wilden werken om een stuk brood te verdienen. Ik had medelijden met hen, maar in die tijd kon je je mond niet opendoen ... Gelukkig was er niets met Justo gebeurd. En met zijn moeder ook niet. Wat hield hij veel van haar! Wat was hij lief voor haar! Ja, hij had het hart echt op de juiste plaats ... Later hoorden we dat noch haar dochter, die getrouwd was en in Barbastro woonde, noch de twee oudsten die naar Zaragoza waren gegaan, zich om de arme vrouw bekommerden. Daarmee werd hij opgescheept, die zo arm was als een kerkrat. Op een dag zei hij tegen me dat ze naar Barcelona waren gekomen omdat hier de beste doktoren waren. De hoop dat ze haar konden genezen had hij nog niet opgegeven. Hij geloofde dat hij, als hij goed zocht, een uitstekende arts zou vinden die haar kon opereren of een wonderbaarlijke injectie kon toedienen en dat zij dan weer zou worden als vroeger: een gezonde, sterke vrouw, zo eentje die in de ene hand een waterkan draagt en met de andere de kar vooruittrekt. Het duurde wel even, maar zodra hij het zich kon veroorloven, nam hij haar mee naar de beste specialisten. Maar ze zeiden allemaal hetzelfde. Haar hoofdletsel was ernstig. Ze zou nooit meer voor zichzelf kunnen zorgen. Dat geloofde hij gewoon niet. Hij dacht dat die artsen gewoon niet zo goed waren als de mensen zeiden. En hij bleef maar rondvragen, omdat hij ervan overtuigd was dat hij op een dag de dokter zou vinden die hij zocht. Ondertussen was de vrouw een mummie, zoals Mari zei. En hij waste haar, verschoonde haar, knipte haar nagels en borstelde haar haar. Ook deed hij wat revalidatieoefeningen met haar. Dat hield in: de handen openen en sluiten, en de benen buigen en strekken ... En hij praatte tegen haar. Hij praatte tegen haar alsof zij hem kon begrijpen. Maar wie weet! Misschien was ze niet zo onnozel en begreep ze hem wel een beetje! Maar volgens mij was het zoiets als mensen die tegen planten praten als ze 8
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 8
28-09-12 11:21
die water geven. Of eigenlijk nog erger, want zelfs van een geranium kon je meer uitdrukkingsvermogen verwachten dan van dat arme mens ... Ongeveer een maand zijn ze bij ons in huis geweest, zei Martín Tello. Allereerst moest ik hem helpen een baantje te vinden. Dat was niet makkelijk, want die jongen wist van toeten noch blazen. Dat wil zeggen, op het platteland kon hij uitstekend uit de voeten: hij kon koeien melken, een muilezel beslaan en houthakken. Hij kon een greppel graven en was een prima dakdekker. En blijkbaar was hij ook geen slechte jager. Hij kon goed mikken en kon wachten op het juiste moment. Maar wat had hij daaraan? Niets. Op een zondag nam ik hem mee en stelde hem voor aan een aantal mensen. Toentertijd was hij niet zo spraakzaam. Alleen als hem wat gevraagd werd, gaf hij antwoord. En hij gebruikte nog woorden die in het dorp gewoon waren: espiello in plaats van espejo, voor spiegel, pocha in plaats van bolsillo, voor broekzak, en callizo in plaats van callejón voor steegje ... Ik had die woorden bijna uit mijn geheugen gewist, maar toen hij kwam, schoten ze me weer te binnen. En ik corrigeerde hem: spiegel, broekzak, steegje. Als hij aan de slag wilde, moest hij eerst netjes leren spreken. Een van de mensen aan wie ik hem voorstelde, was schilder en die zei dat hij wel een leerjongen kon gebruiken. Een paar dagen later stond er ineens iemand van zijn werkploeg op de stoep en nam hem mee. Mijn god, je had zijn gezicht moeten zien toen hij zijn eerste loon had gekregen! Zo blij was hij! Het was maar een schijntje, maar zoveel geld had hij had nog nooit bij elkaar gezien! Hij liet het mij zien en vroeg of het genoeg was om een rolstoel voor zijn moeder te kopen. Daar was hij op uit: een rolstoel voor zijn moeder. Lief toch, of niet? Als hij ging werken bleef zijn moeder thuis bij ons, en als de tweeling sliep, hield Mari een oogje in het zeil. Ik ging naar de kerk om met pater Benet te praten. Ik vertelde hem over de jongen en zijn moeder en vroeg of hij niet iemand kende die een rolstoel over had. Maar eigenlijk was die stoel helemaal niet zo belangrijk. Ik had gehoord dat een oude vrouw een ruimte vlak bij de kerk aan de parochie had nagelaten. Pater Benet had haar daartoe overgehaald door te beweren dat hij een 9
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 9
28-09-12 11:21
ruimte voor catechisatie nodig had. Maar de vrouw was al ruim twee jaar geleden overleden en de ruimte werd helemaal niet voor catechisatie gebruikt en ook nergens anders voor. En daar ging het mij om: dat die ruimte door de parochie als woonruimte beschikbaar werd gesteld. Gezien de toestand waarin Justo’s moeder verkeerde, was een trappenhuis uit den boze. Die ruimte was juist prima geschikt voor hen. Met het schijntje dat hij verdiende en de paar peseta’s die ik hem te leen gaf kochten we een tweedehands rolstoel. En eindelijk kon Justo zijn moeder mee uit wandelen nemen. Hij bond haar vast met een riempje, zodat ze er niet bij de eerste hobbel al uit zou vallen. De vrouw zat te knikkebollen, zoals wanneer je in de trein in slaap valt, en Justo zei: ‘Kijk eens wat een mooie fontein, moeder! En ziet u die huizen, moeder? Wat hoog, hè!’ Ik zei dat hij altijd even langs de kerk moest gaan als hij ging wandelen. Dan zag pater Benet hen tenminste. Dat kon van pas komen. De jongen volgde mijn instructies op en toen begon ik met mijn zijdelingse opmerkingen en insinuaties. Zo van: wat is er eigenlijk met de ruimte van die erfenis gebeurd, eerwaarde? En het zou toch niet goed zijn, eerwaarde, als we de goederen die God onze Heer ons ter beschikking heeft gesteld, niet gebruiken? Ik zou graag mijn plicht als goed christen willen vervullen, eerwaarde, en u willen helpen om iemand te vinden die die ruimte zo goed mogelijk kan benutten ... En zo heb ik hen aan hun eerste woonruimte geholpen. Niet gek, toch? Je moet een beetje handig zijn in het leven. En dat ben ik wel. Van jongs af aan al. Anders had ik het toch nooit zo ver kunnen schoppen? Als ie een rok zag werd ie gek, zei Pascual Ortega. Wat een vent! Als er een mooie vrouw in de buurt was, veranderde hij als een blad aan de boom. Hij sprak met een verwaand toontje in zijn stem, kneep zijn ogen een beetje samen en er kwam zo’n halve glimlach om zijn lippen waarvan hij dacht dat die onweerstaanbaar was ... Hij leek zelfs langer! En hij was echt wel klein! Nu moet ik ineens aan Juju denken. Ze heette Juana, maar ja, ze stotterde ... Verder mankeerde ze niets, voor zover ik weet. Donker, knap, met een geprononceerd achterwerk onder haar rok. En lang, 10
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 10
28-09-12 11:21
heel lang, veel langer dan de meeste mannen. Het was een heel schouwspel om ze samen te zien wandelen: zij welgevormd, en hij zo magertjes, met zijn arm om haar schouder, dat wilde hij per se altijd. Het leek wel of hij aan haar hing. Hij leek wel een aap, zo’n chimpansee uit een film. Hij liet haar geen seconde los, en af en toe besprong hij haar hals en begon haar te zoenen! En zij maar doen alsof ze het niet leuk vond: ‘Ju-ju-justo! Er is be-be-kijks! Ieie-dereen ziet ons!’ Ach, die Ju-ju ... wat een leuke vrouw! Ze volgde de naaistersopleiding op de Ronda Universidad. Ik kwam daar vaak, omdat mijn moeder bevriend was met de eigenaresse, mevrouw Eulalia, en af en toe moest ik een pakje ophalen: vitrages of linnen servetten ... Ik weet nog dat de ramen in de zomer openstonden en dan kon je het getikketak van de naaimachines horen. Ik doodde de tijd tot de meisjes om halftwee uitgingen. En dan stonden altijd hun vriendjes te wachten. Hij ook, natuurlijk. Met zijn goedkope kleren, zijn verleidelijke ogen, en dat kapsel waardoor hij groter leek ... Ik zal toen negentien zijn geweest en hij ongeveer tweeëntwintig. De meisjes kwamen naar buiten. De lelijkerds liepen in groepjes weg, omdat er niemand op hen stond te wachten, en de knappe meiden holden naar hun vriendjes toe. Juju was zonder meer de knapste, en zodra ze de deur uitkwam keek iedereen haar na tot ze zich in Justo’s armen wierp, zelfs de jongens die een ander meisje hadden. Het leek wel alsof die jongens daar niet stonden te wachten op hun eigen vriendin, maar alleen maar om Juju naar buiten te zien komen. Ze vraten haar op met hun blik, tot irritatie van hun vriendinnen. Maar Juju deed alsof er niets aan de hand was. Zij had niet in de gaten dat ze bewondering bij anderen opwekte. Zij had alleen maar oog voor hem ... Mij zag ze natuurlijk nooit staan. Ik was onzichtbaar voor haar, net als alle mannen van de hele wereld. Allemaal, behalve Justo. Wat zag zij in hem? Wat maakte hem zo aantrekkelijk voor Juju? Het geval wilde dat die meid als lokettiste werkte in het Arnautheater aan de Avenida Paralelo, om haar opleiding te kunnen betalen, zei Pascual Ortega. Je kunt je wel voorstellen wat voor soort mannen daar elke avond langskwamen: boemelaars, zwervers, uitvreters. Altijd was er wel eentje die haar een voorstel deed 11
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 11
28-09-12 11:21
of probeerde een afspraakje met haar te maken na afloop van haar werk. Maar Juju gaf geen krimp. Ze zei: ‘Als ik klaar ben komt mijn vriend me ophalen. Haal het dus niet in je hoofd hier te verschijnen.’ En later kwam Justo inderdaad, en dan keken de anderen minachtend naar hem: hoe kon die mooie meid nou zo smoorverliefd zijn op dat mannetje? Maar een van die kerels had uiteindelijk toch zijn zinnen op haar gezet en nam zijn toevlucht tot de alleroudste truc ... Wat dat voor truc is? Die van de bos bloemen. Probeer het maar eens: stuur elke dag een bos bloemen naar een vrouw, ten slotte zal ze zich liefdevol aan je voeten werpen. Daar kan je donder op zeggen. Dat werkt altijd, dat garandeer ik je. Altijd. Bij alle vrouwen. Getrouwd of vrijgezel, rijk of arm, ouderwets of modern, buitenlands of Spaans ... Neem een willekeurige vrouw in gedachten: een vrouw die volgens jou helemaal niet aanspreekbaar is, uiterst deugdzaam, bij wie ontrouw nog nooit in haar hoofd is opgekomen. Ik kan je verzekeren dat de truc met de bloemen altijd werkt. Bij iedereen. Maar je moet het wel goed doen, en die kerel was waarschijnlijk een door de wol geverfde slimmerik. De eerste bossen stuurde hij anoniem. En zij vond het leuk een geheime aanbidder te hebben. Ze deed de bloemen in een koelemmer die ze bij de bar mocht lenen en zette die op het plankje achter in het loket. Als Justo er aan kwam en een nieuwe bos bloemen zag staan, deed zij heel gewichtig. En gek genoeg stotterde ze dan niet. Ze zei: ‘Ik heb geen flauw benul van wie ik die bloemen krijg.’ Maar ze zei het op een toon die suggereerde dat ze een beetje meer wist dan ze zei ... Je kunt je het wel voorstellen: het typische gekoketteer, het aloude spelletje om jaloezie op te wekken en een beetje peper over de relatie te strooien ... En Justo deed met haar mee. Dan zei hij dat hij zo’n bos bloemen zou afpakken om die aan een danseres te geven die hem naar zijn idee wel graag mocht. Dan deed zij alsof ze boos werd en begon ze weer te stotteren: ‘Al-al-als ik jou samen met zo’n meid zie ...!’ Maar goed, de bloemen bleven maar komen. Elke dag en altijd anoniem. En Juju zette ze op het plankje en werd steeds nieuwsgieriger naar haar bewonderaar. Wie zou toch die man zijn die kennelijk zo’n hartstochtelijke liefde voor haar had opgevat? Mis12
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 12
28-09-12 11:21
schien was het wel iemand die ze elke dag vanuit haar loket vluchtig voorbij zag lopen? En waarom wilde hij per se anoniem blijven? Het moest wel een heel bijzonder iemand zijn, zo’n man die belangeloos liefheeft, die niet bemind hoeft te worden om te blijven beminnen. Maar naarmate haar belangstelling voor haar aanbidder groeide, nam ook haar schuldgevoel toe. Nou zeg je zeker: schuldgevoel? Waarom? Ze had toch niets verwerpelijks gedaan? Maar het is niet nodig schuldig te zijn om je schuldig te voelen, en Juju voelde zich schuldig omdat ze te veel aan die man dacht, wie dat dan ook mocht wezen ... Toen ging ze de bossen bloemen verstoppen, zei Pascual Ortega. Ze zette ze op een plek waar niemand ze kon zien: in de hoeken van het loket, in het kamertje dat ze had om zich te verkleden ... Maar dat was haast nog erger. Nu leek ze echt redenen te hebben om zich schuldig te voelen. Nu ging ze zich gedragen alsof ze Justo inderdaad met een andere man had bedrogen. En op een dag besloot ze er korte metten mee te maken. Ze zei tegen de loopjongen van de bloemenzaak dat hij de bos mee terug moest nemen en dat ze hem niet meer wilde zien. Maar de volgende dag kwam de jongen natuurlijk weer terug: hij deed wat hem werd opgedragen en de klant had gezegd dat hij elke avond bloemen naar het theater moest brengen. Verontwaardigd dreigde Juju de politie te bellen: ‘Al-al-als ik je nog een keer hier zie, zit je straks op het politie bureau! Dat zweer ik je!’ Geschrokken droop de jongen af. Even later verscheen er een meneer van in de veertig, keurig gekleed en gekapt, met een buikje, met dezelfde bos bloemen in zijn handen. Hij legde de bloemen bij het loket en zei: ‘Ik zal u niet meer lastigvallen, juffrouw, dat beloof ik.’ Dat zei hij. Hij knikte haar toe en verdween. Hij zei niet eens hoe hij heette. En de volgende dag kreeg Juju geen bloemen meer. Nou zeg je zeker: dus die truc werkte niet! Dat deed ie wel. Als ik zeg dat hij altijd werkt, is dat ook zo. Er ging een week voorbij en toen nog een, en er kwamen geen bloemen meer en die meneer werd ook niet meer gesignaleerd. Het zag ernaar uit dat het verhaal was afgelopen en dat alles weer terug bj het oude was. Maar er was iets veranderd in Juju. Hoe moet ik dat zeggen? Er was een melancholische ader aan de 13
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 13
28-09-12 11:21
oppervlakte gekomen, een ongekende, zoete, bijna aangename mistroostigheid ... Zo zijn wij mensen. We appreciëren wat we hebben alleen als we dat niet meer hebben. Nu miste ze de bloemen, maar ze miste bovenal het gevoel zich door een onbekende bemind en bewonderd te weten. Komt dit op hetzelfde neer? Ik heb al gezegd dat haar bewonderaar waarschijnlijk een slimmerik was. Hij kreeg het voor elkaar dat zij zich aanvankelijk overweldigd en vervolgens in de steek gelaten voelde. Nu hoefde hij alleen maar het juiste moment af te wachten: net als bij de paella. Twee, drie weken later verscheen de meneer weer. Zonder bloemen. Dat spreekt voor zich. En hij deed niets anders dan wat de anderen ook deden: in de rij wachten, kaartje kopen, en de voorstelling gaan zien. De volgende dag kwam hij weer, en de dag daarna ook weer en daarna weer. Altijd alleen en altijd zwijgzaam. Juju hoopte dat hij haar zou aanspreken, maar dat gebeurde niet. Alsof al die bossen bloemen nooit bij haar waren bezorgd. Alsof alles een droom was geweest. Tot zij op een avond het initiatief nam en tegen hem zei: ‘Ik wilde alleen maar zeggen dat de bloemen heel mooi waren ...’ De vrucht was rijp en viel vanzelf. Je kunt je vast wel voorstellen wat er toen gebeurde. De man wilde haar die avond mee uit eten nemen, maar omdat Justo er elk moment kon aankomen, regelde zij alles voor de volgende avond. Ze zou een ongesteldheid voorwenden en aan een vriendin vragen of ze haar aan het loket kon vervangen ... Dit deel van het verhaal is doodnormaal: luxueus restaurant, vleiende woorden van die meneer, gesprek over intieme aangelegenheden, ontboezemingen over zijn huwelijksproblemen, geklaag over een zinloos bestaan ... Kortom, altijd hetzelfde liedje. En waar kwamen ze terecht? In het Casita Blanca of zoiets dergelijks. De volgende dag stond Juju op met hoofdpijn en een schuldgevoel. Zo’n sterk schuldgevoel dat ze het niet meer uithield. Ze ging naar haar lessen op het instituut en de hele ochtend raapte ze alle moed bij elkaar. Ze moest het hem vertellen. Ze moest Justo vertellen dat ze hem ontrouw was geweest. Toen het tijd was, ging ze als laatste weg. Ik was er die dag, want ik moest een pak van mijn vader ophalen dat mevrouw Eulalia voor mij had vermaakt. Ik zie haar bleke gezicht met wallen onder haar 14
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 14
28-09-12 11:21
ogen nog voor me. Maar al was ze nog zo bleek en had ze kringen onder haar ogen, toch vond ik haar de mooiste vrouw van de hele wereld ... Ik kon niet bevroeden dat die dag anders zou zijn dan de vorige. Daar kwam ik later pas achter. Toen alles achter de rug was en Juju niet meer naar de lessen ging. Ze groetten elkaar zoals altijd, ze omhelsden en kusten elkaar vele malen. Justo sloeg zijn arm om haar schouder en samen liepen ze naar de universiteitstuinen. Ze gingen op een bankje zitten. Juju was heel bedrukt, maar ze kreeg niet eens de tijd om iets op te biechten. Voordat ze dat kon doen zei Justo dat hij nog wel van haar hield, maar dan wel als een zus of een vriendin, bla-bla-bla ...: ‘Ik ben verliefd op iemand anders ...’ Zij sprong op: ‘Wa-wa-wat zeg je? Laat je me in de steek voor een ander? En wie is die slet?’ Het was juni, het was warm en de lessen werden gegeven met de ramen open. Na een minuut stonden alle leraren en leerlingen naar buiten te kijken om te zien waar dat geschreeuw vandaan kwam. ‘Met Fi-fi-fina!’ brulde Juju. ‘Heb je je met dat wijf ingelaten! Hoe kun je mij dat aandoen!’ Ze had hem half klem gezet tegen de bank, en die goeierd van een Justo leek nog kleiner dan hij al was. Zij slingerde hem jammerend allerlei scheldwoorden naar zijn hoofd. Ze noemde hem dwerg, smeerlap, klootzak en de studenten maakten grappen en floten hen uit ... Ze was zo gespitst geweest op de hofmakerij van haar bewonderaar dat ze totaal niet had beseft wat er vlak voor haar neus gebeurde. Justo zat al wekenlang achter Fina aan, die danseres die hem naar zijn idee wel graag mocht. En hij had de zogenaamde ongesteldheid van Juju benut om het karwei af te maken en was met haar een verhouding begonnen! Een indrukwekkende vrouw, die Fina, ik geloof dat ze Cubaanse was, een halfbloed, die wat later in El Molino werkte ... Weer zo’n geweldige vrouw! Die man was een fenomeen ... Zou hij zo’n goede minnaar zijn? Wat zagen ze in hem? Als je een knappe vrouw wilt veroveren kun je je het beste met knappe vrouwen omringen, dat is duidelijk. Maar Justo werd telkens verliefd. Hij werd echt telkens verliefd en de volgende dag zei hij al dat ze zijn liefde voor altijd zou zijn, voor zijn hele leven, dat hij wilde trouwen en kin15
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 15
28-09-12 11:21
deren krijgen ... En dat vinden veel vrouwen ontwapenend. Het is eigenlijk wel grappig: voor zover ik weet, is hij nooit getrouwd en heeft hij nooit kinderen gekregen ... Wat er van die meid terecht is gekomen? zei Pascual Ortega. Ik kan je vertellen dat ze de minnares van die opgedofte kerel werd. Maar hij had algauw genoeg van haar en Juju ging op zoek naar iemand anders die haar kon onderhouden. Een paar jaar later werkte ze als hoer in een bordeel ... Maar dat weet ik niet helemaal zeker. Toen ik in militaire dienst ging ben ik haar uit het oog verloren. Na mijn afzwaaien kon niemand in het theater of op de naaistersopleiding zich haar nog herinneren ... Maar Justo zag ik nog wel. De verhouding met Fina duurde maar heel kort, en op een dag vernam ik hoe dat kwam. Ik weet niet of ik dat toen hoorde of wat later, toen we meer bevriend raakten. Hij wilde leren zwemmen, en ik ging met hem naar La Barceloneta om te proberen het hem te leren. Dat met Fina, moet je horen, was een kwestie van vaginale winden. Ja, dat heb je goed gehoord. Weet je niet wat dat zijn, vaginale winden? Wel, als je het niet weet, kun je je er vast wel iets bij voorstellen. Kennelijk had die meid een soort misvorminkje, of dat niet eens, iets eigenaardigs in haar vagina, zeg maar, waardoor die makkelijk vol lucht raakte. En als ze naar bed gingen en Justo bij haar naar binnen ging, dan werd die lucht eruit geperst en dat klonk als een wind. Een oorverdovende, ontzettend harde wind. En als hij dat hoorde, werd hij zo goed als verlamd, weet ik veel waarom, en kon hij niet meer afmaken waar hij aan begonnen was. Justo zei: ‘Ik heb het op allerlei manieren geprobeerd. Ik deed alsof ik het niet had gehoord, maakte grappen erover om er niet zo zwaar aan te tillen. Ik heb een paar minuten gewacht om te kijken of ik eroverheen kwam. Maar nee hoor, met geen mogelijkheid ...’ Dat belachelijke geluid bleef in zijn hoofd hangen en belette hem de bedscène te voltooien. Wat zouden de psychologen daarvan zeggen? Dat het een freudiaanse remming was of iets dergelijks? In die tijd wisten we niets van Freud of de psychoanalyse. Het enige wat Justo kon doen, was zijn hart luchten bij zijn vrienden. Hij zei dat hij smoorverliefd was op Fina, maar dat er geen 16
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 16
28-09-12 11:21
toekomst in de relatie zat vanwege die ongelukkige winderigheid, waardoor hun intimiteit ondraaglijk werd ... Het zou de ongelukkigste en tegelijkertijd de grappigste, stomste en belachelijkste liefdesgeschiedenis zijn als ik er helemaal zeker van was geweest dat het ook echt om een liefdesgeschiedenis ging ... Wat was er nou eigenlijk waar van die vaginale winden? En als die nou allemaal echt waren, zouden die dan zulke gevolgen hebben gehad? Justo had altijd veel praatjes, en soms speldde hij je gewoon wat op je mouw! Maar hij had wel altijd enorm veel succes bij de vrouwtjes. Algauw liet hij Fina in de steek voor een andere danseres. En die zette hij weer aan de kant voor een ander meisje, een dienstmeid of kindermeid. En allemaal vroeg hij ze ten huwelijk en allemaal zwoer hij ze eeuwige trouw. En waarom is hij dan helemaal niet getrouwd? Lieten ze allemaal vaginale winden? Nee. Volgens mij was er een ander probleem. Zolang zijn moeder leefde zou Justo niet kunnen trouwen. Daarom liepen al die liefdesaffaires spaak. Hij woonde samen met zijn moeder, weet je. En die was ziek, invalide. Ik weet het niet precies ... Wat een vent, die Justo! Wat een kerel! De flat lag in de Calle Valencia, ter hoogte van de Calle La Marina of de Calle Lepanto, zei Pere Riera. Er stond van alles: vogelkooien, nepharnassen, grote rollen stof, fonteinen voor in de tuin ... Er stonden zoveel spullen dat je er geen stap kon verzetten. Waar meneer Manuel dat allemaal vandaan haalde mag Joost weten. Toen ik er voor het eerst kwam, was het nog de tijd van Duralex. M eneer Manuel haalde een zestal jongens bij elkaar en gaf ze een middag lang adviezen over de huis-aan-huis-verkoop, en hupsakee: dan moest je de straat op en aanbellen met je lading onbreekbaar servies. Ik weet niet of die in andere landen wel bestonden, maar in Spanje had je geen cursussen verkooptechnieken. Daarin was meneer Manuel een pionier, want de adviezen die hij je die eerste middag gaf waren in feite een spoedcursus. Hij legde uit hoe je degene moest groeten die de deur opendeed, wat je moest zeggen, zodat ze de deur niet midden in je gezicht dicht smeten, en hoe je ze moest overtuigen van de deugdelijkheid van het product ... De Duralex-glazen waren eigenlijk niet echt van Duralex, maar wij 17
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 17
28-09-12 11:21
verzekerden ze dat het de beste waren, van nieuw en sterker materiaal. Om dat aan te tonen, gaven we ze de mogelijkheid om een glas op de grond te gooien. Meestal weigerden de huisvrouwen dat. Maar af en toe ging er iemand op in en bijna altijd ging het glas kapot. Krak-krak! Gek genoeg kregen die vrouwen dan medelijden met jou en kochten ze toch maar wat: een kan, een zoutvaatje of wat dan ook. Justo kwam daar nog niet over de vloer, zei Pere Riera. Ik leerde hem een tijdje later kennen, toen met die typmachines. Dat waren een beetje onhandige dingen, groter dan normaal: echte bakbeesten. Maar ze deden het heel goed. Ze waren in Tsjechoslowakije gemaakt, geloof ik, of in een land achter het IJzeren Gordijn. Meneer Manuel zei dat hij ze op een openbare verkoping op de kop had getikt, maar wij dachten allemaal dat het om een duister zaakje ging. Smokkelarij of zoiets. Wat waren die machines zwaar! Hemelse goedheid! We hadden koffers om ze in te vervoeren. Hutkoffers, liever gezegd. In elke hutkoffer pasten twee typemachines, maar ik kan me niet herinneren dat iemand er een kon dragen waar er twee in zaten. Behalve hij. Als meneer Manuel vroeg hoeveel, zeiden we allemaal één, één, behalve Justo, die zei twee. En wij zagen allemaal hoe hij de twee machines in de koffer stopte, de riemen vastgespte en het vrachtje optilde alsof het niets was. En we zeiden: je kunt wel zien dat je van het platteland komt! Je hebt vast veel bomen omgezaagd in het dorp! We staken de draak met hem, want tegenover meneer Manuel zette hij ons altijd voor paal. Maar Justo was heel eigengereid en onze grappen lieten hem volkomen koud. Een paar minuten later vertrokken we uit het portiek in de Calle Valencia. Meestal waren we ongeveer met z’n vijftienen, allemaal met koffers. Het leek wel of er in dat gebouw een trein- of busstation verborgen zat en wij daar net waren aangekomen. We hadden verschillende wijken toegewezen gekregen, en om de zoveel tijd werd die indeling veranderd. Dan sloofde iedereen zich uit om de beste wijken te kunnen behouden, maar Justo niet. Die ging er nooit tegenin. Hij nam elke wijk die hij kreeg zonder sputteren aan. De Pueblo Seco? Oké, de Pueblo Seco. Bij die verkopingen wist je nooit wat nou goed en wat slecht 18
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 18
28-09-12 11:21
uitpakte: soms werd je aangenaam verrast in een wijk die als slecht te boek stond en dan weer kreeg je in een goede wijk geen poot aan de grond. Maar als je een pechdag had, was er helemaal niets aan te doen, dat stond als een paal boven water. En meestal waren het pechdagen. Hoe vaak kwamen we niet terug in de flat in de Calle Valencia zonder ook maar iets verkocht te hebben! Ik kan me een middag herinneren dat het bloedheet was. De jongens kwamen terug met de koffers. We waren allemaal bezweet en uitgeput en niemand had ook maar één typemachine verkocht. We troostten ons met de gedachte dat het Justo ook niet was gelukt en dat hij de hele middag met twee zware machines had moeten rondsjouwen. Urenlang in die ondraaglijke hitte, zeiden we, en met twee machines! Maar een paar minuten later zagen we hem doodkalm aan komen lopen. Hij glimlachte naar ons, maakte de koffer open en stopte er weer twee schrijfmachines in. ‘Voor morgen,’ zei hij. Hij had ze verkocht! Hij had allebei de typemachines verkocht! Ik heb gehoord dat het later is misgegaan met hem, zei Pere Riera. Daar weet ik niets van. Ik weet wel dat hij toen een slimme, hardwerkende jongen was. Zo te zien was hij zo iemand die het ver zou schoppen. Hij kon goed leren en spande zich altijd in. Hij had ook heel duidelijke doelstellingen voor ogen. Terwijl wij allemaal droomden van de hoofdprijs in de loterij of van een rijke vrouw waardoor we onder de pannen zouden zijn, wist hij dat hij niks cadeau zou krijgen en dat hij ervoor moest vechten om de beste in z’n vak te worden. En dat was verkopen, dat kon je al van veraf zien. Hij bezat de noodzakelijke dosis sympathie en bescheidenheid die een goede verkoper moet hebben, en hij vergat nooit een naam of een gezicht. Hij noemde mij Rierita. Hij zei: ‘Hoe gaat het met je meisje, Rierita? Vindt ze de nachtdienst niet vervelend?’ Want in die tijd had ik een vriendin die in een apotheek werkte en als ze nachtdienst had ging ik haar meestal even opzoeken omdat ze zich anders zo verveelde. Hij vroeg ook naar de baantjes van de vriendinnen van de andere jongens of naar de opleiding van hun broers en zussen of naar de ziekte van hun ouders. Hij toonde zoveel belangstelling dat je je bij hem op je gemak voelde. Maar even 19
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 19
28-09-12 11:21
later ging ieder zijns weegs en dan besefte je dat hij aardig op de hoogte was van jouw leven terwijl jij niets van hem wist. Daarom had hij ook geen vrienden, geen echte vrienden. Hoe kan iemand nou vrienden maken als hij nooit iets loslaat over zijn manier van leven of denken? We wisten niets van hem: niet waar hij vandaan kwam, of hij familie had of niet, of hij van voetbal of muziek hield ... En het weinige dat we te weten kwamen, bleek onjuist te zijn. Ze zeiden dat ze hem op de Avenida Parelelo hadden gezien en dat hij misschien wel een boy was, zo’n jongen die met vedettes danst. Ze zeiden ook dat hij liefdadigheidswerk deed, zoals uit wandelen gaan met oude mensen in een rolstoel, en dat hij waarschijnlijk erg godsdienstig was, misschien wel een novice die een soort boetedoening deed. En er was zelfs iemand die beweerde dat hij een geheim kind was van meneer Manuel ... Dat was een beetje stom, maar als je ze samen zag, kreeg je de indruk dat ze iets gemeen hadden, of zoals we hier zeggen, een retirada hadden: toch een gelijkenis vertoonden: die kleine oogjes, die grote, rechte neus .. Maar goed, ik veronderstel dat als iemand over mij zegt dat ik de zoon van de paus ben, er ook wel een gelijkenis met hem wordt gevonden. Meneer Manuel mocht hem inderdaad erg graag en behandelde hem een beetje beter dan de anderen. Maar hij was de beste verkoper, dan was het toch logisch dat hij hem graag mocht? Dat heeft hij bewezen met de schrijfmachines, met de bureaulampen, met de tafelventilatoren, met de keukenmessensets, en met een apparaat dat we de wasmachine Ecpnómica Sigma noemden, dat was een plastic teil met een soort schroef erin waar het wasgoed er net zo vies uit kwam als het erin was gegaan, alleen met meer kreukels ... Als het iemand van ons lukte om tien bureaulampen of tien wasmachines Económica te verkopen, verkocht hij er wel twintig of vijfentwintig. Het was duidelijk dat het verkopen hem op het lijf geschreven was. Zonder een woord te zeggen verdween hij van de ene dag op andere, zei Pere Riera. Niemand wist of hij zelf was opgehouden met het werk of dat meneer Manuel hem eruit had gegooid. Kwade tongen beweerden dat de baas genoeg van hem had. Feit is dat hij zich de laatste tijd wel erg veel vrijheden permitteerde. Met 20
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 20
28-09-12 11:21
de telefoon bijvoorbeeld. Als meneer Manuel met iets bezig was, nam hij de gelegenheid te baat en glipte zijn kantoor binnen om telefoontjes te plegen. Van meneer Manuel mochten wij naar huis bellen als we laat thuis zouden komen en dat soort dingen. Maar Justo belde niet alleen maar af en toe. Hij pakte de telefoon en hield niet meer op. Hij belde, hing de hoorn op de haak en draaide weer een ander nummer ... Als de baas binnenkwam, trok hij een braaf gezicht en zei: ‘Dank u wel dat ik gebruik mocht maken van de telefoon. Het was iets dringends, maar het is al opgelost.’ Wat voor zaakjes had hij onder handen? Waarom moest hij zoveel telefoontjes plegen en deed hij zo geheimzinnig? Net zoals ik hem had betrapt, had ook meneer Manuel hem kunnen betrappen. Misschien had hij hem daarom wel ontslagen, tenminste als Justo inderdaad ontslagen was. In de bar beneden hadden ze La Vanguardia (of La Vanguardia Española, zoals de krant toen heette). Terwijl ik daar mijn kop koffie dronk, wierp ik meestal even een blik op de krantenkoppen. En ik zag dat er in de advertentiepagina’s altijd stukjes ontbraken, doorhalingen en aantekeningen zaten ... Op een dag zag ik dat Justo een groot stuk van een bladzijde uit de krant scheurde en in zijn broekzak stopte. En de volgende dag zag ik hem dat weer doen. Wilde hij iets kopen of verkopen? Ik ontdekte algauw dat het één noch het ander het geval was. Of liever gezegd, zowel het een als het ander. Mijn god, wat was die kerel uitgekookt! Op kantoor lag altijd El Noticiero Universal, dat was een avondkrant. Als meneer Manuel die gelezen had, ontfermde Justo zich erover en dan vergeleek hij de advertentierubriek ‘Aangeboden’ van La Vanguardia met de advertentierubriek ‘Gevraagd’ van El Noticiero, en andersom. Hij zocht naar overeenkomsten: Te koop: piano, Gevraagd: piano, Kapperszaak wordt opgeheven, Gevraagd: kappersmeubilair. Dat soort dingen. Hij ging naar binnen, sloot zich op in het kantoortje van meneer Manuel en hing aan de telefoon. De een hield hij voor dat hij iets wilde verkopen en de ander dat hij iets wilde kopen, en al afdingend en zonder er een enkele peseta bij in te schieten, streek hij zo een aardig bedrag op. Wat dat uitgekookt of niet? Nou en of. Maar hij was bovenal ambitieus. En die ambitie was meneer Manuel goed van pas gekomen, maar na een tijdje hield Justo 21
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 21
28-09-12 11:21
ermee op. Op een gegeven moment, hoe zal ik het zeggen, zette Justo zich niet meer in voor het bedrijf en was hij alleen nog met zijn eigen zaakjes bezig. Ik weet niet of meneer Manuel dat door had en hem eruit gooide, of dat hij zelf vertrok voordat meneer Manuel het in de gaten kreeg en hem op straat zette ... Wat maakt het eigenlijk uit? Hoe dan ook, ik heb hem nooit meer gezien en alles wat ik later over hem te weten kwam, heb ik van anderen gehoord. Justo en ik waren compagnons, dat kun je wel zeggen, zei Carme Román. Dat was in 1964, twee jaar nadat mijn ouders en mijn broer omkwamen tijdens de overstroming en ik bij mijn oom en tante in Barcelona was komen wonen. Na zoveel jaar verschijnen de beelden van die ramp nog steeds in mijn nachtmerries. Verwoeste fabrieken, huizen in puin, gevallen lichtmasten, butagasflessen die uit de modder staken, op hun kop liggende motoren en auto’s, dode beesten met hun poten recht omhoog, wanhopige moeders die hun kinderen zoeken, schreeuwende mensen ... Ons huis stond vlak aan de rivier, en is waarschijnlijk als eerste meegesleurd. Wie had kunnen denken dat die rivier, waar bijna nooit water in zat, zoveel ellende kon veroorzaken? Helemaal toevallig ben ik aan de ramp ontsnapt. Het was september, en ik had net het laatste onderdeel van het toelatingsexamen voor de universiteit gehaald, en voor het eerst mocht ik van mijn ouders bij een vriendin blijven slapen. Toen de eerste druppels vielen, gingen Clara en ik naar boven naar de flat. De stroom viel uit. We staken een paar kaarsen aan en gingen voor het raam staan kijken hoe hard het regende. Het regende inderdaad hard, pijpenstelen, maar je kon je toch niet voorstellen dat er door die regen zoveel mensen, wel duizend, zouden omkomen. Wij stonden te kijken naar de auto’s die met ontstoken lichten voorbijreden en moesten lachen om de bestuurders die de controle over hun voertuig kwijtraakten. Maar in dat hooggelegen deel was de schade gering. Ik kan me nog herinneren dat je, tussen het geruis van de regen door, het klokgelui van de verschillende kerken hoorde. De buren verzamelden zich op de galerij en iemand zei dat de rivier buiten zijn oevers was getreden. Clara’s moeder liep maar met een kan22
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 22
28-09-12 11:21
delaar heen en weer en sloeg om de haverklap een kruis. ‘Moge God ons voor alle onheil behoeden!’ mompelde ze. Clara en ik hadden geen slaap. We waren niet zozeer ongerust, maar opgewonden, en het kwam niet in mijn domme hoofd op dat mijn familie iets zou kunnen overkomen. We waren van plan de volgende ochtend naar Barcelona te gaan om ons voor filosofie en letteren in te schrijven, want we droomden er allebei van om lerares te worden. ’s Ochtends vroeg kwam Clara’s moeder zeggen dat de treinen niet reden. Algauw beseften we dat dat nog het minste was. Er werd gesproken over tientallen, misschien wel honderden vermisten. En iedereen begreep dat er met vermisten doden werd bedoeld. ‘Ik ga naar huis,’ zei ik. ‘Geen sprake van,’ zei Clara’s vader. Ik mocht er niet heen, totdat mijn oom en tante ’s middags kwamen. Mijn ouders en mijn broer stonden niet op de eerste lijsten, maar je hoefde alleen maar te zien wat er van het huis over was om te begrijpen dat ze het geen van drieën hadden overleefd. Maar een van de vier muren stond nog overeind, en de rest was een puinhoop van modder, stukken steen, afgebroken balken, en andere wrakstukken. Ik probeerde me sterk te houden, maar dat tafereel was me te machtig en ik barstte in huilen uit. ‘Jij gaat met ons mee’, zei tante Josefa en ze sloeg haar armen om me heen. Mijn oom en tante hadden een kantoorboekwinkel in de Calle Tallers, zei Carme Román. Ik vond het een heerlijke plek. Met die geur van hout, inkt en vlakgom, en vitrinekasten vol schrijfbenodigdheden en laden die bijna tot aan het plafond kwamen. Het was een kleine, volmaakte, ordelijke wereld. Mijn tante stond achter de toonbank en hield zich bezig met de kassa, en mijn drie nichtjes, die haar om de beurt hielpen, waren voortdurend het trapje waarmee je bij de bovenste laden kon aan het verzetten. In de ruimte achter de winkel was de drukkerij. Daar stond een degelpers met motor, waarmee oom Agustí zakelijk drukwerk, visitekaartjes en brieven met briefhoofd drukte ... Ook maakte hij huwelijksaankondigingen en eerstecommunieprentjes. Dat 23
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 23
28-09-12 11:21
noemde oom Agustí ‘het mooie kaartwerk’. In die ruimte kwamen mijn tante en mijn nichtjes niet, en mijn oom deed praktisch alles alleen. Ik vond het werk van zetter erg leuk: de lettervormen schoonhouden, lettervakjes ordenen, regels samenstellen, en ze op het zetplankje neerzetten. Een enkele keer, als het om een minder belangrijke opdracht ging, mocht ik het doen, maar dat gebeurde niet zo vaak. Mijn oom, die er regelmatig over klaagde dat hij alles alleen moest doen in de drukkerij, vertrouwde niemand anders dan zichzelf en ik vroeg me af wat er gebeurd zou zijn als ik geen meisje maar een jongen was geweest. Zou hij mij dan het vak hebben geleerd? Zou hij dan stukje bij beetje de verantwoordelijkheden op mij overgedragen hebben? Op een bepaald moment kwam de gedachte bij me op dat hij, als hij had moeten kiezen, liever had gehad dat niet ik maar mijn broer Ernesto aan de overstroming was ontsnapt. Ze hadden hem ongetwijfeld opgenomen als de eigen zoon die ze niet hadden gekregen. Wat kon ik bijdragen aan een gezin dat al drie meisjes had? Wat voor gaatje moest ik opvullen? Maar begrijp me niet verkeerd. Ik heb nooit reden tot klagen over mijn oom en tante gehad. Ik heb me nooit gediscrimineerd of weinig geliefd gevoeld. Integendeel: ik heb in hen altijd de steun en genegenheid gevonden die ik nodig had om de pijn van het verleden te kunnen verwerken en mijn nieuwe leven op te bouwen. En ook al zou ik tweeduizend jaar leven, dan zou ik nog tijd te kort hebben om ze terug te geven wat ze toen voor mij hebben gedaan. En hetzelfde kan ik zeggen van mijn nichtjes Lali, Irene en Enriqueta, die mij opnamen als hun eigen zusje en met evenveel liefde en grootmoedigheid behandelden als hun ouders. Maar ja, hoewel ze mij zus en dochter noemden, was het voor mij heel duidelijk dat Lali, Irene en Enriqueta niet mijn zusjes waren maar mijn nichtjes, en dat oom Agustí en tante Josefa niet mijn ouders waren maar mijn oom en tante. Zij konden wel ons zusje of onze dochter Carmeta zeggen, maar ik zei altijd: Mijn nichtjes, mijn oom en tante ... Soms, als ze me dat hoorde zeggen, wierpen ze me een afkeurende blik toe, maar ze hebben er nooit een opmerking over gemaakt. Mijn ouders en mijn broer waren nog steeds mijn ouders en mijn broer, ook al waren ze dood. 24
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 24
28-09-12 11:21
Ik kende Justo maar vagelijk, zei Carme Román. Een enkele keer had ik hem de winkel binnen zien komen. Dan vroeg hij naar mijn oom en sloot zich met hem op in de drukkerij om over zaken te praten. Over kleine zaken, in elk geval. Bescheiden partijen etuis, pennendozen en passers: dat soort dingen. Justo liet ze daar in bewaring en een paar maanden later kwam hij terug om af te rekenen en nieuwe artikelen aan te bieden. Ik mocht hem niet zo graag. Ik weet niet. Misschien kwam dat door de manier waarop hij naar mijn oom vroeg. ‘Goedemiddag, ik wil don Agustí spreken,’ zei hij met een verwaand toontje in zijn stem. En in die glimlach van hem, als van een eerste acteur uit een oude film, meende ik een beetje minachting of sterker nog, onverschilligheid te ontdekken. Alsof mijn tante, mijn nichtjes of ik voor hem niet meetelden alleen omdat we vrouwen waren. Alsof hij dacht dat vrouwen niet meer dan winkelbediendes konden worden. Onbewust was ik in die tijd al aardig feministisch en ik vond het hinderlijk als mannen zich uitputten in vleierijen en geglimlach, maar met mij niet over serieuze zaken wilden spreken. Als Justo langskwam en naar don Agustí vroeg nam ik een heel plechtige houding aan en zei: ‘Weest u zo goed even te wachten. Ik zal kijken of don Agustí in de gelegenheid is u te woord te staan.’ En mijn tante en mijn nichtjes hoorden het treiterige toontje en konden hun lachen bijna niet houden. Dan kwam mijn oom tevoorschijn in zijn blauwe stofjas en met zijn handen zwart van de inkt, en Justo liep met hem mee naar de drukkerij. Ik maakte een kleine buiging en dan barstten mijn tante en mijn nichtjes echt in lachen uit. Als hij na een tijdje weer wegging, maakte ik weer zo’n buiginkje en hij wierp ons vrouwen een gemaakte glimlach toe. Een paar maanden lang was dit de enige relatie die ik met hem had. Maar toen kreeg Germán, de vriend van mijn nichtje Lali, dat ongeluk. Hij was klein en dik, niet erg knap, maar hij had een mooie, plechtige stem die niet strookte met zijn uiterlijk. Het leek wel of het zijn stem niet was, of God of wie dan ook zich vergist had bij de toebedeling van stemmen. Waar zou die elegante man rondlopen die per ongeluk het echte stemmetje van Germán toebedeeld had gekregen? Feit is dat die mooie diepe mannenstem 25
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 25
28-09-12 11:21
niet onopgemerkt was gebleven, en nadat hij een paar jaar bij een radiozender had gewerkt, verdiende hij zijn brood als nasynchronisatieacteur bij La Voz de España. Op een morgen werd hij, toen hij uit de studio kwam, door een tram overreden en kwam te overlijden. Het duurde lang voordat Lali over die klap heen was. Eigen lijk is ze er nooit helemaal overheen gekomen. Ze verdween zonder een woord te zeggen en kwam telkens pas laat in de avond terug. Mijn oom en tante waren bang dat ze dwaze streken uithaalde. Op een dag ontdekte ik wat ze deed als ze weg was. Ik ging de Alexandra-bioscoop binnen en daar zat Lali, op een rij achterin. Ze volgde de film met gesloten ogen en glimlachte elke keer als ze onder de stemmen van de hoofdrolspelers de stem van haar vriend herkende. Ik ging naast haar zitten en deed mijn ogen ook dicht. En de Germán die toen in mijn verbeelding verscheen, was aanzienlijk slanker, mannelijker en knapper dan in mijn herinnering. Als er een film werd gedraaid waaraan Germán had meegewerkt, was Lali in staat die elke middag te gaan zien. En bovendien volgde ze die naar de verschillende bioscopen en filmzalen met doorlopende voorstellingen. Ik stond haar vaak bij de uitgang op te wachten. Ze ging eerst naar de bioscopen in het centrum, daarna naar de verschillende wijken en ten slotte naar de voorsteden, want dat was het traject van de films voordat ze van de filmladder verdwenen. Zodoende leerde ik delen van de stad kennen waar ik anders nooit gekomen zou zijn. Op een keer, toen ik de buurt van de Sagrada Familia was, bleef er ineens iemand naast me staan en noemde mijn naam. Dat was hij, Justo. Het verbaasde me dat hij me herkende en nog wist hoe ik heette. Ik weet niet of het daardoor kwam of omdat we ons op een vreemde plek bevonden, maar in elk geval kon ik hem toen niet toespreken op dat treiterige, ironische toontje, al had ik het nog zo geprobeerd. ‘Wat doe jij hier?’ vroeg hij en zette de koffer die hij droeg op de grond. ‘Ik sta op iemand te wachten,’ zei ik. ‘Je kunt beter wachten in de bar. Daar is het warmer.’ Met een hand greep hij de koffer vast en met de andere pakte hij mij bij mijn elleboog en nam me mee naar de bar van de bioscoop. ‘En jij?’ vroeg ik. ‘Ga je op reis?’ 26
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 26
28-09-12 11:21
Justo maakte de koffer open en liet me de inhoud zien: tien of twaalf identieke keukenklokken. ‘Ik neem alleen het hoognodige mee,’ grapte hij. Onder het genot van een kopje koffie vertelde hij over zijn werk. Een paar maanden geleden was hij nog een eenvoudige verkoper op commissiebasis geweest, maar nu was hij al zelfstandig tussenhandelaar, een soort vertegenwoordiger. En ook daar nam hij geen genoegen mee. Hij wilde een postorderbedrijf opzetten. Volgens hem opereerden die in Amerika al met heel veel succes en zouden binnenkort de hele wereld veroveren. Maar daarvoor had hij compagnons nodig. Zou ik zijn compagnon willen worden? Ik dacht dat Justo alleen maar om een praatje verlegen zat en eigenlijk probeerde mij het hof te maken. En ik deed met hem mee: natuurlijk, waarom niet, wie zou nu niet de compagnon willen worden van zo’n ondernemende en actieve man ...? Ik nam hem niet erg serieus, want Justo was voor mij nog steeds die vervelende jongeman die alleen maar met mijn oom Agustí wilde praten als hij in de winkel kwam. Terwijl hij nog aan het woord was, verlieten er al enkele mensen de bioscoop. Toen zag ik Lali naar buiten komen. Als een slaapwandelaarster liep ze de straat op en ik nam haastig afscheid van Justo. ‘Je denkt er wel over na, hè?’ zei hij en ik knikte afwezig en rende naar mijn nichtje toe. Het duurde natuurlijk een tijdje voordat ik weer aan hem dacht, zei Carme Román. We waren allemaal erg bezorgd over Lali. Toen het ernaar uitzag dat ze eroverheen begon te komen, kreeg ze weer zo’n terugval: ze huilde onophoudelijk, sprak nauwelijks en weigerde te eten. Mijn oom en tante, mijn nichtjes en ik hielden haar om de beurt gezelschap. Daarom brachten we minder tijd in de winkel door dan gewoonlijk. Toen ik op een keertje toevallig wel in de winkel zat, zag ik Justo zijn hoofd om de deur steken en zoiets als een gebaar van opluchting maken. ‘Het spijt me, maar don Agustí is er niet,’ zei ik, op hetzelfde toontje als altijd. ‘Ik kom voor jou,’ antwoordde hij met een geïrriteerde uitdrukking op zijn gezicht. 27
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 27
28-09-12 11:21
Na een blik uitgewisseld te hebben met Irene, die enkele dames aan het helpen was, gaf ik Justo te kennen dat hij mij moest volgen. We gingen de drukkerij binnen. Justo wees me de stoel van de drukker aan en hij nam plaats op een krukje. Toen keek hij me aan en zei: ‘Nu moet je goed naar me luisteren. Wat ik je laatst heb gezegd meende ik serieus. Ik heb besloten de knoop door te hakken mijn eigen bedrijf op te richten, verkoop per post, een postorderbedrijf: artikelen voor thuis, speelgoed, kleding ... Enkele fabrikanten hebben vertrouwen in mij. Ik heb een compagnon nodig die zich bezighoudt met de catalogi en ik dacht aan jou. Wat vind je ervan? Zeg eens wat. Zo’n gelegenheid krijg je toch niet elke dag!’ Ik schudde mijn hoofd en vroeg tijd met een handgebaar: compagnons? Catalogi? Fabrikanten? Justo had de gave zijn enthousiasme op anderen over te brengen. Je kon zien dat hij geloofde in wat hij zei en je kon hem maar moeilijk ongelijk geven als hij beweerde dat er niets fout kon gaan. De risico’s waren miniem, en de mogelijkheden tot welslagen reusachtig. En niets zou me beletten om mijn nieuwe verantwoordelijkheden te combineren met de bezigheden die ik al had: als ik er niet in zou stappen, zou ik er mijn hele leven lang spijt van hebben, meende hij. ‘Nou? Waar wacht je op? Wat is er nog onduidelijk?’ zei hij met een glimlach. En weer schudde ik mijn hoofd en vroeg meer tijd. Ik sprak met hem af dat ik hem diezelfde week nog uitsluitsel zou geven. Maar vanbinnen had ik de beslissing al genomen. Hoewel ik er nog steeds van droomde filosofie en letteren te studeren en als lerares mijn brood te verdienen, misschien wel op dezelfde school als mijn vriendin Clara, wees de werkelijkheid mij er steeds weer op dat zelfs de meest bescheiden dromen moeilijk te verwezenlijken waren. Tegen die tijd was Clara al bijna klaar met haar tweede jaar. Ik had me als extraneus ingeschreven met het idee geleidelijk aan vak voor vak te doen, maar ik was nog voor geen enkel examen opgegaan. Elke stap die Clara zette, betekende weer een stukje verwijdering van mij. En elke dag die voorbijging gaf ik een beetje van mijn droom op. Maar in het leven zijn er behalve deuren die dichtgaan ook deuren die opengaan. Als ik niet kon worden wie ik wilde zijn, zou ik ten minste proberen te willen 28
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 28
28-09-12 11:21
worden wie ik wel kon zijn. Waarom zou ik me niet op mijn gemak voelen als compagnon van een nieuwe handelsfirma, verantwoordelijk voor de catalogus en in nauwe samenwerking met de eigenaar van het bedrijf? Waarom zou ik niet geloven dat die acti viteit mij evenveel voldoening kon geven als het leraarschap of misschien nog wel meer? Toen was ik achttien en ik moest nog heel veel bewijzen. Ik moest mijn oom laten zien dat ik niemand tot last was, en bovenal moest ik mezelf bewijzen dat ik in staat was mijn eigen leven op te bouwen. Toen ik het thuis vertelde bracht iedereen zijn handen naar zijn hoofd. In die jaren werd het als onbetamelijk beschouwd als een vrouw een positie wilde bekleden die voor een man was bedoeld. En dat was het geval. Althans dat leek zo. Dat een snotneus als ik besloot met iemand een bedrijf op te zetten, werd bijna als een rebelse daad gezien. Mijn oom en tante zéíden het niet, maar ik weet zeker dat ze dachten: Waarom zoekt ze niet gewoon een man, zoals alle andere meisjes? Waarom moet die meid het leven zo ingewikkeld maken? Tante Josefa schudde alleen maar haar hoofd, maar alles hing af van wat oom Agustí zou zeggen. Ten eerste omdat hij mijn wettelijke voogd was. En ten tweede omdat de drukkerij van hem was. Om de catalogi te kunnen maken had ik zijn medewerking nodig. ‘Wie is die man? Waar komt hij vandaan?’ vroeg hij en ik zei: ‘Maar je kent hem toch! Hij heet Justo Gil Tello. Hij heeft veel ervaring met verkopen, en niet in de laatste plaats, ik heb vertrouwen in hem.’ Dat was waar: ik had net zoveel vertrouwen in hem als in mijn eigen oom en tante of in mijzelf. Justo wekte al het vertrouwen van de hele wereld, omdat hij net zo was als mijn ouders, en omdat hij deel uitmaakte van de mensen tussen wie ik was opgegroeid, bijna allemaal emigranten, eerlijke mensen, harde werkers, die waren grootgebracht met opoffering en inspanning en die bereid waren hun uiterste best te doen voor een beter leven ... Oom Agustí hoorde hoe ik sprak en ik merkte hij overtuigd raakte. En eindelijk maakt hij een gebaar dat op duizend manieren uitgelegd kon worden, maar dat ik interpreteerde als instemming. ‘Dankjewel!’ riep ik uit en ik vloog hem om de hals. 29
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 29
28-09-12 11:21
Het was leuk werk, zei Carme Román. In de straat van de kantoorboekwinkel was ook een bar, Céntrico. Daar kwamen Justo en ik bij elkaar om de catalogus in elkaar te zetten. We noemden die Verrassingscatalogus. Hij was verdeeld in drie rubrieken: ‘Nieuwste Snufjes’, ‘Verrassingsproducten’ en ‘Aanbiedingen’. Of een artikel onder de ene of de andere rubriek viel, hing af van de voorraad. Als de voorraad klein was, dan zetten we het onder ‘Nieuwste Snufjes’. Als er voldoende voorraad van was, onder ‘Verrassingsproducten’. En was de voorraad overvloedig, dan onder ‘Aanbiedingen’. Justo hield de lijst met artikelen bij, maakte per artikel een korte beschrijving en samen verzonnen we de reclametekst. Ik herinner me bijvoorbeeld de haarknipkam, een idioot plastic kammetje dat tussen de tanden een verstelbaar mesje had zitten. We zetten het onder ‘Verrassingsproducten’ en schreven: Mevrouw! Hebt u er weleens aan gedacht hoeveel uw gezin jaarlijks uitgeeft aan de kapper? Dat fortuin kunt u nu besparen met de nieuwe haarknipkam, het makkelijkste en efficiëntste systeem voor het beste kapsel! Met de thermometers voor water of de ehbo-gezinstrommels of kinderbadjes ging het ongeveer net zo. Waar Justo die dingen vandaan haalde, wist ik niet en dat kon me ook niet schelen. Dat was zijn verantwoordelijkheid. Ik moest er alleen voor zorgen dat de catalogi klaar waren, zodat ze de vijfentwintigste van elke maand verzonden konden worden. Een studente van het Instituut voor Schone Kunsten die ik kende van de winkel, maakte de tekeningetjes, waarop de haarknipkam, de waterthermometer en de ehbo-gezinstrommels er veel aantrekkelijker uitzagen dan dat ze in werkelijkheid waren. Dan sloot ik me op in de drukkerij en maakte het karwei in drie of vier avonden af. De eerste twee maanden hielp mijn oom mij. Daarna zei ik dat hij zich niet meer hoefde uit te sloven: het was al geweldig dat ik de degelpers mocht gebruiken. Ik vond het heerlijk alleen te zijn in de drukkerij tot in de kleine uurtjes. En ik vond het fijn om te werken. Het gaf me het gevoel dat ik iets belangrijks deed. Per slot van rekening was dat mijn bijdrage aan de onderneming, gezien het feit dat ik geen cent had hoeven investeren. Justo regelde de contacten met de leveranciers, deed de bestellingen en hield de boekhouding bij. De kosten voor het 30
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 30
28-09-12 11:21
materiaal betaalde hij altijd nauwgezet en oom Agustí bedankte altijd met een hoofdknikje voor het bescheiden maandelijkse bedrag dat ik hem overhandigde. Maar mijn salaris was een ander verhaal. Hoewel we dat hadden vastgesteld op twaalfhonderd peseta, had Justo me gewaarschuwd dat ik het de eerste maanden niet zou krijgen. Dat bedrag moest volgens hem dienen om de onderneming op poten te zetten. En we vertrouwden er allebei op dat er binnen een jaar een eerste winstdeling zou plaatsvinden. De zaken gingen goed. Op onze bijeenkomsten in de Céntrico liet Justo me de handelsboeken zien, waarin de inkomstenkolom duidelijk groter was dan die van de uitgaven, en hij zei dat hij al wist hoe hij de winst ging besteden: aan de aanschaf van een partij personenweegschalen, tuinlantaarns of Andalusische popjes. Justo’s vertrouwen in onze catalogus was compleet. Ik zei: ‘Maar wie koopt die dingen nou?’ En hij zei: ‘Iedereen. Iedereen die wat geld te besteden heeft en niet weet waaraan hij het uit moet geven.’ En het liep, dat is waar. Sommige dingen sneller en andere langzamer, maar het liep allemaal goed. In die tijd vond Lali’s eerste zelfmoordpoging plaats, zei Carme Román. Op een ochtend, toen we allemaal nog sliepen, sneed ze met een keukenmes haar aders door. Gelukkig werd mijn tante kort daarna wakker en toen waren we nog op tijd om haar te redden. Maar het gezinsleven werd er wel door getekend. De sfeer in huis en in de winkel verslechterde. Wat we sindsdien inademden was geen lucht, maar neerslachtigheid, schuldgevoel en het idee van mislukking. Ik weet dat het egoïstisch klinkt, maar ik dacht er toen alleen maar over om uit huis te gaan. Ik kon maar weinig voor Lali betekenen en ook maar weinig bijdragen aan het geluk van mijn oom en tante. En als ik op mezelf ging wonen zou ik hun tenminste niet meer tot last zijn. Daarom schrok ik zo toen ik merkte dat Justo mismoedig en bezorgd was. ‘Wat is er aan de hand? Gaat er iets niet goed?’ vroeg ik, en hij schudde zijn hoofd en probeerde me gerust te stellen: ‘Nee, niets. Alles gaat goed ...’ Maar ik wist dat er iets spaak liep. Op een dag vroeg hij half 31
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 31
28-09-12 11:21
voor de grap en half serieus of ik het bedrijf niet alleen zou willen runnen: hij zou me zijn deel voor een goede prijs verkopen, de contacten doorspelen en adviezen geven ... ‘Dus het gaat niet zo goed,’ zei ik. ‘Dat is het niet,’ zei hij. ‘Ik streefde alleen naar iets, ik weet niet, iets groters, iets machtigers, maar met deze opzet zitten we al aan ons plafond, denk ik. Kijk maar: jij hebt nog niet eens een maand salaris geïnd, en desondanks hebben we niet voldoende liquide middelen om, hoe zal ik het zeggen, om de sprong te maken en ons nog hogere doelen te stellen ...’ ‘Denk je niet dat je een beetje te snel gaat?’ protesteerde ik. ‘We zijn pas een jaar bezig!’ Justo gaf een voorbeeld: ze hadden hem een partij transistorradio’s aangeboden. Dat was toen een nieuwtje, maar hij moest ervan afzien omdat ze veel geld vroegen en hij bovendien vooruit moest betalen ... Hoe konden we nou groeien als we, telkens als we zo’n gelegenheid kregen, die moesten laten schieten? Justo viel even stil. Toen verscheen er een glimlach om zijn lippen en leek hij zijn goede humeur terug te krijgen. ‘Misschien heb je wel gelijk,’ zei hij. ‘Ik ben misschien wel te ongeduldig. Alles op zijn tijd. Wil je nog een koffie?’ Die middag, toen ik terug was uit de Céntrico, zat ik met Lali mens-erger-je-niet te spelen. We schonken geen van tweeën veel aandacht aan het spel. Zij niet omdat ze zoals gewoonlijk in haar neerslachtigheid was verzonken, en ik niet omdat er een idee in me was opgekomen en ik steeds daaraan aan moest denken. Drie dagen later trof ik Justo weer en ik vertelde het hem op de man af. Ik zei: ‘Zijn we nog op tijd om die transistorradio’s te kopen? Hoeveel vragen ze ervoor? Ik heb nog wat spaargeld. Van de erfenis van mijn ouders. Het is niet veel, maar wie weet ...’ ‘Geen denken aan! Dat geld is van jou en daar kom ik niet aan!’ zei hij en hij schudde zijn hoofd. ‘Waarom niet?’ ‘Daarom niet! Omdat jij al veel meer doet dan je eigenlijk hoeft!’ ‘Maar we zijn toch compagnons, of niet?’ ‘Ja, natuurlijk zijn we compagnons.’ 32
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 32
28-09-12 11:21
‘Nou dan...’ zei ik. En Justo schudde zijn hoofd weer, maar deze keer minder overtuigend. Mijn broer Ramón, de ziel ... zei María Antonia Mir. Toen hij werd geboren, zeiden de buurvrouwen dat het de schuld van mijn ouders was, omdat ze hem op zo’n hoge leeftijd nog hadden gekregen. En ik heb altijd gedacht dat dat waar was, alhoewel, wie weet. Ze hadden mij gekregen toen ze ruim dertig waren. En ik was bijna tien jaar ouder dan Ramón, dus ga maar na ... De vroedvrouw zei al: dat kind haalt de ochtend niet. Ik kan me nog het ontroostbare gehuil van mijn moeder voor de geest halen en mijn vader die steeds met zijn handen in zijn ogen wreef alsof hij net wakker was geworden. Aanvankelijk wilden ze niet dat ik en mijn oudere broertjes hem zagen, maar wij zeiden dat we er recht op hadden afscheid van hem te nemen en toen mochten we de kamer in. Hij lag in bed, tegen mama aan, en ondanks zijn misvorming vond ik hem er schattig uitzien, met z’n gesloten oogjes en die petieterige armpjes ... Het was zo’n piepklein en zwak lichaampje dat je al direct kon zien dat het leven dat er vanbinnenin zat elk moment kon doven. De ziel. Met gezwollen oogleden en haar hals vol rimpels probeerde mama te glimlachen: ‘Jullie kunnen hem beter met rust laten,’ zei ze, omdat ze niet wilde dat we hem zagen doodgaan. Enigszins onder de indruk zeiden we dat we toch daar wilden blijven. Papa wees naar ons met zijn vinger en zette een boos gezicht, maar even later boog hij zijn hoofd en haalde zijn schouders op: wat maakte het uit of we bleven of weggingen. Uiteindelijk haalde hij zelf stoelen voor ons, en daar zaten we met z’n allen, zwijgzaam en afwachtend, onze aandacht gericht op het kindje, op een ademtocht die de laatste kon zijn, op een beweging of gebaar dat hij misschien nooit meer zou herhalen. We wachtten op de priester alsof zijn komst een oplossing kon brengen. Toen belde de priester om te zeggen dat het hem vreselijk speet, maar dat hij onmogelijk kon komen, en we moesten het kindje zelf dopen. De vroedvrouw, die nog in huis was, stelde voor dat we hem Ramón noemde, naar de beschermheilige van de kraamvrouwen, Sint Raymond Nonnatus, wiens moeder tijdens de be33
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 33
28-09-12 11:21
valling was gestorven nog voordat hij ter wereld kwam. Mijn ouders keken elkaar aan en knikten: ze hoefden er tenslotte niet lang over na te denken, als het kind elk moment kon overlijden ... Ik holde naar mijn kamer en kwam terug met een heel grote schelp die ik de vorige zomer in Arenys had gevonden. Als doopvont gebruikten we een lampetkom die nog in het rommelkamertje stond. Mama hield de boreling vast, die helemaal niet reageerde, alsof hij inderdaad al dood was. Papa zegende het water, deed een beetje water in mijn schelp en sprenkelde het voorzichtig over hem uit. ‘We noemen je Ramón bij de gratie Gods,’ zei hij en mama zei: ‘Amen.’ Mijn broertjes en ik stonden naast het bed en sloegen heel stil een kruis. Daarna werd alles weer zoals daarvoor. We zaten weer op onze stoelen alleen maar naar Ramón te kijken en diepe zuchten te slaken. Op een gegeven moment viel ik in slaap. Toen ik mijn ogen weer open deed, kreeg ik de indruk dat er iets was veranderd. Misschien kwam dat wel omdat het raam openstond en het daglicht en een fris windje met de geur van bomen en zee naar binnen kwamen. Ik keek naar mama, die in dezelfde houding lag als de avond tevoren, maar ze zag er knapper, jonger uit. Ssssst ... zei ze met haar vinger op haar lippen, en daarna wees ze naar Ramón, die ze zachtjes wiegde. Als mijn broertje die eerste nacht had overleefd, waarom zou hij dan niet de volgende nacht en nog vele nachten meer kunnen overleven? Na één week dachten we niet meer aan zijn dood als iets wat boven ons hoofd hing. En toen hij één maand was zongen we: ‘Nog vele maanden!’ Met Ramón vierden we de maanden, want we waren ervan overtuigd dat hij het jaar niet zou halen. Maar hij werd één jaar, en toen nog een, en we hadden nagenoeg het idee dat hij een normaal jongetje was, zoals de anderen. Maar dat was natuurlijk niet zo. Hij was nog steeds erg klein en mager, veel kleiner en magerder dan ieder ander jongetje van zijn leeftijd, en als tegenstelling leek zijn opgezwollen schedel nog groter. Hij spuugde alle papjes en puree uit die mama voor hem maakte en als hij wakker was, had hij zijn ogen wijdopen en bewoog hij ze alsof hij de vlucht van een vlinder volgde. En hij huilde. En of hij huilde! De dokter zei dat dat 34
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 34
28-09-12 11:21
door de hoofdpijn kwam, maar mama wist niet hoe ze hem moest kalmeren. Ze zei: ‘Er moet toch iets zijn om die pijn mee te verzachten!’ Toentertijd spaarde ik stickers, zei María Antonia Mir. Sant Miquel del Fai kwam me bekend voor omdat er op veel auto’s in die tijd een sticker zat waarop stond in het Catalaans: Ik ben ook in Sant Miquel del Fai geweest! Het was een langwerpige, rechthoekige sticker, met de Catalaanse vlag en een tekeningetje van de abdijkerk tussen de rotsen in geklemd. Na ons eerste bezoek had onze auto er ook zo eentje. Die eerste keer gingen we allemaal samen in de Seat 600: papa en mama met Ramón voorin, en de andere vier tegen elkaar aan gedrukt op de achterbank. Iemand had mama ervan overtuigd dat er een genezeres was die alles kon genezen, en mama had papa overgehaald om er met Ramón heen te gaan. ‘Niet geschoten is altijd mis,’ had ze gezegd. Sant Miquel del Fai ligt dicht bij Sant Feliu de Codines. De weg ernaartoe zit vol bochten. Papa reed heel langzaam, opdat we niet misselijk werden, maar dat werd ik toch. In een van de laatste bochten moesten we stoppen en vandaar uit kun je bijna alles zien: de abdijkerk die boven het dal uit troont, de weg die naar de grotten leidt, de waterval tussen de rotsen, en die grote, roestige pijpleiding naar een oude elektriciteitscentrale beneden. Het was een gewone werkdag en op het terrein voor de ingang stond slechts een stuk of zes auto’s. We lieten de Seat 600 staan, staken een bruggetje over en liepen over een weggetje naar beneden. Ik noch mijn broertjes wisten precies waar we heen gingen, en ook mijn ouders leken niet zeker van hun zaak te zijn. Ze hielden Ramón bij de hand tussen hen in. Af en toe keken ze elkaar aan en haalden hun schouders op. Mijn broertjes renden naar de waterval. Ik volgde hen wel, maar bleef even staan op een plek die Llac de les Monges heet, een klein, onderaards meertje, met kikkers en vissen. Ik weet niet hoe lang ik daar stond te kijken, maar toen ik me omdraaide, was ik mijn broertjes uit het oog verloren. Ik zocht mijn ouders in de buurt van het klooster en de kerk, maar ik zag niemand. Plotseling voelde ik me heel alleen. Helemaal alleen. Ik begon het weggetje af te lopen. Voorbij het Llac de 35
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 35
28-09-12 11:21
les Monges, vlak bij de waterval, is een gedeelte dat eruitziet alsof het uit de rots is gehouwen, en op die dag stroomde er overal water uit. Op een bepaald punt was het watergordijn zo dicht dat ik er bang van werd. Als ik daar doorheen zou lopen, dacht ik, zou ik weleens in een andere, onbekende wereld terecht kunnen komen, waaruit ik misschien niet meer kon ontsnappen. Ik perste mijn lippen op elkaar, deed mijn ogen half dicht en liep verder. Toen ik op de weg naar het kapelletje kwam was ik kleddernat. En toen hoorde ik het geschreeuw. Het was geen geschreeuw in het Catalaans of Castiliaans. Het waren gewoon kreten die vanaf het kleine terrein voor het kapelletje opstegen. Vanuit de laatste bocht kon je een grote kring van ongeveer twintig personen zien, sommigen met krukken. Daartussen stonden mijn ouders en mijn broertjes. Langzaam liep ik naar hen toe. Papa en mama hielden Ramón nog steeds tussen hen in, en ik greep papa’s vrije hand vast. Midden in de kring stond de vrouw die die onverstaanbare kreten slaakte, maar wat mij vooral opviel, was de blik van de mensen die om haar heen stonden: een ernstige, geconcentreerde uitdrukking, zoals die van oudere meisjes van mijn school, als ze in de rij stonden om te gaan biechten. Het verbaasde mij ook dat iedereen droge kleren droeg, zo drijfnat als ik was. Even later keek ik ook naar de zieneres, zei María Antonia Mir. Het was een klein vrouwtje, met grove trekken en worstvingertjes. Ze hield haar ogen gesloten. Ze hield ook haar handpalmen omhoog om de hemel aan te roepen, hoewel die gebaren me deden denken aan vrouwen die bundels kleren op hun hoofd dragen. Ze slaakte weer een paar kreten, en bijna barstte ik in lachen uit. Niet omdat het geen Catalaans of Castiliaans, maar omdat die kreten onmenselijk waren. Je kon je voorstellen dat een uil of een varken of zelfs een dolfijn zo’n geluid kon voortbrengen, maar een menselijk wezen niet: Groeoeoe, groeoeoe, groeoeoe ...! Na een tijdje hield de zieneres op met schreeuwen. Ze boog haar hoofd en bracht haar handen bij elkaar om te bidden. Een andere vrouw, die ook in de kring stond, maar kennelijk bij haar hoorde, zei: ‘De Maagd is nog heel hoog.’ 36
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 36
28-09-12 11:21
Ik weet niet waarom, maar dat vond ik erg grappig. Ik probeerde mijn lachen in te houden en smoorde het in gesnuif. Mama wierp me een strenge blik toe en met een hoofdbeweging maakte ze me duidelijk dat ik weg moest gaan. De rest zag ik vanaf de weg, op ongeveer dertig meter afstand. De zieneres schreeuwde, bad en huilde, en begon toen weer opnieuw te schreeuwen, te bidden en te huilen. Maar er gebeurde niets, en uit de gebaren van de andere vrouw probeerde ik de uitleg af te leiden: de Maagd wilde zich gewoon niet laten zien. Plotseling viel de zieneres op de grond en begon met haar benen te trappelen. Ik moest denken aan de epileptische aanvallen van Rosita Galvany, het klasgenootje dat altijd naast me zat. Iemand riep dat ze in trance was geraakt. De andere vrouw boog zich over haar heen en pakte haar stevig vast bij haar polsen. De zieneres bewoog zich over de grond en de andere vrouw bracht haar oor naar haar mond om te horen wat ze zei. Vanaf de plek waar ik stond, hoorde je alleen maar een gedempt geroezemoes, zoals het geruis van het bos in kinderfilmpjes, maar iedereen was erg opgewonden, dat was duidelijk. Enkelen knielden neer en een man met krukken ging naar de zieneres toe, die ogenschijnlijk uitgeput was. De andere vrouw hielp haar overeind en de man boog zich een beetje naar haar toe zodat de zieneres met haar handen over zijn hoofd of zijn schouders zou strijken. Toen ontstond er achter de man een kleine rij, waar mama en Ramón zich ook bij voegden. Maar papa bleef op zijn plaats staan, zonder zich te verroeren. In het diepst van mijn hart hoopte ik dat papa zich vergiste en dat het wonder waarop mama hoopte, zich op datzelfde moment nog zou voltrekken. Tijdens de terugreis had niemand zin om iets te zeggen, zei María Antonia Mir. Met een tijdschrift wuifde mama Ramón koelte toe, die zijn oogjes dichthield, zoals hij altijd deed als hij pijn in zijn hoofd had. En papa reed met zijn blik op de auto’s voor hem. Een paar dagen lang spraken ze niet met elkaar. De spaarzame keren dat ze het woord tot elkaar richtten maakten ze ruzie. Ik ving flarden van de gesprekken op, waarin papa zei: ‘Het zijn oplichters en bedriegers. Besef je dat dan niet? Waarom denk je dat het 37
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 37
28-09-12 11:21
Vaticaan dit soort dingen niet toestaat?’ Omdat mama nooit antwoordde leek het wel of papa haar had overtuigd, maar op een ochtend, vlak na het ontbijt, toen iedereen al weg was en ik op het punt stond naar school te gaan, pakte mama me bij mijn arm. ‘Ik wil dat je met me meegaat,’ zei ze. ‘Ik zal wel een briefje schrijven voor de nonnen.’ Een halfuur later stonden mama, Ramón en ik te wachten voor de Estudiantil op het Plaza Universidad. Ik had mijn schooltas bij me en droeg mijn schooluniform, zodat later niemand thuis zou merken dat ik school had verzuimd. We herkenden de bus omdat er aan de rechterkant van de voorruit een reusachtige plaat zat met een afbeelding van de Maagd van Montserrat. We gingen achterin zitten. De bus stopte twee of drie keer om mensen op te pikken, en reed vervolgens de autoweg naar Sant Miquel del Fai op. Toen we op het voorterrein aankwamen stonden er aanzienlijk meer auto’s dan de eerste keer. In korte tijd had de roem van de zieneres zich verspreid en rondom het kapelletje was er nauwelijks plaats voor zoveel mensen. Ik zag alles weer vanaf het weggetje, maar deze keer niet omdat mama mij daarheen had gestuurd, maar omdat we geen betere plek konden bemachtigen. Het verliep allemaal ongeveer zoals de vorige keer: het oehoegeschreeuw van de zieneres, daarna de gebeden en het gehuil, de andere vrouw die zo half uitlegde wat er gebeurde ... Het enige nieuwe was de opschudding, die spontaan ontstond zodra de zieneres in trance raakte en op de grond viel. De sfeer was zo geladen als de stilte voor een storm, en plotseling leek het of de waanzin was losgebroken: er viel een vrouw flauw en de vrouwen naast haar zetten een keel op. Een andere vrouw probeerde de zieneres te omhelzen. Ze moesten haar tegenhouden. Een oude man begon luidkeels de Maagd aan te roepen ... Voor het eerst had ik het gevoel dat het echt was, dat de Maagd zich werkelijk onder ons in bevond. De mensen knielden neer en vouwden hun handen of legden ze op hun borst. En nog voordat ik het in de gaten had, zat ik ook op mijn knieën, en ergens klonk een stem die herhaalde: ‘Het wonder, het wonder!’ Alsof er al een wonder was gebeurd of elk moment kon gebeuren. Toen hielpen enkele mensen de zieneres weer overeind en liepen met haar langs de 38
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 38
28-09-12 11:21
aanwezigen voor de handoplegging. Sommigen probeerden haar hand te kussen of grepen de onderkant van haar rok vast, en haar begeleiders moesten strijd leveren om ze zover te krijgen dat ze loslieten. Toen ze bij ons in de buurt kwam, zag ik dat ze haar ogen had weggedraaid en haar lippen bewoog alsof ze de rozenkrans bad. Mama duwde Ramón naar voren. De zieneres pakte het kind bij de schouders, zijn wangen en zijn slapen, en drukte zo hard dat het leek of ze zijn schedel kapot wilde knijpen. Toen ging ze verder naar de volgende zieke. Geschrokken en met betraande ogen nam Ramón gauw zijn toevlucht tot mama’s armen. ‘Heb je iets gevoeld? Je moet toch iets gevoeld hebben! Wat heb je gevoeld?’ zei ze met glinsterende ogen en bevende stem. We troffen Justo en zijn moeder in de bus, zei María Antonia Mir. Of liever gezegd, bij de halte, voor een bar, de Estudiantil. Zodra we de bus zagen aankomen, hielpen we zijn moeder vast te houden en de rolstoel op te vouwen. Om de twee of drie weken gingen we naar Sant Miquel del Fai, en we wenden ons aan om bij elkaar te gaan zitten: hij met zijn moeder aan de ene kant van het gangpad en wij tweeën aan de andere kant met Ramón op onze schoot. Mama en Justo spraken over ziektes en genezingen, en uiteindelijk zeiden ze almaar hetzelfde: dat je nooit de hoop moest opgeven, dat het geloof bergen kon verzetten. Justo had alles geprobeerd met zijn moeder, die praktisch in een vegetatieve toestand leefde. Een tijd lang had hij haar naar een medicijnvrouw in Amposta gebracht, die haar met kruiden louterde om het kwaad dat ze in haar lijf had uit te drijven. Daarna was hij met haar naar Villena gegaan, in Alicante. Daar had een andere medicijnvrouw haar hoofd en gezicht ingesmeerd met een zalfje dat naar artisjokken rook ... In het begin had hij altijd het idee dat al die behandelingen zouden helpen: het leek of zijn moeder elk ogenblik kon reageren, of ging bewegen, praten en glimlachen. Maar nee, niets daarvan. Daarna gingen er weken voorbij en Justo zag geen enkele verandering bij zijn moeder. En net zoals hij al eerder het vertrouwen in de dokteren had opgezegd, had hij nu ook geen vertrouwen meer in de medicijnvrouwen. Ik kan me nog herinneren hoe hij dat zei. We stonden in het gangpad van de 39
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 39
28-09-12 11:21
bus, klaar om uit te stappen, en terwijl hij zijn moeder bij haar armen vasthield, boog hij zijn hoofd naar mama en fluisterde: ‘Ik geloof in niemand meer. Ik geloof alleen nog maar in de Maagd.’ Of misschien waren dat niet precies zijn woorden. Misschien zei hij wel: ‘Ik geloof alleen nog maar in wonderen.’ In elk geval zei hij dat regelmatig. Hij zei dat wonderen alleen maar gebeurden bij mensen die erin geloofden. En hij vertelde over een paar wonderen die de meest geavanceerde wetenschap nog steeds niet had kunnen verklaren. Natuurlijk was hij het meest geïnteresseerd in genezingen: een herder bij wie de Maagd het geamputeerde been weer had teruggezet, een tbc-patiënt die naar Lourdes was geweest en beter werd dankzij de communie ... Als hij daarover vertelde, zag ik hoe zijn gezicht opklaarde, en het leek of zijn ogen dingen zagen die anderen niet konden zien. Zou hij zijn moeder zien zoals ze was voordat ze ziek werd? Justo was een aardige, innemende man. Hij had iets waardoor je je bij hem op je gemak voelde: de wijze waarop hij je aankeek en met je sprak ... Hij gaf je het gevoel dat hij om je gaf, ook al had je hem maar net leren kennen. Ramón vond het leuk de rolstoel van Justo’s moeder te duwen, maar omdat hij het niet alleen kon deden we het samen. Mama en Justo liepen een eindje achter ons met elkaar te keuvelen. En als we weer in Barcelona aankwamen, zette Justo zijn moeder weer in haar stoel en liep een stukje met ons mee naar huis. Bij het afscheid gaf hij Ramón en mij een kus op de wang en mama een hand en zei: ‘Tot gauw.’ Hadden zij iets samen? Vast niet. Mama was bijna vijftig, ook al zag je dat niet aan haar af. En Justo zal zes- of zevenentwintig zijn geweest, ik weet het niet precies. Daarnaast was mama zoals ze was. Ook al had ze zich aangetrokken gevoeld tot een man, het sacrament van het huwelijk zou ze nooit hebben geschonden. Maar feit is dat de vriendschap tussen beiden met elk nieuw bezoek aan Sant Miquel del Fai hechter werd en dat het allemaal achter papa’s rug om gebeurde, want hij was er helemaal niet van op de hoogte. Op een gegeven moment verbeeldde ik me dat mama misschien wel zo’n romantische boekenliefde beleefde en dat ze met haar geliefde van huis zou wegvluchten ... Dat is normaal. Ik was veertien en op die leeftijd spreken hartstochtelijke liefdes meer tot de verbeel40
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 40
28-09-12 11:21
ding dan alledaagse huwelijkse sleur. Tijdens een busreis vertelde Justo ons dat de vrouw die de zieneres hielp contact met hem had gezocht om hem bepaalde offers te vragen, zoals hij zei. ‘Offers?’ vroeg mama achterdochtig, en Justo knikte. Hij moest op een avond naar de berg Montserrat gaan en een paar kaarsen aansteken voor de Heilige Drie-eenheid. Ook moest hij twee missen in zijn parochiekerk opdragen en elke dag de rozenkrans bidden ... Justo sprak met vreugde over die offers, omdat daardoor zijn hoop op genezing van zijn moeder groeide. ‘Nog een ander offer?’ vroeg mama. ‘Nee, alleen een kleine economische gift,’ zei Justo, en mama keek hem mistroostig aan, misschien omdat zij ook wel had gewild dat haar om offers werd gevraagd om de hoop op genezing van Ramón levend te houden, of omdat in haar hoofd papa’s woorden weerklonken: ‘Het zijn oplichters die alleen maar geld willen kloppen uit de zak van wanhopige mensen. Besef je dat dan niet?’ Op een middag, toen we terugkwamen uit Sant Miquel del Fai, stond papa voor het portiek van ons huis ons op te wachten, zei María Antonia Mir. Ik had mijn schooltas bij me en mijn uniform aan, en mama droeg zo’n grote tas. Je zou best kunnen denken dat ze boodschappen was gaan doen en daarna mij van school was gaan ophalen, maar je hoefde alleen maar zijn zure gezicht te zien om te begrijpen dat al onze verontschuldigingen en protesten nutteloos zouden zijn. Hij keek ons uiterst ernstig aan, en zonder een woord te zeggen pakte hij Ramón bij de hand en begaf zich naar de lift. Zo waren papa’s boze buien: woordeloos. Als hem iets dwarszat, praatte hij gewoonweg niet tegen je, dan deed hij dat pas weer als het over was. Maar dit was meer dan een gewone boze bui. De uitdrukking op zijn gezicht was niet van iemand die kwaad was of geïrriteerd, maar van iemand die zich intens beledigd voelde, gekwetst tot in het diepste van zijn waardigheid. Tijdens het avondeten, door de week de enige maaltijd die we samen nuttigden, hing er een begrafenissfeer. Het vervelende was dat ook mijn oudere broertjes met hun zwijgzaamheid mama en mij leken te beschuldigen. Als mijn blik op een bepaald 41
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 41
28-09-12 11:21
moment de hunne kruiste, zag ik daar een verwijt in. Hoe bestaat het? Hoe hebben jullie dat kunnen doen? Dat las ik in hun ogen. En ik kreeg inderdaad het gevoel dat ik mee had gedaan aan iets verschrikkelijks, een moord of iets dergelijks. Onze enige schuld bestond erin dat we hadden geloofd dat mijn broertje Ramón, de ziel, misschien wel door een wonder kon worden genezen. Maar dat deed er niet toe. Natuurlijk was teruggaan naar Sant Miquel del Fai uitgesloten. De weken gingen voorbij. En hoewel het ernaar uitzag dat alles geleidelijk aan weer zijn gewone gangetje ging, bleef er toch een restje spanning hangen, als een nevelsliert die niet wilde oplossen. Op een avond werd ik wakker van het stemgeluid dat uit de slaapkamer van mijn ouders kwam. Ik sliep in het kamertje naast de keuken. Dan was er nog de slaapkamer van mijn broers, een badkamer en daarnaast de slaapkamer van mijn ouders, waar ook Ramón sliep. Tussen die kamer en de badkamer was een glazen deur die de gang in tweeën deelde. Ik ging kijken wat er gaande was. Ik zag Victor, mijn oudste broer, die Ramón uit de slaapkamer van mijn ouders haalde en haastig de deur van de gang dichtdeed. Die twee deuren, die van de gang en die van de slaapkamer van mijn ouders, stonden alleen maar heel even open en toen hoorde ik net mijn moeder schreeuwen: ‘Hoe kun je dat nou denken? Wat voor vrouw denk je wel dat ik ben?’ Nog nooit had ik haar zo horen schreeuwen. En de ruwe, schelle toon van haar stem klonk me heel vreemd in de oren. Víctor zei dat ik weer terug naar bed moest. Hij legde Ramón naast mij neer, die met al die opschudding maar moeilijk de slaap kon vatten. Ik streek hem een tijdje over zijn hals en blies zachtjes in zijn gezicht. Daarvan werd hij meestal rustig en dan verscheen er een glimlach op zijn gezicht. Ondertussen moest ik aan mijn ouders denken. Ik besefte dat ik zojuist iets over het wezen van jaloezie had geleerd: als dat gevoel bij iemand de kop opsteekt wordt hij onhandelbaar en gelden de wetten van de logica niet meer. Want toen was duidelijk dat papa niet was beledigd door onze bezoeken aan de zieneres, maar door de vriendschap van zijn vrouw met een andere man, met Justo. En dat mama twee keer zo oud was en dat ze elkaar slechts een keer of zes hadden ontmoet en altijd in het bijzijn van anderen, ik incluis, dat maakte helemaal niets uit ... 42
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 42
28-09-12 11:21
Als mama binnenkwam om me wakker te maken, legde ze altijd aan het voeteneind van mijn bed de kleren klaar die ik moest aantrekken, zei María Antonia Mir. Die ochtend legde ze niet mijn schooluniform klaar, maar mijn gewone kleren. ‘Welke dag is het vandaag? Zaterdag?’ vroeg ik, terwijl ik mijn ogen uitwreef. En zij nam de kleine in haar armen, knuffelde hem een beetje, en zei: ‘Kleed je maar aan, we gaan weg.’ Haar stem klonk zangerig en opgewekt. En ik begreep dat ze die avond een strijd had geleverd die ze had gewonnen. Vanaf die dag hoefden we niet meer stiekem met Ramón naar Saint Miquel del Fai. Ik kleedde me snel aan en liep naar de keuken, waar papa en mijn oudere broers met gebogen hoofd hun ontbijt zaten te nuttigen. Naarmate ze hun tassen pakten en het huis verlieten, gaf mama ze één voor één een kus, net als elke morgen. Maar deze keer was de kus die ze aan papa gaf volgens mij wat langer dan gewoonlijk. ‘Ben je klaar?’ vroeg ze daarna. ‘De bus gaat om negen uur, weet je wel.’ Haar in een goed humeur te zien werkte aanstekelijk en ik weet nog dat we op weg naar de Estudiantil met z’n drieën het liedje neurieden: I want to be in America, I want to be in America ... We kwamen bij de halte. Justo en zijn moeder stonden er niet. Mama wierp snel een blik in de richting van de Ronda de San Antonio, waar ze altijd vandaan kwamen. Zat er een zekere spanning in haar blik, of dacht ik dat alleen maar? Feit is dat de bus kwam aanrijden en die twee niet kwamen opdagen. Mama wierp nog een laatste blik naar de Ronda. Nieuwsgierig nam ik haar op en ik betrapte mezelf op de gedachte dat ze een aanzienlijk rijkere en ingewikkeldere, en bovendien een geheimzinnigere persoonlijkheid bezat dan dat ik aanvankelijk had vermoed. In Sant Miquel del Fai waren nog meer mensen dan de laatste keren. Om de zieneres te kunnen zien, waren enkelen op het dak van het kapelletje geklauterd of de helling op geklommen. Toen de handoplegging begon, kwam de menigte in beweging en was er geen houden meer aan. Een vrouw kreeg een duw en het scheelde een haar of ze viel in de afgrond. Later, op de weg, zagen we enkele bekende gezichten en mama vroeg naar de moeder van Justo. 43
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 43
28-09-12 11:21
‘Die in de rolstoel? Die met die kleine, nette jongen?’ vroeg een man met een bult in zijn nek. ‘Ja, die,’ zei mama. ‘Die komen hier niet meer. Misschien is ze wel genezen,’ zei de man met de bult. ‘Denkt u?’ vroeg mama. En een vrouw kwam tussenbeide om te zeggen: ‘Die kan ik me nog heel goed herinneren. De moeder is beter geworden en ze zijn aan een strand gaan wonen ...’ ‘Aan een strand?’ herhaalde mama. En weer een ander vrouw beweerde: ‘Aan een strand, ja. Op de Canarische eilanden.’ Mama keek me stomverbaasd aan. De vrouw hield vol: ‘Jawel, een strand, dicht bij Las Palmas.’ Nog weer anderen, die wij niet kenden, namen ook aan het gesprek deel. Ze beweerden wat iedereen al wist: de moeder van de jongen was genezen. Nu kon ze weer spreken en lopen alsof ze nooit ziek was geweest. ‘Maar ze was er zo slecht aan toe! Dat was zeker een wonder!’ riep mama uit. De man met de bult in zijn nek schonk haar een minzame glimlach en zei: ‘Waarom denkt u dat we hier zijn?’ Tijdens de terugreis zag mama er wel gelukkig uit maar op een mismoedige manier. Of mismoedig maar op een gelukkige manier. Ze zat zo’n beetje tegen zichzelf te praten met Ramón op haar schoot: ‘Natuurlijk, Justo had gelijk. Wonderen gebeuren alleen maar bij mensen die erin geloven! Ons probleem is dat we er niet met voldoende overtuiging in hebben geloofd ...’ Toen probeerden we ons Justo en zijn moeder wandelend over het strand voor te stellen. Hoe zouden de stranden van de Canarische eilanden eruitzien? vroegen we ons af. Ze zijn vast en zeker heel groot, met palmbomen en witte huisjes erlangs, met heel fijn zand en de kustlijn vol schelpen, met transparante golven die zachtjes breken tegen de enkels van de wandelaars ... Plotseling sloeg mama haar armen krachtig om Ramón heen en het leek wel of haar ogen vochtig werden. En ze zei: ‘Als je genezen bent, mijn kind, dan gaan we naar zo’n plek om het te vieren. Dat beloof ik je ...’ We zijn nog twee of drie keer naar Sant Miquel del Fai geweest, zei María Antonia Mir. Alhoewel wij er zelf nooit getuige van 44
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 44
28-09-12 11:21
waren, hoorden we wel berichten over nieuwe wonderbaarlijke genezingen, en dan laaide onze hoop weer op. Maar met Ramón, de ziel, ging het niet goed. Eigenlijk was hij er heel slecht aan toe. Hij werd weer midden in de nacht wakker, moest braken en had pijn. Tijdens zo’n aanval raakte hij bewusteloos en iedereen in huis dacht dat hij dat hij nooit meer tot bewustzijn zou komen. De kleine lag in het bed van mijn ouders, met zijn mond halfopen en een uitdrukkingsloos gezicht. Mama was naast hem gaan zitten, op de omslag van het laken. Ze hield één hand vast en streelde zijn vingertoppen. Rondom het bed, maar op een zekere afstand, alsof we hem niet in zijn afscheid wilden belemmeren, stonden wij allemaal: de dokter, de priester, papa, mijn grote broers en ik. Toen Ramón nog ademde, keerde mama zich naar mij en met een droeve glimlach fluisterde ze me toe: ‘Hoe was dat strand ook weer waar we met hem heen wilden?’ Ik dacht dat het de soort vraag was waarop je geen antwoord verwacht, maar ze drong aan: ‘Hoe was dat? Hoe was dat ook weer?’ ‘Een heel groot strand, een verlaten strand tussen hoge palmbomen, met heel fijn zand en schelpen langs de kustlijn ...’ zei ik. En het leek wel of mijn woorden een kalmerende werking hadden en haar tot troost waren. Ten tijde van de toelatingsexamens ging ik het meest intensief met hem om, zei Pascual Ortega. Niet de examens voor notaris, maar voor gemeentesecretaris. Tot die tijd had mijn moeder steeds voor mij besloten. Als ik rechten had gestudeerd kwam dat door haar, omdat zij zei dat het een studie was met veel mogelijkheden. En als ik later met de opleiding voor notaris begon, kwam dat ook door mijn moeder, omdat ze zei dat in haar stoutste droom een zoon van haar notaris werd. Een zoon die notaris werd: ofwel ik, haar enige zoon. Had ik maar een broer gehad met wie ik die verantwoordelijkheid had kunnen delen! We hadden een muntje kunnen opgooien. Dan had ik tenminste nog vijftig procent kans gehad om eronderuit te komen. Als het kruis is, mag je je eigen toekomst kiezen! Als het munt is, moet je voor notaris studeren! Maar ja, omdat mijn vader zo jong was over 45
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 45
28-09-12 11:21
leden ... Ik heb me altijd afgevraagd waarom het voor mijn moeder zo’n obsessie was. Voor haar was het notariaat niet alleen synoniem aan een sociale positie of professioneel succes of economische zekerheid. Het was voor haar meer: iets wat betekenis gaf aan mijn bestaan, en vooral aan dat van haar. Na zoveel ontberingen en zoveel armoede, na jarenlange inspanning om me een fatsoenlijk leven te kunnen geven – ze gebruikte de oude kleren van mijn vader, gaf me het beste stukje van het vlees dat we samen deelden, ze betaalde een school voor mij die eigenlijk haar mogelijkheden te boven ging – na dit alles had ze echt iets nodig wat haar voorgoed schadeloos stelde. Iets wat in één pennenstreek al haar opofferingen zou uitwissen. Iets wat haar de zekerheid gaf dat ze zich in die twee decennia niet had vergist, dat ze het goed had gedaan en dat het de moeite waard was geweest. Daarom was voor haar de gedachte niet genoeg dat ze me had laten studeren en dat ik me op eigen kracht de rest van mijn leven wel zou redden. Zij wilde iets concreets, iets tastbaars en stelligs. Ik zou bijna zeggen iets directs: ik zou haar op een ochtend bellen om te zeggen dat ik was geslaagd, en dan werd zij op slag de moeder van de notaris. Mijn zoon is no-ta-ris, no-ta-ris ... Ik stelde me voor hoe ze dat tegen haar vriendinnen zou zeggen met dat kinderlijke stemmetje van haar, dat ze altijd opzette als ze goedgehumeurd was: mijn zoon is no-ta-ris ... En ik stelde me voor hoe haar vriendinnen haar dan gelukwensten, haar kusten en haar schouderklopjes gaven terwijl zij deemoedig haar hoofd schudde en zei dat het geen enkele verdienste van haar was, maar dat mij alle eer toekwam. Maar eigenlijk dacht ik dat het wel haar verdienste was. En ook alleen maar háár verdienste. Omdat ze me had opgevoed, omdat ze alles wat ze had aan mij had gegeven, omdat ze me had bijgestaan toen ik het nodig had, omdat ze me te allen tijde had aangemoedigd en me gesteund had in de tijd dat ik me voorbereidde op de examens ... En zonder dat ik me het goed realiseerde of er terdege over had nagedacht, schreef ik me op een dag in voor examens waarvoor ik niet zelf had gekozen. En toen zakte ik de eerste keer. En de tweede keer ook ... Het ging net als in die typische studentennachtmerries: ik verscheen voor de examencommissie, zei de titel van het gekozen onderwerp en 46
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 46
28-09-12 11:21
onmiddellijk was ik alles vergeten. Een volledige black-out. Geblokkeerd. En het stomme was dat ik dat onderwerp uit-en-tena kende, want ik had me heel goed voorbereid! Wat was er dan met me aan de hand? Waarom overkwam mij dat? Het kwam door mijn verantwoordelijkheidsgevoel, geloof ik. Dat overweldigde me, drukte me neer en verlamde me ... Als een jongen van net twintig het hele leven van zijn moeder – haar verleden als afgetakelde weduwe en als door het lot tot tegenspoed veroordeelde vrouw – in luttele minuten moet vrijkopen, dan moet hij toch wel onder die last bezwijken? De tweede keer dat ik een black-out kreeg zei ik tegen mezelf dat me dat niet nog eens mocht overkomen, zei Pascual Ortega. Ik was kapot. Mijn moeder verborg haar reusachtige teleurstelling en probeerde me te troosten en op te monteren. Ze zei: ‘Maak je niet zo druk. De volgende keer haal je het wel. Drie keer is scheepsrecht ... Totdat ik op een dag zei dat ik mijn ware roeping had gevonden en dat ik geen notaris wilde worden, maar gemeentesecretaris. Wat gek, zul je zeggen. Hoe kan iemand nou zo’n roeping hebben? Maar feit is dat ik dat op dat moment zo voelde. Ik dacht dat een gemeentesecretaris een soort kleine, bescheiden god was. Iemand die in het halfduister van een kantoor waakte over de gang van zaken van een gemeenschap. Iemand die het dagelijkse leven van zijn buurtgenoten registreerde en zo verhief tot de rechtsorde ... Ja, ik overdrijf, dat weet ik wel. Maar je moet toegeven dat een secretaris iets wegheeft van een weldoener en een notaris veel van een parasiet. En heb je ooit een jongen gezien die liever r een parasiet is dan een weldoener? Dat was nou mijn grote opstandigheid. Eigenlijk stelt dat niks voor ... Maar mijn moeder was zo teleurgesteld! Toen ik het vertelde, deed ze haar mond wijd open, alsof ze naar lucht snakte. Met één hand leunde ze tegen de deurpost en met de andere gaf ze klopjes op haar borst. Het zag er echt naar uit dat ik haar een flauwte had bezorgd. Ik pakte haar bij de arm en bracht haar naar haar stoel, de fauteuil waarin ze ’s middags altijd zat te breien. Ze zei: ‘Zeg me dat het niet waar is. Zeg me dat je dat niet hebt gezegd. Wat je op dat examen overkomen is, hoeft echt niet nog eens te gebeuren. 47
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 47
28-09-12 11:21
Als het de zenuwen waren, dan zoeken we wel een dokter, of een psycholoog of wat dan ook ...’ Ik liet haar uitspreken en zei toen: ‘Het is mijn roeping, dat moet je respecteren ...’ ‘Dat kun je me niet aandoen!’ riep ze uit en ze klopte zichzelf weer op haar borst. Vanaf dat ogenblik keek ze me niet meer aan en sprak ze niet meer tegen me. Als we elkaar in de gang tegenkwamen, slaakte mijn moeder een zucht en keek ze de andere kant op. We gingen aan tafel zitten en telkens als ik met haar een gesprek probeerde aan te knopen zette zij de radio harder. Op een zondag raapte ik al mijn moed bij elkaar en zei ik dat we zo niet door konden gaan en dat we een beetje orde op zaken moesten stellen ... Maar zij antwoordde minachtend: ‘Dat doet een secretaris toch, orde op zaken stellen?’ Ze sprak het woord ‘secretaris’ uit op hetzelfde denigrerende toontje dat ze zou bezigen als ze kapper of conciërge zei. En ik stelde me voor dat ze voor haar vriendinnen verborgen zou houden dat haar zoon het nooit verder zou schoppen dan secretaris, kapper of conciërge. We discussieerden ruim een halfuur lang en uiteindelijk zei ik dat ik naar een andere omgeving wilde en me wilde terugtrekken op een afgelegen, rustige plek om voor te bereiden op het examen. ‘Aha, het examen,’ zei ze, nog steeds wrokkig en denigrerend. Maar ze bracht tenminste geen enkele bezwaar te berde tegen mijn idee om mijn intrek te nemen in een leegstaande flat van tante Adela, haar zus, die in het centrum van Matadepera lag, op een paar kilometer van Tarrasa. Die flat was niet om over naar huis te schrijven, zei Pascual Ortega. Een grote en een kleine slaapkamer en een woon-eetkamer. Er was geen radio of telefoon en natuurlijk geen televisie. Maar dat vond ik wel prettig, want ik wilde niet afgeleid worden. Ik leefde als een kluizenaar. Ik zat twaalf of dertien uur per dag te studeren, en ging alleen ’s ochtends even naar buiten om boodschappen te doen en een frisse neus te halen. Om de twee weken ging ik naar Barcelona om de stof met een docent door te nemen 48
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 48
28-09-12 11:21
en dan nam ik het ervan. Nou ja, ik ging mijn boekje ook niet te buiten. Ik dronk niet alle alcohol van de stad op, maakte geen stennis en ging niet naar de hoeren. Niets van dat alles. Ik liet me alleen de hele dag niet thuis zien. Waarom zou ik? Om me bloot te stellen aan de stilzwijgende verwijten van mijn moeder, die me nog steeds verantwoordelijk stelde voor haar tegenspoed? Alles om maar niet haar diepe gezucht en haar kwijnende blik te moeten verdragen ... Om zeven uur ’s avonds, als ik klaar was met herhalingsles, ging ik een paar glazen wijn drinken in een kroeg bij het Plaza Real. Daar trof ik altijd wel een bekende, en elke smoes was goed genoeg om de braspartij voort te zetten tot de laatste bar sloot. Ik zag Justo vrijwel elke keer. Zoals altijd was hij omringd door mooie meiden. Ik sloot me natuurlijk bij hem aan om te zien of er wat voor mij te halen viel. Ik kan me nog een zekere Lourdes herinneren, die haar haar droeg zoals Jean Seberg in Bonjour tristesse. En een ander meisje dat Angelines heette en in een bloemenstalletje werkte op de Ramblas. En Cristina, die zangeres wilde worden, de eerste die het over de Rolling Stones had ... Ze waren allemaal bloedmooi, echte schoonheden, maar de knapste van allemaal was een blonde meid die Aurora heette, die natuurlijk tot over haar oren verliefd werd op Justo. Het was echt ongelooflijk wat die man had. Wat zagen de meisjes in hem? Waarom raakten altijd de mooiste meisjes verkikkerd op hem? Aurora kwam uit een gegoede familie. Lid van de Club de Polo en zo. Ze las graag modetijdschriften, ging elke week naar de kapper en bij het minste of geringste wreef ze over haar armen alsof ze het koud had: misschien hebben nette mensen het wel altijd koud ... Maar hoe netjes en knap ze ook was, ik vond haar maar een tutje. Maar Justo mocht haar graag. Hij was weg van haar. Ik zou haast zeggen dat hij echt verliefd op haar werd. Maar met hem wist je dat maar nooit, want als hij met een meisje uitging maakte hij altijd de indruk dat hij smoorverliefd op haar was. Dankzij Aurora heb ik Mercedes leren kennen. Zij was de beste vriendin van een nichtje van haar, dat gewoonlijk de zomer in Sitges doorbracht, zei Pascual Ortega. Tussen al die schoonheden was ze me aanvankelijk helemaal niet opgevallen. Ze was wat aan 49
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 49
28-09-12 11:21
de lange kant, met grote borsten en ronde knieën. Ze mocht dan misschien niet de knapste zijn, maar ze was wel de liefste en de aardigste. Als we elkaar zagen, vroeg ze altijd naar mijn examen: of ik die twee weken veel had gestudeerd, of het niet goed voor me zou zijn om wat meer te bewegen of meer te slapen ... Mercedes droeg gewoonlijk een gouden armbandje met oude muntjes, die een klingelend geluidje maakten als ze bewogen. Het was een wat ouderwets armbandje, zo eentje dat mijn tante Adela mooi vond. Maar anders dan bij mijn tante stond hij háár heel goed. Een enkele avond, als de bar waar we de laatste glaasjes wijn dronken werd gesloten, verdween Justo met Aurora, en ging ik met Mercedes mee. Ik zou overal zijn heen gegaan om maar zo laat mogelijk thuis te komen! We kusten elkaar niet eens in haar portiek. Ons afscheid was uiterst zedig. We glimlachten naar elkaar en wuifden elkaar gedag. En het getingel van haar armbandje weerklonk in de stille, pas schoongespoten straten. Op een avond, tijdens een van die uitstapjes van mij, hoorde ik dat geluidje achter mij. Ik draaide me om in de verwachting daar Mercedes te zien. Maar het was Mercedes niet. Het was een andere vrouw die net zo’n armbandje droeg. Ik was enorm teleurgesteld en dat zette me aan het denken. Vanaf dat moment bekeek ik haar met andere ogen. Er was niets tussen ons gebeurd. We hadden geen vertrouwelijkheden uitgewisseld en waren niet echt intiem geworden, maar toch had ik het gevoel dat er iets tussen ons was. Noem het maar empathie. Of saamhorigheid. Noem het maar zoals je wilt. Als we met meerderen waren, gingen wij altijd naast elkaar zitten. En als haar kleren toevallig de mijne raakten, was dat al genoeg voor mij om in een voortdurende staat van opwinding te geraken. Ik voelde haar lichaamswarmte zo dichtbij alsof het mijn eigen warmte was, alsof we ondanks de stof direct huidcontact hadden ... Je werd gewoon geil, hoor ik je al zeggen. Wat een woord, ‘geil’. Een stier wordt geil, of een paard, of een ram ... Maar door de geur van een koe of een merrie krijgen die toch niet het gevoel dat alles om ze heen verandert en de wereld er even mooi, vol licht en volmaakt uitziet? Dat geloof ik niet. Dat voelt een ram toch niet als hij zijn schaap probeert te bestijgen? Wat was nu het geval? De schoonheid van de andere meisjes werd door Mercedes 50
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 50
28-09-12 11:21
overschaduwd. Ik vond haar nu weergaloos mooi. En dat niet alleen, maar alle andere meisjes (dat wil zeggen, alle meisjes van de hele wereld) vond ik mooier naarmate ze me meer aan haar deden denken, en volstrekt lelijk als ze niets met haar gemeen hadden. Mercedes was mijn schoonheidsmodel geworden: knieën waren alleen mooi als ze zo rond waren als die van haar, lippen alleen maar als ze vol waren, ogen alleen als ze groot en kastanjebruin waren ... Wat moet ik je nog vertellen dat je niet al weet? Iedereen is toch weleens verliefd geweest! Op het laatst, als ik Mercedes naar het portiek bracht, was ik van plan haar te vragen of ze mijn vriendin wilde worden. Maar ik kon nooit het juiste moment vinden. En ten slotte namen we weer afscheid zoals altijd, wuivend naar elkaar. Daarna, in de eenzaamheid van de flat in Matadepera, kostte me het enorm veel moeite om haar uit mijn hoofd te zetten. Alle gevoelens die zij met haar gezelschap had opgewekt, werden in haar afwezigheid alleen maar sterker. Die twee weken zonder haar te zien waren een kwelling. Op een dag ontdekte ik dat er, als ik de bestekla dichtdeed, net zo’n getingel klonk als van de muntjes van haar armbandje. En telkens als ik in de keuken moest zijn, deed ik die la even open en dicht om dat geluidje te horen, dat ik zo lieflijk en melodieus vond klinken. Belachelijk, hè? Misschien is het dat ook wel. Maar ja. Liefde is vanbuiten af gezien altijd behoorlijk belachelijk. Op zo’n avond dat ik in Barcelona was hield ik het niet langer uit en met een of andere smoes vroeg ik of ze een wandeling met me wilde maken. Toen we bij Santa María del Mar kwamen, vroeg ik of ze verkering met mij wilde. Ze glimlachte en sloeg haar ogen neer. En precies op dat ogenblik, alsof ze ergens stiekem hadden zitten wachten, verscheen Joost mag weten waar vandaan een groepje studenten met hun gitaren, luiten en tamboerijnen. Ja, in die tijd was het veel gewoner dan nu om de studentenmuzikanten, de tuna, door Barcelona te zien lopen. Feit is dat die muzikanten om ons heen gingen staan en Clavelitos begonnen te zingen. Eentje danste in het rond terwijl hij met zijn handen, zijn elleboog en met zijn kop op de tamboerijn sloeg ... Het was niet het decor voor mijn liefdesverklaring waarvan ik had gedroomd, maar ik kon ook niets doen om het te veranderen. 51
awb_sign-de_dag_van_morgen.indd 51
28-09-12 11:21