It’s the economy, you stupid! Gastarbeider, herintredende vrouwen in een veranderende economie Inleiding Na de periode van wederopbouw in de jaren vijftig kwam in de jaren zestig de welvaart steeds meer onder ieders handbereik. De krappe arbeidsmarkt leidde tot hogere lonen, het bruto nationaal product bleef jaarlijks stijgen. Tussen 1965 en 1970 bereikte de economische groei een recordhoogte van zo’n 5% gemiddeld per jaar. De bomen leken tot ver in de hemel te groeien. Nederland veranderde langzaam maar zeker in een consumptiemaatschappij. Deze ontwikkelingen hadden grote gevolgen voor onze levenswijze. Het hogere loon maakte het mogelijk om het consumptiepatroon fors bij te stellen. Zo nam in het huishouden het aantal elektrische apparaten snel toe, apparaten die veel tijdwinst konden opleveren, maar anderzijds ook weer een beslag op onze tijd legden. De aanschaf van een auto vergrootte onze actieradius, een grotere woon-werkafstand viel gemakkelijk te overbruggen. Velen verkozen nu een prettige leefomgeving boven een woning op fietsafstand van de fabriek of het kantoor. Rond 1970 hadden weinigen oog voor de paradoxen die modernisering met zich meebracht. Zo werden de gevolgen van de economische groei voor het milieu en het beslag op ruimte maar langzaam onderkend. In 1972 legde het rapport ‘Grenzen aan de groei’ van de club van Rome weliswaar de bijl aan het heersende vooruitgangsgeloof, maar velen beschouwden deze club als een stel onheilsprofeten. Aan de ongekend lange periode van economische groei kwam echter aan het begin van de jaren zeventig een einde. De stijgende inflatie en de eerste werklozen bleken de voorboden van een economische recessie. Deze eerste economische crisis werd in 1979 gevolgd door een tweede die veel grotere gevolgen voor de Nederlandse samenleving heeft gehad. Eind jaren tachtig raakt Nederland weer uit het dal en begint een nieuwe periode van economische voorspoed. Het tijdperk van de yuppen, de aandelenwinsten en het geloof in groei herstelde. Aan de hand van drie thema’s, de economische crisis van 1973 en 1979, de veranderende positie van gastarbeiders én van vrouwen op de arbeidsmarkt, worden een aantal economische ontwikkelingen uit dit tijdvak in vogelvlucht geschetst. De geboden schets toont maar een deel van de ontwikkelingen. Economische pieken en dalen De onverwachte, scherpe olieprijsverhoging door de OPEC-landen in 1973 maakte de afhankelijkheid van de westerse wereld van olie schrikbarend duidelijk. In één jaar tijd verviervoudigde de prijs van ruwe olie. Nederland werd extra zwaar getroffen omdat ons land, samen met de Verenigde Staten te maken kreeg met een olieboycot, als straf voor de steun die beide landen tijdens de Yom-Kippoeroorlog aan Israël hadden geboden. In Nederland ging de benzine ging op de bon en er werden autoloze zondagen ingevoerd. De hoge olieprijs leidde tot verdere prijsstijgingen en wakkerde daarmee de inflatie verder aan. Een aantal bedrijfstakken raakten in de problemen. Met name de werkgelegenheid in de scheepstimmerbouw, olie, chemie en de textielbranche kwam zwaar onder druk te staan en de roep om overheidssteun klonk steeds luider. De agrarische sector daarentegen maakte juist in de jaren zeventig een forse groei door en het aandeel van de dienstensector in de economie bleef toenemen. De economische crisis werd in eerste instantie als een tijdelijk verschijnsel gezien en niet als structureel. De oliecrisis had een politieke oorzaak, van échte olieschaarste was toch geen sprake? De regering-Den Uyl zocht de oplossing in een actief stimuleringsbeleid en daarmee een expansief begrotingsbeleid. Het verkiezingsprogram, Keerpunt ’72, gericht op spreiding van kennis, macht en inkomen, werd ondanks de recessie in daden omgezet. Niet iedereen in de samenleving had kunnen profiteren van de welvaartsgroei in de jaren zestig. Met een aanpassing van het sociale zekerheidsstelsel hoopte de regering een ieder meer gelijke kansen te bieden. De koppeling van de aardgasprijs aan de olieprijs zorgde voor extra overheidsinkomsten. Zo werd het ondanks de recessie toch mogelijk om de bijstandsuitkeringen, het minimumloon en de AOW te verhogen, de laatste steeg zo’n 27%. Ook werd er een minimum jeugdloon ingevoerd. De hogere uitkeringen, samen met de overheidssteun aan noodlijdende bedrijven zorgden er voor dat de gevolgen van de recessie in het dagelijkse leven nog wel te overzien waren. Het lukte het kabinetDen Uyl echter niet [ondanks het gevoerde keynesiaans economisch beleid] de werkloosheid te beteugelen. De collectieve uitgaven bleven stijgen, toch groeide de maatschappelijke erkenning van
1
de noodzaak om te bezuinigen maar langzaam. In 1975 legde de minister van Financiën, Duisenberg, zijn collega’s de 1% regeling op. Dit hield in dat de begroting van elk ministerie nog maar met 1% mocht toenemen. Elke minister onderkende de noodzaak, maar achtte in de praktijk het onmogelijk om de gevraagde beperking op het eigen departement door te voeren. In 1977 won de PvdA van Den Uyl de verkiezingen maar verloor de kabinetsformatie. De nieuwe premier werd Van Agt, het CDA vormde met de VVD de regering. In 1979 zorgde de tweede oliecrisis ervoor dat de economie in een diep dal terecht kwam. De werkloosheid liep fors op, waardoor de overheidsuitgaven bleven stijgen. Ook het kabinet Van Agt wist niet echt een breuk in het beleid te bewerkstelligen. In 1980 kwam van elke verdiende gulden 55 cent in de kas van de overheid. Daarvan werd bijna de helft gebruikt voor de betalingen aan uitkeringsgerechtigden. Telde ons land in 1973 151.000 werklozen, in 1982 waren het er 800.000. In 1984 werd het record bereikt: 17,3 % van de beroepsbevolking zat zonder werk.
Werkloosheid Noord-Brabanders demonstreren op het Binnenhof in Den Haag tegen de hoge werkloosheid in die provincie. Ze willen geld voor eigen werkgelegenheidsplannen. Foto: minister Den Uyl en staatssecretaris Dales (sociale zaken en werkgelegenheid) lezen de eisen. Fotograaf: Cor Mulder Plaats: Den Haag Datum: 20-01-1982 Bron: ANP Photo, Den Haag. © Alle rechten op deze afbeelding zijn voorbehouden. Zie de colofon op de website bij deze cursus.
De opleving van de wereldeconomie in 1983 leverde voor Nederland niet het beoogde resultaat op. De Nederlandse economie bleek niet slagvaardig genoeg om de nieuwe kansen en mogelijkheden te benutten. Er was ‘een nieuw elan’ nodig. Langzaamaan drong de ernst van de situatie door. De polarisatie tussen links en rechts uit de jaren zeventig verdween. In juli 1982 bepleitte de Commissie Wagner een nieuw industrieel beleid, matiging van de loonkosten, afschaffing van de koppelingen tussen lonen en uitkeringen, decentralisatie van het loonoverleg en het bewerkstelligen van een verschuiving van consumptie naar investeringen. In november van dat jaar volgde het Akkoord van Wassenaar, waarbij werkgevers en vakbonden, zonder tussenkomst van de overheid, binnen de
2
Stichting van de Arbeid een sociaal akkoord bereikten dat inhield om af te zien van prijscompensatie in ruil voor arbeidsduurverkorting. Oftewel loonmatiging in ruil voor meer werkgelegenheid. Dit akkoord betekende een breuk met het verleden. Vadertje staat veranderde in een terugtrekkende overheid en benadrukte de individuele verantwoordelijkheid. In de politiek maakte het kabinet Lubbers goede sier met wat de ‘no-nonsense’ cultuur ging heten. Er werd fors gesnoeid in de uitkeringen en in de overheidsuitgaven. Het kabinet zette in op economisch herstel door middel van het bedrijfsleven, zonder overheidssteun. Het economische tij keerde echter pas aan het einde van de jaren tachtig. Het luidde het begin van het yuppentijdperk in. In 1988 lag de economische groei weer op 3%. De beurskrach van 19 oktober 1987, Black Monday, had gelukkig geen negatieve gevolgen gekregen. De groei van de Nederlandse economie zette door en kwam in 1989 zelfs boven de 4%. Er kwam weer werk, fulltime, maar ook steeds vaker in deeltijd. Het herstel kwam deels door de opleving van de wereldeconomie, maar vooral door het herstel van het Nederlandse bedrijfsleven. De winstmarge van bedrijven bedroeg in 1980 5%, in 1989 was dit opgelopen tot een dikke 15%. Het bedrijfsleven kon gaan profiteren van de doorgevoerde arbeidsbesparende investeringen en de verbetering van de efficiëntie. Daarnaast was de strak volgehouden loonmatiging een belangrijke verklarende factor. De internationale concurrentiepositie van Nederland was hersteld. Nederlanders ontdekten ondertussen massaal de aandelenbeurs. De handel in opties werd populair en de winsten waren hoog. In 1989 viel niet alleen de Berlijnse muur maar ook het tweede kabinet Lubbers. In het derde kabinet Lubbers keerde de PvdA terug in de regering. Kok werd vice-premier en minister van financiën. De plannen om weer te investeren in de samenleving (noodzaak van ‘sociale vernieuwing’) moesten door een even tegenvallende economie bijgesteld worden, maar later in de jaren negentig ging het ons weer voor de wind. Van gastarbeider naar buitenlandse werknemer. De welvaartstoename, het tekort aan arbeidskrachten en de hogere scholingsgraad van de bevolking leidde er toe dat begin jaren zestig werknemers steeds meer eisen konden stellen. Het gevolg was dat de bedrijven moeilijker mensen konden vinden voor de laagst betaalde banen. Vooral in de ploegendiensten in de industrie werd het tekort nijpend. De oplossing werd gezocht door werknemers uit het buitenland aan te trekken. Eerst kwamen de nieuwe werknemers uit landen als Spanje, Italië, Griekenland en Joegoslavië, later ook uit Turkije en Marokko. Het ging om tijdelijke contracten voor een aantal jaar. De gastarbeiders waren welkom, met hun inzet werd de krapte op de arbeidsmarkt bestreden. De mannen kwamen alleen, de werkgevers zorgden vaak voor huisvesting en opvang. Het geboden onderkomen was lang niet altijd riant. De mannen werden met velen in pensions ondergebracht , waar soms ingespeeld werd op het werken in ploegendiensten door de werknemers hun bed onderling te laten delen. De een stond op, de ander kon gaan slapen. Er werd relatief weinig gemord over de woonomstandigheden, het doel was om flink te sparen voor later, voor thuis. Toen in de jaren zeventig de economische situatie verslechterde, werd het voor de gastarbeiders moeilijker om voldoende spaargeld opzij te leggen. De idealen voor later kwamen in gevaar. In een poging om te besparen op de kosten van wonen en levensonderhoud, haalde een deel van de mannen vrouw en kinderen naar Nederland. Een bijkomende reden was dat het voor veel vrouwen niet eenvoudig bleek om jarenlang alleen de zorg voor het gezin en de opvoeding te dragen. Met hun komst en met de schoolgang van de kinderen hier, raakte men langzaam maar zeker meer en meer thuis in de Nederlandse samenleving. Terugkeer verschoof langzamerhand naar de achtergrond. De wet op de gezinshereniging bevorderde dat meer gezinnen er voor kozen hier permanent een toekomst op te bouwen.
3
Gastarbeider Fotograaf: ANP Plaats: Amsterdam Datum: 10-11-1975 Bron: ANP Photo, Den Haag. © Alle rechten op deze afbeelding zijn voorbehouden. Zie de colofon op de website bij deze cursus.
4
In de jaren zeventig was het overheidsbeleid met betrekking tot minderheden gericht op het behoud van cultuur en taal. Zo werd het in 1970 op de middelbare scholen mogelijk Fries als examenvak te kiezen. Vier jaar later werd het lesgeven in het Fries verplicht ingevoerd op alle basisscholen in het Friese taalgebied. Dit beleid werd ook doorgevoerd ten aanzien van nieuwkomers. Behoud van cultuur en taal bood houvast in het integratieproces, je hoefde je eigen identiteit niet te verloochenen. Het denken in nationale kaders werd in de jaren zeventig meer en meer beschouwd als een achterhaald idee in een tijd waarin internationalisering en Europese eenwording als positieve ontwikkelingen werden beschouwd. Dat in de praktijk de opbouw van een multiculturele samenleving geen simpele e opgave bleek te zijn, bleek aan het einde van de 20 eeuw. Nadat in 1979 de tweede economische crisis uitbrak, werd geen enkele bevolkingsgroep gespaard. Jong en oud, ongeschoolden en academici, velen raakten hun baan kwijt. Toen Nederland uit het dal omhoog klom, bleek de oplossing gezocht te zijn in de invoering van arbeidsbesparende processen. Hierdoor was vooral veel ongeschoolde arbeid overbodig geworden. De eisen op de werkvloer werden steeds hoger. Zonder opleiding en diploma’s kwam je amper meer aan de bak. Vooral de veelal ongeschoolde buitenlandse arbeiders werden door deze ontwikkeling vaak hard getroffen. Door de hoge werkloosheid in deze groep verminderden de contacten met de Nederlandse samenleving. De noodzaak om Nederlands te spreken nam af en het vinden van een baan werd zo nog moeilijker. De integratiepogingen van de overheid bleken in de praktijk niet zo simpel, inburgeren kostte tijd en moeite. Het merendeel van de kinderen en kleinkinderen van de toenmalige gastarbeiders bouwden ondertussen hier hun toekomst op. Vrouwen op de arbeidsmarkt In Nederland was het aan het begin van de jaren zeventig nog heel normaal dat moeder de vrouw de huishouding deed en na schooltijd gezellig het kroost opving met een kopje thee, waarbij manlief om zes uur aan kon schuiven voor de warme maaltijd. Maar de tijden veranderden. Het huishouden werd minder bewerkelijk, het kindertal nam vanaf begin jaren zestig sterk af en de kinderen gingen eerder het huis uit. Steeds meer meisjes volgden na de lagere school een opleiding en een groeiende groep ging naar de universiteit. Het bevorderen van buitenhuis werken voor vrouwen verscheen in de jaren zeventig ook op de politieke agenda. De vrouwenbeweging, met o.a. MVM, Dolle Mina, de Rooie Vrouwen van de PvdA, en de vrouwengroepen in de vakbeweging, voerde actie voor het recht op betaalde arbeid en op scholingsmogelijkheden voor laagopgeleide vrouwen. Een bekende slogan werd: ‘Marie wordt wijzer’. Maar gemakkelijk werd het Marie niet gemaakt. Ondanks het recht op gelijke beloning uit 1975, kregen vrouwen nog vaak tot wel 25% minder uitbetaald. Pas in 1976 werd het bij de wet verboden een vrouw te ontslaan wegens huwelijk of zwangerschap. De strijd om gelijke rechten duurde nog lang. De discussies laaiden eind jaren zeventig hoog op. Pas nadat de Europese Unie de gelijkschakeling afdwong, kwam gelijkberechtiging in zicht. De economische recessie in de jaren zeventig en tachtig drong enerzijds vrouwen terug achter het aanrecht. Zo was er veel verzet tegen de mogelijkheid dat bijvoorbeeld een mannelijke kostwinner met minder dienstjaren zou moeten wijken voor een vrouw die meer dienstjaren had én een echtgenoot die ‘al’ voor een inkomen zorgde. Anderzijds bleek de economische recessie voor veel vrouwen een stimulans om een baantje te zoeken om zo het dalende gezinsinkomen wat op te krikken. Wanneer een gehuwde vrouw haar baan verloor, had zij echter geen recht op een uitkering in het geval dat haar man ook inkomsten had. Pas in 1986 werd de wet op dit punt aangepast.
5
Werkende vrouw Commissie wil meer vrouwen in het ambacht Fotograaf: ANP Plaats: Amsterdam Datum: 02-03-1982 Bron: ANP Photo, Den Haag. © Alle rechten op deze afbeelding zijn voorbehouden. Zie de colofon op de website bij deze cursus.
Al met al viel het niet mee. Wilde je na de komst van een kind door blijven werken, dan was er amper professionele kinderopvang. Veel vrouwen stopten dan ook. Bleef de vrouw werken dan werden vaak de buurvrouw, een oppas of steeds vaker opa en oma ingeschakeld. In de praktijk haalden veel vrouwen een dubbele taak aan, omdat ze ook voor het huishouden bleven opdraaien. Geen wonder dat veel vrouwen een deeltijdbaan zochten. Zo konden ze op alle fronten meedraaien. Toch een baan, het huis aan kant, en op tijd bij het schoolplein om de kinderen op te halen of om leesmoeder te zijn. In de jaren tachtig kwamen er peuterzalen en startten meer crèches. Het aantal werkende vrouwen nam toe, maar velen zegden na het tweede kind alsnog hun baan op. Gunstig voor hun carrièreperspectieven was dit niet, bij herintreding misten ze ervaring en deze carrièreachterstand bleek amper in te halen. Het glazen plafond was sterk, rolmodellen schaars: tot in de jaren tachtig zat
6
er maar één vrouw in het kabinet, daarna twee. Ook in de bedrijven en instellingen bleven vrouwen sterk ondervertegenwoordigd. Maar verandering was er wel, begin jaren negentig had zo’n 45% van de vrouwen een (deeltijd)baan.
7