IST Informatieoverdracht in de executieketen Inspectierapport Themaonderzoek
j1
Ministerie van Justitie
Inspectie voor de Sanctietoepassing
Informatieoverdracht in de executieketen De praktijk in vijf penitentiaire inrichtingen met arrestanten Inspectierapport Themaonderzoek
Juni 2008
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
Inhoudsopgave Voorwoord
3
Samenvatting
4
Inleiding Status van het rapport Aanleiding en doel van het onderzoek Reikwijdte Onderzoeksopzet Toetsingskader Onderzoeksmethode Tijdpad Objectbeschrijving Uitvoering van het dossieronderzoek Gegevens over de gedetineerdenpopulatie Opzet van de rapportage
8 8 8 9 10 10 11 11 12 13 14 14
Bevindingen Overdracht politie aan p.i. Screening gedetineerde Verblijf gedetineerde Aansluiting van activiteiten p.i.’s op gemeentelijke voorzieningen Aansluiting activiteiten p.i.’s op CJIB m.b.t. oplossing boeteproblematiek Aansluiting op ketenpartners m.b.t illegale vreemdelingen Aansluiting op activiteiten van de reclassering Samenwerking met veelplegersprojecten Vertrek
15 15 18 23
3
Samenvattende conclusie
42
4
Aanbevelingen Aanbevelingen aan de DJI Aanbevelingen aan de reclassering
44 44 45
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.4.1 1.4.2 1.4.3 1.4.4 1.4.5 1.4.6 1.4.7 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9
4.1 4.2
28 34 35 37 39 39
Juni 2008
Bijlage 1 Bijlage 2
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
Afkortingen Geografische ligging locaties
46 47
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
Voorwoord De Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) heeft een themaonderzoek uitgevoerd naar informatieoverdracht in de executieketen. In een vijftal inrichtingen met een arrestantenregime is nagegaan hoe informatie over gedetineerden wordt ontvangen en overgedragen. Het onderzoek leidt tot de conclusie dat er in het gevangeniswezen weinig voor arrestanten wordt gedaan. Voorzieningen en arrangementen op het terrein van de dagelijkse begeleiding en de voorbereiding op vertrek worden voor deze groep maar in beperkte mate ingezet. Ook constateert de ISt dat aan effectieve ketensamenwerking in de penitentiaire inrichtingen nog veel verbeterd kan worden. Er is te weinig gedaan aan de ontwikkeling van een gemeenschappelijke visie op welke informatie moet worden overgedragen en hoe informatieoverdracht moet plaatsvinden als het om deze gedetineerdenpopulatie gaat. Bovendien worden bestaande informatiesystemen onvoldoende benut. De kwaliteit van de informatie is vaak onvoldoende om een positieve bijdrage te leveren aan begeleiding en nazorg. De ISt kan op basis van het onderzoek ook positieve conclusies trekken. Daar waar vertrouwd kan worden op sterke regionale samenwerkingsverbanden van op elkaar betrokken spelers lijken betere voorwaarden aanwezig om tot ketensamenwerking te komen. Uit het feit dat de p.i.’s sterk verschillen in de omgang met informatie over de arrestantengroep kan ook geconcludeerd worden dat er binnen de p.i.’s voldoende ruimte is om aan verbetering te werken. W.F.G. Meurs hoofdinspecteur
3
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
Samenvatting In dit onderzoek gaat de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) na hoe de informatieoverdracht tussen partners in de executieketen functioneert. Onderzocht wordt hoe de informatie-inwinning en overdracht bij binnenkomst van gedetineerden in penitentiaire inrichtingen (p.i’s), de informatie-inwinning tijdens verblijf en de overdracht van informatie naar zorginstellingen en gemeenten met betrekking tot problemen en behoeften van gedetineerden verloopt. Het onderzoek is relevant omdat Justitie nadrukkelijk de ambitie heeft om indien nodig nazorg voor gedetineerden die terugkeren in de samenleving te bewerkstelligen. Het onderzoek moet uitkomsten opleveren die representatief geacht kunnen worden voor een groot deel van de ingesloten gedetineerdenpopulatie. Daarom is gekozen voor een onderzoek onder de doelgroep arrestanten. Die groep maakt ongeveer de helft uit van het totaal aantal personen dat jaarlijks wordt ingesloten. Omdat de meeste van hen worden ingesloten in speciale arrestantenafdelingen zijn vijf van die afdelingen in het onderzoek betrokken. De onderzochte populatie bestond uit arrestanten die langer dan één maand in de inrichting verbleven. Het onderzoek laat zien dat voor arrestanten de aansluiting tussen de penitentiaire inrichting en voorliggende en opvolgende voorzieningen gebrekkig functioneert en dat overdracht van informatie over gedetineerden die van belang kan zijn voor vervolgvoorzieningen door verschillende oorzaken onvoldoende tot stand komt. Het is een wirwar van gegroeide gewoontes, eenzijdig gekozen en ingevoerde werkwijzen en improvisatie. Dat brengt de ISt tot de conclusie dat voor de grote groep arrestanten in het gevangeniswezen weinig gedaan wordt. Dit blijkt vooral uit het feit dat voorzieningen en arrangementen op het terrein van de dagelijkse begeleiding en de voorbereiding op vertrek die voor alle gedetineerden moeten functioneren voor arrestanten maar in heel beperkte mate worden ingezet, ook als de duur van het verblijf daarvoor geen beperkingen oplevert. Dat geldt voor screeningsactiviteiten, voor multidisciplinaire overlegvormen, voor in het kader van de begeleiding opgestelde rapportages en voor acties in het kader van de nazorg. De plaatsing van arrestanten in speciale afdelingen met sobere voorzieningen en regimes speelt een rol evenals het feit dat
4
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
arrestanten vaker dan andere groepen gedetineerden buiten de eigen regio geplaatst worden. De ISt concludeert ook op basis van dit onderzoek dat het proces van ontwikkeling van effectieve ketensamenwerking en ketenzorg in de p.i.’s nog in de kinderschoenen staat. Met belangrijke schakels in de keten vindt onvoldoende afstemming plaats. Er is te weinig gedaan aan de ontwikkeling van een gemeenschappelijke visie op welke informatie moet worden overgedragen, en hoe informatieoverdracht moet plaatsvinden als het om deze gedetineerdenpopulatie gaat. Dat geldt voor de afstemming met politie waar het de overdracht van arrestanten vanuit de politiecellen naar de inrichtingen betreft. Dat geldt binnen de p.i. waar het de informatieoverdracht betreft tussen behandelaars uit de gezondheidszorg, inrichtingsfunctionarissen met specialistische screenings- en begeleidingsopdrachten en dagelijkse begeleiders. Het geldt voor de informatie-uitwisseling tussen p.i.’s en zorginstellingen, die te vaak niet op de hoogte worden gebracht van de detentie van hun cliënten. Het geldt ook voor de informatie-uitwisseling met de reclassering, waarin voor deze doelgroep niet voorzien wordt. En het geldt voor de informatie-uitwisseling met gemeenten. De feitelijke informatie-uitwisseling vertoont teveel lacunes. In allerlei situaties waarin het inzetten van vervolgacties vanzelfsprekend is, worden geen zichtbare acties op het vlak van informatieoverdracht in gang gezet, of is het afhankelijk van toevalsfactoren of zo’n actie wel in gang gezet wordt. Op basis van dit onderzoek zijn ook positieve conclusies te trekken. Daar waar vertrouwd kan worden op sterke regionale samenwerkingsverbanden van op elkaar betrokken spelers, lijken betere voorwaarden aanwezig om tot ketensamenwerking te komen. Ook blijkt uit het onderzoek dat de prestaties van p.i.’s in de omgang met informatie over deze doelgroep sterk verschillen. Daaruit kan geconcludeerd worden dat ook binnen de p.i.’s nog voldoende ruimte is om aan verbetering te werken. De zorgverleners in de p.i.’s trachten informatie uit de zorg- en hulpverleningsinstellingen beter te betrekken bij hun werk. Door wederzijdse inspanningen vanuit de p.i.’s, de GGz en de verslavingszorg gaat op sommige plaatsen de hulp voor het meest problematische deel van de arrestantenpopulatie beter functioneren. Al wordt het effect daarvan beperkt doordat een op zorg gerichte benadering altijd doorkruist en belemmerd kan
5
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
worden door de hardere strafrechtelijke benadering en de geringe ruimte die wettelijke regels bieden. Daardoor zijn p.i.’s soms ondoorzichtig voor zorgverleners. De detentieduur of de boeteproblematiek kan het realiseren van passende zorg bemoeilijken. Er zijn ook bij ketenpartners als politie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) ontwikkelingen op het terrein van geprotocolleerde samenwerking, processturing en kwaliteitsmanagement ontstaan, waarbij de p.i.’s meer dan nu het geval is aansluiting kunnen zoeken. Aanbevelingen Op grond van de uitkomsten van dit onderzoek heeft de ISt een beperkt aantal aanbevelingen aan de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en aan de reclasseringsorganisaties geformuleerd. De aanbevelingen kunnen bijdragen aan de voorwaarden om de informatieoverdracht in de executieketen te verbeteren. Aan de DJI: 1. Zorg dat het DJI-beleid met betrekking tot screening, begeleiding, nazorg van gedetineerden ook voor alle arrestanten volledig wordt uitgevoerd. Pas zonodig het regime en het dagprogramma van de afdelingen waar arrestanten verblijven daaraan aan. 2. Zorg er voor dat arrestanten meer dan nu het geval is ingesloten worden in p.i.’s in de eigen regio. 3. Ontwikkel samen met de belangrijke ketenpartners (zorginstellingen, gemeenten, politie, reclassering) een visie op de uitwisseling van informatie over arrestanten. Betrek daarbij dat uitwisseling van informatie ten dienste moet staan van continuïteit in de zorg en effectieve (keten)samenwerking zowel bij binnenkomst, tijdens verblijf als bij vertrek. Ontwikkel ook een gemeenschappelijke visie op de beperkingen die het beroepsgeheim bepaalde functionarissen kan opleggen en op de grenzen die in acht genomen moeten worden bij de bescherming van de privacy van de cliënt. 4. Ontwikkel een visie op de taakverdeling en de communicatie tussen personeelsleden belast met de dagelijkse begeleiding van arrestanten,
6
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
gespecialiseerde inrichtingfunctionarissen met screenings- of coördinerende taken en zorgspecialisten, waarmee optimaal kan worden bijgedragen aan nazorg van arrestanten en terugkeer naar de samenleving. 5. Bevorder de samenwerking tussen p.i.’s, regionaal functionerende zorginstellingen en gemeenten met betrekking tot de (na)zorg aan arrestanten. 6. Zorg voor een verbetering van rapportage en registratie, en richt de informatiesystemen die daarbij gehanteerd worden zo in dat zichtbaar wordt welke informatie uitgewisseld wordt, en tot welk resultaat ingezette acties leiden. Aan de reclasseringsorganisaties: 1. Ontwikkel samen met het gevangeniswezen een visie op de informatie-uitwisseling over arrestanten. Betrek daarbij dat uitwisseling van informatie ten dienste moet staan van continuïteit in de zorg en effectieve (keten)samenwerking en dat noodzakelijke grenzen met betrekking tot de bescherming van de privacy van de cliënt in acht genomen moeten worden.
7
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
1 Inleiding 1.1 Status van het rapport Dit rapport is het eindresultaat van het onderzoek “Informatieoverdracht in de executieketen” dat de Inspectie voor de Sanctiepassing (ISt) in en rond vijf penitentiaire inrichtingen (p.i.’s) heeft uitgevoerd. Het rapport schetst een algemeen beeld. Het rapport gaat niet in detail in op de situatie per inrichting, omdat een steekproef van inrichtingen in het onderzoek is betrokken. Dat is in overeenstemming met het Protocol voor de werkwijze van de ISt. De deelrapporten, waarop de samenvattende rapportage van dit themaonderzoek is gebaseerd, worden door de ISt niet openbaar gemaakt. 1.2 Aanleiding en doel van het onderzoek In dit onderzoek gaat de ISt na hoe de informatieoverdracht tussen partners die in de executieketen samenwerken functioneert. Verschillende instellingen binnen de strafrechtsketen hebben aandacht gevraagd voor dit thema, ook met het oog op de ambities van Justitie om indien nodig nazorg voor gedetineerden die terugkeren in de samenleving te bewerkstelligen. In het jaarplan 2007 van de ISt is dit thema als volgt omschreven: “De ISt wil de effectiviteit beoordelen van de informatieoverdracht bij de overgang van verantwoordelijkheid voor justitiabelen van de ene (justitie-) ketenpartner naar een andere (justitie-) ketenpartner. Het gaat hierbij om de overgang van politie en openbaar ministerie naar de justitiële inrichting, de overgang tussen justitiële inrichtingen en de overgang van de justitiële inrichting naar een reclasseringsorganisatie of bestuursorganen zoals gemeenten. Bij deze laatste overdracht gaat het erom te bezien of de overdracht naar nazorg goed geborgd is. Voor de ISt is deze overdracht in het bijzonder van belang enerzijds bezien vanuit de derde grondslag van haar toezichtkader, reïntegratie, en anderzijds vanwege een aantal signalen dat hier nog veel verbeteringen mogelijk zijn.” Onderzocht wordt hoe de informatie-inwinning en overdracht bij binnenkomst van gedetineerden in p.i.’s, de informatie-inwinning tijdens verblijf en de overdracht van informatie naar zorginstellingen en gemeenten met betrekking tot de problemen en behoeften van gedetineerden verloopt.
8
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
Het onderzoek zal antwoord geven op de vraag hoe informatieoverdracht bijdraagt aan passende zorg voor de gedetineerden, aan de veiligheid binnen de inrichting, aan de maatschappelijke veiligheid en aan de reïntegratie van gedetineerden. Het onderzoek richt zich ook op de vraag of de verschillende gebruikers van informatie in de executie- en in de nazorgfase van detentie tijdig kunnen beschikken over relevante, juiste en volledige informatie over problemen van de gedetineerde om hun werk goed uit te kunnen voeren. Ook wordt onderzocht of de bestaande afspraken met betrekking tot informatie-uitwisseling worden nagekomen. 1.3 Reikwijdte Het onderzoek moet uitkomsten opleveren die representatief geacht kunnen worden voor een groot deel van de ingesloten gedetineerdenpopulatie. Daarom is gekozen voor een onderzoek onder de doelgroep arrestanten. Die groep maakt ongeveer de helft uit van het aantal personen dat jaarlijks wordt ingesloten in een p.i.. De meeste van hen worden ingesloten in speciale arrestantenafdelingen, waarvan er in 2006 vijfentwintig in gebruik waren. Vijf daarvan worden in het onderzoek betrokken. Het onderzoek wordt beperkt tot arrestanten die langer dan een maand waren ingesloten. Daardoor is binnen de inrichtingen naar verwachting voldoende tijd om informatie in te winnen, screeningsactiviteiten uit te voeren, informatie goed te verwerken en acties in gang te zetten. De laatste jaren worden jaarlijks ongeveer veertigduizend personen ingesloten in penitentiaire inrichtingen. Ongeveer de helft van hen wordt ingesloten als arrestant. Arrestanten kunnen zijn: tot gevangenisstraf veroordeelden die zich niet gemeld hebben om een gevangenisstraf te ondergaan of zich aan de uitvoering ervan hebben onttrokken, personen die een opgelegde boete niet hebben betaald of hun taakstraf niet hebben afgemaakt en personen die in gijzeling worden genomen wegens het niet betaald hebben van verkeersboetes of strafrechtelijke boetes. De detenties die arrestanten moeten ondergaan zijn meestal van korte duur, vaak enkele dagen of weken. Als voorzien wordt dat de detentie de duur van drie maanden overschrijdt, wordt de gedetineerde na een selectieprocedure overgeplaatst naar een gevangenis. Preventief gehechten die ingesloten zijn omdat ze ervan verdacht worden een delict gepleegd te hebben vormen (ruwweg) de andere helft van de ingesloten populatie. Van hen keert ongeveer zeventig procent na een verblijf
9
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
van maximaal vier maanden uit de eerste inrichting waarin ze zijn ingesloten terug in de samenleving. De 25 arrestantenafdelingen voor mannelijke gedetineerden die op 1 januari 2006 in gebruik waren, hadden samen een capaciteit van 1277 plaatsen. Bijna zestienduizend arrestanten verlieten die afdelingen in 2006. De vijf in het overdrachtsonderzoek betrokken arrestantenafdelingen nemen ongeveer een kwart van de arrestantencapaciteit voor hun rekening. De uitkomsten van het onderzoek zijn representatief voor de vijf afdelingen van de p.i.’s waar het onderzoek plaatsvond en voor de populatie van arrestanten die niet korter dan één maand, maar ook niet langer dan drie à vier maanden in één inrichting verbleven. Er mag echter worden aangenomen dat een aantal procedures met betrekking tot de informatieoverdracht op overeenkomstige wijze wordt gehanteerd voor een groot deel van de korter verblijvende arrestanten. Ook kan niet worden uitgesloten dat de mechanismen en procedures in andere p.i.’s en voor de doelgroep preventief gehechte gedetineerden op overeenkomstige wijze functioneren. 1.4 Onderzoeksopzet 1.4.1 Toetsingskader Voorafgaan aan het onderzoek heeft de ISt een toetsingskader ontwikkeld. In het toetsingskader is geanalyseerd welke partijen (functionarissen, organisaties) zowel binnen de inrichting als buiten de inrichting mogelijk betrokken zijn bij informatie-uitwisseling over ingesloten gedetineerden. De ISt heeft normen die in wet- en regelgeving of in specifieke functieomschrijvingen zijn vastgelegd in het toetsingskader opgenomen. De ISt heeft ook enkele normen in het toetsingkader opgenomen die ontleend zijn aan goede praktijkvoorbeelden van ketensamenwerking en die door de ISt essentieel geacht worden voor goede ketensamenwerking. Hier volgen enkele voorbeelden van dergelijke normen. • Er zijn duidelijke samenwerkingsafspraken waarin geregeld is welke informatie tussen ketenpartners wordt overgedragen, hoe dat gebeurt en tussen wie dat gebeurt. • De verantwoordelijkheid voor de uitvoering en voor het toezicht op de naleving van die samenwerkingsafspraken is duidelijk. • De effectiviteit van de samenwerkingsafspraken wordt onderzocht en geëvalueerd door betrokken partijen en leidt tot verbetering.
10
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
De ISt gaat ervan uit dat door naleving van de in het onderzoek betrokken normen een bijdrage geleverd wordt aan de bescherming van de rechtspositie van de gedetineerden, de veiligheid binnen de inrichting en die van de samenleving en de reïntegratie van de gedetineerden. De in het toetsingskader opgenomen normen en verwachtingen zijn in hoofdstuk 2 per detentiefase opgenomen. 1.4.2 Onderzoeksmethode Door onderzoek van een steekproef van dossiers (per inrichting) stelt de ISt vast welke informatie uit welke bronnen op enig moment tijdens verblijf beschikbaar was. De inrichtingsdossiers van alle arrestanten die de geselecteerde arrestantenafdelingen in het eerste halfjaar van 2007 verlieten na een verblijf van meer dan dertig dagen zijn geanalyseerd, inclusief dagrapportages in Tulp Selectie. Tulp Selectie is het informatiesysteem waarin gegevens en rapportages over gedetineerden worden opgeslagen. De uitkomsten van het dossieronderzoek zijn als uitgangspunt voor het verdere onderzoek gekozen. Aan de informatieoverdracht met betrekking tot de arrestanten met psychiatrische stoornissen, met verslavingsproblematiek, met meer vonnissen, met betalingsproblemen bij boetes, aan illegaal in Nederland verblijvende arrestanten en aan veelplegers die als arrestant zijn ingesloten is bijzondere aandacht besteed, omdat er voor deze groepen speciale problemen aan de orde zijn of speciale afspraken kunnen gelden met betrekking tot de informatieoverdracht. Ook is nagegaan of adequate informatie is verzameld, die leidt tot oplossing van problemen met betrekking tot huisvesting na detentie, inkomen na detentie, aansluitende zorg (zorgverzekering daaronder begrepen) en legitimatie. Interviews met partnerorganisaties zijn gebruikt om na te gaan of behoefte aan en aanbod van informatie vanuit de predetentie naar de detentiefase, of vanuit de detentiefase naar de postdetentie, goed is afgestemd. Onder de externe contacten die werden geïnterviewd waren verantwoordelijken voor de arrestantenzorg en de vreemdelingendienst van de regionale politiekorpsen, nazorgcoördinatoren van gemeenten, vertegenwoordigers van geestelijke gezondheidszorg- (GGz) en verslavingszorginstellingen en reclasseringsorganisaties. 1.4.3 Tijdpad Het onderzoek is schriftelijk aangekondigd op 10 juli 2007 bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de drie reclasseringsorganisaties (3RO), het
11
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
Parket Generaal van het Openbaar Ministerie (OM), en Burgemeester en Wethouders (B&W) van de gemeenten Amsterdam, Assen, Noordenveld, Sittard, Utrecht en Zwolle. Op dezelfde dag is het onderzoek schriftelijk aangekondigd bij de korpschefs van de regiopolitie en de hoofdofficieren van Justitie in Assen, Amsterdam, Maastricht, Utrecht en Zwolle, bij de algemeen directeuren van de PI’s Amsterdam, Limburg Zuid, Overijssel, Utrecht en Veenhuizen, en bij de reclasseringsunits in die gebieden. Op 23 augustus 2007 werden de locatiedirecteuren van de bij het onderzoek betrokken p.i.’s op de hoogte gesteld van planning en opzet van het onderzoek. In september 2007 vond het dossieronderzoek in de vijf p.i.’s plaats. Het bleek niet mogelijk om alle interviews uit te voeren in de geplande periode van half oktober tot half november 2007. Uiteindelijk hebben die plaatsgevonden tussen begin november 2007 en begin februari 2008. Alle verslagen van de interviews met externe partners zijn voor correctie en commentaar voorgelegd aan de respondenten. Vier (concept)deelrapporten zijn in het kader van de wederhoorprocedure op 12 februari 2008 voorgelegd aan de locatiedirecteuren van de inrichtingen met de betrokken arrestantenafdelingen. Het vijfde (concept)deelrapport is op 19 maart 2008 aan de locatiedirecteur voorgelegd. Het eindrapport is in het kader van de wederhoorprocedure op 28 april 2008 voorgelegd aan de Directeur Generaal Preventie Jeugd en Sancties (DGPJS), aan DJI, 3RO en het OM. Op 23 juni 2008 is het vervolgens vastgesteld door de hoofdinspecteur ISt en aangeboden aan de staatssecretaris van Justitie. 1.4.4 Objectbeschrijving Het onderzoek richt zich op arrestanten omdat dat een hele grote groep is. Deze doelgroep is ook gekozen omdat niet kan worden uitgesloten dat een aantal belangrijke overdrachtsmechanismen die voor deze doelgroep functioneren ook voor andere grote groepen gedetineerden op overeenkomstige wijze functioneren. De in het onderzoek te betrekken p.i.’s zijn als volgt geselecteerd. In 2006 waren er binnen de p.i.’s verspreid over Nederland nog vijfentwintig arrestantenafdelingen in gebruik. P.i.’s die recent onderwerp van ander onderzoek door de ISt waren geweest zijn uitgesloten van het onderzoek, evenals arrestantenafdelingen waarvan sluiting voorzien was bij de start van het onderzoek. Gekozen is vervolgens voor het onderzoek van doorsnee arrestantenafdelingen waar een vergelijkbare arrestantenpopulatie verblijft. Om die reden is het Detentiecentrum Lelystad, waar een op sommige
12
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
kenmerken mogelijk afwijkende arrestantenpopulatie in een bijzonder regime wordt geplaatst, niet betrokken in het onderzoek. De p.i.’s met de vijf grootste arrestantenafdelingen die toen overbleven zijn aangewezen voor het onderzoek. Als gevolg van deze keuzes beperkt het onderzoek zich tot de informatieoverdracht rond gedetineerde volwassen mannen. De vijf in het onderzoek betrokken p.i.’s liggen verspreid over het land en functioneren in verschillende maatschappelijke omgevingen. De inrichtingen zijn: • de PI Amsterdam, locatie Demersluis, waar een arrestantenafdeling met 48 plaatsen is; • de PI Limburg Zuid, locatie De Geerhorst, waar een arrestantenafdeling met 64 plaatsen is; • de PI Overijssel, locatie Zwolle Zuid, waar een arrestantenafdeling met 59 plaatsen is; • de PI Utrecht, locatie Nieuwegein, waar een arrestantenafdeling met 56 plaatsen is en • de PI Veenhuizen, locatie Esserheem, waar een arrestantenafdeling met 94 plaatsen is.[1] 1.4.5 Uitvoering van het dossieronderzoek De dossierselectie bevatte 403 dossiers van gedetineerden die in de eerste helft van 2007 minimaal een maand op de in het onderzoek betrokken arrestantenafdeling hebben verbleven en zijn uitgestroomd zonder overgeplaatst te zijn naar een andere p.i. Vijf dossiers werden niet in het onderzoek betrokken omdat de betrokken gedetineerden opnieuw gedetineerd waren en gegevens over de onderzochte periode ontbraken. In één p.i. is een selectie gemaakt van 37 te onderzoeken dossiers, omdat het aantal dossiers (141) te groot en de hoeveelheid vastgelegde informatie te omvangrijk was om binnen het tijdsbestek van één dag te onderzoeken. De gegevens van 294 gedetineerden zijn in het onderzoek betrokken. Het aantal per p.i. onderzochte dossiers varieerde tussen 37 en 83. Over een aantal geselecteerde dossiers per p.i. zijn specifieke vragen gesteld aan de beheerder van Microhis, het huisartsen informatiesysteem dat in de inrichtingen wordt gehanteerd. Over zestig gedetineerden werden vragen gesteld. Over 57 daarvan konden die worden beantwoord. De vragen hadden betrekking op de uitwisseling van informatie tussen artsen en zorg- en hulpverleners binnen en buiten de inrichting. [1] Een deel van deze unit is na onderzoek van de brandveiligheid in november 2007 buiten gebruik gesteld.
13
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
1.4.6 Gegevens over de gedetineerdenpopulatie Van de onderzochte doelgroep verbleef 12 procent langer dan drie maanden in de p.i. Per p.i. varieerde dat tussen vier en 17 procent. De helft van de onderzochte populatie was ingesloten voor het ondergaan van één of twee vonnissen. Per p.i. varieerde dat tussen 36 en 63 procent. Ongeveer 20 procent van de populatie moest vijf of meer vonnissen ondergaan. Per p.i. varieerde dat percentage tussen 12 en 38. De wijze waarop de steekproef was getrokken maakt het onmogelijk om op basis van het onderzoek de ernst en omvang van de psychische, sociale en verslavingsproblemen van de arrestantenpopulatie in kwantitatief opzicht goed in beeld te brengen. In veel gesprekken is benadrukt dat de problematiek van de arrestantenpopulatie zeker niet minder ernstig is dan die van de totale gedetineerdenpopulatie. Een flink deel van de populatie kan zich buiten niet goed staande houden, is aangewezen op intensieve zorg, maar is daarvoor lang niet altijd gemotiveerd. Het verblijf in een p.i. brengt daarin meestal geen verandering, en wordt lijdzaam en zonder zichtbare ernstige crisisverschijnselen ondergaan. Daarmee wordt het beeld bevestigd dat tijdens eerder ISt-onderzoek is geschetst van de arrestantenpopulatie.[2] 1.4.7 Opzet van de rapportage Hoofdstuk 1 van het rapport bevat de informatie met betrekking tot opzet en uitvoering van het onderzoek. In hoofdstuk 2 worden de relevante bevindingen met betrekking tot de normen en verwachtingen beschreven. Die bevindingen worden telkens voorafgegaan door de normen en verwachtingen die de ISt heeft geformuleerd en gevolgd door de conclusies die de ISt per fase heeft getrokken. In dit hoofdstuk worden de verschillende fasen die een arrestant doorloopt in het detentieproces onderscheiden. Die fasen zijn de overdracht van de politie aan de p.i., de screening bij binnenkomst in de p.i., de verblijfsfase, de overdracht van informatie aan gemeenten en instellingen m.b.t basisvoorwaarden en zorg ter voorbereiding van het vertrek, en de terugkeer in de samenleving en/of de feitelijke overdracht van de arrestant aan andere dienst of instelling, Op basis van de conclusies per fase worden in hoofdstuk 3 algemene conclusies over de informatieoverdracht bij arrestanten getrokken. Op basis van de conclusies worden in hoofdstuk 4 de aanbevelingen geformuleerd. [2] Zie hiervoor: Inspectierapport Doorlichting PI Achterhoek, locatie Lunette
14
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
2 Bevindingen 2.1 Overdracht politie aan p.i. Normen en verwachtingen van de ISt • Er zijn afspraken tussen regiopolitie en p.i. over welke door de politie verkregen informatie wordt overgedragen, hoe, en aan wie dat gebeurt. • Taakverdeling tussen regiopolitie en p.i., bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn duidelijk. • Samenwerkingsafspraken tussen regiopolitie en p.i. worden periodiek geëvalueerd en aangescherpt. Afspraken tussen politie en p.i. Geen van de onderzochte p.i.’s heeft vastgelegde afspraken met de regiopolitie over de informatie die bij het overbrengen van een gedetineerde van de politiecel naar een p.i. door de politie wordt overgedragen, hoe en aan wie dat gebeurt. Er is nergens een vaste overlegvorm tussen de p.i. en de regiopolitie aangetroffen. Er is geen gestructureerde informatieoverdracht aangetroffen tussen de regiopolitie en de p.i. met betrekking tot het zorgaanbod voorafgaande aan de arrestatie en met betrekking tot actuele veiligheids- en beheersrisico’s. Alleen door artsen vastgelegde medisch diagnostische gegevens en voorgeschreven medicatie worden structureel overgedragen. Er zijn in de p.i.’s ook geen sporen teruggevonden dat door de politie overgedragen informatie als zodanig herkenbaar opgeslagen wordt in het gedetineerdendossier. Slechts een beperkt deel van de gedetineerden wordt geplaatst in een inrichting die gelegen is in de politieregio. De regiopolitie in een van de grote steden geeft aan dat slechts een derde van de door hen aangehouden gedetineerden in een p.i. in de eigen regio geplaatst wordt. Als een gedetineerde geplaatst wordt in een p.i. in de eigen regio wordt het transport overwegend verzorgd door de regiopolitie. Wanneer de gedetineerde buiten de eigen regio geplaatst wordt of wanneer er bijzondere omstandigheden zijn wordt de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) van DJI ingeschakeld.
15
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
Door een van de regiopolitiekorpsen is een formulier voor de overdracht van informatie ontwikkeld en ingevoerd, waarin gegevens over de gedetineerde zijn vastgelegd. Er heeft geen afstemming plaatsgevonden over de invoering van dat formulier met de p.i.’s in de regio. Ook is niet nagegaan of de geleverde informatie aansluit bij de behoefte van de p.i. De onderzochte p.i. in de regio is niet op de hoogte van het bestaan van het overdrachtsformulier. In een andere regio zijn volgens de politie een overdrachtsformulier en overdrachtsprocedure in samenspraak met een p.i. ontwikkeld. Deze zijn nog niet formeel afgewikkeld en verkeren nog in een pilotfase. Binnen een aantal politieregio’s zijn de interne procedures met betrekking tot de arrestantenzorg beschreven. Er is binnen de politieorganisatie een landelijke expertgroep arrestantenzorg waarbinnen informatie wordt gedeeld, waardoor een landelijk beeld ontstaat over de arrestantenzorg. Door die expertgroep wordt geprobeerd uniformiteit te bewerkstelligen via de raad van hoofdcommissarissen. Er is geen structurele verbinding tussen de raad van hoofdcommissarissen en DJI. Informatie-uitwisseling in de praktijk Medische diensten van p.i.’s benutten verschillende informatiebronnen om tijdig (vóór binnenkomst van de gedetineerde) informatie te krijgen over het medicijngebruik van gedetineerden. Zij nemen telefonisch contact op met de regiopolitie om informatie te krijgen over methadon- en ander medicatieverstrekking. Soms nemen ze daartoe tevens contact op met de Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GGD), met de maatschap die voor de medische zorg in een politiecellencomplex wordt ingezet en met locale apotheken of met de verslavingszorg. In wisselende mate zijn regiokorpsen bereid om informatie telefonisch te verstrekken. Interne procedures, mede ingericht om de privacy van de gedetineerden te beschermen beperken soms de overdracht van informatie. De medische dienst kan niet altijd tijdig informatie inwinnen wanneer het gedetineerden betreft die pas vrijdagmiddag of -avond naar een p.i. worden overgebracht. In een politiecel ingesloten arrestanten worden, wanneer daar aanleiding voor is, gezien door een verpleegkundige of arts. Er zijn onderlinge verschillen in de aanpak van de politieregio’s. Wanneer een arts voor een gedetineerde die in de politiecel verblijft geconsulteerd is leidt dat in bijna alle gevallen tot een schriftelijke informatieoverdracht aan de medische dienst van de inrichting. Die informatie wordt bijna altijd meegegeven met het transport van de gedetineerde.
16
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
Er zijn geen eenduidige en sluitende procedures over het wel of niet meegeven van medicatie bij transport van politiecel naar p.i. of bij het tussentijds lichten van een gedetineerde door de politie. De informatie over het risicoprofiel van gedetineerden waarover de politie via haar eigen informatiesystemen kan beschikken wordt niet overal via de afdeling arrestantenzorg aan de p.i. verstrekt. De afwezigheid van procedures wordt voor een deel gecompenseerd doordat er telefonisch contact wordt opgenomen door de inrichting of regiopolitie wanneer dat noodzakelijk geacht wordt, of doordat de uitvoerder van het transport mondeling informatie overdraagt. De waarde van die informele informatieoverdracht wordt positief beoordeeld in regio’s waar de bekendheid met elkaar’s instelling groot is. Conclusies Aan de uitwisseling van informatie over een gedetineerde bij overdracht van de politiecel naar de p.i. ligt geen gedeelde visie van politie en gevangeniswezen ten grondslag. Met name ontbreekt een gemeenschappelijke visie over de mate waarin de bescherming van de privacy de overdracht van informatie in de weg moet staan. Er zijn door enkele regiopolitiekorpsen pogingen gedaan om het proces van overdracht van gedetineerden en informatie te standaardiseren en eenduidige uitvoering te garanderen, maar ze hebben nagelaten de p.i.’s daarbij voldoende te betrekken. In sommige regio’s werken de in de praktijk gegroeide, maar niet vastgelegde afspraken naar de mening van betrokkenen heel goed, maar daarmee zijn ze onvoldoende geborgd. De eenzijdige introductie door de politie van een overdrachtsformulier dat binnen de p.i. niet teruggevonden wordt, toont aan dat de ontvangende p.i.’s niet voorbereid waren op dit initiatief. De wijze waarop de politiekorpsen informatie overdragen aan p.i.’s is in de praktijk nog altijd heel verschillend. Informele kanalen (telefoontjes en mondelinge overdracht) leveren in verschillende regio’s een belangrijke aanvulling op de officiële schriftelijke informatieoverdracht. Voor medische diensten van p.i.’s is het moeilijk om tijdig te beschikken over informatie over medicatie die aan een binnenkomende gedetineerde is voorgeschreven. Dat probleem speelt vooral als hun komst pas in de loop van vrijdag gemeld wordt. Alleen als de arrestanten in de politiecel door een arts gezien zijn is er een goed georganiseerde overdracht van medische informatie. Medewerkers van medische diensten moeten beschikken over bovenmatig veel volharding en kennis van de sociale kaart om die informatie
17
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
te verzamelen. Ze moeten voor hun informatie uit allerlei verschillende bronnen putten: regiopolitie, verslavingszorg, apotheken, behandelend artsen. Het feit dat voor de arrestantenpopulatie geldt dat ze uit het hele land afkomstig kunnen zijn verscherpt dat probleem. Er zijn mondelinge afspraken tussen regiopolitie en p.i. welke door de politie verkregen informatie wordt overgedragen, hoe, en aan wie dat gebeurt. Ze zijn niet vastgelegd. Taakverdeling tussen regiopolitie en inrichting, bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn niet duidelijk. Samenwerkingsafspraken tussen regiopolitie en inrichting worden niet geëvalueerd en aangescherpt. 2.2 Screening gedetineerde Normen en verwachtingen van de ISt • Medische screening vindt uiterlijk plaats op de eerste werkdag na binnenkomst. Zonodig worden bijzondere risico’s en aandachtspunten doorgegeven aan relevante staffunctionaris of afdelingshoofd. • Op de afdeling waar een gedetineerde wordt geplaatst vindt uiterlijk op de eerste werkdag na binnenkomst een intakegesprek plaats, waarin wordt geverifieerd of er bijzondere persoonlijke aandachtspunten zijn (incl. suïciderisico, acute problemen buiten de inrichting). • Het bureau sociale dienstverlening (bsd) verifieert externe informatie (incl. penitentiair dossier) op beheers- en veiligheidsrisico’s, waaronder die m.b.t. contra-indicaties voor meerpersoons celgebruik (mpc). • Het bsd coördineert de verspreiding van de verzamelde informatie. • De medewerker maatschappelijke dienstverlening (mmd’er) stelt binnen tien dagen na binnenkomst in persoonlijk contact met de gedetineerde vast hoe de stand van zaken is m.b.t. onderdak, inkomen, identiteitspapieren en zorg. • De mmd’er legt informatie vast in het Basisdocument Nazorg. • De mmd’er draagt Basisdocument Nazorg binnen drie weken na binnenkomst over aan de gemeente van herkomst. • De mmd’er informeert de gemeente over de einddatum van de detentie wanneer deze bekend is. • Beleid, taakverdeling, bevoegdheden en verantwoordelijkheden m.b.t de verspreiding van informatie zijn duidelijk.
18
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
•
Samenwerkingsafspraken worden periodiek geëvalueerd en aangescherpt.
Uitvoering medische screening De medische intake vindt in de onderzochte p.i.’s plaats op de dag van binnenkomst of de eerstvolgende werkdag en wordt evenals alle andere medische contacten evaluaties en acties in Microhis vastgelegd. Gegevens met betrekking tot medicijnverstrekking worden gecheckt. Zelden (in minder dan twee procent van de onderzochte dossiers) wordt vastgelegd in Microhis uit welke bron de informatie met betrekking tot het medicijngebruik afkomstig is. In een aantal gevallen wordt na binnenkomst informatie uitgewisseld met huisartsen of zorgaanbieders. In twintig procent van de onderzochte dossiers bleek die informatieoverdracht te zijn vastgelegd. Per p.i. varieerde dat tussen de tien en dertig procent. Medische diensten zeggen in voorkomende gevallen wel informatie over te dragen naar de afdeling waar de gedetineerde verblijft. In de onderzochte dossiers werd daarvan geen schriftelijk bewijs aangetroffen. Naar aanleiding van de screening wordt door de medische dienst soms een signaal afgegeven aan de inrichtingspsycholoog. Uit een door de medische dienst van een p.i. uitgevoerd dossieronderzoek van elf door de ISt aangedragen casussen uit de arrestantenpopulatie bleek dat in vijf casussen informatie is overgedragen aan de psycholoog. In vier gevallen leidde dit tot verdere begeleidingsactiviteiten van de psycholoog en in twee situaties tot inschakeling van de psychiater. Samenwerking met externe zorgverleners bij de screening Externe hulpverleners (GGz/verslavingszorg/maatschappelijk opvang) zijn kritisch over de kwaliteit van de screening en diagnose in de p.i.’s. Omdat de p.i.’s onvoldoende tijd en deskundigheid kunnen inzetten voor screening en diagnose van de psychiatrische problematiek wordt deze soms over het hoofd gezien of te laat gediagnosticeerd. Daarbij worden de volgende signalen afgegeven. Als gedetineerden zelf niet aangeven dat er iets aan de hand is, wordt er niet doorgevraagd en wordt de familie of het sociale systeem niet betrokken. Juist in de populatie van de arrestanten zitten veel mensen die als zorgmijder een gecompliceerde relatie hebben de hulpverlening maar wel lijden aan ernstige psychiatrische en /of verslavingsproblemen. Voor deze groep is het belang van continuïteit in de hulpverlening groot.
19
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
Bij verslavingszorg, GGz-instellingen of voorzieningen voor maatschappelijke opvang wordt lang niet altijd of pas heel laat bekend dat een cliënt gedetineerd is. Dat speelt vooral als cliënten buiten de eigen regio gedetineerd zijn en er geen functionele relaties zijn tussen p.i. en zorginstelling. In sommige regio’s zijn sociaal psychiatrisch verpleegkundigen van GGzinstellingen volgens samenwerkingsafspraken ten behoeve van speciale doelgroepen regelmatig aanwezig in de p.i.’s of nemen ze deel aan het psychomedisch overleg (pmo). Door toevallige persoonlijke communicatie wordt soms duidelijk dat cliënten van de GGz gedetineerd zijn. In één onderzochte p.i. hebben in de wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerde medewerkers van de p.i. toegang tot een beperkt aantal gegevens van een deel van de GGz-cliënten. Dit betreft de groep met ernstige problemen die tot de doelgroep van de openbare geestelijke gezondheidszorg behoort. In enkele regio’s ervaren externe hulpverleners de p.i.’s als onbegrijpelijk ontoegankelijke werelden, waartoe ze niet kunnen doordringen. Intakegesprek afdeling In drie p.i.’s worden niet systematisch intakegesprekken gehouden op de afdelingen en wordt geen informatie over de uitkomsten van intakegesprekken op de afdeling met gedetineerden uit de onderzochte doelgroep vastgelegd. In twee p.i.’s vinden die gesprekken altijd of bijna altijd direct na binnenkomst plaats en worden de uitkomsten vastgelegd in Tulp Selectie. In één van die p.i.’s wordt de informatie uit het intakegesprek altijd besproken in een multidisciplinair overleg, waarbij ook informatie uit andere bronnen betrokken wordt. In die inrichting is de kwaliteit van de informatie hoog: in neutrale termen wordt vastgelegd wat gedetineerden over hun situatie meedelen, en welke waarnemingen penitentiaire inrichtingswerkers (piw’ers) doen met betrekking tot het gedrag van gedetineerden. De rapportage bevat aandachtspunten voor andere functionarissen. Het intakeverslag bevat geen informatie uit externe bronnen. In de andere p.i. waar intakegesprekken op de afdeling gehouden worden, vindt geen systematische bespreking van de tijdens de intake verzamelde informatie plaats. In die p.i. is er kritiek op de kwaliteit van de intakeverslagen. De mmd’er en interne trajectbegeleider (itb ‘er) in die p.i. vinden de kwaliteit van de mentorintake op de afdeling problematisch. Er wordt onvoldoende doorgevraagd. Veel problematiek komt dus niet naar boven. Op basis van de intake op de afdeling wordt in die inrichting de mmd’er geactiveerd.
20
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
Beheersrisico’s en executie-indicator Bij geen van de gedetineerden in de onderzochte doelgroep is een executieindicator vermeld. De executie-indicator is een formulier waarop het Openbaar Ministerie (OM) beheers- en veiligheidsrisico’s met betrekking tot een gedetineerde kan aangeven. De gegevens met betrekking tot de executieindicator die in de p.i. geregistreerd zijn stemmen overeen met de gegevens van het Landelijk Coördinatiecentrum Arrestanten (het LCA-formulier). Er zijn in de inrichtingsdossiers geen gegevens aangetroffen met betrekking tot bij binnenkomst bekende beheersrisico’s. In geen enkel geval is er informatie afkomstig uit het penitentiair dossier verspreid. Screening mmd’er De p.i.’s kennen geen uniforme werkwijze met betrekking tot de screening door de mmd’er. De uitvoering van de screening (in aantallen en termijnen) blijft achter bij het uitgangspunt dat in het landelijk nazorgbeleid is vastgelegd. Dat uitgangpunt is dat alle gedetineerden binnen tien dagen na binnenkomst gescreend worden en dat de uitkomsten binnen drie weken in de vorm van een basisdocument aan de gemeente van herkomst worden toegezonden. In twee van de onderzochte p.i.’s voert de mmd’er geen screeningsactiviteiten uit voor deze doelgroep. In die p.i.’s zijn ook geen basisdocumenten aangetroffen. In een derde p.i. is het beleid om gedetineerden te screenen die langer dan een maand in de p.i. verblijven. Het dossieronderzoek liet zien dat de screening door de mmd’er daar in beperkte mate plaatsvindt: in ongeveer veertig procent van de onderzochte dossiers is een ingevuld basisdocument aangetroffen. In die p.i. wordt ook nog een uniek screeningsinstrument gehanteerd ten behoeve van begeleiding en onderzoek. Alle nieuwe inkomsten worden opgeroepen voor een intake door de itb’er. Er wordt gescreend op de behoefte aan zorg. Deze intake wordt niet in Tulp Selectie geregistreerd en komt niet in het inrichtings- of penitentiair dossier. Bij een verblijf van acht weken of meer wordt het screeningsinstrument uitgebreid met een vragenlijst die de gedetineerde zelf invult. De uitkomsten worden gebruikt voor zowel het inzetten van een traject, als voor onderzoeksdoeleinden (recidivemeting). De uitkomst van die screening wordt zonodig besproken met de mmd’er of ingebracht in het multidisciplinair overleg. In de vierde p.i. wordt de inzet van de mmd’er vanwege onvoldoende beschikbare capaciteit vooral gericht op gedetineerden van wie aannemelijk is op basis van de ingewonnen informatie dat terugkeer naar de samenleving problematisch is. Een dossieronderzoek liet zien dat
21
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
voor twee derde van de onderzochte gedetineerden - voor wie vervolgacties op basis van de gegevens uit het dossier mogelijk noodzakelijk leken - een basisdocument was opgemaakt. Voor een derde van de onderzochte dossiers hebben specifieke acties van de mmd’er richting zorginstelling of gemeente plaatsgevonden. In de vijfde p.i. was het tot voor kort gebruikelijk om gedetineerden te verzoeken zelf het basisdocument in te vullen en aan te geven of ze verder contact of actie van de mmd’er wensten. Halverwege de periode waarop het onderzoek betrekking heeft is het beleid van de p.i. gewijzigd. Sindsdien wordt ingezet op screening van alle gedetineerden die langer dan een maand in de p.i. verblijven. Voor zeven procent van de onderzochte doelgroep heeft dat geleid tot een geregistreerd contact tussen mmd’er en gedetineerde, in vier procent tot het opmaken en verzenden van het basisdocument naar de gemeente. Conclusies De medische screening vindt binnen de gestelde termijnen plaats. Niet altijd wordt in Microhis vastgelegd uit welke bron de vastgelegde informatie m.b.t. gestelde diagnoses of medicatieverstrekking afkomstig is. De Inspectie concludeert dat slechts in twee van de vijf onderzochte p.i.’s op de afdelingen waar de arrestanten geplaatst zijn intakegesprekken worden gehouden waarvan de uitkomsten schriftelijk worden vastgelegd. In alle p.i.’s worden gegevens over de aan- of afwezigheid van een executieindicator goed geregistreerd. In geen van de in het onderzoek betrokken p.i.’s blijkt dat informatie over het verloop van eerdere detenties uit het penitentiair dossier wordt benut om beheers- en veiligheidsrisico’s van arrestanten te beoordelen en aanknopingspunten voor begeleiding vinden. De inzet van de mmd’er voor de arrestantendoelgroep is in drie van de vijf onderzochte p.i.’s niet of nauwelijks op gang gekomen. In de twee andere p.i.’s wordt over ongeveer vijftig procent van de onderzochte doelgroep een overdrachtsdocument opgemaakt en verzonden. In de p.i.’s die de sociale en maatschappelijke problemen van de arrestanten in beeld proberen te brengen zijn nog verschillende werkwijzen aangetroffen. Of de afstemming en samenwerking van screeningsactiviteiten goed verloopt, is in geen enkele p.i. onderzoek van evaluatie en verbeteracties. De ISt stelt vast dat uitwisseling en overdracht van gegevens van en naar de diverse binnen de p.i. gebruikte informatiesystemen problematisch is. Microhis, Tulp Selectie, het Digitaal Platform Aansluiting Nazorg (Dpan) en Microsoft Office functioneren als gescheiden systemen waartussen geen
22
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
informatie wordt overgedragen, en bieden onvoldoende mogelijkheden om de uitvoering van daarin vastgelegde taken goed te monitoren. 2.3 Verblijf gedetineerde Normen en verwachtingen van de ISt • Relevante informatie wordt uitgewisseld. • Medisch psychiatrische en gedragsproblematiek wordt besproken. • Gedetineerden hebben toegang tot zorgfunctionarissen. • De p.i. ondersteunt de gedetineerde bij het zoeken van passende hulp. • De p.i. voert beleid voor geïdentificeerde groepen gedetineerden met specifieke problemen (zorgbehoevende gedetineerden, gedetineerden met reclasseringscontacten). • Het beleid voor specifieke groepen gedetineerden wordt periodiek geëvalueerd. Delen van informatie binnen de p.i. De mate waarin informatie over gedetineerden binnen de p.i. wordt uitgewisseld varieert. De overlegstructuren binnen de p.i. waar uitgewisselde informatie wordt besproken zijn in wisselende mate operationeel voor deze doelgroep. Ook worden verschillende informatiesystemen gebruikt. Het psychomedisch overleg In alle inrichtingen functioneert een pmo, dat meestal eenmaal per twee weken plaatsvindt en waar inrichtingspsycholoog, arts, psychiater en medische dienst gedetineerden bespreken. Van schriftelijke informatie vanuit het pmo of de medische dienst naar de verblijfsafdelingen zijn in geen van de onderzochte inrichtingen sporen aangetroffen bij het dossieronderzoek. Dat betekent niet dat er geen enkele uitwisseling van informatie is tussen medische dienst, psycholoog en afdelingen. Ad hoc wordt door medische dienst of psycholoog gereageerd op signalen vanaf de leefafdelingen, of wordt ook wel actief informatie door medische dienst of psycholoog verstrekt, maar die informatie wordt in de onderzochte p.i.’s niet schriftelijk vastgelegd. Het multidisciplinair overleg of detentieberaad In één van de vijf onderzochte p.i.’s wordt op een systematische wijze informatie over nieuw binnengekomen gedetineerden verzameld, verspreid en besproken. In die p.i. is de uitkomst van intakeprocedures van alle
23
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
gedetineerden binnen een week na binnenkomst onderwerp van bespreking in een multidisciplinair overleg. Over bijna de helft van de arrestantenpopulatie die langer dan een maand in die p.i. verblijft wordt meer dan eenmaal gesproken naar aanleiding van rapportages over problemen of gedragingen van gedetineerden tijdens het verblijf. De registratie van acties naar aanleiding van die besprekingen is onvolledig. Deze p.i. heeft voor wat betreft de arrestantenpopulatie het sterkst een landelijke bestemming. De p.i. verricht in het kader van de nazorg ook wel inspanningen, maar onbekendheid met instellingen en gemeentes buiten de eigen regio bemoeilijkt het behalen van resultaten. Er is een andere p.i. waar verschillende functionarissen (medische dienst, afdelings-piw’ers, itb’ers, mmd’ers) intakes uitvoeren op basis waarvan acties worden in gang gezet. Voor zover acties in gang gezet worden in het kader van de nazorg, gebeurt dat door afzonderlijke functionarissen of vooral op basis van bilateraal overleg tussen bij voorbeeld mmd’ers en itb’er, al dan niet afgestemd met de psycholoog of de medische dienst. Daarbij is gesignaleerd, dat er wel afspraken zijn over afstemming en samenwerking, maar dat die niet voldoende nagekomen worden en dat er fricties zijn tussen afdelingen. Zowel binnen de p.i. als naar buiten toe worden door verschillende functionarissen informele netwerken onderhouden, waarlangs getracht wordt de nazorg voor gedetineerden te bevorderen. Hier gaat het om een p.i. die sterk op de eigen regio georiënteerd is, waarbinnen ook een aantal veiligheidshuizen functioneren. In de andere p.i.’s vindt multidisciplinaire bespreking van gedetineerden voor deze doelgroep vooral plaats naar aanleiding van problemen of incidenten of in het kader van verlof- of selectiebeslissingen. Het doel van informatie-uitwisseling en overleg Informatie-uitwisseling registratie en overleg is voor deze doelgroep vaak sterker gericht op de beheersbaarheid van de p.i. dan op de begeleiding van de gedetineerden. Hierbij hoort het signaal dat in enkele onderzochte p.i.’s rapportage, overleg en besluitvorming vooral gericht is op het oplossen van acute crises en problemen. In deze p.i.’s vindt geen multidisciplinair overleg plaats, waar de begeleiding van gedetineerden wordt besproken. Veel beheersingsproblemen worden opgelost door het nemen van ad hoc besluiten, die geen sporen in verslaglegging of registratie achter laten. Zo kan het gebeuren dat alleen in de eindrapportage in een terugblik over een gedetineerde melding gemaakt wordt van incidenten die zich hebben voorgedaan (iemand die uit een baantje gezet is vanwege (het vermoeden
24
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
van) diefstal of iemand is vanwege een bewaardersarrest op cel ingesloten) en dat uit geen enkele registratie blijkt dat die incidenten ergens gemeld zijn. De informatie die in de eindrapportage is vastgelegd heeft vaak een schetsmatig karakter, omdat piw’ers terugblikkend hun indrukken over een persoon opschrijven. Daarbij kunnen zij niet terugvallen op de op verschillende momenten vastgelegde informatie over het gedrag en de problemen van de gedetineerde. In één p.i. kon worden vastgesteld dat de informatie die in het eindverslag wordt opgenomen niet in het penitentiair dossier wordt opgenomen. In drie van de vijf p.i.’s werden sporen teruggevonden van bespreking van gedetineerden uit de onderzochte populatie in een multidisciplinair beraad in verband met selectie- of verlofvoorstellen. Dergelijke beslissingen zijn bij deze doelgroep slechts in beperkte mate aan de orde. Zorgbehoevende gedetineerden Tijdens de interviews is naar voren gekomen dat de arrestantendoelgroep gezien wordt als een doelgroep met veel psychiatrische en verslavingsproblemen. Ook het dossieronderzoek geeft daarvoor aanwijzingen. Afgezien van de gesignaleerde psychiatrische en verslavingsproblemen wordt vaak melding gemaakt van dakloosheid, werkloosheid en financiële problemen. Dat de arrestanten hun leven buiten slecht op orde hebben blijkt ook uit het feit dat er in veel gevallen meer vonnissen en in een flink aantal gevallen zelfs veel vonnissen geëxecuteerd worden, waaronder veel boetevonnissen. Ook blijkt de onderzochte detentieperiode in veel gevallen voorafgegaan te zijn gegaan door eerdere detenties. Het betreft in lang niet alle gevallen de laatst ondergane detentie. In de volgende alinea’s worden de signalen met betrekking tot het in de p.i.’s ontwikkelde beleid samengebracht. Afspraken tussen zorginstellingen en p.i.’s Een van de onderzochte p.i.’s heeft sinds een jaar een samenwerkingsprotocol afgesloten met de regionale GGz en verslavingszorg, dat erop gericht is de ketensamenwerking rond zorgbehoevende gedetineerden te verbeteren. Doelen zijn: meer continuïteit te garanderen in de psychiatrische en verslavingszorg van cliënten die gedetineerd raken, de uitvoering van die zorg in de inrichting te ondersteunen en de kennis en informatie uit te wisselen tussen de p.i. en de GGz- en verslavingszorginstellingen. De ingezette middelen zijn liaisonfunctionarissen van de GGz die kunnen deelnemen aan het pmo en (beperkte) toegang voor
25
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
inrichtingsfunctionarissen tot informatiesystemen van de GGz. De ontwikkeling van de samenwerking is onderwerp van overleg op verschillende niveaus. In een andere regio bestaan er op uitvoerend niveau wel contacten tussen inrichtingsfunctionarissen en GGz-functionarissen, maar ontbreken systemen en procedures om informatie uit te wisselen, en wordt aandacht voor de samenwerkingsproblematiek op bestuurlijk niveau gemist. In enkele p.i.’s wordt in incidentele gevallen gebruik gemaakt van samenwerkingsstructuren voor veelplegers om informatie uit te wisselen over zorgbehoevende gedetineerden. Gesignaleerd is dat de bestaande samenwerkingsstructuren voor slechts een deel van de zorgbehoevende gedetineerdenpopulatie functioneren. Dit zijn de veelplegers en de zware cliëntenpopulatie uit de eigen regio. Veel arrestanten worden gedetineerd buiten de eigen regio, waardoor de contacten tussen zorginstellingen en p.i.’s bemoeilijkt worden. Samenwerking zorginstellingen p.i.’s in de praktijk Maatschappelijke opvang en GGz-instellingen melden in verschillende regio’s dat ze over de detentie van een cliënt in een derde tot de helft van alle gevallen niet geïnformeerd worden. Toevallige omstandigheden spelen een belangrijke rol als ze wel op de hoogte worden gesteld. De instellingen weten vaak niet hoe en waar ze informatie kunnen vinden. In twee p.i.’s worden de medische dienst en daarmee verbonden functionarissen gezien als de sleutelfiguren in het contact met de zorginstellingen. In twee andere p.i.’s lijkt de rol van de mmd’ers of itb’ers dominant. In twee p.i.’s komen signalen naar voren dat deze beide functiegroepen ongecoördineerd contacten onderhouden met zorginstellingen. Wanneer functionarissen van de justitiële verslavingszorg regelmatig in een inrichting werken, ontstaat soms een kanaal waarlangs informatie tussen p.i. en verslavingszorg kan worden uitgewisseld. Een zorginstelling zegt een standaardbrief te hebben ontwikkeld, die verzonden wordt als ze ontdekt heeft dat een cliënt gedetineerd is. Door die brief wordt de medische dienst van een p.i. geïnformeerd over behandelaars, diagnose en medicatie. De zorginstellingen geven aan dat als eenmaal bekend is dat een cliënt ingesloten is in een p.i. en het contact gelegd is, de samenwerking en afstemming meestal wel op gang komt. Medische diensten geven aan dat verzoeken om informatie gericht aan zorginstellingen niet altijd en niet altijd snel beantwoord worden.
26
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
In verschillende regio’s is gesignaleerd dat het belang van de bescherming van de privacy de mogelijkheid van een zorginstelling beperkt om informatie te delen. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg zijn (al dan niet terecht) terughoudend met het delen van informatie wanneer er geen expliciete instemming van de cliënt is. Hoe formeler en vollediger de informatieuitwisseling wordt, hoe meer de instelling afhankelijk is van de instemming van de cliënt en hoe zwaarder de redenen moeten zijn om tegen de zin van een cliënt informatie te mogen uitwisselen. Conclusies De Inspectie stelt vast dat de kwaliteit van de informatie-uitwisseling afhankelijk is van een aantal factoren. Er is een relatie tussen de kwaliteit van het multidisciplinair overleg en de betrokkenheid van medewerkers daarbij en de kwaliteit van de over gedetineerden uitgebrachte rapportages. Waar geen zichtbare en schriftelijk vastgelegde besluitvorming plaatsvindt over gedetineerden is de kwaliteit van rapportages slecht en niet op begeleiding van de gedetineerden gericht. Daar waar een slagvaardig functionerend multidisciplinair overleg plaatsvindt, zijn de intakerapportages van redelijk tot goede kwaliteit en worden adequate verwijzingen naar zorg- en hulpverleners vastgelegd. Er is een scherp contrast tussen het presteren van verschillende p.i.’s. In sommige p.i.’s is de rapportage gericht op te ondernemen (toekomstgerichte) acties in het kader van de begeleiding van de gedetineerden. In andere p.i.’s worden vooral rapportages gevonden die met het oog op de beheersing en oplossing van acute problemen zijn opgemaakt of worden allerlei beheersingsproblemen opgelost zonder dat daarover iets wordt vastgelegd. In enkele p.i.’s wordt onevenredig veel aandacht gelegd op het schrijven van eindrapportages. De betekenis van deze rapportages voor de begeleiding van de arrestanten is beperkt. Er zijn geen aanwijzingen dat het pmo in de inrichtingen niet goed functioneert. Er gaat echter zeer weinig schriftelijke informatie over gedetineerden vanuit het pmo of haar leden naar andere groepen medewerkers die bij de begeleiding van gedetineerden betrokken zijn. De Inspectie vraagt zich af of de aanwezige professionaliteit in de begeleiding van gedetineerden niet beter gevoed en versterkt kan worden wanneer specialisten een actievere informerende rol kiezen. De Inspectie beschouwt de signalen van zorg- en hulpverleners van de GGz, de verslavingszorg en de maatschappelijke opvang over een niet juiste en
27
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
volledige diagnose van de problematiek van hun cliënten in de p.i.’s als ernstig. De continuïteit van de zorg aan zorgbehoevende (vaak verslaafde, psychisch gestoorde, maar ook zorgmijdende) gedetineerden is regelmatig in gevaar. Dat komt doordat de diagnostiek in de inrichting niet voldoende grondig is of kan zijn en doordat de betrokken zorginstelling niet altijd een bijdrage kan leveren aan het toestandbeeld. Zorginstellingen worden vaak niet op de hoogte gesteld van het feit dat een cliënt gedetineerd is. Wanneer er veel informele contacten zijn tussen hulpverleners binnen en buiten de p.i. of wanneer er liaisonfunctionarissen vanuit de zorginstellingen in de p.i. functioneren, die bij voorbeeld deelnemen aan het pmo, wordt dat probleem soms ondervangen. De sterk regionale oriëntatie van zorginstellingen beperkt de waarde van deze strategie voor de arrestantendoelgroep, omdat die vaak buiten de regio geplaatst wordt. Vertegenwoordigers van een aantal zorginstellingen geven aan dat ze herkenbare aanspreekpunten in de p.i.’s missen. Ze geven ook aan dat ze zelf in persoonlijk contact wel proberen bruggen te slaan, maar dat de bestuurlijke aandacht voor dit probleem in hun eigen instelling te gering is. Er is in de p.i.’s nog te weinig beleid ontwikkeld voor groepen arrestanten die buiten de inrichting afhankelijk zijn van zorg. 2.4 Aansluiting van activiteiten p.i.’s op gemeentelijke voorzieningen Normen en verwachtingen van de ISt • Gedetineerde, mmd’er en gemeente werken samen aan de oplossing van problemen m.b.t. basisvoorwaarden voor reïntegratie. • Taakverdeling, bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn duidelijk. • Samenwerkingsafspraken worden periodiek geëvalueerd en aangescherpt. • De mmd’er brengt zorgbehoefte van de gedetineerde en contacten van voor de detentie met zorginstellingen in beeld. • De mmd’er bevordert afstemming van activiteiten voor zorgbehoevende gedetineerden van bij voorbeeld medische dienst, pmo en verslavingszorg. • De p.i. werkt effectief samen met gemeenten en relevante zorginstellingen. • Taakverdeling, bevoegdheden en verantwoordelijkheden m.b.t. de voorbereiding van de overdracht van zorgbehoevende gedetineerden zijn duidelijk.
28
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
•
Samenwerkingsafspraken worden periodiek geëvalueerd en aangescherpt.
Samenwerkingsverbanden en afspraken tussen p.i.’s en gemeenten Er bestaan in enkele regio’s samenwerkingsverbanden waaraan gemeenten en p.i.’s deelnemen. Dat betreft het veiligheidshuis en het veelplegersoverleg. Deze samenwerkingsverbanden functioneren voor specifieke doelgroepen, en de arrestanten vallen meestal niet onder die specifieke doelgroepen. In alle onderzochte gemeenten functioneren nazorgcoördinatoren. Enkele nazorgcoördinatoren pleiten nadrukkelijk voor eenduidigheid in de manier van informeren van gemeenten door p.i.’s omdat ze bij voorbeeld willen voorkomen dat honderden mmd’ers uit het hele land hun eigen netwerken gaan opbouwen en gebruiken in het gemeentelijk apparaat. Nazorgcoördinatoren geven aan dat hun gemeente zich (slechts) verbonden heeft om ten aanzien van bepaalde doelgroepen beleid te ontwikkelen en uit te voeren. Dat geldt vooral voor de veelplegers en degenen die behoren tot de doelgroep van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg. Enkele nazorgcoördinatoren screenen daarom of ingevulde formulieren betrekking hebben op gedetineerden uit een van die doelgroepen en leggen alle andere formulieren terzijde. Drie gemeenten doen onderzoek naar de doelgroep, om te bezien of en hoe ze hun beleid voor bepaalde doelgroepen vorm kunnen geven. Daarbij worden groepen als vrouwen en achttien- tot vierentwintig jarigen genoemd. Een gemeente geeft aan het te betreuren dat alle middelen die eerst konden worden ingezet voor een bredere doelgroep thans uitsluitend kunnen worden besteed aan de veelplegers. Verschillende gemeenten geven aan dat de p.i.’s nog te weinig betrokkenheid bij de samenwerking met de gemeente tonen. De p.i.’s zijn in de ogen van de gemeente vooral naar binnen en te weinig naar buiten gericht. Het overdrachtsformulier Het overdrachtsformulier is een belangrijk instrument in de communicatie tussen p.i.’s en gemeenten. Nazorgcoördinatoren van gemeenten geven aan dat ze wel overdrachtsformulieren krijgen toegestuurd, maar dat ze die voor lang niet alle gedetineerden ontvangen, en dat ze ook niet weten voor welke gedetineerden ze wel of geen formulier ontvangen. De gemeenten spreken in termen van een klein deel tot minder dan de helft. De nazorgcoördinatoren van de gemeenten hebben kritiek op de overdrachtsformulieren, de wijze waarop de formulieren worden ingevuld, en
29
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
de manier waarop ze door de mmd’er gehanteerd worden. Daarbij worden de volgende signalen afgegeven. In minder dan de helft van de gevallen wordt de gemeente geïnformeerd over de datum van de invrijheidsstelling. In meer dan de helft van de gevallen komt het formulier te laat binnen om in te kunnen spelen op de invrijheidsstelling. De invulling is vaak oppervlakkig: er worden wel allerlei wensen van de gedetineerde opgenomen in het formulier, maar die zijn niet gebaseerd op een reële diagnose van de problemen. Of: de mmd’er blijkt niet over juiste informatie met betrekking tot de gedetineerde te beschikken. Of: er is wel een probleembeschrijving, maar nergens blijkt welke acties in de inrichting in gang worden gezet om die problemen op te lossen. Of: de mmd’er is onvoldoende op de hoogte van wat wel en niet van gemeentelijke diensten verwacht kan worden. Of: de informatie op de formulieren is zo onduidelijk dat de gemeente om verduidelijking van het probleem en de actie moet vragen. Er is ook kritiek op het overdrachtsformulier: het is niet in overleg met de gemeenten opgesteld, en het zou beter moeten worden afgestemd op de informatiebehoefte van de gemeente. In een kleine gemeente met slechts enkele terugkerende gedetineerden per jaar, wordt met meer waardering over het overdrachtsformulier gesproken. Indien de op het overdrachtsformulier geïnventariseerde problematiek daartoe aanleiding toe geeft, wordt de reïntegratie besproken in het gemeentelijke overleg dat zich richt op bewoners met een meervoudige problematiek. Zonodig wordt contact opgenomen met de mmd’er van de p.i. voor nader overleg of een toelichting. Functie-uitoefening mmd’er Niet alle elementen uit de functiebeschrijving van de mmd’er worden gerealiseerd ten aanzien van deze doelgroep. In twee p.i.’s werden geen overdrachtsformulieren ingevuld voor de arrestantendoelgroep. In een derde p.i. was voor minder dan tien procent van de onderzochte gevallen een overdrachtsformulier opgemaakt, in de twee overige p.i.’s’s voor ongeveer de helft van de onderzochte doelgroep. In een van die laatstgenoemde p.i.’s werd de tot dat moment beschikbare mmd-capaciteit ontoereikend geacht. In de andere p.i.’s kregen andere doelgroepen of andere activiteiten voorrang. In geen enkele p.i. slagen de mmd’ers er in om van iedere gedetineerde uit de arrestantenpopulatie binnen tien dagen na binnenkomst een overdrachtsformulier op te maken en dat door te sturen naar de
30
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
gemeente. Ook in p.i.’s die gekozen hadden om alleen voor arrestanten die langer dan een maand verblijven een overdrachtsformulier op te stellen wordt dat beleid niet volledig gerealiseerd. De in de functiebeschrijving van de mmd’er opgenomen coördinerende taak wordt maar beperkt waargemaakt. De afstemming van activiteiten met betrekking tot zorgbehoevende gedetineerden verloopt niet altijd via de mmd’er maar ook wel via de medische dienst of het pmo. Dat wordt zichtbaar als zowel de medische dienst als de mmd’er contacten over gedetineerden met een zorginstelling leggen. Dat blijkt ook als de uitvoering van afspraken rond de overdracht naar een zorginstelling mislukt omdat niet tijdig doorgegeven is dat de einddatum van de detentie gewijzigd is. Ook is gesignaleerd dat binnen de p.i. de afstemming tussen verschillende functies onvoldoende plaatsvindt. De afwezigheid van een goede aansluiting tussen de verschillende informatiesystemen is niet ondersteunend voor een goede invulling van de coördinerende rol van de mmd’er. Daardoor zijn er ook onvoldoende mogelijkheden om de uitvoering van het nazorgbeleid te volgen. Informatie uit het Dpan, het systeem waarlangs informatie naar de gemeenten wordt overgedragen, kan niet worden ingevoerd in Tulp Selectie. In één p.i. kon niet alle informatie die door de mmd’er in Dpan was ingevoerd daarin worden teruggevonden, omdat afsluiting niet op correcte wijze had plaatsgevonden. In één p.i. worden uitkomsten van het detentieberaad in Tulp Selectie ingevoerd, maar is daarnaast een apart bestand opgebouwd in Excel om de uitvoering van de afgesproken acties te monitoren. Basisvoorwaarde inkomen In enkele gemeenten wordt bij korte detenties (korter dan drie maanden) een uitkering van een inwoner niet automatisch stopgezet, maar opgeschort. Hoewel de toekenning van een uitkering in beginsel binnen een week kan geschieden, blijkt in de praktijk dat ex-gedetineerden vaak niet aan de voorwaarden daarvoor kunnen voldoen (ze kunnen bij voorbeeld geen rekeningsafschriften over de afgelopen drie maanden laten zien). Dan kan het wel een tot twee maanden duren voordat een uitkering verstrekt wordt. Sommige p.i.’s maken, als er geen werk of uitkering is, drie of vier weken voor einde detentie een afspraak voor de gedetineerde met het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en sturen de papieren op. Pogingen van p.i.’s om in
31
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
de inrichting een loket van het CWI tot stand te brengen, zijn in geen van de onderzochte PI’s geslaagd. De mmd’er is volgens enkele gemeenten niet altijd op de hoogte van het feit dat een uitkering pas na detentie kan worden aangevraagd. Basisvoorwaardere Identiteits(ID)-bewijs Als een ID-bewijs ontbreekt, doet de gedetineerden daarvan aangifte bij de politie. Deze komt in de p.i. en maakt een bewijs van vermissing. Op het moment dat de gedetineerde buiten komt, kan hij een ID-bewijs gaan regelen. In enkele p.i.’s komt de Dienst Burgerzaken van de gemeente om aan gedetineerde bewoners een identiteitsbewijs te verstrekken. Openstaande boetes kunnen het verkrijgen van een ID-bewijs blokkeren. Als er geen openstaande boetes zijn heeft een van onderzochte de gemeenten een noodfonds om een ID-bewijs te bekostigen. Vervolgens krijgt de exgedetineerde een voorlopig identiteitsbewijs waarmee een uitkering aangevraagd kan worden. In een van de onderzochte gemeenten stokt de totstandkoming van afspraken over de verstrekking van ID-bewijzen aan gedetineerden, doordat de p.i.’s in die gemeente niet kunnen komen tot een gezamenlijk voorstel over een daarbij te volgen werkwijze. Basisvoorwaarde huisvesting Enkele gemeenten melden dat in bijzondere gevallen de bijzondere bijstand wordt gebruikt om huur door te betalen, wanneer iemand gedetineerd is. De huur wordt voor maximaal drie maanden doorbetaald. Dat moet individueel worden aangevraagd. In een van de onderzochte p.i.’s beschikt volgens de registratiekaart vijftien procent van de ingesloten gedetineerden niet over een vaste woon- of verblijfplaats. Bij geen van deze gedetineerden is informatie in het dossier aangetroffen waaruit blijkt dat de gedetineerde inderdaad dakloos is en dat daar iets mee gedaan is. Daarbij wordt opgemerkt dat er in de p.i.’s veel twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van de op de penitentiaire registratiekaart vermelde gegevens. In een van de onderzochte regio’s functioneert op basis van een samenwerkingsovereenkomst tussen p.i. en Leger des Heils een Prison Gate Office. Een Prison Gate Office bemiddelt tussen dak- en thuisloze gedetineerden en woonvoorzieningen en draagt zonodig zorg voor een “warme” overdracht van de gedetineerde naar een dergelijke voorziening. De contacten worden gelegd via de mmd’er in de inrichtingen. De Prison Gate Office heeft een aantal succesvolle plaatsingen van gedetineerden in de regio weten te bewerkstellingen, maar daarbuiten (vooral in de randstad) slaagt ze
32
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
daar niet in. In een andere regio slagen mmd’ers er samen met een bemiddelingsbureau in om via persoonsgebonden budgetten uit de AWBZ begeleiding en huisvesting te regelen voor ex-gedetineerden. In de kleinere gemeenten is deze werkwijze effectief. Conclusies Voor de arrestanten met een verblijf van één tot vier maanden wordt in slechts een kwart van de gevallen een overdrachtsformulier opgemaakt en verzonden. De Inspectie vreest dat voor korter verblijvende arrestanten die score nog veel slechter is. Daardoor kan de samenwerking tussen mmd’er en gedetineerde gericht op de oplossing van problemen m.b.t. basisvoorwaarden voor reïntegratie voor een groot deel van de arrestantenpopulatie niet op gang komen. Dat is naar het oordeel van de Inspectie niet acceptabel. Ook als informatie overgedragen wordt in een overdrachtsformulier, komen in te veel situaties vervolgacties niet of niet tijdig op gang. Van een sluitende overdracht zoals vastgelegd in de eindkwalificaties van het Project Aansluiting Nazorg is voor de meerderheid van de arrestanten die tussen januari en juni 2007 de onderzochte p.i.’s verlieten geen sprake. Aan dat oordeel draagt ook bij de constatering van de Inspectie dat de ontwikkeling van de nazorgaanpak van het Gevangeniswezen een te eenzijdig ingezette strategie is geweest, waarop de gemeenten nog niet actief inspelen. Voor enkele afgesproken doelgroepen (veelplegers, al dan niet geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD), ernstig psychisch gestoorde en verslaafde gedetineerden die onder het bereik van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg vallen) hebben de grote gemeenten zich tot acties verplicht. Maar in enkele grote gemeenten worden alle overdrachtsformulieren die betrekking hebben op andere doelgroepen terzijde gelegd. Als een positief signaal kan gemeld worden dat enkele steden onderzoek doen of ook voor andere doelgroepen dan de hiervoor genoemde gericht beleid moet worden ontwikkeld. Een ander gevolg van die eenzijdig ingezette strategie is dat er in verschillende gemeenten kritiek is op de inhoud van het overdrachtsformulier en het gebruik ervan. Het format sluit onvoldoende aan op de behoefte aan informatie van de gemeente, de mmd’ers hebben te weinig zicht op wat de mogelijkheden en onmogelijkheden van de gemeentelijke diensten zijn, en geven te onkritisch alleen de wensen van de gedetineerden door in plaats van een diagnose. Een keuze voor een strategie
33
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
die leidt tot een meer gemeenschappelijk gedragen instrument en procedure is in de ogen van de Inspectie noodzakelijk. Wel positief is dat bij kleinere gemeenten met kleine aantallen terugkerende gedetineerden en ook bij gemeenten die regionaal goed samenwerken in veiligheidshuizen de bereidheid om de nazorg van gedetineerden te faciliteren wel aanwezig is. Opvallend is voorts het grote aantal praktische problemen waarvoor - door de grote regeldichtheid - geen oplossingen, of alleen (ten koste van enorme inspanningen) ad hoc oplossingen gevonden worden: de verkrijging van IDbewijzen, de inschrijving voor werk en uitkering, de opschorting versus stopzetting van uitkeringen, de doorbetaling van huur gedurende enige maanden. In verschillende p.i.’s blijken huisvestingsproblemen van zorgbehoevende gedetineerden niet direct via de samenwerking met gemeentelijke diensten, maar alleen via inschakeling van regionaal functionerende bemiddelingsorganisaties tot een oplossing te komen. De positie van de mmd’er in de inrichting is nog niet goed uitgekristalliseerd. Er zijn verschillen tussen de p.i.’s waar het de taakafbakening van de mmd’er, de bevolkingsadministratie (bva), de medische dienst, het bsd en de itb’er betreft. Er zijn overlappen in de coördinatie van de zorg tussen pmodeelnemers, mmd’ers en itb’ers. Ook richten screenings- en intakeacties van medische dienst, verblijfsafdeling, itb’er en mmd’er zich soms op dezelfde onderwerpen. Ook zijn er verschillen in de deelname aan overlegvormen zoals het pmo of multidisciplinaire detentieberaden. 2.5 Aansluiting activiteiten p.i.’s op CJIB m.b.t. oplossing boeteproblematiek Normen en verwachtingen van de ISt • De p.i. wint informatie in m.b.t. openstaande vonnissen en boetes. • De p.i. faciliteert het maken van afspraken over betalingsregelingen van boetes van gedetineerden met het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB). Faciliteren boetebetaling Een groot deel van de arrestantenpopulatie moet ook boetes betalen. Ongeveer tien tot dertig procent van de arrestanten - dat varieert per inrichting - betaalt tijdens de detentie opgelegde boetes. In een enkel geval komt een betalingsregeling met het CJIB tot stand. Bsd en mmd’er
34
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
bemiddelen op verzoek van de gedetineerde. Activiteiten van inrichtingsfunctionarissen op dit terrein worden niet goed vastgelegd. Door één in het onderzoek betrokken gemeente is aangegeven dat openstaande boetes het verkrijgen van een ID-bewijs kunnen blokkeren. Conclusies Omgang met de boeteproblematiek is in de p.i.’s een oud en vertrouwd proces. Het bsd of de mmd ‘er verzamelen op verzoek van gedetineerden informatie over opgelegde boetes. De bevolkingsadministratie (bva) past de einddatum van de detentie aan wanneer er boetes betaald worden of wanneer er nieuwe vonnissen binnenkomen. Veranderingen in de einddatum van de detentie worden soms niet tijdig overgedragen aan zorgverleners buiten, wanneer die nazorgarrangementen hebben getroffen. De financiële (schuld- en boete-) problemen in de doelgroep arrestanten zijn groot. In een heel beperkt aantal gevallen komt een betalingsregeling rond boetes tot stand. 2.6 Aansluiting op ketenpartners m.b.t illegale vreemdelingen Normen en verwachtingen van de ISt • De p.i. en de Vreemdelingendienst/IND wisselen informatie uit over gedetineerden zonder verblijfstitel. • Taakverdeling, bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn duidelijk. • Samenwerkingsafspraken worden periodiek geëvalueerd en aangescherpt. Afspraken en protocollen over samenwerking tussen p.i. en vreemdelingendienst Aan de uitwisseling van informatie tussen p.i.’s en Vreemdelingendienst ligt een protocol ten grondslag: de ketenprocesbeschrijving Vreemdelingen in de Strafrechtspleging (het VRIS-protocol). De oprichting van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) vormde recent de aanleiding om het protocol te herzien. Alle regionale politiekorpsen en p.i.’s werken in beginsel volgens dit protocol. Op sommige punten wordt het protocol niet op dezelfde wijze uitgevoerd. De Vreemdelingendienst van één van de politiekorpsen draagt geen taken over aan de Vreemdelingendiensten van andere regio’s (inwinnen van informatie, uitreiken van beschikkingen), maar voert alle activiteiten zelf uit en laat gedetineerden zo nodig lichten en overbrengen naar politiecellen binnen de eigen regio om ze te horen. In alle andere onderzochte regio’s vindt een dergelijke overdracht van taken wel plaats. Er is ook verschil van
35
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
mening tussen de verschillende afdelingen van de Vreemdelingendienst of het doorfaxen van registratiekaarten naar de betreffende regio’s als vanzelfsprekend of als extra service aan collega’s wordt beschouwd. Overwegend is de Vreemdelingendienst tevreden over de wijze waarop de PI’s uitvoering geven aan hun taken. De uitvoering van het protocol in de praktijk Naast het protocol spelen de directe contacten tussen medewerkers van de Vreemdelingendiensten en van de bva’s van de p.i.’s een belangrijke rol om de informatie-uitwisseling goed te laten verlopen Er zijn ook kritiekpunten. P.i’s weigeren soms (ten onrechte) om identiteitspapieren van vreemdelingen over te dragen aan de Vreemdelingendienst, omdat ze dat niet willen doen zonder toestemming van de gedetineerde. Dat heeft tot gevolg dat de Vreemdelingendienst een identiteitsonderzoek moet doen, terwijl er een geldig paspoort in de p.i. ligt. De toegang tot de vreemdelingen voor de medewerkers van de Vreemdelingendienst wordt soms beperkt door de regels van het dagprogramma. Er is bij sommige vreemdelingendiensten kritiek op het niet altijd tijdig aanleveren van gegevens met betrekking tot het einde van de detentie. Ook komen op de registratiekaart vermelde gegevens over gedetineerden vaak niet overeen met de gegevens in de systemen, die de politie kan raadplegen. Registratie van door de p.i. in het kader van het protocol uitgevoerde taken In geen van de onderzochte inrichtingen worden de activiteiten die door bvamedewerkers worden uitgevoerd in het kader van het VRIS-protocol ten aanzien van arrestanten die als vreemdeling te boek staan goed geregistreerd. In slechts enkele gevallen is in de dossiers terug te vinden of de Vreemdelingendienst op de hoogte gesteld wordt van het verblijf van een vreemdeling in detentie. In geen enkel geval was terug te vinden of de acties in verband met een plaatsing in de vreemdelingenbewaring van een gedetineerde door de p.i. goed en tijdig waren uitgevoerd. In één regio heeft de Vreemdelingendienst bva-medewerkers geschoold met betrekking tot het VRIS-protocol omdat de medewerkers onvoldoende op de hoogte waren van hun taken. In een van de onderzochte p.i.’s was de opvatting heel sterk aanwezig dat de Vreemdelingendienst illegale vreemdelingen die als arrestant zijn aangehouden na detentie heel vaak laat lopen, en dat die regelmatig terugkeren in detentie. Die opvatting kon niet vanuit enige registratie worden onderbouwd.
36
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
Conclusies Het VRIS-protocol (Vreemdelingen in de Strafrechtsketen) blijkt te functioneren als een stevig en erkend document op basis waarvan de informatieoverdracht rond vreemdelingen in de strafrechtsketen is georganiseerd. Inrichtingsfunctionarissen voeren de aan de p.i. toegemeten taken overwegend uit. Er is weinig bekendheid in de p.i. met de inhoud en de doelstelling van het protocol. De invoering van deze werkwijze is niet gepaard gegaan met een aanpassing van de administratieve organisatie in de p.i. Daardoor worden door de p.i. uitgevoerde activiteiten niet eenduidig geregistreerd. Of de p.i. zijn taken goed uitvoert, wordt niet zichtbaar. De p.i. kan daardoor geen bijdrage leveren aan verbeteracties rond dit proces. 2.7 Aansluiting op activiteiten van de reclassering Normen en verwachtingen van de ISt •
De p.i. heeft beleid hoe en wanneer informatie en advies van de reclassering wordt gevraagd en benut voor de inrichting van de detentie.
•
De p.i. en de reclassering stemmen hun beleid op elkaar af.
Samenwerking p.i. en reclassering rond arrestanten Er is geen gestructureerde wijze van samenwerken tussen p.i. en reclasseringsorganisaties ten aanzien van deze doelgroep, waardoor er veel mogelijkheden gemist worden om informatie uit te wisselen. Bij arrestanten die korter dan vier maanden in een p.i. verblijven wordt de reclassering meestal niet betrokken. Bij een strafrestant van tenminste vier maanden of van minder dan vier maanden in combinatie met een periode reclasseringstoezicht wordt in het kader van Terugdringen Recidive (TR) of van detentiefasering advies ingewonnen bij de reclassering. Als de gedetineerde zelf bij bsd of mmd naar voren brengt dat er nog een verplicht reclasseringscontact loopt wordt de reclassering geïnformeerd over de detentie. Als bekend is dat er een reclasseringstoezicht na detentie gaat lopen, leidt dat niet automatisch tot afstemming en uitwisseling van informatie, omdat het toezicht vaak nog niet is toebedeeld aan een werker. Anderzijds geldt ook dat als een cliënt tijdens een lopend toezicht door de reclassering opnieuw als arrestant gedetineerd wordt, dat niet altijd wordt teruggekoppeld aan de reclassering. De reclassering kan dan het toezicht
37
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
stoppen en aanhouden tot na de detentie. Niet duidelijk is of dat altijd gebeurt. Volgens reclasseringsmedewerkers is de overgrote meerderheid van de arrestantenpopulatie ook geregistreerd in het Cliënt Volg Systeem (CVS), omdat ze ooit wel eens contact hebben gehad met de reclassering. Uitwisseling van informatie over arrestanten waarover de p.i. en de reclassering beschikken vindt meestal niet plaats. Soms is het beleid om informatie waarover de reclassering beschikt niet te delen met de p.i., soms wordt het afhankelijk gesteld van de toestemming van de cliënt. De verslavingsreclassering raakt in sommige inrichtingen bekend met de insluiting van cliënten als arrestant via medewerkers van de verslavingszorg die in een p.i. werken. Verslaafde gedetineerden worden bij voorbeeld door de mmd’er of de medische dienst doorverwezen naar de verslavingszorg. De medewerker van de verslavingszorg kan ook toegang krijgen tot de registratie in de p.i. en zien of er cliënten van hem verblijven en hoe lang ze nog verblijven. In een van de regio’s is er door langjarige samenwerking een informele werkwijze ontwikkeld tussen verslavingsreclassering en p.i. Deze gaat gepaard met veel persoonlijke contacten. Hierdoor hebben beide partijen het gevoel dat de problemen rond informatie-uitwisseling zich niet zo sterk meer voordoen. Conclusies Er is geen geregelde gestructureerde samenwerking en informatieuitwisseling tussen reclassering en gevangeniswezen voor deze doelgroep. Er is ook geen gemeenschappelijke visie bij p.i.’s en reclasseringsorganisaties over welke informatie over gedetineerden/cliënten wel of niet gedeeld mag worden en of dat met of zonder toestemming van de cliënt moet. Het grootste deel van de arrestantenpopulatie is bij de reclassering bekend, en gegevens over hen zijn in het CVS van de reclassering opgenomen. Reclasseringsfunctionarissen hebben soms toegang tot penitentiaire registratiesystemen. Op hun beurt hebben inrichtingsfunctionarissen (ook) geen toegang tot het CVS. Incidenteel wordt via persoonlijke contacten van reclasseringsmedewerkers en inrichtingsfunctionarissen inhoudelijke informatie uitgewisseld. In de enige p.i. waar dit op iets grotere schaal gebeurt, hebben functionarissen van reclassering en p.i. op verschillende terreinen (veiligheidshuizen, veelplegersoverleggen etc.) nauwe samenwerkingsrelaties opgebouwd. Daardoor kan bij voorbeeld duidelijk worden of er parallel aan de detentie nog een toezicht loopt, en kan de
38
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
verslavingszorg op de hoogte raken van de detentie en van de einddatum van de detentie van een cliënt. 2.8 Samenwerking met veelplegersprojecten Normen en verwachtingen van de ISt • De inrichting draagt zorg voor de overdracht van informatie aan arrondissementale veelplegersprojecten. • Taakverdeling, bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn duidelijk. • Samenwerkingsafspraken worden periodiek geëvalueerd en aangescherpt. Aanwezigheid veelplegers In slechts twee van de onderzochte p.i.’s zijn enkele veelplegers in de populatie aangetroffen. In één inrichting was zichtbaar dat de mmd’er de informatie over deze gedetineerde aan het einde van de detentie volgens afspraken overgedragen heeft aan de gemeente of aan het veelplegersoverleg. In de andere inrichting nemen functionarissen deel aan het veelplegersoverleg in de regio. Aangenomen moet worden dat de informatie over de veelplegers is overgedragen, maar daarover werden in het dossier over de gedetineerde geen gegevens teruggevonden. In één p.i. wordt de informatie over insluiting en vrijlating van veelplegers ook direct overgedragen aan de politie. Conclusies In enkele p.i.’s waren (enkele) veelplegers als arrestant geplaatst. In die inrichtingen vond de informatieoverdracht naar het veelplegersproject plaats. Er zijn ook p.i.’s waar veelplegers niet op een arrestantenafdeling geplaatst worden. 2.9 Vertrek Normen en verwachtingen van de ISt • Het nakomen van in het kader van de voorbereiding vertrek van individuele gedetineerden gemaakte afspraken wordt gemonitord. Realisatie van afspraken In één van de regio’s zijn veel samenwerkingsvormen tussen zorginstellingen en p.i.’s en wordt er op verschillende niveaus overlegd. Het overleg is sterk
39
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
gericht op het realiseren van passende plaatsingen en het inzetten van trajecten voor gedetineerden met specifieke problemen. Op de effectiviteit en de efficiëntie van de samenwerking wordt echter nog onvoldoende gestuurd. In geen van de onderzochte p.i.’s worden de problemen die zich voordoen bij overdracht van arrestanten geregistreerd en geanalyseerd. In alle p.i.’s blijkt uit het dossieronderzoek dat incidenteel informatie wordt overgedragen aan de verslavingszorg. Ook wordt gemeld dat instellingen voor verslavingszorg waar ex-gedetineerden zich melden soms zelf contact opnemen met de p.i. Overdracht van medische informatie wordt bij vertrek niet altijd geregistreerd in Microhis. Zorginstellingen hebben meestal een positief oordeel over de informatie die door de p.i. bij vertrek wordt overgedragen, maar wijzen op het feit dat gebrek aan medewerking van de cliënt er vaak toe leidt dat er geen informatie wordt overgedragen. Voor een flink deel van de zorgbehoevende arrestanten komt geen informatieoverdracht tot stand omdat tijdens de detentie niet duidelijk is dat de gedetineerde de cliënt is van een bepaalde zorginstelling. Wanneer arrestanten binnen de eigen regio gedetineerd zijn komt die uitwisseling gemakkelijker tot stand. Als een gedetineerde medicatie gebruikt moet bij vertrek ook geregeld zijn dat hij zijn medicijnen kan blijven gebruiken. Het meegeven van medicatie bij vertrek of bij transport is soms een probleem, omdat de medische dienst niet altijd tijdig op de hoogte is van een transport of overplaatsing naar een andere instelling. Lopende zorgtrajecten rond arrestanten worden na detentie weer overgedragen aan de zorginstelling. Ook hier speelt het probleem dat de zorginstelling niet altijd op de hoogte gesteld wordt van wijzigingen in de datum waarop de detentie eindigt. De hulpverlening probeert iemand op te vangen en een warme overdracht te realiseren, maar dan blijkt de detentie net en plotseling een paar dagen eerder beëindigd te zijn. Of er is toch een vonnis binnengekomen voor een gedetineerde die op een bepaalde datum in een opvang geplaatst zou worden. Dan weegt het belang van de executie van die laatste dagen vrijheidsbeneming zwaarder dan het belang van de continuïteit van de zorg. Conclusies Er wordt bij vertrek van arrestanten uit de p.i. informatie overgedragen. Die overdracht vindt soms plaats de via medische dienst naar de zorginstellingen of artsen. De overgedragen informatie wordt vaak niet geregistreerd. Wanneer het om hervatting van bestaande zorgarrangementen gaat is de
40
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
overdracht volgens vertegenwoordigers van de zorginstellingen vaak effectief. Er is geen inzicht in de p.i.’s in de mate waarin gemaakte afspraken in het kader van de overdracht worden nagekomen en in de mate waarin de inspanningen op het terrein van overdracht van informatie effect hebben gehad.
41
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
3 Samenvattende conclusie Dit onderzoek laat zien dat er in het gevangeniswezen voor arrestanten weinig wordt gedaan. Dit blijkt vooral uit het feit dat voorzieningen en arrangementen op het terrein van de dagelijkse begeleiding en de voorbereiding op vertrek, die voor alle gedetineerden moeten functioneren, voor arrestanten maar in heel beperkte mate worden ingezet. Ook als de duur van het verblijf daarvoor geen beperkingen oplevert. Dat geldt voor screeningsactiviteiten, voor multidisciplinaire overlegvormen, voor in het kader van de begeleiding opgestelde rapportages en voor acties in het kader van de nazorg. De plaatsing van arrestanten in speciale afdelingen met sobere voorzieningen en regimes speelt een rol, evenals het feit dat arrestanten vaker dan andere groepen gedetineerden buiten de eigen regio geplaatst worden. Dit onderzoek laat ook zien dat het proces van ontwikkeling van effectieve ketensamenwerking en ketenzorg in de p.i.’s nog in de kinderschoenen staat. Met belangrijke schakels in de keten vindt onvoldoende afstemming plaats. Er is te weinig gedaan aan de ontwikkeling van een gemeenschappelijke visie op welke informatie moet worden overgedragen en hoe informatieoverdracht moet plaatsvinden als het om deze gedetineerdenpopulatie gaat. Dat geldt voor de afstemming met politie waar het de overdracht van arrestanten vanuit de politiecellen naar de inrichtingen betreft. Dat geldt binnen de inrichting waar het de informatieoverdracht betreft tussen behandelaars uit de gezondheidszorg, inrichtingsfunctionarissen met specialistische screenings- en begeleidingsopdrachten en dagelijkse begeleiders. Het geldt voor de informatie-uitwisseling tussen p.i.’s en zorginstellingen, die te vaak niet op de hoogte worden gebracht van de detentie van hun cliënten. Het geldt ook voor de informatie-uitwisseling met de reclassering, waarin voor deze doelgroep niet voorzien wordt. En het geldt voor de informatieuitwisseling met gemeenten. De feitelijke informatie-uitwisseling vertoont teveel lacunes. Er moet aandacht gegeven worden aan inrichtings- en regiooverstijgende beschrijving van visie en uitgangspunten en aan uniformering van processen. Die kaders moeten dienen als uitgangspunt om op regionaal niveau afspraken en protocollen te maken over informatieoverdracht tussen p.i.’s, gemeenten, instellingen en diensten. En daarbij moet aandacht blijven voor
42
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
het feit dat die protocollen en afspraken alleen functioneren als er tussen functionarissen begrip, vertrouwen en regelmatig contact is. Ook moeten werkbare oplossingen gevonden worden voor het probleem dat de grenzen van de verschillende gebieden waarbinnen diensten en instellingen functioneren verschillen, en dat sommige diensten of instellingen meer of minder in staat zijn om over de grens van het eigen werkgebied te kijken. Uit dit onderzoek blijkt ook dat informatiesystemen die binnen de p.i.’s ingezet worden om gegevens over gedetineerden vast te leggen niet goed zijn ingericht om de informatieoverdracht in de executieketen effectief te ondersteunen, Daarnaast worden die systemen onvoldoende benut. De kwaliteit van de informatie is vaak ontoereikend om een positieve bijdrage te leveren aan de begeleiding van de gedetineerden in de inrichting en aan de nazorg. Op basis van dit onderzoek zijn ook positieve conclusies te trekken. Daar waar vertrouwd kan worden op sterke regionale samenwerkingsverbanden van op elkaar betrokken spelers, lijken betere voorwaarden aanwezig om tot ketensamenwerking te komen. Ook blijkt uit het onderzoek dat de prestaties van p.i.’s in de omgang met informatie over deze doelgroep sterk verschillen. Daaruit kan geconcludeerd worden dat ook binnen de p.i.’s nog voldoende ruimte is om aan verbetering te werken. De zorgverleners in de p.i.’s trachten informatie uit de zorg- en hulpverleningsinstellingen beter te betrekken bij hun werk. Door wederzijdse inspanningen vanuit de p.i.’s, de GGz en de verslavingszorg gaat op sommige plaatsen de hulp voor het meest problematische deel van de arrestantenpopulatie beter gaat functioneren. Al wordt het effect daarvan beperkt doordat een op zorg gerichte benadering altijd doorkruist en belemmerd kan worden door de hardere strafrechtelijk benadering en de geringe ruimte die wettelijke regels bieden. Daardoor zijn p.i.’s soms ondoorzichtig voor zorgverleners. De detentieduur of de boeteproblematiek kan het realiseren van passende zorg bemoeilijken. Er zijn ook bij ketenpartners als politie, IND, DT&V ontwikkelingen op het terrein van geprotocolleerde samenwerking, processturing en kwaliteitsmanagement ontstaan, waarbij de p.i.’s meer dan nu het geval is aansluiting kunnen zoeken.
43
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
4 Aanbevelingen 4.1 Aanbevelingen aan de DJI 1. Zorg dat het DJI-beleid met betrekking tot screening, begeleiding, nazorg van gedetineerden ook voor alle arrestanten volledig wordt uitgevoerd. Pas zonodig het regime en het dagprogramma van de afdelingen waar arrestanten verblijven daaraan aan.[3] 2. Zorg er voor dat arrestanten meer dan nu het geval is ingesloten worden in p.i.’s in de eigen regio.[4] 3. Ontwikkel samen met de belangrijke ketenpartners (zorginstellingen, gemeenten, politie, reclassering) een visie op de uitwisseling van informatie over arrestanten. Betrek daarbij dat uitwisseling van informatie ten dienste moet staan van continuïteit in de zorg en effectieve (keten)samenwerking zowel bij binnenkomst, tijdens verblijf als bij vertrek. Ontwikkel ook een gemeenschappelijke visie op de beperkingen die het beroepsgeheim bepaalde functionarissen kan opleggen en op de grenzen die in acht genomen moeten worden bij de bescherming van de privacy van de cliënt. 4. Ontwikkel een visie op de taakverdeling en de communicatie tussen personeelsleden belast met de dagelijkse begeleiding van arrestanten, gespecialiseerde inrichtingfunctionarissen met screenings- of coördinerende taken en zorgspecialisten waarmee optimaal kan worden bijgedragen aan nazorg van de arrestant en terugkeer naar de samenleving.
[3] Bij brief van 1 april 2008, kenmerk 5538563/08 aan de directeuren van de p.i.’s heeft de Directeur gevangeniswezen zijn besluit kenbaar gemaakt om op korte termijn over te gaan tot opheffing van het arrestantenregime in de huizen van bewaring, arrestanten met ingang van 15 april 2008 direct in de gevangenissen te plaatsen, de afdelingen in huizen van bewaring waar arrestanten verblijven aan te wijzen als gevangenis, en regime en dagprogramma in die afdelingen in overeenstemming te brengen met dat van een gevangenis. [4] Bij brief van 1 april 2008, kenmerkt 5538563/08 aan de directeuren van de p.i.’s heeft de Directeur gevangeniswezen zijn besluit kenbaar gemaakt om arrestanten vanaf april 2008 – mits er binnen een regio voldoende capaciteit is – te plaatsen in p.i.’s binnen de regio, hetgeen aansluit bij de motie Weekers die beoogt gedetineerden met een strafrestant van vier maanden (of minder) te plaatsen in de regio.
44
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
5. Bevorder de samenwerking tussen p.i.’s, regionaal functionerende zorginstellingen en gemeenten met betrekking tot de (na)zorg aan arrestanten. 6. Zorg voor een verbetering van rapportage en registratie, en richt de informatiesystemen die daarbij gehanteerd worden zo in dat zichtbaar wordt welke informatie uitgewisseld wordt, en tot welk resultaat ingezette acties leiden. 4.2 Aanbevelingen aan de reclassering 1. Ontwikkel samen met het gevangeniswezen een visie op de informatie-uitwisseling over arrestanten. Betrek daarbij dat uitwisseling van informatie ten dienste moet staan van continuïteit in de zorg en effectieve (keten)samenwerking en dat noodzakelijke grenzen met betrekking tot de bescherming van de privacy van de cliënt in acht genomen moeten worden.
45
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
Bijlage 1 Afkortingen BIG bsd bva B&W CJIB CVS CWI DGPJS DJI Dpan DT&V DV&O GGD GGz ID IND ISt itb’er LCA mmd’er mpc OM p.i. piw’er pmo TR VRIS 3RO
Beroepen Individuele de Gezondheidszorg bureau selectie en detentiebegeleiding bevolkingsadministratie burgemeester en wethouders Centraal Justitieel Incasso Bureau Cliënt Volg Systeem Centrum voor Werk en Inkomen Directeur Generaal Preventie Jeugd en Sancties Dienst Justitiële Inrichtingen Digitaal platform aansluiting nazorg Dienst Terugkeer en Vertrek Dienst Vervoer en Ondersteuning Geneeskundige en Gezondheidsdienst Geestelijke Gezondheidszorg Identificatiebewijs Immigratie en Naturalisatiedienst Inspectie voor de Sanctietoepassing interne trajectbegeleider Landelijk Coördinatiecentrum Arrestanten medewerker maatschappelijke dienstverlening meerpersoons celgebruik Openbaar Ministerie penitentiaire inrichting penitentiaire inrichtingswerker psychomedisch overleg Terugdringen recidive Vreemdelingen in de Strafrechtsketen Drie reclasseringsorganisaties
46
Juni 2008
Themaonderzoek - Informatieoverdracht in de executieketen
Bijlage 2 Geografische ligging locaties
47
Justitie werkt aan een veiliger samenleving
Justitie voorkomt en bestrijdt criminaliteit. Adequate opsporing, snelle berechting en consequente uitvoering van straffen en maatregelen zorgen dat Nederland veiliger wordt.
Uitgave Juni 2008, Ministerie van Justitie, Inspectie voor de Sanctietoepassing,
Postbus 20301, 2500 EH Den Haag