Israëlische nederzettingen: struikelblok voor vrede
april 2014
Inhoud
Korte samenvatting
3
Inleiding
4
Hoofdstuk 1 De Oslo-akkoorden
5
5 7
1.1. Invloed van de Oslo-akkoorden op het Israëlische nederzettingenbeleid 1.2. Internationale verwachtingen omgezet in de praktijk?
Hoofdstuk 2 De nederzettingen en hun impact
8
8 8
2.1. Oorsprong, consolidatie en huidige situatie 2.2. Impact van de nederzettingen op de Palestijnse samenleving
Hoofdstuk 3 Europees beleid ten opzichte van de nederzettingen
12
3.1. Samenwerkingsakkoorden 3.2. Handel 3.2.1. Europese controle op invoer van producten uit nederzettingen 3.2.2. Etikettering van producten uit nederzettingen 3.3 Financiële steun 3.4. Zakelijke transacties en dienstverlening van privébedrijven 3.5. Donorbeleid
12 12 13 13 14 15 16
Eindnoten
18
Colofon
Dit dossier werd samengesteld door Katrijn van den Abeele en Ludo De Brabander (Vrede vzw). Met medewerking van de leden van het Midden-Oostenoverleg van 11.11.11. Vormgeving: Metronoom – Foto’s: Tineke D’haese Overname van (delen van) artikelen is toegestaan, mits bronvermelding.
2
Israëlische nederzettingen: struikelblok voor vrede
Korte samenvatting
Beirut
Het Israëlische nederzettingenbeleid is illegaal onder het internationaal recht en wordt door de Europese Unie veroordeeld. Toch toont de praktijk een kloof tussen woord en daad. De EU en haar lidstaten slagen er niet in om hun beleid hard te maken en zich van de nederzettingen te distantiëren. Meer dan een half miljoen Israëli’s wonen over de Groene Lijn, in gebieden die Israël sinds de Zesdaagse Oorlog in 1967 bezet.1 De nederzettingen hebben een verwoestende impact op de Palestijnse samenleving. Ze liggen aan de basis van huisvernielingen en gedwongen verplaatsingen, fysieke barrières, ongelijke toegang tot zuiver water en inbeslagname van vruchtbare gronden. Ze illustreren het discriminerende bewind dat Israël reeds decennia voert tegenover de Palestijnen. Rechtstreekse uitwassen zijn schendingen van basisrechten als het recht op eigendom, het recht op gelijkheid, het recht op vrij verkeer en het recht op zelfbeschikking. De Palestijnse bevolking kan door de aanwezigheid van de nederzettingen onmogelijk concurreren op economisch vlak. Een bloeiende Palestijnse economie krijgt geen schijn van kans, er is zelfs een trend van ‘onontwikkeling’. Europa blijft goederen importeren uit Israëlische nederzettingen, er diensten aan leveren en financiële transacties aan toekennen. Het FP7-programma, het grootste Europese financieringsmechanisme voor onderzoek, besteedt een deel van zijn onderzoeksgelden in Israël. Het systeem is weinig transparant, en in de praktijk blijkt dat Europese subsidies via dit kanaal onder meer hun weg vinden naar Israëlische wapenbedrijven en bedrijven in de nederzettingen. Door geen afdwingbaar onderscheid te maken tussen begunstigden in Israël enerzijds en in de nederzettingen anderzijds, ondersteunt de EU ongewild het voortbestaan en de groei van de nederzettingen en ondermijnt ze haar eigen jarenlange pogingen om een leefbare Palestijnse staat op te bouwen. Met de ondertekening van de Oslo-vredesakkoorden in 1993 ontstond er hoop op een definitieve en permanente oplossing voor het Israëlisch-Palestijnse conflict en een einde van de bezetting. Al vlug bleek dat het een overstatement was om te spreken van een ‘vredes’proces.
3
The Near East after the 1967 June War
Damascus
LEBANON SYRIA
Territories conquered and occupied by Israel as of 10 June 1967
GOLAN HEIGHTS
Haifa
Tel Aviv Jaffa
Amman Jerusalem
Gaza
Port Said
Kerak El-Arish
NEGEV DESERT
Ismailya
JORDAN Ma'an
Suez
SINAI PENINSULA
EGYPT
SAUDI ARABIA
Sharm Esh-Sheikh
RED SEA
Meer dan een halfAcademic miljoen Israëli’s wonen over Groene Lijn, of in International Palestinian Society fordethe Study gebieden die Israël sinds de Zesdaagse Oorlog in 1967 bezet.
(PASSIA)
Bron: Palestinian Academic Society for the Study of International Affairs (PASSIA)
Twintig jaar na het ondertekenen van de Oslo-akkoorden is het hoog tijd dat de EU stopt met haar de facto steun aan de nederzettingen via handelsakkoorden en onderzoeksubsidies. Zolang de EU hen rechtstreekse of onrechtstreekse steun blijft bieden, zal een tweestatenoplossing een illusie blijven.
Israëlische nederzettingen: struikelblok voor vrede
Inleiding
De leden van het Midden-Oostenoverleg van 11.11.11 zijn humanitaire, ontwikkelings-, mensenrechten-, vredes- en solidariteitsorganisaties uit België. Ze streven naar een rechtvaardige vrede in Israël en Palestina en documen teren reeds jarenlang de gevolgen van de Israëlische nederzettingen. Ondanks het vredesproces, dat op ‘land voor vrede’ gebaseerd was, heeft Israël de oprichting van een Palestijnse staat onmogelijk gemaakt. Het land drijft het tempo van de nederzettingenexpansie in de bezette Palestijnse gebieden immers alleen maar op. Die uitbreiding van de nederzettingen heeft een nefaste impact op de rechten en de levenskwaliteit van de Palestijnse burgers. Hun huizen en infrastructuur worden gesloopt, waardoor ieder jaar honderden mensen worden verdreven. Hun toegang tot grondstoffen als water en landbouwgrond wordt beperkt, en controleposten, wegen voor kolonisten en de scheidingsmuur remmen hun bewegingsvrijheid af en belemmeren hun toegang tot basisdiensten. Het standpunt van de EU en België is duidelijk: “Neder zettingen zijn illegaal onder het internationaal recht. Ze vormen een obstakel voor het bereiken van een vredesakkoord en dreigen een tweestatenoplossing onmogelijk te
4
maken”.2 De verklaringen van de EU hebben de bouw van nieuwe nederzettingen echter niet kunnen stoppen. Boven dien blijft Europa handeldrijven met de nederzettingen en worden de economische, politieke en zelfs militaire relaties steeds hechter. Hoewel er stilaan een bewustwordingsproces op gang komt bij de Europese regeringen, dringt de tijd voor concrete actie om dit tegenstrijdige beleid recht te trekken. Dit rapport documenteert de pogingen om via onderhandelingen tot een definitieve oplossing voor de nederzettingenproblematiek te komen. Het toont aan dat de nederzettingen tijdens die onderhandelingen systematisch uitgebreid werden, terwijl ze een duurzame oplossing in de weg staan. Daarnaast geeft de tekst een historisch overzicht van de bezettingspolitiek, waarbij de klemtoon ligt op het ontstaan van de nederzettingen, het behoud ervan, alsook hun impact op het leven van de Palestijnen. Hij schetst ook een belangrijk deel van de relaties tussen Israël en de EU en legt het aandeel van Europa in het ondersteunen van de bezettingspolitiek bloot. Tot slot stelt het rapport concrete maatregelen voor om het beleid van de EU en haar lidstaten te doen aansluiten bij hun officiële standpunt en zo iedere rechtstreekse en onrechtstreekse vorm van steun aan illegale nederzettingen te vermijden.
Israëlische nederzettingen: struikelblok voor vrede
1. De Oslo-akkoorden In 1993 werden de Oslo-akkoorden ondertekend. Ze waren bedoeld om de vele knelpunten in het Israëlisch-Palestijnse conflict, waaronder grenzen, vluchtelingen en water, op te lossen. De principeverklaring creëerde grote verwachtingen. Toch hebben deze vredesakkoorden in de praktijk bitter weinig teweeggebracht en kan men zelfs spreken van een averechts effect. 1.1. Invloed van de Oslo-akkoorden op het Israëlische nederzettingenbeleid
gezet in het vredesproces. Dit akkoord bevatte onder meer afspraken over de oprichting van een Palestijnse Wetgevende Raad (parlement), de organisatie van verkiezingen en de bestuurlijke indeling van de Palestijnse gebieden in A-, B- en C-zones, wat een tijdelijke overgangsmaatregel moest zijn. In de stedelijke Zone A, ongeveer een vijfde van het Palestijnse grondgebied, kwamen het burgerlijk bestuur en het veiligheidstoezicht in handen van de pas opgerichte Palestijnse Autoriteit. Zone B, eveneens stedelijk en dichtbevolkt, staat onder Palestijns burgerlijk
Op 13 september 1993 ondertekenden de Israëlische regering en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) in Washington de Oslo I-akkoorden, een principeverklaring voor Palestijns zelfbestuur. Tijdens een vijfjarige overgangsperiode zouden er onderhandelingen gevoerd worden om tot een permanente oplossing te komen voor alle belangrijke knelpunten van het Israëlisch-Palestijnse conflict.
United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs
occupied Palestinian territoryvan 28 september 1995 werden de Palestijnse Met het interim-akkoord gebieden in A-, B- en C-zones. West Bank:ingedeeld Area C Map Bron: United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs
¥
Border International Border Green Line
Jenin
Israeli Unilaterally Declared 1 Municipal Area of Jerusalem 1. In 1967, Israel occupied the West Bank and unilaterally annexed to its territory 70.5 km of the occupied area
Barrier
Oslo Agreement
Tubas
Tulkarm
Constructed / Under Construction Planned 2
Area (A), (B)
Nablus
Qalqiliya
Area C & Nature Reserves
Oslo Interim Agreement Area A : Full Palestinian civil and security control Area B: Full Palestinian civil control and joint IsraeliPalestinian security control Area C: Full Israeli control over security, planning and construction
2.
Salfit
Ramallah
No Man's Land
Jericho
ine eL stic e) mi Lin r A n 49 ree 19 (G
East Jerusalem
ea
Bethlehem Dead S
Med ite
rran
ean Sea
Beide partijen erkenden formeel dat een permanente oplossing voor het conflict gebaseerd diende te zijn op resoluties 242 (1967) en 338 (1973) van de VN-Veiligheids raad. Volgens de formule ‘land voor vrede’ West zou Israël zich terugtrekken uit de gebieden Bank die het sinds 1967 bezette. Alle betrokken partijen accepteerden de territoriale integri Gaza Strip teit, politieke onafhankelijkheid en soevereiniteit van elke staat in de regio. Hoewel het ISRAEL niet duidelijk was of dit ook op de Palestijnse staat sloeg, was dit toch wat de Palestijnen en de internationale gemeenschap verwachtEGYPT JORDAN ten. Er kwamen ook afspraken voor een onmiddellijke terugtrekking van het Israëlische Gaza North leger uit een deel van de Palestijnse gebie- Gaza den, namelijk de Gazastrook en Jericho.
Hebron
$
Middle Area
Op 28 september 1995 werd met een nieuw interim-akkoord (Oslo II) een volgende stap
5
February 2011
River Jordan
Het waren historische beelden: PLO-leider Yasser Arafat en de Israëlische premier Yitzhak Rabin, die elkaar in het bijzijn van de Amerikaanse president Bill Clinton de hand schudden om het Oslo-vredesakkoord te bezegelen. Een jaar later, in 1994, kregen beide heren samen met Israëlisch minister van Buitenlandse Zaken Shimon Peres de Nobelprijs voor de Vrede. Het optimisme was heel groot. In het zog van Oslo I kwam er ook een wederzijdse erkenning: de PLO aanvaardde de staat Israël en zweerde het gebruik van geweld af. De Israëlische regering erkende de PLO als legitieme vertegenwoordiger van het Palestijnse volk.
United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs
Cartography: OCHA-oPt - February 2011. Base data: OCHA, PA MoP, JRC update 08. For comments contact
or Tel. +972 (02) 582-9962 http://www.ochaopt.org
Israëlische nederzettingen: struikelblok voor vrede
0
Kilometers 2.5 5
10
van 23 oktober 1998) die tot de effectieve terugtrekking van het Israëlische leger uit de A-zones van de Palestijnse gebieden moesten leiden en verdere afspraken op het vlak van veiligheid omvatten. Tot een definitieve permanente regeling is het echter nooit gekomen. Van meet af aan was er aan beide zijden grote weerstand van belangrijke politieke fracties: in Israël van de rechtse oppositie en in de Palestijnse gebieden van het opkomende Hamas, maar ook van linkse leiders die vreesden dat de PLO de rechten van de Palestijnen uitverkocht. Het grootste probleem van de vredesonderhandelingen waren de uiteenlopende visies op het einddoel ervan. In Oslo waren daarover geen duidelijke afspraken gemaakt. Voor de Palestijnen moest Oslo leiden tot de volledige Israëlische ontruiming van alle Pales tijnse gebieden en de oprichting van een Palestijnse soevereine staat met Oost-Jeruzalem als hoofdstad. Zowel uit de voorgeschiedenis als uit het nederzettingenbeleid en de onderhandelingen zelf bleek echter dat Israël zich verzette tegen een volledige terugtrekking en dat het delen van het bezette gebied wilde annexeren. Ook betreffende de andere pijnpunten – zoals het in 1980 door Israël illegaal geannexeerde OostJeruzalem, de kwestie van de Palestijnse vluchtelingen, de verdeling van en toegang tot water – bleef de kloof tussen beide zijden diep. In juli 2000 vond in Camp David een vredestop rond het Midden-Oosten plaats. De Amerikaanse president Bill Clinton De 700 km lange afscheidingsmuur is illegaal volgens verscheidene bepalingen van het poogde er samen met de Israë lische internationaal humanitair recht en van de rechten van de mens. premier Ehud Barak en de voorzitter van de Palestijnse Autoriteit Yasser Arafat tot bestuur en kent een gezamenlijk veiligheidstoezicht door een definitieve status voor de Palestijnse gebieden te Israël en de Palestijnse Autoriteit. Zone C, tot slot, is de komen. De Israëlische premier kondigde in Camp David grootste aaneensluitende zone. Ze omvat 62% van de echter een aantal cruciale ‘rode lijnen’ af: Israël zal zich Westelijke Jordaanoever en tevens de meeste waterbron- niet terugtrekken tot aan de grenzen van 1967; Oostnen en gras- en landbouwgronden. In deze zone is zowel Jeruzalem blijft onder soevereine Israëlische controle en het burgerlijke als het militaire bestuur volledig in handen kan dus geen hoofdstad worden van een toekomstige van de Israëlische overheid.3 Zone A en B bestaan uit 227 Palestijnse staat; de grootste nederzettingenblokken in de afzonderlijke ‘enclaves’, die zich als geïsoleerde ‘eilanden’ Palestijnse gebieden (met 80% van alle Joodse kolonisbevinden in Zone C. Om in Zone C te reizen, moeten ten) zullen door Israël geannexeerd worden; Israël neemt Palestijnse burgers noodgedwongen langs Israëlische con- geen juridische, noch morele verantwoordelijkheid op voor troleposten passeren.4 de Palestijnse vluchtelingenkwestie.5 Kort na het mislukken van de Camp David-gesprekken brak er een nieuwe In de jaren na Oslo II volgden nog meer moeizame onder- intifada uit, die veel gewelddadiger zou worden dan de handelingen en akkoorden (bv. het Wye River Memorandum eerste Palestijnse opstand.
6
Israëlische nederzettingen: struikelblok voor vrede
1.2. Internationale verwachtingen omgezet in de praktijk? In de praktijk bleek het hele Oslo-vredesproces louter een illusie voor de Palestijnen. Het kan misschien nog het best omschreven worden als ‘het beheren of managen van de bezetting’. Volgens Adam Hanieh, docent aan de School of Oriental and African Studies (University of London), was Oslo een vijgenblad om de geconsolideerde en versterkte controle over het Palestijnse leven te maskeren.6 Van de indeling in A-, B- en C-zones heeft Israël gebruikgemaakt om in en langs de C-zones activiteiten te ontplooien alsof het geannexeerde gebieden betrof: de bouw van nieuwe kolonistenwoningen, het aanleggen van nederzettingswegen die niet toegankelijk zijn voor de Palestijnse bewoners, het invoeren van restricties op de Palestijnse mobiliteit, de bouw van een 700 km lange afscheidingsmuur, de installatie van honderden militaire controleposten en de controle over de Palestijnse economie door onder meer Palestijnse douane-inkomsten in te houden, enz. Tijdens deze periode leek het alsof het publieke leven van de Palestijnen geregeld werd door Palestijnse instellingen, maar de ultieme controle bleef in handen van de Israëlische bezettingsmacht. Tegelijk delegitimeerde en verdeelde Oslo de Palestijnse bevrijdingsstrijd omdat elke verzetshandeling tegen de bezettende macht – hoe vreedzaam ook – een ‘gevaar’ kon inhouden voor het ‘vredesproces’. Bovendien kreeg de Palestijnse Autoriteit de positie van ordehandhaver en moest ze mee instaan voor
de bewaking van de veiligheid van Israël. In ruil hiervoor kon ze rekenen op miljoenen euro’s en dollars vanuit de EU en de VS.7 Het gevolg was dat de Palestijnse politieke klasse afhankelijk werd van buitenlandse machten en de deur opengezet werd voor politieke corruptie. De bevolking in de nederzettingen is sinds 1993 meer dan verdubbeld. Hoewel de Israëlische onderhandelaars in Oslo beloofden om geen nieuwe nederzettingen meer te bouwen, groeide het aantal kolonisten toch verder aan tot 388.000 in 2000, het jaar waarop de tweede intifada uitbrak. Ondanks internationale druk bouwde Israël aan snel tempo door. Volgens het Palestijns Centraal Bureau voor Statistiek woonden er in 2011 537.000 Israëlische kolonisten in de bezette gebieden, waarvan 200.000 in Oost-Jeruzalem en 337.000 op de rest van de Westelijke Jordaanoever. Het aantal kolonisten groeit jaarlijks met 5% aan, veel sneller dan het groeigemiddelde van de totale Israëlische bevolking (1,8%). Momenteel zijn er 144 neder zettingen, naast nog eens 102 zogenaamde outposts. Dit zijn nederzettingen die zelfs volgens het Israëlisch recht niet legaal zijn. Ze worden doorgaans gesticht door radicale kolonisten zonder vergunning. De Israëlische regering kijkt evenwel de andere kant op en doet niets om deze ‘illegale’ nederzettingen te ontmantelen, behalve in uitzonderlijke gevallen, die veel protest veroorzaken bij kolonistenbewegingen. Volgens het internationaal recht zijn alle nederzettingen in de gebieden die in 1967 bezet werden illegaal.
Nederzettingen in het internationaal recht: waarom zijn de nederzettingen illegaal? Als bezettende macht is Israël verplicht het internationaal humanitair recht na te leven, zoals onder meer beschreven in de Vierde Conventie van Genève (1949) en in de Haagse Verdragen (1907). De Vierde Conventie van Genève verbiedt een bezettingsmacht zijn bevolking te verplaatsen naar het bezette gebied (artikel 49). De Haagse Verdragen verbieden een bezettingsmacht permanente veranderingen door te voeren in het bezette gebied, tenzij ze noodzakelijk zijn om militaire redenen, of tenzij ze worden ondernomen ten voordele van de lokale bevolking, in dit geval dus de Palestijnen. Deze verbodsbepalingen zijn in overeenstemming met het principe van de ‘ontoelaatbaarheid grondgebied te verwerven door oorlog’. Ze bekrachtigen het basisprincipe dat een bezetter slechts tijdelijk het gezag over een bezet gebied verwerft en geen permanente soevereiniteit, en dat een feitelijke annexatie dus vermeden moet worden. De oprichting van nederzettingen voor Israëlische burgers in de bezette Palestijnse gebieden
7
schendt deze internationale wetten, zo luidt de conclusie van de VN-Veiligheidsraad. Dit besluit werd bevestigd door het Internationaal Gerechtshof en meermaals herhaald door de EU. De Israëlische nederzettingen vormen ook een inbreuk op het Palestijnse recht op zelfbeschikking. En een aantal aan de nederzettingenpolitiek verwante praktijken zijn ook nog illegaal volgens verscheidene bepalingen van het internationaal humanitair recht en van de rechten van de mens. Bijvoorbeeld: de toe-eigening van Palestijns land voor nederzettingen en het gebruik van Palestijnse niet-hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen; ongerechtvaardigde wijzigingen in de bestaande wetgeving inzake watervoorziening en ruimtelijke ordening; het slopen van Palestijnse infrastructuur en de gedwongen verplaatsing van Palestijnen; de bouw van de scheidingsmuur waar deze afwijkt van de Groene Lijn (de grenzen van vóór 1967); beperkingen op de bewegingsvrijheid gelinkt aan de nederzettingen.
Israëlische nederzettingen: struikelblok voor vrede
2. De nederzettingen en hun impact Het Israëlische nederzettingenbeleid wordt al sinds 1967 nauwkeurig uitgestippeld door de opeenvolgende Israëlische regeringen. Tot op vandaag zorgt de bouwwoede voor massale mensenrechtenschendingen. Palestijnse huizen worden door Israël gesloopt, waardoor honderden mensen zich jaarlijks gedwongen moeten verplaatsen. Controleposten, de scheidingsmuur en speciale wegen belemmeren de Palestijnen hun bewegingsvrijheid en beroven hen van de toegang tot levensnoodzakelijke grondstoffen als water en landbouwgrond. Een enorme impact, en een bron voor dagelijkse spanningen. 2.1. Oorsprong, consolidatie en huidige situatie De nederzettingen zijn woongemeenschappen gevestigd op grondgebied dat Israël sinds de Arabisch-Israëlische oorlog van juni 1967 bezet. Ze zijn voorzien van eigen infrastructuur, waaronder speciale wegen. Daarnaast hebben ze controleposten en zijn ze grotendeels afgescheiden van de omwonende Palestijnse bevolking door een scheidingsmuur. Vrijwel onmiddellijk na de Zesdaagse Oorlog van 1967 werd duidelijk dat Israël een deel van de net bezette Palestijnse gebieden wilde annexeren. De Israëlische regeringen spreken daarom ook al van bij het begin syste matisch van ‘betwiste’ i.p.v. ‘bezette’ gebieden, zoals ze genoemd worden door de VN. De structuur van de Israëlische annexatie en de inplanting van nederzettingen werd reeds een goede maand na de start van de bezetting vastgelegd met het Allonplan.8 Alle latere plannen volgden de grote lijnen ervan: annexatie en bouw van nederzettingen in de dunbevolkte gebieden, met in de eerste plaats een brede strook op de strategisch belangrijke Jordaanoever, een zone die tot vandaag ingekleurd staat als Zone C. Nog in hetzelfde jaar begon Israël met de bouw van de nederzetting Kfar Etzion in Hebron, hoewel een geheime memo van het ministerie van Buitenlandse Zaken waarschuwde dat de oprichting van nederzettingen in bezet Palestijns gebied illegaal was volgens de Vierde Conventie van Genève.9 De regeringen van de Arbeiderspartij (1967-1977) volgden het Allonplan en stonden in voor de bouw van 21 nederzettingen in de Jordaanvallei en op de flanken van Samaria, de heuvels in het noordelijke deel van de Westelijke Jordaanoever.10 In 1972 woonden er al 10.608 Israëlische burgers in de bezette gebieden, van wie de meesten in Oost-Jeruzalem.11 Daarnaast bestond in Israël een duidelijke politieke consensus over de formele annexatie van Oost-Jeruzalem, zodat op 30 juli 1980 Jeruzalem middels een basiswet (de Jeruzalemwet) werd uitgeroepen tot de ‘volledige en verenigde hoofdstad van Israël’.12 Meteen daarop nam de VN-Veiligheidsraad resolutie 478 (20 augustus 1980) aan, waarmee deze annexatie bestempeld werd als ‘van nul en generlei waarde’. De resolutie bleef echter zonder concreet gevolg.13
8
In 1981 keurde de Israëlische regering een plan goed dat de strategie en het beleid voor de nederzettingen uit tekende en dat de ‘civiele aanwezigheid van Joodse nederzettingen als vitaal voor de veiligheid van de staat’ omschreef. Het plan pleitte ook voor de aaneensluiting van de nederzettingen door bijkomende nederzettingen te bouwen naast elke bestaande nederzetting in Judea en Samaria. De bedoeling daarvan was om clusters van nederzettingen te creëren en om het mogelijk te maken gedeelde diensten en productiemiddelen te ontwikkelen.14
2.2. Impact van de nederzettingen op de Palestijnse samenleving Afbraak en gedwongen verplaatsing Met uitzondering van gevallen waarin het militair absoluut noodzakelijk is, vormt het een schending van het interna tionaal recht om eigendommen van een bevolking in bezet gebied te vernietigen.15 Israëlische afbraakoperaties in de bezette gebieden beroven Palestijnse burgers niet alleen van hun huis, maar vernietigen ook de middelen waarmee ze in hun levensonderhoud voorzien. Bovendien hebben de operaties een verpletterende negatieve psychosociale impact op de getroffen bevolking. De laatste jaren is het aantal afbraken van Palestijnse huizen en infrastructuur fors toegenomen, met steeds meer gedwongen verplaatsingen van mensen tot gevolg. Zo werden in de eerste helft van 2013 in Zone C en OostJeruzalem ongeveer 350 Palestijnse huizen, waterputten, vergaarbakken voor regenwater en andere essentiële infrastructuur vernietigd. Hierdoor moesten bijna 600 Palestijnen, waaronder een groot aantal kinderen, noodgedwongen verhuizen.16 Vooral in Oost-Jeruzalem werd in 2013 een sterke toename van dit fenomeen vastgesteld. Het aantal gedwongen verplaatsingen lag er in augustus reeds hoger dan de cijfers voor 2011 en 2012 samen. Het merendeel van de afbraakwerken gebeurt vlakbij of in zones die aan Joodse nederzettingen werden toegekend.17 Volgens de Israëlische overheid vindt de afbraak plaats omdat de eigenaars niet beschikken over de vereiste bouwvergunningen. Maar het is voor de Palestijnen nage-
Israëlische nederzettingen: struikelblok voor vrede
noeg onmogelijk om in Zone C bouwvergunningen te krijgen voor huizen, ziekenhuizen, scholen, waterputten, stallen en andere vitale infrastructuur. Israël heeft de af gelopen jaren immers niet minder dan 94% van de bouwvergunningsaanvragen voor Palestijnse constructies in zone C afgewezen.18 Het is echter zeer betwistbaar of Israël onder het internationaal bezettingsrecht de bezette bevolking regels over ruimtelijke planning op kan leggen. Een militair bevel waarmee de Palestijnse vertegenwoordiging op planningscomités geschrapt werd, druist volgens internationaal gerenommeerde juristen in tegen Israëls verplichtingen als bezettende macht.19 De nederzettingenbouw gaat vandaag onverminderd en met forse overheidssteun voort. Zelfs de illegale outposts die kolonisten bouwen, worden door de Israëlische auto riteiten zelden gesloopt. In sommige gevallen keurt de overheid de bouw van dergelijke ‘buitenposten’ met terugwerkende kracht goed, waarna ze op het wegen-, elektriciteits-, en watervoorzieningsnetwerk aangesloten worden en kunnen rekenen op veiligheidsdiensten ter bewaking. Dat bouwinitiatieven goed- of afgekeurd worden, is dus in essentie een politieke beslissing. De technische of administratieve aspecten van een aanvraag komen veel minder aan bod. De behandeling van de kolonisten staat daarbij in schril contrast met die van de Palestijnen, die met veel tegenkanting geconfronteerd worden.
De afbraak van Palestijnse gebouwen heeft ook een invloed op projecten in Palestina die gefinancierd worden door Europese regeringen. In 2011 en in de eerste helft van 2012 sloopten kolonisten in Zone C ten minste 62 door Europese donoren gesteunde bouwwerken. Nog minstens 110 andere lopen het risico te worden gesloopt, want ze ontvingen van de Israëlische overheid het bevel tot sloping of tot het ‘stopzetten van de werken’. Er zijn geen gevallen bekend van Europese donoren die van de Israëlische overheid een compensatie kregen voor de schade berokkend aan hun projecten. Wat betreft projecten gefinancierd door België, is het bekend dat een elektriciteitsnetwerk met sloop bedreigd is door een Israëlisch order, alsook enkele klaslokalen van een school. Een project van bijkomende mobiele klaslokalen voor Palestijnse kinderen wordt geblokkeerd. Diplomatieke demarches bleven tot nog toe zonder resultaat.
Een netwerk van barrières Sinds de jaren ‘90 heeft Israël een uitgebreid netwerk van barrières geïnstalleerd dat de mobiliteit van Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever ernstig belemmert. Dit netwerk omvat controleposten, allerhande wegblokkades en
Israëlische afbraakoperaties in de bezette gebieden beroven Palestijnse burgers niet alleen van hun huis, maar vernietigen ook de middelen waarmee ze in hun levensonderhoud voorzien. Deze olijfbomen werden omgehakt om plaats te maken voor de Muur.
9
Israëlische nederzettingen: struikelblok voor vrede
de scheidingsmuur, en gaat gepaard met een restrictief vergunningensysteem. Palestijnen ondervinden grote problemen wanneer ze tussen de verschillende steden op de Westelijke Jordaanoever willen reizen, naar hun werk, landbouwgrond, scholen of ziekenhuizen willen gaan of familieleden willen bezoeken. Begin 2013 waren er volgens VN-cijfers ongeveer 542 Israëlische wegblokkades en controleposten. De inwoners van ongeveer zeventig Palestijnse dorpen – zo’n 190.000 mensen – worden door barrières gedwongen omwegen te maken die twee tot vijf keer langer zijn dan de rechtstreekse route. De meeste beperkingen van de mobiliteit zijn bedoeld om de veiligheid van de Israëlische kolonisten te waarborgen en hun verplaatsingen te vergemakkelijken. 20 De kolonisten gebruiken wegen die alleen voor hen toegankelijk zijn en die niet langs de door Palestijnen bewoonde gebieden lopen. Ze verbinden de nederzettingen met elkaar en met het wegennetwerk en de steden in Israël zelf. De scheidingsmuur vormt een belangrijke bijkomende barrière voor de Palestijnen. 85% van de 700 km lange muur wijkt af van de internationaal erkende Groene Lijn (de facto grens van Israël van vóór 1967). Om deze reden werd de Muur door het Internationaal Gerechtshof illegaal bevonden.21 Hij dringt diep door in de Westelijke Jordaan oever en scheidt Palestijnse gemeenschappen van elkaar af. Daardoor zijn zowat 11.000 Palestijnen geïsoleerd aan de ‘Israëlische’ kant en worden landbouwers van hun landbouwgrond afgesneden. De ligging van de muur wordt bepaald door de ligging van de nederzettingen. 80% van de kolonisten, alsook gebieden bestemd voor toekomstige nederzettingen, bevinden zich aan de ‘Israëlische’ kant van de muur.22 Ook de toegang tot Oost-Jeruzalem blijft een groot probleem voor de Palestijnen. Israël verplicht immers alle Palestijnen die niet over verblijfsrecht in Jeruzalem beschikken of geen Israëlisch staatsburger zijn, om via een ingewikkelde en tijdrovende procedure een vergunning aan te vragen. Dit geldt ook voor patiënten die naar Palestijnse zieken huizen in Oost-Jeruzalem moeten gaan. In 2011 werd 19% van de aanvragen voor toegang tot gezondheidszorg in Jeruzalem geweigerd of uitgesteld.23 Bij verplaatsingen in ziekenwagens moeten patiënten aan een controlepost van een Palestijnse in een Israëlische ziekenwagen overgeladen worden vooraleer ze Jeruzalem binnen mogen.24
Water Israël haalt 80% meer water boven dan de hoeveelheid toegekend door de Oslo-akkoorden.25 Zijn huidige waterbeleid, dat de kolonisten erg bevoordeelt, wordt gekenmerkt door het buitensporige watergebruik van de Israëli’s, de vernietiging of overname van bestaande waterinfrastructuur en de beperking van het aantal Palestijnse waterputten. Het feit dat Israël de waterbronnen in de bezette gebieden ten nadele van de lokale bevolking gebruikt, is een schending van het internationaal recht.26
10
Het excessieve watergebruik van Israël op de Westelijke Jordaanoever resulteert in een verminderd watervolume.27 Een Palestijnse burger die er woont verbruikt gemiddeld 73 liter water per dag per persoon.28 Dit is ruim beneden de 100 liter per capita per dag die de Wereldgezondheids organisatie voorschrijft als minimumhoeveelheid voor primair verbruik. Per capita ligt het waterverbruik van de Israëli’s – inclusief de kolonisten – drieënhalf keer hoger.29 Regelmatig vernietigt de Israëlische overheid de water reservoirs die de Palestijnse landbouwers gebruiken om regenwater op te vangen. Dit beperkt hun mogelijkheden om gewassen te telen, terwijl de landbouwgrond van de boerderijen in de Israëlische nederzettingen rijkelijk geïr rigeerd wordt. Bovendien nemen kolonisten sinds de afgelopen jaren steeds meer Palestijnse waterbronnen in de buurt van nederzettingen over, waarna ze de toegang ertoe blokkeren voor de Palestijnen.30 Ook legt Israël nieuwe waterputten aan vlakbij bestaande Palestijnse waterputten, waardoor die droog komen te staan.31 In 1967 bestonden er 209 actieve Palestijnse waterputten, nu nog slechts 89.32 Veel Palestijnse boeren hebben dus geen andere keuze dan het dure water van watertankwagens te kopen, wat hun fruit en groenten duurder en minder concurrentieel maakt. Het gebrek aan toegang tot water heeft geleid tot een verminderde leefbaarheid van de Palestijnse landbouw en een verlies aan inkomsten.33 Door van waterwinning afhankelijke landbouwgewassen in te voeren uit nederzettingen, draagt Europa bij tot de discriminatie van Palestijnse landbouwers.34
Arbeidsomstandigheden De ruimte voor economische bedrijvigheid en de werkgelegenheid voor de Palestijnen zijn door de verreikende beperkingen van Israël ernstig aan banden gelegd. De slechte economische situatie, armoede, werkloosheid en het gebrek aan alternatieven zetten Palestijnse werknemers aan om werk te zoeken in Israël of in de nederzettingen, die de feitelijke oorzaak zijn van hun penibele toestand. Hoewel de Palestijnse Autoriteit deze praktijk ontmoedigt, hebben veel Palestijnse arbeiders geen andere keuze. In totaal gaat het om ongeveer 83.300 personen. In maart 2012 werden 34.250 werkvergunningen voor Israël toegekend aan Palestijnen van de Westelijke Jordaanoever. Deze werknemers zijn onderhevig aan strenge voorwaarden en quota. Ook werden 22.955 vergunningen afgeleverd om in de nederzettingen te werken, waar de voorwaarden minder streng zijn. Daarnaast wordt geschat dat ongeveer 26.000 Palestijnen zonder vergunning werken, waaronder een deel in de nederzettingen.35 Deze mensen worden voornamelijk tewerkgesteld in de bouw, de landbouw en de industrie. Zo werken minstens 9.500 Palestijnen op boerderijen in de nederzettingen. Sommigen onder hen zijn gereduceerd tot pachtwerkers op wat vroeger hun eigen land was.
Israëlische nederzettingen: struikelblok voor vrede
In Zone C van de Westelijke Jordaanoever, dat onder volledige Israëlische controle staat en waar de nederzettingen zich bevinden, is de Palestijnse arbeidswetgeving niet van toepassing. Israëlische werkgevers passen er vaak de Jordaanse wetgeving uit 1967 toe. Die voorziet echter zeer weinig sociale bescherming voor de werknemers (geen minimumloon, geen ontslagvergoeding). In 2007 oordeelde het Israëlische Hooggerechtshof dat de Israëlische arbeidswetgeving ook van toepassing is op contracten met Palestijnse werknemers, maar het liet de mogelijkheid open om daarvan af te wijken. Daardoor bestaat er vandaag nog steeds een juridisch vacuüm. Terwijl het minimumloon in Israël momenteel 6 dollar per uur bedraagt, krijgen Palestijnen die in Israëlische nederzettingen in de Jordaanvallei werken gemiddeld slechts 2 tot 4,8 dollar per uur. Volgens Kav LaOved, een Israëlische ngo ter bescherming van werknemersrechten, werken er ook kinderen in de nederzettingen. Twaalfjarigen leveren er seizoensarbeid op boerderijen, vooral wanneer dadels, paprika’s en tomaten worden geoogst. Het recht op vakantie, een ziekteuitkering of -verlof, overuren en vakantiegeld wordt ook hen meestal ontzegd. Voor veel Palestijnen die in nederzet tingen werken is een loonstrook iets onbekends. Op die manier wordt mogelijk bewijsmateriaal tot een minimum beperkt. Valse rapportering van het aantal gewerkte uren is eveneens een veelvuldig voorkomend probleem. Bovendien doen Israëlische werkgevers vaak een beroep op Palestijnse tussenpersonen en koppelbazen. Zo weten de arbeiders niet eens voor wie ze in werkelijkheid werken. Vrouwelijke werknemers zijn nog vaker het slachtoffer van tussenper sonen en krijgen daardoor af te rekenen met aftrek van loon, seksuele intimidatie, extra kosten, enz. Voor Palestijnse werknemers is het quasi onmogelijk om hun rechten af te dwingen. Sowieso durven zeer weinigen dit te doen, uit angst voor ontslag en represailles. In een recent onderzoek uitgevoerd door de Arab World for Research & Development (AWRAD) in opdracht van de Palestinian General Federation of Trade Unions (PGFTU), werden Palestijnse arbeiders en arbeidsters in de nederzettingen bevraagd over hun arbeidsomstandigheden. De conclusies waren de volgende: 36 • 65% van de Palestijnse arbeiders in Israëlische nederzettingen geeft aan te worden blootgesteld aan giftige stoffen die de gezondheid beïnvloeden; • Slechts 11% van de arbeiders zegt werkzekerheid te hebben; • 8% van de arbeiders heeft een schriftelijke over eenkomst, 77% is aangeworven op dagbasis; • De commissies betaald aan tussenpersonen om een werkvergunning te krijgen en behouden, kunnen oplopen tot 70% van het salaris; • 50% van de arbeiders heeft geen ziekteverzekering.
11
Kolonistengeweld De aanwezigheid van illegale nederzettingen heeft een enorm effect op de levensomstandigheden van de Palestijnen in de bezette gebieden. Ze vormt ook een bron van extreme spanningen, die aan beide zijden tot geweld leidt. Palestijnen die op de Westelijke Jordaanoever in de buurt van nederzettingen wonen, krijgen steeds vaker te maken met gewelddadige aanvallen van kolonisten. In 2012 werden er niet minder dan 366 van dergelijke aanvallen geregistreerd. Ze resulteerden in 150 Palestijnse gewonden en de vernieling van talloze private eigendommen. Nog eens ruim 1.000 Palestijnen raakten gewond in confrontaties met het Israëlische leger tijdens manifestaties tegen de nederzettingen.37 Kolonisten vernielen systematisch olijfbomen van Palestijnse landbouwers, ontzeggen hen de toegang tot water en verhinderen hen om hun land te bewerken. In 2011 werd een recordaantal aanvallen van kolonisten geregistreerd (32% meer dan in 2010 en 144% meer dan in 2009), met beschadigingen en gewonden tot gevolg. Andere gewelddaden van kolonisten zijn bijvoorbeeld stenen gooien, wegen blokkeren, velden in brand steken of eigendommen beschadigen. In totaal wonen er bijna 250.000 Palestijnen in dorpen die kwetsbaar zijn voor aanvallen van kolonisten.38 Volgens het internationaal recht is de Israëlische overheid verplicht de openbare orde en rust te verzekeren en misdrijven te onderzoeken en vervolgen. Toch blijven kolonisten die gewelddaden plegen doorgaans ongestraft. Er worden wel klachten neergelegd en onderzoeken gevoerd naar aanleiding van geweldsmisdrijven, schade aan eigendommen, inbeslagname van Palestijns land en andere strafbare feiten, maar in de meeste gevallen leiden die niet tot effectieve vervolging. De Palestijnse bevolking wordt dus zo goed als niet beschermd tegen geweld van kolonisten. Uit cijfermateriaal gebaseerd op 938 onderzoeksdossiers van Israëlische politie-eenheden in het district Judea en Samaria, blijkt dat tussen 2005 en 2013 slechts 8,5% van de onderzoeken eindigde in een aanklacht tegen Israëli’s. In de overgrote meerderheid van de gevallen, slaagden de onderzoekers er niet om de daders of bewijsmateriaal te vinden. Deze trend van ‘straffeloosheid’ is al langer bekend. Hij is grotendeels te wijten aan een onaanvaardbare graad van nalatigheid (o.a. verlies van dossiers) en een gebrek aan professionaliteit.39
Israëlische nederzettingen: struikelblok voor vrede
3. Europees beleid ten opzichte van de nederzettingen In 1993 werden de Oslo-akkoorden ondertekend. Ze waren bedoeld om de vele knelpunten in het Israëlisch-Palestijnse conflict, waaronder grenzen, vluchtelingen en water, op te lossen. De principeverklaring creëerde grote verwachtingen. Toch hebben deze vredesakkoorden in de praktijk bitter weinig teweeggebracht en kan men zelfs spreken van een averechts effect. 3.1. Samenwerkingsakkoorden Het Associatieakkoord dat de EU en Israël in 1995 ondertekenden, moest Israël verder aanmoedigen om het onderhandelingsproces met de Palestijnen tot een goed einde te brengen. Het Associatieakkoord breidde de bestaande vrijhandel uit en institutionaliseerde de relaties door de oprichting van een EU-Israël Associatieraad die jaarlijks bijeen zou komen. De EU bepaalde dat dit akkoord, evenals andere akkoorden die hieruit zouden voortvloeien, enkel van toepassing zou zijn op het grondgebied van Israël zelf, en dus niet op de nederzettingen. In de praktijk past Israël zijn bilaterale akkoorden echter wel toe op de nederzettingen, conform zijn nationale wetgeving, die niet strookt met het internationaal recht. Gedurende lange tijd weigerde de EU om van deze foutieve toepassing een punt te maken en Israël te verplichten om de akkoorden enkel op Israël zelf toe te passen. Daarmee zond de Unie een zeer ambigu signaal uit: de nederzettingen zijn illegaal, maar we ondernemen geen stappen om ze uit te sluiten van vrijhandelsakkoorden, onderzoeksprogramma’s, enz. Pas in december 2012 veranderde de EU haar houding. De conclusies van de Europese Raad voor Buitenlandse Betrekkingen van december 2012 stellen dat alle akkoorden tussen Israël en de EU ‘ondubbelzinnig en expliciet’ als niet-toepasbaar moeten worden beschouwd op de gebieden die Israël sinds 1967 bezet, met inbegrip van Oost-Jeruzalem. In opvolging daarvan publiceerde de EU de richtsnoeren met betrekking tot EU-steun in de vorm van subsidies, prijzen of financieringsinstrumenten aan Israëlische entiteiten of hun activiteiten in de door Israël bezette gebieden.40
3.2. Handel De EU is de belangrijkste handelspartner van Israël: van de totale Israëlische uitvoer gaat 20% naar Europa.41 Het is moeilijk te achterhalen welk volume daarvan precies afkomstig is uit nederzettingen, aangezien de EU daar geen afzonderlijke handelsgegevens voor verzamelt. Volgens het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de
12
nederzettingenexport naar de EU een waarde van 230 miljoen euro per jaar.42 Hoewel de uitvoer uit de nederzettingen een relatief klein aandeel van de totale export van Israël vertegenwoordigt, gaat het in absolute termen om een aanzienlijke hoeveelheid. Bovendien is de handel met de nederzettingen cruciaal voor de economische leefbaarheid ervan. Hij ondersteunt hun economische activiteiten en draagt bij tot hun instandhouding en groei. Maar zodoende bestendigt hij ook de negatieve impact van de nederzettingen op de Palestijnse gemeenschappen. Daarenboven bestaat er een schrijnende discrepantie inzake de Europese import van goederen uit de Israëlische nederzettingen enerzijds en die uit Palestijnse gebieden of gemeenschappen anderzijds. De cijfers liegen er niet om. Volgens gegevens van de Wereldbank is de Europese invoer van producten uit Israëlische nederzettingen vijftien keer groter dan uit de Palestijnse gebieden. Per capita uitgedrukt, voert de EU honderd keer meer in per kolonist dan per Palestijn.43 Deze ongelijke economische relaties worden door Israël in stand gehouden en gestimuleerd. Zoals eerder beschreven, zorgen tal van fysieke en administratieve maatregelen ervoor dat een duurzame economische groei in de bezette Palestijnse gebieden vrijwel onmogelijk is. Bedrijven in nederzettingen, daarentegen, kunnen genieten van gulle stimulansen vanwege de Israë lische overheid. De EU importeert dus meer producten van bedrijven die voordeel halen uit de bezetting dan van producenten die onder de bezetting leven. Daardoor brengt ze haar politieke streven naar onafhankelijkheid voor de Palestijnen in het gedrang. Bovendien ondersteunt ze op die manier het behoud en de verdere groei van de illegale nederzettingen, niet alleen door de invoer van goederen uit de nederzettingen, maar ook met Europese investeringen en diensten die daaraan gelinkt zijn.
Israëlische nederzettingen: struikelblok voor vrede
Israëlische ondernemingen als Mehadrin, Hadiklaim en Arava Export Growers44 exporteren verse landbouwproducten uit Israël, maar ook uit de nederzettingen naar de Europese markt. Groenten, fruit,
kruiden en wijn uit de bezette gebieden belanden op die manier in de Europese supermarkten. Ook industriële goederen uit de nederzettingen worden in Europa verkocht. De Israëlische industriezones in de Palestijnse gebieden vormen net als de nederzettingen een schending van het internationaal recht. Dat verbiedt een bezettende macht immers om infrastructuren uit te bouwen in bezet gebied, tenzij dit in het belang is van de bezette bevolking of gerechtvaardigd wordt door militaire overwegingen.45 Toch zijn tal van bedrijven in de nederzettingen gevestigd, zoals de plasticfabrikant Keter Plastic46, de fabrikant van frisdranktoestellen SodaStream en het cosmeticabedrijf Ahava Dead Sea Laboratories47. Een aantal van deze ondernemingen exploiteren bovendien natuurlijke grondstoffen in bezet gebied. Zo gebruikt Ahava bijvoorbeeld modder uit bezet gebied aan de Dode Zee.48
3.2.1. Europese controle op invoer van producten uit nederzettingen Nadat gebleken was dat er een uiteenlopende interpre tatie bestond over de territoriale toepassing van het Associatieakkoord, had de EU Israël kunnen verplichten om een onderscheid te maken tussen uitvoer uit de nederzettingen en export uit Israël zelf. Op die manier zou ze haar standpunt over de nederzettingen hardgemaakt hebben en was de controlelast niet bij de Europese douanediensten komen te liggen. Jammer genoeg koos de EU voor een omslachtige en ontoereikende oplossing. In 2005 stelde ze een technische regeling in die bepaalde dat de douanebeambten van de EU-lidstaten de Israëlische goederen moeten controleren aan de hand van lijsten met postcodes van de nederzettingen. Dit systeem kan allerminst waterdicht genoemd worden. De door Israël opgegeven postcodes kunnen immers afkomstig zijn van hoofdkantoren, en niet van de werkelijke productieplaats.49 Bovendien is de aanpak omslachtig en tijdrovend omdat hij niet geautomatiseerd is en extra werkdruk creëert voor de douanediensten. Voor de meeste Europese douanediensten is het geen prioriteit te controleren of Israëlische goederen al dan niet uit nederzettingen komen. Bovendien hebben ze vaak niet de gepaste middelen om die controle uit te voeren. Verschillende Belgische federale ministers van Financiën lieten weten dat ze geen informatie hebben over eventuele problemen aan de grenzen. Het was daarbij niet duidelijk of de Belgische douanediensten al dan niet voldoende geïnformeerd zijn over de problematiek, en of ze de nodige politieke steun krijgen om tijd te besteden aan de controle van producten met als oorsprongsaanduiding ‘Israël’. De Europese Commissie en de EU-ministers van Buitenlandse Zaken hebben het probleem de afgelopen jaren impliciet erkend. De Commissie heeft in 2012 de verantwoordelijkheid voor de controle van de oorsprong
13
van producten uitgebreid van de douane naar de invoerbedrijven. Hoewel deze wijziging van de technische regeling mogelijk een beperkt positief effect ressorteert, vormt ze nog altijd geen sluitende juridische oplossing. In mei 2012 engageerden de EU-ministers van Buitenlandse Zaken zich om het Associatieakkoord correct toe te passen, met inbegrip van de EU-wetgeving en de bilaterale overeenkomsten met betrekking tot producten uit de nederzettingen. Er is evenwel geen informatie beschikbaar over eventuele initiatieven om de controle verder te verstrengen of om de verantwoordelijkheid voor de identificatie van producten uit de nederzettingen daadwerkelijk bij Israël te leggen.
3.2.2. Etikettering van producten uit nederzettingen De meeste Europese lidstaten, waaronder België, hebben geen richtlijnen voor de etikettering van producten uit nederzettingen in de winkelrekken. Hoewel deze producten ten onrechte het etiket ‘Made in Israël’ dragen, laten de overheden van de lidstaten de verkoop ervan toe. Daarmee verzaken ze aan het recht van consumenten op een geïnformeerde keuze inzake. Voor de consument is het immers vrijwel onmogelijk om uit te maken of producten afkomstig zijn uit de nederzettingen dan wel uit Israël zelf. Het dubieuze Israëlische etiketteringssysteem is in strijd met de Europese wetgeving inzake consumentenbescherming, waaronder de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken (ROHP). De ROHP verbiedt immers het verstrekken van bedrieglijke, onjuiste of misleidende informatie en dus ook het weglaten van relevante informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerde keuze te maken.50 Initieel onderzoek in België toont aan dat de voornaamste grootwarenhuizen samen onder het label ‘Made in Israël’ nagenoeg het hele gamma van producten uit de nederzettingen op de Belgische markt aanbieden, van groenten en fruit over wijnen, droge koeken en bloemen tot industriële producten. De voorbije jaren is er op Europees niveau weliswaar een bewustwordingsproces rond deze problematiek op gang gekomen, alsook een zekere politieke wil om de vermelde inconsistenties aan te pakken. Een aantal EU-lidstaten heeft al concrete maatregelen getroffen. De Britse overheid keurde reeds in 2009 een richtlijn goed voor retailers. Voedingsproducten uit nederzettingen moeten het etiket ‘Product van de Westelijke Jordaanoever (product uit Israëlische nederzetting)’ krijgen, en Palestijnse producten het label ‘Product van de Westelijke Jordaanoever (Palestijns product)’.51 De EU-ministers beloofden in mei 2012 de Europese wetgeving inzake de correcte etikettering van goederen uit nederzettingen te respecteren. Dene marken vaardigde een etiketteringsrichtlijn uit in oktober 2012, gelijkaardig aan de Britse.52 Ook de Nederlandse overheid kondigde een dergelijke maatregel aan. Tijdens een bezoek van de Israëlische president verklaarde premier
Israëlische nederzettingen: struikelblok voor vrede
Rutte echter dat de richtlijn nog even op zich kon laten wachten, omdat de EU-lidstaten onderling toch nog geen overeenstemming bereikt hadden. Op Belgisch niveau beweegt er voorlopig weinig, ondanks het feit dat de regering zich bij monde van minister van Economie en Consumentenzaken Johan Vande Lanotte eveneens heeft uitgesproken voor een aparte labeling van producten uit de Israëlische nederzettingen.53 In het kader van de Benelux zouden adviesvoorschriften worden opgesteld voor winkels en handelaars betreffende de etikettering van verse groenten en fruit, wijn, honing, olijfolie, vis, vlees, kip, eieren en cosmetica uit nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever, de Golanhoogten en in OostJeruzalem. In 2012 gaf de Ierse regering aan dat ze achter een verbod op de invoer vanuit nederzettingen staat. Volgens art. 215 van het EU-verdrag zou de EU immers beperkende maatregelen kunnen nemen en de invoer van producten uit nederzettingen verbieden. De voorwaarde voor een dergelijk verbod was dat andere lidstaten het ook zouden ondersteunen, wat niet gebeurde. De Europese Commissie heeft bevestigd dat de richtlijn over oneerlijke handelspraktijken van toepassing is op producten uit Israëlische nederzettingen en dat het de verantwoordelijkheid is van de nationale autoriteiten en juridische instanties om ervoor te zorgen dat deze richtlijn nageleefd wordt. In mei 2012 hebben de ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie zich ertoe geëngageerd om de relevante Europese wetgeving inzake nederzettings producten toe te passen. Catherine Ashton, Hoge Vertegen woordiger van de Unie voor Buitenlandse zaken en Veiligheids beleid, vroeg de ministers van Buitenlandse Zaken op nationaal niveau te pleiten voor de effectieve toepassing van de Europese regelgeving.54 De lidstaten lijken echter te bezwijken onder de druk van Israël en de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, die hen vragen om de huidige demarches hierover op te schorten zolang de vredesbesprekingen plaatsvinden.
3.3. Financiële steun Op 19 juli 2013 vaardigde de EU richtsnoeren uit die op 1 januari 2014 in werking traden. Ze moeten het onmogelijk maken dat Israëlische nederzettingen of activiteiten in de bezette gebieden kunnen genieten van EU-fondsen, giften of leningen. De nieuwe richtsnoeren zijn een gevolg van de Conclusies van de Europese Raad voor Buiten landse Betrekkingen van december 2012, die stelde dat alle akkoorden tussen Israël en de EU ‘ondubbelzinnig en expliciet’ als niet-toepasbaar moeten worden beschouwd op de gebieden die Israël sinds 1967 bezet, met inbegrip van Oost-Jeruzalem. De EU staat nu voor de opdracht om deze richtsnoeren correct toe te passen. Het is evenwel niet duidelijk in welke mate de individuele lidstaten ze zullen volgen.
14
Als ze correct toegepast worden, zullen deze richtlijnen rechtstreekse gevolgen hebben voor de toekenning van Europese budgetten aan projecten voor onderzoek en ontwikkeling waar Israël aan deelneemt. In de periode 2007-2013, gebeurde deze toekenning via het zogenaamde Zevende Kaderprogramma (FP7), het Europese financieringsprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling dat liep gedurende dezelfde periode. Israël is aangesloten bij dit programma en vormt één van de belangrijkste partners. Als dusdanig ontvangt het miljoenen euro’s aan ontwikkelings- en onderzoeksubsidies. Ook bedrijven die in de nederzettingen gevestigd zijn, konden de voorbije jaren profiteren van FP7-middelen. Cosmeticaproducent en retailer Ahava Dead Sea Laboratories, bijvoorbeeld, is in gedeeltelijke eigendom van drie nederzettingen uit de bezette Palestijnse gebieden. Het bedrijf participeert in drie FP7-projecten.55 De fabriek en het bezoekerscentrum zijn gevestigd in de nederzetting Mitzpe Shalem op de Westelijke Jordaan oever.56 Sinds de lancering van het thema ‘veiligheid’ binnen het FP7-programma, vloeien er bovendien Europese subsidies naar de Israëlische defensie- en veiligheidssector. In totaal gaat het om een bedrag van 26 miljoen euro, verspreid over 49 projecten. Zo’n 23 Israëlische bedrijven nemen deel aan één of meerdere Europese onderzoeksprojecten omtrent veiligheid. Daarbij zijn vijf wapenbedrijven: Israel Aircraft Industries (IAI), Elbit Systems, Elbit Security Systems, Aeronautics Defence Systems en Opgal Optronics Industries. Deze bedrijven zijn vaak rechtstreeks bij de bezetting betrokken via de levering van surveillancesystemen voor de afscheidingsmuur en de nederzettingen. Sommige firma’s, zoals Elbit Systems, beschikken ook over faciliteiten in de nederzettingen.57 Daarnaast bestaan er tientallen door de EU gesponsorde projecten over onbemande vliegtuigen (drones). Het feit dat Israëlische wapenbedrijven Europese onderzoeksbudgetten kunnen binnenhalen, illustreert dat het FP7-programma een gebrek heeft aan ethische criteria. Met deze subsidiëring ondersteunt de EU immers onrechtstreeks de bezetting en de kolonisering van de Palestijnse gebieden. Vanuit de civiele samenleving zijn er pleidooien geweest om in Horizon 2020, het EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie dat begin 2014 in werking is getreden, duidelijke ethische richtlijnen op te nemen. Die moesten voorkomen dat onderzoeksgeld nog langer zou vloeien naar entiteiten die door hun aard, plaats van oprichting of praktijken bijdragen aan schendingen van het internationaal recht.58 In principe moet de correcte toepassing van de Europese richtlijnen over de nederzettingen – waarvan eerder sprake – er hoe dan ook voor zorgen dat er geen Horizon 2020-middelen worden gebruikt voor de financiering van projecten waaraan instellingen en bedrijven gevestigd in de nederzettingen participeren.
Israëlische nederzettingen: struikelblok voor vrede
3.4. Zakelijke transacties en dienstverlening van privébedrijven Naast firma’s betrokken bij de handel in goederen uit de nederzettingen, bestaan er ook internationale ondernemingen die zelf actief zijn in de nederzettingen, onder meer door er diensten te leveren of mee te werken aan de aanleg en het onderhoud van de infrastructuur. Voorbeelden daarvan zijn de Brits-Deense multinational G4S59, de Franse multinationals Alstom60 en Veolia61 en het Duitse Heidelberg Cement62. Hun activiteiten in de nederzettingen omvatten onder meer de aanleg van transportinfrastructuur, goederentransport, de uitrusting van controleposten, de beveiliging van bedrijven, de ontginning van niet-hernieuwbare grondstoffen en rechtstreekse investeringen in fabrieken. Ondernemingen die betrokken zijn bij schendingen van het internationaal recht, lopen het risico gerechtelijk vervolgd te worden. Sommige Europese bedrijven (zoals Deutsche Bahn, Unilever, Assa Abloy) hebben de voorbije jaren hun activiteiten op de Westelijke Jordaanoever stopgezet nadat ze door het maatschappelijk middenveld, en in sommige gevallen ook door hun eigen overheid, op de internationaalrechtelijke implicaties van hun activiteiten werden gewezen. Wanneer een staat (hoofd-)aandeelhouder is van een bedrijf dat zakendoet met de nederzettingen, stelt het pro-
15
In mei 2012 engageerden de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU zich ertoe om de Europese wetgeving inzake nederzettingsproducten toe te passen. De lidstaten lijken echter te bezwijken onder de druk van Israël en de Verenigde Staten.
bleem zich des te scherper. Een bekend en zeer actueel voorbeeld is de Dexia Groep, die vrijwel volledig in handen is van de Belgische (50,02%) en de Franse (44,38%) staat. Dexia Bank Israël, dat via Dexia Crédit Local voor 65% tot deze groep behoort, staat erom bekend leningen te verschaffen aan private burgers en lokale overheden in de Israëlische nederzettingen. De Dexia Groep draagt op die manier rechtstreeks bij tot de verdere ontwikkeling van illegale entiteiten op Palestijnse bodem en de schending van de mensenrechten van de Palestijnen. In zijn meest recente rapport aan de VN-Mensenrechtenraad, ging Speciaal Rapporteur van de VN Richard Falk in op de Dexia case en stelde hij vast dat Frankrijk en België hun verplichtingen onder het internationaal humanitair recht en de respectievelijke mensenrechtenconventies schenden. Hij raadt de betrokken staten aan om hun aandelen in de Dexia Groep te verkopen en een compensatie te voorzien voor de Palestijnen die rechtstreeks geschaad werden door de ontwikkeling van de nederzettingen die mee door Dexia gefinancierd werden.63 In mei en december 2012 verbonden de EU-ministers van Buitenlandse Zaken zich ertoe om private zakelijke en financiële transacties met de nederzettingen te voorkomen, te ontmoedigen of er in ieder geval de juiste informatie rond te verstrekken. De EU zou momenteel werken aan
Israëlische nederzettingen: struikelblok voor vrede
een nieuwe richtlijn daaromtrent voor Europese bedrijven. Het is evenwel nog zeer onduidelijk in welke mate nationale overheden vervolgens hun verantwoordelijkheid zullen opnemen. Er bestaan al diverse internationale initiatieven in verband met maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) die een kader bieden voor overheidsmaatregelen ten aanzien van de privésector. De richtlijnen inzake MVO, zoals bijvoorbeeld de VN-richtlijnen voor multinationale onder nemingen, vragen dat overheden bedrijven doeltreffend adviseren over goede manieren om het respect voor de mensenrechten te bevorderen bij de uitvoer van hun activiteiten. Aan de hand van officiële adviezen zouden overheden importeurs en andere ondernemingen ertoe kunnen aansporen om af te zien van economische transacties met nederzettingen, met inbegrip van de aankoop van goederen uit of investeringen in nederzettingen. Een bestaand voorbeeld is het beleid van de Noorse regering inzake de Westelijke Sahara, dat “handel, investeringen, ontginning van hulpbronnen en andere vormen van handelsactiviteiten” op dat grondgebied ontmoedigt.64 Dergelijke overheidsinitiatieven zouden kunnen voortbouwen op maatregelen die reeds door de privésector werden genomen.
3.5. Donorbeleid Door de herhaaldelijke vernieling van Palestijnse infrastructuur, waaronder ook projecten die door de EU of haar lidstaten gefinancierd werden, houden veel donoren zich vandaag bewust afzijdig van verdere investeringen in Zone C, vooral wat betreft ontwikkelingsprojecten. Dit ondanks het feit dat de EU het strategische belang van de socioeconomische ontwikkeling van Zone C met het oog op een leefbare Palestijnse staat erkend heeft.65 De Europese ministers en missiehoofden in Jeruzalem hebben reeds
16
verschillende maatregelen gesuggereerd om te zorgen voor een efficiënter donorbeleid, maar die bleven grotendeels zonder resultaat. In de Conclusies van de Europese Raad voor Buitenlandse Betrekkingen van mei 2012 maakten de ministers duidelijk dat ze verwachten dat hun investeringen in Zone C beschermd worden. Tot nu is er echter nog steeds geen sprake van een Europees preventie- of responsplan met betrekking tot de vernieling van door de EU gefinancierde infrastructuur. De initiatieven die op dit vlak genomen worden, zijn erg ad hoc en verschillen van lidstaat tot lidstaat. België vormt helaas geen uitzondering. Hoewel de bevoegde instanties zich terdege bewust zijn van de problematiek, lijkt er geen specifiek beleid met betrekking tot projecten in zone C te bestaan. De enige verwijzing die in het huidige Indicatief Samenwerkingsprogramma (20122015) opgenomen is, heeft betrekking op de bouw van scholen en stelt dat “school building in Gaza and area C will be considered in function of the security and political situation”.66 Van een echte strategie is geen sprake. Hetzelfde geldt voor de mogelijke vernieling van projecten die België in het verleden in Zone C gefinancierd heeft. Het antwoord van de minister van Ontwikkelingssamen werking op een recente parlementaire vraag luidde eenvoudigweg dat er “steeds de mogelijkheid bestaat van diplomatieke interventie”.67 Tegelijkertijd raadde de minister aan dat “de uitvoerende organisaties zich voor finan ciële risico’s indekken en daartoe een financiële reserve voorzien; juridische steun kan bijvoorbeeld verleend worden door de Norwegian Refugee Council, die zich gespecialiseerd heeft in dit soort opvolgingen”.68 De afwezigheid van een concreet engagement en beleid vanwege de Belgische overheid met betrekking tot Zone C dreigt de langetermijnimpact van haar projecten ter plaatse te ondermijnen.69
Israëlische nederzettingen: struikelblok voor vrede
17
Israëlische nederzettingen: struikelblok voor vrede
Eindnoten 1
B’Tselem, ‘By Hook and by Crook. Israeli Settlement Policy in the West Bank’, juli 2010, 2
Council of the European Union, ‘Council conclusions on the Middle East Peace Process, 2985th Foreign Affairs Council meeting, Brussels’, 8 december 2009, Wereldbank, ‘Fiscal Crisis, Economic Prospects. The Imperative for Economic Cohesion in the Palestinian Territories. Economic Monitoring Report to the Ad Hoc Liaison Committee’, 23 september 2012, p. 4,
19
Sassoli, M. & Boutruche, T., ‘Expert Opinion On International Humanitarian Law Requiring of the Occupying Power to Transfer Back Planning Authority to Protected Persons Regarding Area C of the West Bank’, 1 februari 2011, p. 2, 20
UN OCHA, ‘Fragmented Lives. Humanitarian Overview 2012’, mei 2013, p. 38,
3
4
21
Internationaal Gerechtshof (IGH), ‘Legal Consequences of the Construction of a Wall in the Occupied Palestinian Territory, Advisory Opinion’, 9 juli 2004,
Missiehoofden van de EU, ‘Area C and Palestinian State Building ‘, juli 2011,
22
5
23
Ehud Barak’s Vanishing Red Lines,
6
Hanieh, A., ‘The Oslo Illusion’, 7
EU Aids to the Palestinians. September 2006; aangepast in maart 2009: < http://www.euromove.org.uk/index.php?id= 6523>
UN OCHA, ‘West Bank Movement and Access update’, september 2012, Vittulo, A. et al., ‘Barriers to the access to health services in the occupied Palestinian territory: a cohort study’, The Lancet, 8 oktober 2012, 24 UN OCHA, ‘West Bank Movement and Access update’, op. cit. 25
8
Weizman, E., ‘La politique de la Verticalité : 2 - Cartes des colonies israéliennes’, 25 april 2002, 9 Macintyre, D. ‘Secret memo shows Israel knew Six Day War was illegal’, The Independent, 26 mei 2007 10
Palestine Facts, ‘What was the Allon Plan?, Foundation for Middle East Peace, ‘Comprehensive Settlement Population 1972-2010’,
Wereldbank, ‘West Bank and Gaza. Assessment of Restrictions on Palestinian Water Sector Development’, april 2009, 26
Artikel 55 van de Haagse Conventie beperkt het recht van bezettingsmachten op het gebruik van waterbronnen van het bezette gebied tot militaire behoeften. Haagse Conventie, ‘Convention (IV) respecting the Laws and Customs of War on Land and its annex: Regulations concerning the Laws and Customs of War on Land’, artikel 55, oktober 1907, http://www.icrc.org/ihl.nsf/INTRO/195
11
Basic Law, Jerusalem, Knesset Resolution, 30 July 1980,
27
Wereldbank, ‘West Bank and Gaza. Assessment of Restrictions on Palestinian Water Sector Development’, april 2009,
12
28
UN OCHA, ‘Occupied Palestinian Territory. Consolidated Appeal. Mid-Year Review 2013’, juli 2013,
13
UN Security Council, Resolution 478 (1980) of 20 August 1980,
29
14
UN, ‘Letter dated 19 June 1981 from the Acting Chairman of the Committee on the Exercise of the Inalienable Rights of the Palestinian People to the Secretary-General’, 1981,
30
15
Conventie van Genève (IV), artikel 53, augustus 1949:
31
16
UN OCHA, Humanitarian Bulletin Monthly Report, augustus 2013
32
17
UN OCHA, Humanitarian Bulletin Monthly Report, juni 2013
18
UN OCHA, ‘The Planning Crisis in East Jerusalem. Understanding the Phenomenon of “Illegal” Construction’, april 2009,
18
B’Tselem, ‘The Gap in Water Consumption between Palestinians and Israelis’, januari 2014, UN OCHA, ‘How dispossession Happens. The Humanitarian Impact of the Takeover of Palestinian Water Springs by Israeli Settlers’, maart 2012, Wereldbank, ‘Assessment of Restrictions on Palestinian Water Sector Development’, op. cit. B’Tselem, ‘Dispossession and Exploitation: Israel’s policy in the Jordan Valley and Northern Dead Sea’, mei 2011: 33
UN OCHA, ‘How dispossession Happens: The Humanitarian Impact of the Takeover of Palestinian Water Springs by Israeli Settlers’, op. cit.
Israëlische nederzettingen: struikelblok voor vrede
34
Rapport ‘Vrede verhandelen. Hoe Europa bijdraagt tot het ondersteunen van illegale Israëlische nederzettingen’, 2012, p. 14 35
International Labour Office, ‘The situation of workers of the Occupied Arab Territories’, 2013
53 Bosteels,
K., ‘Na Nederland wil nu ook België apart label voor bezette gebieden’, 14 maart 2013,
International Labour Office, ‘The situation of workers of the Occupied Arab Territories’, 2013 en AWRAD, ‘Palestinian Workers. A Comprehensive Report on Work Conditions, Priorities and Recommendations’, 2013
54
Herremans, B., ‘Correcte etikettering Israëlische nederzettings producten: wat doet België?’, 12 maart 2013,
37
55
36
UN OCHA, ‘Fragmented Lives. Humanitarian Overview 2012’, mei 2013, op. cit., p. 15-16 International Labour Office, ‘The situation of workers of the Occupied Arab Territories’, 2012
Cordis Database, http://cordis.europa.eu/fetch?CALLER=FP7_ PROJ_EN&QZ_WEBSRCH=ahava&QM_PJA=&USR_SORT=EN_ QVD+CHAR+DESC
38
39
Yesh Din, ‘Law Enforcement on Israeli Civilians in the West Bank’, juli 2013, 40
EU-Publicatieblad, ‘Richtsnoeren betreffende de mogelijkheid van Israëlische entiteiten en hun activiteiten in de door Israël sinds juni 1967 bezette gebieden om in aanmerking te komen voor subsidies, prijzen en financieringsinstrumenten die na 2014 met EU-middelen worden gefinancierd’, 19 juli 2013, 41
56 Ahava
website, http://www.ahava.com/?CategoryID =190&ArticleID =188&SearchParam=mitzpe+shalem; Who Profits, ‘Ahava’, http://www.whoprofits.org/Company%20Info.php?id= 575 57
‘Een militair embargo tegen Israël. Dossier: de internationale relaties van het Israëlisch militair apparaat’, 9 juli 2012, 58 De
Brabander, L., ‘Nog steeds EU-subsidies voor militaire bedrijven in Israël’, juni 2013,
Who Profits, ‘”Made in Israel”. Agricultural Export from Occupied Territories’, mei 2012,
59
http://www.whoprofits.org/company/g4s-israel-hashmira
60
http://www.whoprofits.org/company/alstom
42
61
http://www.whoprofits.org/company/veolia-transdev
62
http://www.whoprofits.org/company/heidelberg-cement
Wereldbank, ‘Fiscal Crisis, Economic Prospects’, op. cit., p. 13
43
Rapport ‘Vrede verhandelen. Hoe Europa bijdraagt tot het ondersteunen van illegale Israëlische nederzettingen’, 2012, p. 20-21
63 ‘Report 44
Who Profits, ‘Mehadrin Group’, ; Who Profits, ‘Arava Export Growers’, ; Who Profits, ‘Hadiklaim - Israel Date Growers Cooperative’,
of the Special Rapporteur on the situation of human rights in the Palestinian territories occupied since 1967 (A/68/376)’, 10 september 2013, § 34-47 & 71-74
48 Ibid.
“(...) Noorwegen is van mening dat de internationale gemeenschap als één blok moet handelen om druk uit te oefenen op de partijen om tot een oplossing te komen. Noorwegen vindt het belangrijk om tegelijkertijd af te zien van acties die zouden kunnen worden beschouwd als een erkenning van de situatie in de Westelijke Sahara. Om handel, investeringen, ontginning van hulpbronnen en andere vormen van handelsactiviteiten te vermijden die niet stroken met de belangen van de lokale bevolking en die bijgevolg een schending kunnen inhouden van het internationale humanitaire recht, ontmoedigt de Noorse overheid dergelijke activiteiten in de Westelijke Sahara.” Niet-officiële vertaling van: Noorse ambassade in Marokko, ‘Bakgrunn for bedrifter med interesse for virksomhet i Marokko, Vest-Sahara’, , geraadpleegd op 12 oktober 2012
49
65
45
Haagse Conventie, artikel 53, op. cit. en artikel 55
46
Who Profits, ‘Keter Plastic (Keter Group)’, 47
Who Profits, ‘Ahava: Tracking the Trade Trail of Settlement Products’, april 2012: ; Who Profits, ‘Ahava Dead Sea Laboratories’:
House of Commons (UK), Parliamentary Debates, Column 313 WH: debat over de handelsovereenkomst EU-Israël, 27 januari 2010, Europese Commissie, ‘Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken (ROHP)’, http://europa.eu/legislation_summaries/consumers/ consumer_information/l32011_nl.htm
64
Council of the European Union, ‘Council Conclusions on the Middle East Peace Process’, 3166th Foreign Affairs Council meeting, Brussels, 14 May 2012,
50
Rapport ‘Vrede verhandelen. Hoe Europa bijdraagt tot het ondersteunen van illegale Israëlische nederzettingen’, 2012, p. 26.
66 ‘Co-operation
between the Government of Belgium and the Palestinian Authority. Indicative Co-operation Program (ICP) 20122015’, p. 20
51
52
Deens Ministerie van Voeding, Landbouw en Visserij, ‘Labelling of Foods from Israel and the Occupied Palestinian Territories’, 5 oktober 2012
67
Antwoord van de heer Jean-Pascal Labille, Minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden, op vraag nr. 376 van 3 juni 2013 van de heer Dirk Van der Maelen, Volksvertegenwoordiger 68
19
Idem
Israëlische nederzettingen: struikelblok voor vrede
11.11.11 vzw Vlasfabriekstraat 11 - 1060 Brussel www.11.be CONTACT Rudy De Meyer Adjunct-directeur +32 2 536 11 61 - +32 497 418 111 [email protected]