In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 131-144
Isolement van allochtone ondernemers buiten de Randstad: keuze of dwang? Levien Rademaker en Enno Masurel* Samenvatting Het aantal allochtone ondernemingen in Nederland groeit nog steeds, maar hun uitval is relatief hoog. De gerichtheid van ondernemers op de eigen minderheidsgroepering kan volgens de literatuur zowel bijdragen aan succeskansen als aan faalkansen van de ondernemingen. Turken vormen de meest prominente groep onder de allochtone ondernemers. De meeste van hen zijn gevestigd in het westen van Nederland en ook het meeste onderzoek heeft betrekking op die regio. Echter, ook in de andere windstreken spelen Turkse ondernemers een rol. De vraag in dit artikel is: is ook buiten het westen van Nederland sprake van een geïsoleerde ontwikkeling van Turkse ondernemers, die mogelijk de kans op succes verkleint? Uit de voor dit artikel verrichte onderzoeken onder Turkse en autochtone ondernemers in Zwolle en Deventer, blijkt dat zowel autochtone als allochtone ondernemingen zich inderdaad relatief geïsoleerd van elkaar ontwikkelen. Bij de vier in Zwolle onderzochte aspecten: personeel, klanten, bedrijfsfinanciering en collectieve organisaties blijkt dat Turkse ondernemers zich sterk op de eigen groep oriënteren. Tevens blijkt uit het onderzoek in Deventer dat sociale druk, het imago van de onderneming en lage transactiekosten voor de Turkse ondernemers motieven zijn om met name Turks personeel in dienst te nemen. 1. Inleiding In de afgelopen jaren is sprake van een sterke opkomst van allochtoon ondernemerschap, ofwel van bedrijven die in handen zijn van én gerund worden door allochtonen. Deze ontwikkeling manifesteert zich met name in de Randstad, maar ook in gebieden buiten de Randstad zien we steeds meer allochtone ondernemingen opkomen. Onder andere vanuit de overheid, VNO-NCW en MKB Nederland wordt veel energie gestoken in het aanmoedigen van ondernemerschap onder allochtonen (Ministerie van Economische zaken et al., 2005). Eén van de uitgangspunten van het Actieplan ‘Nieuw ondernemerschap’ dat overheid, VNO-NCW en MKB Nederland hebben gemaakt is dat ondernemerschap een bijdrage levert aan de integratie van allochtonen. In 2002 telde Nederland 967.000 ondernemers. Eén op de acht is allochtoon, en van de allochtone ondernemers is ruim een derde niet-westers (zie EIM, 2004). In de periode 1999-2002 was de toename van het aantal ondernemers het grootst onder niet-westerse allochtonen. Turken vormden in 2002 met 11.100 de grootste groep niet-westerse allochtone ondernemers in Nederland. Niet-westerse allochtone ondernemers zijn vooral gevestigd in West-Nederland (zie EIM, 2004). In de andere regio’s van Nederland komen ze aanzienlijk minder vaak voor: 14% van hen is gevestigd in Oost-Nederland, 13% in Zuid-Nederland en 4% in Noord-Nederland. Deze ruimtelijke spreiding houdt nauw verband met de omvang van de beroepsbevolking in de regio’s. In totaal is 2,2% van de Nederlandse bevolking van Turkse afkomst (CBS, 2006), in Zwolle is dit eveneens 2,2%1 en in Deventer 6,7% (Gemeente Deventer, 2006). Zwolle en Deventer zijn twee steden buiten de Randstad waar allochtone ondernemers actief zijn. Het veldwerk voor de onderzoeken is verricht in deze twee steden. De onderzoekers zijn bekend met deze steden, hetgeen de selectie van respondenten ten goede kwam2. In het gebied van Kamer van Koophandel Regio Zwolle zijn in 2005 naar schatting 200 allochtone ondernemingen actief, op een totaal aantal van ruim 5.600 ondernemingen3. Voor de regio Deventer geldt hetzelfde aantal van 200 als goede schatting, op basis van een soortgelijke extrapolatie als bij de Gemeente Zwolle. Niet-westerse allochtone ondernemers kennen een hogere uitval dan andere ondernemers. Slechts 20 procent van de bedrijven die in 1994 door niet-westerse allochtone ondernemers is opgericht, bestond in nog 2004, tegenover 38 procent van de door autochtone ondernemers gestarte bedrijven 1
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 131-144 (EIM, 2004: 43). Voor deze hogere uitval kunnen verschillende verklaringen worden aangedragen. Het kan liggen aan een slechte voorbereiding op het ondernemerschap, waardoor men later met zaken wordt geconfronteerd waarmee men onvoldoende rekening heeft gehouden. Het kan ook liggen aan een geïsoleerde ontwikkeling van allochtone groepen, resulterend in een kwetsbare positie. Slechte voorbereiding en geïsoleerde ontwikkeling kunnen ook met elkaar samenhangen. Met isolement wordt in dit artikel bedoeld dat allochtone ondernemers zich sterk richten op de eigen groep en minder op de autochtone groep of op andere allochtone groeperingen. Voor deze interne gerichtheid kan een verklaring worden gevonden in het sociaal kapitaal waarover de allochtone ondernemer beschikt, i.c. zijn toegang tot bepaalde netwerken. In dit artikel wordt aan de hand van de casus Turkse ondernemers in Zwolle bestudeerd in hoeverre er sprake is van een geïsoleerde ontwikkeling van allochtone ondernemers. De vraag is in hoeverre zij gericht zijn op de eigen minderheidsgroepering. In de tweede casus in Deventer gaan wij dieper in op één van de onderzochte aspecten in Zwolle, te weten personeel. Allereerst wordt een korte samenvatting van relevante literatuur op dit terrein gegeven. Daarna volgen een overzicht van het verrichte veldwerk, beantwoording van de deelvragen en discussie naar aanleiding van het beantwoorden van de deelvragen. Het artikel besluit met conclusies en aanbevelingen. 2. Etnische gerichtheid en zakelijk succes In de afgelopen jaren is erg veel geschreven over allochtoon ondernemerschap. Allochtoon ondernemerschap is een veelomvattend fenomeen, dat minstens zo veel kanten heeft als er groepen zijn. De verschillen zijn vaak groot tussen etnische groepen, maar ook binnen één groep kunnen zich grote verschillen voordoen. Zo kunnen binnen de groep Turken onder meer Laz, Koerden en Armeniërs worden onderscheden. In het onderzoek naar allochtone ondernemers is veel aandacht besteed aan de rol van de eigen groep. Deze groep, of het etnische netwerk, blijkt een belangrijke rol te spelen voor veel allochtone ondernemers. Het gaat hierbij om connecties en interactiepatronen tussen mensen met een gemeenschappelijk nationale achtergrond of met een vergelijkbaar migratiepatroon. We noemen dat ook wel het ‘extended network’. De kern van deze groep wordt gevormd door de familie (in ruime zin des woords). Ram (1994) wees op het bestaan van sociale netwerken van immigranten, vaak meer dan alleen familie, die een sleutelrol spelen in de ontwikkeling van allochtone ondernemingen. Vertrouwen op deze netwerken kan zijn ingegeven door uitsluiting door de buitenwereld: de eigen groep is dan een middel om raciale obstakels te overkomen, terwijl het ook nog eens voorziet in flexibele arbeidsbronnen. Deze oriëntatie op de eigen groep zien we sterk terug in hun klantenoriëntatie en de samenstelling van hun bedrijfskapitaal (Deakins, 1999). Volgens Van Delft, Gorter en Nijkamp (2000) bieden allochtone netwerken duidelijke voordelen: ze zijn veelzijdig en flexibel, en bieden goede mogelijkheden voor rekrutering van arbeid en kapitaal. Lee, Cameron, Schaeffer en Schmidt (1997) noemden dit de ‘social resources explanation’: het succes van een allochtone onderneming kan worden verklaard uit het bestaan van bronnen binnen allochtone netwerken, zoals kapitaal, klanten en arbeid. In algemene zin wordt in dit verband gesproken over sociaal kapitaal: doordat de allochtone ondernemer toegang heeft tot bepaalde netwerken start hij eerder een eigen bedrijf, is zijn kans op overleving groter en kan hij meer succesvol zijn dan wanneer hij die toegang niet zou hebben (zie onder meer Flap, Kumcu en Bulder 2000). Halpern (2005) onderschrijft het belang van toegang tot een eigen netwerk, omdat ook de transactiekosten binnen het netwerk lager zullen zijn dan met personen buiten het netwerk. De onderlinge communicatie tussen de ondernemer en personeel, klanten en informatieverstrekkers die onderdeel zijn van zijn directe netwerk, zal namelijk gemakkelijker verlopen en afspraken zijn sneller gemaakt. Dit komt de effectiviteit en efficiëntie ten goede. De eigen groep blijkt voor allochtone ondernemers dus een belangrijke rol te spelen. Maar hier is sprake van een paradox: enerzijds versterkt het hun marktpositie, anderzijds kan het ook
2
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 131-144 belemmerend werken voor de verdere ontwikkeling van de onderneming. Met verdere ontwikkeling wordt vooral gedoeld op (meer) verbreding van de bedrijfsfocus naar de autochtone groep en andere allochtone groeperingen, ofwel doorbreken naar andere markten (Zie Engelen, 2001). Deze bredere gerichtheid (hechter contact met meerdere groeperingen) kan een positief effect hebben op de bedrijfsresultaten. Kloosterman, Van der Leun en Rath (1999) bespreken dit ook in dit kader van een ‘mixed embeddedness’ benadering. Overigens wijst Rusinovic (2006) op een generatie-effect: tweede generatie ondernemers richten zich meer op formele netwerken terwijl eerste generatie ondernemers zich meer richten op informele netwerken. Hierbij zij wel opgemerkt dat de meeste eerste generatie en tweede generatie ondernemers een gemengd netwerk hebben, bestaande uit zowel formele als informele onderdelen. Er zitten dus twee kanten aan de medaille. Diverse onderzoeken hebben er op gewezen dat deze co-etnische gerichtheid zich in de Randstad, waar het meeste onderzoek is verricht en waar het aandeel allochtonen hoog is, voordoet (netwerken: zie Masurel et al., 2003; werkgelegenheid: zie Den Butter et al., 2004). In dit artikel kijken we in hoeverre deze co-etnische gerichtheid zich ook buiten de Randstad voordoet. 3. Veldwerk 3.1 Onderzoek geïsoleerde positie Turkse ondernemers De centrale vraag in dit artikel is in hoeverre allochtone ondernemingen een geïsoleerde positie innemen. Immers uit de literatuur blijkt dat de eigen groep voor veel ondernemers een cruciale rol speelt. Ook zien we in het literatuuronderzoek dat deze fixatie betrekking heeft op arbeid, kapitaal, klanten en netwerken. In dit onderzoek richten we ons op een zeer herkenbare groep, te weten Turkse ondernemers. De centrale vraag is uitgewerkt naar vier deelvragen. De eerste uitwerking luidt als volgt: in hoeverre hebben Turkse ondernemers vaker Turkse klanten, in vergelijking met autochtone ondernemers? De tweede uitwerking heeft betrekking op de mate waarin Turkse ondernemers gebruik van hun persoonlijk netwerk voor bedrijfsfinanciering, in vergelijking met autochtone ondernemers. Ten derde is bestudeerd of Turkse ondernemers zich minder vaak aansluiten bij traditionele netwerken of collectieve organisaties dan autochtone ondernemers dat doen. Tenslotte is de vraag gesteld of Turkse ondernemers vaker gebruik maken van Turks personeel in vergelijking met autochtone ondernemers. In januari 2005 zijn in Zwolle 30 Turkse ondernemers en 30 autochtone ondernemers geïnterviewd. Deze ondernemers waren actief in de Zwolse winkelgebieden, hetgeen betekent dat niet alleen winkels maar ook horecazaken en dienstverleners met een detailhandelskarakter in het onderzoek zijn betrokken. De ondernemers zijn aselect gekozen, maar bij de Turkse ondernemers is in een aantal gevallen gebruik gemaakt van doorverwijzing. De ondernemers zijn geïnterviewd aan de hand van een gestandaardiseerde vragenlijst. De non-response was opvallend laag: slechts negen van de 69 benaderde ondernemers weigerden mee te werken (vier Turkse en vijf autochtone ondernemers). De belangrijkste reden om niet mee te werken was dat men geen tijd had. Van de Turkse ondernemers waren er 25 van de eerste generatie, en vijf van de tweede generatie4. De Turkse ondernemers in dit onderzoek zijn jonger dan de autochtone ondernemers (gemiddeld 35 jaar versus 42 jaar). Het gaat voornamelijk om mannen (27 van de 30 Turken, 20 van de 30 autochtone ondernemers). De Turkse ondernemers waren met name actief in de detailhandel (23), en in minder mate in de horeca (vijf) en de dienstverlening (twee). Bij de autochtone ondernemers lag de verhouding anders: elf in de detailhandel, 14 in de horeca en vijf in de dienstverlening. De Turkse ondernemingen waren enigszins kleiner dan de autochtone ondernemingen (gemiddeld 4,2 versus 5,9 personeelsleden in loondienst). Al met al komen deze gegevens redelijk goed overeen met het landelijke beeld. Turkse ondernemers zijn over het algemeen wat jonger dan autochtone ondernemers, in hun gelederen zijn
3
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 131-144 minder vrouwen vertegenwoordigd en het gaat vaak om kleinere bedrijven (zie onder meer Vereniging van Kamers van Koophandel, 2002).
3.2 Personeelskeuze Turkse ondernemers Op basis van de uitkomsten van het eerste deel van het onderzoek is besloten, direct een tweede onderzoek te laten volgen onder enkele Turkse ondernemers en hun medewerkers. Dit onderzoek moet de redenen en motieven naar voren brengen voor het bestaan van de personeelsbestanden zoals ze nu zijn. In het onderzoek is aan de Turkse werkgevers een aantal vragen gesteld over de werving van nieuw personeel. Verder zijn werkgevers ondervraagd over een vijftal motieven voor het aannemen van personeel. Turkse medewerkers zijn ondervraagd over diezelfde motieven, maar dan gericht op de motieven voor hun keuze voor een Turkse werkgever. Het gaat om de motieven sociale druk, sociale identiteit, vertrouwen, imago en automatisme. Op basis van deze motieven willen wij het model van het sociaal kapitaal nadere invulling geven binnen het kader van het aannamebeleid van personeel. Ten behoeve van dit onderzoek zijn in Deventer 23 ondernemers en 23 van hun medewerkers ondervraagd 5. We wilden hierbij een één op één relatie tussen ondernemers en medewerkers krijgen. Ondernemers en medewerkers De meerderheid van de ondervraagde ondernemers is eerste generatie allochtoon (14 van de 23). De overige ondernemers zijn van de tweede generatie. De Turkse ondernemers uit Deventer zijn wat jonger dan die uit Zwolle. De meesten zijn tussen de 26 en 35 jaar oud. De ondervraagde ondernemers in Deventer werken met name in de sectoren horeca (5), detailhandel (5) en commerciële dienstverlening (2). Van de 23 ondervraagde Turkse medewerkers zijn er 14 van de eerste generatie en zeven van de tweede generatie, één respondent heeft niet geantwoord op deze vraag. Ook hier is het grootste deel van de ondervraagden man (15 van de 23) en jong (11 respondenten tussen de 21 en 25 jaar oud). 4. Analyse en resultaten In dit onderdeel van het artikel worden de vier deelvragen over de mate van isolement van Turkse ondernemers in Zwolle beantwoord. De tabellen zijn steeds gebaseerd op de gegevens van 30 Turkse ondernemers en 30 Nederlandse ondernemers, tenzij anders vermeld. 4.1 Klanten Het klantenbestand van ondernemers is een belangrijk aspect voor het meten van de mate van gerichtheid op de eigen groep. In dat kader is de vraag gesteld hoe in 2004 het klantenbestand was opgebouwd naar afkomst. Aan de respondenten is gevraagd om uit te gaan van 100%, en dat percentage onder te verdelen naar de drie groepen. Eén Nederlandse ondernemer kon geen onderverdeling geven. Tabel 2 is dan ook gebaseerd op de gegevens van 30 Turkse ondernemers en 29 Nederlandse ondernemers. Tabel 1 toont dat Turkse ondernemers significant meer Turkse klanten bedienden dan Nederlandse ondernemers: bijna eenderde van de klanten van Turkse ondernemingen is Turks, tegen slechts ruim 10% van de klanten van autochtone ondernemingen. Dit is een eerste indicatie van een geïsoleerde ontwikkeling van allochtone ondernemers. De grootste groep andere klanten betreft Nederlanders.
4
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 131-144 Tabel 1. Samenstelling klantenbestand
Turkse klanten Nederlandse klanten Klanten met andere nationaliteit Totaal
Turkse ondernemers 27,8% 57,9% 14,3% 100,0%
Nederlandse ondernemers 11,8% 77,0% 11,2% 100,0%
Totaal 19,8% 67,5% 12,8% 100,0%
N= 60 (Turkse ondernemers: N=30, Nederlandse ondernemers: N=30) Independent-samples T-test (2-zijdig, ongelijke varianties): significant verschil (0,000)
We hebben eveneens gepolst of men behoefte had aan klanten met verschillende culturele achtergronden. Ruim de helft van de respondenten (52%) gaf aan hieraan behoefte te hebben. Hierbij viel op dat dit vaker gold voor Nederlandse ondernemers dan voor Turkse ondernemers (63,3% versus 40%). Ook dit verschil duidt op een isolement van Turkse ondernemers. 4.2 Ondernemingsfinanciering Een tweede aspect dat we zien terug komen in de discussie over allochtone ondernemers is het verkrijgen van bedrijfskapitaal. In dat kader hebben wij onze respondenten gevraagd wat de belangrijkste financieringsbron voor hun bedrijf was (slechts één antwoord was mogelijk). Uit het onderzoek blijkt dat Turkse ondernemers vaker gebruik maken van het persoonlijke netwerk (familie en vrienden, eigen vermogen), terwijl autochtone ondernemers vaker gebruik maken van de professionele kanalen (banken en hypotheekverstrekkers). Zie Tabel 2. Ook dit duidt op een geïsoleerde ontwikkeling van allochtone ondernemingen. Tabel 2. Belangrijkste financieringsbron
Familie en vrienden Eigen vermogen Hypotheek Banklening Geen Antwoord Totaal
Turkse ondernemers 26,6 % 40,0 % 3,3 % 23,3 % 6,7 % 100,0 %
Nederlandse ondernemers 3,3 % 13,3 % 26,6 % 40,0 % 16,7 % 100,0 %
Totaal 15,0 % 26,7 % 15,0 % 31,7 % 11,7 % 100,0 %
N= 60 (Turkse ondernemers: N=30, Nederlandse ondernemers: N=30) Pearson Chi square (Missings excluded; 2-zijdig, α: 0,05%): significant verschil (0,001)
4.3 Netwerken Het derde aspect dat we hebben meegenomen is aansluiting bij netwerken of collectieve organisaties. Hierbij hebben we ons gericht op de traditionele Nederlandse organisaties: winkeliersverenigingen, brancheorganisaties en franchiseorganisaties. Deze tabel is anders geconstrueerd dan de eerste twee tabellen, omdat de vraagstelling anders was, met twee antwoordmogelijkheden (ja / nee) per organisatie. Uit Tabel 3 blijkt dat Turkse winkeliers significant minder vaak lid zijn van een winkeliersvereniging, in vergelijking met autochtone winkeliers. Voor wat betreft brancheorganisaties en franchiseorganisaties doen zich geen significante verschillen voor. De vermeende geïsoleerde ontwikkeling van allochtone ondernemers doet zich dus deels voor op het punt van aansluiting bij algemene netwerken. Uiteraard is het mogelijk dat allochtone ondernemers lid zijn van co-etnische organisaties, als alternatief, maar dat is hier niet aan de orde gesteld.
5
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 131-144
Tabel 3. Aansluiting bij netwerken
Winkeliersvereniging Brancheorganisatie Franchiseorganisatie
Turkse ondernemers 23,3% 16,7% 0,0%
Nederlandse ondernemers 56,7% 30,0% 10,0%
Totaal 40,0% 23,3% 5,0%
N= 60 (Turkse ondernemers: N=30, Nederlandse ondernemers: N=30) Pearson Chi square (2-zijdig, α: 0,05%): verschil bij winkeliersvereniging significant (0,013), bij brancheorganisatie en franchiseorganisatie verschillen niet significant: resp. 0,359 en 0,105.
4.4 Personeel Het vierde en laatste aspect van isolement is de samenstelling van het personeelsbestand naar herkomst, per heden. Tabel 4 toont dat Turkse ondernemers relatief veel Turkse personeelsleden in dienst hebben. Ruim tweederde van het personeelsbestand van Turkse ondernemers bestaat uit Turken, terwijl bij Nederlandse ondernemers bijna geen personeelsleden van Turkse afkomst actief zijn. De meerderheid van de autochtone ondernemers heeft überhaupt geen Turken in dienst. We kunnen dan ook overtuigend stellen dat Turkse ondernemers significant meer Turkse personeelsleden in dienst hebben dan autochtone ondernemers. Ook dit is een indicatie voor de geïsoleerde ontwikkeling van allochtone ondernemingen. Tabel 4. Samenstelling personeelsbestand
Turkse medewerkers Nederlandse medewerkers Medewerkers met andere nationaliteit Totaal
Turkse ondernemers 69,0% 20,4% 10,6% 100,0%
Nederlandse ondernemers 1,5% 94,3% 4,2% 100,0%
Totaal 35,2% 57,4% 7,4% 100,0%
N= 60 (Turkse ondernemers: N=30, Nederlandse ondernemers: N=30) Independent-samples T-test (2-zijdig, ongelijke varianties): significant verschil (0,000) In totaal gaat het om 302 medewerkers: 126 van Turkse ondernemers en 176 van Nederlandse ondernemers.
Voorts hebben we gevraagd of men behoefte had aan medewerkers met verschillende culturele achtergronden binnen het bedrijf: 35% van de ondervraagden bleek die behoefte te hebben. Hierbij trad nauwelijks een verschil op tussen Turkse en autochtone ondernemers (33% versus 37%). 5. Personeelskeuze Turkse ondernemers Het personeelsbestand van de ondervraagde Turkse ondernemers uit Deventer bestaat voor het grootste deel uit Turkse medewerkers, 55. Van de rest van de medewerkers waren er drie van Nederlandse afkomst en zeven met een andere afkomst. De overgrote meerderheid van de personeelsbestanden van de Turkse ondernemers is dus Turks (81,8%). Dit is een hoger percentage dan uit de meting in Zwolle naar voren kwam. De belangrijkste vraag die hierbij gesteld moet worden is: Welke motieven liggen ten grondslag aan de totstandkoming van het personeelsbestand van Turkse ondernemers? Werving Om tot een antwoord op deze vraag te komen zijn we begonnen bij de werving. De ondernemers gebruiken vele wervingskanalen. Vrienden, kennissen, familieleden en eigen medewerkers (hun netwerk) worden met name ingeschakeld als de ondernemers personeelsleden willen aantrekken. 6
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 131-144
Tabel 5: Werving personeel (N=23) Ik trek personeelsleden aan via… Kennissen Vriendenkring Familieleden eigen medewerkers Klantenkring CWI open sollicitatie uitzendbureau advertenties op het internet advertenties anders
Percentage 65,2% 56,5% 34,8% 26,1% 21,7% 21,7% 21,7% 4,4% 4,4% 0,0% 8,7%
De samenstelling van ‘het netwerk’ blijkt bij 20 van de 23 ondernemers voornamelijk uit mensen met een Turkse afkomst te bestaan.6 De geïnterviewde medewerkers konden dit beamen. Voor hen waren vriendenkring (47,8%), kennissen (34,8%) en familieleden (26,1%) dé succesvolle manieren om aan een baan te komen. De overige categorieën zijn nauwelijks genoemd. Er worden dus veel kanalen gebruikt door de ondernemers, maar slechts uit enkele kanalen worden medewerkers daadwerkelijk geselecteerd. Naast de kanalen die medewerkers opleveren, is het ook van belang te weten waar de werkgevers op letten bij de selectie. Tabel 6: Belangrijke aspecten bij selectie van personeel (N=23) Waar let u op bij het selecteren van nieuw personeel? ¹ Kwaliteit medewerker 4,4 Taal 4,2 Netwerk 4,0 Opleiding medewerker 3,3 Geloofsovertuiging 2,2 ¹Er is gebruik gemaakt van een schaal van 1-5, waarbij 5 betekent: ‘helemaal mee eens’
Duidelijk komt naar voren dat de kwaliteit van de medewerker bovenaan moet staan. Ook taal en het netwerk van de medewerker zijn van belang. De meerderheid van de ondernemers vindt overigens dat de belangrijkste taal voor het personeel Nederlands is (78,3%). De rest vindt dat Turks de voornaamste taal is om te beheersen. Verder is opleiding minder belangrijk dan kwaliteit en speelt geloofsovertuiging vrijwel geen rol. Eigen ervaringen ondernemers Naast de gebruikmaking van het sociale netwerk voor de werving kunnen ook andere factoren meewegen in het totstandkomen van een voornamelijk Turks personeelsbestand. We hebben gevraagd naar de sociale druk die men ervaart, het vertrouwen dat men in medewerkers kan stellen, het imago van het bedrijf, de cultuur, het automatisme en het gemak waarmee gecommuniceerd kan worden. We hebben de ondernemer van Turkse afkomt steeds gevraagd naar een reactie op stellingen. We hebben onderscheid gemaakt naar Turkse en autochtone medewerkers. Op een schaal van 1-5 bijvoorbeeld was de score 2,7 op de stelling: ‘Mijn omgeving verwacht van mij dat ik iemand van Turkse afkomst aanneem.’
7
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 131-144 Tabel 7: Voorkeur van ondernemers m.b.t. aspecten van Sociaal kapitaal en imago Turkse autochtone Paired samples t-test Mijn omgeving verwacht van mij dat ik 2,7 2,1 0,027* iemand van … afkomst aanneem. Ik kan een … medewerker altijd 2,6¹ 2,4² 0,267 vertrouwen. Bij aanname van nieuw personeel gaat 3,3 2,7¹ 0,061 mijn voorkeur uit naar mensen met de … cultuur. Het is voor mij een automatisme om … 2,9 2,4¹ 0,143 medewerkers aan te nemen Bij het aansturen van … medewerkers 3,1 2,3 0,033* weten ze direct wat ik bedoel Met een … medewerker is het 3,3 2,5 0,007* gemakkelijk overeenstemming te bereiken Met een … medewerker is het 3,6 2,7 0,003* gemakkelijk om informatie uit te wisselen. … medewerkers passen het best bij het 3,3 2,5 0,018* imago van mijn bedrijf. N=23 ondernemers, met uitzondering van ¹ =22 en ² = 21 * Deze uitkomsten laten een significant verschil zien.( 95% betrouwbaarheidsinterval, 2-zijdig)
We gaan uit van de vooronderstelling dat Turkse werkgevers meer gemeenschappelijk hebben met Turkse medewerkers dan met Nederlandse. Eerder hebben we gezegd dat het netwerk een belangrijke functie vervult in het selecteren van nieuw personeel. Tevens kwam naar voren dat weinig medewerkers van niet-Turkse komaf zijn. We hebben gezocht naar verklaringen voor dit fenomeen. Drie verklaringen kunnen wij op grond van bovenstaande tabel geven. Ten eerste ervaren Turkse ondernemers meer sociale druk om Turkse medewerkers aan te nemen dan Nederlandse. Aansturing, overeenstemming bereiken en het uitwisselen van informatie vinden Turkse ondernemers gemakkelijker met Turkse dan met Nederlandse medewerkers. De Turkse medewerkers zeggen eveneens dat zij een Turkse werkgever sneller begrijpen dan een Nederlandse. Kortom, de transactiekosten worden lager geacht. Tenslotte passen Turkse medewerkers ook beter bij het imago van de organisatie volgens de ondervraagden. 6. Discussie Uit het in Deventer en Zwolle verrichte onderzoek blijkt duidelijk dat allochtone ondernemers zich ook buiten de Randstad vrij geïsoleerd ontwikkelen, aangezien ze meer te maken hebben met coetnische personeelsleden, klanten en geldverschaffers. Daarnaast zijn ze minder vaak lid van traditionele Nederlandse instituties, in vergelijking met autochtone ondernemers. De redenen hiervoor kunnen deels dezelfde zijn voor elk van de vier aspecten. Hierbij kan worden gedacht aan vertrouwdheid binnen de eigen cultuur en kennis van de eigen taal. De ruimtelijke concentratie van allochtonen kan het uitbreken uit de eigen groep belemmeren, alhoewel deze concentratie in Zwolle niet zo belangrijk lijkt te zijn als in bijvoorbeeld de vier grote steden in Nederland. Ook kan de sterke gerichtheid op de eigen groep een reactie zijn op het gedrag van andere groepen, die eveneens de voorkeur geven aan hun eigen personeelsleden,
8
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 131-144 klanten, geldschieters en verenigingen. Ook de bestudeerde autochtone ondernemers richten immers zich sterk op de eigen groep. Uit het tweede onderzoek in Deventer kwamen sociale druk, het imago van de onderneming en het gemak om te communiceren met mensen van de eigen cultuur sterk naar voren als verklaringen voor het bestaan van een voornamelijk Turks personeelsbestand. Ook is duidelijk geworden dat de ondernemers binnen hun eigen netwerk voldoende personeel met kwaliteit en taalbeheersing kunnen vinden, gegeven de feiten dat het overgrote deel van het personeelsbestand van Turkse afkomst is en kwaliteit en taalbeheersing bovenaan hun lijst van selectiecriteria staan. Hoe moet dit fenomeen van isolement nu worden beoordeeld? Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt naar korte versus lange termijn en individueel versus collectief. Op korte termijn kan dit fenomeen positief worden beoordeeld: de drempel om een onderneming te starten wordt immers verlaagd, wanneer men gebruik kan maken van de eigen groep. Tevens geeft gebruikmaking van de eigen groep een duidelijk imago aan de organisatie. Het sociaal kapitaal van de allochtone ondernemer (zijn toegang tot bepaalde netwerken) werkt in dat verband dus positief. Op langere termijn kan echter een probleem optreden: de onderneming kan tegen groeiproblemen oplopen, omdat het moeilijk is om vanuit een isolement buiten de eigen minderheidsgroepering te treden. Zo kan wellicht de kans op bedrijfssucces uiteindelijk worden verkleind, maar daarvoor zou het nodig te zijn na enige tijd na te gaan hoe het met de bedrijven staat. Voor de individuele allochtone ondernemer in spé kan een positief oordeel worden gevormd, omdat hij (of zij) op een laagdrempelige manier een eigen onderneming kan starten. Als minderheidsgroepering kan men echter geïsoleerd raken in de maatschappij, hetgeen negatief beoordeeld kan worden. Het oordeel valt dus op voorhand op de dimensies korte versus lange termijn en individueel versus collectief gemengd uit: deels positief, deels negatief. De empirische gegevens geven hierover geen uitsluitsel.
7. Conclusies Op basis van het verrichte veldwerk komt naar voren dat de bestudeerde allochtone ondernemingen sterk op de eigen groep gericht zijn. De in Zwolle actieve Turkse ondernemers in dit onderzoek schakelen vaker Turks personeel in, zijn sterker gericht op Turkse klanten, betrekken hun financiering vaker in het persoonlijke circuit en zijn minder vaak aangesloten bij een algemene winkeliersvereniging. Wat dat betreft is er buiten de Randstad sprake van een soortgelijke coetnische gerichtheid als in de Randstad. De vraag die hierbij opkomt is, aansluitend bij de titel van dit artikel: is het isolement een vrijwillige keuze of wordt men min of meer in die richting gedwongen? Op het terrein van het personeelsbeleid blijkt dat er zeker sprake is van sociale druk om Turks personeel aan te nemen. Die sociale druk lijkt de keuzemogelijkheden echter niet in de weg te staan. Binnen het netwerk van de ondernemers is, volgens hen, kwalitatief voldoende Turks personeel voorhanden. Dit isolement maakt de allochtone ondernemingen mogelijkerwijs op lange termijn kwetsbaar en beperkt de ontwikkelingsmogelijkheden: In hoeverre komt deze geïsoleerde ontwikkeling de onderneming en de eigen groep op korte én lange termijn ten goede? Duidelijk is wel dat Turkse ondernemers en autochtone ondernemers sterk gescheiden werelden vormen. Wanneer het beleid van met name overheden en Kamers van Koophandel zich zou richten op het verbinden van deze werelden, kunnen enerzijds ondernemers worden gewezen op het nut van minder gerichtheid op co-etnisch personeel en dito klanten. Anderzijds zouden banken en algemene winkeliersverenigingen aangemoedigd moeten worden om zich actiever en opener op te stellen richting allochtone ondernemers.
9
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 131-144 Noten * Levien Rademaker is Docent Management bij de School of Management & Law en lid van de kenniskring Duurzaam Ondernemen aan Hogeschool Windesheim te Zwolle. Correspondentie:
[email protected] Enno Masurel is Lector Duurzaam Ondernemen Hogeschool Windesheim te Zwollen en hoogleraar Duurzaam Ondernemen Vrije Universiteit Amsterdam. 1 Cijfer komt voort uit telefonisch overleg met afdeling statistiek van de gemeente Zwolle over bevolkingscijfers. 2 Het veldwerk voor dit artikel is in januari 2005 (onderzoek in Zwolle) en in november en december 2005 (onderzoek in Deventer) verricht door studenten Personeel en Arbeid van Hogeschool Windesheim te Zwolle. 3 Deze schatting betreft een extrapolatie van de gegevens uit het rapport van de Vereniging van Kamers van Koophandel uit 2002. 4 Een eerste generatie allochtoon is in het buitenland geboren, en tenminste één van zijn ouders is ook in het buitenland geboren. Een tweede generatie allochtoon is in Nederland geboren, met ten minste één in het buitenland geboren ouder. Dit is conform de gangbare CBS-definitie. 5 Om de populatie van 23 ondernemers te krijgen, zijn 30 ondernemers benaderd. Zeven van hen wilden niet meewerken. Vier ondernemers hadden geen tijd. Bij twee ondernemers zijn vragenlijsten achtergelaten, maar niet terugontvangen. Bij één ondernemer waren familieomstandigheden de oorzaak van het niet participeren in het onderzoek. 6 Bij twee ondernemers bestond dit netwerk voornamelijk uit mensen met de Nederlandse nationaliteiten. Eén ondernemer zei geen gebruik te maken van een netwerk.
Literatuur Den Butter, F.A.G., E. Masurel & R.H.J. Mosch (2004). The Economics of Co-ethnic Employment. TinbergAmsterdam/Rotterdam: Tinbergen Institute (Discussion Paper, TI 2004 – 027/3). CBS Statline (2006). http://statline.cbs.nl/StatWeb/start.asp?LA=nl&DM= SLNL&lp=Search%2FSearch, laatst geraadpleegd mart 2007. Deakins, D. (1999). Entrepreneurship and Small Firms: second edition. London: McGraw-Hill. Delft, H. van, C. Gorter & P. Nijkamp (2000). ‘In Search of Ethnic Entrepreneurship Opportunities in the City: A Comparative Policy Study’. Environment and Planning C: Government and Policy, 18, 429-451. EIM (2004). Monitor etnisch ondernemerschap 2004. Zoetermeer: Economisch Instituut voor Midden- en Kleinbedrijf. Engelen, E. (2001). ‘‘Breaking In’ and ‘Breaking Out’: A Weberian Approach to Entrepreneurial Opportunities’. Journal of Ethnic and Migration Studies, 27 (2), 203-223. Flap, H., A. Kumcu & B. Bulder (2000). ‘The Social Capital of Ethnic Entrepreneurs and their Business Success’, in: Rath, J. (editor), Immigrant Business: The Economic, Political and Social Environment, (142-161) London: MacMillan Press. Gemeente Deventer (2006). Statistisch Jaarboek 2006 Deventer: Gemeente Deventer.
10
In: Migrantenstudies (2007), 23(2), pp 131-144 Greene, P.G. (1997). ‘A Resource-Based Approach to Ethnic Business Sponsorship: A Consideration of Ismaili-Pakistani Immigrants’. Journal of Small Business Management, 35 (4), 58-71. Halpern, D. (2005). Social Capital. Cambridge: Polity Press Kamer van Koophandel (2005). Kerncijfers ondernemers, http://www.kvk.nl/artikel/artikel.asp?artikelID=46707§ieID=200. Kloosterman, R., J. van der Leun & J. Rath (1999). ‘Mixed Embeddedness: (In)formal Economic Activities and Immigrant Business in the Netherlands’. International Journal of Urban and Regional Research, 23 (2), 253-267. Lee, Y., T. Cameron, P. Schaeffer & C.G. Schmidt (1997). ‘Ethnic Minority Small Business: A Comparative Analysis of Restaurants in Denver’. Urban Geography, 18 (7), 591-621. Masurel, E., J. Holleman & K. Yüzer (2003). Lokale participatie etnische ondernemers. Rapport voor de Directie Coördinatie Integratiebeleid Minderheden. Den Haag: Directoraat-Generaal Internationale Aangelegenheden en vreemdelingenzaken van het Ministerie van Justitie. Ministerie van Economische zaken, Ministerie van Justitie, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, VNO-NCW en MKB Nederland (2005). Actieplan ‘nieuw ondernemerschap’: kansen benutten. Den Haag: Ministerie van EZ. Ram, M. (1994). ‘Unravelling Social Networks in Ethnic Minority Firms’, International Small Business Journal, 12 (3), 42-53. Rusinovic (2006). Dynamic Entrepreneurship: First and second-generation immigrant entrepreneurs in Dutch cities. Amsterdam: Amsterdam University Press. Vereniging van Kamers van Koophandel (2002). Allochtone Ondernemers. Woerden: Vereniging van Kamers van Koophandel en Fabrieken Nederland.
11