Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2010 – 2011 1e examenperiode
IS VERWENNEN DOOR OUDERS ALTIJD NEGATIEF VOOR JONGEREN? Empirisch onderzoek naar de gevolgen van verwennen en de modererende rol van opvoedingsstijlen Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie Afstudeerrichting Klinische Psychologie door
Lynn Van Acker
Promotor en begeleiding: Prof. Dr. Wim Beyers
DANKWOORD
Het schrijven van deze masterproef zou niet gelukt zijn zonder de medewerking van enkele personen. Naar hen gaat mijn oprechte dank.
In de eerste plaats dank aan mijn promotor en begeleider, Prof. Dr. Wim Beyers. Tijdens het hele proces kon ik steeds beroep doen op zijn ervaring binnen het wetenschappelijk onderzoek. Hij stond me bij in het zoeken naar relevante literatuur, gaf me raad bij het opstellen van mijn vragenlijst en later bij de analyses van de data. Mijn vragen werden telkens beantwoord met waardevolle feedback. Een vlotte samenwerking zorgde voor een leerrijke ervaring en deze masterproef als eindresultaat.
Daarnaast wil ik de scholen bedanken die tijd hebben vrijgemaakt voor dit onderzoek. Dankzij hen konden we vele jongeren en hun ouders bereiken die bereid waren om de vragenlijsten in te vullen. Ik ben de deelnemers dan ook erg dankbaar, omdat we door hun waardevolle informatie inzicht konden verwerven in dit relatief weinig onderzochte onderwerp.
Tot slot nog enkele woorden van dank voor mijn familie en vrienden. Hun steun, enthousiasme en interesse motiveerden me om deze masterproef tot een goed einde te brengen.
ABSTRACT
Verwennen heeft ernstige negatieve gevolgen voor kinderen. Zowel ouders als professionals zijn deze mening toegedaan. In dit empirisch onderzoek gingen we na of deze conclusie terecht is. We onderzochten het verband tussen verwennen door ouders en het welzijn van jongeren, waarbij we in het bijzonder aandacht besteedden aan de modererende rol van opvoedingsstijlen. Met behulp van vragenlijsten werden deze onderzoeksvragen getoetst bij een steekproef van 152 jongeren tussen 10 en 16 jaar, en hun ouders. Verwennen kwam volgens de jongeren meer voor bij permissieve ouders, terwijl ouders rapporteerden dat ze meer verwenden binnen een Autoritaire opvoedingsstijl. Verwennen bleek dus een totaal andere betekenis te hebben voor jongeren als voor ouders, in het bijzonder moeders. Verder had verwennen volgens de jongere vooral een negatieve invloed op hun persoonlijkheid en gedrag. Verwennen, vanuit het standpunt van de ouders, had naast negatieve gevolgen ook positieve effecten op de aanpassing van jongeren. Tenslotte vonden we bij jongeren en vaders dat verwennen binnen een positieve opvoedingcontext minder ernstige gevolgen had. Bij moeders troffen we precies het tegenovergestelde aan. De gevolgen van verwennen zijn dus niet zo eenduidig te interpreteren. We dienen rekening te houden met de opvoedingscontext waarin het verwennen zich voordoet, met de specifieke ouder die verwent, met wie over het verwennen en de opvoeding rapporteert, met de specifieke vorm van verwennen, en met het specifieke gevolg dat we onderzoeken. Het antwoord op de vraag uit de titel van deze masterproef luidt dan ook: verwennen door ouders is niet altijd negatief voor jongeren.
INHOUDSTAFEL 1
INLEIDING
1
1.1 Wat Is Verwennen? 1.1.1 Definities, Soorten en Vormen van Verwennen 1.1.2 Verwennen: Vroeger en Nu
3 3 5
1.2 Gevolgen van Verwennen
6
1.3 Opvoeden: Opvoedingsstijl versus Opvoedingsgedrag
9
1.4 Opvoedingsstijlen en Effecten op de Ontwikkeling van Kinderen
10
1.5 Interactie: Opvoedingsstijl als Moderator
14
1.6 Onderzoeksvragen en Hypotheses 1.6.1 Voorkomen van Verwennen 1.6.2 Gevolgen van Verwennen 1.6.3 Modererende Factoren
15 15 15 16
2
METHODE
18
2.1 Deelnemers
18
2.2 Meetinstrumenten 2.2.1 Verwennen 2.2.2 Opvoedingsstijlen 2.2.3 Psychosociale Aanpassing van de Adolescent 2.2.4 Sociale wenselijkheid
18 18 20 21 23
2.3 Procedure
24
3
25
RESULTATEN
3.1 Preliminaire Analyses 3.1.1 Verbanden tussen Rapportering door Adolescent en Ouders 3.1.2 Verbanden tussen Rapportering door Moeders en Vaders 3.1.3 Effecten van de Achtergrondvariabelen
25 25 25 26
3.2 Voorkomen van Verwennen binnen Opvoedingsstijlen 3.2.1 Bepaling van de Opvoedingsstijl van Moeder en Vader via Clusteranalyse 3.2.2 Verwennen binnen Opvoedingsstijlen 3.2.3 Correlaties tussen Verwennen en Opvoedingsdimensies
30 31 32 34
3.3 Gevolgen van Verwennen 3.3.1 Correlaties tussen Verwennen en de Aanpassingsvariabelen bij Jongeren
34 34
3.3.2
Unieke Effecten van Verwennen op de Aanpassing van Jongeren
35
3.4 Effecten van Verwennen Gemodereerd 3.4.1 Opvoedingsstijl van de Ouders als Moderator 3.4.2 Geslacht van de Ouders als Moderator 3.4.3 Leeftijd van de Adolescent als Moderator 3.4.4 Geslacht van de Adolescent als Moderator
37 37 48 48 49
4
52
DISCUSSIE
4.1 Bespreking Onderzoeksresultaten 4.1.1 Voorkomen van Verwennen 4.1.2 Gevolgen van Verwennen 4.1.3 Effecten van Verwennen Gemodereerd 4.1.4 Implicaties voor Theorie en Praktijk
52 52 53 56 62
4.2 Beperkingen, Sterktes en Suggesties voor Verder Onderzoek
63
4.3 Conclusie
65
LIJST MET TABELLEN
Tabel 1.
Estimated marginal means van verwennen naar geslacht en studierichting
28
van de jongere. Tabel 2.
Estimated marginal means van verwennen naar opvoedingsstijl van moeder
33
en vader (gegevens adolescenten). Tabel 3.
Partiële correlaties en gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten met
36
betrekking tot het verband tussen verwennen en psychosociale aanpassing bij adolescenten (data adolescenten). Tabel 4.
Significante (p < .05) interacties tussen verwennen door moeder en
40
opvoedingsdimensies (moderator). Data adolescenten. Tabel 5.
Significante (p < .05) interacties tussen verwennen door vader en
41
opvoedingsdimensies (moderator). Data adolescenten. Tabel 6.
Significante (p < .05) interacties tussen verwennen door moeder en
43
opvoedingsdimensies (moderator). Data moeders. Tabel 7.
Significante (p < .05) interacties tussen verwennen door vader en
46
opvoedingsdimensies (moderator). Data vaders. Tabel 8.
Significante (p < .05) interacties tussen verwennen en leeftijd van de
49
adolescent als moderator. Tabel 9.
Significante (p < .05) interacties tussen verwennen en geslacht van de
50
adolescent als moderator (data adolescenten). Tabel 10.
Significante (p < .05) interacties tussen verwennen en geslacht van de adolescent als moderator (data moeders).
51
LIJST MET FIGUREN
Figuur 1.
Gestandaardiseerde scores van de opvoedingsdimensies per cluster.
31
Figuur 2.
Interactie tussen pedagogisch verwennen en psychologische controle door
38
moeder in de voorspelling van het gevoel van keuze bij de adolescent (data adolescenten). Figuur 3.
Interactie tussen pedagogisch verwennen en autonomie-ondersteuning door
42
vader in de voorspelling van het doorzettingsvermogen bij de adolescent (data adolescenten). Figuur 4.
Interactie tussen materieel verwennen en autonomie-ondersteuning door
44
moeder in de voorspelling van het globale zelfwaardegevoel bij de adolescent (data moeders). Figuur 5.
Interactie tussen materieel verwennen en gedragscontrole door vader in de voorspelling van gehoorzaamheid bij de adolescent (data vaders).
47
1
INLEIDING
“Nooit eerder twijfelden ouders zo massaal aan de opvoeding van hun kinderen” (Desodt, 2000, p.8). Allerlei vragen houden hen bezig: Moeten we strenge regels opleggen aan onze kinderen? Of moeten we hen juist vrijheid geven om de wereld rondom hen te ontdekken? De meningen hierover zijn verdeeld. Sommigen vinden dat we als ouders heel streng moeten optreden, want als jongeren de vrijheid krijgen, kunnen ze hier toch niet mee om gaan. Maar er bestaan ook ouders die ervan overtuigd zijn dat jongeren die vrijheid wel moeten krijgen, natuurlijk in combinatie met positief gezag. Een andere vraag waarop ouders vaak geen antwoord weten, is toegeven aan je puber of weigeren? En vooral, wat mogen ouders toelaten en wat niet? Voor vele ouders is dit een hele moeilijke vraag. Ze denken namelijk dat weigeren de relatie tussen hen en hun kind zal schaden (Desodt, 2000). Dit alles maakt opvoeden niet gemakkelijk en creëert bij ouders vaak een gevoel van onzekerheid en onmacht. Ook gedragstherapeute Marijke Bisschop geeft in haar boek „Opvoeden in een verwenmaatschappij‟ (2005) aan dat veel ouders twijfelen aan zichzelf: Ze vragen zich af of ze een slechte ouder zijn als ze toegeven aan hun kind. Mag je als ouder je kind in de watten leggen? Of is het juist verkeerd om je kind alles te ontzeggen? In onze maatschappij hebben ouders het moeilijk om pijn, verdriet en frustratie bij hun kinderen te verdragen. Ze willen hun kinderen dit liever besparen. Het is dus voor vele ouders verleidelijk om toe te geven, of anders gezegd, om hun kinderen te verwennen. Tegenwoordig vinden veel ouders het moeilijk om grenzen te stellen aan hun kinderen, omdat ze bang zijn om autoritair op te voeden. Ze geven dan toe aan de emotionele eisen van hun kinderen, enkel om te ondervinden dat de kinderen steeds meer willen (Konrad, 2005). Klinisch psychologe Maggie Mamen gaat dieper in op dit probleem in haar boek „The Pampered Child Syndrome‟ (2006). Ze stelt zelfs dat de meest goedbedoelende ouders in de val van het verwennen kunnen trappen. Het lijkt een beetje paradoxaal, maar ouders die hun kinderen verwennen, doen dit inderdaad meestal omdat ze het beste willen voor hun kinderen (Jacobs, 1998). Ouders vandaag, die in het algemeen meer betrokken zijn bij het leven van hun kinderen, zijn geneigd te geloven dat iets opleggen aan kinderen dat ze niet willen doen of dat hen ongelukkig maakt of ongemak bezorgt, gelijkwaardig is aan mishandeling. Dus grijpen ze in. Dit gaat van helpen bij het knopen van veters, bij een kind dat telkens gefrustreerd geraakt als het deze taak moet uitvoeren, tot gaan praten met de leerkracht van je kind in het vijfde leerjaar omdat het huiswerk te moeilijk was en het kind deze taak dan ook niet heeft gemaakt. Maggie Mamen krijgt vaak ouders op consultatie die zeggen: “We begrijpen gewoonweg niet waarom onze dochter zo ongelukkig is, we hebben haar altijd alles gegeven!” (Mamen, 2006).
1
Ouders die het goed voorhebben met hun kinderen schrikken dan ook vaak als die kinderen in de puberteit komen. In 1998 stelt kinderpsychiater Peter Adriaenssens, in een interview met het pedagogisch tijdschrift Caleidoscoop, dat verwenning meer voorkomt dan vroeger. Catherine Marneffe, ook kinderpsychiater, doet een analoge uitspraak: “Kinderen zijn verwender dan ooit!” en stelt dat “materieel bezit de banaliteit van het leven wel wat verbetert, maar ons bestaan als volwassenen niet vult. Onze kinderen moeten nu ons bestaan vullen en dus kopen we voor hen allerlei speelgoed, nog voor ze er naar kunnen verlangen” (Bisschop, 2005, p.13). In het algemeen is er dan ook een negatieve visie op het verwennen van kinderen. Als je op internet zoekt naar meningen over verwennen, vind je fora waarop discussies worden gevoerd onder de titel: „Stop met het verwennen van je kinderen‟ of blogs waarop men lijstjes met adviezen post: „Zo stop je met het verwennen van je kinderen: tien tips‟. Bij leken vinden we dus een negatieve visie over het verwennen van kinderen, maar hoe denken professionele hulpverleners erover? Dr. Phil, van het gelijknamige populaire programma in de Verenigde Staten, geeft in zijn show advies over verschillende thema‟s die ouders interesseren, waarbij natuurlijk hun opvoeding. Op zijn website vind je onder de titel „Stop spoiling your kids‟ zijn advies over verwennen (Dr. Phil, 2009). Zoals de titel aangeeft, zegt hij dat we moeten ophouden met onze kinderen te verwennen. Het is volgens hem een van de meest verraderlijke vormen van kindermishandeling. Het advies dat hij geeft aan ouders is om hun kind voor te bereiden op hoe de wereld echt in elkaar zit. In de realiteit krijgt een kind niet altijd wat het zou willen krijgen. Ze kunnen er later als volwassenen dan ook beter mee omgaan als ze dit ervaren hebben in hun kindertijd. Verder vermeldt hij dat ouders een goed voorbeeld moeten zijn voor hun kinderen, dat ouders „neen‟ moeten durven zeggen tegen hun kinderen en dat ouders ervoor moeten zorgen dat hun kinderen begrijpen dat je hard moet werken voor wat je krijgt. Volgens dr. Phil is verwennen dus schadelijk voor de ontwikkeling van kinderen. Ook Diane Van den Bergh noemt verwennen een „onderschat probleem‟ (Van den Bergh, 2008). Als medewerkster bij de opvoedingstelefoon krijgt ze veel vragen van ouders die mogelijks wijzen op problemen ten gevolge van (onbewuste) verwenning door de ouders. Heeft verwennen door ouders altijd negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van kinderen? Of kan het zijn dat bij bepaalde manieren van opvoeden verwennen ook positieve gevolgen heeft? Met deze masterscriptie proberen we een antwoord te vinden op deze vragen. In wat volgt bespreken we eerst de definitie van verwennen (1.1), vervolgens beschrijven we in 1.2 de gevolgen van verwennen op de ontwikkeling van kinderen. We hebben ook aandacht voor het onderscheid tussen concreet opvoedingsgedrag zoals verwennen en de ruimere
2
opvoedingsstijl van ouders (1.3). De gevolgen van opvoedingsstijlen komen aan bod in 1.4. De voorlaatste paragraaf wijden we aan de aanpassing van kinderen ten gevolge van de interactie tussen verwennen en de opvoedingsstijl van ouders (1.5). Tenslotte formuleer ik in paragraaf 1.6 de onderzoeksvragen en hypotheses van het onderzoek in deze masterproef.
1.1
Wat Is Verwennen?
1.1.1 Definities, Soorten en Vormen van Verwennen In Van Dale (Den Boon & Geeraerts, 2005) vindt men twee betekenissen voor het begrip verwennen. De eerste omschrijft het als: „door te grote toegeeflijkheid bederven‟. Als tweede betekenis geeft Van Dale: „met veel zorg of geschenken omringen; liefderijk verzorgen‟. In het dagelijks taalgebruik kan „verwennen‟ dus zowel op een positieve als op een negatieve manier gebruikt worden. In deze masterproef komt vooral de negatieve betekenis aan bod. Caleidoscoop wijdde in 1998 een themanummer aan het onderwerp verwennen. Zij lieten verschillende deskundigen aan het woord. Ludo Driesen, gedragstherapeut, omschrijft verwennen in het eerste artikel als het te vaak belonen van ongewenst gedrag, het steeds bevredigen van behoeftes en het te weinig stellen van eisen. Hij zegt dat verwende kinderen bepalen wat mag en niet mag in het gezin. De ouders zijn in een dergelijke situatie de controle over de opvoeding volledig kwijt (Driesen, 1998). J. De La Marche (1998), klinisch psycholoog, definieert verwennen op zijn beurt als een tekort aan leiding, begrenzing en vormende steun. Uit deze definitie kunnen we afleiden dat ouders die hun kinderen verwennen er niet in slagen om regels of grenzen op te leggen aan hun kinderen. De La Marche (1998) maakt samen met Bisschop (2005) ook een onderscheid tussen positieve en negatieve verwenning. Volgens hen is er sprake van een positieve verwenning als er aan drie criteria wordt voldaan. Het eerste criterium houdt in dat de verwenning tijdelijk is en dat het aansluit bij bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld als beloning die het kind echt verdient voor de inspanningen die het geleverd heeft. Zo behouden ouders volledig de controle over het proces. Het tweede criterium houdt in dat de verwenning gebeurt uit vrije wil en de beide partijen er plezier aan beleven. Het derde criterium stelt dat het belangrijk is dat het verwennen steeds positief is en functioneel voor de ontwikkeling van het kind. Negatieve of schadelijke verwenning komt dan voor wanneer het verwennen niet aan deze drie voorwaarden voldoet. De La Marche (1998) vermeldt nog dat schadelijke verwenning pas mogelijk is vanaf het moment dat het kind begint te leren dat het niet enkel aandacht kan krijgen, maar dat het die aandacht ook kan afdwingen.
3
Een opmerking hierbij is dat elk kind er wel eens in slaagt om de aandacht of iets anders af te dwingen van zijn ouders. Is er dan meteen ook sprake van verwenning? Neen, we spreken pas van schadelijke verwenning als het gaat om een systematisch patroon van belonen onafhankelijk van hoe het kind zich gedraagt. De relatie tussen ouder en kind kenmerkt zich door bijna volledig eenrichtingsverkeer van het kind naar de ouders, waarbij wederkerigheid volledig ontbreekt. Door enkel te kijken naar de feiten, het verwennen op zich, of de pure hoeveelheid van zaken die kinderen krijgen, kunnen we niet besluiten of er sprake is van verwennen. De relatie waarbinnen het verwennen van een kind gebeurt en de houding van waaruit de ouder opvoedt, is bepalend om te besluiten of we kunnen spreken van verwenning. Ook Driesen (1998) vermeldt in zijn artikel dat we enkel over verwennen kunnen spreken als het kind systematisch beloond wordt voor ongewenst gedrag, wanneer geboden en verboden voor hem niet langer van tel zijn. Naast positieve en negatieve verwenning, onderscheiden De La Marche (1998) en Bisschop (2005) drie manieren van verwennen, die wel vaak samen voorkomen. Een eerste manier is de materiële verwenning: het kind wordt overspoeld met snoep, speelgoed, cadeaus, of zakgeld. Pedagogische verwenning is een tweede manier en betekent vooral geen of te weinig regels stellen. We zien hier dat de ouders toegeven vanuit hun eigen behoeften, dat ze niet durven optreden tegen hun kinderen of dat ze hun kinderen iets niet weigeren of opleggen vanuit hun eigen gemakzucht, uit angst om fouten te maken, om conflicten te vermijden of uit onmacht. Op die manier ontstaat er een erg inconsistente opvoeding: het opvoeden hangt af van de stemming van de ouder(s). De derde manier, tenslotte, is affectieve verwenning. Dit is de meest ingrijpende vorm van verwennen omdat ze rechtstreeks de affectief-emotionele en de relationele ontwikkeling van het kind raakt. Affectieve verwenning wil zeggen dat ouders hun kinderen op een verkeerde manier met affectie overladen. Dit uit zich in twee aspecten. Het eerste aspect houdt in dat het kind onvoorwaardelijk affectie krijgt van de ouder(s), los van hoe het zich gedraagt. De ouders kunnen niet boos worden op het kind, of beter gezegd, ze kunnen dit wel, maar nadien wordt het dubbel en dik goed gemaakt. Het kind ervaart op die manier dat het nooit de liefde van zijn ouders kan verliezen. Het tweede aspect houdt in dat de verwenning gebeurt vanuit de eigen affectieve behoeften van de ouders. Zij gaan bij hun kind op zoek naar bevrediging voor de eigen behoeften. De ouders zijn er in dit geval erg op gericht om de „goede‟ relatie met hun kind te behouden. Uit angst om de liefde van hun kinderen te verliezen, zullen ze elk conflict uit de weg gaan.
4
1.1.2 Verwennen: Vroeger en Nu Tot en met het begin van de 20e eeuw was het opvoeden van kinderen sterk religieus getint. De ouderlijke discipline was erop gericht om het kind te leren de wil van God na te volgen. Autoritair opvoeden was daarbij dé standaard. Weinigen twijfelden dan ook aan de rechtvaardigheid van de ouderlijke autoriteit. Ouders die hun kinderen verwenden, deden het werk van de duivel (Baumrind, 1966; 1997). Hoewel er steeds minder belang werd gehecht aan de religieuze idealen in de opvoeding, bleef men tot de jaren 1960 nog altijd geloven in het ideaal van de autoritaire opvoeding. Het was ondenkbaar dat een ouder zou toegeven aan zijn kinderen (Bisschop, 2005). Vanaf 1960 nam men geleidelijk afstand van de autoritaire opvoeding als dé manier van opvoeden, om het volledig tegengestelde ideaal voorop te stellen: de anti-autoritaire opvoeding. Het sturend en met gezag opvoeden door ouders, waar men tot voor kort zo hard in geloofde, had zijn vanzelfsprekendheid verloren (Hermans, 1998). Vanaf 1980 zagen we inderdaad dat ouders meer gingen toegeven aan hun kinderen (Bisschop, 2005). In die tijd waren de hevige discussies over de anti-autoritaire opvoeding reeds geluwd, maar de onzekerheid bij de ouders over het opvoeden van hun kinderen was niet verdwenen (Hermans, 1998). Moeders gaven aan dat ze het pijnlijk vonden om hard te zijn voor hun kind. Ze wilden liever niet sturend optreden om de eigen identiteit van hun kind te respecteren. De 20e eeuw wordt ook wel de eeuw van het kind genoemd. We merkten in deze eeuw een verschuiving van de plaats van het kind in de opvoeding. Het kind kreeg een centrale plaats en werd erkend in zijn eigen aard, zijn eigen persoonlijkheid. De vertrouwensrelatie tussen de opvoeder en het kind primeerde in de opvoedingsstijl boven de vroegere „disciplineringsrelatie‟. Het is die nieuwe opvoedingstendens waarin de gedachte rond democratie hoogtij viert en waarin de grens tussen volwassenen en kinderen opnieuw vervaagt, die vaak als oorzaak wordt aangegeven van verwende of onhandelbare kinderen. Waar vroeger in de opvoeding sprake was van beheersing en controle van het kind, zijn nu de zelfrealisatie en het kritisch in de wereld staan belangrijke opvoedingsdoelen geworden. Het past perfect in onze tijdsgeest om onze kinderen te vormen tot kritische volwassenen, maar tegelijk roept dit ideaal bij opvoeders vele vragen en problemen op. Gezag hebben over kinderen is niet meer evident de dag van vandaag. Peter Adriaenssens geeft een mogelijke verklaring voor de toegenomen verwenning van kinderen (Jacobs, 1998). In onze huidige samenleving waar het meer en meer gewoon is dat beide partners een job hebben, kiezen koppels bewuster voor kinderen. De kinderen die geboren worden, zijn echt welkom in het gezin. Doordat beide ouders werken en doordat er minder kinderen zijn in een gezin, kunnen ouders meer geld uittrekken om aan hun kind(eren) te besteden. Ouders willen hun kinderen tonen dat ze welkom zijn en overladen hen met het
5
nieuwste speelgoed, een uitstap naar een pretpark, op restaurant, of nieuwe kledij. Als dit constant blijft duren, gaat het kind dit materieel verwennen als vanzelfsprekend beschouwen. Op de vraag naar een vergelijking tussen vroeger en nu, antwoordden ook leerkrachten dat er vandaag de dag meer verwende kinderen zijn dan vroeger (Kockelbergh, 1998). Kockelbergh gaf voor deze toename drie redenen die aansluiten bij wat Peter Adriaenssens vermeldt. Als eerste noemt hij het feit dat ouders meer en meer buitenshuis werken. De ouders hebben een drukke job en kijken na hun werkdag uit naar een beetje rust. Ze hebben daardoor minder tijd om met het opvoeden van hun kinderen bezig te zijn. Ze willen dit goedmaken door hen materieel te verwennen. Het gebrek aan tijd leidt er ook toe dat ouders minder eisen stellen en dus pedagogisch verwennen. Een tweede reden betreft de economische welvaart en de consumptiemaatschappij waarin wij leven: we kunnen meer geven. Tenslotte wijst hij op de gewijzigde gezinssituatie: tegenwoordig zijn er minder kinderen in een gezin, meer enige kinderen en meer „gebroken‟ gezinnen.
1.2
Gevolgen van Verwennen
Verwend worden is heerlijk, maar teveel van het goede is niet meer aangenaam. Wanneer ouders constant toegeven aan hun kinderen, heeft dit ernstige gevolgen voor de ontwikkeling van kinderen, zoals men ook kan lezen in het boek van Clarke, Dawson en Bredehoft (2004). Zij beschreven verwennen als een manier van opvoeden die de kinderen belemmert in het volbrengen van hun ontwikkelingstaken. Bisschop (2005) stelde verder dat kinderen die altijd hun zin krijgen niet leren omgaan met grenzen en beperkingen. Ook De la Marche, Driessen en Kockelbergh (1998) vermeldden in hun artikels een hele reeks negatieve gevolgen: Het verwende kind ontwikkelt geen normbesef, het leert niet wat wel mag en wat niet, en het kent dus geen onderscheid tussen gewenst en ongewenst gedrag omdat er door zijn omgeving geen onderscheid in gemaakt wordt. Vervolgens haalden de auteurs heel wat gevolgen aan die De la Marche samen heeft genomen onder de noemer „een gebrekkige ontwikkeling van het ego‟. Een normaal ontwikkelend kind leert om zijn behoeftebevrediging uit te stellen. Het kind ervaart dat het op die manier de liefde van zijn ouders kan blijven behouden. Verwende kinderen daarentegen worden niet geconfronteerd met de gewone eisen van de realiteit, hun omgeving is immers gericht op onmiddellijke behoeftebevrediging. Een verwend kind mag alles, de realiteit wordt zelfs aan hem aangepast. Verwende kinderen hebben het idee dat ze alles kunnen krijgen en dat ze alles mogen, ze kennen geen grenzen. Er is ook vaak sprake van een lage frustratietolerantie bij verwende kinderen. Volgens Driessen (1998) houdt dit in dat verwende kinderen agressief of
6
depressief reageren wanneer er niet meteen aan hun behoeften wordt voldaan. Ook de impulsbeheersing en het verdragen van onlust en spanning vertonen duidelijke gebreken bij deze kinderen. Een tweede gevolg dat we onder de ontwikkeling van het ego kunnen plaatsen, is het tekort aan zelfstandigheid. Doordat ouders veel toegeven aan hun kind, wordt het niet gestimuleerd tot zelfstandigheid en zelfredzaamheid. Ouders willen te veel in de plaats van hun kinderen doen, omdat ze geloven dat het te moeilijk of te zwaar is voor hen. Maar hierdoor leren kinderen niet om op hun eigen benen te staan en leren ze ook geen sociale en probleemoplossende vaardigheden. Dit verhindert het ontstaan van een competentiegevoel, het besef dat je eigen inzet kan leiden tot een resultaat dat de moeite waard is (De la Marche, 1998). Een derde gevolg is dat verwende kinderen niet gestimuleerd worden tot het opnemen van verantwoordelijkheid. Doordat de omgeving zich steeds aan hen aanpast, leren ze niet om zich verantwoordelijk te voelen voor wat er gebeurt, noch voor hun eigen daden, noch voor de gevolgen ervan. Er ontstaat bij het verwende kind dus een zeer schadelijke visie op zichzelf in relatie met zijn omgeving: het ziet zichzelf niet als verantwoordelijke actor, maar als slachtoffer, het voelt zich steeds tekortgedaan. Het kind veronderstelt dat het alleen maar rechten heeft en geen plichten, want zo heeft hij het ook geleerd. Als iets tegenvalt, dan ligt het niet aan het kind. Een verwend kind kan nooit iets slechts doen, een mislukking is altijd de schuld van iets of iemand anders (De la Marche, 1998; Jacobs, 1998). Een laatste gevolg dat thuis hoort bij de gebrekkige ontwikkeling van het ego is het opvallende egocentrisme. Er is sprake van een gebrek aan wederkerigheid in hun relaties met anderen. Gevoelens van empathie zijn onbekend voor het verwende kind. Verwende kinderen hebben geen aandacht voor en houden geen rekening met anderen. Ze zijn van mening dat de anderen altijd voor hen moeten klaarstaan. Hierdoor verliezen ze sympathie bij hun leeftijdgenoten, die hen uiteindelijk zullen afwijzen. Als reactie op deze afwijzing worden ze nog veeleisender naar anderen toe (De la Marche, 1998; Kockelbergh, 1998). Verwende kinderen ervaren ook veel angst, vooral scheidingsangst. In een verwenrelatie is er geen normale afstand tussen ouder(s) en kind, waardoor het kind nog nooit een scheiding heeft moeten meemaken en dus ook niet weet hoe het hiermee moet omgaan. Bovendien doet het kind voor alles beroep op zijn ouder(s), want het heeft niet geleerd om voor zichzelf te zorgen. Het feit dat het verwende kind niet op zijn eigen benen kan staan en dat het niet het gevoel heeft dat het zelf iets kan bereiken, leidt tot hevige angstgevoelens. Als reactie hierop zal het verwende kind zich steeds sterker vastklampen aan de veilige relatie met de ouder, die het kind zal troosten zodat zijn angst afneemt. Zo ontstaat er een onontkoombare (spiraal)beweging (De la Marche, 1998). Ook Peter Adriaenssens stelde dat verwende jongeren onzeker en angstig
7
zijn (Jacobs, 1998). Volgens hem compenseren deze jongeren hun zwakke zelfbeeld door lastig te zijn in de klas. Daarnaast beschreef De la Marche (1998) twee gevolgen van verwennen die zowel apart als afwisselend bij dezelfde jongere kunnen voorkomen. Enerzijds spreekt hij over een krachteloze en angstige jongere die volledig tekortschiet in zijn contacten met leeftijdgenoten. Deze jongere beschikt niet over voldoende weerbaarheid en evenmin over positieve contactvaardigheden. Het is ook deze jongere die niet aan de gewone schooleisen kan voldoen en bijvoorbeeld een extreme schoolfobie ontwikkelt. Anderzijds heeft De la Marche het over een jongere met een op het eerste gezicht sterke persoonlijkheid, veeleisend, maar egocentrisch: Een jongere die zijn omgeving manipuleert en constant zijn eigen wil probeert op te dringen, desnoods op een agressieve manier. De la Marche (1998) benadrukte dat we niet mogen vergeten dat, naast de beperkte frustratietolerantie bij deze jongeren, achter hun stoere gedrag ook een grote angst en onvermogen schuilgaan om op een genuanceerde manier met de wereld rondom hen om te gaan. Hun gedrag is een wanhopige poging om deze wereld naar hun hand te zetten. Het is voor hen de enige beschikbare manier om met hun angst en onmacht om te gaan. Tot slot is het voor verwende kinderen op lange termijn steeds moeilijker om zich aan te passen aan de normen van de maatschappij (Driessen, 1998). Hun gedrag zal zich niet enkel beperken tot de thuissituatie, maar zal zich geleidelijk aan uitbreiden naar andere situaties en omgevingen, bijvoorbeeld op school. Verwende kinderen zullen steeds verder gaan in het stellen van ongewenst gedrag tot er aan hun eisen voldaan is. Allerlei vormen van ongewenst gedrag kunnen zich voordoen: ernstige agressie, verslavingen en crimineel gedrag. De la Marche (1998) stelde bovendien dat verwende jongeren vooral vanaf de adolescentie moeilijkheden ondervinden om in de maatschappij te functioneren. Vanaf die levensfase wordt er namelijk vanuit de maatschappij meer autonomie verwacht van de jongeren. Zowel de ouders als de jongere krijgen duidelijke signalen dat de nauwe verwennende relatie niet meer getolereerd wordt. Ook vragen de fysieke groei en de ontwikkeling van de puber om een ander interactiepatroon. Zo ontstaat er zowel van binnenuit als van buitenaf druk op de te hechte relatie tussen ouder en kind. Het is vooral dan dat de disfunctionele eigenschappen van de verwende jongere duidelijker tot uiting komen. Ook Kockelbergh (1998) gaf aan dat de gevolgen van verwenning duidelijker zijn naarmate de kinderen ouder worden. Verwenning heeft dus een schadelijke invloed op zowat alle ontwikkelingsdomeinen, zowel op vlak van vaardigheden en cognities als op vlak van gevoelsbelevingen en relaties. Het is duidelijk dat naarmate verwenning ernstiger en langduriger wordt, er meer ingrijpende gevolgen zijn. Natuurlijk zijn er gradaties in verwenning en dus gelukkig ook in de psychologische gevolgen ervan.
8
1.3
Opvoeden: Opvoedingsstijl versus Opvoedingsgedrag
In het dagelijkse taalgebruik verstaan wij onder opvoeding bijna alles wat zich afspeelt tussen ouder(s) en kind(eren) en wat gericht is op of bijdraagt aan de ontwikkeling van een kind. In de wetenschappelijke literatuur maakt men onderscheid tussen opvoedingsstijl en opvoedingsgedrag. Darling en Steinberg (1993) betoogden dat het voor onderzoekers enkel mogelijk is om zich vragen te stellen over socialisatieprocessen als zij het onderscheid tussen opvoedingsstijl en opvoedingsgedrag hanteren. Om de processen te begrijpen waardoor de opvoeding een invloed heeft op de ontwikkeling van kinderen, redeneerden Darling en Steinberg (1993) dat het belangrijk is om drie aspecten van opvoeden uit elkaar te houden: de doelen waarop de socialisatie gericht is, het opvoedingsgedrag dat ouders gebruiken om hun kinderen te helpen deze doelen te bereiken en de opvoedingsstijl waarbinnen de socialisatie gebeurt. Ze definieerden opvoedingsstijl als een geheel van ouderlijke attitudes tegenover het kind, die ook worden meegedeeld aan het kind. Alles te samen genomen, creëert opvoedingsstijl een emotioneel klimaat waarin de gedragingen van de ouders worden uitgedrukt. Deze gedragingen houden zowel de specifieke, doelgerichte gedragingen in als de niet doelgerichte ouderlijke gedragingen, zoals gebaren, veranderingen in stemtoon of de spontane uitdrukking van emoties. Volgens Fletcher, Walls, Cook, Madison en Bridges (2008) is het van belang om een onderscheid te maken tussen de dimensionele en de categoriale beschrijvingen van opvoedingsstijl. De opvoedingsstijl van ouders kan beschreven worden in termen van hun scores op de dimensies responsiviteit en controle. Daarnaast kan men de ouders wat betreft hun opvoedingsstijl ook indelen in categorieën die gemaakt worden op basis van deze twee dimensies. We spreken van de autoritaire, de onverschillige, de toegeeflijke en de democratische opvoedingsstijl. Opvoedingsgedrag, vervolgens, is gedrag dat wordt gedefinieerd aan de hand van de specifieke inhoud en de doelen voor socialisatie en kan het best begrepen worden als werkend in een vrij afgebakend socialisatiedomein, zoals schoolprestaties, onafhankelijkheid of relaties met leeftijdgenoten. Verwennen zoals hierboven gedefinieerd kunnen we beschouwen als concreet en doelgericht opvoedingsgedrag van sommige ouders. Het concept opvoedingsstijl verschilt op twee manieren van het concept opvoedingsgedrag. Ten eerste, in tegenstelling tot de beschrijving van opvoedingsgedrag, is de beschrijving van opvoedingsstijl onafhankelijk van de inhoud van het gedrag van de ouders. Opvoedingsstijl beschrijft dus ouder-kindinteracties over een brede waaier van situaties, terwijl opvoedingsgedrag per definitie domeinspecifiek is. Ten tweede, omdat opvoedingsstijl theoretisch gezien onafhankelijk is van de specifieke socialisatie-inhoud en omdat een stijl
9
wordt weergegeven over een brede waaier van ouder-kindinteracties, volgt hieruit dat een opvoedingsstijl de attitude van een ouder tegenover zijn kind uitdrukt, eerder dan de attitude tegenover het gedrag van het kind. Darling en Steinberg (1993) stelden dat elk van deze opvoedingsattributen de ontwikkeling van
het
kind
beïnvloedt
door
middel
van
verschillende
processen.
Opvoedingsgedrag heeft een direct effect op de ontwikkeling van specifiek gedrag van kinderen (van tafelmanieren tot schoolprestaties) en karakteristieken (zoals het verwerven van bepaalde waarden, of een hoge zelfwaarde). In essentie zijn opvoedingsgedragingen de mechanismen waardoor ouders hun kinderen direct helpen om bepaalde socialisatiedoelen te bereiken. In tegenstelling hiermee zijn de processen waarlangs de opvoedingsstijl de ontwikkeling van het kind beïnvloedt, indirect. De opvoedingsstijl verandert de capaciteiten van de ouders om hun kinderen te socialiseren door de doeltreffendheid van hun opvoedingsgedrag te veranderen. Vanuit dit perspectief kan opvoedingsstijl dus het best gedacht worden als een contextuele variabele die de relatie tussen specifiek opvoedingsgedrag en specifieke uitkomsten bij het kind modereert. Bij het onderzoeken van de effecten van opvoeding op de ontwikkeling van kinderen, is het dus cruciaal dat onderzoekers opvoedingsstijl en opvoedingsgedrag gezamenlijk beschouwen (Mounts, 2002). In deze masterproef worden de gevolgen van verwennen als concreet opvoedingsgedrag van ouders bekeken binnen elk van de gekende opvoedingsstijlen (democratische, toegeeflijke, autoritaire en onverschillige opvoedingsstijl).
1.4
Opvoedingsstijlen en Effecten op de Ontwikkeling van Kinderen
Ouders verschillen van elkaar in de manier waarop ze opvoeden. Sommige ouders zullen van nature uit strenger optreden, terwijl andere ouders hun kinderen meer vrijheid geven. De ene ouder is meer betrokken bij de ontwikkeling van zijn kind, terwijl een andere zich afstandelijker opstelt. De manier waarop ouders opvoeden, heeft een effect op hoe een kind zich ontwikkelt. Maar de opvoedingsstijl van ouders is ook afhankelijk van het gedrag van hun kinderen, die een bepaalde opvoedingsstijl bij de ouder(s) kunnen uitlokken. Recente onderzoeken bij adolescenten bevestigden de bevindingen van onderzoek uit vorige decennia: jongeren hebben het meeste baat bij een democratische opvoeding en lijden het meest onder een autoritaire en toegeeflijke opvoeding (Lamborn, Mounts, Steinberg & Dornbusch, 1991). De resultaten van het onderzoek van Lamborn et al. (1991) toonden aan dat jongeren die hun ouders beschreven als democratisch (veel responsiviteit en controle) het hoogst scoorden op psychosociale competentie en het laagst scoorden op psychologisch en
10
gedragsmatig disfunctioneren. Het tegenovergestelde vonden ze voor jongeren die hun ouders omschreven als onverschillig (weinig responsiviteit en controle). Adolescenten die hun ouders typeerden als autoritair (weinig responsiviteit en veel controle) scoorden redelijk goed op gehoorzaamheid en aanpassing aan de normen van volwassenen. Deze jongeren bleken echter een relatief laag zelfbeeld te hebben. In tegenstelling tot deze jongeren, ervaarden zij die hun ouders kenmerkten als toegeeflijk (veel responsiviteit en weinig controle) een sterk gevoel van zelfvertrouwen, maar rapporteerden ze een hoger middelenmisbruik en wangedrag op school en minder betrokkenheid in schoolse activiteiten. Een follow-up één jaar later (Steinberg, Lamborn, Darling, Mounts & Dornbusch, 1994) toonde aan dat veel van de verschillen geobserveerd in de cross-sectionele studie, ofwel behouden bleven ofwel toenamen over tijd. Steinberg, Blatt-Eisengart en Cauffman (2006) vonden in hun replicatiestudie met ernstige jeugddelinquenten dat de patronen van relaties tussen de ervaren opvoedingsstijl en de competentie en aanpassing van deze jongeren, overeenkomstig waren met wat men vond bij andere steekproeven met jongeren. In het algemeen bleken jeugddelinquenten die hun ouders beschreven als democratisch meer psychosociaal volwassen, academisch competenter, minder gevoelig voor het internaliseren van stress en minder geneigd om deel te nemen aan probleemgedrag, terwijl diegenen die hun ouders typeerden als verwaarlozend minder volwassen en minder competent waren en meer zorgen hadden. Jeugddelinquenten die hun ouders kenmerkten als autoritair of toegeeflijk vielen zoals gewoonlijk ergens tussen de twee uitersten in. Van Nuffel, Rutgeerts en Sinnaeve (2006) boden een overzicht van opvoedingsonderzoek in Vlaanderen. Opvoeding werd gemeten als de mate van responsiviteit, monitoring en autonomie-ondersteunig door ouders. Van Nuffel et al. (2006) stelden dat een problematische opvoeding (bv. weinig responsiviteit of weinig monitoring) kan leiden tot angststoornissen, agressief en delinquent gedrag, stoppen met school, depressie en zelfmoord bij jongeren. Op dezelfde manier, door te verwijzen naar effecten van opvoedingsdimensies, vond in Vlaanderen de voorbije jaren heel wat onderzoek plaats. Prinzie et al. (2003) vonden bijvoorbeeld een verband tussen negatieve disciplinering (dwang en overdreven reacties van ouders) en meer probleemgedrag bij de jongere. Mertens en Van Damme (2000) bevestigden het verband tussen sterke opvolging en grotere responsiviteit bij de ouders en betere aanpassing bij de jongere. Een gebrekkige opvolging of controle door de ouders daarentegen, hing samen met meer probleemgedrag en een lager welbevinden op school bij jongeren. Ook Goedseels, Vettenburg en Walgrave (2000) stelden dat jongeren die het afgelopen jaar vier of meer delicten pleegden, thuis minder goed opgevolgd werden. Bovendien ervaarden deze jongeren duidelijk minder responsiviteit van beide ouders.
11
Naast opvolging en responsiviteit heeft men in onderzoek ook aandacht voor de mate waarin ouders de autonomie van jongeren ondersteunen, door hen aan te moedigen om volgens hun eigen interesses en waarden te handelen. Soenens et al. (2007) vonden dat het bevorderen van autonoom functioneren uniek samenhing met beter welbevinden bij jongeren. Ook wat de Vlaamse jongeren betreft, kunnen de onderzoeksresultaten dus beschouwd worden als een pleidooi voor de autoritatieve opvoedingsstijl (Van Nuffel et al., 2006). Jongeren die door hun ouders opgevoed worden binnen een context van responsiviteit, positieve discipline, voldoende opvolging én autonomie-ondersteuning worden gekenmerkt door een positieve sociale en cognitieve ontwikkeling. Een aantal studies brengt echter nuance aan bij deze algemene conclusie. Wolfradt, Hempel en Miles (2003) bijvoorbeeld bestudeerden de relatie tussen opvoedingsstijl waargenomen door de jongere en depersonalisatie, angst en copinggedrag bij jongeren van 14 tot 17 jaar oud. Zoals verwacht werd vertoonden jongeren die een autoritaire opvoedingsstijl ervaarden, hogere scores op depersonalisatie, angst en passieve coping. Verder waren de democratische en de toegeeflijke stijl allebei geassocieerd met hoge niveaus van actieve coping en lage niveaus van depersonalisatie, maar de toegeeflijke opvoedingsstijl werd bovendien nog in verband gebracht met lage niveaus van angst, terwijl de democratische stijl samenhing met matige niveaus van angst. De onverschillige opvoedingsstijl tenslotte was geassocieerd met lage niveaus van actieve coping en matige scores voor depersonalisatie en angst. Algemeen kunnen we dus besluiten dat de jongeren die hun ouders in dit onderzoek karakteriseerden als toegeeflijk een iets betere aanpassing kenden. Het is echter mogelijk dat de leeftijd van de jongeren een verklaring biedt voor deze resultaten, meer bepaald zou het kunnen dat de jongeren die hun ouders typeerden als toegeeflijk en een betere aanpassing kenden, de oudste jongeren waren in deze studie. Oudere adolescenten hebben in mindere mate nood aan strenge regels in vergelijking met jongere adolescenten en vertonen dan ook een betere aanpassing wanneer ouders hun autonomie ondersteunen (Soenens et al., 2007). Tot slot kan men ervan uitgaan dat het mogelijk is dat de opvoedingsstijl van de vader en die van de moeder op een andere manier invloed hebben op de psychosociale aanpassing van kinderen, en dit zowel op sociale, academische als psychologische domeinen. Chen, Liu en Li (2000) onderzochten bijvoorbeeld hoe ouderlijke warmte, controle en toegeeflijkheid verband houden met de ontwikkeling van Chinese kinderen. Hoewel de resultaten in het algemeen aantoonden dat kinderen de opvoeding van hun moeder en vader waarnamen als grotendeels hetzelfde, vonden de auteurs dat er een verschillende betekenis gegeven werd aan moederlijke versus vaderlijke warmte, controle en toegeeflijkheid. Moederlijke warmte bijvoorbeeld voorspelde een betere latere emotionele aanpassing, terwijl vaderlijke warmte een betere sociale
12
en schoolse aanpassing voorspelde. Daarnaast vond men dat kinderen die een toegeeflijke vader hadden minder competent en meer onaangepast waren zowel op sociaal als op academisch gebied. Moederlijke toegeeflijkheid daarentegen was niet geassocieerd met de aanpassing van kinderen. Deze studie toonde dus aan dat de opvoedingsstijlen van vaders en moeders andere resultaten kunnen voorspellen. Bevindingen uit de Westerse literatuur (Milevsky, Schlechter, Netter & Keehn, 2007) lijken er echter op te wijzen dat een toegeeflijke opvoeding door de vader niet zo nadelig zou zijn voor het kind als een toegeeflijke opvoeding door de moeder. Ook Stolz, Barber en Olsen (2005) deden onderzoek naar het relatieve belang van moederlijke en vaderlijke ondersteuning, gedragsmatige controle en psychologische controle in het verklaren van depressie, antisociaal gedrag en sociale initiatieven bij jongeren. Ze benadrukten dat het belangrijk is dat zowel de unieke als de gedeelde bijdrage van moeders en vaders aan de ontwikkeling van kinderen vastgesteld wordt. Eerst en vooral vond deze studie evidentie voor het relatieve belang van vaderlijke (in vergelijking met moederlijke) steun voor zowel zonen als dochters. Jongeren die rapporteerden dat ze zich gesteund voelden door hun vader waren beter in staat om sociale initiatieven te ondernemen buitenshuis. Vervolgens vonden ze dat jongens die aangaven dat hun moeder op de hoogte was van wat ze in hun vrije tijd en met hun geld deden, in het bijzonder minder geneigd waren om later antisociaal gedrag te rapporteren. En tenslotte, een positieve opvoeding door de vader (lagere niveaus van psychologische controle en hogere niveaus van gedragsmatige controle) bleek gerelateerd te zijn aan lagere niveaus van latere depressie voor vroeg-adolescente meisjes, terwijl een positieve opvoeding door de moeder verband leek te houden met lagere niveaus van latere depressie bij vroeg-adolescente jongens. Naast onderzoek dat aantoonde dat de invloed van de opvoedingsstijl van moeders en vaders onafhankelijk van elkaar beschouwd moet worden, bestaat er ook onderzoek dat aangeeft dat moeders en vaders een verschillende opvoedingsstijl kunnen aannemen afhankelijk van het geslacht van hun kinderen. De bevindingen van de studie van McKinney en Renk (2008) bevestigden het feit dat moeders en vaders andere opvoedingsstijlen gebruiken voor hun zonen en dochters. Jongens rapporteerden dat ze een meer permissieve opvoeding ervaarden in vergelijking met meisjes. De auteurs voegden er bovendien aan toe dat wanneer ouders incongruente opvoedingsstijlen aannamen, bijvoorbeeld een democratische moeder en een afwijzende vader of omgekeerd, de jongeren een lager zelfbeeld en slechtere prestaties en aanpassing op school vertoonden dan de jongeren waarvan de ouders congruente opvoedingsstijlen aannamen.
13
Men kan dus stellen dat zowel het geslacht van de ouders als dat van de jongeren belangrijk is wanneer men de relatie tussen opvoedingsstijl van de ouders en de aanpassing van jongeren beschouwt.
1.5
Interactie: Opvoedingsstijl als Moderator
Darling en Steinberg (1993) maakten een onderscheid tussen opvoedingsstijl en opvoedingsgedrag. Ze suggereerden dat onderzoekers zowel de opvoedingsstijl als het opvoedingsgedrag van de ouders in beschouwing moeten nemen wanneer ze de effecten ervan op kinderen onderzoeken. Darling en Steinberg (1993) stelden dat opvoedingsstijl de ontwikkeling van kinderen beïnvloedt door de attitudes die ouders hebben ten aanzien van hun kind. De opvoedingsstijl van ouders zorgt voor een context waarbinnen het opvoedingsgedrag meer effectief of juist minder effectief kan worden. Kortom, ze stelden dat opvoedingsstijl de effecten van opvoedingsgedrag op de ontwikkeling van kinderen modereert (Mounts, 2002). Steinberg, Lamborn, Dornbush en Darling (1992) onderzochten het modererende effect van democratische opvoeding op de relatie tussen ouderlijke betrokkenheid en aanmoediging, en de schoolresultaten van jongeren. Democratische opvoeding werd beschouwd als een algemene opvoedingsstijl, terwijl de aanmoedigingen van ouders met betrekking tot school en hun participatie in schoolse activiteiten beschouwd werden als doelgericht opvoedingsgedrag. Steinberg et al. (1992) vonden dat ouderlijke betrokkenheid een sterkere voorspeller was van betere academische prestaties van jongeren wanneer er thuis een democratische opvoedingsstijl gehanteerd werd. Niet-democratische opvoedingsstijlen ondermijnden het positieve effect van ouderlijke betrokkenheid en. De auteurs concludeerden dat ouderlijke betrokkenheid bij het schoolgebeuren veel efficiënter is in democratische gezinnen. Mize en Pettit (1997) vonden eveneens evidentie voor een moderatie-effect maar, in tegenstelling tot het onderzoek van Steinberg et al. (1992), bleek sociale ondersteuning de grootste impact te hebben op de sociale competentie van kinderen wanneer de kwaliteit van de moeder kindrelatie minder dan ideaal was. Het onderzoek van Mize en Pettit (1997) stelde dus vast dat positieve opvoedingsgedragingen nog belangrijker werden in de afwezigheid van positieve opvoedingsstijlen. Geïnspireerd door de studies van Steinberg et al. (1992) en Mize en Pettit (1997), ging Mounts (2002) na of het verband tussen ouderlijke sturing van vriendschapsrelaties en drugsgebruik bij adolescenten varieerde binnen verschillende opvoedingsstijlen. Controleren, toezicht houden, sturen, verbieden, ondersteunen en neutraliteit werden in deze studie beschouwd als de opvoedingsgedragingen via dewelke ouders de vriendschapsrelaties van hun
14
kinderen sturen. De resultaten toonden evidentie voor een moderatie-effect, maar wel in twee richtingen. De resultaten voor het opvoedingsgedrag „toezicht houden‟ waren in lijn met die van Steinberg et al. (1992), namelijk dat toezicht houden beter werkte als ouders democratisch waren. Daarnaast waren sommige resultaten ook consistent met de bevindingen van Mize en Pettit (1997), namelijk dat opvoedingsgedragingen leken te compenseren voor sommige zwaktes in de opvoedingsstijl. Ook Fletcher et al. (2008) onderzochten de rol van opvoedingsstijl als moderator. De meest opmerkelijke bevinding van hun studie betrof de modererende rol van opvoedingsstijl met betrekking tot het verband tussen discipline strategieën van de moeder en indicatoren voor het welzijn van kinderen. Het vaker gebruiken van straffende discipline door de moeder bleek enkel in de autoritaire gezinnen geassocieerd met hogere niveaus van internaliserende en externaliserende gedragingen, net zoals de negatieve effecten van toegeven aan dwang, in termen van internaliserende en externaliserende problemen, enkel geobserveerd werden in gezinnen met een autoritaire opvoedingsstijl.
1.6
Onderzoeksvragen en Hypotheses
1.6.1 Voorkomen van Verwennen Peter Adriaenssens en Catherine Marneffe stelden dat kinderen van nu verwender zijn dan ooit (Jacobs, 1998; Bisschop, 2005). In deze masterproef stellen we allereerst de vraag naar het voorkomen van verwennen en hoe dit eventueel geassocieerd is met bepaalde achtergrondvariabelen, zoals leeftijd, geslacht van het kind en van de ouders, het aantal kinderen in een gezin, de gezinsstructuur en de sociaal economische status van een gezin. In deze masterproef wordt verwennen beschouwd als opvoedingsgedrag. Uit de literatuur blijkt dat de opvoedingsstijl en het opvoedingsgedrag aparte constructen zijn (Darling & Steinberg, 1993; Mounts, 2002) waaruit volgt dat verwennen als gedrag op zich niet systematisch samenhangt met één bepaalde opvoedingsstijl. Op basis van deze literatuur wordt verwacht dat verwennen voorkomt binnen elke opvoedingsstijl, hoewel niet in dezelfde mate binnen elke opvoedingscontext, zoals ook Walcheski, Bredehoft en Leach (2007) vonden. Hun resultaten toonden, zoals voorspeld, dat hoe meer ouders hun kinderen verwenden , hoe waarschijnlijker het was dat deze ouders geen democratische opvoedingsstijl hanteerden, maar wel een autoritaire of toegeeflijke opvoedingsstijl. 1.6.2 Gevolgen van Verwennen Wanneer men de artikels uit Caleidoscoop (De la Marche; Driessen; Jacobs; Kockelbergh, 1998) en het boek van Marijke Bisschop (2005) als uitgangspunt neemt, kan men
15
stellen dat verwennen enkel negatieve gevolgen heeft. Het niet leren omgaan met grenzen en beperkingen,
geen
ontwikkeling
van
normbesef,
lage
frustratietolerantie,
weinig
zelfredzaamheid en zelfstandigheid en geen verantwoordelijkheidsgevoel waren enkele van de gevolgen die werden genoemd. In deze masterproef willen we onderzoeken of deze bevindingen bevestigd kunnen worden bij jongeren in Vlaanderen anno 2010. Gebaseerd op de bevindingen uit de literatuur, wordt verwacht dat verwende jongeren meer probleemgedrag, in termen van drugs- en alcoholgebruik, wangedrag op school en delinquent gedrag, vertonen in vergelijking met niet verwende jongeren. Verder wordt verwacht dat verwende jongeren een lager zelfbeeld hebben en zich minder competent voelen. Ook wordt er verondersteld dat verwende jongeren meer rebelerend gedrag vertonen tegenover hun ouders. Bovendien wordt verwacht dat verwende jongeren minder het gevoel hebben vrijwillig en autonoom te functioneren. Tenslotte wordt verondersteld
dat
verwende
jongeren
een
opvallend
egocentrisme,
weinig
doorzettingsvermogen, veel dominantie, veel gevoelens van irritatie en een lage mate van gehoorzaamheid vertonen vergeleken met niet verwende jongeren.
1.6.3 Modererende Factoren Kan men terecht stellen dat verwennen door ouders altijd negatieve gevolgen heeft? Peter Adriaenssens gaf aan dat bijna 85% van de verwende jongeren op jongvolwassen leeftijd geen echte problemen meer stelt (Jacobs, 1998). Het is mogelijk dat het verband tussen verwennen en het gedrag en de persoonlijkheid van jongeren niet in elk gezin opgaat. Het is dus noodzakelijk om de relatie tussen deze twee variabelen op een meer genuanceerde wijze te bestuderen. De artikels van Steinberg et al. (1992), Mize en Pettit (1997), Mounts (2002) en Fletcher et al. (2008) bieden allen evidentie voor de modererende rol van opvoedingsstijl. Ook in deze masterproef kiezen we ervoor om de opvoedingsstijl van de ouders te beschouwen als een moderator voor de relatie tussen opvoedingsgedrag (verwennen) en indicatoren voor de psychosociale aanpassing van jongeren. Ten eerste veronderstellen we dat verwennen in democratische gezinnen minder ernstige gevolgen zal hebben in vergelijking met gezinnen die een andere opvoedingsstijl aanwenden. Democratische ouders leggen veel regels op aan hun kinderen (hoge score op controle), maar doen dit in een warme omgeving (hoge score op responsiviteit). Wanneer ouders, die hoge eisen stellen aan hun kinderen, toegeven en dus hun verwachtingen ten aanzien van hun kinderen laten vallen, ervaren kinderen deze inconsistentie als zeer stresserend. Hoewel democratische ouders hoge eisen stellen aan hun kinderen, zorgt de
16
hechte ouder-kindrelatie ervoor dat de kinderen niet de stress ervaren die samengaat met inconsistentie in de opvoeding (Fletcher et al, 2008). In autoritaire gezinnen daarentegen wordt verwacht dat, gebaseerd op de bevindingen van de studie van Fletcher et al. (2008), verwennen door ouders meer geassocieerd zal zijn met internaliserende en externaliserende problemen. Fletcher et al. (2008) stelden namelijk dat een autoritaire opvoeding een risico-context vormt wanneer de ouders op een inconsistente manier omgaan met discipline. Toegeven aan dwang en verwennen is tegenstrijdig met de basisprincipes van een autoritaire opvoeding, die inhoudt dat kinderen zich zonder discussie moeten schikken naar de eisen van ouders. In tegenstelling tot democratische ouders zijn ouders die een autoritaire opvoedingsstijl hanteren niet erg responsief tegenover hun kinderen, waardoor die niet beschermd worden tegen de stress die ze ervaren door de inconsistente opvoeding. Als tweede hypothese stellen we dat het geslacht van de ouders een modererende rol kan spelen in het effect van verwennen op de ontwikkeling van jongeren. We veronderstellen dat verwennen door moeders kan leiden tot andere effecten dan het verwennen door vaders. Milevsky et al. (2007) concludeerden dat het hebben van een toegeeflijke vader niet zo schadelijk was voor de ontwikkeling van Amerikaanse jongeren als het hebben van een toegeeflijke moeder, terwijl Chen et al. (2000) precies het tegenovergestelde besloot voor Chinese kinderen. Aansluitend bij de Westerse literatuur wordt verwacht dat het hebben van een toegeeflijke moeder ernstigere gevolgen zal hebben op de aanpassing van jongeren, en dit vooral in termen van een tekort aan doorzettingsvermogen, een beperkte mate van vrijwillig functioneren, een lager zelfbeeld en minder gevoelens van competentie. Als derde hypothese stellen we dat de gevolgen van verwennen afhankelijk zijn van de leeftijd van de jongere en meer bepaald dat verwennen ernstigere gevolgen zal hebben bij oudere jongeren. De la Marche (1998) en Kockelbergh (1998) stelden reeds dat de disfunctionele eigenschappen van een verwende jongere, in het bijzonder de minder goede sociale aanpassing, sterker tot uiting komen vanaf de adolescentie. Als laatste, formuleren we een exploratieve hypothese, namelijk dat de effecten van verwennen door ouders anders zijn voor jongens dan voor meisjes. Op basis van voorgaande literatuur, met als onderwerp de modererende rol van het geslacht van de ouders, wordt verwacht dat ook het geslacht van de jongere de effecten van verwennen kan modereren.
17
2
2.1
METHODE
Deelnemers
De deelnemers in deze studie waren 152 jongeren (54 jongens en 98 meisjes) en hun ouders (114 vaders en 120 moeders). Gegevens van 61 jongeren (34 jongens en 27 meisjes) werden verzameld in het vijfde en het zesde leerjaar van een lagere school in Sint-Antonius, een dorp in de provincie Antwerpen. De resterende 91 jongeren (20 jongens en 71 meisjes) kwamen uit het tweede en derde jaar van een middelbare school in Westmalle, in dezelfde provincie. Van deze laatste jongeren volgde 23% ASO, 63% TSO en 14% BSO. Deze jongeren hadden een gemiddelde leeftijd van 13 jaar (SD = 19 maanden; 10 jaar en 3 maanden tot 15 jaar en 11 maanden). Bijna 80% van de jongeren kwam uit een intact gezin (beide ouders aanwezig), 20% kwam uit een niet-intact gezin. De overgrote meerderheid van de ouders waren de biologische moeders (99%) en vaders (98%). De helft van de gezinnen (51%) bestond naast de ouders uit twee kinderen. Daarna volgden de gezinnen met drie (26%) en vier kinderen (14%). Gezinnen met één kind (5%) en vijf kinderen (4%) waren in de minderheid in deze steekproef. De meeste jongeren in deze steekproef (43%) waren de jongste of de oudste (41%) in het gezin. De overigen (16%) bevonden zich in het midden van de kinderrij. De gemiddelde leeftijd van de moeders was 42 jaar en 4 maanden (SD = 42 maanden; 30 jaar tot 52 jaar), bij de vaders was dit 44 jaar (SD = 49 maanden; 35 jaar tot 63 jaar). Wat betreft de sociaal economische status (SES), gemeten aan de hand van het beroep en het opleidingsniveau gerapporteerd door de ouders (Hollingshead & Redlich, 1958), bevonden de meeste gezinnen zich in de midden of hoge midden klasse (respectievelijk 43% en 47%).
2.2
Meetinstrumenten
Alle metingen bestonden uit bestaande of zelf ontworpen vragenlijsten. Tenzij anders vermeld, werden de items beantwoord op een 5-punten Likertschaal gaande van 1 (helemaal niet waar) tot 5 (helemaal waar). Een volledig overzicht van alle metingen in de vorm zoals gepresenteerd aan jongeren en ouders is te vinden in Bijlage 1 en 2. Betrouwbaarheid werd bepaald aan de hand van Cronbach‟s alpha (α).
2.2.1 Verwennen Verwennen werd in deze scriptie gemeten aan de hand van een zelf ontworpen schaal, omdat er geen meetinstrument beschikbaar was in de literatuur. De items van deze schaal zijn
18
gebaseerd op verscheidene artikels (Bisschop, 2005; De la Marche, 1998; Driessen, 1998; Jacobs, 1998; Kockelbergh, 1998). De oorspronkelijk ontwikkelde schaal bestond uit 11 items. Betrouwbaarheidsanalyses gaven echter aan dat 1 item („Ik ga voor mijn kind met de directeur praten als hij/zij een probleem heeft op school.‟) niet in de schaal paste en werd daarom weggelaten. Een factoranalyse met oblieke rotatie, uitgevoerd op de data van de jongeren, bood evidentie voor twee subschalen. Materieel Verwennen is de eerste subschaal en bevraagt de mate waarin ouders toegeven aan hun kinderen op materieel vlak, gerapporteerd door de jongere. Deze subschaal bestaat uit zes items (bv. „mijn moeder/vader koopt alles voor mij wat ik wil‟ en „mijn moeder/vader geeft toe aan mij, als ik begin te huilen omdat ik iets niet krijg‟). De α‟s waren aanvaardbaar, namelijk .65 voor de schaal ingevuld door de jongeren over moeder en .73 voor de schaal ingevuld door de jongeren over vader. Pedagogisch Verwennen is de tweede subschaal en peilt naar de mate waarin ouders regels opleggen aan hun kind, of ouders zich houden aan deze regels en de reden waarom ouders al dan niet toegeven aan hun kind. Deze subschaal bestaat uit vier items (bv. „mijn moeder/vader durft niet sturend optreden‟ en „mijn moeder/vader laat toe dat ik niet op het afgesproken uur ga slapen, om ruzies te vermijden‟) en α was .64 voor de schaal ingevuld door de jongeren over moeder en .58 voor de schaal ingevuld over vader. Voor slechts vier items is deze interne consistentie behoorlijk. Materieel en Pedagogisch Verwennen, gerapporteerd door de jongere, correleerden .37 (p<.001) voor vader en .39 (p<.001) voor moeder. Er werden eveneens significante correlaties gevonden tussen eenzelfde vorm van verwennen door moeder en door vader, gerapporteerd door de jongere. Zo was er sprake van een sterke correlatie (.56; p<.001) tussen Materieel Verwennen door moeder en Materieel Verwennen door vader. Pedagogisch Verwennen door moeder, had ook een sterke correlatie (.51; p<.001) met Pedagogisch Verwennen door vader. Dit correlatiepatroon ondersteunt het onderscheid tussen Materieel en Pedagogisch Verwennen. Factoranalyse met oblieke rotatie uitgevoerd op de data van de ouders leverde geen duidelijke factoren op. Daarom werden de factoren uit de jongerendata als uitgangspunt genomen. Eén item van de schaal Pedagogisch Verwennen („Ik word niet boos als mijn kind zijn/haar kamer niet heeft opgeruimd, hoewel ik dat gevraagd had te doen.‟) bleek echter een lage item-totaal correlatie te vertonen, en werd daarom verwijderd uit de schaal. De resterende drie items hadden een α van .59 voor moeders en .56 voor vaders. Rekening houdend met het aantal items is er sprake van een aanvaardbare interne consistentie. Voor de subschaal Materieel Verwennen was α voor vaders .56 en voor moeders .53. Deze relatief lage betrouwbaarheden konden niet verbeterd worden door items weg te laten.
19
Materieel en Pedagogisch Verwennen door ouders vertoonde een matige significante correlatie (r=.24; p<.01 en r=.18; p<.05, voor vader- en moederdata, respectievelijk). Wanneer ouders rapporteerden over dezelfde vorm van verwennen, was er sprake van een zwak, maar significant verband en dit zowel voor Materieel (r=.20; p<.05) als Pedagogisch Verwennen (r=.20; p<.05).
2.2.2 Opvoedingsstijlen De Louvain Adolescent Perceived Parenting Scale (LAPPS; Soenens et al., 2004) is een schaal die opvoeding zoals gepercipieerd door de adolescent meet. Deze schaal werd door de jongere zowel voor moeder als vader ingevuld. De LAPPS bestaat uit 28 items onderverdeeld in vier subschalen. Responsiviteit meet de hoeveelheid warmte en steun die ouders verlenen (7 items, bv. „Mijn moeder/vader vrolijkt me op als ik droevig ben‟). α was goed: .88 en .90 voor vaders en moeders, respectievelijk. Gedragsmatige controle verwijst naar actieve controle door ouders, bijvoorbeeld door het stellen van regels en richtlijnen (7 items, bv. „Mijn moeder/vader vindt het belangrijk een heleboel regels te hebben en ze strikt na te leven‟). α was .67 voor vaders en .71 voor moeders, wat wijst op een behoorlijke betrouwbaarheid. Psychologische controle peilt naar het gebruik van intrusieve en manipulatieve controle door ouders (7 items, bv. „Mijn moeder/vader is minder vriendelijk tegen mij, als ik de dingen niet op haar/zijn manier zie‟). α was .68 voor vaders en .70 voor moeders. Autonomie-ondersteuning tenslotte meet het ondersteunen van vrijwillig functioneren door ouders (4 items, bv. „Mijn moeder/vader laat me toe om dingen voor mezelf te beslissen‟). α was aanvaardbaar: .60 en .74 voor vaders en moeders respectievelijk. Drie items met een lage item-totaalcorrelatie werden uit deze schaal weggelaten. Deze items meten veel meer het aanmoedigen van onafhankelijkheid in plaats van het ondersteunen van vrijwillig functioneren door jongeren (Soenens et al., 2007). De LAPPS werd, na aanpassing van de items, ook ingevuld door de moeders en vaders. De α voor responsiviteit was .79 voor vaders en .82 voor moeders. Voor gedragsmatige controle werd een α van .55 voor vaders en .49 voor moeders gevonden, wat een zwakke betrouwbaarheid is voor deze schaal. α voor psychologische controle was .72 voor vaders en .71 voor moeders. De ingekorte subschaal autonomie-ondersteuning had een α van .66 voor moeders en .52 voor vaders. Voorgaand onderzoek ondersteunt de betrouwbaarheid en de constructvaliditeit van de LAPPS (bv. Soenens et al., 2004; Soenens, Vansteenkiste, Luyten, Duriez, & Goossens, 2005).
20
2.2.3 Psychosociale Aanpassing van de Adolescent Fysiek en globaal
zelfwaardegevoel.
De
Competentie-Belevingsschaal voor
Adolescenten (CBSA; Treffers et al., 2002) meet competentiebeleving en eigenwaarde bij jongeren tussen 12 en 18 jaar. De CBSA geeft een idee van de manier waarop een adolescent zichzelf ervaart en hoe hij zijn eigen vaardigheden en adequaatheid op een aantal belangrijke levensgebieden inschat. De CBSA bestaat uit 35 items, onder te verdelen in zes subschalen: Schoolse vaardigheden, sociale acceptatie, sportieve vaardigheden, fysieke verschijning, gedragshouding en globaal zelfwaardegevoel. In deze masterproef werden enkel de subschalen fysieke verschijning en globaal zelfwaardegevoel afgenomen. De subschaal fysieke verschijning gaat het fysiek zelfwaardegevoel na, met andere woorden, hoe de adolescent zijn eigen uiterlijk evalueert. De schaal bestaat uit vijf items (bv. „Ik ben tevreden met mijn uiterlijk.‟). α voor deze subschaal was .88 in ons onderzoek. De subschaal globaal zelfwaardegevoel peilt naar het algemene zelfwaardegevoel bij adolescenten. Deze schaal bestaat ook uit vijf items (bv. „Ik ben best tevreden met hoe ik ben.‟) en α was .77. De interne consistentie van de gebruikte schalen was goed en is te vergelijken met de betrouwbaarheden uit voorgaand onderzoek (Treffers et al., 2002). Volgens de COTAN beoordeling is de betrouwbaarheid van de CBSA voldoende (Evers, 2007). Het onderzoek van Treffers et al. (2002) bevestigde een negatief verband tussen competentiebeleving en problemen als depressie, lichamelijke klachten en angst. Rebellie. Rebellie werd gemeten aan de hand van acht items gebaseerd op de Hong Psychological Reactance Scale (Jonason & Knowles, 2006), geherformuleerd naar rebellie tegenover de ouders (bv. „Ik rebelleer tegen de regels van mijn ouders.‟). α voor deze schaal was .79 in ons onderzoek en kan beschouwd worden als behoorlijk. Vrijwillig functioneren. De Self-Determination Scale (SDS; Sheldon, Ryan & Reis, 1996; Trash & Elliot, 2002) beoordeelt individuele verschillen in de mate waarin mensen op een vrijwillige en autonome manier functioneren. Vrijwillig functioneren wordt beschouwd als een relatief duurzaam aspect van de persoonlijkheid en is een reflectie van zowel het zelfbewust zijn van gevoelens (5 items) als van een gevoel van keuze met betrekking tot gedrag (5 items). Omwille van een lage item-totaal correlatie voor telkens één item, bestaan de beide subschalen in deze masterproef uit vier items. De subschaal zelfbewustzijn (bv. „Ik heb het gevoel dat ik zelden mezelf ben.‟ – omgekeerd gescoord), had een α van .76. De subschaal gevoel van keuze (bv. „Ik voel me in het algemeen vrij om te doen wat ik zou willen doen.‟) had een α van .70. In eerdere onderzoeken (Moller & Deci, 2010; Sheldon, 1995; Sheldon, Ryan & Reis, 1996; Trash & Elliot, 2002) vond men gelijkaardige betrouwbaarheden, met α‟s tussen .73 en .93. Deze α‟s wijzen op een goede interne consistentie voor de schaal. Uit het onderzoek van Sheldon et al.
21
(1996) bleek eveneens dat de schaal een redelijke test-hertest betrouwbaarheid vertoont (r=.77). Daarnaast werd in dit onderzoek ook de validiteit van de schaal aangetoond. Zo blijkt de SDS een goede voorspeller te zijn voor zelfrealisatie, empathie, levenstevredenheid, creativiteit en weerstand aan sociale druk van leeftijdgenoten. Persoonlijkheid. De persoonlijkheid van de jongeren werd bevraagd aan de hand van de Hiërarchische Persoonlijkheidsvragenlijst voor Kinderen (Hiërarchical Personality Inventory for Children, HiPIC; Mervielde & De Fruyt, 1999). De HiPIC werd ontwikkeld om de persoonlijkheid van kinderen tussen 6 en 12 jaar te laten beschrijven door ouders. De HiPIC bestaat uit 144 items gegroepeerd in 18 facetten die hiërarchisch zijn georganiseerd onder de vijf bekende factoren van persoonlijkheid: Emotionele stabiliteit, extraversie, vindingrijkheid, welwillendheid en consciëntieusheid. Voor deze masterproef werden enkel de facetten dominantie, egocentrisme, gehoorzaamheid en irriteerbaarheid van het domein welwillendheid en het facet doorzettingsvermogen van het domein consciëntieusheid opgenomen in het onderzoek. De items van de HiPIC werden aangepast, zodat ze door de jongeren zelf ingevuld konden worden. Alle items zijn opgebouwd volgens hetzelfde grammaticale formaat, namelijk korte zinnetjes geformuleerd in de eerste persoon enkelvoud. De items verwijzen telkens naar concreet en observeerbaar gedrag. De aangepaste HiPIC vragenlijst die in deze masterproef werd gebruikt, bestaat uit 40 items, met telkens 8 items per facet. Betrouwbaarheidsanalyses wezen op een goede betrouwbaarheid voor het facet irriteerbaarheid (8 items, bv. „Ik word vlug kwaad.‟; α = .76). α voor het facet gehoorzaamheid was .70. Deze schaal telt eveneens acht items (bv. „Ik hou me aan afspraken.‟). De schaal voor het facet egocentrisme omvat zeven items (bv. „Ik hou vooral rekening met mezelf.‟) en had een α van .61. Het item „Ik ben vatbaar voor redelijke argumenten.‟ werd niet mee opgenomen in de schaal omdat het niet correleerde met de andere items, mogelijk wegens een te moeilijke formulering voor jongeren uit de lagere school. Voor het facet dominantie bestaat de gebruikte schaal uit vijf items (bv. „Ik speel de baas.‟) en was α .68. Omwille van lage item-totaalcorrelaties werden de items „Ik volg wie de leiding neemt.‟, „Ik manipuleer anderen.‟ en „Ik geef gemakkelijk toe aan leeftijdgenoten.‟ niet opgenomen in de schaal. Ook hier speelde mogelijk de woordkeuze of de formulering een rol. De schaal voor het facet doorzettingsvermogen bestaat uit zes items (bv. „Ik kies voor de gemakkelijkste oplossing.‟ – omgekeerd gescoord) en α was .62. De items „Ik bijt door als het moeilijk wordt.‟ en „Ik hou vol tot mijn doel bereikt is.‟ werden niet opgenomen in de schaal omwille van lage item-totaalcorrelaties. Opnieuw was een mogelijke verklaring hiervoor de moeilijkere formulering. De HiPIC werd nooit eerder afgenomen in zelfrapportage bij jongeren. Echter in hun onderzoek naar het verband tussen rapportage door ouders over de persoonlijkheid van kinderen
22
en de rapportage door kinderen zelf, selecteerden Quartier en Rossier (2008) uit de HiPIC 32 items die de vijf domeinen vertegenwoordigden. Kinderen tussen acht en twaalf jaar vulden deze verkorte schaal in. De α‟s voor de vijf domeinen varieerden tussen .46 en .69, met de hoogste betrouwbaarheden in de leeftijdsgroep van 11 tot 12 jaar. Hoewel het opzet van de schaal niet volledig gelijk is aan de schaal gebruikt in deze masterproef, blijken de α‟s in ons onderzoek beter te zijn, wat waarschijnlijk verklaard kan worden door de leeftijd van de jongeren (10 tot 16 jaar). Volgens Harter (2006) vertonen kinderen rond de leeftijd van 11 jaar een toename in de capaciteit om meer gedifferentieerde beschrijvingen van hun gedrag uit te drukken en kunnen ze vanaf de vroege adolescentie deze trekbeschrijvingen integreren in hogere orde concepten van het zelf, wat vervolgens leidt tot meer homogene antwoorden op persoonlijkheidsvragenlijsten. Deviant gedrag. Deviant gedrag bij jongeren werd gemeten aan de hand van een verkorte versie van de Deviant Behaviour Scale (DBS; Weinmann, 1992). Deze schaal bestaat uit 14 items die peilen naar verschillende normovertredende en delinquente gedragingen die variëren in ernst. Deze gedragingen omvatten druggebruik, wangedrag op school en antisociaal gedrag. De jongeren dienden aan te geven hoe vaak ze een bepaald gedrag vertoond hebben sinds het begin van het schooljaar, gaande van (0) „nooit‟ tot (3) „4 keer of meer‟. Niemand van de jongeren in onze steekproef gebruikte ooit hard drugs. Om deze reden werd dit item niet opgenomen in onze meting van deviant gedrag. De gebruikte schaal bestond dus uit 13 items (bv. „Sinds het begin van het schooljaar heb ik huiswerk of een taak in de klas overgeschreven van een klasgenoot.‟). α was .74, wat te vergelijken is met α-coëfficiënten in voorgaand onderzoek (Beyers & Goossens, 1999).
2.2.4 Sociale wenselijkheid In deze masterproef werd tot slot ook een schaal opgenomen om te controleren voor sociaal wenselijke antwoorden. De schaal van Denayer (MC-13, 1974) is gebaseerd op de oorspronkelijke schaal van Crowne en Marlowe (1960). Ze bestaat uit 13 items en werd zowel door de jongeren als door de ouders ingevuld. Een voorbeelditem was „Ik ben altijd beleefd, zelfs
tegen
onprettige
mensen.‟
Deelnemers
kregen
slechts
de
keuze
uit
twee
antwoordmogelijkheden: (0) „fout‟ en (1) „juist‟. α voor de schaal ingevuld door moeders was .66 en voor vaders .65. Voor een schaal met gedwongen antwoordkeuze is dit zeker niet slecht. Bij de jongeren werd omwille van een lage item totaal-correlatie het item „Ik heb nooit met opzet iets gezegd waardoor de gevoelens van een ander werden gekwetst.‟ niet opgenomen in de schaal. De 12 resterende items hadden een α van.72. Voor de oorspronkelijke schaal rapporteerden Crowne en Marlowe (1960) een goede betrouwbaarheid (α = .88) en een goede
23
test-hertest betrouwbaarheid over een tijdsinterval van vier weken (r=.89). Ook in later onderzoek (Loo & Loewen, 2004) bleek de interne consistentie behoorlijk te zijn voor zowel de oorspronkelijke schaal als de verscheidene verkorte versies. Om de validiteit van de scores aan te tonen, vergeleken Crowne en Marlowe (1960) scores op hun schaal met scores uit gelijkaardige schalen in de MMPI en de Edwards‟s social desirability scale.
2.3
Procedure
De vragenlijsten werden afgenomen op school, tijdens de schooluren. Vooraf werd de toestemming gevraagd aan de directeur van de school. De toestemming van de ouders voor deelname van hun kind aan het onderzoek werd gevraagd via passieve informed consent. Ouders die hun kinderen geen toestemming gaven om mee te werken aan het onderzoek, bezorgden een strookje met deze informatie aan de school. De leerlingen die de vragenlijsten invulden, kregen ook vragenlijsten voor hun moeder en vader, die nadien werden terug bezorgd aan de school in een gesloten omslag. De respons rate bij de ouders bedroeg 75% voor de vaders en 79% voor de moeders. De antwoorden op de vragenlijsten werden anoniem verwerkt in het onderzoek. Elke jongere maakte een code aan bestaande uit de laatste letter van de voornaam en de laatste letter van de achternaam, gevolgd door de geboortedatum in cijfers. Deze code werd eveneens op de enveloppe met de vragenlijsten voor ouders genoteerd. Op deze manier konden de data van de ouders correct gekoppeld worden aan de data van hun kind, zonder de vertrouwelijkheid van het onderzoek in gevaar te brengen. Little‟s MCAR test (χ2(1607) = 1688.83; ns) toonde aan dat het ontbreken van sommige gegevens (9.8% van alle gegevens) volledig at random (MCAR) was. Dit betekent dat het patroon van ontbrekende gegevens niet afhangt van de waarde van de gegevens. Zo kan er bijvoorbeeld geen duidelijke reden gevonden worden waarom sommige ouders niet meewerkten aan het onderzoek. MCAR is een voldoende voorwaarde voor het schatten van de ontbrekende gegevens. In deze masterproef werd daarvoor de Expectation Maximization methode zoals beschikbaar in SPPS gebruikt. Alle verdere analyses gebeurden daardoor op gegevens van 152 gezinnen.
24
3
3.1
RESULTATEN
Preliminaire Analyses
3.1.1 Verbanden tussen Rapportering door Adolescent en Ouders Verwennen. We vonden voor beide subschalen van verwennen, Materieel en Pedagogisch Verwennen, relatief zwakke correlaties. Wanneer er gerapporteerd werd over Materieel Verwennen (r=.33; p<.001 voor vaders-jongeren en r=.35; p<.001 voor moedersjongeren) bleek dat jongeren en ouders slechts in bepaalde mate hetzelfde dachten over deze variabele. Anderzijds was er bij Pedagogisch Verwennen, zeker door vader, heel weinig overeenkomst (r=.07; p>.10 voor vaders-jongeren en r=.15; p>.05 voor moeders-jongeren). Globaal gezien was er dus weinig overeenkomst tussen de informanten, waardoor we konden besluiten dat verwennen iets anders betekende voor jongeren dan voor hun ouders. Om deze reden voerden we aparte analyses uit op de gegevens van jongeren en ouders. Opvoedingsvariabelen. Ook voor deze variabelen vonden we relatief lage overeenkomsten tussen rapporteringen van moeders en jongeren (responsiviteit: r=.28; p<.001; gedragsmatige controle: r=.37; p<.001; psychologische controle: r=.26; p<.001; autonomieondersteuning: r=.21; p<.01), wat inhoudt dat de opvoedingsvariabelen niet dezelfde betekenis hadden voor jongeren als voor hun moeders. Verder was er enkel sprake van een duidelijk verband tussen responsiviteit van vader gerapporteerd door adolescent en door vader (r=.52; p<.001). De overige verbanden tussen de rapportering van jongeren en vaders over opvoeding waren zeer zwak (p>.05). Ook hier was duidelijk dat de opvoedingsvariabelen niet dezelfde betekenis hadden voor jongeren als voor hun vaders. Om deze reden deden we voor de opvoedingsvariabelen afzonderlijke analyses op de gegevens van jongeren, moeders en vaders.
3.1.2 Verbanden tussen Rapportering door Moeders en Vaders Verwennen. Uit de rapporteringen door ouders over verwennen, bleek dat deze slechts in beperkte mate met elkaar verband hielden. Bij rapporteringen over dezelfde vorm van verwennen, was er sprake van een zwak, maar significant verband en dit zowel voor Materieel (r=.20; p<.05) als Pedagogisch Verwennen (r=.20; p<.05). Correlaties tussen verschillende vormen van verwennen gerapporteerd door verschillende informanten (moeder of vader), waren niet significant. Om deze reden besloten we voor verwennen te werken met aparte analyses op de gegevens van moeders en vaders. Opvoedingsvariabelen. Wanneer ouders rapporteerden over de opvoedingsdimensies, vonden we zwakke tot matige correlaties. Voor responsiviteit vonden we een correlatie van .09
25
(p>.10). Voor gedragsmatige controle bedroeg de correlatie tussen de rapportering van beide ouders .36 (p<.001), voor psychologische controle .16 (p>.05) en voor autonomie-ondersteuning was de correlatie .13 (p>.10). Op basis van deze bevindingen beslisten we om voor de opvoedingsvariabelen aparte analyses uit te voeren op de gegevens van moeders en vaders.
3.1.3 Effecten van de Achtergrondvariabelen Een eerste hypothese had betrekking op het voorkomen van verwennen en hoe dit eventueel geassocieerd is met bepaalde achtergrondvariabelen zoals leeftijd, geslacht, aantal kinderen in een gezin, gezinsstructuur en de SES van een gezin. We gingen na welke van deze achtergrondvariabelen een significant effect hadden op Materieel en Pedagogisch Verwennen door ouders, maar ook op de opvoedingsstijl van de ouders en de psychosociale aanpassing van de jongere. Data adolescenten. Een MANCOVA werd uitgevoerd met als afhankelijke variabelen de twee vormen van verwennen, Pedagogisch en Materieel Verwennen door moeder en door vader, de opvoedingsstijl van moeder en vader (responsiviteit, gedragsmatige controle, psychologische controle, en autonomie-ondersteuning) en de psychosociale aanpassing van de jongere (fysiek en globaal zelfwaardegevoel, rebellie, vrijwillig functioneren, persoonlijkheid en deviant gedrag) en met de achtergrondvariabelen als onafhankelijke variabelen. De categorische predictoren waren het geslacht van de jongere, SES van het gezin, studierichting, gezinsstructuur (intact versus niet-intact), moeder (biologisch versus pleeg/stiefmoeder), vader (biologisch versus pleeg/stiefvader), en plaats van de jongere in de kinderrij. De leeftijd van de jongere, het aantal kinderen in het gezin, en sociale wenselijkheid waren drie continue predictoren. Data ouders. Voor moeder werd een MANCOVA uitgevoerd met als afhankelijke variabelen opvoedingsstijl en Materieel en Pedagogisch Verwennen door moeder en met de achtergrondvariabelen als onafhankelijke variabelen. De categorische predictoren waren het geslacht van de jongere, SES van het gezin, studierichting, gezin, moeder en plaats van de jongere in de kinderrij. Daarnaast namen we drie continue predictoren op: aantal kinderen in het gezin, de leeftijd van moeder en sociale wenselijkheid. De analyse op de gegevens van vaders gebeurde op dezelfde manier, met als verschil dat hier de leeftijd van vader werd opgenomen naast de opvoedingsstijl van vader en het Materieel en Pedagogisch Verwennen door vader. Effecten op verwennen. De resultaten van de MANCOVA toonden aan dat studierichting (data adolescenten; F(69,329) = 1.42; p<.05; η2 = .23), aantal kinderen in het gezin (data moeder; F(30,514) = 1.67; p<.05; η2 = .07), sociale wenselijkheid van moeder (F(6,128) = 9.34; p<.001; η2 = .30), geslacht van de jongere (data vader; F(6,128) = 3.72; p<.01;
26
η2 = .15) en leeftijd van vader (F(6,128) = 2.40; p<.05; η2 = .10) een significant multivariaat effect hadden op verwennen. Alle multivariate F-toetsen zijn gebaseerd op Wilk‟s Lambda. Studierichting bleek univariaat een significant effect te hebben op Materieel en Pedagogisch Verwennen door vader en op Pedagogisch Verwennen door moeder in de rapportering van de jongere. De gemiddeldes en univariate F-toetsen zijn te vinden in Tabel 1 en toonden dat jongeren uit BSO meer materieel verwend werden door hun vader dan alle andere jongeren. Dezelfde bevindingen golden voor Pedagogisch Verwennen door vader en door moeder. Het geslacht van de jongere bleek vervolgens univariaat samen te hangen met Materieel en Pedagogisch Verwennen door vader. De gemiddeldes (Tabel 1) wezen er op dat vaders hun zonen meer pedagogisch verwenden dan hun dochters, maar dat ze hun dochters meer materieel verwenden dan hun zonen. Het aantal kinderen in een gezin bleek een significante invloed te hebben op Materieel (F(1,137) = 9.82; p<.01; η2 = .07; b= -.12) en Pedagogisch Verwennen door moeder (F(1,137) = 6.09; p<.05; η2 = .04; b= -.10), beide enkel wanneer gerapporteerd door de moeder zelf. In gezinnen met minder kinderen werd de jongere meer materieel verwend door moeder. Verder was er sprake van een significant effect van sociale wenselijkheid op Pedagogisch Verwennen door moeder (F(1,133) = 24.71; p<.001; η2 = .16; b= -1.03), wat betekent dat hoge scores op deze subschaal van verwennen niet sociaal wenselijk zijn voor moeders. Tenslotte bleek uit de univariate toetsen dat de leeftijd van vader een significante invloed had op Pedagogisch Verwennen door vader (F(1,133) = 6.28; p<.05; η2 = .05; b=.03), wat inhoudt dat oudere vaders hun kinderen iets meer pedagogisch verwenden. Effecten op andere afhankelijke variabelen. In de data van de adolescenten vonden we multivariate effecten van het geslacht van de jongere (F(23,110) = 1.87; p<.05; η2 = .28), studierichting (F(69,329) = 1.42; p<.05; η2 = .23), plaats in de kinderrij (F(46,220) = 1.60; p<.05; η2 = .25) en sociale wenselijkheid bij jongeren (F(23,110) = 5.84; p<.001; η2 = .55). Het geslacht van de jongere bleek univariaat samen te hangen met doorzettingsvermogen (F(1,132) = 7.06; p<.01; η2 = .05), deviant gedrag (F(1,132) = 6.75; p<.05; η2 = .05) en globaal (F(1,132) = 5.58; p<.05; η2 = .04) en fysiek zelfwaardgevoel (F(1,132) = 8.75; p<.01; η2 = .06). Naast het effect van studierichting op verwennen, bleken er ook significante univariate effecten op zelfbewustzijn (F(3,132) = 7.99; p<.001; η2 = .15), egocentrisme (F(3,132) = 3.51; p<.05; η2 = .07), globaal zelfwaardegevoel (F(3,132) = 2.81; p<.05; η2 = .06) en deviant gedrag (F(3,132) = 3.28; p<.05; η2 = .07). Uit de gemiddeldes werd duidelijk dat jongeren uit BSO minder zelfbewustzijn vertoonden dan andere jongeren (2.98 vs 3.75 (lager), 4.13 (ASO), en 4.01 (TSO)), meer egocentrisch waren (3.27 vs 2.62 (lager), 2.87 (ASO), en 2.91 (TSO)) en ook een lager globaal zelfwaardegevoel vertoonden dan jongeren uit ASO, TSO en uit de lagere school (2.99 vs 3.67; 3.52; 3.48 respectievelijk).
27
Tabel 1. Estimated marginal means van verwennen naar geslacht en studierichting van de jongere. Geslacht
Studierichting
F(1,133)
η2
Lager
ASO
TSO
BSO
F(3,133)
η2
2.39
0.11
.00
2.51
2.02
1.99
2.94
5.75***
.12
2.70
2.64
0.21
.00
2.53
2.51
2.46
3.20
4.14**
.09
Pedagogisch Verwennen Moeder
2.32
2.39
0.31
.00
2.44
2.23
1.99
2.76
3.45*
.07
Materieel Verwennen Moeder
2.42
2.53
0.75
.01
2.49
2.46
2.37
2.60
0.41
.01
Pedagogisch Verwennen Vader
1.85
1.63
4.25*
.03
1.70
1.68
1.69
1.89
0.46
.01
Materieel Verwennen Vader
2.56
2.76
4.94*
.04
2.86
2.67
2.48
2.63
5.51**
.11
Pedagogisch Verwennen Moeder
1.33
1.33
0.01
.00
1.30
1.26
1.36
1.40
0.40
.01
Materieel Verwennen Moeder
1.76
1.76
0.00
.00
1.88
1.80
1.77
1.58
1.52
.03
Jongen
Meisje
Pedagogisch Verwennen Vader
2.34
Materieel Verwennen Vader
Data adolescenten
Data ouders
*p < .05. **p < .01. ***p < .001.
28
Jongeren uit TSO rapporteerden meer deviant gedrag dan andere jongeren (.71 vs .34 (lager), .51 (ASO) en .66 (BSO)). De plaats van de jongere in de kinderrij bleek enkel een significante invloed te hebben op doorzettingsvermogen (F(2,132) = 5.25; p<.01; η2 = .07), wat betekende dat de oudste kinderen in een gezin minder doorzettingsvermogen (2.94) hadden dan de middelste (3.20) en jongste kinderen (3.26). Sociale wenselijkheid tenslotte had significante univariate effecten op rebellie (F(1,132) = 28.91; p<.001; η2 = .18), zelfbewustzijn (F(1,132) = 6.30; p<.05; η2 = .05), responsiviteit van moeder (F(1,132) = 5.22; p<.05; η2 = .40), psychologische controle door moeder (F(1,132) = 6.81; p<.05; η2 = .05), persoonlijkheid van de jongere (egocentrisme (F(1,132) = 50.29; p<.001; η2 = .28), irriteerbaarheid (F(1,132) = 42.44; p<.001; η2 = .24), gehoorzaamheid (F(1,132) = 54.19; p<.001; η2 = .29), dominantie (F(1,132) = 19.59; p<.001; η2 = .13) en doorzettingsvermogen (F(1,132) = 10.61; p<.01; η2 = 07)), deviant gedrag (F(1,132) = 30.65; p<.001; η2 = .19) en globaal zelfwaardegevoel (F(1,132) = 7.65; p<.01; η2 = .06). We vonden een positief verband tussen sociale wenselijkheid en zelfbewustzijn (b=.64), responsiviteit van moeder (b=.56), gehoorzaamheid (b=1.10), doorzettingsvermogen (b=.63) en globaal zelfwaardegevoel (b=.67). Hoge scores op deze schalen waren dus sociaal wenselijk voor adolescenten. Voor de variabelen rebellie (b= -1.08), psychologische controle door moeder (b= -.59), egocentrisme (b= -1.12), irriteerbaarheid (b= -1.20), dominantie (b= .91) en deviant gedrag (b= -.57) vonden we negatieve verbanden met sociale wenselijkheid. Uit de MANCOVA uitgevoerd op de gegevens van moeder werd duidelijk dat de achtergrondvariabelen moeder (biologische versus pleeg/stiefmoeder; F(6,132) = 4.59; p<.001; η2 = .17), aantal kinderen in een gezin (F(6,132) = 3.98; p<.01; η2 = .15), plaats in de kinderrij (F(12,264) = 2.61; p<.01; η2 = .11) en sociale wenselijkheid (F(6,132) = 9.38; p<.001; η2 = .30) een multivariaat significant effect hadden. De variabele moeder bleek een significante rol te spelen in het vertonen van gedragsmatige (F(1,137) = 5.46; p<.05; η2 = .04) en psychologische controle door moeder (F(1,137) = 6.82; p<.05; η2 = .05). Pleeg- of stiefmoeders vertoonden meer gedragsmatige (4.40 vs 3.84) en psychologische controle (2.72 vs 2.01) in hun opvoeding dan biologische moeders. Ook het aantal kinderen in een gezin had een significant effect op de mate van psychologische controle door moeder (F(1,137) = 8.04; p<.01; η2 = .06) namelijk, hoe meer kinderen er waren in een gezin, hoe minder psychologische controle moeders uitoefenden (b= -.09). We vonden eveneens een significant effect op de mate van autonomie-ondersteuning door moeder (F(1,137) = 7.77; p<.01; η2 = .05). Hier bleek dat hoe meer kinderen er waren in een gezin, hoe meer moeders hun kinderen ondersteunden in hun autonomie (b=.11). Daarnaast bleek de plaats in de kinderrij een significante invloed te hebben op autonomie-ondersteuning door moeder (F(2,137) = 3.91; p<.05; η2 = .05). Gemiddeldes toonden dat jongste kinderen in het gezin (3.52) meer
29
ondersteund werden in hun autonomie door moeder dan jongeren die het middelste (3.26) of oudste kind (3.32) waren in het gezin. Significante univariate effecten van sociale wenselijkheid tenslotte bleken samen te hangen met responsiviteit (F(1,137) = 29.27; p<.001; η2 = .18), gedragsmatige (F(1,137) = 3.80; p< .05; η2 = .03) en psychologische controle door moeder (F(1,137) = 39.32; p<.001; η2 = .22). We vonden een positief verband tussen sociale wenselijkheid en responsiviteit (b=.98) en met gedragsmatige controle (b=.29) door moeder. Hoge scores op deze schalen waren dus sociaal wenselijk voor moeders. Een negatief verband werd gevonden tussen sociale wenselijkheid en psychologische controle door moeder (b= -1.08). Tot slot vonden we in de gegevens van vaders een significant multivariaat effect voor leeftijd van vader (F(6,128) = 2.40; p<.05; η2 = .10) en voor sociale wenselijkheid (F(6,128) = 3.40; p<.01; η2 = .14). Op univariaat niveau vonden we een significant effect van leeftijd van vader op responsiviteit (F(1,133) = 5.69; p<.05; η2 = .04) Er was sprake van een negatief verband tussen deze twee variabelen (b= -.03), wat inhoudt dat vaders naarmate ze ouder zijn, iets minder responsiviteit vertonen tegenover hun kinderen. Sociale wenselijkheid had eveneens een univariaat significant effect op responsiviteit (F(1,133) = 14.81; p<.001; η2 = .10) en ook op psychologische controle door vader (F(1,133) = 5.48; p<.05; η2 = .04). Een positief verband tussen sociale wenselijkheid en responsiviteit (b=.77), toonde dat responsiviteit voor vaders erg sociaal wenselijk was. Psychologische controle was daarentegen sociaal onwenselijk (b= -.51). Op basis van de voorgaande analyses besloten we om de achtergrondvariabelen met een significant effect, namelijk geslacht van de jongere, studierichting, plaats in de kinderrij, moeder (biologische versus pleeg/stiefmoeder), aantal kinderen in een gezin, leeftijd van vader en sociale wenselijkheid zowel voor adolescent, moeder als vader, mee op te nemen als controlevariabelen in alle verdere analyses.
3.2
Voorkomen van Verwennen binnen Opvoedingsstijlen
Als tweede hypothese stelden we dat verwennen als gedrag binnen elke opvoedingsstijl voorkomt, hoewel niet in dezelfde mate. Meer bepaald verwachtten we dat verwennen vaker voorkomt in gezinnen met een autoritaire of toegeeflijke opvoeding. Om deze hypothese te toetsen, bepaalden we eerst via clusteranalyse de opvoedingsstijl van moeder en vader. Vervolgens gingen we aan de hand van MANCOVAs het voorkomen van verwennen in elke opvoedingsstijl na. Tot slot berekenden we ook de correlaties tussen elke vorm van verwennen en de vier opvoedingsdimensies in ons onderzoek.
30
3.2.1 Bepaling van de Opvoedingsstijl van Moeder en Vader via Clusteranalyse De opvoedingsstijl van de ouders bekwamen we via clusteranalyse op basis van de gestandaardiseerde scores van de opvoedingsdimensies (responsiviteit, gedragsmatige controle, psychologische controle en autonomie-ondersteuning). We kozen voor één clusteranalyse over alle informanten heen, dus zowel de jongeren die rapporteerden over de opvoedingsstijl van hun moeder en vader als moeder en vader die zelf rapporteerden (n = 608). Op deze manier verkregen we clusters die dezelfde betekenis hadden, onafhankelijk van de informant (jongeren of ouders) of de beoordeelde ouder (moeder of vader). Eerst keken we naar mogelijke outliers in de verzamelde gegevens. Op univariaat niveau (scores lager dan -3 SD of hoger dan +3 SD) beslisten we om geen informanten weg te laten. Hoewel enkele informanten scores behaalden buiten de gestelde range, konden we niet spreken van uitzonderlijk lage of hoge scores. Daarna gebruikten we de Mahalanobis Distance statistiek om multivariate outliers te bepalen. Ook hier vonden we geen outliers. De clusteranalyse gebeurde vervolgens in twee stappen (Gore, 2000). In de eerste stap deden we een hiërarchische clustering aan de hand van het Ward algoritme op de gekwadrateerde Euclidische afstanden tussen de deelnemers, om zo het aantal clusters te bepalen. Analyse via het Stepsize Criterium (Milligan & Cooper, 1985) bevestigde vier clusters. Hierna gebruikten we in de tweede stap kmeans iteratieve clustering op basis van Ward startwaarden uit de eerste stap. De vier clusters die we vonden in de eerste stap, werden in deze tweede stap geoptimaliseerd. Gestandaardiseerde scores van de clustervariabelen in de vier clusters zijn te zien in Figuur 1. 2 1,5 1 0,5 0 -0,5 -1
Responsiviteit
-1,5
Gedragsmatige Controle
-2 Psychologische Controle
-2,5 -3 Permissief
Matig democratisch
Democratisch
Autoritair
Figuur 1. Gestandaardiseerde scores van de opvoedingsdimensies per cluster.
31
We benoemden de clusters als „Permissief‟ (veel responsiviteit en autonomieondersteuning, weinig gedragsmatige en psychologische controle), „Matig Democratisch‟ (iets minder
responsiviteit
en
autonomie-ondersteuning
en
iets
meer
gedragsmatige
en
psychologische controle), „Democratisch‟ (hogere scores op responsiviteit, gedragsmatige controle en autonomie-ondersteuning, weinig psychologische controle) en „Autoritair‟ (heel weinig responsiviteit en autonomie-ondersteuning en veel gedragsmatige en vooral psychologische controle). De vier clusters verklaarden globaal 45% van de variantie in de clustervariabelen (49% voor responsiviteit, 45% voor gedragsmatige controle, 42% voor psychologische controle en voor autonomie-ondersteuning).
3.2.2 Verwennen binnen Opvoedingsstijlen Om het voorkomen van verwennen binnen de opvoedingsstijlen na te gaan, voerden we MANCOVAs uit met opvoedingsstijl van moeder of vader als onafhankelijke variabele, de mate van Materieel en Pedagogisch Verwennen als afhankelijke variabelen, en de eerder geselecteerde achtergrondvariabelen als controlevariabelen. Data adolescenten. Op basis van de multivariate toetsen vonden we verschillen in verwennen tussen de vier opvoedingsstijlen, zowel in de rapportering over vader (F(6,280) = 5.20; p< .001; η2 = .10) als over moeder (F(6,280) = 4.74; p<.001; η2 = .09). De univariate toetsen (Tabel 2) waren ook significant, zowel voor Pedagogisch als Materieel Verwennen door moeder en door vader. De gemiddelden in Tabel 2 tonen dat beide vormen van verwennen vaker voorkwamen als vaders een Permissieve opvoedingsstijl hanteerden en minder bij vaders met een Autoritaire opvoedingsstijl. Dezelfde bevindingen golden voor moeders. De gemiddelden voor beide vormen van verwennen in de Matig Democratische en Democratische gezinnen lagen tussen deze twee uitersten in. Data moeders en vaders. Ook bij ouders toonden de multivariate toetsen verschillen in de mate van verwennen tussen de opvoedingsstijlen, zowel bij vaders (F(6,288) = 2.59; p<.05; η2 = .05) als bij moeders (F(6,276) = 7.52; p<.001; η2 = .14). De univariate F-toetsen en gemiddelden vinden we in de onderste helft van Tabel 2. Op univariaat niveau bleken er zowel in de gegevens van vaders als van moeders, uitsluitend verschillen tussen opvoedingsstijlen voor Pedagogisch Verwennen. Uit de gemiddelden en contrasttoetsen konden we opmaken dat Pedagogisch Verwennen vaker voorkwam bij ouders met een Autoritaire opvoedingsstijl en het minst vaak bij ouders met een Democratische opvoedingsstijl. Even opvallend, maar niet getoetst met deze MANCOVA, is dat vaders met een Permissieve opvoedingsstijl hun kinderen duidelijk vaker pedagogisch verwennen dan moeders met een Permissieve opvoedingsstijl.
32
Tabel 2. Estimated marginal means van verwennen naar opvoedingsstijl van moeder en vader (data adolescenten). Permissief
Matig democratisch
Democratisch
Autoritair
F(3,142)
η2
Data adolescenten Pedagogisch Verwennen Vader
2.93a
2.50b
2.36b
2.27b
6.26**
.12
Materieel Verwennen Vader
2.63a
2.44a
2.57a
1.83b
5.67**
.11
Pedagogisch Verwennen Moeder
2.78a
2.41b
2.20b
2.05b
6.51***
.12
Materieel Verwennen Moeder
2.88a
2.51b
2.60ab
2.09b
5.73**
.11
Pedagogisch Verwennen Vader
2.14a
2.01ab
1.73ac
2.22a
4.06**
.08
Materieel Verwennen Vader
2.42
2.32
2.20
2.06
1.60
.03
Pedagogisch Verwennen Moeder
1.26c
1.55bc
1.16c
2.41a
12.80***
.22
Materieel Verwennen Moeder
2.10
1.82
1.88
1.57
1.52
.03
Data ouders
Noot: Gemiddelden in eenzelfde rij met verschillende subscript verschillen significant (p < .05). *p < .05. **p < .01. ***p < .001.
33
3.2.3 Correlaties tussen Verwennen en Opvoedingsdimensies Data adolescenten. In de rapportering over verwennen en opvoeding door moeder, vonden we voor Materieel Verwennen positieve correlaties met responsiviteit (r=.45; p<.001) en autonomie-ondersteuning (r=.23; p<.01) en een negatieve correlatie met gedragsmatige controle (r= -.49; p<.001). Pedagogisch Verwennen was positief geassocieerd met responsiviteit (r=.19; p<.05) en autonomie-ondersteuning (r=.27; p<.01), sterk negatief met gedragsmatige controle (r= -.63; p<.001) en negatief met psychologische controle (r= - .17; p<.01). In de rapportering over vader, vonden we voor Materieel Verwennen positieve correlaties met responsiviteit (r=.43; p<.001 ) en autonomie-ondersteuning (r=.20; p<.05) en een negatieve correlatie met gedragsmatige controle (r= -.37; p<.001). Pedagogisch Verwennen was negatief gecorreleerd met gedragsmatige controle (r= -.59; p<.001) en psychologische controle (r= -.22; p<.01) en positief met autonomie-ondersteuning (r=.29; p<.001). Data moeders en vaders. Wanneer moeder zelf rapporteerde over verwennen en opvoeding, bleek Materieel Verwennen negatief samen te hangen met gedragsmatige controle (r= -.32; p<.001) en positief met autonomie-ondersteuning (r=.23; p<.01). Voor Pedagogisch Verwennen door moeder vonden we negatieve correlaties met responsiviteit (r= -.44; p<.001), gedragsmatige controle (r= -.35; p<.001) en autonomie-ondersteuning (r= -.36; p<.001) en een sterk positief verband met psychologische controle (r=.50; p<.001). Met vader als informant vonden we voor Materieel Verwennen een negatieve correlatie met gedragsmatige controle (r= .27; p<.01) en een positieve correlatie met psychologische controle (r=.20; p<.05). Pedagogisch Verwennen was negatief geassocieerd met responsiviteit (r= -.33; p<.001) en met gedragsmatige controle (r= -.27; p<.01).
3.3
Gevolgen van Verwennen
3.3.1 Correlaties tussen Verwennen en de Aanpassingsvariabelen bij Jongeren Eerst berekenden we de partiële correlaties (gecontroleerd voor de achtergrondvariabelen) tussen de twee vormen van verwennen (Materieel en Pedagogisch) en de aanpassingsvariabelen bij de jongeren (rebellie, vrijwillig functioneren (zelfbewustzijn en gevoel
van
keuze),
persoonlijkheid
(egocentrisme,
irriteerbaarheid,
gehoorzaamheid,
dominantie en doorzettingsvermogen), competentiebeleving (globaal en fysiek zelfwaardegevoel) en deviant gedrag). De correlatiecoëfficiënten voor de gegevens gerapporteerd door jongeren staan in Tabel 3. Voor Materieel Verwennen door moeder vonden we significante positieve verbanden met rebellie, gevoel van keuze, egocentrisme, irriteerbaarheid en dominantie en significante negatieve verbanden met zelfbewustzijn, doorzettingsvermogen en
34
globaal en fysiek zelfwaardegevoel. Materieel Verwennen door vader bleek ook positief gecorreleerd te zijn met rebellie, egocentrisme, irriteerbaarheid en dominantie en had ook negatieve correlaties met zelfbewustzijn en doorzettingsvermogen. Voor Pedagogisch Verwennen door moeder vonden we een significante positieve correlatie met rebellie en significante negatieve correlaties met zelfbewustzijn en doorzettingsvermogen. Pedagogisch Verwennen door vader correleerde ook positief met rebellie en had negatieve verbanden met zelfbewustzijn, doorzettingsvermogen en gehoorzaamheid. In de gegevens van de jongeren vonden we geen significante verbanden tussen verwennen en deviant gedrag. Wanneer ouders zelf rapporteerden over verwennen, troffen we slechts enkele significante verbanden aan met de aanpassingvariabelen bij jongeren. Zo bleek dat Materieel Verwennen door moeder negatief geassocieerd was met gehoorzaamheid (r= -.17; p<.05). Voor Materieel Verwennen door vader vonden we een negatieve correlatie (r= -.32; p<.001) met deviant gedrag. Pedagogisch Verwennen door moeder vertoonde een negatief verband (r= -.18; p<.05) met zelfbewustzijn. Tenslotte vonden we dat Pedagogisch Verwennen door vader positief samenhing met gehoorzaamheid (r=.21; p<.05) en dominantie (r=.21; p<.05).
3.3.2 Unieke Effecten van Verwennen op de Aanpassing van Jongeren Data adolescenten. Om de unieke effecten van verwennen te bekomen, maakten we gebruik van een reeks hiërarchische regressieanalyses met in Stap 1 de relevante achtergrondvariabelen als controlevariabelen, en in Stap 2 de predictoren Materieel en Pedagogisch Verwennen. We vonden significante regressiecoëfficiënten, gepresenteerd in Tabel 3, voor Pedagogisch en Materieel Verwennen, zowel door moeder als vader. Zo bleek dat Pedagogisch Verwennen door vader meer rebellie voorspelde bij de jongere. Daarnaast voorspelde Pedagogisch Verwennen door moeder een lager zelfbewustzijn bij de jongere. Materieel Verwennen door vader bleek meer egocentrisme en meer gevoelens van irritatie bij de jongere te voorspellen, terwijl Pedagogisch Verwennen door vader minder gehoorzaamheid voorspelde bij de jongere. Materieel Verwennen door vader voorspelde verder ook minder deviant gedrag bij de jongere. Tot slot zagen we dat Materieel Verwennen door moeder een lager fysiek zelfwaardegevoel voorspelde bij de jongere. Toevoeging van de predictoren voor verwennen in Stap 2 zorgde enkel bij egocentrisme, irriteerbaarheid, zelfbewustzijn en rebellie voor een significante stijging in de proportie verklaarde variantie (R2 change; p<.05).
35
Tabel 3. Partiële correlaties en gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten met betrekking tot het verband tussen verwennen en psychosociale aanpassing bij adolescenten (data adolescenten). Materieel Verwennen Moeder Rebellie
Zelfbewustzijn
Gevoel van Keuze
Egocentrisme
Irriteerbaarheid
Gehoorzaamheid
Dominantie
Materieel Verwennen Vader
Pedagogisch Verwennen Moeder
Pedagogisch Verwennen Vader
r
.17*
.18*
.18*
.34**
β
.06
-.01
-.00
.29**
r
-.18*
-.17*
-.31**
-.29**
β
-.03
-.04
-.19*
-.12
r
.17*
.15
.13
.13
β
.12
.02
.05
.06
r
.24**
.29**
.08
.16
β
.10
.18*
-.04
.03
r
.24*
.28**
.12
.14
β
.08
.18*
.02
-.02
r
-.07
-.09
-.11
-.26**
β
-.00
.04
.00
-.22*
r
.17*
.16*
.01
.07
β
.13
.06
-.07
.02
r
-.18*
-.18*
-.16*
-.21*
β
-.13
-.04
-.03
-.11
r
.03
-.06
.09
.12
β
.06
-.20*
.01
.07
Globaal
r
-.21*
-.09
-.15
-.08
Zelfwaardegevoel
β
-.16
.02
-.03
.05
Fysiek
r
-.22*
-.08
-.13
-.06
Zelfwaardegevoel
β
-.20*
.03
.01
.05
Doorzettingsvermogen
Deviant gedrag
*p < .05. **p < .01. ***p < .001.
Data moeders en vaders. Ook op deze gegevens voerden we een reeks hiërarchische regressieanalyses uit volledig analoog aan de regressies in de data van de adolescenten. We vonden significante negatieve effecten van Materieel Verwennen op gehoorzaamheid (β= -.17; p<.05) en van Pedagogisch Verwennen op dominantie (β= -.19; p<.05) met moeder als informant. Materieel Verwennen door moeder voorspelde dus minder gehoorzaamheid bij de
36
jongere en Pedagogisch Verwennen minder dominantie. Met vader als informant waren er significante effecten van Materieel Verwennen op rebellie (β=.18; p<.05), egocentrisme (β=.20; p<.05) en deviant gedrag (β= -.28; p<.01). Materieel Verwennen door vader leidde dus tot meer rebellie, meer egocentrisme en minder deviant gedrag bij de jongere. In de gegevens van vaders vonden we verder significante effecten van Pedagogisch Verwennen op gehoorzaamheid (β=.26; p<.01) en op dominantie (β=.24; p<.05), waarbij Pedagogisch Verwennen door vader een hogere mate van gehoorzaamheid en meer dominantie bij de jongere voorspelde. Toevoegen van verwennen in het regressiemodel verklaarde 6% (p<.05) en 5% (p<.05) meer van de variantie in gehoorzaamheid en dominantie, respectievelijk.
3.4
Effecten van Verwennen Gemodereerd
Om het effect van de moderatoren na te gaan, voerden we een reeks hiërarchische meervoudige regressieanalyses (Holmbeck, 1997; Jaccard & Turrisi, 2003) uit met telkens één van de aanpassingsvariabelen als afhankelijke variabele. Voorafgaand aan de interactieanalyses werden de ruwe scores van de predictoren en van de moderatievariabelen gestandaardiseerd en berekenden we met deze gestandaardiseerde scores de interactieterm. De controlevariabelen werden telkens in de eerste stap van de hiërarchische regressieanalyse opgenomen. In de tweede stap voegden we daar de gestandaardiseerde hoofdeffecten van Materieel en Pedagogisch Verwennen aan toe samen met de hoofdeffecten van de moderator. Tenslotte namen we in de derde stap van de hiërarchische regressieanalyse de interactieterm (verwennen x moderator) op. Als de toets wees op een significante interactie, interpreteerden we vervolgens de betekenis van deze interactie in de groepen die laag (-1 SD) scoorden op de moderator en in de groepen die hoog (+1 SD) scoorden (Cohen & Cohen, 1983). Met geslacht als moderator, beschouwden we de aparte scores voor jongens en meisjes en voor vader en moeder.
3.4.1 Opvoedingsstijl van de Ouders als Moderator Data adolescenten. De controlevariabelen in deze analyses waren het geslacht van de jongere, de studierichting, plaats in de kinderrij en sociale wenselijkheid van de jongere. Opvoedingsstijl werd gerepresenteerd aan de hand van scores op de afzonderlijke opvoedingsdimensies (responsiviteit, gedragsmatige controle, psychologische controle en autonomie-ondersteuning). We bespreken eerst de resultaten van de interactieanalyses over moeder. Voor significante interacties staan de regressiecoëfficiënten voor de beide subgroepen (lage versus hoge scores op de opvoedingsdimensies) in Tabel 4. Per aanpassingsvariabele bespreken we de significante interacties en hun betekenis.
37
Voor rebellie vonden we een significante interactie van Pedagogisch Verwennen met responsiviteit (β= -.15; p<.05). Dit effect hield in dat Pedagogisch Verwennen door moeders meer rebellie voorspelde bij de jongere, maar uitsluitend in gezinnen waarin moeders weinig responsief waren. Bij zelfbewustzijn troffen we enkele significante interacties aan. Een eerste was deze tussen Materieel Verwennen en responsiviteit (β= -.16; p<.05), waarbij Materieel Verwennen door moeder minder zelfbewustzijn voorspelde bij de jongere en dit enkel wanneer de moeder veel responsiviteit vertoonde. Vervolgens vonden we een significante interactie tussen Pedagogisch Verwennen en gedragsmatige controle (β=.23; p<.01). Bij moeders die weinig gedragsmatige controle vertoonden, leidde Pedagogisch Verwennen duidelijk tot een verminderd zelfbewustzijn bij de jongere. Een analoge interactie vonden we tussen Materieel Verwennen en gedragsmatige controle (β=.25; p<.01). Een gelijkaardige maar nog sterkere interactie werd gevonden tussen Materieel Verwennen en psychologische controle door moeders (β=.24; p<.01). Een laatste significante interactie vonden we tussen Materieel Verwennen en autonomie-ondersteuning (β= -.20; p<.05). In gezinnen waar moeders de autonomie van hun kinderen sterk ondersteunden, stelden we vast dat Materieel Verwennen minder zelfbewustzijn voorspelde bij de jongere. In gezinnen waar moeders weinig autonomie-ondersteunend waren, voorspelde veel Materieel Verwennen een sterker zelfbewustzijn.
Gevoel van Keuze
1
0,5 PsyConM - laag
0
PsyConM - hoog
-0,5
-1 laag
hoog
Pedagogisch verwennen moeder (adolescent)
Figuur 2. Interactie tussen Pedagogisch Verwennen en psychologische controle door moeder in de voorspelling van het gevoel van keuze bij de adolescent (data adolescenten).
38
Een volgende aanpassingsvariabele was gevoel van keuze. Hier vonden we een significante interactie tussen Pedagogisch Verwennen en psychologische controle (β= -.25; p<.01). Deze interactie, die het algemene patroon van de interacties in de adolescentendata over de moeder goed weergeeft, is afgebeeld in Figuur 2. Daaruit kunnen we concluderen dat Pedagogisch Verwennen enerzijds leidde tot een groter gevoel van keuze bij de jongere wanneer moeder weinig psychologische controle gebruikte, maar anderzijds leidde tot beperkte gevoelens van keuze als moeder veel psychologische controle gebruikte. Verder was de interactie tussen Pedagogisch Verwennen en autonomie-ondersteuning significant (β= -.20; p<.05). Ook hier voorspelde Pedagogisch Verwennen een groter gevoel van keuze als moeder weinig autonomie-ondersteuning bood, maar ervaarde de jongere minder gevoelens van keuze als moeder hoog scoorde op autonomie-ondersteuning. Voor irriteerbaarheid vonden we significante interacties tussen Pedagogisch Verwennen en psychologische controle (β=.21; p<.01) en tussen Pedagogisch Verwennen en autonomieondersteuning (β= -.15; p<.05). Pedagogisch Verwennen door moeder voorspelde enerzijds meer gevoelens van irritatie bij de jongere, maar enkel bij sterk psychologisch controlerende moeders, en leidde anderzijds tot een mindere mate van irriteerbaarheid wanneer moeders hun kinderen weinig ondersteunden in hun autonomie. Voor gehoorzaamheid vonden we drie significante interacties. De eerste significante interactie was tussen Pedagogisch Verwennen en responsiviteit (β=.14; p<.05). Pedagogisch Verwennen had enkel bij moeders die weinig responsief waren een lagere mate van gehoorzaamheid als gevolg. De interactie tussen Pedagogisch Verwennen en autonomieondersteuning was de tweede significante interactie (β=.16; p<.05). Hieruit bleek dat Pedagogisch Verwennen minder gehoorzaamheid voorspelde bij de jongere wanneer moeders hun kind weinig ondersteunden in hun autonomie. Dit verband ging slechts in beperkt mate op voor moeders die veel autonomie-ondersteuning boden. De derde significante interactie, was deze tussen Materieel Verwennen en autonomie-ondersteuning (β=.16; p<.05). In beide subgroepen voorspelde Materieel Verwennen minder gehoorzaamheid bij de jongere, maar het verband was sterker wanneer moeders weinig autonomie-ondersteuning boden. Ook voor dominantie bleken er significante interacties tussen verwennen en de opvoedingsdimensies. Zo vonden we een significante interactie tussen Pedagogisch Verwennen en autonomie-ondersteuning (β= -.16; p<.05). Pedagogisch Verwennen voorspelde meer dominantie als moeders weinig autonomie-ondersteuning boden en minder dominantie in gezinnen waar moeders veel autonomie-ondersteuning boden. De interactie tussen Materieel Verwennen en autonomie-ondersteuning was ook significant (β= -.19; p<.05) en leidde tot dezelfde conclusie.
39
Tabel 4. Significante (p < .05) interacties tussen verwennen door moeder en opvoedingsdimensies (moderator) (data adolescenten). -1 SD
+1 SD
Pedagogisch Verwennen x responsiviteit Rebellie
.51**
.15
Materieel Verwennen x responsiviteit Zelfbewustzijn
.11
-.50**
Pedagogisch Verwennen x gedragsmatige controle Zelfbewustzijn
-.65***
-.26
Materieel Verwennen x gedragsmatige controle Zelfbewustzijn
-.25
.10
Materieel Verwennen x psychologische controle Zelfbewustzijn
-.47**
.07
Materieel Verwennen x autonomie-ondersteuning Zelfbewustzijn
.42*
-.56**
Pedagogisch Verwennen x psychologische controle Gevoel van Keuze
.67***
-.24
Pedagogisch Verwennen x autonomie-ondersteuning Gevoel van Keuze
.48**
-.21
Pedagogisch Verwennen x psychologische controle Irriteerbaarheid
-.06
.49**
Pedagogisch Verwennen x autonomie-ondersteuning Irriteerbaarheid
-.26
-.08
Pedagogisch Verwennen x responsiviteit Gehoorzaamheid
-.26
.05
Pedagogisch Verwennen x autonomie-ondersteuning Gehoorzaamheid
-.42*
-.17
Materieel Verwennen x autonomie-ondersteuning Gehoorzaamheid
-.29
-.19
Pedagogisch Verwennen x autonomie-ondersteuning Dominantie
.29
-.20
Materieel Verwennen x autonomie-ondersteuning Dominantie
.48**
-.11
Materieel Verwennen x gedragsmatige controle Globaal zelfwaardegevoel
-.33*
-.07
Materieel Verwennen x gedragsmatige controle Fysiek zelfwaardegevoel
-.34*
.05
Materieel Verwennen x autonomie-ondersteuning Fysiek zelfwaardegevoel
-.05
-.47**
*p < .05. **p < .01. ***p < .001.
Voor de aanpassingsvariabele globaal zelfwaardegevoel vonden we één significante interactie, namelijk tussen Materieel Verwennen en gedragsmatige controle (β=.14; p<.05).
40
Materieel Verwennen door moeder voorspelde een lager globaal zelfwaardegevoel bij de jongere, maar uitsluitend wanneer moeders weinig gedragsmatige controle uitoefenden. Een laatste aanpassingsvariabele was fysiek zelfwaardegevoel waarbij we voor Materieel Verwennen significante interacties aantroffen met gedragsmatige controle (β=.19; p<.01) en met autonomie-ondersteuning (β= -.17; p<.05). We stelden vast dat Materieel Verwennen voor een lager fysiek zelfwaardegevoel zorgde bij de jongere en dit enkel wanneer moeders weinig gedragsmatige controle of veel autonomie-ondersteuning vertoonden.
In de volgende paragrafen bespreken we de resultaten van de interactieanalyses over vader. We vonden enkel significante interactie-effecten voor de aanpassingsvariabelen egocentrisme, gehoorzaamheid, dominantie en doorzettingsvermogen. Tabel 5 geeft voor de significante interacties de regressiecoëfficiënten in de laag- en hoogscorende groepen weer. Een eerste aanpassingsvariabele waarvoor we een significant interactie-effect aantroffen, was egocentrisme. De interactie tussen Pedagogisch Verwennen en autonomie-ondersteuning (β= .21; p<.01) bleek significant. Pedagogisch Verwennen door vader voorspelde een hogere mate van egocentrisme bij de jongere wanneer de vader weinig autonomie-ondersteuning bood. Omgekeerd voorspelde Pedagogisch Verwennen minder egocentrisme bij de jongere als vader de autonomie van zijn kind in sterke mate ondersteunde.
Tabel 5. Significante (p < .05) interacties tussen verwennen door vader en opvoedingsdimensies (moderator) (data adolescenten). -1 SD Pedagogisch Verwennen x autonomie-ondersteuning
+1 SD
.34*
-.26
.17
.51**
-.45**
.15
.30*
-.59**
.02
-.53**
-.64***
.26
Egocentrisme Materieel Verwennen x psychologische controle Gehoorzaamheid Pedagogisch Verwennen x psychologische controle Gehoorzaamheid Pedagogisch Verwennen x autonomie-ondersteuning Dominantie Materieel Verwennen x responsiviteit Doorzettingsvermogen Pedagogisch Verwennen x autonomie-ondersteuning Doorzettingsvermogen *p < .05. **p < .01. ***p < .001.
41
De interacties tussen Materieel Verwennen en psychologische controle (β=.15; p<.05) en Pedagogisch Verwennen en psychologische controle (β=.15; p<.05), in de voorspelling van gehoorzaamheid bij de jongere, waren beide significant. Materieel Verwennen door vader voorspelde een hogere mate van gehoorzaamheid, maar dit enkel in gezinnen waar vaders veel psychologische controle uitoefenden. Pedagogisch Verwennen door vader voorspelde enkel minder gehoorzaamheid als de vader weinig psychologische controle gebruikte in de opvoeding. Bij de aanpassingsvariabele dominantie vonden we één significante interactie, namelijk Pedagogisch Verwennen met autonomie-ondersteuning (β= -.22; p<.01). Pedagogisch Verwennen door vader zorgde voor meer dominantie als vader weinig autonomie-ondersteuning bood aan de jongere, maar voorspelde minder dominantie in gezinnen waar de vader veel autonomie-ondersteuning bood. Als laatste vernoemen we de significante interactie-effecten bij doorzettingsvermogen. We vonden een significante interactie tussen Materieel Verwennen en responsiviteit (β= -.18; p<.05). Materieel Verwennen voorspelde minder doorzettingsvermogen bij de jongere, maar dit gold uitsluitend in gezinnen met erg responsieve vaders.
Doorzettingsvermogen
1
0,5 AutoV-laag
0
AutoV-hoog
-0,5
-1 laag
hoog
Pedagogisch verwennen vader (adolescent)
Figuur 3. Interactie tussen Pedagogisch Verwennen en autonomieondersteuning door vader in de voorspelling van het doorzettingsvermogen bij de adolescent (data adolescenten).
Daarnaast vonden we ook een significante interactie tussen Pedagogisch Verwennen en autonomie-ondersteuning (β=.25; p<.01). Pedagogisch Verwennen voorspelde minder doorzettingsvermogen bij de jongere als vader de autonomie van de jongere weinig ondersteunde. Omgekeerd voorspelde Pedagogisch Verwennen iets meer doorzettingsvermogen
42
als vaders veel autonomie-ondersteuning boden. Deze laatste interactie is ook weergegeven in Figuur 3. Data moeders en vaders. Voor de analyses met moeder als informant, toont Tabel 6 per significante interactie de regressiecoëfficiënten voor de lage en hoge scores op de moderator (opvoedingsdimensies). De controlevariabelen in deze analyses waren moeder (biologisch versus pleeg/stiefmoeder), aantal kinderen in het gezin, plaats in de kinderrij en sociale wenselijkheid van de moeder.
Tabel 6. Significante (p < .05) interacties tussen verwennen door moeder en opvoedingsdimensies (moderator) (data moeders). -1 SD Materieel Verwennen x psychologische controle
+1 SD
.43*
-.04
.26
-.51**
.36*
-.39*
.38*
-.52**
.53**
-.26
Rebellie Pedagogisch Verwennen x responsiviteit Zelfbewustzijn Materieel Verwennen x psychologische controle Egocentrisme Materieel Verwennen x psychologische controle Deviant gedrag Materieel Verwennen x responsiviteit Globaal zelfwaardegevoel Materieel Verwennen x gedragsmatige controle
-.37*
.35*
-.58**
.46**
Globaal zelfwaardegevoel Materieel Verwennen x psychologische controle Globaal zelfwaardegevoel Materieel Verwennen x autonomie-ondersteuning
.93***
-.14
.34*
-.36*
Globaal zelfwaardegevoel Materieel Verwennen x responsiviteit Fysiek zelfwaardegevoel Materieel Verwennen x gedragsmatige controle
-.29
.28
Fysiek zelfwaardegevoel Materieel Verwennen x autonomie-ondersteuning
.80***
-.25
Fysiek zelfwaardegevoel *p < .05. **p < .01. ***p < .001.
43
Rebellie was een eerste aanpassingsvariabele waarvoor we een significante interactie aantroffen, meer bepaald tussen Materieel Verwennen en psychologische controle (β= -.17; p<.05). Materieel Verwennen door moeder voorspelde meer rebellie bij de jongere, maar enkel in gezinnen waar moeders weinig psychologische controle uitoefenden. Vervolgens vonden we voor zelfbewustzijn een significante interactie van Pedagogisch Verwennen met responsiviteit (β= -.19; p<.05), die toonde dat Pedagogisch Verwennen door moeder leidde tot meer zelfbewustzijn bij de jongere in gezinnen waar de moeder weinig responsief was. Aan de andere kant voorspelde Pedagogisch Verwennen duidelijk een lagere mate van zelfbewustzijn in gezinnen waar de moeder juist erg responsief was. Daarnaast was ook de interactie van Materieel Verwennen met psychologische controle, in de voorspelling van egocentrisme, significant (β= -.20; p<.05). Materieel Verwennen voorspelde meer egocentrisme wanneer de moeder weinig psychologische controle uitoefende en minder egocentrisme wanneer moeder veel psychologische controle gebruikte. Voor deviant gedrag vonden we een significante interactie tussen Materieel Verwennen en psychologische controle (β= -.22; p<.01). Materieel Verwennen in combinatie met weinig psychologische controle leidde tot meer deviant gedrag, terwijl Materieel Verwennen in combinatie met veel psychologische controle duidelijk minder deviant gedrag voorspelde bij de jongere.
Globaal zelfwaardegevoel
1
0,5 AutoM-laag
0
AutoM-hoog
-0,5
-1 laag
hoog
Materieel verwennen moeder Figuur 4. Interactie tussen Materieel Verwennen en autonomie-ondersteuning door moeder in de voorspelling van het globale zelfwaardegevoel bij de adolescent (data moeders).
Voor globaal zelfwaardegevoel vonden we significante interacties voor Materieel Verwennen met alle opvoedingsdimensies, namelijk responsiviteit (β= -.24; p<.01),
44
gedragsmatige controle (β=.22; p<.01), psychologische controle (β=.26; p<.01) en autonomieondersteuning (β= -.21; p<.05). Ten eerste voorspelde Materieel Verwennen een positiever globaal zelfwaardegevoel bij de jongere in gezinnen waar de moeder weinig responsief was, terwijl het een negatiever globaal zelfwaardegevoel voorspelde als moeder zeer responsief was. Materieel Verwennen door moeders die weinig gedragsmatige controle uitoefenden, voorspelde daarnaast een lager globaal zelfwaardegevoel bij de jongere, terwijl Materieel Verwennen leidde tot een hoger globaal zelfwaardegevoel wanneer moeders veel gedragsmatige controle uitoefenden. Voor de interactie tussen Materieel Verwennen en psychologische controle vonden we gelijkaardige resultaten Tot slot stelden we vast dat Materieel Verwennen duidelijk voor een hoger globaal zelfwaardegevoel zorgde bij de jongere, wanneer de moeder haar kind weinig in zijn autonomie ondersteunde. Wanneer de moeder de jongere sterk ondersteunde in zijn autonomie, voorspelde Materieel Verwennen een lager globaal zelfwaardegevoel. Deze interactie die goed het algemene patroon van interacties met de moederdata schetst, is weergegeven in Figuur 4. De laatste aanpassingsvariabele waarvoor we significante interactie-effecten aantroffen, is fysiek zelfwaardegevoel. We vonden significante interacties voor Materieel Verwennen met responsiviteit (β= -.19; p<.05), met gedragsmatige controle (β=.21; p<.01) en met autonomieondersteuning (β= -.20; p<.05). Materieel Verwennen zorgde voor een groter fysiek zelfwaardegevoel bij de jongere in gezinnen waar de moeder weinig responsief was, maar wanneer moeder veel responsiviteit vertoonde voorspelde Materieel Verwennen een lager fysiek zelfwaardegevoel. De interactie met gedragsmatige controle toonde dat Materieel Verwennen een lager fysiek zelfwaardegevoel voorspelde in gezinnen waar de moeder weinig gedragsmatige controle uitoefende, maar een hoger fysiek zelfwaardegevoel voorspelde wanneer moeders veel gedragsmatige controle gebruikten. Wanneer de moeder tenslotte weinig autonomie-ondersteuning bood, voorspelde Materieel Verwennen duidelijk een hoger fysiek zelfwaardegevoel. Bij moeders die de autonomie van de jongere in sterke mate ondersteunden, voorspelde Materieel Verwennen net een lager fysiek zelfwaardegevoel.
In een laatste deel bespreken we de significante interacties uit de analyses met vader als informant. In deze analyses werden het geslacht van de jongere, de leeftijd van vader en de sociale wenselijkheid van vader opgenomen als controlevariabelen. Voor elke significante interactie staan de regressiecoëfficiënten voor de lage en hoge scores op de moderator weergegeven in Tabel 7. De interactie tussen Pedagogisch Verwennen door vader en gedragsmatige controle, in de voorspelling van gevoel van keuze, was een eerste significante interactie (β= -.21; p<.01).
45
Pedagogisch Verwennen leidde tot minder gevoelens van keuze bij de jongere, maar enkel in gezinnen waar de vader veel gedragsmatige controle uitoefende.
Tabel 7. Significante (p < .05) interacties tussen verwennen door vader en opvoedingsdimensies (moderator). Data vaders. -1 SD Pedagogisch Verwennen x gedragsmatige controle
+1 SD
-.10
-.48**
.02
.44*
Gevoel van Keuze Pedagogisch Verwennen x psychologische controle Egocentrisme Materieel Verwennen x psychologische controle
-.09
.62***
.56**
.11
.07
.42*
-.08
.35*
Egocentrisme Materieel Verwennen x autonomie-ondersteuning Egocentrisme Pedagogisch Verwennen x psychologische controle Irriteerbaarheid Materieel Verwennen x psychologische controle Irriteerbaarheid Materieel Verwennen x autonomie-ondersteuning
.60***
-.06
Irriteerbaarheid Materieel Verwennen x gedragsmatige controle
-.49**
.40*
Gehoorzaamheid Pedagogisch Verwennen x psychologische controle
.36*
-.25
.31*
-.35*
.27
-.36*
Globaal zelfwaardegevoel Pedagogisch Verwennen x gedragsmatige controle Fysiek zelfwaardegevoel Pedagogisch Verwennen x psychologische controle Fysiek zelfwaardegevoel *p < .05. **p < .01. ***p < .001.
Voor egocentrisme vonden we enkele significante interacties. Een eerste was deze van Pedagogisch Verwennen met psychologische controle (β=.19; p<.05). Enkel in gezinnen waar de vader veel psychologische controle uitoefende, voorspelde Pedagogisch Verwennen meer egocentrisme. Daarnaast was ook de interactie tussen Materieel Verwennen en psychologische controle significant (β=.22; p<.01). Materieel Verwennen zorgde voor meer egocentrisme, maar uitsluitend in gezinnen waar de vader veel psychologische controle gebruikte. De laatste
46
significante interactie was tussen Materieel Verwennen en autonomie-ondersteuning (β= -.18; p<.05). Materieel Verwennen door vader voorspelde meer egocentrisme, maar alleen wanneer de vader weinig autonomie-ondersteuning bood aan de jongere. Voor irriteerbaarheid vonden we drie significante interacties, waaronder de interactie tussen Pedagogisch Verwennen en psychologische controle (β=.18; p<.05), tussen Materieel Verwennen en psychologische controle (β=.20: p<.05) en tussen Materieel Verwennen en autonomie-ondersteuning (β= -.19; p<.05). Pedagogisch en Materieel Verwennen door vader voorspelden meer gevoelens van irritatie bij de jongere, maar deze verbanden ging enkel op in gezinnen waar de vader veel psychologische controle uitoefende. Materieel Verwennen door vader voorspelde eveneens een grotere mate van irriteerbaarheid wanneer vader weinig autonomie-ondersteuning bood. Verder vonden we een significante interactie tussen Materieel Verwennen en gedragsmatige controle in de voorspelling van gehoorzaamheid bij de jongere (β=.22; p<.01). Materieel Verwennen door vader voorspelde minder gehoorzaamheid als de vader weinig gedragsmatige controle vertoonde, maar voorspelde een hogere mate van gehoorzaamheid wanneer vader veel gedragsmatige controle uitoefende. Deze interactie, die het algemene patroon van de interacties met de vaderdata goed illustreert, tonen we in Figuur 5.
Gehoorzaamheid
1
0,5 GedConV-laag
0
GedConV-hoog
-0,5
-1 laag
hoog
Materieel verwennen vader Figuur 5. Interactie tussen Materieel Verwennen en gedragscontrole door vader in de voorspelling van gehoorzaamheid bij de adolescent (data vaders).
Voor globaal zelfwaardegevoel was er een significante interactie van Pedagogisch Verwennen met psychologische controle (β= -.22; p<.01). Pedagogisch Verwennen voorspelde een groter globaal zelfwaardegevoel bij de jongere wanneer vader weinig psychologische
47
controle vertoonde. In gezinnen met sterk psychologisch controlerende vaders, voorspelde Pedagogisch Verwennen een lager globaal zelfwaardegevoel. Als laatste vonden we significante interacties voor Pedagogisch Verwennen met gedragsmatige controle (β= -.16; p<.05) en psychologische controle (β= -.18; p<.05) voor fysiek zelfwaardegevoel. Zowel in gezinnen waar de vader weinig gedragsmatige controle gebruikte als in gezinnen waar de vader weinig psychologische controle uitoefende, voorspelde Pedagogisch Verwennen een groter fysiek zelfwaardegevoel. Daarnaast voorspelde Pedagogisch Verwennen een lager fysiek zelfwaardegevoel bij de jongere, zowel wanneer vader veel gedragsmatige controle als veel psychologische controle uitoefende.
3.4.2 Geslacht van de Ouders als Moderator Naast de opvoedingsstijl van de ouders besteedden we ook aandacht aan het effect van het geslacht van de ouders als moderator in de relatie tussen verwennen door ouders en de psychosociale aanpassing van de jongere. Omdat we voor deze interactie resultaten kunnen vinden in de analyses die we uitvoerden voor de hypothese over de gevolgen van verwennen, deden we geen aparte toetsen met het geslacht van de ouders als moderator. Voor de bespreking van de bevindingen, zie paragraaf 3.3.2.
3.4.3 Leeftijd van de Adolescent als Moderator Analyses leverden enkele significante interacties op zowel met de jongere, moeder en vader als informant (controlevariabelen zie 3.4.1). De regressiecoëfficiënten voor de jongere (-1 SD) en de oudere (+1 SD) adolescenten staan in Tabel 8. In de rapportering van de jongere over verwennen door moeder, vonden we een significante interactie tussen Pedagogisch Verwennen en leeftijd (β= .15; p<.05). Pedagogisch Verwennen voorspelde meer rebellie, maar enkel bij oudere jongeren. Met moeder als informant vonden we een significante interactie met Pedagogisch Verwennen (β= -.21; p<.05) dat meer doorzettingsvermogen voorspelde bij jongere adolescenten, maar minder bij oudere adolescenten. Met vader als informant vonden we twee significante interacties, namelijk met Materieel Verwennen (β=.26; p<.01) voor doorzettingsvermogen en met Materieel Verwennen (β=
-.18;
p<.01)
voor
deviant
gedrag.
Materieel
Verwennen
voorspelde
minder
doorzettingsvermogen bij jongere adolescenten, maar meer bij oudere adolescenten. Daarnaast voorspelde Materieel Verwennen minder deviant gedrag, maar enkel bij oudere jongeren.
48
Tabel 8. Significante (p < .05) interacties tussen verwennen en leeftijd van de adolescent als moderator. -1 SD
+1 SD
Adolescent als informant Pedagogisch Verwennen moeder x leeftijd
-.11
.36*
Rebellie Moeder als informant Pedagogisch Verwennen x leeftijd
.42*
-.26
-.48**
.32*
.03
-.36*
Doorzettingsvermogen Vader als informant Materieel Verwennen x leeftijd Doorzettingsvermogen Materieel Verwennen x leeftijd Deviant gedrag *p < .05. **p < .01. ***p < .001.
3.4.4 Geslacht van de Adolescent als Moderator Omdat het geslacht van de jongere in deze analyses de moderator was, namen we het niet mee op als controlevariabele. Tabel 9 verzamelt de regressiecoëfficiënten van de effecten bij jongens en meisjes, gerapporteerd door jongeren. Wanneer de jongere rapporteerde over moeder, vonden we significante interacties met Materieel (β=.20; p<.05) en Pedagogisch Verwennen (β=.18; p<.05) voor zelfbewustzijn. Materieel en Pedagogisch Verwennen voorspelden enkel bij jongens minder zelfbewustzijn. Vervolgens zorgde Pedagogisch Verwennen (β=.14; p<.05) voor meer gevoelens van irritatie bij meisjes, maar niet bij jongens. Een volgende significante interactie was met Materieel Verwennen (β= -.22; p<.01) voor deviant gedrag, waarbij Materieel Verwennen meer deviant gedrag voorspelde bij jongens, maar minder bij meisjes. Verder vonden we een significante interactie met Pedagogisch Verwennen (β=.22; p<.01) die toonde dat Pedagogisch Verwennen enkel bij jongens een lager globaal zelfwaardegevoel voorspelde. Een gelijkaardige interactie vonden we voor fysiek zelfwaardegevoel (β=.19; p<.01). Wanneer de jongere rapporteerde over vader, vonden we ook significante interacties met Materieel (β=.16; p<.05) en Pedagogisch Verwennen (β=.17; p<.05) in de voorspelling van zelfbewustzijn. Materieel en Pedagogisch Verwennen zorgden duidelijk voor minder zelfbewustzijn bij jongens.
49
Tabel 9. Significante (p < .05) interacties tussen verwennen en geslacht van de adolescent als moderator (data adolescenten). Jongens
Meisjes
Moeders Materieel Verwennen x geslacht Zelfbewustzijn
-.46**
.01
Pedagogisch Verwennen x geslacht Zelfbewustzijn
-.58**
-.13
Pedagogisch Verwennen x geslacht Irriteerbaarheid
-.07
.19
Materieel Verwennen x geslacht Deviant gedrag
.20
-.23
Pedagogisch Verwennen x geslacht Globaal zelfwaardegevoel
-.40*
.11
Pedagogisch Verwennen x geslacht Fysiek zelfwaardegevoel
-.28
.13
Materieel Verwennen x geslacht Zelfbewustzijn
-.38*
-.01
Pedagogisch Verwennen x geslacht Zelfbewustzijn
-.50**
-.10
Pedagogisch Verwennen x geslacht Irriteerbaarheid
-.14
.19
Materieel Verwennen x geslacht Deviant gedrag
.10
-.31*
Pedagogisch Verwennen x geslacht Globaal zelfwaardegevoel
-.39*
.20
Materieel Verwennen x geslacht Fysiek zelfwaardegevoel
-.32*
.10
Pedagogisch Verwennen x geslacht Fysiek zelfwaardegevoel
-.41*
.25
Vaders
*p < .05. **p < .01. ***p < .001.
Voor irriteerbaarheid vonden we een significante interactie met Pedagogisch Verwennen (β=.16; p<.05) dat meer gevoelens van irritatie voorspelde, maar enkel bij meisjes. Voor deviant gedrag vonden we verder een significante interactie met Materieel Verwennen (β= -.19; p<.01) dat minder deviant gedrag voorspelde, eveneens uitsluitend bij meisjes. Daarnaast was de interactie met Pedagogisch Verwennen in de voorspelling van globaal zelfwaardegevoel significant
(β=.23;
p<.01).
Pedagogisch
Verwennen
voorspelde
een
lager
globaal
50
zelfwaardegevoel bij jongens, maar een hoger zelfwaardegevoel bij meisjes. Tenslotte vonden we voor fysiek zelfwaardegevoel significante interacties met Materieel (β=.18; p<.01) en Pedagogisch Verwennen (β=.26; p<.001). Materieel en Pedagogisch Verwennen voorspelden een lager fysiek zelfwaardegevoel bij jongens, maar Pedagogisch Verwennen voorspelde ook een hoger fysiek zelfwaardegevoel bij meisjes. Met moeder en vader als informant, troffen we slechts twee significante interacties aan met het geslacht van de jongere (Tabel 10). Beide interacties vonden we in de gegevens van moeders. De eerste was deze met Pedagogisch Verwennen (β=.16; p<.05), in de voorspelling van egocentrisme. Pedagogisch Verwennen door moeder voorspelde iets minder egocentrisme bij jongens, maar iets meer egocentrisme bij meisjes. De tweede significante interactie, met Pedagogisch Verwennen, vonden we voor doorzettingsvermogen (β= -.21; p<.01). Pedagogisch Verwennen door moeder voorspelde meer doorzettingsvermogen bij jongens en iets minder bij meisjes. In de gegevens gerapporteerd door vader, vonden we geen significante interacties tussen het verwennen door vader en het geslacht van de adolescent.
Tabel 10. Significante (p < .05) interacties tussen verwennen en geslacht van de adolescent als moderator. (data moeder) Jongens Pedagogisch Verwennen x geslacht
-.15
Meisjes .13
Egocentrisme Pedagogisch Verwennen x geslacht
.33*
-.12
Doorzettingsvermogen *p < .05. **p < .01. ***p < .001.
51
4 4.1
DISCUSSIE
Bespreking Onderzoeksresultaten
Met dit onderzoek wilden we nagaan wat het verband is tussen verwennen door ouders en de psychosociale aanpassing van jongeren, waarbij we in het bijzonder aandacht besteedden aan de modererende rol van opvoedingsstijlen. We onderzochten eerst het voorkomen van verwennen binnen de vier opvoedingsstijlen. Daarna gingen we na welke gevolgen het verwennen door moeder en door vader had op de aanpassing van de adolescenten. Tenslotte stelden we de vraag of verwennen door ouders altijd negatieve gevolgen had voor jongeren, ongeacht de opvoedingsstijl van de ouders, en toetsten dit aan de hand van moderatieanalyses. Omdat preliminaire analyses aantoonden dat er slechts weinig overeenkomst was tussen verschillende informanten (adolescent, vader, moeder) over hetzelfde gedrag (verwennen, opvoeding), beslisten we om alle analyses apart te doen voor elke informant. Zoals zal blijken resulteerde dit in behoorlijk verschillende resultaten, afhankelijk van de specifieke persoon die rapporteerde over verwennen of opvoeding. Doorheen deze discussie gaan we gedetailleerd in op het onderscheid tussen deze informanten.
4.1.1 Voorkomen van Verwennen De vier opvoedingsstijlen die we bekomen via clusteranalyse, zijn grotendeels in overeenstemming met bevindingen uit de literatuur (Lamborn et al., 1991; Steinberg et al., 1994; 2006; Wolfradt et al., 2003). We vinden duidelijke evidentie voor de Permissieve, Democratische en Autoritaire opvoedingsstijl. De vierde cluster in ons onderzoek omschrijven we als de „Matig Democratische‟ opvoedingsstijl. Deze ouders vertonen iets minder responsiviteit en autonomie-ondersteuning en iets meer gedragsmatige controle en psychologische controle dan Democratische ouders. In tegenstelling tot voorgaand onderzoek, vinden wij geen ouders met een onverschillige opvoedingsstijl. Een mogelijke verklaring hiervoor kunnen we situeren in het gegeven dat ongeveer 90% van onze ouders zich, wat betreft SES, in de midden of hoge middenklasse bevindt. Volgens Conger et al. (1992; 1993) investeren ouders met een lage SES, omwille van persoonlijk disfunctioneren, minder in effectieve opvoeding en zullen zij eerder een onverschillige opvoedingsstijl hanteren. Verwennen als opvoedingsgedrag blijkt voor te komen in elke opvoedingsstijl, zoals verwacht werd op basis van de theorie van Darling en Steinberg (1993). En zoals ook Walcheski et al. (2007) stelden, komt verwennen niet in elke opvoedingsstijl in dezelfde mate voor. Gebaseerd op de resultaten van Walcheski, vormden we de hypothese dat verwennen vaker zou voorkomen in gezinnen waar ouders een Autoritaire of Toegeeflijke opvoedingsstijl hanteren. In
52
de resultaten van ons onderzoek vinden wij slechts een gedeeltelijke bevestiging van deze hypothese. Jongeren geven aan dat zij meer verwend worden (zowel materieel als pedagogisch) als hun ouders een Permissieve opvoedingsstijl hanteren, maar minder als ze hun ouders omschrijven als autoritair. Ouders zelf, zowel vaders als moeders, rapporteren daarentegen dat zij relatief veel Pedagogisch Verwennen als zij zichzelf een autoritaire opvoeding toeschrijven. Vooral tussen autoritaire en permissieve moeders zien we een erg uitgesproken verschil in de mate van Pedagogisch Verwennen, met dubbel zoveel verwennen bij autoritaire moeders. Mogelijk stellen ouders in een Autoritaire opvoedingsstijl wel verwennend gedrag, maar wordt dit door de adolescent niet zo ervaren. Uit de rapportering van ouders blijkt verder dat er geen verschillen zijn in de mate van Materieel Verwennen tussen de opvoedingsstijlen. Als we de bevindingen van jongeren en ouders combineren, kunnen we onze hypothese bevestigen. Maar zoals de resultaten aantonen, is het zeer belangrijk om onderscheid te maken tussen wie er rapporteert over verwennen en opvoeding. Dat wordt nog duidelijker als we kijken naar de correlaties tussen verwennen en de opvoedingsdimensies. Volgens jongeren gaat zowel het verwennen door moeder als door vader gepaard met veel responsiviteit, heel weinig gedragsmatige controle, weinig psychologische controle en meer autonomie-ondersteuning. Ze beschouwen verwennen met andere woorden als een positief aspect van de opvoeding, ze vinden het heerlijk. Moeders geven echter aan dat Pedagogisch Verwennen voor hen samengaat met veel minder responsiviteit, minder gedragsmatige controle, veel meer psychologische controle en minder autonomie-ondersteuning in hun opvoeding. Hetzelfde geldt voor Materieel Verwennen door moeders, maar minder uitgesproken. Verwennen, en zeker Pedagogisch Verwennen, betekent dus voor moeders precies het tegenovergestelde als voor jongeren. Moeders die veel (pedagogisch) verwennen, vinden dat ze niet goed opvoeden. Bij vaders vinden we een gelijkaardig patroon, hoewel minder uitgesproken. Ook zij associëren verwennen met minder responsiviteit, weinig gedragsmatige controle en iets meer psychologische controle. Samenvattend kunnen we concluderen dat verwennen voor moeders, en in mindere mate ook voor vaders, een totaal andere betekenis heeft dan voor jongeren.
4.1.2 Gevolgen van Verwennen Professionele hulpverleners wijzen steeds op de negatieve gevolgen van verwennen, zoals men kan lezen in het themanummer van Caleidoscoop (De La Marche; Driessen; Jacobs; Kockelbergh; 1998) en in het boek van Bisschop (2005). Deze personen baseren zich op een ruime praktijkervaring wanneer ze dergelijke uitspraken neerschrijven. Toch blijkt een genuanceerde visie erg belangrijk als we de resultaten van ons onderzoek in acht nemen.
53
Hoewel jongeren, zoals daarnet gesteld, verwennen door hun ouders ervaren als iets positief, kunnen ze niet ontkennen dat zij vooral negatieve gevolgen ondervinden van dit gedrag. Voor alle significante verbanden tussen verwennen en gedrag van jongeren, behalve voor het verband van verwennen met minder deviant gedrag, vonden we negatieve gevolgen van verwennen. Zoals reeds verondersteld door De La Marche (1998) situeren de effecten van het verwennen door moeder zich voornamelijk op vlak van vrijwillig functioneren en competentiebeleving, meer bepaald vertonen pedagogisch verwende jongeren een mindere mate van zelfbewustzijn en materieel verwende jongeren een iets lager fysiek zelfwaardegevoel. Aansluitend bij de door De La Marche (1998) veronderstelde link tussen verwennen en lagere frustratietolerantie, blijkt verwennen door vader in ons onderzoek hoofdzakelijk een invloed te hebben op de persoonlijkheid van de jongere, waarbij de jongeren vermelden dat ze een beetje meer egocentrisch zijn en iets meer gevoelens van irritatie vertonen als vaders hen materieel verwennen en minder gehoorzaam zijn als vaders hen pedagogisch verwennen. Zoals verondersteld door Bisschop (2005) rapporteren jongeren die pedagogisch verwend worden door hun vader ook een hogere mate van rebellie, meer nog dan als gevolg van Pedagogisch Verwennen door de moeder. Op basis van deze bevindingen, die allen in overeenstemming zijn met de verwachtingen van de eerder geciteerde auteurs (Bisschop, 2005; Clarke et al., 2004; De La Marche, 1998; Driessen, 1998; Jacobs, 1998; Kockelbergh, 1998), kunnen we dus bevestigen dat verwennen door ouders enkel negatieve gevolgen heeft voor de ontwikkeling van de adolescent. Toch vinden we één niet verwacht gevolg: materieel verwende jongeren rapporteren iets minder maatschappelijk deviant gedrag, maar enkel als dit verwennen gebeurt door de vader. Mogelijk zijn de vroeg-adolescenten in ons onderzoek (gemiddeld 13 jaar) die door hun vader materieel verwend worden nog meer volgzaam. De la Marche (1998) stelde reeds dat verwende jongeren vooral vanaf de adolescentie moeilijkheden ondervinden om in de maatschappij te functioneren. Deze enige en kleine uitzondering op het algemene patroon van verbanden in de jongerendata, die enkel naar voor kwam in de regressieanalyses, trekt echter onze algemene conclusie niet in twijfel, namelijk dat verwennen door ouders in de ogen van jongeren vooral leidt tot negatieve gevolgen in het gedrag en de persoonlijkheid van jongeren. In de gegevens van de ouders vinden we echter resultaten die onze algemene hypothese tegenspreken. Zo blijkt dat jongeren waarvan de moeder zegt dat ze vaak pedagogisch verwent, iets minder dominant zijn, dat jongeren met een pedagogisch verwennende vader meer gehoorzaamheid vertonen en dat jongeren met een materieel verwennende vader duidelijk minder deviant gedrag stellen. Anderzijds vinden we, zoals verondersteld in de eerder geciteerde literatuur over verwennen, enkele negatieve gevolgen. Jongeren van moeders die rapporteren dat ze materieel verwennen, blijken minder gehoorzaam. Diegenen die een
54
materieel verwennende vader hebben, vertonen meer rebellie en meer egocentrisme en de jongeren met een pedagogisch verwennende vader zijn meer dominant. Het feit dat jongeren iets minder dominant zijn als gevolg van pedagogisch verwennen door moeder vergeleken met pedagogisch verwennen door vader, kan begrepen worden in het licht van de bevindingen van Chen et al. (2000), die vonden dat moederlijke toegeeflijkheid in het algemeen niet geassocieerd is met de aanpassing van jongeren, terwijl toegeeflijke vaders kinderen hebben die meer onaangepast zijn op sociaal vlak. Daarnaast kan (verlatings)angst (De La Marche, 1998) een mogelijke verklaring vormen voor de hogere mate van gehoorzaamheid als gevolg van pedagogisch verwennen door vader. De verwende jongere ervaart waarschijnlijk een zeer hechte relatie met de vader en zal, uit angst voor het verbreken van deze relatie, gehoorzamen aan de regels. Zoals daarnet kunnen we aannemen dat vroeg-adolescente jongeren die materieel verwend worden door hun vader nog meer volgzaam zijn en dat, volgens De La Marche (1998), de gevolgen van verwennen vooral duidelijk worden vanaf de adolescentie. Jongeren die materieel verwend worden, zowel door moeder als door vader, blijken vooral moeilijkheden te hebben met het aanvaarden van gezag en het naleven van regels. Dit zou volgens Bisschop (2005) te maken hebben met het feit dat verwennende ouders hun kinderen geen grenzen en beperkingen opleggen, maar juist een omgeving creëren waarin ze hun kind alles geven of alles voor hen doen. Uiteindelijk ontstaat bij de jongere het idee dat iedereen altijd voor hem moet klaarstaan, wat zich uit in een gebrek aan wederkerigheid in relaties met anderen (De La Marche, 1998). Zoals de resultaten in ons onderzoek aantonen, is het niet mogelijk om zomaar te besluiten dat verwennen enkel negatieve gevolgen heeft voor de psychosociale aanpassing van jongeren. Wanneer we de gevolgen van verwennen bekijken, stellen we vast dat er een aantal nuances gemaakt moet worden. Zo verschillen de gevolgen van verwennen afhankelijk van de informant, de vorm van verwennen en de beoordeelde uitkomstvariabele. Eerst en vooral moeten we rekening houden met wie rapporteert over verwennen. In ons onderzoek bekomen we vaak andere resultaten met de ouders dan met de jongeren als informant, waarbij jongeren, ondanks een meer positieve visie op verwennen, toch meer en eenduidiger negatieve gevolgen van verwennen aangeven dan ouders. Ook Aunola en Nurmi (2005) wezen op het belang van de informant wanneer we onderzoek doen over opvoeding binnen gezinnen. Maar ook moeders en vaders rapporteren niet precies dezelfde gevolgen, net zoals blijkt uit verschillende andere studies waarin moeders én vaders werden bevraagd over hun opvoeding en de effecten daarvan (Chen et al., 2000; Milevsky et al., 2007; Stolz et al., 2005), dus is het zowel relevant als interessant om ook beide ouders apart te bevragen. Daarnaast blijkt ook het onderscheid tussen de twee vormen van verwennen (De La Marche, 1998) belangrijk, daar deze verschillende
55
effecten blijken te hebben, met vooral negatieve gevolgen van Pedagogisch Verwennen (Bisschop, 2005). Tot slot is het belangrijk om de beoordeelde uitkomstvariabelen in rekening te brengen. Verwennen blijkt bijvoorbeeld veel duidelijker samen te hangen met aspecten van de persoonlijkheid van de adolescent, of zoals De La Marche (1998) stelt, een gebrekkige egoontwikkeling, en minder met het gedrag van de adolescent. Afhankelijk van wie de informant is en welke vorm van verwennen beschouwd wordt, zien we soms zelfs omgekeerde effecten op de uitkomstvariabelen. Bij uitspraken over de gevolgen van verwennen, is het dus noodzakelijk dat men deze drie nuances in overweging neemt.
4.1.3 Effecten van Verwennen Gemodereerd Kan men, zoals de eerder geciteerde auteurs doen, terecht stellen dat verwennen door ouders altijd negatieve gevolgen heeft? Zoals we kunnen afleiden uit de formulering van deze vraag, verwachten we dat het antwoord niet eenvoudig bevestigend of ontkennend zal zijn. Dit blijkt ook reeds uit de resultaten beschreven in de vorige paragraaf. Na een nauwkeurige bestudering van het verband tussen verwennen door ouders en de gevolgen voor de psychosociale aanpassing van jongeren, en hoe dat gemodereerd wordt door de opvoedingsstijl van de ouders, het geslacht van de ouders en de jongere, en de leeftijd van de jongere, kunnen we enkele opvallende bevindingen vermelden. Opvoedingsstijl van de ouders als moderator. In de literatuur bestaat er weinig tot geen twijfel over de positieve invloed van een democratische opvoedingsstijl (Lamborn et al., 1991; Mertens & Van Damme, 2000; Steinberg et al., 1994; 2006; Van Nuffel et al., 2006). Op basis van deze bevinding gecombineerd met de theorie van Darling en Steinberg (1993) en het onderzoek van Fletcher et al. (2008), veronderstelden we dat verwennen in democratische gezinnen minder ernstige gevolgen zou hebben dan in gezinnen die een andere opvoedingsstijl hanteren. In ons onderzoek worden opvoedingsstijlen gerepresenteerd aan de hand van scores op de afzonderlijke opvoedingsdimensies, waarbij we veronderstellen dat hoge scores op de dimensies responsiviteit, gedragsmatige controle en autonomieondersteuning en een lage score op de dimensie psychologische controle een positief opvoedingsklimaat (cf. Democratische opvoedingsstijl) weerspiegelen. Wanneer de jongere rapporteert over verwennen door moeder, toont het merendeel van de interacties (12/18) in overeenstemming met onze hypothese, dat de effecten van verwennen in een positief opvoedingsklimaat minder ernstig zijn vergeleken met de effecten in een negatief opvoedingsklimaat. Zo bleek bijvoorbeeld dat Pedagogisch Verwennen in combinatie met weinig psychologische controle een groter gevoel van keuze als gevolg heeft, terwijl dit gedrag bij sterk psychologisch controlerende moeders beperkte gevoelens van keuze voorspelt. De
56
overige 6 interacties tonen het omgekeerde aan, namelijk dat verwennen door moeder binnen een positieve opvoedingsstijl gepaard gaat met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van de jongere en dus binnen een negatieve opvoedingscontext minder negatieve of zelfs positieve gevolgen heeft. Zo bleek dat Materieel Verwennen in combinatie met veel autonomieondersteuning leidt tot een verminderd zelfbewustzijn bij de jongere, maar in combinatie met weinig autonomie-ondersteuning leidt tot meer zelfbewustzijn. In de rapportering van de jongere over verwennen door vader, bevestigt de helft van de zes interacties onze hypothese. In elk van deze drie interacties betreft het een combinatie van veel Pedagogisch Verwennen met veel autonomie-ondersteuning, wat leidt tot minder egocentrisme en dominantie en meer doorzettingsvermogen bij adolescenten, in vergelijking met verwennen door vaders die weinig autonomie-ondersteunend zijn. De andere helft van de interacties spreekt onze hypothese echter tegen. Hier vinden we dat veel verwennen door vaders die een negatieve opvoedingsstijl aanwenden, positieve gevolgen heeft (bv. Materieel Verwennen in combinatie met veel psychologische controle zorgt voor meer gehoorzaamheid) of dat de gevolgen van verwennen door vaders binnen een positieve opvoedingsstijl ernstiger zijn (bv. Materieel Verwennen in combinatie met veel responsiviteit voorspelt minder doorzettingsvermogen). Verder is het opmerkelijk dat we bij jongeren die hun vader als verwennend omschrijven, enkel significante interacties vinden voor de variabelen die persoonlijkheid meten (egocentrisme, gehoorzaamheid, dominantie en doorzettingsvermogen). Een mogelijke verklaring hiervoor vinden we in de bevindingen van Chen et al. (2000), die besluiten dat vaderlijke toegeeflijkheid vooral negatieve effecten heeft op de sociale aanpassing van jongeren. Beschouwen we vervolgens de interacties wanneer moeders zelf rapporteren over verwennen en hun opvoeding, dan valt meteen een heel ander interactiepatroon op. Slechts 2 van de 11 interacties gaan in de door onze hypothese vooropgestelde richting. Het betreft de interacties tussen Materieel Verwennen en gedragsmatige controle in de voorspelling van het zelfwaardegevoel van de jongere, zowel globaal als fysiek zelfwaardegevoel. Materieel Verwennen door moeders in combinatie met veel gedragsmatige controle, in ons onderzoek gedefinieerd als een aspect van een positieve opvoedingscontext, voorspelt een beter zelfwaardegevoel dan wanneer verwennende moeders weinig gedragsmatige controle uitoefenen. De overige 9 interacties daarentegen, zijn precies tegenovergesteld aan onze verwachtingen en tonen dat verwennen in combinatie met een positieve opvoedingsstijl negatieve gevolgen heeft voor jongeren en dat verwennen in combinatie met een negatieve opvoeding gepaard gaat met minder ernstige of positieve effecten. Zo bleek bijvoorbeeld dat Materieel Verwennen door moeders die erg autonomie-ondersteunend zijn, een iets negatiever globaal zelfwaardegevoel
57
voorspelt, terwijl het bij moeders die weinig autonomie-ondersteunend zijn een sterk positief globaal zelfwaardegevoel voorspelt. In tegenstelling tot de merkwaardige interacties met moeder als informant, gaat de meerderheid van de interacties (9/11) in de rapportering van vaders over verwennen en opvoeding in de vooropgestelde richting. Zo bleek bijvoorbeeld dat Materieel Verwennen door vaders die veel gedragsmatige controle uitoefenen, meer gehoorzaamheid voorspelt bij de jongere tegenover minder gehoorzaamheid wanneer vaders tegelijk weinig gedragsmatige controle gebruiken. De twee interacties die niet stroken met onze hypothese, gaan beide over de combinatie van Pedagogisch Verwennen met veel gedragsmatige controle. Jongeren van vaders die veel pedagogisch verwennen en tegelijk veel gedragsmatige controle uitoefenen vertonen enerzijds minder gevoelens van keuze en anderzijds een lager fysiek zelfwaardegevoel. Mogelijk hanteren deze vaders een Matig Democratische of zelfs Autoritaire opvoedingsstijl, met relatief weinig responsiviteit en relatief veel controle, waarvan Fletcher et al. (2008) stellen dat dit de jongeren niet beschermt tegen de spanning die ze ervaren als gevolg van een inconsistente opvoeding door ouders. Op basis van het interactiepatroon in de jongerendata en de interacties met vader als informant kunnen we, op enkele uitzonderingen na, concluderen dat onze hypothese bevestigd wordt, namelijk dat verwennen binnen een positieve opvoedingsstijl minder ernstige of soms zelfs positieve gevolgen heeft, in vergelijking met verwennen binnen een negatieve opvoedingsstijl (Darling & Steinberg, 1993; Fletcher et al., 2008). In tegenstelling tot onze verwachtingen, vinden we in de rapportering van moeders een totaal omgekeerd interactiepatroon, waarbij bijna alle interacties negatieve effecten aangeven wanneer het verwennen door moeder plaatsvindt binnen een positieve opvoedingscontext en eerder positieve effecten van verwennen bij moeders die een negatieve opvoedingsstijl aanwenden. Ook Aunola en Nurmi (2004; 2005) vonden gelijkaardige onverwachte interacties met moederdata, en niet met vaderdata. Zo bleek bijvoorbeeld dat veel psychologische controle vooral bij erg responsieve moeders meer internaliserende en externaliserende problemen bij kinderen voorspelde, en minder rekenvaardigheid. Een mogelijke verklaring die zij hiervoor gaven, is dat een opvoedingsstijl gekenmerkt door een combinatie van positief (responsiviteit) en negatief opvoedingsgedrag (psychologische controle) een inconsistente boodschap inhoudt (Aunola & Nurmi, 2004; 2005; Baumrind, 1966) voor kinderen, wat hen kwetsbaar maakt voor problemen. Als we dit toepassen op de moederdata in ons eigen onderzoek, waarin moeders aangeven dat verwennen een negatief aspect is van hun opvoeding, kunnen we deze interacties tussen de opvoedingsstijl en het verwennen van moeders begrijpen. Enerzijds stelt de moeder, binnen een hechte moeder-kindrelatie, regels op voor de jongere en verwacht dat hij zich hier aan houdt,
58
maar tegelijkertijd gaat ze zelf niet consequent om met deze regels door de jongere (voornamelijk materieel) te verwennen. Daarnaast is het mogelijk dat, in de ogen van moeders met een negatieve opvoedingsstijl (weinig responsiviteit en veel psychologische controle), Materieel Verwennen dient als compensatie voor negatieve aspecten in hun opvoeding (Mize & Pettit, 1997). Mogelijk zijn dit heel onzekere moeders die zich heel veel vragen stellen bij hun opvoeding (Desodt, 2000). Ze weten niet precies wat een goede opvoeding inhoudt en veranderen vaak van strategie, wat zich bijvoorbeeld uit in strenge regels op het ene moment, maar nagenoeg geen regels op een ander moment. Deze inconsequente gedragingen zorgen voor spanning en onzekerheid bij de jongere wat zich vooral weerspiegelt in een negatief zelfbeeld. Geslacht van de ouders als moderator. Net zoals opvoeding door moeders andere uitkomsten voorspelde in de ontwikkeling van jongeren vergeleken met opvoeding door vaders (Chen et al., 2000; Stolz et al., 2005), veronderstelden we dat verwennen door moeders andere effecten kan hebben op de aanpassing van jongeren dan verwennen door vaders. In ons onderzoek vinden we zowel bij de jongeren als bij hun ouders evidentie voor deze stelling. Als jongeren hun moeder omschrijven als pedagogisch verwennend vertonen ze iets minder zelfbewustzijn, terwijl diegenen die hun moeder benoemen als materieel verwennend een iets negatiever fysiek zelfwaardegevoel rapporteren. Jongeren met een pedagogisch verwennende vader vertonen iets minder gehoorzaamheid en jongeren, waarvan de vader zegt dat hij vaak materieel verwent, melden enigszins meer egocentrisme en meer gevoelens van irritatie. Daarnaast ervaren jongeren met een pedagogisch verwennende vader meer rebellie, maar rapporteren ze iets minder deviant gedrag (zie 4.1.2) als gevolg van materieel verwennen. Samenvattend kunnen we zeggen dat verwennen door moeder, in de ogen van de adolescent, voornamelijk een negatieve invloed heeft op de emotionele aanpassing van de jongere. Analoog vonden Chen et al. (2000) dat de opvoedingsstijl van moeders vooral samenhangt met de emotionele aanpassing van de jongere. De gevolgen van verwennen door vaders situeren zich vooral op vlak van de persoonlijkheid en het (afwijkend) gedrag van de jongere. Dit is vergelijkbaar met de bevindingen van Chen et al. (2000): opvoeding door vader heeft volgens hen vooral een invloed op sociale competentie en aanpassing. Deze bevindingen sluiten ook aan bij de onderzoeken van Milevsky et al. (2007) en Verschueren en Marcoen (1999) die vonden dat opvoedingsgedrag door moeders een andere functie kan vervullen dan opvoedingsgedrag door vaders. Wanneer moeders en vaders zelf rapporteren over verwennen, vinden we eveneens duidelijk verschillende effecten. Zowel moeders als vaders geven aan dat verwennen een effect heeft op gehoorzaamheid en dominantie bij de jongere, maar deze effecten zijn tegengesteld aan elkaar: jongeren zijn iets minder gehoorzaam als ze materieel verwend worden door moeder,
59
terwijl ze meer gehoorzaam zijn als ze pedagogisch verwend worden door vader. Daarnaast zijn jongeren met een pedagogisch verwennende vader ook meer dominant, maar als het pedagogisch verwennen gebeurt door moeder zijn ze iets minder dominant. Dit voorbeeld toont goed aan dat verwennen door moeder en door vader verschillende, en zelfs omgekeerde effecten kan teweegbrengen. Verder vermelden jongeren met een materieel verwennende vader iets meer egocentrisme en rebellie en vertonen ze duidelijk minder deviant gedrag. In de ouderdata vinden we evidentie voor de stelling dat verwennen door moeder andere gevolgen heeft dan verwennen door vader, maar zowel volgens moeders als vaders heeft verwennen vooral een invloed op de persoonlijkheid van de jongere, in tegenstelling tot de conclusie van Chen et al. (2000). Gebaseerd op de bevindingen van Milevsky et al. (2007), veronderstelden we ook dat verwennen door moeders ernstigere gevolgen zou hebben voor jongeren dan verwennen door vaders. Als we de resultaten zo bekijken, vinden we in de jongerendata meer negatieve effecten van verwennen door vaders dan van verwennen door moeders, en met de ouders als informant vinden we meer en sterkere positieve effecten van verwennen door vaders dan van verwennen door moeders. Beschouwen we echter de hierboven genoemde interactie-effecten, dan vinden we sterke evidentie voor de nadelige effecten van verwennen door moeders, tenminste als ze zelf rapporteren over verwennen en als het verwennen voorkomt binnen een positieve opvoedingscontext, want als het verwennen plaatsvindt binnen een negatief opvoedingsklimaat blijkt dit positieve effecten te hebben op de aanpassing van de jongeren. We kunnen dus niet zo eenvoudig concluderen dat verwennen door moeders op zich ernstigere gevolgen heeft of dat het verwennen door vaders minder nadelig is, precies omdat we verwennen beschouwen als opvoedingsgedrag dat interageert met de gehanteerde opvoedingsstijl. Om de precieze effecten van verwennen, door moeders en vaders, goed te begrijpen, dienen we rekening te houden met de globale opvoedingscontext waarbinnen het verwennen gebeurt. Leeftijd van de adolescent als moderator. Verwende jongeren zouden vooral vanaf de adolescentie moeilijkheden ondervinden om in de maatschappij te functioneren (De La Marche, 1998). Overeenkomstig met de hypothese, vertonen enkel oudere jongeren met een pedagogisch verwennende moeder meer rebellerend gedrag en wanneer moeders zichzelf omschrijven als pedagogisch verwennend vertonen oudere jongeren minder doorzettingsvermogen, terwijl jongere adolescenten meer doorzettingsvermogen vertonen. Materieel verwennen door vaders voorspelt daarentegen meer doorzettingsvermogen bij oudere jongeren en blijkt vooral nefast voor het doorzettingsvermogen van jongere adolescenten. Daarnaast rapporteren vooral oudere jongeren minder deviant gedrag als ze materieel verwend worden door hun vader. De twee laatstgenoemde bevindingen zijn niet in overeenstemming met de hypothese.
60
Een mogelijke verklaring voor deze bevindingen is dat verwennen door moeder en door vader in een andere fase van de adolescentie een invloed heeft op de ontwikkeling van de jongere. Ook Milevsky et al. (2007) stelden dat de interactie tussen opvoedingsstijl van moeder dan wel van vader en aanpassing van de jongere anders kan functioneren afhankelijk van de beschouwde ontwikkelingsfase of volgens Aunola en Nurmi (2005), afhankelijk van de leeftijd van de jongeren. Naarmate adolescenten ouder worden, verwacht de maatschappij dat ze meer autonoom gaan functioneren. Als moeder op dat moment voortdurend toegeeft aan hun eisen, heeft dit mogelijk als effect dat ze snel opgeven bij moeilijkheden vanuit het idee dat moeder het voor hen zal oplossen. De jongere krijgt daarnaast ook duidelijke signalen dat de zeer hechte relatie met zijn moeder niet meer getolereerd wordt. Dit zorgt waarschijnlijk voor druk met als gevolg dat hij de regels die moeder oplegt, verwerpt (De La Marche, 1998). Jongere adolescenten die materieel verwend worden door hun vader leren volgens De La Marche (1998) niet om hun behoeftebevrediging uit te stellen. Wanneer verwende jongeren vervolgens geconfronteerd worden met een situatie die wat meer inspanning vraagt, kunnen ze geen beroep doen op probleemoplossende vaardigheden (De La Marche, 1998) en kiezen ze voor de gemakkelijkste oplossing, namelijk slaafs de ouders volgen in alles wat ze doen. Geslacht van de jongere als moderator. De gevolgen van verwennen zijn niet enkel afhankelijk van het geslacht van de ouder (Chen et al., 2000; Milevsky et al., 2007, Stolz et al., 2005), verwende jongens rapporteren ook andere effecten dan verwende meisjes. Jongens ervaren minder gevoelens van zelfbewustzijn als gevolg van materieel én pedagogisch verwennen, door vaders en vooral door moeders. Daarnaast rapporteren jongens met een pedagogisch verwennende moeder of vader een lager globaal zelfwaardegevoel. Eveneens als gevolg van pedagogisch verwennen door moeders en vooral door vaders melden jongens een lager fysiek zelfwaardegevoel. Jongens geven verder aan dat ook materieel verwennen door vader een negatiever fysiek zelfwaardegevoel teweegbrengt. Vervolgens vertonen jongens iets meer deviant gedrag als ze materieel verwend worden door moeder, terwijl meisjes dan juist minder deviant gedrag vertonen. Bovendien zorgt pedagogisch verwennen door vader enkel bij meisjes voor een hoger globaal en fysiek zelfwaardegevoel. Tenslotte vertonen meisjes wel iets meer gevoelens van irritatie als gevolg van pedagogisch verwennen door moeder en door vader, waarbij ze een gelijke mate van irriteerbaarheid rapporteren of verwennen nu gebeurt door moeder of door vader. Uit de resultaten blijkt dus dat zowel verwennen door moeder als door vader vooral negatieve effecten heeft voor jongens en dat verwennen door vader zelfs iets positievere gevolgen heeft voor meisjes. De jongens in ons onderzoek rapporteren voornamelijk een lage mate van zelfbewustzijn en een lage competentiebeleving, waarbij die laatste in het bijzonder
61
een risicofactor is voor depressie (Jacquez, Cole & Searle, 2004). Stolz et al. (2005) concludeerden bovendien dat een positieve opvoeding door moeder geassocieerd is met lagere niveaus van depressie bij vroeg-adolescente jongens. Mogelijk ervaren vroeg-adolescente verwende jongens in ons onderzoek de opvoeding van hun moeder niet als positief. Verder valt op dat pedagogisch verwennen door vader bij jongens een (sterke) negatieve invloed heeft op de competentiebeleving, terwijl het bij meisjes een positievere competentiebeleving als gevolg heeft. Misschien hebben jongens in de vroege adolescentie nood aan een vader die hen ondersteunt in het meer zelfstandig functioneren, terwijl meisjes op dat moment nog niet zo sterk losgekomen zijn van hun ouders en dus minder nadeel ondervinden van de toegiften van hun vader (De La Marche, 1998). Nog een andere mogelijkheid is dat jongens in die leeftijdsfase nog opkijken naar een vader die sturend durft optreden en dus sterk in zijn schoenen staat. Dat is precies waar verwennende vaders het zo moeilijk mee hebben (De La Marche, 1998). Tot slot zijn jongens, waarvan de moeder zegt dat ze vaak pedagogisch verwent, iets minder egocentrisch, terwijl meisjes dan iets meer egocentrisch zijn. Deze moeders hebben daarnaast zonen met een groter doorzettingsvermogen, terwijl hun dochters over iets minder doorzettingsvermogen beschikken. Uit deze resultaten, die opnieuw tegenovergesteld zijn aan de visie van jongeren over verwennen, leiden we af dat pedagogisch verwennen door moeders vooral positief is voor jongens. Mogelijk beschouwen jongens dit opvoedingsgedrag van moeders als een positief aspect in de opvoeding, maar enkel wanneer het verwennen zich voordoet binnen een negatieve opvoedingscontext. Zij ervaren het als positief opvoedingsgedrag dat, zoals Mize en Pettit (1997) reeds stelden, lijkt te compenseren voor een zwakte in de opvoedingsstijl.
4.1.4 Implicaties voor Theorie en Praktijk Op basis van onze bevindingen kunnen enkele conclusies getrokken worden die implicaties hebben op theoretisch, onderzoeksmatig en klinisch vlak. Met dit onderzoek wilden we in de eerste plaats nagaan of verwennen door ouders altijd negatief is voor jongeren. Gebaseerd op de theorie van Darling en Steinberg (1993), beschouwden we verwennen dus als opvoedingsgedrag van de ouders. We veronderstelden daarnaast dat dit gedrag voorkomt binnen elke opvoedingsstijl, hoewel niet in dezelfde mate, en dat de effecten bij gevolg afhankelijk zijn van de opvoedingscontext waarbinnen het verwennen gebeurt. De resultaten in ons onderzoek bevestigen onze verwachtingen en bieden dan ook duidelijke evidentie voor de theorie van Darling en Steinberg (1993). Meer bepaald blijkt uit onze studie dat de opvoedingsstijl van ouders minstens evenveel aandacht verdient als het opvoedingsgedrag. In de praktijk laat men
62
zich echter nog vaak leiden door de opvatting van Patterson (Patterson & Loeber, 1984; Snyder, Cramer, Afrank & Patterson 2005), waarbij de focus sterk gericht is op effecten van het gedrag van ouders, zoals bijvoorbeeld opvolging, belonen of straffen. Ons onderzoek toont daarentegen aan dat het belangrijk is om het gedrag van ouders te bekijken in het licht van de gehanteerde globale opvoedingsstijl. Zoals ook Darling en Steinberg (1993) stelden, verandert de opvoedingsstijl de capaciteiten van ouders om hun kind te socialiseren door de doeltreffendheid van hun opvoedingsgedrag te veranderen. Zeker op basis van de jongerendata, waaruit bleek dat jongeren verwennen beschouwen als een positief aspect van de opvoeding, kunnen we begrijpen dat wanneer dit positieve verwennen deel uitmaakt van een positieve algemene opvoedingsstijl, het tot goed gedrag en een adaptieve persoonlijkheid bij de adolescent zal leiden. Daarnaast blijkt uit ons onderzoek dat het bevragen van verschillende informanten een grote meerwaarde vormt. Uit de gegevens verstrekt door jongeren en hun ouders, moeder en vader afzonderlijk bevraagd, kunnen we duidelijk afleiden dat verwennen een totaal andere betekenis heeft voor jongeren dan voor hun ouders. Jongeren ervaren het verwennen als een positief aspect van de opvoeding, maar niettegenstaande associëren ze dit gedrag met negatieve gevolgen voor hun ontwikkeling. Ouders die verwennen zijn echter van mening dat zij geen goede opvoeding bieden aan hun kinderen. Studies die de invloed van opvoeding op aanpassing van jongeren nagaan, zouden telkens zowel de ouders als de jongeren als informanten moeten opnemen. Hierbij is het eveneens belangrijk dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen moeders en vaders, omdat uit onze studie blijkt dat de effecten van het opvoedingsgedrag afhankelijk zijn van het geslacht van de ouders. Deze bevindingen hebben implicaties voor de klinische praktijk. Wanneer een jongere doorverwezen wordt voor psychotherapie, is het belangrijk dat bij de verheldering van de klacht ook aandacht wordt besteed aan de globale gezinssituatie en de manier van opvoeden door ouders. Als in deze fase moeilijkheden blijken in de opvoedingssituatie, en in het bijzonder op vlak van verwennen, dient een hulpverlener zowel aandacht te hebben voor het verhaal van de jongere als voor het verhaal van de ouders. Mogelijk, en zoals ook blijkt uit ons onderzoek, is er sprake van een discrepantie in betekenisverlening door de jongere en door de ouder(s). Verder is het ook belangrijk dat de hulpverlener in dit geval adviseert om een gezamenlijke psychotherapie op te starten.
4.2
Beperkingen, Sterktes en Suggesties voor Verder Onderzoek
Het onderzoek in deze masterproef kent enkele beperkingen. Een eerste betreft het cross-sectionele design dat ons niet toelaat om causale hypotheses te toetsen, waardoor we ons ook niet kunnen uitspreken over de richting van de gevonden verbanden (Aunola, Stattin &
63
Nurmi, 2000; Stattin & Kerr, 2000). Zo is het mogelijk dat bepaalde persoonlijkheidskenmerken of gedragingen van de jongere, ouders er toe aanzetten om meer te verwennen. Longitudinaal onderzoek is dus aangewezen om sluitende conclusies te trekken over de richting van de verbanden. Deze onderzoeksmethode zou ons bovendien meer inzicht kunnen verschaffen in het ontstaan en de verdere ontwikkeling van verwennen evenals in de invloed van verwennen op de psychosociale ontwikkeling van jongeren. Daarnaast houdt de zelf ontworpen schaal voor verwennen een tweede beperking in van deze studie. Hoewel deze vragenlijst in een eerste versie een valide meting blijkt voor het concept verwennen, worden nog een aantal tekorten opgemerkt. Zo leverde factoranalyse op de data van de ouders geen duidelijke factoren op en namen we daarom de factoren Materieel en Pedagogisch Verwennen uit de jongerendata als uitgangspunt. Dat deze factoren het verwennen van ouders niet precies omvatten, blijkt ook uit de relatief lage betrouwbaarheden. Uiteraard dient onze meting voor verwennen, in functie van de toepassing in toekomstig onderzoek, verbeterd te worden. De items van de subschaal Pedagogisch Verwennen peilen momenteel vooral naar conflictvermijding. Zoals De La Marche (1998) en Bisschop (2005) reeds stelden, geven ouders voornamelijk toe aan de regels vanuit hun eigen behoeften. Naast conflictvermijding, kunnen ouders ook pedagogisch verwennen vanuit hun eigen gemakzucht, uit angst om fouten te maken of uit onmacht. Het is daarom van groot belang om voldoende nuance aan te brengen in de items die deel uit maken van deze subschaal. In de aanpassing van onze meting is het ook noodzakelijk om het aantal items uit te breiden, waarbij in de formulering ervan aandacht besteed dient te worden aan de motieven die De La Marche (1998) en Bisschop (2005) vermelden. Bij de subschaal Materieel Verwennen is het belangrijk dat de items leeftijdsadequaat zijn. Op dit moment bevat de schaal items die vooral van toepassing zijn op jongere adolescenten. Bij aanpassing van de meting dient men items toe te voegen die betrekking hebben op de leefwereld van oudere adolescenten. Tenslotte vormt de samenstelling van de steekproef een laatste beperking in deze studie. Bijna tweederde van de jongeren waren meisjes, waarbij zelfs 80% van de proefpersonen uit het tweede en derde middelbaar vrouwelijk waren. Mogelijk beïnvloedt dit onze resultaten. Ondanks deze beperkingen heeft ons onderzoek ook sterktes. Een eerste en tevens zeer belangrijke sterkte houdt in dat ons onderzoek, in tegenstelling tot de bevindingen van de reeds vaak geciteerde auteurs, een eerste empirisch onderzoek is naar de gevolgen van verwennen. In de literatuur is reeds heel wat onderzoek naar de effecten van een toegeeflijke opvoedingsstijl verschenen (Lamborn et al., 1991; Steinberg et al., 1994; 2006; Wolfradt et al., 2003). Daarnaast besteden heel wat onderzoekers aandacht aan concreter opvoedingsgedrag. Ouderlijke betrokkenheid en aanmoediging vormen de opvoedingsgedragingen in de studie van
64
Steinberg et al. (1992), Mize en Pettit (1997) beschrijven de effecten van sociale ondersteuning door moeders, Mounts et al. (2002) beschouwen ouderlijke sturing van vriendschapsrelaties en in de studie van Fletcher et al. (2008) zijn straffende discipline en toegeven aan dwang de opvoedingsgedragingen. Over verwennen als opvoedingsgedrag zijn echter geen voorgaande studies ter beschikking. Het onderzoek in deze masterproef vormt op dit vlak een belangrijke bijdrage aan de wetenschappelijke literatuur naar de effecten van opvoedingsgedrag. Vervolgens is het gebruik van meerdere informanten – jongeren en hun ouders – een tweede bijzondere sterkte van onze studie (Stattin & Kerr, 2000). Hierbij aansluitend benoemen we de hoge respons rate bij de ouders (75% voor vaders – 79% voor moeders) als een positief aspect in ons onderzoek. De bevraging van jongeren én ouders leverde verrassende en interessante verschillen op in verband met de opvattingen over verwennen. Zo heeft verwennen voor jongeren een positieve connotatie, terwijl moeders, en vaders in mindere mate, verwennen associëren met een slechte opvoeding. Dit bevestigt de meerwaarde van multi-informant onderzoek waarbij het ook zeer belangrijk is om moeders en vaders afzonderlijk te bevragen. Tenslotte vermelden we de toets voor de interacties als sterkte. Naast de controle voor tal van achtergrondvariabelen, maakten we gebruik van hiërarchische regressieanalyses om de interactie-effecten te toetsen. Auteurs als Holmbeck (1997) en Jaccard en Turrisi (2003) bevestigen dat dit een correcte, maar tegelijk ook een zeer strenge toets is voor modererende effecten. Toch vonden we tal van significante en betekenisvolle interacties in ons onderzoek.
4.3
Conclusie
In tegenstelling tot de algemeen gedeelde opvatting, besluiten we dat de gevolgen van verwennen niet zo eenduidig zijn. Een aantal nuances dient in rekening gebracht te worden. Het verwennen door ouders kan in de eerste plaats niet los gezien worden van de opvoedingscontext waarin het zich voordoet. Vervolgens blijkt verwennen een totaal andere betekenis te hebben voor jongeren dan voor ouders, waarbij ook de opvattingen van moeders en vaders niet zomaar overeenkomen. Tenslotte is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen de twee vormen van verwennen, materieel en pedagogisch, en blijken de effecten van verwennen te verschillen per aanpassingsdomein. Het antwoord op de vraag aan het begin van deze masterproef luidt dan ook: Verwennen door ouders is niet altijd negatief voor jongeren.
65
REFERENTIES Aunola, K., Stattin, H., & Nurmi, J. (2000). Parenting styles and adolescents‟ achievement strategies. Journal of Adolescence, 23, 205-222. Aunola, K., & Nurmi, J. (2004). Maternal affection moderates the impact of psychological control on a child‟s mathematical performance. Developmental Psychology, 40, 965-978. Aunola, K., & Nurmi, J. (2005). The role of parenting styles in children‟s problem behavior. Child Development, 76, 1144-1159. Bisschop, M. (2005). Opvoeden in een verwenmaatschappij. Hoe maak je je kind toch gelukkig? Tielt: Lannoo. Baumrind, D. (1966). Effects of authoritative parental control on child behavior. Child Development, 37, 887-907. Baumrind, D. (1997). The discipline encounter: Contemporary issues. Aggression and Violent Behavior, 2, 321-335. Beyers, W., & Goossens, L. (1999). Emotional autonomy, psychological adjustment, and parenting: Interactions, moderating, and mediating effects. Journal of Adolescence, 22, 753-769. Chen, X., Liu, M., & Li, D. (2000). Parental warmth, control, and indulgence and their relations to adjustment in Chinese children : A longitudinal study. Journal of Family Psychology, 14, 401-419. Clarke, J. I., Dawson, C. M., & Bredehoft, D. J. (2004). How much is enough? Everything you need to know to steer clear of overindulgence and raise likeable, responsible and respectful children. New York: Marlowe and Company. Cohen, J., & Cohen, P. (1983). Applied multiple regression/correlation analysis for the behavioral sciences (2nd ed). Hillsdale, NJ: Erlbaum. Conger, R. D., Conger, K. J., Elder Jr, G. H., Lorenz, F. O., Simons, R. L., & Whitbeck, L. B. (1992). A family process model of economic hardship and adjustment of early adolescent boys. Child Development, 63, 526-541. Conger, R. D., Conger, K. J., Elder Jr, G. H., Lorenz, F. O., Simons, R. L., & Whitbeck, L. B. (1993). Family economic stress and adjustment of early adolescent girls. Developmental Psychology, 29, 206-219. Crowne, D. P., & Marlowe, D. (1960). A new scale of social desirability independent of psychopathology. Journal of Consulting Psychology, 24, 349-354. Darling, N., & Steinberg, L. (1993). Parenting style as a context: An integrative model. Psychological Bulletin, 3, 487-496.
66
De la Marche, J. (1998). Verwenning: Psychologische achtergronden en gevolgen voor de ontwikkeling van het kind. Caleidoscoop, 10, 3-4. Denayer, K. (1974). Sociale wenselijkheidsschalen: Aanpassing van de Marlowe-Crowne schaal voor EHSO. Niet gepubliceerde licentiaatsverhandeling. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, Katholieke Universiteit Leuven, België. Den Boon, C. A., & Geeraerts, D. (red.) (2005). Van Dale: groot woordenboek van de Nederlandse taal. Utrecht: Van Dale. Desodt, S. (2000). Help, een puber in huis! Een doe-boek met antwoorden op de meest gestelde vragen. Roeselare: Globe. Driessen, L. (1998). Verwende kinderen: Een gedragstherapeutische visie. Caleidoscoop, 10, 10-14. Dr. Phil. (2009). Stop spoiling your kids. Beschikbaar op http://www.drphil.com/articles/ article/94 Evers, A., Vliet-Mulder, J. C. van, & Groot, C. J. (2007). Documentatie van tests en testresearch in Nederland, aanvulling 2007/01 (COTAN). Amsterdam: Boom. Flecther, A. C., Walls, J. K., Cook, E. C., Madison, K. J., & Bridges, T. H. (2008). Parenting style as a moderator of associations between maternal disciplinary strategies and child well-being. Journal of Family Issues, 29, 1724-1744. Goedseels, E., Vettenburg, N., & Walgrave, L. (2000). Delinquentie. In H. De Witte, J. Hooge & L. Walgrave (Eds.). Jongeren in Vlaanderen: gemeten en geteld. 12- tot 18-jarigen over hun leefwereld en toekomst (pp. 253-282). Leuven: Universitaire Pers. Gore, P. A. Jr. (2000). Cluster analysis. In H. E. A. Tinsley & S. D. Brown (Eds.), Handbook of applied multivariate statistics and mathematical modeling (pp. 297-321). San Diego, CA: Academic Press. Harter, S. (2006). Developmental and individual difference perspectives on self-esteem. In D. K. Mroczek & T. D. Little (Eds.), Handbook of personality development (pp. 311–334). Mahwah: Lawrence Erlbaum. Hermans, A. (1998). Terug naar af. Caleidoscoop, 10, 16. Hollingshead, A. B., & Redlich, F. C. (1958). Social class and mental illness. New York: Wiley. Holmbeck, G. N. (1997). Toward terminological, conceptual, and statistical clarity in the study of mediators and moderators: Examples from the child-clinical and pediatric psychology literatures. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 65, 599-610. Jaccard, J. J., & Turrisi, R. (2003). Interaction effects in multiple regression. Quantitative Applications in the Social Sciences, 72. Newbury Park, CA: Sage Publications.
67
Jacobs, W. (1998). Prof. dr. Peter Adriaenssens over verwenning. Tefal-jongeren, ouders die zelf hun eigen verwenning organiseren en hotelkamerbegaafdheid. Caleidoscoop, 10, 26. Jacquez, F., Cole, D. A., & Searle, B. (2004). Self-perceived competence as a mediator between maternal feedback and depressive symptoms in adolescents. Journal of Abnormal Child Psychology, 32, 355-367. Jonason, P. K., & Knowles, H. M. (2006). A unidimensional measure of Hong‟s Psychological Reactance Scale. Psychological Methods, 98, 569-579. Kerr, M., & Stattin, H. (2000). What parents know, how they know it, and several forms of adolescent adjustment: Further support for a reinterpretation of monitoring. Developmental Psychology, 36, 366-380. Kockelbergh, L. (1998). Verwende kinderen op school: Bevraging in een BLO-school. Caleidoscoop, 10, 20-21. Konrad, W. (2005). Are you spoiling your child? Good Housekeeping, 24. Lamborn, S. D., Mounts, N. S., Steinberg, L., & Dornbush, S. M. (1991). Patterns of competence and adjustment among adolescents from authoritative, authoritarian, indulgent, and neglectful families. Child Development, 62, 1049-1065. Loo, R., & Loewen, P. (2004). Confirmatory factor analyses of scores from full and short versions of the Marlowe-Crowne Social Desirability Scale. Journal of Applied Social Psychology, 34, 2343-2352. Mamen, M. (2006). The pampered child syndrome: How to recognize it, how to manage it, and how to avoid it. A guide for parents and professionals. London: Jessica Kingsley. McKinney, C., & Renk, K. (2008). Differential parenting between mothers and fathers: Implications for late adolescents. Journal of Familiy Issues, 29, 806-827. Mertens, W., & Van Damme, J. (2000). De school. In H. De Witte, J. Hooge & L. Walgrave (Eds.). Jongeren in Vlaanderen: gemeten en geteld. 12- tot 18-jarigen over hun leefwereld en toekomst (pp. 81-148). Leuven: Universitaire Pers. Mervielde, I., & De Fruyt, F. (1999). Construction of the Hierarchical Personality Inventory for Children (HiPIC). In I. Mervielde, I. Deary, F. De Fruyt & F. Ostendorf (Eds.), Personality psychology in Europe: Proceedings of the Eight European Conference on Personality Psychology (pp. 107-127). Tilburg, The Netherlands: Tilburg University. Milevsky, A., Schlechter, M., Netter, S., & Keehn, D. (2007). Maternal and paternal parenting styles in adolescents: Associations with self-esteem, depression and life-satisfaction. Journal of Child and Family Studies, 16, 39-47. Milligan, G. W., & Cooper, M. C. (1985). An examination of procedures for determining the number of clusters in a data set. Psychometrika, 50, 159-179.
68
Mize, J., & Pettit, G. (1997). Mothers‟ social coaching, mother-child relationship style, and children‟s peer competence: Is the medium the message? Child Development, 68, 312332. Moller, A. C., & Deci, E. L. (2010). Interpersonal control, dehumanization, and violence: A Self-Determination Theory perspective. Group Processes & Intergroup Relations, 13, 4153. Mounts, N. S. (2002). Parental management of adolescent peer relationships in context: The role of parenting style. Journal of Family Psychology, 16, 58-69. Patterson, G. R., & Stouthamer-Loeber, M. (1984). The correlation of family management practices and delinquency. Child Development, 55, 1299-1307. Prinzie, P., Onghena, P., Hellinckx, W., Grietens, H., Ghesquière, P., & Colpin, H. (2003). Additive and interactive effects of parenting and children‟s personality on externalizing behaviour. European Journal of Personality, 17, 95-117. Quartier, V., & Rossier, J. (2008). A study of personality in children aged 8-12 years: Comparing self- and parents‟ ratings. European Journal of Personality, 22, 575-588. Sheldon, K. M. (1995). Creativity and self-determination in personality. Creativity Research Journal, 8, 25-36. Sheldon, K. M., Ryan, R. M., & Reis, H. (1996). What makes for a good day? Competence and autonomy in the day and in the person. Personality and Social Psychology Bulletin, 22, 1270-1279. Snyder, J., Cramer, A., Afrank, J., & Patterson, G. R. (2005). The contributions of ineffective discipline, and parental hostile attributions of child misbehavior to the development of conduct problems at home and school. Developmental Psychology, 41, 30-41. Soenens, B., Beyers, W., Vansteenkiste, M., Sierens, E., Luyckx, K., & Goossens, L. (2004). The ‘gross anatomy’ of parenting styles in adolescence: Three or four dimensions? Paper presented at the 18th biennial meeting of the International Society for the Study of Behavioural Development (ISSBD), Ghent, Belgium. Soenens, B., Vansteenkiste, M., Luyten, P., Duriez, B., & Goossens, L. (2005). Maladaptive perfectionistic self-representations: The meditational link between psychological control and adjustment. Personality and Individual Differences, 38, 487-498. Soenens, B., Vansteenkiste, M., Lens, W., Luyckx, K., Goossens, L., Beyers, W., & Ryan, R. M. (2007). Conceptualizing parental autonomy support: Adolescents perceptions of promotion of independence versus promotion of volitional functioning. Developmental Psychology, 43, 633-646.
69
Steinberg, L., Blatt-Eisengart, I., & Cauffman, E. (2006). Patterns of competence and adjustment among adolescents from authoritative, authoritarian, indulgent, and neglectful homes: A replication in a sample of serious juvenile offenders. Journal of Research on Adolescence, 16, 47-58. Steinberg, L., Lamborn, S., Dornbush, S., & Darling, N. (1992). Impact of parenting practices on
adolescent
achievement:
Authoritative
parenting,
school
involvement
and
encouragement to succeed. Child Development, 63, 1266-1281. Steinberg, L., Lamborn, S., Darling, N., Mounts, N., & Dornbusch, S. (1994). Over-time changes in adjustment and competence among adolescents from authoritative, authoritarian, indulgent, and neglectful families. Child Development, 65, 754-77. Stolz, H. E., Barber, B. K., & Olsen, J. A. (2005). Toward disentangling mothering and fathering: An assessment of relative importance. Journal of Marriage and Family, 67, 1067-1092. Thrash, T. M., & Elliot, A. J. (2002). Implicit and self-attributed achievement motives: Concordance and predictive validity. Journal of Personality, 70, 729-755. Treffers, P. D. A., Goedhart, A. W., Veerman, J. W., Van den Bergh, B. R. H., Ackaert, L., & De Rycke, L. (2002). Competentiebelevingsschaal voor Adolescenten: Handleiding. Amsterdam: Pearson. Van den Bergh, D. (2008). Verwennen, een onderschat probleem. Beschikbaar op http://www.opvoedingstelefoon.be/themas/verwennen.php Van Nuffel, K., Rutgeerts, E., & Sinnaeve, I. (2006). Married with children?! Gezin in het jeugdonderzoek 2000-2005. In N. Vettenburg, M. Elchardus & L. Walgrave (Eds.). Jongeren van nu en straks. Overzicht en synthese van recent jeugdonderzoek in Vlaanderen (pp.19-46). Leuven: LannooCampus. Verschueren, K., & Marcoen, A. (1999). Representation of self and socioemotional competence in kindergartners: Differential and combined effects of attachment to mother and to father. Child Development, 70, 183-201. Walcheski, M. J., Bredehoft, D. J., & Leach, M. K. (2007). Overindulgence, parenting styles and parent sense of competence. Beschikbaar op http://www.overindulgence.info Weinmann, L. L. (1992). Patterns of change in middle adolescent adjustment: The role of relationships with parents and peers. Dissertation Abstracts International, 53, 2565B2566B. (University Microfilms No. DA92-18128) Wolfradt, U., Hempel, S., & Miles, J. N. V. (2003). Perceived parenting styles, depersonalization, anxiety and coping behaviour in adolescents. Personality and Individual Differences, 34, 521-532.
70
BIJLAGEN
Bijlage 1. Vragenlijst voor jongeren. Bijlage 2. Vragenlijst voor ouders (moederversie).
Bijlage 1.
Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen Henri Dunantlaan 2 9000 Gent
DE RELATIE MET DE OUDERS IN DE VROEGE ADOLESCENTIE Hallo, Ik ben Lynn Van Acker, studente psychologie aan de Universiteit Gent. Ik doe een onderzoek voor mijn thesis over de relatie tussen ouders en jonge adolescenten. Ik wil nagaan hoe de opvoeding van de ouders een effect uitoefent op het gedrag van jongeren. Daarom kom ik bij jou terecht voor dit onderzoek, dat uitgevoerd wordt met deze vragenlijst. Je hebt één bundel ontvangen. Hierin staan alle vragen én is er plaats voorzien voor jouw antwoorden. Deze vragenbundel bevat eerst enkele inleidende vragen. Daarna volgen een aantal onderdelen met uitspraken over je leven en over de relatie met je ouders. Het is belangrijk dat je alle vragen beantwoordt in de volgorde zoals weergegeven. De vragen moeten niet altijd op dezelfde manier beantwoord worden. Lees goed de instructies bovenaan elke vragenlijst of bovenaan elke bladzijde. Vele vragen hebben de volgende vorm: “Ik ga graag naar de film.” Jij duidt dan met één cijfer tussen 1 en 5 aan in welke mate die uitspraak waar is voor jou of niet (OMCIRKELEN). De cijfers betekenen: 1 = helemaal niet waar 2 = niet waar 3 = soms 4 = waar 5 = helemaal waar Ga je bijvoorbeeld heel graag naar de film, omcirkel dan 5. Ga je helemaal niet graag naar de film omcirkel dan 1. In de andere gevallen kies je iets tussen 1 en 5. Mocht je per ongeluk een fout antwoord gegeven hebben, zet er dan een duidelijk kruis door en omcirkel een ander antwoord. Vul eerst volgende gegevens in (je geboortedatum gebruiken we om je exacte leeftijd te berekenen): Geslacht: jongen / meisje (schrap wat niet past) Datum vandaag: jaar ……… maand ……… dag ……… Geboortedatum: jaar ……… maand ……… dag ……… Studierichting: ………………………………... Jaar: …… Nu begin je met het beantwoorden van de vragen. Vul alle vragen in. Vul de vragen ook eerlijk in. Al je antwoorden worden vertrouwelijk behandeld en zijn enkel bruikbaar als ze jou goed beschrijven. Alle antwoorden zullen anoniem verwerkt worden in het onderzoek.
ACHTERGRONDGEGEVENS Om jouw gegevens anoniem te verwerken, gaan we eerst een CODE maken. Noteer hieronder de laatste letter van jouw voornaam, de laatste letter van jouw achternaam en daarachter je geboortedatum. Bijvoorbeeld: AN COOMAN, geboren op 23/03/1989 wordt NN23031989 TOM DE VOS, geboren op 14/05/1992 wordt MS14051992 CODE …………………………………… Noteer deze code ook op de omslag voor je ouders!
Omcirkel één cijfer dat het antwoord aanduidt dat voor jou geldt of het beste bij jou past.
1. Gezinsstructuur: 1 mijn ouders wonen samen. 2 mijn ouders zijn gescheiden. 3 overig, namelijk … 2. Als ik aan mijn moeder denk, denk ik aan: 1 mijn biologische moeder 2 mijn stiefmoeder 3 mijn pleegmoeder 4 andere, namelijk … 3. Als ik aan mijn vader denk, denk ik aan: 1 mijn biologische vader 2 mijn stiefvader 3 mijn pleegvader 4 andere, namelijk … 4. Bij ons thuis zijn er: 1 1 kind 2 2 kinderen 3 3 kinderen 4 4 kinderen 5 5 kinderen 6 6 kinderen 7 meer dan 6 kinderen, namelijk … 5. Ik ben thuis de: 1 oudste 2 middelste 3 jongste 4 andere, namelijk …
MIJN VADER en IK (LAPPS; Soenens et al., 2004)
Lees zorgvuldig elk van de uitspraken die nu volgen. Dan beslis je in welke mate de uitspraak waar is voor jouw VADER. Sommige zaken heb je misschien nog niet meegemaakt met je vader, beeld je dan in hoe je vader zou reageren of zich gedragen. OMCIRKEL één cijfer. De cijfers hebben de betekenis zoals in het kadertje hieronder. Je kan kiezen uit VIJF antwoorden. Vul alles eerlijk in. Deze uitspraak is… 1 helemaal niet waar
2 niet waar
3 af en toe waar
4
5 helemaal waar
waar
Mijn vader … 1. maakt dat ik me beter voel, nadat ik mijn zorgen met hem besproken heb.
1
2
3
4
5
2. vindt het belangrijk om een heleboel regels te hebben en ze strikt na te leven.
1
2
3
4
5
3. probeert voortdurend me te veranderen.
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
5. laat me mijn eigen plannen maken voor de dingen die ik doe.
1
2
3
4
5
6. glimlacht vaak naar mij.
1
2
3
4
5
7. staat er op dat ik precies doe wat er mij gezegd wordt.
1
2
3
4
5
8. is minder vriendelijk tegen me, als ik de dingen niet op zijn manier zie.
1
2
3
4
5
9. zegt vaak dat ik zelf na moet denken over het leven.
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
11. kan er voor zorgen dat ik me beter voel als ik van streek ben.
1
2
3
4
5
12. is erg streng tegenover mij.
1
2
3
4
5
13. zal vermijden mij aan te kijken wanneer ik hem heb teleurgesteld.
1
2
3
4
5
14. moedigt mij aan om onafhankelijk van hem te zijn.
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
16. doet graag dingen samen met mij.
1
2
3
4
5
17. geeft mij zoveel vrijheid als ik wil.
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
19. praat niet meer met mij als ik zijn gevoelens gekwetst heb, tot ik hem plezier weet te doen.
1
2
3
4
5
20. laat mij kiezen wat ik doe, telkens dat mogelijk is.
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
*4. durft niet sturend optreden.
*10. koopt alles voor mij wat ik wil.
*15. geeft toe aan mij, als ik begin te huilen omdat ik iets niet krijg.
*18. geeft mij vaak zomaar nieuwe dingen zonder dat ik erom vraag.
*21. laat toe dat ik niet op het afgesproken uur ga slapen, om ruzies te vermijden. 22. vrolijkt me op als ik droevig ben.
Deze uitspraak is… 1 helemaal niet waar
2 niet waar
3 af en toe waar
4
5 helemaal waar
waar
Mijn vader … 23. laat mij overal naar toe gaan waar ik wil, zonder vragen te stellen.
1
2
3
4
5
24. wil niets meer samen met mij doen, als ik iets doe wat hij niet graag heeft.
1
2
3
4
5
*25. geeft me mijn zin als ik in een drukke supermarkt zeur voor iets.
1
2
3
4
5
26. laat me toe om dingen voor mezelf te beslissen.
1
2
3
4
5
27. geeft mij veel zorg en aandacht.
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
29. laat mij elke avond uitgaan als ik dat wil.
1
2
3
4
5
30. zorgt ervoor dat ik me schuldig voel, als ik een slechte uitslag behaal op school.
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
32. staat erop om alles op zijn manier te doen.
1
2
3
4
5
33. vindt het belangrijk om mij te tonen dat hij van me houdt.
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
35. laat mij alles doen wat ik maar wil.
1
2
3
4
5
36. gedraagt zich koel en onvriendelijk als ik iets doe wat hij niet graag heeft.
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
*28. is niet boos als ik mijn kamer niet heb opgeruimd, hoewel hij gevraagd had dat te doen.
*31. brengt mij overal naar toe waar ik maar wil (bv. hobby‟s, vrienden, school, feestjes, station,…).
*34. doet heel veel voor mij (bv. mijn boekentas wegzetten na school, mijn schoenen op zijn plaats zetten, mijn rommel opruimen,…).
*37. gaat voor mij met de directeur praten als ik een probleem heb op school. 38. helpt me om mijn eigen richting te kiezen in het leven. *39. zegt er niets over als ik mij niet houd aan de afspraken rond het gebruik van de computer, omdat hij niet wil dat ik boos zou worden.
* Items die verwennen meten.
ME, MYSELF AND I (CBSA; Treffers et al., 2002)
Lees zorgvuldig elk van de uitspraken die nu volgen. Dan beslis je in welke mate de uitspraak waar is voor jou. OMCIRKEL één cijfer. De cijfers hebben de betekenis zoals in het kadertje hieronder. Je kan kiezen uit VIJF antwoorden. Deze uitspraak is … 1 2 helemaal niet waar niet waar
3 af en toe waar
4
5 helemaal waar
waar
1. Ik ben vaak teleurgesteld in mezelf.
1
2
3
4
5
2. Ik ben tevreden over hoe ik eruit zie.
1
2
3
4
5
3. Ik ben niet tevreden over de manier waarop ik leef.
1
2
3
4
5
4. Ik zou willen dat mijn lichaam anders was.
1
2
3
4
5
5. Ik ben best tevreden met mezelf.
1
2
3
4
5
6. Ik ben tevreden over mijn figuur.
1
2
3
4
5
7. Ik zou vaak liever iemand anders zijn.
1
2
3
4
5
8. Ik vind mezelf niet zo aantrekkelijk.
1
2
3
4
5
9. Ik ben best tevreden met hoe ik ben.
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
10. Ik ben tevreden met mijn uiterlijk.
MIJN OUDERS EN IK Hieronder volgen enkele uitspraken over de relatie met je ouders. Lees ze aandachtig en omcirkel daarna steeds het cijfer dat het beste bij jou past. Je hebt VIJF mogelijkheden. Deze uitspraak is … 1 2 helemaal niet waar niet waar
3 af en toe waar
4
5 helemaal waar
waar
1. Ik overtreed vaak de regels van mijn ouders.
1
2
3
4
5
2. Ik doe juist het omgekeerde van wat mijn ouders verwachten van mij.
1
2
3
4
5
3. Als ik het oneens ben met mijn ouders, wil ik toch vaak mij zin krijgen.
1
2
3
4
5
4. Ik leg de regels van mijn ouders vierkant naast mij neer.
1
2
3
4
5
Deze uitspraak is … 1 2 helemaal niet waar niet waar
3 af en toe waar
4
5 helemaal waar
waar
5. Ik spreek graag mijn ouders tegen.
1
2
3
4
5
6. Ik rebelleer tegen de regels van mijn ouders.
1
2
3
4
5
7. Als mijn ouders vragen om iets te doen waar ik geen zin in heb, doe ik vaak het omgekeerde van wat ze vragen.
1
2
3
4
5
8. Ik heb geen boodschap aan de regels van mijn ouders: ik doe mijn eigen goesting.
1
2
3
4
5
HOE ZIE IK MEZELF? ( SDS: Sheldon et al. 1996; Thrash & Elliot, 2002)
De onderstaande uitspraken gaan over jezelf. Lees ze aandachtig en duid daarna het antwoord aan dat het beste bij jou past. Je kan kiezen uit VIJF antwoordmogelijkheden. Deze uitspraak is… 1 helemaal niet waar
2 niet waar
3 af en toe waar
4
5 helemaal waar
waar
1. Ik heb altijd het gevoel dat ik zelf kies welke dingen ik doe.
1
2
3
4
5
2. Soms schrik ik van mijn emoties, alsof ze niet echt de mijne zijn.
1
2
3
4
5
3. Ik heb het gevoel zelf te kiezen wat ik moet doen.
1
2
3
4
5
4. Ik heb het gevoel dat ik zelden mezelf ben (kan zijn).
1
2
3
4
5
5. De dingen die ik doe, voer ik uit omdat ze me boeien.
1
2
3
4
5
6. Wanneer ik iets heb afgewerkt, heb ik vaak het gevoel dat ik het niet echt was die het gedaan heeft.
1
2
3
4
5
7. Ik voel me vrij om de dingen te doen die ik wil doen.
1
2
3
4
5
8. Ik voel me als een vreemde in mijn lichaam.
1
2
3
4
5
9. Ik voel me in het algemeen vrij om te doen wat ik zou willen doen.
1
2
3
4
5
10. Als ik in de spiegel kijk, heb ik soms het gevoel dat ik een vreemde zie.
1
2
3
4
5
MIJN MOEDER en IK (LAPPS; Soenens et al., 2004)
Lees zorgvuldig elk van de uitspraken die nu volgen. Dan beslis je in welke mate de uitspraak waar is voor jouw MOEDER. OMCIRKEL één cijfer. De cijfers hebben de betekenis zoals in het kadertje hieronder. Je kan kiezen uit VIJF antwoorden. Vul alles eerlijk in. Deze uitspraak is… 1 helemaal niet waar waar
2 waar
3 af en toe waar
4
5 helemaal
waar
Mijn moeder … 1. maakt dat ik me beter voel, nadat ik mijn zorgen met haar besproken heb.
1
2
3
4
5
2. vindt het belangrijk om een heleboel regels te hebben en ze strikt na te leven.
1
2
3
4
5
3. probeert voortdurend me te veranderen.
1
2
3
4
5
4. durft niet sturend optreden.
1
2
3
4
5
5. laat me mijn eigen plannen maken voor de dingen die ik doe.
1
2
3
4
5
6. glimlacht vaak naar mij.
1
2
3
4
5
7. staat er op dat ik precies doe wat er mij gezegd wordt.
1
2
3
4
5
8. is minder vriendelijk tegen me, als ik de dingen niet op zijn manier zie.
1
2
3
4
5
9. zegt vaak dat ik zelf na moet denken over het leven.
1
2
3
4
5
10. koopt alles voor mij wat ik wil.
1
2
3
4
5
11. kan er voor zorgen dat ik me beter voel als ik van streek ben.
1
2
3
4
5
12. is erg streng tegenover mij.
1
2
3
4
5
13. zal vermijden mij aan te kijken wanneer ik haar heb teleurgesteld.
1
2
3
4
5
14. moedigt mij aan om onafhankelijk van haar te zijn.
1
2
3
4
5
15. geeft toe aan mij, als ik begin te huilen omdat ik iets niet krijg.
1
2
3
4
5
16. doet graag dingen samen met mij.
1
2
3
4
5
17. geeft mij zoveel vrijheid als ik wil.
1
2
3
4
5
18. geeft mij vaak zomaar nieuwe dingen zonder dat ik erom vraag.
1
2
3
4
5
19. praat niet meer met mij als ik haar gevoelens gekwetst heb, tot ik haar plezier weet te doen.
1
2
3
4
5
20. laat mij kiezen wat ik doe, telkens dat mogelijk is.
1
2
3
4
5
21. laat toe dat ik niet op het afgesproken uur ga slapen, om ruzies te vermijden.
1
2
3
4
5
22. Vrolijkt me op als ik droevig ben.
1
2
3
4
5
Deze uitspraak is… 1 helemaal niet waar waar
2 waar
3 af en toe waar
4
5 helemaal
waar
Mijn moeder … 23. laat mij overal naar toe gaan waar ik wil, zonder vragen te stellen.
1
2
3
4
5
24. wil niets meer samen met mij doen, als ik iets doe wat zij niet graag heeft.
1
2
3
4
5
25. geeft me mijn zin als ik in een drukke supermarkt zeur voor iets.
1
2
3
4
5
26. laat me toe om dingen voor mezelf te beslissen.
1
2
3
4
5
27. geeft mij veel zorg en aandacht.
1
2
3
4
5
28. is niet boos als ik mijn kamer niet heb opgeruimd, hoewel zij dat gevraagd had.
1
2
3
4
5
29. laat mij elke avond uitgaan als ik dat wil.
1
2
3
4
5
30. zorgt ervoor dat ik me schuldig voel, als ik een slechte uitslag behaal op school.
1
2
3
4
5
31. brengt mij overal naar toe waar ik maar wil. (bvb. hobby‟s, vrienden, school, feestjes, station,…)
1
2
3
4
5
32. staat erop om alles op haar manier te doen.
1
2
3
4
5
33. vindt het belangrijk om mij te tonen dat zij van me houdt.
1
2
3
4
5
34. doet heel veel voor mij. (bvb. mijn boekentas wegzetten na school, mijn schoenen op zijn plaats zetten, mijn rommel opruimen,…)
1
2
3
4
5
35. laat mij alles doen wat ik maar wil.
1
2
3
4
5
36. gedraagt zich koel en onvriendelijk als ik iets doe wat zij niet graag heeft.
1
2
3
4
5
37. gaat voor mij met de directeur praten als ik een probleem heb op school.
1
2
3
4
5
38. helpt me om mijn eigen richting te kiezen in het leven.
1
2
3
4
5
39. zegt er niets over als ik mij niet houd aan de afspraken rond het gebruik van de computer, omdat zij niet wil dat ik boos zou worden.
1
2
3
4
5
NOG EVEN OVER MEZELF: (HiPiC; Mervielde & De Fruyt, 1999)
De volgende uitspraken gaan over jezelf, hoe jij in het algemeen bent. Lees ze aandachtig en duidt dan aan of de uitspraak voor jou waar is of niet. Je kan kiezen uit VIJF antwoorden. Omcirkel het antwoord dat het best bij jou past. Deze uitspraak is … 1 2 helemaal niet waar niet waar
3 af en toe waar
4
5 helemaal waar
waar
Ik … 1. voel me snel benadeeld.
1
2
3
4
5
2. ben vlug op mijn tenen getrapt.
1
2
3
4
5
3. hou me aan de beleefdheidsregels.
1
2
3
4
5
4. volg wie de leiding neemt.
1
2
3
4
5
5. kies voor de gemakkelijkste oplossing.
1
2
3
4
5
6. kan van anderen iets verdragen.
1
2
3
4
5
7. maak vlug ruzie.
1
2
3
4
5
8. gehoorzaam zonder protest.
1
2
3
4
5
9. speel de baas.
1
2
3
4
5
10. neem het leven van de gemakkelijke kant.
1
2
3
4
5
11. hou vooral rekening met mezelf.
1
2
3
4
5
12. vlieg vlug uit.
1
2
3
4
5
13. aanvaard gezag.
1
2
3
4
5
14. manipuleer anderen.
1
2
3
4
5
15. laat het werk liever over aan anderen.
1
2
3
4
5
16. doe alles om mijn eigen zin te krijgen.
1
2
3
4
5
17. barst in woede uit bij tegenslag.
1
2
3
4
5
18. hou me aan afspraken.
1
2
3
4
5
19. drijf mijn eigen willetje door.
1
2
3
4
5
20. bijt door als het moeilijk wordt.
1
2
3
4
5
21. ben vooral met mezelf begaan.
1
2
3
4
5
22. kan me beheersen in moeilijke situaties.
1
a
3
4
5
23. verzet me tegen gezag.
1
2
3
4
5
24. laat me gelden.
1
2
3
4
5
25. stel de lastige dingen uit.
1
2
3
4
5
26. kan moeilijk iets delen met anderen.
1
2
3
4
5
27. wind me makkelijk op over iets.
1
2
3
4
5
Deze uitspraak is … 1 2 helemaal niet waar niet waar
3 af en toe waar
4
5 helemaal waar
waar
Ik … 28. ik doe wat gevraagd word.
1
2
3
4
5
29.
neem de leiding in het spel met leeftijdsgenoten.
1
2
3
4
5
30.
ben vlug tevreden over mijn eigen inzet.
1
2
3
4
5
31.
ben vatbaar voor redelijke argumenten.
1
2
3
4
5
32.
ben vlug gestoord.
1
2
3
4
5
33.
help pas mee na herhaaldelijk vragen.
1
2
3
4
5
34.
geef gemakkelijk toe aan leeftijdsgenoten.
1
2
3
4
5
35.
hou vol tot mijn doel bereikt is.
1
2
3
4
5
36.
heb last van jaloersheid.
1
2
3
4
5
37.
word vlug kwaad.
1
2
3
4
5
38.
kan dwarsliggen.
1
2
3
4
5
39.
plaats mezelf op de voorgrond.
1
2
3
4
5
40.
geef vlug op als iets te moeilijk wordt.
1
2
3
4
5
MIJN PERSOONLIJKE GEVOELENS (MC-13: Denayer, 1974)
Voor de volgende reeks vragen kan je kiezen uit twee antwoordmogelijkheden. Als de uitspraak voor jou fout is, duid je 0 aan. Als de uitspraak juist is voor jou, duid je 1 aan. Deze uitspraak is … 0 fout
1 juist
1. Ik heb nog nooit echt afkeer van iemand gehad.
0
1
2. Ik voel me soms gepikeerd als ik mijn zin niet krijg.
0
1
3. Mijn tafelmanieren thuis zijn even goed als wanneer ik in een restaurant ga eten.
0
1
4. Als ik in een bioscoop kon geraken zonder te betalen en zeker was dat niemand het zag, zou ik dat waarschijnlijk doen.
0
1
5. Het is wel eens gebeurd dat ik me opstandig voelde tegenover meerderen, ook als ik wist dat ze gelijk hadden.
0
1
6. Met wie ik ook praat, ik luister altijd aandachtig naar wat de andere zegt.
0
1
7. Ik heb wel eens van iemand geprofiteerd.
0
1
8. Als ik een fout maak, ben ik altijd bereid deze toe te geven.
0
1
Deze uitspraak is … 0 fout
1 juist
9. Ik ben altijd beleefd, zelfs tegen onprettige mensen.
0
1
10. Ik heb soms echt aangedrongen om mijn zin te krijgen.
0
1
11. Ik heb soms zin om alles kapot te smijten.
0
1
12. Ik word soms wrevelig als men mij om een gunst vraagt.
0
1
13. Ik heb nooit met opzet iets gezegd waardoor de gevoelens van een ander werden gekwetst.
0
1
SINDS HET BEGIN VAN HET SCHOOLJAAR… (DBS: Weinmann, 1992)
Omcirkel achter elke uitspraak het cijfer dat het beste weergeeft hoe vaak jij de volgende dingen gedaan hebt, SINDS HET BEGIN VAN HET SCHOOLJAAR. De betekenis van de cijfers is zoals hierboven. Al je antwoorden worden anoniem verwerkt. Je leraars, ouders of klasgenoten komen niets te weten over jouw antwoorden. 00
11
4 nooit
5 één keer
22 2 of 3 keer
33 4 keer of meer
SINDS HET BEGIN VAN HET SCHOOLJAAR HEB IK ….
1. Sigaretten gerookt. (geen joints)
0
1
2
3
2. Één of enkele glazen bier of sterke drank gedronken.
0
1
2
3
3. Teveel alcohol gebruikt of dronken geweest.
0
1
2
3
4. Softdrugs (marihuana, hasjiesj) gerookt.
0
1
2
3
5. Andere drugs dan softdrugs gebruikt. (XTC, speed, …)
0
1
2
3
6. Huiswerk of een taak in de klas overgeschreven van een klasgenoot.
0
1
2
3
7. Gespiekt bij een toets.
0
1
2
3
8. Te laat op school gekomen.
0
1
2
3
9. Met opzet eigendom van de school beschadigd.
0
1
2
3
10. Iets waardevols van iemand anders gestolen.
0
1
2
3
11. Weggelopen van thuis.
0
1
2
3
12. Problemen gehad met de politie.
0
1
2
3
13. Een wapen mee naar school genomen.
0
1
2
3
14. Betrokken geraakt bij een vechtpartij op school.
0
1
2
3
ZIEZO, JE HEBT DE VRAGENLIJST HELEMAAL INGEVULD! BEN JE NIETS VERGETEN? KIJK SNEL NOG EVEN NA! VRAGEN OF OPMERKINGEN KAN JE HIER KWIJT: …………………………………………………………………………………………………...…… …………………………………………………………………………………………………...…… …………………………………………………………………………………………………...…… …………………………………………………………………………………………………...…… …………………………………………………………………………………………………...…… …………………………………………………………………………………………………...…… …………………………………………………………………………………………………...…… …………………………………………………………………………………………………...…… …………………………………………………………………………………………………...…… …………………………………………………………………………………………………...…… …………………………………………………………………………………………………...…… …………………………………………………………………………………………………...…… …………………………………………………………………………………………………...…… …………………………………………………………………………………………………...……
Dank u wel om te willen meewerken aan mijn onderzoek!
Bijlage 2.
Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen Henri Dunantlaan 2 9000 Gent
DE RELATIE MET DE OUDERS IN DE VROEGE ADOLESCENTIE
Beste moeder/mama, Ik ben Lynn Van Acker, studente psychologie aan de Universiteit Gent. Ik doe een onderzoek voor mijn thesis over de relatie tussen ouders en jonge adolescenten. Concreet willen we nagaan hoe de opvoeding van de ouders een effect uitoefent op het gedrag van jongeren. Daarom kom ik bij u terecht voor dit onderzoek, dat uitgevoerd wordt met deze vragenlijst. U hebt één bundel ontvangen. Hierin staan alle vragen én is er plaats voorzien voor uw antwoorden. Deze vragenbundel bevat eerst enkele inleidende vragen. Daarna volgen een aantal onderdelen met stellingen over opvoeding. Het is belangrijk dat u alle vragen beantwoordt in de volgorde zoals weergegeven. Mocht u per ongeluk een fout antwoord gegeven hebben, zet er dan een duidelijk kruis door en omcirkel een ander antwoord. Vul eerst volgende gegevens in (uw geboortedatum gebruiken we om uw exacte leeftijd te berekenen): Datum vandaag:
jaar ……… maand ……… dag ……
Geboortedatum: jaar ……… maand ……… dag …….
Gelieve alle vragen in te vullen. Vul de schaal eerlijk in. Vul de vragen in met betrekking tot het kind waarvan u deze vragenlijst kreeg. Al uw antwoorden worden vertrouwelijk behandeld en zijn enkel bruikbaar als ze u goed beschrijven. Over alle antwoorden zal enkel statistisch, dus anoniem, gerapporteerd worden. De ingevulde vragenlijst stopt u (samen met die van de vader), in de omslag. Die kleeft u dicht en geeft u met uw zoon/dochter terug mee naar de school.
Alvast van harte bedankt voor uw medewerking.
ACHTERGRONDGEGEVENS
Om de gegevens anoniem te kunnen verwerken vragen we u de code die op de omslag staat hier opnieuw in te vullen.
CODE……………………………..
Omcirkel het cijfer dat het antwoord aanduidt dat voor u geldt of het beste bij u past. 1. Wat is uw hoogst behaalde diploma? 1. Geen diploma of lager onderwijs 2. Eerste cyclus van secundair (middelbaar): algemeen, technisch of beroepsonderwijs 3. Tweede cyclus van algemeen secundair onderwijs 4. Tweede cyclus van technisch secundair onderwijs 5. Tweede cyclus van beroeps secundair onderwijs 6. Na volledige tweede cyclus secundair onderwijs a. 1 of 2 jaar specialisatie b. hoger onderwijs zonder diploma 7. Hoger niet-universitair onderwijs 8. Hoger universitair onderwijs
2. Op dit moment ben ik… 1. arbeider 2. bediende 3. ambtenaar 4. zelfstandige 5.
werkloos
6. in opleiding 7. stagiair 8. huisvrouw 9. werkzoekende 10. werkonbekwaam 11. andere (vul aan)…
MIJN KIND EN IK (LAPPS; Soenens et al, 2004)
Lees zorgvuldig elk van de volgende uitspraken. Daarna beslist u in welke mate de uitspraak waar is voor u. Sommige zaken heeft u misschien nog niet meegemaakt met uw kind, beeld u dan in hoe u zou reageren of u zou gedragen. OMCIRKEL één cijfer. De cijfers hebben de betekenis zoals in het kadertje hieronder. Je kan kiezen uit VIJF antwoorden. Vul eerlijk in. Deze uitspraak is… 1 Helemaal niet waar
2 Niet waar
3 Af en toe waar
4 Waar
1. Ik zorg ervoor dat mijn kind zich beter voelt, nadat ik met hem/haar zijn/haar zorgen heb besproken. 2. Ik vind het belangrijk om een heleboel regels te hebben die strikt nageleefd worden. 3. Ik probeer voortdurend mijn kind te veranderen. 4. Ik durf niet sturend optreden tegenover mijn kind. 5. Ik laat mijn kind zijn eigen plannen maken voor de dingen die hij/zij doet. 6. Ik glimlach vaak naar mijn kind. 7. Ik sta erop dat mijn kind precies doet wat hem gezegd wordt. 8. Ik ben minder vriendelijk tegen mijn kind als hij/zij de dingen niet ziet zoals ik ze zie. 9. Ik zeg vaak tegen mijn kind dat hij/zij zelf moet nadenken over het leven. 10. Ik koop voor mijn kind alles wat hij/zij wil. 11. Ik kan ervoor zorgen dat mijn kind zich beter voelt als hij/zij van streek is. 12. Ik ben erg streng tegenover mijn kind. 13. Ik zal vermijden mijn kind aan te kijken wanneer hij/zij mij teleurgesteld heeft. 14. Ik moedig mijn kind aan om onafhankelijk van mij te zijn. 15. Ik geef toe aan mijn kind, als hij/zij begint te huilen omdat hij/zij iets niet krijgt. 16. Ik doe graag dingen samen met mijn kind. 17. Ik geef mijn kind zoveel vrijheid als hij/zij wil. 18. Ik geef mijn kind vaak zomaar nieuwe dingen zonder dat hij/zij erom vraagt. 19. Ik praat niet meer met mijn kind als hij/zij mijn gevoelens gekwetst heeft tot hij/zij mij plezier weet te doen.
5 Helemaal waar 1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1 1 1
2 2 2
3 3 3
4 4 4
5 5 5
1
2
3
4
5
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
1 1 1
2 2 2
3 3 3
4 4 4
5 5 5
1
2
3
4
5
Deze uitspraak is… 1 Helemaal niet waar
2 Niet waar
3 Af en toe waar
4 Waar
5 Helemaal waar
20. Ik laat mijn kind kiezen wat hij/zij doet, telkens dat mogelijk is.
1
2
3
4
5
21. Ik laat toe dat mijn kind niet op het afgesproken uur gaat slapen, om ruzies te vermijden.
1
2
3
4
5
22. Ik vrolijk mijn kind op als hij/zij droevig.
1
2
3
4
5
23. Ik laat mijn kind overal naartoe gaan waar hij/zij wil, zonder vragen te stellen
1
2
3
4
5
24. Ik wil niets meer samen met mijn kind doen, als hij/zij iets doet wat ik niet graag heb.
1
2
3
4
5
25. Ik geef mijn kind zijn/haar zin als hij/zij in een drukke supermarkt zeurt voor iets.
1
2
3
4
5
26. Ik laat mijn kind toe om dingen voor zichzelf te beslissen.
1
2
3
4
5
27. Ik geef mijn kind veel zorg en aandacht.
1
2
3
4
5
28. Ik word niet boos als mijn kind zijn/haar kamer niet heeft opgeruimd, hoewel ik dat gevraagd had te doen.
1
2
3
4
5
29. Ik laat mijn kind elke avond uitgaan als hij/zij dat wil.
1
2
3
4
5
30. Ik zorg ervoor dat mijn kind zich schuldig voelt als hij/zij een slechte uitslag behaalt op school.
1
2
3
4
5
31.
1
2
3
4
5
32. Ik sta erop dat alles op mijn manier gebeurt.
1
2
3
4
5
33. Ik vind het belangrijk mijn kind te tonen dat ik van hem/haar hou.
1
2
3
4
5
34. Ik doe heel veel voor mijn kind. (bv. Boekentas na school wegzetten, schoenen op zijn plaats zetten, zijn rommel opruimen,..)
1
2
3
4
5
35. Ik laat mijn kind alles doen wat hij/zij maar wil.
1
2
3
4
5
36. Ik gedraag mij koel en onvriendelijk als mijn kind iets doet wat ik niet graag heb.
1
2
3
4
5
37. Ik ga voor mijn kind met de directeur praten als hij/zij een probleem heeft op school.
1
2
3
4
5
38. Ik help mijn kind om zijn eigen richting te kiezen in het leven.
1
2
3
4
5
39. Ik zeg er niets van als mijn kind zich niet houdt aan de afspraken rond het computergebruik, omdat ik niet wil dat hij/zij boos zou worden.
1
2
3
4
5
Ik breng mijn kind overal naartoe waar hij/zij maar wil. (bv. Hobby‟s, vrienden, school, station, feestjes,…)
MIJN PERSOONLIJKE GEVOELENS (MC-13: Denayer, 1974) Voor de volgende reeks vragen kan u kiezen uit twee antwoordmogelijkheden. Als de uitspraak voor u fout is, dan omcirkelt u 0. Is de uitspraak juist voor u, dan omcirkelt u 1. Deze uitspraak is … 0
1
fout
juist
1. Ik heb nog nooit echt een afkeer van iemand gehad.
0
1
2. Ik voel me soms gepikeerd als ik mijn zin niet krijg.
0
1
3. Mijn tafelmanieren thuis zijn even goed als wanneer ik in een restaurant ga eten.
0
1
4. Als ik in een bioscoop kon geraken zonder te betalen en zeker was dat niemand het zag, zou ik het waarschijnlijk doen.
0
1
5. Het is wel eens gebeurd dat ik me opstandig voelde tegenover meerderen, ook als ik wist dat zij gelijk hadden.
0
1
6. Met wie ik ook praat ik luister altijd aandachtig naar wat de andere zegt.
0
1
7. Ik heb wel eens van iemand geprofiteerd.
0
1
8. Als ik een fout maak ben ik altijd bereid deze toe te geven.
0
1
9. Ik ben altijd beleefd zelfs tegen onprettige mensen.
0
1
10. Ik heb soms echt aangedrongen om mijn zin te krijgen.
0
1
11. Ik heb soms zin om alles kapot te smijten.
0
1
12. Ik word soms wrevelig als iemand mij om een gunst vraagt.
0
1
13. Ik heb nooit met opzet iets gezegd waardoor de gevoelens van iemand anders werden gekwetst.
0
1
DIT IS HET EINDE VAN DE VRAGENLIJST. CONTROLEER NOG EVEN OF U NIETS BENT VERGETEN IN TE VULLEN. ALS U NOG VRAGEN OF OPMERKINGEN HEEFT, NOTEER ZE GERUST HIERONDER! ................................................................................................................................................................ ................................................................................................................................................................ ................................................................................................................................................................ ................................................................................................................................................................ ................................................................................................................................................................ Nogmaals bedankt voor uw medewerking!