Faculteit Rechtsgeleerdheid Vakgroep Europees Gemeenschapsrecht
Is de relatie tussen de EU en de OVSE een ‘survival of the fittest’? Een juridische analyse aan de hand van een algemeen onderzoek en de casus Kosovo
door
Benjamin Mols Stamnummer 20041483
Promotor : Prof. Dr. Marc Maresceau Commissarissen : l. Van De Broeck & S. Adam Scriptie ingediend tot het behalen van de academische graad van Master in het Europees Recht Academiejaar 2008 - 2009
Ik heb kennis genomen van het belang van de masterproef in de Master in het Europees Recht, zoals aangegeven in het Regelement masterproef. Ik verklaar op eer dat er geen teksten zonder aanduiding van bron of zonder correcte citeerwijze in deze verhandeling werden opgenomen.
Gent 20 mei 2009, Benjamin Mols
2
Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie
Ondergetekende, Benjamin Mols, afgestudeerd als Master in Europees Recht aan Universiteit Gent in het academiejaar 2008-2009 en auteur van de scriptie met als titel: ‘Is de relatie tussen de EU en de OVSE een ‘survival of the fittest’? - Een juridische analyse aan de hand van een algemeen onderzoek en de casus Kosovo’
, verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar/zijn scriptie:
* de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager;
Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen.
Gent 20 mei 2009, Benjamin Mols
3
Lijst van afkortingen
CARDS
Community Assistance for Reconstruction, Development and Stabilisation
CVSE
Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa
ECHO
European Community Humanitarian Office
ECMM
European Community Monitoring Mission
EG
Europese Gemeenschap
EIDHR
Europees Initiatief voor Democratie en Mensenrechten
EU
Europese Unie
EULEX
European Union Rule of Law Mission in Kosovo
EUMM
European Union Monitoring Mission
EUPT
European Union Planning Team
FOS
Federatie van Onafhankelijke Staten
GBVB
Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid
GVDB
Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid
HCNM
Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden
ICO/EUSR
International Civilian Office / European Union Special Representative
KFOR
Kosovo Force
KTA
Kosovo Trust Agency
KVM
Kosovo Verification Mission
NAVO
Noord Atlantische Verdragsorganisatie
ODHIR
Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten
OESO
Organisatie voor Economische Samenwerking en ontwikkeling.
OVSE
Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa
PISG
Provisional Institutions of Self-Government
4
RFOM
OVSE Vertegenwoordiger voor de Vrijheid van Media
SAA
Stabilisatie- en Associatieovereenkomst
SAP
Stabilisatie en Associatie Proces
SAPT
Stabilisation and Association Process Tracking Mechanism
UNMIK
United Nation Interim Administrations Mission in Kosovo
VVCM
Vertrouwens en Veiligheids Creatie Maatregelingen
WEU
West Europese Unie
5
Voorwoord Met een gevoel van voldoening leg ik de laatste hand aan mijn scriptie tot het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis. Een academische studie van vier jaar komt hier uiteindelijk mee ten einde. Vier speciale jaren van mij leven, die ik niet gauw zal vergeten. In de eerste plaats zou ik graag mijn promotor, prof. dr. Marc Maresceau willen bedanken voor het aanvaarden van mijn thesisonderwerp. Het heeft me steeds kunnen blijven boeien en heeft me de kans gegeven een onderzoek te voeren over iets binnen mijn interesseveld. Ook was zijn sterk onderzoekswerk en zijn enthousiasme in de hoorcolleges een constante stimulans tijdens dit laatste jaar uit mijn studentenloopbaan. Bovendien was zijn blijk van interesse en betrokkenheid tijdens het onderzoek een bron van inspiratie en motivatie. Aansluitend zo ik mijn beide commissarissen willen bedanken voor de vrijgemaakte tijd voor het lezen van mijn thesis. Een uitgebreid dankwoord ben ik verschuldigd aan verschillende mensen in mijn leefomgeving. Hun aanwijzingen en uitgebreide hulp bespaarden me niet zelden ink wat tijd en zoekwerk. Verder wil ik enkele personen bedanken die de tijd hebben vrijgemaakt voor het nakijken van mijn scriptie, namelijk Bram Van Dael, François Debie en Robin De Roeck. Mijn studies en deze thesis in het bijzonder zijn mede tot een goed einde gekomen dankzij een motiverend stel ouders en broer, die ik nog eens extra wil bedanken voor alle steun en interesse in alles waar ik mee bezig ben. Mijn collega-studenten en vooral de studentenvereniging Antwerpen Boven zijn de volgenden. Ook al was ik met mijn geschiedkundige studie een vreemde vogel, steunde ze mij in de moeilijke momenten en beleefde ik met hen ongelofelijk leuke momenten. Tot slot zou ik ook mijn vriendin Ruth willen bedanken, die mij reeds enkele jaar lang heeft gedeeld met een veeleisende studie en dit laatste jaar zijn uiterste best gedaan heeft mijn thesisperikelen te volgen.
6
INHOUDSOPGAVE
Lijst van afkortingen .............................................................................................................................. 4 Voorwoord ............................................................................................................................................. 6 Hoofdstuk I Introductie & Vraagstelling .............................................................................................. 9 Hoofdstuk II Introductie in de OVSE .................................................................................................. 15 2.1.
De OVSE, een vergeten organisatie ...................................................................................... 16
2.2.
Van Helsinki tot heden, een korte geschiedenis van de OVSE aan de hand van de belangrijkste basisdocumenten ............................................................................................ 19
2.2.1.
Van Koude Oorlog naar Koude Vrede .......................................................................... 19
2.2.2.
Van 1990 tot nu: een verdergaande samenwerking door getemperd optimisme ...... 24
2.3.
De operationele agenda van de OVSE: een unieke driedimensionale veiligheidsbenadering ........................................................................................................... 32
2.3.1.
De humanitaire dimensie: van kleine broertje naar topstudent .................................32
2.3.2.
De politiek-militaire dimensie ...................................................................................... 37
2.3.3.
De Economische-Ecologische dimensie ...................................................................... 39
Hoofdstuk III De relatie tussen Europese Unie en de OVSE ............................................................. 42 3.1.
Het Europese veiligheidsconcept op een historisch kruispunt - Multilateralisme of egocentrisme? ....................................................................................................................... 43
3.2.
Het Extern en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie in vogelvlucht ............................ 47
3.2.1.
De Europese veiligheidsstrategie: een brede en multilaterale aanpak. .......................52
3.2.2.
Het Europees Nabuurschapsbeleid: One ring to rule them all, one ring to find them, one ring to bring them all and in the darkness bind them? ...........................................55
3.3.
De relatie Europese Unie – OVSE: Een Europese Survival of the Fittest? ......................... 60
3.3.1. De actieve onderlinge relatie ............................................................................................ 61 3.3.2.
De relationele rechtsgrond ........................................................................................... 63
3.3.3.
De OVSE en de Europese een Unie: Een onderlinge relatie tussen samenwerking en competitie. .................................................................................................................... 67
3.4.
Besluit ....................................................................................................................................77
Hoofdstuk IV Kosovo en de relatie EU & OVSE ................................................................................. 78 4.1. 4.1.1.
Inleiding ................................................................................................................................ 79 Historische inleiding ......................................................................................................... 81
7
4.2.
Van crisis naar crisis: De activiteiten van de Europese Unie en de OVSE in Kosovo tot juni 1999 ................................................................................................................................ 85
4.2.1.
De activiteiten van de OVSE ........................................................................................ 85
4.2.2.
De activiteiten van de Europese Unie / Gemeenschap ............................................... 89
4.3.
Van Allied Force tot een onafhankelijk Kosovo: De activiteiten van de Europese Unie en de OVSE in Kosovo van juni 1999 tot heden. ...................................................................... 97
4.3.1.
De activiteiten van de OVSE ........................................................................................ 99
4.3.2.
De activiteiten van de Europese Unie .......................................................................... 101
4.3.3.
Andere activiteiten van de Europese Unie ................................................................. 103
4.3.4.
Een Kosovaarse toekomst in Europa? ......................................................................... 106
4.3.5.
Het Stability Pact for South-Eastern Europe: De Europese Unie als architect van de regionale conditionaliteit. ........................................................................................... 109
4.4.
Besluit ................................................................................................................................... 119
Hoofdstuk V Conclusie........................................................................................................................ 121 BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................................... 126
8
Hoofdstuk I Introductie & Vraagstelling
9
"Depending on wealth, geography and power, we perceive different threats as the most pressing. But the truth is we cannot afford to choose. Collective security today depends on accepting that the threats which each region of the world perceives as most urgent are in fact equally so for all…”1
Met deze uiteenzetting omtrent collectiviteit raakt voormalig Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan ,het tere punt van het concept aan. Net zoals democratie en mensenrechten staat of valt het functioneren van het collectieve veiligheid principe met de implementatie ervan door allen betrokkenen. Toch blijven dergelijke broze constructies essentieel voor het behoud van stabiliteit in de wereld. Zeker binnen het Europese continent zag men reeds verschillende van dergelijke initiatieven de revue passeren. Het idee van collectieve veiligheid is zo oud als het Europese continent zelf. Volgens oude Griekse legenden, bestond er omstreeks duizend jaar voor onze tijdsrekening reeds een antieke vorm van collectieve veiligheid. Verschillende Griekse stadstaten waren verenigd in de Delische Liga, die zich op de eerste plaats collectief wilde wapenen tegen de gezamenlijke vijand Perzië. Anderzijds wilden de liga zijn leden beschermen tegen interne twisten. Tussen de verschillende staten werd er onderling overeengekomen, dat bij eender welk onderling treffen elkaars steden en heiligdommen zouden gespaard blijven. Daarnaast treedt men gemeenschappelijk op tegen de agressor. De hierop volgende jaren van relatieve rust en samenhorigheid, resulteerden in het succesvol afslaan van de verschillende Perzische invallen door de Griekse stadstaten. Hoewel dit eerst en vooral grotendeels religieus geïnspireerd was en Europa in de daarop volgende eeuwen meermaals in religieuze tegenstellingen zou verdeeld worden, zou de gedachte van een dergelijk systeem van collectieve bescherming toch blijven voortleven. Zo produceerde de Katholieke kerk aan de lopende band bannen en verklaringen om simultaan verschillende dreigingen aan te pakken. Ook binnen 1
K. ANNAN, Larger freedom towards development, security and human rights for all, Ubuntu, 2005 en http://www.un-ngls.org/orf/UNreform/UBUNTU-1.pdf, §79.
10
verschillenden landen spreken de kerkelijke gezagdragers wetten uitspreken om de plaatselijke heren te verenigen zodat ze zich zouden ontrekken aan enige vorm van onderling geweld. Toch gaf dit slechts beperkte mate resultaat. De verschillende staten waren constant met elkaar verwikkeld in bloedige oorlogen, die hun status binnen Europa moesten bevestigen of versterken. Op het einde van de 17de eeuw, met de komst van het verlichtingsdenken, kwam langzaam aan het idee van collectieve veiligheid weer op de voorgrond. Na een ganse eeuw van religieuze conflicten werd het wederom rustig in Europa en klom het continent vanaf na het Verdrag van Westfalen, langzaam uit een diep dal. In 1693 publiceerde William Penn zijn veiligheidsconcept Present and Future Peace of Europe. Hierin behandelt een gecentraliseerd orgaan, in de vorm van een statenbond, de grensoverschrijdende problematiek van oorlog en vrede. Afspraken en samenwerking rond interne veiligheid zouden volgens Penn automatisch leiden tot een stabiel en vredevol Europa.2 Ongeveer gelijktijdig publiceerde de Franse priester Abbé de Saint-Pierre zijn essay, Projet pour rendre la paix perpétuelle en Europe. Hierin werd wederom geopperd voor een dergelijke statenbond die collectief moest reageren op zowel interne als externe dreigingen. De befaamde filosoof Rousseau evalueerde Saint Pierre’s initiatief om collectieve veiligheid te bereiken. Ondanks de primaire positieve invloed die een dergelijke statenbond zou hebben op het Europese continent, kon Rousseau niet rond de mogelijke tegenwerkende krachten. Hij beargumenteerde dat de over Europa heersende monarchieën, een dergelijke statenbond enkel zagen als een instrument om hun macht te bestendigen en verder geen enkele affectie met het initiatief zouden hebben. Deze vroege pogingen tot het oprichten van een orgaan dat instond voor een collectieve veiligheid in Europa, zullen weer te niet worden gedaan door de Revolutionaire oorlogen die Europa teisterden op het einde van 18de eeuw en het begin van 19de eeuw. Met de totstandkoming van het Congres van Wenen in 1815 werd de vrede op het continent voor veertig jaar 2
A. THIJS, J. SCHAAKE en A. VLIEGENTHART, Blijft Europa een vredesproject… Of wordt het een militaire onderneming?, Utrecht, Kerk en Leven, 2006, 7. (Hiena verkort A. THIJS, J. SCHAAKE en A. VLIEGENTHART, Blijft Europa).
11
bestendigd. Ondanks dat er geen centraal orgaan werd opgericht, werden er toch verschillende afspraken gemaakt om de vrede te bewaren.3 De filosoof Kant werd gedreven door dit pacifistisch denken en raakte in enkele van zijn essays de mogelijkheid van een statenbond weer aan. De belangrijkste onder deze essays was Zum ewigen frieden, dat een internationale samenwerking als de enige optie ziet voor het verkrijgen van duurzame vrede. Daarbij legde hij sterk de nadruk op het ontwikkelen van een internationaal rechtssysteem dat elke vorm van oorlog zou uitsluiten. In navolging van Kant, schreef Engels in 1893 Kann Europa abrüsten, dat in het licht van de oplaaiende spanning tussen de grote Europese mogendheden een internationaal optreden besprak. Een collectieve pacifistische inspanning op internationaal vlak moest een potentiële oorlog voorkomen, waardoor een nieuwe eruptie van geweld in de kiem wordt gesmoord.4 Gedreven door het nationalisme en het imperialisme sleepten de grootmachten Europa langzaam naar een ongekend bloedig conflict, dat wij nu kennen als de Eerste Wereldoorlog. Nie wieder krieg, zo verwoordde Käthe Kollwitz op één van haar etsen de globale drang naar pacifisme op het einde van deze Grote Oorlog. De Amerikaanse president Woodrow Wilson overzag een Europa in puin, een verslagen Europa. Om een dergelijke bloedige confrontatie in de toekomst te vermijden, rakelde hij de oude ideeën van Penn en Abbé de Saint-Pierre weer op. De Volkenbond werd opgericht als eerste effectieve organisatie die moest instaan voor collectieve veiligheid. Het primaire doel was het veroordelen van elke vorm van gewelddadig conflict. Toch bleek het doemdenken van Rousseau al snel bikkelharde waarheid. De Volkenbond kon enkel efficiënt zijn met de medewerking van de grote mogendheden. Het niet toetreden van de Verenigde Staten en het terugtrekken van Japan, Duitsland, Italië en de Sovjet Unie, brak de geloofwaardigheid van de Volkenbond. Het initiatief was dus reeds bij haar oprichting geheel ontkracht. Het 3
P. G. DANCHIN, "Things fall apart: the concept of collective security in International Law" in P. G. DANCHIN en H. FISCHER, United Nations Reform and the new collective security, Cambridge, Cambridge University Press, 2009 en http://digitalcommons.law.umaryland.edu/cgi/viewcontent.cgi? article=1757&context=fac_pubs, 12-13. 4 A. THIJS, J. SCHAAKE en A. VLIEGENTHART, Blijft Europa, Supra noot 2, 8.
12
werd dan ook een incompetent orgaan dat onmogelijk kon optreden tegen de nieuwe dreigingen ontsproten uit het Verdrag van Versailles. Japan viel in 1931 Mantsoerije binnen, Italië versloeg in 1936 met mosterdgas de Ethiopische Keizer Haile Selassie, Rusland trachtte in 1939 het kleine Finland over de knie te leggen en Adolf Hitler ontspon langzaam zijn duivels over Europa. Donkere wolken trokken weer langzaam samen boven het Europese continent..5 Om acht uur ’s morgens op 1 september 1939 rolden de eerste Duitse tanks het Poolse grensdorpje Mokra binnen, de Tweede Wereldoorlog begon en Käthe Kollwitz haar droom werd aan diggelen geslagen. De Tweede Wereldoorlog werd een niets ontziende eruptie van geweld, die meer dan tachtig miljoen mensen de dood in sleurden. Haat en minachting hadden de Europese staten wederom naar de wapens doen grijpen en geresulteerd in een catastrofe voor Europa en voor gans de wereld. Deze wereld stond nu voor een prangende keuze: terugkeren naar een represaille vrede zoals na Eerste Wereldoorlog, of een gezamenlijke wederopbouw waarbij het collectieve aspect centraal staat, collectiviteit als bindmiddel, collectiviteit als veiligheidsinstrument en collectiviteit als een laatste kans. Deze scriptie zal zich toeleggen op de bespreking van twee van deze initiatieven die streefden naar een collectieve veiligheid, namelijk de Europese Unie en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa6. Intrigerend aan beide organisaties, is dat zowel de één als de andere zijn oorsprong vindt in de Koude Oorlog en dat hun latere activiteiten overlappen. Een dergelijk overlapping van activiteiten brengt steeds spanningen en competitie met zich mee, wat kan leiden tot het proberen overschaduwen van de ene door de andere. Binnen de Europese context bemerkt men een dergelijke competitieve situatie tussen de Europese Unie en de OVSE. Door zowel de institutionele en territoriale expansie van de Europese Unie, wordt de OVSE langzaam maar zeker van het toneel verdreven. De bestaansredenen van de OVSE worden hiermede teruggebracht tot enkele bijkomstige nicheactiviteiten, wat voor de OVSE langzaam maar zeker een onhoudbare 5
G.W. DOWNS, “Beyond the debate on collective security” in G.W. DOWNS (ed.), Collective security beyond the Cold War, Ann Arbor, University of Michigan Press, 1994, 3-5. 6 De Organisatie voor Samenwerking en Veiligheid in Europa zal vanaf nu afgekort worden als OVSE.
13
situatie wordt. De vraag dringt zich dan ook op of we bij het moment zijn aangekomen waar de Europese Unie het volledige exclusiviteitrecht gaat opeisen binnen het collectieve veiligheidsconcept in Europa. Krijgen we zo een overkoepelend collectieve veiligheid onder de auspiciën van de Europese Unie? Om deze vraag te kunnen beantwoorden gaan we dieper in op de samenwerking en de mogelijke competitieve kenmerken binnen de onderlinge relatie. Dit aan de hand van zowel een globale, als een casus gerichte analyse. In Hoofdstuk Twee wordt er eerst getracht de OVSE nader te bekijken. Daar dit een zo goed als ongekende organisatie is, is een dergelijke uiteenzetting essentieel om het latere geheel correct te kunnen interpreteren. In Hoofdstuk Drie zullen de onderlinge relaties op een globaal niveau aan bod komen. Aan de hand van een bespreking van het voornaamste instrumentarium van de Europese Unie met betrekking tot het bekomen van een collectieve veiligheid, de onderlinge samenwerkingsaspecten en de competitieve elementen, wordt de onderlinge relatie uit de doeken gedaan tussen beide organisaties. In het daaropvolgende Hoofdstuk Vier zal vanuit een casus deze onderlinge relatie nader bekeken worden. Aan de hand van de Kosovocrisis zal over een tijdspanne van twintig jaar de onderlinge relationele implicatie geanalyseerd worden. Een onderzoek staat of valt met haar eindbedenkingen. Een noodzakelijke conclusie van dit werkstuk vindt men dan ook in Hoofdstuk Vijf.
14
Hoofdstuk II Introductie in de OVSE
15
“The OSCE’s uniqueness essentially resides in the fact that it is fundamentally concerned with security and stability with an overarching respect for democracy, the rule of law, human rights, and freedoms.” Karel De Gucht, Belgische Chairman-inOffice (CiO) van de OVSE in 20067
2.1.
De OVSE, een vergeten organisatie
Vrede is noodzakelijk voor het verkrijgen van economische en sociale voorspoed binnen een land of regio. Deze vrede wordt niet enkel bedreigd door internationale gewapende conflicten, terrorisme, georganiseerde misdaad, massavernietigingswapens en intern geweld; ook minder voor de hand liggende factoren zoals klimaat- en milieuaspecten, epidemieën en armoede kunnen na verloop van tijd vrede en stabiliteit ondermijnen. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog, het bloedigste conflict in de geschiedenis van de mensheid, zagen vele landen de noodzaak in van een nauwere samenwerking om op deze wijze vrede en stabiliteit na te streven. Het concept van een ‘collectieve veiligheid’ kwam al snel op enkele ontwerptafels terecht. Deze term collectieve veiligheid vloeide voort uit de drang naar een verregaande collectieve zelfregulering op het vlak van regionale veiligheid. In dit specifieke proces tracht een vereniging van staten hun individuele bedreigingen terug te dringen aan de hand van een collectieve controle van bovenuit. Hierdoor functioneren internationale organisaties rond het concept van collectieve veiligheid rond een duidelijk bepaald samenwerkingsdoel en zijn ze duidelijk geografisch afgebakend.8 Op internationaal vlak
7
V.Y. GHEBALI, “Where is the OSCE going? Present role and challenges of a stealth security organization” in T. TARDY (ed.), European Security in a global context, Londen, Routledge Contemporary Security Studies, 2008, 55-73. (hierna verkort V.Y. GHEBALI, “Where is the OSCE going?”). 8 M. ODELLO, “The OSCE and European Security Law” in M. TRYBUS en N. WHITE (eds.), European Security Law, Oxford, Oxford University Press, 2007, 296-297. (hierna verkort, M. ODELLO, “The OSCE and European Security Law”).
16
wordt hun bestaan gereguleerd en gedefinieerd aan de hand van Hoofdstuk VIII van het Handvest van de Verenigde Naties.9 In artikel 52, §§ 2 en 3 stelt dit: “De Leden van de Verenigde Naties die zulke akkoorden sluiten of zulke instellingen oprichten, laten, voordat zij lokale geschillen aan de Veiligheidsraad voorleggen, niets onbeproefd om deze op vreedzame wijze op te lossen in het kader van die regionale akkoorden of instellingen.”10 “De Veiligheidsraad bevordert de ontwikkeling van een vreedzame regeling van lokale geschillen in het kader van regionale akkoorden of instellingen, hetzij op initiatief van de betrokken staten, hetzij ingevolge verwijzing door de Veiligheidsraad”.11
Intern wordt bij dergelijke organisaties duidelijk gewezen op de mogelijkheid om een betrokken lidstaat te sanctioneren indien deze de vooropgestelde richtlijnen niet volgt. Een intensieve opvolging en naleving van de bijhorende verdragen is dan ook essentieel voor het functioneren en het voortbestaan van dergelijke internationale organisaties die zich richten op collectieve veiligheid.12 Bijgevolg zijn dergelijke organisaties op het internationaal toneel niet bijzonder talrijk.13 Één van de twee hoofdrolspelers binnen dit werkstuk is een dergelijke internationale organisatie die zich richt op het behouden van vrede en stabiliteit binnen het geografisch kader van het ruime Europa. Deze Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa14 verenigt zesenvijftig landen15 onder zijn institutionele koepel. 9
Handvest van de Verenigde Naties, ondertekend in San Francisco op 26 juni 1945, van kracht gegaan op 24 oktober 1945. 10 VN Handvest, Hoofdstuk VIII, Artikel 52 §2. 11 VN Handvest, Hoofdstuk VIII, Artikel 52 §3. 12 M. ODELLO, “The OSCE and European Security Law”, Supra noot 12, 297. 13 Buiten de OVSE kennen we nog enkele international organisaties die zich richten op collectieve veiligheid. Een gelijkend voorbeeld is de Organisatie van Amerikaanse Staten met het Inter-Amrikaans Verdrag van Wederzijdse Ondersteuning. 14 De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa zal hierna worden afgekort als OVSE. 15 De leden van de OVSE zijn: Albanië, Andorra, Armenië, Azerbeidzjan, België, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Canada, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Georgië, Griekenland, Heilige Stoel, Hongarije, Ierland, Ijsland, Italië, Kazachstan, Kirgizië, Kroatië, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Macedonië, Malta, Moldavië, Monaco, Montenegro, Nederland, Noorwegen, Oekraïne, Oezbekistan, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Rusland, San Marino, Servië, Slowakije, Slovenië, Spanje, Tadzjikistan, Tsjechië, Turkije, Turkmenistan, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten, WitRusland, Zweden en Zwitserland.
17
Hoewel de naam anders doet vermoeden, omvat OVSE niet enkel landen van het Europese continent; ook Noord-Amerikaanse landen en staten die ontstonden bij het uiteenvallen van de Sovjet-Unie zijn aangesloten bij de organisatie. De geografische kern van de OVSE strekt zich dan ook uit van Vancouver tot Vladivostok, waarbij zowel de stempel Euro-atlantisch als Euraziatisch gebruikt kan worden.16 Buiten deze zesenvijftig landen nemen elf andere landen uit het Middelandse Zeegebied en Azië deel met een waarnemersstatuut, in het kader van een uitgebreid samenwerkingspartnerschap.17 Ondanks de ruime context waarbinnen de OVSE handelt, is de organisatie bij het grote publiek vrij onbekend. De OVSE is namelijk geen internationale organisatie die in de spotlights werkt met groot militair machtsvertoon of door zijn imposante verleden en status. Hierbij moet men steeds in het achterhoofd houden dat de OVSE is opgericht met een duidelijk vooropgesteld doel, namelijk het creëren van collectieve veiligheid op het hele Europees continent. In tegenstelling met zijn bekendere tegenhanger, de NoordAtlantische Verdragsorganisatie,18 die gebaseerd is op het concept van een collectieve defensie,19 richt de OVSE zich op een meer preventieve diplomatie, militaire transparantie en conflictpreventie. Een actief militair aspect komt hierbij dus minder aanbod, dit in tegenstelling tot de NAVO, waar het militaire aspect de basis van de alliantie vormt. Deze discrete werkwijze van de OVSE is voor haar dan ook essentieel, aangezien haar actieterrein vooral binnen het preventief ageren op delicate en ingewikkelde situaties ligt, die op elke plaats en op elk tijdstip kunnen plaatsvinden. Met deze achtergrond zorgt het voor een constante dialoog tussen haar lidstaten en tracht actief deel te nemen aan het behoud of de creatie van de democratie. Dit hoofdstuk wil dan ook een overzicht geven van deze organisatie. Haar geschiedenis, structuur en werkwijze zullen aan bod komen. Het geschiedkundige overzicht geeft geen traditionele opsomming van de meest cruciale gebeurtenissen van de 16
V.Y. GHEBALI, “Where is the OSCE going”, Supra noot 11, 60-36. Deze samenwerkingspartners zijn: Afghanistan, Japan, Zuid-Korea, Mongolië en Thailand uit Azië, en Algerije, Egypte, Israël, Jordanië, Marokko en Tunesië uit het Middellandse Zeegebied. 18 De Noord-Atlantische Verdragsorganisatie zal hierna worden afgekort als NAVO. 19 Collectieve defensie is meerbepaald een alliantievorming, waarbij de ondertekende staten elkaar militaire onderlinge ondersteuning beloven bij militaire dreigingen. 17
18
organisatie, maar tracht – aan de hand van de belangrijkste documenten die de basis van de OVSE vormen – een beeld te schetsen van de transformatie. Hierbij zal vooral gekeken worden naar basisdocumenten die essentieel of thematisch aanvullend zijn voor dit onderzoek. Bij het overzicht van de organisatie hanteren we een zelfde werkwijze. Hierdoor zullen bepaalde institutionele organen en activiteiten minder aan bod komen.
2.2. Van Helsinki tot heden, een korte geschiedenis van de OVSE aan de hand van de belangrijkste basisdocumenten 2.2.1. Van Koude Oorlog naar Koude Vrede 1994 staat traditioneel bekend als het geboortejaar van de OVSE. Toch moeten we voor een goed begrip van de organisatie teruggaan tot begin jaren zeventig. De hedendaagse structuur van de OVSE vindt namelijk zijn oorsprong in de Helsinki Final Act20 uit 1975. In 1973 begonnen de eerste gesprekken in de Finse hoofdstad tussen vertegenwoordigers van vijfendertig landen uit het Westen, het Oosten en enkele Europese neutrale landen. De keuze voor het neutrale Finland als conferentieplaats paste dan ook perfect in de neutrale sfeer waarin de conferentie zich plaatsvond. De Sovjet-Unie en het Westen wilden in volle Koude Oorlog gebruik maken van de periode van detente in de onderlinge contacten. Het explosieve politieke klimaat tussen beide machtsblokken was namelijk al enkele jaren aan het afkoelen. Dit resulteerde uiteindelijk in onder andere de SALT-verdragen en het Viermogendhedenakkoord
tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Maar ook
binnen het Europees kader bracht deze periode van detente soelaas.21 Een voorbeeld 20
CSCE Participating States, Conference on Security and Co-operation in Europe Final Act, Helsinki, 01.08.1975. OSCE, http://www.osce.org/documents/mcs/1975/08/4044_en.pdf). 21 A.WEGNER en V. MASTNY, “New perspectives on the origin of the CSCE process” in A. WENGER, V. MASTNY en C. NUENLIST (eds.), Origins of the European security system, the Helsinki process revisited 1965-74, Londen, Routledge Contemporary Security Studies, 2008, 13-17. (hierna verkort A.WEGNER en V. MASTNY, “New perspectives on the origin of the CSCE process”).
19
hiervan is de Ostpolitik van de West-Duitse bondskanselier Willy Brandt, die resulteerde in (tijdelijk) genormaliseerde betrekkingen met de naburige landen in het Oosten.22 De ‘Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa’23, ging uiteindelijk van start met als doel het creëren van een hechtere economische en diplomatieke samenwerking tussen beide machtsblokken, ter preventie van een mogelijke escalatie van het politieke conflict.24 De Sovjet-Unie wilde in de eerste plaats de grenzen van na Wereldoorlog Twee bevestigd zien, alsook – daarop voortbouwend – een grootschaligere economische samenwerking tussen beide machtsblokken op het Europese continent. De Westerse staten zouden daarentegen enkel op het voorstel ingaan als de Sovjet-Unie topics als mensenrechten en democratie op de verdere agenda van de conferentie toeliet. De Westerse staten waren er van overtuigd dat beide topics inherent waren om regionale stabiliteit binnen Europa te bewerkstelligen. Op deze wijze werd een solide basis gelegd voor de verdere coöperatieve benadering van veiligheid binnen het kader van de intergouvernementele CVSE – die enkele decennia later de OVSE zou worden.25 Na een onderhandelingsronde van meer dan twee jaar mondden de onderlinge gesprekken in 1975 uit in de Helsinki Final Act.26 Eerst en vooral wordt in de Helsinki Final Act het gebruik van geweld in onderlinge conflicten streng bekritiseerd en het gebruik van vreedzame onderhandelingen aangemoedigd. De deelnemende landen zouden zich zo binnen hun externe relaties onttrekken aan elke vorm van geweld. Bovendien mocht geen enkel onderling twistpunt een aanleiding vormen tot het gebruik van geweld. 27 De spirit van samenwerking en constructieve oplossingen op basis van het internationaal recht was de enige aangewezen manier voor het oplossen van interstatelijke disputen en conflicten.28 22
A.WEGNER en V. MASTNY, “New perspectives on the origin of the CSCE process”, Supra noot 25, 10-14. De Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa zal hierna worden afgekort als CVSE. 24 D.J. GALBREAT, The Organization for Security and Co-operation in Europe, Londen, Routledge Contemporary Security Studies,2007, 25-27. (hierna verkort D.J. GALBREAT, The Organisation). 25 D.J. GALBREAT, The Organisation, Supra noot 28, 27-28. 26 CSCE Participating States, Final Recommendations of the Helsinki Consultations, Helsinki, 1973. (hierna afgekort Helsinki Final Act). 27 Helsinki Final Act, Supra noot 30, 4. 28 Helsinki Final Act, Supra noot 30, 4. 23
20
Dit document valt hoofdzakelijk op door zijn ingewikkelde onderhandelde balans tussen beide machtsblokken. Toch zijn er enkel opmerkelijke standpunten terug te vinden in het slotdocument van de Helsinki Conferentie. De primaire eisen van de Sovjet-Unie werden ingewilligd door de onschendbaarheidverklaring van elkaars grenzen, en het concreet afwijzen van elke vorm van territoriale eisen tegenover eenieder deelnemende lidstaat.29 Door het hanteren van beide paragrafen in het slotdocument werd een decennia oud twistpunt geregeld en werden de territoriale grenzen van na de Tweede Wereldoorlog finaal bevestigd.30 Ook de soevereiniteit van volkeren wordt herbevestigd in de Helsinki Final Act. Dit was een secundaire eis van de Sovjet-Unie, wat historisch gezien toch geheel in tegenspraak kan gezien worden met hun politiek in voorafgaande gebeurtenissen in Tsjechoslowakije en Hongarije:
“The participating States will refrain from any intervention, direct or indirect, individual or collective, in the internal or external affairs (…) in all circumstances refrain from any military, or of political, economic or other coercion designed to subordinate to their own interest…”31 Om het slotdocument in een diplomatiek evenwicht te brengen, werden door toedoen van de Westerse staten, drie voor hen fundamentele paragrafen toegevoegd. Met deze drie paragrafen verankerende men in het slotdocument enkele basisbegrippen rond vrijheid van religie en denken en rond gender- of rassendiscriminatie: “The participating States will respect each other's sovereign equality (…) They will also respect each other's right freely to choose and develop its political, social, economic and cultural systems…”32
29
Helsinki Final Act, Supra noot 30, 6. J.R. PARÉ, The organization for security and cooperation in Europe in 2005, Ottowa, The Library of Parliament, 2004, 2-3. 31 Helsinki Final Act, Supra noot 30, 6. 32 Helsinki Final Act, Supra noot 30, 4. 30
21
“The participating States will respect human rights and fundamental freedoms, including the freedom of thought, conscience, religion or belief, for all without distinction as to race, sex, language or religion.”33 “The participating States will respect the equal rights of peoples and their right to self-determination, acting at all times in conformity with the purposes and principles of the Charter of the United Nations…”34 Toch handelde het merendeel van de Helsinki Final Act over het aansluitende werkinstrument van het controlemechanisme ter bescherming van de vrede en stabiliteit op het Europese continent. Opmerkelijk hierin was dat de deelnemende landen een sterk innoverende brede visie binnen het regionale veiligheidsconcept aannamen. Men kantte zette zich zo tegen de globaal geldende geest dat een collectief veiligheidsbeleid enkel kon bestaan door een collectief defensiebeleid. Met de creatie van een driedimensioneel veiligheidsmechanisme als annex aan de Helsinki Final Act, gebaseerd op drie specifieke dimensies – een politiek-militaire, een economisch-ecologische en een humanitaire – trachtte men onderlinge economische, technische en wetenschappelijke samenwerking te promoten en het belang van mensenrechten en democratie te benadrukken..35 Samen met deze brede tripartiet werd zo een crisismechanisme gecreëerd dat onmiddellijk kon ingeschakeld worden bij intense conflictpreventie. Het algemeen vooropgestelde doel tot stabiliteit en veiligheid kon nu volledig bewerkstelligd worden.36 Aansluitend bij het slotdocument van de Helsinki Final Act werd er in de slotakte beslist dat een effectieve opvolging van de conferentie nodig was om de verdere onderlinge relatie te bevorderen en de implementatie van het document te verzekeren. Zo werden er achtereenvolgens in Belgrado (1977-1978), Madrid (1980-1983) en Wenen (19861989) nieuwe conferenties georganiseerd binnen het kader van de CVSE.
33
Helsinki Final Act, Supra noot 30, 6. Helsinki Final Act, Supra noot 30, 7. 35 P.DUNAY, “The OSCE in crisis”, Chaillot Paper No. 88, Parijs, Institute for security studies, 2006, 20. (hierna verkort P.DUNAY, “The OSCE in crisis”). 36 P.DUNAY, “The OSCE in crisis”, Supra noot 39, 20. 34
22
Zoals al eerder vermeld, was het ondanks de aanwezige periode van politieke detente noodzakelijk om tijdens de diplomatieke gesprekken tussen de machtsblokken uiterst voorzichtig te werk te gaan om de kwetsbare vrede te bewaren. Hierdoor werd vooral geopteerd voor een werkwijze die niet kon leiden tot juridische verplichtingen van de deelnemende staten ten opzichte van elkaar. Het was om die reden dat de CVSE in 1975 niet werd afgesloten met een verdrag, maar enkel met een slotdocument. Er werd dus geen enkel oprichtingsverdrag samengesteld, laat staan dat er een juridische armslag voor de CVSE werd gecreëerd. Ook binnen het slotdocument wordt duidelijk verwezen naar het feit dat het gehele document niet in aanmerking kon komen voor registratie onder artikel 102 van het VN-Handvest, dat de verplichting voor de lidstaten van de VN aanhaalt om andere onderling gesloten verdragen te registreren bij het VN-Secretariaat, wat noodzakelijk is om internationaal rechtelijk grondslag te verkrijgen. De slotakte van de Helsinki Final Act stelt dan ook het volgende: “…the text of this Final Act, which is not eligible for registration under Article 102 of the Charter of the United Nations…”. Hiermee bleef dan ook tot op dit moment het beeld intact dat het om een zuiver politiek akkoord ging, zonder enige rechtsrelatie tussen de landen onderling. Paradoxaal is echter wel dat op het moment dat de CVSE transformeerde naar de OVSE – en zich hiermee duidelijk wilde
profileren
als
een
internationale
organisatie
met
een
effectieve
rechtspersoonlijkheid – het Budapest Document in paragraaf 2237 andermaal de onmogelijke samenhang met Artikel 102 van het VN-Handvest onderstreepte.38 Ondanks deze duidelijke structurele achterstelling kan deze werkwijze juist de expliciete reden zijn waarom de CVSE een succes was tijdens de Koude Oorlog. Dit diplomatieke forum bood dan ook een internationale talking box, waarin ongebonden oplossingen en overeenkomsten op interstatelijke twistpunten konden gezocht worden.
37
CSCE Participating States, CSCE Budapest Document 1994. Towards A Genuine Partnership In A New ERA, 5 december 1994. §22. 38 I.F. DEKKER, en R.A. WESSEL, “Van CVSE naar OVSE. De sluipende institutionalisering en onvermijdelijke juridicering van een internationale conferentie, Vrede en veiligheid, 4, 2002, 426-427. (hierna verkort I.F. DEKKER, en R.A. WESSEL, “Van CVSE naar OVSE”).
23
De CVSE was zo indirect een van de instrumenten die de Koude Oorlog bevroren hielden binnen Europa.
2.2.2. Van 1990 tot nu: een verdergaande samenwerking door getemperd optimisme
De jaren negentig brachten ingrijpende veranderingen met zich mee. Ook zag men na de val van het IJzeren Gordijn na enige tijd een duidelijk afname van de invloed van de CVSE/OVSE binnen de Europese context. Het wereldtoneel veranderde drastisch, nieuwe naties ontstonden en oude machtsverhoudingen verdwenen. Nieuwe uitdagingen boden zich dan ook aan voor de CVSE. Mede door haar voorafgaande rol als moderator tussen alle landen van Europa zag de internationale gemeenschap haar als een ideaal instrument om deze transformatie van nieuwe staten in goede banen te leiden. Maar was de CVSE wel in staat om haar nieuwe rol te kunnen vervullen?39 De CVSE nam haar veranderde rol met beide handen aan, en benadrukte haar positie binnen het nieuwe Europa in het Handvest van Parijs voor een nieuw Europa.40 Toen de staatshoofden binnen de CVSE elkaar andermaal ontmoetten in 1990 op de conferentie te Parijs was de gezamenlijke wil groot om een einde te maken aan de koude oorlog. De algemene stellinginname was dan ook dat voor Europa een nieuw tijdperk van democratie, vrede en eenheid was aangebroken.41 Deze gezamenlijke ambitie tot de creatie van een veilig en stabiel Europa op basis van de vijfentwintig jaar eerder ondertekende Helsinki Final Act komt al tot uitdrukking in paragraaf 4 van het handvest: "The ten principles of the Final Act will guide us towards this ambitious future, just as they have lighted our way towards better relations for the past fifteen years. Full implementation of all CSCE commitments must form
39
D.J. GALBREAT, The Organisation, Supra noot 28, 42-43. CSCE Participating States, Charter of Paris for a New Europe 1990, 21 november 1999. (afgekrort als Charter of Paris). 41 E. KAVALSKI, Extending the European security community : constructing peace in the Balkans, Londen, Tauris Academic Studies, 2008, 87. 40
24
the basis for the initiatives we are now taking to enable our nations to live in accordance with their aspirations."42 Het handvest is dan ook hoofdzakelijk afgestemd op de heroriëntatie van de Helsinki Final Act op de ingrijpende internationale geografische en politieke veranderingen binnen de Europese context, waarbij het zich grotendeels baseert op de herbevestiging van de basisconcepten. Aansluitend op deze herbevestiging van de Helsinki Final Act, nemen de deelnemende landen enkele essentiële veranderingen aan die zouden leiden naar een verdere institutionalisering van de CVSE. Zo wordt er in het handvest beslist om de periodieke bijeenkomsten een meer permanent karakter te geven, door een jaarlijkse Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken van de deelnemende landen te organiseren. Deze zal intens diplomatiek worden voorbereid door het Comité van Hoge Ambtenaren.43 Verder in het supplementair document van het handvest wordt de institutionalisering van de organisatie verder ingeleid. Een Permanente Raad voor het dagelijks bestuur werd ingericht, waarin de permanente vertegenwoordigers van de betrokken deelnemende landen zetelen.44 Daarnaast werden ook enkele permanente organen gecreëerd die deze institutionalisering moesten ondersteunen. Hiermee trachtte de CVSE een plaats in de internationale rechtsorde voor zich op te eisen. Een Algemeen Secretariaat45, een Bureau voor Vrije Verkiezingen46 en een Conflictpreventiecentrum47 werden zo als eerste permanente organen van de CVSE opgericht.48 Twee jaar later was het nieuwe globaal optimisme na het einde van de Koude Oorlog al sterk getemperd. Enkele maanden eerder was Joegoslavië, dat steeds het schoolvoorbeeld was van een multi-etnische samenleving, veranderd in een gebied van chaos en terreur. In dit klimaat kwamen de staatshoofden en/of regeringsleiders terug 42
Charter of Paris, Supra noot 44, § 4. Charter of Paris, Supra noot 44, 12. 44 Charter of Paris, Supra noot 44, 12. 45 Charter of Paris, Supra noot 44, 12. 46 Charter of Paris, Supra noot 44, 13. 47 Charter of Paris, Supra noot 44, 13. 48 I.F. DEKKER, en R.A. WESSEL, “Van CVSE naar OVSE”, Supra noot 42, 427. 43
25
samen in Helsinki. De conferentie werd zoals de voorgaande beëindigd met een slotdocument, in dit geval het Helsinki Document.49 In de preambule van het document duiken twee eigenaardigheden op. In paragraaf 10 word gewezen op de zelfpositionering van de CVSE in de bredere context van internationale organisaties zoals de VN, de NAVO, de Europese Gemeenschap50, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.51, de Federatie van Onafhankelijk Staten52, de Raad van Europa en de West Europese Unie53. In Hoofstuk IV54 van het Helsinki Document verklaren de deelnemende landen daarenboven dat de CSVE daadwerkelijk een internationale organisatie is, gericht op collectieve veiligheid volgens de verklaringen van Hoofdstuk VIII van het VN Handvest. Met deze akte verklaarde de CVSE zich een regionale organisatie onder Hoofdstuk VIII van het VN handvest, op basis van een intense samenwerking met de VN, startend vanuit de erkenning door de Veiligheidsraad van de VN als het belangrijkste regionale orgaan dat instaat voor het behoud van veiligheid en stabiliteit binnen het Europese continent. Hiermee vervolledigde de CSVE haar institutionalisering en transformeerde hiermee voorgoed van een conferentiesysteem naar een gestructureerde internationale organisatie.55 Een andere opvallende vaststelling is de onrechtstreekse verwijzing naar de conflictsituatie in de westelijke Balkan, die een prominente plaats inneemt in de preambule. Paragraaf 13 uit de preambule van het Helsinki Document stelt: "For the first time in decades we are facing warfare in the CSCE region…” en "The loss of life, human misery, involving huge numbers of refugees have been the worst since the Second World War”56. Verder in het slotdocument worden er enkel nieuwe permanente organen opgericht, om dit cruciaal institutioneel probleem te verhelpen en dergelijke etnische 49
CSCE Participating States, Mandate, The Final Document of Helsinki 1992, The Challenges of ChangeHelsinki, 10 juli 1992. (hierna verkort Helsinki Document). 50 De Europese Gemeenschap zal hierna worden afgekort als EG. 51 De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling zal hierna worden afgekort als OESO. 52 De Federatie van Onafhankelijk Staten zal hierna worden afgekort als FOS. 53 De West Europese Unie zal hierna worden afgekort als WEU. 54 Helsinki Document, Supra noot 53, Hoofdstuk IV. 55 V. SHUSTOV, ”OSCE's Place in Europe's Architecture”, International Affairs, Vol. 48/1, 2002, 39. 56 Helsinki Document, Supra noot 53, § 13.
26
conflicten in de toekomst te vermijden. Aansluitend zal op de Helsinki Conferentie de staat Joegoslavië geschorst worden uit de CSVE.57 Naast de aangehaalde punten in de preambule werden in de aansluitende hoofdstukken enkele nieuwigheden aangenomen aangaande de institutionalisering van de CSVE. Door de creatie van een Economische Forum58, en Forum voor Veiligheidssamenwerking59, een Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden60, een Secretaris Generaal61, een Hof van Bemiddeling en Arbitrage62 en een jaarlijks roterende Chairman in Office63 trachtte men de institutionalisering verder te zetten. In 1994, na de Conferentie van Boedapest, vervolmaakte de CVCE zijn institutionele transformatie. De CVCE veranderde haar naam in de Organisatie voor Veiligheid en Stabiliteit in Europa, waarmee het andermaal wou benadrukken dat het niet langer slechts een op regelmatig basis georganiseerde conferentie was, maar een structurele internationale organisatie die gefundeerd is op een duidelijke institutionele basis.64 Paragraaf 3 van het slotdocument verwoordt het zo: "We are determined to give a new political impetus to the CSCE, thus enabling it to play a cardinal role in meeting the challenges of the twentyfirst century. To reflect this determination, the CSCE will henceforth be known as the Organization for Security and Co-operation in Europe. “65 Hoewel het Budapest Document zich hoofdzakelijk richt op de naamsverandering en de herbevestiging van de positieve plek binnen het Europees veiligheidsconcept van de OVSE, zijn er nog enkele bijzonderheden in het document. De meest prominente is de aanname van een Code of Conduct binnen de politiek-militaire pijler van het
57
X, OSCE handbook, Wenen, OSCE, 2007 en http://www.osce.org/publications/sg/2007/10/22286_952_ en.pdf, 3. (hierna afgekort X, OSCE handbook). 58 Helsinki Document, Supra noot 53, 59. 59 Helsinki Document, Supra noot 53, 29. 60 Helsinki Document, Supra noot 53, 8. 61 Helsinki Document, Supra noot 53, 14. 62 Helsinki Document, Supra noot 53, 24. 63 Helsinki Document, Supra noot 53, 3. 64 X, OSCE handbook, Supra noot 61, 7-8. 65 CSCE Participating States, CSCE Budapest Document 1994. Towards A Genuine Partnership In A New ERA, 5 december 1994. (hierna afgekort Budapest document).
27
driedimensionaal veiligheidssysteem.66 Daarenboven blikken de deelnemende landen van de OVSE al vooruit naar de toekomst. De 21ste eeuw brengt namelijk nieuwe soorten en soms onbekende bedreigingen met zich mee. Met de aanzet tot een mogelijk ‘Common and Comprehensive Security Model for Europe for the Twenty-First Century’
67
nam de
OVSE de eerste stap naar verdergaande samenwerking op dit delicate gebied.68 Twee jaar later – in december 1996 – nam men aan het einde van de Conferentie van Lissabon het Lissabon Document69 aan. Centraal in dit document staan twee verklaringen, de basis conferentieverklaring en de Verklaring voor een ‘Common and Comprehensive Security Model for Europe for the Twenty-First Century’. Deze verklaring stelde
onderhandelingen
voor
die
moesten
leiden
tot
een
verregaande
veiligheidssamenwerking tussen de deelnemende landen en afgesloten moet worden met een nieuwe verklaring.70 In 1996 was er eveneens tijdelijk een einde gekomen aan het verscheurend conflict in de Balkan. Het Dayton Akkoord, waarin Europa slechts een figurantenrol toebedeeld kreeg, bracht de verschillende strijdende partijen binnen het conflict aan tafel met een positief resultaat voor de vrede in het voormalig Joegoslavië. Men kon weer optimisme optekenen bij de verschillende Europese staten. Toch was men sterk geschrokken van de gruwelijkheid en de snelheid van escaleren van het conflict. De verschillende deelnemende landen van de OVSE wilden dan ook een herhaling van dergelijk scenario ten allen prijzen voorkomen. Een voortgezette actieve participatie van de lidstaten binnen de OVSE, en een diepgaande samenwerking met andere organisaties zijn daardoor volgens het document onontbeerlijk in dit onderling streven naar veiligheid en stabiliteit binnen Europa: "…We intend to realize our full potential for consolidating peace and prosperity in the entire OSCE region, as demonstrated by our combined 66
Budapest document, Supra noot 69, 11-18. Budapest document, Supra noot 69, 26. 68 X, OSCE handbook, Supra noot 61, 8-9. 69 OSCE Participating States, The Final Document of Lisbon 1996, 3 december 1996. (hierna afgekort Lisbon Document). 70 Lisbon Document, Supra noot 73, § 2. 67
28
efforts - through the OSCE and other relevant institutions - to forge a sustainable peace in Bosnia and Herzegovina."71 Naast
deze
ruimere
benadering
verwelkomt
het
Lissabon
Document
verdere
samenwerking met de NAVO72 en het Internationaal Gerechtshof in Den Haag73. Anderzijds gaat de OVSE een verlengd engagement aan in verschillende andere regio’s, niet enkel in voormalig Joegoslavië maar ook in de Kaukasus, Moldavië en de Baltische regio. Paragraaf 19 duidt op de regio’s Kosovo, Vojvodina en Sandjak : “We welcome the OSCE’s continuing focus on the Federal Republic of Yugoslavia. We express our expectation that the OSCE Mission of Long Duration to Kosovo, Sandjak and Vojvodina will be able to resume its work as soon as possible…”74 Een vernieuwing binnen het Lissabon Document is de aanname van de noodzaak van de vrijheid van pers en media in het globale democratiseringsproces. Paragraaf 11 stelt dan ook: "Freedom of the press and media are among the basic prerequisites for truly democratic and civil societies…" 75 Aansluitend werd in dezelfde paragraaf beslist tot de oprichting van een OVSE Vertegenwoordiger voor de Vrijheid van Media76, die de belangen van deze groepen zal behartigen. De tot nu toe laatste conferentie van staatshoofden van de OVSE vond plaats in 1999 in de Turkse hoofdstad Istanbul. Het resultaat was een bipolair einddocument door de aanname van de Istanbul Conferentieverklaring - Handvest voor Europese Veiligheid77. De Istanbul Conferentieverklaring richt zich weer hoofdzakelijk op de herbevestiging de positie van de OVSE binnen het Europees veiligheidsconcept. Door dit rudimentaire en weinig vernieuwende karakter is de conferentieverklaring minder belangrijk dan het 71
Lisbon Document, Supra noot 73, § 2. Lisbon Document, Supra noot 73, § 13. 73 Lisbon Document, Supra noot 73, § 16. 74 Lisbon Document, Supra noot 73, § 19. 75 Lisbon Document, Supra noot 73, § 13. 76 De OVSE Vertegenwoordiger voor de Vrijheid van Media zal hierna worden afgekort als RFOM. 77 OSCE Participating States,The Final Document of Istanbul 1999, Charter for European Security, november 1999. (hierna verkort Istanbul Document). 72
19
29
Handvest voor Europese Veiligheid. Dit handvest nam het initiatief dat van start was gegaan tijdens de Lissabon Conferentie met beide handen aan. Hiermee verbreedde het initieel het globale veiligheidsaspect dat werd aangenomen in de Helsinki Final Act. Al in Paragraaf 2 wordt gesteld dat sinds het ondertekenen van het Handvest van Parijs in 1990, dat de conflictdreigingen niet meer enkel afkomstig zijn uit interstatelijke disputen, maar dat tevens binnenlandse dreigingen kunnen leiden tot het bedreigen van de collectieve veiligheid.78 Met deze brede kijk beantwoordt de OVSE finaal aan de eisen van de nieuwe globale situatie, waarbinnen de kans op een interstatelijk conflict tussen OVSE-landen ten zeerste gemarginaliseerd is. De focus zal nu verschuiven naar interne conflictsituaties binnen de deelnemende landen. Anderzijds haalt het handvest in paragraaf 4 al in een pre 9/11 tijdperk de noodzaak van het opdrijven van de strijd tegen het internationaal terrorisme en de georganiseerde misdaad aan.79 Deze brede aanname van het veiligheidsconcept wordt nog het best verwoord in paragraaf 9: “We will build our relations in conformity with the concept of common and comprehensive security, guided by equal partnership, solidarity and transparency. The security of each participating State is inseparably linked to that of all others. We will address the human, economic, political and military dimensions of security as an integral whole.” Voortbouwend op dit breed veiligheidsconcept verbreedde de OVSE ook haar eigen instrumentarium om verdere daadwerkelijke actiegerichtheid te garanderen. De meest opvallende zijn de creatie van Rapid Expert Assistance and Co-operation Teams80, de oprichting van een Operation Centrum81, de mogelijkheid tot politionele samenwerking82 en een meer verregaande engagement inzake vredeshandhaving83. Aansluitend met de Istanbul Conferentie gingen dertig van de deelnemende landen van de OVSE over tot het ondertekenen van het Agreement on Adaptation of the Treaty on Conventional Armed
78
Istanbul Document, Supra noot 81, §2. Istanbul Document, Supra noot 81, § 4. 80 Istanbul Document, Supra noot 81, § 42. 81 Istanbul Document, Supra noot 81, § 43. 82 Istanbul Document, Supra noot 81, § 44. 83 Istanbul Document, Supra noot 81, § 46. 79
30
Forces in Europe en de Decision on the spread of small arms and light weapons, waarin de ondertekenende landen zich beter trachtten te wapenen tegen de immense militaire globale veranderingen na de Koude Oorlog.84
84
M. ODELLO, “The OSCE and European Security Law”, Supra noot 12, 301-302.
31
2.3. De operationele agenda van de OVSE: een unieke driedimensionale veiligheidsbenadering
Als men de historische achtergrond overloopt, kan men het functioneren van de OVSE het best beschrijven als een pan-europees kader voor de standaardisering van fundamentele normen met betrekking tot het internationaal recht, mensenrechten, democratie en markteconomie,
met aansluitend een verregaande samenwerking inzake militaire
controle, diplomatie en conflictpreventie.85 Hoger werd al vermeld dat met de Helsinki Final Act, de CSVE - en later de OVSE een operationele organisatorische vorm aannam. Het collectief veiligheidsbeleid zou vanaf de creatie van de CSVE benaderd worden aan de hand van drie dimensies, namelijk de tot dan toe ongebruikelijke combinatie van een politiek-militaire met een humanitaire en economisch-ecologische dimensie. De economisch-ecologische dimensie is het minst ontwikkelde concept van de drie. Het humanitaire poseert zich als het meest dynamische en high-profile onderdeel van het veiligheidsconcept. De politiek-militaire dimensie neemt de meest opvallende positie in het beleid van de OVSE in.86
2.3.1. De humanitaire dimensie: van kleine broertje naar topstudent Één van de meest herkenbare toepassingen van het OVSE-beleid is de hantering van de humanitaire dimensie.87 Deze ontstond net als de andere drie dimensies met de ondertekening van de Helsinki Final Act in 1975. Binnen de Helsinki Final Act was het humanitaire aspect beperkt gebleven. De annex rond de humanitaire dimensie bevatte slechts enkele rudimentaire bepalingen rond interstatelijke contacten in thema’s als toerisme, sport, huwelijken en familieherenigingen. Verder worden thema’s aangehaald als de bevordering van de democratisering van het onderwijs en cultuurinstellingen, en 85
F. CARR en T. CALLAN, Managing Conflict in the new Europe, The Role of international Institutions, New York, Palgrave MacMilla, 2002, 96. 86 V.Y. GHEBALI, “Where is the OSCE going?”, Supra noot 11, 59. 87 M. ODELLO, “The OSCE and European Security Law”, Supra noot 12, 313.
32
een diepgaandere samenwerking tussen internationale journalistiek.88 Toch was er voor 1990 zo goed als geen sprake van een duidelijke implementatie van deze dimensie, zowel op het niveau van de OVSE als bij de lidstaten onderling. Deze trage implementatie kan men verklaren door het moeilijke en explosieve internationale klimaat tijdens de Koude Oorlog, dat het globale discours over democratie en mensenrechten niet bevorderde. Een openlijke inmenging rond mensenrechten of democratisering was dus diplomatiek onmogelijk. Ondanks deze opvallende handicap binnen de humanitaire dimensie van het document, kan men niet ontkennen dat de Helsinki Final Act het humanitaire aspect finaal op de conferentieagenda had geplaatst.89 Van een echte humanitaire dimensie kon men dan ook enkel spreken na het aannemen van het CVSE Wenen Slotdocument90 uit 1989, dat een eerste stap zette naar een volledige implementatie van de in de Helsinki Final Act geciteerde mensenrechten en beloftes op het humanitaire vlak. Vanaf dit moment zou de humanitaire dimensie aanzienlijk in belang en grootte toenemen. Het zal na verloop van tijd evolueren naar een gecompliceerd netwerk van documenten en interstatelijke beloftes, ter bevordering van de bescherming van kwetsbare bevolkingsgroepen, van de algemene rechtsbescherming en het bestrijden van alle mogelijke bedreigingen aan de menselijke waardig- en veiligheid. Daarbij komt nog dat de gehanteerde humanitaire waarden ver boven de algemeen aangenomen standaarden inzake mensrechten liggen.91 Deze waarden worden uiteindelijk concreet uitgewerkt in het Kopenhagen Document92 uit 1990. Net als tijdens het opstellen van het Handvest van Parijs voor een Nieuw Europa, heerst er tijdens de Kopenhagen Conferentie een ongekende optimistische aura over de vergaderingen, na het einde van de Koude Oorlog. Dit globale optimistische klimaat komt dan ook onmiddellijk tot uiting in de preambule die stelt:
88
D.J. GALBREAT, The Organisation, Supra noot 28, 92-93. X, OSCE handbook, Supra noot 61, 4-5. 90 CSCE Participating States, The Concluding Document of Vienna 1989, 15 januari 1989. 91 V.Y. GHEBALI, “Where is the OSCE going”, Supra noot 11, 58. 92 CSCE Participating States, Document of the Copenhagen Meeting of the Conference on the Human Dimension of the CSCE, Kopenhagen, 26 juli 1990. (hierna afgekort Copenhagen Document). 89
33
“The participating States express their conviction that full respect for human rights and fundamental freedoms and the development of societies based on pluralistic democracy and the rule of law are prerequisites for progress in setting up the lasting order of peace, security, justice and co-operation that they seek to establish in Europe...”93 Twee hoofdlijnen komen in deze paragraaf uit de preambule duidelijk aanbod. Zoals al vermeld, bevonden we ons ten tijde van de ondertekening van dit document in een periode van politieke transformatie binnen het Europese continent. Verschillende staten wierpen het communistische juk van zich af en trachtten in zeer korte tijd te transformeren naar een liberale democratie. In deze paragraaf wilden de deelnemende landen onmiddellijk inspelen op deze plotseling aangeboden mogelijkheid om de humanitaire dimensie sterk te verruimen.94 Aangezien in de Helsinki Final Act de humanitaire dimensie zich slechts concentreerde op enkele rudimentaire punten rond internationale samenwerking en uitwisseling, verplaatsen de deelnemende landen de aandacht naar een directe band tussen de noties democratie en mensenrechten, en de vooropgestelde stabiliteit en veiligheid binnen Europa. De principes van de pluralistische democratie worden vanaf dit moment als essentieel aanzien binnen het veiligheidsconcept. Voortbouwend op de aanname van deze nieuwe topics binnen de humanitaire dimensie, is er ook nog de connotatie die wordt gelegd tussen liberale democratie en globale vrede. Door de voortdurende implementatie van democratie binnen deze landen in transformatie beargumenteren de deelnemende landen dat hiermee de kans op een interstatelijk conflict gemarginaliseerd wordt. Indien het onderlinge spanningsveld toch tot een conflict leidt, zal door hun gelijkaardige democratisch karakter dit conflict beperkt blijven in omvang.95 Toch zal de geschiedenis ons met de gruwelijke conflicten in de Balkan uitwijzen dat hoofdzakelijk de weg van democratisering vol met obstakels bezaaid is. De aansluitende delen van het Kopenhagen Document behandelen de concrete 93
Copenhagen Document, Supra noot 96. X, OSCE handbook, Supra noot 61, 5-6. 95 V.Y. GHEBALI, “Where is the OSCE going”, Supra noot 11, 94. 94
34
invulling van dit nieuwe perspectief op de humanitaire dimensie. Zo introduceert het nieuwe document te volgen richtlijnen op het vlak van vrije verkiezingen, nationale minderheden, vrijheid van meningsuiting en persoonlijke eigendommen. Slechts één jaar later kwamen de deelnemende landen van de CVSE andermaal samen, dit maal in de Russische hoofdstad Moskou. Het hier aangenomen Moskou Document96 is de oorsprong van de huidige kernbusiness van de OVSE, namelijk de ’field missions’. Het Moskou Document voorzag in paragraaf 3 de mogelijkheid tot het vormen van een kleinschalige en kortstondige expertenmissie bij een opgerezen noodzaak bij bepaalde humanitaire vragen of problemen binnen een deelnemend land. Deze procedure zou door eender welk deelnemend land worden ingeroepen, toch zou de ontvangende staat de CVSE delegatie per direct kunnen weigeren.97 Toch omzeilde paragraaf 12 dit exclusief soevereiniteitsprincipe: indien zeven deelnemende landen toch van oordeel zouden zijn dat een field mission essentieel is binnen het humanitaire kader98, kon er toch een missie van rapporteurs worden gezonden naar de desbetreffende staat. Een definitieve breuk met het principe van strikte consensus bij het nemen van beslissingen werd zo bereikt.99 Vervolgens verwierp de voorafgaande paragraaf van de preambule in combinatie met paragraaf 12 in de volgende bewoordingen de exclusieve soevereiniteit van de deelnemende landen binnen de aangenomen punten van de nieuw aangenomen humanitaire dimensie: “They categorically and irrevocably declare that the commitments undertaken in the field of the human dimension of the CSCE are matters of direct and legitimate concern to all participating States and do not belong exclusively to the internal affairs of the State concerned.”100 Ondanks hun relatieve gedateerdheid zijn beide documenten nog steeds uitermate essentieel in het functioneren van de OVSE. Na de aanname van beide documenten 96
CSCE Participating States, Document of the Moscow Meeting of the Conference on the Human Dimension of the CSCE, 3 augustus 1999. (hierna afgekort als Moscow Document). 97 Moscow Document, Supra noot 100, § 3. 98 Moscow Document, Supra noot 100, § 12. 99 D.J. GALBREAT, The Organisation, Supra noot 28, 94-95. 100 Moscow Document, Supra noot 100, 29.
35
veranderde de corebusiness naar het handhaven van de vrijheden inzake onderwijs, democratisering, mensenrechten, een daadwerkelijke rechtsbescherming en vrije verkiezingen. In een later stadium werd de noodzaak van vrije media aan deze dimensie toegevoegd. Aansluitend nam het daarmee verband houdende onderwerp van de minderheden binnen het humanitaire kader een nieuwe prominente positie in..101 Voor het handhaven en de coördinatie van haar beslissingen wordt de OVSE binnen de humanitaire dimensie ondersteund door drie intellingen: het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten102, de Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden103 en RFOM. Het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten104, gevestigd in Warschau, is volledig gericht op het ondersteunen van democratiseringsprocessen. Concreet bestaat deze actieve ondersteuning van ODHIR uit verkiezingsmonitoring, controle van de implementatie van de mensenrechten in de deelnemende landen en organiseert ze een gedreven opleiding voor overheidsfunctionarissen op het gebied van mensenrechten.105 De taak van de HCNM spitst zich toe op het terugdringen van etnische conflicten aan de hand van een early warning en een early action systeem, waarbij in een zeer vroege fase bij minderheden spanningen kunnen worden opgespoord. Deze stille diplomatie van de OVSE tracht het sluimerende conflict op te lossen vooraleer het kan uitgroeien tot een conflictsituatie. Verder tracht de OVSE aan de hand van een directe plaatselijke betrokkenheid van eigen medewerkers binnen een bepaalde staat aanbevelingen voor te stellen om het betreffende spanningsveld te neutraliseren. Het instrumentarium dat de OVSE hiervoor hanteert is erg ruim en handelt over topics als bilaterale samenwerking
101
D.J. GALBREAT, The Organisation, Supra noot 28, 96. Het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten werd in 1990 op de Top van Parijs opgericht als het Office for Free Elections. Op de Ministeriële Raad te Praag in januari 1992 werd de instelling omgedoopt tot het huidige bureau. 103 De Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden zal hierna worden afgekort als HCNM. 104 Het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten zal hierna afgekort worden als ODHIR. 105 X, OSCE handbook, Supra noot 61, 29-30. 102
36
tussen buurlanden, en wetsvoorstellen, maar ook pedagogische en linguïstische projecten.106 Als laatste essentiële orgaan richt de RFOM zich als gespecialiseerde OVSE instelling op de observatie van het medialandschap binnen de deelnemende OVSElanden, waarbij het zich engageert voor het toezicht op het naleven van de aangegane OVSE-principes over vrijheid van meningsuiting en media. Net als de HCNM bezit de RFOM een early warnings systeem, waarbij het relevante problemen binnen het medialandschap van een bepaald land preventief aan de kaak kan stellen.107
2.3.2. De politiek-militaire dimensie De politiek-militaire pijler, gecreëerd met de ondertekening van de Helsinki Final Act, was het fundament waarop dit document zich in 1975 baseerde. Tijdens de startperiode richtte de CVSE zich hoofdzakelijk op Vertrouwens en Veiligheids Creatie Maatregelingen108. Naast de Helsinki Final Act, regelt het Wenen Document uit 1990 deze militaire supervisie. Met dit document nemen de deelnemende landen aan dat ze alles in het werk zullen stellen om jaarlijks en volgens strikte deadlines, essentiële informatie uit te wisselen over hun militaire capaciteit en geplande manoeuvres.109 Aan de hand van deze verkregen informatie kunnen de mogelijke wederzijdse militaire dreigingen beperkt worden en zo een mogelijk onnodig conflict vermeden worden. Naast deze informatie-overdracht, kunnen de VVCM’s ook fungeren als bilateraal crisismechanisme en operationeel militair inspectiesysteem.110 Een ander concept dat de OVSE op de agenda trachtte te plaatsen is een nieuwe conflictregulering. Hiermee bracht de OVSE het democratiseringsproces zelfs binnen de militaire component, en reguleerde het de hantering en de rol van troepen binnen een 106
X, OSCE handbook, Supra noot 61, 32-34. X, OSCE handbook, Supra noot 61, 34-35. 108 De Vertrouwens en Veiligheids Creatie Maatregelingen zal hierna worden afgekort als VVCM. 109 V.Y. GHEBALI, “Where is the OSCE going”, Supra noot 11, 58-59. 110 V.Y. GHEBALI, “Where is the OSCE going”, Supra noot 11, 56. 107
37
gewapend conflict.111 Met het opstellen van de Code of Conduct112 in 1994 overtrad de OVSE bewust alle bestaande regels aangaande de soevereiniteit van staten. Erger nog, men betrad zo als regionale organisatie met beperkte internationaal rechtelijk basis een domein waarin de staten principieel erg gevoelig zijn.113 Dit document is dan ook een sterk voorbeeld van de steeds nadrukkelijk wordende profilering van de OVSE als een daadwerkelijk juridisch gefundeerde organisatie binnen de internationale rechtsorde. Naast deze meer algemene benadering van militaire conflictcontrole en regulering, handelt het Wapencontroleprogramma over een meer concrete vorm van directe conflictpreventie. Deze werkwijze richt zich hoofdzakelijk op het georganiseerd onder controle houden van de verhandeling en gebruik van lichte wapens114, zowel op interstatelijk
als
op
particulier
niveau.115
Door
de
rijzende
noodzaak
van
milieumaatregelen binnen de sterk vervuilende sector van de wapenontmanteling, nam de OVSE tevens het initiatief tot het coördineren en opleiden van specialisten die dit werk volgens de vereiste milieuvereisten kunnen uitvoeren.116 Naast deze maatregelen over conventionele wapens werden binnen de OVSE ook enkele bijkomende onderlinge afspraken opgesteld met betrekking tot chemische en nucleaire wapens, wat het wapencontroleprogramma een breed spectrum geeft.117 Net zoals binnen de humanitaire dimensie hanteert men in de politiek-militaire dimensie enkele basismechanismen om zich te kunnen richten op conflictmanagement. Het Berlijn Mechanisme is het centrale concept binnen deze dimensie, en is net als enkele humanitair dimensie-instrumenten, een early warning systeem. Het is mechanisme is ingesteld op een snelle en daadwerkelijke verduidelijking van de betrokken feiten door de
111
X, Factsheet OSCE Conflict prevention Centre, http://www.osce.org/publications/cpc/2008/01/13 558_57_en.pdf 3-4. (hierna afgekort X, Factsheet OSCE Conflict prevention Centre). 112 CSCE Participating States, Code of conduct on politico-military aspects of security, Budapest, 3 december 1994. 113 V.Y. GHEBALI, “Where is the OSCE going”, Supra noot 11, 56-57. 114 OSCE Participating States, OSCE Document on small arms and light weapons, Wenen, 24 november 2000. 115 X, Factsheet OSCE Conflict prevention Centre, Supra noot 115. 116 OSCE Participating States, OSCE Document on stockpiles of conventional ammunition, Wenen, 19 november 2003. 117 V.Y. GHEBALI, “Where is the OSCE going”, Supra noot 11, 56.
38
deelnemende landen. Vragen over bepaalde interne situaties die mogelijk tot destabilisatie of conflicten kunnen leiden, zoals bij problemen met etnische minderheden, betwiste verkiezingsprocedures, onverwachte militaire manoeuvres en verschillende andere feiten kunnen zo aan de betrokken staten worden voorgelegd. Elk deelnemend land van de OVSE kan dit Berlijn Mechanisme inroepen wanneer men overtuigd is van een effectieve interne/externe conflictdreiging voortkomend uit een vergrijp jegens de Helsinki Final Act.118
2.3.3. De Economische-Ecologische dimensie
In de Helsinki Final Act van 1975, hadden de deelnemende landen reeds geopperd dat de economische-ecologische
dimensie
nauw
samenhing
met
het
algemeen
veiligheidsconcept van de CVSE. Zo kreeg het een eigen pijler naast de politiek-militaire en de humanitaire pijler van het document. Aan de hand van het stimuleren van watermanagement,
het
interstatelijk
investeringsklimaat,
migratieregelingen,
transportakkoorden en publieke participatie binnen het milieuvraagstuk tracht deze pijler bij te dragen aan het veiligheidsconcept.119 Deze dimensie bleef wat achterop bij de verdere ontwikkeling van de OVSE, waardoor de dimensie door vele auteurs word aanzien als het afgewezen kind van de OVSE. Ondanks deze beperkte invloed binnen de OVSE tracht de economisch-ecologische pijler zich een eigen plaats te geven, en positioneert ze zichzelf als een intermediair instrument tussen de humanitaire en politiek-militaire dimensies. Zo verwerft ze haar bestaansrecht als katalysator en uitbreidingsinstrument binnen bestaande OVSE-situaties.120 Aan de hand van het OVSE Strategie Document voor
118
V. DE GRAAF en A. VERSTICHEL, “OSCE crisismanagement and OSCE-EU relations” in: S. BLOCKMANS (ed.), The European Union and Crisis Management : Policy and Legal Aspects, Den Haag, Asser Press, 2008, 263. (hierna verkort V. DE GRAAF en A. VERSTICHEL, “OSCE crisismanagement”). 119 X, Factsheet on the OSCE Economic and Environmental Dimension, http://www.osce.org/ publications/eea/2004/11/13552_50_eng.pdf, 1-4. 120 V.Y. GHEBALI, “Where is the OSCE going”, Supra noot 11, 56.
39
de Economische en Ecologische Dimensie121, aangenomen op de ministeriele raad in 2003 te Maastricht, trachtte de OVSE het bestaansrecht en het belang van dimensie andermaal te onderstrepen. Al in Artikel 1, paragraaf 6 verwijzen de deelnemende landen naar de onvermijdelijke verwevenheid van economische omstandigheden en de mogelijke opflakkering van conflicten: “Deepening economic and social disparities, lack of the rule of law, weak governance, corruption, widespread poverty and high unemployment are among the factors that contribute to global threats such as terrorism, violent extremism, transnational organized crime, and also to illegal economic activities, including money-laundering, trafficking of all kinds, and illegal migration…“122 Aansluitend wordt in paragraaf 7 verwezen naar nieuwe uitdagingen voor de OVSE, die in de toekomst uit de ecologische situatie van bepaalde landen zal volgen: “Our concerns over the environment have increased during recent years. Environmental degradation, unsustainable use of natural resources and mismanagement in the processing and disposal of wastes have a substantial impact on the health, welfare, stability and security of our countries and can upset ecological systems. These factors, together with problems of access to resources and negative external effects of pollution, can cause tensions between countries. Ecological disasters resulting from natural causes, economic activities or terrorist acts may also pose a serious threat to stability and security.”123
Ondanks de hoger beschreven aannamen van de positie van deze pijler, kan men moeilijk rond de duidelijk zichtbare tekortkomingen. Het voornaamste gebrek kan men situeren bij de beperkte operationele mogelijkheden. Hierdoor is de interactie met het gehele
conflictpreventieconcept
slechts
miniem.
De
momenteel
aanwezige
tekortkomingen kunnen enkel opgelost worden met een daadwerkelijke injectie van
121
OSCE Participating States, OSCE Document for the economic and environmental dimension, Maastricht, 2 december 2003. (hierna afgekort OSCE Document for the economic and environmental dimension). 122 OSCE Document for the economic and environmental, Supra noot 115, Artikel 1 (6). 123 OSCE Document for the economic and environmental, Supra noot 115, Artikel 1 (7).
40
financiële en operationele middelen.124 Toch kunnen de hedendaagse publieke roep naar een verregaande internationale samenwerking over de bescherming van onze leefomgeving en de bestaande economische crisis deze dimensie een stimulans geven voor een nieuwe prominente situering binnen het OVSE-concept.
124
V.Y. GHEBALI, “Where is the OSCE going”, Supra noot 11, 60.
41
Hoofdstuk III De relatie tussen Europese Unie en de OVSE
42
3.1.
Het Europese veiligheidsconcept op een historisch kruispunt Multilateralisme of egocentrisme?
De samenwerking op het gebied van intern en extern veiligheidsbeleid tussen de lidstaten van de Europese Unie staat momenteel op een historisch keerpunt. Drastische veranderingen door de ratificatie van het Lissabon Verdrag zullen de pijler finaal een vaste en duidelijke positionering geven binnen de nieuwe geïntegreerde organisatiestructuur. Binnen deze nieuw aangenomen structuur zal de al ingezette verstrengeling tussen de drie pijlers zorgen voor een versterking van het algemeen communautair beleid. Verschillende bipolaire zaken die een verdere Europese integratie vertragen of zelfs geheel tegenwerken kunnen zo uiteindelijk vanuit een ruimere context bestreden en opgelost worden. Meerdere commissies en denktanks hebben reeds een veelheid aan rapporten en strategieën
gepubliceerd
over
de
toekomstige
implementaties
binnen
deze
communautaire pijler. Deze zeer onderbouwde rapporten en strategieën halen de belangrijkste punten aan waarbinnen het Europees beleid zich zou moeten concentreren. Hot topics als militaire samenwerking, terrorisme, grenscontrole, georganiseerde misdaad, migratie, implementatie van mensrechten en een actieve rechtsbescherming, vormen dan ook de hoofdzakelijke basis van de verwoorde toekomstvisie. Deze punten worden voorgesteld als essentieel in de snel veranderende samenleving waarin we ons nu bevinden. Een verregaande uitwerking en nieuwe diepgaande onderlinge samenwerking blijken dan ook de basisinstrumenten tot het bekomen van de vooropgestelde doelstellingen. Ondanks de hoofdzakelijk positieve toon waarin deze toekomstvisie is opgesteld, is het toch opmerkelijk dat er slechts sporadisch een verwijzing is terug te vinden naar enige andere internationale organisaties. Andere internationale spelers zoals de Verenigde Naties, de NAVO, de Raad van Europa en de OVSE worden in de rapporten niet centraal geplaatst. Ondanks de enorme stappen voorwaarts die de Europese Unie de jongste jaren heeft gezet worden de ervaringen en kennis ter zake over dergelijke thema’s van deze organisaties in internationale middens groter geacht dan deze van de Europese Unie. Het
43
is dan ook zeer merkwaardig dat er met geen woord wordt gerept rond een onderlinge kennisoverdracht of een vernieuwde diepgaande samenwerking. Deze positionering van de Europese Unie kan daarenboven mogelijk het spanningsveld tussen de Unie en andere internationale organisaties vergroten. De sleutel tot het vermijden van een clash of organisations is een vernieuwde uitwerking van de individuele veiligheidsstrategieën van elke organisatie onderling. Hierin moet men streven naar een constructieve reactivering en herverstrekking van de onderlinge dialoog, waarbinnen men een onnodige onderlinge competitie kan afwenden. De noodzaak van een dergelijke onderlinge dialoog mag men echter niet onderschatten. Indien de Europese organisaties die gericht zijn op het regionaal veiligheidsbeleid deze huidige beleidsmatige koers aanhouden, zouden we wel eens terecht kunnen komen in een situatie van interblocking organisations, waarbinnen elke afzonderlijke organisatie een geheel eigen inefficiënt beleid voert. Dit zal enkel leiden tot een verregaande frustratie en een verdere distantiering ten opzichte van elkaar.125 Het grootst mogelijke slachtoffer van een dergelijke exclusiviteitspositie binnen het Europa van de Europese Unie is de OVSE. Deze organisatie, met een decennialange ervaring in politieke, juridische, militaire en economische samenwerking, word mogelijk zo buitenspel gezet door de institutionele uitbreiding van de Europese Unie. Al in 1975 was de OVSE actief op het vlak van migratie, grenscontroles, politionele samenwerking, culturele samenwerking, effectieve rechtsbescherming en terrorisme. De OVSE heeft dan ook een operationele ervaring van meer dan dertig jaar, een daadwerkelijke expertise waar de Europese Unie momenteel nog alleen maar van kan dromen. Met deze achtergrond is het dan ook onbegrijpelijk dat de organisatie slechts in de marge vermeld wordt in de toekomstrapporten en -strategieën. Opmerkelijker is zelfs dat deze apathische houding van de Europese Unie slechts
125
P. VAN HAM, “EU, NATO, OSCE: Interaction, Cooperation, and Confrontation”, G. HAUSER en F. KERNIC (eds.), European security in transition, Ashgate, Aldershot, 23-24. (hierna verkort P. VAN HAM, “EU, NATO, OSCE”).
44
een verschijnsel van recente datum is. Als men terugblikt naar de ontstaansgeschiedenis van de OVSE bemerkt men steeds een constructieve medewerking van de Europese Economische Gemeenschap / Europese Unie aan de oprichting van en de verdere uitbouw van de CVSE en later de OVSE. De Europese Commissie nam bijvoorbeeld effectief deel aan de onderhandelingen waaruit in 1975 de Helsinki Final Act zal voortvloeien. Dit document werd daarenboven ondertekend door het Italiaanse Voorzitterschap van de Raad. Hierop aansluitend zullen de verschillende commissievoorzitters in 1990 het Handvest van Parijs voor een nieuw Europa ondertekenen.126 Op dit moment, toen het politieke wereldbeeld grondig werd herschapen, stonden beide organisaties op een keerpunt in hun geschiedenis. De Europese Gemeenschap was in volle ontwikkeling richting het Verdrag van Maastricht, waardoor een tweede en derde pijler aan het Europese integratieproject werd toegevoegd. De CVSE bevond zich ook in een transformatiefase: in de richting van een meer institutioneel onderbouwde organisatie onder de naam OVSE. Beide organisaties zullen vanaf dit moment elke kans aangrijpen om hun bestaansrecht binnen het Europese veiligheidsconcept te onderstrepen. Beiden zullen hierdoor stelselmatig evolueren naarmate het actieterrein verandert van een duidelijk geclassificeerde dreiging tussen beide machtsblokken, naar een multipolaire bedreiging die wordt gevoed door verreikende beleidsoverlappende factoren. Aan de ene kant zal de Europese Unie een versnelde periode van institutionele, territoriale en beleidsmatige uitbreiding ondergaan, anderzijds zal de OVSE zich bijgevolg na verloop van tijd meer en meer moeten toespitsen in gespecialiseerde nicheactiviteiten. Hierbij zullen uiteindelijk beide organisaties neigen naar overlapping binnen bepaalde werkdomeinen. Deze convergentie creëert een minder eenvoudige organisatorische opstelling: zowel het pad van samenwerking of complementariteit, als van competitie of spanning kan worden bewandeld. Dit dualistisch beeld van samenwerking of spanning brengt ons terug naar onze beginstelling, waarbinnen het huidige veiligheidsbeleid van de Europese Unie met het prangend vraagstuk rond haar zelfpositionering binnen de internationale orde zit. Zal de 126
V. DE GRAAF en A. VERSTICHEL, “OSCE crisismanagement”, Supra noot 122, 136.
45
Unie de weg indraaien van het effectieve multilateralisme127 of zal het zich isoleren door een geheel solitaire koers te varen. Om deze vraag te beantwoorde zullen we trachten de onderlinge relatie tussen de Europese Unie en de OVSE bespreken. Een blik op hun bilaterale gedragingen kan ons een idee geven waar beide organisaties hun toekomstige plek binnen het Europese veiligheidsconcept zien. Wegens de beperkte omvang van dit werk zullen we slechts de belangrijkste aspecten van hun onderlinge relatie aanhalen. In dit hoofdstuk zullen we onderverdelen in vier secties. Eerst wordt een kort overzicht gegeven van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid128 van de Unie. Hierbij zullen we ons niet louter vastpinnen op een historische opsomming van feiten, maar spitsten we ons toe op twee recente gebeurtenissen binnen het GBVB van de Unie die duidelijk implicaties inhielden voor de OVSE, namelijk de aanname van de Europese Veiligheidsstrategie129 in 2003 en het nieuwe Europese Nabuurschapbeleid130 in 2004. Vervolgens kijken we naar de evolutie van hun onderlinge relaties, de huidige samenwerking en hun gedeelde karakteristieken. In het derde onderdeel van dit hoofdstuk gaan we dieper in op het dualistisch beeld van samenwerking of competitie. Zowel de hieraan gekoppelde bevorderende als declinerende aspecten van hun huidige onderlinge positionering zullen aan bod komen. Als laatste trachten we een korte analytische conclusie te geven hoe de relatie tussen de Europese Unie en de OVSE nu werkelijk in elkaar zit.
127
S. BISCOP, “Effective Multilateralism: bringing the European way into practice”, in S. BISCOP (ed.), Audit of European Strategy, Gent, Academiapress, 2004 en http://www.egmontinstitute.be/paperegm/ep3.pdf, 2732. 128 Het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid zal vanaf nu afgekort worden als GBVB. 129 ‘Een veiliger Europa in een betere wereld – Europese veiligheidsstrategie’ aangenomen op 12 december 2003 n.a.v. de Europese Raad Brussel, Bulletin, 2003, n° 12. 130 COM (2004) 373, Europees Nabuurschapsbeleid, Strategiedocument, 12 mei 2004.
46
3.2.
Het Extern en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie in vogelvlucht “I am often asked where Europe's ultimate borders lie. My answer is that the map of Europe is defined in the minds of Europeans. Geography sets the frame, but fundamentally it is values that make the borders of Europe. Enlargement is a matter of extending the zone of European values, the most fundamental of which are liberty and solidarity, tolerance and human rights, democracy and the rule of law.”131
De Europese Unie begon in 1951 als een economische samenwerking tussen Italië, Frankrijk, Duitsland en de Beneluxlanden, die elkaar zes jaar eerder bestreden in het bloedigste conflict dat de mensheid ooit gekend heeft. Met het ondertekenen van het Verdrag van Parijs132 trachtte men het onderlinge wantrouwen weg te nemen door een gemeenschappelijke controle in te bouwen op elkaars steenkool- en staalindustrie. Contradictorisch genoeg waren beide industrietakken zowel noodzakelijk in de wederopbouw van het verwoeste Europa, als essentieel voor een goedgeoliede oorlogsmachine. Een gemeenschappelijk controle van bovenaf bracht hierbij soelaas. Bijna zestig jaar later is deze kleinschalige sectoriële economische samenwerking, met de nadruk op een conflictvrij Europa, uitgegroeid tot een immense politieke organisatie die zevenentwintig Europese landen verenigd onder een tripolaire beleidskoepel waar het GBVB een belangrijk onderdeel van uitmaakt. Met het Verdrag van Maastricht kreeg de tweede pijler uiteindelijk een institutionele plaats binnen het Europese integratieproces, door de oprichting van de Europese Unie, waarbinnen zowel het GBVB en de samenwerking inzake justitie en binnenlandse zaken werden ondergebracht. Artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie133 stelt duidelijk dat het GVBV de versterking van de veiligheid, het bevorderen van de internationale samenwerking en het ontwikkelen van democratie, 131
Olli Rehn geciteerd in: E. KAVALSKI, Extending the European security community: constructing peace in the Balkans, Londen, Tauris Academic Studies, 118. 132 Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, United Nations, Treaty Series, n° 3729, Vol. 261, 1957. 133 Geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de Europese Unie, P.B. C325 van 24 december 2002. (hierna verkort EU Verdrag), Artikel 11.
47
rechtstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden tot doel heeft. Ondanks deze zeer ruime omschrijving van haar operatieveld hanteerde de Europese Unie gelijkaardige bewoordingen als de OVSE in haar basisdocumenten. Daarenboven creëerde het Verdrag van Amsterdam met Artikel 18 EU een Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB, die het beleid van de tweede pijler moet coördineren.134 Een werkelijke belichaming van de tweede pijler werd zo verkregen. Toch kan men het GBVB niet echt onder de noemer ‘supranationale instelling’ plaatsen. Het EU-Verdrag stelt het heel duidelijk dat het GBVB onder de intergouvernementele methode valt. Dit impliceert dat het Hof van Justitie géén enkele bevoegdheid heeft binnen deze pijler. Op het niveau van bevoegdheid heeft de Raad een zo goed als exclusief recht om te interveniëren en te coördineren binnen het GBVB. Hieruit volgt dat het Europees Parlement nauwelijks een formele rol bezit binnen het GBVB. De voorzitter van de Raad zou enkel het Europees Parlement moeten consulteren bij ingrijpende beslissingen binnen het GBVB. Anderzijds behoud het Europees Parlement het voorrecht om rechtstreeks beleidshoudende vragen te stellen aan de Raad.135 De Raad zal zich binnen haar bevoegdheden met gekwalificeerde meerderheid zich uitspreken over verschillende zaken die binnen beleidsgebied van het GBVB vallen. Alle zaken die onder de ruime noemer van het militaire vallen, zullen moeten worden goedgekeurd met eenparigheid van stemmen.136 Zodoende heeft dit al geleid tot een aanzienlijk aantal gemeenschappelijke acties137, standpunten138 en strategieën.139 Toch is het GBVB niet een zo coherent geheel als op het eerste zicht lijkt. Binnen het beleidsgebied van het GBVB is er een subdeel gecreëerd om de verdere communautaire integratie te bevorderen, namelijk het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid140. Hoewel deze afhankelijk is van het GBVB, zijn er binnen het EUVerdrag maar enkele summiere aanknopingspunten. Slechts één artikel – Artikel 17 – gaat
134
EU Verdrag, Artikel 18 (3). EU Verdrag, Artikel 21. 136 EU Verdrag, Artikel 23. 137 EU Verdrag, Artikel 14 (1). 138 EU Verdrag, Artikel 15. 139 EU Verdrag, Art 13. 140 Het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid zal vanaf nu afgekort worden als GVDB. 135
48
dieper in op de verdere institutionalisering en implementatie van het GVDB. Lid 1 van dat artikel omschrijft het GVDB als volgt: “Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid omvat alle aangelegenheden die betrekking hebben op de veiligheid van de Unie, met inbegrip van een gemeenschappelijk defensiebeleid, dat tot een gemeenschappelijke defensie kan leiden indien de Europese Raad daartoe besluit. In dat geval beveelt hij de lidstaten aan een daartoe strekkend besluit aan te nemen overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen”141
Aansluitend heeft Europese Unie sinds de ratificatie van het Verdrag van Nice142 zelf de bevoegdheid om een militair engagement aan te gaan binnen het concept van de conflictpreventie. Zodoende hoeft de Unie militaire operaties niet meer over te laten aan de West-Europese Unie.143 De eerste constructieve stap in het recente verleden naar een collectief veiligheidsbeleid is de aanname van de Petersberg Verklaring144 door de deelnemende landen de West Europese Unie in 1992. In deze Verklaring werd een vernieuwde positionering gezocht voor de lidstaten van de WEU binnen het internationaal veiligheidsconcept, door het versterken van de gezamenlijke Europese Defensie capaciteit. Deze vernieuwde rol werd geëxpliceerd in een aantal specifieke taken: vredehandhaving, crisismanagement, humanitaire en reddingsmissies. Verder stelt het duidelijk de mogelijkheid van het gebruik van Europese troepen binnen het concept van opgelegde vrede.145 Hoewel deze Petersberg Verklaring een louter initiatief was van de WEU en niet van de Europese Gemeenschap / Europese Unie, werden de 141
EU Verdrag, Artikel 17 (1). Verdrag van Nice houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot de oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijhorende akten, P.B. C 80 van 10 maart 2001. 143 WESSEL, R.A., “Tien jaar Europees Veiligheids- en Defensiebeleid: Een nieuwe rol voor de Europese Unie in de wereld” in B. BOMERT, T.H. VAN DE HOOGEN en R.A. WESSEL (eds.), Jaarboek Vrede & Veiligheid 2008: internationale veiligheidsvraagstukken en het Nederlands perspectief, Amsterdam, Rozenberg Publishers, 2009 en http://www.mb.utwente.nl/legs/research/wessel/wessel57.pdf, 69. 144 WEU COUNCIL OF MINISTERS, Petersberg Declaration, Bonn, 19 juni 1992. 145 C. GORDON, A.P. RODT en S. WOLFF, The EU and Global Conflict Prevention, Management and Resolution, Bolzano, EURAC, 2008 en http://www.eurac.edu/NR/rdonlyres/F589CD7E-55F9-48FC-8A36AFECB29ED580/0/Web_del28EUinterventions.pdf, 16-19. (hierna verkort C. GORDON, A.P. RODT en S. WOLFF, The EU). 142
49
veiligheidsconcepten van de Petersberg Verklaring toch geïntegreerd in het EU-Verdrag op de Top van Amsterdam van 1997. Artikel 17 (2) bewoordt het zo: “De in dit artikel bedoelde aangelegenheden omvatten humanitaire en reddingsopdrachten, vredehandhavingsopdrachten en opdrachten van strijdkrachten op het gebied van crisisbeheersing, met inbegrip van het tot stand brengen van vrede.”146
Toch wordt er echter algemeen aangenomen dat het GVDB zijn oorsprong vindt in de St. Malo Verklaring147 van 1998 tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. In het idyllische kader van dit kleine Bretonse vissersstadje, zullen beide Europese grootmachten de militaire zwakte van de Europese Unie onder de loep nemen, en tot het besluit komen dat een diepgaande samenwerking bij het Uniebeleid omtrent collectieve veiligheid en defensie essentieel is om zich te kunnen blijven positioneren op internationaal militair niveau. Dit is toch wel opmerkelijk als men eraan denkt dat beide landen steeds een zeer pragmatische visie hadden op een mogelijk defensiebeleid onder de institutionele koepel van de Europese Unie.148 In het daarop volgende jaar kwam er een gemeenschappelijke reactie op de St. Malo Verklaring. Op de Top van Keulen in 1999 steunde de lidstaten eenduidig het initiatief van Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, en verklaarden dat een onafhankelijke defensiekoers van de Europese Unie een noodzaak is.149 “To this end, the Union must have the capacity for autonomous action, backed up by credible military forces, the means to decide to use them, and a readiness to do so, in order to respond to international crises without prejudice to actions by NATO. The EU will thereby increase its ability to contribute to international peace and security…”150
146
EU Verdrag, Artikel 17 (2). Joint declaration of the Heads of State and Government of France and United Kingdom, aangenomen op de Brits-Franse Top van 3 en 4 december 1998 te St.-Malo. 148 M. RUTTEN, Chaillot Paper nr. 47 – From St. Malo to Nice, European Defence: core documents, Parijs, Institute for Security Studies, 2001 en http://www.iss-eu.org/chaillot/chai47e.html, 20-21. (hierna verkort M. RUTTEN, Chaillot Paper). 149 C. GORDON, A.P. RODT en S. WOLFF, The EU, Supra noot 150, 8-9. 150 Randnummer I.58 van Bijlage 3 – Verklaring van de Europese Raad over de versterking van het gemeenschappelijk Europees beleid inzake veiligheid en defensie bij de Conclusies van het voorzitterschap n.a.v. de Europese Raad van Keulen van 4 Juni 1999, Bulletin, 1999, nr. 6. 147
50
Gelijktijdig werd op deze Top van Keulen Javier Solana benoemd als Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidbeleid.151 Met deze vernieuwde ambitieuze doelstellingen trokken de Europese staatshoofden en regeringsleiders op het einde van datzelfde jaar richting Finland. Hier werd op de Top van Helsinki het initiatief dat werd uitgewerkt tijdens de Top van Keulen, omgezet naar een daadwerkelijke institutionalisering, en werden de verdere krijtlijnen uitgezet over de benodigde militaire capaciteit. Later zullen deze beslissingen bekend gemaakt worden als de Helsinki Headline Goal152. Het was dan ook noodzakelijk om een capacitaire zekerheid in te bouwen, om een snelle ontplooiing van een gemeenschappelijke interventiemacht van de Unie te garanderen. Binnen het kader van de Europese Unie werd daardoor de garantie gegeven om binnen de termijn van zestig dagen een zestigduizend man sterke troepenmacht te kunnen uitzenden, die daarenboven capabel is om onmiddellijk te ageren op de dreiging, met een operationele capaciteit van één jaar. Hier moet toch wel bij vermeld worden dat er absoluut géén sprake was van een Europees leger. De creatie van een dergelijke structuur zou voor enkele lidstaten een stap te ver zijn. Het impliceert enkel de mogelijk van het samenvoegen van afzonderlijke nationale militaire eenheden binnen een Europese operatie. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze Helsinki Headline Goal een expliciete uitwerking van de Petersberg Verklaring binnen het GBVB is.153
151
Randnummer I3.1. van de Conclusies van het voorzitterschap n.a.v. de Europese Raad van Keulen van 4 juni 1999, Bulletin, 1999, nr.6. 152 Conclusie van het voorzitterschap n.a.v. Europese Raad van Helsinki van 11 december 1999, Bulletin, 1999, nr. 12. 153 M. RUTTEN, Chaillot Paper, Supra noot 153, 28-31.
51
3.2.1. De Europese veiligheidsstrategie: een brede en multilaterale aanpak.
Op 12 december 2003 werd de Europese veiligheidsstrategie ‘Een veiliger Europa in een wereld’154,
betere
van
de
hand
van
de
Hoge
Vertegenwoordiger
voor
het
Gemeenschappelijk GBVB, door de Europese Raad aanvaard. Aan de hand van dit document trachtte de Raad een invulling te geven aan een langetermijnvisie en reikte het enkele beleidsinstrumenten aan die daarvoor ingezet kunnen worden. Volgens het document is Europa nog nooit zo welvarend en veilig geweest. Het langzame groeiproces van institutionalisering en territoriale uitbreiding dat de Unie de voorgaande jaren onderging heeft haar niet alleen nieuwe buren, maar ook een nieuwe invulling van haar rol als internationale actor gegeven. De strategie verwoordt het zo: “Als unie van 25 staten met meer dan 450 miljoen inwoners die een kwart van het bruto nationaal product (BNP) van de wereld verdienen, en dank zij het uitgebreide gamma aan instrumenten waarover zij beschikt, speelt de Europese Unie onvermijdelijk een rol op het wereldtoneel.”155
Vervolgens gaat de strategie over tot de identificatie van de belangrijkste wereldwijde uitdagingen voor de Europese Unie. Hier komt de brede invulling van het veiligheidsconcept voor het eerst duidelijk tot uiting. Thema’s als armoede en ziekte worden erkend als katalysatoren van conflictsituaties in ontwikkelingslanden. Deze conflicten
brengen
rechtstreeks
een
dominomechanisme
inwerking,
waarbij
gemolesteerde infrastructuur, georganiseerde misdaad en economische inactiviteit de vicieuze
cirkel
rond
maken.
Aansluiten
vermeld
de
strategie
de
nakende
concurrentiestrijd om het gebied van natuurlijke hulpbronnen. Het is dan ook mogelijk dat conflicten omtrent water en grond- en energiestoffen in de toekomst sterk in aantal zullen toenemen. Vijf dreigingen worden vernoemd als voornaamste bedreiging voor de Europese Veiligheid. Terrorisme, de verspreiding van massavernietigingswapens, regionale conflicten, georganiseerde misdaad en zogenaamde faling states hebben de 154
‘Een veiliger Europa in een betere wereld – Europese veiligheidsstrategie’ aangenomen op 12 december 2003 n.a.v. de Europese Raad Brussel, Bulletin, 2003, n°12. (hierna verkort ‘Europese veiligheidsstrategie’). 155 ‘Europese veiligheidsstrategie’, Supra noot 159, 1.
52
dubieuze eer de titel van voornaamste bedreigingen te dragen. Al deze thema’s zijn wederom nauw met elkaar verbonden. Nieuwe technologieën, een ineengestort staatsgestel en armoede versterken enkel de voedingsbodem en reikwijdte van het internationaal terrorisme, waardoor Europa nu meer dan ooit in het schootsveld komt van de niets ontziende terreur.156 Hiertegenover
schuift
de
Europese
Veiligheidsstrategie
drie
strategische
doelstellingen naar voor die de vijf bedreigingen zou moeten kanaliseren en indijken. Allereerst moet er gezocht worden naar een adequaat antwoord op dreigingen van zowel binnenuit als buitenaf. De Europese Unie moet dus verder de ingeslagen weg van initiatieven op het vlak van GVDB blijven volgen. Relevante voorbeelden van dergelijke reeds actieve antiterroristische maatregelen zijn het Europees arrestatiebevel, de maatregelen ter bestrijding van de financieringsmechanismes van het terrorisme, de internationale conflictpreventiemaatregelen en het collectief antiproliferatiebeleid.157 Vervolgens leid de strategie ons naar de noodzaak van het bevorderen van stabiliteit en vrede in regio’s in de nabijheid van de Unie. In deze gemondialiseerde wereld kan een extern conflict al snel leiden tot verregaande implicaties ver buiten de oorspronkelijke conflicthaard. Het is dan ook een strategische prioriteit dat de Unie zich inzet naar het zoeken van constructieve oplossingen van conflictzones zoals het Midden-Oosten, de Kaukasus en de Balkan. Een geëngageerde Unie moet vervolgens al haar capaciteiten hanteren voor een effectief Europees Nabuurschapbeleid.158 Als laatste doelstelling wordt de term effectief multilateralisme ten berde gebracht. Hierin moet de Europese Unie zich verder engageren in de creatie van een welgedefinieerde internationale rechtsorde. De Verenigde Naties nemen hierin een voorname plaats in, waarbij de Europese Unie nog verder ijvert voor een verdere versterking van haar instituten en operatiemogelijkheden. Verder moet de Unie nadrukkelijk instaan voor de bescherming van de basisprincipes en verdragen van de Verenigde Naties. In de strategie wordt niet enkel gehandeld over een effectief multilateralisme tegenover de Verenigde Naties, ook andere organisaties zoals de 156
‘Europese veiligheidsstrategie’, Supra noot 159, 3-5. ‘Europese veiligheidsstrategie’, Supra noot 159, 6-7. 158 ‘Europese veiligheidsstrategie’, Supra noot 159, 7-8. 157
53
Wereldhandelsorganisatie, de NAVO, de OVSE, de Raad van Europa, Mercosur en de Afrikaanse Unie worden als basisinstrumenten beschouwd ter bescherming van de internationale stabiliteit en vrede.159 Om aan deze doelstellingen te voldoen tracht de strategie als slot nog enkele beleidsmakende aanpassingen te geven. Zo wordt er duidelijk gesteld dat de Europese Unie krachtdadiger, actiever en sneller moet optreden tegenover nieuwe opkomende bedreigingen. Het verleden heeft ons dan ook meermaals doen herinneren dat een snelle preventieve betrokkenheid van de Unie ernstige humanitaire crisissen kan voorkomen. Hier aansluitend zou een verregaande samenwerking tussen de lidstaten op het vlak van defensieaangelegenheden kunnen leiden tot de transformatie van de Europese legers naar moderne flexibele en mobiele strijdkrachten die aan de hedendaagse en de toekomstige noden van gewapende conflicten voldoen. Verder zou het individuele defensiebudget van de staten sterk gereduceerd kunnen worden. De oprichting van een Europees Defensieagentschap zou verdere ondersteuning kunnen leveren bij deze beleidsmatige doelstellingen. Ten derde klinkt duidelijk de noodzaak naar een meer coherent optreden van de Unie. De verschillende instituten en beleidsinstrumenten zouden een meer afgestemde koers moeten volgen waardoor de reactiesnelheid van de Unie sterk zou verhogen. Hierin moet tevens vermeld worden dat deze coherentie niet enkel vereist wordt in het interne optreden binnen de Unie zelf, maar ook tussen het optreden van de Unie en het individueel buitenlands beleid van de lidstaten. Tot slot wordt er gewezen op de noodzaak van een nauwere samenwerking met de andere internationale partners. De relationele banden met de Verenigde Staten en Rusland zouden daardoor versterkt moeten worden. Verder moet er meer toenadering gezocht worden met andere landen buiten de gewoonlijke relationele periferie van de Europese Unie. Strategische partnerschappen met landen zoals Japan, Canada, China en India zouden een belangrijke troef kunnen worden in de nabije toekomst en zouden dan ook verder ontwikkeld moeten worden.160
159 160
‘Europese veiligheidsstrategie’, Supra noot 159, 9-10. ‘Europese veiligheidsstrategie’, Supra noot 159, 11-14.
54
3.2.2. Het Europees Nabuurschapsbeleid: One ring to rule them all, one ring to find them, one ring to bring them all and in the darkness bind them?
In de Europese Veiligheidsstrategie van 2003 bleek reeds de noodzaak van een vernieuwde holistische geïntegreerde aanpak in het externe beleid van de Unie. Één van de voornaamste conclusie uit de Raad waarbinnen deze Europese Veiligheidsstrategie werd aangenomen was dan ook de noodzaak naar het opstellen van een vernieuwd Europees Nabuurschapsbeleid: “ Het is onze taak te bevorderen dat aan de oostgrens van de Europese Unie en langs de grenzen van het Middellandse-Zeegebied een ring van landen met behoorlijk bestuur ontstaat waarmee wij nauwe en op samenwerking gebaseerde betrekkingen kunnen onderhouden.”161
Dit veiligheidsconcept kaderde tevens in het bredere externe beleidsspectrum van de Unie. Samengaand met de creatie van deze directe veiligheidscorridor aan de grenzen van de Unie wilde men, door een systematische uitbreiding van de bilaterale relaties van de Unie, een nieuwe dualistische situatie op het Europees continent vermijden. De recreatie of zelfs maar een insinuering naar een dergelijke dualiteit, zou kunnen hebben leiden naar een nieuw verregaand economisch en politiek verdeeld Europa zoals twee decennia eerder tijdens de Koude Oorlog. De Europese Raad wilde dit doemscenario dan ook ten alle tijden vermijden, en opperde eerder in dat jaar voor de noodzakelijkheid van een nieuw bilateraal initiatief met de landen in haar directe periferie.162 Het Europees Nabuurschapsbeleid zou daarenboven geen vervangende rol spelen voor reeds bestaande akkoorden zoals Associatieakkoorden en Partnerschaps- en Samenwerkingsakkoorden. Voor landen die nog geen bilateraal akkoord hebben afgesloten met de Europese Unie, 161
‘Europese Veiligheidsstrategie’, Supra noot 159, 8. COM (2003) 104 def., Mededeling van de Commissie aan de Raad en het EP – De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden, 11 maart 2003,http://europa.eu.int/smartapi/cgi/sga_doc?smartapi!celexplus!prod!DocNumber&lg=nl&type_doc=CO M final&an_doc=2003&nu_doc=104 (geraadpleegd op 20 april 2009); en COM (2003) 393 def. , Mededeling van de Commissie – De weg effenen voor een nieuw nabuurschapsinstrument, 1 juli 2003,http://europa.eu.int/smartapi/cgi/sga_doc?smartapi!celexplus!prod!DocNumber&lg=nl&type_doc=CO Mfinal&an_doc=2003&nu_doc=393 (geraadpleegd op 20 april 2009). 162
55
zoals Wit-Rusland en Libië, is hierdoor het Europees Nabuurschapsbeleid nog niet van toepassing, maar mits een toekomstig onderling akkoord wordt dit onmiddellijk geactiveerd.163 Met de aanname door de Raad van het Europees Nabuurschapsbeleid: Strategiedocument164, uitgewerkt door de Commissie in het daarop volgende jaar, kon het vernieuwde concept van start gaan.165 Toch trachtte de Raad een meer diplomatische invulling te geven aan het strategiedocument van de Commissie. Zo benadrukte men duidelijk de Russische Federatie als één van de belangrijkste partners van de Unie en onderstreepte men het onderlinge strategische partnerschap.166 Aanvullend merkte de Raad op dat het aangeboden Europees Nabuurschapsinstrument interactief kan bijdragen aan het verstevigen en vernieuwen van het Strategisch Partnerschap voor het Middellandse Zeegebied, wat vervolgens tot verbeterde relaties met de landen uit het Midden-Oosten en een constructieve oplossing van het Israelisch-Arabisch conflict kan leiden.167 Ondanks deze korte bedenkingen en aanvullingen van de Raad, wordt het strategiedocument in zijn beperkt herwerkte vorm aangenomen. Dit strategiedocument was zoals eerder vermeld in het voorafgaande jaar samengesteld door de Commissie, waarbij Artikel 181a van het EG Verdrag als passende rechtsmatige grondslag naar voor werd geschoven.168 De geografische doelstellingen van het Europees Nabuurschapsbeleid richten zich op het verstevigen van zowel de oostelijke als de zuidelijke buurlanden169, waarbij het geografische toepassingsgebied van dit beleid verder reikt dan het in de jaren 163
X., ‘The Policy: What is the European Neighbourhood policy?’, http://ec.europa.eu/world/enp/policy_en .htm . 164 COM (2004) 373 def., Mededeling van de Commissie, Europees Nabuurschapsbeleid: Strategiedocument, 12 mei 2004. http://eurlex.europa.eu/smartapi/cgi/sga_doc?smartapi!celexplus!prod!DocNumber&lg=nl& type_doc=COMfinal&an_doc=2004&nu_doc=373. 165 Conclusie van het voorzitterschap n.a.v. Europese Raad van Dublin van 14 juni 2004, Bulletin, 2004, nr. 6. http://ue.eu.int/ueDocs/cms_Data/docs/pressData/en/gena/80951.pdf (hierna verkort Conclusie van de Raad van 14 juni 2004). 166 Conclusie van de Raad van 14 juni 2004, Supra noot 179, 11. 167 Conclusie van de Raad van 14 juni 2004, Supra noot, 179, 13. 168 Conclusie van de Raad van 14 juni 2004, Supra noot, 179, 29. 169 De landen die tot het Europees Naburuschapsbeleid horen zijn: Algerije, Wit-Rusland, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Libië, Moldavië, Marokko, de Palestijnse Autoriteit, Syrië, Tunesië, Oekraïne, Armenië, Azerbeidzjan en Georgië.
56
negentig opgestelde Euro-Mediterrane Partnerschap,170 dat zich, zoals zijn naam doet vermoeden, enkel concentreerde rond de landen uit het Middellandse Zeegebied. Ook wordt er benadrukt dat het na verloop van tijd niet kan leiden tot een volwaardig lidmaatschap van de Unie, en dus niet kan beschouwd worden als een mogelijke pretoetredingsstrategie.171 Om deze vernieuwde nauwere samenwerking te ondersteunen ontwikkelde de Commissie de benodigde inhoudelijke omkadering. Deze omkadering is gebaseerd op vijf basisdomeinen waarbinnen de Europese Unie zal ageren inzake de eerbiediging van de mensenrechten en de onderlinge gedeelde waarden. Allereerst wilt men de politieke dialoog tussen de partijen beter coördineren en krachtdadig versterken. Dit valt natuurlijk onder de noemer van het GBVB, waarbinnen topics als terrorisme, crisismanagement, conflictpreventie en gemeenschappelijke bedreiging nu constructiever kunnen behandeld en aangepakt worden.172 Vervolgens impliceert het een doeltreffend beleid inzake economische en sociale ontwikkeling. Door het versterken van de preferentiële handelsbetrekkingen en een verhoging van de technische en financiële ondersteuning door de Europese Unie kan, er een duidelijke dynamiek ontstaan die positieve sociale en economische implicaties kunnen teweegbrengen voor het desbetreffende land. Anderzijds bied dit nieuw verkregen economisch groeipotentieel toekomstgerichte mogelijkheden tot een eigen aandeel in de vrije markt van de Europese Unie.173 Ten derde probeerden de actieplannen een zo groot mogelijk voordeel te halen uit de handelsbepalingen in de reeds bestaande partnerschaps- en samenwerkingsakkoorden en associatieakkoorden. Aansluitend wilde men de administratieve samenwerking en de handelscontroles verbeteren. Verder haalde het strategiedocument de noodzakelijkheid van het convergeren van de nationale wetgevingen aan, ter bevordering van de vrije markt en het verder openstellen van markten in overeenstemmening met de beginselen van de WTO. Dit alles kadert in het creëren van een economisch positief investeringsklimaat 170
Slotverklaring van de Euro-mediterrane ministersconferentie van Barcelona op 27 en 28 november 1995 en bijbehorende werkprogramma. 171 Conclusie van de Raad van 14 juni 2004, Supra noot 179, 6. 172 Conclusie van de Raad van 14 juni 2004, Supra noot 179, 14-15. 173 Conclusie van de Raad van 14 juni 2004, Supra noot 179, 15-16.
57
waarbinnen een daadwerkelijk eerlijke mededinging de handelspraktijken controleert.174 Nadat men economische maatregelen vooropstelde, ging het strategiedocument nog een stap verder in het creëren van een vergelijkbare politieke en economische samenleving. Met name in het justitioneel en buitenlandbeleidskader van de actieplannen, trachtten beide partners zich beter te bewapenen tegen mensenhandel, terrorisme, migratie en georganiseerde misdaad. Samenwerking op dit vlak focust zich voornamelijk op het verkrijgen van een doeltreffend overheidsapparaat, waarbinnen corruptie verbannen wordt, en een efficiënt grensbeheer nagestreefd wordt.175 Tot slot haalde het strategiedocument een verregaande regionale integratie aan, waarbinnen
een
degelijke
transportinfrastructuur,
het
onderlinge
energie-
en
milieubeleid, en information sharing de basis vormen. De betrachting van de Europese Unie is hier zeer duidelijk. Om de onderlinge handel vlot te laten verlopen is een efficiënt en duurzaam transportsysteem noodzakelijk. Maatregelen op domeinen als de lucht- en zeevaart en het wegtransport zullen hier de efficiëntie en veiligheid bevorderen. De afhankelijkheid van zijn buren op het niveau van energietoelevering, zorgde ervoor dat de Europese Unie een garantie hiertoe in het strategiedocument heeft geplaatst. Het derde domein impliceert vernieuwende milieumaatregelen die geheel passen binnen het huidige klimaat van een noodzakelijke bescherming van de natuurlijke leefomgeving. Als laatste is er
de
noodzakelijkheid
van
het
verzekeren
van
de
voordelen
uit
de
informatiemaatschappij. Het dichten van de technologische kloof in de partnerlanden is hierbij het hoofddoel.176 Om deze vooropgestelde doelen te verwezenlijken wordt er met de deelnemende landen bilaterale actieplannen afgesloten. Voorafgaand aan dit voor elk land individueel actieplan, bereidt de Commissie een evaluatie voor van de huidige situatie in het land. Zo kan men een stelselmatig schema opstellen, dat noodzakelijk is bij de verdere bilaterale betrekkingen.177 Hierbij zullen het lokale politieke en economische systeem en de reeds 174
Conclusie van de Raad van 14 juni 2004, Supra noot 179, 16-18. Conclusie van de Raad van 14 juni 2004, Supra noot 179, 18-19. 176 Conclusie van de Raad van 14 juni 2004, Supra noot 179, 19-21. 177 Conclusie van de Raad van 14 juni 2004, Supra noot 179, 3-4. 175
58
aan de gang zijnde samenwerking met de Europese Unie in beschouwing worden genomen.178 De hierop volgende stap is de ontwikkeling naar een actieplan op maat van de individuele noden en belangen van het desbetreffende buurland. Deze actieplannen moeten een periode van minimaal drie jaar en maximaal vijf jaar bestrijken. De verdere opvolging valt onder de verantwoordelijkheid van de organen uit eerdere associatie-, partnerschap- en samenwerkingsakkoorden. Inhoudelijk zijn deze actieplannen als eerste gefocust op het verruimen van GBVB van de Unie, en de versterking van de gedeelde waarden. Ten tweede is het een primair instrument om de bilaterale partners dichter naar het acquis communautaire van de Unie te loodsen in voor de Unie prioritaire domeinen, zoals een verregaande integratie omtrent politieke dialoog, justitie en binnenlandse zaken, economische en sociale ontwikkeling, en handel en interne markt.179 Door de enorme omvang van dit vernieuwde Europees Nabuurschapsbeleid zullen de vooropgestelde doelstelling in het strategiedocument een grote financiële en technische inspanning van de Europese Unie vragen. De Commissie bevestigt deze enorme verantwoordelijk in het technische en financiële luik van dit vernieuwde Nabuurschapsbeleid. De Commissie laat dan ook het idee van een nieuw te creëren ondersteuningsinstrument varen. Daarentegen wil het de bestaande instrumenten hiervoor inschakelen en ze daarenboven harmoniseren. De instrumenten PHARE180, INTERREG181, TACIS182, CARDS183 en MEDA184 zullen dus integraal ingeschakeld worden ter ondersteuning van het Nabuurschapsbeleid.185
178
X., ‘The Policy: How does the European Neighbourhood Policy work?’, http://ec.europa.eu/world/enp/ policy_en.htm. 179 Conclusie van de Raad van 14 juni 2004, Supra noot 179, 2-5. 180 PHARE is het ondersteuningsinstrument van de Europese Unie voor de Europese landen van OostEuropa, met uitzondering van de staten van Gemenebest van Onafhankelijke Staten. 181 INNERREG is het ondersteuningsinstrument van de Europese Unie dat samenwerking tussen de eigen regio's wil bevorderen. 182 TACIS is het ondersteuningsinstrument van de Europese Unie voor landen van de voormalige Sovjet Unie, met uitzondering van de Baltische staten. 183 CARDS is het ondersteuningsinstrument van de Europese Unie voor landen uit de Westelijke Balkan. 184 MEDA is het is het ondersteuningsinstrument van de Europese Unie voor landen uit het Middellandse Zeegebied. 185 Conclusie van de Raad van 14 juni 2004, Supra noot 179, 26-28.
59
3.3. De relatie Europese Unie – OVSE: Een Europese Survival of the Fittest? In een toespraak voor de Permanente Raad van de OVSE te Wenen in 2002 omschreef de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB Javier Solana, de onderlinge relatie als een gemeenschappelijk verleden en gemeenschappelijke toekomst. Solana benadrukte daarenboven het feit dat beide organisaties hun oorsprong kennen in het collectief genereren van vrede en stabiliteit op het Europees continent. Omwille van dit collectief verleden worden beide organisaties als natuurlijke partners aanzien in het globale conflictpreventieconcept.186 Ondanks de lovende woorden van Javier Solana is de achtergrond waarbinnen deze toespraak kaderde minder rooskleurig. Zoals reeds eerder in dit werkstuk vermeld, is de positie van de OVSE binnen het Europees veiligheidsconcept in het gedrang door de institutionele en geografische uitbreiding van de Europese Unie. De Europese Unie begeeft zich zo stelselmatig meer en meer op het operationeel terrein van de OVSE.187 Dit houdt echter niet in dat er geen enkel bestaansrecht voor de OVSE zou bestaan. Integendeel, met haar operationele ervaring en expertise op het gebied van conflictpreventie blijft een constructieve samenwerking tussen de OVSE en de Europese Unie een noodzaak.188 Een verregaande samenwerking tussen de Europese Unie en de OVSE met als doel het voortbestaan van de OVSE’s veldoperaties en de verdere ontwikkeling van een humanitaire veiligheidsagenda, bieden aan beide organisaties duidelijke ontwikkelijkingsmogelijkheden voor de toekomst.189
186
J. SOLANA, Adress to the permanent council of the OSCE, Wenen, 25 september 2002, 2. E. DRIESKENS en S. BISCOP, “Relatie OVSE-EU aan herijking toe”, Internationale Spectator, 60 nr., 2006, 138. 188 P. VAN HAM, “EU-OSCE relations: Partners or rivals in security?” in : K.E. JORGENSEN (ed.), The European Union and International organizations, Londen, Routhledge, 2008, 131. (hierna verkort P. VAN HAM, “EU-OSCE relations”). 189 B. F. WALDNER, Remarks to the OSCE permanent council, Wenen, 31 januari 2008, 3-5. 187
60
3.3.1. De actieve onderlinge relatie
Zoals al gezegd was de Europese Unie steeds nauw betrokken bij de oprichting en de verdere evolutie van de OVSE van een internationale salon de thé, naar een echte internationale organisatie met een daadwerkelijk institutioneel en operatief kader.190 Zo had de Europese Gemeenschap een prominente positie bij de onderhandelingen die leidden tot de aanname van de Helsinki Final Act. De toenmalige negen lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap besloten hun eisen en betwistingen te bundelen in het kader van de Europese Politieke Samenwerking191, om zo met één stem te kunnen spreken op de conferentie. Daarenboven speelde de Commissie van de Gemeenschap een technische ondersteunende rol bij het opstellen van de Economische-Ecologische dimensie van de Helsinki Final Act. Tijdens de daarop volgende vervolgbijeenkomsten bleef deze unitaire positionering van de Gemeenschap binnen de CSVE gehandhaafd. Bij het aannemen van het Handvest van Parijs in 1990 en het Handvest voor Europese Veiligheid in 1999, hadden respectievelijk Commissie Voorzitters Jacques Delors en Romano Prodi de eer om het document namens de Gemeenschap / Unie te ondertekenen.192 Toch bleef het echter niet bij deze kortstondige periodieke ondersteuning bij. Intern binnen de Permanente Raad zal het Voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie vermeld worden op het plakkaat van het zetelend land. Binnen de Permanente Raad zullen de lidstaten van de Unie hoofdzakelijk in éénparigheid stemmen, wat hun slagkracht binnen de OVSE doet toenemen. Dit in overeenstemming met Artikel 19 van het EU-Verdrag, dat stelt dat alle lidstaten gecoördineerd en éénparig zullen stemmen in beleidsorganen van andere internationale organisaties. Hierbij moet men aansluitend de onrechtstreekse gebondenheid van kandidaat-lidstaten vermelden, die binnen de Permanente Raad van de OVSE hoofdzakelijk tevens gecoördineerd de 190
P. VAN HAM, “EU-OSCE relations”, Supra noot 193, 134. De Europese Politieke Samenwerking is de voorloper van het GBVB. Het werd 1970 aangenomen, met als doel de Europese Economische Gemeenschap meer te betrekken met buitenlandse politieke van de lidstaten, door middel van een gecoördineerd overleg orgaan tussen de onderlinge Ministers van Buitenlandse Zaken. 192 P. VAN HAM, “EU-OSCE relations”, Supra noot 193, 133-134. 191
61
standpunten van de Europese Unie mee ondersteunen.193 Deze rechtstreekse contacten vormen echter slechts de bovenste laag in de onderlinge contacten tussen beide organisaties. Naast de contacten in de Permanente Raad en de grote conferenties, zijn er aansluitende alledaagse contacten op zowel het politiek als het operationeel niveau. Op het hoogste niveau is er een regelmatig uitwisseling van gedachten op het vlak van diplomatie en politiek door de respectievelijke troika’s van de beide organisaties, vis à vis het Secretariaat-Generaal van de OVSE. Daarenboven spreekt het land dat het voorzitterschap van de Raad heeft op dat moment, twee maal per jaar de Permanent Raad van de OVSE toe. Tevens hebben het SecretariaatGeneraal van de Raad van de Europese Unie, de Hoge Vertegenwoordiging voor het GBVB en de Commissaris voor het extern beleid van de Unie regelmatig een onderhoud met de verschillende beleidsmakende en operationele organen van de OVSE. Aansluitend zijn er op diplomatiek niveau nog enkele bijkomstige contacten. Enerzijds is er een permanente diplomatieke vertegenwoordiging van de Europese Commissie aanwezig in Wenen, om de dagelijkse contacten met de OVSE te onderhouden. Anderzijds is een vergelijkende vertegenwoordiging van de OVSE aanwezig in Brussel, die tevens de mogelijkheid heeft om deel te nemen aan informele bijeenkomsten in de voor hen relevante werkgroepen en subcomités.194 Als laatste mogen we zeker de onderlinge ad hoc participaties niet vergeten binnen het kader van de verschillenden veldoperaties. De Speciale Vertegenwoordigers van de Unie en de Hoofden van de Europese Gemeenschapsdelegaties en de verantwoordelijken van de veldoperaties van de OVSE hebben zo op regelmatige basis constructieve contacten. Dit om hun activiteiten in de betrokken regio’s efficiënt op elkaar af te kunnen stemmen.195 Deze verschillende mogelijkheden voor onderling overleg zijn maar één enkele vorm van de interactiviteit tussen beide organisaties. Zoals al eerder gesteld is de beperkte financiële armslag van de OVSE één van de meest wankele punten binnen de organisatie. Hierdoor is de organisatie afhankelijk van financiële ondersteuning door zijn 193
V. DE GRAAF en A. VERSTICHEL, “OSCE crisismanagement”, Supra noot 122, 262-263. V. DE GRAAF en A. VERSTICHEL, “OSCE crisismanagement”, Supra noot 122, 264-265. 195 V. DE GRAAF en A. VERSTICHEL, “OSCE crisismanagement”, Supra noot 122, 265. 194
62
deelnemende landen en andere constante en occasionele sponsoren. De Europese Unie speelt hier een vooraanstaande rol, en neemt zo meer dan zeventig procent van het budget en het personeelsbestand van de OVSE op zich.196. Daarnaast is er de specifieke sponsoring door de Commissie in bepaalde OVSE operationele sectoren zoals het humanitair recht, anti-terrorisme, ODHIR, en de veldoperaties in Centraal Azië en de Kaukasus regio. 197
3.3.2. De relationele rechtsgrond
Als men deze structurele samenwerking tussen de Europese Unie en de OVSE bekijkt, is het opmerkelijk dat er zo goed als geen juridische grondslagen zijn voor de onderlinge relaties op het gebied van collectieve veiligheid binnen Europa. De voornaamste oorzaak van dit niet onoverkomelijke hiaat in de relatie tussen beide organisaties vindt haar oorsprong bij het prille begin van de CVSE. Door de moeilijke diplomatieke machtsverhoudingen tijdens de Helsinki Conferentie, waarbinnen de Helsinki Final Act werd aangenomen, werd er geen gebruik gemaakt van een oprichtingsverdrag, maar enkel van een slotdocument. Een klaarduidelijke juridische armslag werd zo achterwege gelaten. Gedurende zijn vijfendertig jaar lange geschiedenis is er dan ook veel gezegd en geschreven over hoe we nu de verschillende documenten van de OVSE juridisch moeten interpreteren. Het OVSE handbook verwoord haar eigen situatie als een unieke status binnen het internationaal kader. De organisatie heeft geen effectieve juridische status binnen het internationaal gewoonterecht, waardoor al haar beslissingen geen juridische basis hebben en enkel als politieke beslissingen kunnen worden gecatalogeerd. Niet tegenstaande deze juridische achtergrond heeft de interne structuur van de OVSE al de nodige 196
W. ZELLNER, Working Paper 13 - Managing Change in Europe: Evaluating the OSCE and its Future Role Competencies, Capabilities and Missions, Hamburg, Center For OSCE Research, 2005, 14. http://www.core.hamburg.de/documents/CORE_Working_Paper_13.pdf. 197 V. DE GRAAF en A. VERSTICHEL, “OSCE crisismanagement”, Supra noot 193, 265.
63
beleidsorganen van een internationale organisatie, die daarenboven gestructureerd zijn binnen de principes van het internationaal recht. Verder ondermijnt het feit dat haar documenten niet juridisch bindend zijn, niet de efficiëntie van de organisatie. Daar de documenten werden ondertekend door de hoogste politieke autoriteiten van een land, is het niet meer dan logisch dat haar documenten eenzelfde status krijgen toebedeeld als andere, wel onder het internationaal recht vallende documenten.198 Algemeen wordt er aangenomen dat de OVSE bepalingen onder de noemer soft law vallen, en daardoor als niet bindende aanbevelingen worden gecatalogeerd. Wat resulteert in een niet bindend karakter dat niet rechtstreeks deel uitmaakt van het internationaal gewoonterecht. Staten zijn weliswaar niet verplicht deze soft law concreet toe te passen, maar internationale druk en de drang naar geloofwaardigheid kunnen leiden tot een implementatie van de aangenomen besluiten.199 Hierdoor ontstaat er mogelijk een opinio juris sive necessitatis. Daar alle deelnemende landen soft law zo goed als mogelijk trachten te implementeren om zo niet in internationale onmin en isolement te raken, evolueert de soft law onrechtstreeks tot een nieuwe vorm van international gewoonterecht.200 Deze transformatie van de soft law m.b.t. de positie van de Helsinki Final Act, en daarmee ook de daaropvolgende CVSE/OVSE documenten, werden voor het eerst vermeld als een bewijs van een opinio juris door het Internationaal Gerechtshof in de Nicaragua-zaak,201 wat mogelijk de weg opende naar de algemene aanname van een opinio juris principe voor OVSE documenten.202 Sommige rechtsgeleerden zijn overtuigd van het opinio juris karakter van de OVSE haar documenten, en beargumenteren zelfs dat dit een mogelijkheid zou bieden voor een nieuw regionaal internationaal gemeenschapsrecht.203
198
X, OSCE handbook, Wenen, OSCE, 2007 en http://www.osce.org/publications/sg/2007/10/22286_952_ en.pdf, 3. 199 E. MANTON, “The OSCE Human Dimension and Customary International Law Formation” in OSCE Yearbook 2005, Hamburg, IPRSP, 2005 en http://www.core-hamburg.de/documents/yearbook/english /05/Manton-en.pdf, 207-208. (hierna verkort E. MANTON, “The OSCE Human Dimension”). 200 E. MANTON, “The OSCE Human Dimension”, Supra noot, 196-199. 201 IGH, Military and Paramilitary Activities in and against Nicaragua (Nicaragua. v. United States of America), Judgement, ICJ Reports 1986, 14. 202 E. MANTON, “The OSCE Human Dimension”, Supra noot 204, 199. 203 E. MANTON, “The OSCE Human Dimension”, Supra noot 204, 203.
64
Toch blijft dit concept nog steeds nagenoeg onvolledig uitgewerkt. Door de geografische en historische banden tussen de Europese Unie en de OVSE, is de Europese Unie steeds een voorvechter geweest van een eenduidige inkadering van de OVSE binnen het internationaal recht, dit hoofdzakelijk om een finale afbakening te creëren van het werkgebied waarbinnen de OVSE zou kunnen ageren om zo dualistische situaties op te lossen en te voorkomen. Tijdens de Ministeriële Raad van de OVSE in Madrid van 2007 trachtte de Europese Unie zo speciale aandacht te geven aan de juridische status van de OVSE, en steunde dan ook het voorstel waarmee finaal naar een daadwerkelijke rechtspersoonlijkheid van de OVSE zou gezocht kunnen worden. Hierbij zou een basistekst aangenomen worden waarmee de onderhandelingen konden worden aangevat over een structureel handvest. Dit innovatief voorstel werd echter geblokkeerd door een ‘njet’ vanuit Russische en Wit-Russiche hoek.204 De Europese Unie daarentegen tracht toch verder te werken naar een voostel voor een degelijke juridisch kader voor de OVSE. Zo werkt de Europese Unie al sinds 2004 aan een EU-OVSE: Joint Declaration. Hoewel het nog steeds maar in de vorm van een draft resolution circuleert, is het mogelijk dat dit vernieuwd strategisch partnerschap ook oplossingen kan bieden binnen het juridisch vraagstuk.205 Meer recent, in het Tsjechisch Voorzitterschap van de Raad van de Unie, vermeldt de Tsjechische Minister van Buitenlandse Zaken Karel Schwarzenberg in zijn toespraak aan de Permanente Raad van de OVSE in januari 2009 zijn onvoorwaardelijke steun voor het oplossen van het juridisch vraagstuk rond de OVSE.206 Zoals vaker in de geschiedenis had deze situatie voorkomen kunnen worden. Na de Balkancrisis in de vroege jaren negentig was het duidelijk dat de Europese Gemeenschap / Unie toch niet het ultieme apparaat was om vrede en stabiliteit te genereren in Europa. Hierdoor werd geopperd om een OVSE te creëren die gemachtigd was militair op te treden op het Europees continent, dit met een eigen strijdmacht en in een nauw 204
W. ZELLNER, “Working Paper 17 - Identifying the Cutting Edge: The Future Impact of the OSCE”, Hamburg, Center For OSCE Research, 2007 en http://www.core-hamburg.de/documents/ CORE_Working_ Paper_17.pdf 16. 205 P. VAN HAM, “EU-OSCE relations”, Supra noot 193, 144. 206 Permanent Council No.748, Points of the Address of the Minister of Foreign Affairs of the Czech Republic, H.E. Karel Schwarzenberg to the OSCE Permanent Council, 29 January 2009, 1.
65
samenwerkingsverband met ander regionale actoren zoals de Gemeenschap van Onafhankelijk Staten, de Europese Unie en de NAVO. Aansluitend zou er een juridisch kader gestructureerd worden onder Hoofdstuk VIII van het Handvest van de Verenigde Naties dat de bevoegdheden van de OVSE verruimde en haar premature positie binnen het internationaal recht zou teniet doen. Toch stierf met het Dayton akkoord, en het voorlopige einde van de oorlogen in de Balkan, deze vernieuwende invulling een stille dood. Maar het samenwerkingsidee bleef levendig binnen de OVSE. In verschillende verklaringen van latere datum worden de mogelijkheden tot samenwerking met andere organisaties andermaal benadrukt. In het Lissabon Document uit 1996 wordt deze mogelijkheid al vaag uitgedrukt. Maar in het daarop volgende Istanbul Document uit 1999, wordt zelfs expliciet het volgende vermeld207: “The principles of the Platform for Co-operative Security, as set out in the operational document attached to this Charter, apply to any organization or institution whose members individually and collectively decide to adhere to them.”208
Daarenboven bestempelde de OVSE zich zelf als een cruciale factor in het nader bij elkaar brengen van de verschillende organisaties die een rol spelen binnen het veiligheidsconcept voor Europa. Aansluiten benadrukte ze dat deze stellingen geen aanleidingen mogen zijn voor het hiërarchisch indelen van de regionale organisaties.209
207
M. ODELLO, “The OSCE and European Security Law”, Supra noot 12, 318-319. OSCE Participating States, Charter for European Security, Istanbul, 11.1999, en http://www.osce.org/ documents/mcs/1999/11/17497_en.pdf, 3. 209 M. ODELLO, “The OSCE and European Security Law”, Supra noot 12, 319. 208
66
3.3.3. De OVSE en de Europese een Unie: Een onderlinge relatie tussen samenwerking en competitie.
Vooraleer over te gaan tot de bespreking van de aanwezige samenwerkings- en concurrentiefactoren, is het noodzakelijk kort enkele gedeelde en divergerende karakteristieken van beide organisaties te bespreken. Dit is essentieel indien men een concreet beeld wil krijgen in de huidige onderlinge relatie van operationele overlapping in verschillende beleidssectoren. Zoals reeds vermeld hebben de OVSE en de Europese Unie betreffende hun oorsprong quasi dezelfde oorzakelijke achtergrond. Beide zijn ontstaan in een collectieve drang naar stabiliteit en vrede op het Europees continent. Door deze reden delen beide organisaties gelijkaardige eigenschappen. Allereerst zijn beide organisaties gebaseerd op basisbegrippen zoals de liberale democratie en het respecteren van de mensenrechten en de rechtsstaat. In het Kopenhagen Document uit 1990 onderstreepte de OVSE deze basisbegrippen en benadrukte ze het verband tussen liberale democratie en globale vrede. De Europese Unie is daarentegen een kind van het collectief streven naar een ééngemaakte markt waarbinnen de liberalisering van de markt een van de hoofddoelstellingen was.210 Merkwaardig genoeg bevinden beide organisaties zich in een positie van crisis, waar zowel haar institutioneel karakter als rechtspersoonlijkheid grondig in vraag worden gesteld. Bij de Europese Unie bemerkt men het afwijzen van de Europese Grondwet, wat het Europees integratieproces in een impasse deed belanden. Bovendien is hiermee het probleem van interne en externe representatie van de Unie niet opgelost. Waar zowel Commissie en de Raad als rechtgeldende vertegenwoordiger van de Unie optreden in verschillende internationale organisaties, bood de Europese Grondwet een eenduidige oplossing: één rechtspersoonlijkheid. Dit betekende natuurlijk een toekomstige meerwaarde in haar externe contacten. De OVSE bevindt zich nagenoeg in een identieke situatie, hoewel het voor haar een meer precaire situatie betreft door de systematische 210
T. TARDY en M. FUGFUGOSH, The EU and the OSCE: Convergences and divergences of two European security actors, EU-NESCA workshop, Macao, Institute for European Studies Macao, 2006 en www.ieem.org.mo/nesca/documents/papers/may2006/Thierry_Tardy.doc, 3. (hierna verkort T. TARDY en M. FUGFUGOSH, The EU and the OSCE).
67
uitbreiding van de Europese Unie en de sterk bemoeilijkte relatie met Rusland en haar trouwste bondgenoten.211 Op het vlak van rechtspersoonlijkheid is de huidige crisis natuurlijk terug te situeren binnen de bemoeilijkte ontstaansgeschiedenis, waarbinnen een éénduidige juridische omkadering onmogelijk was. In de onderlinge relatie wordt de Europese Unie vaak afgeschilderd als indringer in het domein van de OVSE en de enige oorzaak van de huidige complexe situatie. Haar multifunctionele veiligheidsstrategie trad namelijk laattijdig in werking vergeleken met deze van de OVSE die reeds in 1975 haar bevoegdheden kreeg met betrekking tot conflictpreventie. Toch moet men deze enge positionering enigszins relativeren: het Europese beleid impliceert een globale beleid, waar de OVSE haar operatieterritorium beperkt is tot haar deelnemende landen.212 De OVSE is hiermee een exclusief intern controlemechanisme. De territoriale grenzen van de Europese Unie weerhouden haar niet om ook extern op te treden. Dit geeft de Europese Unie een grotere slagkracht om te ageren op conflictsituaties in een meer en meer geglobaliseerde wereld. Dit geografische toepassingsgebied is de volgende divergerende eigenschap tussen beiden. Hoewel de ruime interpretatie van ‘het Europa’ in het EU-Verdrag mogelijke discussies openlaat over welke staten nu juist in aanmerking komen voor een mogelijk volwaardig lidmaatschap van de Europese Unie, is er aan dit lidmaatschap wel degelijk een territoriale, culturele en historische collectieve verbondenheid. De mogelijkheid tot het deelnemen aan de OVSE is echter niet gebonden aan een welbepaalde geografische perspectieven. Hierdoor blijft de mogelijkheid bestaan niet-Europese landen te betrekken bij de OVSE. Als laatste zijn er duidelijke interne verschillen bij beide organisaties. Allereerst is hun verschillende positionering tegenover de Verenigde Naties een belangrijke nuancering. De OVSE vindt haar oorsprong als een Europese regionale organisatie onderworpen aan het kader ingegeven door Hoofdstuk VIII van het Handvest van de 211
T. TARDY en M. FUGFUGOSH, The EU and the OSCE, Supra noot 215, 3-7. A.J.K. BAILES, J.Y. HAINE en Z. LACHOWSKI, “Reflections on the OSCE-EU Relationship” in OSCE Yearbook 2007, Hamburg, IPRSP, 2007 en http://www.core-hamburg.de/documents/yearbook/english/07/ BailesHaineLachowski-en.pdf, 69. (hierna verkort A.J.K. BAILES, et al., “Reflections”). 212
68
Verenigde Naties. De Europese Unie daarentegen bestempelt zich niet als een regionale organisatie onder hetzelfde handvest van de Verenigde Naties. De Europese Unie beargumenteert deze benadering als noodzakelijk, omdat haar ambities duidelijke globale intenties en belangen hebben, waardoor een dergelijke juridische inkadering geheel zou stroken met haar grensoverschrijdende beleidspolitiek. Aansluitend zou dit voor de Europese Unie een te nadrukkelijke afhankelijkheid van de Verenigde Naties impliceren.213 Het laatste opvallende verschil situeert zich op militair niveau. De OVSE is een organisatie die zich fixeert op het genereren van collectieve veiligheid, waarbinnen puur militaire defensieafspraken niet tot haar toepassingsveld behoren. Binnen de Europese Unie ziet men de jongste jaren een vernieuwde interesse naar een geïntegreerd defensiebeleid onder de koepel van de Europese Unie. De creatie van onder andere het Europees Defensie Agentschap en de Rapid Response Force zijn initiatieven die rechtstreeks voortvloeien uit de groeiende genegenheid voor een concrete defensiepolitiek binnen de Europese Unie.
Samenwerking De Europese Unie heeft nog steeds geen duidelijk standpunt ingenomen hoe ze haar toekomstige relatie met de OVSE wil bewerkstelligen. De grootste onduidelijkheid concentreert zich op het operationele domein. De centrale vraag hierin is of de Unie de OVSE aanziet als een waardig alternatief of een substituut van haar eigen activiteiten op het gebied van conflictpreventie.214 Met deze woorden trachtte Raad van de Unie in november 2003 een eerste aanzet te geven tot een verduidelijking van de onderlinge samenwerking. Dit is natuurlijk niet zo verwonderlijk, aangezien beide organisaties zich kunnen vinden in hun positie van soft powering organisatie. 215 Beide maken gebruik van economische, diplomatieke en andere niet-militaire instrumenten tot het bekomen van
213
T. TARDY en M. FUGFUGOSH, The EU and the OSCE, Supra noot 215, 9-10. Draft Council Conclusions on EU - OSCE co-operation in conflict prevention, crisis management and post-conflict rehabilitation, Brussel 10 november 2003. 215 M. ODELLO, “The OSCE and European Security Law”, Supra noot 12, 264. 214
69
bepaalde objectieven.216 De Europese Unie maakt dan ook maar al te graag gebruik van de veldoperaties van de OVSE, meerbepaald in de basisdomeinen als post-conflict reconstructie, bescherming van de minderheden, politionele en juridische ondersteuning, grenscontrole, democratisering, strijd tegen corruptie, georganiseerde misdaad en mensenhandel, onderwijs en ecologie.217 In plaats van de OVSE te zien als een daadwerkelijke concurrent, is de Europese Unie nauw betrokken bij het verder exploiteren van de OVSE haar expertise. De zonet aangehaalde domeinen kunnen bijdragen aan de stabilisatie van bepaalde landen. Een versterkte stabiliteit in dergelijke landen is dan ook een gedeeld objectief van beide organisaties. Het belangrijkste instrument tot het bekomen van dit doel zijn langetermijnmissies van de OVSE, die door hun brede mandaten en flexibiliteit goed gewapend zijn voor deze stabilisatieopdracht. De Europese Unie staat dan ook meer dan positief over deze inspanningen en is een belangrijke actor als het gaat om de financiering van dergelijke operaties. Momenteel heeft de OVSE verschillende veldoperaties, missiecentra en –bureaus in de Balkan, Oost Europa, de Kaukasus en Centraal Azië. Deze effectieve aanwezigheid ter plaatse zijn de echte ogen en oren van de organisatie en vormen een werkelijke schat aan ervaring en expertise.218 De financiële inspanning van de Unie richt zich hoofdzakelijk op landen die in de nabije toekomst de mogelijkheid hebben om het lidmaatschap van de Unie te verwerven. In een dergelijke pretoetredingssituatie gebruikt de Europese Unie de OVSE als back-up om zo steeds op de hoogte te blijven van de politieke, sociale en economische transformaties in de kandidaat-lidstaat. De implementatie van de standpunten van de OVSE kan namelijk een platform zijn van waaruit het land zich verder kan profileren als een
potentiële
kandidaat-lidstaat voor
de Europese Unie.
Deze
constructieve
verbondenheid biedt echter niet alleen voor de Unie duidelijke voordelen, er is ook een duidelijk wederkerige relatie aanwezig. Het soevereiniteitsbegrip speelt hier natuurlijk op, 216
S. BISCOP, “The EU, the OSCE and the European security architecture: Network or labyrinth?”, Asia Europe Journal, Vol. 4, nr. 1 2006, 25-29. 217 M. ODELLO, “The OSCE and European Security Law”, Supra noot 12, 265. 218 P. VAN HAM, “EU, NATO, OSCE”, Supra noot 129, 30.
70
vooraleer de OVSE zich kan ontplooien in een bepaald land is er toestemming nodig van het gastland. Met de Europese Unie steeds over de schouders meekijkend, heeft de OVSE nu een krachtige stok achter de hand om zekerheid te verkrijgen voor het ontplooien van hun missie ter plaatse.219 Naast deze interesse in de kandidaat-lidstaten, werkt de Europese Unie nauw samen met de OVSE in landen die geen kans hebben op toetreding in de toekomst. Meerbepaald in Centraal-Azië is de Europese Unie een sterke voorvechter van regionale OVSE-participatie. De OVSE zou zich zo kunnen focussen op het humanitaire en op verdere conflictpreventie, waardoor de Europese Unie zich volledig kan richten op haar eigen politieke agenda tegenover de landen in deze regio.220 Toch zijn deze toenaderingspogingen door beide organisaties naar deze landen toe minder van zelfsprekend, omdat de landen in deze regio nog steeds meer terughoudend zijn door hun hechte banden met de Russische Federatie.221
Competitie Ondanks de complementariteit en synergie tussen de OVSE en de Europese Unie, kunnen we niet om de competitie en spanning tussen hen beiden heen.222 Deze feitelijke functionele overlapping heeft dan ook duidelijke contraproductieve bijwerkingen, omdat middelen en budgetten op een inefficiënte wijze worden ingezet. Maar deze competitie handelt niet enkel over het operationele en het budgettaire. Het is een regelrechte strijd om een merknaam, waarin beiden hun organisatie zo goed als mogelijk trachten te verkopen aan andere staten en de publieke opinie. De competitieve situatie is het best merkbaar binnen twee beleidsdomeinen van de Europese Unie, namelijk het Europees Nabuurschapbeleid en de Europese Veiligheidsstrategie, die al uitvoerig aan bod zijn gekomen. Beide beleidsdocumenten bevestigen de coherente aanwezigheid van de Unie 219
M. ODELLO, “The OSCE and European Security Law”, Supra noot 12, 266-267. P. VAN HAM, “EU, NATO, OSCE”, Supra noot 129, 141. 221 P. DUNAY, Chaillot Paper nr. 88 –The OSCE in crisis, Parijs, Institute for Security Studies, 2006 en http://www.iss.europa.eu/uploads/media/cp088.pdf, 72-73. 222 T. TARDY en M. FUGFUGOSH, The EU and the OSCE, Supra noot 215, 12. 220
71
aan zijn buitengrenzen. Dit kan leiden tot nadere samenwerking, maar impliceert tevens een grote operationele bedreiging voor de OVSE. Door de onderlinge relatie met kandidaat-lidstaten en andere staten, infiltreert de Unie zich steeds verder in de politiekgeografische scope van de OVSE. Zo blijft de toekomstige impact van beide beleidsdocumenten op het beleid van de OVSE nog steeds onduidelijk. Er kan geargumenteerd worden dat de systematische uitbreiding van de Europese Unie langzamerhand de OVSE zal herleiden tot een gemarginaliseerde organisatie, of men kan duiden dat met de uitbreiding van zowel de Europese Unie en de NAVO, er binnen de organisatie er meer de neiging zal tot eenvoudige consensus.223 Aangezien de Europese Unie haar buitenlands beleid in een zeer breed spectrum plaatst, is de huidige competitie tussen beide organisaties niet enkel te wijten aan het Europees nabuurschapbeleid en de veiligheidsstrategie. Het beleid raakt alle domeinen van de OVSE. Zowel binnen de humanitaire, de economische-ecologische, als de politiekmilitaire dimensie zijn er competitieve spanningen op te merken, die een constructieve samenwerking bemoeilijken. Toch moet men de humanitaire dimensie van de Europese Unie niet aan de oorzaak plaatsen van het onderlinge conflict, in dit geval met het ODIHR programma van de OVSE. De eerbiediging van mensenrechten en het omarmen van de democratische waarden zijn steeds basisbegrippen geweest binnen de Unie. In het EUVerdrag leest men al in Artikel 6 dat de Europese Unie ‘...is gegrondvest op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en van de fundamentele vrijheden, en van de rechtstaat, welke beginselen de lidstaten gemeen hebben’224. Het aansluitende Artikel 7 EU bevestigt het respect voor de fundamentele rechten en vrijheden, en benadrukt de mogelijkheid om lidstaten te schorsen die ernstige en voortdurende schendingen in dit domein plegen.225 De eerbiediging van deze beginselen in Artikel 6 EU is tevens van toepassing op landen die kandidaat-lidstaten zijn.226 Niet enkel in het Verdrag betreffende de Europese Unie worden er vermeldingen gemaakt van 223
P. VAN HAM, “EU-OSCE relations”, Supra noot 193, 141. EU Verdrag, Artikel 6. 225 EU Verdrag, Artikel 7. 226 EU Verdrag, Artikel 49. 224
72
deze basisbeginselen, ook in het Verdrag tot de oprichting van de Europese Gemeenschap worden er op regelmatige basis verwijzingen naar de basisbeginselen gedaan. In Artikel 177 (2) EG en artikel 181 a EG van dit verdrag worden deze humanitaire doelstellingen zelfs verder uitgebreid tot het gebied van alle andere samenwerkingsvormen met derde landen.227 In 1994 werden deze doelstellingen kracht bijgezet door de oprichting van het Europees Initiatief voor Democratie en Mensenrechten228 dat samen met een intense coöperatie met andere communautaire programma’s als CARDS, PHARE, MEDA en TACIS naar een verdere implementatie streeft in het bilaterale contact met derde landen. De rechtsgrond van dergelijke acties inzake mensenrechten en democratie, vindt haar oorsprong in Artikel 179 en Artikel 308 van het EG-Verdrag, die het de Unie mogelijk maken acties te ondernemen op dit domein. In navolging van dit EIDHR initiatief nam de Raad in 1999 Verordeningen (EG) 975/1999229 en 976/1999230 aan op het gebied van ontwikkelings- en externe samenwerking. Deze vernieuwde rechtsgrondslag gaf de Europese Unie een ruimer operationeel spectrum, waarbinnen de toestemming van het gastland niet meer noodzakelijk was, omdat rechtstreekse samenwerking met NGO’s nu mogelijk was. Hierbinnen werd het beleid geconcentreerd rond zes basisdoelstellingen, namelijk de bevordering van justitie en de rechtstaat, mensenrechten, democratie, vrede
227
S. FRIES, “Conflict prevention and human rights” in V. Kronenburger en J. Wouters (eds.), The European Union and conflict prevention: policy and legal aspects, Den Haag, Asser press, 2004, 243-244. (hierna verkort S. FRIES, “Conflict prevention”). 228 Het Europees Initiatief voor Democratie en Mensenrechten zal vanaf nu afgekort worden als EIDHR. 229 Verordening (EG) nr. 975/1999 van de Raad van 29 april 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van acties op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking die een bijdrage leveren tot de verwezenlijking van de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, alsmede van de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, P.B. L 120/1 van 8 mei 1999. 230 Verordening (EG) nr. 976/1999 van de Raad van 29 april 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van niet onder de ontwikkelingssamenwerking vallende communautaire acties die binnen het kader van het communautaire samenwerkingsverband een bijdrage leveren tot de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, alsmede tot de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in derde landen, P.B. L 120/8 van 8 mei 1999.
73
en verdraagzaamheid, rechten van het kind en gelijkheid tussen man en vrouw.231 Met de aanname door de Raad van het Financieringsinstrument voor de bevordering van de democratie en mensenrechten in de wereld232 in 2006 zal het in 1994 gestarte beleid finaal in een communautair financieel- en beleidskader gegoten worden. Ook binnen het concept van de Europese agentschappen, is er een humanitaire tak die zich richt op de bescherming van de mensenrechten, namelijk het Mensenrechtenagentschap dat niet voor niets gevestigd is in Oostenrijkse hoofdstad Wenen.233 Vanuit dit communautair initiatief van de Europese Unie valt echter weinig dreiging voor de OVSE op te merken, omdat het enkel een verdere uitwerking is van de OVSE haar drang naar de handhaving en bescherming van de mensenrechten. Met de creatie van de Europese Verkiezingsobservatie Missies kwamen de OVSE en de Europese Unie echter in een regelrechte ramkoers terecht. Deze nicheactiviteit wordt daarenboven als één van de raisons d’être van de OVSE haar prominentste orgaan, de ODIHR, gezien. ODHIR dat volgens het Kopenhagen Document bevoegd werd verklaard om de verkiezingen te controleren binnen haar deelnemende landen, zag nu een nieuwe concurrent opdraven op haar werkterrein.234 Op het Economische-Ecologische domein, is de krachtsverhouding zeer duidelijk. Daar de Europese Unie haar oorsprong vindt in het genereren van economische samenwerking tussen haar lidstaten, is het steeds het zwakke broertje geweest bij de onderlinge samenwerking, en heeft hierdoor nooit van effectieve steun uit de hoek van de Unie kunnen genieten. Deze dimensie is een kleinschaliger en minder ingrijpende duplicatie van het Europees economische beleid, dat daarenboven veel uitgebreider en krachtdadiger is door het aangenomen acquis communautair binnen deze pijler. Binnen de OVSE waren er dan ook talrijke stemmen voor een verruiming van haar economisch en ecologische beleid in navolging van het economisch succes van de Europese 231
S. FRIES, “Conflict prevention”, Supra noot 232, 246-247. Verordening (EG) nr. 1889/2006 van de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld, P.B. L 386/1 van 29 december 2006. 233 P. VAN HAM, “EU-OSCE relations”, Supra noot 193, 144. 234 A.J.K. BAILES, et al., “Reflections”, Supra noot 217, 69. 232
74
Gemeenschap. Toch heeft dit nooit geresulteerd in daadwerkelijke constructieve initiatieven. Een samenwerking kan op lange termijn interessant en zelfs noodzakelijk zijn voor de Europese Unie. In deze steeds ingewikkeld wordende wereld wordt de energietoelevering tot de Unie van verschillende kanten bedreigd. Elke samenwerking op dit gebied moet dus aangegaan worden om economische zekerheid te creëren. Commissaris Ferrero verwoorde het zo: “Working together, the EU and the OSCE can make a major contribution to energy security in the OSCE area and its neighbourhood regions, and thereby to security and stability”235
Binnen
de
militair-politieke
dimensie,
die
zich
hoofdzakelijk
richt
op
crisismanagement en preventie, zien we daarentegen weer een nadrukkelijk aanwezige overlapping en competitie. Zeker sinds 2 juni 2005 toen de Raad het actieplan naar Het partnerschap voor Europese vernieuwing op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht236 goedkeurde. Dit was de laatste stap in de implementatie van het voorafgaande Tampereprogramma dat een regio moest creëren waarin fundamentele rechten, de strijd tegen terrorisme, migratiemanagement, grensbescherming, sociale en economische integratie, veiligheid van informatie, de strijd tegen georganiseerde misdaad en een daadwerkelijke rechtsbescherming gewaarborgd waren. Hoewel de bovenstaande beschreven beslissingen enkel concrete impact hebben voor de lidstaten van de Unie, was de Europese Unie door de steeds verder gaande globale impact van haar beleid genoodzaakt om een constructieve strategie voor civiele conflictpreventie voor de toekomst samen te stellen. Dit werd bekrachtigd met de aanname van het commissievoorstel Strategie voor externe dimensie voor justitie, vrijheid en recht237 in december 2005. Het brede gamma aan beleidsinstrumenten dat de Europese Unie kan gebruiken wordt hier gehanteerd om de interne mensenrechten en veiligheidsdoelstellingen te transponeren naar haar externe beleid. Beleidsdomeinen als politionele en justitiële ontwikkeling, grenscontrole en de 235
B.F. WALDNER, 14de OSCE Ministeriële Raad, Brussel, 4-5 december 2006. COM (2005) 184, Mededeling van de Commissie, Het Haags Programma: tien prioriteiten voor de komende vijf jaar - Het partnerschap voor Europese vernieuwing op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, 10 mei 2005. 237 COM (2005) 491, Mededeling van de Commissie, Een strategie voor de externe dimensie van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, 12 december 2005. 236
75
strijd tegen terrorisme staan hier centraal, met de creatie van instrumenten als de Europese Politie Missies, het Rapid Reaction Mechanisme, EUJUST missies en de verschillende staats- of regiogebonden grensbeveiligingsprojecten.238 Dit is echter regelrecht in het operatieveld van de OVSE. Het is dan ook verwonderlijk dat de Europese Unie deze laat links liggen van de eigen strategieën. Een duidelijk voorbeeld hiervan was de eerste Rule of Law missie van de Europese Unie in Georgië (EUJUST Themis) in 2004. Het Themis programma hield een actieve operatie van een tiental experts in, die de Georgische overheden constructief ondersteunden bij hun hervorming van het overheidsen juridisch systeem in hun land. Deze aanwezigheid was merkwaardig genoeg niet de enige die actief was in een dergelijke intensieve ondersteuning. De OVSE was in Georgië reeds enkele jaren aanwezig met haar REACT mechanisme wat een duidelijk kafkaiaanse situatie
oplevert.
Onderling
overleg
leverde
daarenboven
weinig
constructieve
oplossingen op.239
238 239
A.J.K. BAILES, et al., “Reflections”, Supra noot 217, 68-72. P. VAN HAM, “EU, NATO, OSCE”, Supra noot 129, 31.
76
3.4.
Besluit
Ondanks het duidelijke belang van beide organisaties, is er nog veel werk voor de boeg inzake de onderlinge positionering van beide organisaties. Door de territoriale en institutionele uitbreiding van de Europese Unie werd de OVSE langzaam van het toneel verschoven. Neem daar nog de bemoeilijkte situatie met Rusland bij en het feit dat de OVSE geen enkele internationalrechtelijke slagkracht heeft, en de bestaansredenen van de OVSE worden marginaal in aantal. De Europese Unie zal daardoor zo snel mogelijk moeten beslissen hoe men zich tegenover de OVSE verder zal positioneren. De Europese Unie moet hierbij met een aantal factoren rekening houden, namelijk de reikwijdte van haar territoriale expansie, haar toekomstig buitenlandse- en veiligheidsbeleid en haar positionering in de OVSE. Haar territoriale expansie is voor de Europese Unie niet enkele een hekel punt in de relatie met de OVSE, maar ook intern is dit een punt van discussie. Met enkele culturele grenzen, is een toetreding voor sommige landen zeer moeilijk bespreekbaar binnen de Europese Unie. Dit opent echter perspectieven voor de OVSE die hierbij als mogelijke wachtkamer kan fungeren. Anderzijds overlapt het GBVB van de Europese Unie stelselmatig het instrumenteel operatieveld van de OVSE. Verkiezingsmonitoring, ondersteuning bij grenscontroles, implementatie van democratie en mensenrechten en het generen van een effectieve rechtsstaat,
waren
tevens
basis
werkdomeinen
van
de
OVSE.
Ondanks
het
ontegensprekelijke feit dat de OVSE stilaan word weggedrumd door de Europese Unie, heeft ze een immense bagage van expertise en ervaring. Een heroriëntering naar concrete nicheactiviteiten is dan ook noodzakelijk geworden voor de OVSE. Als men daarenboven het beperkte geografische actieterrein van de Europese expansie en het ontbreken van enig legitiem mandaat van de Unie om te opereren in de invloedssfeer van de voormalige Sovjet-Unie aanhaalt, is een vooraanstaande rol voor de OVSE de enige werkbare mogelijkheid.
77
Hoofdstuk IV Kosovo en de relatie EU & OVSE
78
4.1.
Inleiding
De onderlinge relatie tussen de Europese Unie en de OVSE kan men beschrijven aan de hand van een algemene vergelijking.240 Toch heeft een dergelijke enkelvoudige vergelijkende studie duidelijk zijn tekortkomingen. Door de in deze vergelijking gehanteerde brede scope, zal men snel verdwalen in de omslachtigheid van de verschillende aspecten, en gaat men hiermede een te vage conclusie verkrijgen. Een specifieke casusstudie kan hierbij hulp bieden. Door een meer gedetailleerde blik op de relatie te geven in een daadwerkelijk actief kader, kan men een meer concrete conclusie invulling geven van hun competitieve situatie. De casus die we hier hanteren is er één die bij beide organisaties een prominente positie inneemt. Kosovo, een kleine regio gesitueerd in het zuiden van voormalige het Joegoslavië, heeft namelijk een met bloed geschreven geschiedenis. Het land telt een drie miljoen inwoners, waarvan de Kosovaarse Albanezen met negentig procent de meerderheid uitmaken. Daarnaast maken minderheidsgroepen bestaande uit Serviërs, Turken, Egyptenaren, Bosniërs, Gorani, Ashkali en Roma Zigeuners het etnisch lappendeken compleet. Instabiliteit is dan ook een constant dreigend gegeven in een dergelijke
multi-etnische
omgeving.
De
implementatie
van
mensenrechten,
rechtsbescherming en de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad zijn dan ook basiselementen die een dergelijk land verder moeten vrijwaren van ongecontroleerde anarchie. Externe ondersteuning vanuit andere landen en internationale organisaties zijn dan ook noodzakelijk. Prominente plaatsen zijn dan ook weggelegd voor zowel de Europese Unie als de OVSE. Naast deze specifieke aspecten van de casus Kosovo is ook haar eigen geschiedenis tegenover deze twee internationale organisaties zeker interessant. Het uiteenvallen van Joegoslavië in het begin van de jaren negentig, valt samen met een periode waarbinnen zowel de Europese Unie als de OVSE een enorme institutionele transformatie ondergingen. Beide organisaties waren er dan ook van overtuigd dat door hun toedoen 240
Zie Supra Hoofdstuk III.
79
vrede en stabiliteit in Europa een vaststaand feit zou worden. De Luxemburgse Minister van Buitenlandse Zaken Poos proclameerde zelfs dat het uur van Europa was aangebroken.241 Het bloedige conflict in de Balkan bracht daarentegen het inefficiënte besluitsysteem en de militaire incapabelheid van de Gemeenschap / Unie naar voren. Aan de zijde van de OVSE, zag men dat de organisatie grotendeels buitenspel werd gezet in de voornaamste internationale vredesinitiatieven door de Verenigde Staten van Amerika en de NAVO. Haar prominente positie in het Europees veiligheidsconcept werd zo voor de eerste maal radicaal beperkt tot pre- en postconflict niche operaties, waardoor haar crisismanagementcapaciteiten niet ten volle werden benut. Beide organisaties werden binnen de Balkancrisis dan ook internationaal gedegradeerd tot het spelen van en figurantenrol. Vastbesloten om niet meer in deze vergeethoek te worden geplaatst, kwam er met de Kosovocrisis in 1998 een nieuwe gelegenheid om zich te profileren als krachtdadige instrumenten op het vlak van Europese conflictpreventie. Een uitdaging die beide organisaties met open armen aannamen. Met het logische gevolg dat ze op termijn in elkaars vaarwater terecht kwamen. Deze nieuwe competitieve situatie past hier dan ook perfect om de onderlinge relatie kort te analyseren. Om tot een dergelijke concrete analyse te komen is dit hoofdstuk onderverdeeld in vier specifieke delen. Na deze korte introductie zal aan de hand van een historische inleiding een kader geschetst worden waarbinnen de Kosovaarse conflictsituatie zich bevindt. Hier zal hoofdzakelijk gefocust worden op de etnische relaties tussen de Albanese meerderheid en de Servische minderheden, die de basis vormen van het conflict. Eerstvolgend gaan we nader in op de positionering van enerzijds de OVSE en anderzijds de Europese Unie vóór Resolutie 1244 van 10 juni 1999 van de VN Veiligheidsraad242 die het einde van de vijandigheden inluidde. Hierin bespreken we zowel de diplomatieke, politieke als de operationele activiteiten die beide organisaties in de strijd wierpen om het 241
S. BLOKMANS, Tough Love: The European Union's Relations with the Western Balkans, Den Haag, Asser Press, 2007, 1. (hierna verkort S. BLOKMANS, Tough Love). 242 Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, (10 juni 1999) UN Doc, S/RES/1244 (1999). (geraadpleegd op 28 april 2009).
80
geweld in te dijken. Vervolgens bespreken we de postconflictinitiatieven van beide organisaties. Op het gebied van de Europese Unie maken we hierin nog een klein onderscheid tussen de activiteiten gemachtigd door Resolutie 1244 VN Veiligheidsraad, de latere initiatieven en het Associatie en Stabiliteitspact.
4.1.1. Historische inleiding243 “A venomous snake and a dog met at a Balkan River-bank. ‘You can swim, would you take me to the other side?’ asked the snake. ‘I will’, said the dog, ‘but you are venomous, you can bite me’. Why would I do that?’ said the snake, ‘if you sink, I’ll drown’. The dog thought for a moment – it looked logical to him – and then agreed. The snake climbed on his back and when they reached the middle of the river, she bit him. ‘Why did you do that?’ asked the dog while sinking in the muddy turbulent waters, ‘now you’ll drown too’. ‘Because we are in the Balkans’, said the snake”.244
De onafhankelijkheidsverklaring in 2008 was het voorlopige laatste hoofdstuk in de conflictrijke Kosovaarse geschiedenis. Hoofdzakelijk zijn het de Albanese meerderheid en de Servische minderheid die sinds eeuwen een onverbeten strijd voeren voor dit kleine lapje grond geprangd tussen Macedonië, Montenegro, Servië en Albanië. De Albanezen claimen genetische afstammelingen te zijn van de Illyriërs die reeds voor de Romeinse occupatie van het Balkan schiereiland meerdere nederzettingen bezaten in het gebied dat we nu Kosovo noemen. De Serviërs daarentegen zijn directe afstammelingen van de Slaven die met de grote stammenverhuizingen gedurende de Vroege Middeleeuwen door de Hunnen van de weidse Russische steppen naar het Oosten van Europa werden gedreven. Zo sedenteerden verschillende Slavische stammen in de Balkan. 243
Voor een ruimere historisch kader zie: N. MALCOLM, Kosovo a short history, Londen, Macmillan, 1998, 492 p.; R, DETREZ, Kosovo: De uitgestelde oorlog, Antwerpen, Houtekiet, 1999, 205 p.; R. DETREZ, De Balkan: Van burenruzie tot burgeroorlog, Antwerpen, Hadewijch, 1992, 254 p.; M., MOTES, Kosovo – Kosova: Prelude to war 1966-1999, Homestead, Redland press, 1998, 308 p. 244 E. KAVALSKI, Extending the European security community: constructing peace in the Balkans, Londen, Tauris Academic Studies, 1.
81
Door deze duidelijke indicatie dat Albanese stammen reeds duizend jaar eerder in de regio aanwezig waren, ligt de onderlinge gebiedsclaim grotendeels op mythisch en sentimenteel niveau. Het is dan ook een langgerekte worsteling tussen het historische vestigingspatroon van de Albanezen en de historische regionale mystiek vanuit Servische hoek. Het Merelveld of Kosovo Polje, speelt hierin een cruciale rol. Deze open vlakte ten noorden van de Kosovaarse hoofdstad Prishtina, is de geboorteplaats van het Servisch nationalistisch gedachtegoed. Contradictorisch genoeg was deze plek het strijdtoneel waarbij Servische ridders onder leiding van ‘Prins Lazar’, daarenboven volwaardig gesteund door Albanese hulptroepen, in 1389 genadeloos verslagen werden door het Ottomaanse invasieleger. Dit luidde een eeuwenlang durende periode van bezetting in door de Ottomanen, die pas volledig werd beëindigd met de Eerste Balkanoorlog in 1912. Gedurende deze ‘bezetting’ door de Ottomanen, was de regio onderhevig aan enkele bepalende historische gebeurtenissen. Allereerst bemerkt men een duidelijke exodus van Servische stammen uit Kosovo naar onbezette christelijke gebieden in het noorden. Daarentegen zal de meerderheid van de etnische Albanezen
een kenmerkende
islamisering ondergaan, waarbij ze naast de aanname van deze nieuwe religie, zich tevens meer profileerden in het economische leven en de overheidsstructuur, die voordien grotendeels beheerst werden door Serviërs. In de 19de eeuw was de invloed van het Ottomaanse Rijk sterk tanende. De Habsburgse Keizer en de Russische Tsaar hadden daarenboven hun zinnen gezet op het Balkan territorium van het Ottomaanse Rijk en steunden opvallend verschillende nationalistische groeperingen in deze regio. Resultaat bleef natuurlijk niet lang uit. Griekenland werd in 1829 als eerste onafhankelijk, Servië volgde snel het Griekse voorbeeld en creëerde een klein koninkrijk aan de zuidelijke oever van de Donau, rond de stad Belgrado. De Habsburgers annexeerden hierop enkele Bosnische, Kroatische en Dalmatische gebieden. Kort hierna steunden de Russen de Roemeense en Bulgaarse zaak, en stuurden na verloop van tijd zelfs troepen naar de regio, wat zal leiden tot intense internationale spanningen en uiteindelijk de Krimoorlog.
82
Binnen het Kosovaarse kader zal de Ottomaanse overheersing uiteindelijk beëindigd worden in 1912 met het einde van de Eerste Balkanoorlog, waarna het geannexeerd werd door de Servische overwinnaar. Deze occupatie door de Serviërs luidde een eeuw van wederzijdse vergeldingen tussen Serviërs en Albanezen in. Één van de eerste daden van de Servische overheid binnen haar nieuw verworven territorium was een drastische etnische zuivering van Moslims en Albanezen in Kosovo. Toch werd de doelstelling van een etnisch reine regio die onmiddellijk beschikbaar was voor Servische immigranten niet verkregen door een krachtdadige militante Albanese tegenwerking. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zal de Serviërs uiteindelijk doen afzien van haar etnische zuiveringen in Kosovo. Verbazend genoeg bracht het beslechten van de Eerste Wereldoorlog in het voordeel van Tripel Entente, en dus ook Servië, een periode van stabiliteit voor de regio. Met het Verdrag van Saint Germain werd het nieuw Joegoslavische Koninkrijk opgericht waarbinnen Serviërs, Kroaten, Slovenen, Bosniërs, Macedoniërs en Montenegrijnen verenigd werden. Toch waren er steeds onderlinge onderhuidse spanningen waarneembaar die uiteindelijk zullen exploderen tijdens de Tweede Wereldoorlog. In Kosovaarse ruimte zal de Albanese meerderheid, die reeds dertig jaar lang gewelddadig werd onderdruk , van de situatie gebruik maken voor het verkrijgen van een verregaande autonomie en een eventuele aansluiting met Albanië. Hierbij sloot ze zich in de strijd aan bij de Italiaanse en Duitse bezetters. Een hieraan gelinkte bloedige burgeroorlog tussen Kosovaarse Albanezen en Servische Chetnik’s zal pas beëindigd worden met de bevrijding door Tito’s partizanen. De bevrijding bracht echter geen deugddoend soelaas voor de Albanese meerderheid in Kosovo. Met sociale en economische discriminatie, werden ze steeds dieper in een marginale positie gedreven. De droom naar meer autonomie bleef zo zelfs binnen het socialistisch Joegoeslavië in Albanese middens bestaan. Het was echter wachten tot 1974, toen Tito met de aanname van de nieuwe Joegoslavische, grondwet de Kosovaren enige vorm van autonomie schonk. Wat echter nog steeds geen volwaardige status als deelstaat inhield, maar wat toch reeds een stap in de goede richting was.
83
Gelijktijdig met de dood van Tito in 1980 trokken zich andermaal donkere wolken samen boven Kosovo. Rechten en vrijheden voor de Albanese meerderheid werden systematisch teruggeschroefd, met als dramatisch hoogtepunt het intrekken van de Kosovaarse autonomie in 1989 door de nieuwbakken Servische premier Slobodan Milošević. Een nieuwe golf van massaal Albanees protest en onderling geweld, gaf hem zelfs de gelegenheid met extra ordehandhavingtroepen de Servische controle over Kosovo te verstevigen. Aanvullende onderdrukkende maatregelen zoals het sluiten van Albanese scholen en cultuurinstellingen en het uitzuiveren van Albanezen in overheidsinstellingen, maakte de situatie des te explosiever. Met het uitbreken van de oorlog in Slovenië en Kroatië, werd de Kosovaarse zaak naar de vergeethoek gedreven. Ondertussen escaleerde de situatie in Kosovo met het aannemen van de gematigde Ibrahim Rugova als president van de zelfverklaarde Kosovaarse Republiek en de komst van nieuwe Servische immigranten uit Kroatië en Bosnië. Deze moeilijke situatie dreef de onderlinge relatie op de spits. In 1996 maakte de wereld voor het eerst kennis met het UÇK of het Kosovaars bevrijdingsleger, dat enkele gerichte acties pleegde tegen Servische militaire stellingen in de centrale Deçan regio. De hierop volgende bloedige repressieve tegenreacties van de Servische ordetroepen kenden haar hoogtepunt met het uitmoorden van enkele gezinnen in het dorpje Račak. Het harde Servische optreden haalde uiteindelijk het wereldnieuws. Namen als Srebrenica, Sarajevo, Vukovar lagen nog vers in het collectief geheugen. Wereldleiders waren moreel verplicht hun engagement te tonen in het indijken van het nieuw opgedoken conflict. We schrijven 1999, een nieuwe bloedige episode zoals in Kroatië en Bosnië moest ten alle prijzen worden vermeden. De internationale gemeenschap was vastberaden voor eens en voor altijd de Servische agressie een halt toe te roepen.
84
4.2. Van crisis naar crisis: De activiteiten van de Europese Unie en de OVSE in Kosovo tot juni 1999
4.2.1. De activiteiten van de OVSE
Gelijktijdig met het uitbreken van het bloedige conflict in Kroatië en Bosnië, vonden er in Kosovo verschillende gewelddadige confrontaties plaats tussen Albanezen en Serviërs. Binnen de internationale gemeenschap bestond er dan ook de vrees dat het conflict zou overwaaien naar andere instabiele regio’s binnen de Federale Republiek Joegoslavië245.
OSCE Mission of Long Duration Zo ook binnen de OVSE, waardoor tijdens de Council of Senior Officials van 14 augustus 1992 de OSCE Mission of Long Duration in Kosovo, Sandjak and Vojvodina246 werd gecreëerd.247 Deze allereerste effectieve missie van de OVSE begon in september van dat zelfde jaar. Haar voornaamste activiteiten waren toegespitst op vier dimensies. Allereerst moest de missie instaan voor het ondersteunen van de onderlinge dialoog tussen de verschillende autoriteiten en woordvoerders uit de verschillende bevolkingsgroepen. Ten tweede hadden de OVSE vertegenwoordigers de opdracht het benodigde bewijsmateriaal te verzamelen betreffende overtredingen van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden. Vervolgens werd gesteld dat men een netwerk van contactpunten moest opbouwen die in een later stadium zouden kunnen worden ingeschakeld bij het bedwingen van een nieuwe geweld eruptie. Als laatste punt zag de OVSE voor haar een taak weggelegd in het interactief verspreiden van informatie betreffende democratische 245
De Federale Republiek Joegoslavië zal vanaf nu afgekort worden als FRJ. Fifteenth CSO Meeting, Prague, 13-14 August 1992, Decision on Missions of Long Duration,” The Conference on Security and Co-operation in Europe, 1972-1993. 247 A. SCHNABEL, “Political cooperation in retrospect: contact group, EU, OSCE, NATO, G-8 and UN working towards a Kosovo settlement” in K.R. SPILMANN en J. KRAUSE, Kosovo: Lessons learned for international cooperative security, Zürich, Center for security studies and conflict research, 27-28. 246
85
verkiezingen, mensenrechten, vrije media en de bescherming van minderheden.248 Belangrijk in al deze doelstellingen was de noodzakelijkheid van een eenzijdige toestemming van het gastland, in dit geval de FRJ. Bij het opstellen van het OVSE mandaat werd dan ook zeer diplomatisch omgesprongen met de terminologie binnen het mandaat. Zo verwijst het mandaat op geen enkele wijze naar een eventuele restoratie van de door Milošević ingetrokken Kosovaarse autonomie
of
bijkomstige
bevolkingsgroepen.
Zelfs
duidelijke
enige
eisen
verwoordingen
met
betrekking
omtrent
tot
mogelijke
specifieke
aansluitende
onderhandelingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen werden bewust vermeden. Het werd dus een document volledig volgens de doelstelling van de FRJ. Ondanks deze zorgvuldig uitgekozen diplomatische weg, was de OVSE missie in Kosovo geen lang leven beschoren. Door het aanhoudende Servisch geweld in Kroatië en Bosnië, werd de FRJ de persona non grata binnen de internationale gemeenschap. De onderlinge samenwerking werd daardoor erg moeizaam, waardoor een verlengde aanwezigheid onmogelijk werd. In juni 1993 werd het OVSE mandaat dan ook niet met een nieuwe termijn verlengd. Ondanks haar beperkte bewegingsvrijheid en tijdsspanne waarbinnen deze eerste missie werd uitgevoerd, kon men toch met een opgeheven hoofd terugkijken naar de ontplooiing van de organisatie in Kosovo. Op internationaal niveau werd zo voor het eerst kennis gemaakt met de problematiek inzake mensenrechten van de Albanese bevolking in Kosovo. Alle mogelijke diplomatieke inspanningen van de Serviërs ten spijt, verkreeg men een directe internationalisering van het Kosovo probleem. Een eerste daadwerkelijke stap naar een volwaardige erkenning.249
248
E. HANSJÖRG, “The OSCE Mission in Kosovo”, OSCE Yearbook 1999, Institute for Peace Research and Security Policy, 1999, http://www.core-hamburg.de/documents/yearbook/english/99/Eiff. pdf, 283. (hierna verkort E. HANSJÖRG, “The OSCE Mission in Kosovo”). 249 E. HANSJÖRG, “The OSCE Mission in Kosovo”, Supra noot 253, 283.
86
Kosovo Verifacation Mission Gedurende het jaar 1998 zag men langzaam maar zeker de sluimerende situaties tussen de Albanezen en Serviërs in Kosovo volledig escaleren. Het UÇK dreef haar acties gestaag op, waardoor een verdere eruptie van etnisch geweld erg naderbij kwam. Gealarmeerd over de situatie in de regio uitte de OVSE reeds haar grote bezorgdheid op 2 maart 1998 in een perscommuniqué.250 Met Resolutie 1160 (1998)van 31 maart van de VN Veiligheidsraad251 reageerde de internationale gemeenschap initieel op de aan gang zijnde etnische spanningen in Kosovo. Binnen deze resolutie wordt er tweemaal verwezen naar de essentie van de OVSE participatie bij het indijken van het geweld.
De zevende
paragraaf verwijst zelfs naar een mogelijke wederontplooiing van de OVSE Long Duration Mission.252 Ondanks deze eerste internationale inmenging, ging het conflict tijdens de zomer van dat zelfde jaar in volle hevigheid door. Op 23 september 1998 nam de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties Resolutie 1199 (1998) aan, die aan alle strijdende partijen was gericht. De resolutie herbevestigde in paragraaf vijf de mandaten van de verschillende internationale organisaties die reeds bij het conflict betrokken waren en roept de Servische regering op tot een nauwe en constructieve samenwerking met deze organisaties.253 Dit opende een mogelijke toegang tot de herontplooiing van OVSE activiteiten in de regio. De Servische leider Milošević,
die vreesde internationaal
geïsoleerd te worden, kwam snel tot een akkoord betreffende een vernieuwde OVSE missie op zijn grondgebied. Na het besluit van de Permanente Raad van de OVSE op 25 oktober 1998254 kon de Kosovo Verification Mission255
volledig van start gaan. De
250
W. CZAPLINSKI, “The activities of the OSCE in Kosovo”, in C. TOMUSCHAT (ed.), Kosovo and the International Community: a Legal assesement, Den Haag, Kluwer, 2002, 37-38. (hierna verkort W.CZAPLINSKI, “The activities of the OSCE in Kosovo”). 251 Resolutie 1160 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, (10 maart 1998) UN Doc, S/RES/1160 (1998). (geraadpleegd op 28 april 2009) (hierna verkort Resolutie 1160 (1998) VN Veiligheidsraad). 252 Resolutie 1160 (1998) VN Veiligheidsraad, §7. 253 Resolutie 1160 (1998) VN Veiligheidsraad, §5. 254 OSCE Permanent Council Decision N° 263 of 11 March 1998. 255 De Kosovo Verification Mission zal vanaf nu afgekort worden als KVM.
87
ontplooiing van de KVM was essentieel in het prematuur vredesproces dat werd aangegaan na diplomatieke inspanningen van de Amerikaanse diplomaat Holebrooke, en dat stapsgewijze terugkeer naar stabiliteit nastreefde. Resolutie 1203 (1998) VN Veiligheidsraad256 verstevigde daarenboven het OVSE mandaat en gaf aansluitend een stevige ruggensteun met de toevoeging van NAVO luchtondersteuning boven het Kosovaarse grondgebied.257 Met de installatie van de OSCE Human Rights Public Office in Prishtina kon de KVM ook effectief van start gaan. De hoofddoelstellingen van de missie waren het ondersteunen en controleren van zowel de door Holebrooke verkregen wapenstilstand, als de terugtrekking van Servische troepen. Daarenboven werd aan de OVSE de taak toevertrouwd om alles in het werk te stellen voor het verkrijgen van democratische verkiezingen in Kosovo. Als laatste betrof het OVSE mandaat de bevoegdheid om elke schending tegenover de menselijkheid op te tekenen en te rapporteren aan de internationale gemeenschap en had het de bijkomstige taak de ontplooiing van internationale humanitaire organisaties te coördineren.258 Tijdens het najaar van 1998 zag men langzaam maar zeker enige stabilisatie in het conflict wederkeren. Eind december 1998 kwam er echter aan deze relatieve rust een einde. In het bergachtig grensgebied met Albanië werden eenendertig Kosovaarse strijders gefusilleerd door Servische troepen. Als vergelding hierop vermoordden leden van het UÇK zes Servische jongeren in een bar in de stad Peja, alsook de Servische burgemeester van Kosovo Polje werd koelbloedig vermoord. De Servische autoriteiten reageerde furieus en verhoogde onmiddellijk hun militaire activiteiten binnen het gebied, met tientallen Albanese burgerslachtoffers tot gevolg. Het bloedige hoogtepunt kwam er met de massamoord in het dorpje Raçak, waarbij om en bij vijftig personen vermoord werden, waaronder vele kinderen, vrouwen en bejaarden. De OVSE die tot dan toe een actieve maar geen beschermde rol speelde, kwam nu rechtstreeks in het conflict terecht. Als enige 256
Resolutie 1203 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, (18 oktober 1998) UN Doc, S/RES/1203 (1998). (geraadpleegd op 28 april 2009). 257 H. LOQUAI, “Kosovo – A missed opportunity for a peaceful solution to the conflict”, OSCE Yearbook 1999, 1999, http://www.core-hamburg.de/documents/yearbook/english/99/Loquai.pdf, 80-81. 258 W. CZAPLINSKI, “The activities of the OSCE in Kosovo”, Supra noot 255, 40-41.
88
internationale organisatie ter plaatse, kreeg het de actieve rol van moderator toebedeeld. Hoewel haar mandaat enkel handelde over het observeren van het fragiele staakt-hetvuren en de uitvoering van een verwacht toekomstig politiek akkoord te begeleiden, kon de OVSE niets anders doen dan deze ultieme poging tot vrede aan te nemen. Ondanks al haar inspanningen konden de verschillende activiteiten buiten haar mandaat, zoals het helpen bij de uitwisseling van gevangenen en het identificeren van bloedbaden en massagraven, het conflict niet naar een vredevolle oplossing sturen. De OVSE waarnemers werden zelf meerdere malen bedreigd en mishandeld door Servische troepen. Bij het bloedbad in het dorpje Raçak waren hun waarnemers zelf genoodzaakt, samen met de honderden dorpelingen, te vluchten voor het onafhoudende Servische mortiervuur.259 Deze onhoudbare situatie leidde dan ook tot een collectieve terugtrekking van de KVM naar Albanië en Macedonië op 20 maart 1999. Toch betekende dit niet het einde van de OVSE haar activiteiten. De overblijvende OVSE medewerkers richtten hun expertise vanaf toen op de samenwerking met de UNHCR. Door het coördineren van de vluchtelingenstroom uit Kosovo en het systematisch verzamelen van ooggetuigenissen van schendingen van de mensenrechten door beide strijdende partijen, bleef de OVSE een actieve rol spelen binnen het conflict.260
4.2.2. De activiteiten van de Europese Unie / Gemeenschap
European Community Monitoring Mission Net als de OVSE vindt de inmenging van de Europese Unie / Gemeenschap in het conflict te Kosovo haar oorsprong bij het uitbreken van de Balkanoorlog begin de jaren negentig. Bij aanvang van de vijandigheden tussen de FRJ, Kroatië en Slovenië, trachtte de Europese Gemeenschap de strijdende partijen aan de onderhandelingstafel te krijgen. Door een 259
F. DE VRIEZE, De Kosovo diplomatie – Waarom de voorspelde oorlog niet werd voorkomen, Antwerpen, Pax Christi Vlaanderen, 2000, 67-70. 260 E. HANSJÖRG, “The OSCE Mission in Kosovo”, Supra noot 253, 286.
89
intensieve bemiddeling van de Europese Gemeenschap werd er uiteindelijk op 5 juli 1991 de Brioni Verklaring261 aangenomen, met als objectief de terugkeer van stabiliteit in de regio en het verkrijgen van een constructieve vrede na deze korte eruptie van geweld die haar oorsprong vond in de Sloveense onafhankelijkheidsverklaring. Om enige controle te verkrijgen op de naleving van het broze bestand, werd er als annex de oprichting van de European Community Monitoring Mission262 aan de Brioni Verklaring toegevoegd. Haar hoofddoel richtte zich op het verkrijgen en analyseren van doelgerichte informatie over de plaatselijke humanitaire situatie en militaire activiteit. Waarna bijzonderheden gerapporteerd werden aan de Europese Gemeenschap. Door de steeds penibel wordende situatie werden vanaf september 1991 de activiteiten van de ECMM uitgebreid over het gehele grindgebied van de FRJ, dus de facto ook Kosovo. Toch was de aanwezigheid van de Gemeenschap in Kosovo echter miniem en kon men zeker niet spreken van een ontplooiing gelijkende op de OVSE haar Mission of Long Duration in Kosovo, Sandjak and Vojvodina die in het daaropvolgende jaar zal neerstrijken in de Kosovaarse regio. Om de juridische basis van de missie te waarborgen nam de VN Veiligheidsraad twee maanden na de Brioni Verklaring Resolutie 713 (1991)263 aan.264
European Community Monitoring Mission Toch kon ook dit initiatief van de Europese Gemeenschap / Unie niet voorkomen dat het oplaaiende geweld in de Balkan uitgroeide tot het meest bloedige Europees conflict van de laatste vijftig jaar. Tijdens deze conflicten op het einde van de 20ste eeuw kwamen de fundamentele zwakheiden van het diplomatiek apparaat van de Gemeenschap naar boven. De latere crisis in Kosovo bood de Europese Unie een nieuwe mogelijkheid 261
Gemeenschappelijk Verklaring van de Europese Gemeenschap en haar lidstaten voor een vreedzame oplossing voor de Joegoslavië crisis, 5 juli 1991. 262 De European Community Monitoring Mission zal vanaf nu afgekort worden als ECMM. 263 Resolutie 713 (1991) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, (25 maart 1991) UN Doc, S/RES/713 (1991). 264 J. WOUTERS en F. NAERT, “How effective is the European security architecture? Lessons from Bosnia and Kosovo”, International Comparative Law Quaterly, 2001, 555-560. (hierna verkort J. WOUTERS en F. NAERT, “How effective”).
90
om te testen of haar GBVB wel efficiënt kon ageren op een dergelijke concrete Europese conflictsituatie. Een nieuwe blamage tegenover de Verenigde Naties en in het bijzonder de Russische Federatie en de Verenigde Staten, zou het aanzien van de Unie wederom sterk kunnen schaden.265 Zeven jaar na het eerste conflict in de Balkan was de Europese Unie reeds beter gewapend om te reageren op een dergelijke situatie. Het instrumentarium dat de ze tot haar beschikking had was uitgebreider en hoofdzakelijk gebaseerd op economische en politieke inslag. Enige vorm tot militaire inmenging in het conflict zal nooit effectief ondernomen worden. De Europese Unie legde zich in het Kosovoconflict voornamelijk toe op de door haar meermaals beproefde methode van de ‘carrot and the stick’. Aan de hand van consequente economische en politieke sancties, gekoppeld aan de beloning in de vorm van financiële steun, trachtte de Unie de situatie onder controle te krijgen.266 Toen in 1998 de spanningen in Kosovo toenamen, nam ook de interesse van de Europese Unie in dit conflict toe. Vanaf het begin van dat jaar zag men een voortdurend terugkeren van de Kosovaarse crisis op de agenda van de Raad van de Europese Unie. De maatregelen, besproken tijdens de verschillende Raden, richtten zich enkel op een diplomatisch inmengen aan de hand van de ECMM en de speciale gezanten van de Unie. Toch was er nooit enigszins sprake van een krachtdadige actie voor het indijken van het geweld in Kosovo.267 Op 8 juni 1998 nam de Raad een gecombineerde beslissing inzake haar gemeenschappelijke benadering van de Kosovo crisis. Allereerst werd de ECMM wederom geactiveerd en haar activiteiten werden uitgebreid naar de Kosovaarse regio.268 Hoewel dat met Resolutie 1199 (1998) van de VN Veiligheidsraad van 31 maart 1998 een juridische basis was gevormd, voerde de ECMM geen rechtstreekse conflictpreventie activiteiten uit 265
O. MC BREEN, “The diplomatic involvement of the EU in the Kosovo crisis”, in D. MAHNKE, Old frontiers new frontiers: The challenge of Kosovo and its implications for the European Union, Bern, Peter Lang, 2001, 79-80. (hierna verkort O. MC BREEN, “The diplomatic involvement of the EU in the Kosovo crisis”). 266 O. MC BREEN, “The diplomatic involvement of the EU in the Kosovo crisis”, Supra noot 270, 89. 267 P. LAGASSE, De relatie tussen de EU en Kosovo, Masterproef Europees Recht, UGent, 2008, 22. (hierna verkort P. LAGASSE, De relatie tussen de EU en Kosovo). 268 Conclusie van het voorzitterschap n.a.v. Europese Raad van Brussel van 8 juni 1998, Bulletin, 1998, nr. 6.
91
ten velde. Toch maakte het zichzelf voor het GBVB van de Unie onmisbaar. Haar rapporten van de situatie ter plaatste en de verschillende diplomatieke inspanningen waren essentieel in de prille inmenging van de Unie binnen het conflict. Als tweede opdracht had de ECMM de belangrijke taak het pad te effenen voor de nakende ontplooiing van de KVM van de OVSE.269
Speciale Gezant van de Europese Unie Naast het inwerking treden van de ECMM, werd op de Raad van 8 juni 1998 de voormalige Spaanse Eerste Minister Felipe Gonzales aangesteld als Speciale Gezant van de Europese Unie.270 Felipe Gonzales die reeds eerder ervaring had opgedaan als diplomatiek bemiddelaar in OVSE missies, zou de Europese Unie nu rechtstreeks gaan vertegenwoordigen in plaatselijke contacten met de autoriteiten van de FRJ. Toch is zijn input beperkt gebleven door de faliekante tegenwerkingen vanuit het Servische kamp. In een later stadium trachtte de Europese Unie de autoriteiten van de FRJ te gemoed te komen door in oktober 1998 Gonzales te vervangen door de Oostenrijkse diplomaat Wolfgang Petritsch. Ondanks de geleverde inspanningen van beide mandaten kon het verder escaleren van het conflict niet worden voorkomen. Na het militair ingrijpen door de NAVO en de ontplooiing van UNMIK onder Verenigde Naties mandaat in Kosovo, waren hun diplomatieke inspanningen niet meer noodzakelijk. Op 29 juli 1999 besloot de Raad271 dan ook tot het beëindigen van het mandaat voor de speciale gezant van de Europese Unie.272
269
P. LAGASSE, De relatie tussen de EU en Kosovo, Supra noot 272, 22-23. Gemeenschappelijk optreden van de Raad N°. 98/375/GBVB, 8 juni 1998 vastgesteld op basis van Artikel J.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de benoeming van een speciaal gezant van de Europese Unie voor de Federale Republiek Joegoslavië, P.B. L 165/2 van 10 juni 1998. 271 Besluit nr. 1999/524/GBVB van de Raad van 29 juli 1999 tot de intrekking van het Gemeenschappelijk Optreden 1999/239/GBVB inzake de benoeming van een speciaal gezant van de Europese Unie voor Kosovo, P.B. L 201/4 van 31 juli 1999. 272 O. MC BREEN, “The diplomatic involvement of the EU in the Kosovo crisis”, Supra noot 270, 95-97. 270
92
Economische sancties Naast deze diplomatieke vis à vis werkwijze van de Europese Unie, hanteerde de Unie het wapen van de economische sancties als voornaamste drukkingsmiddel jegens beide strijdende partijen. Opmerkelijk genoeg nam de Europese Unie reeds restrictieve maatregelen tegenover de FRJ voor er enigszins sprake was van de Resolutie 1160 van de VN Veiligheidsraad. De maatregelen jegens de FRJ door de Europese Unie vinden dus niet hun oorsprong in Resolutie 1160 (1998), maar waren een exclusief initiatief vanuit de hoek van de Unie zelf. In een latere fase van het Kosovoconflict zullen de restrictieve maatregelen van de Europese Unie als inspiratiebron fungeren voor de latere resoluties van de Verenigde Naties.273 De sancties van de Unie tegenover de FRJ kan men opdelen in een vierdelig werkinstrument: een wapenembargo; reisrestricties, inclusief visabeperkingen en vliegverboden; een olie embargo; en financiële sancties. Na verloop van tijd zal het objectief van de sancties van de Europese Unie jegens de FRJ verschuiven. Van het initieel objectief, namelijk het noodzakelijk beëindigen van de vijandigheden tegenover de Albanese bevolking van Kosovo, werd in een later stadium overgestapt naar de intentie tot het bespreekbaar maken van een toekomstige politieke oplossing voor Kosovo.274 Reeds met de aanname van het Gemeenschappelijk standpunt nr. 98/240/GBVB275 op 19 maart 1998, werd een uitgebreid pakket van maatregelen ingevoerd. Na de implementatie van Verordening (EG) 926/98276 door de Raad op 27 april 1998, kon uiteindelijk aan de hand van een moratorium op door de Servische overheid gefinancierde export
kredieten,
visarestricties
voor
hooggeplaatste
Servische
leiders
die
273
S. Blockmans, Tough Love, Supra noot 246, 155. S. Blockmans, Tough Love, Supra noot 246, 156-157. 275 Gemeenschappelijk standpunt nr. 98/240/GBVB van de Raad van 19 maart 1998 bepaald op grond van Artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie beperkende maatregelen tegen de Federale Republiek Joegoslavië, P.B., L 95/1 van 27 maart 1998. 276 Verordening (EG) nr. 926/98 van de Raad van 27 april 1998 betreffende de reductie van bepaalde economische relaties met de Federale Republiek Joegoslavië, P.B., L130/1 van 29 april 1998. 274
93
verantwoordelijk zijn voor de crisissituatie in Kosovo en een wapenembargo, de sancties van start gaan.277 De meest algemene restrictieve maatregel tegenover de FRJ was de herbevestiging in het pakket van maatregelen genomen op 19 maart 1998, van het wapenembargo van 5 juli 1991, wat reeds verlengd was in 1996278 en dus nog steeds in voegen was.279 De visarestricties en het vliegverbod kenden echter een meer evolutionair verloop. Na de aanname van de eerste visarestricties op 19 maart 1998, was het opvallend dat er geen enkele vermelding was naar de Servische leider Slobodan Milošević op de initiële lijst van geweigerde personen. Milošević werd aanzien als de rechtmatig verkozen vertegenwoordiger van het Servische volk en dus tevens als cruciaal in het vredesproces. Dit bleef zo tot 10 mei 1999280 toen alle hoop op een vreedzame oplossing voor het conflict verdwenen was. De gehele Servische regering, alsook Milošević zelf, werden nu op de lijst geplaatst. Naast deze visarestricties, werd er aan de hand van Verordening (EG) 1901/98 op 7 september 1998281 overgegaan tot een vliegverbod naar landen van de Europese Unie voor vliegtuigmaatschappijen met standbasis de FRJ. Het vliegverbod impliceerde geenszins het verbod op vluchten van en naar de FRJ door vliegtuigmaatschappijen uit de Unie zelf of uit derde landen. Toch bleef het niet bij deze eenzijdige restrictie. Vanaf de militaire inmenging door de NAVO in het voorjaar van 1999, zal de Europese Unie op 21 mei 1999282 uiteindelijk overgaan tot een algemeen vliegverbod van en naar de FRJ, met uitzonderingen voor humanitaire vluchten.283 277
O. MC BREEN, “The diplomatic involvement of the EU in the Kosovo crisis”, Supra noot 270, 91-92. Gemeenschappelijk standpunt van nr. 96/184/GBVB van de Raad van 26 februari 1996 bepaald op grond van Artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie betreffende de uitvoer van wapens naar voormalig Joegoslavië, P.B. L 58/1 van 7 maart 1996. 279 S. BLOCKMANS, Tough Love, Supra noot 246, 158-159. 280 Gemeenschappelijk standpunt nr. 99/318/GBVB van de Raad van 10 mei 1999 aangenomen door de Raad op grond van Artikel 15 van het Verdrag van de Europese Unie betreffende bijkomende beperkende maatregelen tegen de Federale Republiek Joegoslavië, P.B., L 123/1 van 17 mei 1999. 281 Verordening (EG) nr. 1901/98 van de Raad van 7 september 1998, betreffende een verbod op vluchten van Joegoslavische luchtvaartmaatschappijen tussen de Federale Republiek Joegoslavië en de Europese Gemeenschap, P.B., L 248/1 van 8 september 1998. 282 Gemeenschappelijke standpunt nr. 1999/318/GBVB van de Raad van 10 mei 1999 aangenomen door de Raad op grond van Artikel 15 van het Verdrag van de Europese Unie betreffende bijkomende beperkende maatregelen tegen de Federale Republiek Joegoslavië, P.B., L 123/1 van 27 maart 1998; en Verordening (EG) 278
94
Toen in april 1999 de NAVO luchtbombardementen in volle hevigheid aan de gang waren, besloot op 29 april 1999284 de Raad van de Europese Unie over te gaan tot een olie embargo jegens de FRJ, doelende de FRJ strijdkrachten te onttrekken van de nodige bevoorrading in petroleum en petroleum gerelateerde producten. Uitzonderingen werden wederom verkregen voor het verhandelen en leveren van leveringen met een humanitair karakter, alsook voor de internationale strijdkrachten betrokken in het conflict. Deze surrealistische ingreep was noodzakelijk om de NAVO gevechtsvliegtuigen het uitzonderingsrecht
te
geven
om
olie
te
‘importeren’
naar
de
FRJ
bij
hun
gevechtsopdrachten. Na het einde van dit gewapend treffen bleef het olie embargo nog lange tijd gehandhaafd. Enkel betreffende het herstellen van de oliehandel met Montenegro en Kosovo, werd het embargo opgeheven met Verordening (EG) 2111/1999 op 4 oktober 1999.285 Een volledige opheffing van het olie embargo werd pas bekomen op 9 oktober 2000286, waarmee de Raad van de Europese Unie ageerde op de ineenstorting van Milošević zijn machtsgreep na zijn verkiezingsnederlaag in 2000.287 Als laatste instrument binnen de economische sancties van de Europese Unie, werden financiële sancties reeds gehanteerd in het sanctiepakket dat in maart 1998 jegens de FRJ werd ingesteld. Deze financiële sancties impliceerden een algemeen verbod op
nr. 1064/1999 van de Raad van 21 mei 1999 houdende een verbod op vluchten tussen het grondgebied van de Europese Gemeenschap en het grondgebied van de Federale Republiek Joegoslavië en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1901/98, P.B. L 129/27 van 22 mei 1999. 283 S. BLOCKMANS, Tough Love, Supra noot 246, 159-163. 284 Gemeenschappelijk standpunt nr. 1999/273/GBVB van de Raad van 23 april 1999, bepaald op grond van Artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie betreffende het verbod op de verkoop en de levering van aardolie en bepaalde aardolieproducten aan de Federale Republiek Joegoslavië, P.B. L 108/1; en Verordening (EG) nr. 2228/2000 van de Raad van 9 oktober 2000 houdende een verbod op de verkoop en de levering van aardolie en aardolieproducten aan de Federale Republiek Joegoslavië, P.B. L 114/7. 285 Verordening (EG) nr. 2111/1999 van de Raad van 4 oktober 1999 houdende een verbod op de verkoop en de levering van aardolie en bepaalde aardolieproducten aan de Federale Republiek Joegoslavië, P.B. L 258. 286 Gemeenschappelijk standpunt 2000/599/GBVB van de Raad van 9 oktober 2000, P.B. L 255/1; en Verordening (EG) nr. 2228/2000 van de Raad van 9 oktober 2000 houdende een verbod op de verkoop en de levering van aardolie en aardolieproducten aan de Federale Republiek Joegoslavië, P.B. L 255/7. 287 A.W. DE VRIES, “European Union sanctions against the Federal Republic of Yugoslavia from 1998 to 2000: A special exercise in targeting”, in D. CORTRIGHT en G.A. LOPEZ, Smart sanctions: Targeting economic statecraft, Oxford, Rowan & Littlefield, 2002, 95-96. (hierna verkort A.W. DE VRIES, ‘European Union sanctions”).
95
steun, investeringen en handel met de Servische Republiek. Belangrijk hierin is de vrijwaring van Montenegro voor enige verdere implicaties.
Initieel waren de sanctie
bedoeld om de overheid van de FRJ financieel te treffen, om hen zodoende te ontrekken van enige publieke steun. Het tegenovergestelde werd echter verkregen, daar de algemene boycot in handel en investeringen enkel gewone Servische ondernemingen raakte. Aansluitend op de eerste financiële restrictie, besloot de Raad in juli 1998 met Verordening (EG) 1295/98288 dat alle financiële fondsen van de overheden van de FRJ die zich in het buitenland bevonden, moesten bevroren worden. Doordat de directe gevolgen beperkt bleven, nam de Raad in mei 1999 bijkomende maatregelen aan. Verordening (EG) 1294/1999289 voegde de additionele financiële fondsen komende uit agentschappen, organen, ondernemingen, instituten en entiteiten gecontroleerd door de FRJ overheid, toe aan de blacklist. Ondanks de primaire intentie om de lokale machtshebbers te treffen, zullen deze wederom grotendeels enkel implicaties genereren voor de lokale bevolking. Om de reeds zwaar getroffen Servische bevolking verder te vrijwaren, werden na de verkiezingsnederlaag van Milošević in 2000, met Verordening 2488/2000 (EG)290 de financiële sancties opgeheven. Uitgezonderd de specifieke sancties betreffende President Milošević en zijn naaste medewerkers, die bleven nog steeds in voege.291
288
Verordening (EG) nr. 1295/1998 van de Raad van 22 juni 1998 inzake de bevriezing van de middelen die de regeringen van de Federale Republiek Joegoslavië en van de Republiek Servië in het buitenland bezitten, P.B. L 178/33 van 23 juni 1998. 289 Verordening (EG) nr. 1294/1999 van de Raad van 19 juni 1999 van de Raad van 15 juni 1999 inzake de bevriezing van middelen en een verbod op investeringen ten aanzien van de Federale Republiek Joegoslavië (FRJ) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1295/98 en Verordening (EG) nr. 1607/98, P.B. L153/63 van 19 juni 1999. 290 Verordening (EG) nr. 2488/2000 van de Raad van 10 november 2000 tot handhaving van de bevriezing van middelen in verband met S. Milosevic en de met hem verbonden personen en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1294/1999 en (EG) nr. 607/2000 en artikel 2 van Verordening (EG) nr. 926/98, P.B. L 287 van 14 november 2000. 291 A.W. DE VRIES, “European Union sanctions”, Supra noot 192, 96-98.
96
4.3.
Van Allied Force tot een onafhankelijk Kosovo: De activiteiten van de Europese Unie en de OVSE in Kosovo van juni 1999 tot heden.
De escalatie van het geweld in het voorjaar van 1999, met als luguber hoogtepunt de moordpartij te Raçak, plaatste de internationale gemeenschap voor haar morele verantwoordelijkheid. Om alsnog een diplomatieke oplossing uit de brand te slepen, werden onder druk van de internationale gemeenschap, de strijdende partijen aan de onderhandelingstafel gedwongen. In het idyllisch kader van de gewezen zomerresidentie van de Franse presidenten te Rambouillet nabij Parijs, trachtte de Amerikaanse topdiplomaat Christopher Hill en de speciale gezant van de Europese Unie Wolfgang Petrisch, van beide partijen een akkoord te verkrijgen dat een einde zou maken aan het gewapende conflict. De onderhandelingen bleven echter weken aanslepen zonder effectief resultaat. Intussen ging in Kosovo zelf ging het etnisch geweld in alle hevigheid voort. Binnen de Verenigde Naties kon men, ondanks alle indicaties van het veelvuldig schenden van de menselijkheid door Servië in Kosovo, geen consensus bereiken. Voor een groot aantal landen had het wachten lang genoeg geduurd, en ijverden voor een onmiddellijk militair ingrijpen tegenover de FRJ. Op 24 maart 1999 besloot de NAVO dan ook over te gaan tot luchtbombardementen om de FRJ tot een akkoord te dwingen. Ondanks de morele verantwoordelijkheid, moet toch worden vastgesteld dat de Veiligheidsraad hier geheel buitenspel werd gezet. Wat opmerkelijk is daar de VN Veiligheidsraad door Artikel 39 van het VN Handvest als enige bevoegd is om tot een militair ingrijpen over te gaan in situaties vastgesteld door Hoofdstuk VII van het VN Handvest.292 Toen op 10 juni 1999, na een NAVO luchtcampagne van meer dan twee maanden, een terugtrekking werd bekomen van de FRJ troepenmacht uit Kosovo, werd Kosovo met Resolutie 1244 van de VN Veiligheidsraad onder internationale bescherming geplaatst. Daarnaast was de resolutie de oorsprong van een internationale burgerlijke en militaire 292
F. NAERT, “Humanitaire interventies in het internationaal recht”, InterAxis, http://www.interaxis.org/content.php3?ia_menu=Thema&ia_thema_id=7&ia_tekst_id=70, 2.
Vol
7
en
97
aanwezigheid onder suprematie van de Verenigde Naties. Met de oprichting van de United Nation Interim Administrations Mission in Kosovo293, geleid door de Verenigde Naties en de Kosovo Force294 geleid door de Navo, werd voldaan aan de primaire doelstelling van Resolutie 1244 (1999).295 De VN Veiligheidsraad bundelde in UNMIK al haar legislatieve en executieve krachten en concentreerde er eveneens de gehele administratieve kant van de operatie. Haar voornaamste doelstellingen waren het ondersteunen van de broze autonomie en het organiseren van het interim zelfbestuur van Kosovo onder het Provisional Institutions of Self-Government296,
het
progressief
onderbouwen
van
de
Kosovaarse
overheidsadministratie, het faciliteren van het politiek proces dat de toekomstige status van Kosovo moest bepalen en het restaureren van een effectieve rechtsbescherming en ordehandhaving. De resolutie erkende tevens dat de hierboven beschreven doelstellingen enkel konden worden bekomen, indien er bijkomstig naast de reconstructie maatregelen, verdere inspanningen zouden geleverd worden. Dit in de vorm van humanitaire programma’s, economische ondersteuning en een verzekerde veilige terugkeer van de Kosovaarse vluchtelingen. Om dit ruim programma ten volle te kunnen impliceren is de UNMIK missie onderverdeeld in vier individuele pijlers: (I) De interim burgerlijke administratie onder de bevoegdheid van de Verenigde Naties, (II) het humanitair programma begeleid door de UNHCR, (III) de reconstructie van de overheidsinstituten onder begeleiding van de OVSE en (IV) de pijler van de Europese Unie dat zich concentreerde op de economische wederopbouw.297
293
De United Nation Interim Administrations Mission in Kosovo zal hierna afgekort worden als UNMIK. De Kosovo Force zal hierna afgrkort worden als KFOR. 295 E. HANSJÖRG, “The OSCE Mission in Kosovo”, Supra noot 253, 286-287. 296 Het Provisional Institutions of Self-Government zal vanaf nu afgekort worden als PISG. 297 E. HANSJÖRG, “The OSCE Mission in Kosovo”, Supra noot, 253, 287. 294
98
4.3.1. De activiteiten van de OVSE
De impact van het conflict van de Kosovocrisis had hetzelfde effect als een zware aardbeving in het hart van de Balkan. Zowel de NAVO luchtcampagne als het militair offensief van de FRJ tegenover de Kosovaarse Albanezen, hebben de regio op een dergelijke mate geraakt dat een jarenlange internationale aanwezigheid in de regio essentieel blijft. Occasionele naschokken kunnen namelijk de nog steeds smeulende onderhuidse haat eenvoudig aanwakkeren. Daarvoor is een effectieve reconstructie van de sociale en politieke infrastructuur noodzakelijk. Niet enkel voor Kosovo, maar voor de gehele Balkan regio, waar Kosovo integraal deel van uitmaakt. Het doel van de internationale gemeenschap moet dus niet enkel simpelweg bestaan uit een eenvoudige reconstructie van het getroffen Kosovo, maar uit een brede waaier van activiteiten die een stabiele Balkan nastreven. De rol van de OVSE hierin was niet onbelangrijk. Het ideale moment bood zich aan om zich andermaal te profileren als een sterke regionale veiligheidsactor binnen een zeer problematische regio in Europa.298 Nog vóór het beëindigen van de NAVO bombardementen en de aanname van Resolutie 1244 VN Veiligheidsraad, nam de Permanente Raad van de OVSE op 8 juni 1999 het besluit tot het inwerkingtreden van de OSCE Task Force for Kosovo299. Deze task force moest de herontplooiing van de OVSE in Kosovo voorbereiden en de nadere samenwerking met de Verenigde Naties in de regio voortzetten. OVSE medewerkers keerden uiteindelijk gezamenlijk met de eerste KFOR grondtroepen terug op het Kosovaarse grondgebied.300
298
R. L. BARRY, “After the bombing: The OSCE in the aftermath of the Kosovo crisis”, OSCE Yearbook 1999, Hamburg, IPRSP, 1999, 49. 299 OSCE Permanent Council Decision N° 296 of 8 juni 1999. 300 S. BLOCKMANS, Tough Love, Supra noot 246, 98.
99
De OVSE Mission in Kosovo Na de inwerkingtreding van UNMIK met Resolutie 1244 op 10 juni 1999, kon de Permanente Raad van de OVSE verdere acties ondernemen ter voorbereiding van haar operationele taak in Kosovo. Op 1 juli 1999 werd een constructieve basis gelegd voor de opdrachten van de OVSE in Kosovo met de oprichting van de OSCE Mission in Kosovo301. Beslissing N° 305 van de Permanente Raad diept ook de bevoegdheden van haar missie in Kosovo verder uit. Dit vijfdelig mandaat is als volgt gestructureerd: (I) het opleiden van zowel een nieuwe politiemacht, als het opleiden van juridisch en sociaal-administratief personeel voor Kosovo; (II) het ondersteunen van de democratisering van het plaatselijk politiek systeem, alsook het ondersteunen van nieuwe politieke partijen, lokale media en NGO’s; (III) het organiseren en controleren van democratische verkiezingen; (IV) het controleren, beschermen en promoten van mensenrechten, inclusief de aanstelling van een ombudsman; (V) en andere taken gesitueerd in Resolutie 1244 van de VN Veiligheidsraad, gevraagd door de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties en aangenomen door de Permanente Raad van de OVSE.302 Inhoudelijk
zal
deze
OVSE
pijler
zich
richten
op
diverse
ontwikkelingsprogramma’s. Allereerst lagen de OVSE pijleractiviteiten binnen haar humanitaire dimensie, waarin mensenrechten, democratisering en het functioneren van de rechtsstaat centraal staan. Aan de hand van een constant rapportering tracht de OVSE op de hoogte te blijven van de plaatselijke situatie omtrent mensenrechten en kan het waar nodig het transformatieproces bijsturen. Juridische adviseurs van de OVSE staan daarenboven het PISG met raad en daad bij in hun verdere ontwikkeling. Het rechtsstaat onderdeel van de OVSE pijler zal aan de hand van drie programma’s: het Kosovo Juridical Institute, het Kosovo Law Center en het Criminal Defence Resource Center voortbouwen aan de verdere ontwikkeling van de rechtstaat. Op het vlak van democratisering is de OVSE zowel actief in het constructief ondersteunen van het overheidsapparaat, als het opbouwen van functionele regionale besturen. Als laatste richt de OVSE haar pijlen op de 301 302
OSCE Permanent Concil Decision N° 305 of 1 juli 1999. W. CZAPLINSKI, “The activities of the OSCE in Kosovo”, Supra noot 255, 43.
100
creatie van een zelfbedruipende mediasector, die daarenboven in alle vrijheid haar activiteiten kan uitvoeren.303 Binnen de politieke en militaire dimensie concentreert de OVSE haar inspanning op politietraining en het organiseren van democratische verkiezingen. Met de inwerkingtreding van het Department of Police Education and Development in september 1999, ging de OVSE van start met het opleiden van een vernieuwde politiemacht, die gestoeld was op de principes van een democratische rechtsstaat. Naast deze opleidingen, zag de OVSE ook de noodzaak om het vertrouwen van de bevolking in het politioneel apparaat terug te winnen aan de hand van verschillende programma’s. Aansluitend moesten democratische verkiezingen Kosovo verder doen stabiliseren. Als onderdeel in dit proces speelde het OSCE Departement of Election een centrale rol. Gesteund door het Central Election Commissions Secretariat Election en het Complaints and Appeals Commission konden de afgelopen Kosvaarse regionale en nationale verkiezingen op een democratische en geweldloze manier doorgaan.304
4.3.2. De activiteiten van de Europese Unie
De Unie pijler in UNMIK Ondanks het feit dat de rol van de Europese Unie tijdens de Kosovocrisis duidelijk beperkt was gebleven tot slechts een kleinschalige diplomatieke inmenging en economische sancties, die daarenboven hun doel grotendeels misten, creëerde de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties in Resolutie 1244 (1999) een exclusieve Europese Unie pijler binnen haar UNMIK missie. Deze pijler was geconcentreerd rond de economische capaciteiten van de Europese Unie. Het GBVB had tegenover de internationale gemeenschap wederom
303
X, The OSCE Mission in Kosovo factsheet, Wenen, OVSE, 2004 en http://www.osce.org/publications/mik/ 2009/04/37309_1273_en.pdf, 2-3. (hierna verkort X, The OSCE Mission in Kosovo). 304 X, The OSCE Mission in Kosovo, Supra noot 308, 3-4.
101
aanzienlijk gezichtsverlies geleden. Haar initiële capaciteiten als economische grootmacht op het Europees continent, verzekerde haar positie als relevante actor in de wederopbouw van Kosovo. De Europese Unie nam deze nieuwe kans opnieuw met volle enthousiasme aan. Aansluitend zal de Unie reeds snel haar activiteiten ontplooien buiten de UNMIK pijler. Hierin zijn de verregaande samenwerking met de NAVO binnen KFOR en eigen initiatieven op het vlak van de bescherming van de humanitaire waarden en de institutionele ontwikkeling van Kosovo, de voornaamste initiatieven. Een Europese toekomst voor Kosovo moest kost wat kost verzekerd worden. Een stabiele regio voor een economisch welvarend en vredevol Europa. Met de aanname van het Gemeenschappelijk optreden 1999/864/GBVB305 door de Raad op 29 juli 1999, werd de Unie pijler binnen de UNMIK officieel opgestart. De eerste naoorlogse activiteiten richtten zich hoofdzakelijk op de economische wederopbouw van Kosovo. Door het ondersteunen en het promoten van Kosovo haar economische ontwikkeling, trachtte de Unie de modernisering van de Kosovaarse economische ruimte in de richting van een competitieve en efficiënte markteconomie binnen de Europese ruimte, te sturen. Om deze doelstellingen te bereiken had de Europese Unie verschillende initiatieven opgestart in nauwe samenwerking met de PISG. De Kosovo Trust Agency306 nam de moeilijke taak op zich, om de erfenis van honderden overheidsbedrijven uit de socialistische periode, constructief te privatiseren. Daarnaast zal het KTA het beleid voeren over de bedrijven van publiek belang zoals, de Kosovaarse energie maatschappij, de post en telecommunicatie maatschappij en de internationale luchthaven te Prishtina. Bijkomstig streeft de Central Banking Authority of Kosovo, intensief gesteund vanuit de Unie pijler, naar een effectief bancair systeem voor Kosovo. Het gebruik van de euro als lokale munteenheid bracht daarenboven de noodzakelijke stabiliteit in de financiële sector.307 Met de creatie van een levensvatbare markteconomie, het moderniseren van het 305
Gemeenschappelijk optreden nr. 1999/522/GBVB van de Raad, 29 juli 1999 betreffende het opzetten van de structuren voor de missie van de Verenigde Naties in Kosovo (UNMIK), P.B. L 201/1 van 31 juli 1999. 306 Het Kosovo Trust Agency zal vanaf nu afgekort worden als KTA. 307 X, “EU pillar – Creating a modern market economy”, UNMIK Press Release, 7 februari 2007, 1. (hierna verkort X, “EU pillar”).
102
economisch overheidsapparaat en de aanname van de euro als munteenheid, hielp men de breekbare Kosovaarse economie die nog steeds in een embryonale fase zit. Naast deze lokale initiatieven trachtte de Europese Unie pijler ook een regionale inbreng aan haar activiteiten te geven. Een integratie van Kosovo in verschillende regionale en Europese economische initiatieven moet deze economisch moeilijke situatie verder zien te verhelpen. Allereerst stelde men gemoderniseerde Kosovaarse douanediensten in werking. Vervolgens nam de PISG het initiatief om deel te nemen aan verscheidende regionale en Europese akkoorden zoals het Central European Free Trade Agreement, het European Common Aviation Area, het South-East European Transport Observatory en het Athens Energy Community Treaty. Een eerste kleinschalige stap naar een vernieuwde regionale integratie van Kosovo.308
4.3.3. Andere activiteiten van de Europese Unie Al de hiervoor beschreven inspanningen ten spijt, kan men niet stellen dat de Unie pijler de enige aanwezigheid van de Europese Unie was binnen Kosovo. De operatieve aanwezigheid van de Unie was tevens duidelijk merkbaar binnen andere UNMIK pijlers, waarover de Verenigde Naties, de NAVO en de OVSE de leiding hadden. Sinds het einde van de Kosovocrisis, droegen de Europese Unie en haar lidstaten zo steeds het leeuwenaandeel van zowel het personeel ter plaatse, als de militaire en financiële inspanningen.309 Daarnaast trad de Europese Unie meermaals uit het keurslijf dat werd voorgeschreven in Resolutie 1244 (1999). Met vier andere initiatieven trachtte het verder in te spelen op de postconflict situatie in Kosovo. Één van de eerste instanties die na het beëindigen van de NAVO bombardementen in actie schoot, was het European Community Humanitarian Office310. Sinds haar oprichting in 1992, staat ECHO ten dienste van de 308
X, “EU pillar”, Supra noot 312, 1. S. BLOCKMANS, Tough Love, Supra noot 246, 208. 310 Het European Community Humanitarian Office zal vanaf nu afgekort worden als ECHO. 309
103
Europese Commissie in haar humanitaire operaties buiten de grenzen van de Unie. ECHO’s mandaat staat beschreven in Verordening 1257/96311, en impliceert het genereren van noodhulp aan slachtoffers van natuurrampen en gewapende conflicten buiten de Europese Unie. De hulp is onmiddellijk gericht aan deze personen die zich bevinden in levensbedreigende of mensonterende omstandigheden, ongeacht hun ras, geloof of politieke overtuiging. Na de Kosovocrisis zal ECHO tussen 1999 en 2003 instaan voor het coördineren van de noodhulp aan de Kosovaarse vluchtelingen in Macedonië, Montenegro, Albanië en Kosovo zelf.312 Een andere vooraanstaande rol was weggelegd voor het European Agency for Reconstruction313. Het EAR vond haar rechtsgrond in de Verordening (EG) 2454/1999314 van 15 november 1999, die het OBNOVA financieringsapparaat voor reconstructie tevens openstelde voor projecten in Kosovo.315 Na het aannemen van Verordening (EG) 2666/2000316 in december 2000, verving het Community Assistance for Reconstruction, Development and Stabilisation317 het OBNOVA programma. In de hierop volgende Verordening (EG) 2667/2000318 werden de aangang zijnde activiteiten in Kosovo specifiek
311
Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp, P.B. L163 van 2 juli 1996. 312 J. WOUTERS en F. NAERT, “How effective”, Supra noot 269, 540-576. 313 Het European Agency for Reconstruction zal vanaf nu afgekort worden als EAR. 314 Verordening (EG) nr. 2454/1999 van de Raad van 15 november 1999 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1628/96 betreffende de steun aan Bosnië-Herzegovina, Kroatië, de Federale Republiek Joegoslavië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, met name door de oprichting van het Europees Bureau voor wederopbouw, P.B. L 299/1 van 20 november 1999. 315 P. LAGASSE, De relatie tussen de EU en Kosovo, Supra noot 272, 47. 316 Verordening (EG) nr. 2666/2000 van de Raad van 5 december 2000 betreffende de steun aan Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, de Federale Republiek Joegoslavië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1628/96 en tot wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 3906/89 en (EEG) nr. 1360/90, alsmede van de Besluiten 97/256/EG en 1999/311/EG, P.B. L 306/1 van 7 december 2000. 317 Het Community Assistance for Reconstruction, Development and Stabilisation zal vanaf nu afgekort worden als CARDS. 318 Verordening (EG) nr.2667/2002 van de Raad van 5 december 2000 betreffende het Europees Bureau voor wederopbouw, P.B. L 306/7 van 7 december 2002; voor een verlenging van het mandaat werden achtereenvolgens volgende verordeningen aangenomen: Verordening (EG) nr. 2068/2004 van de Raad van 29 november 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2667/2000 betreffende het Europees Bureau voor Wederopbouw, P.B. L 358/2 van 3 december 2004; en Verordening (EG) nr. 1756/2006 van de Raad van 28
104
bevestigd. Het inhoudelijk aspect van EAR in Kosovo richtte zich initieel op de post conflict reconstructie, maar momenteel is het tevens ook bevoegd steun te verlenen aan het democratiseringsproces, de institutionele ontwikkeling en de PISG. 319 Ter vervanging van de ECMM werd op 22 december 2000 met het Gemeenschappelijk optreden 2000/811/GBVB van de Raad, de European Union Monitoring Mission320 in werking gesteld. Het objectief van de EUMM richtte zich op het constructief bijdragen aan het Europese beleid inzake de Balkan, door ter plaatse beleidsgerelateerde informatie te verzamelen en te analyseren. Deze ruime bewoording van haar taken, zal zich op het terrein reflecteren in activiteiten toegespitst op het begeleiden van lokale politieke en veiligheidsontwikkelingen, ondersteuning in grenscontrole, inter-etnische initiatieven en de terugkeer van vluchtelingen naar Kosovo. Daarenboven zal de EUMM zich ook toeleggen op activiteiten die de Europese Unie kan hanteren als early warning instrument.321 Een laatste representatief orgaan van de Europese Unie dat zich in eerste instantie ontplooide in Kosovo, was het European Commission Liaison Office. Over gans de wereld verspreid heeft de Europese Commissie representatieve organen, zo ook in de Kosovaarse hoofdstad Prishtina. De voornaamste taken van de Liaison Offices zijn het vertegenwoordigen, expliceren en implementeren van het beleid van de Europese Unie. Daarnaast staat het met het EUMM gezamenlijk in voor het analyseren en rapporteren van de belangrijke plaatselijke ontwikkelingen. Het Liaison Office in Kosovo opende in september 2004, en speelde van toen een sleutelrol in de coördinatie van al de plaatselijke activiteiten
van
de
Europese
Unie.
Daarenboven
is
het
Liaison
Office
de
beleidsondersteunende ambassadeur van de Commissie, inzake de implementatie van het Europees
Partnerschap322
en
het
Instrument
of
Pre-accession
Assistance323
november 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2667/2000 van het Europees Bureau voor wederopbouw, P.B. L 332/18 van 30 november 2006. 319 X, “What is the Eu pillar”, http://www.unmikonline.org/archives/EUinKosovo/uk/about/aboutpillar.php. 320 De European Union Monitoring Mission zal vanaf nu afgekort worden als EUMM. 321 X, “Committed to Kosovo European future”, EU in Kosovo factsheet en http://ue.eu.int/uedocs/cmsUp load/EuFactSheet-eng.pdf, 1. 322 Zie Infra, 117.
105
ondersteuningsprogramma. Aansluitend verzekert het de nadere samenwerking met de PISG en de UNMIK.324
4.3.4. Een Kosovaarse toekomst in Europa?
Op het eerste gezicht bleef de rol van de Europese Unie in Kosovo sinds 1999 beperkt. De operaties ter plaatse bleven ingebed in de UNMIK constructie onder supervisie van de Verenigde Naties. Maar zoals reeds vermeld bleven de inspanningen van de Unie niet beperkt tot de bevoegdheden binnen haar UNMIK pijler. Ondanks deze bijkomende inspanningen bleef de visibiliteit van de Europese Unie in Kosovo eerder beperkt. De algemene frustratie was dan ook ‘paying without getting the gratitude’.325 Langzaam aan klom Kosovo uit het diepe dal. Het open-ended mandaat van Resolutie 1244 (1999) werd zo steeds minder toepasselijk. Stelselmatig werd de internationale gemeenschap er van overtuigd dat een finaal akkoord omtrent de toekomstige status voor Kosovo essentieel was voor een voorspoedige toekomst van het land.326 De Verenigde Naties waren zich ten volle bewust van de blijvende noodzaak voor een internationale missie in Kosovo. Anderzijds impliceert dit niet onmiddellijk dat, indien men een consensus heeft bereikt omtrent de permanente status van Kosovo, de Verenigde Naties een blijvende leidende rol in Kosovo zullen spelen .327 Met een dergelijk vooruitzicht van een Europese toekomst voor Kosovo, is het logischer wijs ook aangewezen dat de Europese Unie verantwoordelijkheden moet nemen om van deze toekomst een succesverhaal te maken. Het Athisaariplan, dat moest leiden naar een definitieve status 323
Zie Infra. 116. Gemeenschappelijk optreden nr. 2006/304/GBVB van de Raad, 10 april 2006 betreffende de instelling van een planningsteam van de EU (EUPT Kosovo) met betrekking tot een mogelijke EU-crisisbeheersingoperatie op het gebied van de rechtstaat en eventueel op andere gebieden in Kosovo, P.B. L112/19 van 26 april 2006. 325 S. BLOCKMANS, Tough Love, Supra noot 246, 219. 326 S. BLOCKMANS, Tough Love, Supra noot 246, 210. 327 Gemeenschappelijk optreden nr. 2006/304/GBVB van de Raad, 10 april 2006 betreffende de instelling van een planningsteam van de EU (EUPT Kosovo) met betrekking tot een mogelijke EU-crisisbeheersingoperatie op het gebied van de rechtstaat en eventueel op andere gebieden in Kosovo, P.B. L112/19 van 26 april 2006, 1. 324
106
voor Kosovo, bevestigde andermaal de cruciale rol voor de Europese Unie in de toekomst van Kosovo.328 De GBVB Raad van december 2005 bekeek aan de hand van een gemeenschappelijk rapport van Secretaris Generaal Javier Solana en de Commissie, voor het eerst deze openstelling van haar operationele taken te Kosovo. Het rapport verzocht de Europese Unie een blijvende actieve rol te spelen in
coördinatie met andere
internationale actoren, meerbepaald op het gebied van politie en rechtstaat, economische ontwikkeling en bevordering van het Europees perspectief voor Kosovo. Een meer visuele aanwezigheid van de Europese Unie zou hiervoor dan ook noodzakelijk zijn.329
EUPT & EULEX In april 2006 nam de Raad de eerste stappen voor een verzekerde toekomstige aanwezigheid in Kosovo. Met het aannemen van het Gemeenschappelijk optreden 2006/304/GBVB330 op 10 april 2006 werd de basis gelegd voor het European Union Planning Team331. Het EUPT haar voornaamste taak was het pad te effenen voor latere operaties op juridisch en politioneel gebied, dat geleidelijk de taken van UNMIK kon overnemen. In een latere fase zal het EUPT zijn nut bewijzen tijdens de opstartfase van de European Union Rule of Law Mission in Kosovo332. EULEX trad uiteindelijk inwerking met het Gemeenschappelijk optreden 2008/124/GBVB333. Het centrale doel van deze missie is het ondersteunen en het bijstaan van de Kosovaarse autoriteiten op het impliceren van de principes van een democratische rechtsstaat. Binnen EULEX zullen dan ook verschillende
328
S. BLOCKMANS, Tough Love, Supra noot 246, 218 Conclusie van de Raad van 12 december 2005, Persmededeling, N° 14961/05 (Presse 318), 8. 330 Gemeenschappelijk optreden nr. 2006/304/GBVB van de Raad van 10 april 2006 betreffende de instelling van een planningsteam van de EU (EUPT Kosovo) met betrekking tot een mogelijke EUcrisisbeheersingoperatie op het gebied van de rechtstaat en eventueel op andere gebieden in Kosovo, P.B. L 112/19 van 26 april 2006. 331 Het European Union Planning Team zal vanaf nu afgekort worden als EUPT. 332 De European Union Rule of Law Mission in Kosovo zal vanaf nu afgekort worden als EULEX. 333 Gemeenschappelijk optreden nr. 2008/124/GBVB van de Raad van 4 februari 2008 inzake de rechtstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX Kosovo, P.B. L 42/92 van 16 februari 2008. 329
107
specifieke
programma’s
worden
opgestart
omtrent
politie-
,
juridische
en
douanetraining.334
International Civilian Office & European Union Special Representative Naast het EUPT zal de Raad op 15 december 2006, met het Gemeenschappelijk optreden 2006/623/GBVB335, een voorbereidingsteam creëren voor een
International
Civilian Office / European Union Special Representative336. Dit zal zich volledig toeleggen op de latere ontplooiing van een Unie missie die moet toezien op de toepassing van het civiele onderdeel van het Athisaariplan.337 Na dit voorbereidend werk werd op 4 februari338 Pier Feith aangesteld als de European Special Representative in Kosovo. Het mandaat van de EUSR concentreert zich op het aanbieden van ondersteuning in het politiek transformatieproces en het promoten van de Unie haar beleid in Kosovo. De EUSR is hierdoor het basisinstrument voor de implementatie van haar beleid in Kosovo, inclusief het Athisaariplan omtrent de definitieve status voor Kosovo. De European Special Representative is directe verantwoording verschuldigd aan de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB en de Secretaris Generaal van de Raad, Javier Solana. Daarenboven vervult ze een dubbelmandaat met het International Civilian Office dat op termijn een nieuwe civiele missie moet creëren ter vervanging van UNMIK.339
334
X, “EULEX the European Rule of Law mission in Kosovo”, EU in Kosovo en http://ue.eu.int/uedocs/cmsUpload/090406-FACTSHEET_EULEX_Kosovo-version7_EN.pdf. 335 Gemeenschappelijk optreden nr. 2006/623/GBVB van de Raad van 15 september 2006 betreffende de instelling van een EU-team dat zal bijdragen tot de vestiging van een eventuele internationale civiele missie in Kosovo, waaronder begrepen de diensten van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie, P.B., L 253/29, 16 september 2006. 336
Het International Civilian Office / European Union Special Representative vanaf nu afgekort worden ICO/EUSR. 337 X, Preparing for a future international presence in Kosovo, http://consilium.europa.eu/uedocs/ cmsUpload/Background_ICO-EUSR_Prep_and_EUPT_in_Kosovo-ENG.pdf. (hierna afgekort X, Preparing for a future”) 338 Gemeenschappelijk optreden nr. 2008/123/GBVB van de Raad van 4 februari 2008 houdende benoeming van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Kosovo, P.B. L 42/92 van 16 februari 2008. 339 X, Preparing for a future”, Supra noot 343.
108
4.3.5. Het Stability Pact for South-Eastern Europe: De Europese Unie als architect van de regionale conditionaliteit. De Kosovocrisis van 1999 maakte duidelijk dat de etnische situatie in de Balkans extreem onstabiel bleef. Het escaleren van het geweld in deze Servische provincie dreigde nog maar eens het nationalistische kruitvat in de Balkan te doen exploderen. In verscheidende landen van de regio zag men stelselmatig oude bekrompen ideologieën weer de bovenhand nemen. In Bosnië en Herzegovina kon het versnipperde politieke apparaat geen einde maken aan de gevaarlijke politieke en economische impasse waarin het land zich bevond. Kroatië, dat nog steeds niet volledig hersteld was van de Servische militaire operaties in het begin van de jaren negentig, bleef wantrouwig staan tegenover de minderheden in de oostelijke provincies van het land. Daarenboven bleef het Albanese vraagstuk zowel Servië als Macedonië in een explosieve wurggreep houden.340 Aan de oostelijke oever van de Donau zag men landen als Bulgarije en Roemenië gespaard blijven van dergelijke buitensporige etnische spanningen. Het vooruitzicht tot lidmaatschap van de Unie, bracht in deze landen een positieve golf van stabilisatie en democratisering teweeg, zelfs in dergelijke mate dat een volledige integratie binnen de Europese Gemeenschap met rasse schreden naderde. De dreiging van een nieuwe politieke en economische regionale verdeeldheid was zeer reëel. Door de gruweldaden tijdens de Kosovocrisis werd de internationale gemeenschap herinnerd aan haar morele verplichtingen in deze regio. Gezamenlijke actie moest ondernomen worden, regionale samenwerking was het modewoord en regionale stabiliteit zou bekomen worden.
340
H.G. EHRHART, “Prevention and regional security: The Royaumont process and the stabilization of South-Eastern Europe”, OSCE Yearbook 2008, Hamburg, Institute for Peace Research and Security Policy, 2008 en http://www.core-hamburg.de/documents/yearbook/english/98/Ehrhart.pdf, 327. (hierna afgekort H.G. EHRHART, “ Prevention and regional security”).
109
Het Stability Pact for South-Eastern Europe Op 10 juni 1999 beëindigde Resolutie 1244 van de VN Veiligheidsraad de militaire operaties in Kosovo. Op diezelfde dag werd het Stability Pact for South-Eastern Europe341 op de Europese Raad van Keulen gelanceerd,342 een multilateraal samenwerkingsakkoord tussen de Balkanlanden, de Europese Unie, de Verenigde Staten, Rusland, de NAVO, de G8, de OVSE, etc. Binnen het stabiliteitspact vond de internationale gemeenschap een toepasbaar en toekomstgericht antwoord op de prangende veiligheidsvraagstukken die gerezen waren tijdens de Kosovocrisis. Dit meervoudige veiligheidsvraagstuk richtte zich op conflictpreventie en de wijze waarop men de plaatselijke sociale en economische problemen onderhanden kon nemen. Een blijvende democratie, vrede en stabiliteit in de regio en regionale coöperatie aan de hand van een verregaande integratie in Europese organisaties zoals de Europese Unie, waren de voornaamste antwoorden op de gestelde veiligheidsvraagstukken.343 Op 30 juli 1999 was het dan uiteindelijk zover. Tijdens de topbijeenkomst in Sarajevo ondertekenden de verschillende betrokken regeringsleiders het stabiliteitspact. Een nieuw intergouvernementeel orgaan werd hiermee boven de doopvont gehouden: een langetermijninitiatief voor een stabiele toekomst voor de gehele regio. Het primaire doel van haar programma wordt uitgelegd in working tables, werkgroepen waarbinnen de verschillende landen gezamenlijke engagementen zullen aangaan. Als eerste fixeerde het programma zich op een verregaande democratisering en de bescherming van de mensenrechten. Economische wederopbouw, samenwerking en ontwikkeling vormen de tweede werkgroep waarbinnen het stabiliteitspact actief is. De laatste werkgroep concentreert zich rond de gevoelige interne veiligheidsmaterie. Net zoals binnen de OVSE haar militaire dimensie, is deze binnen het stabiliteitspact onderverdeeld in een puur 341
Het Stability Pact for South-Eastern Europe zal vanaf nu afgekort worden als het stabiliteitspact. S. BLOCKMANS, “Western Balkans”, in S. BLOCKMANS en A. LAZOWSKI (eds.), The European Union and its neighbours : a legal appraisal of the EU's policies of stabilisation, partnership and integration, Den Haag, Asser Press, 2006, 324-325. (hierna verkort S. BLOKMANS, “Western Balkans”). 343 X, Eight years of stability pact for south-eastern Europe – From stabilization to integration, sin. loc., Stability Pact for Eastern Europe, 2007 en http://www.stabilitypact.org/about/spisanie.pdf, 1-3. (hierna verkort X, Eight years). 342
110
militaire tak en een tak waarbinnen de bestrijding van de georganiseerde misdaad en corruptie aan bod komen. Binnen het kader van dergelijke werkgroepen werd een uniek forum gecreëerd waarbinnen andere internationale programma’s kunnen herwerkt worden tot regionaal draagbare initiatieven. Dit brede forum heeft dan ook geleid naar initiatieven buiten het stabiliteitspact om, zoals een toevoeging van verschillende task forces rond thema’s als parlementaire coöperatie, jeugd, media, etc.344 Omdat
het
een
effectief
intergouvernementeel
orgaan
betrof,
was
een
daadwerkelijke institutionele omkadering essentieel. De Regional Table speelt hierin als overkoepelend orgaan een vooraanstaande rol. Het staat in voor de algemene coördinatie van het stabiliteitspact en de ondersteuning van de drie Working Tables. Aansluitend werd er een Special Coordinator aangesteld door de Europese Unie345 in samenwerking met de OVSE. Haar voornaamste activiteiten zijn de externe vertegenwoordiging van het stabiliteitspact en het voorzitterschap van de Regional Table.346
Het Stabilisatie en Associatie Proces347 Belangrijk in het verhaal van het stabiliteitspact is het feit dat het niet enkel een initiatief is van de Europese Unie. Het stabiliteitspact was wel een internationaal initiatief waarbinnen de Europese Unie een vooraanstaande rol inspeelde. Het vooropgestelde doel van een gehele integratie binnen de Unie was dan ook het ideale carrot-and-stick instrument voor het welslagen van het pact. In het Gemeenschappelijk Standpunt
344
X, Eight years, Supra noot 348, 6-21. Besluit van de Raad nr. 1999/434/GBVB van de Raad van 2 juli 1999, inzake de benoeming van de speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie die optreed als coördinator van het Stabiliteitspact voor Zuidoost Europa, P.B. L 168/34 van 3 juli 1999. 346 I. TALEV, “Stabilising the Western Balkans trough the ‘Membership Bait – Time for new strategies?, in D. Mahncke en S. Gstöh (eds.), Europe's near abroad : Promises and prospects of the EU's Neighbourhood Policy, Brussel, Peter Lang, 2008, 241-242. 347 Het Stabilisatie en Associatie Proces zal vanaf nu afgekort worden als SAP. 345
111
1999/345/GBVB348 besluit de Europese Unie dat: “een politieke oplossing voor de crisis in Kosovo deel moet uitmaken van een vastberaden inspanning om de regio in haar geheel te stabiliseren”349, “dat een stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa dient te worden opgesteld”350 en “Bij de oprichting van een stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa zal de EU de leidende rol op zich nemen”351 Aansluitend neemt de Europese Unie de taak op zich om een internationale conferentie bijeen te roepen ter creatie van dit stabiliteitspact.352 De belangrijkste beslissing voor de Europese Unie staat echter verwoord in Artikel 3 van dit gemeenschappelijk standpunt.353 Hierin verklaart de Europese haar onvoorwaardelijke belofte de landen in de regio actief ondersteunen om de doelstellingen van het stabiliteitspact te verwezenlijken. 354 Kort voor de inwerkingstelling van het stabiliteitspact trachtte de Europese Unie haar beloftes al waar te maken. Met het aanbieden van het SAP-kader355 bood de Europese Unie een concrete vorm van samenwerking aan met de landen binnen het stabiliteitspact. Aan de hand van een regionale stabilisatie, ondersteuning bij de ontwikkeling van een markteconomie en regionale samenwerking, wilde de Unie een verregaande regionale afhankelijkheid creëren onder de voorwaarde van een Europees toekomstperspectief.356 Deze brede omschrijving maakte verregaande flexibiliteit mogelijk, flexibiliteit die de Unie de zekerheid gaf te kunnen ageren op een brede waaier aan situaties, zoals het genereren van stabilisatie, economische reconstructie, en intense technische ondersteuning bij de 348
Gemeenschappelijk standpunt nr. 1999/345/GBVB van de Raad van 17 mei 1999, aangenomen op basis van artikel 15 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake het stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa, P.B. L 133/1 van 25 mei 1999. (hierna verkort Gemeenschappelijk standpunt 1999/345/GBVB). 349 Gemeenschappelijk standpunt 1999/345/GBVB, § 2. 350 Gemeenschappelijk standpunt 1999/345/GBVB, § 3. 351 Gemeenschappelijk standpunt 1999/345/GBVB, Artikel 1 § 1. 352 Gemeenschappelijk standpunt 1999/345/GBVB, Artikel 2 § 1. 353 Gemeenschappelijk standpunt 1999/345/GBVB, Artikel 3 § 1. 354 H.G. EHRHART, “A good idea but a rocky road ahead: The EU and the Stability Pact for South Eastern Europe”, in D. CARMENT en A. SCHNABEL (eds.), Conflict prevention: Path to peace or grand illusion?, Tokio, UNU Series on Foundations of Peace, 2003, 120-121. 355 COM (1999) 235, Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over het stabilisatie- en associatieproces in de landen van Zuidoost-Europa (Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Federale Republiek Joegoslavië, voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Albanië), 29 mei 1999. 356 S. Blockmans, Tough Love, Supra noot 246, 251.
112
implementatie van haar eigen acquis communautaire.357 Het toekomstperspectief tot de toetreding bij de Europese Unie is natuurlijk het grootste beleidsbepalend argument voor het correct implementeren van de onderlinge afspraken. Dit toekomstperspectief tot toetreding bij de Europese Unie werd formeel erkend tijdens de Europese Raad van Santa Maria Da Feira die in juni 2000 plaatsvond.
“De Europese Raad bevestigt dat zijn doel een zo volledig mogelijke integratie van de landen van deze regio in de politieke en economische hoofdstroom van Europa blijft, via het stabilisatie- en associatieproces, politieke dialoog, liberalisering van de handel en samenwerking inzake justitie en binnenlandse zaken. Alle betrokken landen zijn potentiële kandidaten voor het lidmaatschap van de EU.”358
In het volgende jaar werd het SAP volledig geformaliseerd op de Top van Zagreb359 in november 2000. Hierin bevestigde de Europese Unie andermaal haar noodzakelijke bijdrage in het verkrijgen van regionale democratie en haar steun en samenwerking met de betrokken landen. De Balkanlanden aan de andere kant gaan de belofte aan om het volledige pakket van objectieven en condities te vervolmaken, wat op termijn het Unielidmaatschap mogelijk moet maken. Op de Top van Zagreb werd daarenboven een nieuw ondersteuningsprogramma aangenomen waarmee men de vooropgestelde doelstelling zou trachten te bereiken. Het CARDS programma, samen met uitzonderlijke handelsbetrekkingen, moesten het SAP verder helpen ontwikkelen. Op deze top werd de SAP bevestigd als het belangrijkste instrument in de integratie van de Balkanlanden in Europa. Daarenboven werd formeel tot het akkoord gekomen dat het SAP de vooraanstaande rol zal spelen in het toetredingsproces. Op initiatief van de Commissie360
357
S. SEBASTIAN, The Stabilisation and Association Process: are EU inducements failing in the Western Balkans?, Madrid, Fundación para las Relaciones Internacionales y el Diálogo Exterior, 2008 en www.fride.org/descarga/WP53_EU_Western_Balkans_ENG_feb08.pdf, 2-3. (hierna verkort S. SEBASTIAN , The Stabilisation and Association Proces). 358 Conclusie Europese Raad in Santa Maria da Feira van 19 en 20 juni 2000, §67. 359 Top van Zagreb, slotverklaring, 24 november 2000. 360 COM (2003) 285 def, Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, De Westelijke Balkan en Europese integratie, Brussel, 21 mei 2003, Doc. 10369/03 Presse 66.
113
stelde de Europese Raad in de Thessaloniki Agenda361 haar actieplan binnen dit proces voor362. Naast deze verdere formulering van het SAP, werd ook het instrumentarium verder uitgebouwd en werden er ook enkele inter alia projecten voorgesteld, zoals een forum voor de Westelijke Balkans en de mogelijkheid tot het sluiten van Europese Partnerschappen.363
Stabilisatie- en Associatieovereenkomsten364 De
SAA’s
vormen
het
belangrijkst
instrument
binnen
het
SAP.
Het
zijn
associatieakkoorden tussen de Europese Unie en een betrokken staat binnen het SAP, die haar juridisch basis vinden in Artikel 310 EG: “De Gemeenschap kan met één of meer staten of internationale organisaties akkoorden sluiten waarbij een associatie wordt ingesteld die wordt gekenmerkt door wederkerige rechten en verplichtingen, gemeenschappelijk optreden en bijzondere procedures.”365 Dergelijk associaties richten zich zowel op een economische als een nadere politieke samenwerking. Aansluitend liggen in SAA’s een reeks algemene doelstellingen verwerkt op politiek en economisch vlak, als verregaande regionale samenwerking. Politiek gezien richt het zich op een verdere democratische ontwikkeling van de rechtstaat en het staatsapparaat. Op het economische vlak zijn het genereren van een vrijhandelszone met een aansluitende samenwerking inzake Justitie en Binnenlandse Zaken de voornaamste doelstellingen. Als laatste moet de regionale samenwerking de landen weer nader tot elkaar brengen. 366 Eenmaal een land genoeg vooruitgang geboekt heeft inzake de Criteria van
361
Conclusie van de Raad van 16 juni 2003, Press Release nr. 10369/03 (Presse 166). S. BLOCKMANS, Tough Love, Supra noot 246, 252-253. 363 S. SEBASTIAN, The Stabilisation and Association Process, Supra noot 362, 2-3. 364 De Stabilisatie- en Associatieovereenkomst zal vanaf nu afgekort worden als SAA. 365 EG Verdrag, Artikel 310. 366 S. BLOCKMANS, “Western Balkans”, Supra noot 347, 227-230. 362
114
Kopenhagen, kan de Europese Unie overgaan tot het sluiten van een SAA. Toch moet men hier stellen dat SAA’s gemengde akkoorden zijn, waardoor het verdrag pas volledig in werking kan treden nadat elk land afzonderlijk het akkoord heeft geratificeerd.367 Dit impliceert een onmogelijkheid voor Kosovo tot het verkrijgen van SAA. De onzekere betreffende haar status, trof ook de broze eenheid binnen de Unie. Zo willen landen als Spanje, Slovakije, Cyprus, Grienland en Roemenië om verschillende redenen de onafhankelijkheid van Kosovo niet erkennen. Kosovo dreigde door deze politieke impasse geïsoleerd te raken binnen de Balkanregio. Om te verzekeren dat Kosovo niet verder geïsoleerd werd creëerde de Commissie het Stabilisation and Association Process Tracking Mechanism368, waarbinnen zowel UNMIK als het PISG ten volle worden ondersteund. Dit mechanisme controleerde de gepresteerde vooruitgang met betrekking tot de implementatie van prioriteiten opgesteld in het Europees Partnerschap en het genereert beleidsmatig advies gedurende de institutionele, legislatieve, economische en sociale transformatie. Kosovo kon zo onrechtstreeks wel genieten van alle ondersteunende elementen, opgesteld binnen het SAP. Een Europees perspectief voor Kosovo werd hiermee veilig gesteld.369
Europese Partnerschappen
Europese Partnerschappen vinden haar oorsprong in Verordening (EG) 533/2004370, dat dergelijke partnerschappen openstelt voor de landen binnen de SAP. Ze zijn exclusief ontworpen voor SAP-landen. Initieel trokken deze partnerschappen zeer sterk op de Accession Partnerships, omdat zij een enkelvoudige structuur creëerden waarbinnen de verschillende financiële en ondersteuningsprogramma’s werden gecentreerd. Anderzijds is
367
S. BLOCKMANS, “Western Balkans”, Supra noot 347, 229. De Stabilisation and Association Process Tracking Mechanism zal vanaf nu afgekort worden als SAPTM. 369 S. BLOCKMANS, Tough Love, Supra noot 246, 263-264. 370 Verordening (EG) nr. 533/2004 van de Raad van 22 maart 2004 inzake het opzetten van Europese partnerschappen in het kader van het stabilisatie- en associatieproces, P.B. L 86/1 van 24 maart 2004. 368
115
het Europese Partnerschap, in tegenstelling tot de Accession Partnerships, geen rechtsreeks pretoetredingsinstrument. Hun juridische basissen zijn dan ook sterk verschillend. Accession Partnerships, die opgericht werden met Verordening 622/98 (EG)371, vonden dit in Artikel 308 EG, ook wel de flexibiliteits-clausule genaamd. De juridische basis voor de Europese Partnerschappen daarentegen lag in Artikel 181 a(2) EG. Dit artikel stelt duidelijk: “De Raad stelt op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de nodige maatregelen voor de uitvoering van lid 1 vast. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen terzake van de in artikel 310 bedoelde associatieovereenkomsten en de overeenkomsten met de staten die kandidaat zijn voor toetreding tot de Unie.”372
De SAP landen bevonden zich dan ook in specifieke afwijkende situatie dan de landen waar een Accession Partnership mee was afgesloten. Allereerst was er met de SAP landen nog geen pretoetredingsakkoord gesloten, en daarenboven bevonden ze zich niet binnen de samenwerkingsvorm beschreven in Artikel 179 EG. Artikel 181 a(2) EG is daardoor de enige basis die zowel kan refereren naar samenwerkingssakkoorden als naar mogelijk latere pretoetredingsakkoorden. 373 Het inhoudelijk doel van dergelijk Europese partnerschappen bevindt zich hoofdzakelijk in het toezien op de verwezenlijking van het SAP, alsook het intensief ondersteunen van het bereiken van de criteria van Kopenhagen. Het is een flexibel instrument, gestuurd door de Commissie, dat de verschillende prioriteiten tracht te implementeren aan de hand een op elk land afzonderlijk opgesteld programma, dit alles in het licht van een verdere integratie binnen de Europese Unie. Deze flexibiliteit geeft de Unie de mogelijkheid om indien nodig inhoudelijke veranderingen aan het partnerschap toe te voegen. Om dit ten volle te kunnen opvolgen, zullen op regelmatige basis 371
Verordening (EG) nr. 622/98 van de Raad van 16 maart 1998 betreffende de hulp aan de kandidaatlidstaten in het kader van de pretoetredingsstrategie, en inzonderheid de invoering van partnerschappen voor de toetreding, P.B. L 85/1 van 20 maart 1998. 372 EG Verdrag, Artikel 181a (2). 373 K. INGLIS, “EU enlargement: Membership conditions applied to future and potential member states”, in S. BLOCKMANS en A. LAZOWSKI (eds.), The European Union and its neighbours : a legal appraisal of the EU's policies of stabilisation, partnership and integration, Den Haag, Asser Press, 2006, 88-89.
116
afzonderlijke vooruitgangsrapporten opgesteld worden, waarna specifieke nieuwe prioriteiten aan het partnerschap zullen worden toegevoegd.374 Door de finale statusperikelen over Kosovo is er ook geen eenduidige erkenning van Kosovo als onafhankelijke staat binnen de Europese Unie. Een exclusief Europees Partnerschap met Kosovo was dus niet mogelijk.
Toch werd er al een Europees
Partnerschap aangegaan met Servië waarbinnen Kosovo, weliswaar onder het statut van Resolutie 1244 VN Veiligheidsraad, tevens geïntegreerd werd. Op 14 juni 2004 werd met Besluit 2004/520/EG375 van de Raad het eerste partnerschap in werking gesteld. Na een wijziging in juni 2006 met Besluit 2006/56/EG376, omwille van de onafhankelijksverklaring van Montenegro, werd in februari 2008 met Besluit 2008/213/EG377, omwille van de nakende onafhankelijk van Kosovo, een laatste aanpassing aan het onrechtstreeks Europees Partnerschap met Kosovo gedaan. Net als bij alle andere landen waarmee de Europese Unie een Europees Partnerschap aanging, worden in deze partnerschappen specifieke prioriteiten opgesteld. De voornaamste prioriteiten richten zich rond een verstevigde samenwerking met de internationale missies ter plaatse, een goede verstandhouding met Servië, een volledige samenwerking met het Internationaal Straftribunaal in Den Haag, toezicht op een volledige eerbiediging van de rechtsstaat, de mensenrechten en de bescherming van minderheden en een nultolerantiebeleid voeren tegen corruptie, georganiseerde criminaliteit en financiële misdrijven. Verdere prioriteiten zijn de zorg voor een democratisch zelfbestuur, het genereren van een sociaal klimaat van 374
S. BLOCKMANS, “Western Balkans”, Supra noot 347, 263-264. Besluit nr. 2004/520/EG van de Raad van 14 juni 2004 inzake de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die zijn opgenomen in het Europees partnerschap met Servië en Montenegro, met inbegrip van Kosovo als gedefinieerd bij Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999, P.B. L 227/21 van 26 juni 2004. 376 Besluit nr. 2006/56/EG van de Raad van 30 januari 2006 inzake de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die zijn opgenomen in het Europees partnerschap met Servië, met inbegrip van Kosovo als gedefinieerd bij Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999 en tot intrekking van Besluit 2004/520/EG, P.B. L 35/32 van 2 februari 2006. 377 Besluit nr. 2008/213/EG van de Raad van 18 februari 2008 inzake de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die zijn opgenomen in het Europees partnerschap met Servië en Montenegro, met inbegrip van Kosovo als gedefinieerd bij Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999 en tot intrekking van Besluit 2006/65/EG, P.B. L 80/46 van 19 maart 2008. 375
117
verzoening, interetnische verdraagzaamheid en van duurzaam multi-etnisch samenleven waarbinnen vrijheid van religie geldt en verdere inspanningen leveren teneinde een ondernemingsvriendelijk klimaat te scheppen.
118
4.4. Besluit "I very much welcome the declaration of full operational capability for the EULEX mission in Kosovo. Bearing in mind the early achievements since the Kosovo-wide deployment in the beginning of December last year, I am convinced that the mission will do its utmost to make the rule of law institutions work better and faster for the benefit of all the people in Kosovo. The mission, the largest civilian mission ever launched by the EU, is proof of the EU'sstrong commitment towards the Western Balkans and it will continue to contribute to the enhancement of stability in the whole region".378
Met deze woorden sprak Javier Solana de Europese Raad in april 2006 toe. Het is een duidelijk uiteenzetting van de Unie haar toekomstambities in Kosovo. Een voortgezette gedrevenheid in het ondersteunen van zowel de economische en de politieke ontwikkeling van het land met een duidelijk Europees perspectief, moet een stabiel Kosovo creëren dat bijdraagt aan de democratische ontwikkeling van de ganse Balkan regio. Deze intense aanwezigheid van de Europese Unie in Kosovo, vormt het voorlopig orgelpunt van de internationale tussenkomst in het land. Zowel de OVSE als Europese Unie speelden hierin een vooraanstaande rol. De OVSE die binnen de UNMIK pijler een constructieve rol kreeg toebedeeld, werd stelselmatig meer en meer overvleugeld door de Europese Unie. Binnen de ondersteuning van het democratiseringsproces en de creatie van een rechtsstaat, zag men zo de Unie reeds snel het laken naar zich toetrekken. Met het vooruitzicht op een toekomstige integratie binnen de Europese Unie en financiële geldstromen, werd de OVSE door de Kosovaarse autoriteiten daarenboven niet meer als haar voornaamste partner aanzien. Ook wat betreft andere OVSE activiteiten zoals het organiseren van verkiezingen en politionele ontwikkeling nam de Europese Unie langzaam de bovenhand.
378
J. Solana, EU High Representative for the CFSP, welcomes EULEX full operational capability, Brussel, 6 april 2009, S095/09. http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/ EN/ declaratio ns/107144.pdf.
119
De competitieve situatie, zoals beschreven in Hoofdstuk Drie379, is dus zeker van toepassing binnen de zo juist besproken Kosovo casus. Door de uitbreiding van het operationeel instrumentarium van Unie, word de OVSE onrechtstreeks gedwongen zich te specialiseren in bepaalde nicheactiviteiten. Hoewel dergelijke toespitsing op bepaalde activiteiten niet initieel de bedoeling was van de OVSE, blijkt deze wel noodzakelijk om het voortbestaan van haar activiteiten in Kosovo te verzekeren. Concluderend kan men stellen dat, naarmate de invloed van de Europese Unie toenam, de OVSE missie in Kosovo langzaam irrelevant werd. Een Europese toekomst voor Kosovo werd dus mede mogelijk gemaakt ten koste van een tanende invloed van de OVSE.
379
Zie Supra.
120
Hoofdstuk V Conclusie
121
In elke goede relatie komt er een moment, dat men deze evalueert. Zo ook in mijn werkstuk. Na een lang betoog over de relationele kenmerken tussen de OVSE en Europese Unie, zijn we op het punt gekomen waar we tot een finaal besluit kunnen komen. Allereerst kunnen we stellen dat beide organisaties daadwerkelijk hun eigen rol hebben gespeeld in de creatie van een vredevol en stabiel Europa. Maar ondanks deze vele inspanningen blijft deze stabiliteit in Europa broos. In verschillende regio’s van Europa, zoals de Kaukasus en de Balkan, blijven etnische en politieke spanningen de stabiliteit hypoticeren. Blijvende toekomstige inspanningen van beide organisaties blijven dan ook noodzakelijk. Zoals de titel al aangaf is de relatie tussen de Europese Unie en de OVSE toch terechtgekomen in een darwinistische survival of the fittest. Toch moet dit niet onmiddellijk leiden tot de marginalisatie of zelfs het verdwijnen van de OVSE. Net zoals in Darwin’s Origin Of Species zal het bedreigde object zich beter moeten aanpassen aan haar omgevingsfactoren om zo te kunnen overleven. Dit valt zo te transponeren op de huidige situatie waarin de OVSE zich bevindt. Ondanks de voortdurende expansiedrang van de Europese Unie, mogen de hieraan gekoppelde negatieve implicaties niet worden overschat. Het is daarenboven niet enkel de OVSE die zich in effectieve crisis bevindt. De Europese Unie bevindt zich momenteel tevens in een duidelijk structurele crisis. Deze vindt haar oorsprong in het afwijzen van de Europese Grondwet door referenda in enkele lidstaten. De publieke opinie nam deze gelegenheid aan om haar onvrede te uiten over het recente beleid van de Europese Unie, en dan voornamelijk op de snelle opvolging van het toetreden van nieuwe lidstaten, het sociaal beleid en de mogelijke toetreding van Turkije bij de Unie. Deze hachelijke situatie bracht de gehele discussie rond de raison d’être van de Europese Unie weer op de voorgrond. De Unie is er zich dan ook ten volste van bewust dat een herpositionering van de Unie op een aantal gebieden noodzakelijk is. Hiervan kan de OVSE mogelijk gebruik maken om haar positie te verzekeren en te verstevigen. In de recente geschiedenis van de Europese Unie heeft de Unie de OVSE-structuur
122
gehanteerd als een low-key, low-risk oefenterrein waarbinnen ze haar concepten van een communautair veiligheidsbeleid gradueel kon uitproberen.380 De tijd is dan ook rijp voor de OVSE om gebruik te maken van deze impasse in de expansie van de Europese Unie om zich wederom te specialiseren in bepaalde nicheactiviteiten die nog niet uitgewerkt zijn door de Europese Unie. Door zichzelf verder te specialiseren in specifieke domeinen kan de OVSE zich in de toekomst verder profileren als een noodzakelijke organisatie op Europees niveau.381 Men moet daarenboven de Europese Unie trachtten te overtuigen dat de OVSE noodzakelijk is voor haar beleid. Met de Europese Unie als vernieuwde voornaamste voorvechter voor de OVSE, kan deze zich opnieuw positioneren als de primus inter pares van de Europese veiligheid.382 Daarenboven had de Kosovocrisis duidelijk gemaakt dat het conflictpreventie systeem van de Europese Unie in praktijk te velde totaal ontoereikend was. Hoewel dat de OVSE haar KVM het geweld ook niet kon tegenhouden, brachten haar activiteiten ter plaatste uiteindelijk wel de internationale gemeenschap in beweging om uiteindelijk in te grijpen. Deze expertise en vooral haar autonoom en onafhankelijk karakter kan voor de Europese Unie in de toekomst nog zeer bruikbaar zijn. Een herpositionering van de OVSE als een feitelijke onderaanneming, waarbinnen de Europese Unie mankracht en financiële middelen ter beschikking stelt, zou de Europese Unie de mogelijkheid geven te reageren op situaties buiten haar eigen kern. Als laatste is het ook essentieel dat de Europese Unie haar positionering binnen de OVSE herbekijkt. Ondanks dat de Unie met zevenentwintig lidstaten bijna een meerderheidspositie heeft binnen de Permanente Raad van de OVSE, is haar invloed op het OVSE beleid niet beslissend. De Europese Unie is dan ook geen openlijke voorvechter van de OVSE. Wat echter zeer betreurenswaardig is, daar een voorvechter essentieel is voor het voortbestaan van de OVSE. Een wijziging van beleidskoers impliceert niet enkel inspanningen op beleidsniveau, maar ook het internationaal juridisch aspect zal hier een rol spelen. De Europese Unie heeft hierbij de kans een voortrekkersrol aan te nemen en te 380
P. VAN HAM, “EU-OSCE relations”, Supra noot 193, 134. P. VAN HAM, “EU-OSCE relations”, Supra noot 193, 134-135. 382 P. VAN HAM, “EU, NATO, OSCE”, Supra noot 129, 24. 381
123
pleiten voor een versterking van de juridische basis van de OVSE. Een initiatief voor een nieuwe continentale conferentie zoals in Helsinki in 1975 dringt zich hier op. Om te eindigen kunnen we dan ook stellen dat de Europese Unie een belangrijke rol speelt in het voortbestaan van de OVSE. Het is onmiskenbaar dat de OVSE zich in een diepe crisis bevindt. Een crisis die grotendeels te wijten is aan de Europese Unie. Het is dan ook aan de Europese Unie om te beslissen hoe de toekomst van de OVSE er zal uitzien. De Unie wordt ongewild scherprechter over het voortbestaan van een internationale organisatie. Doorgaan met een vernieuwde intense samenwerking, of het nekschot toedienen en doorgaan op exclusieve eigen kracht. Een prangende keuze voor de Europese Unie.
124
125
BIBLIOGRAFIE
OFFICIËLE DOCUMENTEN
Verenigde Naties •
Handvest van de Verenigde Naties, ondertekend in San Francisco op 26 juni 1945, van kracht gegaan op 24 oktober 1945.
•
Resolutie 713 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, (25 maart 1991) UN Doc, S/RES/713 (1991).
•
Resolutie 1160 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, (10 maart 1998) UN Doc, S/RES/1160 (1998).
•
Resolutie 1203 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, (18 oktober 1998) UN Doc, S/RES/1203 (1998). (geraadpleegd op 28 april 2009)
•
Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, (10 juni 1999) UN Doc, S/RES/1729 (1999).
Europese Unie / Gemeenschap
Verdragteksten •
Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, United Nations, Treaty Series, n° 3729, Vol. 261, 1957.
126
•
Verdrag betreffende de Europese Unie, P.B. C191 van 29 juni 1992.
•
Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese gemeenschappen en sommige bijhorende akten, P.B. C 340 van 10 november 1992.
•
Verdrag van Nice houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot de oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijhorende akten, P.B. C 80 van 10 maart 2001.
•
Geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de Europese Unie, P.B. C325 van 24 december 2002.
•
Geconsolideerde versie van het Verdrag tot de oprichting van de Europese Gemeenschap, P.B. C325 van 24 december 2002.
Andere
•
Gemeenschappelijk Verklaring van de Europese Gemeenschap en haar lidstaten voor een vreedzame oplossing voor de Joegoslavië crisis, 5 juli 1991.
•
Slotverklaring van de Euromediterrane ministersconferentie van Barcelona op 27 en 28 november 1995 en bijbehorende werkprogramma.
•
Gemeenschappelijk standpunt nr. 96/184/GBVB van de Raad van 26 februari 1996 bepaald op grond van Artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie betreffende de uitvoer van wapens naar voormalig Joegoslavië, P.B. L58/1 van 7 maart 1996.
•
Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp, P.B. L163 van 2 juli 1996.
•
Verordening (EG) nr. 622/98 van de Raad van 16 maart 1998 betreffende de hulp aan de kandidaat-lidstaten in het kader van de pretoetredingsstrategie, en inzonderheid de invoering van partnerschappen voor de toetreding, P.B. L 85/1 van 20 maart 1998.
•
Gemeenschappelijk standpunt nr. 98/240/GBVB van de Raad van 19 maart 1998 bepaald op grond van Artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie beperkende maatregelen tegen de Federale Republiek Joegoslavië, P.B., L 95/1 van 27 maart 1998.
127
•
Verordening (EG) nr. 926/98 van de Raad van 27 april 1998 betreffende de reductie van bepaalde economische relaties met de Federale Republiek Joegoslavië, P.B., L 120/1 van 8 mei 1998.
•
Verordening (EG) nr. 975/1999 van de Raad van 29 april 1999 tot vaststelling van voorwaarden voor de uitvoering van acties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking die een bijdrage leveren tot de verwezenlijking van algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en rechtsstaat, alsmede van de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, P.B. L 120/1 van 8 mei 1999.
•
Verordening (EG) nr. 976/1999 van de Raad van 29 april 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van niet onder de ontwikkelingssamenwerking vallende communautaire acties die binnen het kader van het communautaire samenwerkingsverband een bijdrage leveren tot de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, alsmede tot de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in derde landen, P.B. L 120/8 van 8 mei 1999.
•
Conclusies van het voorzitterschap n.a.v. de Europese Raad van Keulen van 4 juni 1999, Bulletin, 1999, nr.6.
•
Gemeenschappelijk optreden nr. 98/375/GBVB van de Raad van 8 juni 1998 vastgesteld op basis van Artikel J.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de benoeming van een speciaal gezant van de Europese Unie voor de Federale Republiek Joegoslavië, P.B. L 165/2 van 10 juni 1998.
•
Conclusie van het voorzitterschap n.a.v. Europese Raad van Brussel van 8 juni 1998, Bulletin, 1998, nr. 6.
•
Verordening (EG) nr. 1295/1998 van de Raad van 22 juni 1998 inzake de bevriezing van de middelen die de regeringen van de Federale Republiek Joegoslavië en van de Republiek Servië in het buitenland bezitten, P.B. L 178/33 van 23 juni 1998.
•
Verordening (EG) nr. 1901/98 van de Raad van 7 september 1998, betreffende een verbod op vluchten van Joegoslavische luchtvaartmaatschappijen tussen de Federale Republiek Joegoslavië en de Europese Gemeenschap, P.B., L248/1 van 8 september 1998.
•
Gemeenschappelijk standpunt nr. 1999/273/GBVB van de Raad van 23 april 1999, bepaald op grond van Artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie betreffende het verbod op de verkoop en de levering van aardolie en bepaalde aardolieproducten aan de Federale Republiek Joegoslavië, P.B. L108/1 van 7 mei 1999.
•
Gemeenschappelijk standpunt 99/318/GBVB van de Raad van 10 mei 1999 aangenomen door de Raad op grond van Artikel 15 van het Verdrag van de Europese Unie betreffende
de de de de de
128
bijkomende beperkende maatregelen tegen de Federale Republiek Joegoslavië, P.B., L 132/1 van 17 mei 1999. •
Gemeenschappelijk standpunt nr. 1999/345/GBVB van de Raad van 17 mei 1999, aangenomen op basis van artikel 15 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake het stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa, P.B. L 133/1 van 25 mei 1999.
•
Verordening (EG) nr. 1064/1999 van de Raad van 21 mei 1999 houdende een verbod op vluchten tussen het grondgebied van de Europese Gemeenschap en het grondgebied van de Federale Republiek Joegoslavië, P.B. L 133 van 25 mei 1999.
•
COM (1999) 235, Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over het stabilisatie- en associatieproces in de landen van Zuidoost-Europa (BosniëHerzegovina, Kroatië, Federale Republiek Joegoslavië, voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Albanië), 29 mei 1999.
•
Verordening (EG) nr. 1294/1999 van de Raad van 19 juni 1999 van de Raad van 15 juni 1999 inzake de bevriezing van middelen en een verbod op investeringen ten aanzien van de Federale Republiek Joegoslavië (FRJ) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1295/98 en Verordening (EG) nr. 1607/98, P.B. L153/63 van 19 juni 1999.
•
Besluit nr. 1999/434/GBVB van de Raad van 2 juli 1999 inzake de benoeming van de speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie die optreed als coördinator van het Stabiliteitspact voor Zuidoost Europa, P.B. L 168/34 van 3 juli 1999.
•
Besluit nr. 1999/524/EG van de Raad van 29 juli 1999 tot de intrekking van het Gemeenschappelijk Optreden 1999/239/GBVB inzake de benoeming van een speciaal gezant van de Europese Unie voor Kosovo, P.B. L 201/4 van 31 juli 1999.
•
Gemeenschappelijk optreden nr. 1999/522/GBVB van de Raad, 29 juli 1999 betreffende het opzetten van de structuren voor de missie van de Verenigde Naties in Kosovo (UNMIK), P.B. L 201/1 van 31 juli 1999.
•
Verordening (EG) nr. 2111/1999 van de Raad van 4 oktober 1999 houdende een verbod op de verkoop en de levering van aardolie en bepaalde aardolieproducten aan de Federale Republiek Joegoslavië, P.B. L258 van 5 oktober 1999.
•
Verordening (EG) nr. 2454/1999 van de Raad van 15 november 1999 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1628/96 betreffende de steun aan Bosnië-Herzegovina, Kroatië, de Federale Republiek Joegoslavië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, met name door de oprichting van het Europees Bureau voor wederopbouw, P.B. L 299/1 van 20 november 1999.
129
•
Gemeenschappelijke positie nr. 1999/318/GBVB van de Raad van 8 december 1999 inzake bijkomende beperkende maatregelen tegen de Federale Republiek Joegoslavië, P.B. L 123 13 mei 1999.
•
Conclusie van het voorzitterschap n.a.v. Europese Raad van Helsinki van 11 december 1999, Bulletin, 1999, nr. 12.
•
Conclusie Europese Raad in Santa Maria da Feira van 19 en 20 juni 2000, §67.
•
Verordening (EG) nr. 2228/2000 van de Raad van 9 oktober 2000, houdende een verbod op de verkoop en de levering van aardolie en aardolieproducten aan de Federale Republiek Joegoslavië, P.B. L255/7 van 14 november 2000.
•
Gemeenschappelijk standpunt nr. 2000/599/GBVB van de Raad van 9 oktober 2000, P.B. L255 /1 van 14 november 2000.
•
Verordening (EG) nr. 2488/2000 van de Raad van 10 november 2000 tot handhaving van de bevriezing van middelen in verband met S. Milosevic en de met hem verbonden personen en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1294/1999 en (EG) nr. 607/2000 en artikel 2 van Verordening (EG) nr. 926/98, P.B. L 287 van 14 november 2000.
•
Verordening (EG) nr.2667/2002 van de Raad van 5 december 2000 betreffende het Europees Bureau voor wederopbouw, P.B. L 306/7 van 7 december 2002.
•
COM (2003) 285 def, Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement,
•
De Westelijke Balkan en Europese integratie, Brussel, 21 mei 2003, Doc. 10369/03 Presse 66.
•
COM (2003) 393 def. , Mededeling van de Commissie – De weg effenen voor een nieuw nabuurschapsinstrument, 1 juli 2003.
•
Draft Council Conclusions on EU - OSCE co-operation in conflict prevention, crisis management and post-conflict rehabilitation, Brussel 10 november 2003.
•
‘Een veiliger Europa in een betere wereld – Europese veiligheidsstrategie’ aangenomen op 12 december 2003 n.a.v. de Europese Raad Brussel, Bulletin, 2003, n°12.
•
Verordening (EG) nr. 533/2004 van de Raad van 22 maart 2004 inzake het opzetten van Europese partnerschappen in het kader van het stabilisatie- en associatieproces, P.B. L 86/1 van 24 maart 2004.
•
COM (2004) 373, Europees Nabuurschapsbeleid, Strategiedocument, 12 mei 2004.
130
•
COM (2003) 104 def., Mededeling van de Commissie aan de Raad en het EP – De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden, 11 maart 2003.
•
Besluit nr. 2004/520/EG van de Raad van 14 juni 2004 inzake de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die zijn opgenomen in het Europees partnerschap met Servië en Montenegro, met inbegrip van Kosovo als gedefinieerd bij Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999, P.B. L 227/21 van 26 juni 2004.
•
Conclusie van het voorzitterschap n.a.v. Europese Raad van Brussel van 14 juni 2004, Bulletin, 2004, nr. 6.
•
Verordening (EG) nr. 2068/2004 van de Raad van 29 november 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2667/2000 betreffende het Europees Bureau voor Wederopbouw, P.B. L 358/2 van 3 december 2004.
•
COM (2005) 184, Mededeling van de Commissie, Het Haags Programma: tien prioriteiten voor de komende vijf jaar - Het partnerschap voor Europese vernieuwing op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, 10 mei 2005.
•
Conclusie van de Raad van 12 december 2005, Persmededeling, N° 14961/05 (Presse 318).
•
COM (2005) 491, Mededeling van de Commissie, Een strategie voor de externe dimensie van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, 12 december 2005.
•
Besluit nr. 2006/56/EG van de Raad van 30 januari 2006 inzake de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die zijn opgenomen in het Europees partnerschap met Servië, met inbegrip van Kosovo als gedefinieerd bij Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999 en tot intrekking van Besluit 2004/520/EG, P.B. L 35/32 van 2 februari 2006.
•
Gemeenschappelijk optreden nr. 2006/304/GBVB van de Raad van 10 april 2006 betreffende de instelling van een planningsteam van de EU (EUPT Kosovo) met betrekking tot een mogelijke EU-crisisbeheersingoperatie op het gebied van de rechtstaat en eventueel op andere gebieden in Kosovo, P.B. L112/19 van 26 april 2006.
•
Gemeenschappelijk optreden nr. 2006/623/GBVB van de Raad van 15 september 2006 betreffende de instelling van een EU-team dat zal bijdragen tot de vestiging van een eventuele internationale civiele missie in Kosovo, waaronder begrepen de diensten van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie, P.B., L 253/29, 16 september 2006.
•
Verordening (EG) nr. 1756/2006 van de Raad van 28 november 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2667/2000 van het Europees Bureau voor wederopbouw, P.B. L 332/18 van 30 november 2006.
131
•
Verordening (EG) nr. 1889/2006 van de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld, P.B. L 386/1 van 29 december 2006.
•
Gemeenschappelijk optreden nr. 2008/123/GBVB van de Raad van 4 februari 2008 houdende benoeming van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Kosovo, P.B. L 42/92 van 16 februari 2008.
•
Gemeenschappelijk optreden nr. 2008/124/GBVB van de Raad van 4 februari 2008 inzake de rechtstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX Kosovo, P.B. L 42/92 van 16 februari 2008.
•
Besluit nr. 2008/213/EG van de Raad van 18 februari 2008 inzake de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die zijn opgenomen in het Europees partnerschap met Servië en Montenegro, met inbegrip van Kosovo als gedefinieerd bij Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999 en tot intrekking van Besluit 2006/65/EG, P.B. L 80/46 van 19 maart 2008.
OSCE •
CSCE Participating States, Final Recommendations of the Helsinki Consultations, Helsinki, 1 november 1973.
•
CSCE Participating States, The Concluding Document of Vienna 1989, 15 januari 1989.
•
CSCE Participating States, Document of the Copenhagen Meeting of the Conference on the Human Dimension of the CSCE, Kopenhagen, 26 juli 1990.
•
CSCE Participating States, Charter of Paris for a New Europe 1990, 21 november 1990.
•
CSCE Participating States, Document of the Moscow Meeting of the Conference on the Human Dimension of the CSCE, 3 augustus 1991.
•
CSCE Participating States, The Final Document of Helsinki 1992, The Challenges of Change Helsinki, 10 juli 1992.
132
•
Fifteenth CSO Meeting, Prague, 13-14 August 1992, Decision on Missions of Long Duration,’ The Conference on Security and Co-operation in Europe, 1972-1993’.
•
CSCE Participating States, Code of conduct on politico-military aspects of security, Budapest, 3 december 1994.
•
CSCE Participating States, CSCE Budapest Document 1994. Towards A Genuine Partnership In A New ERA, 5 december 1994.
•
OSCE Participating States, The Final Document of Lisbon 1996, 3 december 1996.
•
OSCE Permanent Council Decision N° 263 van 11 maart 1998.
•
OSCE Permanent Council Decision N° 296 van 8 juni 1999.
•
OSCE Permanent Concil Decision N° 305 van 1 juli 1999.
•
OSCE Participating States, The Final Document of Istanbul 1999, Charter for European Security, 19 november 1999.
•
OSCE Participating States, OSCE Document on small arms and light weapons, Wenen, 24 november 2000.
•
OSCE Participating States, OSCE Document on stockpiles of conventional ammunition, Wenen, 19 november 2003.
•
OSCE Participating States, OSCE Document for the economic and environmental dimension, Maastricht, 2 december 2003.
•
Permanent Council No.748, Points of the Address of the Minister of Foreign Affairs of the Czech Republic, H.E. Karel Schwarzenberg to the OSCE Permanent Council, 29 January 2009.
133
Overige •
IGH, Military and Paramilitary Activities in and against Nicaragua (Nicaragua. v. United States of America), Judgement, ICJ Reports 1986, 14.
•
WEU COUNCIL OF MINISTERS, Petersberg Declaration, Bonn, 19 juni 1992.
•
Joint declaration of the Heads of State and Government of France and United Kingdom, aangenomen op de Brits-Franse Top van 3 en 4 december 1998 te St.-Malo.
•
Top van Zagreb, slotverklaring, 24 november 2000.
134
BOEKEN EN BIJDRAGES
ANNAN, K., Larger freedom towards development, security and human rights for all, sin. loc., Ubuntu, 2005 en http://www.un-ngls.org/orf/UNreform/UBUNTU-1.pdf. BAILES, A.J.K., HAINE, J.Y. en LACHOWSKI, Z., “Reflections on the OSCE-EU Relationship” in OSCE Yearbook 2007, Hamburg, IPRSP, 2007, 65-77. en http://www.corehamburg.de/documents/yearbook/english/07/BailesHaineLachowski -en.pdf. BARRY, R.L., “After the bombing: The OSCE in the aftermath of the Kosovo crisis”, OSCE Yearbook 1999, Hamburg, IPRSP, 1999, 49-57. en http://www.corehamburg.de/documents/ yearbook/english/99/Barry.pdf. BISCOP, S., "Effective Multilateralism: Bringing the European Way into Practice” in S. BISCOP (ed.), Audit of European Strategy, Gent, Academiapress, 2004, 27-32. en http://www.egmontinstitute.be/paperegm/ep3.pdf. BISCOP, S., “The EU, the OSCE and the European security architecture: Network or labyrinth?”, Asia Europe Journal, Vol. 4, nr. 1 2006, 25-29. BLOCKMANS, S., “Western Balkans”, in S. BLOCKMANS en A. LAZOWSKI (eds.), The European Union and its neighbours : a legal appraisal of the EU's policies of stabilisation, partnership and integration, Den Haag, Asser Press, 2006, 315-356. BLOKMANS, S., Tough Love: The European Union's Relations with the Western Balkans, Den Haag, Asser Press, 2007, 400 p. CARR, F., en CALLAN, F., Managing Conflict in the new Europe, The Role of international Institutions, New York, Palgrave MacMilla, 2002, 240 p. CZAPLINSKI, W., “The activities of the OSCE in Kosovo”, in C. TOMUSCHAT (ed.), Kosovo and the International Community: a Legal assessment, Den Haag, Kluwer, 2002, 37-44. DANCHIN, P.G., "Things fall apart: the concept of collective security in International Law" in P. G. DANCHIN en H. FISCHER, United Nations Reform and the new collective security, Cambridge, Cambridge University Press, 2009 en http://digitalcommons.law.umaryland.edu/cgi/viewcontent .cgi?article=1757&context=fac_pubs, 12-13. DE GRAAF, V. en VERSTICHEL, A., “OSCE crisismanagement and OSCE-EU relations” in: S. BLOCKMANS (ed.), The European Union and Crisis Management : Policy and Legal Aspects, Den Haag, Asser Press, 2008, 255-276.
135
DEKKER, I.F. en WESSEL, R.A., “Van CVSE naar OVSE. De sluipende institutionalisering en onvermijdelijke juridisering van een internationale conferentie, Vrede en veiligheid, 4, 2002, 425438. DE VRIES, A.W., “European Union sanctions against the Federal Republic of Yugoslavia from 1998 to 2000: A special exercise in targeting”, in D. CORTRIGHT en G.A. LOPEZ, Smart sanctions: Targeting economic statecraft, Oxford, Rowan & Littlefield, 2002, 87-108. DE VRIEZE, F., De Kosovo diplomatie – Waarom de voorspelde oorlog niet werd voorkomen, Antwerpen, Pax Christi Vlaanderen, 2000, 104 p. DOWNS, G.W., “Beyond the debate on collective security” in G.W. DOWNS (ed.), Collective security beyond the Cold War, Ann Arbor, University of Michigan Press, 1994, 3-8. DRIESKENS, E. en BISCOP, S., “Relatie OVSE-EU aan herijking toe”, Internationale Spectator, 60 nr., 2006, 138-141. DUNAY, P., Chaillot Paper nr. 88 –The OSCE in crisis, Parijs, Institute for Security Studies, 2006, 101 p. en http://www.iss.europa.eu/uploads/media/cp088.pdf. EHRHART, H.G., “A good idea but a rocky road ahead: The EU and the Stability Pact for South Eastern Europe”, in D. CARMENT en A. SCHNABEL (eds.), Conflict prevention: Path to peace or grand illusion?, Tokio, UNU Series on Foundations of Peace, 2003, 112-132. EHRHART, H.G., “Prevention and regional security: The Royaumont process and the stabilization of South-Eastern Europe”, OSCE Yearbook 2008, Hamburg, Institute for Peace Research and Security Policy, 2008, 327-346. en http://www.core-hamburg.de/documents/yearbook/ english/98/Ehrhart.pdf. FRIES, S., “Conflict prevention and human rights” in V. Kronenburger en J. Wouters (eds.), The European Union and conflict prevention: policy and legal aspects, Den Haag, Asser press, 2004, 237252. GALBREAT, D.J., The Organization for Security and Co-operation in Europe, Londen, Routledge Contemporary Security Studies, 2007, 151 p. GHEBALI, V.Y., “Where is the OSCE going? Present role and challenges of a stealth security organization” in T. TARDY (ed.), European Security in a global context, Londen, Routledge Contemporary Security Studies, 2008, 55-73. GORDON, C., RODT, A.P. en WOLFF, S., The EU and Global Conflict Prevention, Management and Resolution, Bolzano, EURAC, 2008, 53. en http://www.eurac.edu/NR/rdonlyres/F589CD7E-55F948FC 8A36AFECB29ED580/0/ Web_ del28EUinterventions.pdf.
136
HANSJÖRG, E., “The OSCE Mission in Kosovo”, OSCE Yearbook 1999, Institute for Peace Research and Security Policy, 1999, 282-289 en http://www.core-hamburg.de/documents/year book/english/99/Eiff.pdf. INGLIS, K., “EU enlargement: Membership conditions applied to future and potential member states”, in S. BLOCKMANS en A. LAZOWSKI (eds.), The European Union and its neighbours : a legal appraisal of the EU's policies of stabilisation, partnership and integration, Den Haag, Asser Press, 2006, 61-94 KAVALSKI, E., Extending the European security community : constructing peace in the Balkans, Londen, Tauris Academic Studies, 2008, 272 p. LAGASSE, P., De relatie tussen de EU en Kosovo, Masterproef Europees Recht, UGent, 2008, 85 p. LOQUAI, H., “Kosovo – A missed opportunity for a peaceful solution to the conflict”, OSCE Yearbook 1999, Hamburg, Institute for Peace Research and Security Policy, 1999, 79-90 en http://www.core-hamburg.de/documents/yearbook/english/ 99/Loquai.pdf. MANTON, E., “The OSCE Human Dimension and Customary International Law Formation” in OSCE Yearbook 2005, Hamburg, IPRSP, 2005, 195-214. en http://www.corehamburg.de/documents/yearbook/english/05/Manton-en.pdf. MC BREEN, O., “The diplomatic involvement of the EU in the Kosovo crisis”, in D. MAHNKE, Old frontiers new frontiers: The challenge of Kosovo and its implications for the European Union, Bern, Peter Lang, 2001, 79-131. ODELLO, M., “The OSCE and European Security Law” in M. TRYBUS en N. WHITE (eds.), European Security Law, Oxford, Oxford University Press, 2007, 295-328. PARÉ, J.R., The organization for security and cooperation in Europe in 2005, Ottowa, The Library of Parliament, 2004, 23 p. en www.parl.gc.ca/information/library/PRBpubs/prb0522-e.htm. RUTTEN, M., Chaillot Paper nr. 47 – From St. Malo to Nice, European Defence: core documents, Parijs, Institute for Security Studies, 2001, 238 p. en http://www.iss-eu.org/chaillot/chai47e.html, SOLANA, J., Adress to the permanent council of the OSCE, Wenen, 25 september 2002, 15 p. en http://www.delmkd.ec.europa.eu/en/whatsnew/2006/09%20Speech%20Fouere%20OSCE.htm SOLANA, J., EU High Representative for the CFSP, welcomes EULEX full operational capability, Brussel, 6 april 2009, S095/09 en http://www.consilium.europa.eu/uedocs/ cms_data/docs/pressdata/ EN/ declaratio ns/107144.pdf SHUSTOV, V., ”OSCE's Place in Europe's Architecture”, International Affairs,Vol. 48/1, 2002, 3848.
137
TARDY, T. en M. FUGFUGOSH, M., The EU and the OSCE: Convergences and divergences of two European security actors, EU-NESCA workshop, Macao, Institute for European Studies Macao, 2006, 16 p. en www.ieem.org.mo/nesca/documents/ papers/may2006/Thierry_Tardy.doc. TALEV, I., “Stabilising the Western Balkans trough the ‘Membership Bait – Time for new strategies? in D. Mahncke en S. Gstöh (eds.), Europe's near abroad : Promises and prospects of the EU's Neighbourhood Policy, Brussel, Peter Lang, 2008, 233-254. THIJS, A, SCHAAKE, J. en VLIEGENTHART, A., Blijft Europa een vredesproject… Of wordt het een militaire onderneming?, Utrecht, Kerk en Leven, 2006, 40 p. SCHNABEL, A., “Political cooperation in retrospect: contact group, EU, OSCE, NATO, G-8 and UN working towards a Kosovo settlement” in K.R. SPILMANN en J. KRAUSE (eds.), Kosovo: Lessons learned for international cooperative security, Zürich, Center for security studies and conflict research, 21-44. SEBASTIAN, S., The Stabilisation and Association Process: are EU inducements failing in the Western Balkans?, Madrid, Fundación para las Relaciones Internacionales y el Diálogo Exterior, 2008 en www.fride.org/descarga/WP53_EU_Western_Balkans_ENG _feb08.pdf, 36 p. VAN HAM, P., “EU, NATO, OSCE: Interaction, Cooperation, and Confrontation” in G. HAUSER en F. KERNIC (eds.), European security in transition, Ashgate, Aldershot, 2006, 23-38. VAN HAM, P., “EU-OSCE relations: Partners or rivals in security?” in : K.E. JORGENSEN (ed.), The European Union and International organizations, Londen, Routhledge, 2008, 131-148. WALDNER, B.F., Remarks to the OSCE Permanent Council, Wenen, 31 januari 2008,
6 p.
WALDNER, B.F., 14de OSCE Ministeriële Raad, Brussel, 4-5 december 2006, 5 p. WEGNER A. en V. MASTNY, V., “New perspectives on the origin of the CSCE process” in A. WENGER, V. MASTNY en C. NUENLIST (eds.), Origins of the European security system, the Helsinki process revisited 1965-74, Londen, Routledge Contemporary Security Studies, 2008, 3-22. WESSEL, R.A., “Tien jaar Europees Veiligheids- en Defensiebeleid: Een nieuwe rol voor de Europese Unie in de wereld” in B. BOMERT, T.H. VAN DE HOOGEN en R.A. WESSEL (eds.), Jaarboek Vrede & Veiligheid 2008: internationale veiligheidsvraagstukken en het Nederlands perspectief, Amsterdam, Rozenberg Publishers, 2009, 66-84. en http://www.mb.utwente.nl/legs/research/wessel/wessel57. pdf. WOUTERS, J. en NAERT, F., “How effective is the European security architecture? Lessons from Bosnia and Kosovo”, International Comparative Law Quaterly, vol. 50, 2001, 541-576. X, “Committed to Kosovo European future”, http://ue.eu.int/uedocs/cmsUpload/EuFact Sheet-eng.pdf.
EU
in
Kosovo
en
138
X, Eight years of stability pact for south-eastern Europe – From stabilization to integration http://www.stabilitypact.org/about/spisanie.pdf. X, “EULEX the European Rule of Law mission in Kosovo”, EU in Kosovo http://ue.eu.int/uedocs/cmsUpload/090406-FACTSHEET_EULEX_Kosovo-version7_EN.pdf.
en
X, “EU pillar – Creating a modern market economy”, UNMIK Press Release, 7 februari 2007, 2 p. en http://www.unmikonline.org/dpi/pressrelease.nsf/0/A76082B4BB108ADF C125727B0049F658/$FILE/pr1638.pdf X, Factsheet on the OSCE Economic and Environmental Dimension, http://www.osce.org/ publications/eea/2004/11/13552_50_eng.pdf. X, Factsheet OSCE Conflict prevention Centre, http://www.osce.org/publications/cpc/2008/1/13558 57_en.pdf. X, OSCE handbook, Wenen, OSCE, 2007, 128 p. en http://www.osce.org/publications/ sg/2007/ 10/22286_952_en.pdf. X, Preparing for a future international presence in Kosovo, http://consilium.europa.eu/uedocs/ cmsUpload/Background_ICOEUSR_Prep_and_EUPT_in_Kosovo-ENG.pdf. X., The Policy: What is the European Neighbourhood policy?’, http://ec.europa.eu/world/enp/ policy_en.htm. X, The OSCE Mission in Kosovo factsheet, en http://www.osce.org/publications/mik/2009/04/ 37309_1273_en.pdf. X, What is the aboutpillar.php.
Eu
pillar,
http://www.unmikonline.org/archives/EUinKosovo/uk/about/
ZELLNER, W., Working Paper 13 - Managing Change in Europe: Evaluating the OSCE and its Future Role - Competencies, Capabilities and Missions, Hamburg, Center For OSCE Research, 2005, 44 p. e en http://www.core.hamburg.de/documents/CORE_ Working_Paper_13.pdf. ZELLNER, W., Working Paper 17 - Identifying the Cutting Edge: The Future Impact of the OSCE, Hamburg, Center For OSCE Research, 2007, 38. en http://www.corehamburg.de/documents/CORE_Working_Paper_17.pdf.
139
140