05 10
Invoering premiegroepen wachtgeldfondsen naar duur arbeidscontract
advies van de Commissie Sociale Zekerheid
Invoering premiegroepen wachtgeldfondsen naar duur arbeidscontract Uitgebracht aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Publicatienummer 10, 29 juni 2005
SociaalEconomische Raad
Sociaal-Economische Raad De Sociaal-Economische Raad (SER) adviseert de regering en het parlement over de hoofdlijnen van het te voeren sociale en economische beleid en over belangrijke wetgeving op sociaal-economisch terrein. Daarnaast is de SER belast met bestuurlijke en toezichthoudende taken met betrekking tot de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (productschappen en bedrijfschappen). De raad is voorts betrokken bij de uitvoering van enkele wetten. De SER is in 1950 ingesteld bij de Wet op de bedrijfsorganisatie. Zitting in de SER hebben vertegenwoordigers van ondernemers en van werknemers alsmede onafhankelijke deskundigen. De raad is een onafhankelijk orgaan dat door het gezamenlijke Nederlandse bedrijfsleven wordt gefinancierd. De SER wordt bij de uitvoering van zijn functies bijgestaan door een aantal vaste en tijdelijke commissies. Enkele vaste commissies zijn onder bepaalde voorwaarden ook zelfstandig werkzaam. De belangrijkste adviezen die de SER uitbrengt, worden in boekvorm uitgegeven. Zij zijn tegen kostprijs verkrijgbaar. Een overzicht van recente publicaties vindt u achterin. Een uitgebreider overzicht wordt op aanvraag gratis toegezonden. Het maandblad SER-bulletin geeft uitgebreid nieuws en informatie over de SER. De SER beschikt ook over een eigen site op internet, met onder meer de samenstelling van de raad en zijn commissies, persberichten en het laatste nieuws. © 2005, Sociaal-Economische Raad Alle rechten voorbehouden. Overname van teksten is toegestaan onder bronvermelding. Sociaal-Economische Raad Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK Den Haag Telefoon: 070 - 3 499 499 Telefax: 070 - 3 832 535 E-mail:
[email protected] Internet: www.ser.nl ISBN 90-6587-906-4 / CIP
2
Inhoudsopgave 1
Inleiding
7
2
Cyclische werkloosheid en bestaand beleid
9
3
Het voornemen van de minister
13
4
Enkele kanttekeningen bij het voornemen van de minister
15
5
Advies voor een driesporenbeleid
21
Bijlagen 1 2 3 4 5 6
. .
Adviesaanvraag Besluit interpretatie seizoenmatige arbeid Verandering van het beleid voor cyclische werkloosheid: een overzicht Besluit Gelegenheidsarbeiders sector Agrarisch Bedrijf 2003 Samenstelling werkgroep PREWA Samenstelling commissie SZ
31 41 43 47 53 55
3
4
. .
ADVIES
5
6
1
Inleiding Achtergrond De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft het voornemen in (een aantal van) de WW-wachtgeldfondsen premiegroepen in te voeren waarbij de premie afhankelijk is van de afgesproken duur van de arbeidsovereenkomst1. De premiegroepen hebben tot doel de cyclische werkloosheid, de seizoenswerkloosheid en de daarbij behorende werkloosheidslasten terug te dringen. Het voornemen van de minister is de uitkomst van een al langer lopend proces om te komen tot een verandering van het huidige beleid ten aanzien van cyclische werkloosheid. De minister heeft de SER op 21 december 2004 verzocht zijn voornemen om premiegroepen in te voeren te betrekken bij het adviesproject over de toekomstbestendigheid van de Werkloosheidswet (WW)2. Bij de voorbereiding van het WW-advies is door de raad besloten dit aspect van de WW afzonderlijk te behandelen en daarover apart advies uit te brengen in de eerste helft van mei 20053. Het dagelijks bestuur van de raad heeft de Commissie Sociale Zekerheid gemachtigd tot het uitbrengen van dit advies namens de raad. Deze commissie heeft vervolgens de werkgroep Premiegroepen wachtgeldfondsen (PREWA) ingesteld en belast met het voorbereiden van dit advies4. Het advies is op 29 juni 2005 vastgesteld door de Commissie Sociale Zekerheid. Opzet advies Het advies begint met een weergave van het bestaande beleid met betrekking tot cyclische werkloosheid (hoofdstuk 2). Daarna wordt het voornemen van de minister weergegeven (hoofdstuk 3) en vervolgens worden daarbij vanuit verschillende invalshoeken enkele kanttekeningen geplaatst (hoofdstuk 4). Ten slotte formuleert de commissie haar oordeel over het kabinetsvoornemen (hoofdstuk 5).
1 2 3 4
. .
Brief van 21 december 2004 van de minister van SZW aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 26448, nr. 179). Zie bijlage 1. SER-advies (2005) Toekomstbestendigheid Werkloosheidswet, publicatienr. 05/05, Den Haag, p. 22. De samenstelling van de werkgroep en van de commissie is opgenomen in de bijlagen 4 en 5.
7
INLEIDING
8
2
Cyclische werkloosheid en bestaand beleid Onder cyclische arbeid wordt verstaan: arbeid waarbij een periode van werk in een vaste cyclus wordt afgewisseld met een periode van werkloosheid. Als dit patroon zich herhaalt bij dezelfde werkgever, bestaat in de perioden van de cyclus waarin niet of minder gewerkt wordt geen recht op een WW-uitkering voor de betrokken werknemer. Dat recht kan alleen ontstaan na een volledige cyclus als er niet meer in een volgende cyclus wordt gewerkt of als de volgende cyclus (naar verwachting) een relevant aantal arbeidsuren minder is1. Deze regels voor cyclische arbeidspatronen zijn niet van toepassing op seizoenmatige arbeid. Dan zijn de gebruikelijke WW-regels van toepassing. Onder seizoenmatige arbeid wordt verstaan: arbeid die naar zijn aard vanwege klimatologische omstandigheden slechts gedurende één of meer jaarlijks terugkerende perioden beschikbaar is of verricht kan worden. Dat betekent dat het gaat om specifieke werkzaamheden die uitsluitend kunnen plaatsvinden vanwege (gunstige) klimatologische omstandigheden; als om bedrijfseconomische of organisatorische motieven het werk geconcentreerd is in bepaalde jaarlijkse perioden, is er geen sprake van seizoenmatige arbeid2. Deze, in 2002 gepubliceerde, omschrijving van seizoenarbeid betekende een aanscherping van de definitie. Zij was het gevolg van de te ruime interpretatie door de uitvoeringsinstellingen van een eerdere regeling die door de toenmalige SVr in het leven was geroepen om de cyclische WW te beperken, maar daarbij seizoenarbeid wel in het WW-regiem te handhaven3. Op dit moment is er sprake van premiegroepen in een zestal sectoren (zie tabel 2.1). In drie sectoren speelt de duur van het arbeidscontract of de aard van de werkzaamheden op enigerlei manier een rol in de hoogte van premies voor de wachtgeldfondsen. In de agrarische sector speelt de duur van het overeengekomen contract een directe rol bij de premiebepaling. Voor werknemers met een contract voor onbepaalde tijd wordt een gereduceerd tarief in rekening gebracht. Voor andere contracten geldt in beginsel een hoog tarief4. De systematiek in de agrarische sector is vergelijkbaar met die in het voorstel van de minister.
1 2 3 4
. .
UWV (2002) Besluit interpretatie seizoensmatige arbeid, Staatscourant 30-05-2002, nr. 100, p. 26. Zie bijlage 2. UWV (2002) Besluit interpretatie seizoensmatige arbeid, op.cit. Zie: Brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28 600 XV, nr. 28, Den Haag, 5 december 2002. Ctsv (1996) Wijziging mandaatbesluiten BV TAB, Staatscourant 1996 - nr. 13.
9
CYCLISCHE WERKLOOSHEID EN BESTAAND BELEID
In de culturele sector worden premiepercentages onderscheiden op basis van de aard van de werkzaamheden. De werkgelegenheid van enkele bedrijfsactiviteiten binnen de sector is sterk seizoensgebonden en kent relatief veel seizoens- en frictiewerkloosheid. Deze vallen in de premiegroep hoog. Andere bedrijfsactiviteiten binnen de sector kennen geen seizoenspatroon en doen minder vaak een beroep op het wachtgeldfonds; ze vallen in de premiegroepen midden en laag5. Bij deze systematiek kan worden aangetekend dat omdat de premie per branche geldt, individuele ondernemers het aanbieden van contracten van langere duur, voorzover mogelijk gelet op bijvoorbeeld het subsidiebeleid, niet direct zien resulteren in een lagere WW-premie. In het schildersbedrijf worden voor de premie voor de wachtgeldverzekering twee categorieën van werkgevers onderscheiden: werkgevers die in de periode van november tot en met maart personeel in dienst hebben en werkgevers die in de periode april tot en met oktober werknemers in dienst hebben. Werkgevers die in het winterseizoen of laagseizoen (november tot en met maart) werknemers in dienst hebben, betalen voor die werknemers over deze periode een lage premie, die op nul is gesteld. Gedurende het hoogseizoen wordt voor werknemers een hoge premie betaald6. Het doel van de premiedifferentiatie is het seizoenspatroon in het beroep op het wachtgeldfonds af te vlakken.
5
6
Lisv (2000) Besluit premiedifferentiatie wachtgeldverzekering sector Culturele Instellingen, Staatscourant 2000 - nr. 250. De culturele sector telt 12 branches. Het hoge tarief geldt voor de branches: Audiovisueel producerend, Impressariaat en ambulanten, Variété, circus en kermis, Cultuur-producerend, Cultuur-faciliterend en Overig. De premiegroep midden bestaat uit de volgende branches: Bibliotheken, musea en archieven, Omroep, Dagrecreatie en Artiesten. De lage premie geldt voor de branches: Audiovisueel-faciliterend en Distributie-technisch. Lisv (1999) Besluit premiedifferentiatie wachtgeldverzekering sector Schildersbedrijf 2000, Staatscourant 1999, nr. 246. Voor het jaar 2000 was de gemiddelde wachtgeldpremie 4,5 procent. Deze werd gedifferentieerd naar 0 procent voor het laagseizoen en 6,55 procent voor het hoogseizoen. De precieze afbakening van het seizoen geschiedt jaarlijks. Voor 2005 is de premie voor het winterseizoen 0 en voor het zomerseizoen 6,25. De gemiddelde premie bedraagt 4 procent.
10
CYCLISCHE WERKLOOSHEID EN BESTAAND BELEID
tabel 2.1
Premies wachtgeldfondsen per premiegroep 2005 nr.
Sector
premiegroep
1
Agrarisch bedrijf
gereduceerd
0,25
normaal
9,50
graf. industrie excl. fotografen
2,44
9
Grafische industrie
22
Binnenscheepvaart
52
Uitleenbedrijven
premie percentage
fotografen
7,67
lid sfBi
0,58
geen lid sfBi
1,27
detachering
7,05
intermediaire diensten
2,98
Uitzendbedrijven IA kortingsklasse
6,12
middenklasse
6,38
opslagklasse
6,70
Uitzendbedrijven IIA kortingsklasse
8,41
middenklasse
9,53
opslagklasse 54
56
Culturele instellingen
Schildersbedrijf
10,66
uitzendbedrijven IB + IIB
4,17
laag
0,71
midden
2,11
hoog
5,18
winterseizoen
0,00
zomerseizoen
6,25
Bron: UWV (2005) Premies sociale verzekeringen per 1 januari 2005, Amsterdam, december 2004.
11
CYCLISCHE WERKLOOSHEID EN BESTAAND BELEID
12
3
Het voornemen van de minister In zijn brief van 21 december 2004 aan de Tweede Kamer geeft de minister aan dat hij van plan is premiegroepen op basis van contractduur in te voeren in de wachtgeldfondsen Culturele instellingen, Bouw, Schildersbedrijf, Agrarisch bedrijf en Horeca algemeen1. Bij een contractduur van een jaar of langer is vanaf de start van de dienstbetrekking een lage premie van kracht. In alle andere gevallen geldt de hoge premie. Deze hoge premie is ook van kracht als een arbeidsovereenkomst van een jaar of langer toch binnen een jaar wordt beëindigd én tot een WW-uitkering leidt. Als een werkgever een kortdurend contract gedurende de looptijd omzet in een contract met een duur van een jaar of langer, geldt vanaf het moment van omzetten de lage premie. Als voordelen van juist dit model noemt de minister dat het een directe prikkel geeft, dat werkloosheid (binnen een jaar) die niet tot een WW-uitkering leidt niet resulteert in verhoging van de premie, en dat de administratieve lasten beperkt zijn. Daarbij is het model goed uitvoerbaar. Doel van het voorstel is het beperken van de cyclische en seizoenswerkloosheid. De minister vindt het gewenst om cyclische werkloosheid terug te dringen omdat deze de werkloosheidslasten verhoogt en het bedrijfsrisico van de werkgever afwentelt op de wachtgeldfondsen. Hierdoor betaalt de werkgever die continuïteit in de organisatie van zijn arbeid aanbrengt en instroom in de WW voorkomt, mee aan de WW-lasten die door werkgevers veroorzaakt worden die dit in mindere mate realiseren. De minister wijst verder op de problemen die zich met de huidige regeling voordoen: werknemers die cyclisch werkloos zijn, hebben geen recht op een WW-uitkering en verder is de uitvoering van de regeling gecompliceerd omdat de grens tussen seizoenmatige en cyclische arbeid niet altijd duidelijk is. Het voorstel vloeit voort uit een onderzoek naar een andere benadering van cyclische werkloosheid. In 2002 heeft de minister tot deze andere benaderingswijze besloten, mede naar aanleiding van de aanscherping van de regelgeving2. Voor deze nieuwe benadering heeft de minister de volgende uitgangspunten geformuleerd: • voorkomen van oneigenlijk gebruik van de WW; • voorkomen van grensdiscussies; en • vereenvoudiging van de uitvoering.
1
2
. .
Zie bijlage 1. Van deze vijf sectoren kennen op dit moment het agrarisch bedrijf, de culturele instellingen en het schildersbedrijf een gedifferentieerde premie (zie tabel 2.1). De sectoren bouw en horeca algemeen kennen in 2005 een uniforme premie voor het wachtgeldfonds van resp. 1,2 en 2,84 procent. Over de voortgang daarvan heeft hij regelmatig aan de Tweede Kamer bericht. Een overzicht daarvan is bijgevoegd als bijlage 3.
13
HET VOORNEMEN VAN DE MINISTER
De minister wilde bij het onderzoek ook premiedifferentiatie betrekken. Differentiatie beoogt een gedragseffect te bewerkstelligen bij individuele werkgevers door hen met een financiële prikkel te ontmoedigen werknemers te ontslaan of kortdurend in de WW te laten instromen, en in plaats daarvan alternatieven te ontwikkelen. De minister gaf bij die gelegenheid ook aan dat de overheid in haar rol als opdrachtgever alert zal moeten blijven op de mogelijkheden van spreiding van aanbestedingen3. Na 2002 heeft de minister het volgende driesporenbeleid geformuleerd: • het vervangen van de regeling voor cyclische werkloosheid door een geüniformeerde premiedifferentiatie in de wachtgeldfondsen; • spreiding van opdrachten; • spreiding van werkzaamheden4. Ten aanzien van de spreiding van opdrachten wijst de minister erop dat schildersbedrijven en bedrijven in de grond-, water- en wegenbouw veelvuldig aangeven dat zij in de wintermaanden geconfronteerd worden met een teruggang in uit te voeren werk. Werkgevers en werknemers worden aangespoord deze discontinuïteit te doorbreken. De overheid zal als opdrachtgever alert moeten blijven op de mogelijkheden van spreiding van aanbestedingen. De minister heeft hiervoor aandacht gevraagd bij zijn collega’s van V&W en VROM en de gemeenten en provincies verzocht bijzondere aandacht te schenken aan spreiding van opdrachten. Hij geeft hierbij aan dat het veranderen van het aanbestedingspatroon betekent dat lang bestaande gewoonten doorbroken moeten worden en dat dit niet op korte termijn gerealiseerd kan worden. Met betrekking tot de spreiding van werk geeft de minister te kennen dat werkgevers en werknemers in dit opzicht maatregelen dienen te treffen. Hij wijst erop dat daarbij al de nodige resultaten zijn geboekt in bijvoorbeeld de schilders- en de bouwbranche.
3 4
Brief van de minister van SZW, Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28 600 XV, nr. 28, Den Haag, 5 december 2002 Brief van de minister van SZW aan de voorzitter van de Tweede Kamer, SZW0400106, d.d. 3 februari 2004.
14
4
Enkele kanttekeningen bij het voornemen van de minister Cyclische werkloosheid en WW-uitkeringen Uit gegevens van het UWV blijkt dat hoewel cyclische arbeid (en daarmee cyclische werkloosheid) eigenlijk niet tot beroep op een WW-uitkering zou mogen leiden, er in de jaren 1999-2002 toch WW-uitkeringen zijn verstrekt bij cyclische arbeid. Tabel 2 geeft een overzicht van de aantallen werkloosheidsuitkeringen. Daarbij wordt opgemerkt dat de cijfers voor 2002 een zekere voorlopigheid hebben omdat de WW-uitkeringen die in 2002 zijn begonnen tot in 2004 als mogelijk cyclisch van aard te beoordelen zijn. Er wordt hier nadrukkelijk op gewezen dat tabel 2 slechts een beperkt inzicht geeft in de omvang van cyclische arbeid en werkloosheid. Voor een volledig beeld van de cyclische werkloosheid zijn naast gegevens over de toegekende WW-uitkeringen ook gegevens nodig over de aantallen verzoeken om een uitkering die zijn afgewezen in verband met cyclische arbeid en het aantal aanvragen voor een uitkering dat niet is ingediend vanwege de verwachte afwijzing in verband met cyclische arbeid. De cyclische werkloosheid, voor zover deze tot een WW-uitkering leidt, blijkt geconcentreerd in een beperkt aantal sectoren.
tabel 4.1
Cyclische WW-uitkeringen per sector naar aanvangsjaar (in volgorde van grootte) 1999
2000
2001
2002
1999-2002
% t.o.v. totaal cyclische rechten
aantal personen
bouwbedrijf
3.029
3.262
3.745
2.888
12.924
24,8
schildersbedrijf
2.470
2.923
3.160
2.388
10.941
21.0
4.571
agrarisch bedrijf
2.458
1.893
2.124
1.762
8.237
15,8
3.537
horeca algemeen
1.463
1.351
1.004
447
4.265
8,2
1.871
culturele instell.
1.119
1.218
938
547
3.822
7,3
1.748
overige sectoren
3.645
3.485
2.852
1.861
11.843
22,8
5.323
14.184
14.132
13.823
9.893
52.032
100,0
22.053
totaal
5.003
Bron: UWV (2003) Cyclisch beroep op de Werkloosheidswet 1999 t/m 2002, Amsterdam, UWV.. Het onderzoek is exclusief de uitzendbedrijven en de overheid.
Uit het UWV-onderzoek blijkt verder dat de cyclische WW-uitkeringen ontstaan bij een relatief kleine groep werkgevers. In 2002 hadden 3.521 bedrijven cyclische werkloosheid, oftewel minder dan één procent van alle werkgevers. Drie kwart van deze bedrijven (2637 op een totaal van 73.000 werkgevers in deze sectoren) behoort tot de vijf sectoren Agrarisch bedrijf, Bouwbedrijf, Horeca algemeen, Culturele instellingen en Schildersbedrijf. Van alle cyclische WW-uitkeringen in de betrokken sectoren is de helft terug te voeren op slechts 414 werkgevers. De 79 werkgevers met de meeste cyclische ontslagen zorgden voor 25 procent van alle toekenningen in 2002.
. .
15
ENKELE KANTTEKENINGEN BIJ HET VOORNEMEN VAN DE MINISTER
Daarbij is sprake van een onderscheid tussen grote en kleine bedrijven. Kleine bedrijven kennen minder cyclische ontslagen dan grote. Bij de grote bedrijven komt het vooral voor in het agrarisch bedrijf ( bij 14 procent van de grote bedrijven), de bouw (10 procent), de culturele sector (14 procent) en de schilders (55 procent). Bij de schilders kennen ook de kleine bedrijven een hoog percentage cyclische ontslagen, namelijk 15 procent, terwijl het bij kleine bedrijven in de andere sectoren maximaal drie procent bedraagt1. De gegevens van het UWV laten zien dat de gemiddelde duur van een cyclische WW-uitkering in deze jaren 15 à 16 weken bedraagt. In het agrarisch, bouw- en schildersbedrijf is de gemiddelde duur 13 à 14 weken, in de horeca algemeen en bij de culturele instellingen bedraagt de gemiddelde duur respectievelijk 20 en 22 weken. De gemiddelde duur laat in de periode 1999-2002 enige daling zien2. De cyclische WW-uitkeringen in de vijf sectoren betreffen een klein deel van het totale aantal WW-uitkeringen. Het totale aantal lopende uitkeringen in de jaren 1999 tot en met 2002 bedroeg respectievelijk 221.000, 194.000, 166.000 en 205.000. Vergeleken met de cijfers uit tabel 4.1 blijken de cyclische uitkeringen daarvan maar een klein deel te betreffen. Dit gaat des te meer op, als bedacht wordt dat de gemiddelde cyclische uitkering relatief kort is met een duur van 15 à 16 weken, terwijl de gemiddelde duur van een in die periode beëindigde WW-uitkering ongeveer 50 weken bedroeg3. Verschil kortdurend en cyclisch In het voorstel van de minister, bedoeld om cyclische arbeid (en daarmee cyclische werkloosheid) tegen te gaan, wordt de WW-wachtgeldpremie afhankelijk van de duur van de afgesloten arbeidscontracten. Bij een duur korter dan een jaar hoort een hoge premie, bij een duur langer dan een jaar hoort een lage premie. Kortdurende arbeid is echter niet per definitie hetzelfde als cyclische arbeid leidend tot cyclische werkloosheid. Dit betekent dat het voorstel van de minister consequenties heeft voor een grotere en andere groep dan alleen de ‘cyclische arbeid’. Vakantiewerkers In de sectoren waar de minister premiegroepen wil invoeren wordt ook gebruik gemaakt van arbeid door vakantiewerkers, scholieren en deelnemers aan leer-werktrajecten. Deze werknemers hebben uit de aard der zaak een kortdurende arbeidsovereenkomst maar kennen veelal niet een cyclisch arbeidspatroon. Deze groepen zijn een duidelijke illustratie van het hiervoor aangegeven onderscheid tussen kortdurende en cyclische arbeid. Verondersteld wordt dat het niet de bedoeling is van de minister vakantiewerkers, leerlingen enzovoorts onder de hoge premie te laten vallen.
1 2 3
UWV (2003) Cyclisch beroep op de Werkloosheidswet 1999 t/m 2002, pp. 24, 25. UWV (2003) p. 15. UWV (2004) Kroniek van de sociale verzekeringen 2004, Amsterdam, 2004, pp. 128-157.
16
ENKELE KANTTEKENINGEN BIJ HET VOORNEMEN VAN DE MINISTER
Verschil in behandeling ’kortdurende’ contracten In het voorstel van de minister is bij een arbeidsovereenkomst van een jaar of langer de lage wachtgeldpremie van toepassing. In alle andere gevallen geldt de hoge premie. De hoge premie is alsnog van toepassing indien een arbeidsovereenkomst van een jaar of langer toch binnen een jaar wordt beëindigd én deze beëindiging tot instroom in de WW leidt4. Dit betekent dat in het voorstel van de minister een arbeidscontract van korter dan één jaar altijd tot een hoge premie zal leiden, los van de vraag of de betrokken werknemer na het contract wel of niet beroep doet (kan doen) op een WW-uitkering. Bij een ‘lang’ contract dat eerder wordt beëindigd, speelt dit laatste wel een rol, waarmee er sprake lijkt te zijn van een ongelijke beoordeling. Dit kan tot een zekere ‘inflatie’ van het arbeidscontract leiden: er wordt weliswaar een arbeidscontract van een jaar afgesloten maar het is niet de bedoeling dat dit ook wordt vol gemaakt. Als dit zich zou voordoen neemt ook de uitvoerbaarheid van het voorstel af, omdat steeds bezien zal moeten worden of het ontslag tot een WW-uitkering heeft geleid. Is dat het geval, dan moet alsnog een hogere premie in rekening moet worden gebracht. Spreiding van opdrachten Voor schildersbedrijven en de grond-, water- en wegenbouwsector zijn overheden belangrijke opdrachtgevers. De centrale overheid, gemeenten en provincies kunnen een aanzienlijke bijdrage leveren aan de vermindering van cyclische werkloosheid door een spreiding van opdrachten over het gehele jaar. Dit is een van de aspecten van het door de minister gewenste driesporenbeleid. De minister heeft in dat kader zijn collega’s, gemeenten en provincies opgeroepen bijzondere aandacht te schenken aan de spreiding van opdrachten. De indruk bestaat echter dat deze oproep nog niet het gewenste gevolg heeft gehad. De eerdere erkenning van de minister dat veranderingen in het aanbestedingspatroon een breuk betekenen met lang bestaande gewoonten en dat dit niet op korte termijn gerealiseerd kan worden, kan daarvoor een verklaring zijn5. Dit zou betekenen dat terugdringen van cyclische werkloosheid via een betere spreiding van opdrachten weliswaar wenselijk is, maar tegelijkertijd moeilijk realiseerbaar. Voor een betere spreiding van arbeid over het jaar blijkt een deel van de bedrijven in belangrijke mate afhankelijk van derden. Spreiding van werkzaamheden Spreiding van werkzaamheden is een van de sporen die de minister heeft genoemd om cyclische arbeid terug te dringen. In een aantal gevallen wordt een spreiding van werkzaamheden echter verhinderd door regelgeving van overheden. Een illustratie hiervan is afkomstig uit de branche van strandpaviljoenexploitanten. Deze branche valt in de sector
4 5
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 26448 (SUWI), nr. 179, p. 2. Brief van de Minister van SZW aan de voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 3 februari 2004, op.cit., p. 2.
17
ENKELE KANTTEKENINGEN BIJ HET VOORNEMEN VAN DE MINISTER
‘Horeca algemeen’. Met de plannen van de minister zullen deze ondernemers een hoge WW-premie moeten betalen bij het aangaan van arbeidscontracten korter dan een jaar. Veel gemeenten verstrekken echter slechts vergunningen voor een half jaar aan strandpaviljoenexploitanten. In dergelijke gevallen worden de mogelijkheden van bedrijven om werkzaamheden over het jaar te spreiden erg sterk beperkt, zo niet onmogelijk gemaakt. Personenkring: VAR en WW De invoering van de nieuwe Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) kan ertoe leiden dat meer musici en artiesten kiezen voor een positie als zelfstandig ondernemer. Dat heeft tot gevolg dat er dan minder musici en artiesten onder de werknemersverzekeringen vallen, waardoor in de sector van de culturele instellingen het cyclische beroep op de WW afneemt. Over de nieuwe VAR sprak de raad zich in juni 2004 uit in zijn advies Personenkring Werknemersverzekeringen6. In zijn advies over de WW heeft de raad aangekondigd het voornemen te hebben in zijn advies over het sociaal-economische beleid op middellange termijn nader in te gaan op de kring van verzekerden op grond van de werknemersverzekeringen in relatie tot de toekomst van de sociale zekerheid7. Uitzendarbeid Door premiedifferentiatie op basis van contractduur wordt kortdurende arbeid duurder en neemt het prijsverschil af met kortdurende arbeid die via uitzendbureaus ingehuurd kan worden. Een praktijk van forse wachtgeldpremies in samenhang met eventuele extra administratieve belasting kan tot gevolg hebben dat kortdurende arbeid van eigen personeel wordt vervangen door kortdurende uitzendarbeid. Als deze substitutie zich daadwerkelijk zou voordoen dan wordt de doelstelling van de beoogde regeling, het terugdringen van cyclische arbeid, juist niet bereikt. SER-advies over WW, de kabinetsreactie en het beroep op WW In zijn advies Toekomstbestendigheid Werkloosheidswet adviseert de raad onder meer tot invoering van uniforme referte-eisen. Dit voorstel is hier van bijzonder belang omdat het de opheffing van het Besluit verlaagde wekeneis Werkloosheidswet impliceert. Op grond van dit besluit geldt voor bepaalde groepen werknemers – die arbeid verrichten die naar zijn aard slechts beschikbaar is gedurende één of meer jaarlijks terugkerende perioden – een verlaagde wekeneis van 13, 16 of 20 weken8. Wel heeft de raad, aansluitend bij de kabinetsplannen, een uitzonderingspositie bepleit voor musici en artiesten9.
6
7 8 9
SER-advies (2004) Personenkring Werknemersverzekeringen, publicatienr. 04//09, Den Haag. De kabinetsreactie van 5 april 2005 op dit advies maakt melding van onderzoek naar een tweetal varianten van een andere inrichting van de personenkring werknemersverzekeringen. Verder overweegt het kabinet het instellen van ondergrenzen voor verzekerde arbeidsrelaties. SER-advies Toekomstbestendigheid Werkloosheidwet (2005) publicatienr. 05/05, Den Haag, p. 149. SER-advies Aanpassing toetredingsvoorwaarden WW (2004) publicatienr. 04/01, Den Haag, bijlage 3; KB van 10 december 1987, Staatsblad 1987- 633. SER-advies (2005) Toekomstbestendige Werkloosheidswet, publicatienr. 05/05, Den Haag, pp. 62 e.v.
18
ENKELE KANTTEKENINGEN BIJ HET VOORNEMEN VAN DE MINISTER
Het kabinet heeft in zijn reactie aangegeven dat het de voorstellen van de raad om te komen tot een uniforme referte-eis van 26 uit 36-weken en het afschaffen van de verlaagde wekeneis positief waardeert. Het voorstel om voor musici en artiesten voorlopig de huidige verlaagde wekeneis van 16 uit 39 weken te handhaven neemt het kabinet over10. Als deze voorstellen worden ingevoerd betekent dit dat in de toekomst, als gevolg van de uniforme referte-eis, minder snel dan nu bij seizoenmatige werkloosheid een beroep gedaan kan worden op een WW-uitkering. De voorstellen hebben ook gevolgen voor het extra beroep op de WW als gevolg van de intrekking van het Besluit interpretatie seizoensmatige arbeid. Als cyclisch werklozen in aanmerking kunnen komen voor een WW-uitkering betekent de invoering van de uniforme wekeneis dat zij zich minder snel zullen kwalificeren voor een uitkering dan bij de huidige diverse en lagere wekeneisen.
10
Kabinetsstandpunt Met de WW en het ontslagrecht aan het werk voor een flexibele arbeidsmarkt. Zie ook: Brief van de minister van SZW aan de voorzitter van de Tweede Kamer over het kabinetsstandpunt WW en ontslagrecht, d.d. 29 april 2005.
19
ENKELE KANTTEKENINGEN BIJ HET VOORNEMEN VAN DE MINISTER
20
5
Advies voor een driesporenbeleid Redenen voor een ander beleid De commissie is, met de minister, van oordeel dat het huidige beleid ten aanzien van cyclische arbeid en cyclische werkloosheid moet veranderen. Met het Besluit interpretatie seizoenmatige arbeid is geprobeerd het beleid aan te scherpen en de uitvoerbaarheid te verbeteren door een zo precies mogelijk onderscheid aan te brengen tussen seizoenmatige en cyclische arbeid. Dit onderscheid wordt echter in een aantal gevallen als geforceerd en kunstmatig ervaren. Seizoenmatige arbeid wordt veelal aan agrarische productie gekoppeld, maar ook andere werkzaamheden (in de buitenlucht) kunnen niet bij alle weersomstandigheden en met name niet bij lage temperaturen plaatshebben, waardoor ook deze niet in de winter gepland kunnen worden. Daarbij komt dat het besluit, ondanks de strikte definiëring, toch leidt tot interpretatieverschillen in de uitvoering en daarmee tot een verschillende behandeling van cyclische werkloosheid. Verder wijst de commissie erop dat het Besluit interpretatie seizoenmatige arbeid zich niet richt op de werkgever en de wijze waarop hij zijn arbeid in de tijd organiseert. Het besluit raakt vooral de werknemer, die bij cyclische arbeid (en cyclische werkloosheid) geen recht heeft op een WW-uitkering. Naar een ander beleid De problemen rond cyclische arbeid hangen voor een belangrijk deel samen met het Besluit interpretatie seizoenmatige arbeid. De vraag zou dan ook gesteld kunnen worden of voor een ander beleid niet volstaan kan worden met het opheffen van dit besluit en de daarbij behorende regelgeving. De commissie meent echter dat dit niet het geval is en dat er een alternatief beleid ontwikkeld moet worden. Binnen het huidige beleid komen cyclisch werklozen niet in aanmerking voor een WWuitkering. Opheffen van het Besluit interpretatie seizoensmatige arbeid zal tot gevolg hebben dat werknemers die cyclisch werkloos worden, in het vervolg eveneens in aanmerking komen voor een WW-uitkering. Daardoor zal het beroep op de wachtgeldfondsen toenemen1. Cyclische arbeid (leidend tot cyclische werkloosheid) komt, zo blijkt uit de gegevens, maar bij weinig werkgevers voor. Bij opheffing van het besluit zullen deze weinige werkgevers zorgen voor een WW-lastenstijging voor alle werkgevers (en, volgens het advies van de raad over de WW, straks ook voor alle werknemers) die tot dat wachtgeldfonds beho-
1
. .
De door de SER-geadviseerde WW-systematiek, die onder meer het intrekken van het Besluit verlaagde wekeneis WW inhoudt, betekent dat deze toename van het volume van de betrokken uitkeringen bij de voorgestelde uniforme wekeneis minder zal zijn dan in de huidige situatie. Zie hoofdstuk 4.
21
ADVIES VOOR EEN DRIESPORENBELEID
ren. Daarmee betaalt, in de woorden van de minister, de werkgever die continuïteit in de organisatie van zijn arbeid aanbrengt en instroom in de WW voorkomt, mee aan de WW-lasten die door werkgevers veroorzaakt worden die dit in mindere mate realiseren2. De commissie zou dit een ongewenste situatie vinden. Werkgevers die als gevolg van cyclische arbeid meer werkloosheidslasten veroorzaken zouden, zo meent de commissie, ook een hogere bijdrage in die lasten moeten leveren. Premiedifferentiatie is een middel dat resulteert in een hogere bijdrage van werkgevers die meer (cyclische) werkloosheidslasten veroorzaken en is daarnaast een aansporing om tot een andere inzet van arbeid in de tijd te komen. Er kan echter niet alleen volstaan worden met premiedifferentiatie. Het beleid zal ook aandacht moeten hebben voor de spreiding van opdrachten en de spreiding van werk. Driesporenbeleid In haar oordeel over het voorstel van de minister haakt de commissie aan bij het driesporenbeleid zoals dat eerder door hem naar voren is gebracht. Zij meent dat bij het terugdringen van cyclische arbeid niet volstaan kan worden met het premie-instrument maar dat ook de organisatie van het werk en de opdrachtverlening onderwerp van beleid dienen te zijn. Dit betekent dat het beleid de volgende drie sporen moet omvatten: • premiedifferentiatie, • spreiding van opdrachten, • spreiding van werk. Premiedifferentiatie op grond van contractduur De minister stelt voor in vijf sectoren de premie voor het wachtgeldfonds te differentiëren op grond van de afgesproken contractduur. Deze vorm van premiedifferentiatie zou moeten gelden voor alle vijf sectoren. De mate van differentiatie wordt daarbij vastgesteld door het UWV respectievelijk de minister. De commissie wil de voorstellen van de minister op een aantal punten amenderen. Het eerste punt betreft de situatie dat een kortdurend contract tijdens de looptijd wordt omgezet in een contract van een jaar of langer. In het voorstel van de minister is het zo dat in dat geval de gereduceerde premie geldt vanaf het moment van omzetting. De commissie meent dat de premiedifferentiatie aan kracht zou winnen als in een dergelijke situatie voor de voorafgaande periode van het korte contract alsnog de lage premie zou gelden. Zij verzoekt de minister te bezien of restitutie dan mogelijk is.
2
Brief van 21 december 2004 van de minister van SZW aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 26448, nr. 179).
22
ADVIES VOOR EEN DRIESPORENBELEID
Een tweede, meer principieel punt betreft de verantwoordelijkheid van de sector. In het voorstel van de minister ontbreekt de relatie tussen de sector, de premies voor de wachtgeldfondsen en de verantwoordelijkheid van de sectoren en branches voor werkgelegenheid, arbeidsmarktbeleid en werkloosheid. De commissie wil de sectoren nadrukkelijk een rol geven in de invulling van de door de minister voorgestelde premiedifferentiatie. Dit voorstel sluit aan bij aan bij de opvatting van de raad in zijn Advies toekomstbestendigheid Werkloosheidwet, dat de sectoren beleidsvrijheid dienen te krijgen om premiedifferentiatie door te voeren3. Het voorstel kan gezien worden als een eerste logische stap in die richting. Cyclische arbeid en cyclische werkloosheid komen vooral in enkele sectoren voor en daarbinnen weer bij een beperkte groep werkgevers. De commissie meent dat deze omstandigheden reden zijn om de sectoren een zekere verantwoordelijkheid te geven bij de invulling van de voorgestelde premiedifferentiatie. Zij bepleit daarom de sectoren c.q. de sectororganisaties het recht te geven een zwaarwegend advies uit te brengen over de verhouding tussen de hoge en de lage (werkgevers)premie voor het wachtgeldfonds. De commissie stelt zich daarbij op het standpunt dat de verhouding tussen de lage en de hoge premie een zekere substantie moet hebben om enig effect te kunnen sorteren. Daarom zou deze verhouding bij voorkeur niet kleiner moeten zijn dan één staat tot vijf, waarbij de laagste premie groter dan nul dient te zijn4. Gelet op het feit dat er al geruime tijd gesproken wordt over een andere benadering van cyclische arbeid en de introductie van premiedifferentiatie, zou de eerste adviesperiode voor de sectoren c.q. de sectororganisaties beperkt kunnen worden tot circa drie maanden. Als er binnen die termijn geen eensluidend sectoradvies tot stand komt, is het aan de minister de differentiatie in de premie voor het wachtgeldfonds vast te stellen. De commissie wijst erop dat het voorstel van de minister naast cyclische arbeid ook kortdurende contracten van een andere aard raakt. De commissie meent dan ook dat de sectoren een adviesrecht dienen te krijgen om voorstellen te doen om het beleid beter te richten op cyclische arbeid. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door de premiedifferentiatie niet te hanteren voor een gehele sector maar zo mogelijk toe te spitsen op die subsectoren en branches waarbinnen cyclische arbeid geconcentreerd (en beïnvloedbaar) is en die dus ook voor een belangrijk deel verantwoordelijk zijn voor de cyclische WW-lasten van de totale sector. Het advies van de sector c.q. de sectororganisaties over het toespitsen van de premiedifferentiatie
3 4
SER-advies (2005) Toekomstbestendige Werkloosheidswet, publicatienr. 05/05, Den Haag, pp. 81 e.v. Als sectoren het wenselijk vinden over een maximumpremie te adviseren zou dit, in ieder geval gedurende een ingroei- of overgangsperiode, mogelijk moeten zijn. Hiermee wordt tevens bereikt dat reeds bestaande afspraken over een maximumpremie vooralsnog gecontinueerd kunnen worden.
23
ADVIES VOOR EEN DRIESPORENBELEID
zou naar de mening van de commissie een zwaarwegende rol dienen te spelen bij de invulling van het beoogde premiegroepenmodel. Het zou ook kunnen door bijvoorbeeld de grondslag van de premiedifferentiatie meer te laten aansluiten bij de kenmerken van cyclische arbeid in de sector. Uit UWV-gegevens kan worden afgeleid dat cyclische arbeid (leidend tot cyclische werkloosheid) in een aantal sectoren een vast patroon kent en een min of meer vaste periode beslaat waarin medewerkers worden ontslagen dan wel hun contract afloopt. In bijvoorbeeld de sector bouw gaat het grofweg om de maanden november, december en januari en in het schildersbedrijf om de maanden november tot en met maart5. In deze sectoren vindt dus een concentratie plaats van de cyclische werkloosheid (met een cyclisch beroep op de WW) in bepaalde maanden van een kalenderjaar. Als de cyclische werkloosheid zich concentreert in een goed af te bakenen periode, is het wellicht mogelijk deze periode te betrekken bij de nadere invulling van de wachtgeldpremiedifferentiatie (naar contractduur) voor die sector. De hoge premie kan dan gelden voor kortdurende arbeidscontracten die (voorzienbaar) aflopen in de periode waarin cyclische werkloosheid zich normaal concentreert. Door de combinatie van de contractduur en de ontslagperiode (of periode van aflopen van de arbeidsovereenkomst) zal het instrument van premiedifferentiatie, meer dan in het voorstel van de minister, aangrijpen bij de cyclische werkloosheid. De commissie meent dat doelmatigheid en uitvoerbaarheid belangrijke criteria zijn bij het invoeren van premiedifferentiatie, maar evenzeer gelden voor alternatieven. Dit betekent dat in de sectoradviezen en de beoordeling daarvan deze criteria een belangrijke rol moet spelen. Deze rol dient de zwaarwegendheid van het advies niet in de weg te staan. Bij een toespitsing op subsectoren en branches is het bijvoorbeeld voor de uitvoerbaarheid van belang dat deze goed van elkaar kunnen worden afgebakend, zodat grensproblemen voorkomen kunnen worden. Een ander voorbeeld, betreffende de doelmatigheid: als de periode waarin het contract afloopt bij de premiedifferentiatie wordt betrokken, is het van belang dat de controle die daarbij nodig is past binnen het systeem van premieheffing en loonaangifte, c.q. pas kan worden ingevoerd als deze systemen zijn aangepast; verder is van belang dat daarbij tevens wordt gelet op de kosten en de administratieve belasting6. De commissie onderkent dat er in de huidige SUWI-opzet geen sprake is van een formele sectorvertegenwoordiging die kan fungeren als adviesorgaan. Zij meent echter dat de ver-
5 6
Voor het schildersbedrijf zijn dit de maanden waarin bij de huidige regeling de nulpremie geldt. Premiedifferentiatie waarbij de periode waarin het (kortdurende) contract afloopt van invloed is op de premie, zou bijvoorbeeld kunnen leiden tot het opknippen van contracten om de periode waarin de hoge premie betaald moet worden zo klein mogelijk te doen zijn. Dit kan bijvoorbeeld ondervangen worden door bij twee contracten in een kalenderjaar altijd de hoge premie in rekening te brengen. Binnen de huidige loonaangiftesystematiek kan dit echter niet eenvoudig gecontroleerd worden.
24
ADVIES VOOR EEN DRIESPORENBELEID
tegenwoordiging van de sectoren zoals deze in de consultaties over het voorstel van de minister een rol hebben gespeeld, ook een rol kunnen spelen in de advisering over de premiedifferentiatie. Gelegenheidsarbeid In geval van differentiatie van de wachtgeldpremie vraagt de commissie aandacht voor een aantal groepen bijzondere werknemers die bijna per definitie een kortdurend arbeidscontract hebben en waarbij geen sprake is van cyclische arbeid, terwijl veelal ook geen beroep op de WW gedaan zal worden. Het gaat hierbij om studenten en scholieren die vakantiewerk verrichten, gelegenheidsarbeiders, stagiaires en deelnemers aan (kortdurende) leer-werktrajecten. Naar de mening van de commissie zouden deze groepen niet onder het hoge premietarief moeten vallen. In dit verband wijst de commissie erop dat de agrarische sector een regeling kent waardoor gelegenheidsarbeid ondanks de korte contractduur onder het gereduceerde tarief valt7. De commissie beveelt aan bij een introductie van premiegroepen zoals voorgesteld door de minister, een met de categoriën stagiaires en leer-werktrajecten uitgebreid Besluit Gelegenheidsarbeiders sector Agrarisch Bedrijf 2003 ook in de andere door de minister genoemde sectoren op overeenkomstige wijze toe te passen dan wel in te passen in de regeling premiegroepen. Op die manier kan voorkomen worden dat voor deze zeer specifieke arbeid een hoge premie moet worden betaald. Premieverdeling In zijn Advies toekomstbestendigheid WW adviseert de raad onder meer tot een gelijke verdeling van de premie van het wachtgeldfonds over werkgever en werknemer. In de huidige WW komt deze premie voor rekening van de werkgever. De commissie meent dat deze verdeling van de lasten van het wachtgeldfonds geen belemmering hoeft te zijn voor premiedifferentiatie. Zij stelt voor om bij wachtgeldfondsen waar sprake is van premiedifferentiatie, de kosten gelijk te verdelen over werkgevers en werknemers en de premiedifferentiatie vervolgens toe te passen op het werkgeversdeel. Spreiding van opdrachten Premiedifferentiatie kan een bijdrage leveren aan het terugdringen van cyclische arbeid leidend tot cyclische werkloosheid. Daarnaast zijn echter nog andere middelen nodig. De commissie bepleit hier nadrukkelijk meer aandacht van de overheid voor het spreiden van opdrachten over het jaar. Eerder is geconstateerd dat overheden hun aanbestedingen concentreren en, gelet op het belang van hun opdrachten voor de desbetreffende sectoren, het daarmee voor die sectoren vrijwel onmogelijk maken om hun werkzaamheden in voldoende mate over heel het jaar te spreiden. Een hogere premie zal in dit geval geen verandering bewerkstelligen. Daarvoor is nodig dat de verschillende overheden hun ver-
7
UWV (2004) Besluit gelegenheidsarbeiders sector Agrarisch Bedrijf 2003, Staatscourant 2004, nr. 6. Dit besluit is opgenomen als bijlage 4.
25
ADVIES VOOR EEN DRIESPORENBELEID
antwoordelijkheid nemen en klimaatrisico’s (temperatuur, neerslag) niet afwentelen op werkgevers en werknemers. In dat verband acht de commissie het zinvol dat de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) beziet welke mogelijkheden er zijn om in het kader van het (lokale) arbeidsmarktbeleid en het verminderen van de werkloosheid te komen tot een betere spreiding van (gemeentelijke) opdrachten over het jaar. Met betrekking tot de centrale overheid wijst de commissie erop dat deze zowel direct als indirect veel opdrachten financieel mogelijk maakt8. De commissie bepleit dat de overheid onderzoekt of het mogelijk is die financiering zo aan te passen dat het verstrekken van een opdracht in de periode waarin sprake is van een concentratie van cyclische werkloosheid, de opdrachtgever een bonus oplevert. Op die manier kan de rijksoverheid materieel een bijdrage leveren aan een betere spreiding van opdrachten. Spreiding van werk Spreiding van werk is het derde spoor van het beleid. Spreiding van werk zowel in de tijd als over soorten werkzaamheden kan bijdragen aan een vermindering van cyclische arbeid leidend tot cyclische werkloosheid. Op dit terrein zijn door werkgevers en werknemers al goede resultaten bereikt. Op deze weg moet ook worden doorgegaan. Spreiding is echter niet altijd mogelijk. Eerder is het voorbeeld gegeven van een vergunning van een halfjaar voor strandpaviljoenexploitanten. In een dergelijke situatie behoort spreiding van werk over het gehele jaar thans, gezien het vergunningenbeleid, niet tot de reële mogelijkheden. Ook hier bepleit de commissie dat overheden hun verantwoordelijkheid voor cyclische arbeid en voor het voorkomen van cyclische werkloosheid onder ogen zien en, indien mogelijk, tot aanpassing van het beleid komen. Een mogelijkheid daartoe in het gegeven voorbeeld is het verstrekken van jaarvergunningen aan strandpaviljoenhouders. Samenvattend De commissie adviseert het huidige beleid gericht op vermindering van cyclische en seizoenmatige arbeid te vervangen door een driesporenbeleid dat bestaat uit: • Premiedifferentiatie in een vijftal wachtgeldfondsen – Culturele instellingen, Bouw, Schilders- en Agrarisch bedrijf en Horeca algemeen – op grond van de duur van het contract. De commissie wil daarbij de rol van de sectoren versterken. Zij bepleit daarom de sectoren c.q. de sectororganisaties het recht te geven een zwaarwegend advies uit te brengen over de verhouding tussen de hoge en de lage (werkgevers)premie voor het wachtgeldfonds. De sectoren zouden ook een recht moeten hebben
8
Dit geldt voor bijvoorbeeld opdrachten aan de weg- en waterbouw en de bouw, maar ook voor bijvoorbeeld schilderen verbouwingsopdrachten door scholen.
26
ADVIES VOOR EEN DRIESPORENBELEID
om alternatieven voor te stellen die, meer dan het huidige voorstel, zijn toegesneden op cyclische en seizoenmatige arbeid. De commissie bepleit de introductie van een regeling gelegenheidsarbeid in deze sectoren om te voorkomen dat bijvoorbeeld vakantiewerk of leer-werktrajecten in het hoge tarief vallen. Ook bepleit zij dat de premiedifferentiatie geldt voor de werkgeverspremie nadat de lasten van het wachtgeldfonds gelijk zijn verdeeld over werkgevers en werknemers zoals de raad eerder heeft voorgesteld. • Meer aandacht van de verschillende overheden voor de spreiding van opdrachten over het gehele jaar. De commissie acht het zinvol dat de RWI beziet welke mogelijkheden er zijn om in het kader van het (lokale) arbeidsmarktbeleid te komen tot een betere spreiding van (gemeentelijke) opdrachten over het jaar. Daarnaast vraagt de commissie de rijksoverheid om een onderzoek naar de mogelijkheid om bij verstrekking van opdrachten in de periode van cyclische werkloosheid de opdrachtgever met een zekere bonus te belonen. • Voortgezette inspanningen van werkgevers en werknemers om te komen tot een betere spreiding van werk. Ook hier vraagt de commissie de aandacht van de verschillende overheden voor de rol die zij, bijvoorbeeld via vergunningen, in dit verband kunnen spelen. Den Haag, 29 juni 2005
A.H.J. Kolnaar voorzitter
A. Devreese secretaris
27
ADVIES VOOR EEN DRIESPORENBELEID
28
BIJLAGEN
29
30
BIJLAGE 1
31
BIJLAGE 1
32
BIJLAGE 1
33
BIJLAGE 1
34
BIJLAGE 1
35
BIJLAGE 1
36
BIJLAGE 1
37
BIJLAGE 1
38
BIJLAGE 1
39
BIJLAGE 1
40
BIJLAGE 2
41
BIJLAGE 2
42
BIJLAGE 3
Verandering van het beleid voor cyclische werkloosheid: een overzicht
Brief van 5 december 2002 Op 5 december 2002 schrijft de minister van SZW de Tweede Kamer een brief in verband met de ongerustheid die is ontstaan door de aanscherping van de definitie van seizoenmatige arbeid (zie hiervoor). In deze brief geeft hij ook aan dat hij onderzoekt of een andere benadering van cyclische werkloosheid mogelijk is. Uitgangspunten voor die andere benadering zijn onder meer: • voorkomen van oneigenlijk gebruik van de WW; • voorkomen van grensdiscussies; en • vereenvoudiging van de uitvoering. Invoering van premiedifferentiatie door middel van risicogroepen dan wel door eigen bijdragen zal bij het realiseren van deze uitgangspunten betrokken worden, aldus de minister. Premiedifferentiatie beoogt een gedragseffect te bewerkstelligen bij individuele werkgevers door hen met een financiële prikkel te ontmoedigen werknemers te ontslaan of kortdurend in de WW te laten instromen, en in plaats daarvan alternatieven te ontwikkelen. Daarbij merkt de minister op dat de overheid in haar rol als opdrachtgever alert zal moeten blijven op de mogelijkheden om aanbestedingen meer te spreiden over het jaar. Hij zal daarvoor aandacht vragen bij de ministers van Verkeer en Waterstaat en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1. Raad voor Werk en Inkomen, 9 mei 2003 Als reactie op de brief van 5 december 2002 van de minister van SZW geeft de RWI in een brief d.d. 9 mei 2003 zijn visie over cyclische arbeid in relatie tot premiedifferentiatie2. De RWI onderschrijft als beleidsdoelstelling het voorkomen van oneigenlijk gebruik van de WW in de vorm van afwenteling van bedrijfsrisico’s op de wachtgeldfondsen. De RWI acht een vorm van premiedifferentiatie in de wachtgeldfondsen een effectief en aanvaardbaar alternatief voor de bestaande regeling betreffende cyclische arbeid. De RWI adviseert de premiedifferentiatie vorm te geven door invoering van risicogroepen, maar op advies van sectoren kunnen ook andere vormen gekozen worden. Brief van 3 februari 2004 Op 3 februari 2004 schrijft de minister een volgende brief aan de Tweede Kamer over de cyclische werkloosheid. Hij geeft hierin onder andere aan dat het voorkomt dat werknemers jaar in jaar uit voor (bijvoorbeeld) negen maanden in dienst worden genomen bij dezelfde werkgever en de resterende drie maanden van het jaar een WW-uitkering ontvangen. De minister stelt dat hiermee bedrijfsrisico’s worden afgewenteld op de WW en
1 2
Brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28 600 XV, nr. 28, Den Haag, 5 december 2002. RWI (2003), Brief aan de minister van SZW i.v.m. cyclische arbeidspatronen en premiedifferentiatie, d.d. 9 mei 2003.
43
BIJLAGE 3
dat om dit tegen te gaan de regeling cyclische arbeidspatronen is ingevoerd (Staatscourant 1994, 104): werknemers hebben bij cyclische werkloosheid geen recht op WW. De minister meldt in deze brief ook de uitkomsten van een onderzoek naar het cyclische beroep op de WW3. Uit het onderzoek blijkt het volgende: • Ondanks de regeling wordt 5,6 procent van de WW-uitkeringen toegekend bij cyclische werkloosheid. Het gaat om 14.000 uitkeringen met een gemiddelde uitkeringsduur van 15 weken. • Cyclische werkloosheid concentreert zich in bepaalde sectoren. De hoogst scorende sectoren (absolute aantallen) zijn: agrarische sector, bouwsector, schilderssector, • culturele instellingen en horeca algemeen4. Deze sectoren zorgen voor ongeveer 70 procent van het totale aantal cyclische WW-toekenningen. • Cyclische WW-uitkeringen ontstaan bij een relatief kleine groep werkgevers. Het komt voor bij 1 procent van alle werkgevers. Deze bedrijven hebben relatief veel werknemers (gemiddeld 208) en een relatief hoog ontslagpercentage (14 procent). De minister wijst in de brief op de uitvoeringsproblemen van de bestaande regeling als gevolg van de niet altijd even duidelijke grens tussen seizoenmatige en niet-seizoenmatige arbeid. Hij geeft daarbij aan dat ook de Raad voor Werk en Inkomen ongewenste effecten constateert van de bestaande regeling voor cyclische werkloosheid (zie hiervoor). De minister geeft nogmaals aan dat hij een andere benadering van de cyclische werkloosheid wil. Hij herhaalt hierbij de uitgangspunten: voorkómen oneigenlijk gebruik WW, voorkómen van grensdiscussies over afbakening (sub)sectoren en vereenvoudiging van de uitvoering. Hij staat daarbij een driesporenbeleid voor met bijdragen van werkgevers, werknemers en overheid, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid. De drie sporen zijn: • Spreiding van opdrachten. Schildersbedrijven en bedrijven in de grond-, water- en wegenbouw geven veelvuldig aan dat zij in de wintermaanden geconfronteerd worden met een teruggang in uit te voeren werk. Werkgevers en werknemers worden aangespoord deze discontinuïteit te doorbreken. De overheid zal als opdrachtgever alert moeten blijven op de mogelijkheden van spreiding van aanbestedingen. De minister heeft hiervoor aandacht gevraagd bij zijn collega’s van V&W en VROM en de gemeenten en provincies verzocht bijzondere aandacht te schenken aan spreiding van opdrachten. De minister geeft hierbij aan dat het veranderen van het aanbestedingspatroon betekent dat lang bestaande gewoonten doorbroken moeten worden en dat dit niet op korte termijn gerealiseerd kan worden.
3 4
UWV (2003) Cyclisch beroep op de Werkloosheidwet 1999-2002, Amsterdam 2003. De uitzendbranche is bij dit onderzoek buiten beschouwing gelaten.
44
BIJLAGE 3
• Spreiding van werkzaamheden. Werkgevers en werknemers dienen maatregelen te treffen om werkzaamheden over het jaar te spreiden. De minister wijst daarbij op resultaten die zijn geboekt om werkloosheid in de wintermaanden terug te dringen. • Het vervangen van de regeling voor cyclische werkloosheid door een scherpe toepassing van reguliere entree- en poortwachtersbepalingen en uniformering van premiedifferentiatievormen in de wachtgeldfondsen. De minister geeft aan dat hij overweegt om aan te sluiten bij een systeem dat in enkele wachtgeldfondsen al wordt gebruikt, en waarbij werkgevers in premiegroepen worden ingedeeld op grond van het soort contract dat ze aangaan met hun werknemers. Er wordt op die manier een relatie gelegd tussen de wachtgeldpremie en de organisatie van het werk door de werkgever. De premiedifferentiatie zou alleen ingevoerd worden in sectoren waar veel cyclische werkloosheid voorkomt (agrarische sector, bouwsector, schilderssector, culturele instellingen en horeca algemeen). De minister laat weten dat hij sociale partners zal consulteren over de voor- en nadelen van dit driesporenbeleid. Vragen en antwoorden, april 2004 Naar aanleiding van de brief van 3 februari 2004 heeft de Tweede Kamer een aantal vragen gesteld. In de antwoorden herhaalt de minister zijn beleidsvoornemens en de redenen daarvoor5. Met betrekking tot de omvang van het cyclische beroep op de WW komt het UWV voor 2002 tot ca. 9.900 uitkeringen. In de jaren 1999-2001 bedroeg het beroep op deze uitkeringen ongeveer 14.000 per jaar. Brief van 6 juli 2004 Op 6 juli informeert de minister de Tweede Kamer over de overleggen die met sociale partners zijn gevoerd over de invoering van een model van premiegroepen6. In het gepresenteerde model zou gedurende het eerste jaar van een dienstverband een hoge premie van toepassing zijn, daarna een lage. Vanuit de verschillende sectoren is, aldus de brief, aangegeven dat premiedifferentiatie een effectief middel kan zijn, al staat een enkele sector aarzelend of afwijzend tegenover het voorstel. Verder blijkt uit het overleg dat in de sectoren waar al een vorm van premiedifferentiatie voorkomt, de huidige vormgeving veelal geen prikkel biedt voor individuele werkgevers om hun kortdurende werkloosheidslasten te beperken. Een aantal sectoren heeft bezwaren tegen de hoge premie in het eerste jaar ongeacht het soort contract; andere sectoren hadden een voorkeur voor een model met risicogroepen. Een dergelijk systeem is aldus het UWV echter uitvoeringstechnisch complex. Mede op grond daarvan heeft MKB-Nederland aangegeven dat, indien deze systematiek om uiteen-
5 6
Lijst van vragen en antwoorden, Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, nr. 26448 (SUWI), nr. 139, 27 april 2004. Brief van de minster van SZW aan de voorzitter van de Tweede Kamer, Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 26448 (SUWI), nr. 147, 6 juli 2004.
45
BIJLAGE 3
lopende redenen niet mogelijk is, een premiedifferentiatie op basis van contractvorm een aanvaardbaar alternatief is. De minister laat weten dat hij twee varianten – premiegroepen op basis van de feitelijke duur van het dienstverband en op basis van de contractuele duur van het dienstverband – voor een uitvoerbaarheids- en toezichtbaarheidstoets aan het UWV zal voorleggen. Brief van 21 december 2004 Met deze brief geeft de minister aan dat hij van plan is premiegroepen op basis van contractduur in te voeren in de wachtgeldfondsen Culturele instellingen, Bouw, Schildersbedrijf en Agrarisch bedrijf en Horeca algemeen7. Bij een contractduur van een jaar of langer is vanaf de start van de dienstbetrekking een lage premie van kracht. In alle andere gevallen geldt de hoge premie. Deze hoge premie is ook van kracht als een arbeidsovereenkomst van een jaar of langer toch binnen een jaar wordt beëindigd en tot een WWuitkering leidt. Als voordelen van juist dit model noemt de minister dat het een directe prikkel geeft, dat werkloosheid (binnen een jaar) die niet tot WW leidt niet resulteert in verhoging van de premie en dat de administratieve lasten zijn beperkt. Daarbij is het model goed uitvoerbaar. Van drie andere modellen – feitelijke contractduur als maatstaf, risicogroepen aanwijzen, opnieuw aannemen van een werknemer binnen een bepaalde termijn – wordt aangegeven dat zij of minder effectief zijn en/of veel moeilijker uitvoerbaar dan het voorstel. De minister concludeert in de brief dat de noodzaak tot terugdringen van cyclische en seizoenwerkloosheid in alle sectoren onderkend wordt en dat er een breed draagvlak bestaat voor premiedifferentiatie. De minister geeft aan dat er naast steun ook weerstand bestaat tegen zijn voorstel. Hij vindt het echter ongewenst om, gelet op het ontbreken van een eenduidig draagvlak voor één model, geen premiedifferentiatie in te voeren en de huidige regels rondom cyclische werkloosheid intact te laten. Daarnaast wijst hij erop dat het wenselijk is de huidige diversiteit in premiegroepen in de wachtgeldfondsen zoveel mogelijk te uniformeren bij de overgang van de premieheffing werknemersverzekeringen naar de belastingdienst. Het bieden van ‘maatwerk’, door elke sector zijn eigen voorkeursmodel te bieden, zou om uitvoeringstechnische redenen en gelet op de beoogde terugdringing van seizoenswerkloosheid evenmin een alternatief zijn. De minister is voornemens de premiedifferentiatie met ingang van 1 januari 2006 in te voeren.
7
Brief van de minister van SZW aan de voorzitter van de Tweede Kamer, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 26448 (SUWI), nr. 197, 21 december 2004. Zie ook PREWA/3.
46
BIJLAGE 4
47
BIJLAGE 4
48
BIJLAGE 4
49
BIJLAGE 4
50
BIJLAGE 4
51
BIJLAGE 4
52
BIJLAGE 5
Commissie Sociale Zekerheid Werkgroep Premiegroepen Wachtgeldfondsen (PREWA)
Leden
plaatsvervangende leden
Onafhankelijke leden prof.dr. A.H.J. Kolnaar (voorzitter) prof.dr. K.P. Goudswaard R.L.O. Linschoten Ondernemersleden ing. A. Hekman (LTO-Nederland) drs. E. van ’t Hooft (VNO-NCW) mevrouw drs. K. Kuiper (MKB-Nederland) Werknemersleden drs. E.R. Haket (MHP) drs. E. Tasma (FNV) mevrouw drs. D. Vaartjes-van Suijdam (CNV)
mevrouw mr. F. Madani
Waarnemend lid B. Doek (RWI) Ministerieel vertegenwoordiger drs. D.J. Hagedooren (SZW) secretariaat drs. H. van der Meer mevrouw mr.drs. T.D. Riemens drs. A. Devreese
53
BIJLAGE 4
54
BIJLAGE 6
Samenstelling Commissie Sociale Zekerheid (SZ)
leden Onafhankelijke leden prof.dr. A.H.J. Kolnaar (voorzitter) mevrouw prof.mr. I.P. Asscher-Vonk prof.dr. A.L. Bovenberg prof.dr. K.P. Goudswaard R.L.O. Linschoten dr. M.L. Wilke Ondernemersleden mr. J.W. van den Braak (VNO-NCW) mr. H.J. van Dalen (VNO-NCW) drs. A. van Delft (MKB-Nederland) drs. E. van ’t Hooft (VNO-NCW) mevrouw drs. K. Kuiper (MKB-Nederland) vacature (LTO-Nederland)
plaatsvervangende leden
mevrouw A.M. Vliegenthart mevrouw A.Th.B. Bijleveld-Schouten
drs. G. Verheij
ing. A. Hekman
Werknemersleden drs. E.R. Haket (MHP) A.J.M. Heerts (FNV) drs. M. Kastelein (CNV) mevrouw drs. C.J.M. Rietbergen (FNV) drs. E. Tasma (FNV) mevrouw drs. D. Vaartjes-van Suijdam (CNV)
mevrouw C.B.M. Sombroek drs. J. Udo
Adviserende leden drs. W.J.van Casteren (RWI) mevrouw drs. A. Delsing (UWV) dr. P.C. Hermans (CVZ) drs. F.W. Suijker (CPB) drs. J.M. de Winter (DNB)
K.A.J. van Laarhoven drs. H. Stegeman drs. M. Gerritsen
mevrouw ir. J.M.J.C. Westerbeek-Huitink
55
BIJLAGE 6
Ministeriële vertegenwoordigers J.G. Breit (VWS) dr. R.H.J.M. Gradus (SZW) drs. D.J. Hagedooren (SZW) drs. P.G. Lugtenberg (Fin) drs. C.P.C. van de Sanden (BZK) drs. W. Sleumer (VWS) dr. G.J.M. de Vries (SZW) drs. J.J.G. van der Waarden (EZ) Secretariaat drs. A. Devreese mevrouw drs. H.S. Benedictus mevrouw drs. B.P.M. Claassen drs. L. Faase mr. A.L.H. de Groot drs. H. van der Meer mevrouw mr.drs. T.D. Riemens
56
Publicatieoverzicht Algemeen De belangrijkste adviezen en rapporten van de SER komen in boekvorm uit. Een jaarabonnement op deze publicaties kost € 90,50. Losse exemplaren kosten € 7,50. Van sommige adviezen verschijnt ook een samenvattende brochure, al dan niet in een buitenlandse taal. In het overzicht van recente publicaties zijn deze gratis samenvattingen aangegeven met een N (Nederlands), E (Engels), D (Duits), F (Frans) en S (Spaans). Het SER-bulletin, met nieuws en opinies over de SER, de Stichting van de Arbeid en de overlegeconomie, verschijnt maandelijks. Een jaarabonnement kost € 24,95. Een overzicht van alle SER-uitgaven vindt u op onze website (www.ser.nl).
Adviezen Gratis samenvatting Invoering premiegroepen wachtgeldfondsen naar duur arbeidscontract 2005, 60 pp., ISBN 90-6587-906-4, bestelnr. 05/10 Evaluatie Arbowet 1998 2005, 140 pp., ISBN 90-6587-903-x, bestelnr. 05/09 Een nieuw Grenswaardenstelsel 2005, 82 pp., ISBN 90-6587-904-8, bestelnr. 05/08 Dienstenrichtlijn 2005, 194 pp., ISBN 90-6587-902-1, bestelnr. 05/07 Ontslagpraktijk en Werkloosheidswet 2005, 102 pp., ISBN 90-6587-900-5, bestelnr. 05/06 Toekomstbestendigheid Werkloosheidswet 2005, 360 pp., ISBN 90-6587-899-8, bestelnr. 05/05 Ondernemerschap voor de publieke zaak 2005, 198 pp., ISBN 90-6587-898-x, bestelnr. 05/04 Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet 2005, 106 pp., ISBN 90-6587-895-5, bestelnr. 05/03 Van alle leeftijden. Een toekomstgericht ouderenbeleid op het terrein van werk, inkomen, pensioenen en zorg 2005, 188 pp., ISBN 90-6587-894-7, bestelnr. 05/02 Nota Mobiliteit 2005, 60 pp., ISBN 90-6587-893-9, bestelnr. 05/01 Klokkenluiders 2004, 58 pp., ISBN 90-6587-891-2, bestelnr. 04/14 Opleiden is net-werken 2004, 118 pp., ISBN 90-6587-890-4, bestelnr. 04/13
57
De komende uitbreiding van de EU, in het bijzonder de toetreding van Turkije 2004, 88 pp., ISBN 90-6587-889-0, bestelnr. 04/12 Beoordeling kabinetsvoornemens Aanpassing toetredingsvoorwaarden WW 2004, 46 pp., ISBN 90-6587-884-X, bestelnr. 04/11 Evaluatie van de Lissabon-strategie 2004, 76 pp., ISBN 90-6587-883-1, bestelnr. 04/10 Personenkring werknemersverzekeringen 2004, 136 pp., ISBN 90-6587-882-3, bestelnr. 04/09 Nota Ruimte 2004, 58 pp., ISBN 90-6587-881-5, bestelnr. 04/08 Europese samenwerking bij handhaving consumentenwetgeving 2004, 66 pp., ISBN 90-6587-876-9, bestelnr. 04/07 Oneerlijke handelspraktijken op consumententerrein in de EU 2004, 60 pp., ISBN 90-6587-877-7, bestelnr. 04/06 Keurmerken en duurzame ontwikkeling 2004, 94 pp., ISBN 90-6587-875-0, bestelnr. 04/05 Uitbreiding toepassingsgebied arboregelgeving op zelfstandigen 2004, 104 pp., ISBN 90-6587-873-4, bestelnr. 04/04 Arbodienstverlening 2004, 174 pp., ISBN 90-6587-871-8, bestelnr. 04/03 Verdere uitwerking WAO-beleid 2004, 225 pp., ISBN 90-6587-870-X, bestelnr. 04/02 Aanpassing toetredingsvoorwaarden WW 2004, 104 pp., ISBN 90-6587-872-6, bestelnr. 04/01 Aanpassing Wet op de Ondernemingsraden 2003, 186 pp., ISBN 90-6587-867-X, bestelnr. 03/12 Interactie voor innovatie; naar een samenhangend kennis- en innovatiebeleid 2003, 96 pp., ISBN 90-6587-868-8, bestelnr. 03/11 Inburgeren met beleid 2003, 152 pp., ISBN 90-6587-864-5, bestelnr. 03/10 Van Conventie naar Intergouvernementele Conferentie 2003, 30 pp., ISBN 90-6587-862-9, bestelnr. 03/09 De rol van de werknemers in de Europese vennootschap (SE) 2003, 118 pp., ISBN 90-6587-853-x, bestelnr. 03/08
N, E
Naar een doeltreffender, op duurzaamheid gericht Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2003, 88 pp., ISBN 90-6587-854-8, bestelnr. 03/07 Evaluatie en aanpassing Mededingingswet 2003, 128 pp., ISNB 90-6587-846-7, bestelnr. 03/06 Adviezen van de Bestuurskamer inzake hergroepering bedrijfslichamen 1998-2003 2003, ISBN 90-6587-845-9 deel 1 (212 pp.) deel 2 (219 pp.)
58
E, D
Rapporten CSED-rapport: Met Europa meer groei 2004, 210 pp., ISBN 90-6587-880-7
N, E, F
Witte vlekken op pensioengebied, quick scan 2001 2002, 94 pp., ISBN 90-6587-815-7 CSED-rapport: Levensloopbanen: gevolgen van veranderende arbeidspatronen 2001, 140 pp., ISBN 90-6587-797-5 CSED-rapport Gezondheidszorg in het licht van de toekomstige vergrijzing 1999, 198 pp., ISBN 90-6587-720-7 CSED-rapport Economische dynamiek en sociale uitsluiting 1997, 220 pp., ISBN 90-6587-656-1 CSED-rapport Arbeidsmarkt, informatietechnologie en internationalisering 1996, 189 pp., ISBN 90-6587-610-3
Samenvattingen (gratis) CSED-rapport: Met Europa meer groei 2004, 46 pp., ISBN 90-6587-879-3 De rol van de werknemers in de Europese vennootschap 2003, 26 pp., ISBN 90-6587856-4, bestelnr. 03/08N Normering piekblootstelling organische oplosmiddelen 2003, bestelnummer 02/11N Het nieuwe leren 2002, 20 pp., ISBN 90-6587-819-X, bestelnr. 02/10N Sociaal-economisch beleid 2002-2006 2002, 40 pp., ISBN 90-6587-820-3, bestelnr. 02/08N Werken aan arbeidsgeschiktheid 2002, 32 pp., ISBN 90-6587-819-X, bestelnr. 02/05N Het functioneren en de toekomst van de structuurregeling 2001, 20 pp., ISBN 90-6587778-9, bestelnr. 01/02N Naar een gezond stelsel van ziektekostenverzekeringen 2000, 34 pp., ISBN 90-6587-774-6, bestelnr. 00/12N
Vertaalde samenvatingen (gratis) Employee involvement in the European company 2003, 32 pp., ISBN 90-6587-859-9, orderno. 03/08E Generating knowledge, sharing knowledge 2003, 26 pp., ISBN 90-6587-858-0, orderno. 03/04E Towards a sustainable economy 2003, 24 pp., ISBN 90-6587-855-6, orderno. 03/02E
59
Convention on the Future of Europe 2003, 18 pp., ISBN 90-6587-842-4, orderno. 03/01E La Convention sur l’avenir de l’Europe 2003, 18 pp., ISBN 90-6587-844-0, numéro de commande 03/01F The New Learning – Advisory report on lifelong learning in the knowledge-based economy 2002, 20 pp., ISBN 90-6587-825-4, orderno. 02/10E Social and Economic Policy 2002-2006 2002, 36 pp., ISBN 90-6587-835-1, orderno. 02/08E Sozial- und Wirtschaftspolitik 2002-2006 2002, 40 pp., ISBN 90-6587-832-7, Bestellnummer 02/08D Politique économique et sociale de 2002 à 2006 2002, 40 pp., ISBN 90-6587-822-X, 02/08/F Working on occupational disability – policy proposals 2002, 38 pp., ISBN 90-6587-829-7, orderno. 02/05E Der Empfehlung zur Erhöhung der Arbeitsfähigkeit und zur Erwerbsunfähigkeitsversicherung 2002, 42 pp., ISBN 90-6587-831-9, Bestellnummer 02/05D Oeuvrer pour l’aptitude à l’emploi 2002, 40 pp., ISBN 90-6587-830-0, numéro de commande 02 /05F Ageing population and the EU 2002, 18 pp., ISBN 90-6587-828-9, orderno. 02/02E Steering a course for BVE 2001, 22 pp., ISBN 90-6587-787-8, orderno. 01/01E Vorschläge zur gesetzlichen Regelung des Aufsichtsrats bei Grossunternehmen 2001, 24 pp., ISBN 90-6587-780-0, Bestellnummer 01/02D The Functioning and future of the Structure Regime 2001, 26 pp., ISBN 90-6587-779-7, orderno. 01/02E L’avenir des règles applicables à la structure des grandes sociétés 2001, 25 pp., ISBN 90-6587-781-9, numéro de commande 01/02F
Overige publicaties Model Rules of Procedure for Works Councils 2003, 127 pp., ISBN 90-6587-861-0
€
6,80
Voorbeeldreglement ondernemingsraden 1998, 164 pp., ISBN 90-6587-675-8
€
8,95
Leidraad personeelsvertegenwoordiging 1998, 72 pp., ISBN 90-6587-693-6
€
4,45
Alle uitgaven zijn te bestellen: • telefonisch bij de afdeling Verkoop (070 - 3499 505); • via de website (www.ser.nl); • door overmaking van de vermelde prijs op gironummer 33328 ten name van de SER te Den Haag, onder vermelding van het bestelnummer en de titel.
60
Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK Den Haag ISBN 90-6587-906-4 / CIP