Invloed van Wmo-raden
machtsfactor of excuusorgaan?
vijf casestudies naar de invloed van Wmo-raden op gemeentelijk Wmo-beleid
Auteur: Lotte Penning Adres: Wassenaerlaan 34, 5021 VS, Tilburg Studentnummer: 420100 Email:
[email protected] Opleiding: Master Bestuurskunde Instelling: Universiteit van Tilburg Scriptiebegeleider:
Tamara Metze, universitair docent, Universiteit van Tilburg
Tweede lezer:
Stefan Soeparman, universitair docent, Universiteit van Tilburg
Stagebegeleider:
Henk Beltman, projectleider cliëntpositie, MOVISIE
Inhoudsopgave 1.
VOORWOORD
5
2.
INLEIDING
6
2.1 Cliëntenparticipatie in de Wmo
6
2.2 Wmo-raad
8
3.
ONDERZOEKSVRAGEN
9
4.
DOEL VAN HET ONDERZOEK
12
5.
MAATSCHAPPELIJKE EN WETENSCHAPPELIJKE RELEVANTIE
13
6.
THEORETISCH PERSPECTIEF
15
6.1 Beleidsbeïnvloeding
15
6.2 Horizontale verantwoording 6.2.1 Horizontale verantwoordingsarrangementen van de luide stem 6.2.2 Succesvolle invloed: objectief en subjectief 6.2.3 Invloed als objectief gegeven: gedragsverandering 6.2.4 Invloed als subjectief gegeven: anticipatie 6.2.5 Twee praktische kanttekeningen
16 16 17 18 19 22
6.3 Conclusie
22
7.
24
OPERATIONALISERING
7.1 Officiële positie van de Wmo-raad
24
7.2 Invloedsinstrumenten 7.2.1 Periodiek overleg 7.2.2 Gevraagd, ongevraagd advies en bijbehorende motivatieplicht 7.2.3 Klanttevredenheidsonderzoek en prestatiemeting 7.2.4 Andere instrumenten
24 24 25 26 26
7.3 Objectieve invloed
26
7.4 Subjectieve invloed
27
7.5 Succesvolle invloed
29
7.6 Relatie tussen invloedsinstrumenten en invloed
29
7.7 Analyse van interviewtranscripten: coderen
30
7.8 Coderingschema
30
8.
32
ONDERZOEKSDESIGN
2
8.1 Vooronderzoek en kwalitatief onderzoek
32
8.2 Casusselectie en casestudy
32
8.3 Triangulatie van onderzoeksmethoden
34
8.4 Betrouwbaarheid en validiteit 8.4.1 Betrouwbaarheid 8.4.2 Validiteit
35 36 36
8.5 Leeswijzer analysehoofdstukken
37
9.
38
ANALYSE ALKMAAR
9.1 Officiële positie van de Wmo-raad
38
9.2 Invloedsinstrumenten
39
9.3 Objectieve invloed
40
9.4 Subjectieve invloed
40
9.5 Conclusie
42
10.
ANALYSE DELFT
44
10.1 Formele positie Wmo-raad
44
10.2 Invloedsinstrumenten
44
10.3 Objectieve invloed
45
10.4 Subjectieve invloed
45
10.5 Conclusie
47
11.
48
ANALYSE KERKRADE
11.1 Formele positie platform Wmo
48
11.2 Invloedsinstrumenten
49
11.3 Objectieve invloed
49
11.4 Subjectieve invloed
50
11.5 Conclusie
52
12.
53
ANALYSE TILBURG
12.1 Formele positie Wmo Adviesraad
53
3
12.2 Invloedsinstrumenten
54
12.3 Objectieve invloed
55
12.4 Subjectieve invloed
56
12.5 Conclusie
59
13.
60
ANALYSE UTRECHT
13.1 Formele positie Cliëntenraad
60
13.2 Invloedsinstrumenten
62
13.3 Objectieve invloed
66
13.4 Subjectieve invloed
67
13.5 Conclusie
71
14.
72
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
14.1 Formele positie Wmo-raad
73
14.2 Invloedsinstrumenten
73
14.3 Objectieve invloed
77
14.4 Subjectieve invloed
78
14.5 Aanbevelingen
80
15.
83
DISCUSSIE
15.1 Spanningsveld 1: afhankelijk - onafhankelijk
83
15.2 Spanningsveld 2: een mix van vrijwilligers
86
15.3 Spanningsveld 3: samenwerken of signaleren?
87
15.4 Tot slot
88
16.
LITERATUURLIJST
89
17.
BIJLAGE
93
4
1.
Voorwoord
U begint nu te lezen in mijn afstudeerscriptie voor de masteropleiding Bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg, een onderzoek naar de invloed van vijf Wmo-raden op gemeentelijk beleid. Het grootste gedeelte van het onderzoek heb ik uitgevoerd tijdens een onderzoeksstage bij MOVISIE, kennis- en adviesorganisatie voor maatschappelijke ontwikkeling te Utrecht.
Het opzetten, uitvoeren en neerschrijven van dit onderzoek heb ik met veel plezier gedaan. Het onderwerp, de respondenten en de resultaten, conclusies en reflecties blijven me eindeloos boeien. Het onderzoeksproces is vrij vlekkeloos verlopen en daar wil ik graag een aantal mensen voor bedanken. Allereerst gaat mijn dank uit naar mijn begeleiders vanuit de Universiteit van Tilburg, Tamara Metze en Stefan Soeparman, voor het geven van de nodige positieve kritiek en feedback, waardoor ik steeds weer nieuwe inspiratie had om verder te gaan. Daarnaast wil ik hartelijk bedanken Henk Beltman, stagebegeleider vanuit MOVISIE. Hij heeft mij niet alleen wegwijs gemaakt in de wereld van MOVISIE, maar ook in de werelden daarbuiten. Daarnaast wil ik de mensen van het MOVISIE team Hulpverlening en Activering bedanken voor de goede ontvangst en behulpzaamheid.
Heel bijzonder vond ik het om te merken dat de gemeenten waar ik mijn onderzoek wilde gaan uitvoeren, mij altijd meteen welkom hebben geheten. Alle respondenten hebben de tijd en ruimte genomen mijn vragen te beantwoorden en mij hun vergaderingen te laten bijwonen. Ik bedank alle respondenten van harte. In het bijzonder bedank ik de ondersteuners van de Wmo-raden, omdat ik die vaker nodig heb gehad dan de anderen: Patrick Ypelaar (Kerkrade), Joop Mutters (Alkmaar), Chantal van Birgelen (Tilburg), Carla Warmerdam en Hetty Smudde (Utrecht) en Frances van Heijst (Delft). Daarnaast gaat mijn dank uit naar Renske Mol van Zorgbelang Brabant, die mij heeft geïntroduceerd in de dagelijkse praktijk van Wmo-raden. In de eindfase van het onderzoek heb ik de geldigheid van mijn bevindingen kunnen staven aan de kennis en expertise van Eveline Monteiro, tevens werkzaam bij Zorgbelang Brabant.
Tot slot wil ik in dit voorwoord benadrukken hoe het mij steeds weer opviel dat het in de wereld van zorg en welzijn om de mensen draait. Dat heb ik ervaren als zeer prettig tijdens het uitvoeren van mijn onderzoek.
Lotte Penning, Tilburg, november 2009
5
2.
Inleiding
Cliëntenparticipatie via Wmo-raden staat medio 2009 volop in de aandacht. In 2008 zijn verschillende onderzoeksrapporten over Wmo-raden gepubliceerd (SGBO, 2006; Verwey-Jonker Instituut, 2006, 2008a, 2008b; SCP, 2008; MOVISIE en Vilans, 2008). Bovendien heeft het Ministerie VWS verschillende onderzoeksopdrachten uitgezet en is bij MOVISIE een kennis- en adviescentrum Cliëntenparticipatie in ontwikkeling. Dat zijn goede ontwikkelingen, want het is belangrijk dat cliënten zeggenschap hebben over het beleid dat hen direct raakt. Dit onderzoek is gestart vanuit belangstelling en nieuwsgierigheid naar hoe cliëntenparticipatie vorm krijgt in gemeenten. In deze inleiding komt aan bod wat cliëntenparticipatie in de Wmo inhoudt en wat een Wmo-raad is. In 2002 publiceerde SGBO een rapport over de optimale vormgeving van cliëntenparticipatie. De conclusie in dat rapport is dat cliëntenparticipatie alleen meerwaarde heeft als cliënten daadwerkelijk invloed kunnen uitoefenen op het beleidsproces in gemeenten. Op 1 januari is de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo) inwerking getreden. Cliëntenparticipatie is min of meer verplicht gesteld in de Wmo en de gangbare weg daartoe is via een Wmo-raad (Verweij-Jonker Instituut, 2008b). In de Wmo-raad zitten de gezamenlijke vertegenwoordigers van zorgvragers, die gevraagd en ongevraagd advies geven aan de gemeente. In juni 2008 kopte Zorgbelang Nederland in een artikel: “Wmo-adviesraden boeken concrete resultaten, Zelfevaluatie Wmo-adviesraden laat goede start Wmo-raden zien”. In dit artikel, een reactie op het onderzoeksrapport van VerweyJonker Instituut (2008b), wordt vooral benadrukt dat de relatie tussen Wmo-raden en gemeenten goed is. Uit het onderzoek blijkt echter ook dat Wmo-raden negatief zijn over dat zij onvoldoende tijd hebben voor de voorbereiding van adviezen, onvoldoende terugkoppeling krijgen van de gemeente en te weinig overlegtijd hebben met de gemeente. Het lijkt erop dat de relatie met de gemeente weliswaar goed is, maar dat zaken in de praktijk niet erg soepel verlopen. Een belangrijke bestuurskundige vraag is of cliënten via een Wmo-raad daadwerkelijk invloed uitoefenen op gemeentelijk Wmo-beleid. In dit onderzoek wordt gepoogd die vraag te beantwoorden.
2.1 Cliëntenparticipatie in de Wmo De nationale overheid onderkent in de Wmo dat “bestuurlijke partners en maatschappelijke organisaties het belang onderschrijven maatschappelijke ondersteuning zo dicht mogelijk bij de burger te organiseren: op het gemeentelijke niveau” (Memorie van Toelichting, 2005). Het Rijk heeft deze taak van het organiseren van maatschappelijke ondersteuning aan gemeenten overgelaten in de veronderstelling dat die beter op de hoogte zijn van lokale wensen, behoeften en contexten. Gemeenten hebben veel beleidsvrijheid; de Wmo is een kaderwet. Op elk van de negen in de Wmo
6
gedefinieerde ‘prestatievelden’ moeten gemeenten presteren, maar het is aan de gemeenten zelft om te bepalen wat deze prestaties inhouden. De Memorie van Toelichting (2005) bij de Wmo omschrijft het belangrijkste doel van de Wmo: “Samenhangend lokaal beleid om participatie van alle burgers mogelijk te maken en te bevorderen, uitgevoerd dicht bij de burger door een daarvoor goed toegeruste gemeente” (p. 2).
Als het gaat over de Wmo is burger- of cliëntenparticipatie een betere term dan een andere in dit kader veel gebruikte term: interactieve beleidsvorming. De term cliëntenparticipatie omschrijft het verschijnsel beter, omdat dit een “punt van voortdurende aandacht” is (Maaswinkel, 2005: 22). Het doel van burgerparticipatie in de Wmo is onder te verdelen in een maatschappelijk doel van de Wmo (Memorie van Toelichting, 2005): ‘meedoen’ en een bestuurlijk doel: participeren in het beleidsproces. In dit onderzoek staat het laatstgenoemde doel van participatie centraal: cliënten de mogelijkheden geven om te kunnen participeren en zodoende invloed te hebben op het gemeentelijke beleid (Memorie van Toelichting, 2005). De gemeente heeft daarbij een faciliterende regierol. Hoewel de gemeente niet verantwoordelijk is voor participatie van burgers bij het beleidsproces, is er wel sprake van de essentiële verplichting dat zij deelname van kwetsbare groepen aan de Wmo-beleidsontwikkeling mogelijk maakt en stimuleert. Kwetsbare burgers zijn alle groepen burgers die vallen onder de doelgroep van de Wmo. In de Wmo (artikel 12, lid 1) gaat het over “vragers van maatschappelijke ondersteuning”, het Verwey-Jonker Instituut (2006) noemt hen cliënten.
Het Verwey-Jonker Instituut (2006) stelt: “cliëntenparticipatie [is] een hoeksteen van het Wmobeleid” (p. 10). De gemeente moet kwetsbare burgers, voortaan cliënten genoemd, dus betrekken bij het beleidsproces rond de Wmo. Dit wordt cliëntenparticipatie genoemd, waarbij de gemeente zich op de hoogte dient te stellen van de belangen van mensen die deze zelf niet voldoende kenbaar kunnen maken. De gemeente moet samenwerken met alle betrokkenen, zowel cliënten als zorginstellingen en zorgaanbieders, bij de voorbereiding en uitvoering van Wmo-beleid (SGBO, 2006). Abstracter geformuleerd, de Wmo vereist dat belanghebbenden betrokken zijn bij een bredere visie op maatschappelijke ondersteuning in de gemeente. Het doel is samen Wmo-beleid te maken dat een combinatie is van eigen verantwoordelijkheid en gemeentelijk beleid waar cliënten zich in kunnen vinden (SGBO, 2006). Echter, het verwezenlijken van cliëntenparticipatie blijkt geen gemakkelijke opgave. Bovenkamp et al. (2008) stellen dat “bij het omzetten van participatie in de praktijk zich verschillende vraagstukken of ambiguïteiten voordoen die om aandacht vragen” (p. 3), om participatie succesvol te laten verlopen. Ook laten Bovenkamp et al. (2008) zien dat cliëntenparticipatie zich moeizaam ontwikkelt:
7
“Er wordt weliswaar meer dan voorheen met de patiënt gesproken in plaats van over de patiënt, maar in de praktijk blijkt een gelijkwaardige dialoog nog steeds een grote opgave.” (p. 4) Hieruit blijkt dat het cliëntenparticipatie binnen de Wmo aandacht nodig heeft.
2.2 Wmo-raad De verplichting burgers bij het beleidsproces te betrekken is wettelijk vastgelegd in artikel 9, 11 en 12 Wmo. Artikel 150 van de Gemeentewet bepaalt dat gemeenten in een verordening vastleggen op welke wijze “ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken”. De specifieke Wmo-verplichting voor gemeenten om burgers te betrekken bij het beleidsproces, is in artikel 11, lid 1 van de Wmo neergelegd. In artikel 12, lid 1 van de Wmo de verplichting is vastgelegd dat gemeenten advies vragen aan “vertegenwoordigers van representatieve [cliënten]organisaties”. Deze vertegenwoordigers kunnen samenkomen in de vorm van een Wmo-raad. Volgens het SCP (2008) worden cliënten in vrijwel alle gemeenten “op enigerlei wijze bij het beleid betrokken” (p. 29). In veel gemeenten is een Wmo-raad geïnstalleerd.
De gemeente heeft beleidsvrijheid als het gaat om het inrichten van cliëntenparticipatie. Zo heet de Wmo-raad in iedere gemeente weer anders, bijvoorbeeld Cliëntenplatform (Alkmaar), Platform Wmo (Kerkrade) of Wmo adviesraad (Tilburg). Een voorwaarde is dat de Wmo-raad een goede afspiegeling is van belanghebbenden. Dit betekent dat alle Wmo-doelgroepen in de gemeente vertegenwoordigd moeten zijn in de Wmo-raad. Zo kunnen vertegenwoordigers van kerken bijvoorbeeld ook in de Wmo-raad zitten, omdat die onderdeel zijn van de lokale samenleving. Het begrip dat wordt gebruikt voor het soort samenleving dat in de Wmo wordt nagestreefd, is ‘civil society’. Dit houdt in: een hoge mate van betrokkenheid van burgers bij elkaar en bij overheidszaken, en een minder aanwezige overheid. In de civil society is sprake van “meer eigen verantwoordelijkheid, minder een beroep doen op de (lokale) overheid” (Vording en Raymakers, 2008: 101).
Van belang is dat cliënten, die gebundeld zijn in een Wmo-raad, voldoende tegenmacht kunnen bieden tegen zorgaanbieders en -verzekeraars (Grit et al., 2008). De Wmo-raad wordt in deze thesis gezien als ‘countervailing power’, tegenmacht tegen de gemeente. De Wmo-raad controleert de gemeente in dit opzicht en zorgt ervoor dat het beleid daadwerkelijk aansluit op de behoeften en wensen van cliënten. Deze benadering van de Wmo-raad als tegenkracht valt samen met de theorie van horizontale verantwoording. Dat is de theoretische bril die in dit onderzoek wordt gebruikt om de onderzoeksvraag te beantwoorden: wat is de invloed van Wmo-raden op gemeentelijk Wmobeleid?
8
3.
Onderzoeksvragen
In dit verkennend onderzoek wordt bestudeerd wat de invloed van Wmo-raden is op gemeentelijk Wmo-beleid, hoe dat al dan niet tot uiting komt en welke factoren daarbij een rol spelen. De maatschappelijke relevantie van dit onderzoek is dat cliënten(organisaties), gemeenten en MOVISIE inzicht kunnen krijgen in de kansen en bedreigingen rondom cliëntenparticipatie. Zij zullen bovendien praktische handvatten aangereikt krijgen op basis van de bevindingen van dit onderzoek. Het onderzoek is tevens wetenschappelijk relevant omdat de theorie van horizontale verantwoording rondom de invloed van cliënten, al dan niet georganiseerd in een Wmo-raad, op gemeentelijk beleid onderontwikkeld is. In hoofdstuk 6 ‘Theoretische perspectieven’ wordt de theorie van horizontale verantwoording beschreven en uitgewerkt.
De centrale onderzoeksvraag is: Wat is de invloed van vijf Wmo-raden op gemeentelijk Wmo-beleid?
Voordat per gemeente en Wmo-raad kan worden gevraagd naar de invloed, moet eerst worden bepaald wat de officiële positie van de Wmo-raad is. Daarover heeft de Wmo-raad meestal intern en met de gemeente afspraken gemaakt, die vaak zijn neergelegd in officiële documenten. Deelvraag 1 behandelt deze belangrijke basisgegevens.
De deelvragen vloeien voort uit de theorie van horizontale verantwoording. Hier wordt de theorie voor een goed begrip kort uitgelegd. In dit onderzoek houdt horizontale verantwoording in dat de gemeente direct verantwoording moet afleggen aan de Wmo-raad omdat deze laatste een ‘countervailing power’ is, een tegengewicht van de gemeente. De Wmo-raad heeft een aantal invloedsinstrumenten tot zijn beschikking om het handelen van de gemeente na te gaan en te veranderen (vandaar ook de benaming invloedsinstrumenten). De hoofdvraag wordt beantwoord via het in kaart brengen van die verschillende invloedsinstrumenten. De invloedsinstrumenten stellen Wmo-raden in staat gemeenten horizontaal ter verantwoording te roepen; ze zijn door Wmo-raden te gebruiken als instrumenten om het doen en laten van de gemeente te controleren en op die manier invloed op haar uit te oefenen. De verantwoordingsrelatie tussen Wmo-raden en gemeenten is horizontaal, wat wil zeggen dat (1) de partijen gelijkwaardig zijn en (2) de relatie direct is, dus zonder tussenkomst van derden (Schillemans, 2007: 73). Deze nieuwe relatie tussen Wmo-raden en gemeenten past in de trend van horizontalisering van het openbaar bestuur (Bovens, 2000: 7).
9
De invloedsinstrumenten worden hier eerst kort aangestipt ter verduidelijking van onderstaande deelvragen. De invloedsinstrumenten zijn: -
periodiek overleg, deelvraag 2;
-
gevraagd en ongevraagd advies, en motivatieplicht, deelvraag 3
-
klanttevredenheidsonderzoek en prestatiemeting, deelvraag 4
-
eventuele andere/overige instrumenten, deelvraag 5
Deze instrumenten zijn houvast bij het opstellen van interviewvragen aan respondenten over de invloed van Wmo-raden. Deelvraag 6 gaat over objectieve invloed, dat wil zeggen: invloed als objectief zichtbare verandering in beleidsstukken, als gevolg van invloed van de Wmo-raad. Deelvraag 7 gaat over subjectieve invloed, dat wil zeggen: de mate waarin de gemeente anticipeert op de Wmo-raad. In hoofdstuk 8 worden alle deelvragen geoperationaliseerd.
De deelvragen zijn: 1. De formele positie van de Wmo-raad Wat is de formele positie van de Wmo-raad, welke afspraken zijn er gemaakt met de gemeente en waarin zijn deze zaken neergelegd? 2. Periodiek overleg Hoe zet de Wmo-raad het periodiek overleg met de gemeente in als invloedsinstrument en hoe ervaren leden van de Wmo-raad en ambtenaren/de wethouder de invloed die zij kunnen uitoefenen via periodiek overleg? 3. Gevraagd en ongevraagd advies en bijbehorende motivatieplicht Hoe zet de Wmo-raad het geven van gevraagd en ongevraagd advies, en de motivatieplicht van de gemeente in als invloedsinstrumenten en hoe ervaren leden van de Wmo-raad en ambtenaren/de wethouder de invloed die de Wmo-raad kan uitoefenen via advies en de motivatieplicht? 4. Klanttevredenheidsonderzoek en prestatiemeting Hoe zet de Wmo-raad het klanttevredenheidsonderzoek en prestatiemeting in als invloedsinstrumenten en hoe ervaren leden van de Wmo-raad en ambtenaren/de wethouder de invloed die de Wmo-raad kan uitoefenen via het klanttevredenheidsonderzoek en de prestatiemeting? 5. Overige invloedsinstrumenten Zet de Wmo-raad nog andere instrumenten in als invloedsinstrument en hoe ervaren leden van de Wmo-raad en ambtenaren/de wethouder de invloed die de Wmo-raad kan uitoefenen via deze overige invloedsinstrumenten?
10
6. Objectieve invloed Zijn er objectief zichtbare veranderingen aan te wijzen in beleidsstukken van de gemeente, als gevolg van invloed van de Wmo-raad? 7. Subjectieve invloed In welke mate anticipeert de gemeente op de Wmo-raad: a) Is de Wmo-raad gezaghebbend? b) Zijn de opvattingen van de Wmo-raad bekend?
11
4.
Doel van het onderzoek
Dit onderzoek heeft tot doel: onderzoeken wat de invloed van Wmo-raden, als countervailing power van gemeenten, op gemeentelijk Wmo-beleid is. Het centrale begrip is dus invloed. Om te bepalen wat de invloed is, worden verschillende factoren onderscheiden die van belang zijn voor de invloed van Wmo-raden. Ook wordt gekeken naar de objectieve en subjectieve invloed van Wmo-raden. Uiteindelijk zal dit onderzoek een tweeledig doel hebben, te weten een praktisch en een theoretisch. Het uiteindelijke praktische doel is om op basis van het onderzoek suggesties aan te reiken ter verbetering van de invloed van Wmo-raden op gemeentelijk beleid. Behalve praktisch bruikbare aanbevelingen aan Wmo-raden en gemeenten, wordt er ook een theoretisch doel gesteld, namelijk theoretische reflectie over cliëntenparticipatie in Wmo-raden en invloed via horizontale verantwoording.
De vraag of een arrangement invloed heeft is van belang, want wanneer het nooit enige invloed heeft ligt het vermoeden voor de hand dat het een zuiver ritueel verantwoordingsproces is (Schillemans,2007: 77-78).
Bovenstaand citaat duidt het belang aan van het doen van onderzoek naar de invloed van Wmoraden, als het theoretisch perspectief dat van horizontale verantwoording is. Het Verwey-Jonker Instituut (2006) erkent dat lokale cultuur en historie altijd een rol spelen en dat de drie modellen voor Wmo-raden die zij heeft geformuleerd, daarom ideaaltypen zijn. Ook Renske Mol van Zorgbelang Brabant geeft aan dat het onrealiseerbaar is om cliëntenparticipatie via Wmo-raden in één model te vatten, hoewel dat wel het gemakkelijkst zou zijn. Toch is er behoefte aan handvatten bij het realiseren van cliëntenparticipatie via Wmo-raden of het verbeteren daarvan, juist ook omdat gemeenten daarin discretionaire bevoegdheden hebben en meer verantwoordelijkheden dan vóór de invoering van de Wmo. In dit onderzoek wordt niet gepoogd een ideaal model voor Wmo-raden te creëren dat in alle gemeenten zou moeten werken. Omdat Wmo-raden nog geen lange looptijd hebben (de Wmo is in januari 2007 ingevoerd en veel Wmo-raden zijn niet meteen geïnstalleerd) en vaak sterk in ontwikkeling zijn, is dit onderzoek ook bedoeld als materiaal voor verder onderzoek naar Wmo-raden.
12
5.
Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie
Het maatschappelijk belang van dit onderzoek voor de verschillende betrokken partijen zoals: cliënten, cliëntenraden, gemeenten en MOVISIE is als volgt. Het nut voor cliënten, georganiseerd in een Wmo-raad, is dat meer inzicht wordt gegeven in manieren waarop zij meer en/of effectiever invloed kunnen uitoefenen op gemeentelijk Wmo-beleid. De valkuilen waarmee Wmo-raden te maken hebben wanneer zij invloed willen uitoefenen op gemeentelijk Wmo-beleid, zullen worden geëxpliciteerd. Voor gemeenten geldt dat zij inzicht krijgen in de manier waarop zij cliënten effectief kunnen betrekken bij het beleidsproces. De factoren die van invloed zijn op het zorgen voor ruimte voor invloed van cliënten en de beperkingen daarbij, zullen per casus naar voren komen (hoofdstuk 9-13) en in de conclusies en aanbevelingen (hoofdstuk 14). Tot slot is dit onderzoek voeding voor het kennis- en adviescentrum Cliëntenparticipatie van MOVISIE.
Niet alleen vanuit de maatschappij, maar ook op wetenschappelijk gebied is het van belang cliëntenparticipatie in de Wmo nader te verkennen met de theorie van horizontale verantwoording als benadering. Zoals reeds vermeld in hoofdstuk 2, gaat het in dit onderzoek om de invloed van Wmo-raden op het beleidsproces rondom de Wmo, benaderd via de theorie van horizontale verantwoording. Wetenschappelijk gezien is dit een interessant onderzoek, dat een nuttige aanvulling zal zijn op de beperkte kennis over de praktijk van cliëntenparticipatie. Er is weinig literatuur over cliëntenparticipatie op gemeentelijk niveau, mede vanwege de recente invoering van de wet (1 januari 2007). Dit onderzoek beoogt een bijdrage te leveren aan de vraag of en hoe cliënten daadwerkelijke invloed uitoefenen op gemeentelijk beleid, door empirisch onderzoek te doen naar de daadwerkelijke invloed van cliënten in vijf gemeenten vanuit de theorie van horizontale verantwoording. Gemeenten leggen namelijk over hun Wmo-beleid ‘horizontaal’ verantwoording af aan hun inwoners en niet ‘verticaal’ aan de rijksoverheid (SCP, 2008).
Onderzoek (Putters et al., 2007; Groot, 2008) toont aan dat gemeenten de wijze waarop ze cliëntparticipatie moeten realiseren, nog niet gevonden hebben. Bovendien is de relatie tussen gemeenten en Wmo-raden nog sterk in ontwikkeling. Zo geven Wmo-raden aan dat er nog niet voldoende naar hun visie wordt gevraagd. Ook het SCP (2008) geeft aan dat de betrokkenheid van onder andere cliënten bij horizontale verantwoording in veel gemeenten weinig ontwikkeld is. Het SCP (2008) ondervond dat slechts tweederde van de Wmo-raden betrokken is bij horizontale verantwoording en dat cliënten(organisaties) in bijna één op de vijf gemeenten noch via de Wmoraad, noch via andere wegen betrokken zijn bij de horizontale verantwoording. Volgens het SCIP
13
(2008) komt dat hoogstwaarschijnlijk doordat het jaar 2008 voor veel gemeenten het eerste jaar van verantwoording is. Hieruit blijkt dat de Wmo-raad zich (nog) onvoldoende kan manifesteren als countervailing power van de gemeente. Hakkesteegt (2007) concludeert dat vervolgonderzoek naar de effecten van verschillende verantwoordingsinstrumenten gewenst is.
Horizontale verantwoording lijkt de aangewezen theorie om invloed van de Wmo-raad op gemeentelijk Wmo-beleid te meten, want het staat wettelijk vast dat de gemeente verplicht is om “gezamenlijke vertegenwoordigers van representatieve organisaties” (artikel 12, lid 1 Wmo) te raadplegen. Dit veronderstelt een gelijkwaardige relatie tussen gemeente en Wmo-raadsleden, die bovendien direct is, zonder tussenkomst van derden. Desalniettemin kan blijken dat de theorie niet voldoet wanneer de invloed van de Wmo-raad op gemeentelijk Wmo-beleid gemeten wordt. Wellicht zijn er andere wegen die de Wmo-raad kan bewandelen of bewandelt om gemeentelijke Wmo-beleid te beïnvloeden. Indien dit zal blijken tijdens de analyse van de onderzoeksdata, zou dit een nuttige aanvulling op de theorie van horizontale verantwoording kunnen zijn. Indien dit niet het val is, bestaat de wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek uit het feit dat de theorie van horizontale verantwoording van toepassing blijkt te zijn op de relatie tussen gemeenten en Wmoraden. In beide gevallen is dit onderzoek dus wetenschappelijk relevant.
14
6.
Theoretisch perspectief
Dit hoofdstuk beschrijft het theoretisch perspectief waarmee de invloed van Wmo-raden op gemeentelijk Wmo-beleid wordt benaderd. Dit theoretisch perspectief is ingebed in bredere ontwikkelingen zoals governance, vraagsturing en de civil society. Centraal in dit onderzoek staat ‘invloed op gemeentelijk beleid’, daarom wordt paragraaf 6.1 gewijd aan beleidsbeïnvloeding. Daarna zal in paragraaf 6.2 de theoretische bril die wordt opgezet in dit onderzoek, worden uitgelegd: de theorie over horizontale verantwoording. Het begrip invloed wordt opgesplitst in subjectieve en objectieve invloed. In paragraaf 6.2 wordt uitgelegd wat dat inhoudt. In paragraaf 6.3 wordt een conclusie getrokken over wat in dit hoofdstuk aan bod is gekomen.
6.1 Beleidsbeïnvloeding Cliëntenparticipatie heeft zowel voor- als nadelen, waarbij de voordelen kennelijk overwicht hebben aangezien cliëntenparticipatie wettelijk verplicht is in de Wmo. Het begrip invloed staat centraal en wel de invloed van cliënten in Wmo-raden op gemeentelijk Wmo-beleid. Met andere woorden, het gaat hier om beleidsbeïnvloeding door cliënten. Het Verwey-Jonker Instituut (2006) ondervond dat het beleid niet alleen dichter bij de burgers moet komen te staan, maar dat de burgers ook meer invloed moeten krijgen op het beleid en de uitvoering. Huntjens (2005) stelt dat, om te zorgen dat burgers invloed op de beleidsvorming hebben, het in ieder geval belangrijk is dat oplossingen niet al op voorhand vastgelegd zijn en dat de producten van het participatieproces invloed moeten uitoefenen op het uiteindelijke beleid. Dit zijn twee belangrijke randvoorwaarde wanneer cliënten trachten invloed uit te oefenen.
Beleidsbeïnvloeding doordat cliënten participeren in het beleidsproces kan op landelijk, regionaal en lokaal niveau plaatsvinden (Bovenkamp et al., 2008). Dit onderzoek behandelt cliëntenparticipatie op lokaal niveau, in gemeenten. Cliënten oefenen vaak invloed uit op gemeentelijk beleid via een vertegenwoordigende belangengroep. Belangengroepen staan volgens Rosenthal, Ringeling, Bovens, ’t Hart en Van Twist (1996) tussen overheid en burgers in als intermediaire organisaties. Die belangengroepen hebben een redelijk smalle insteek, in tegenstelling tot bijvoorbeeld politieke partijen, omdat ze enkel op bepaalde aspecten van beleid invloed willen uitoefenen (Coxall, 2001). In dit onderzoek gaat het om de “gezamenlijke vertegenwoordigers van representatieve organisaties” (artikel 12, lid 1 Wmo) van cliënten. Deze vertegenwoordigers behartigen idealiter alle belangen van Wmo-doelgroepen die in een gemeente voorkomen. Dit doen ze meestal door deel te nemen in een Wmo-raad. Via een Wmo-raad vindt dus cliëntenparticipatie plaats en de gemeente verantwoord haar beleid op die manier tegenover de eigen burgers. Dit is de horizontale sturingsfilosofie van de
15
Wmo, die een verandering betekent ten opzicht van de traditionele sturingsfilosofie waarbij de lokale overheid verticaal verantwoording aflegt aan de centrale rijksoverheid (SCP, 2008).
Edelenbos, Klaassen en Schaap (2005) concluderen na analyse van een buurtprogramma voor burgerparticipatie dat burgerparticipatie1 zorgt voor “meer nadruk op horizontale verantwoording”. Dat duidt alvast grotendeels op bruikbaarheid van het perspectief van horizontale verantwoording voor dit onderzoek over cliëntenparticipatie. Putters, Frissen en Foekema (2006) stelden vast dat vraag naar en aanbod van zorg in Nederland niet goed genoeg op elkaar aansluiten. De auteurs constateren in hun onderzoek dat alle Nederlandse politieke partijen het daarom zaak vinden een ‘countervailing power’ tegenover machtige partijen, zoals zorgverzekeraars, in te zetten. Een ‘countervailing power’ is een partij die tegenmacht kan bieden aan een andere partij, die anders te veel macht kan hebben (Wigboldius, 2007). De Wmo-raad wordt hier gezien als countervailing power tegen de gemeente. Dit houdt in dat de gemeente horizontaal verantwoording over haar doen en laten moet afleggen aan de Wmo-raad. De Wmo-raad kan het handelen van de gemeente controleren en daarop invloed uitoefenen. In de volgende paragraaf wordt uitgelegd wat de theorie over horizontale verantwoording inhoudt, en wordt deze nader uitgewerkt.
6.2 Horizontale verantwoording 6.2.1 Horizontale verantwoordingsarrangementen van de luide stem Wanneer de invloed van Wmo-raden op gemeentelijk beleid wordt bepaald, is horizontale verantwoording een belangrijk perspectief. Het bestuurlijke uitgangspunt van de Wmo is dat de gemeente verantwoording aflegt aan inwonende burgers en organisaties over de manier waarop zij beleid maakt rondom de Wmo en dus ook de manier waarop zij de doelen van de Wmo probeert te bereiken (SCP, 2008). Dit principe, dat horizontale verantwoording wordt genoemd, staat centraal in de Wmo (SCP, 2008). Van Os en Reeuwijk (2005) stellen dat “de Wmo beoogt de horizontale verantwoording te verstevigen” en dat “verantwoording naar burgers en belangenorganisaties een zwaarder accent [zal] krijgen dan tot op heden het geval is” (p. 23). Ook het Verwey-Jonker Instituut (2006) concludeert dat horizontale verantwoording een belangrijke plek inneemt in de Wmo. De oorzaak daarvan is de verschuiving van (politieke) besluitvorming van klassieke (overheids)organen naar meer informele organen zoals ‘single issue groepen’ om de kloof tussen burger en bestuur de overbruggen (Bovens, 2005). In dit onderzoek wordt het theoretisch perspectief van horizontale verantwoording gebruikt omdat dit perspectief inzicht biedt op de invloed van de Wmo-raad op de
1
Cliënten zijn een specifieke groep burgers, dus burger- en cliëntenparticipatie zijn vergelijkbaar. Echter, het verschil is dat cliënten kwetsbare burgers zijn en dat er bepaalde eisen moeten worden gesteld aan de participatie, rekening houdend met sectorspecifieke contextfactoren (Van Wolde en Van Montfort, 2005: 207).
16
gemeente. Hieronder zal blijken dat het perspectief van horizontale verantwoording aansluit op de benadering van de Wmo-raad als countervailing power van de gemeente.
Schillemans (2007) definieert het begrip verantwoording in zijn boek ‘Verantwoording in de schaduw van macht’ op basis van voorgaande wetenschappelijke literatuur als volgt: een communicatierelatie tussen een handelende persoon of instantie – een actor – en een beoordelende persoon of instantie – een forum – waarbij de actor zich verplicht voelt of verplicht is om het forum inzicht te geven in zijn handelen – in de ruimste zin van het woord – en dit indien nodig toe te lichten en te rechtvaardigen. (p. 61) Toegepast op de vraag- en probleemstelling van dit onderzoek, is de gemeente de actor en is de Wmo-raad het forum. Bij horizontale verantwoording is er volgens Schillemans (2007) geen sprake van een formele hiërarchische relatie. De Wmo-raad als forum is ‘derde partij’ en de gemeente als actor verantwoordt zich direct aan de Wmo-raad als forum zonder daarbij een omweg te nemen via andere organisaties. Volgens de theorie beschikt de Wmo-raad over geringe sanctiemogelijkheden. Cliëntenraden of -panels, maar bijvoorbeeld ook colleges van deskundigen en visitatiecommissies, vallen volgens Schillemans (2007) onder de noemer 'horizontale verantwoordingsarrangementen van de luide stem'. Ze vertegenwoordigen belanghebbenden tegenover de actor. Schillemans (2007) noemt cliëntenraden en/of -panels – en de andere horizontale verantwoordingsarrangementen van de luide stem – ‘klantenfora’. In een klantenforum kunnen cliënten hun opvattingen zelf formuleren en uiten zonder tussenkomst van wie dan ook. Wmo-raden doen dit en kunnen dit doen zonder daar externen bij nodig te hebben. Schillemans (2007) stelt dat klantenfora “een directe gesprekspartner van het bestuur van de uitvoeringsorganisatie zijn” (p. 73). Dit is eveneens het geval bij Wmo-raden, omdat die direct overleggen met ambtenaren van de gemeente en - meestal tweemaal per jaar - met de portefeuillehouder uit het gemeentebestuur, de wethouder.
6.2.2 Succesvolle invloed: objectief en subjectief Relevant is de vraag wanneer invloed succesvol is te noemen. Een Wmo-raad is een klantenforum, wat in de wetenschappelijke wereld normatief worden beoordeeld als zeer waardevol (Schillemans, 2007: 186). Echter, deze hoge waardering staat tegenover empirische bevindingen die uitwijzen dat klantenfora “vaak kampen met een aantal problemen ten aanzien van zowel hun representativiteit, effectiviteit als kwaliteit” (Schillemans, 2007: 186). In dit onderzoek gaat het vooral om de effectiviteit van Wmo-raden, namelijk de vraag of zij hun doelen bereiken en dus daadwerkelijke invloed hebben op gemeentelijk Wmo-beleid. De twee overige factoren, representativiteit en kwaliteit, zijn eveneens belangrijke factoren, waar niet zomaar aan voorbij kan worden gegaan.
17
In 2009 onderzocht Judith van Leeuwen in haar afstudeerscriptie in hoeverre Wmo-raden representatief en deskundig zijn te noemen en hoe dit valt te verklaren. Ten eerste bleek dat de representativiteit van Wmo-raden, dat wil zeggen het betrekken van een goede afspiegeling van de groep belanghebbende burgers in het beleidsproces, matig is (Van Leeuwen, 2009: 65). De deskundigheid van Wmo-raadsleden is volgens Van Leeuwen voldoende tot ruim voldoende (Van Leeuwen, 2009: 61). De representativiteit van Wmo-raden is minder van belang als het gaat om de invloed, want in dit onderzoek gaat het om wat de invloed van Wmo-raden is en niet van wie precies. Belangrijker is de kwaliteit of deskundigheid van de Wmo-raad, want het is logisch en aannemelijk dat de invloed van de Wmo-raad groter is naarmate zijn kwaliteit hoger is. Van Leeuwen (2009: 66) over deskundigheid van Wmo-raadsleden: “De vaardigheden die van belang zijn, worden in voldoende mate beheerst. Dit neemt niet weg dat enkele leden moeite ondervinden met bijvoorbeeld het lezen van nota's en dat ondersteuning hierbij wenselijk zou zijn.” Want, zo stelt Van Leeuwen (2009: 67) later: “De achtergrond van de leden zorgde ervoor dat zij al over een gedegen basis van kennis en vaardigheden beschikten, waarop ze gemakkelijk voort konden bouwen.” De aanname is nu dat de deskundigheid van Wmo-raden in voldoende mate op orde is, waardoor deze niet tot nauwelijks in de weg staat als het gaat om de effectiviteit van de Wmo-raad, het succesvol uitoefenen van invloed.
Hieronder worden de twee vormen van invloed uiteengezet: objectieve en subjectieve invloed. De invloedsinstrumenten zijn de voorwaarden die ertoe leiden dat de Wmo-raad überhaupt objectieve en subjectieve invloed kan uitoefenen. Onder het succesvol uitoefenen van invloed wordt in dit onderzoek verstaan: het daadwerkelijk tot stand brengen van een zo hoog mogelijk niveau van zowel objectieve als subjectieve gedragsverandering in gemeentelijk Wmo-beleid. Bij objectieve invloed gaat het dan om veranderingen in gemeentelijk Wmo-beleid in een door de Wmo-raad gewenste richting. Bij subjectieve invloed gaat het om het anticiperen van gemeenteambtenaren en wethouders op de door de Wmo-raad aangegeven standpunten. In paragraaf 7.5 wordt geoperationaliseerd hoe wordt onderzocht of de invloed succesvol is.
6.2.3 Invloed als objectief gegeven: gedragsverandering Belangrijk in de theorie van horizontale verantwoording, waarin de Wmo-raad specifiek wordt gezien als horizontaal verantwoordingsarrangement van de luide stem, als klantforum, is gedragsverandering bij de actor. In dit onderzoek is de aanname dat gedragsverandering van de gemeente een gevolg is van invloed. Volgens de theorie van horizontale verantwoording is het namelijk belangrijk te bekijken of de communicatie tussen actor (gemeente) en forum (Wmo-raad) invloed heeft op het gedrag van de actor (Schillemans, 2007). Ook Poorter (2005) onderstreept het
18
belang van het effect van sociale verhoudingen op het beleidsproces. In casu gaat het over de verhouding tussen gemeente en Wmo-raad. Schillemans (2007) gebruikt het begrip gedrag bewust in brede zin, waarbij het zowel concreet gedrag zoals een werkproces kan betekenen, als een meer beleidsmatige invulling kan krijgen, zoals de inhoud van een beleidsplan. In dit onderzoek wordt deze brede invulling van het begrip gedrag overgenomen.
Hoewel invloed en gedragsverandering geen inwisselbare begrippen zijn, wordt gedragsverandering in dit onderzoek gebruikt als indicator voor invloed. Het begrip gedragsverandering is vatbaar voor meervoudige interpretatie, want zoals in de vorige alinea al bleek, kan het begrip gedrag gaan over een werkproces, maar ook over de inhoud van beleidsstukken. In dit onderzoek wordt gedragsverandering in brede zin opgevat als resultaat van invloed van Wmo-raden. Daarbij is gedragsverandering en dus ook invloed een tweeledig begrip: deels objectief en deels subjectief. Deze indeling verschilt met die van informele en formele invloed. Formele invloed is de invloed die wettelijk is vastgelegd, door bijvoorbeeld de machtsverhoudingen tussen partijen nauwkeurig vast te leggen. Informele invloed is de invloed die plaatsvindt, los van hoe machtsverhoudingen officieel zijn geregeld. Zowel objectieve als subjectieve invloed (de tweedeling die in dit onderzoek wordt gebruikt) kan zowel informeel als formeel zijn.
De indeling formeel - informeel wordt dus losgelaten en in plaats daarvan is in dit onderzoek sprake van objectieve en subjectieve invloed via gedragsverandering. -
Objectieve gedragsverandering: veranderingen in het gemeentelijke Wmo-beleid als gevolg van invloed van de Wmo-raad via horizontale verantwoordingsinstrumenten.
-
Subjectieve gedragsverandering: veranderingen in de houding van betrokken ambtenaren/de wethouder als gevolg van anticipatie.
Subjectieve gedragsverandering betekent hier dus niet dat de invloed afhangt van de mening van ieder willekeurig persoon, maar dat invloed een verandering in de houding van personen teweeg brengt. Dit staat tegenover objectieve invloed, gedragsverandering die zichtbaar is in beleid. In paragraaf 8.4 van het hoofdstuk Operationalisering wordt verder uitgewerkt hoe gedragsverandering bij betrokken ambtenaren als objectief gegeven zal worden onderzocht. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op invloed als subjectief gegeven.
6.2.4 Invloed als subjectief gegeven: anticipatie Invloed is een fluïde en discutabel begrip, dat geen eenduidige betekenis heeft. Hox (2006) geeft niet voor niets aan dat “huidige wetenschapsbeoefenaars erg huiverig tegenover het begrip 'invloed' staan” (p. 4). In dit onderzoek wordt, naast invloed die objectief meetbaar is, ook een subjectieve
19
invulling aan het begrip invloed gegeven. Invloed via gedragsverandering als leerproces is niet aan de oppervlakte waarneembaar. Daarbij komt dat leren [en daaruit voortvloeiende gedragsverandering] vaak een proces is “van de lange adem” (Schillemans, 2007: 94). In dit onderzoek, dat gebonden is aan een beperkte onderzoeksperiode, wordt dit opgevangen door respondenten te vragen naar hun beleving van invloed van de Wmo-raad.
De theorie van horizontale verantwoording biedt een basis voor subjectieve beleving van invloed. In een initieel interview met Renske Mol van Zorgbelang Noord-Brabant is deze benadering van invloed als deels subjectief begrip bevestigd, want zij benadrukt dat het belangrijk is dat Wmo-raadsleden “het gevoel hebben gezien, gehoord en erkend te worden” (R1). Invloed gaat dus deels om individuele beleving van invloed en het gevoel van individuen betrokken te worden. De invloedsinstrumenten gelden als aangrijpingspunten om de respondenten te vragen naar de invloed van de Wmo-raad. De aanname over subjectieve invloed is dat deze groter is naarmate de gemeente anticipeert op de Wmo-raad. Hieronder wordt uitgelegd wat anticipatie volgens de theorie van horizontale verantwoording inhoudt.
Bij het onderzoeken van anticipatie, is het onderscheid tussen ex ante en ex post invloed op de actor (Schillemans, 2007) van belang. Ex post invloed vindt ná het handelen van de actor plaats en ex ante vóórdat de actor handelde. Schillemans (2007) stelt hierover: In de literatuur bestaat grote overeenstemming over het feit dat de voornaamste effecten van verantwoording ontstaan doordat actoren ex ante anticiperen op verantwoording. (Laver en Shepsle, 1999; D.Dunn, 1999; Dunn en Legge jr., 2001; Mulgan, 2003). Verantwoordingsarrangementen zouden derhalve vooral van belang zijn vanwege hun afschrikkende werking en niet vanwege hun correctief vermogen (Elster, 1999 Lonsdale, 1999; Behn, 2001). (p. 77)
De “voornaamste effecten van verantwoording” is in dit kader een breed begrip, dat in dit onderzoek wordt opgevat als gedragsverandering van de actor vanwege anticipatie. De waarschijnlijkheidswet van Friedrich (1963), die gaat over ‘anticipated reactions’, legt uit dat besluitvormers vooruitlopen op voorkeuren van voor die besluitvorming belangrijk geachte (groepen) personen. De theorie van ‘anticipated reactions’ is bevestigd in sociaal-psychologisch onderzoek, waaruit blijkt dat mensen anticiperen op de verwachting dat ze over hun besluiten ter verantwoording worden geroepen (Schillemans, 2007). Ook Van Wolde en Van Montfort (2005) stellen dat wanneer een actor op de hoogte is van het feit dat het zal worden beoordeeld, deze “geneigd zal zijn om (extra) goed naar het te nemen besluit te kijken” (p. 202), zal anticiperen dus. De aanname in dit onderzoek is dat wanneer
20
de Wmo-raad ex ante invloed uitoefent op de gemeente, deze laatste gedragsverandering vertoont omdat zij anticipeert op die invloed van de Wmo-raad. In dat geval is dus sprake van subjectieve invloed van de Wmo-raad op de gemeente.
Een belangrijk aspect van anticipatie is het fenomeen ‘pre-emptive selfcriticism’. Het kan voorkomen dat de gemeente niet op de hoogte is van de preferenties van de Wmo-raad. In dat geval zal de gemeente (actor) haar gedrag volgens Tetlock et al. (1989) preventief evalueren indien zij verwacht2 dat een gezaghebbend forum haar ter verantwoording gaat roepen. Pre-emptive selfcriticism is dus preventieve zelfevaluatie, waarbij de actor relatief flexibel denkt en het eigen handelen in een groter perspectief plaatst om zo goed mogelijk te kunnen reageren op niet door het forum gestelde, maar zelfbedachte en daarmee geanticipeerde vragen (Schillemans, 2007: 78). Twee belangrijke voorwaarden voor anticipatie zijn hier impliciet naar voren gekomen, te weten: a) De gezaghebbendheid van het forum volgens de actor b) De bekendheid van de opvattingen van het forum bij de actor Schillemans (2007: 78) stelt nu dat de ex ante invloed groter is naarmate ten eerste de actor de gezaghebbendheid van het forum hoger acht (voorwaarde a) en ten tweede beter bekend is met de opvattingen van het forum (voorwaarde b). Deze factoren noemt Schillemans (2007) niet bepalend, maar wel belangrijk voor “anticipatie in de door het forum gewenste richting” (p. 78). In paragraaf ? wordt geoperationaliseerd hoe de subjectieve invloed wordt onderzocht.
Schematisch kan de theorie van horizontale verantwoording, toegepast op de relatie tussen Wmoraad als forum en de gemeente als actor, als volgt worden weergegeven: Figuur 1: Horizontale verantwoording tussen Wmo-raad en gemeente
Voorwaarde Invloedsinstrumenten Wmo-raad (klanten)forum luide stem
Verantwoordingsrelatie
Anticipatie Gemeente actor
Communicatierelatie
2
In dit onderzoek is het uitgangspunt dat de gemeente verwacht dat zij door de Wmo-raad ter verantwoording wordt geroepen. Het kan voorkomen dat deze verwachting niet aanwezig is, maar dat biedt ten eerste geen basis voor het onderzoeken van de invloed van de Wmo-raad en is ten tweede vrijwel onmogelijk vast te stellen. Daarom is de verwachting van de gemeente door de Wmo-raad ter veratnwoording te worden geroepen een vaststaand gegeven.
21
6.2.5 Twee praktische kanttekeningen De theorie van horizontale verantwoording is bruikbaar in dit onderzoek, mits de volgende kanttekeningen in acht worden genomen. De theorie over horizontale verantwoording van Schillemans (2007) gaat over cliëntenraden. De actor is volgens die theorie de zorg- of welzijnsinstelling en een cliëntenraad is het forum. In dit onderzoek echter is de gemeente actor en zijn verschillende cliënten(organisaties) gebundeld in de Wmo-raad het forum. Die bundeling bestaat niet enkel uit cliënten, want het moet gaan om “de gezamenlijke vertegenwoordigers van representatieve organisaties van de kant van vragers op het gebied van maatschappelijke ondersteuning” (Artikel 12, lid 1 Wmo). De Wmo-raad kan dus bestaan uit zowel directe als indirecte belanghebbenden. In een Wmo-raad kunnen bijvoorbeeld ook vertegenwoordigers van kerken of vrijwilligersorganisaties zitten, die indirect belanghebbend zijn. De Wmo is namelijk breder dan alleen zorg en omvat ook thema’s als emancipatie en leefbaarheid. De door Schillemans (2007) gebruikte term ‘klantenforum’ is daarom niet direct overzetbaar van een cliëntenraad naar de Wmoraad in een gemeente, want niet alle leden van een Wmo-raad zijn direct belanghebbenden.
De tweede kanttekening bij de theorie over horizontale verantwoording is dat de Wmo-raad wél beschikt over formele bevoegdheden, in tegenstelling tot een klantenforum. De gemeente is namelijk als actor verplicht de ‘gezamenlijke vertegenwoordigers’ van representatieve organisaties van zorgvragers – vaak dus verzameld in een Wmo-raad – te informeren over wat zij doet met het advies van de Wmo-raad. Dit is vastgelegd in lid 2 van artikel 12 Wmo. Het gaat hierbij niet alleen om het informeren van de Wmo-raad, want de gemeente moet haar besluit ook motiveren. Op die manier is de gemeente als actor dus verplicht verantwoording over haar doen en laten af te leggen aan de Wmo-raad als forum. De motivatieplicht wordt in dit onderzoek gezien als invloedsinstrument. Dit stemt overeen met de definitie van verantwoording die hierboven is omschreven (Schillemans, 2007), maar valt dus niet helemaal samen met de term horizontale verantwoording. Met deze twee kanttekeningen in het achterhoofd is de theorie over horizontale verantwoording van Schillemans (2007) goed bruikbaar voor dit onderzoek.
6.3 Conclusie In hoofdstuk 1 ‘Inleiding’ is uitgelegd dat de Wmo-raad in dit onderzoek wordt gezien als countervailing power, als tegenmacht van de gemeente. Hierbij sluit de in paragraaf 6.2 uitgelegde theorie over horizontale verantwoording aan. Volgens deze theorie is de gemeente actor en de Wmo-raad forum. Tussen beide bestaat een communicatierelatie. De gemeente is verplicht verantwoording af te leggen aan de Wmo-raad. De horizontale verantwoordingstheorie besteedt veel aandacht aan deze relatie en de factoren die van invloed zijn op de macht die het forum over de
22
actor kan uitoefenen. Deze zijn belangrijk voor het bepalen van de invloed van het forum, de Wmoraad, op de actor, de gemeente.
De Wmo-raad is een klantenforum, een horizontaal verantwoordingsarrangement van de luide stem. De Wmo-raad is directe gesprekspartner van de gemeente en vertegenwoordigt belanghebbenden tegenover de actor. De theorie van horizontale verantwoording is bruikbaar mits de volgende twee kanttekeningen in acht worden genomen: in een Wmo-raad zitten niet alleen directe vertegenwoordigers van cliënten maar ook indirecte, zoals vertegenwoordigers van kerken, en de gemeente is wél formeel, namelijk volgens de Wmo, verplicht verantwoording af te leggen aan de Wmo-raad.
In casu is de cruciale vraag wat de invloed van de Wmo-raad is op gemeentelijk Wmo-beleid. Aanname is dat invloed van de Wmo-raad gedragsverandering bij de gemeente teweeg zal brengen. Deze invloed is succesvol wanneer de Wmo-raad daadwerkelijk een zo hoog mogelijk niveau van zowel objectieve als subjectieve gedragsverandering in gemeentelijk Wmo-beleid tot stand brengt. Gedragsverandering (en dus invloed) is in dit onderzoek tweeledig: 1) objectief, waarbij het gaat om veranderingen in gemeentelijk beleid en 2) subjectief, waarbij het gaat om veranderingen in de houding van betrokken ambtenaren of de wethouder vanwege anticipatie op de Wmo-raad. De theorie van horizontale verantwoording stelt dat ex ante (vooraf) verantwoording het meeste effect heeft op de actor. Ex ante verantwoording veroorzaakt ‘anticipated reactions’, wat inhoudt dat de gemeente als actor in haar gedrag anticipeert op de aanwezigheid en controlemogelijkheden van de Wmo-raad. Door middel van pre-emptive selfcriticism is de actor bovendien in staat om het eigen gedrag preventief te evalueren door middel van zelfbedachte geanticipeerde vragen. Hierbij geldt dat de (ex ante) invloed van de Wmo-raad als forum groter is naarmate: (a) de gezaghebbendheid die de actor aan het forum toekent groter is en (b) de actor beter op de hoogte is van de opvattingen van het forum. De aanname is dat wanneer deze factoren sterker aanwezig zijn, de gedragsverandering bij de gemeente groter is en dus de invloed van de Wmo-raad groter is.
23
7.
Operationalisering
In dit hoofdstuk wordt aan de hand van de deelvragen zoals die in hoofdstuk 2 zijn geformuleerd, uitgelegd hoe begrippen zijn geoperationaliseerd en hoe data is geanalyseerd. Daartoe wordt eerst uitgelegd hoe de interviewtranscripten worden geanalyseerd in paragraaf 7.1, met behulp van het coderingschema dat in paragraaf 7.2 terug te vinden is. In paragraaf 7.3 wordt deelvraag 1 over de officiële positie van de Wmo-raad, geoperationaliseerd. Vervolgens worden de invloedsinstrumenten van deelvraag 2 tot en met 5 geoperationaliseerd. Ook wordt uitgewerkt hoe zowel objectieve (paragraaf 7.5) als subjectieve gedragsverandering (paragraaf 7.6) als gevolg van invloed van de Wmo-raad wordt afgeleid uit de interviews. Na de uitwerking en uitleg van begrippen en codes, volgt in paragraaf 7.6 een leeswijzer voor de hoofdstukken 9, 10, 11, 12 en 13 met de casusanalyses. Dit hoofdstuk eindigt met in paragraaf 7.7 de onderzoeksplanning.
7.1 Officiële positie van de Wmo-raad Deelvraag 1 gaat over wat de formele positie van de Wmo-raad is, welke afspraken er zijn gemaakt tussen gemeente en Wmo-raad en waarin deze zijn neergelegd. De officiële documenten waarin deze gegevens zijn te vinden, zoals verordeningen, worden per gemeente geanalyseerd op inhoud. Deze gegevens worden geanalyseerd met als doel via codes te achterhalen wat de officiële positie, taken en eventuele overige verantwoordelijkheden van de Wmo-raad zijn. Deze codes fungeren als indicatoren bij de inhoudsanalyse van officiële documenten. Na deze analyse op de inhoud, kan via interviews worden onderzocht welke praktische afspraken Wmo-raad en gemeente daarnaast hebben gemaakt. Indicator hiervoor is de code afspraken.
7.2 Invloedsinstrumenten In deze paragraaf worden invloedsinstrumenten geoperationaliseerd. Deze vallen samen met deelvraag 2 (periodiek overleg), 3 (gevraagd en ongevraagd advies en bijbehorende motivatieplicht), 4 (klanttevredenheidsonderzoek en prestatiemeting) en 5 (andere invloedsinstrumenten).
7.2.1 Periodiek overleg De Wmo-raad vergadert niet alleen intern, maar heeft ook periodiek overleg met gemeenteambtenaren over het Wmo-beleid. Het SCP (2008) vond dat in 95% van de gemeenten sprake is van periodiek overleg tussen gemeente en cliënten(organisaties). Dit is volgens het SCP (2008) de sterkste mate waarin cliëntenparticipatie vorm krijgt. Naast het interne en ambtelijke overleg, vindt er vaak ook bestuurlijk overleg plaats met de wethouder.
24
7.2.2 Gevraagd, ongevraagd advies en bijbehorende motivatieplicht Artikel 12, lid 1 Wmo stelt: Alvorens een voordracht tot vaststelling door de gemeenteraad te doen, vraagt het college van burgemeester en wethouders over het ontwerp-plan advies aan de gezamenlijke vertegenwoordigers van representatieve organisaties van de kant van vragers op het gebied van maatschappelijke ondersteuning. De gemeente moet de Wmo dus in een vroege fase van het beleidsproces om advies vragen. De ‘gezamenlijke vertegenwoordigers van representatieve organisaties’ zitten in de Wmo-raad. Dit gevraagd advies dient de Wmo-raad meestal schriftelijk in bij het gemeentebestuur of bij de gemeenteraad.
Het invloedsinstrument ongevraagd advies is niet in de Wmo omschreven. De mogelijkheid van de Wmo-raad om de gemeente ongevraagd te adviseren vloeit voort uit artikel 11, lid 1 Wmo dat de basis vormt voor cliëntenparticipatie: Het college van burgemeester en wethouders betrekt de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning (…). De meeste Wmo-raden maken daar gebruik van. Zo stelt de Wmo adviesraad van de gemeente Tilburg op haar website: “De Wmo adviesraad Tilburg adviseert gevraagd en ongevraagd de gemeente Tilburg over het beleid en de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).” Ook in de verordening over cliëntenparticipatie en in andere officiële documenten wordt vaak genoemd dat de Wmo-raad gevraagd én ongevraagd advies uit kan brengen.
De motivatieplicht van de gemeente op adviezen van de Wmo-raad is vastgelegd in artikel 12 Wmo: 1. Alvorens een voordracht tot vaststelling door de gemeenteraad te doen, vraagt het college van burgemeester en wethouders over het ontwerp-plan advies aan de gezamenlijke vertegenwoordigers van representatieve organisaties van de kant van vragers op het gebied van maatschappelijke ondersteuning. 2. Het college van burgemeester en wethouders voegt bij de voordracht tot vaststelling door de gemeenteraad tevens een motivering hoe het de belangen en behoeften van personen als bedoeld in artikel 11, tweede lid, heeft gewogen. (p. 5-6) Het college van burgemeester en wethouders moet haar ontwerpplan dus ten eerste voorleggen aan de Wmo-raad – aangenomen dat de gezamenlijke vertegenwoordigers zich op deze manier hebben georganiseerd – en vervolgens motiveren hoe de belangenafweging heeft plaatsgevonden.
25
7.2.3 Klanttevredenheidsonderzoek en prestatiemeting Een ander instrument is het klanttevredenheidsonderzoek over de Wmo, dat het college van burgemeester en wethouders ieder jaar onder cliënten moet doen. Dit is vastgelegd in artikel 9, lid 1, onder a Wmo. De methode die het college gebruikt voor dit onderzoek moet in overleg met “representatieve organisaties” (artikel 9, lid 1, onder a) tot stand komen. Deze gegevens en die van de prestatiemetingen moet het college ieder jaar voor 1 juli publiceren. Ook moet het college alle gegevens verstrekken aan de Minister van VWS (artikel 9, lid 2), die ervoor zorgt dat er voor 1 januari een “rapportage wordt opgesteld en gepubliceerd waarin de gegevens van de gemeenten worden vergeleken” (artikel 9, lid 3). Bij het invloedsinstrument prestatiemeting gaat het om het meten van prestaties in iedere gemeente en die te vergelijken met andere gemeenten. Deze vergelijking van prestatiegegevens wordt vaak ook benchmark genoemd. De informatie over vergeleken gegevens moet openbaar zijn, zodat die voor burgers een belangrijke bron van informatie kunnen zijn. Dit is vastgelegd in artikel 9, lid 1, onder b Wmo. Het beoogde doel van artikel 9 Wmo (Memorie van Toelichting, 2005) is: “burgers en maatschappelijke organisaties in staat te stellen op eenvoudige wijze de prestaties van hun gemeente op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning te beoordelen en deze te vergelijken met de prestaties van andere gemeenten” (p. 31).
7.2.4 Andere instrumenten Gemeenten gebruiken behalve bovengenoemde veelal verplichte instrumenten soms nog andere instrumenten ten behoeve van horizontale verantwoording. Door ambtenaren genoemde andere invloedsinstrumenten zijn publicaties in een lokaal blad, in een speciale Wmo-krant en op de website van de gemeente (SCP, 2008). In dit onderzoek zijn ook de door betrokken ambtenaren en Wmoraadsleden genoemde overige instrumenten van belang.
7.3 Objectieve invloed Deelvraag 6 gaat over de objectief zichtbare gedragsveranderingen zoals aanwijsbaar in beleidsstukken van de gemeente, die gevolg zijn van invloed van de Wmo-raad. Het gaat dus in concreto om aanpassingen/veranderingen van gemeentelijk Wmo-beleid naar aanleiding van invloed van de Wmo-raad. Deze data wordt niet verzameld door alle mogelijke beleidsstukken door te spitten, simpelweg omdat dit een uitgebreid onderzoek op zich zou zijn en te veel tijd kost. Deze gegevens worden daarom verzameld met behulp van de secretaris of ondersteuner van de Wmoraad, de persoon die notuleert en de interne en externe communicatie regelt. De secretaris/ondersteuner kan het materiaal aanleveren dat aantoont of en zo ja, hoe invloed van de Wmo-raad objectief zichtbare en feitelijke veranderingen in het Wmo-beleid van de gemeente heeft
26
veroorzaakt. Soms komt in de interviews naar boven of er sprake is van objectieve invloed, waaraan de code gedragsverandering dan wordt toegewezen.
Objectieve invloed is geen statisch gegeven, maar bevindt zich op een glijdende schaal. Dat wil zeggen dat de objectieve invloed van de Wmo-raad laag, matig of hoog kan zijn. Hoog is objectieve invloed als daadwerkelijk meerdere concrete voorbeelden van aanpassingen/veranderingen van gemeentelijk Wmo-beleid als gevolg van invloed van de Wmo-raad aantoonbaar zijn. Matige objectieve invloed houdt in dat er een enkele aanpassing is geweest of dat er aanpassingen worden verwacht. De objectieve invloed is laag wanneer er geen enkele aanpassing of verandering in gemeentelijk Wmo-beleid als gevolg van invloed van de Wmo-raad tot stand is gekomen.
7.4 Subjectieve invloed Om te onderzoeken in hoeverre er sprake is van anticipatie door de gemeente vanwege de aanwezigheid van de Wmo-raad, wordt deelvraag 7 beantwoord. Net zoals objectieve invloed, is subjectieve invloed aanwezig in verschillende niveaus, van laag tot hoog. De voorwaarden voor anticipatie worden uit de transcripten van interviews met Wmo-raadsleden, betrokken ambtenaren en wethouders, en uit vergaderverslagen gehaald door de codes anticipatie a en anticipatie b te gebruiken. Die codes bevatten weer subcodes en sub-subcodes, waarmee beide voorwaarden van anticipatie specifiek kunnen worden gemeten.
Anticipatie a gaat over de gezaghebbendheid die de gemeente toekent aan de Wmo-raad. Belangrijk hierbij is de subcode verhouding tussen gemeente en Wmo-raad. Deze verhouding is van belang omdat de cruciale vraag is hoe hoog de Wmo-raad bij de gemeente in achting staat. Om te bepalen wanneer de verhouding succesvol is, zijn de volgende twee sub-subcodes cruciaal. Ten eerste geldt dat naarmate het wederzijds vertrouwen en respect groter is, de verhouding beter is en de gemeente de gezaghebbendheid van de Wmo-raad hoger acht. Bij de tweede sub-subcode onafhankelijkheid is gebaseerd op het essentiële feit dat de Wmo-raad een horizontaal verantwoordingsarrangement is. Dit impliceert een bepaalde onafhankelijkheid van de gemeente, want het is de bedoeling dat de Wmo-raad kritisch is op het Wmo-beleid waarover de gemeente verantwoording aflegt. Dit moet mogelijk zijn binnen de relatie tussen gemeente en Wmo-raad, dus is van belang dat de Wmo-raad onafhankelijkheid kan vertonen binnen de verhouding met de gemeente. Een tweede belangrijke subcode betreffende de gezaghebbendheid die de gemeente de Wmo-raad toekent, is de ontvankelijkheid van betrokken ambtenaren. De gezaghebbendheid van de Wmo-raad is groter wanneer de ambtenaren en/of de wethouder meer openstaat voor de Wmo-raad. Bijvoorbeeld, als
27
de gemeenteambtenaren en/of de wethouder de Wmo-raad raad veelvuldig en vaak opzoeken, niet alleen op uitnodiging ing maar ook uit zichzelf, dan is de gezaghebbendheid van de Wmo-raad Wmo raad groter. Anticipatie b,, de tweede voorwaarde voor anticipatie, betreft bekendheid van de opvattingen en preferenties van de Wmo-raad raad bij de gemeente. De eerst subcode hierbij is bekendheid d van de Wmoraad,, want de gemeente zal de opvattingen van de Wmo-raad Wmo raad eerder kennen naarmate de bekendheid van de Wmo-raad raad groter is. Vervolgens is de tweede subcode dan de informatievoorziening van Wmo-raad raad richting gemeente, waarbij de Wmo-raad Wmo raad de gemee gemeente op de hoogte stelt van de opvattingen.
In onderstaand figuur is zichtbaar hoe met bovenstaande codes wordt gemeten op welk niveau de anticipatie zich bevindt. Door voor ieder van de codes te bepalen of daar wel (ja) of geen (nee) sprake van is, kan het et anticipatieniveau in een bepaalde casus worden vastgesteld.
Figuur 2: Anticipatieniveaus
Anticipatie a Gezaghebbend forum? - verhouding tussen gemeente en Wmo Wmo-raad * wederzijds vertrouwen en respect * (on)afhankelijkheid - ontvankelijkheid betrokken ambtenaren
Ja
Nee laag anticipatieniveau
Anticipatie b Opvattingen Wmo Wmo-raad bekend? - bekendheid Wmo Wmo-raad - informatievoorziening
Nee Pre-emptive selfcriticism Matig anticipatieniveau
Ja Hoog anticipatieniveau
7.5 Succesvolle invloed De invloed is succesvol wanneer de Wmo-raad daadwerkelijk zowel objectieve als subjectieve gedragsverandering in gemeentelijk Wmo-beleid tot stand brengt. Zoals in bovenstaande paragrafen is uiteengezet, kan de invloed laag, matig of hoog zijn. De logische parallel is dat de invloed succesvoller is naarmate de invloed hoger op deze schaal gezet kan worden. De invloedsinstrumenten spelen bij het wel of niet succesvol zijn van de invloed een algemene rol, namelijk die van achterliggende en algemene voorwaarde tot het ontstaan van invloed.
7.6 Relatie tussen invloedsinstrumenten en invloed Nu is geoperationaliseerd hoe de deelvragen concreet kunnen worden onderzocht, rest de vraag wat de relatie is tussen invloedsinstrumenten en objectieve en/of subjectieve gedragsverandering. Hoewel het misschien voor de hand lijkt te liggen dat bijvoorbeeld het invloedsinstrument advies meer gericht is op objectieve gedragsverandering, omdat dit advies gericht is op het veranderen van gemeentelijk Wmo-beleid, kan dit advies net zo goed effect hebben op de subjectieve invloed, namelijk anticipatie van gemeenteambtenaren en/of wethouders op de Wmo-raad. Het is moeilijk te onderscheiden via welk invloedsinstrumenten zowel objectieve als subjectieve invloed is uitgeoefend. Een voorbeeld: de Wmo-raad heeft ongevraagd advies uitgebracht het verstrekken van scootmobielen en de gemeente heeft haar beleid veranderd. Ook het overleg dat de Wmo-raad daarover van tevoren met gemeenteambtenaren heeft gehad en het persbericht dat hierover in de lokale krant verscheen, hebben hierin echter een rol gespeeld. Bovendien heeft de Wmo-raad hier al vragen over gesteld bij raadsinformatieavonden. Deze acties hebben uiteindelijk als gevolg dat de gemeente haar gedrag verandert, maar het is onnodig ingewikkeld om hierbij onderscheid te maken in welk invloedsinstrument precies wat heeft veroorzaakt. Dat is de reden waarom geen relatie wordt gelegd tussen specifieke invloedsinstrumenten enerzijds en objectieve of subjectieve invloed anderzijds.
Een relatie die wel duidelijk wordt gelegd in dit onderzoek, is die tussen de invloedsinstrumenten an sich enerzijds en (objectieve en subjectieve) invloed anderzijds. Zoals vermeld, is het gebruik van de invloedsinstrumenten door de Wmo-raad voorwaarde voor het uitoefenen van invloed. De stelling is dat als de Wmo-raad geen gebruik maakt van deze invloedsinstrumenten, er überhaupt geen invloed van de Wmo-raad is. Hoe de invloedsinstrumenten precies bijdragen tot het uitoefenen van objectieve dan wel subjectieve invloed in een bepaalde mate, kan van tevoren niet precies worden vastgesteld. Deze relatie kan pas blijken wanneer het niveau van objectieve en subjectieve invloed gemeten is .
29
7.7 Analyse van interviewtranscripten: coderen De invloedsinstrumenten zijn dus handvat bij het interviewen van betrokkenen over de door hen ervaren invloed van de Wmo-raad op het gemeentelijke Wmo-beleid. Bij het analyseren van de interviewtranscripten wordt gebruik gemaakt van een deels van tevoren vastgesteld coderingschema op basis van de in hoofdstuk 6 ‘Theoretisch perspectief’ uiteengezette horizontale verantwoordingstheorie, en op basis van de operationalisering in de voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk. In de paragraaf hieronder (7.2) worden de aan de deelvragen verbonden codes genoemd. Dat wil zeggen dat de deelvragen beantwoord kunnen worden door de stukken tekst uit de interviewtranscripten die aan de codes van een deelvraag verbonden zijn, te bundelen.
Het proces van analyseren met behulp van de codes, gebeurt in drie fasen. Eerst wordt data gecodeerd via het programma MAXQDA (2007), daarna wordt alle verzamelde data per code uitgewerkt tot lopende tekst en tot slot wordt de uitgebreide analyse ingekort tot een verhaal met de meest relevantie informatie, gestructureerd volgens de deelvragen. Voor iedere casus worden alle deelvragen beantwoord.
7.8 Coderingschema Het coderingschema per deelvraag is als volgt:
Officiële positie (deelvraag 1) o
Positie Wmo-raad
o
Taken Wmo-raad
o
Eventuele overige verantwoordelijkheden Wmo-raad
o
Afspraken tussen gemeente en Wmo-raad
Invloedsinstrumenten (deelvraag 2-5) o
Periodiek overleg (deelvraag 2)
o
Gevraagd en ongevraagd advies, en motivatieplicht (deelvraag 3)
o
Klanttevredenheidsonderzoek/prestatiemeting (deelvraag 4)
o
Overige invloedsinstrumenten (deelvraag 5)
Gedragsverandering in beleid (deelvraag 6) Anticipatie (deelvraag 7) o
a) de gezaghebbendheid die de gemeente aan de Wmo-raad toekent
Verhouding tussen gemeente en Wmo-raad -
Wederzijds vertrouwen en respect
-
Onafhankelijkheid
30
o
Ontvankelijkheid van betrokken ambtenaren
b) de mate waarin de gemeente op de hoogte is van de opvattingen van de Wmoraad
Bekendheid opvattingen Wmo-raad
informatievoorziening
De codes – steeds schuin gedrukt - horen dus bij een bepaalde (sub)deelvraag en worden verder uitgewerkt in de paragrafen 7.3 tot en met 7.6. Hierbij moet worden gerealiseerd dat gedragsverandering in beleid objectieve invloed is, zoals uitgelegd in paragraaf 7.5. Anticipatie is tevens gedragsverandering, maar dan in het kader van subjectieve invloed. Dit laatste is uiteengezet in paragraaf 7.6.
31
8.
Onderzoeksdesign
In dit hoofdstuk komt aan bod hoe het onderzoek werd uitgevoerd (paragraaf 8.1, 8.2 en 8.4), hoe de onderzoekssubjecten zijn geselecteerd (paragraaf 8.3) en hoe betrouwbaar en valide het onderzoek is (paragraaf 8.5).
8.1 Vooronderzoek en kwalitatief onderzoek Het schrijven van de opzet van dit onderzoek vergde vooronderzoek, dat voor het grootste deel bestaat uit literatuurstudie. Het onderzoeksmateriaal dat daarvoor is geraadpleegd bestaat uit wetenschappelijke literatuur en ‘grijze’ literatuur zoals rapporten van onderzoeksinstellingen, persberichten en informatie op websites van organisaties zoals MOVISIE. In de fase van het vooronderzoek zijn ook initiërende interviews gehouden met Renske Mol van Zorgbelang en Henk Beltman van MOVISIE, om een duidelijker beeld te verkrijgen van Wmo-raden in de praktijk. De eerste deelvraag kan beantwoord worden middels het bestuderen van documenten van de Wmoraad en gemeente.
De hoofdvraag – Wat is de invloed van vijf Wmo-raden op gemeentelijk Wmo-beleid? - is beschrijvend en verkennend van aard. De onderzoeksresultaten van beschrijvende vraagstellingen komen vaak tot stand door middel van kwalitatief onderzoek (Goede, Boeije en Hart, 2005). Dat soort onderzoek heeft het beschrijven van gedragingen, ervaringen, belevingen en voortbrengsels van betrokkenen tot doel (Boeije, 2005). Dergelijke beschrijvingen, die vaak tot stand komen door middel van kwalitatieve interviews, streven ernaar het inzicht in en begrip van de belevingswereld van onderzoekssubjecten te vergroten. Teneinde dit te bereiken is in vijf gemeenten een casestudy gedaan naar de invloed van de Wmo-raad op gemeentelijk Wmo-beleid.
8.2 Casusselectie en casestudy Het onderzoek werd uitgevoerd tijdens de stageperiode bij MOVISIE, waar op 24 september 2009 het kennis- en adviescentrum Cliëntenparticipatie officieel wordt geopend. Belangrijk is dat het onderzoek niet incidenteel is, maar past in een breder kader waar verschillende partijen in zitten. Het sluit dus aan bij de activiteiten van MOVISIE op het gebied van cliëntenparticipatie, maar kan tevens input zijn voor andere onderzoeksinstellingen die onderzoek willen doen naar Wmo-raden.
Het Verwey-Jonker Instituut (2006) heeft gemeenten aangeschreven met het verzoek tot medewerking aan een onderzoek over cliëntenparticipatie in gemeenten. De respons leidde ertoe dat een overgrote meerderheid van 82% van de deelnemende gemeenten behoren tot de
32
“zogenoemde kleine gemeenten: minder dan 50.000 inwoners” (p. 21). Slechts 18% van de deelnemende gemeenten heeft meer dan 50.000 inwoners. Daar komt bij dat studente Judith van Leeuwen haar onderzoek naar representativiteit en professionaliteit van Wmo-raden doet in gemeenten met minder dan 50.000 inwoners. Deze informatie leidt ertoe dat in dit onderzoek alleen gemeenten met meer dan 50.000 inwoners worden betrokken. Daarbij komt het voordeel van grote gemeenten dat hier de lokale situatie meestal minder duidelijk op de voorgrond aanwezig is dan in kleine gemeenten. Dit vergemakkelijkt het trekken van conclusies waar alle Nederlandse Wmo-raden in gemeente baat bij hebben, omdat lokale factoren daarin minder sterk naar voren komen en de casus dus vergelijkbaar zijn. Hiermee wordt niet voorbijgegaan aan het feit dat de lokale context een belangrijke factor is.
Het onderzoek bestaat uit vijf casestudies, dat wil zeggen dat de invloed van Wmo-raden in vijf verschillende gemeenten wordt onderzocht. De keuze voor de vijf gemeenten is niet willekeurig en niet zo pragmatisch als meestal het geval is bij casestudies (Braster, 2000). Zoals gezegd zijn alle vijf gemeenten gekozen op grootte, waarbij het criterium is dat er minimaal 50.000 inwoners zijn. De vijf gemeenten liggen bovendien geografisch verspreid over vijf verschillende provincies, te weten: Limburg, Noord-Brabant, Zuid-Holland, Noord-Holland en Utrecht. Tot slot hebben alle vijf gemeenten een Wmo-raad die al minstens een jaar in werking is. De gemeenten waar het onderzoek wordt uitgevoerd zijn: Kerkrade, Tilburg, Delft, Alkmaar en Utrecht: -
-
-
-
-
Kerkrade o
Wmo platform
o
48.334 inwoners (1 januari 2008)
Tilburg: o
Wmo adviesraad
o
202.090 inwoners (1 januari 2008)
Delft o
Wmo-raad
o
96.182 inwoners (per 1 januari 2008)
Alkmaar o
Wmo cliëntenplatform
o
94.188 inwoners (1 januari 2008)
Utrecht o
Cliëntenraad Wmo
o
294.842 inwoners (1 januari 2008)
33
De invloed van de Wmo-raad wordt in ieder van deze gemeenten apart onderzocht, maar wel met dezelfde interviewvragen en eenzelfde manier van observeren in vergadering. Uiteindelijk worden de resultaten van alle vijf gemeenten met elkaar vergeleken om meer inzicht te krijgen in relevante factoren die de invloed van Wmo-raden op gemeentelijke Wmo-beleid beïnvloeden.
De aanpak die wordt gehanteerd bij het uitvoeren van onderzoek in de vijf gemeenten is casestudy. Deze aanpak past bij kwalitatief onderzoek. Het gaat hierbij om het onderzoeken van een verschijnsel, in casu invloed van de Wmo-raad op gemeentelijk beleid, in zijn natuurlijke context (Boeije, 2005). Een nadeel van casestudies is de beperkte mate waarin onderzoeksresultaten kunnen worden gegeneraliseerd (Vording en Raymakers, 2008). In dit onderzoek worden echter vijf casestudies gedaan, waardoor de generaliseerbaarheid verhoogd is. Het grote voordeel van casestudies is dat veel diepgang kan worden bereikt (Doorewaard, 2000), omdat het onderzoek in slechts enkele onderzoekseenheden – hier vijf gemeenten - wordt uitgevoerd (Braster, 2000). Een ander kenmerk van een casestudy dat Braster noemt, is een pragmatische selectie van onderzoekseenheden. Een laatste kenmerk van de casestudy is dat methoden van dataverzameling zijn: observatie, kwalitatieve interviews en bestaande gegevens analyseren (Doorewaard, 2000). Dit om het verschijnsel vanuit verschillende gezichtspunten te kunnen benaderen (Boeije, 2005). Vanwege deze voordelen is voor de onderzoeksstrategie van casestudy gekozen. Deze is namelijk flexibel en kan tijdens het onderzoek gemakkelijk worden bijgesteld als de omstandigheden daar om vragen. Dit is nodig vanwege het onderwerp van dit onderzoek: het maatschappelijke vraagstuk van cliëntenparticipatie via Wmo-raden, een onderwerp dat actueel en sterk in ontwikkeling is. Bovendien is er sprake van een netwerk van gelijkwaardige actoren met verschillende visies, belangen en rollen, die wederzijds afhankelijk zijn. Ook speelt de lokale context een belangrijke rol (Renske Mol, Zorgbelang), omdat gemeenten veel verantwoordelijkheid en discretionaire bevoegdheden hebben gekregen van de nationale wetgever.
8.3 Triangulatie van onderzoeksmethoden In dit onderzoek zijn drie onderzoeksmethoden gebruikt, zodat een veelzijdig en zo genuanceerd mogelijk beeld van de onderzoekssubjecten ontstaat. Observatie vond plaats door deelname aan vergaderingen van Wmo-raden. Dit was nodig om een algemeen beeld te verkrijgen van de Wmoraad. Ook zijn de gegevens uit de interviews getoetst aan de observatieverslagen. Kwalitatieve interviews zijn zowel bij Wmo-raadsleden als bij betrokkenen vanuit de gemeenten afgenomen. Daarnaast zijn relevante (beleids)documenten met betrekking tot cliëntenparticipatie via de Wmoraad geraadpleegd. Deze documenten zijn in ieder geval de gemeentelijke verordening Wmo en daarnaast eventuele beleids- en uitwerkingsplannen Wmo of werkplannen van Wmo-raden. Door
34
middel van deze triangulatie van onderzoeksmethoden (observatie, interviews en documentanalyse), is op een diepgaande, veelzijdige manier onderzocht wat de invloed is van Wmo-raden op het gemeentelijke Wmo-beleidsproces.
Een kwalitatief interview is een vorm van een gesprek waarin interviewervragen worden gesteld aan de geïnterviewde over gedragingen, opvattingen, houdingen en ervaringen ten aanzien van een bepaald sociaal verschijnsel (Maso, 1988). De interviewer bepaalt wat er tijdens het gesprek gebeurt en heeft als doel het verzamelen van informatie voor het onderzoek. In ieder geval de voorzitter en de secretaris van de Wmo-raad, minstens drie Wmo-raadsleden en de betrokken ambtenaren zijn geïnterviewd. In principe zou het kunnen zijn dat alle ambtenaren ooit bij de Wmo-raad betrokken zijn (bijvoorbeeld een ambtenaar Huisvesting vanwege aanpassingen voor gehandicapten), maar in dit onderzoek zijn alleen de ambtenaren die regelmatig overleg hebben met de Wmo-raad geïnterviewd, omdat die een beeld van de Wmo-raad hebben dat in ieder geval gebaseerd is op meerdere contacten. Dit aantal ambtenaren is beperkt en zijn dus allemaal geïnterviewd. De drie Wmo-raadsleden, behalve de voorzitter en secretaris/ondersteuner die vanzelfsprekend zijn geïnterviewd, zijn geselecteerd op verscheidenheid. Zo zijn Wmo-raadsleden met een verschillende achterban (gehandicapten, ouderen, mantelzorgers), een verschillend geslacht en een verschillende afkomst geïnterviewd, om gegevens te verkrijgen van verschillende typen Wmo-raadsleden. Wanneer deze daarvoor openstond, is ook de portefeuillehouder, de betreffende wethouder, geïnterviewd.
De interviews zijn in geringe mate gestructureerd, waardoor ze zijn te typeren als open of diepteinterviews. Volgens Emans (2003) kan structurering uit vier elementen bestaan. Van ieder element wordt hier aangegeven in hoeverre dat in dit onderzoek gestructureerd is: 1. de inhoud van de interviewvragen ligt vast; 2. de manier waarop ze gesteld worden ligt niet vast; 3. de volgorde waarin ze gesteld worden kan variëren; 4. de mogelijke antwoorden zijn open. Op basis van bovenstaand vooronderzoek en de casestudies is uiteindelijk de hoofdvraag beantwoord. Het eindresultaat van dit onderzoek bestaat conclusies, een reflectie op de theorie en praktische aanbevelingen.
8.4 Betrouwbaarheid en validiteit De resultaten van dit onderzoek zullen eerder geaccepteerd worden als het onderzoek betrouwbaar en valide is. Het onderzoek is betrouwbaar als er geen toevallige fouten in het onderzoek zitten. Dit
35
houdt in dat toevallige meetfouten niet zodanig moeten worden gebruikt dat die de onderzoeksresultaten systematisch beïnvloeden (Hox, 2005). Validiteit - geldigheid - gaat niet over toevallige, maar over systematische meetfouten, die systematisch een vertekend beeld van de onderzoeksresultaten opleveren (Hox, 2005). Een voorbeeld is dat respondenten alleen sociaal wenselijke antwoorden geven en daardoor een te rooskleurig beeld van de werkelijkheid schetsen, maar het kan ook zijn dat de onderzoeker bepaalde gegevens in de verkeerde categorie plaatst. Hieronder wordt uitgelegd waarom dit onderzoek betrouwbaar en valide is.
8.4.1 Betrouwbaarheid De betrouwbaarheid van dit onderzoek is ten eerste goed omdat er sprake is van triangulatie van onderzoeksmethoden. Om data te verkrijgen, zijn zowel interviews gehouden als observaties uitgevoerd en documenten geanalyseerd. De gegevens zijn op die manier gecontroleerd op betrouwbaarheid, omdat de data van de verschillende methoden tegen elkaar zijn afgelegd. Daarnaast zijn interviews afgenomen met zo veel mogelijk betrokken ambtenaren, zodat toevallige fouten kunnen worden uitgesloten. De gemeenten Kerkrade (ambtenaar Patrick Ypelaar) en Delft (ambtenaar Hans Vlaanderen) zijn hier een uitzondering op, omdat daar één ambtenaar betrokken is bij de Wmo-raad. Ook is geprobeerd de wethouders te interviewen, hetgeen gelukt is in Alkmaar, Kerkrade en Tilburg. Per gemeente zijn steeds minimaal vier Wmo-raadsleden geïnterviewd, onder wie in ieder geval de voorzitter en de secretaris/ondersteuner. Op die manier ontstond een vrij volledig beeld van de invloed van de Wmo-raden, vanuit verschillende gezichtspunten. Daar komt bij dat de analyse is verricht via open coderen, waarbij codes steeds werden toe- en samengevoegd, om uiteindelijk een zo compleet mogelijk coderingsysteem te verkrijgen (zie paragraaf 7.1 ‘Analyse van interviewtranscripten: coderen’). De manier waarop is gecodeerd, kan worden nagelezen, dus het onderzoek kan door ieder willekeurig persoon worden gecontroleerd. Vanwege genoemde redenen is de kans klein dat er toevallige fouten het onderzoek zijn ingeslopen. Het onderzoek is dus betrouwbaar te noemen.
8.4.2 Validiteit De interviewtranscripten, de officiële documenten en de verslagen van de bijeenkomsten zijn geanalyseerd aan de hand van een coderingsysteem. De codes ontstonden tijdens het proces van dataverzameling. Tijdens het proces van dataverwerking werd het coderingsysteem steeds aangevuld en aangescherpt. Door de code ‘Overig’ te gebruiken, is ervoor gezorgd dat alle data werd meegenomen. Bovendien werd voorkomen dat er systematisch fouten in het analyseproces zitten, omdat het proces van coderen in verschillende fases gaat (zie paragraaf 8.1 ‘Analyse van
36
interviewtranscripten’). In iedere fase werd de data opnieuw kritisch bekeken, zodat systematische fouten zijn uitgesloten.
Zoals reeds is uiteengezet, is invloed deels een subjectief en persoonlijk begrip. Daarom is in dit onderzoek niet alleen gekozen voor een objectieve, systematische operationalisering van het begrip invloed. Wat invloed is, hangt ook af van wat iedere respondent voor zich onder dat begrip verstaat. De mate waarin sprake is van invloed, is op die manier een optelsom van persoonlijke ervaringen. Handvatten bij het bevragen van respondenten over de invloed van de Wmo-raad, zijn de verschillende invloedsinstrumenten die hieronder in paragraaf 8.3 ‘Invloedsinstrumenten’ zijn uitgewerkt. De kans dat respondenten een sociaal wenselijk antwoord geven, is aanwezig. Echter, gezien zowel Wmo-raadsleden als betrokken ambtenaren zijn geïnterviewd en omdat er naast interviews ook van iedere gemeente een vergadering van de Wmo-raad wordt bijgewoond, kan er een reëel beeld van de werkelijkheid kan worden verkregen. Bovendien werden per gemeente minimaal vier Wmo-raadsleden geïnterviewd en minimaal één ambtenaar, waardoor de opvattingen van één iemand nooit bepalend zijn voor de uitkomsten van het onderzoek. Het onderzoek is daarom te bestempelen als valide.
8.5 Leeswijzer analysehoofdstukken In hoofdstuk 9 tot en met 13 staan de analyses van de vijf casus op alfabetische volgorde: Alkmaar, Delft, Kerkrade, Tilburg en Utrecht. Iedere casus is geanalyseerd volgens de hierboven uitgelegde coderingschema’s, zodat de deelvragen op volgorde worden beantwoord. Eerst komt dan dus deelvraag 1 ‘Officiële positie Wmo-raad’ aan bod. Dan volgt de beantwoording van deelvraag 2 tot en met 5, de invloedsinstrumenten. Daarna wordt deelvraag 6 beantwoord, waarin het niveau van objectieve invloed – code gedragsverandering – wordt bepaald, volgens de operationalisering in paragraaf 7.3. Vervolgens wordt het niveau van subjectieve invloed – code anticipatie – vastgesteld, dus wordt deelvraag 7 beantwoord. Tot slot wordt per casus een conclusie van de analyse getrokken.
37
9.
Analyse Alkmaar
Het Cliëntenplatform Alkmaar – voortaan CPA of platform genoemd – is een stichting die in februari 2007 is opgericht als voortzetting van de stichting Gehandicaptenoverleg Alkmaar – GOA – en de Seniorenraad. Het kantoor van het CPA is gevestigd in hetzelfde gebouw als het GOA (V1). Joop Mutters is ondersteuner van het CPA, ingehuurd door het platform en betaald door Kern8, een adviesbureau voor bewonersorganisaties (R5).
Wethouder Wim van Veen noemt het bestuurlijk overleg dat hij tweemaal per jaar heeft met het CPA ‘zeer constructief’ (R8). Omdat politieke processen volgens Jan de Groot soms nadelig zijn voor het CPA, staat laatstgenoemde hier echter wat sceptisch doch begripvol tegenover (R3). De houding en kwaliteit van de CPA-leden, en de relatie tussen gemeente en CPA worden in Alkmaar gezien als belangrijke factoren bij het uitoefenen van invloed.
9.1 Officiële positie van de Wmo-raad In de gemeentelijke verordening Cliëntenparticipatie, beleid voor mensen met een beperking (Gemeente Alkmaar, 2008) zijn functioneren en werkwijze van stichting CPA vastgelegd. Doel van het CPA is volgens deze verordening het bevorderen van deelname aan de maatschappij door mensen met een beperking. Dit wordt bereikt door middel van 1) een signaleringsfunctie, 2) belanghebbenden vanuit een onafhankelijke positie bij het gemeentelijk beleid te betrekken, 3) door bij te dragen aan gemeentelijke beleid door mensen met een beperking en 4) door te overleggen en voorlichting te geven. De gemeente subsidieert het CPA. Het bestuur van het CPA bestaat uit vijf personen, die het zo druk hebben dat uitbreiding wordt overwogen (R5). De leden worden door het CPA zelf benoemd, na de Raad van Advies, bestaande uit aangesloten cliëntorganisaties, gehoord te hebben (Gemeente Alkmaar, 2008). Bestuurlijk en ambtelijk overleg vinden beide tweemaal per jaar plaats (Gemeente Alkmaar, 2008). Het CPA kan gevraagd en ongevraagd advies geven “over het gemeentelijk beleid voor mensen met een beperking en over de uitvoering ervan”, zo staat in het Meerjarenbeleidsplan Wmo (Gemeente Alkmaar, 2007: 23). Gevraagd advies moet tijdig gebeuren, zodat het van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit (Gemeente Alkmaar, 2008). De gemeente is verplicht te motiveren wat zij doet met adviezen van het CPA. De verordening stelt het college verantwoordelijk voor het verstrekken van de nodige informatie aan het platform. Binnen het CPA zijn drie werkgroepen opgericht: werkgroep Wmo, werkgroep Verkeer en Vervoer en werkgroep Informatie en Publiciteit (R5).
38
9.2 Invloedsinstrumenten Volgens de ambtenaren heeft het CPA veel invloedsmiddelen, ook los van overleg of samenwerking met de gemeente (R6, R7). Ze noemen het contact met de pers, contact met raadscommissies en het uitvoeren van het klanttevredenheidsonderzoek. Dit laatste is volgens ambtenaar Jim Ligthart “de meest intensieve vorm van invloed” (R7). Zowel de resultaten van het vorige klanttevredenheidsonderzoek als het (mede)opstellen van de vragen van het nieuwe onderzoek, is voor het CPA een invloedsmiddel (R3, R4, R6, R7, R8). Voordat het CPA de gemeente met de resultaten confronteerde, heeft het een bijeenkomst georganiseerd waarin mensen op de resultaten konden reageren (R3). Het CPA heeft uiteindelijk een lijst met verbeterpunten opgesteld, waarna de gemeente een verbetertraject heeft opgezet (R5).
Het meest gebruikte invloedsinstrument is ambtelijk overleg. Alle geïnterviewden van gemeente en CPA vinden dat het maken van adviesvoorstellen in dialoog het meest effectief is. ). Joop Mutters noemt het structureel overleg met ambtenaren en de wethouder een invloedsversterkende factor (R5). Ambtenaren vinden het overleg belangrijk voor continue interactie en toetsing van de standpunten van het CPA voordat die naar de wethouder gaan. Het CPA schroomt niet advies uit te brengen over uiteenlopende onderwerpen (R7). De CPA-leden vinden dat hun advies wat vaker op papier mag staan en meer gestructureerd tot stand moet komen, zodat er meer houvast is richting gemeente. Hierbij speelt mee dat voorzitter Tilly Vlackx nog ingewerkt moet worden (R3). De motivatieplicht gebeurt niet altijd vanzelf, maar CPA-leden stellen dat de gemeente een eventueel afwijken van een advies zal motiveren. De ondersteuner van het CPA zegt dat de adviezen serieus worden genomen door de gemeente (R5). De wethouder vindt dat de adviezen van het CPA hout snijden en belangrijke aandachtspunten voor de gemeente blootleggen (R8).
Toen het advies niets teweegbracht bij het college, heeft het CPA een aantal keer de pers ingeschakeld. Dat zorgde voor de gewenste aandacht voor hun standpunten bij de politiek (R3, R5, R6). Ook gaat het CPA soms naar een raadscommissie (R3), hetgeen volgens ambtenaar Cees van der Gaag een zwaar middel is dat het CPA niet te vaak moet gebruiken, omdat anders het vooroverleg “verziekt” wordt (R6). Volgens deze ambtenaar moet het platform op de agenda van het gemeentebestuur staan om echt invloed te kunnen uitoefenen (R6). De ambtenaren vinden het goed dat het CPA informatieve bijeenkomsten organiseert en daarbij ambtenaren/wethouders uitnodigt, omdat dit ogen opent en zorgt voor politieke en ambtelijke betrokkenheid bij het CPA (R6, R7). De bekendheid van het CPA is nog niet groot genoeg, dus het CPA heeft een werkgroep Informatie en Publiciteit opgericht (R5). Het CPA hecht er waarde aan bekend te zijn bij de Alkmaarse bevolking
39
(R5, R7). Wethouder Wim van Veen is het hiermee eens, want hij vindt het belangrijk dat het CPA representatief is. Het CPA heeft volgens hem een “relatief kleine achterban” (R8). Het CPA heeft een jaarplan gemaakt en de gemeente vertelt dat het invloed wil hebben en goed geïnformeerd wil worden (R2). Teneinde de discussies in de raad te bevorderen heeft het CPA het instrument ‘kan hier iets aan gedaan worden?’ ontwikkeld, waarmee individuele gevallen met een algemene strekking op een lijst komen (R3). Het CPA heeft ook een klachtenboek (R2, R5).
9.3 Objectieve invloed Volgens de ondersteuner van het CPA, Joop Mutters, is gedragsverandering bij de gemeente een objectieve maatstaf van invloed van het CPA (R5). Het CPA laat jaarlijks een tevredenheidsonderzoek naar de prestatievelden van de Wmo uitvoeren. Over de resultaten daarvan vond overleg met een wethouder en ambtenaren plaats, buiten de reguliere overleggen om. Naar aanleiding van dat gesprek heeft de gemeente een verbetertraject opgezet en heeft zij een organisatorische verandering ondergaan om een afdeling Samenlevingszaken op te zetten (R4, R5, R6, R7). Joop Mutters stelt dat dit is gerealiseerd vanwege invloed van het CPA (R5). Ook had het CPA een schriftelijk advies uitgebracht over een blindenvoorziening in een winkelcentrum, maar het college keurde dat af en de gemeenteraad schaarde zich achter het college. Toen CPA-leden en gemeenteraadsleden zich toch voor het advies gingen inzetten, heeft de pers erover geschreven en is er een raadswerkgroep op het onderwerp ingesteld. Naar aanleiding van die acties is er een een-opeen gesprek gekomen tussen raadsleden en vertegenwoordigers van blindenorganisaties. Toen is er toch een oplossing gevonden. “Sterker nog”, aldus Joop Mutters, het beleid is eens onder de loep genomen (R5). Ondersteuner Joop Mutters kan nog minstens twee van dit soort voorbeelden opnoemen waaruit blijkt dat invloed van het CPA er uiteindelijk voor heeft gezorgd dat het gemeentelijk Wmo-beleid opnieuw werd bezien.
Uit bovenstaande kan de conclusie worden getrokken dat de objectieve invloed van het CPA matig is. Het is weliswaar een feit dat invloed van het CPA heeft geleid tot gedragsverandering in beleid van de gemeente, maar het CPA moest veel additionele invloedsinstrumenten inzetten om tot het gewenste resultaat te komen, zoals in het geval van de blindenvoorziening. Daarnaast geldt dat actie van het CPA niet direct aanwijsbaar tot concrete beleidsaanpassingen, -toevoegingen of andersoortige -veranderingen heeft geleid.
9.4 Subjectieve invloed Niet alleen de houding en kwaliteit van CPA-leden, maar ook die van ambtenaren is belangrijk voor de invloed van het CPA. De gemeente toont openheid richting het CPA; ambtenaren en de
40
wethouder beschouwen het CPA als een goede, serieuze gesprekspartner (R6, R7, R8). Nadelig is soms het politieke imago van de wethouder, waardoor de inhoud minder voorop staat dan gewenst (R3, R5, R6, R8). CPA-leden hebben hier wel begrip voor, maar voelen zich door de ambtenaren meer serieus genomen dan door de wethouder (R3, R4, R5). CPA-lid Jan de Groot zegt over de wethouder dat hij iedereen het gevoel geeft erbij te horen, maar dat hij wel een politicus is die in zekere zin zijn eigen gang kan gaan. Toch denkt hij wel serieus te worden genomen door de gemeente (R3). Ondersteuner Joop Mutters vindt dat het CPA een vrij grote invloed heeft en absoluut serieus genomen wordt (R5). Hij stelt namelijk dat de opmerkingen van het CPA verwerkt worden en indien dat niet mogelijk is, motiveren de ambtenaren waarom.
Wederzijds vertrouwen wordt door gemeente en CPA gezien als een belangrijke factor, die ook aanwezig is. CPA en gemeente trekken gezamenlijk op en eindigen af en toe verschillend (R2, R3, R6). Men is zich bewust van wederzijdse afhankelijkheid, maar stelt ook onafhankelijkheid op prijs. De raadsleden zijn kritisch over het gemeentelijk beleid. Tijdens het overleg zonder de ambtenaren is de discussie vrij pittig; als de ambtenaren erbij zitten, worden de punten tactisch naar voren gebracht (V1). Gemeente en CPA vinden het belangrijk dat met diplomatiek en respectvol met elkaar omgaan. De ambtenaren staan open voor kritiek van het CPA. De meeste CPA-leden zijn zich bewust van het belang van politiek en timing (R2, R3, R5). Deskundigheid van CPA-leden wordt gezien als een belangrijke factor voor invloed. Deskundigheid is daarbij het kunnen geven van deskundige adviezen, die het individuele overstijgen. Vanwege deze deskundigheid is het CPA volgens de gemeente een serieus tegenwicht.
De gemeente wil gezamenlijk optrekken met het CPA, het liefst in een vroeg stadium (R6, R8). Ambtenaren noemen het CPA een goede toets van het beleid en zeggen dat de opmerkingen van het CPA altijd serieus worden gewogen (R6, R7). Ambtenaar Cees van der Gaag stelt dat het CPA heeft gezorgd voor meer eenheid in het beleid (R6). Ambtenaar Jim Ligthart noemt het CPA strijdbaar en een klankbord waar de gemeente wat mee kan (R7). Wethouder Wim van Veen noemt de invloed van het platform groot en is daar tevreden over (R8). Hij stelt daarbij als belangrijke voorwaarde dat de gemeente de inbreng van het CPA positief oppakt.
Tussen gemeente en CPA bestaat een verschil in terminologie. Ambtenaren willen dat het werkplan van het CPA meer naar buiten toe gericht is, omdat dit het CPA versterkt en zorgt voor meer draagvlak. CPA en gemeente zijn wederzijds afhankelijk van elkaars informatie en beseffen dat ook. De gemeente stuurt stukken soms in een te laat stadium, vinden de CPA-leden (R2, R3, R4), maar ze zijn over het algemeen wel tevreden over de informatievoorziening vanuit de gemeente. De
41
ambtenaren en wethouder vinden het belangrijk dat het CPA haar standpunten communiceert, omdat die informatie nodig is om tot goed beleid te komen (R6, R7). De wethouder erkent dat de informatie vanuit het CPA “keihard” nodig is om tot goed beleid en goede uitvoering te komen (R8).
Uit het klanttevredenheidsonderzoek bleek dat het CPA nog te weinig bekend was onder de Alkmaarse bevolking (R5). Om de bekendheid van het CPA te bevorderen, iets dat de leden van het platform erg belangrijk achten, is er een werkgroep Informatie en Publiciteit opgericht (R5). Zo organiseert het CPA informatieve bijeenkomsten en nodigt daarbij wethouders en/of ambtenaren uit. De discussie met de zaal wordt daarin aangaan. Dat is volgens de wethouder ook heel erg waardevol, dat het CPA kijkt hoe ogen te openen en te zorgen voor betrokkenheid van de ambtelijke organisatie en het gemeentebestuur bij de problemen die er zijn (R8). Ook is er een gezondheidsmarkt waardoor het CPA ook zichtbaar wordt voor de buitenwereld (R2). Ze neemt deel aan bepaalde manifestaties en zo laat ze zien dat ze bezig is. Het CPA profileert zich op die manier naar buiten toe (R2). Dat is algemeen belangrijk, zodat mensen weten dat ze ergens terecht kunnen als iets niet goed gaat. Het CPA heeft ook een website en dat is volgens het CPA een middel om de invloed te vergroten, hoewel dat wat zijdelings gaat (R3, R5).
Schematisch, volgens figuur 2 op pagina 29, kan worden gezegd dat van anticipatie a, gezaghebbend forum, sprake is. De verhouding tussen CPA en gemeente i s goed, men respecteert en vertrouwt elkaar en het CPA kan stelt zich in voldoende mate kritisch en onafhankelijk op. Ook zijn de ambtenaren en de wethouder ontvankelijk voor de opvattingen van het CPA. Nu kan worden vastgesteld dat het CPA als forum gezaghebbend is, is de volgende vraag of de opvattingen van het CPA en het CPA zelf bekend zijn. Dit bleek eerder uit onderzoek niet het geval te zijn, maar het CPA is op verschillende manier met verscheidene middelen bezig dit te verbeteren. Vandaar dat ook op anticipatie b met een ‘ja’ kan worden geantwoord. Daarom wordt de conclusie getrokken dat het anticipatieniveau en dus de subjectieve invloed van het CPA op Alkmaars Wmo-beleid hoog is.
9.5 Conclusie Het CPA bestaat uit een deskundige groep mensen, de meeste leden zijn zich bewust van politieke processen. Ook beseffen de leden zich dat zij afhankelijk zijn van informatie vanuit de gemeente en dat dit andersom ook het geval is. Enerzijds de ene kant is de verhouding tussen gemeente en CPA goed: er is sprake van wederzijds vertrouwen en respect. Anderzijds is het CPA zich bewust van het belang van een onafhankelijke, kritische houding ten opzichte van de gemeente. Misschien is dat een reden waarom het CPA als sterke punt heeft dat het veel verschillende en in de praktijk ook effectieve invloedsmiddelen inzet. Een ander sterk punt is de enthousiaste inzet van een
42
onafhankelijk ondersteuner van het CPA. Hierdoor kan het CPA zich profileren als een horizontaal verantwoordingsorgaan van de gemeente Alkmaar.
Nadeel is dat beleidsstukken het CPA niet altijd tijdig bereiken, waardoor het belangrijke aspect van het tijdig betrekken van het CPA bij beleidsvorming door de gemeente in twijfel kan worden getrokken. Het vele overleg dat gemeente en CPA plegen is aan de ene kant een voordeel omdat er sprake is van continue interactie waarin het CPA om advies wordt gevraagd door de ambtenaren en de wethouder, maar aan de andere kant is dit nadelig omdat het CPA meer houvast richting gemeente zou hebben, wanneer afspraken en advies schriftelijk vast zouden staan.
CPA-lid Jan de Groot vindt het moeilijk te zeggen hoeveel invloed het CPA uitoefent (R3). Voorzitter Tilly Valckx sluit zich daarbij aan en stelt dat het CPA nog moet groeien (R2). CPA-lid Cees Wiersma deelt die mening en zegt dat het soms moeizaam en met kleine stappen gaat (R4). Het objectieve invloedsniveau is matig, wat wellicht een verklaring geeft over de onzekerheid die CPA-leden hebben over hun concrete invloed. Toch is in bovenstaande analyse vastgesteld dat het subjectieve invloedsniveau hoog is. Belangrijke factoren zijn daarbij de goede verhouding tussen gemeente en CPA, de inzet van het CPA om een grotere bekendheid te krijgen, het inzetten van vele verschillende invloedsinstrumenten en de ontvankelijkheid die ambtenaren vertonen.
43
10.
Analyse Delft
De leden van de Wmo-raad te Delft – voortaan raad genoemd – zijn geselecteerd door een selectiecommissie van de gemeente. De gemeente stelde een vacaturetekst op om raadsleden te verwerven waarin volgens secretaris van de raad, Frances van Heijst, ‘bijna het onmogelijke’ werd gevraagd, omdat de sollicitanten wel affiniteit moesten hebben met de Wmo maar er niet mee te maken mochten hebben. De raad bestaat sinds november 2008. Behalve de Wmo-raad bestaan nog klantenpanels als aanvullende adviesorganen voor de gemeente. Wethouder Dick Rensen wil namelijk dat de raad een ‘Raad der Wijzen’ is, die adviseert over de grote lijnen van het beleid en op hoog niveau.
10.1 Formele positie Wmo-raad In het Meerjarenbeleidsplan 2008-2011 (Gemeente Delft, 2007) is vastgelegd een deskundige en onafhankelijke Wmo-raad op te richten met leden die het brede Wmo-veld kunnen overzien, beleidsvoornemens kunnen beoordelen en ontwikkelen, en die initiatieven in de samenleving nadrukkelijk kan volgen en kan vertalen in adviezen aan het college en de gemeenteraad. De Wmoraad bestaat naast een aantal reeds bestaande panels die adviesorgaan zijn voor de gemeente. De raad kan ongevraagd en gevraagd advies geven. De raad heeft een eigen Werkplan en Communicatieplan (Wmo-raad, 2009) opgesteld, waarin staat wat de raad hoe wil gaan doen. In het ambitieuze Werkplan staat dat de raad vijf dingen wil doen ter invulling van de adviesfunctie: 1) trends signaleren, 2) beleidsvoornemens volgen, 3) de uitvoering monitoren, knelpunten signaleren en daarover adviseren aan het college, 4) knelpunten tussen beleidsterreinen aan de orde stellen en 5) in gesprek zijn met verschillende doelgroepen en uitvoerende organisatie in het Wmo-veld. De raad bestaat uit onafhankelijke leden en een onafhankelijke voorzitter. De raad moet een afspiegeling zijn van de Delftse bevolking. De adviezen zijn niet bindend voor het gemeentebestuur, maar het college dient wel gemotiveerd te laten weten wat zij met adviezen doet. De adviezen zijn openbaar en verschijnen op internet. De raadsleden vinden herkenbaarheid, bereikbaarheid, interactie met doelgroepen en openbaarheid belangrijk, zo staat in het Communicatieplan. Bekendheid vinden ze belangrijk zodat informatie uit de samenleving verkregen wordt.
10.2 Invloedsinstrumenten Rol en positie van de raad zijn nog niet helemaal helder (R9, R10, R11, R12, V2). De raad heeft geen ongevraagd advies ingediend en de gemeente heeft niet om advies gevraagd op beleid (R9, R10, R11). Wel heeft de raad ooit een kwestie aangekaart en daar heeft de uitvoerende instantie iets mee
44
gedaan op aandringen van een raadslid (R9, R10, R12). Dat was echter geen officieel advies. De raad is ontevreden over de informatievoorziening vanuit de gemeente; er zijn nog geen beleidsstukken in de raad gekomen (R9, R10, R11, R12, R13). Ambtenaar Hans Vlaanderen verwacht dat de raad zal komen met adviezen over dingen waar de gemeente te weinig aan doet of over onsamenhangend beleid (R14). Hij verwacht bovendien dat de raad een goede stimulans kan geven aan betere samenwerking tussen partijen in het Wmo-veld. Ambtelijk overleg heeft nog niet plaatsgevonden (R9, R10, R11, R12, R13). Wel hebben een aantal raadsleden een overleg gearrangeerd met de wethouder, omdat zij problemen zagen (V2). In dit overleg heeft de wethouder duidelijk gemaakt wat hij van de raad verwacht en beloofd een verordening Cliëntenparticipatie op te stellen, waarna de raad haar reglement kan ontwerpen. De raad is verder bezig gadgets te regelen met het logo erop om uit te delen tijdens een Wmo symposium in Delft (V2). Tijdens de vergadering wordt een actiepuntenlijst doorgelopen. Men stelt voor daar tijdbepalingen bij te zetten (V2).
Raadsleden hadden verwacht eerder beter te functioneren en dat er eerder actie zou zijn. De meeste raadsleden zijn hoogopgeleid (V2). Deskundigheid, zoals kunnen netwerken en goede adviezen kunnen schrijven, wordt gezien als belangrijk om invloed te hebben. De raadsleden worden geacht affiniteit te hebben met de Wmo maar komen niet uit zorgorganisaties (V2). Ambtenaar Hans Vlaanderen denkt dat de raad potentie heeft en stelt dat te weten omdat hij in de selectiecommissie zat (R14). Hij noemt de opgave van de raad moeilijk, maar denkt dat het heel goed kan werken als er gekwalificeerde mensen in de raad zitten, die breder kunnen kijken dan hun eigen belangen. De meeste leden zijn vooral gemotiveerd om zich met de inhoud bezig te houden, maar omdat dat nog niet veel is gebeurd, vraagt raadslid Jaap Smit zich af hoe het verder zal gaan (R10).
10.3 Objectieve invloed Volgens raadslid Frances van Heijst is er te weinig vastgelegd en is het raar dat de raad pas is ingesteld nadat het Meerjarenbeleidsplan is vastgesteld, omdat de raad daarop geen invloed meer kon uitoefenen (R9). De wethouder wil graag dat de raad een soort ‘Raad der Wijzen’ is die op hoog niveau denkt en de grote lijnen van het beleid in de gaten houdt (V2, R9). De leden zijn het met hem eens dat ze niet over individuele gevallen moeten adviseren, maar ze zijn er nog niet over uit wat hun positie precies is (R9, R10, R11, R12, R13). Er is geen aanpassing in gemeentelijk beleid aan te wijzen als gevolg van invloed van de raad (R9, R10, R11, V2). Het objectieve invloedsniveau is dus laag.
10.4 Subjectieve invloed De raadsleden vinden dat ze geen of marginale invloed hebben (R9, R10, R11, R12, R13). Als factor wordt genoemd dat de raad op een voor de gemeente ‘onschadelijk, abstract niveau’ zou zitten
45
(R10). De raad wordt door raadsleden niet gezien als tegenwicht van de gemeente (R10). Voorzitter Ajo Duymaer van Twist stelt dat de gemeente belang hecht aan de raad en deze accepteert, maar dat het effect nog moet blijken (R11). Ambtenaar Hans Vlaanderen stelt dat de invloed van de raad zich nog moet bewijzen (R14). Rol en positie van de raad zijn nog onduidelijk. De gemeente is niet op de hoogte van de opvattingen van de Wmo-raad (V2).
Zowel raadsleden als gemeente hechten veel waarde aan de onafhankelijkheid van de raad, maar het besef dat men afhankelijk is van de gemeente is er ook bij raadsleden (V2). De manier waarop dit ingericht kan worden, is nog onduidelijk. Aan de ene kant wordt de raad losgelaten en bepalen de raadsleden de eigen agenda zelf en aan de andere kant heeft de wethouder wel een duidelijk beeld van hoe de raad zou moeten functioneren (R10, V2). De raadsleden zijn op de hoogte van dat beeld, maar stellen dat zij los daarvan kunnen en willen bepalen hoe zij zelf tegen dingen aankijken. De gemeente heeft beloofd twee adviesaanvragen te sturen en de raad beter te informeren, maar de raadsleden merken daar nog niets van. Er is geen sprake van wederzijds vertrouwen, in het begin zelfs van een wantrouwende houding van raadsleden ten opzicht van de gemeente. De raadsleden zijn het erover eens dat het aan hen is te kijken hoe ze verder willen gaan, maar vinden ook dat de medewerking en betrokkenheid vanuit de gemeente te laag is. Ambtenaar Hans Vlaanderen stelt dat de gemeente de raad faciliteert en dat de raad het verder zelf moet doen. De raad komt moeilijk van de grond en heeft geen echte invloed.
Ambtenaar Hans Vlaanderen geeft aan dat de gemeente ontvankelijk is voor de raad (R14), maar raadsleden stellen dat de gemeente niet goed meewerkt in het betrekken van de raad bij waar de gemeente mee bezig is (R9, R10, R12). Ook zijn zij niet tevreden over het feit dat de gemeente de raad geen relevante stukken toestuurt. Voorzitter Ajo Duymaer van Twist stelt dat de gemeente de raad accepteert (R11), maar de meeste raadsleden zijn ontevreden over hoe dingen gaan (R9, R10, R12). Het contact met ambtenaren wordt niet gezien als middel om invloed uit te oefenen (R9). Sommige raadsleden kijken vooral de gemeente daarop aan, maar de meeste vinden dat de raad ook de hand in eigen boezem moet steken (V2). De raad is bezig met het ontwikkelen van rol en positie, en de verhouding ten opzicht van de gemeente; veel zaken zijn nog onduidelijk (V2).
Wanneer deze gegevens nu in het schema van subjectieve invloed worden gezet, kan al bij het eerste punt, anticipatie a, over de gezaghebbendheid van de Wmo-raad, worden gesteld dat hier niet aan voldaan is. Dit leidt tot de conclusie dat ook het subjectieve invloedsniveau laag is.
46
10.5 Conclusie De Wmo-raad Delft heeft ten tijde van het uitgevoerde onderzoek (mei 2009) geen duidelijke positie en taken. Er zijn bijvoorbeeld geen verordening Cliëntenparticipatie en geen praktische afspraken over het functioneren van de Wmo-raad. Wel positief is het besef bij raadsleden van het belang van een kritische en onafhankelijke houding ten opzichte van de gemeente, waardoor men expliciet op zoek gaat naar de eigen identiteit en een basis voor een horizontale verantwoordingsrelatie. De Wmo-raadsleden zijn weliswaar hoog opgeleid, maar binding met de achterban is daarentegen twijfelachtig. Zeer nadelig is het feit dat beleidsstukken de Wmo-raad niet bereiken, waardoor aan de essentiële voorwaarde van het (tijdig) betrekken door de gemeente zodat de Wmo-raad nvloed uit kan uitoefenen, niet is voldaan.
De verhouding tussen gemeente en Wmo-raad is niet goed. Er is geen wederzijds vertrouwen en het lijkt er niet op dat de gemeente de Wmo-raad als serieuze gesprekspartner beschouwt. Belangrijkste conclusie van de analyse is dat zowel de objectieve als subjectieve invloed van de Wmo-raad Delft laag is.
47
11.
Analyse Kerkrade
Het Platform Kerkrade beschikt over een ruime vergaderzaal in het gemeentehuis. De vergadering is serieus, maar er wordt ook gelachen (V3). Er zijn tien leden en de wethouder, Ralf Krewinkel, is voorzitter. Tijdens de vergadering van het platform wordt er soep met brood geserveerd, en er is koffie en thee (V3). Hein de Graaf van VNG komt een praatje houden over het VNG-project De Kanteling, want de gemeente Kerkrade is één van de gemeenten die daaraan meedoen. Deelnemende gemeenten “betrekken nadrukkelijk ook de burger, Wmo-raad en lokale belangenorganisaties” (website VNG). SGBO reikte de ‘Oh Wat Mooi prijs 2007’ uit aan Kerkrade. De gemeente heeft ‘Vrauw Hoeppertz’ als personificatie van dé Kerkraadse Wmo-cliënt, om vanuit de vraagkant het Wmo-beleid te ontwikkelen (R21).
11.1 Formele positie platform Wmo Afspraken tussen gemeente en platform zijn vastgelegd in het document ‘Structuur en werkwijze Wmo platform Kerkrade’ (Gemeente Kerkrade en Wmo Platform Kerkrade , 2009). Het platform wordt hierin gedefinieerd als ‘overlegorgaan, waarin zowel de gemeente als vertegenwoordigers voor relevante doelgroepen participeren’. Een besluit is een binnen het platform overeenkomen standpunt of afspraak. Het college heeft een motiveringsplicht. Het platform heeft de bevoegdheid ‘inspraak’ uit te oefenen in alle beleidsfasen. Het platform kan zowel gevraagd als ongevraagd inspreken. Daarnaast behartigen de leden van het platform als vertegenwoordiger van een doelgroep ‘de belangen van alle burgers van Kerkrade’. Het platform bestaat uit vertegenwoordigers van verschillende doelgroepen. Minimaal eenmaal per kwartaal dient het platform samen te komen en verder zo vaak dat noodzakelijk wordt geacht. De vergadermomenten worden gekoppeld aan de jaarcyclus van de raadscommissievergaderingen. Het document verplicht de gemeente de platformleden voldoende tijd en ruimte te geven om recht te doen aan hun inbreng en om ze structureel op de hoogte te houden van informatie over ontwikkelingen (Gemeente Kerkrade en Wmo Platform Kerkrade , 2009).
Behalve het platform bestaan er nog vier adviesorganen en aan het platform is de taak een oplossing te kiezen wanneer de adviezen van het platform zelf en de andere adviesorganen verschillen (R15, R19). Omdat in de praktijk bleek dat mensen op de verkeerde plek klagen, kan het platform de klachten die bij de gemeente binnenkomen, inzien (R15). Het platform heeft een signaleringscommissie, die een format heeft ontwikkeld dat een handvat is bij het signaleren van structurele behoeften of tekorten op Wmo-gebied (R19). In het document Signaleren binnen de
48
WMO (Wmo Platform Kerkrade, 2009) is bepaald dat voor ‘losse signalen uit de achterban, platformleden, gemeente of andere organisaties’ een signaleringsformulier beschikbaar is en staat omschreven hoe de signaleringsprocedure dient te verlopen.
11.2 Invloedsinstrumenten Het platform heeft altijd vooroverleg zonder de wethouder en de ambtenaar (R15, R18). Wethouder en voorzitter van het platform Ralf Krewinkel stelt dat er tijdens vergadering soms wordt overlegd, een andere keer gediscussieerd en weer een andere keer gezamenlijk formulieren worden ontworpen (R20). De gemeente vraagt het platform in een zo vroeg mogelijk stadium om advies (R15, R20, R21). De platformleden vinden dat ze via het overleg invloed hebben (R15, R16, R17, R18) en de ambtenaar en wethouder stellen zo veel mogelijk informeel te willen regelen in een voortraject (R21). Op die manier wordt het beleid van de gemeente volgens de wethouder zo veel mogelijk gedragen door burgers (R20). Het overleg wordt gezien als zeer effectief, ook vanwege de Kerkraadse aanpak waarin het draait om dingen doen en naderhand beschrijven (R19, R21). Patrick Ypelaar geeft aan dat het repareren van een verordening “taaie, juridische stof” is en dat de gemeente dat niet door het platform kan laten doen, maar dat het wel advies kan geven (R19). Het platform geeft advies vanuit de Wmo, de andere vier adviesorganen reageren vanuit hun specialisme (R19). Platformleden geven aan dat zij altijd terugkoppeling krijgen op hun inspraak en ingebracht adviezen, en dat ze daar niet speciaal om hoeven te vragen (R17, R18). Platformlid Ben Wagenvoort geeft aan dat hij een niet overgenomen advies ook als prettig kan ervaren, zolang de gemeente motiveert (R18).
Met de resultaten van het vorige klanttevredenheidsonderzoek heeft het platform niets gedaan, omdat Kerkrade ‘behoorlijk goed’ uit de bus kwam (R15). Patrick Ypelaar vertelt dat de resultaten van het nieuwe onderzoek net binnen zijn en dat die aan het platform worden voorgelegd. Dat maakt onderdeel uit van “de beleidsronde waar zij ook een stem in hebben”, aldus de betrokken ambtenaar (R19). Het platform schrijft mee aan een jaarlijks Wmo-journaal en is medeorganisator van Wmo-café bijeenkomsten (R19). Leden gaan ook af en toe, soms als ‘mystery guest’, kijken hoe het zit met de uitvoering van Wmo-beleid (R19).
11.3 Objectieve invloed Ambtenaar Patrick Ypelaar vertelt dat platform en gemeente hebben afgesproken dat het platform “niet zozeer” adviesraad is, maar medevormgever van het beleid en daardoor volledige invloed heeft (R21). Ralf Krewinkel stelt dat het platform “een verdergaande vorm van invloed” heeft omdat het meeschrijft aan beleidsnotities (R20). Gemeente en platform hebben samen een verbeterd
49
aanvraagformulier voor individuele voorzieningen ontwikkeld, op coproductieniveau dus (R15, R17, R19, R20). Het platform vond het namelijk noodzakelijk om dit formulier toegankelijker te maken (R15). Het college en de gemeenteraad hebben het vernieuwde formulier goedgekeurd en het platform heeft hier veel complimenten over gekregen (R17). Dit is een duidelijk voorbeeld van objectief aanwijsbare invloed van het platform, dat heeft geleid tot verandering in beleid bij de gemeente. Echter, het aanpassen van een formulier is weliswaar een sterk voorbeeld van coproductie, maar het is ook slechts één voorbeeld waarbij het platform invloed heeft op gedrag van de gemeente. Daarom is de conclusie dat in de objectieve invloed van het Wmo Platform Kerkrade matig is.
11.4 Subjectieve invloed De platformleden hebben het gevoel dat de gemeente nauw naar ze luistert en dat ze serieus worden genomen (R15, R16, R17, R21). De platformleden vinden dat ze echt inspraak hebben en dat ‘het goed gaat’ (R15, R16. R17, R18). Meestal neemt de gemeente de adviezen over, Ben Wagenvoort omdat de gemeente in het overleg een beetje wordt “voorgekookt” (R18). De gemeente motiveert wat zij doet met adviezen van het platform (R18, R19). Als het platform niet tevreden is, zetten de leden meer druk op de ketel en dan doet de gemeente ‘ongeveer’ wat het platform wil (R18). Volgens Patrick Ypelaar is het platform vanwege coproductie waardevoller dan wanneer het alleen zou adviseren (R19). Hij vindt dat “zeer prettig”, het gemeentelijk beleid staat op die manier dichter bij de cliënt volgens hem (R19). Het platform komt niet alleen met opbouwende kritiek, maar ook met goede nieuwe dingen, aldus Patrick Ypelaar. Hij maakt duidelijk dat de gemeente anders is gaan werken sinds het platform, omdat voortaan alles wordt gemaakt “in samenspraak met het platform” (R19).
De gemeente Kerkrade werkt intensief samen met het Wmo Platform Kerkrade. Het Kerkraads model houdt in dat men begint actie te ondernemen en daarna ambtelijke capaciteit inzet op het vastleggen van zaken (R19). Opvallend is dat wethouder Ralf Krewinkel tevens voorzitter van het platform is. Niet alle leden vinden dat een goede zaak (R15, R16, R18), maar ze zijn tevreden over hoe het gaat en over de korte lijnen tussen gemeente en platform (R15, R16. R17, R18). De wethouder zelf voegt daaraan toe dat hij door voorzitter te zijn in een vroeg stadium kan klankborden bij het platform en de informatiestroom kan beheren zodat nota’s ‘geen eigen leven gaan leiden’ (R20). Gemeente en platform erkennen het belang van een goede wederzijdse informatievoorziening (R17, R21, V3).
50
De constructie van de dubbele rol van Ralf Krewinkel werkt volgens hemzelf en ambtenaar Patrick Ypelaar alleen omdat er een vertrouwensband is tussen gemeente en platform, en omdat hij bereid is samen te werken met het platform, samen stappen te zetten (R21). De wethouder vindt het belangrijk dat het platform de ruimte krijgt om zelfstandig een standpunt in te nemen, zodat “de participatie echt vorm krijgt” (R21). De jaarplanning van gemeenteraad en platform zijn aan elkaar gekoppeld, zodat er sprake is van continuïteit, vertelt Patrick Ypelaar (R19). Wethouder en voorzitter Ralf Krewinkel vindt het belangrijk dat de agendacommissie, waar twee platformleden en ambtenaar Patrick Ypelaar in zitten, onafhankelijk is zodat er geen sprake is van een ‘doodknuffeltactiek’ (R21).
Het platform is heel tevreden en coproductie is mogelijk in de constructie (R15). Alle betrokkenen zijn het erover eens dat er een basis van wederzijds vertrouwen is. De vertrouwensband is in de praktijk opgedaan (R20). De wisselwerking tussen gemeente en platform is goed. Patrick Ypelaar zegt dat de basis van de gemeente een open houding is en Ralf Krewinkel stelt dat de gemeente het platform als gelijkwaardige partner ziet (R21). De voorzitter vindt het platform kritisch en is zeer positief over de samenwerking (R20). Ook tijdens de vergadering blijkt dat de platformleden Hij noemt het belang van de lokale context daarbij, want in Kerkrade kunnen dingen gebeuren op schaalgrootte en via maatwerk (R20). Platformlid Jo Cornelissen zegt dat het platform constructief meedenkt met de gemeente. De gemeente bevraagt en betrekt het platform uitdrukkelijk (R16). Platformlid Walter Roukens voegt toe dat het werkt tussen platform en gemeente omdat Patrick Ypelaar en de zijnen hun dossier goed kennen (R17).
Platformlid Ben Wagenvoort noemt het platform ‘een spontane club’ (R18). De Wmo-doelgroep ouderen is oververtegenwoordigd in het platform (V3). Ralf Krewinkel vindt dat leden de verantwoordelijkheid aan moeten kunnen en stelt dat het platform zijn meerwaarde heeft getoond, omdat de leden weten welke stappen nodig zijn om tot goed beleid te komen en weten wat er leeft in de samenleving (V3). Jo Cornelissen noemt het platform een spiegel van de gemeente en dat de dingen die in het platform behandeld worden, herkenbaar zijn voor de doelgroepen (R16). Platformlid Martin Simons vertelt dat soms moeilijke en ontoegankelijke taal gebruikt wordt (R15). Een aantal platformleden geeft aan alleen in het platform te willen zitten als het echt invloed kan uitoefenen op gemeentelijk beleid (R16, R18).
Als nu bovenstaande in figuur 2 (pag. 29) wordt geplaatst, dan is allereerst vrij duidelijk dat de verhouding tussen gemeente en platform wat betreft wederzijds vertrouwen en respect, goed is. Daarnaast is het van belang dat het platform zich in voldoende mate onafhankelijk van de gemeente op kan stellen. Dit wordt bemoeilijkt door het feit dat de wethouder voorzitter van het platform is en
51
ambtenaar Patrick Ypelaar secretaris. Daarnaast zijn beide partijen tamelijk afhankelijk vanwege samenwerking op coproductieniveau. Dit is dus een zwak punt in het geheel van anticipatie a. Echter, hier hoort ook nog de ontvankelijkheid van betrokken ambtenaren en/of de wethouder bij. Deze betrokkenheid en ontvankelijkheid is in Kerkrade erg hoog, waarschijnlijk juist vanwege het samenwerken op coproductieniveau. Hoewel de onafhankelijkheid van het platform dus twijfelachtig is, kan echter wel gezegd worden dat het platform een gezaghebbend forum is en dat er dus is voldaan aan anticipatie a. Volgens het schema is nu de volgende vraag of de opvattingen van het Platform Wmo Kerkrade bekend zijn bij gemeente en de Kerkraadse samenleving. Hier blijkt sprake van te zijn, het platform is actief en betrokken bij de achterban. Bovendien wordt het belang van goede informatievoorziening door het platform erkend. Ook aan anticipatie b is dus voldaan. Daarom is in Kerkrade sprake van een hoog anticipatieniveau.
11.5 Conclusie Het Platform Wmo Kerkrade is bijzonder in zijn soort, omdat de wethouder met portefeuille Wmo tevens voorzitter van het platform is. Dit roept meteen vraagtekens op, ook bij sommige platformleden, over de onafhankelijkheid van het platform. Het bestaan van een onafhankelijke agendacommissie heft dit enigszins op. Ook wordt dit zwakke punt min of meer opgeheven door het feit dat de verhouding tussen gemeente en platform uitstekend is, er is sprake van veel vertrouwen en respect. Bovendien zijn ambtenaren en de wethouder zeer ontvankelijk voor de wensen en opvattingen van het platform. Daarnaast geldt dat de platformleden kritisch zijn en waar nodig druk op de ketel zetten.
Bijzonder aan het Wmo platform is de duidelijke binding met de Kerkraadse samenleving. De gemeente heeft met haar uitvoering van de Wmo en betrokkenheid daarbij meerdere prijzen gewonnen. Bijzonder zijn de signaleringscommissie en de notie ‘Vrauw Hoeppertz’. Platformleden geven aan dat ze tijdig en in een vroeg stadium worden geraadpleegd door de gemeente. Ook het vele overleg en het informeel regelen van zaken wordt gewaardeerd door beide partijen. Bovendien komt de gemeente haar motivatieplicht na. De objectief meetbare invloed van het platform is weliswaar matig, maar de subjectieve invloed is hoog.
52
12.
Analyse Tilburg
Ondersteuner Chantal van Birgelen vindt de invloed van de raad “op een aantal punten goed, je wordt dan serieus genomen” (R22). Toch vertelt ze dat de leden van de Wmo Adviesraad Tilburg “bij een aantal punten van beleidsbeïnvloeding en beleidsadviezen” wat vraagtekens hebben (R22). Ze denkt dat het een proces is van “een paar jaar” voordat de Wmo-raad goed gaat werken in de gemeente, want “het is nog zoeken” en “het moet tussen de oren komen” (R22). Ze zegt te begrijpen “dat de gemeente niet alles op kan lossen” maar dat weerhoudt de raad er niet van dingen aan te kaarten (R22). Wat nog niet alle ambtenaren weten, is dat bepaalde nota’s verplicht in de raad besproken moeten worden (R28). Chantal van Birgelen vindt “een goede verstandhouding met de gemeente” belangrijk, omdat er dan “minder hakken in het zand” zijn (R22). Volgens haar is er in Tilburg sprake van een goede verstandhouding en de is sfeer goed, “waardoor de raad invloed kan uitoefenen” (R22). Het uitoefenen van invloed gaat volgens Chantal van Birgelen steeds beter lopen, maar “het is een zoektocht hoe samen te werken” (R22).
12.1 Formele positie Wmo Adviesraad In de ‘Regeling Wmo Adviesraad’ (Gemeente Tilburg, Dienst Beleidsontwikkeling, 2009) , opgesteld door de gemeente, en de ‘Blauwdruk Wmo Adviesraad’ (Wmo Adviesraad Tilburg, 2009), opgesteld door de raad zelf, zijn doel, taken en functioneren van de raad vastgelegd. Doel is volgens de regeling om meerwaarde te bereiken in de kwaliteit van Wmo-beleid en de uitvoering en evaluatie/verantwoording daarvan via overleg en advisering. Het college is verantwoordelijk voor een tijdige informatievoorziening naar de raad. Advies kan de raad geven aan de hand van een tweejaarlijks aan de raad voor te leggen overzicht met geplande Wmo-besluiten. Het college is verplicht te motiveren wat het met adviezen van de raad doet. Het is de taak van de raad om belanghebbenden te informeren over uitgebrachte adviezen, onder meer door deze op de eigen website en in lokale kranten te publiceren.
De voorzitter van de raad is onafhankelijk en de leden dienen betrokken te zijn bij of deskundig te zijn op het gebied van Wmo-doelgroepen. De raad wil bereiken dat kwetsbare mensen voldoende kunnen participeren in de samenleving. De raad geeft daarom gevraagd of ongevraagd advies aan de gemeente Tilburg over het Wmo-beleid. De adviezen worden gevoed door in de raad aanwezige deskundigheid over Wmo-doelgroepen. De raad is integraal samengesteld om krachten te bundelen en een breed draagvlak te hebben. De raad vergadert minimaal achtmaal per jaar. In de blauwdruk (Wmo Adviesraad Tilburg, 2009) is opgenomen dat de raad op een zodanig tijdstip om advies moet worden gevraagd, dat het “van wezenlijke invloed” kan zijn op het beleid. Ook moet van ieder 53
beleidsstuk een samenvatting worden opgesteld door de verantwoordelijke ambtenaar. Ondersteuner Chantal van Birgelen wordt betaald door de gemeente en het Tilburgs Overleg Gehandicaptenorganisaties (TOG). Ambtenaar Lex Schoonen vertelt dat het gemeentebestuur officieel het aanspreekpunt van de raad is, maar dat het “de facto” vaak via de ambtenaren gaat (R29).
12.2 Invloedsinstrumenten Eens in de drie maanden is er ambtelijk overleg en tweemaal per jaar is er overleg met de wethouder (R22). Het overleg wordt door de raadsleden en ambtenaren gezien als invloedsmiddel (R22, R23, R24, R25, R26, R27, R28, R29). Volgens raadslid Gabie Vlems is dit geen rechtstreekse invloed, maar is het wel een middel om ervoor te zorgen dat ambtenaren “dingen uit het gesprek” gebruiken bij het schrijven van beleid (R23). Raadslid Harri Aarts vindt het overleg constructief en ervaart het positief (R24). Raadslid Mohammadi Laghzaoui stelt dat gemeente en raad elkaar in het overleg informeren en dat mensen elkaar proberen te overtuigen, maar wel hun dingen blijven doen (R26). Ambtenaar Germaine de Wit vindt het de verantwoordelijkheid van de gemeente om de raad te informeren over wat er speelt (R28). Ambtenaar Lex Schoonen stelt dat de raad via het overleg in een vroeg stadium mondeling kan adviseren, terwijl men bij advies aan formele termijnen vastzit (R29). Vooral het overleg dat hij heeft met de voorzitter, vicevoorzitter en ondersteuner van de raad noemt hij een invloedsmiddel. Verder vindt Lex Schoonen het belangrijk om tijd vrij te maken om naar de raad te gaan en die plenair te infomeren (R29). Germaine de Wit zegt erop te letten dat haar collega’s naar de raad gaan voor advies (R28).
Ondersteuner Chantal van Birgelen zegt dat het voor de gemeente een gemiste kans is als zou blijken dat zij geen gebruik maakt van het “gratis advies” van de raad (R22). De gemeente is zich daar volgens haar bewust van. Ze stelt dat gevraagd advies “fijner” is omdat de gemeente dan bewust bezig is alle invalshoeken mee te nemen en dat ongevraagd advies “moeilijker erdoorheen te krijgen” is (R22). De invloed is volgens haar gelijk bij beide soorten adviezen, maar het schort altijd aan terugkoppeling vanuit de gemeente (R22). Raadslid Gabie Vlems noemt de invloed van de raad beperkt, omdat de raad onderdeel is van een formele beleidscyclus (R23). Omdat termijnen zo kort zijn is het volgens haar lastig om de achterban te vertegenwoordigen (R23). De voorzitter noemt het advies zeker een invloedsmiddel, maar weet niet op welke onderdelen de raad echt heeft ‘gescoord’ (R25). Hij stelt dat als de raad invloed wil uitoefenen, het belangrijk is dat in een vroeg stadium advies wordt gegeven, omdat dat makkelijker is dan wanneer dingen al vaststaan (R25). Hij vertelt dat de raad nog niet veel ongevraagd advies heeft uitgebracht (R25), volgens Lex Schoonen heeft dat te maken met de ontwikkelfase waar de raad in zit (R29). Chantal van Birgelen noemt het dubbel dat
54
de raad in gesprekken serieus wordt genomen en dat het bij het geven van advies anders is (R22). Sommige raadsleden vinden dat de gemeente onvoldoende terugkoppelt, hetgeen niet motiverend is (R22, R23). Ook hebben de raadsleden hierdoor geen goed beeld van wat er met hun advies en opvattingen wordt gedaan bij de gemeente.
De resultaten van het klanttevredenheidsonderzoek worden op zich een invloedsmiddel genoemd, maar dat de raad geen invloed had op de vragenlijst, verzwakt dat (R22, R24, R26, R27). Toch kon de raad verbeterpunten opstellen naar aanleiding van zwakke punten die door het onderzoek naar voren kwamen (R25). Uit een interne evaluatie bleek dat de communicatie naar buiten toe, naar de pers en cliënten, nog niet voldoende is (R22). Germaine de Wit stelt dat is afgesproken dat de gemeente de raad helpt om beter zichtbaar te zijn in de stad (R28). Raadsleden en ambtenaren zien het belang in van meer bekendheid van de raad in de stad (R22, R26, R29). Ondersteuner Chantal van Birgelen stelt dat het werkplan van de gemeente een goed invloedsinstrument zou zijn, want het overleg met de wethouder is heel algemeen en tweejaarlijks, en de besluitenlijst van het college is een middel achteraf (R22). Als belangrijk politiek invloedsmiddel noemen raadslid Gabi Vlems en ambtenaar Germaine de Wit het inspreken bij een commissie- of raadsvergadering (R23, R28).
Als de politiek het advies krijgt te zien, is de kans dat het college het accepteert groter, aldus Germaine de Wit (R28). Ze stelt dat de gemeenteraad de Wmo belangrijk vindt en dat de wethouder dingen niet “onderuit wil halen’’, omdat binnenkort gemeenteraadsverkiezingen worden gehouden (R28). Lex Schoonen zegt dat inspreken geen directe invloed is, maar dat de raad zich op die manier kan profileren (R29). Hij zegt ook dat timing belangrijk is in de politiek en dat de raad een “boodschappenlijstje” moet maken voor het college vanwege de aanstaande verkiezingen (R29). Het lijkt raadslid Harri Aarts niet goed om op andere manieren invloed uit te oefenen, omdat de raad zich volgens hem moet beperken tot het adviseren van het college (R24). Hij vindt dat de raad zijn werk kan doen en dat dat zin heeft (R24).
12.3 Objectieve invloed Ondersteuner Chantal van Birgelen vertelt dat op bijna alle adviezen geen duidelijke, concrete reactie van de gemeente verkregen wordt (R22, R27). Alle tot nu toe gegeven schriftelijke adviezen zijn bovendien gegeven op kadernota’s die niet zomaar aangepast kunnen worden naar aanleiding van advies van de Wmo Adviesraad (R27). De gemeente is bezig met dat beleid en als reactie op advies wordt dan vaak gegeven ‘het advies wordt meegenomen’ (R27). Daarom is nog niet bekend of de gemeente haar beleid heeft aangepast naar aanleiding van invloed van de raad. Volgens de ondersteuner zijn er volgend jaar wel beleidswijzigingen zichtbaar omdat de raad invloed uitoefent.
55
De gemeente neemt de raad wel serieus (R22, R23, R25, R26) maar dat uit zich niet op papier (R27). De objectieve invloed van de Wmo Adviesraad Tilburg is dus laag.
12.4 Subjectieve invloed Ondersteuner Chantal van Birgelen stelt dat de gemeente het wel aanvoelt wanneer de raad advies gaat uitbrengen (R22) en ambtenaar Germaine de Wit bevestigt dit (R28). De ondersteuner stelt dat de ambtenaren “seintjes” geven dat ze weten dat de raad er is (R22). Ze noemt dit “een stuk verantwoording” (R22). Germaine de Wit zegt dat ambtenaren weten wanneer iets gevoelig ligt bij de raad, maar sommige raadsleden denken daar anders over (R28). Ambtenaar Lex Schoonen stelt niet te weten hoe de raad een uitgebreide motivatie van de gemeente op een advies heeft ervaren en vindt het “wel aardig” om dat eens uit te zoeken (R29).
Ondersteuner Chantal van Birgelen vindt dat de gemeente de raad serieus neemt in gesprekken (R22). Ze stelt het op prijs dat ambtenaren in de vergadering komen en de raad uitnodigen voor allerlei Wmo-bijeenkomsten (R22). Als de gemeente de raad niet tijdig betrekt en niet motiveert wat zij met de adviezen van de raad doet, vindt ze dat de raad niet serieus wordt genomen (R28, R29). Mohammadi Laghzaoui stelt vast dat ambtenaren beleefd zijn, maar hij vraagt zich af wat ze ‘echt’ met adviezen en opvattingen van de raad doen (R26). De positie van de gemeente noemt hij lastig, maar hij vindt dat de gemeente de raad wel serieus neemt (R26). Raadslid Gabie Vlems sluit zich daarbij aan met de kanttekening dat de invloed van de raad nooit overschat moet worden, omdat ambtenaren te maken hebben met wet- en regelgeving en beperkte budgetten (R23). Zij vindt dat opvattingen van de raad worden meegenomen in de “gedachtegang” van de gemeente, maar dat het wel een kwestie is van zoeken met elkaar (R23). Harri Aarts vindt ook dat de gemeente de raad serieus neemt “voor zover dat kan” (R24). Ook voorzitter Antoon Heijmans vindt dat de gemeente de raad serieus neemt (R25).
Ambtenaar Germaine de Wit noemt de raad een interessant orgaan om verantwoording aan af te leggen, omdat er zo veel verschillen tussen mensen zijn (R28). Ze zegt dat de gemeente vanaf het begin heeft geprobeerd de raad mee te betrekken, zodat die daadwerkelijk invloed kan uitoefenen (R28). De ambtenaar zegt de invloed van de raad via adviezen serieus te nemen, omdat die komen vanuit de Wmo-doelgroepen die extra ondersteuning nodig hebben en het meest een beroep op de Wmo doen (R28). Germaine de Wit zegt wel dat niet alle ambtenaren de raad serieus nemen en de meerwaarde, namelijk de integrale benadering, ervan zien (R28). Dat moet nog wel wennen en groeien volgens haar (R28). Germaine de Wit vindt dat de ambtenaren beleid moeten schrijven vanuit het veld en het beleid moeten baseren op de realiteit (R28). Problematisch noemt ze dat
56
effecten niet altijd goed meetbaar zijn en vaak pas over de lange termijn, terwijl de politiek snel resultaten wil zien (R28). Ze stelt dat het “als een kaartenhuis uit elkaar valt” als de gemeente niet serieus op de raad reageert (R28). Lex Schoonen noemt de invloed van de raad “hartstikke goed, perfect, prima” en noemt alles wat kan helpen om tot een beter besluit of betere afweging te komen, welkom (R29). De raad heeft daar volgens hem een belangrijke stem in (R29).
Ondersteuner Chantal van Birgelen noemt de verstandhouding met de gemeente goed en zegt dat de sfeer in overleggen goed is (R22, R27). Ze zegt dat de raad invloed kan uitoefenen (R22). Over de terugkoppeling en motivatie op adviezen van de raad door de gemeente zijn de raadsleden ontevreden (R22, R23). Ook wordt de raad soms niet tijdig om advies gevraagd, waardoor de tijdsdruk te groot was (R22, R25, R27). De besluitenlijst van het college, de overleggen met de gemeente en het afstemmen op elkaars werkplannen zijn volgens Chantal van Birgelen middelen die de raad heeft om bij te houden wat er bij de gemeente gebeurt (R27). Ze vindt het goed dat er bijna iedere maand een gastspreker aanwezig is bij de vergaderingen van de raad (R22). Chantal van Birgelen waardeert het dat ambtenaren meer vanuit de cliënt zijn gaan denken (R22). Ze begrijpt dat de gemeente niet alles kan oplossen (R22). De gemeente wordt een ‘trage molen’ genoemd, terwijl raadsleden gewend zijn dat er sneller actie is (R22). Raadslid Mohammadi Laghzaoui zegt dat er geen ‘spel’ is tussen gemeente en raad (R26). Hij stelt dat de raad serieus genomen wordt en een grote aanwinst is voor de hele maatschappij (R26). Ook raadslid Gabie Vlems vindt dat de gemeente zowel informeel als formeel serieus met de raad omgaat (R23). Invloed heeft voor haar gevoel te maken met “een soort samenwerking” waarin gemeente en raad goed beleid proberen te maken dat door de burgers gedragen wordt (R23). Raadslid Harri Aarts vindt ook dat de gemeente de raad serieus neemt en dat de raad meer dan een wettelijke verplichting is in Tilburg (R24). Dit leest hij af aan de houding van de ambtenaren (R24).
Ambtenaar Germaine de Wit is contactpersoon van de raad (R28). Ze vindt het contact met de raad tussendoor belangrijk, zodat beide partijen continu op elkaar kunnen afstemmen (R28). Sommige van haar collega’s vergeten de raad of hebben geen tijd of zin om de raad om advies te vragen (R28). Ze zegt dat het tijd nodig heeft voordat ambtenaren de meerwaarde van de raad zien (R28). De ambtenaar zegt als een waakhond in de gaten te houden dat haar collega’s de raad raadplegen (R28). De raad heeft volgens haar een controlerende waakhondfunctie (R28). Ze stelt dat de raad hiaten aangeeft in gemeentelijk beleid (R28). Germaine de Wit vindt de raadsleden kritisch en vindt het bijzonder dat ze met veel verschillende mensen tot één advies komen (R28). Naast de raad als “officiële gesprekspartner” praat de gemeente nog met andere belangenorganisaties, maar volgens de ambtenaar probeert de gemeente het vooral via het kanaal van de Wmo-raad (R28). Ambtenaar
57
Lex Schoonen stelt dat horizontale verantwoording gaat over “op gelijkwaardige basis” praten met de raad (R29). Hij is, net zoals Germaine de Wit, positief over de raad en zegt het vervelend te zullen vinden als zou blijken dat de raad niet tevreden is over de gemeente (R29).
De raad heeft een eigen kantoor en website (V4). Er wordt waarde gehecht aan een onafhankelijke raad (R26, R28), maar het moet ook gaan om samenwerking in het meedenken met de gemeente (R22). Hoewel de gemeente de raad niet kan dicteren, heeft de raad de gemeente gevraagd of zij de raad meeneemt in haar gedachtegang, zodat de leden weten wat er gaande is (R22). De gemeente doet dat volgens raadslid Gabie Vlems en dan is er volgens haar meer invloed (R23). Raadslid Mohammadi Laghzaoui zegt dat de ambtenaren “slim genoeg” zijn om de raad soms een gewenste richting in te sturen (R26). Germaine de Wit en Lex Schoonen vinden het goed dat de raad een eigen agenda heeft en een eigen geluid laat horen, naast kritisch te zijn op gemeentelijk beleid (R28, R29). Ambtenaar Germaine de Wit zegt dat de cliënt “gelukkig” zowel bij gemeente als raad centraal staat en dat raad en gemeente op één lijn zitten ondanks de verschillende agenda’s (R28). De ambtenaren vinden het belangrijk dat de raad onafhankelijk is, maar zee wijzen er ook op dat de raad nog moet groeien en zichzelf positioneren (R28, R29). Lex Schoonen adviseert de raad om bij de agendering en advisering rekening te houden met de beleidscyclus van de gemeente (R29). Volgens voorzitter Antoon Heijmans gaat het ook om de kwaliteit die bij de raad om tafel zit (R25). Volgens raadslid Mohammadi Laghzaoui zitten er genoeg leden in de raad die ervoor zorgen dat de raad zich onafhankelijk kan gedragen (R26).
Lex Schoonen vindt het goed dat de raad, hoewel die heterogeen is, met één geluid komt en doelgroepoverstijgend is (R29). Voorzitter Antoon Heijmans hecht hier belang aan (R25). Hij vindt het belangrijk dat de raad prioriteiten stelt zodat de invloed herkenbaar is (R25). De voorzitter is spreekbuis van de raad naar buiten toe (R25). Ambtenaar Lex Schoonen vindt het belangrijker dat de som der delen meer dan het geheel is, meer dan de kwaliteit van individuele raadsleden (R29). Beide ambtenaren en de raadsvoorzitter wijzen op het belang van het managen van verwachtingen en ambities, omdat die niet te hoog moeten zijn en op elkaar afgestemd (R25, R28, R29).
Bovenstaande kan nu in figuur 2 (p. 29) over subjectieve invloed en anticipatie worden ondergebracht. De verhouding tussen gemeente en Wmo Adviesraad is in orde: raadsleden voelen zich serieus genomen en de ambtenaren zijn ontvankelijk. Onafhankelijkheid van de Wmo Adviesraad is bovendien duidelijk aanwezig. Anticipatie a, gezaghebbendheid van het forum, is dus aanwezig. Voor anticipatie b geldt dat uit evaluatieonderzoek bleek dat de Wmo Adviesraad Tilburg nog niet bekend genoeg was. Hier is de raad aan gaan werken, maar het is nog niet voldoende in
58
orde. Bovendien bleek dat het aan de informatievoorziening van gemeente naar Wmo Adviesraad en andersom schortte. Stukken werden niet op tijd aan de raad geleverd, waardoor de raad niet tijdig kon reageren en geen advies kon geven dat nog in de fase van beleidsvorming meegenomen kon worden. Bovendien bleek dat niet alle ambtenaren van het bestaan van de Wmo Adviesraad afweten, dus dan kunnen ze de opvattingen van de raad en de raad hun opvattingen niet kennen. Aan anticipatie b is dus niet voldaan, waardoor het niveau van de subjectieve invloed van de Wmo Adviesraad Tilburg op Wmo-beleid matig is.
12.5 Conclusie De Wmo Adviesraad Tilburg heeft een onafhankelijke houding en uitstraling. De raadsleden zijn kritisch en hebben een eigen agenda. Hierdoor profileert de raad zich daadwerkelijk als horizontaal verantwoordingsorgaan. Naast deze onafhankelijkheid wordt het belang van een goede samenwerking tevens benadrukt. De verhouding tussen gemeente en Wmo Adviesraad is goed. De raadsleden voelen zich serieus genomen en er is sprake van wederzijds respect. Bovendien zijn de ambtenaren betrokken en ontvankelijk. Minder positief is echter dat de gemeente haar motivatieplicht meestal niet nakomt. Hierdoor heeft de raad weinig idee van haar objectieve invloed. Het niveau van de objectieve invloed van de Wmo Adviesraad is dan ook laag.
De raad heeft weinig ongevraagd advies uitgebracht. Tussen raad en gemeente wordt veel overleg gepleegd. Aan de ene kant is dat een positief gegeven, omdat er op die manier veel informeel geregeld kan worden en omdat er direct contact is. Aan de andere kant geeft dit de raadsleden weinig houvast bij het controleren van het nakomen van afspraken door de gemeente. Daarnaast is de Wmo Adviesraad niet erg bekend bij de achterban, en niet bij sommige ambtenaren. Het schort dus aan de informatievoorziening. Als figuur 2 over anticipatie wordt ingevuld voor de casus Tilburg, dan blijkt dat het niveau van subjectieve invloed matig is, vanwege een weliswaar aanwezige gezaghebbendheid van de Wmo Adviesraad Tilburg, maar weinig bekendheid.
59
13.
Analyse Utrecht
Volgens voorzitter Ger van Dijken is het “wel van belang” dat raadsleden kunnen aangeven wat de ervaringen zijn als er beleid gemaakt wordt (R30). De vele drempels die je als “mens met beperkingen tegenkomt” moet je bij de gemeente proberen te verwoorden, aldus Ger van Dijken (R30). Hij vertelt dat de raad probeert “prioriteit te leggen” in de dingen die de raad moet aandragen “in het belang van de cliënt” (R30). Hij stelt door zijn ervaring te weten dat het zin heeft “waar je mee bezig bent, als je maar bij de kern van de zaak blijft” (R30). Wethouder Cees van Eijk noemt de raad “rustig, constructief, maar heel erg meedenkend” (R36). Hij heeft het gevoel dat de raad zijn rol “nog moet zoeken” (R36). Hij vindt het zelf ook zoeken naar een evenwicht, omdat de raadsleden vrijwilligers zijn en geen ambtenaren: “je moet oppassen dat je ze niet overvraagt” (R36). Wethouder Cees van Eijk heeft het gevoel dat de Wmo-raad zijn “rol nog echt moet zoeken” (R36).
13.1 Formele positie Cliëntenraad De ´Cliëntenraad Wmo Individuele voorzieningen´ adviseert het college gevraagd en ongevraagd over het gemeentelijk beleid op prestatieveld 6, voorzieningen voor mensen met een beperking. Naast de raad bestaan nog andere adviescommissies – zoals de Adviescommissie voor het Ouderenbeleid en Agenda 22 – en overlegorganen – zoals de Cliëntenraad Wvg – die het college adviseren op de verschillende overige prestatievelden. In het Wmo-beleidskader 2009-2012 (Gemeente Utrecht, 2008) staat dat de gemeente deze structuur wil handhaven. De Wmo verordening individuele voorzieningen (Gemeente Utrecht, 2007c), over prestatieveld 6, is eind 2006 vastgesteld door de gemeenteraad en in april 2007, zijn ook de Beleidsregels prestatieveld 6 (Gemeente Utrecht, 2007a) en het Besluit prestatieveld 6 (Gemeente Utrecht, 2007b) vastgesteld. Deze regelingen vormen de wettelijke basis voor de ‘Cliëntenraad individuele Wmo-voorzieningen’ – voortaan ‘raad’ of ‘CR’ genoemd. In de verordening individuele Wmo-voorzieningen is een hoofdstuk opgenomen waarin doelstelling, taken en functioneren van de raad zijn vastgelegd.
De cliëntenraad Wmo vergadert eens in de zes weken en bespreekt dus onderwerpen die van belang zijn in het kader van Prestatieveld 6 van de Wmo. In de verordening (Gemeente Utrecht, 2007c) staat dat de raad tot doel heeft “het bevorderen van een evenwichtig Wmo beleid betreffende prestatieveld 6 binnen de gemeente door de inbreng van gebruikers zelf en het versteken van de invloed van de gebruikers op het beleid.” De taak van de raad is het college ongevraagd dan wel gevraagd te adviseren over. Het college bevordert het in stand houden van de raad. Voor het functioneren van de raad is jaarlijks “een bedrag” beschikbaar. De hoogte van dit bedrag is
60
vastgesteld in het Besluit individuele Wmo voorzieningen. In de verordening (Gemeente Utrecht, 2007c) staat tot slot: “De Cliëntenraad zal over wijzigingen in de gemeentelijke verordening maatschappelijke ondersteuning en de daarop berustende regelingen op een zodanig tijdstip advies worden gevraagd dat de Cliëntenraad individuele Wmo voorzieningen zes weken de tijd heeft voor een reactie.” Als een voorstel van het college in de gemeenteraad wordt behandeld, wordt de reactie van de raad toegevoegd.
Hetty Smudde stelt dat de gemeente het soms eens is met een voorstel van de raad, maar dat er dan gewoon geen geld voor is (R34). Ambtenaar Carla Warmerdam stelt te maken te hebben met termijnen en procedures en vindt daarom één keer in de drie maanden vergaderen met de raad “heel weinig” (R35). Ze denkt dat de raad dan niet op tijd op de hoogte kan worden gebracht om een overwogen advies te geven (R35). Carla Warmerdam vindt het allemaal “zo stroperig” (R35). Ze stelt dat hoewel de raad eigenlijk alleen gaat over prestatieveld 6, de gemeente niet zo “stug” is dat de raad niets over de Wmo-loketten mag zeggen (R35).
Voorzitter Ger van Dijken vertelt dat de gemeente geen brede Wmo-raad wilde, dus nu is de cliëntenraad een voortzetting van de Wvg-raad en gaat alleen over prestatieveld 6 (R30). Ger van Dijken zegt dat dit “qua onderwerpen vrij breed is, maar beperkt tot die doelgroep” (R30). De gemeente wil geen brede Wmo-raad omdat die niet meer interessant zou zijn vanwege onoverzichtelijkheid en een te grote omvang. Het nadeel van dat de raad alleen over prestatieveld 6 gaat, is voor de voorzitter dat hij alleen van dat prestatieveld iets afweet op landelijke bijeenkomsten (R30). Het voordeel is weer dat “je je kunt vastbijten op die groep van de samenleving die te algemeen wordt benaderd in brede Wmo-overleggen met aandachtsvelden”, aldus Ger van Dijken (R30). Aad Burger zegt dat de Cliëntenraad Wvg en het COSBO (Centraal Orgaan van de Samenwerkende Bonden van Ouderen vinden dat de raad er voor alle prestatievelden is en niet alleen voor prestatieveld 6, maar het college en de gemeenteraad besloten anders (R32). Raadslid Aad Burger stelt: “we zijn dus niet heel erg tevreden over hoe het nu loopt, maar we gaan enthousiast door” (R30).
De raad wordt financieel ondersteund door de gemeente en er zit een beleidsambtenaar, Hetty Smudde, bij de raadsvergaderingen voor secretariële ondersteuning (Gemeente Utrecht, 2007c). Ambtelijk ondersteuner Hetty Smudde vertelt dat er in het begin een organisatieadviseur was aangesteld om te zorgen dat de verschillende raadsleden een groep werden en dat procedures goed werden (R34). Met Hetty Smudde stelt Ger van Dijken de agenda op en zij stuurt de stukken aan de leden (R34). Carla Warmerdam vertelt dat de raadsleden onderwerpen agenderen “waarvan zij
61
vinden dat wij het moeten weten” en andersom (R35). Ambtenaren kunnen dus ook onderwerpen agenderen, maar de raad “mag zelf weten of die ook echt op de agenda komen te staan”, aldus Carla Warmerdam (R35). Ze zegt dat de ambtenaren “niet van tevoren kunnen zeggen wat in het college en de gemeenteraad wel en niet kan” (R35). De ambtenaren houden zich aan regels en wetten, aldus Carla Warmerdam (R35).
13.2 Invloedsinstrumenten Betrokken ambtenaar en tevens ondersteuner Hetty Smudde vertelt dat altijd eerst wordt gekeken of raad en gemeente tot overeenstemming kunnen komen in overleg, daarna kan de raad altijd nog met een afwijkend advies komen (R34). Aad Burger, gepensioneerd advocaat en ervaringsdeskundige, vertelt dat de gemeente de raad niet vraagt om een officieel advies (R32). Daarbij vertelt hij dat gesprekken met ambtenaren op zich goed zijn, maar er komt daarna geen motivering van de gemeente omdat het “alleen een gesprek” is (R32). Aad Burger zegt: “Je komt dan niet tot een algemeen standpunt”, hij vindt dat het periodiek overleg “toch een beetje moeilijk van de grond komt” (R32). Hetty Smudde, ambtelijk secretaris, is een “belangrijk figuur maar heeft ambtelijk beperkt invloed”, aldus Aad Burger (R32). Hij vertelt dat het in overleg vaak blijft bij “mondelinge verhalen” (R32). Aad Burger zegt: “Het is moeilijk het evenwicht te vinden tussen wanneer het overleg genoeg is en wanneer we echt moeten adviseren” (R32). Als raad wil je volgens hem namelijk niet op alles een advies uitbrengen en niet op de stoel van de bestuurder of ambtenaren gaan zitten (R32). Het overleg komt weliswaar in een verslag, maar dat is volgens hem “toch een summiere samenvatting” (R32). Hij zegt dat de raad vervolgens niet weet wat ambtenaren ermee doen, “daar kan je moeilijk een vinger achter krijgen” (R32).
Voorzitter Ger van Dijken vertelt dat het overleg met de gemeente soms met een glimlach gaat, “maar soms moeten we onze tanden laten zien” (R30). Uiteindelijk beslist de politiek en “ambtenaren kunnen in klein verband aangeven waar zij tegenaan lopen” (R30). Hoewel er volgens hem nog geen harde resultaten naar aanleiding van adviezen zijn, wordt de visie van de raad “ via het overleg toch wel opgenomen in een beleidsplan” (R30). Voorzitter Ger van Dijken heeft vooroverleg met een paar ambtenaren om dingen uit te diepen. Hij denkt dat dat een “prettig zakelijk gesprek wordt”, want de ervaring is in de raad dat “meer emoties naar voren komen dan feiten” als er ambtenaren bij de raadsvergadering zijn (R30). Renée van Andel zegt dat de raad, die nu twee jaar bestaat, “met enige regelmaat” de verantwoordelijke ambtenaar en de wethouder heeft uitgenodigd, maar dat die soms “hun neus laten zien” en verder afzeggen (R33). “Het enige wat er gebeurt” is volgens Renée van Andel dat de voorzitter een brief naar de gemeente stuurt “als het ons te dol wordt” en dat de raad dan “alleen maar kan hopen” dat de gemeente er iets mee doet (R33).
62
Wethouder Cees van Eijk vertelt dat de raad “ervoor [heeft] gekozen niet op het scherpst van de snede te adviseren, maar een aantal thema’s eruit te pakken en daarover advies te geven” (R36). Paul Kramer vindt niet dat de raad op ieder onderwerp waar de gemeente minder op scoort hoeft in te springen (R31). Volgens hem kan het namelijk “ook zijn dat de gemeente daar een beleidsarme visie op heeft en op andere dingen wel sterk scoort” (R31). Bovendien vindt Paul Kramer dat dingen wel in het totale plaatje bekeken moeten worden (R31). Hij vindt ook dat de raad pragmatisch moet denken omdat “bepaalde dingen natuurlijk ook geld kosten”, maar de raad mag daar volgens hem ruimer in zijn dan de gemeente zelf (R31).
Ondersteuner Hetty Smudde zegt dat het ook kan “voorkomen dat wij [ambtenaren] een advies uitbrengen en dat wij ons niet kunnen vinden in het advies van de raad, maar dan worden die adviezen bij elkaar gevoegd en die gaan dan naar het college en de gemeenteraad en die besluiten dan, want daar gaan wij verder niet over” (R34). Hetty Smudde zegt dat het uitbrengen van advies “het belangrijkste invloedsmiddel” is van de raad, waarmee Carla Warmerdam het eens is (R34, R35). Carla Warmerdam stelt dat in Utrecht “eigenlijk wel een beetje” de lijn wordt gevolgd dat als er beleidsstukken zijn, de raad vooraf om advies gevraagd wordt (R35). Volgens haar worden de adviezen van de raad serieus genomen en dus gaat het volgens haar “wel goed” (R35). Hetty Smudde stelt daarbij dat het advies in principe bedoeld is om over beleid te gaan, maar dat de raad ook wel eens met uitvoeringszaken komt (R34).
De raadsleden vertellen dat de gemeente hen te weinig om advies heeft gevraagd (R30, R31, R32, R33). Wethouder Cees van Eijk vindt dat de gemeente “vaak beter kan aangeven wat er gebeurt, zodat zij [adviesorganen] kunnen anticiperen op stukken die gaan komen” (R36). In het advies kan de raad volgens voorzitter Ger van Dijken “ook zaken die van belang zijn onderstrepen” (R30). Hij herinnert zich dat sommige ambtenaren de kritiek persoonlijk aantrokken (R30). Ger van Dijken stelt dat de raad altijd te horen krijgt dat het advies is ontvangen en na verloop van tijd “meestal” ook wat de gemeente ermee gaat doen (R30). Dat noemt hij invloed van de raad (R30). Over de Wmoloketten en de aanbesteding van de huishoudelijke hulp is Aad Burger qua advisering niet tevreden, maar hij vertelt dat het anders ging bij de AWBZ: “Daar werkte het wel, we konden tijdig vergaderen en een advies uitbrengen” (R32). Ook stelt hij dat de raad bij de verordening, toen de raad pas net was opgericht, “natuurlijk wel degelijk invloed [heeft] gehad” (R32). Het officiële rapport over de Wmo-loketten heeft de raad niet gekregen en Aad Burger zegt daarover: “Hoe kan je advies geven als je de achterliggende stukken niet krijgt?” (R32). Hij zegt ‘wel te geloven’ dat “er een heleboel punten van ons in zijn overgenomen” (R32).
63
Ger van Dijken zegt dat de motivatie van de gemeente op adviezen van de raad “wel degelijk van belang” is en dat die “wel werkt” (R30). Raadslid Paul Kramer denkt dat het “erop neerkomt” dat de raad in de definitieve nota moet zien wat er met hun adviezen is gebeurd en hij vindt het “een nadeel dat je niet rechtstreeks te horen krijgt wat er met je advies is gebeurd” (R32). Volgens Renée van Andel doet moet de raad “heel lang zeuren, wil er ooit een reactie [van de gemeente] op komen” (R33). Ze zegt dat er wel invloed is “als je héél veel geduld hebt” (R33). Ze zegt dat de raad “sowieso” lang moet wachten op antwoord en dat er dan maar een gedeelte van het advies wordt behandeld (R33). Over de dingen die worden genegeerd, moet er “weer een brief uit”, aldus Renée van Andel (R33). Aad Burger stelt: “We hebben bij gevraagde en ongevraagde adviezen geen goede ervaring met de beantwoording” (R32). Betrokken ambtenaar Hetty Smudde denkt dat de motivatieplicht niet eens nodig is, omdat het Utrechtse stadsbestuur de raad heel serieus neemt (R34). Wethouder Cees van Eijk, die volgens Hetty Smudde erg betrokken was bij de Wmo maar “helaas” moest aftreden (R34), stelt eveneens dat motiveren meer een kwestie is van “cultuur” dan van regels (R36). Betrokken ambtenaar Carla Warmerdam noemt de motivatieplicht “natuurlijk wel een sterk middel”, omdat de gemeente een advies niet zomaar naast zich neer kan leggen (R34).
Ger van Dijken vertelt dat Renée van Andel de resultaten van het klanttevredenheidsonderzoek helemaal heeft uitgeplozen (R30). Renée van Andel zegt zich te kunnen voorstellen dat veel raadsleden “niet weten hoe zo’n onderzoek in zijn werking moet gaan” en het “dus te ver vinden gaan om ermee naar de gemeenteraad te gaan” (R33). Zelf doet ze dat wel het liefst, want ze vindt dat het onderzoek “van gammeligheid uit elkaar valt” (R33). Over het feit dat de gemeente het onderzoek zelf organiseert, is ze ontevreden (R33). Ze vraagt zich af of de conclusie van de gemeente, dat cliënten tevreden zijn, klopt (R33). Ze heeft puntsgewijs op papier gezet wat ze van het onderzoek vindt, omdat de gemeente volgens haar ‘op haar borst klopt’, waardoor het onderzoek geen invloedsmiddel meer is (R33). Ze zegt hierover: “Ik heb niet de indruk dat er iets gedaan gaat worden met mijn kritiekpunten, gewoon vanwege het feit dat er staat dat mensen over het algemeen tevreden zijn, want wie zijn wij om dan te zeggen dat mensen niet tevreden zijn” (R33). Ger van Dijken stelt dat de ontevredenheid juist kan zitten bij “de mensen die voorzieningen het hardst nodig hebben” (R30). Aad Burger beaamt dit punt en hoopt dat de ambtenaren uit het onderzoek punten ter verbetering oppikken, in plaats van zichzelf schouderklopjes te geven (R32). Ger van Dijken zegt dat de raad op het klanttevredenheidsonderzoek “op de een of andere manier gaat reageren naar de gemeente toe” (R30). Hij vertelt dat de raad probeert invloed uit te oefenen zodat de vraagstelling aan de wensen van de raad kan worden aangepast (R30). Nu is het zo dat de raad in ieder geval op de onderzoeksgegevens kan reageren, aldus Ger van Dijken (R30).
64
Paul Kramer denkt dat het onderzoek ‘wel’ een invloedsmiddel is en het lijkt hem “in ieder geval goed” als de raad het bekijkt (R31). Aad Burger vindt het onderzoek niet diepgaand genoeg, hij is meer voor diepgaande interviews (R32). Aad Burger heeft de vragenlijst zelf ook ingevuld en kon er niet op kwijt waar hij wel of niet tevreden over was (R32). Volgens Renée van Andel zijn cliënten, vaak de oudere mensen, bovendien bang om de vragenlijst naar waarheid in te vullen omdat ze denken hun recht op zorg dan kwijt te raken (R33). Ambtenaar Hetty Smudde zegt dat het kan zijn dat de raad met een voorstel komt, maar dat eerst intern de discussie aangegaan wordt “om te kijken of we het eens kunnen worden” (R34). Ambtenaar Carla Warmerdam stelt dat de gemeente terugkoppelt aan de raad wat zij met de resultaten van het onderzoek doet, de raad “heeft ook naar aanleiding van de resultaten gevraagd wat de gemeente ging doen” (R35). Volgens Carla Warmerdam moet de gemeente verantwoording afleggen aan de raad “over wat we met die aanbevelingen hebben gedaan” (R35). Een kanttekening die ze daarbij maakt is dat sommige raadsleden het niet objectief vinden dat de gemeente het onderzoek zelf heeft uitgevoerd, “Daar kan je van mening over verschillen, denk ik dan maar” (R35).
In de vergadering komt naar voren dat de raadsleden ook naar een gemeenteraadsinspraakavond kunnen gaan (V5). Renée van Andel zegt dat het geen kwaad kan als dat “boven op het advies” komt (R33). De voorzitter vertelt dat de raad ook gebruik maakt van de gemeenteraadsinformatieavonden (R30). Voordat raadsleden daar inspreken, maken zij hun standpunt kenbaar bij de gemeenteraad. Ger van Dijken: “Dan hoop je dat die zaken worden meegenomen in hun politieke beslissingen” (R30). Op deze manier laat de raad zich volgens hem “ook zien aan de politiek” en dat is meer dan alleen een brief schrijven aan ambtenaren of de wethouder (R30). Aad Burger vindt raadsinformatieavonden ook “heel nuttig” (R32). Aad Burger stelt: “Wij [raadsleden] hebben wel het gevoel dat we een behoorlijke invloed hebben uitgeoefend, ook omdat we hebben gezorgd dat de raadscommissieleden van onze standpunten op de hoogte waren” (R32). Ger van Dijken: “In het inspreken tijdens de raadsinformatieavonden gaat alleen veel tijd zitten dus je moet keuzes maken” (R30). Ook Paul Kramer stelt dat “bepaalde zaken” voor de achterban “gewoon belangrijker zijn” (R31). Hetty Smudde vertelt dat raadsleden ook wel contact opnemen met gemeenteraadsleden, maar dat is volgens haar meer “een manier om informatie te krijgen (…) er worden geen problemen opgelost en er is verder geen discussie” (R34). Carla Warmerdam stelt dat mensen met een beperking “héél goed georganiseerd zijn” en een sterke lobby hebben (R35).
Wethouder Cees van Eijk stelt dat het de vraag is in hoeverre de raad nog andere middelen nodig heeft (R36). De raad kan volgens hem ook nog onderzoek laten doen of dingen organiseren (R36). De Cliëntenraad in Utrecht doet dat “bescheiden of niet”, aldus de wethouder, “maar het is ook de vraag
65
of dat nodig is” (R36). “Het lukt de raad moeilijk”, zo stelt Aad Burger, “om invloed uit te oefenen” (R32). Hij zegt dat hij daarom geneigd is “als individu” in te spreken bij raadsinformatieavonden, “want als je op de vergadering moet wachten ben je te laat” (R32). Aad Burger stelt dat de raad er wat aan kan doen om de invloed te vergroten, zoals een kopie van het advies aan raadscommissies en –fracties sturen en: “Onze vergadering is ook openbaar, dus niets verhinderd ons om aan iedereen brieven te sturen” (R32). Ger van Dijken stelt dat het lastig is om vanuit één gemeente invloed uit te oefenen, omdat problemen vaak veel oorzaken hebben, die bovendien de grenzen van de gemeente overschrijden (R30).
13.3 Objectieve invloed Wethouder Cees van Eijk stelt dat de raad de gemeente niet op het slachtblok heeft gelegd tijdens zijn ambtsperiode (R36). Hij had niet het gevoel dat er fundamenteel iets veranderde (R36). Ger van Dijken stelt dat van de invloed van de raad nog geen harde resultaten zijn aan te wijzen (R30). Ambtenaar Carla Warmerdam stelt dat de raad opmerkingen had over de aanvraagformulieren en dat de ambtenaren toen naar dat formulier zijn gaan kijken (R35). Ze vertelt dat dat weer is teruggekoppeld naar de raad en die “dus in die zin wel invloed hebben” (R35). Carla Warmerdam stelt dat het “binnen de context van de Cliëntenraad en de gemeente nog niet zo eenvoudig [is] om te zeggen dat een enkel advies direct het beleid heeft veranderd” (R35). Zo werkt het niet volgens haar (R35). Omdat ondersteuner Hetty Smudde met vakantie is, beantwoordt zij de vraag of de raad objectief aanwijsbare invloed op beleid heeft gehad. Ze stelt dat de adviezen van de raad “natuurlijk niet altijd op zichzelf staan”, omdat ze “niet uit de lucht [komen] vallen” en niet uniek zijn omdat ook andere adviesorganen de gemeente adviseren over hetzelfde onderwerp (R35).
Wel is er een duidelijk voorbeeld van een advies van onder andere de raad dat de gemeente gedeeltelijk heeft overgenomen. De raad stelt in een schriftelijk advies aan het college (Cliëntenraad Wmo, 2009): “Regelmatig bereiken ons berichten dat cliënten niet weten bij wie en waar zij hun klacht neer kunnen leggen waardoor een oplossing van een probleem niet wordt aangepakt. Wij adviseren dan ook voor een onafhankelijke klachtencommissie. Deze kan knelpunten signaleren en werken aan oplossingen. Voor de cliënt moet een duidelijke verwijzing van de mogelijkheid voor het indienen van een klacht verstrekt worden. De klacht moet ingediend kunnen worden op een onafhankelijk adres.” De gemeente reageert in een brief gericht aan de raad. Boven aan de brief staan de contactgegevens van de ambtenaar die het advies heeft behandeld. Over de klachtenbehandeling staat in die brief, kort samengevat, dat de gemeente suggesties over goede klachtenbehandeling van de raad
66
overneemt in de aanbesteding van de hulp bij het huishouden. Verder staat in de reactie van de gemeente (Gemeente Utrecht, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2009): “Wij delen de opvatting van de cliëntenraad dat het voor de cliënt duidelijk moet zijn waar hij/zij terecht kan met een klacht over de zorgverlening. Ook moet de procedure voor het indienen van een klacht eenvoudig en laagdrempelig zijn. In de communicatie van de gemeente zal hier aandacht aan worden besteed. (…) Wij zullen geen onafhankelijke klachtencommissie instellen. Dit legt een te groot beslag op de beschikbare capaciteit bij de gemeente. Daarnaast zijn wij er niet van overtuigd dat een onafhankelijke (gemeentelijke) klachtencommissie drempelverlagend werkt.” HIer is de invloed van onder andere de raad via een ongevraagd schriftelijk advies objectief aanwijsbaar, maar het advies is gedeeltelijk overgenomen. In essentie heeft de raad niet precies gekregen waar zij om vroeg. Wel motiveert de gemeente wat zij waarom doet met het advies van de raad. Aangezien er wel enigszins sprake is van objectieve invloed, maar niet heel veel, is deze matig.
13.4 Subjectieve invloed Voorzitter Ger van Dijken stelt dat de gemeente verplicht is om de raad om advies te vragen en dat zij “behoorlijk wat organisaties op hun nek” krijgen als ze dat niet doen (R30). Cees van Eijk stelt dat “het feit dat er een raad al is” hem als bestuurder en ambtenaren scherpt “om altijd vanuit cliëntenbelang dingen te doen” (R36). Hij zegt: “Je bouwt het al in dat je erop getoetst en gecontroleerd wordt, daarom zijn ze van belang” (R36). Het feit dat de raad vragen stelt dwingt ambtenaren en bestuur volgens hem om “bewuster met de dingen om te gaan” (R36). Renée van Andel stelt echter dat ze “nog nooit heeft mogen beleven dat er vanuit de gemeente iemand bij ons komt vragen wat we vinden” (R33). De gemeente vroeg de raad “pas heel laat” advies over de Wmoloketten, aldus Ger van Dijken (R30). Hij typeert dat geval als “een kink in de kabel” (R30). Ambtenaar Carla Warmerdam zegt dat de gemeente in de loop van de tijd “ervaringen” van de raad heeft gekregen, “bijvoorbeeld dat er goede afspraken moeten zijn met zorgverleners” (R35). Die ervaringen neemt de gemeente volgens haar “mee in het nieuwe beleid” (R35).
Renée van Andel stelt dat ze in totaal “niet tevreden” is (R33). Ze stelt dat de raad vooral bestaat “vanwege het feit dat de gemeente mooie sier met ons wil maken”, maar dat de gemeente als het niet hoeft liever niets met de raad te maken heeft (R33). Renée van Andel stelt ook dat ze zich na een vergadering met regelmaat afvraagt “wat er is gebeurd, waar het toe leidt en waar het goed voor is” (R33). Paul Kramer stelt dat de invloed van de raad “beperkt” is en noemt daarbij dat “het beleid en zijn uitvoering ook een eigen dynamiek heeft” (R31). Zo zal een ambtenaar of wethouder toch wel
67
doen wat ze al in hun hoofd hadden, aldus Paul Kramer (R31). Hij zegt dat de raad op de algemene lijn geen invloed heeft, maar wel op “bepaalde detailinvulling” (R31). Ger van Dijken stelt dat het nodig is om bezig te blijven als je invloed wil hebben, omdat je gezien wordt “als je boven op het stapeltje ligt” (R30). Hij vertelt dat andere organisaties ook reageren op plannen van de gemeente, maar dat de raad “wel een belangrijk adviesorgaan voor de gemeente” is (R30). Ger van Dijken stelt over het algemeen te ervaren dat de invloed van de raad “goed wordt ontvangen bij overleggen met de gemeente” (R30). Anders was hij ook geen voorzitter meer, zo stelt hij (R30).
Aad Burger is niet tevreden omdat stukken niet bij de raad kwamen en omdat de raad laat om advies was gevraagd: “Op die manier wordt de adviesfunctie van de CR helemaal uitgehold” (R32). “De invloed is beperkt”, stelt Aad Burger, “maar wordt wel sterker” (R32). Hij vindt de adviesfunctie van de raad te veel “verambtelijkt” (R32). Hij zegt dat de wethouder één of twee keer naar de raad is gekomen, dat dat dan “wel een heel aardig gesprek” is, “maar dat is iets anders dan werkelijk je vinger achter het beleid krijgen en daar invloed op te hebben” (R32). Hij denkt dat ook de ambtenaren het moeilijk vinden “hoe ze het moeten doen” (R32). De raad is volgens Aad Burger “eigenlijk al blij als er een ambtenaar komt luisteren” die aantekeningen maakt, maar dat is anders dan een advies (R32). Aad Burger vindt dus dat de gemeente de raad niet op tijd en niet vaak genoeg om advies vraagt en van informatie voorziet (R32).
“De politiek beslist uiteindelijk”, weet Ger van Dijken (R30). Daar moet volgens hem rekening mee gehouden worden, ook met de landelijke politiek. Hij vertelt dat de raad probeert in ieder geval één keer in het jaar met de wethouder te vergaderen “om korte lijnen te houden met het politieke apparaat” (R30). Ook Aad Burger wil meer contact met de wethouder om een vinger achter het beleid te krijgen en “daar invloed op te hebben” (R32). Volgens Hetty Smudde is de gemeenteraad “op de hand van de burger”, dus het zal volgens haar niet echt voorkomen dat de gemeenteraad het niet eens is met het standpunt van de raad (R34). Cees van Eijk was volgens haar “erg betrokken bij de raad dus die had er alle belang bij om in goed overleg met de raad naar oplossingen te zoeken” (R34). Volgens Hetty Smudde hangt het van de politiek af of je serieus genomen wordt (R34). Ze stelt daarbij: “Ik denk dat als je het treft met een goede wethouder, dat je dan al een heel eind komt” (R34). Carla Warmerdam stelt dat de raad “een sterke politieke lobby en sterke politieke ingangen” heeft dus dat de raad in die zin “wel invloedrijk” is (R35). Zij noemt de politieke lobby een invloedsinstrument en stelt dat “mensen van belangenorganisaties zich veel bewuster zijn van hun invloed en beter de weg weten in de politiek” (R35). Carla Warmerdam vertelt dat die raadsleden bijvoorbeeld een raadslid opbellen of een afspraak maken met een wethouder (R35).
68
Wethouder Cees van Eijk zegt altijd te hebben gestreefd naar “openheid en betrokkenheid” in zijn ambtelijke pleog (R36). Volgens de wethouder kan het werk van de ambtenaren “alleen maar beter worden wanneer ze inspelen op de cliënten” (R36). Bovendien vindt Cees van Eijk de raad van belang “om thema’s op de agenda te zetten waar wij [gemeente] te weinig aandacht aan besteden” (R36). Hij stelt dat de raad bescheiden is maar dat de gemeente zeker wat met hun opvattingen doet (R36). De wethouder stelt daarbij: “Het is ook makkelijk om bescheiden adviezen over te nemen of te zeggen dat je er wat mee doen” (R36). Carla Warmerdam vindt het soms lastig dat de raad procedures vertraagt, iets doet waar ze het niet mee eens is of wat niet handig uitkomt, maar vindt het toch “wel een prima club eigenlijk” (R35). Ze stelt: “Ik denk dat ambtenaren in Utrecht ook wel open staan voor de invloed die ze uitoefenen” en de raad ziet als “gelijkwaardige gesprekspartner” (R35). Ze voegt daaraan toe dat Utrecht een gemeente is die de raad “gewoon ook wel belangrijk vindt” (R35). Wethouder Cees van Eijk stelt er waarde aan te hechten om bij het thema Wmo de hete adem van de raad in de nek te voelen (R36). Hij vindt dat de gemeente dingen serieus moet proberen op te pakken (R36). Ambtenaar Hetty Smudde stelt dat de raad door het college en de gemeenteraad “heel serieus” worden genomen (R34). Zij stelt ook dat ze niet weet of de raad iets toevoegt “als wij [gemeente] al vinden dat het anders moet” (R34). Als de gemeente vindt dat iets goed gaat, maar de raad niet, dan denkt ze dat de raad gewicht in de schaal legt (R34). Ook heeft de raad volgens Hetty Smudde meer gewicht als die achter het voorstel van de ambtenaren staat, terwijl de gemeenteraad en het college tegen zijn (R34). “Maar”, zegt ze, “dat komt eigenlijk niet zo voor, want de gemeenteraad is erg op de hand van de burger, van de raad dus” (R34).
Opvallend is dat ambtenaren en de wethouder positiever zijn over de invloed van de raad dan de raadsleden zelf. Hoewel de eersten ook wel beperkingen zien in de invloed van de raad, benadrukken de raadsleden die zelf sterker. De gemeente stelt de raad serieus te nemen, maar dat woord nemen de raadsleden zelf niet in de mond. De voorzitter noemt dat de invloed door de gemeente goed ontvangen wordt, maar de andere raadsleden benadrukken vooral de beperkingen van de invloed. Raadsvoorzitter Ger van Dijken zegt dat als de gemeente “de neiging heeft naast haar schoenen te gaan lopen”, dat de raad haar terugfluit (R30). Raadslid Aad Burger vindt dat de gemeente de raad meer op de hoogte moet stellen van zaken en eerder in de beleidscyclus (R32). Raadslid Renée van Andel ziet graag een kortere lijn tussen gemeente en raad zodat dingen niet zo lang hoefden te duren (R33). Wethouder Cees van Eijk stelt dat het soms de vraag is of de ambtenaren of de gemeente dingen moeten doen als onderzoek en het veld ingaan (R36).
Wethouder Cees van Eijk vertelt dat het ongevraagd advies “soms misschien niet helemaal” in de planning van de gemeente past, omdat de raad dan agendeert (R36). Hij is van mening dat de
69
gemeente adviesorganen beter kan aangeven wat er binnen de gemeente gebeurt, zodat zij daarop kunnen anticiperen (R36). De wethouder stelt: “Als hun advies op het juiste moment valt, kan je er wat mee” (R36). Hetty Smudde zegt over gemeente en raad: “We stonden nooit echt lijnrecht tegenover elkaar” (R34). Voorzitter Ger van Dijken benadrukt dat de raad onafhankelijk is (R30). De voorzitter stelt ook dat “als niemand echt weet wat er moet gebeuren” het goed werkt om “gezamenlijk op te trekken om tot beleid te komen” (R30). Volgens hem is die intentie er bij de gemeente Utrecht (R30). De raad nodigt de ambtenaren zelf uit “om de lijnen kort te houden”, aldus de voorzitter (R30).
Aad Burger stelt: “Er is te weinig informatievoorziening” (R32). Raadslid Renée van Andel denkt dat “het heel anders zou zijn” als er een directe lijn tussen de raad en de gemeenteraad zou zijn, maar omdat die er niet is “duurt alles dus heel lang” (R33). Ze noemt de gemeente een “trage molen” en wil dat het contact directer is (R33). Ze wil dat gemeente en raad “gewoon zaken doen met elkaar en dat lukt niet (R33). Aad Burger stelt dat het “niet erg duidelijk” is wat de gemeente zich voorstelt bij de functie van de raad (R32). Hij stelt dat de raad na de adviesaanvraag over de startnota helemaal geen aanvragen meer heeft gehad (R32).
Ambtenaar Hetty Smudde vertelt dat er in december een evaluatie is geweest om te kijken hoe de raad functioneert (R34). Ze zegt: “Je bent zelf toch ambtenaar met belangen. Je nodigt dan van buitenaf iemand uit om daar een beetje lijn aan te geven en daar een beetje de gang in te krijgen. Dan ervaren zij toch meer van: hij is er ook voor ons.” (R34). Carla Warmerdam vertelt dat de raad dingen agendeert waarvan de leden vinden dat de gemeente het moet weten en andersom, maar dat de raad uiteindelijk bepaalt wat er echt op de agenda komt te staan (R35). Hetty Smudde stelt dat de ambtenaren het belangrijk vinden dat de raad de “blinde vlek” van de gemeente opvult (R34). Haar blik op de wereld is namelijk heel anders “dan die van iemand in een rolstoel” (R34). Voorzitter Ger van Dijken stelt dat hij denkt dat de ambtenaren dingen waar de raad mee aankomt goed oppakken, maar dat wil niet zeggen “dat we ze altijd vertrouwen, de ambtenaren” (R30). Dat betekent dat de raad toch een advies kan geven ook al zeggen ambtenaren dat het niet kan of dat ze het ‘meenemen’ (R30). Hetty Smudde vertelt: “Die Renée van Andel was héél erg wantrouwig tegenover de gemeente. Van mij neemt ze het minder gemakkelijk aan dan van iemand van buiten. We werken ook met organisaties uit de CR waar we al langer mee werkten. De hele nieuwe mensen willen wel eens heel wantrouwig zijn. Dat slijt ook wel.” (R34). Een raadslid zegt in de vergadering dat de stukken vanuit de gemeente eerder de raad in moeten komen (V5). Ambtenaar Hetty Smudde, die notuleert, belooft ze op te sturen (V5). Zij levert tijdens de vergadering informatie over de gang van zaken bij de gemeente en hoe de gemeente bijvoorbeeld het pgb heeft geregeld (V5).
70
Nu kan bovenstaande in figuur 2 (p. 29) over anticipatie worden geplaatst. Eerst is de vraag of de Cliëntenraad Wmo gezaghebbend is. De verhouding tussen gemeente en Wmo-raad is dan van belang. Deze is niet erg goed, wederzijds vertrouwen is niet erg duidelijk aanwezig. Hoewel sommige respondenten stellen dat dit tijd nodig heeft, is er vanaf het begin weinig wederzijds vertrouwen tussen ambtenaren en de wethouder enerzijds en de raadsleden anderzijds. Wel is de onafhankelijkheid van de cliëntenraad in orde. Ook de ontvankelijkheid van ambtenaren is niet helemaal duidelijk. Ambtenaren en de wethouder stellen dat ze de cliëntenraad erg serieus nemen, maar de raadsleden zelf delen die mening niet. De conclusie dat de raad niet gezaghebbend is, kan dus worden getrokken. Hieruit volgt dat de subjectieve invloed van de Cliëntenraad Wmo Prestatieveld 6 laag is.
13.5 Conclusie Hoewel de Cliëntenraad Wmo Prestatieveld 6 een kritische club is en onafhankelijk van de gemeente functioneert, is zijn subjectieve invloed laag. Dit ligt vooral aan het ontbreken van wederzijds vertrouwen en dus een gebrekkige verhouding met de gemeente. De objectieve invloed van de Cliëntenraad is matig, want er is wel een aanwijsbare verandering in gemeentelijk Wmo-beleid, maar dit was de enige ten tijde van het onderzoek en bovendien zijn daarin de wensen van de Cliëntenraad niet geheel overgenomen.
Typerend is dat de Cliëntenraad alleen gaat over Prestatieveld 6 van de Wmo. Dit is een beperking en de raadsleden geven aan dit geen wenselijke situatie te vinden. Behalve de Cliëntenraad bestaan er nog een aantal adviesorganen voor specifieke gebieden, die de gemeente tevens adviseren. De informatievoorziening van vooral gemeente naar Cliëntenraad, maar ook andersom, is niet in orde. Belangrijke stukken worden niet tijdig ontvangen, waardoor de Cliëntenraad niet tijdig kan adviseren. Daarnaast vinden raadsleden dat zij überhaupt te weinig worden geraadpleegd en daarom voelen zij zich niet serieus genomen. Ook komt de gemeente haar motivatieplicht onvoldoende na, waardoor raadsleden geen grip hebben op hun eventuele invloed en zelfs gedemotiveerd kunnen raken.
71
14.
Conclusies en aanbevelingen
De conclusies en aanbevelingen worden gepresenteerd in drie delen. Dit wordt gedaan door middel van het beantwoorden van de deelvragen die in hoofdstuk 3 zijn genoemd. In dit hoofdstuk wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende casus, want wanneer deze allemaal samengenomen worden, kunnen algemene conclusies worden getrokken en aanbevelingen worden gedaan over de invloed van Wmo-raden op gemeentelijke Wmo-beleid. In paragraaf 14.1 wordt deelvraag 1 beantwoord, waarin de officiële positie van de Wmo-raad aan bod komt. In paragraaf 14.2 worden deelvraag 2 tot en met 5 beantwoord, die gaan over de invloedsinstrumenten. Paragraag 14.3 behandelt objectief zichtbare invloed, deelvraag 6. Paragraaf 14.4 gaat over subjectieve invloed en beantwoordt deelvraag 7 over de drie voorwaarden van anticipatie. De Wmo-raad heeft subjectieve invloed als de gemeente anticipeert op de Wmo-raad. In paragraaf 14.5 staan de aanbevelingen.
Zoals in de inleiding al aan bod kwam, hebben gemeenten beleidsvrijheid bij het vormgeven van cliëntenparticipatie. De vijf onderzochte gemeenten hebben allemaal een Wmo-raad, die steeds anders genoemd is, maar in dit hoofdstuk worden ze geschaard onder de naam Wmo-raad. De verschillen tussen de gemeenten zijn aanzienlijk. Die diversiteit, afhankelijk van lokale context, is door de wetgever beoogd. De verschillen willen echter niet zeggen dat men niet van elkaar kan leren. Ook algemene conclusies kunnen zeker getrokken worden, omdat praktische problemen en onderliggende spanningsvelden in iedere gemeente voorkomen, hetzij met verschillende accenten. Dit hoofdstuk kan dus worden beschouwd als een destillaat van de casusanalyses. Belangrijk is nogmaals dat invloed deels een kwestie van gevoel en beleving is, zoals in hoofdstuk 6 al aan bod kwam. Vaak is het voor Wmo-raadsleden lastig te benoemen wat hun invloed op het gemeentelijk beleid is en dat spreken ze soms letterlijk uit, zie het kader hieronder.
Mohammadi Laghzaoui, lid Wmo adviesraad Tilburg (19 mei 2009): “De invloed is lastig om te bepalen.” Ger van Dijken, voorzitter Cliëntenraad Utrecht (20 april 2009): “Ervaring met invloed via gevraagd advies is lastig, want we hebben nog geen concrete resultaten.” Tilly Valckx, voorzitter Cliëntenplatform Alkmaar (16 april 2009): “We hebben in bepaalde mate invloed, maar ik kan niet zeggen in welke mate.”
72
14.1 Formele positie Wmo-raad In de meeste gemeenten zijn rol, positie, doel, samenstelling van de Wmo-raad en de manier waarop de gemeente de Wmo-raad ondersteunt, vastgelegd in een verordening. Dit document stelt de gemeente op en is juridisch geldig. Daarnaast stellen Wmo-raden zelf vaak een document op waarin hun werkwijze is vastgelegd. Uit de casusanalyses blijkt dat het goed werkt om zo praktisch mogelijke afspraken te maken, over bijvoorbeeld termijnen, tijdige informatievoorziening en wie de agenda hoe opstelt, zodat Wmo-raadsleden en gemeente weten wat ze wanneer van elkaar kunnen verwachten. Dit werkt goed in die zin dat praktische afspraken Wmo-raden een stevige basis biedt om aan de slag te gaan en invloed uit te oefenen. Daarbij komt dat Wmo-raadsleden dan iets hebben – de verordening – om op terug te vallen wanneer het minder goed gaat.
Het juridische document waarin praktische zaken zijn vastgelegd, vormt de basis voor een goed functionerende raad en een goede verhouding met de gemeente. Deze goede verhouding, die bestaat uit wederzijds vertrouwen en respect blijkt het halve werk, want wanneer dit aanwezig is, voelen Wmo-raadsleden zich serieus genomen. De casus Alkmaar, Kerkrade en Tilburg zijn hier goede voorbeelden van. Niet in iedere gemeente is een integrale Wmo-raad opgericht en in alle gemeenten bestaan naast de Wmo-raad nog andere adviesorganen op Wmo-gebied. Meestal is wel duidelijk hoe deze organen zich tot elkaar verhouden, maar wanneer dat niet het geval is kan de Wmo-raad zich onvoldoende met de inhoud bezighouden. In de casus Delft, waar de Wmo-raad puur op grote lijnen en over de samenhang van het beleid zou moeten adviseren, is hier te weinig aandacht aan besteed waardoor men nog steeds niet aan adviseren toe is gekomen. Hierdoor is zowel de objectieve als subjectieve invloed laag.
14.2 Invloedsinstrumenten De volgorde waarin de Wmo-raad actie onderneemt is globaal als volgt: 1) er wordt informatie ingewonnen vanuit de achterban en/of van de gemeente, 2) er vindt (voor)overleg met de gemeente plaats over deze informatie en eventueel 3) de raad geeft een (gevraagd of ongevraagd) advies. Dit proces is nooit expliciet in Wmo-raden, waardoor veel leden maar ook ambtenaren de draad kwijtraken. Veel acties worden informeel ondernomen, in het overleg, waardoor veel adviezen niet op schrift worden gesteld. Los van dit proces staan in sommige casus gebruikte invloedsmiddelen zoals het inschakelen van de pers of het inspreken in gemeenteraads(commissie)vergaderingen, waarover later in dit deel van de conclusies meer.
73
In bijna alle gemeenten is vastgelegd dat eens in de zoveel tijd ambtelijk (gemiddeld viermaal per jaar) en bestuurlijk (meestal tweemaal per jaar) overleg plaatsvindt. De meeste Wmo-raadsleden zijn zich ervan bewust dat overleg een invloedsmiddel is, waarbij vooral ambtenaren die aanwezig zijn bij het overleg kunnen worden beïnvloed. Het informele karakter van vergaderingen en overleg met ambtenaren wordt op prijs gesteld. Men stelt het op prijs om met elkaar om tafel te zitten en met elkaar in dialoog te gaan. Tijdens de overleggen is er vrijwel altijd ruimte voor discussie. Af en toe komen ambtenaren informatie geven of overleggen met de Wmo-raad. Het informele karakter van het overleg wordt vaak verkozen boven het behandelen van officiële stukken.
Het is de taak van de voorzitter om ervoor te zorgen dat alle leden aan bod komen tijdens de vergadering. Lastig is vaak dat sommige mensen in de Wmo-raad lid zijn op persoonlijke titel of vanuit ervaringsdeskundigheid, terwijl andere lid zijn vanuit een zorgorganisatie met een bredere achterban. De laatste zitten altijd zonder last of ruggespraak in de raad, maar staan toch vaak sterker in hun opvattingen en zijn meestal meer gewend te vergaderen. Aan de voorzitter de taak om ervoor te zorgen dat de leden op persoonlijke titel niet worden ondergesneeuwd en om de vergadercultuur toegankelijk te houden. Dit is geen gemakkelijke opgave. In Utrecht is hier expliciet aandacht aan besteed middels een zelfevaluatie (V5), maar bijvoorbeeld in Kerkrade komt het voor dat een groot deel van de Wmo-raadsleden niets inbrengt tijdens het overleg (V3).
In de meeste gemeenten is sprake van vertrouwen tussen gemeente en Wmo-raad. Dit is een belangrijke basis voor goede gesprekken en goed functioneren van de Wmo-raad. In Delft bijvoorbeeld is de Wmo-raad begonnen met een vrij wantrouwende houding ten opzicht van de gemeente, waardoor het lang duurt voordat men aan de inhoud kan beginnen. In Alkmaar en Tilburg daarentegen, zijn de raadsleden kritisch en is de verhouding met de gemeente goed, waardoor de Wmo-raad beter functioneert. Hiermee samenhangend bleek uit de analyses dat de inzet en betrokkenheid van ambtenaren zeer belangrijk is voor effectief overleg en breder: de invloed van de Wmo-raad. Indien ambtenaren bijna nooit aanwezig zijn tijdens vergaderingen en het overleg, voelen Wmo-raadsleden zich niet serieus genomen. Dit serieus nemen is echter erg belangrijk voor een goede verhouding tussen gemeente en Wmo-raad. In Tilburg kwam een drukbezette ambtenaar iets uitleggen in de Wmo-raad, wat zeer op prijs werd gesteld. In Utrecht echter, is men ontevreden over ambtenaren die niet komen ‘opdagen’ in vergaderingen en tijdens overleg.
Qua invloed is er weinig verschil tussen gevraagd en ongevraagd advies. Wel is er tussen die twee een verschil in werkwijze en aanpak. De verschillen zijn niet hetzelfde per gemeente, maar wel blijkt dat Wmo-raden vooral gevraagd advies geven en nog weinig aan ongevraagd advies toekomen.
74
Ongevraagd advies bevat meestal knelpunten die Wmo-raadsleden signaleren bij de achterban. De signaleringsfunctie van de Wmo-raad is essentieel, gezien het feit dat de raad een orgaan is dat belangen van cliënten dient te behartigen richting gemeente. De nadruk ligt in de meeste casus op gevraagd advies. Het gevraagd advies brengt vaak met zich dat Wmo-raadsleden veel beleidsstukken over abstracte zaken moeten lezen, waarin soms ontoegankelijke taal wordt gebruikt. Überhaupt dreigt het gevaar van overvraging van de Wmo-raad in veel casus. Dit terwijl Wmo-raadsleden vrijwilligers zijn, het al druk hebben met advies geven en daarbij een signaleringsfunctie hebben.
Een aantal Wmo-raadsleden geeft aan dat zij liever wat meer structuur in het adviseren zouden zien en wat meer schriftelijk advies willen uitbrengen. Adviezen gaan vaak mondeling over tafel. Op die manier zijn het geen officiële, schriftelijke adviezen, waardoor de Wmo-raad vaak weinig zicht heeft op wat de gemeente met de opvattingen doet. Een lastige factor is dat Wmo-raadsleden zich soms snel richten op uitvoeringszaken of andere meer zichtbare, concrete praktijken of situaties, terwijl het de bedoeling is te adviseren op beleid. Een andere lastige factor is dat het soms moeilijk is voor Wmo-raadsleden om breder te kijken dan hun eigen achterban en integraal te werken. Kortom, tot één advies te komen. Het besef van de noodzaak van een integrale visie is bij vrijwel alle Wmo-raden aanwezig. In Alkmaar is een instrument ontwikkeld dat ervoor zorgt dat problemen met een meer algemene strekking eruit worden gehaald. In Kerkrade is een signaleringscommissie ingesteld en wordt een signaleringsformulier gebruikt.
Bij advisering schort het ernstig aan monitoring. Wmo-raadsleden hebben weinig zicht op wat de gemeente met hun adviezen of opvattingen doet. Daarnaast komt de gemeente haar motivatieplicht nauwelijks na. Indien dat wel gebeurt, ervaren Wmo-raadsleden de motivatie vaak als onvolledig en weinig concreet. Daarbij komt dat de Wmo-raad vaak erg lang moet wachten op een reactie van de gemeente. In de meeste casus wordt de Wmo-raad bovendien niet tijdig om advies gevraagd door de gemeente. Een verklarende factor is dat de gemeente gebonden is aan termijnen en procedures, en de Wmo-raad vaak één keer in vier à zes weken vergadert. Overleg met ambtenaren vindt meestal viermaal per jaar plaats. Meerdere keren wezen respondenten erop dat er daarom voor Wmoraadsleden te weinig tijd is om adequaat en tijdig op adviesaanvragen van de gemeente te kunnen reageren. Het moge duidelijk zijn dat dit de invloed van de Wmo-raad op gemeentelijk Wmo-beleid niet ten goede komt. Huntjens (2005) stelt dat het, om te zorgen dat burgers invloed op de beleidsvorming hebben, in ieder geval belangrijk is dat oplossingen niet al op voorhand vastgelegd zijn en dat de producten van het participatieproces invloed moeten uitoefenen op het uiteindelijke beleid. Dit zijn twee belangrijke randvoorwaarden voor invloed, waaraan in veel casus niet voldaan is.
75
Wmo-raadsleden en ambtenaren weten af van het bestaan van het klanttevredenheidsonderzoek. Van de prestatiemeting zijn Wmo-raadsleden vaak niet op de hoogte, maar dat is ook meer een verticaal verantwoordingsarrangement. In Utrecht bijvoorbeeld heeft de Wmo-raad veel commentaar op het onderzoek, maar de Wmo-raad heeft dat niet naar buiten toe gebracht. Wmoraden zijn zich bewust van de invloed die ze met de resultaten in de hand kunnen uitoefenen, maar meestal wordt die potentiële invloed niet uitgeoefend. Bovendien is er veel kritiek op de interne validiteit van het klanttevredenheidsonderzoek; klachten zijn dat gemeenten het onderzoek zelf uitvoeren, dat de vragenlijst vaststaat, soms dat Wmo-raadsleden geen inzage hebben in de vragenlijst, dat het onderzoek niet diepgaand genoeg is, dat zorgvragers bang zijn hun zorg te verliezen als ze eerlijk antwoorden en dat de gemeente te snel tevreden is met en niet kritisch op de resultaten. In Alkmaar is de Wmo-raad medeopsteller van de vragenlijst. De ambtenaren en de wethouder noemen dit een intensieve vorm van invloed en de Wmo-raadsleden stellen het zeer op prijs dat ze deze ruimte en verantwoordelijkheid krijgen (R6, R7, R8).
Inspreken tijdens gemeenteraads(commissie)vergaderingen en het inschakelen van de pers zijn in sommige gemeenten instrumenten die naast bovenstaande invloedsinstrumenten worden gebruikt. Daarnaast worden meer indirecte invloedsmiddelen als het organiseren of bijwonen van Wmobijeenkomsten en het bijhouden van een eigen website genoemd. De bekendheid van de Wmo-raad bij de gemeente en bij de burgers is in de meeste gevallen niet groot genoeg. De meeste Wmo-raden zijn zich ervan bewust dat dit wel belangrijk is en zijn bezig dit te verbeteren. Daartoe wordt een website bijgehouden of opgezet en probeert de Wmo-raad bij bijeenkomsten aanwezig te zijn of mee te helpen met de organisatie daarvan. Dit is belangrijk, want de factor bekendheid van de Wmo-raad is voor subjectieve invloed via anticipatie een belangrijke voorwaarde (zie figuur 2, p. 28).
Inspreken tijdens gemeenteraads(commissie)vergaderingen wordt genoemd als middel om de politiek te beïnvloeden. Niet alle Wmo-raadsleden beseffen goed dat uiteindelijk de gemeenteraad beslist en dat de gemeenteraad net zoals de Wmo-raad een orgaan is dat burgers vertegenwoordigt. Dit brengt enerzijds met zich dat de invloed van de Wmo-raad beperkt is, maar anderzijds dat de Wmo-raad een bondgenoot kan hebben aan de gemeenteraad. Een Wmo-raadslid in Utrecht stelt dat het handig zou zijn een kopie van adviezen op te sturen naar de gemeenteraad, de fracties en de gemeenteraadscommissies. Dit gebeurt in geen enkele casus, maar het zou wel kunnen leiden tot meer invloed van de Wmo-raad. Politieke processen, zoals het imago van een wethouder worden door Wmo-raadsleden vaak gezien als nadelig voor de Wmo-raad, omdat inhoudelijke argumenten dan een ondergeschikte rol hebben.
76
Het inschakelen van de pers kan worden gebruikt om de Wmo-raad meer bekendheid te geven. Ook kan de pers gebruikt worden om toch te bereiken wat niet lukte via adviezen aan het college, zoals in Alkmaar een aantal keer gebeurde. De pers dient dan vooral als medium om de aandacht te vestigen op een voor de Wmo-raad belangrijk onderwerp. In Alkmaar is de invloed via de pers vrij groot en nuttig gebleken. In andere casus wordt dit soms gezien als een te ingrijpend middel, wat ook geldt voor het inspreken of zichzelf zichtbaar maken bij de lokale politiek. Wmo-raadsleden zijn bang de relatie met de gemeente op het spel te zetten. Toch kunnen deze middelen ingezet worden ter vergrotingen van de bekendheid van Wmo-raden en (dus) ter versterking van hun invloedsbasis. Dit zijn namelijk middelen die de Wmo-raad los van het college en ambtenaren in kan zetten.
14.3 Objectieve invloed
Casus
Objectieve invloed
Alkmaar
Matig
Delft
Laag
Kerkrade Matig Tilburg
Laag
Utrecht
Matig
In alle casus is het moeilijk objectief aan te wijzen waarop de Wmo-raad in het gemeentelijk beleid invloed heeft gehad. Verschillende factoren geven hier een verklaring voor. Ten eerste is de Wmoraad vaak nog maar net twee jaar operatief. Ten tweede heeft het aanpassen van beleid, vaak brede kadernota’s, tijd nodig. Bovendien is ten derde niet een-op-een zichtbaar waar in het beleid de opvattingen van de Wmo-raad zijn opgenomen, omdat vaak meerdere organen de gemeente adviseren en omdat adviezen van de Wmo-raad ‘niet uit de lucht komen vallen’. Met dat laatste wordt bedoeld dat opvattingen van de Wmo-raad en eventueel in te dienen adviezen in het overleg meestal al worden besproken. Adviezen worden ten vierde vaak niet geheel overgenomen, slechts een gedeelte wordt dan verwerkt. Daar komt ten slotte nog bij dat Wmo-raadsleden regelmatig niet weten wat hun adviezen uiteindelijk hebben teweeggebracht, omdat het schort aan de terugkoppeling van de gemeente, maar ook omdat ze dat zelf onvoldoende monitoren.
Uitzondering is Kerkrade, waar wel heel duidelijk zichtbaar is dat de Wmo-raad invloed heeft gehad, omdat aanvraagformulieren dankzij de Wmo-raad helemaal zijn aangepast zodat ze voor cliënten toegankelijker zijn. Het is echter de vraag of het veranderen van een aanvraagformulier een
77
verandering in gemeentelijk beleid is. Een andere kanttekening is dat Kerkrade de enige casus is waar Wmo-raad en gemeente op coproductieniveau werken, dus de vergelijking met andere gemeenten is hier niet duidelijk te maken.
14.4 Subjectieve invloed
Casus
Subjectieve invloed
Alkmaar
Hoog
Delft
Laag
Kerkrade Hoog Tilburg
Matig
Utrecht
Laag
In dit schema staat het anticipatieniveau van elke casus. Dat wil zeggen, de mate waarin de gemeente anticipeert op de Wmo-raad als horizontaal verantwoordingsarrangement en op basis daarvan haar gedrag verandert. Volgens de theorie is sprake van meer gedragsverandering bij de gemeente – zoals verandering in beleid of in de houding van ambtenaren – als het anticipatieniveau hoger is. De mate waarin de gemeente op de Wmo-raad anticipeert, hangt af van drie voorwaarden die hieronder aan bod komen.
De eerste voorwaarde voor anticipatie betreft de mate waarin de gemeente gezaghebbend toekent aan de Wmo-raad. In paragraaf 7.4 ‘Subjectieve invloed’ is geoperationaliseerd wat onder gezaghebbendheid wordt verstaan. Uit de analyses bleek dat hoewel veel Wmo-raadsleden moeite hebben aan te geven of en in welke mate zij invloed hebben op het gemeentelijk beleid, zij meestal vinden dat de gemeente ze serieus neemt. Het serieus nemen zit vaak in het bijwonen van vergaderingen van de Wmo-raad door ambtenaren en de notie die ambtenaren Wmo-raadsleden geven dat er iets met hun opvattingen wordt gedaan. In eerste instantie is het voor Wmo-raadsleden belangrijk dat zij het gevoel hebben dat ambtenaren en/of de wethouder hen serieus nemen tijdens overleggen en vergaderingen, tijdens het directe contact dus. Een goede verstandhouding met de gemeente op basis van wederzijds vertrouwen en respect, en een open, betrokken houding van ambtenaren is hierbij van wezenlijk belang. In de gemeenten Alkmaar, Kerkrade en Tilburg is daar sprake van. In die gemeenten wordt de invloed van de Wmo-raad ervaren als groter dan in andere gemeenten. De tweede voorwaarde van anticipatie gaat over de bekendheid van de opvattingen van de Wmo-raad. Wmo-raadsleden gaven in variërende mate aan dat de ambtenaren weten wat hun
78
opvattingen zijn. Ambtenaren waren hier niet expliciet over, maar in het algemeen kan de bekendheid van de Wmo-raad nog sterk worden vergroot.
In het schema op de vorige pagina (p. 78) is te zien dat de subjectieve invloed lang niet overal hoog is. Hier volgt een opsomming van de knelpunten die Wmo-raden tegenkomen wanneer zij trachten invloed uit te oefenen, waardoor de subjectieve invloed laag blijft. Ten eerste wordt de motivatieplicht van de gemeente onvoldoende nagekomen en dat werkt niet positief uit op het gevoel van de Wmo-raadsleden invloed te hebben. Als ambtenaren niet, onvolledig, onvoldoende en/of niet tijdig terugkoppelen naar de Wmo-raad, dan ondermijnt dat het gezag van de Wmo-raad. Ten tweede is de invloed van de Wmo-raad beperkt vanwege het feit dat de gemeenteraad uiteindelijk beslist. Ook heeft de gemeente te maken met financiële en juridische beperkingen. De gemeente wordt af en toe een ‘trage molen’ genoemd en niet altijd wordt de Wmo-raad op tijd betrokken in het beleidsproces. Dat is wel van belang, omdat dit een basisvoorwaarde is voor invloed (Huntjens, 2005). Het is Wmo-raadsleden vaak onduidelijk wat er bij de gemeente speelt en wat er met hun adviezen gebeurt. Ook belangrijk is hier dat de politiek er soms voor zorgt dat inhoudelijke argumenten meer op de achtergrond komen te staan.
In deze paragraaf van het concluderende hoofdstuk is een terugkoppeling naar het gebruikte theoretisch kader van horizontale verantwoording op zijn plaats. Deze theorie bleek een geschikt uitgangspunt om de invloed van Wmo-raden te meten door te kijken naar gedragsverandering op twee manieren: objectief via veranderingen in beleid en subjectief via anticipatie van ambtenaren en/of wethouders. Echter, de theorie biedt te weinig ruimte voor de interne kwesties van het horizontale verantwoordingsorgaan zelf, in casu de Wmo-raad. De theorie kan verfijnd worden door eisen te stellen aan het forum, zoals het zo concreet mogelijk vastleggen van de positie, taken en verantwoordelijkheden , het stellen van prioriteiten, het begrijpen van belangen en werkwijze van de actor, en het inzetten van bepaalde invloedsinstrumenten. Wanneer deze belangrijke factoren aan de theorie worden toegevoegd, is deze meer verfijnd. Deze factoren gelden dan als input van de zijde van het forum en zijn van daaruit bepalend voor de relatie met de actor. Met deze aanpassing is de theorie van horizontale verantwoording, met name het gedeelte van anticipatie (zie figuur 2 op p. 29), nog beter bruikbaar voor het meten van de invloed van Wmo-raden, als klantenfora en horizontaal verantwoordingsarrangement van de luide stem, op gemeentelijk Wmo-beleid.
Daarnaast is hier de opmerking op zijn plaats dat Wmo-raden klaarblijkelijk soms, vooral in de vaak lastige opstartfase, als excuusorgaan worden ingezet. Echter, in potentie en soms in de praktijk is de Wmo-raad daadwerkelijk een machtsfactor met invloed.
79
14.5 Aanbevelingen Uit bovenstaande conclusies blijkt dat de invloed van Wmo-raden niet aanwijsbaar groot is. De fundamentele oorzaak van de beperkte invloed ligt bij een aantal knelpunten, die voortvloeien uit onderliggende spanningsvelden. Deze spanningsvelden bleken in ieder van de vijf casus aanwezig te zijn. Eenduidige aanbevelingen die voor dergelijke spanningsvelden altijd de beste oplossing geven, zijn niet te geven. De spanningsvelden komen in hoofdstuk 15 ‘Discussie’ aan bod. In de vorige twee paragrafen over objectieve (14.3) en subjectieve invloed (14.4) is een aantal knelpunten opgesomd dat de invloed van Wmo-raden beperkt.
Een eerste verklaring voor de aangetroffen beperkingen van de invloed is dat de looptijd van Wmoraden niet lang is, sommige zitten echt nog in een ontwikkelfase. Met de dagelijkse dynamische en soms ingewikkelde praktijk, hebben Wmo-raden het vaak al druk genoeg. Toch is het belangrijk stil te staan bij de essentiële rol van de Wmo-raad, die van horizontaal verantwoordingsarrangement. Dit betekent dat de Wmo-raad een directe gesprekspartner is van de gemeente, maar ook – en vooral – zelfstandig knelpunten bij de achterban dient te signaleren. De belangen van de achterban dient de Wmo-raad vervolgens te vertegenwoordigen in gemeentelijk Wmo-beleid. De indruk is dat dit deel van de identiteit van Wmo-raden niet altijd genoeg de ruimte krijgt. Het is daarom belangrijk dat Wmo-raden hun relatie met de achterban versterken. De focus dient te liggen op de achterban, want het gaat uiteindelijk om de cliënt die zijn belangen terug wil zien in gemeentelijk Wmo-beleid. Op die manier kan de Wmo-raad ook een meer zelfstandige, legitieme invloedsbasis ontwikkelen en opereren op gepaste afstand van de gemeente.
De zelfstandige invloedsbasis van Wmo-raden kan ervoor zorgen dat zij gemeentelijk beleid beter en meer onafhankelijk van die gemeente kan beïnvloeden. Uit de casusanalyses blijkt dat alternatieve invloedsmiddelen, zoals het inschakelen van de pers en het inspreken bij gemeenteraads(commissie)vergaderingen, de Wmo-raad meer invloed kunnen geven dan wanneer alleen advies wordt uitgebracht of wordt overlegd met ambtenaren. Het is goed te beseffen dat de Wmo-raad meer invloed kan uitoefenen op gemeentelijk beleid door het scala aan invloedsmiddelen uit te breiden. Echter, bij elke aanbeveling en iedere conclusie moet rekening gehouden worden met het feit dat de Wmo-raad bestaat uit vrijwilligers. Die vrijwilligers hebben het meestal druk met hun lidmaatschap. Daardoor, maar ook om de herkenbaarheid bij de doelgroep te verbeteren en sterker naar buiten toe te kunnen treden, moet de Wmo-raad prioriteiten stellen.
80
De volgende aanbevelingen kunnen aan de hand van de conclusies worden gedaan:
Belangrijk is dat Wmo-raden een sterk bewustzijn ontwikkelen over ten eerste de eigen rol, positie, verantwoordelijkheden en de gewenste verhouding met en tot de gemeente. Ten tweede is bewustzijn over welke invloedsinstrumenten Wmo-raad zoal kan gebruiken om invloed uit te oefenen essentieel. Tot slot dienen Wmo-raden te beseffen dat zij vaak andere belangen hebben dan de gemeente. Het ontwikkelen van dit bewustzijn over de eigen identiteit is daarnaast belangrijk om ervoor te zorgen dat verwachtingen niet te hoog zijn en dat het ambitieniveau kan worden geëxpliciteerd. Wanneer verwachtingen en het ambitieniveau duidelijk en expliciet zijn, kunnen teleurstellingen en frustraties worden voorkomen.
Het schort aan monitoring door de Wmo-raad en nakomen van de motivatieplicht door de gemeente. Veel knelpunten die uit de casus naar voren kwamen, hebben te maken met de spelregels die Wmo-raad en gemeente opstellen over praktische, maar essentiële zaken zoals het opsturen van beleidsstukken door de gemeente. Het is aanbevelenswaardig om
praktische spelregels vast te leggen in een officieel document. De nadruk ligt hier op het zo concreet en praktisch mogelijk formuleren van die spelregels. De casus Tilburg is een goed voorbeeld van waar dit goed is gedaan.
Het is belangrijk dat bijgehouden wordt welke onderwerpen de Wmo-raad belangrijk vindt, wat daarmee wanneer gaat gebeuren of gebeurt en in het geval van een officieel advies, waar dit zich bij de gemeente bevindt. Deze onderwerpen kunnen worden bijgehouden op een afwerkinglijst, waarop staat over welk onderwerp het gaat, wat de Wmo-raad respectievelijk gemeente ermee gedaan hebben en wanneer. De lijst zal de Wmo-raad meer grip op zaken geven, meer houvast bij ambtelijk en bestuurlijk overleg en een pressiemiddel om te zorgen dat de gemeente haar motivatieplicht nakomt.
In iedere Wmo-raad moet een onafhankelijke, maar inhoudelijk deskundige ondersteuner aanwezig zijn, die betaald wordt voor zijn werkzaamheden. Deze ondersteuner kan onder andere de afwerkinglijst bijhouden en ook andere processen bewaken en stimuleren, zoals het uitbrengen van schriftelijk advies en het bevorderen van de deskundigheid. Op die manier en krijgt de zelfstandige, onafhankelijke invloedsbasis van de Wmo-raad beter vorm en kan deze zich beter manifesteren als horizontaal verantwoordingsarrangement.
Zoals genoemd in de inleidende tekst bij deze paragraaf, kunnen alternatieve invloedsmiddelen de invloed van de Wmo-raad vergroten. De Wmo-raad kan meer aandacht vragen voor standpunten door de pers in te schakelen en door in te spreken op gemeenteraads(commissie) vergaderingen. Deze middelen kunnen bijdragen aan betere herkenbaarheid van standpunten van de Wmo-raad en meer politieke prioriteit daarvan.
81
Hierbij is het belangrijk dat de Wmo-raad de gemeenteraad beschouwt als ‘bondgenoot’ in plaats van tegenpartij, want dit orgaan is ook vertegenwoordiger en verantwoordingsorgaan.
Teneinde beter te functioneren en meer invloed uit te kunnen oefenen, is het belangrijk dat de Wmo-raad beter herkenbaar is bij zowel de burgers als de gemeente. Aan betere herkenbaarheid bij burgers werken Wmo-raden meestal zelf al, door bijvoorbeeld een website op te zetten en bij te houden en een Wmo-evenement te organiseren. De herkenbaarheid bij de gemeente dient bevorderd te worden, zodat de standpunten, de visie en de prioriteiten van de Wmo-raad duidelijk zijn. Op die manier kan de gemeente meer en beter anticiperen op de Wmo-raad, hetgeen de invloed ten goede komt.
Ook belangrijk is dat Wmo-raden hun signaleringsfunctie bestendigen. Een goed voorbeeld is de signaleringscommissie die werkt met het signaleringsformulier in de gemeente Kerkrade. Dit soort middelen kan ingezet worden ter bevordering van de relatie en het contact met de achterban.
De deskundigheid van Wmo-raadsleden is niet altijd op peil. Cursussen deskundigheidsbevordering zijn daarom aanbevelingswaardig. In die cursussen moeten de werking van het gemeentelijk apparaat en hoe daarop in te spelen om invloed uit te oefenen, centraal staan. Het politieke bewustzijn, wat belangrijk is gezien de samenwerking met de gemeente, kan met behulp van deze cursussen bovendien vergroot worden. Zo is de Wmoraad bijvoorbeeld beter in staat de wethouder te attenderen op zijn opvattingen. Ook zou de Wmo-raad zich beter kunnen profileren bij de gemeentelijke politiek, zodat men ‘boven op de stapel’ ligt.
82
15.
Discussie
Een aantal spanningsvelden is uit de analyse van de onderzoeksdata naar voren gekomen. Deze spanningsvelden vormen de structurele achtergrond waartegen het functioneren van Wmo-raden zich afspeelt. Het gaat er steeds om dat Wmo-raad en gemeente de juiste balans zien te vinden tussen verschillende mogelijke vormen van functioneren van de Wmo-raad. De vijf Wmo-raden van dit onderzoek laveren tussen die vormen door. De spanningsvelden zijn inherent aan de identiteit van de Wmo-raad als horizontaal verantwoordingsarrangement in de gemeente. Ieder spanningsveld houdt uiteindelijk in dat de Wmo-raad steeds te maken heeft met het zoeken naar allerlei balansen: de balans tussen onafhankelijkheid of afhankelijkheid van de gemeente (paragraaf 15.1), de balans tussen professionaliseren of amateurisme (paragraaf 15.2) en de balans tussen samenwerken met de gemeente of signaleren bij de achterban (paragraaf 15.3).
15.1 Spanningsveld 1: afhankelijk - onafhankelijk In dit eerste spanningsveld gaat het om de balans tussen de mate waarin de Wmo-raad afhankelijk dan wel onafhankelijk is van de gemeente. Voorop staat dat de Wmo-raad in principe een horizontaal verantwoordingsarrangement is waaraan de gemeente verantwoording dient af te leggen over haar Wmo-beleid. In de praktijk blijkt het besef dat de Wmo-raad hiervoor bedoeld is, vrijwel afwezig.
Het feit dat de Wmo-raad een horizontaal verantwoordingsarrangement is, impliceert een bepaalde onafhankelijkheid van de gemeente. Het is de bedoeling dat de Wmo-raad kritisch is op het Wmobeleid waarover de gemeente verantwoording aflegt. De Wmo-raad is belangenvertegenwoordiger van Wmo-doelgroepen. Dit betekent aan de ene kant dat de Wmo-raad een eigen agenda dient te hebben, waarin zij signalen uit de achterban kan aankaarten bij de gemeente. Aan de andere kant geeft de Wmo-raad ook gevraagd advies, waarbij men afhankelijk is van de gemeente. Veel Wmoraden geven ook aan dat zij op de hoogte willen worden gehouden van wat er leeft bij de gemeente en wat haar beleidsagenda is. Ambtenaren vinden het vaak ook prettig als de Wmo-raad advies geeft over thema’s waar de gemeente mee bezig is. Het komt erop neer dat gemeente en Wmo-raad afhankelijk zijn van elkaars informatievoorziening. Betrokkenen signaleren dit zelf ook en benadrukken daarbij het belang van een goede informatievoorziening. Onvoldoende terugkoppeling vanuit de gemeente is in bijna alle casus een groot knelpunt. Zorgbelang erkent dit punt: “In hoeverre burgerparticipatie slaagt en op de langere termijn succesvol blijft, is voor een deel afhankelijk van de medewerking en inzet van lokale belangenorganisaties en gemeente, samenwerking tussen de verschillende partijen, kennisniveau en tijdige informatie-uitwisseling.”
83
(website Zorgbelang Brabant, Eveline Monteiro). In de volgende alinea komt het punt van de inzet en samenwerking aan de orde.
In de praktijk betekent dit spanningsveld dat Wmo-raadsleden en betrokken ambtenaren een balans dienen te zoeken tussen een kritische en een constructieve houding. Aan de ene kant dient de Wmoraad de gemeente op hiaten en knelpunten in het Wmo-beleid te wijzen en aan de andere kant kunnen ambtenaren, gemeenteraad en wethouders een bondgenoot zijn als de Wmo-raad iets wil bereiken, zoals aandacht voor een bepaald onderwerp of aangepast beleid. Voor de gemeente geldt hetzelfde spanningsveld. Aan de ene kant is de Wmo-raad een orgaan dat advies kan geven op lastige thema’s en aan de andere kant komt een advies van de raad soms niet goed uit of wordt een ambtenaar of wethouder op de vingers getikt. Ergens zijn Wmo-raad en gemeente dus onafhankelijke, losstaande organen, maar ergens zitten ze ook in hetzelfde schuitje. Idealiter kunnen gemeente en Wmo-raad samen optrekken, maar met gepaste afstand. Gezamenlijk optrekken is iets dat respondenten af en toe in de mond nemen, maar de gepaste afstand wordt snel vergeten. Toch zou dat een win-winsituatie zijn waarin de gemeente haar voordeel doet met ‘gratis’ advies van de Wmo-raad en de Wmo-raad de belangen van Wmo-doelgroepen zo goed mogelijk vertegenwoordigd ziet in het beleid. Theoretisch kan dit een optimaal functionerende Wmo-raad en een daarvan profiterende gemeente opleveren, maar in essentie is er tegelijkertijd sprake van een belangentegenstelling. De Wmo-raad heeft een dubbele rol; deze conclusie trok Schillemans (2007:199) ook over klantenfora. Hieronder volgen enkele voorbeelden van het zoeken naar een balans tussen afhankelijkheid en onafhankelijkheid van de gemeente.
Uit de analyses kwam naar voren dat de visie en betrokkenheid bij de Wmo-raad van een bepaalde ambtenaar of wethouder zeer belangrijk is. Vanuit de invalshoek van horizontale verantwoording is dat een vreemde constatering, want de Wmo-raad zou los van de gemeente moeten kunnen opereren en invloed uitoefenen op gemeentelijk Wmo-beleid. Toch is de houding van ambtenaren zeer belangrijk, want de verhouding tussen gemeente en Wmo-raad is essentieel voor bijvoorbeeld een constructief overleg, het serieus nemen van de Wmo-raad en zijn adviezen, en het vragen om adviezen aan de Wmo-raad. Ger van Dijken, voorzitter van de Cliëntenraad Utrecht daarover: “Overleg is een middel om invloed uit te oefenen, want bij ieder overleg - als de ander er tenminste voor open staat - heb je invloed op elkaar.” (R30) Carla Warmerdam, ambtenaar van de gemeente Utrecht stelt: “De insteek is niet “Oh gadsie, daar heb je die mopperclub weer”. Het [de Cliëntenraad] is een serieuze gesprekspartner.” (R35)
84
Bij wethouders is het politieke aspect zeer belangrijk, zoals reputatiegevoeligheid (Torenvlied, 2000). Een aantal Wmo-raadsleden wees op het nadeel daarvan voor de Wmo-raad, omdat inhoudelijke argumenten soms minder belangrijk zijn in de politiek (R3, R6, R11, R14).
Paul Kramer, lid van de Cliëntenraad Utrecht over de belangentegenstelling tussen gemeente en Wmo-raad: “Het zal bij de gemeente vooral gaan om uitvoerbaarheid, zoals fraudebestendig, terwijl dat argumenten zijn die je als raad niet hanteert. De raad laat zich meer leiden door rechtvaardigheid en wat je het beste vindt voor je achterban. De gemeente heeft een paar andere belangen te behartigen en de raad redeneert vanuit een ander perspectief. De raad probeert naar een zo ideaal mogelijke situatie te streven, terwijl de gemeente zegt dat de uitvoering beperkingen heeft.” (R31)
De ontvankelijkheid van ambtenaren heeft zo zijn inherente beperkingen. Voor de ambtenaar geldt dat als die de meerwaarde van de Wmo-raad voor ogen heeft, de inzet groter is. Dat kan een positief effect hebben op de invloed van de Wmo-raad. De ambtenaar schrijft immers in eerste instantie de beleidsadviezen. Aan de andere kant hebben ambtenaren te maken met beperkte capaciteit. De Wmo is een relatief nieuw terrein, waarbinnen veel nieuwe verbindingen gelegd zijn of worden. Dat vergt extra energie. Ook qua financiën en op juridisch gebied zijn er beperkingen: de gemeente zit vast aan budgetten, regels, termijnen en voorschriften. Chantal van Birgelen, ondersteuner van de Wmo Adviesraad Tilburg en Renée van Andel, lid van de Cliëntenraad Utrecht, noemen de gemeente een ‘trage molen’ (R22, R33). Van belang is dat Wmo-raden beseffen dat er een groot verschil is tussen onwil en onmacht bij ambtenaren. Als Wmo-raadsleden geen begrip tonen voor de positie van ambtenaren, gaat dat ten koste van de sfeer en relatie met de gemeente. Een goede verstandhouding tussen gemeente en Wmo-raad, waarin men open staat voor elkaar en wederzijds vertrouwen heeft, is essentieel. In de meeste casus was dit vertrouwen aanwezig en waar dit afwezig was, stagneerde het functioneren van de Wmo-raad.
Een ander voorbeeld van de spanning tussen afhankelijkheid of onafhankelijkheid van de gemeente is wie de agenda hoe bepaalt. Verschillende vormen daarvan zijn naar voren gekomen in de casus. De meeste Wmo-raden bepalen hun agenda onafhankelijk van de gemeente. Een agendacommissie, meestal bestaande uit de voorzitter, vicevoorzitter en ondersteuner van de Wmo-raad, stelt dan de agendapunten vast die door zowel gemeente als Wmo-raad kunnen worden ingebracht. Een geluid dat Wmo-raadsleden soms afgaven was dat zij op de hoogte willen zijn van de gemeentelijke beleidsagenda. Dat geluid gaven ambtenaren soms ook af, in die zin dat ze graag zouden zien dat de
85
Wmo-raad meer afstemming zoekt op de beleidsagenda van de gemeente. Tot op zekere hoogte kan dit handig zijn en moeten gemeente en Wmo-raad samenwerken, maar ook hier moet de Wmo-raad niet uit het oog verliezen dat zij zelfstandig moet kunnen opereren om in voldoende mate een tegengewicht te bieden aan de gemeente.
15.2 Spanningsveld 2: een mix van vrijwilligers Het tweede spanningsveld is meer intern, binnen de Wmo-raad, gericht. Het gaat over de vraag wat van Wmo-raadsleden kan worden verwacht. Aan de ene kant kan een professionaliseringsslag ervoor zorgen dat de Wmo-raad beter functioneert en meer invloed heeft. Aan de andere kant, Wmoraadsleden zijn vrijwilligers dus er zijn grenzen aan de verwachtingen die daarbij horen.
Tussen Wmo-raadsleden is veel verschil in kwaliteit. Schillemans (2007: 194) constateert in zijn onderzoek naar klantenfora dat respondenten de neiging hebben “om kwalitatieve onderscheiden te maken tussen de verschillende leden van een forum”. Ook uit dit onderzoek blijkt dat sommige Wmo-raadsleden puur ervaringsdeskundig zijn en op individuele titel in de Wmo-raad zitten omdat ze een beperking hebben. Andere Wmo-raadsleden komen uit een zorginstelling of cliëntenraad en hebben vaak veel kennis over het reilen en zeilen in de zorgsector. Weer andere Wmo-raadsleden zijn oud-bestuurder of oud-gemeenteraadslid. Die ervaren ‘vergadertijgers’, hebben een breed netwerk binnen de gemeente en weten hoe te lobbyen bij de politiek. Dit verschil in kwaliteit tussen Wmo-raadsleden is goed en handig, want op die manier kan de Wmo-raad haar kennis op verschillende manieren verkrijgen: via de netwerkers en vergadertijgers, via de leden van zorginstellingen én via ervaringsdeskundigen. Bovendien zal de Wmo-raad zich dan minder snel blindstaren op bepaalde onderwerpen of strategieën. De mix van verschillende mensen brengt echter het probleem met zich dat sommige Wmo-raadsleden ondergesneeuwd worden door anderen. Het verschil in niveau van praten leidt bovendien soms tot onbegrip en frustratie. In sommige Wmo-raden is deze mix niet aanwezig, waardoor bepaalde types gemist worden. Dit leidt dan tot situaties waarin beleidsstukken niet gelezen of begrepen worden en waarin de Wmo-raad niet in staat is een gedegen en kwalitatief goed advies te leveren, vanwege interne strubbelingen. Respondenten benadrukten echter dat het leveren van kwalitatief goede adviezen erg belangrijk is om invloed uit te kunnen oefenen.
Hoe dan ook geldt dat alle Wmo-raadsleden vrijwilligers zijn. Het moge duidelijk zijn dat Wmo-raden meer kunnen bereiken dan nu gebeurt. Een oorzaak daarvan is te vinden in de kwaliteit van zowel Wmo-raadsleden als adviezen. Professionaliseren zou dan een oplossing kunnen zijn. Dit is het spanningsveld waarin het de vraag is hoeveel men van vrijwilligers kan verwachten en vragen.
86
Daarnaast geldt dat het wel ‘leuk moet blijven’, dat is ook een gouden regel van APCP en Zorgbelang Noord-Holland (2008). Renske Mol (Zorgbelang Brabant) gaf in een initiërend interview aan dat zij in de praktijk heeft gemerkt dat toeval – welke leden zitten toevallig in de Wmo-raad – en inspiratie – hoe gemotiveerd zijn die leden en waarom – de belangrijkste factoren zijn die een Wmo-raad succesvol maken (R1). Ook uit de casusanalyses bleek de motivatie van leden belangrijk te zijn. Zij gaven vaak aan hun lidmaatschap van de Wmo-raad te willen neerleggen zodra zij het gevoel kregen geen invloed meer te hebben (‘tegen windmolens te vechten’, R30). Het is dus belangrijk dat Wmoraadsleden invloed hebben en dat ‘het leuk blijft’, zodat zij met voldoende inspiratie in de raad blijven zitten. Bovendien is het belangrijk dat zij niet worden ondergesneeuwd, zodat zij hun taak als belangenbehartiger goed willen en kunnen vervolmaken.
Bovenstaand geschetst probleem van verschil tussen Wmo-raadsleden kan worden opgelost door een deskundige voorzitter die ervoor kan zorgen dat vergaderingen soepel verlopen en dat iedereen aan bod komt. De voorzitter is echter ook vrijwilliger en moet deze verantwoordelijkheid wel aan willen en kunnen gaan. Hier komt dus weer het spanningsveld naar voren, waarin een balans moet worden gezocht tussen professionaliseren en toegankelijk blijven. Daarbij is belangrijk, zoals ook in paragraaf 14.3 ‘Objectieve invloed’ bleek, dat verwachtingen en ambities expliciet en zo scherp mogelijk zijn. Bewustwording van de eigen identiteit, verantwoordelijkheden en taken zorgen ervoor dat de raad beter kan functioneren en niet steeds maar naar zijn identiteit blijft zoeken. Voor raadsleden betekent dit dat zij bereid moeten zijn ook de ‘hand in eigen boezem’ te steken en niet steeds maar te wijzen naar de gemeente die in hun ogen fouten maakt, los van de vraag of dat waar is of niet. Eveline Monteiro van Zorgbelang beaamt het belang van dit proces van vastleggen van rol, positie, verantwoordelijkheden, verwachtingen en ambities (website Zorgbelang Brabant). Raadsleden willen vaak snel aan de slag, maar over dit proces van gemiddeld acht maanden kan niet heen worden gestapt. Bovendien zullen Wmo-raadsleden altijd de balans tussen professionaliseren of niet moeten zoeken.
15.3 Spanningsveld 3: samenwerken of signaleren? In het derde spanningsveld gaat het over de balans tussen het signaleren van knelpunten bij de achterban en het proberen slim in te spelen op politieke processen en de beleidscyclus van de gemeente. Aan de ene kant heeft de Wmo-raad een signaleringsfunctie en aan de andere kant is de Wmo-raad adviesorgaan van de gemeente.
Dit spanningsveld houdt een dilemma in voor de Wmo-raad, omdat die een dubbele rol heeft. Enerzijds kan de Wmo-raad de relatie met de achterban versterken, kritischer zijn op de gemeente
87
en meer invloedsmiddelen zoals het inschakelen van de pers gebruiken, teneinde zelfstandiger te kunnen opereren en de eigenstandige invloedsbasis te versterken. Dit kan er echter wel toe leiden dat de verhouding met de gemeente op scherp wordt gesteld, terwijl de Wmo-raad toch ook constructief moet kunnen overleggen met ambtenaren en de wethouder. Anderzijds kan de Wmoraad meer aandacht besteden aan een goede relatie met en tot de gemeente, door bijvoorbeeld af te stemmen met de beleidsagenda en de jaarplanning van de gemeente. Dit brengt echter het gevaar met zich dat de signaleringsfunctie van de Wmo-raad op de achtergrond kan raken, terwijl de Wmoraad de belangen van Wmo-doelgroepen dient te vertegenwoordigen. Deze dubbele rol is een worsteling waar veel intermediaire organisaties, zoals politieke partijen, mee te maken hebben (WRR, 2004).
Het is niet zo dat de verhoudingen, tussen Wmo-raad en achterban of tussen Wmo-raad en gemeente, hoe dan ook op scherp staan. Aan de ene kant dienen Wmo-raden duidelijke prioriteiten te stellen, zodat hun standpunten zowel bij de achterban als bij de gemeente herkenbaar zijn. Daarnaast dient de Wmo-raad zich duidelijk te profileren als aanspreekpunt voor de achterban. Hierbij kan de Wmo-raad ook gebruik maken van de pers, namelijk om burger en gemeente te informeren over de standpunten. Ook kunnen Wmo-raden, veel doen dat al, gebruik maken van een eigen website om de bekendheid en herkenbaarheid te vergroten. Aan de andere kant is het belangrijk, zoals ook in de aanbevelingen is vermeld, dat de Wmo-raad op de hoogte is van wat er speelt bij de gemeente. Een deskundigheidsbevorderingcursus kan helpen inzicht te krijgen in hoe de gemeente in elkaar zit. Ook kan een dergelijke cursus aandacht geven aan het belang van een goede lobby bij de lokale politiek. Tegelijkertijd kan in de cursus inzicht bieden in hoe Wmo-raden een politieke lobby aan kan pakken.
15.4 Tot slot Hoe dan ook, het is een kwestie van accenten. In sommige Wmo-raden ligt de nadruk op de onafhankelijkheid van de gemeente en in andere ligt de focus op de zaken waarbij Wmo-raad en gemeente wederzijds afhankelijk zijn. In sommige Wmo-raden worden vooral expertise en vaardigheden op prijs gesteld, terwijl andere Wmo-raden het belang van ervaringsdeskundigheid benadrukken. In sommige Wmo-raden ligt het accent meer op de signaleringsfunctie en in andere Wmo-raden wordt het belangrijker gevonden een goede relatie en samenwerking met de gemeente aan te gaan. Bij alle spanningsvelden geldt dat Wmo-raad en gemeente altijd op zoek moeten zijn naar de gulden middenweg. Op die gulden middenweg ligt zeker niet de mogelijkheid van de Wmoraad als excuusorgaan. Een mooi en beter streven is de Wmo-raad als machtsfactor.
88
16.
Literatuurlijst
Boeije, H. (2005). Kwalitatief onderzoek. In: Hart, H. ‘t, Boeije, H. en Hox, J. (red.) (2005). Onderzoeksmethoden. Amsterdam: Boom. Bovenkamp, H. van de, Grit, K. en Bal, R. (2008). Inventarisatie patiëntenparticipatie in onderzoek, kwaliteit en beleid. Rotterdam: Instituut Beleid en Management Gezondheidszorg (iBMG) Erasmus Universitair Medisch Centrum Bovens, M.A.P. (2000). De vierde macht revisited. Over ambtelijke macht en publieke verantwoording. Oratie. Uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van gewoon hoogleraar in de bestuurskunde aan de Universiteit Utrecht. Bovens, M.A.P. (2005). De verspreiding van de democratie. Beleid en Maatschappij, 32(3): 119-127. Braster, J.F.A. (2000). De kern van Casestudy’s. Assen: Van Gorcum & Comp. B.V.. Coxall, B. (2001). Pressure Groups in British Politics. Essex: Pearson Education Limited. Edelenbos, J., Klaassen, H.L. en Schaap, L. (2005). Burgerparticipatie zonder verantwoordelijkheid. Erasmus Universiteit Rotterdam: Centre for Local Democracy & Centre for Public Management. Emans, B.J.M. (2003). Interviewen: theorie, techniek en training. Groningen: Stenfert Kroese. Friedrich, C.A. (1963). Man and his Government. An Empirical Theory of Politics. New York: McGraw-Hill Book Company. Goede, M. de, Boeije, H. en Hart, H. ‘t. (2005). Het onderzoeksplan. In: Hart, H. ‘t, Boeije, H. en Hox, J. (red.) (2005). Onderzoeksmethoden. Amsterdam: Boom. Grit, K., Bovenkamp, H. van de en Bal, R. (2008). Positie van zorggebruiker in veranderend stelsel. Een quick scan van aandachtspunten en wetenschappelijke inzichten. Rotterdam: iBMG Erasmus Medisch Centrum. Groot, J. (2008). De toekomst van mantelzorg in de gemeente. Florisant en de rol die de gemeente daarbij kan spelen. (Bachelorscriptie, Erasmus Universiteit Rotterdam, 2008) Hakkesteegt, D. (2007). Controle bij agenten of autonomie bij stewards? Een exploratief onderzoek naar de vormgeving van verantwoordingsarrangementen bij hybride organisaties: de casus van het regionaal openbaar vervoer in de regio Utrecht. (Afstudeerscriptie Bestuurskunde, Erasmus Universiteit Rotterdam) Hox, J. (2005). Operationaliseren, betrouwbaarheid en validiteit. In: Hart, H. ‘t, Boeije, H. en Hox, J. (red.) (2005). Onderzoeksmethoden. Amsterdam: Boom. Hox, J. (2006). Boekbespreking. Over: J.W. Hofmeyer, Die Nederlandse Nadere Reformasie en sy
89
invloed op twee kontinente. 1989: Pretoria. In Documentatieblad Nadere Reformatie, 14 (1990), no. 1, p. 69-72. Huntjens, L., (2005), In verbinding met... De rol van koppeling bij doorwerking van resultaten van interactieve beleidsvorming. Erasmus Universiteit Rotterdam. Leeuwen, J. van (2009). Burgerparticipatie in de Wet maatschappelijke ondersteuning. Representativiteit en deskundigheid van Wm-oraden onderzocht en verklaard. (Afstudeerscriptie Master Bestuur en Beleid) Universiteit Utrecht: Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap. Maso, I. (1987). Kwalitatief onderzoek. Amsterdam: Boom. MOVISIE en Vilans (2009), Cliëntenparticipatie in beeld. Inventarisatie praktijkvoorbeelden van cliëntenparticipatie. Utrecht: MOVISIE. Os, J.M. van en Reeuwijk, J.A.A. (2005). Handreiking Verantwoordings- en controle instrumenten WMO. Utrecht: Deloitte Touche Tohmatsu. Putters, K., Frissen, P.H.A. en Foekema, H. (2006). Zorg om vernieuwing. Tilburgse School voor Politiek en Bestuur en TNS-Nipo. Putters, K., Hout, E. van en Cardoso Ribeiro, T. (2007). De zorg van het lokaal bestuur. Consequenties van de Wet Maatschappelijk Ondersteuning. Assen: Van Gorcum. Rosenthal, U., Ringeling, A. B., Bovens, M.A.P., Hart P. 't, Twist, M.J.W. van (1996). Openbaar bestuur: beleid organisaties en politiek. Alphen aan den Rijn: Samsom H.D. Tjeenk Willink. Schillemans, T. (2007) Verantwoording in de schaduw van de macht. Den Haag: Lemma. SCP (2008). De invoering van de Wmo. Gemeentelijke beleid in 2007. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. SGBO (2002). Onderzoek naar de optimale vormgeving en de stand van zaken bij gemeenten. Den Haag: Onderzoeks- en Adviesbureau van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. SGBO (2006). Handreiking Burgerparticipatie in de Wmo. Juni 2006, versie 2. Den Haag: Quantes. Tetlock, P.E., Skitka, L. en Boettger, R. (1989). Social and Cognitive Strategies for Coping with Accountability. Conformity, Complexity and Bolstering. Journal of Personality and Social Psychology, (57): 632-640. Torenvlied, R. (2000). Political decisions and agency performance. Dordrecht: Kluwer. Verwey-Jonker Instituut (2006) Adviseren over maatschappelijke ondersteuning. Cliëntenparticipatie bij gemeenten. Utrecht. Verwey-Jonker Instituut (2008a). Patiënten en Consumentenbeweging in Beeld. Brancherapport 2007. De categoriale organisaties. Utrecht. Verwey-Jonker Instituut (2008b). Ondersteuning cliëntenparticipatie Wmo. Utrecht.
90
Vording, M. en Raymakers, L. (2008) Meedenken, meepraten, meedoen. (Afstudeeronderzoek, Erasmus Universiteit Rotterdam, 2005). Rotterdam: Erasmus Universiteit/bestuurskunde. Geraadpleegd op http://thesis.eur.nl/theses/index/846787852 Wigboldius, J.E. (2007). Corporate governance: bestuur, toezicht en de OR. Deventer: Kluwer. Wolde, E. van en Montfort, A.J.G.M. van (2005). Cliëntenparticipatie en de kwaliteit van de primaire besluitvorming: hoe meer zielen, hoe meer deugd? In Herweijer, M., Marseille, A.T., Noordam, F.M. en Winter, H.B., Alles in één keer goed: Juridische kwaliteit van bestuurlijk besluitvorming (p. 189-208). Deventer: Kluwer. WRR (2004) De staat van de democratie. Democratie voorbij de staat. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Websites -
MOVISIE (cliëntenparticipatie): http://www.MOVISIE.nl/120401/def
-
Invoering Wmo (cliëntenparticipatie en Wmo): http://www.invoeringWmo.nl/WMO/nlNL/Meta/search.htm?qry=cli%c3%abntenparticipatie&site=Expertisecentra
-
Verwey-Jonker Instituut (over cliëntenparticipatie): http://www.verweyjonker.nl/participatie/thema/cli_ntenparticipatie_
-
Programma Versterking Cliënten Positie: http://www.programmavcp.nl
-
Instituut Beleid en Management Gezondheidszorg (iBMG), http://www.bmg.eur.nl
-
Artikel 9 Wmo – tevredenheidsonderzoek, http://www.artikel9Wmo.nl
-
Gemeente Kerkrade, ‘Oh Wat Mooi Prijs’ http://www.kerkrade.nl/site/load.php?page=959
-
VNG, project De Kanteling, http://www.vng.nl/smartsite.dws?ch=,def&id=80490&it=2#_tocBK41
Wet maatschappelijke ondersteuning -
Staatsblad 2006 nummer 351, Wet van 29 juni 2006, houdende nieuwe regels betreffende maatschappelijke ondersteuning (Wet maatschappelijke ondersteuning). Den Haag: Sdu Uitgevers.
-
Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 30 131, nr. 3.
Gemeentelijke regelingen en documenten Wmo-raden -
Gemeente Alkmaar (2008). Verordening cliëntenparticipatie beleid voor mensen met een beperking.
-
Gemeente Delft (2007). Meerjarenbeleidsplan Wmo 2008-2011.
-
Wmo-raad Delft (2009). Communicatie Wmo-raad Delft.
91
-
Wmo-raad Delft (2009). Profiel Wmo-raad Delft.
-
Gemeente Kerkrade en Wmo Platform Kerkrade (2009). Structuur en werkwijze Wmo Platform Kerkrade.
-
Wmo Platform Kerkrade (2009). Signalering binnen de WMO.
-
Gemeente Tilburg, Dienst Beleidsontwikkeling (2009). Regeling Wmo Adviesraad gemeente Tilburg.
-
Wmo Adviesraad Tilburg (2009). Blauwdruk Wmo Adviesraad.
-
Gemeente Utrecht. (2007a). Beleidsregels Individuele WMO Voorzieningen. Prestatieveld 6.
-
Gemeente Utrecht. (2007b). Besluit Individuele WMO Voorzieningen. Prestatieveld 6.
-
Gemeente Utrecht. (2007c). Verordening individuele Wmo voorzieningen.
-
Gemeente Utrecht. (2008). ‘Met elkaar, voor elkaar’. Beleidsplan Wmo 2009-2011.
-
Clientenraad Wmo (2009). Advies van de cliëntenraad Wmo prestatieveld 6 aan B&W van Utrecht betreffende de aanbesteding hulp bij het huishouden 2010-2013.
-
Gemeente Utrecht. Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling. Sociale Zaken & Werkgelegenheid. (2009). Brief aan de cliëntenraad Wmo: reactie op het advies van de cliëntenraad betreffende de aanbesteding Hulp bij het huishouden 2010-2013.
Persberichten -
Zorgbelang Nederland en LPGGZ. (2008) Wmo-adviesraden boeken concrete resultaten. Zelfevaluatie Wmo-adviesraden laat goede start Wmo-raden zien. Persbericht, Utrecht: 5 juni 2008.
92
17.
Bijlage
17.1 Overzicht interviews
R1
Renske Mol, Projectcoördinator WMO Stimuleringsprogramma Lokaal Sterk en Workmate, Zorgbelang Brabant, 20 maart 2009
R2
Tilly Valckx, voorzitter Cliëntenplatform Alkmaar (CPA), 16 april 2009
R3
Jan de Groot, lid CPA en voorzitter werkgroep Beleidsoverleg, 14 april 2009
R4
Cees Wiersma, lid CPA, 17 april 2009
R5
Joop Mutters, lid en ondersteuner CPA, 28 april 2009
R6
Cees van der Gaag, ambtelijk adviseur Wmo, gemeente Alkmaar, 8 april 2009
R7
Jim Ligthart, beleidsmedewerker sector Samenleving
, gemeente Alkmaar, 17 april
2009
R8
Wim van Veen, wethouder, portefeuille Wmo, Alkmaar, 29 april 2009
R9
Frances van Heijst, secretares Wmo-raad Delft, 29 april 2009
R10
Jaap Smit, penningmeester Wmo-raad Delft, 29 april 2009
R11
Ajo Duymaer van Twist, voorzitter Wmo-raad Delft, 8 mei 2009
R12
Ellen de Looff , lid Wmo-raad Delft, 8 mei 2009
R13
Jaap Brienen, lid Wmo-raad Delft, 8 mei 2009
R14
Hans Vlaanderen, coördinator Wmo-beleid, gemeente Delft, 7 mei 2009
R15
Martin Simons, lid Wmo Platform Kerkrade, 14 april 2009
R16
Jo Cornelissen, lid Wmo Platform Kerkrade, 15 april 2009
R17
Walter Roukens, lid Wmo Platform Kerkrade, 15 april 2009
R18
Ben Wagenvoort, lid Wmo Platform Kerkrade, 17 april 2009
R19
Patrick Ypelaar, ambtelijk ondersteuner Wmo Platform Kerkrade, gemeente Kerkrade, 16 april 2009
R20
Ralf Krewinkel, wethouder, portefeuille Wmo en voorzitter Wmo Platform, gemeente Kerkrade, 22 april 2009
R21
Ralf Krewinkel en Patrick Ypelaar, gemeente Kerkrade, 6 mei 2009
R22
Chantal van Birgelen, ondersteuner Wmo adviesraad Tilburg, 9 april 2009
R23
Gabie Vlems, lid Wmo adviesraad Tilburg, 17 april 2009
R24
Harri Aarts, lid Wmo adviesraad Tilburg, 17 april 2009
R25
Antoon Heijmans, voorzitter Wmo adviesraad Tilburg, 5 mei 2009
R26
Mohammadi Laghzaoui, lid Wmo adviesraad Tilburg, 19 mei 2009
93
R27
Chantal van Birgelen en Jannes Ligtenberg, resp. ondersteuner en lid Wmo adviesraad Tilburg, 11 juni 2009
R28
Germaine de Wit, beleidsmedewerker Wmo, gemeente Tilburg, 20 april 2009
R29
Lex Schoonen, programmamanager Zorg en Welzijn, gemeente Tilburg, 4 mei 2009
R30
Ger van Dijken, voorzitter Cliëntenraad Wmo Utrecht, 20 april 2009
R31
Paul Kramer, lid Cliëntenraad Wmo Utrecht, 3 mei 2009
R32
Aad Burger, lid Cliëntenraad Wmo Utrecht, 20 mei 2009
R33
Renée van Andel, lid Cliëntenraad Wmo Utrecht, 27 mei 2009
R34
Hetty Smudde, beleidsmedewerker Wmo en ondersteuner Cliëntenraad Wmo, gemeente Utrecht, 22 april 2009
R35
Carla Warmerdam, beleidsmedewerker Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gemeente Utrecht, 13 mei 2009
R36
Cees van Eijk, voormalig wethouder, portefeuille Wmo, gemeente Utrecht, 20 april 2009
V1
Vergadering Platform Wmo Alkmaar, Muiderwaard 228, Alkmaar, 8 april 2009
V2
Vergadering Wmo-raad Delft, Van Beresteynstraat, Delft, 16 juni 2009
V3
Vergadering Wmo Platform Kerkrade, Markt 1, Kerkrade, 7 april 2009
V4
Vergadering Wmo Adviesraad Tilburg, Dragonstraat 13, Tilburg, 9 april 2009
V5
Vergadering Cliëntenraad Wmo Utrecht, St. Jacobsstraat 300, Utrecht, 20 mei 2009
94