Fröbelen
De invloed van Fröbel Wim Westerman
Ooit was Nederland koploper in het kleuteronderwijs,
niets met verstandelijke ontwikkeling van doen te hebben .
onder invloed van de methodiek van Fröbel. Maar sinds de Kleine kinderen bewaren
verdwijning van de kleuterscholen staat het woord 'fröbelen' enkel nog voor vrijblijvende knutselende tijdsbesteding voor kinderen. Wie was Fröbel en wat gebeurde er met zijn pedagogische ideeën?
Fröbelen in de herfstvakantie luidde de kop boven een krantenartikel. De kinderen werden met zagen, snijden en schuren bekend gemaakt met de beginselen van het werken met wilgentakken. De resultaten mochten als werkje mee naar huis. De journalist vertelde niet waar 'fröbelen' vandaan komt, maar duidelijk was wat het was: Jonge kinderen in hun vrije tijd laten knutselen om een werkstukje te maken dat mee naar huis mag. In 1950 omschreef het woordenboek 'fröbelen' als: jonge kinderen met
spelen die het verstand ontwikkelen, bezighouden volgens de beginselen van Fröbel, een Duits pedagoog.
Friedrich Wilhelm August Fröbel 1782 - 1852
66
november 2003
'Ontwikkelen van het verstand' was het doel en 'spel' het middel. Een halve eeuw later is er geen plaats meer voor Fröbel, de grootste pedagoog van de negentiende eeuw. Fröbelen is alleen nog vrijetijdsbesteding, leuk voor in de vakantie, en lijkt
Voordat Fröbel invloed kreeg op het Nederlandse onderwijs gingen kinderen die nog te jong waren voor de lagere school naar ' bewaarplaatsen'. Deze werden 'klei· ne-kinderschooltjes' genoemd, of 'matressenschooltjes', naar de matres of meesteres die aan het hoofd stond. Een kinderboekje uit die tijd, De bewaarschool voor kinderen, maakte de bedoeling daarvan duidelijk. Een heer ziet onder schooltijd twee kinderen op straat en zegt: Weet uwe moeder
dan niet dat men hier in de stad, ... , achter dat plekje met boomen, eene bewaarschool heeft opgerigt? Dat is eene school voor kinderen die nog te klein zijn, om op andere scholen te worden aangenomen; dat zij daar den geheelen dag verzorgd worden, opdat hunne ouders zouden kunnen gaan werken zonder ongerust over hen te zijn, en dat men hun daar allerlei goede dingen leert? De bewaarplaatsen waren niet voor kinderen van welgestelde ouders. Hun moeders hadden immers een kinderjuffrouw. Ondanks de matressenschooltjes werden maar weinig arme kinderen 'bewaard', of 'opgeborgen' zoals critici dat noemden, want veel kinderen verrichtten kinderarbeid. Anderen zwierven bedelend over straat. Daarom richtten welgestelden de eerste officiële bewaarscholen op. Zij namen dit initiatief om te voorkomen dat hun eigen kinderen op straat in aanraking zouden komen met rondzwervende hongerige kinderen. Deze initiatiefnemers zagen niet armoede als oorzaak van het gebedel, maar luiheid en domheid. Zij meenden daarom dat de kinderen in de bewaarschool allereerst tucht moest worden bijgebracht. Opvoeding tot deugd en gehoor-
Een schooltuin naar Fröbels ontwerp, rond 1900 zaamheid stond voorop. Ook koning Willem I was voorstander van bewaarscholen . Hij meende dat die in het leven moesten worden geroepen door plaatselijke overheden . Maar zijn oproepen hadden geen resultaat. Voorlopig bleven burgercomités bewaarscholen oprichten. Daarnaast ontfermden kerkelijke organisaties en later ook enkele gemeentebesturen zich over de zwerfkinderen. De leidsters van de bewaarscholen konden bij hun werk gebruik maken van een
Handleiding voor houderessen van kleine kinderscholen, van H.W.C.A. Visser. Hij sloot aan bij de opvattingen van de pedagoog Pestalozzi (1746-1827) en wees daarom op het belang van het oefenen van zintuigen en motoriek, spelend leren, ruimte, licht en frisse lucht. Maar deze nieuwe opvattingen over onderwijs beïnvloedden de bewaarscholen nauwelijks. Dat bleek bijvoorbeeld toen de Amsterdamse arts (oronel in 1864 een rapport schreef over bewaarplaatsen . (oronel had eerder kritiek geleverd op de kinderarbeid, die de lichamelijke toestand van jonge kinderen ondermijnde en hun verstandelijke en psychische ontwikkeling belemmerde. De bewaarplaatsen die (oronel beschreef, waren pakhuizen waar de kinderen nauwelijks zit- en speelruimte hadden en waar de enige bewegingsoefening was het in de handen klappen en met de voeten stampen tijdens het opdreunen van versjes. (oronel concludeerde dat de bewaarscholen spel als bijzaak beschouwden. Hij hoopte dat zijn rapportage tot een wettelijke regeling van het onderwijs aan alle jonge kinderen zou leiden . Nederland moest nog bijna honderd jaar wachten voordat dat gebeurde.
Pas in 1956 werd het onderwijs aan kleuters wettelijk geregeld.
Friedrich Fröbel Hoewel er nog lang bewaarscholen bleven, waren er toch ontwikkelingen in het onderwijs aan jonge kinderen . Zo vroeg Thorbecke in 1866 aan Elise van (alcarSchiotling (1822-1904) om 'kleinkinderscholen' te inspecteren . Daarmee was Thorbecke de eerste minister die belangstelling voor onderwijs aan jonge kinderen toonde. Een deel van de vijftig door Van (alcar bezochte bewaarschooltjes noemde zich 'fröbelscholen', naar de Duitse pedagoog Fröbel. Friedrich Fröbel (1782-1852) werd na een ongelukkige jeugd onderwijzer. Hij raakte geïnspireerd door Pestalozzi en kwam tot de conclusie dat aan het onderwijzen een wetenschappelijke basis ontbrak. Hij had natuurwetenschappen gestudeerd en was overtuigd geraakt van een harmonie in de schepping: vormen en structuren die voorkomen in de macrokosmos (het grote) komen ook voor in de microkosmos (het kleine). Zo meende Fröbel samenhang te zien tussen alles wat er bestaat, tussen de natuur en de geestelijke wereld. Die samenhang was de wetenschappelijke basis voor zijn pedagogische opvattingen die hij beschreef in Menschenerziehung. Daarbij presenteerde hij een leerplan voor onderwijs aan kinderen van vier tot veertien jaar: Ontwerp voor
het vestigen van aandacht op regelmatigheden ontleend aan de wereld van de kristallen. Daarbij zag Fröbel de bol als oorsprong, Urgestalt, van alle vormen . In de bal (Duits : Bali - Bild vom Allen) zag hij alle vormen, alles samenkomen . Daarom was het eerste leermiddel, de 'eerste speelgave', een serie van zes wollen ballen in de kleuren van de regenboog. Spelend met de ballen leren kinderen begrippen als : 'op en neer', 'heen en weer', de zes hoofdkleuren , enzovoort. De tweede speelgave bestaat uit een houten bal, een houten kubus en een houten cilinder. In bal en kubus zit de tegenstelling 'beweging' en 'rust'. De cilinder is een overgangsvorm tussen beide, want deze kan rollen, maar staande op een vlakke zijde is die in rust. De speelgaven bieden mogelijkheden tot 'aanschouwing', tot zelfwerkzaamheid, tot ontwikkeling van de kinderlijke fantasie, tot kunstzinnige ontwikkeling. Op basis van dergelijke ideeën begon Fröbel in 1837 een schooltje dat hij Kindergarten (kindertuin) noemde. Onder die naam zijn kleuterscholen in Duitsland nog steeds bekend . Ook in Engelstalige landen wordt die aanduiding gebruikt. In Nederland werd 'kindertuin' geen gemeengoed . In de Kindergarten trok Fröbel een parallel tussen het opkweken van planten en het opvoeden van kinderen; zowel planten als kinderen dienen verzorgd te worden om uit te kunnen groeien. Zo moesten kinderen zelf de gelegenheid krijgen planten te kweken en te verzorgen . Daartoe ontwierp Fröbel naast zijn speelgaven ook plannen voor schooltuinen met bloembedden en perken.
/
een plan voor de stichting en de realisatie van een kindertuin. Een algemene instelling voor de verspreiding van een totale benadering van het kinderleven, in het bijzonder door het koesteren van bezigheden. Het onderwijs diende aan te vangen met
Bertha van Marenholz-Bulow 1810 - 1893
november 2003
67
naar Nederland, België, Engeland en Frankrijk. Kindertuinen schoten als paddestoelen uit de grond, ook buiten Europa .
Elise van Calear en Wijbrandus Haanstra
Elise van Calcar-Schiotling
1822 -
1904
Na jarenlange arbeid verscheen Fröbels bundel Mutter- und Koselieder, een verzameling kinderliedjes met bewegingsspelletjes, voor moeders van peuters en kleuters. Ze waren afgestemd op de behoefte van moeder en kind 'elkaar te leren verstaan'. In het jaar dat deze bundel verscheen, moest Fröbel zijn schooltje wegens financiële tekorten sluiten. Intussen was barones Bertha von Marenholtz-Bülow een geestdriftig volgelinge van hem geworden. Bertha von Marenholtz was een van de eerste voorvechtsters van de vrouwenbeweging. Zij was ervan overtuigd dat de kindertuinen een middel waren om de klassenstrijd, die in het midden van de negentiende eeuw in heel Europa woedde, te helpen oplossen . Daarom wijdde ze zich aan de pedagogische opvattingen van Fröbel. Zij maakte het Fröbel mogelijk om cursussen te geven aan jonge dames uit de gegoede stand over onderwijs aan jonge kinderen. Zowel Fröbel als Von Marenholtz zagen die cursussen niet alleen als een goede vakopleiding, maar bovenal als voorbereiding van de meisjes op hun toekomstig moederschap. Op grond van een misverstand, waarbij Fröbel werd verdacht van revolutionaire propaganda en werd verwisseld met zijn revolutionaire neef Karl, verbood de Pruisische regering de cursussen. Von Marenholtz verliet Duitsland om de ideeën van Fröbel elders te verspreiden. Zo trok ze
68
november 2003
Schrijfster (en gouvernante voor haar huwelijk) Elise van Calcar ontmoette in 1858 Bertha von Marenholtz. In haar boek Fröbels Methode tot Natuurlijke en Harmonische Ontwikkeling van Lichaam en Geest beschreef Elise hun eerste ontmoeting. Bertha vertelde haar hulpmiddelen, Fröbels speelgaven, te hebben om onderwijs aan kleine kinderen vorm te geven. Elise verwachtte daar niet veel van. Maar toen zij Bertha mocht helpen bij het uitpakken van de leermiddelen, groeide haar verbazing toen er ook allerlei werkstukken van kinderen tevoorschijn kwamen. Elise kon nauwelijks geloven dat al die keurige, nette, smaakvolle werkjes door kleine kinderen vervaardigd en verzonnen waren . Van Calcar raakte overtuigd dat de methodiek van Fröbel in Nederland verspreid moest worden. Mede door haar verbazing over de werkjes, werd het 'werkje' in de Nederlandse taal tot een kenmerk van fröbelen. Toen minister Thorbecke dus aan Van Calcar vroeg een inspectietocht te maken langs scholen die aangaven met fröbelmaterialen te werken, ging zij daarop graag in.
Wijbrandus Haanstra
1841 - 1925
Helaas moest ze constateren dat het eigenlijk 'leer- en drilschooltjes' waren, waar wat fröbelen aan het programma was toege voegd. Zij signaleerde teleurgesteld dat de meeste schooltjes weinig plaats boden voor spel in de natuur en dat de didactiek was ontaard in het slaafs navolgen van de fröbelmethodiek. Inmiddels had ze zelf in 1865 een fröbelschool geopend waar de methodiek van Fröbel werd gevolgd zonder slaafse na-aperij. Evenals het schooltje van Fröbel moest ook dit schooltje vanwege financiële problemen worden gesloten. Maar het werd wel een voorbeeld voor veel fröbelscholen die spoedig over het land verspreid ontstonden. Al in 1867 kwam, onder leiding van Wijbrandus Haanstra (1841-1925), de Leidsche Kweekschool voor BewaarschoolOnderwijzeressen tot stand . Haanstra schreef, veelal in samenwerking met medewerksters, een serie handleidingen voor de methodiek van het fröbelonderwijs. Fröbels speelgaven waren daarbij altijd het uitgangspunt, maar vaak voegde Haanstra daar zogenaamde 'tussengaven' bij : een soort tussenstapjes om daarmee de stappen die kinderen op basis van de speelgaven maken, te vergemakkelijken. Haanstra's vele methodiekhandleidingen en de soms gedetailleerde tussengaven hebben er toe geleid dat veel kleuterleidsters deze zijn gaan volgen . Daarmee verloren ze het belang van het vrije spel voor de ontwikkeling van kleuters uit het oog en 'vermethodiekte' hun begeleiding van de kinderen. Van Calcar hechtte, net als Fröbel en Von Marenholtz, grote betekenis aan de opvoedende taak van moeders. Daarom leidde ze het Nederlandsche Opvoedingshuis waar ze meisjes 'uit de beschaafde stand' opleidde. Van Calcar meende dat de opleiding van kindertuinleidsters uiteindelijk zou leiden tot goed opgeleide moeders die het geleerde in hun gezin zouden gaan toepassen . Zij meende dat juist de opvoeding van zeer jonge kinderen de meeste aandacht verdient. In het zesdelige geschrift Onze ontwikkeling, of de macht der eerste indrukken werkte ze die opvatting uit. Daarbij bood ze een systematische uiteenzetting van Fröbels theoretische inzichten en van zijn praktische methodiek.
Mede door Lise van Calcar ontwikkelde Nederland zich tot een gidsland voor het fröbelonderwijs en kreeg de Nederlandse samenleving nadrukkelijk aandacht voor de kleuterperiode als een specifieke fase in de kinderlijke ontwikkeling. Daardoor sloegen ideeën van andere pedagogen over de opvoeding van jonge kinderen in Nederland goed aan . Zo kreeg het geruchtmakende boek van de Zweedse feministe en pedagoge Ellen Key De eeuw van het kind hier veel aandacht. Key (1849-1926) bezocht Nederland en maakte kennis met de schoolmeesterpedagoog Jan Ligthart (1859-1916), die weliswaar in het lager onderwijs werkzaam was, maar duidelijk oog had voor de ontwikkeling van jonge kinderen. Later bezocht ook Maria Montessori (18701952) Ligthart. Spoedig bleek ook voor haar opvattingen over onderwijs aan jonge kinderen in Nederland veel belangstelling te bestaan. Zo werd ons land niet alleen koploper van het fröbelonderwijs, maar ook van het montessori-onderwijs.
Kleuters In die periode deed een eigen woord voor die leeftijdsgroep (kinderen van vier- tot zes jaar) zijn intrede in de Nederlandse taal: kleuter. Daarmee onderscheidt het Nederlands zich van de meeste andere talen : 'petit enfant' (Frans), 'young child' of 'preschooier' (Engels), 'Kind im Vorschulalter' (Duits) of 'förskolebarn' (Zweeds) . Een apart woord voor het aangeven van een leeftijdsfase betekent specifieke belangstelling voor die fase. De Nederlandse samenleving had dus aparte aandacht voor kleuters. Taalkundigen zijn het niet met elkaar eens waar het woord 'kleuter' vandaan komt. Volgens de meest voorkomende verklaring zou 'cleuteringhe' of 'cloteringhe' oorspronkelijk 'kleinigheid' betekenen, zoals 'cleuteren' kleinmaken, knotten, snoeien en kortwieken betekent. Toen in het begin van de twintigste eeuw enkele gemeenten het initiatief namen tot oprichting van fröbel-bewaarscholen, kwam het woord kleuter in het officiële taalgebruik. Het was de Utrechtse adviseur voor onderwijszaken en volksontwikkeling Bonebakker (1868-1932) die als eerste het woord 'kleuterschool' introduceerde. Aanduidingen als kleuterschool, kleuteronderwijs en kleuterleidster werden pas na de Tweede Wereldoorlog gemeengoed.
/
~
7
- ~
J
:\ (/
7 .~
,I
~/ r
\
!.; IJ
(Il
5~ \
\
De eerste en de tweede speelgave Sinds 1985, toen kleuter- en lagere scholen samengingen tot basisscholen, is het woord 'kleuter' op z'n retour. De aandacht voor het specifieke karakter van de kleuterfase lijkt te verschuiven naar de daaraan voorafgaande periode van peuters. 'Bewaren', 'spelen' en andere thema's die indertijd zo kenmerkend waren voor het kleuteronderwijs, komen nu vooral bij de voorschoolse educatie ter sprake. En politieke discussies over het toetsen van jonge kinderen, doen de door Fröbel gewekte aandacht voor het spel verschuiven naar 'schools leren'.
Fröbelonderwijs Fröbels geschriften zijn niet eenvoudig te lezen. Mede daarom is zijn pedagogiek moeilijk te doorgronden. Maar elementen uit zijn methodiek, zoals oefeningen met speelgaven en vlechmatjes werden snel door de meeste bewaarscholen overgenomen . Dat was de slaafse na-aperij, zonder aandacht voor Fröbels opvattingen over bijvoorbeeld het 'vrije kinderspel' waarmee een kind zich in een eigen tempo ontwikkelt, waar Van Calcar zich zorgen over maakte. Die zorg bleek deels terecht, deels onterecht. Terecht, omdat er, ook nog lang
november 2003
69
kind een rijk aanbod.' Vervolgens wordt de doos bij de kinderen geïntrodu· ceerd . De kinderen mogen de doos uit· en inpakken . Dan leren ze de kleuren onderschei· den. Het aanleren van de namen van de kleuren komt in les
Wij gaan vandaag naar Zandvoort na Van Calcar, steeds weer scholen waren die de fröbelmethodiek 'vermethodiekten', dat wil zeggen werkvormen met speelgaven schools frontaal klassikaal aan de kinderen aanboden en daarbij geen rekening hielden met het belang van het fantasierijke vrije spel voor de individuele ontwikkeling van kleuters. Ten onterechte, omdat door de opleidingen voor fröbelleidsters, met methodiek als hoofdvak, het echte 'fröbelen', ook al werden de pedagogische theo· rieën van Fröbel weinig bestudeerd, uiteindelijk 'speelruimte' kreeg in de kleuter· scholen. Het 'fröbelen', tussen vermethodieking en speelruimte, wordt geïllustreerd in teksten uit het Fröbelschrift van een meisje dat rond 1920 's avonds een 'vormschool tot opleiding van fröbelonderwijzeres' volgde. Haar schrift begint met:
'De eerste gave: wollen ballen in een hou· ten doos. Deze speelgave heeft Fröbel niet willekeurig genomen, maar hij had er zijn bedoeling mee. Ten eerste: De bal is gemakkelijk te omvatten. De kleine hand· jes houden haar gemakkelijk vast. Ten tweede: De wollen bal levert geen gevaar op. Ten derde: Deze doos levert voor het
DIl
70
november 2003
5: 'De kinde· ren hebben nu al kleu· ren leren onderscheiden.Nu kunnen we overgaan tot een kleur aanleren. We leren niet meer dan één kleur op één les en dezelfde kleur wordt de volgende les nog eens herhaald. Dus niet dadelijk een volgende keer weer een andere kleur. Zoon kleur aanleren mag niet de geheele les duren. Wij moeten weer tijd overhouden voor spel en vrij werken. Wij leeren eerst de hoofdkleuren. Daarna de tusschenkleuren. De hoofdkleuren zijn rood, geel en blauw. De tusschenkleuren zijn oranje, groen en paars. De tusschen· kleuren kunnen wij voor een hoogere klas bewaren. Wanneer wij een kleur aanleeren zorgen wij vooraf dat er voorwerpjes van diezelfde kleur die wij aanleeren in het lokaal aanwezig zijn zoo dat ze die spoedig kunnen vinden als herhaling van de geleer· de kleur.' Dit is een strak geprogrammeerde metho· diek. Zo moet een kind dat al het begrip 'oranje' kent eigenlijk wachten tot een volgend leerjaar voordat de leidster daarop ingaat. Maar het rekening houden met voorwerpen van dezelfde kleur in het lokaal wijst op ruimte voor een spontane, doch voorbereide, verkenning van de omgeving, ook al neigt de beschreven methodiek naar een klassikale aanpak. Opmerkingen, bij ieder lesje in het Fröbelschrift, dat de instructie niet te lang moet zijn, omdat de
kinderen vrij moeten kunnen spelen, relati· veren de vermethodieking en het schoolse karakter. Dat komt bij een 'fantasielesje' met de tweede gave, ook duidelijk naar voren . Met blokken worden een station en een locomotief gebouwd. Vervolgens gaan de kinderen in het lesje een dag naar Zandvoort. De kleuters worden uitgenodigd mee te denken .
'Wij gaan vandaag naar Zandvoort. Waar moeten we dan mee? Met de trein. Waar gaan we eerst naar toe? Naar het station. Wij maken het. Waar moeten we het kaartje kopen? Kaartjes kopen aan het loket. ... Wij komen op het perron. De trein is er nog niet. Wij gaan op een bank zitten tot de trein komt. De trein komt. Wij gaan er in.' De fröbeltrein heeft in Nederland jarenlang vele kilometers afgelegd en niet alleen rich· ting Zandvoort. Bij het ontstaan van de basisschool hebben velen er voor gewaarschuwd dat de unieke verworvenheden van het kleuteronderwijs niet weg gerangeerd mochten worden. Dan werd verwezen naar de fröbelmethodiek, ook al werden daarbij de namen van Fröbel en navolgers als Von Marenholtz, Van Calcar en Haanstra zelden expliciet genoemd; een methodiek met aandacht voor spel (speelgaven heten immers niet zo maar speel·gaven), die bij kleuters niet straffeloos door schools klas· sikaalleren vervangen kan worden . Net zoals bij de waarschuwingen van Van Calcar, voor vermethodiekte slaafse naaperij zonder ruimte voor het vrije kinder· spel, het geval was, zijn· achteraf gezien de waarschuwingen bij het ontstaan van het basisonderwijs terecht en niet terecht. De steeds maar weer opduikende mening dat kinderen aan het begin van hun school· tijd getest moeten worden en het in onbruik raken van het zo typisch Nederlandse woord 'kleuter' duiden op het terechte karakter van de waarschuwingen. Maar de opkomst van onderwijsmethodie· ken als ErvaringsGericht Onderwijs en Ontwikkelingsgericht Onderwijs, die juist wel het vrije spel als motor voor kinderlijke ontwikkeling erkennen en daarmee bij Fröbel aansluiten· meestal zonder hem te noemen· toont dat de terechte zorgen langzamerhand ongedaan gemaakt wor· den. De fröbelmethodiek, met ruimte voor fantasie en spel, met aandacht voor de ont· wikkeling van kleuters, is het waard om weer op de rails te worden gezet. Wim Westerman is historisch pedagoog .