Investeren in Zuid-Holland Trends en uitdagingen EIB
Eindrapport
27 februari 2015
2
Inhoudsopgave Perspectief voor Zuid-Holland
7
1
Inleiding
9
2
Wonen in Zuid-Holland
10
3
Vastgoed in Zuid-Holland
15
4
Infrastructuur in Zuid-Holland
19
5
Beleidsuitdagingen voor Zuid-Holland
23
Bijlage A Landelijk beeld
25
6
Perspectief voor Zuid-Holland
Zuid-Holland is nog niet af In de komende decennia zijn er nog grote ruimtelijke opgaven in Zuid-Holland. Op het gebied van wonen, vastgoed en infrastructuur gaat het in de periode tot 2040 onder meer om: • Uitbreiding van de woningvoorraad met 130.000 tot 350.000 woningen • Realisatie van 100.000 tot 300.000 koopwoningen • Verbeteren en verduurzamen van de bestaande woningvoorraad: 54% van de gelabelde woningen heeft energielabel D-G • Uitbreiding van de gebouwenvoorraad met 10 tot 50 miljoen m2, vooral voor bedrijfsruimten en zorggebouwen • Vervanging en vernieuwing van maatschappelijk en commercieel vastgoed • € 70 tot € 90 miljard voor nieuwbouw, vervanging en onderhoud van infrastructuur • Toenemende investeringen in waterveiligheid Groeimarkten in Zuid-Holland tot 2040
Wonen
Vastgoed
Infrastructuur
Bouw koopwoningen Woningen in groene omgeving Verbetering en verduurzaming bestaande voorraad
Bedrijfsruimten Zorggebouwen Vervanging en verbetering bestaande voorraad
Verbeteren onderhoud Uitbreiding weg- en railinfrastructuur Vervanging binnenstedelijke netwerken Waterveiligheid
Bron: EIB
Samenvatting beleidsuitdagingen in Zuid-Holland Wonen Goede balans tussen binnenstedelijke en groene woonlocaties Ontwikkelen van nieuw woningaanbod Verbetering en verduurzaming van de bestaande voorraad Vastgoed Uitbreiding gebouwenvoorraad Vervanging en verbetering gebouwenvoorraad Infrastructuur Uitbreiding weg- en railinfrastructuur in complexe omgeving rond grote steden Vervanging energie-, water- en rioleringsnetwerken in binnenstedelijk gebied Robuuste en efficiënte investeringsstrategie voor waterveiligheid
7
8
1
Inleiding
Welke ontwikkelingen zijn in de komende decennia te verwachten in de gebouwde omgeving in Zuid-Holland? Zijn er in Zuid-Holland nog belangrijke groeimarkten op het gebied van wonen, vastgoed en infrastructuur? Waar dreigt leegstand en hoe moet worden omgegaan met de vervanging van gebouwen en infrastructuur? In deze notitie schetsen we de trends en uitdagingen voor Zuid-Holland in de komende decennia. Drie scenario’s voor Nederland In de studie ‘Investeren in Nederland’1 worden drie scenario’s uitgewerkt voor de periode 20102040. Dit zijn scenario’s met duidelijk uiteenlopende ontwikkelingen op het terrein van economie, demografie en technologie. De gevolgen van deze toekomstige ontwikkelingen voor de gebouwde omgeving lopen sterk uiteen voor de verschillende regio’s van Nederland. Dit betekent dat ook de investeringsopgaven en de beleidsuitdagingen voor de regio’s sterk zullen verschillen. De scenario’s geven een beeld van mogelijke ontwikkelingen die op ons afkomen. Hierbij gelden uiteraard de nodige onzekerheden. 1
2
3
Dynamische Agglomeraties (DA). Dit is een scenario met een hoge economische en demografische groei. De werkgelegenheid stijgt en de inkomensontwikkeling is gunstig. Bevolking en huishoudens nemen vooral toe in de gebieden rond de sterke agglomeraties. Evenwichtige Groei (EG). Dit scenario is gebaseerd op de huishoudensprognoses uit het middenscenario van het CBS en hanteert economische groeicijfers die zijn af te leiden uit CPB-studies. Er is sprake van een solide economische groei, die op lange termijn vooral uit productiviteitsgroei bestaat. De ruimtelijke spreiding is meer gelijkmatig en trendmatig dan in DA. Ruimtelijke Segregatie (RS). Dit is een scenario met lage economische en demografische groei. De economie stagneert bijna en er is nauwelijks ruimte voor extra investeringen buiten de zorg. Er is sprake van regionale concentratie binnen de landsdelen.
Deze notitie gaat in op de trends en uitdagingen voor Zuid-Holland in de komende decennia. Voor meer achtergrond over de inhoud en de belangrijkste ontwikkelingen in de verschillende scenario’s op landelijk niveau wordt verwezen naar bijlage A bij deze notitie. Het volledige rapport ‘Investeren in Nederland’ zal binnenkort worden gepubliceerd.
1
Deze studie is verricht in samenwerking met Aedes, Bouwend Nederland en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Voor een uitgebreidere beschrijving van de scenario’s en uitkomsten daarachter wordt verwezen naar dit landelijke rapport.
9
2
Wonen in Zuid-Holland
Welke ontwikkelingen staan ons op de woningmarkt in Zuid-Holland te wachten op lange termijn? Wat wordt de vraag naar huur- en koopwoningen en welke woonkwaliteiten worden vooral gevraagd? Hoe verhouden binnenstedelijke en groene woonlocaties zich tot elkaar? Wat betekent de vergrijzing voor de gevraagde samenstelling van de woningvoorraad? Hoe ziet de vervangingsopgave eruit in de komende decennia? De demografische ontwikkeling is een bepalende factor voor de gevraagde omvang van de woningvoorraad. De ontwikkeling van het aantal huishoudens en de woningvoorraad gaan op lange termijn gewoonlijk gelijk op. Naast de omvang van de woningvraag is ook de samenstelling van belang. Verschillende groepen – zoals jongeren, ouderen, samenwonenden en alleenstaanden – hebben verschillende voorkeuren en financiële mogelijkheden. Een interessant punt is de oriëntatie van een nieuwe generatie starters c.q. doorstromers ten aanzien van koop en huur. Tot nu is er sprake van een heel duidelijk profiel van huurders en kopers. Huurders zijn vaak jong, alleenstaand en hebben relatief lage inkomens. Vanaf een jaar of dertig kiezen huishoudens vaak voor een koopwoning en dit geldt in nog sterkere mate bij hogere (midden)inkomens en bij samenwonenden. Vooruitzichten: meer huishoudens, meer woningen In de provincie Zuid-Holland wonen momenteel ruim 3,5 miljoen mensen. Zuid-Holland is daarmee de dichtstbevolkte provincie van ons land. Het aantal inwoners zal in ieder scenario verder oplopen, met een totale groei tot 2040 van 100.000 tot 550.000 personen (tabel 2.1). In het EG-scenario zal het aantal jongeren tot 2020 licht afnemen, maar is na 2020 weer een stijging te zien. De totale bevolking groeit in DA door naar 4 miljoen inwoners. Positieve migratie leidt vooral tot instroom van jongeren en deze zorgen voor extra natuurlijke aanwas. Het aandeel ouderen zal in 2040 rond 24% liggen. Hiermee is de vergrijzing in Zuid-Holland duidelijk aanwezig, maar veel minder sterk dan in sommige andere regio’s.
Tabel 2.1
Bevolkings- en huishoudensontwikkeling Zuid-Holland, 2010-2040, in duizenden
2010 Bevolking
3.506
DA 3.710
EG 3.647
2020 RS 3.588
Tot 20 jaar 20-65 jaar Ouder dan 65 jaar
831 2.155 520
833 2.179 698
817 2.142 689
798 2.110 680
907 2.206 958
837 2.059 939
770 1.935 911
Huishoudens
1.611
1.770
1.736
1.699
1.987
1.876
1.755
Bron: EIB
10
DA 4.071
EG 3.835
2040 RS 3.615
Tweedeling in bevolkingsgroei De provincie Zuid-Holland kenmerkt zich door een tweedeling tussen het meer stedelijke westelijke deel en het meer landelijke oostelijke deel van het gebied. Dit resulteert vooral in grote verschillen in de ontwikkeling van de bevolking. Deze tweedeling werkt ook door in de investeringsopgaven voor de verschillende deelgebieden. De agglomeratie ’s-Gravenhage laat in alle scenario’s de grootste groei van de bevolking zien. Ook het aangrenzende Delft en Westland heeft nog een relatief sterke bevolkingsgroei. Oost-Zuid-Holland (Gouda) en Zuidoost-ZuidHolland (Dordrecht) blijven achter in bevolkingstoename. Door landschappelijke kwaliteiten en overheidsbeleid is hier de afgelopen decennia weinig gebouwd en is dit gebied relatief dunbevolkt. Aantal huishoudens neemt nog verder toe Het aantal huishoudens neemt gemiddeld nog met 9% tot 23% toe in Zuid-Holland. Net als bij de bevolkingsgroei zal de sterkste groei plaatvinden in het westelijke deel van de provincie. Wel vlakt met name in het RS-scenario de groei na 2020 af. In het oostelijke deel is nog wel sprake van een gematigde groei van het aantal huishoudens, maar de bevolking krimpt daar in de verschillende scenario’s al licht. Woningmarkt: vooral veel nieuwe koopwoningen gevraagd Hoewel de vergrijzing in Zuid-Holland naar verhouding beperkt is, verandert door de veranderende samenstelling van de bevolking ook de invulling van de woningvraag. De huishoudensgroei zal resulteren in een groei van de woningvoorraad (tabel 2.2). Er zullen in het RS-scenario 130.000 woningen bijkomen. In het DA-scenario zijn dit er 350.000. Tot 2020 is er een groeiende vraag naar zowel huur- als koopwoningen. Na 2020 neemt in het DA- en EGscenario de absolute vraag naar gereguleerde huurwoningen af. In het EG-scenario zal de vraag naar woningen in de vrije huursector bijna verdubbelen. Over de hele periode vertaalt de toenemende woningvraag zich vooral in een toenemende vraag naar koopwoningen. In DA zijn er in 2040 ruim 300.000 koopwoningen meer dan in 2010. In RS ligt de koopwoningenvoorraad in 2040 100.000 boven het niveau van 2010. De vraag naar gereguleerde huurwoningen stabiliseert in de komende decennia en neemt in DA op langere termijn zelfs af ten opzichte van 2010. Vraag naar zowel stedelijke als groene woonomgeving neemt toe Tweeënzestig procent van de huishoudens in Zuid-Holland woont momenteel in een stedelijke omgeving. Alleen in het DA-scenario zal dit aandeel afnemen. Veel huishoudens zullen zich in grote steden als Rotterdam en Den Haag of kleinere steden als Delft en Leiden gaan vestigen. In EG en RS neemt de voorraad woningen in een groene omgeving de komende decennia toe met 45.000. In het DA-scenario verkiest men meer dan in de andere scenario’s de groene ruimte rond de steden. De woningvoorraad in een groene omgeving zal in 2040 ruim 35% hoger liggen dan in 2010. Dit betekent 215.000 extra woningen. Woningvraag nauwelijks op te vangen via transformatie Evenals in andere provincies is de vraag naar uitbreiding van de woningvoorraad maar beperkt in te vullen door transformatie van vrijkomende ruimte bij bijvoorbeeld kantoren, winkels of verzorgingshuizen. Mogelijke leegstand in deze sectoren is in Zuid-Holland beperkt of kan gezien de algehele groeiperspectieven voor de provincie relatief makkelijk weer worden ingezet. Er zal dus vooral nieuw woningaanbod moeten komen om aan de groeiende woningvraag tegemoet te kunnen komen.
11
Tabel 2.2
Woningvoorraadontwikkeling Zuid-Holland, 2010-2040, in duizenden
2010 1.561 573 75 912
DA 1.699 583 89 1.027
EG 1.670 587 94 989
2020 RS 1.635 587 81 967
DA 1.908 537 136 1.235
EG 1.806 580 145 1.081
2040 RS 1.693 594 90 1.008
974 587
1.022 677
1.060 610
1.018 617
1.107 801
1.176 630
1.062 631
Eengezins Meergezins
1.039 522
1.128 571
1.109 561
1.087 548
1.260 648
1.176 630
1.110 583
Opgeleverde woningen1
13.161
19.604
15.686
10.756
9.776
5.909
2.377
Woningvoorraad Gereguleerde huur Vrije huur Koop Stedelijk Groen
1 Aantallen in eindjaar
Bron: EIB
Verbetering duurzaamheid gebouwenvoorraad In de afgelopen jaren is de woningvoorraad in Zuid-Holland energie-efficiënter geworden. In totaal zijn ruim 600.000 energielabels toegekend. Zevenenveertig procent van de gelabelde woningen heeft het label A, B of C. Meer dan 10% heeft het label F of G. In vergelijking tot de rest van Nederland hebben veel woningen het label D of E. De gemiddelde energieindex van de gelabelde woningen in Zuid-Holland ligt dan ook ongunstiger dan het landelijk gemiddelde. Bij de utiliteitsgebouwen scoort Zuid-Holland bij de kantoren en winkels eveneens minder goed dan de rest van Nederland. Verdere verduurzaming van de gebouwenvoorraad in Zuid-Holland is daarom een belangrijke opgave die geïntegreerd zal moeten worden in de toekomstige bouwopgave. Energielabels woningen, Zuid-Holland en totaal Nederland
A, A+ of A++
B of C
D of E
F of G
Zuid-Holland
4%
43%
42%
12%
Nederland
5%
46%
38%
10%
Bron: EIB
12
Verbetering van de voorraad De kwalitatieve opgave in de voorraad komt niet alleen voort vanuit de vraag. Er is een vrij omvangrijke voorraad van naoorlogse woningen die in hoog tempo is ontwikkeld in de tijd van woningnood na de Tweede Wereldoorlog. Van de ruim 350.000 woningen die in Zuid-Holland zijn gebouwd tussen 1950 en 1970 (figuur 2.1) zal in de komende decennia naar verwachting een belangrijk deel gesloopt worden, deels gevolgd door vervangende nieuwbouw.
Figuur 2.1
Aantal woningen naar bouwjaar in Zuid-Holland
300000
250000
200000
150000
100000
50000
0
Bron: EIB
De totale woningbouwopgave in Zuid-Holland (weergegeven in bouwproductie) neemt bij gunstige economische ontwikkelingen (DA en EG) toe van € 4,7 miljard in 2010 naar € 5,5 respectievelijk € 5,3 miljard in 2020 (figuur 2.2). Op de langere termijn lopen de ontwikkelingen wat meer uiteen. In DA stijgt de woningbouwproductie door naar € 6,6 miljard in 2040, in EG blijft deze nagenoeg stabiel op het niveau van 2020. RS kenmerkt zich door een geleidelijk afname van de woningbouwproductie naar € 3,5 miljard in 2040. In de woningbouwopgave doen zich in alle scenario’s belangrijke verschuivingen voor. Het aandeel nieuwbouw neemt in DA en EG af van 48% in 2010 naar ongeveer 35% in 2040. In RS neemt ook het absolute niveau van de woningnieuwbouw sterk af. In 2040 is deze met 85% afgenomen ten opzichte van 2010. Herstel, verbouw en onderhoud worden de komende decennia belangrijker in de woningbouw. In RS stijgt de markt voor herstel, verbouw en onderhoud, evenals in de andere scenario’s, ook in absolute zin.
13
Figuur 2.2
Woningbouwopgave in Zuid-Holland, 2010-2040 (bouwproductie per jaar in miljoen euro)
7000
6000 5000 4000 3000
2000 1000 0 2010 2020 2030 2040 DA Nieuwbouw
Bron: EIB
14
2010 2020 2030 2040
2010 2020 2030 2040
EG Herstel en verbouw
RS Onderhoud
3
Vastgoed in Zuid-Holland
In welke deelmarkten van de utiliteitsbouw zal de gebouwenvoorraad in Zuid-Holland nog groeien? Wat betekent de toenemende veroudering van de nu nog jonge gebouwenvoorraad voor de toekomstige vervangingsopgave? En hoe werken ontwikkelingen rond leegstand, internetwinkelen, ‘het nieuwe werken’ en de beleidsingrepen in de zorg in de verschillende scenario’s door op de verwachte ruimtevraag? De voorraad utiliteitsgebouwen is naar zes gebouwtypen gedefinieerd: bedrijfsruimten, kantoren, winkels, onderwijsgebouwen, zorggebouwen en overige gebouwen. Demografie en economie spelen generiek een rol in de opbouw van de gebouwenvoorraad. In het geval van maatschappelijk vastgoed zijn ook beleidsingrepen zichtbaar. Een groot deel van de zorggebouwen en scholen is in de jaren zeventig van de vorige eeuw gebouwd. De kantorenvoorraad is vooral na 1985 gebouwd. In deze periode is het aantal kantoorbanen door een groeiende beroepsbevolking en de verdienstelijking van de economie sterk gegroeid. De voorraad winkels en bedrijfsruimten ontwikkelt zich meer in lijn met de economische groei. Vooruitzichten: omvangrijke vastgoedopgave tot 2040 De vastgoedopgave neemt de komende decennia bij gunstige economische ontwikkelingen verder toe (figuur 3.1). Tot 2040 zijn veel investeringen nodig in het maatschappelijk en commercieel vastgoed. Bij gemiddelde tot hoge economische groei zal de totale opgave (gemeten in bouwproductie) toenemen van bijna € 3 miljard in 2010 naar € 4 tot € 5 miljard in 2040. Bij lage economische groei neemt de opgave tot 2040 per saldo iets toe. De vastgoedopgave verandert hierbij van karakter. In alle scenario’s neemt het aandeel van nieuwbouw af, ten gunste van herstel, verbouw en onderhoud. Het nieuwbouwaandeel lag in 2010 op 58%. In 2040 is dit gedaald naar 50% of iets minder in DA en EG. In RS neemt het nieuwbouwaandeel sterk af naar 40% in 2040. Deze verschuivingen zijn het effect van de demografische dynamiek waardoor uitbreiding van de voorraad minder belangrijk wordt. Behoud en verbetering van de bestaande voorraad winnen aan gewicht. Toenemende kwaliteitseisen spelen bij de groei van de verbeteringsopgave eveneens een rol.
15
Figuur 3.1
Vastgoedopgave in Zuid-Holland, 2010-2040 (bouwproductie per jaar in miljoen euro)
6000
5000
4000
3000
2000
1000
0 2010 2020 2030 2040 DA Nieuwbouw
2010 2020 2030 2040
2010 2020 2030 2040
EG Herstel en verbouw
RS Onderhoud
Bron: EIB
De vraag naar ruimte in de utiliteitsbouw hangt in een aantal sectoren (kantoren, bedrijfsruimten) samen met de ontwikkeling van de werkgelegenheid. Deze neemt in de komende decennia in Zuid-Holland toe (figuur 3.2). In 2020 ligt deze in DA en EG respectievelijk 10% en 5% boven het niveau van 2010. In RS ligt de werkgelegenheid in 2020 op het niveau van 2010, op lange termijn loopt deze iets terug. Werkgelegenheid in Zuid-Holland neemt toe, oostelijk deel onder druk De werkgelegenheidsontwikkeling kent daarbij regionale verschillen. Alleen de gebieden rond Den Haag en Delft/Westland kennen in alle scenario’s een groei van de werkgelegenheid. In het RS-scenario is sprake van een beperkte krimp (1%) op provincieniveau. Het oostelijke deel van Zuid-Holland kent dan een sterkere krimp in werkgelegenheid. In DA en EG is in alle delen van de provincie, met uitzondering van het (zuid)oostelijk deel, nog sprake van een groeiende werkgelegenheid.
16
Figuur 3.2
Werkgelegenheid in Zuid-Holland, 2010-2040, in duizend personen
2.000 1.800 1.600 1.400 1.200 1.000 800 600 400 200 0 2010
DA
EG 2020
RS
DA
EG
RS
2040
Bron: EIB
Uitbreidingsvraag blijft belangrijkste factor voor nieuwbouw In de komende decennia zal de kantorenvoorraad in Zuid-Holland verder blijven toenemen (tabel 3.1). Dit hangt samen met de nog stijgende werkgelegenheid in de provincie. Alleen in RS is tussen 2020 en 2040 sprake van een lichte daling van de voorraad kantoren. Opvallend is de sterke stijging van de voorraad gebouwen in de zorgsector. In DA is sprake van een ruime verdubbeling van de voorraad in 2040 ten opzichte van 2010. In het ongunstige RS-scenario neemt de zorggebouwenvoorraad in de komende decennia nog met 50% toe. Hier ligt een grote opgave binnen de provincie. Een sterke stijging van de behoefte kan ook worden gesignaleerd bij de bedrijfsruimten, verantwoordelijk voor ongeveer de helft van de totale oppervlakte in het vastgoed van ZuidHolland. Na 2020 stijgt de benodigde voorraad bedrijfsruimten nog sterk door naar 60 tot 80 miljoen m2, terwijl deze in 2010 op circa 50 miljoen m2 lag. Zowel de voorraad winkels als onderwijsgebouwen krimpen richting 2040 in het RS-scenario. Dit is een uitdrukking van de trend dat het onderwijs hier relatief weinig zal worden uitgebreid, zowel ten opzichte van het landelijke beeld als ten opzichte van de demografische ontwikkeling. De nieuwbouw in de regio komt in het DA-scenario door demografische groei hoger uit dan in de periode 2001-2010. De nieuwbouw ligt eigenlijk alleen in het RS-scenario veel lager. De uitbreidingsvraag blijft in Zuid-Holland de belangrijkste factor voor de nieuwbouw. De vervangingsvraag loopt daarnaast sterk op omdat een toenemend aantal gebouwen, ook gebouwd in tijden van groei, aan vervanging toe is. In het RS-scenario overstijgt de vervangingsvraag de uitbreidingsvraag tussen 2020 en 2040 enigszins. Relatief weinig vastgoed zal naar verwachting als krimpopgave achterblijven in Zuid-Holland.
17
Tabel 3.1
Ontwikkeling gebouwenvoorraad in Zuid-Holland, 2010-2040, in miljoen m2
2010 Gebouwenvoorraad Bedrijfsruimten Kantoren Winkels Onderwijsgebouwen Zorggebouwen Overige gebouwen
93,3 48,7 17,8 9,5 8,3 5,4 3,7
DA 108,8 59,3 19,7 10,0 8,8 7,0 4,0
2001-2010 Mutaties Uitbreidingsvraag Vervangingsvraag Krimpopgave
Bron: EIB
18
14,4 3,6 0,3
DA 16,1 4,6 0,6
2020 RS 97,2 51,8 18,1 9,4 8,1 6,2 3,6
DA 141,8 82,6 21,4 11,6 10,3 11,2 4,7
2010-2020 EG RS 10,3 5,6 4,3 3,5 0,9 1,7
DA 33,2 14,8 0,1
EG 102,7 55,6 18,7 9,6 8,4 6,5 3,8
EG 122,6 70,9 19,6 10,1 8,9 9,2 4,1
2040 RS 105,6 59,4 17,9 9,0 7,6 8,1 3,6
2020-2040 EG RS 20,5 10,9 13,7 11,1 0,6 2,6
4
Infrastructuur in Zuid-Holland
Welke opgaven zijn er in Zuid-Holland op het gebied van de infrastructuur? Wat betekenen de demografische en economische ontwikkelingen in de provincie voor de behoefte aan nieuwe infrastructuur? In welke mate zal in de komende decennia sprake zijn van vervanging van infrastructuur? Welke groeimarkten dienen zich de komende tijd aan? Zuid-Holland heeft het hoogste aandeel in de landelijke infrastructuurinvesteringen. De provincie kent een relatief hoge infrastructuurdichtheid, vooral in het westelijk en zuidelijk deel. De infrastructuur betreft voor een belangrijk deel wegen en spoorwegen. De wegen zijn in beheer van Rijk, provincie en gemeenten. Door de hoge dichtheid bestaat er een sterke onderlinge verwevenheid van de infrastructuurnetwerken. De provincie onderscheidt zich verder van de andere provincies door de aanwezigheid van de Rotterdamse haven met infrastructuur in beheer bij overheid en de private sector. Het Rijnmondgebied vertegenwoordigt daardoor ongeveer een achtste deel van de gww-investeringen in Nederland. De ligging in de delta van de grote rivieren geeft daarnaast een groot gewicht aan investeringen in waterveiligheid. Toekomstige ontwikkelingen in de infrastructuuropgave staan onder meer onder invloed van demografische trends. De groei van de mobiliteit wordt daarbij bepaald door de ontwikkeling van de werkgelegenheid. De economische groei in de komende decennia leidt tot extra kwaliteitsvraag en is daarnaast ook bepalend voor de investeringen in de private sector. Vooruitzichten: omvangrijke infrastructuuropgave tot 2040 De totale infrastructuuropgave voor Zuid-Holland voor de komende decennia wordt geraamd tussen € 70 en € 90 miljard. Hiervan heeft € 40 tot € 55 miljard betrekking op nieuwbouw en reconstructie en € 30 tot € 35 miljard op vervanging en onderhoud. Tot 2030 zal de verdeling tussen nieuwbouw en reconstructie enerzijds en vervanging en onderhoud anderzijds in DA en EG op ongeveer 60%-40% liggen (figuur 4.1). Daarna verschuift de focus enigszins naar vervanging en onderhoud. De demografische ontwikkelingen hebben dan een sterker drukkend effect op de uitbreidingsinvesteringen. In RS is dit vanaf 2020 al het geval. In alle scenario’s is er binnen de provincie een belangrijk verschil tussen de ontwikkelingen in het dichterbevolkte deel van de provincie en het rustigere zuidoostelijk deel. Waterveiligheid zal de komende decennia belangrijker worden in Zuid-Holland, in lijn met de uitdagingen uit het Deltaprogramma.
19
Figuur 4.1
Infrastructuuropgave in Zuid-Holland, 2010-2040 (bouwproductie per jaar in miljoen euro)
4500 4000 3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 0 2010 2020 2030 2040
2010 2020 2030 2040
DA Nieuwbouw en reconstructie
2010 2020 2030 2040
EG
RS
Vervanging en onderhoud
Bron: EIB
Tot 2030 uitbreiding weg- en spoorinfrastructuur De ontwikkelingen in de beroepsbevolking leiden ertoe dat het woonwerkverkeer in de komende jaren in Zuid-Holland nog zal blijven toenemen (figuur 4.2). Dit is tot 2020 in nagenoeg de hele provincie het geval. In de decennia daarna blijft in de regio’s rond Den Haag en Rotterdam bij gunstige economische ontwikkelingen ook tot 2040 nog sprake van (licht) groeiende pendelstromen. Groei van het woonwerkverkeer leidt tot extra druk op de capaciteit van de verschillende infrastructuurnetwerken, zowel bij personenverkeer als vrachtverkeer. Het (zuid)oostelijk deel van de provincie wijkt hier van af. Door de krimpende werkgelegenheid is hier al op korte termijn sprake van afnemende pendelstromen. In recente jaren zijn de uitgaven voor infrastructuur door bezuinigingen van Rijk en decentrale overheden afgenomen. Infrastructuurprojecten zijn hierdoor getemporiseerd of versoberd. Bij aantrekkende economische groei en mobiliteit in de komende jaren zullen de uitgaven aan infrastructuur weer moeten gaan toenemen. Omdat planning en voorbereiding van nieuwe projecten de nodige tijd kost zullen investeringen in uitbreiding van de infrastructuur ook na 2020 nog belangrijk zijn. Tussen 2020 en 2030 zullen de investeringen in nieuwbouw en reconstructie voor de gehele infrastructuurmarkt in Zuid-Holland met 1 à 1½% per jaar toenemen in DA en EG (figuur 4.3). In het RS-scenario leiden de trends in de pendelstromen en de minder gunstige demografische en economische ontwikkelingen in de periode 2020-2030 tot een afname van nieuwbouw en reconstructie met gemiddeld 2% per jaar.
20
Figuur 4.2
Pendelstromen in Zuid-Holland, 2010-2040 (gemiddelde mutatie per jaar in %)
2,0
1,5
1,0
0,5
0,0
-0,5 2010-2020 2020-2040
2010-2020 2020-2040
DA
2010-2020 2020-2040
EG
RS
Leiden en Bollenstreek
's-Gravenhage
Delft en Westland
Oost-Zuid-Holland
Groot-Rijnmond
Zuidoost-Zuid-Holland
Bron: EIB
Figuur 4.3
Nieuwbouw en reconstructieopgave in Zuid-Holland, 2010-2040 (gemiddelde mutatie per jaar in %)
2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 -0,5 -1,0 -1,5 -2,0 -2,5 2010-2020
2020-2030 DA
EG
2030-2040 RS
Bron: EIB
21
Naast de mobiliteitsontwikkelingen zijn ook de ontwikkelingen in de woningbouw van invloed op de infrastructuurinvesteringen. Dit betreft bijvoorbeeld de ontwikkeling van bouwlocaties inclusief de aanleg van voorzieningen op het gebied van riolering, energie en water. In de periode tot 2020 zal de nieuwbouw van woningen in DA en EG nog (sterk) toenemen, in RS neemt deze al af. Op de lange termijn, tot 2040, is sprake van lagere aantallen nieuwbouwwoningen dan in 2020. Tot 2020 zullen de hiermee gerelateerde gww-investeringen dan ook nog toenemen in DA en EG. Deze uitbreidingsinvesteringen zullen daarna afnemen, dit betreft vooral investeringen door gemeenten en daarnaast de energie- en waterbedrijven. Toenemende vervanging gemeentelijke infrastructuur Evenals in de andere provincies is in Zuid-Holland sprake van een toenemende veroudering van de infrastructuur. Onder meer gemeentelijke wegen en riolering die in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw zijn aangelegd, komen in de komende decennia voor vervanging in aanmerking. Verwacht wordt dan ook dat de vervangingsopgave bij de gemeentelijke infrastructuur tot 2040 zal toenemen. Bij het Rijk is daarnaast sprake van vervanging van kunstwerken. Bij vervanging en onderhoud zal, in geval van gunstige economische ontwikkelingen, tussen 2020 en 2030 sprake zijn van een groeiversnelling. In deze periode ligt de groei op 1½ à 2½% gemiddeld per jaar. In RS is de groei van ongeveer 1% ook bovengemiddeld in vergelijking met andere regio’s. De onderhoudsbehoefte staat daarbij ook onder invloed van de omvang van het vrachtverkeer die in de regio Rotterdam aanzienlijk is. De toename van vervanging en onderhoud valt dus samen met de toename van de opgaven voor nieuwbouw en reconstructie. De vervangingsopgave in het gemeentelijk domein vindt plaats in gebieden met veel verkeer en veel inwoners. De impact van deze opgave op de centra in Zuid-Holland is daarmee groot en vergt veel afstemming tussen de verschillende infrastructuurbeheerders en de verschillende andere belanghebbenden. Naast kwantitatieve vraag naar infrastructuur is er een belangrijke kwaliteitscomponent. In de verschillende scenario’s blijft de komende jaren sprake van economische groei. Deze zal in beperkte of grotere mate gepaard gaan met een groeiende kwaliteitsvraag. Deze richt zich in het DA-scenario vooral op individuele wensen rond comfort en bereikbaarheid. In EG gaat het meer op maatschappelijke wensen, bijvoorbeeld op het gebied van de leefbaarheid van woonkernen en de verkeersveiligheid, onder meer op provinciale wegen. Robuuste en efficiënte investeringen in waterveiligheid Voor Zuid-Holland is daarnaast van belang hoe de waterveiligheidsopgave in de komende decennia vorm zal krijgen. Investeringen in waterveiligheid zijn van oudsher belangrijk voor de provincie. Landelijk heeft de watergerelateerde markt (waterkeringen van waterschappen en Rijk, regionale watersystemen) een omvang van circa € 1,2 miljard. Voortgaande economische groei, toename van het aantal inwoners en verdere vergroting van de kapitaalgoederenvoorraad (vastgoedwaarde) vertalen zich, ook in Zuid-Holland in een toenemende opgave ten aanzien van waterveiligheid. De uitdaging ligt in een robuuste en efficiënte investeringsstrategie waarbij enerzijds de veiligheid wordt gegarandeerd en anderzijds flexibiliteit wordt ingebouwd met het oog op de onzekerheden in de klimaatverandering. In Zuid-Holland speelt daarnaast de afstemming met de bestaande bebouwde omgeving en de omgevingsbelangen een cruciale rol
22
5
Beleidsuitdagingen voor Zuid-Holland
Strijd om de ruimte herleeft In de komende decennia zal de strijd om de ruimte in Zuid-Holland weer opleven. Gunstige demografische en economische ontwikkelingen betekenen dat de woningvoorraad nog stevig zal moeten toenemen. Er zal vooral nieuw woningaanbod moeten komen, omdat maar een beperkt deel van de vraag is op te vangen via transformatie van de bestaande gebouwenvoorraad. Door fysieke beperkingen en gevolgen voor de grondexploitatie zal nieuw woningaanbod niet alleen binnenstedelijk kunnen worden gerealiseerd. In het ruimtelijk beleid zal daarom een goede balans moeten worden gevonden tussen binnenstedelijke en groene woonlocaties. Huishoudensgroei vraagt om stevige uitbreiding woningvoorraad Voor de provincie Zuid-Holland is er de komende decennia nog een grote investeringsopgave. Door toename van het aantal huishoudens, met name in en rond Den Haag en Rotterdam, zal de woningvoorraad tot 2040 nog sterk moeten groeien. De woningvoorraad zal moeten toenemen met 130.000 tot 350.000 woningen. Daarbij zullen ook nieuwe locaties nodig zijn om in de woningvraag te kunnen voorzien. Nog veel nieuwe koopwoningen gevraagd Tot 2040 zal vooral de vraag naar nieuwe koopwoningen toenemen. In 2040 is de koopwoningvoorraad tussen 100.000 en 300.000 woningen groter dan in 2010. De vraag naar gereguleerde huur vertoont de komende decennia stabilisatie tot zelfs een afname. De woningvraag is slechts zeer beperkt op te vangen via transformatie van vrijkomende ruimten bij kantoren, winkels en verzorgingshuizen. Grote verbeteringsopgave bestaande voorraad Bijna een kwart van de woningen in Zuid-Holland is gebouwd in de vroeg naoorlogse periode. Deze woningen zullen nog een belangrijke kwaliteitsverbetering moeten ondergaan, hetzij door renovatie hetzij door sloop en vervangende nieuwbouw. Financiële mogelijkheden van corporaties zijn medebepalend voor de aantallen te verbeteren woningen. Daarbij moet ook nog een groot aantal woningen worden verduurzaamd. Een deel van de woningen in Zuid-Holland heeft inmiddels een energielabel. Iets meer dan de helft van de gelabelde woningen heeft een energielabel D of ongunstiger. Dit aandeel is hoger dan het landelijk gemiddelde. Uitbreiding gebouwenvoorraad zorg en bedrijfruimten Door de groeiende werkgelegenheid in de provincie zal de gebouwenvoorraad verder moeten worden uitgebreid. Het gaat hier vooral om zorggebouwen en bedrijfsruimten. Ook de kantorenvoorraad zal, bij een gemiddelde tot hoge groei, nog verder moeten worden uitgebreid. Vervanging verouderende gebouwen De bestaande gebouwenvoorraad zal de komende decennia geleidelijk verouderen. Om tegemoet te komen aan hogere gebruikers- en maatschappelijke eisen is een groot deel van deze voorraad de komende decennia aan vervanging toe.
23
Toenemende pendelstromen vragen uitbreiding infrastructuur Doordat de werkgelegenheid in Zuid-Holland nog blijft toenemen, nemen ook de pendelstromen in en naar de provincie toe. Dit betekent dat, vooral in de periode tot 2030, nog uitbreiding van de weg- en spoorweginfrastructuur nodig is. Het gaat hier vooral om het westelijk en zuidelijk deel van de provincie. Grote vervangingsopgave bij binnenstedelijke infrastructuurnetwerken In de komende decennia zullen energie-, water- en rioleringsnetwerken verder verouderen, evenals het wegennet. De groeiende vervangingsopgave zal voor een belangrijk deel in het binnenstedelijk gebied plaatsvinden. Deze kostbare en complexe opgave heeft grote maatschappelijke effecten. Robuuste en efficiënte investeringsstrategie voor waterveiligheid De aandacht voor waterveiligheid in Zuid-Holland neemt de komende decennia toe. Hierbij zijn grote maatschappelijke en economische belangen betrokken. De investeringsstrategie voor waterveiligheid zal enerzijds robuust moeten zijn en anderzijds moeten inspelen op de grote onzekerheden.
24
Bijlage A Landelijk beeld
Trendmatige demografische groei: een miljoen extra huishoudens tot 2040 In het landelijk beeld lopen de demografische ontwikkelingen sterk uiteen in de verschillende scenario’s. In het EG-scenario is sprake van een toename van ruim 1 miljoen huishoudens in de periode 2010-2040. In het DA-scenario komen er 1,4 miljoen huishoudens bij, terwijl in het RSscenario het aantal huishoudens nog met 700.000 toeneemt. In figuur 1 wordt de huishoudensgroei in drie scenario’s weergegeven.
Figuur 1
Huishoudensontwikkeling in drie scenario’s, 2010-2040
9,5
Aantal in miljoenen
9,0
8,5
8,0
7,5
7,0 2010
2015
2020
Dynamische Agglomeraties
2025 Evenwichtige Groei
2030
2035
2040
Ruimtelijke Segregatie
Bron: EIB
Vergrijzing overheerst demografisch beeld In het demografische beeld is het de vergrijzing die het meeste opvalt. Het aantal ouderen zal met ongeveer 80% stijgen in de komende dertig jaar, zoals blijkt uit tabel 1. De groep ‘oudere ouderen’ (vanaf 80 jaar) wordt meer dan twee keer zo groot. Opvallend is verder dat van ontgroening in absolute zin naar verwachting geen sprake zal zijn in de komende decennia. Het aantal jongeren blijft gelijk en ook de groep tussen 30 en 50 jaar blijft stabiel na 2020. Het is de groep tussen 50 en 70 jaar die, na 2020, in absolute termen terugloopt. Hier neemt het aantal personen met 600.000 tot 800.000 af in de periode 2010-2040.
25
Tabel 1
Bevolkingsontwikkeling naar leeftijd, 2010-2040, in miljoenen1
2010 Tot 25 jaar 25 tot 30 jaar 30 tot 50 jaar 50 tot 70 jaar 70 tot 80 jaar Vanaf 80 jaar Totale bevolking
2020
2040
4,9 1,0 4,7 4,2 1,1 0,7
DA 4,9 1,1 4,2 4,6 1,6 0,9
EG 4,8 1,1 4,2 4,6 1,6 0,9
RS 4,7 1,1 4,1 4,6 1,6 0,8
DA 5,1 1,1 4,6 4,0 2,1 1,7
EG 4,8 1,0 4,3 3,9 2,1 1,6
RS 4,5 0,9 4,1 3,8 2,1 1,5
16,7
17,4
17,2
17,0
18,6
17,8
17,0
1 De getallen zijn afgerond, hierdoor kunnen er afrondingsverschillen ontstaan.
Bron: EIB
Sterke stijging opleidingspeil Een andere opvallende trend is dat in de komende decennia het opleidingspeil van de bevolking sterk zal toenemen. In 2010 was gemiddeld 38% van de bevolking hoog opgeleid, in 2040 is dit toegenomen tot bijna de helft. Tabel 2 geeft dit weer voor het EG-scenario. In de andere scenario’s is het beeld vergelijkbaar. Opvallend is het verschil in opleidingspeil tussen jongeren en ouderen. De meeste winst in termen van een stijgend opleidingsniveau wordt bereikt onder ouderen. De generatie van laagopgeleide ouderen sterft uit in de komende decennia en deze wordt vervangen door de babyboomgeneratie. Waar de (oudere) ouderen van nu vaak laag tot middelbaar opgeleide alleenverdieners zijn, zijn de nieuwe ouderen vaak middelbaar tot hoogopgeleide tweeverdieners. In termen van inkomen zijn de toekomstige ouderen dan ook veel beter af in vergelijking met hun ouders nu.
Tabel 2
Opleidingspeil huishoudens naar leeftijdsgroepen, in het EG-scenario, aandelen in procenten, 2010-2040
2010 Tot 25 jaar 25 tot 30 jaar 30 tot 50 jaar 50 tot 70 jaar 70 tot 80 jaar Vanaf 80 jaar Gemiddeld
Bron: EIB
26
Laag 12 11 16 33 56 65 29
Middelbaar 63 40 38 30 20 16 33
Hoog 25 49 46 37 24 19 38
2040 Laag 9 7 7 11 20 25 13
Middelbaar 64 41 37 37 38 35 38
Hoog 27 52 56 52 42 40 49
Flinke uitbreidingsvraag op de woningmarkt De ontwikkeling van het aantal huishoudens zoals hierboven geschetst is op lange termijn bepalend voor de uitbreidingsvraag op de woningmarkt. Op middellange termijn kunnen verschuivingen optreden in de leeftijd waarop huishoudens zelfstandig gaan wonen – waarbij de leeftijd doorgaans daalt in tijden van economische voorspoed en stijgt bij een verslechtering van het economische klimaat – maar op lange termijn is er een hechte relatie tussen de structurele groei van het aantal huishoudens en de groei van de woningvoorraad. Naast uitbreidingsvraag is er ook vervangingsvraag, die voor het grootste deel in de sociale voorraad plaatsvindt. De omvang van de vervangende nieuwbouw wordt vooral bepaald door de leeftijd en kwaliteit van de bestaande voorraad en de financiële mogelijkheden van de corporaties. In figuur 2 wordt de ontwikkeling van de uitbreidings- en vervangingsvraag voor geheel Nederland weergegeven. In de komende decennia moet nog een flink aantal woningen worden gebouwd. Het tempo van de jaarlijkse woningbouwproductie neemt in alle scenario’s wel (duidelijk) af in de tijd in samenhang met de afnemende demografische groei.
Figuur 2
Uitbreidings- en vervangingsvraag, 2010-2040
1.600
Aantal woningen in duizenden
1.400 1.200 1.000 800 600 400 200 0 Uitbreiding Dynamische agglomeraties
Vervanging Evenwichtige groei
Ruimtelijke segregatie
Bron: EIB
De vraag is vervolgens op welke wijze in deze uitbreidingsvraag kan worden voorzien. Wat betreft de locaties wordt onderscheiden tussen (binnen)stedelijke locaties en landelijke locaties. Naast fysieke beperkingen voor de invulling van de woningvraag op stedelijke locaties spelen de potentiële effecten op de grondexploitaties een rol. Tabel 3 geeft een beeld van deze effecten. Ook in de toekomst zijn stedelijke locaties gemiddeld verliesgevend, terwijl op landelijke locaties positieve grondexploitatiesaldi te realiseren zijn. Dit leidt er toe dat ontwikkelingen in het DA-scenario het beste gewaarborgd kunnen worden. In het EG-scenario leidt een sterk binnenstedelijk bouwprogramma tot problemen met het rendabel ontwikkelen van de plannen. De negatieve ontwikkeling van de reële huizenprijs en lage bouwvolumes zorgen er in het RS-
27
scenario voor dat de exploiteerbaarheid van woningen sterk onder druk komt te staan. Alleen kwalitatief hoogwaardige locaties bieden daar nog perspectief.
Tabel 3
Financieel effect grondexploitaties uitbreidingsvraag, 2010-2040, netto contante waarde, miljard euro, prijzen 2013
Dynamische Agglomeraties
Evenwichtige Groei
Ruimtelijke Segregatie
-2,3 8,3 6,0
-4,6 3,4 -1,3
-3,5 0,8 -2,7
Stedelijk Landelijk Totaal
Bron: EIB
De kwantitatieve woningvraag vereist nieuw woningaanbod Het toenemende woningaanbod zal vooral via uitbreiding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe locaties tot stand moeten komen. Het is in ieder geval niet mogelijk om de woningvraag in betekenisvolle mate op te vangen binnen de bestaande vastgoedvoorraad voor wonen en overige functies. In de woningsector zelf is nauwelijks sprake van leegstand. Bij de particuliere huursector is sprake van een leegstandspercentage van rond de 15%, maar dit is vooral een registratieprobleem. De leegstand zit vooral in recreatiegebieden en boven winkels in de steden, waar illegale verhuur een belangrijke rol speelt. Professionele verhuurders in de vrije sector kennen een leegstand van rond de 2%, wat een frictieleegstand is. Van een andere dimensie is de leegstand in de kantorensector en in wat mindere mate die in de winkelsector. Ook is sprake van het overtollig worden van verzorgingshuizen als gevolg van de beleidsveranderingen in het kader van AWBZ. De relevante aantallen vierkante meters blijken echter gering te zijn als deze worden afgezet tegen de vraag-aanbodverhoudingen op de woningmarkt, zoals blijkt uit tabel 4.
Tabel 4
Leegstand bij kantoren, winkels en verzorgingshuizen in relatie tot de woningvraag
Kantoren Winkels Verzorgingstehuizen1 Totaal
Overcapaciteit in miljoen m2
Beschikbaar voor conversie
Potentieel aan woningen
7,6 1,6 8,0
25% 60% 25%
20.000 10.000 20.000 50.000
1 Betreft alle capaciteit van de huidige verzorgingstehuizen
Bron: EIB
De beschikbare overcapaciteit in de utiliteitssector is daarmee hooguit goed voor het opleveren van enkele tienduizenden woningen en zal daarmee niet snel kunnen uitkomen boven een jaar vraag naar nieuwe woningen. Als oplossing voor de woningvraag op lange termijn is de rol van
28
de bestaande voorraad daarmee dus zeer bescheiden. De woningvraag zal met andere woorden moeten worden opgevangen via nieuw woningaanbod. Dit speelt vooral in de Randstad en andere centraal gelegen gebieden in ons land, waar sprake is van een krachtige groei van de vraag. Toenemende regionale verschillen De ruimtelijke spreiding van de groei is de komende decennia niet gelijkmatig. De verwachting is dat juist in scenario’s met een hoge demografische druk er sprake zal zijn van extra groei, zoals in de Randstad en enkele andere groeigebieden buiten de Randstad. De ontwikkeling van het aantal huishoudens naar landsdeel is weergegeven in tabel 5. Uit de tabel kan worden opgemaakt dat in Randstad Noord (Noord-Holland en Utrecht) er 400.000 (EG) tot bijna 600.000 (DA) huishoudens bij kunnen komen als sprake is van een trendmatige tot hoge demografische groei in Nederland. Het gaat dan om een groei van het aantal huishoudens in dit deel van het land met 20 tot 30%. In Randstad Zuid (provincie Zuid-Holland) is de demografische groei wat minder krachtig dan in Randstad Noord. Deze ligt dichter bij het nationale gemiddelde. In de drie noordelijke provincies van ons land komt de groei van het aantal huishoudens in de beschouwde periode in geen van de scenario’s uit boven 10%. Het beeld is dat de regionale demografische verschillen zullen toenemen, waarbij vooral de mate waarin dit zal gebeuren met (veel) onzekerheid is omgeven.
Tabel 5
Huishoudens naar landsdeel, 2010 en 2040, in duizenden
2010
Noord Oost Randstad Noord Randstad Zuid Zuid Totaal
773 1.500 1.817 1.611 1.743 7.444
2040 Dynamische Agglomeraties 845 1.821 2.390 1.987 1.958 9.001
Evenwichtige Groei 835 1.756 2.207 1.876 1.865 8.539
Ruimtelijke Segregatie 811 1.704 2.072 1.755 1.804 8.146
Bron: EIB
De omslag op de arbeidsmarkt Een bijzondere ontwikkeling zal zich in de komende decennia gaan voordoen op de arbeidsmarkt (figuur 3). In het verleden is sprake geweest van een duidelijke groei van de beroepsbevolking, waarbij bovendien de participatiegraad (van vrouwen) sterk is gestegen. Hierdoor is sprake geweest van een krachtige groei van de werkgelegenheid. In de komende decennia zal de beroepsbevolking naar verwachting dalen, waarbij de participatiegraden alleen nog maar licht zullen toenemen. In de dynamische omgeving van DA kan de werkgelegenheid na een stijging tot 2020 zich vervolgens op dat niveau stabiliseren in de periode 2020-2040. In de andere scenario’s zal het arbeidsaanbod en daarmee ook de werkgelegenheid op lange termijn gaan dalen. Op korte termijn spelen verschillen in werkloosheid ook een rol voor de werkgelegenheid, maar op lange termijn is het arbeidsaanbod bepalend voor de
29
werkgelegenheid. Daarmee ontstaat een situatie op de arbeidsmarkt die de thans levende bevolking nog niet eerder heeft meegemaakt, namelijk een situatie van structureel stagnerende of zelfs dalende werkgelegenheid in de tijd.
Figuur 3
Ontwikkeling werkgelegenheid, 2010-2040
7.400
In duizend arbeidsjaren
7.200
7.000
6.800
6.600
6.400
6.200 2010
2020
2030 DA
2040
2020
2030 EG
2040
2020
2030
2040
RS
Bron: EIB
De werkgelegenheid ontwikkelt zich niet gelijkmatig over de regio’s in ons land. De regio’s met weinig demografische groei zijn meestal ook de regio’s met een bovengemiddelde vergrijzing, zodat de groei van het arbeidsaanbod in deze regio’s duidelijk achterblijft bij het landelijk gemiddelde. In de Randstad is, in tegenstelling tot het noorden en zuiden van het land, nog sprake van een duidelijke groei van de werkgelegenheid. In het DA-scenario is de groei van de werkgelegenheid in de Noordvleugel van de Randstad zelfs fors te noemen en komen er nog een half miljoen voltijdsbanen bij in de komende dertig jaar. Ook de samenstelling van de werkgelegenheid zal de komende decennia veranderen, ten gunste van de zorg en ten koste van industrie en landbouw (figuur 4). De dienstensector blijft in aandeel ongeveer gelijk. De verschuivingen verschillen niet veel tussen de scenario’s. Uit de figuur kan worden afgeleid dat de werkgelegenheid in de zorg nog fors zal stijgen. Momenteel werkt één op de acht mensen in de zorg. In 2040 zal dit zijn opgelopen tot één op de vier. De werkgelegenheid wordt onder meer steeds sterker in de zorg geconcentreerd door productiviteitsstijging in andere sectoren.
30
Figuur 4
Sectorale samenstelling werkgelegenheid in EG, 2010 en 2040
2010 2010
2040 2040
Landbouw Industrie Commerciële diensten Zorg Overheid
Bron: EIB
Bestedingsruimte blijft toenemen Een belangrijke ontwikkeling is dat het inkomen per hoofd in alle scenario’s toeneemt. Een deel van deze groei zal echter neerslaan in hogere zorguitgaven. De ruimte voor overige bestedingen en productie zal hierdoor worden beperkt (figuur 5). Positief is dat ook na verdiscontering van de toenemende zorguitgaven de bestedingen nog kunnen toenemen. Dit is gunstig voor de bekostiging van de investeringsopgaven in de fysieke ruimte. In het DA-scenario en EG-scenario neemt de bestedingsruimte met 35% respectievelijk 20% toe tot 2040. Alleen in het ongunstige RS-scenario – met een lage economische groei en een vergrijzende bevolking- blijft per hoofd van de bevolking nauwelijks ruimte over voor groei van de overige bestedingen. Dit betekent dat in RS ook de kwaliteitsvraag naar woningen zeer beperkt zal kunnen toenemen en dat de betaalbaarheid voor bepaalde groepen sterker in het gedrang zal komen.
31
Figuur 5
Ontwikkeling van het (besteedbaar) inkomen per capita, wel en niet gecorrigeerd voor zorguitgaven, 2010-2040 BBP per capita 180
Index 2010=100
170 160 150 140 130 120 110 100 2020
2030
2040
2020
DA
2030
2040
2020
EG
2030
2040
RS
BBP per capita, na correctie voor zorguitgaven 180
Index 2010=100
170 160 150 140 130 120 110 100 2020
2030
2040
DA
2020
2030 EG
2040
2020
2030
2040
RS
Bron: EIB
Bevolking blijft stationair na 2040 Om een goed beeld te krijgen van de demografische trends en de effecten daarvan op de gebouwde omgeving, is het interessant om nog wat verder te kijken dan 2040. De demografische ontwikkelingen op de heel lange termijn zijn weergegeven in figuur 6. Hieruit blijkt dat na 2040 er geen sprake zal zijn van een krimpende bevolking – zoals vaak wordt gedacht - maar dat de bevolkingsomvang ongeveer op het niveau van 2040 zal blijven. Deze
32
stationaire staat hangt ermee samen dat de krimp van de bevolking door overlijden van ouderen wordt gecompenseerd door groei van de bevolking. De huidige bevolking reproduceert zich hiermee. Gelijk blijven van de bevolkingsomvang op termijn heeft als belangrijke implicatie dat er na 2040 op landelijk niveau geen sprake zal zijn van grote aantallen vrijkomende woningen door overlijden van de oudere bevolking. Regionaal zullen hier wel verschillen optreden.
Figuur 6
Huishoudensontwikkeling tot 2060, in miljoenen
6,0
5,0
4,0
3,0
2,0
1,0
0,0 2013
2020
2030 tot 65
2040
2050
2060
vanaf 65
Bron: EIB
Utiliteitsbouw: grote uitbreidingsvraag bedrijfsruimten en zorggebouwen Het perspectief voor de utiliteitsbouw hangt sterk samen met de geschetste demografische en economische ontwikkelingen. In lijn met de werkgelegenheidsontwikkeling komt de uitbreidingsvraag naar gebouwen lager uit dan in het verleden, maar is deze bij bedrijfsruimten en zorggebouwen nog vrij omvangrijk (tabel 6). De totale gebouwenvoorraad zal tussen 2010 en 2040 in alle scenario’s toenemen, met 35 miljoen m2 in RS en met 180 miljoen m2 in DA. In specifieke sectoren zoals de kantoren- en winkelmarkt spelen trends als het nieuwe werken en internetwinkelen die de ruimtevraag zullen drukken. De vraag naar kantoren hangt vooral samen met de kantoorhoudende werkgelegenheid en de hoeveelheid kantoorruimte die werknemers gemiddeld in gebruik hebben. Het landelijk beeld in de utiliteitsbouw is dat met name de gebouwenvoorraden van kantoren, winkels en scholen vergeleken met het verleden niet veel meer hoeven toe te nemen tot aan 2040. Regionaal en in specifieke segmenten zal sprake zijn van krimpvraag.
33
Tabel 6
Courante voorraad utiliteitsgebouwen, 2010-2040, miljoen m2
2010 Bedrijfsruimten Kantoren Winkels Onderwijsgebouwen Zorggebouwen Overige gebouwen Totaal utiliteitsgebouwen
257,7 69,5 52,7 39,7 26,9 19,6 466,2
DA 301,9 76,0 54,8 42,4 33,8 21,0 530,0
EG 290,3 73,1 53,5 41,2 31,8 20,4 510,3
2020 RS 272,7 71,1 52,2 39,6 30,5 19,5 485,6
DA 385,0 78,9 60,2 49,8 49,7 23,4 647,0
EG 340,0 73,5 54,3 44,4 41,5 21,0 574,8
2040 RS 290,6 68,6 49,6 38,5 37,1 18,4 502,7
Bron: BAG, EIB
In de komende decennia is in het vastgoed sprake van een omvangrijke vervangingsvraag. De gebouwenvoorraad zal de komende decennia sterk gaan verouderen. De vraag naar vernieuwing van de voorraad gaat daarmee sterk toenemen. Dit kan zowel via vervangende nieuwbouw als via grootschalige renovatie van gebouwen plaatsvinden. De totale vastgoedopgave verschuift daardoor ook steeds meer naar herstel, verbouw en onderhoud. In 2010 was het aandeel hiervan ruim 40% van de opgave, in 2040 is dit toegenomen naar circa 50% in DA en EG en zelfs 60% in RS. De vervangingsvraag in het vastgoed is zodanig groot dat deze de teruggang bij de uitbreidingsvraag compenseert (EG) of zelfs overtreft (DA). Alleen in het RS-scenario komt de totale vastgoedopgave op landelijk niveau lager uit dan in het verleden. Infrastructuur: vervanging verouderde netwerken, uitbreiding in de Randstad De behoefte aan infrastructuur wordt in de komende jaren positief beïnvloed doordat bij gemiddelde tot hoge economische groei de pendelstromen in en naar de sterke agglomeraties nog zullen toenemen. In de andere regio’s nemen de pendelstromen niet meer toe en neemt de uitbreidingsbehoefte af. In alle gebieden is sprake van een toenemende vervangingsvraag. Onder meer gemeentelijke wegen en riolering, maar ook energie- en waterstelsels, zijn aan toenemende veroudering onderhevig waardoor in de komende decennia een grote vervangingsopgave ontstaat. Een groot deel van de bestaande infrastructuurnetwerken is in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw aangelegd. Naast kwantitatieve vraag is ook de vraag naar kwaliteit van de infrastructuur van belang. Toenemende welvaart leidt tot hogere eisen en wensen ten aanzien van het gebruik en de beschikbaarheid van de infrastructuur, met name in DA en EG. Denk hierbij aan aspecten als comfort, bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid. Voor een belangrijk deel zullen deze eisen worden gerealiseerd via reconstructie en vervanging van de bestaande infrastructuur. De afnemende nieuwbouw van woningen leidt in alle scenario’s tot een afnemende uitbreidingsvraag wat betreft wegen en netwerken rond nieuwe bouwlocaties. Hierbij doen zich, gegeven de differentiatie in demografische dynamiek, grote regionale verschillen voor. In totaal bedraagt de infrastructuuropgave voor de periode 2015-2040 in DA en EG ongeveer € 400 miljard. In RS is de opgave voor de infrastructuur ruim € 300 miljard (figuur 7). De lagere opgave in RS komt vooral doordat de activiteiten op het gebied van nieuwbouw en reconstructie veel minder zijn dan in de andere scenario’s. DA kent de grootste nieuwbouwopgave.
34
Figuur 7
Infrastructuuropgave naar aard van de activiteiten, 2015-2040, in miljarden euro’s
450 400 350 300 250 200 150 100 50 0 DA Onderhoud
EG Vervanging
Reconstructie
RS Nieuwbouw
Bron: EIB
35