Accepted but Unedited version
Intrusies van autobiografische herinneringen bij personen die emotionele mishandeling rapporteren in hun jeugd
Anne-Laura van Harmelen, Bernet M. Elzinga, Rogier A. Kievit, Philip Spinhoven. 1
Instituut Psychologie, Universiteit Leiden, Pieter de la Court Gebouw. Wassenaarseweg
52, 2333 AK Leiden. Telefoon nr: +31 (0)71 527 3886 Email:
[email protected] 2
Afdeling Psychiatie, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, Nederland
3
Afdeling Methodenleer, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.
Citation: European Journal of Psychotraumatology 2011, 2: 7336 - DOI: 10.3402/ejpt.v2i0.7336
Emotionele mishandeling in de kindertijd betreft gedrag waarbij de verzorger het kind verbale bedreigt of uitscheldt, kleineert, denigreert of tot zondebok maakt (APSAC, 1995; Baker, 2009; Gilbert, 2009; Glaser, 2002). Naast psychische mishandeling, omvat emotionele mishandeling ook emotionele verwaarlozing (bijvoorbeeld: negeren van het kind, voortrekken van andere kinderen, geen aandacht of emotionele steun geven aan het kind). Hierdoor krijgt het kind expliciet negatieve cognities over zichzelf aangeleverd (bijvoorbeeld: ‘ je bent niets waard’). Dit versterkt de ontwikkeling van een negatief zelfbeeld bij deze kinderen (zie Beck, 2008; Rohner, 2004; Rose & Abramson, 1992; Alloy, Abramson, Smith, Gibb, & Neeren, 2006; Gibb, 2002). Een dergelijk negatief zelfbeeld kan tot in de volwassenheid een rol blijven spelen, zelfs meer dan 20 jaar nadat de mishandeling heeft plaats gevonden (van Harmelen et al., 2010). Een gevolg hiervan is dat mensen die in hun jeugd emotionele kindermishandeling hebben meegemaakt een verhoogd risico hebben om een depressie en/of angststoornis te ontwikkelen (Spinhoven et al., 2010). Mogelijk wordt dit verhoogde risico op angst en depressieve klachten verklaard door het negatieve zelfbeeld dat deze mensen hebben (Gibb, Wheeler, Alloy & Abramson, 2001; van Harmelen et al., 2010; Wright, Crawford & Del Castillo, 2009). Een manier om met de negatieve herinneringen en gedachten met betrekking tot emotionele mishandeling om te gaan is te proberen om deze vervelende gedachten
te vermijden. Na verloop van tijd zou deze strategie over kunnen gaan in een algemene strategie om negatieve herinneringen en ervaringen te vermijden, ook als deze niet aan de emotionele kindermishandeling gerelateerd zijn. Dit blijkt uit het feit dat volwassenen die aangeven in hun jeugd emotioneel mishandeld te zijn geweest een meer vermijdende verwerkingsstijl hebben, waarbij inhibitie strategieën zoals het onderdrukken van gedachten, worden ingezet om gedachten aan negatieve ervaringen en herinneringen te vermijden (Krause, Mendelson & Lynch, 2003). Helaas blijkt dat het onderdrukken van gedachten juist contraproductief werkt; men gaat paradoxaal genoeg juist meer aan de negatieve ervaringen denken (Wegner, Schneider, Carter, & White, 1987; Wenzlaff & Wegner, 2000). Het ongewild opkomen van herinneringen worden ook wel ‘gedachten intrusies’ genoemd, en deze intrusies ontstaan onmiddellijk, of een tijdje na de poging om gedachten te onderdrukken (Wenzlaff & Wegner, 2000). Tot nu toe gebruikten onderzoekers vragenlijsten om de gevolgen van gedachten onderdrukking te onderzoeken bij personen die in hun jeugd emotioneel mishandeld zijn geweest (bijv. Krause et al., 2003; Reddy, Picket & Orcutt, 2006). Hierdoor is het nog niet duidelijk of het onderdrukken van een gedachte ook daadwerkelijk tot meer intrusies van autobiografische ervaringen leidt bij personen die in hun jeugd emotioneel mishandeld zijn geweest. In deze studie onderzochten we het aantal intrusies dat men ontwikkelt ten aanzien van positieve en negatieve ervaringen. Daarbij vergeleken we personen die aangaven in hun jeugd milde, matige, of ernstige emotionele kindermishandeling te hebben meegemaakt, met personen die aangeven niet te zijn mishandeld in hun jeugd (totaal N=83). Hierbij hebben we gebruik gemaakt van een computertaak waarbij onderzoeksdeelnemers werden geïnstrueerd om hun meest negatieve ervaring van de afgelopen twee jaar op te schrijven. Vervolgens vroegen we de deelnemers gedurende 3 minuten hun gedachten aan deze negatieve ervaring onderdrukken (‘de onderdrukkings fase’). Wanneer de deelnemers toch aan de ervaring dachten (een intrusie hadden), werd men gevraagd om op een computerknop te drukken. Na deze fase vroegen we deelnemers om gedurende 3 minuten hun gedachten de vrije loop te laten; ze mochten aan alles denken, ook aan de negatieve ervaring (‘de expressie fase’). Ook in deze fase vroegen we de deelnemers om op een computerknop te drukken als ze aan de ervaring dachten. Hierna werd het experiment herhaald met de positieve ervaring. De volgorde van de negatieve en positieve herinneringsfases in dit
experiment was gebalanceerd; de helft van de deelnemers begon dit experiment met de negatieve ervaring en de andere helft begon met de positieve ervaring. We vonden geen groepsverschillen wanneer personen geïnstrueerd werden om hun positieve en negatieve herinneringen te onderdrukken (zie Figuur 1). Echter, wanneer de instructie om herinneringen te onderdrukken werd losgelaten, en men hun gedachten de vrije loop mocht laten, rapporteerden de deelnemers die aangaven milde of matige emotionele, of geen kindermishandeling te hebben meegemaakt, minder intrusies dan de deelnemers die aangeven ernstige emotionele mishandeling te hebben meegemaakt. Dit was het geval voor zowel positieve als negatieve ervaringen. Ten slotte vonden we dat het aantal intrusies dat alle deelnemers rapporteerden van negatieve ervaringen, sterk gecorreleerd was met de ernst van de verschillende psychische klachten, zoals depressiviteit en angst klachten. Een mogelijke verklaring voor onze bevindingen is dat de groep personen die ernstige emotionele kindermishandeling in hun jeugd rapporteren aanhoudend intrusies hebben in reactie op emotionele (zowel positieve als negatieve) ervaringen. Mogelijk hebben deze personen meer tijd nodig voor het verwerken van deze ervaringen, en daarom langer last van intrusies van deze ervaringen. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat de groep deelnemers die ernstige emotionele kindermishandeling rapporteren minder succesvol zijn in het reguleren van hun gedachten. Ten slotte zou het kunnen dat deze personen hun gedachten aan de emotionele herinneringen blijven onderdrukken, zelfs als ze worden geïnstrueerd te stoppen. Een belangrijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat personen die emotionele mishandeling hebben meegemaakt in hun jeugd verschillende negatieve associaties ten opzichte van zichzelf hebben ontwikkeld (van Harmelen et al., 2010). Onderzoek heeft aangetoond dat personen die extreem zelfkritisch zijn, intrusies kunnen ervaren als persoonlijk falen (‘ het lukt me niet om ergens anders aan te denken’ ). Deze negatieve interpretatie kan ervoor zorgen dat personen hun gedachten blijven trachten te onderdrukken, wat paradoxaal genoeg juist kan leiden tot een verhoging van het aantal intrusies (Kelly & Kahn, 1994; Wenzlaff & Wegner, 2000). Meer intrusies van een negatieve ervaring of gedachte kan samengaan met meer psychische klachten (Dalgleish & Yiend, 2006; Kashdan, et al., 2006; Krause, 2003). Om deze reden is het belangrijk dat therapeuten die werken met personen die aangeven emotionele kindermishandeling te hebben meegemaakt, hun patienten effectieve manieren van cognitieve controle aanleren. Verhoogde cognitieve controle, bijvoorbeeld
door middel van afleidings strategieen, of interventies gebaseerd op verwerking en acceptatie van deze negatieve ervaringen, zou kunnen leiden tot meer succesvolle gedachte onderdrukking, minder intrusies, en vervolgens minder psychische klachten (Wenzlaff & Wegner, 2000). Samenvattend gesteld vonden we in deze studie dat wanneer de instructie om herinneringen te onderdrukken werd losgelaten, deelnemers die aangeven milde of matige emotionele, of geen kindermishandeling te hebben meegemaakt, minder intrusies rapporteren vergeleken met personen die ernstige emotionele kindermishandeling rapporteren in hun jeugd. Daarbij vonden we dat het aantal intrusies dat deelnemers rapporteerden van negatieve ervaringen sterk gecorreleerd is met psychiatrische klachten. Deze studie geeft inzicht in de negatieve consequenties van ernstige emotionele kindermishandeling. Daarnaast verleent onze studie een eerste inzage in de mogelijke cognitieve mechanismen die ten grondslag zouden kunnen liggen aan deze negatieve gevolgen. Ten slotte suggereert onze studie mogelijke paden voor succesvolle therapeutische interventies.
Referenties
Alloy, L. B., Abramson, L. Y., Smith, J. M., Gibb, B. E., & Neeren, A. M. (2006). Role of parenting and maltreatment histories in unipolar and bipolar mood disorders: Mediation by cognitive vulnerability to depression. Clinical Child and Family Psychology Review, 9, 23-64. APSAC (1995). Psychosocial evaluation of suspected psychological maltreatment in children and adolescents. Practice Guidelines: American Professional Society on the Abuse of Children. Baker, A. J. L. (2009). Adult recall of childhood psychological maltreatment: Definitional strategies and challenges. Children and Youth Services Review, 31, 703-714. Beck, A. T. (2008). The evolution of the cognitive model of depression and its neurobiological correlates. American Journal of Psychiatry, 165, 969-977. Dalgleish, T., Yiend, J., Schweizer, S., & Dunn, B. D. (2009). Ironic effects of emotion suppression when recounting distressing memories. Emotion, 9(5), 744-749. Gibb, B. E. (2002). Childhood maltreatment and negative cognitive styles - A quantitative and qualitative review. Clinical Psychology Review, 22, 223-246. Gibb, B. E., Wheeler, R., Alloy, L. B., & Abramson, L. Y. (2001). Emotional, physical, and sexual maltreatment in childhood versus adolescence and personality dysfunction in young adulthood. Journal of Personality Disorders, 15, 505-511.
Gilbert, R., Widom C.S., Browne, K., Fergusson, D., Webb, E., Janson, S. (2009). Burden and consequences of child maltreatment in high-income countries. Lancet, 373,68-81. Glaser, D. (2002). Emotional abuse and neglect (psychological maltreatment): a conceptual framework. Child Abuse & Neglect, 26, 697-714. Kashdan, T. B., Barrios, V., Forsyth, J. P., & Steger, M. F. (2006). Experiential avoidance as a generalized psychological vulnerability: Comparisons with coping and emotion regulation strategies. Behaviour Research and Therapy, 44, 1301-1320. Krause, E. D., Mendelson, T., & Lynch, T. R. (2003). Childhood emotional invalidation and adult psychological distress: the mediating role of emotional inhibition. Child Abuse & Neglect, 27, 199-213. Reddy, M.K., Picket, S.M. , & Orcutt, H.K. (2006). Experiential avoidance as a mediator in the relationship between psychological abuse and current mental health symptoms in college students. Journal of Emotional Abuse, 6, 67-85. Rohner, R. P. (2004). The parental "acceptance-rejection syndrome": universal correlates of perceived rejection. American Psychologist, 59, 830-840. Rohner, R. P. (2008). Introduction: Parental Acceptance-Rejection Theory Studies of Intimate Adult relationships. Cross-Cultural Research, 42, 5. Rose, D. T., & Abramson, L. Y. (1992). Developmental predictors of depressive cognitive style: research and theory. In D. Chicetti, & S. Toth (Eds) Rochester symposium on developmental psychopathology (4 ed.). Rochester, NY: University of Rochester Press, 323-349. Spinhoven, P., Elzinga, B. M., Hovens, J. G. F. M., Roelofs, K., Zitman, F. G., van Oppen, P., …Penninx, W.J.H. (2010). The specificity of childhood adversities
and negative life events across the life span to anxiety and depressive disorders. Journal of Affective Disorders, 126, 103-112. van Harmelen, A. -L., de Jong, P. J., Glashouwer, K. A., Spinhoven, P., Penninx, B. W. J. H., & Elzinga, B. M. (2010). Child abuse and negative explicit and automatic self-associations: The cognitive scars of emotional maltreatment. Behaviour Research and Therapy, 48, 486-494. Wegner, D. M., Schneider, D. J., Carter, S. R., 3rd, & White, T. L. (1987). Paradoxical effects of thought suppression. Journal of Personality and Social Psychology, 53, 5-13. Wenzlaff, E. M., & Wegner, D. M. (2000). Thought suppression. [Review]. Annual Review of Psychology, 51, 59-91. Wright, M. O., Crawford, E., & Del Castillo, D. (2009). Childhood emotional maltreatment and later psychological distress among college students: the mediating role of maladaptive schemas. Child Abuse Negl, 33, 59-68.
7 6
#
5
#
#
4 3 2 1 0 O
E
Geen Kindermishandeling
O
E Mild
O Matig
E
O
E Erntig
Figuur 1. Gemiddelden en standaard fouten van het aantal gerapporteerde intrusies van de positieve en negatieve autobiografische herinnering in de Onderdrukking (O) en de Expressie (E) fase per groep (Geen kindermishandeling, milde, matige, en ernstige emotionele kindermishandeling groep), # = p<.10.