Literatuurscriptie
Emotionele mishandeling tijdens de kinderjaren in relatie tot psychisch functioneren op volwassen leeftijd
Maaike Hopman 9902716 Universiteit van Amsterdam Klinische Ontwikkelingspsychologie Wery van den Wildenberg 19 augustus 2009
1
Inhoudsopgave
Pagina
Samenvatting
3
Hoofdstuk 1: Inleiding
4
Paragraaf 1: Onderschatting van emotionele mishandeling Paragraaf 2: Definitie en kenmerken Paragraaf 3: Risicofactoren en biografische kenmerken Paragraaf 4: Emotionele mishandeling en psychisch functioneren Paragraaf 5: Vraagstelling en opbouw
4 5 7 8 10
Hoofdstuk 2: Emotionele mishandeling in relatie tot psychische problematiek
12
Paragraaf 1: Inleiding Paragraaf 2: Verbale agressie in relatie tot psychosociale problemen Paragraaf 3: Emotionele verwaarlozing in relatie tot psychologisch disfunctioneren Paragraaf 4: Subconclusie
12 12 15 17
Hoofdstuk 3: Emotionele mishandeling in relatie tot een psychische stoornis
19
Paragraaf 1: Inleiding Paragraaf 2: Verbale mishandeling in relatie tot een persoonlijkheidsstoornis Paragraaf 3: Emotionele mishandeling in relatie tot psychopathologie Paragraaf 4: Subconclusie
19 20 22 24
Hoofdstuk 4: Emotionele mishandeling in relatie tot psychologische processen
26
Paragraaf 1: Inleiding Paragraaf 2: Angst voor kritiek en afwijzing in relatie tot depressie Paragraaf 3: Afweermechanismen en zelfbeeld in relatie tot psychopathologie Paragraaf 4: Subconclusie
26 27 30 32
Hoofdstuk 5: Conclusie/discussie
35
Paragraaf 1: Conclusie Paragraaf 2: Kanttekeningen en suggesties voor onderzoek Paragraaf 3: Beschermende factoren en interventies
35 37 38
Literatuur
41
2
Samenvatting In deze scriptie wordt literatuuronderzoek behandeld dat zich richt op emotionele mishandeling in relatie tot psychisch functioneren. Onderzocht wordt of het ervaren van emotionele mishandeling in de kindertijd leidt tot psychisch disfunctioneren op latere leeftijd. De onderzoeken, die besproken worden, richten zich op verschillende aspecten van de werkdefinitie van emotionele verwaarlozing, die in hoofdstuk 1 gesteld wordt. Namelijk het verwaarlozingsaspect van emotionele mishandeling; het kind emotioneel en affectief in de steek laten, het kind bloot stellen aan verbale agressie (psychologisch mishandelen) en het niet ervaren van veiligheid en krijgen van bescherming. Uit de resultaten van de diverse studies kan geconcludeerd worden dat er een verband bestaat tussen emotionele mishandeling ervaren tijdens de kinderjaren en psychisch disfunctioneren op latere leeftijd. Er kan echter geen causale relatie vast gesteld worden. Daarnaast blijft onduidelijk welke richting de relatie tussen emotionele mishandeling en het ontwikkelen van psychische problematiek opgaat; de resultaten sluiten niet uit dat er sprake is van een tweezijdig verband. Tot slot komt aan de orde dat een vroegtijdige herkenning en interventie van belang is om de schadelijke gevolgen van emotionele mishandeling voor het kind te voorkomen of te beperken.
3
Hoofdstuk 1: Inleiding Paragraaf 1: Onderschatting van emotionele mishandeling Edo is een jongen van 17 jaar. Hij blowt veelvuldig, heeft nergens zin in en hangt de hele dag thuis rond. Hij woont bij zijn moeder, die een drukke baan heeft en voor de rest van de tijd grotendeels bij haar vriend verblijft. Hoewel Edo met heel veel moeite het mavo-diploma heeft gehaald, is er geen enkele motivatie om zich op een vervolgopleiding voor te bereiden. Voorgeschiedenis: op 3 jarige leeftijd was Edo getuige van heftige conflicten tussen ouders. De ouders scheiden als hij 4 jaar oud is. Er zijn aanwijzingen dat de moeder de scheiding slecht heeft verwerkt en dat zij de opvoeding van het ongedurige en weinig volgzame kind niet aan kan. Het gevolg is een mengeling van streng optreden en machteloosheid. Edo beschrijft deze periode als een aaneenschakeling van conflicten en gebrek aan geborgenheid. Volgens moeder vertoonde hij symptomen van ADHD en had hij niet alleen thuis, maar ook op school veel conflicten. Vanaf het 14e jaar werd Edo ondergebracht bij zijn vader. Deze bemoeide zich destijds weinig met het kind. Stuurloosheid en emotionele verwaarlozing leidde er toe dat Edo het gezelschap zocht van een peer-groep, die zich regelmatig bezig hield met vandalisme en kleine diefstallen (Van der Ploeg & de Groot, 2005)
Bovengenoemde casus beschrijft een geval van emotionele mishandeling. Emotionele mishandeling is een vorm van kindermishandeling, waar weinig over bekend is, die in de hulpverlening vaak onderschat wordt, maar veel voorkomt. Volgens onderzoek uitgevoerd door van der Ploeg en Scholte (2005) wordt geschat dat 75.000 jeugdigen in Nederland jaarlijks het slachtoffer zijn van emotionele verwaarlozing en mishandeling. Emotionele mishandeling is een vorm van mishandeling, die schadelijke gevolgen kan hebben voor de emotionele ontwikkeling van een kind. Het is de moeite waard om meer onderzoek naar deze vorm van mishandeling te doen. In eerste instantie om de mogelijke gevolgen van emotionele verwaarlozing/mishandeling voor de emotionele ontwikkeling in kaart te brengen, maar daarnaast ook om de aandacht te vestigen op deze vorm van kindermishandeling. Een gevolg van het onderschatten van de ernst van emotionele mishandeling kan namelijk zijn dat laat ontdekt wordt dat er sprake is van deze vorm van mishandeling. Dat betekent voor het kind dat hij of zij langer bloot gesteld wordt aan de mishandeling en dat de interactiepatronen tussen ouder en kind moeilijker te veranderen zijn als er niet tijdig hulpverlening ingeschakeld wordt (Glaser, 2002).
4
Volgens van der Ploeg en Scholte (2005) zijn er verschillende redenen waarom deze vorm van mishandeling onderschat wordt en daardoor minder aandacht krijgt in de onderzoekswereld en de hulpverlening. Ten eerste is emotionele mishandeling een minder aantoonbare vorm van kindermishandeling dan fysieke mishandeling en seksueel misbruik met als gevolg dat het aantal gevallen van emotionele mishandeling waarschijnlijk groter is dan men denkt. In de tweede plaats bestaat het idee dat emotionele mishandeling minder schade zou aanrichten dan andere vormen van mishandeling, waardoor minder onderzoek gedaan wordt naar deze vorm (Van der Ploeg et al., 2005). Dit idee is gebaseerd op de weerstand om ouders, die een belangrijke rol spelen in het leven van een kind, te labelen als mishandelaars. Om deze reden en omdat er niet altijd de intentie is om schade aan te richten bij het kind, wordt de term mishandeling voorzichtig gebruikt met als gevolg dat de situatie onderschat wordt (Glaser, 2002). De derde reden is dat emotionele mishandeling moeilijk te operationaliseren valt. Bij seksueel misbruik en fysieke mishandeling is sprake van herkenbaar gedrag, terwijl het bij emotionele mishandeling gaat om een chronisch gedragspatroon van ouders, dat moeilijk op te merken is en waarvan de ernst niet altijd duidelijk is. Vanwege het feit dat deze vorm van mishandeling moeilijk te operationaliseren valt zijn in de hulpverlening nog geen specifieke programma’s bekend, die primair gericht zijn op een aanpak van emotionele mishandeling (Van der Ploeg & Scholte, 2005).
Paragraaf 2: Definitie en kenmerken Naast onderschatting van de ernst en de prevalentie van emotionele verwaarlozing/mishandeling, zijn er meer factoren, die het onderzoeken van deze vorm van kindermishandeling niet gemakkelijk maken. Een belangrijke factor is dat er geen eenduidige definitie bestaat van emotionele mishandeling. Vooral tussen de begrippen emotionele verwaarlozing en emotionele mishandeling bestaat veel overlap en in onderzoeksartikelen worden meerdere definities toegepast. Doyle (1997) geeft in haar artikel de volgende definitie van emotionele mishandeling: Emotionele mishandeling van kinderen, als hoofdvorm, bestaat uit het begaan of verzuimen van handelingen, die gebaseerd op een combinatie van maatschappelijke maatstaven/normen en professionele expertise, psychologisch als schadelijk worden beoordeeld. 5
Deze handelingen worden gepleegd door ouders of verzorgers, die in een onderscheidende machtspositie zijn, wat het kind kwetsbaar maakt. Het Amerikaanse departement van Health en Human Sevices (1999, in: Van der Ploeg et al., 2005) definieert emotionele mishandeling als volgt: Het aanhoudend emotioneel mishandelen van een kind. Dat kan inhouden het meedelen aan kinderen dat ze waardeloos of niet geliefd zijn, inadequaat, of alleen gewaardeerd worden als ze de behoefte van een ander persoon bevredigen. Het kan inhouden dat er verwachtingen gewekt worden bij kinderen, die niet passen bij de leeftijd en de ontwikkeling van het kind. Het kan inhouden dat kinderen vaak bang zijn of in gevaar of dat er sprake is van exploitatie of corruptie van kinderen. Een bepaalde mate van emotionele mishandeling komt voor bij alle vormen van kindermishandeling, maar het kan ook op zichzelf staan. Ook in de praktijk is de grens tussen emotionele mishandeling en emotionele verwaarlozing moeilijk aan te geven, omdat de verschijnselen door elkaar lopen (Van der Ploeg et al., 2005). Van der Ploeg et al. (2005) noemt een aantal aspecten, die als kenmerkend worden beschouwd voor emotionele mishandeling: -
Afwijzen (onthouden van affectie)
-
Isoleren (niet met andere kinderen laten spelen)
-
Terroriseren (dreigen met harde straffen, voeren van een schrikbewind)
-
Negeren (het kind niet “zien zitten”)
-
Corrumperen (bijbrengen van foute normen en waarden)
-
Negatieve verwachtingen (“je zult het niet ver brengen” of “het wordt nooit wat met jou”)
-
Negatieve vergelijkingen (“je bent niet half zo goed als je broer”)
-
Negatief perfectionisme (“je bent weer tekortgeschoten en hebt het weer niet gehaald”)
Daarnaast wordt er in het artikel van Van der Ploeg et al. (2005 ) gesproken over het kind kleineren, afbranden, vernederen en het onderdrukken van elke spontaniteit en creativiteit van het kind. Ook het meemaken van huiselijk geweld en het aanschouwen van heftige conflicten door het kind is een kenmerk van emotionele mishandeling.
6
Van der Ploeg et al. (2005) geeft de volgende definitie van emotionele verwaarlozing: Wanneer de ouder/verzorger aanhoudend tekortschiet om het kind de geëigende steun, aandacht en affectie te geven, die nodig is om het kind zich sociaal, cognitief en emotioneel te laten ontwikkelen, wordt gesproken van emotionele verwaarlozing. Voorbeelden van emotionele verwaarlozing zijn gebrek aan belangstelling voor het functioneren van het kind op school, gebrek aan zorg en supervisie, gebrek aan affectie, gebrek aan bescherming. (Van der Ploeg et al., 2005).
Zoals eerder genoemd in deze paragraaf en zoals blijkt uit de geciteerde definities bestaat er overlap tussen de begrippen emotionele mishandeling en emotionele verwaarlozing. Ook blijkt dat er geen eenduidige definitie of vaststaande lijst van kenmerken bestaat van emotionele mishandeling en emotionele verwaarlozing en dat de grens tussen beide vormen in de praktijk moeilijk te bepalen is. Om deze reden wordt in het vervolg van deze scriptie de term emotionele mishandeling gebruikt. De definitie waarvan wordt uitgegaan is: een situatie waarin ouders hun kinderen affectief en emotioneel in de steek laten, hen blootstellen aan huiselijk geweld en hen verbaal en psychologisch mishandelen; de kinderen ervaren geen veiligheid en krijgen geen bescherming van de ouders (Van der Ploeg et al., 2005). Deze definitie beschrijft zowel het begrip emotionele verwaarlozing als het begrip emotionele mishandeling en wordt in deze literatuurscriptie gebruikt als basis voor het beantwoorden van de vraagstelling.
Paragraaf 3: Risicofactoren en biografische kenmerken Over de omvang van emotionele mishandeling is weinig bekend, doordat er nauwelijks onderzoek naar gedaan is en het een vrijwel onzichtbare vorm van kindermishandeling is. Van belang voor het kunnen doen van meer onderzoek naar de prevalentie van emotionele mishandeling en preventie in de praktijk, is het in kaart brengen van de factoren die invloed hebben op het ontstaan van emotionele mishandeling, ofwel risicofactoren. Risicofactoren kunnen zich op meerdere gebieden afspelen, maar de belangrijkste risicofactoren zijn terug te vinden in de gezinssituatie.
Van der Ploeg et al. (2005) veronderstelt dat jongere kinderen kwetsbaarder zijn voor emotionele mishandeling dan oudere kinderen. Jongere kinderen kunnen zich niet letterlijk onttrekken aan de schadelijke omstandigheden in huis. Oudere kinderen (puberleeftijd) kunnen steun zoeken bij vrienden en bekenden buitenshuis. 7
Black, Smith Slep en Heyman (2001) hebben onderzoek gedaan naar risicofactoren voor het ontstaan van emotionele mishandeling in een gezinssituatie. Zij concludeerden dat een aantal factoren gerelateerd zijn aan emotionele mishandeling. Genoemd worden een laag inkomen (armoedegrens), verbale en fysieke agressie tussen ouders, een agressieve/vijandelijke of neurotische persoonlijkheid van één of beide ouders, een minder hechte vader-kind relatie en als kind dagelijks toegeschreeuwd worden door één of beide ouders. Doyle (1997) vond in haar onderzoek dat emotionele mishandeling voorkomt in diverse gezinnen, wat betreft inkomen, opleidingsniveau en gezinssamenstelling. Het is echter meer prominent aanwezig in gezinnen, die bloot gesteld worden aan meerdere stressfactoren. Doyle (1997) noemt in haar onderzoeksartikel een aantal stressfactoren, die significant verschilden met de gezinnen waar geen sprake was van emotionele mishandeling; een groter dan gemiddelde gezinssamenstelling, relatieconflicten, wisseling in de ouderrol, overlijden van een kind in het gezin, gebrek aan geld voor noodzakelijke middelen, problemen met de accommodatie, gezondheidsproblemen in het gezin en alcoholverslaving van één of beide ouders. Van der Ploeg et al. (2005) benadrukt dat in meerdere studies is aangetoond dat in autochtone gezinnen emotionele mishandeling meer aan de orde is. Sebre, Sprugevica, Novotni, Bonevski, Pakalniskiene, Pepescu, Turchina, Friedrich en Lewis (2004) deden onderzoek naar risicofactoren voor emotionele mishandeling in Letland, Litouwen, Macedonië en Moldavië. In deze landen is er meer sprake van emotionele mishandeling in de plattelandsgebieden dan in de stedelijke gebieden. Op het platteland is sprake van meer financiële problemen en psychische stress dan in de steden. Ook overmatig alcoholgebruik door ouders wordt in het onderzoek van Sebre et al. (2004) aangeduid als risicofactor.
Paragraaf 4: Emotionele mishandeling en psychisch functioneren Bij de in paragraaf 3 genoemde risicofactoren wordt de gezinssituatie meerdere keren genoemd. Van der Ploeg et al. (2005) benoemen dat de gezinssituatie een centrale rol speelt bij emotionele mishandeling, omdat een kind zich niet kan ontrekken aan de opvoedingssituatie en het kind daardoor onderworpen is aan het gedrag van ouders. Dat geldt voornamelijk voor jongere kinderen. Daarop aansluitend benadrukken English, Thompson,
8
Graham en Briggs (2005) dat een verstoorde ouder-kind relatie negatieve gevolgen kan hebben voor de emotionele ontwikkeling van een kind. Van der Ploeg et al., (2005) beschrijft de interactie tussen emotionele mishandeling en de ontwikkeling van het opgroeiende kind door middel van vier ontwikkelingsgebieden, namelijk cognitieve ontwikkeling, emotionele ontwikkeling, interpersoonlijke ontwikkeling en gedragsontwikkeling. Het eerste ontwikkelingsgebied noemen zij cognitieve ontwikkeling. Van der Ploeg et al. (2005) bedoelen daarmee de ontwikkeling van de cognitieve functies van het kind, zoals aandacht en werkgeheugen, die het kind nodig heeft om te kunnen leren. Kinderen die aan kindermishandeling bloot staan, blijken vaak grote achterstanden op te lopen in hun cognitieve ontwikkeling. Ze leveren vaak opvallend slechte schoolprestaties, kunnen zich moeilijk concentreren en hebben problemen om zich zowel de verbale als non-verbale lesstof eigen te maken (Van der Ploeg et al., 2005). Het tweede ontwikkelingsgebied is emotionele ontwikkeling. English et al. (2005) benoemen dat kinderen positieve sociale relaties en interactie nodig hebben om zich emotioneel optimaal te kunnen ontwikkelen. Hechting met de ouders speelt daarbij een centrale rol. Een stabiele positieve relatie met de ouder(s) geeft een kind de mogelijkheid zichzelf te kalmeren en prikkels te reguleren. Er kan gesproken worden van een stabiele ouder-kind relatie wanneer de ouder het kind stimuleert om te exploreren, een positieve interactie onderhoudt met het kind en positief sociaal responsief is naar het kind toe. Indien de interactie tussen ouder en kind niet gebaseerd is op bovengenoemde aspecten kan er sprake van een niet optimale hechting, waardoor het kind gehinderd wordt in zijn exploratie van de omgeving. Indien er geen sprake is van een stabiele ouder-kind relatie kan dat negatieve gevolgen hebben voor de emotionele ontwikkeling van het kind (English et al., 2005). De mogelijkheid bestaat dat door het ervaren van emotionele verwaarlozing in de kinderjaren geen veilige hechting tot stand komt door een gebrek aan positieve sociale interactie tussen ouder en kind. Een onveilige hechting kan negatieve gevolgen hebben voor de emotionele ontwikkeling van het kind. Interpersoonlijke ontwikkeling is het derde ontwikkelingsgebied dat Van der Ploeg et al. (2005) in hun literatuur noemen. Kinderen die slachtoffer zijn van emotionele mishandeling kunnen problemen hebben met het aangaan en onderhouden van relaties met leeftijdsgenoten. Deze kinderen hebben niet geleerd
9
hoe zij een stabiele positieve relatie kunnen aangaan. Het gevolg daarvan kan zijn dat zij zich eenzaam en onzeker voelen, dat ze vaker afgewezen worden en weinig vrienden hebben Daarnaast komen kinderen die emotionele mishandeling hebben ondervonden vaker in conflict met andere kinderen, omdat ze sociale situaties minder goed kunnen inschatten bij gebrek aan voldoende empathisch vermogen (Van der Ploeg et al., 2005). Het vierde en laatste ontwikkelingsgebied is de gedragsontwikkeling. Agressie wordt het meest genoemd in relatie tot emotionele mishandeling. Kinderen die slachtoffer zijn kunnen snel gefrustreerd zijn en reageren overgevoelig op het gedrag van anderen, waardoor ze snel in conflict komen met hun omgeving. Ook antisociaal en oppositioneel gedrag en hyperactiviteit wordt in deze context genoemd. Daarnaast kan er sprake zijn van risk-taking gedrag, waarbij de eigen gezondheid in gevaar wordt gebracht, bijvoorbeeld roken, alcohol- en drugsgebruik, onveilige seks en rijden onder invloed (Van der Ploeg et al., 2005).
Bovengenoemde vier ontwikkelingsgebieden vormen de basis voor het proces van opgroeien van een kind tot een psychisch gezonde (jong) volwassene. Wanneer er in één of meerdere gebieden problemen ontstaan in de kritieke periode, namelijk de jeugd, kan dat vergaande gevolgen hebben voor het psychisch functioneren van de (jong) volwassene. Welke gevolgen emotionele mishandeling tijdens de jeugd heeft voor het psychisch functioneren op latere leeftijd wordt door middel van literatuuronderzoek uitgebreid beschreven in de volgende hoofdstukken.
Paragraaf 5: Vraagstelling en opbouw In bovengenoemde paragrafen wordt duidelijk gemaakt wat emotionele mishandeling inhoudt, wat de risicofactoren zijn en op welke manier deze vorm van kindermishandeling een relatie heeft met psychisch functioneren. Dit laatste aspect leidt naar de vraagstelling van deze scriptie.
Leidt het ervaren van emotionele mishandeling tijdens de jeugd tot psychisch disfunctioneren op latere leeftijd.
In paragraaf 4 wordt uitgelegd dat slachtoffers van emotionele mishandeling problemen kunnen ondervinden met het aangaan van positieve interacties en relaties, omdat zij dat niet geleerd hebben in hun kinderjaren vanuit de thuissituatie. 10
Dit kan nadelige gevolgen hebben voor de cognitieve, emotionele, interpersoonlijke en gedragsontwikkeling van zowel het kind als op latere leeftijd. Van belang is om te onderzoeken wat deze gevolgen zijn en of dit leidt tot psychisch disfunctioneren op latere leeftijd.
Om bovengenoemde vraagstelling te kunnen beantwoorden komen drie deelthema’s aan bod. In het tweede hoofdstuk worden onderzoeksartikelen besproken waarin de relatie tussen emotionele mishandeling en psychische problematiek aan de orde komt. In hoofdstuk 3 worden onderzoeken besproken die zich richten op emotionele mishandeling in relatie tot het ontwikkelen van een psychische stoornis. Hoofdstuk 4 richt zich op de negatieve gevolgen van emotionele mishandeling op de emotionele ontwikkeling van het slachtoffer als uitgangspunt voor het ontwikkelen van psychopathologie. Hoofdstuk 5 bestaat uit de conclusie en discussie, waaronder kanttekeningen en suggesties voor verder onderzoek en interventie.
11
Hoofdstuk 2: Emotionele mishandeling in relatie tot psychische problematiek. Paragraaf 1: Inleiding Om de vraagstelling te kunnen beantwoorden zal in eerste instantie onderzoek beschreven worden, dat zich richt op de relatie tussen emotionele mishandeling en psychische problematiek. De beschreven onderzoeksartikelen in dit hoofdstuk hebben als uitgangspunt om te onderzoeken of er een relatie bestaat tussen emotionele mishandeling en het emotioneel functioneren in de periode na deze ervaringen. Het gaat in deze onderzoeken om psychische problemen, die het dagelijks functioneren beïnvloeden, maar waarbij geen sprake is van een psychische stoornis of symptomen.
Wark, Kruczek en Boley (2003) onderzoeken evenals Vissing, Straus, Gelles en Harrop (1991) de relatie tussen emotionele mishandeling en psychische problematiek. Het verschil tussen beide studies is dat Vissing et al. (1991) zich richten op het verbale, agressieve aspect van emotionele mishandeling, terwijl Wark et al. (2003) onderzoek doen naar het verwaarlozingaspect van emotionele mishandeling (negeren/in de steek laten). Daarnaast is het onderzoek van Vissing et al. (1991) gericht op psychische problematiek bij kinderen, terwijl Wark et al. (2003) de jongvolwassene leeftijd als uitgangspunt nemen. Beide studies maken gebruik van vragenlijsten/interviews als methode om de onderzoekshypothesen te testen. In het onderzoek van Vissing et al. (1991) werden de ouders geïnterviewd, terwijl in het onderzoek van Wark et al. (2003) studenten als proefpersonen fungeerden.
Paragraaf 2: Verbale agressie in relatie tot psychosociale problemen In het onderzoek van Vissing, Straus, Gelles & Harrop (1991) wordt onderzocht of er een relatie is tussen verbale agressie van ouders en psychosociale problemen, zoals fysieke agressie, delinquentie en interpersoonlijke problemen, bij hun kinderen. De onderzoekers verwachten dat hoe meer er door ouders gebruik gemaakt wordt van verbale/symbolische agressie, hoe groter de waarschijnlijkheid dat kinderen psychosociale problemen vertonen.
12
Vissing et al. (1991) omschrijven verbale/symbolische agressie als een vorm van communicatie, die bedoeld is om een ander persoon psychologisch pijn te doen of op deze manier wordt ervaren. De verbale/symbolische agressie kan zowel actief als passief zijn en zowel verbaal als non-verbaal. Een voorbeeld van actieve, verbale agressie is schelden of nare opmerkingen. Een deur hard dicht slaan kan een voorbeeld zijn van actieve, non-verbale agressie en een hardvochtig stilzwijgen is een voorbeeld van passieve, non-verbale agressie.
Vissing et al. (1991) kozen als proefpersonen gezinnen met een kind van 17 jaar of jonger. Van elk gezin werd een ouder en een kind random geselecteerd. De ouders werden telefonisch benaderd om deel te nemen aan het onderzoek. Indien een geselecteerde ouder medewerking wilde verlenen, werd er door een getrainde interviewer een interview afgenomen met een tijdsduur van 35 minuten. De vragen refereerden naar het geselecteerde kind. In totaal bestond de nationaal representatieve groep van proefpersonen uit 3346 kinderen.
Om verbale/symbolische agressie te meten is gebruik gemaakt van de Conflict Tactics Scale (CTS). Deze schaal bestaat uit drie onderdelen, namelijk redeneren, verbale agressie en fysieke agressie. Aan de ouders werd een aantal verbale/symbolische agressie items voorgelegd, bijvoorbeeld: Dreigen om het kind te slaan of iets naar het kind te gooien. Vervolgens werd gevraagd hoe vaak de ouder in het afgelopen jaar deze tactiek gebruikt heeft naar het betreffende kind toe.
Naast verbale/symbolische agressie richt het onderzoek zich op drie onafhankelijke variabelen, die volgens de onderzoekers invloed kunnen hebben op verbale agressie en psychosociale problemen. De eerste onafhankelijke variabele is fysieke agressie. De onderzoekers redeneren dat fysieke agressie en verbale agressie nauw verbonden zijn, omdat een kind dat de ene vorm van agressie ondervindt een groter risico loopt om ook slachtoffer te worden van de andere vorm. Het gevolg is dat als er een relatie bestaat tussen verbale agressie en psychosociale problemen, het een reflectie kan zijn van de mate van fysieke agressie.
13
Daarnaast vinden de onderzoekers het belangrijk om de mate van fysieke agressie vast te stellen door een onderscheid te maken tussen fysiek straffen en fysieke mishandeling. Ouders werden door middel van ouder-kind geweld-items van de CTS ingedeeld in vier categorieën: geen geweld, matig geweld, ernstig geweld, zeer ernstig geweld. De laatste categorie werd aangeduid als fysieke mishandeling. De vier categorieën maken het volgens de onderzoekers mogelijk om de seperate en gecombineerde effecten van verbale en fysieke agressie te onderzoeken. Leeftijd en gender van het kind is de tweede onafhankelijke variabele. Volgens de onderzoekers hebben leeftijd en gender een effect op de mate van verbale agressie door ouders en op de mate van psychosociale problemen bij kinderen. De relatie tussen verbale agressie en psychosociale problemen kan anders zijn voor jongens dan voor meisjes. Jongens laten volgens Vissing et al. (1991) bijvoorbeeld vaker delinquent gedrag zien dan meisjes. De onderzoekers delen de proefpersonen op in drie groepen: 0-6 jaar, 7-11 jaar en 12-17 jaar. De derde en laatste onafhankelijke variabele is sociaal-economische status Sociaal-economische status is in het onderzoek van Vissing et al. (1991) gemeten aan de hand van vijf indicatoren: Trieman occupational prestige score van zowel de vader als moeder, opleiding van beide ouders en de familie-inkomsten.
De afhankelijke variabele; de psychosociale problemen bij het kind is gemeten door aan ouders een lijst van psychosociale problemen voor te leggen. Bij elk item werd gevraagd of het kind het betreffende item ondervonden had in het afgelopen jaar. De psychosociale problemen zijn door Vissing et al. (1991) onderverdeeld in drie categorieën, namelijk fysieke agressie, delinquentie en interpersoonlijke problemen. De fysieke agressie index bestaat uit vier items: fysieke gevechten met een ander kind in het gezin, met kinderen die geen familie zijn, met volwassenen in de familie en met volwassenen, die geen familie zijn. De delinquentie index bestaat uit vijf items: vandalisme, stelen, drinken, drugsgebruik en gearresteerd worden. De vijf items van de interpersoonlijke problemen index zijn: moeilijkheden met het maken van vrienden, woede-uitbarstingen, matige cijfers op school, gedrags- en disciplineproblemen zowel thuis als op school.
14
De resultaten geven aan dat twee van de drie Amerikaanse kinderen slachtoffer is van verbale/symbolische agressie door ouders. Ouders die verbale agressie gebruiken, deden dat gemiddeld 12,6 keer gedurende het jaar voorafgaand aan het interview, meer dan een derde rapporteerde 11 of meer keren. Jongens ondervonden meer verbale agressie dan meisjes. Daarnaast bleken kinderen boven 6 jaar eerder slachtoffer te zijn van verbale agressie dan kinderen beneden 6 jaar. Wanneer echter kinderen beneden 6 jaar slachtoffer waren, was het aantal incidenten van verbale agressie groter dan in het geval van kinderen boven 6 jaar.
Met betrekking tot de relatie tussen verbale agressie door ouders en gedragsproblemen bij het kind vonden de onderzoekers dat hoe meer er gebruik werd gemaakt van verbale agressie door ouders hoe groter de waarschijnlijkheid is dat het kind fysiek agressief of delinquent is of interpersoonlijke problemen heeft. Ook kinderen, die opgegroeid zijn in gezinnen waar niet geslagen werd, ondervonden gedragsproblemen, die gerelateerd zijn aan verbale agressie. De sterke relatie tussen verbale agressie en psychosociale problemen geldt voor alle leeftijdsgroepen, voor zowel jongens en meisjes in gezinnen met hoge en lage socioeconomische status. Daarnaast wezen de resultaten uit dat verbale agressie door ouders meer gerelateerd is aan psychosociale problemen dan fysieke agressie door ouders. De combinatie van verbale agressie en fysieke mishandeling (zeer ernstig geweld) is sterker gerelateerd aan psychosociale gedragsproblemen, zoals fysieke agressie, delinquentie en interpersoonlijke problemen, bij het kind dan het ondervinden van beide vormen op zichzelf. Vissing et al. (1991) benadrukken dat er sprake is van een relatie tussen verbale agressie en gedragsproblemen, maar dat niet gesproken kan worden van causaliteit, omdat de relatie tweezijdig is; het is niet duidelijk welke variabele oorzaak en welke gevolg is.
Paragraaf 3: Emotionele verwaarlozing in relatie tot psychologisch disfunctioneren Wark, Kruczek en Boley (2003) onderzoeken evenals Vissing et al. (1991) een relatie tussen emotionele verwaarlozing en psychische problematiek. Wark et al. (2003) nemen als uitgangspunt in hun onderzoek het verwaarlozingaspect van emotionele mishandeling. De hypothese in dit onderzoek is als volgt geformuleerd: Individuen, die aangeven ervaringen van emotionele verwaarlozing door een mannelijke of vrouwelijke opvoeder te hebben meegemaakt in hun kinderjaren, zullen een hogere mate van 15
psychologisch disfunctioneren laten zien dan individuen zonder ervaringen met verwaarlozing.
De proefpersonen in dit onderzoek waren studenten van een middelgrote, openbare universiteit in de United States. De studenten namen vrijwillig deel aan het onderzoek. In totaal zijn de gegevens van 99 vrouwelijke en 35 mannelijke studenten verwerkt in het onderzoek. Daarnaast zijn de gegevens van 43 deelnemers niet gebruikt. Deze deelnemers gaven aan slachtoffer te zijn van fysieke en/of seksuele mishandeling. Om te voorkomen dat ongewenste neveneffecten plaats zouden vinden zijn de gegevens van deze proefpersonen uitgesloten in de testanalyses.
Om de mate van emotionele verwaarlozing te meten wordt in het onderzoek van Wark et al. (2003) gebruik gemaakt van de Caring subschaal van het Parental Bonding Instrument (PBI). Deze Caring subschaal bestaat uit 12 items, die opgedeeld zijn in een negatieve en positieve pool. De positieve items betreffen affectie, emotionele warmte, empathie en nabijheid. De negatieve items geven emotionele onvriendelijkheid, onverschilligheid en afwijzing weer. De items van de Caring schaal worden gescoord op een 4 punts Likert schaal van 1 = zeer van toepassing tot 4 = zeer niet van toepassing. Het psychisch disfunctioneren is in het onderzoek van Wark et al. (2003) gemeten middels de Global Severity Index (GSI) van de SCL-90-R. De SCL is een 90 items tellende self-report vragenlijst, die bestaat uit items, die de mate van psychologisch disfunctioneren weergeven. De items worden gescoord op een 5 puntsschaal van 0 = helemaal niet tot 4 = extreem. De onderzoekers hebben ervoor gekozen om de GSI te gebruiken, omdat deze subschaal het algemeen psychisch functioneren weergeeft.
Na het afnemen van de vragenlijsten zijn de proefpersonen opgedeeld in drie vergelijkingsgroepen; niet emotioneel verwaarloosd, emotioneel verwaarloosd door een mannelijke opvoeder en emotioneel verwaarloosd door een vrouwelijke opvoeder.
De hypothese voorspelde dat individuen, die aangeven ervaringen van emotionele verwaarlozing door een mannelijke of vrouwelijke opvoeder te hebben meegemaakt in hun kinderjaren, een hogere mate van psychologisch disfunctioneren (gemeten volgens de GSI) zullen laten zien dan individuen zonder verwaarlozingervaringen, F (1,71) = 10.99, p<.001.
16
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de hypothese ondersteund wordt wanneer er sprake is van emotionele verwaarlozing door een vrouwelijke opvoeder, maar niet wanneer het gaat om een mannelijke opvoeder.
Paragraaf 4: Subconclusie Zowel uit de resultaten van de studie van Vissing et al. (1991) als uit de resultaten van het onderzoek van Wark et al. (2003) blijkt dat er een relatie bestaat tussen het ervaren van emotionele mishandeling en psychische problematiek binnen een niet-klinische populatie. Een belangrijke factor, die de resultaten ondersteunt, is dat in beide onderzoeken andere vormen van mishandeling gecontroleerd worden. Dit heeft als gevolg dat geconcludeerd kan worden dat de gevonden resultaten enkel betrekking hebben op emotionele mishandeling. Daarnaast is de definitie van emotionele mishandeling gegeven door Van der Ploeg et al. (2005) gedekt doordat zowel de actieve (verbaal agressieve) en de passieve (verwaarlozing) vorm van emotionele mishandeling aan bod komen.
Naast de genoemde sterke facetten van de beschreven studies zijn er ook aanmerkingen. In beide onderzoeken valt op dat er belangrijke beperkingen zijn in de onderzoeksmethode. Het onderzoek van Vissing et al. (1991) heeft als sterk punt dat gebruik wordt gemaakt van een grote representatieve steekproef. De studie van Wark et al. (2003) heeft daarentegen een relatief kleine groep proefpersonen, die niet representatief is voor de Amerikaanse bevolking. Zij maken gebruik van studenten van dezelfde universiteit, waarvan een groot gedeelte uit vrouwen bestaat. Beide studies zijn gebaseerd op vragenlijsten, die aan subjectiviteit onderhevig zijn. De gemoedstoestand van de proefpersoon kan een invloedrijke rol spelen tijdens het beantwoorden van de items. De PBI, die gebruikt wordt in het onderzoek van Wark et al. (1991) is daarnaast een retrospectieve vragenlijst, waarin proefpersonen ervaringen uit hun jeugd terug moeten halen. Retrospectieve vragenlijsten zijn extra gevoelig voor subjectiviteit, omdat gebeurtenissen uit het verleden niet altijd volledig of correct herinnert of zelfs vergeten worden. Naast het feit dat het gebruik van vragenlijsten gevoelig is voor subjectiviteit van de proefpersonen, geven de antwoorden op de items een momentopname weer. Dit heeft als gevolg dat er geen uitspraken gedaan kunnen worden over de causaliteit tussen emotionele verwaarlozing en psychische problematiek en dat er slechts gesproken kan worden over een
17
verband tussen deze twee begrippen. Daarnaast is in beide studies sprake van een enkele meting, waardoor geen lange termijn gevolgen kunnen worden vastgesteld. In het onderzoek van Wark et al. (1991) wordt niet beschreven wat het psychologisch disfunctioneren gemeten met de GSI inhoudt. Met de GSI wordt een cijfer berekend, die globaal de mate van psychisch disfunctioneren aangeeft, maar in het onderzoek wordt niet aangegeven uit welke items de GSI bestaat.
In dit hoofdstuk is naar voren gekomen dat er een relatie bestaat tussen emotionele mishandeling en psychische problematiek. In de besproken studies is echter alleen onderzoek verricht naar psychische symptomen, die op zichzelf staan, en het dagelijkse functioneren niet direct hoeven te belemmeren. Interessant om te weten is of er ook een relatie bestaat tussen emotionele verwaarlozing en het ontwikkelen van een psychische stoornis op latere leeftijd. In het volgende hoofdstuk wordt onderzoek besproken dat risico´s op het ontwikkelen van een psychische stoornis als uitgangspunt neemt en waarin meer nadruk wordt gelegd op lange termijn gevolgen.
18
Hoofdstuk 3: Emotionele mishandeling in relatie tot een psychische stoornis.
Paragraaf 1 Inleiding Uit de resultaten van de studies die in hoofdstuk 2 worden besproken kan geconcludeerd worden dat er een relatie bestaat tussen emotionele mishandeling en psychische problematiek. Zoals genoemd in paragraaf 4 van hoofdstuk 2 is in de onderzoeken besproken in hoofdstuk 2 sprake van een enkele meting en kan er geen uitspraak gedaan worden over lange termijn effecten. Dit hoofdstuk gaat een stap verder. De onderzoeken, die in hoofdstuk 3 worden besproken richten zich meer op lange termijn effecten van emotionele mishandeling. Daarnaast wordt er meer nadruk gelegd op de klinische gevolgen van emotionele mishandeling. Dat wil zeggen dat het doel van de besproken studies is om te onderzoeken of er een relatie bestaat tussen emotionele mishandeling, ervaren in de kinderjaren en het ontwikkelen van een psychische stoornis op latere leeftijd.
Johnson, Cohen, Smailes, Skodol, Brown & Oldham (2001) gebruiken in hun longitudinale onderzoek een doelgroep van moeders met kinderen, die een tiental jaren gevolgd worden. Zij onderzoeken vervolgens middels meerdere meetmomenten door de jaren heen of verbale mishandeling tijdens de jeugd een relatie heeft met het ontwikkelen van persoonlijkheidsstoornissen op volwassen leeftijd. Vervolgens wordt er onderzoek besproken van Gibb, Chelminski & Zimmerman (2007), waarin een klinische groep van psychiatrische patiënten als proefpersonen functioneren. In dit onderzoek komen verschillende vormen van mishandeling aan bod en wordt gekeken welke vormen een relatie hebben met verschillende soorten psychische stoornissen. De onderzoekers verwachten dat emotionele mishandeling een specifieke relatie heeft met depressie.
19
Paragraaf 2: Verbale mishandeling in relatie tot een persoonlijkheidsstoornis
Het onderzoek van Johnson, Cohen, Smailes, Skodol, Brown en Oldham (2001) is een longitudinale studie gebaseerd op een grote, representatieve steekproef van de bevolkingsgroep. Johnson et al. (2001) nemen als uitgangspunt in hun onderzoek de relatie tussen het ervaren van verbale mishandeling in de kindertijd en de ontwikkeling van persoonlijkheidsstoornissen op latere leeftijd. De onderzoekers baseren hun onderzoeksvraagstelling op de aanname dat verbale mishandeling een negatieve invloed heeft op de ontwikkeling van interpersoonlijke relaties tijdens de kinderjaren en de adolescentie. Interpersoonlijke relatieproblemen is volgens de onderzoekers kenmerkend voor een persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast zou verbale mishandeling het risico vergroten op het ontwikkelen van een persoonlijkheidsstoornis doordat jongeren zich negatieve gedachten en gevoelens eigen maken, zoals schaamte, twijfel, schuld, minderwaardigheid en wantrouwen. Dit gebeurt in de kritieke jaren van de psychosociale ontwikkeling en kan als gevolg daarvan negatieve gevolgen hebben voor de persoonlijkheidsontwikkeling. Jonhnson et al. (2001) noemen eerder onderzoek waarin de door Jonhnson et al. (2001) gestelde hypothese bevestigd wordt. Deze studies waren echter allen retrospectief, waarbij gebruikt werd gemaakt van vragenlijsten. Johnson et al. (2001) testen de hypothese dus aan de hand van een longitudinale opzet. Daarnaast controleren ze de effecten van leeftijd en gender, temperament, fysieke mishandeling, seksuele mishandeling, verwaarlozing, fysieke straffen, educatie van de ouders, psychopathologie en psychiatrische stoornissen van ouders.
De steekproef bestond uit een random groep van 793 moeders met hun kinderen uit de staat New York. De proefpersonen werden geïnterviewd in 1975, waarna minstens twee vervolginterviews afgenomen werden in 1983, 1985 tot 1986 en in 1991 tot 1993. De interviews werden afgenomen door getrainde interviewers onder supervisie.
Om verbale mishandeling vast te kunnen stellen werd gebruik gemaakt van interviewvragen. Er was sprake van verbale mishandeling wanneer aan beide van de volgende condities werd voldaan: De moeder rapporteerde in een van de interviews dat ze had geschreeuwd naar haar kind in de afgelopen maand en de moeder meldde dat ze had gezegd “ik stuur je weg” of “ik hou niet van je” of dat ze soortgelijke opmerkingen had gemaakt tegen haar kind in de afgelopen 20
maand of dat ze gedreigd had haar kind te slaan, terwijl haar kind iets deed dat haar niet aanstond. Uiteindelijk werden 78 jongeren, ongeveer 10 procent van de steekproef, geïdentificeerd als slachtoffers van verbale mishandeling tijdens de kinderjaren. De ouder en kindversies van de Diagnostic Interview Schedule for Children (DISC-I) werd tijdens alle meetmomenten afgenomen om een grote diversiteit aan stoornissen te kunnen vaststellen. De interview-items, die gebruikt zouden worden om persoonlijkheidsstoornissen vast te stellen, zijn eveneens geselecteerd uit de ouder en kindversie van de DISC-I door twee klinisch psychologen en een psychiater. Zij baseerden de selectie van items op correspondentie aan de DSM-criteria. Jongeren die voldeden aan de DSM-criteria, zoals gerapporteerd door de jeugdige of de moeder, kregen de diagnose persoonlijkheidsstoornis opgelegd.
Officiële gegevens over de aanwezigheid van fysieke mishandeling, seksuele mishandeling en verwaarlozing en self-reports van de jongere in de periode 1991 tot 1993 werden ingezet om vast te kunnen stellen of uit te sluiten dat er sprake was van deze vormen van kindermishandeling. Door middel van interview items samengesteld uit verschillende valide meetinstrumenten, afgenomen op meerdere meetmomenten, kon achterhaald worden of er sprake was van psychopathologie bij ouders en welke scholing zij hadden genoten. Ook werd op deze manier nagegaan of ouders fysieke straffen toepasten. Op het eerste meetmoment in 1975 werd het temparament van het kind gemeten door middel van een interview met de moeder. Tien domeinen kwamen aan bod. Elf procent van de onderzochte kinderen bleek grote problemen te hebben in een of meer van deze domeinen en werden geïdentificeerd als kinderen met een moeilijk temperament.
Uit de resultaten kwam naar voren dat verbale mishandeling tijdens de jeugd een verhoogd risico met zich meebrengt voor het ontwikkelen van verschillende persoonlijkheidsstoornissen, waaronder borderline, narcistische, obsessief/compulsieve en paranoïde persoonlijkheidsstoornissen tijdens de adolescentie en jong volwassen leeftijd. Daarnaast blijkt uit de statistische analyses ook dat verbale mishandeling geassocieerd kan worden met symptomen van borderline, narcistische, paranoïde, schizoïde en schizo-typische persoonlijkheidsstoornissen. 21
Deze resultaten zijn gebaseerd op analyses, waarbij een groot aantal factoren gecontroleerd zijn. Dat betekent dat verbale mishandeling tijdens de jeugd bij kan dragen aan de ontwikkeling van verschillende vormen van persoonlijkheidsstoornissen in de adolescentie en jong volwassenheid, onafhankelijk van de effecten van andere vormen van kindermishandeling.
Paragraaf 3: Emotionele mishandeling in relatie tot psychopathologie Het doel van dit onderzoek was om te achterhalen welke invloed de diverse soorten kindermishandeling, namelijk seksueel misbruik, fysieke mishandeling en emotionele mishandeling, specifiek hebben op verschillende vormen van psychopathologie. Gibb, Chelminski en Zimmerman (2007) maakten in hun onderzoek gebruik van psychiatrische patiënten, die allemaal gediagnosticeerd zijn met een psychische stoornis. De onderzoekers verwachtten dat emotionele mishandeling specifieke associaties heeft met de diagnose depressie. Zij baseren deze hypothese op de stelling dat de “depressieve gedachten” direct door de pleger van de emotionele mishandeling aan het kind worden aangeboden in de vorm van negatieve opmerkingen, waardoor het kind een denkpatroon kan ontwikkelen, die het kind vatbaarder maakt voor het ontwikkelen van een depressieve stoornis. Als tegen een kind bijvoorbeeld constant gezegd wordt dat hij of zij niets waard is, bestaat de kans dat het kind dat zelf gaat geloven. Specifiek geformuleerd verwachtten de onderzoekers dat meldingen van emotionele mishandeling tijdens de jeugd sterker gerelateerd zijn aan de diagnose depressie dan meldingen van fysieke of seksuele mishandeling. Daarnaast is de verwachting dat meldingen van emotionele mishandeling sterker gerelateerd zijn aan de diagnose depressie dan aan de diagnose angststoornis.
Aan de studie van Gibb et al. (2007) namen 857 psychiatrische patiënten deel. Van deze groep patiënten hadden 444 personen de diagnose depressie, 445 proefpersonen hadden een angststoornis, 94 patiënten hadden een alcohol of drugsverslaving, 52 een bipolar spectrum disorder, 52 adjustment disorder, 25 een eetstoornis en 17 een psychotische stoornis. Alle deelnemers werd gevraagd de Childhood Trauma Questionnaire (CTQ) in te vullen met als doel te achterhalen of en in welke mate de patiënten slachtoffer zijn geweest in hun jeugd van emotionele, seksuele of fysieke mishandeling. Om de hypothese te kunnen testen, vergeleken de onderzoekers allereerst binnen elke diagnose, de grootte van de relaties tussen de drie vormen van misbruik en de afwezigheid of 22
aanwezigheid van de diagnose. Om dit te verduidelijken wordt als voorbeeld de relatie tussen emotionele mishandeling en de diagnose depressie gebruikt. De onderzoekers vergeleken de meldingen van emotionele mishandeling onder patiënten met de diagnose depressie tegenover alle andere diagnosen. Vervolgens onderzochten ze of er significante verschillen waren in de grootte van de relaties tussen de drie vormen van mishandeling binnen elke diagnose. De hypothese was dat meldingen van emotionele mishandeling sterker gerelateerd waren aan de aanwezigheid van een depressieve stoornis dan meldingen van seksueel of fysieke mishandeling. Daarna bekeken de onderzoekers of een bepaalde vorm van mishandeling sterker gerelateerd zou zijn aan een depressieve stoornis dan aan een angststoornis. De onderzoekers verwachtten dat patiënten met de diagnose depressie een hogere mate van emotionele mishandeling in hun jeugd melden dan patiënten met de diagnose angststoornis.
De resultaten van bovengenoemde analyses wijzen uit dat meldingen van emotionele mishandeling tijdens de jeugd sterker gerelateerd is aan de aanwezigheid versus afwezigheid van een depressieve stoornis dan meldingen van fysieke of seksuele mishandeling. Hetzelfde patroon werd door Gibb et al. (2007) gevonden voor sociale angst. Patiënten met een post traumatische stress stoornis (PTSS) meldden hogere levels van alle drie vormen van misbruik dan patiënten zonder PTSS. Dat geldt volgens de onderzoekers als bewijs voor de specifieke relatie tussen emotionele mishandeling en de diagnose depressie en sociale angst. Wanneer de onderzoekers de mate van misbruik binnen de groep patiënten met de diagnose depressie vergeleken ten opzichte van de groep met angststoornissen vonden ze echter weinig bewijs voor de specifieke relatie. Gebaseerd op de hypothese was de verwachting dat patiënten met de diagnose depressie met of zonder een bijkomende angststoornis een hogere mate van emotionele mishandeling zou melden dan patiënten met een angststoornis zonder een bijkomende depressieve stoornis. In tegenstelling tot wat de onderzoekers verwachtten, bleek uit de resultaten dat patiënten met PTSS, met of zonder een bijkomende depressieve stoornis, een hogere mate van emotionele, fysieke en seksuele mishandeling meldden vergeleken met patiënten met een depressieve stoornis zonder een bijkomende diagnose PTSS. Patiënten met een depressieve stoornis als tweede diagnose en sociale angst meldden een hogere mate van emotionele mishandeling dan patiënten met de diagnose depressie maar geen sociale angst. In deze laatste analyse verschilden de meldingen van emotionele mishandeling 23
niet tussen patiënten met de diagnose depressie ten opzichte van sociale angst als primaire diagnose. De resultaten wijzen over het algemeen uit dat de diagnose PTSS gerelateerd wordt aan een geschiedenis van meerdere vormen van mishandeling, terwijl de diagnose depressie en de diagnose sociale angst specifiek gerelateerd lijken aan emotionele mishandeling.
Paragraaf 4: Subconclusie Zowel in het onderzoek van Johnson et al. (2001) en de studie van Gibb et al. (2007) wordt een verband gevonden tussen emotionele mishandeling, ervaren tijdens de kinderjaren, en een psychische stoornis ontwikkeld op volwassen leeftijd. In het onderzoek van Johnson et al. (2001) komt uit de resultaten naar voren dat verbale mishandeling tijdens de jeugd een verhoogd risico met zich mee brengt voor het ontwikkelen van borderline, narcistische, obsessief/compulsieve en paranoïde persoonlijkheidsstoornissen tijdens de adolescentie en op jong volwassen leeftijd. Gibb et al. (2007) concluderen in hun onderzoek dat de diagnose depressie en de diagnose sociale angst specifiek gerelateerd kunnen worden aan een geschiedenis van emotionele mishandeling.
Zoals blijkt uit de beschrijving van het onderzoek van Johnson et al. (2001) is dit onderzoek longitudinaal van opzet en gebaseerd op een grote representatieve steekproef. Daarnaast worden diverse factoren gecontroleerd, die van invloed zouden kunnen zijn op de ontwikkeling van een persoonlijkheidsstoornis. In het onderzoek van Gibb et al. (2007) wordt gebruik gemaakt van een klinische steekproef, namelijk psychiatrische patiënten. Daarnaast wordt in het onderzoek ook getoetst of er een relatie bestaat tussen andere vormen van mishandeling en het ontwikkelen van een psychische stoornis. Het uitgangspunt van dit onderzoek is om eerst de gestelde diagnosen van de proefpersonen te bekijken en van daaruit te onderzoeken welke vormen van mishandeling zich hebben afgespeeld in de kinderjaren bij iedere patiënt. Vervolgens wordt onderzocht welke verbanden gelegd kunnen worden tussen de verschillende diagnosen en verschillende vormen van mishandeling, waardoor specifieke verbanden aan het licht komen. De keuze van een klinische steekproef en het bestuderen van de relatie met andere vormen van mishandeling geven het onderzoek van laatstgenoemde onderzoekers kracht. Johnson et al. (2001) ontlenen kracht aan de longitudinale opzet van hun onderzoek en de grote, representatieve steekproef van moeders met kinderen. De resultaten van beide onderzoeken 24
staan dus sterk en dat betekent dat de vraagstelling van deze scriptie positief ondersteund wordt door de in deze paragraaf besproken onderzoeksliteratuur.
Naast de genoemde sterke punten van de besproken onderzoeken, zijn er ook een aantal minder sterke facetten van de bestudeerde literatuur te benoemen. In beide onderzoeken wordt gebruik gemaakt van self-report vragenlijsten. Deze vorm van informatieverwerving kan onderhevig zijn aan subjectieve interpretatie door de proefpersoon., zoals eerder genoemd in hoofdstuk 2. Dit wordt in het onderzoek van Johnson et al. (2001) enigszins ondervangen door de self-report vragenlijsten af te nemen in de vorm van gestructureerde interviews door getrainde interviewers. In het onderzoek van Johnson et al. (2001) wordt gebruik gemaakt van een grote steekproef, maar na het afnemen van interviews, blijkt dat bij slechts 10 % van de proefpersonen sprake is van verbale mishandeling. De onderzoekers hadden er ook voor kunnen kiezen om een steekproef te nemen uit een klinische populatie van bijvoorbeeld ouders met kinderen, waarvan bekend is dat er verbale mishandeling speelt binnen de gezinssituatie. In dat geval had de steekproef bestaan uit een grotere “klinische” doelgroep. Daarnaast hadden de onderzoekers een controlegroep kunnen meenemen in het onderzoek.
Afgezien van de aanmerkingen, is de in hoofdstuk 3 besproken onderzoeksliteratuur geloofwaardig uitgevoerd en kunnen de resultaten meegenomen worden in het beantwoorden van de vraagstelling. De vraagstelling, die in dit hoofdstuk centraal staat is of er een verband bestaat tussen emotionele mishandeling, ervaren in de kinderjaren, en het ontwikkelen van een psychische stoornis op latere leeftijd. Uit de besproken studies blijkt dat er relaties gevonden kunnen worden tussen emotionele mishandeling en het ontwikkelen van diverse psychische stoornissen. Relaties met depressie, persoonlijkheidsstoornissen en sociale angst worden in ieder geval aangetoond in bovengenoemde onderzoeksverslagen. Er valt niet uit te sluiten dat er ook een verband bestaat tussen emotionele mishandeling en andere psychische stoornissen.
In hoofdstuk 4 komt de verklaring voor de relatie tussen emotionele mishandeling en psychopathologie aan bod door middel van het bespreken van literatuur die de onderliggende psychologische processen bestuderen.
25
Hoofdstuk 4: Emotionele mishandeling in relatie tot psychologische processen Paragraaf 1: Inleiding Uit de resultaten van de studies van Johnson et al. (2001) en Gibb et al. (2007) blijkt dat kinderen, die in hun jeugd slachtoffer zijn geworden van emotionele mishandeling door ouders, meer kans hebben op het ontwikkelen van een psychische stoornis, wanneer zij volwassen zijn. De vraag is echter wat er gebeurt in de periode van het opgroeien van kind naar volwassen leeftijd, waardoor een psychische stoornis zich kan ontwikkelen. In de vorige twee hoofdstukken werd ingegaan op de mogelijke gevolgen van emotionele mishandeling. Dit hoofdstuk gaat een stap verder door de psychologische processen/mechanismen, die zich afspelen tussen de periode waarin een kind slachtoffer is van emotionele mishandeling en het opgroeien tot een volwassen persoon, centraal te zetten. Spelen vervormde en/of primitieve cognities en afweermechanismen, die ontstaan zijn als gevolg van emotionele mishandeling, een rol bij het ontwikkelen van psychische problemen of een psychische stoornis?
In hoofdstuk 3 wordt al door de onderzoekers gesproken over interpersoonlijke relatieproblemen en een aangeleerd denkpatroon als verklaring voor het ontwikkelen van diverse psychische stoornissen, maar in de besproken onderzoeksartikelen wordt daar niet verder op in gegaan. In de onderzoeksliteratuur, die besproken wordt in hoofdstuk 4, wordt uitgebreider aandacht besteedt aan processen, die zich afspelen, voordat een psychische stoornis tot uiting komt. Het onderzoek van Maciejewski en Mazure (2006) is gebaseerd op de theorie van Rose en Abramson (1992, in: Maciejewski et al., 2006). Rose en Ambramson gaan uit van een proces waarbij een negatieve gebeurtenis in de ontwikkeling van een kind, waaronder verschillende vormen van mishandeling, negatieve gedachten oproept, die door herhaling omgevormd kunnen worden tot een negatief denkpatroon. Rose en Ambramson benadrukken dat dit proces bij emotionele mishandeling versterkt wordt door het feit dat negatieve gedachten bij deze vorm van mishandeling direct door de mishandelaar worden overgebracht aan het mishandelde kind in de vorm van een verbale uiting/opmerking.
26
Terwijl Maciejewski et al. (2006) zich richten op een cognitie als mediërende variabele, verwachten Finzi-Dottan en Karu (2006) dat ook afweermechanismen en zelfvertrouwen een mediërende rol kan spelen tussen emotionele mishandeling en psychopathologie. Laatstgenoemde onderzoekers verwachten dat een beschadigd zelfvertrouwen en primitieve afweermechanismen, als gevolg van emotionele mishandeling, invloed hebben op het ontwikkelen van psychopathologie.
Paragraaf 2: Angst voor kritiek en afwijzing in relatie tot depressie Maciejewski en Mazure (2006) onderzoeken of het ontwikkelen van angst voor kritiek en afwijzing als gevolg van emotionele mishandeling in de kinderjaren in relatie staat tot het ontwikkelen van een depressie in de volwassen leeftijd. Zoals beschreven in hoofdstuk 3 wordt in het onderzoek van Gibb et al. (2007) een verband gevonden tussen emotionele mishandeling en het ontwikkelen van een depressieve stoornis. Maciejewski et al. (2006) gaan dieper in op het onderliggende psychologische mechanisme angst voor kritiek en afwijzing. Ze onderzoeken of angst voor kritiek en afwijzing een verklaring kan zijn voor de relatie tussen emotionele mishandeling en het ontwikkelen van een depressieve stoornis. Zij gaan uit van de veronderstelling dat in het geval van emotionele mishandeling een negatief denkpatroon ontwikkeld kan worden door de herhaaldelijke associatie van kritiek met afwijzing. De onderzoekers beredeneren dat emotionele mishandeling een aanval is op de emotionele integriteit van een kind, dat vaak bestaat uit een verbale aanval gecombineerd met ontkenning van affectie. Het gevolg is dat kritiek door het kind geassocieerd wordt met emotionele afwijzing. De verwachting is dat wanneer verbale aanvallen herhaaldelijk voorkomen in combinatie met emotionele afwijzing, de emotionele mishandeling leidt tot de ontwikkeling van een negatief denkpatroon bij het slachtoffer, waarbij kritiek en afwijzing niet meer los van elkaar staan. Dit proces kan als gevolg hebben dat er zorgen ontstaan over het niet gewaardeerd en geaccepteerd worden door anderen en daardoor angst voor sociale beoordelingen.
Om de hypothese meetbaar te maken, gebruiken de onderzoekers een subschaal van Sociotropy Autonomy Scale (SAS), namelijk Angst voor Kritiek en Afwijzing. De verwachting van Maciejewski et al. (2006) is dat de subschaal Angst voor Kritiek en Afwijzing een mediërende rol speelt bij de associatie tussen emotionele mishandeling en depressie op volwassen leeftijd. Om de specificiteit van Angst voor Kritiek en Afwijzing te 27
testen, wordt ook onderzocht of een ander subschaal van de SAS, namelijk Voorkeur voor Verwantschap, ook een mediërende rol speelt in de associatie van emotionele mishandeling en depressie. Daarnaast wordt bekeken of andere vormen van mishandeling, fysiek en seksueel, gerelateerd kunnen worden aan Angst voor Kritiek en Afwijzing.
De groep proefpersonen in het onderzoek van Maciejewski et al. (2006) bestond uit 25 volwassen patiënten met een depressie en 25 volwassenen, die aan de patiënten gematched waren op basis van leeftijd, sekse en ras. De laatste groep proefpersonen vormde de controlegroep. De personen in deze groep hadden geen ervaringen met depressie in het heden of verleden. Voor beide groepen werden identieke meetinstrumenten gebruikt en de metingen zijn afgenomen voordat de patiëntengroep aan een behandeling deelgenomen had.
Naast de subschalen Angst voor Kritiek en Afwijzing en Voorkeur voor Verwantschap van de SAS, werd de mate van mishandeling gemeten door middel van de ETI (Early Trauma Inventory). De ETI werd in het onderzoek van Maciejewski et al. (2006) afgenomen door getrainde interviewers, die geen informatie hadden over het doel van het onderzoek en beoordeeld door een beoordelaar, die niet aanwezig was geweest bij het afnemen van de interviews. Of er sprake was geweest van emotionele mishandeling tijdens de jeugd werd beoordeeld op basis van gerapporteerde ervaringen met zes specifieke gebeurtenissen: genegeerd worden, behandeld worden op een kille/onverschillige wijze, belachelijk gemaakt worden, naar het kind schreeuwen, behandeld worden met de verwachting dat het kind zich ouder gedroeg dan hij of zij werkelijk was en behandeld worden zonder begrip voor de behoeften van het kind. Meldingen van emotionele, fysieke en seksuele mishandeling tijdens de jeugd werden alleen geïndiceerd als mishandeling, indien deze beoordeeld waren door de proefpersonen als gemiddeld of zwaar aanwezig. Socio-economische status en ongunstige gebeurtenissen (tegenslagen) in het leven zouden volgens de onderzoekers een risico kunnen vormen voor het ontwikkelen van een depressie. Om deze factoren uit te kunnen sluiten werd bij alle proefpersonen de SES (SocioEconomic Status) en de SEPRATE (Structured Event Probe and Narrative Rating Interview) afgenomen. Deze factoren bleken na analyse geen relatie te hebben met de overige gebruikte meetinstrumenten in deze studie en werden door de onderzoekers uitgesloten als interfererende factoren.
28
Maciejewski et al. (2006) testten de hypothese volgens een vastgesteld analyseplan. Dit plan bestond uit een aantal stappen. Allereerst werd vast gesteld dat de onafhankelijke variabele, emotionele mishandeling tijdens de jeugd, een significante voorspeller moest zijn van de mediërende variabele, Angst voor Kritiek en Afwijzing. Daarnaast moest de onafhankelijke variabele, emotionele mishandeling tijdens de jeugd, ook een significante voorspeller zijn van de afhankelijke variabele, namelijk depressie. De derde voorwaarde was dat binnen de context van een regressiemodel alleen de mediërende variabele, Angst voor Kritiek en Afwijzing, en niet de onafhankelijke variabele, emotionele mishandeling, significant gerelateerd moet zijn aan de afhankelijke variabele depressie. Als laatste moest de sterkte van de associatie tussen de onafhankelijke variabele, emotionele mishandeling en de afhankelijke variabele, depressie lager zijn in het model dat de mediërende variabele, Angst voor Kritiek en Afwijzing, bevatte dan in het model waarin de mediërende variabele niet was meegenomen. De onderzoekers stelden dat wanneer aan deze vier criteria zou worden voldaan, de conclusie getrokken kon worden dat Angst voor Kritiek en Afwijzing een mediërende rol zou hebben in de associatie tussen emotionele mishandeling tijdens de jeugd en depressie tijdens de volwassen leeftijd.
De resultaten van het analyseplan voldoen volgens de onderzoekers aan alle gestelde criteria. Emotionele mishandeling bleek een significante voorspeller voor Angst voor Kritiek en Afwijzing. Daarnaast bleek emotionele mishandeling ook een significante voorspeller voor depressie, zoals gesteld was in de tweede voorwaarde. De resultaten voldeden aan de derde voorwaarde, omdat Angst voor Kritiek en Afwijzing, in de context van een regressiemodel, een significante voorspeller was van depressie, terwijl emotionele mishandeling dat niet was. Als laatste bleek de associatie tussen emotionele mishandeling en depressie minder sterk in het model dat Angst voor Kritiek en Afwijzing bevatte, dan in het model waarin de mediërende variabele niet meegenomen was. Maciejewski et al. (2006) stellen dus de conclusie dat Angst voor Kritiek en Afwijzing een mediërende rol speelt in de relatie tussen emotionele mishandeling tijdens de jeugd en ontwikkeling van depressie op volwassen leeftijd. Daarnaast wordt nogmaals bevestigd dat er een verband bestaat tussen emotionele mishandeling tijdens de jeugd en ontwikkeling van een psychische stoornis op latere leeftijd. Om te kunnen bevestigen dat specifiek Angst voor Kritiek en Afwijzing een mediërende rol speelt in de relatie tussen emotionele mishandeling en depressie en geen andere sociale omgangsvorm, werd door de onderzoekers ter controle een andere subschaal van de SAS, 29
Voorkeur voor Verwantschap meegenomen in de analyse. Zowel emotionele mishandeling als depressie bleek in regressiemodellen, waarin ook de variabele Angst voor kritiek en Afwijzing aanwezig was, niet significant gerelateerd aan Voorkeur voor Verwantschap. De laatste conclusie van Maciejewski et al. (2006) is dat de resultaten uit het onderzoek de veronderstelling dat Angst voor Kritiek en Afwijzing een mediërende rol speelt in de relatie tussen specifiek emotionele mishandeling en depressie, en geen andere vorm van mishandeling, bevestigen. Zowel fysieke mishandeling als seksuele mishandeling was niet significant gerelateerd aan Angst voor Kritiek en Afwijzing.
Paragraaf 3: Afweermechanismen en zelfbeeld in relatie tot psychopathologie Maciejewski et al. (2006) hebben in hun onderzoek als speerpunt angst voor kritiek en afwijzing. De resultaten uit deze studie geven aan dat het ontwikkelen van deze angst voor kritiek en afwijzing als gevolg van emotionele mishandeling een relatie heeft met de diagnose depressie op latere leeftijd. Finzi-Dottan & Karu (2006) hebben als focus in hun onderzoek eveneens processen, die een link kunnen zijn tussen emotionele mishandeling tijdens de jeugd en psychopathologie op latere leeftijd. Finzi-Dottan et al. (2006) richten hun studie op twee potentiële psychodynamische oorzaken, die schade zouden kunnen aanrichten aan de persoonlijkheid wanneer deze niet optimaal ontwikkeld kunnen worden, namelijk afweermechanismen en zelfvertrouwen. Finzi-Dottan et al. (2006) stellen dat afweermechanismen tijdens de kinderjaren en de adolescentie gevormd worden om te kunnen omgaan met angsten van binnen- en buitenaf. Deze onbewuste psychische processen reguleren subjectieve ervaringen met pijnlijke ideeën, gevoelens en emoties. Psychoanalytische theorieën beweren dat elke vorm van psychopathologie gekarakteriseerd wordt door een specifiek, niet optimaal ontwikkeld afweermechanisme. Er is dan sprake van primitieve afweermechanismen, zoals projectie, splitting en ontkenning van de externe werkelijkheid (Vaillant, 1992 in: Finzi-Dottan et al., 2006). De onderzoekers stellen als hypothese dat primitieve afweermechanismen en een beschadigd zelfvertrouwen een rol speelt in het proces dat begint met het ervaren van emotionele mishandeling tijdens de jeugd en leidt naar psychopathologie op volwassen leeftijd.
30
Finzi-Dottan et al. (2006) gebruikten als proefpersonen om hun hypothese te kunnen testen een groep van 196 Israëlische studenten van zes verschillende academies in de leeftijd van 20 tot 45 jaar. In het onderzoek werd gebruik gemaakt van vijf self-report vragenlijsten. De Childhood Trauma Questionnaire (CTQ) is een vragenlijst met 28 items met als doel om vijf soorten negatieve jeugdervaringen te kunnen herkennen, namelijk fysieke, emotionele en seksuele mishandeling en fysieke en emotionele verwaarlozing. De Parental Bonding Instrument (PBI) bestaat uit 25 items en is bedoeld om te ontdekken hoe de volwassene nu aankijkt tegen het gedrag van zijn of haar ouders betreffende het opbouwen van een band tijdens de eerste 16 jaar van zijn of haar leven. De PBI werd door de proefpersonen twee keer ingevuld, zowel met betrekking tot vader als moeder. Om het zelfvertrouwen te kunnen meten werd gebruik gemaakt van de Rosenberg SelfEsteem Scale (RSE). De RSE is een schaal met 10 items over zelfvertrouwen. Hoe hoger de score, hoe hoger het zelfvertrouwen. De Defense Style Questionnaire (DSQ) is een schaal met 88 items, die vier verschillende typen afweermechanismen onderscheidt en beoordeeld wordt met een Likert-schaal van 1 (zeer mee oneens) tot 9 (zeer mee eens) Het eerste type afweermechanisme is verkeerd aangewende afweermechanismen. Hier worden afweermechanismen als regressie, acting-out en projectie mee bedoeld en dit zijn afweermechanismen die interfereren met de mogelijkheid om actie te ondernemen in het belang van het individu. Afweermechanismen, die een vertekend beeld opleveren van de werkelijkheid is het tweede type. Onder dit type vallen afweermechanismen als splitting, omnipotentie (almachtig zijn) en primitieve idealisatie. Dit zijn mechanismen, die interfereren met interpersoonlijke relaties door het beeld dat de individu heeft over zichzelf of een ander te onderscheiden in slecht en goed. Bovengenoemde afweermechanismen zijn primitieve afweermechanismen. Daarnaast zijn er de aangepaste afweermechanismen en de zelfopofferingmechanismen. Aangepaste afweermechanismen, zoals humor en suppressie, reflecteren een constructieve beheersing van conflicten. Zelfopofferingmechanismen zijn bijvoorbeeld pseudo-altruïsme en reactie-formatie. Dit type afweermechanisme reflecteert de noodzaak om zichzelf als behulpzaam, aardig en niet boos te zien.
31
De psychiatrische psychopathologie is gemeten door middel van de Brief Symptom Inventory (BSI). Deze 53 items tellende vragenlijst is een screening instrument om psychiatrische symptomen in de laatste maand te meten.
Uit de resultaten van de CTQ bleek dat 14,6 % van de proefpersonen af en toe, 5,5 % regelmatig en 1 % vaak emotionele mishandeling ervoeren tijdens hun jeugd. 69,31 % hiervan rapporteerde ook andere vormen van mishandeling en 30,69 % van deze proefpersonen meldde alleen emotionele mishandeling. Pearson correlaties laten zien dat hoe ernstiger de ervaringen met emotionele mishandeling tijdens de jeugd waren, hoe hoger de mate van primitieve afweermechanismen en van symptomen van psychopathologie was en hoe lager het zelfvertrouwen. Bovengenoemde resultaten voorspellen dat het ervaren van emotionele mishandeling tijdens de jeugd een indirect effect heeft op psychopathologische symptomatologie op latere leeftijd, waarbij primitieve organisatie van afweermechanismen en een laag zelfvertrouwen een mediërende rol hebben.
Paragraaf 4: Subconclusie In hoofdstuk 3 wordt onderzoek behandeld dat bevestigt dat er een relatie bestaat tussen emotionele mishandeling tijdens de kinderjaren en het ontwikkelen van een psychische stoornis op volwassen leeftijd. Zowel in de literatuur van Maciejewski et al. (2006) en Finzi-Dottan et al. (2006) wordt onderzoek naar onderliggende psychologische processen/mechanismen gedaan, die antwoord zouden kunnen geven op de vraag waarom er een verband zou kunnen bestaan tussen emotionele mishandeling en het ontwikkelen van een psychische stoornis. Maciejewski et al. (2006) onderzochten of angst voor kritiek en afwijzing een onderliggend proces zou kunnen zijn tussen emotionele mishandeling en het ontwikkelen van een depressie. Zij vonden dat emotionele mishandeling een significante voorspeller was voor depressie en voor angst voor kritiek en afwijzing. Daarnaast bleek angst voor kritiek en afwijzing een significante voorspeller van depressie, in de context van een regressiemodel, terwijl emotionele mishandeling dat niet was. De sterkte van de associatie tussen emotionele mishandeling en depressie was kleiner in het model dat angst voor kritiek en afwijzing bevatte, dan in het model waar laatstgenoemde factor niet in was meegenomen.
32
Maciejewski et al. (2006) concluderen dus dat angst voor kritiek en afwijzing een onderliggend psychologisch proces (ofwel een verklaring) kan zijn voor de relatie tussen emotionele mishandeling en het ontwikkelen van een depressieve stoornis. Finzi-Dottan et al. (2006) zochten in hun onderzoek naar een relatie tussen emotionele mishandeling, psychopathologie en afweermechanismen/zelfvertrouwen. De onderzoekers vonden door middel van Pearson correlaties dat hoe ernstiger de ervaringen met emotionele mishandeling waren, hoe hoger de mate van primitieve afweermechanismen en van symptomen van psychopathologie was en hoe lager het zelfvertrouwen. De conclusie van Finzi-Dottan et al. (2006) was dat emotionele mishandeling een indirect effect heeft op psychopathologie, waarbij primitieve organisatie van afweermechanismen en een laag zelfvertrouwen als onderliggende psychologische processen een mediërende rol spelen.
In het onderzoek van Finzi-Dottan et al. (2006) en Maciejewski et al. (2006) wordt evenals de besproken literatuurstudies in hoofdstuk 2 en 3 gebruik gemaakt van self-report vragenlijsten. In de studie van Maciejewski et al. (2006) werden deze vragenlijsten echter afgenomen door getrainde interviewers, die niet op de hoogte waren van het doel van het onderzoek en beoordeeld werden door een beoordelaar, die niet aanwezig was geweest bij het afnemen van de interviews. Deze manier van het afnemen van self-report vragenlijsten beperkt de invloed van subjectiviteit vanuit de proefpersonen. Een ander sterk punt van het onderzoek van Maciejewski et al. (2006) is dat de steekproef bestond uit een groep van 25 volwassen patiënten met een depressieve stoornis en een controlegroep van 25 volwassenen zonder depressie, die gematched waren op basis van leeftijd, sekse en ras. Finzi-Dottan et al. (2006) maken in hun onderzoek geen gebruik van een controlegroep, maar hebben daarentegen wel een grotere steekproef dan Maciejewski et al. (2006), namelijk 196 studenten van zes verschillende academies in de leeftijd van 20 tot 45 jaar.
Het onderzoek van Maciejewski et al. (2006) is gestructureerd van opzet. De onderzoeksvraagstelling wordt beantwoord door middel van het opstellen van meerdere hypothesen en het toetsen daarvan volgens een vastgesteld analyseplan. Deze manier van het opzetten van een onderzoek maakt het voor de lezer overzichtelijk, doordat de vraagstelling stap voor stap wordt beantwoord. Daarnaast wordt ook aandacht geschonken aan het uitsluiten van andere factoren. Bijvoorbeeld door te toetsen of fysieke mishandeling en seksuele mishandeling significant gerelateerd zijn aan angst voor kritiek en afwijzing en of emotionele mishandeling en depressie gerelateerd zijn aan een andere subschaal van de SAS, Voorkeur 33
voor Verwantschap. Ook socio-economische status en het ervaren van tegenslagen in het leven werden meegenomen in het onderzoek, omdat de onderzoekers vermoedden dat deze factoren een risico zouden kunnen vormen voor het ontwikkelen van een depressie. Het uitsluiten van ongewenste factoren maakt het onderzoek van Maciejewski et al. (2006) sterk. Een minder sterk punt in dit onderzoek is de vage terminologie, die gebruikt wordt. In het onderzoek wordt gesproken van een negatieve cognitieve stijl, zonder dat duidelijk uitgelegd wordt wat hiermee bedoeld wordt. Ook de inhoud van de subschaal van de SAS, Angst voor Kritiek en Afwijzing, wordt niet uitgebreid beschreven. In het onderzoek van Finzi-Dottan et al. (2006) worden de gebruikte meetinstrumenten in tegenstelling tot in het onderzoek van Maciejewski et al. (2006) wel uitgebreid beschreven.
In dit hoofdstuk zijn de achterliggende psychologische processen/mechanismen die ten grondslag zouden kunnen liggen aan de relatie tussen emotionele mishandeling tijdens de jeugd en het ontwikkelen van psychopathologie op volwassen leeftijd uitgebreid aan bod gekomen. Door ook deze kant van de relatie tussen emotionele mishandeling en psychopathologie te belichten, wordt dieper ingegaan op de eventuele verklaring voor deze relatie. In hoofdstuk 5 worden de gevonden resultaten van alle beschreven onderzoeksartikelen samengevat en wordt daaruit een conclusie getrokken. Daarnaast zullen beschermende factoren, kanttekeningen, suggesties voor vervolgonderzoek en interventies aan bod komen.
34
Hoofdstuk 5: Conclusie/Discussie Paragraaf 1: Conclusie Zoals genoemd in hoofdstuk 1 wordt emotionele mishandeling in deze literatuurscriptie gedefinieerd als een situatie waarin ouders hun kinderen affectief en emotioneel in de steek laten, hen blootstellen aan huiselijk geweld en hen verbaal en psychologisch mishandelen; de kinderen ervaren geen veiligheid en krijgen geen bescherming van de ouders (Van der Ploeg et al., 2005). In paragraaf 5 van hoofdstuk 1 wordt de volgende vraagstelling geïntroduceerd: Leidt het ervaren van emotionele mishandeling tijdens de jeugd tot psychisch disfunctioneren op latere leeftijd?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden worden in hoofdstuk 2 t/m 4 literatuurstudies beschreven, die zich richten op de relatie tussen emotionele mishandeling ervaren tijdens de jeugd en het psychisch functioneren op latere leeftijd. De artikelen richten zich op verschillende aspecten van de in deze scriptie gebruikte werkdefinitie. Het onderzoek van Vissing et al. (1991) en Johnson et al. (2001) richt zich op verbale agressie/mishandeling en de relatie met psychische problematiek. Wark et al. (2003) doen onderzoek naar het verwaarlozingsaspect van emotionele mishandeling (een situatie waarin ouders hun kinderen affectief en emotioneel in de steek laten). Maciejewski et al. (2006), Finzi-Dottan et al. (2006) en Gibb et al. (2007) hebben in hun onderzoek emotionele mishandeling als geheel als focus, dat wil zeggen dat kinderen geen veiligheid ervaren en geen bescherming krijgen van ouders. De werkdefinitie van emotionele mishandeling wordt door de behandelde onderzoeksartikelen voldoende gedekt, maar daarnaast wordt ook aandacht besteed aan uitsluiting van de effecten van andere vormen van kindermishandeling, zodat de resultaten enkel betrekking hebben op emotionele mishandeling. Dat is van belang om te vermelden, omdat emotionele mishandeling, zoals genoemd in hoofdstuk 1, regelmatig voorkomt in combinatie met bijvoorbeeld fysieke mishandeling.
35
De beschrijving van de diverse onderzoeken is opgedeeld in drie hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt onderzocht of er een relatie bestaat tussen emotionele mishandeling en psychische problematiek. In paragraaf 4 van hoofdstuk 2 wordt geconcludeerd dat er een relatie bestaat tussen het ervaren van emotionele mishandeling tijdens de jeugd en psychische problematiek/syptomen op volwassen leeftijd (Vissing et al., 1991 en Wark et al., 2003). Psychische symptomen staan op zichzelf en hoeven het dagelijks functioneren niet te belemmeren. Dus de vraag is of er dan sprake is van disfunctioneren. Om deze reden wordt in hoofdstuk 3 een stap verder gezet. In dit hoofdstuk staat de relatie tussen emotionele mishandeling en het ontwikkelen van een psychische stoornis centraal. Een psychische stoornis ofwel psychopathologie, waarbij sprake is van een aantal gespecificeerde psychische symptomen, kenmerkt psychisch disfunctioneren. In paragraaf 4 van hoofdstuk 3 wordt geconcludeerd dat er een verband bestaat tussen emotionele mishandeling, ervaren tijdens de jeugd, en het ontwikkelen van een psychische stoornis op latere leeftijd. Dit verband wordt vastgesteld voor borderline, narcistische, obsessief/compulsieve en paranoïde persoonlijkheidsstoornissen (Johnson et al. (2001), sociale angst en depressie (Gibb et al.,2007). In hoofdstuk 4 wordt onderzoek besproken dat zich richt op de onderliggende processen/mechanismen van ofwel de verklaring voor de relatie tussen emotionele mishandeling en het ontwikkelen van een psychische stoornis. In paragraaf 4 van hoofdstuk 4 wordt geconcludeerd dat angst voor kritiek en afwijzing een onderliggend psychologisch proces kan zijn van (ofwel een verklaring voor) de relatie tussen emotionele mishandeling en het ontwikkelen van een depressie (Maciejewski et al., 2006) Daarnaast concluderen FinziDottan et al. (2006) in hun studie dat primitieve organisatie van afweermechanismen en een laag zelfvertrouwen een rol speelt in de relatie tussen emotionele mishandeling en psychopathologie.
Uitgaande van bovengenoemde conclusies van de beschreven onderzoeksartikelen kan de vraagstelling of het ervaren van emotionele mishandeling tijdens de jeugd tot psychisch disfunctioneren op latere leeftijd leidt deels bevestigend beantwoord worden. Geconcludeerd kan worden dat er een relatie bestaat tussen emotionele mishandeling tijdens de jeugd en psychisch disfunctioneren op latere leeftijd. Er kan echter niet vastgesteld worden dat er sprake is van een causale relatie en welke kant deze relatie opgaat.
36
Paragraaf 2: Kanttekeningen en suggesties voor onderzoek Zoals genoemd in de vorige paragraaf kan vast gesteld worden dat er een relatie bestaat tussen emotionele mishandeling tijdens de jeugd en psychisch disfunctioneren op latere leeftijd. De vraag is echter welke kant deze relatie opgaat. De beschreven studies tonen niet aan dat de relatie eenzijdig is. Het is dus niet uit te sluiten dat de relatie ook in de omgekeerde richting werkt. Het kan bijvoorbeeld gebeuren dat wanneer een persoon symptomen laat zien, die op psychisch disfunctioneren duiden, deze persoon door zijn psychische problematiek de gebeurtenissen en ervaringen in zijn jeugd op een meer subjectieve/negatieve wijze interpreteert dan wanneer deze persoon geen psychische klachten zou hebben (Johnson et al, 2001). Dat kan als gevolg hebben dat een proefpersoon naar aanleiding van de antwoorden op een vragenlijst geschaald wordt als “emotioneel mishandeld”, terwijl dat in werkelijkheid niet de realiteit is. Daarnaast kan gedrag van een kind invloed hebben op het gedrag van ouders. Wanneer een kind zich continu misdraagt, kan het zijn dat de ouder het kind op een verbaal agressieve manier corrigeert. Het kind kan daarop reageren met boosheid en een beschadigd zelfvertrouwen, waardoor nog meer acting-out gedrag kan ontstaan bij het kind met als gevolg dat de verbale agressie van de ouder intensiveert (Vissing et al., 1991). Dit zijn twee voorbeelden die laten zien dat psychisch disfunctioneren zou kunnen leiden tot emotionele mishandeling en waarin de relatie dus in omgekeerde richting geldt.
Naast het feit dat niet vastgesteld kan worden door middel van de beschreven onderzoeksartikelen welke richting de relatie tussen emotionele mishandeling en psychisch disfunctioneren opgaat, kan ook niet geconcludeerd worden dat er sprake is van een causale relatie. De wijze waarop de onderzoeken zijn opgezet en de gebruikte meetinstrumenten spelen daarbij een grote rol. Zoals eerder genoemd in de vorige hoofdstukken wordt in alle beschreven onderzoeken gebruik gemaakt van self-report vragenlijsten om na te gaan of een proefpersoon in zijn jeugd emotioneel mishandeld is. Self-report vragenlijsten zijn gevoelig voor subjectiviteit. De tijd die verstreken is tussen de gebeurtenis en het moment van afname van de vragenlijst kan te lang zijn om de gebeurtenissen nog te kunnen beschrijven zoals ze in werkelijkheid plaats gevonden hebben, maar ook psychische problematiek of een psychische stoornis kan de herinneringen aan het verleden vervagen of verstoren. Vanwege het feit dat de vragenlijsten retrospectief zijn en dus achteraf na het plaatsvinden van de emotionele 37
mishandeling afgenomen worden, zijn de self-report vragenlijsten vatbaar voor subjectiviteit. Om die reden kan niet vastgesteld worden aan de hand van retrospectieve/self-report vragenlijsten dat er sprake is van een oorzaak-gevolg relatie. Een andere reden waarom er geen causaal verband kan worden vast gesteld is de wijze waarop het grootste deel van de besproken studies opgezet is. De meeste onderzoeken zijn namelijk niet longitudinaal van opzet; dat wil zeggen dat er een enkel meetmoment plaats vindt. Indien er sprake is van meerdere meetmomenten in een tijdspad en het eerste meetmoment plaats vindt op het moment dat de emotionele mishandeling plaats vindt zouden de resultaten geïnterpreteerd kunnen worden in het licht van een causale relatie.
Het zou ideaal zijn als in de toekomst meer onderzoek naar emotionele mishandeling gedaan zou worden, het grootste deel van het onderzoek longitudinaal van opzet zou zijn en de metingen gebaseerd zouden zijn op observaties in plaats van op vragenlijsten. Daarbij moet vermeld worden dat beschikbare financiële middelen en de factor tijd een beperkende rol kunnen spelen. Daarnaast is het van belang dat emotionele mishandeling tijdig wordt herkend door jeugdzorg instanties, zodat onderzoek en interventie kan starten op het moment dat de emotionele mishandeling plaats vindt (en niet achteraf) en er meer realistische observatiegegevens verkregen kunnen worden.
Paragraaf 3: Beschermende factoren en interventie Zoals genoemd in hoofdstuk 1 is het algemene beeld dat emotionele mishandeling onderschat wordt, terwijl geconcludeerd kan worden uit de beschreven onderzoeksliteratuur dat emotionele mishandeling schadelijke gevolgen kan hebben met betrekking tot het psychisch functioneren. Glaser (2002) noemt bijvoorbeeld dat de term mishandeling te voorzichtig gebruikt wordt, waardoor de situatie onderschat wordt en dus uiteindelijk ook het aantal gevallen van emotionele mishandeling. Om deze reden is het belangrijk dat gezinssituaties, waarbij vermoedens zijn dat er sprake is van emotionele mishandeling, voldoende gevolgd worden door jeugdzorginstellingen en er regelmatig observaties plaats vinden. Op basis van de observaties kan besloten worden om hulp te bieden in de vorm van een interventie. Johnson et al. (2001) noemt als belangrijke interventie het aanleren van effectieve communicatievaardigheden aan ouders, zodat zij op een positieve manier hun kinderen duidelijk kunnen maken welk gedrag ze van het kind verwachten. Van der Ploeg et al. (2005) 38
noemen in hun artikel de volgende voorbeelden van interventies: aandacht voor het werken aan foute interactiepatronen, het bewust maken van ouders voor de signalen van hun kind (wat vragen ze, wat bedoelen ze enz.), het ontwikkelen van effectieve opvoedingsstrategieën en het vergroten van de weerbaarheid om met aanhoudende stress om te gaan. In het artikel van Van der Ploeg et al. (2005) wordt benadrukt dat het werken vanuit een sociaalecologische optiek, waarbij de problematiek op meerder niveau’s (individu, gezin, omgeving) wordt aangepakt, een grotere kans van slagen lijkt te hebben met betrekking tot de behandeling van emotionele verwaarlozing. Bovengenoemde manieren van interventie binnen het gezin lijkt in eerste instantie een betere oplossing dan het kind scheiden van de ouders. In het laatste geval wordt het kind wel uit de schadelijke situatie gehaald, maar dat gaat ten koste van de hechtingsband tussen de ouders en het kind ondanks dat er sprake is van een onveilige hechting (Glaser, 2002). Van der Ploeg et al. (2005) noemt een aantal zaken, die belangrijk zijn bij de behandeling van emotionele mishandeling. Eerst dient er gekeken te worden naar de individuele persoonlijkheden van de ouders, het functioneren van het gezinssysteem en de stressoren van buiten het gezin. Daarna zijn de volgende zaken belangrijk: een snelle onderkenning van emotionele verwaarlozing door professionals, het werken met de ouders aan verandering van de relaties (via het kind en via de ouders) en het onderkennen wanneer veranderingen niet mogelijk zijn en besluiten tot uit huis plaatsing.
Zoals genoemd is het vroegtijdig herkennen van emotionele mishandeling en het toepassen van interventies belangrijk om schadelijke gevolgen voor het psychisch functioneren op latere leeftijd te voorkomen. Uit de resultaten van de beschreven onderzoeksartikelen blijkt dat er een relatie bestaat tussen emotionele mishandeling, ervaren tijdens de jeugd, en het ontwikkelen van psychische problematiek en/of een psychische stoornis op latere leeftijd. Dat wil zeggen dat emotionele mishandeling een risico vormt voor psychisch disfunctioneren op volwassen leeftijd, maar dat betekent niet dat er altijd sprake is van schadelijke gevolgen. Naast risicofactoren, zoals genoemd in de inleiding, zijn er ook een aantal beschermende factoren, die het kind weerbaar maken tegen het ontwikkelen van psychische problematiek. Van der Ploeg et al. (2005) noemen het sociale netwerk als beschermende factor. Steungevende anderen in het sociale netwerk van een kind geeft het kind de mogelijkheid om zich emotioneel van de mishandelende ouders los te maken. Naast omgevingsfactoren zijn er ook beschermende factoren, die vanuit het kind zelf komen. Glaser (2002) geeft als voorbeeld een aangeboren vermogen om relaties aan te gaan met een volwassene, die te vertrouwen is. 39
Daarnaast is zelfvertrouwen vanuit het kind, deels opgebouwd uit eerder ervaren prettige gebeurtenissen, een beschermende factor, die het kind weerbaar kan maken tegen emotionele mishandeling (Glaser, 2002).
Kort samengevat kan worden geconcludeerd dat emotionele mishandeling schadelijke gevolgen kan hebben voor het psychisch functioneren op langere termijn. Het vroegtijdig herkennen en toepassen van interventies (waaronder het versterken van beschermende factoren) is van belang om schadelijke gevolgen te voorkomen of in ieder geval te minimaliseren.
40
Literatuur Black, D. A. & Smith Slep, A. M., Heyman, R. E. (2001). Risk factors for child psychological abuse. Agression and Violent Behavior, 6, 189-201.
Doyle, C. (1997). Emotional abuse of children: Issues for intervention. Child Abuse Review, 6, 330-342.
English, D. J., Thompson, R., Graham & J. C., Briggs, E. C. (2005). Toward a definition of neglect in youg children. Child Maltreatment, 10, 190-206.
Finzi-Dottan, R. & Karu, T. (2006). From emotional abuse in childhood to psychopathology in adulthood: A path mediated by immature defense mechanisms and self-esteem. The Journal of Nervous and Mental Disease, 194, 616-621.
Gibb, B. E., Chelminski, I., & Zimmerman, M. (2007). Childhood emotional, physical, and sexual abuse, and diagnoses of depressive and anxiety disorders in adult psychiatric outpatients. Depression and Anxiety, 24, 256-263.
Glaser, D. (2002). Emotional abuse and neglect (psychological maltreatment): a conceptual framework. Child Abuse and Neglect, 26, 697-714.
Johnson, J. G., Cohen, P., Smailes, E. M., Skodol, A. E., Brown, J. & Oldham, J. M. (2001). Childhood verbal abuse and risk for personality disorders during adolescence and early adulthood. Comprehensive Psychiatry, 4, 16-23.
Maciejewski, P. K., & Mazure, C. M. (2006). Fear of criticism and rejection mediates an association between childhood emotional abuse and adult onset of major depression. Cognitive Therapy and Research, 30, 105-122.
Sebre, S., Sprugevica, I., Novotni, A., Bonevski, D., Pakalniskiene, V., Popescu, D., Turchina, T., Friedrich, W. & Lewis, O. (2004). Cross-cultural comparisons of child-reported
41
emotional and physical abuse: Rates, risk factors and psychosocial symptoms. Child Abuse and Neglect, 28, 113-127.
Spertus, I. L., Yehuda, R., Wong, C. M., Halligan, S., & Seremetis, S. V. (2003). Childhood emotional abuse and neglect as predictors of psychological and physical symptoms in women presenting to a primary care practice. Child Abuse & Neglect, 27, 1247-1258.
Van der Ploeg, J.D., & de Groot, R. (2005). Andere wegen: In jeugdzorg en onderwijs. Rotterdam: Lemniscaat.
Van der Ploeg, J. D., & Scholte, E. M. (2005). Emotionele verwaarlozing. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 44, 50-76.
Vissing, Y. M., Straus, M. A., Gelles, R. J. & Harrop, J.W. (1991). Verbal agression by parents and psychosocial problems of children. Child Abuse & Neglect, 15, 223-238.
Wark, M. J., Kruczek, T., & Boley, A. (2003). Emotional neglect and family structure: impact on student functioning. Child Abuse & Neglect, 27, 1033-1043.
42