Aan: Van: Datum: Betreft:
College van Burgemeesters en Wethouders Adviesraad Participatie en Integratie 7 december 2009 Advies “Onbenut arbeidspotentieel”
Inleiding De Adviesraad Participatie en Integratie is door het College van Burgemeester en Wethouders ingesteld in 2007. De Adviesraad heeft als taak het College van Burgemeester en Wethouders gevraagd en ongevraagd te adviseren over het beleid gericht op integratie en participatie van de inwoners van de gemeente Ede. In dit advies stelt de Adviesraad de vraag naar verborgen arbeidspotentieel onder allochtone Edenaren. Zijn er groepen die op dit moment onvoldoende meedoen op de arbeidsmarkt, en hoe komt dat? Is voor de re-integratie van deze doelgroepen specifiek beleid nodig? Waar liggen de behoeften van de doelgroep, en welke inzet van mensen en middelen is nodig? Reden voor het opstellen van dit advies is de overtuiging van de Raad dat betaalde arbeid niet alleen leidt tot een verbetering van de financiële positie van burgers, maar ook de persoonlijke ontplooiing en de daarmee samenhangende maatschappelijke, politieke en sociaal-culturele participatie bevordert. Om diezelfde reden is het in kaart brengen en inzetten van onbenut arbeidspotentieel van groot belang. Betaalde arbeid is de sleutel tot participatie. In de praktijk kunnen als gevolg van economische, sociale en culturele aspecten echter niet alle Edenaren op gelijke voet deelnemen aan het arbeidsproces. Vooral allochtone Edenaren moeten een grote afstand naar de arbeidsmarkt overbruggen. De verwachting is dat de huidige economische omstandigheden het nog lastiger maken voor deze doelgroep om te participeren op de arbeidsmarkt. Het inzetten van specifiek beleid kan dan wenselijk of noodzakelijk zijn. Bij het formuleren van dit advies heeft de Adviesraad zich gebaseerd op informatie die zij gekregen heeft uit gesprekken met de gemeente Ede (project beleid en advies, inburgering), Aan de Slag (project van VluchtelingenWerk), Stichting Voorwerk, Servicepunt, Baan en Opleiding in de Zorg, CWI en de diverse zelforganisaties. Tevens zijn gesprekken over het onderwerp gevoerd in de Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Somalische gemeenschappen. 1. Is er verborgen arbeidspotentieel? Waar liggen de behoeften van deze doelgroep? En is voor deze groepen specifiek beleid nodig? De vragen worden beantwoord voor drie verschillende leeftijdscategorieën: 16-27 jaar, 28 – 45 jaar en 46 – 65 jaar. 16 – 27 jaar • Advies Voor jongeren (16-27) geldt over het algemeen, en zeker als ze hun opleiding in Nederland hebben gehad, dat ze zich wel redden en de weg weten. De meeste Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Somalische jongeren zitten op school of hebben werk, soms via het
1
uitzendbureau. Jongeren die geen werk hebben en geen opleiding volgen komen in het kader van de wet WIJ automatisch onder begeleiding van het Werkbedrijf, en worden zo alsnog op een toeleidingstraject geplaatst. Een uitzondering op de regel vormt een groep van ongeveer 20-30 jongens met een Marokkaanse achtergrond. Zij vallen buiten de boot; ze hebben geen werk, geen diploma’s en volgen geen opleiding. De jongens beschikken wel over de capaciteiten en ambities (beroepen als chauffeur, koerier of werk in de beveiliging staan hoog aangeschreven), maar ondernemen zelf geen actie. Ze hebben strakke en specialistische begeleiding nodig, die hun directe omgeving hen niet kan bieden. Omdat ze nog bij hun ouders wonen en door hen onderhouden worden zijn ze niet in beeld bij het Werkbedrijf, en krijgen ze van daaruit geen begeleiding. Sowieso vormen ‘jongeren op de bank’, die na het schoolverlaten bij hun ouders blijven wonen en nergens geregistreerd staan, een verborgen arbeidspotentieel. Bij het Werkbedrijf wordt momenteel echter een Jongerenservicepunt opgestart, dat in het kader van de Wet WIJ alle jongeren tot 27 jaar die niet op school zitten of geen werk hebben 1 op 1-begeleiding gaat bieden om tot een startkwalificatie te komen. Het Jongerenservicepunt gaat ook outreachend werken, dit wil zeggen dat jongeren die niet zelf naar het Werkbedrijf komen worden opgezocht. Via het RMC zijn alle jongeren van 18-23 jaar redelijk in beeld. Via het Jongerenservicepunt zal de eerdergenoemde groep dus alsnog in contact komen met coaches van het Werkbedrijf, en zal samen met hen worden nagedacht over passende trajecten. Op dit moment wordt onder regie van Welstede onderzocht of het landelijke project ‘Kamers met Kansen’ in Ede een kans van slagen heeft. Dit is een project dat begeleid zelfstandig wonen voor jongeren (met name vroegtijdige schoolverlaters) van 18 tot 25 jaar combineert met toeleidingstrajecten naar werk of een opleiding. Kansarme jongeren krijgen dan een gecombineerd aanbod: (tijdelijk) wonen, coachen, leren en werken. Het helpt hen in één of twee jaar zelfstandig te worden, zowel persoonlijk als economisch. Er moet sprake zijn van wederkerigheid: voor wat hoort wat, de jongeren moeten inzet tonen en daadwerkelijk wat gaan doen. De kansen op de arbeidsmarkt van jongeren hangen sterk af van hun onderwijscarrière en de keuzes die ze daarbinnen hebben gemaakt. Jongeren die een beroepsopleiding volgen maken die keuze al op het VMBO, op erg jonge leeftijd. Arbeidsmarktperspectieven staan op dat moment nog ver van hen af. Op dit moment bestaat op de arbeidsmarkt sterke behoefte aan MBO-ers met een zorgopleiding, liefst met een allochtone achtergrond, zodat beter kan worden ingespeeld op de behoeften van allochtonen die in toenemende mate een beroep doen op de zorg. Een zorgopleiding zou allochtone meiden, die oververtegenwoordigd zijn op het VMBO en MBO, dus uitstekende perspectieven bieden. Desondanks kiezen meiden op het VMBO massaal voor de richtingen Economie en Administratie en Welzijn, en heeft Zorg een imagoprobleem. Bij jongeren die hun opleiding in Nederland hebben gevolgd is geen sprake van een taalachterstand.
2
•
Aanbevelingen o Betrek ook de moskee en de zelforganisaties bij het opsporen van jongeren zonder werk of opleiding voor het Jongerenservicepunt. Zij bereiken wellicht weer een andere groep dan de werkcoaches van het Jongerenservicepunt. o Luister naar de wensen van de jongeren en neem die serieus. Een leerwerktraject van zes maanden lijkt kort, maar voor jongeren duurt dit een eeuwigheid, zeker als het om werk gaat dat hen niet aanspreekt. o Bied jongeren meer ondersteuning bij de overstap van onderwijs naar arbeidsmarkt, zodat zij niet uitvallen. o Geef duidelijke informatie over de arbeidsmarktperspectieven van de verschillende opleidingen, zodat zij (samen met hun ouders) een weloverwogen keuze kunnen maken. o Verbeter de voorlichting over werken in de zorg aan meiden die een beroepsopleiding volgen en een richting moeten kiezen, waarbij extra aandacht voor de positieve perspectieven in de zorgsector wenselijk is.
• Conclusie De groep jongeren die zonder diploma van school gaat en door hun ouders onderhouden wordt vormt onbenut arbeidspotentieel. Deze groep is nog niet volledig in beeld. Specifiek beleid gericht op het bereiken en motiveren van deze groep is zinvol. Met de wet WIJ en de opstart van het Jongerenservicepunt wordt hiermee een begin gemaakt.
Mannen 28 – 45 jaar • Advies De meeste mannen uit deze leeftijdsgroep hebben werk. Degenen die geen werk hebben hebben ófwel een uitkering en volgen een traject; ófwel ze zijn aan het inburgeren; óf ze voorzien in hun levensonderhoud door via het uitzendbureau te werken. Somalische mannen zijn vaak niet op de hoogte van wat Werkplein hen te bieden heeft, en vinden gemakkelijk werk via het uitzendbureau. Korte klussen via het uitzendbureau dragen echter niet per definitie bij aan de persoonlijke ontwikkeling, terwijl een traject van het Werkbedrijf die juist als uitgangspunt neemt. Nieuwkomers ondervinden problemen bij de aansluiting tussen het inburgeringstraject en de arbeidsmarkt: het is belangrijk dat inburgeringstrajecten naast taalverwerving ook een duidelijke vakgerichte opleiding bieden, zodat de inburgeraars perspectief hebben als ze de arbeidsmarkt betreden. Tenslotte bestaat er onbenut arbeidspotentieel, doordat mensen onder hun niveau werken. Dit komt vooral door een gebrek aan arbeidsgerelateerde taalvaardigheid. Veel allochtone mannen kampen met een taalachterstand en een te beperkte kennis van de samenleving. Dit staat overigens los van het al dan niet hebben van werk en het al dan niet hebben afgerond van een inburgeringcursus. Mensen spreken genoeg Nederlands om zich in het alledaagse leven staande te houden, maar ze hebben onvoldoende inzicht in de maatschappelijke verhoudingen en kunnen niet echt communiceren in het Nederlands. De kloof tussen de wereld thuis en de buitenwereld wordt dan heel groot. Dit wreekt zich vooral in de opvoeding van de kinderen: het is voor ouders moeilijk om kinderen begeleiding te bieden als zij zich zelf onzeker voelen over hun eigen functioneren. Ook voor mensen die
3
geen inburgeringsverplichting (meer) hebben kan een op het vergroten van taalkennis en activering gericht traject heel zinvol zijn. •
Aanbevelingen o Maak inburgeringstrajecten voor nieuwkomers intensiever en praktischer door taal met een vakgerichte opleiding te combineren. De aansluiting met de arbeidsmarkt is dan beter. o Inburgeringstrajecten voor nieuwkomers dienen een betere voorbereiding te bieden op het inburgeringsexamen. De aansluiting is nu onvoldoende. o Investeer in inburgeringsbehoeftigen. Deze groep is nog steeds gebaat bij taalles, grotere kennis van de samenleving en werkgerelateerde vaardigheden (bijvoorbeeld computerkennis), ook als ze niet (meer) inburgeringplichtig zijn. o Intensiveer de samenwerking tussen uitzendbureaus en het Werkbedrijf om mensen die via uitzendklussen in hun levensonderhoud voorzien meer continuïteit en perspectief te bieden. Evalueer de bestaande samenwerkingsovereenkomsten. o Consulenten van het Werkbedrijf moeten beter geïnformeerd worden over de achtergronden (oorlogservaringen, detentie, mishandeling etc.) van onder meer Somaliërs en vluchtelingen in het algemeen. De aanpak van deze groep moet duidelijk anders dan bijvoorbeeld die van cliënten van Turkse en Marokkaanse afkomst. o Omdat de talenkennis in deze groep regelmatig te beperkt is om optimaal te kunnen functioneren, werkt deze groep regelmatig onder hun niveau. Extra, beroepgericht onderwijs zal het niveau waarop deze mensen functioneren kunnen verhogen. Als daarbij stages worden aangeboden zal dit zeker effect hebben. Hierbij is het van belang dat ook werkgevers en stagebegeleiders alert zijn op deze vorm van onbenut arbeidspotentieel.
• Conclusie De behoefte aan taalles en het vergroten van kennis over de samenleving bovenop de oorspronkelijke inburgering is groot. Dit geldt ook voor werkenden. Door taalachterstand en verplichtingen als kostwinner werken veel mensen onder hun niveau. Een cursus die taallessen combineert met vakgerichte scholing draagt bij aan doorstroming naar een hoger niveau.
Vrouwen 28 – 45 jaar • Advies In deze groep is het verborgen arbeidspotentieel vermoedelijk het grootst. Hoewel veel vrouwen in deze leeftijdsgroep werken, zeker als ze in Nederland zijn opgeleid, is er ook een grote groep huisvrouwen. Voor velen is de wens om te gaan werken er wel, maar is de drempel hoog. Het gaat dan zowel om praktische belemmeringen als overwegingen van meer persoonlijke of culturele aard. Aan de praktische kant is vooral de combinatie van werk of opleiding met de zorg voor jonge kinderen een probleem. Vooral alleenstaande moeders komen in de knel. Over kinderopvang is weinig bekend en veel ouders geven de voorkeur
4
aan andere vormen van opvang. Verder geldt voor veel van deze vrouwen dat zij in de meeste gevallen niet zomaar aan het werk kunnen – de afstand tot de arbeidsmarkt is groot en het traject naar betaald werk lang. Het begint soms bij alfabetisering en loopt dan via activering en soms vrijwilligerswerk. Voor veel vrouwen (en hun gezin) is het al met al een behoorlijke stap om aan een dergelijk traject te beginnen, zeker als zij van huis uit een traditioneler verwachtingspatroon over de taken van de vrouw in het gezin en de manvrouwverhoudingen hebben meegekregen. Motivatie en steun van de omgeving zijn belangrijk. Deze groep is zeker gebaat bij inburgering, ook als die niet tot betaald werk maar activering leidt. De vraag is echter hoe je deze vrouwen bereikt, en ze vervolgens motiveert om een traject te gaan volgen. Voor niet-werkende partners van mensen met werk of een uitkering bestaat immers geen inburgeringsplicht. Deze zogenaamde nuggers (nietuitkeringsgerechtigden) zijn niet terug te vinden in de kaartenbakken: het is niet bekend hoe groot de groep is en om welke mensen het gaat. Daardoor zijn ze ook niet direct aanspreekbaar. Omdat er voor deze groep geen externe drijfveer bestaat om te participeren, moet de motivatie uit de vrouwen zelf of hun directe omgeving komen. Momenteel worden zij niet actief opgezocht, en kunnen zij alleen aan een traject beginnen als zij zichzelf aanmelden. Op de vragen naar het bereiken en motiveren van inburgeringsbehoeftigen gaan wij verderop in dit advies uitgebreider in. Tenslotte geldt dat de mogelijkheden voor laaggeschoolde arbeidskrachten in Ede beperkt zijn. Vrouwen die wel willen werken maar geen opleiding hebben en met een taalachterstand kampen zijn voornamelijk aangewezen op schoonmaakwerk in kantoren. Ede is een stad met een grote dienstverlenende sector, er is weinig tot geen industrie. In een wijdere regio is wel behoefte aan productiewerk, maar voor deze doelgroep, die vaak niet over eigen vervoer beschikt, is dat een grote stap. •
Aanbevelingen o Probeer partners van werkenden en/of mensen die een traject volgen te bereiken en te motiveren om een op activering gericht traject te starten. Het gaat dus om het vinden en binden van inburgeringbehoeftigen. Verderop in dit advies meer over dit onderwerp. o VluchtelingenWerk heeft veel kennis en ervaring op het gebied van activering van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Zij hebben een aantal succesvolle trajecten (bijv. Taalmaatjes), waarvan geleerd kan worden. o Maak de mogelijkheid om gebruik te maken van kinderopvang bekender bij de doelgroep. Zorg voor goede voorlichting. o Kies voor laagdrempelige cursuslocaties, specifiek voor vrouwen. o Er moet onderzoek worden gedaan om de doelgroep inburgeringsbehoeftigen beter in beeld te krijgen. o De gemeente moet streven naar de vestiging van meer productiewerk in Ede.
5
• Conclusie Binnen deze groep (vrouwen 28-45 jaar), vaak niet-werkende partners, is zeker sprake van onbenut arbeidspotentieel. Er bestaat behoefte aan op activering gerichte inburgeringstrajecten. De afstand tot de arbeidsmarkt is vaak groot. Deze groep is moeilijk te vinden en te binden.
46 – 65 jaar • Advies Voor deze groep geldt in grote lijnen hetzelfde als voor de categorie 28 – 45. De mannen hebben werk of volgen een traject; ze zijn in ieder geval in beeld. Voor sommige werkzoekende mannen is de afstand tot de arbeidsmarkt groot. Gebrek aan computerkennis vormt bijvoorbeeld vaak een struikelblok voor oudere mannen, ze missen op dit punt ervaring en vinden het soms lastig om die vaardigheden nog te ontwikkelen. Veel oudere allochtone mannen hebben (los van het feit of ze werken) behoefte aan aanvullende taalles. Ook voor deze leeftijdscategorie is er dus sprake van een inburgeringsbehoefte, terwijl er geen inburgeringsverplichting (meer) bestaat. Onder de niet-werkende partners is het aandeel vrouwen met een inburgeringbehoefte nog groter dan in de groep tussen 28-45 jaar. Een op inburgeringsbehoeftigen gericht beleid kan, met de juiste aanpak, zeker, effect hebben als het gaat om het aanboren en benutten van verborgen arbeidspotentieel. Wel zijn voor deze groep de drempels om aan een dergelijk traject te beginnen waarschijnlijk hoger, en is het traject dat doorlopen moet worden nog langer. Het traject moet soms al beginnen bij alfabetisering en bij een aantal mensen is sociale activering het hoogst haalbare. Aandachtspunt in deze leeftijdcategorie: beoordeel goed in hoeverre motiveren van en investeren in mensen die zelf niet echt willen tot resultaten leidt en of die wel of niet wenselijk is. •
Aanbevelingen o Zorg dat er aanbod is voor iedereen die wil, maar investeer in de meest kansrijke groepen. o Inventariseer aan welke kennis behoefte is, bijvoorbeeld computerkennis, taalles of sociale vaardigheden.
• Conclusie Onbenut arbeidspotentieel is in deze leeftijdsgroep niet alleen bij de vrouwen, maar ook bij de mannen aanwezig. Een op inburgeringsbehoeftigen gericht beleid kan de kansen op de arbeidsmarkt van deze groep vergroten of bijdragen aan een grotere activering. Voor velen is de afstand tot de arbeidsmarkt echter groot. Algemene conclusie In het algemeen wordt goed werk verricht met het inzetten van allerlei middelen om ‘bekende’ werkzoekenden aan het werk te krijgen en te activeren. De betreffende gemeenteambtenaren, de medewerkers van Werkplein en van de betrokken instellingen zijn meestal goed berekend voor hun taken en gemotiveerd om de cliënten van dienst te zijn.
6
Samengevat zijn er drie groepen Edenaren die een verborgen arbeidspotentieel vormen: 1. Jongeren die zonder diploma van school gaan en door hun ouders onderhouden worden. 2. Partners van werkenden of uitkeringsgerechtigden die niet werken. Zij hebben een (taal)achterstand en zijn onvoldoende bekend met de mogelijkheden die beschikbaar zijn om deze achterstand op te heffen. Zowel onder vrouwen in de leeftijdscategorie 28-45 en 45-65, als onder mannen in de leeftijdscategorie 45-65 bestaat verborgen arbeidspotentieel. 3. Mensen die, door gebrek aan arbeidsgerelateerde taalvaardigheid, onder het gewenste niveau werken. Dit zijn vaak vluchtelingen en andere nieuwkomers. Voor deze groepen zou specifiek beleid een extra steun in de rug zijn. Dit beleid is vooral gericht op communicatie: het gaat erom deze groepen te bereiken, te informeren over de mogelijkheden en te motiveren om daar gebruik van te maken. Algemeen kan dus worden vastgesteld dat er veel te winnen valt bij betere communicatie over de mogelijkheden voor ondersteuning bij inburgering, (arbeidsgerelateerde) taalverwerving, specifieke lessen voor vrouwen, kinderopvang etc. Iedereen die een achterstand heeft in participatie en integratie zou op de hoogte moeten zijn van de mogelijke ondersteuning bij het terugdringen daarvan.
2. Op welke manier bereiken we de groep inburgeringsbehoeftigen? Welke middelen zijn nodig? Analyse Op het moment is het uitgangspunt dat inburgeringsbehoeftigen niet actief benaderd worden, maar dat ze wel trajecten kunnen volgen als ze daar zelf om vragen. Het gaat echter meestal om lange en dure trajecten, die terughoudend worden ingezet. Omdat inburgeringsbehoeftigen een verborgen groep zijn, zijn ze moeilijk bereikbaar. Ze zijn niet direct aan te spreken. De werving voor inburgering verloopt in de praktijk meestal via de) partner, die via werk en/of uitkering en daaraan gekoppelde trajecten wel in beeld is bij de geëigende instellingen. De werkcoach probeert zijn cliënt nog te weinig te overtuigen van de voordelen die het heeft als zijn of haar partner ook een traject gaat volgen. Deze indirecte communicatie verloopt nog onvoldoende efficiënt. Advies De adviesraad is van mening dat er veel te winnen valt met een betere communicatie met en informatieverstrekking aan inburgeringbehoeftigen over de mogelijkheid om een activeringstraject te volgen en de voordelen die dat uiteindelijk oplevert. Met name het maatschappelijk middenveld kan hier een actievere rol in spelen. Uit gesprekken met de gemeente (beleid en advies, inburgering) en het project Aan de slag komt naar voren dat het belangrijk is om gebruik te maken van alle mogelijke kanalen en contacten om de doelgroep te bereiken en te informeren. De informatie verspreidt zich als een olievlek: overal wordt de informatie druppelsgewijs versterkt, waarna deze zich verspreidt in wijdere kringen rond de eerste contacten.
7
In de eerste plaats is het belangrijk dat inburgeraars op de hoogte zijn van het gegeven dat iedereen kan inburgeren, op elk niveau, en dat er voor verschillende doelgroepen (werkzoekenden, opvoeders, ondernemers) passende trajecten zijn. Zij kunnen dan ook mensen uit hun directe omgeving (partners, familieleden, buren, vrienden) op de cursussen wijzen. Een aansporing van een bekende is veel effectiever dan een folder of een brief van de gemeente. De gemeente bezint zich momenteel op een methode om succesvolle inburgeraars als sleutelfiguren in te zetten in de werving van kandidaten: zij vervullen een rolmodelfunctie en kunnen uit eigen ervaring vertellen over de cursus zelf en wat ze er uiteindelijk aan gehad hebben. Daarnaast moeten professionals en sleutelfiguren die in hun dagelijks werk in aanraking komen met de doelgroep ‘hun voelhorens gebruiken’: zij moeten in het alledaagse contact en in gesprekken signalen oppikken en die als aanknopingspunt gebruiken om mensen te informeren over inburgeringcursussen en andere passende trajecten. Dit lukt alleen als deze groep bekend is met het aanbod en de faciliteiten, en in staat is om potentiële deelnemers er (eventueel in de eigen taal) over te vertellen op een manier die aansluit bij hun belevingswereld en behoeften. Een vrouw met jonge kinderen is voor alles geïnteresseerd in kinderopvang en hoe die georganiseerd is. En waarschijnlijk wil vrijwel iedereen weten of er een eigen bijdrage van de deelnemers verlangd wordt. Professionals moeten dat soort informatie paraat hebben en op de juiste momenten kunnen inzetten. De Adviesraad is zich ervan bewust dat dit een cultuuromslag vereist – van de organisaties wordt een breder blikveld verlangd; zij moeten niet alleen hun kerntaak uitoefenen maar oog hebben voor iemands bredere situatie. Belangrijke communicatiekanalen zijn • zelforganisaties: zij kunnen een cruciale rol spelen doordat zij een groot bereik hebben onder de doelgroep en hun vertrouwen genieten • onderwijsinstellingen, Werkplein, uitzendbureaus en werkgevers c.q. stagebegeleiders • hulpverleners en bestaande cliënten • hulpverleners en ketenpartners, als huisartsen, VVE-scholen, buurtwerkers, jongerenwerkers, Stichting Welzijn Ouderen, deelnemers Wijkwerk (gemeente, Welstede, Woonstede, politie) en eerstelijnszorg (wijkverpleging, kraamzorg, thuiszorg) • hulpverleners en belangenbehartigers die achter de voordeur van de doelgroep komen, zoals Promapa, Home Start, Aan de Slag en VluchtelingenWerk. Tenslotte kan er meer gebruik worden gemaakt van free publicity en positieve berichtgeving over inburgering, bijvoorbeeld via het programma Zeg ’t maar. Dit is een televisieprogramma van de lokale omroep, waar mensen op de markt gevraagd wordt wat ze zoal bezighoudt en of ze daar iets over kwijt willen. Dit programma wordt wekelijks opgenomen, vaak herhaald en goed bekeken. Daarmee wordt dan misschien niet direct de doelgroep bereikt, maar wel hun buren, kennissen, vrienden, collega’s etc. Ook kan op de website van de gemeente Ede een multiculturele agenda geprogrammeerd worden, waarop organisaties, bedrijven, scholen etc. informatie over integratiebevorderende evenementen kunnen plaatsen.
8
Conclusie De communicatie moet meer aan de basis plaatsvinden, dus op het niveau van de organisaties die contact hebben met de doelgroep. Er wordt nu veel geld uitgegeven aan externe professionals, vaak van buiten Ede, die de situatie in kaart brengen, aanbevelingen formuleren en dan weer vertrekken. Op den duur is dat niet effectief. Aanbevelingen 1. De communicatiekanalen dienen geanalyseerd te worden. Dit dient SMART te gebeuren. Concreet houdt dit in dat: - de kanalen in kaart worden gebracht - de kanalen worden geëvalueerd en beoordeeld op effectiviteit - onderzocht wordt hoe verbeteringen toegepast kunnen worden. - kwantificeerbare doelstellingen worden geformuleerd: er wordt inzichtelijk gemaakt wanneer er sprake is van verbetering (hoeveel projecten worden er opgestart, voor welke doelgroepen, hoeveel mensen moeten er bereikt worden) en op welke termijn die verbetering gerealiseerd moet zijn. Voor ouderen en anderen die zeer moeizaam gemotiveerd kunnen worden moet de haalbare effectiviteit van de in te zetten middelen (mensen, geld en instrumenten) vooraf in kaart worden gebracht om verspilling te voorkomen. 2. De communicatiemiddelen moeten (eveneens SMART) geanalyseerd worden; ze moeten worden verzameld, beoordeeld op effectiviteit en verbeteringen moeten worden toegepast. Ook hier wordt een plan gemaakt met een tijdpad en een doelstelling, bijv. binnen vier maanden moeten voor elk communicatiekanaal twee goed toepasbare communicatiemiddelen beschikbaar zijn, en binnen tien maanden moeten deze middelen op effectiviteit geëvalueerd worden. Hierbij is het van belang zelforganisaties en hulpverleners te betrekken. Zij kennen de doelgroep, spreken de juiste ‘taal’ en hebben ervaring met het gebruik en samenstellen van de goede communicatiemiddelen. 3. Er moet meer positieve publiciteit in de media worden gegenereerd voor goede resultaten. Hiertoe moet in samenwerking met de zelforganisaties een traject opgezet worden dat er als volgt uit kan zien: - Binnen drie maanden zijn alle media persoonlijk door de gemeente Ede bezocht en is er een goede relatielijst. - Binnen zes maanden zijn aan alle relevante media succesverhalen aangeboden. Er wordt gemonitord of dit tot de juiste publiciteit heeft geleid en wat er beter kan. - Binnen negen maanden moeten er maandelijks twee positieve verhalen over participatie en integratie voor het publiek zichtbaar zijn. - Over een jaar worden effecten geëvalueerd en wordt beoordeeld of en hoe deze aanpak voortgezet kan worden.
Overige aanbevelingen: o Kijk naar extra subsidiemogelijkheden, bijvoorbeeld vanuit de G31 en New Townssubsidie.
9
o De gemeente moet als werkgever een voorbeeld stellen. Een divers personeel leidt tot meer sollicitanten uit de verschillende groepen. Bovendien is er dan automatisch kennis over die specifieke groepen in huis. o Het Werkbedrijf moet algemene en specifieke re-integratie-instrumenten regelmatig evalueren, zodat bekend is welke werken en welke aan vervanging toe zijn. Indien nodig kunnen instrumenten worden aangepast aan de behoeften van een specifieke doelgroep. o Ga versnippering van het re-integratiebeleid tegen.
10