Internet Inclusief PWO-project: 1 september 2005 – 31 augustus 2008
Katholieke Hogeschool Kempen Campus Geel Kleinhoefstraat 4 2440 Geel
Internet Inclusief
1
Eindrapport Internet Inclusief
Inhoud 1
SAMENSTELLING VAN DE KHK-ONDERZOEKSGROEP
3
2
SAMENWERKINGSVERBAND EN STUURGROEP
4
3
INHOUDELIJK VERSLAG
5
3.1 Doelstelling project Internet Inclusief 3.1.1 Verantwoording van het onderzoeksproject 3.1.2 Doelstelling en onderzoeksvragen van het onderzoeksproject 3.1.3 Onderzoeksmethode
5 5 6 6
3.2 Onderzoeksstappen Internet Inclusief 3.2.1 Onderzoeksstap 1: Literatuurstudie 3.2.1.1 Literatuurstudie richtlijnen 3.2.1.2 Literatuurstudie doelgroep 3.2.2 Onderzoekstap 2: Bevraging van het management (ii01) en de begeleiders (ii02) 3.2.2.1 Bevraging van het management (ii01) 3.2.2.2 Bevraging van de begeleiders (ii02) 3.2.3 Onderzoeksstap 3: Afbakenen van de doelgroep (ii03) 3.2.3.1 Indicator-testsite 3.2.3.2 Organisatie veldonderzoek op basis van indicator-testsite 3.2.3.3 Resultaten veldonderzoek op basis van indicator-testsite 3.2.3.4 Afbakenen doelgroep 3.2.4 Onderzoeksstap 4: Bevraging doelgroep (ii04) 3.2.5 Onderzoeksstap 5: Hypothesen formuleren en toetsen (ii05) 3.2.5.1 Hypothesen formuleren 3.2.5.2 Hypothesen-testsite 3.2.5.3 Organisatie Internet Inclusiefdag 22/11/07 3.2.5.4 Gestandaardiseerde afname MMSE 3.2.5.5 Gestandaardiseerde afname AVI 3.2.5.6 Gestandaardiseerd toetsen hypothesen 3.2.6 Onderzoeksstap 6: Formuleren richtlijnen voor webbouwers en begeleiders
7 7 7 8 10 10 10 11 11 12 12 15 15 17 17 18 19 19 20 20 23
3.3 Nabeschouwing 3.3.1 Discussie 3.3.2 Conclusie
23 24 25
4
BIJLAGEN
26
5
LITERATUURLIJST
27
Internet Inclusief
2
1 Samenstelling van de KHK-onderzoeksgroep Naam Jo Daems
Departement G&C
Ann Hannes Ellen Torfs
HWBK HWBK
Taak Projectleider Onderzoeker 3 - ergotherapeut Onderzoeker 1 – technicus informatica Onderzoeker 2 – technicus informatica
Het PWO project Internet Inclusief maakt deel uit van het onderzoeksdomein ICT en Inclusie – K-point van de Katholieke Hogeschool Kempen. (www.k-point.be)
Internet Inclusief
3
Samenwerkingsverband en stuurgroep
Adressen Internet Inclusief - Stuurgroep Naam Daems
Voor naam Jo
Instelling
Afdeling of departement
Functie Werk
Adres
Plaats
KHK
G&C Opleiding Ergotherapie
Docent Ergotherapie
Kleinhoefstraat 4 2440 Geel
Dekelver Jan
KHK
K-point
Coördinator
Kleinhoefstraat 4 2440 Geel
Engelen Jan
KUL
Dept. Electrotechniek ESAT - SCD
Wetenschapper
Kasteelpark Arenberg 10
Hannes
Ann
KHK
HWBK Opleiding Toegepaste Informatica
Docent Toegepaste Informatica
Kleinhoefstraat 4 2440 Geel
Maes
Diane
KHK
G&C Opleiding Ergotherapie
Docent Ergotherapie
Kleinhoefstraat 4 2440 Geel
Maes
Bea
KUL
Dept. Pedagogische Wetenschappen
Wetenschapper
Vesaliusstraat 2
Coördinator dagcentrum
Perksesteenweg 1910 126 Kampenhout
Michiels Herman Ons Tehuis Brabant
3001 LeuvenHeverlee
3000 Leuven
Nicolay
Karine
VOCB vzw
Wablieft
Hoofdredacteur
Kardinaal Mercierplein 1
Torfs
Ellen
KHK
HWBK Opleiding Toegepaste Informatica
Docent Toegepaste Informatica
Kleinhoefstraat 4 2440 Geel
Van Hoof
Annelies vzw De Ploeg
Dienst Turnhout
Begeleider
Peter Benoitstraat 66
2300 Turnhout
Vervliet
Luc
Dienst animatie
Coördinator
Zwartgoor 1
2330 Merksplas
Internet Inclusief
DVC Zwart Goor
2800 Mechelen
4
2 Inhoudelijk verslag 2.1 Doelstelling project Internet Inclusief 2.1.1
Verantwoording van het onderzoeksproject
Communicatie en informatie worden steeds meer doordrongen van technologie. Internet wordt een volwaardig communicatiemiddel. Zowel de overheid (eGovernment), de banksector (internetbankieren), de dienstensector als de bedrijven (dienstregeling, openingsuren, internetshopping,…) maken er ‘vanzelfsprekend’ gebruik van. Daar waar deze opgang van het internet voor een grote groep van de samenleving als een belangrijk pluspunt wordt ervaren, dreigt een groep mensen, zoals personen met een verstandelijke beperking, in het isolement te geraken. Omgaan met deze internettechnologie vormt immers een reële drempel voor deze doelgroep om uiteenlopende redenen: complexe interfaces, moeilijk taalgebruik, te kleine of bewegende links, inhoudelijk onaangepaste websites, … Tegelijkertijd wint in onze huidige samenleving de grondgedachte van Volwaardig Burgerschap en Inclusie terrein. “Inclusie gaat om het fundamentele recht van alle mensen om ‘erbij te horen’, ‘een deel van het geheel’ te zijn.” Binnen de (ortho) pedagogiek duidt het begrip op het recht van alle kinderen, jongeren en volwassenen om in hun sociaal en emotioneel leven verbonden en verweven te raken. Dit proces start bij de geboorte en wordt best op alle mogelijke terreinen doorgedreven (Broekaert,E., 2000:361). Deze inclusiegedachte ligt mee aan de basis van de aandacht voor ICT bij mensen met beperkingen. Ook mensen met een handicap hebben recht om deel te nemen aan de informatie- en kennismaatschappij. Toegankelijkheid van de samenleving is een belangrijk speerpunt van het gelijkekansenbeginsel (Standaardregels van de Verenigde Naties over de gelijke kansen voor mensen met een handicap(Beke en Ghesquière, 2004). Toegankelijkheid van ICT is echter meer dan beschikking hebben over hardware; het betekent dat ook het gebruik ervan op maat moet zijn en bijgevolg toegankelijk moet zijn. Zo niet bestaat er het gevaar voor een nieuw analfabetisme: zij die met de informatiesnelweg mee kunnen reizen en zij die niet over deze vaardigheden of kansen beschikken. De digitale kloof groeit uit tot een kenniskloof. Het gevaar bestaat, dat als doelgroepen uitgesloten blijven van toegankelijke ICT- en Internettoepassingen, zij ook in een sociale kloof zullen vallen. (Beke en Ghesquière, 2004). Door de opgang van het internet ontstaat er bijgevolg een toenemende behoefte aan websites die effectief aangepast zijn aan de noden van specifieke doelgroepen. Zo is www.seniorennet.be, een portaalsite uitgebouwd door Pascal Vyncke, een welbekend voorbeeld van een website aangepast aan de vaardigheden en wensen van senioren. Een voorbeeld van een website op maat van kinderen met een verstandelijke beperking is www.wainot.be. In tegenstelling tot bovenstaande websites die louter en alleen ontworpen zijn met de doelgroep als klant voor ogen, is er ook een toenemende tendens merkbaar om bij het bouwen van sites het “Design For All”-principe te hanteren. Zo besliste de Vlaamse regering op 11 juni 2004 dat alle websites en webtoepassingen van de Vlaamse overheid tegen uiterlijk einde 2007 (internet) en 2010 (intranet) toegankelijk moeten zijn voor personen met een handicap. Wat opvalt is dat vele inspanningen die in het verleden gebeurden om de toegankelijkheid van websites voor personen met beperkingen te bevorderen, zich net niet hebben gericht op de doelgroep van personen met verstandelijke beperkingen. Voor België denken we dan bijvoorbeeld aan de realisatie van het blindsurferlabel voor blinden en slechtzienden dat sinds 1 juli 2006 verruimd is tot het anysurferlabel. (http://www.anysurfer.be). Op internationaal vlak heeft het WAI (Web Accessibility Initiative) een aantal richtlijnen ontwikkeld om het internet
Internet Inclusief
5
toegankelijk te maken voor personen met beperkingen, genaamd de Web Content Accessibility Guidelines (http://www.w3c.nl/Vertalingen/2000/WAI-WEBCONTENT/WAI-WEBCONTENTNL.html). Deze richtlijnen zijn echter vrij algemeen en vormen geen eenduidige oplossing voor het creëren van websites die toegankelijk moeten zijn voor personen met verstandelijke beperkingen. Terwijl onderzoek met betrekking tot (gebruik van) communicatie- en informatietechnologie zelden gericht is op de doelgroep personen met een verstandelijke beperking, leert de praktijk dat zowel de doelgroep zelf als de voorzieningen die zich op deze doelgroep richten ten zeerste vragende partij zijn voor effectief aangepaste websites.
2.1.2
Doelstelling en onderzoeksvragen van het onderzoeksproject
Met dit onderzoek wil Internet Inclusief komen tot (1) een beter zicht op de verwachtingen van volwassenen met een verstandelijke beperking inzake het gebruik van internet en (2) resultaatsgerichte aanbevelingen voor het ontwerp en gebruik van internetsites. Volgende onderzoeksvragen worden vooropgesteld: • • •
Welke verwachtingen hebben volwassenen met een verstandelijke beperking met betrekking tot het gebruik en de doelmatigheid van het internet en websites? Welke aanbevelingen kunnen worden geformuleerd voor het bouwen van websites die volwassenen met een verstandelijke beperking als doelgroep hebben? Welke aanbevelingen kunnen worden gegeven aan begeleiders van volwassenen met een verstandelijke beperking om deze groep te laten surfen op het internet?
De doelgroep ‘personen met verstandelijke beperkingen’ is erg breed. De American Association of Intellectual and Developmental Disabilities (AAIDD, voorheen AAMR, American Association on Mental Retardation) definieert ‘verstandelijke beperking’ als ‘Substantiële beperkingen in het huidig functioneren van mensen, gekenmerkt door een significant benedengemiddelde intellectueel functioneren dat samen voorkomt met beperkingen in twee of meer gebieden van adaptief gedrag. Deze gebieden zijn: communicatie, zelfredzaamheid, wonen, sociale vaardigheden, het gebruik maken van diensten in de samenleving, zelfbepaling, gezondheid en veiligheid, functionele schoolse vaardigheden, vrije tijd en werk. Verstandelijke handicap manifesteert zich voor de leeftijd van 18 jaar.’ (vertaling van Luckasson, e.a.1992, AAMR) (Broekaert,E., 2000). Internet Inclusief richt zich specifiek op het toegankelijk maken van websites voor volwassen personen met een verstandelijke beperking. We doelen dan op volwassenen die kunnen communiceren maar problemen hebben met het begrijpen van complexe informatie. Ondersteuning door symbolen, plaatjes en gesproken taal kan voor deze personen veel verduidelijken.
2.1.3
Onderzoeksmethode
Om op bovenstaande onderzoeksvragen antwoord te bieden wordt gebruik gemaakt van verschillende vormen van onderzoek. Deze zijn achtereenvolgens: • •
Exploratief onderzoek naar de verwachtingen van de doelgroep door middel van enquêtes en expertinterviews en via literatuurstudie inventariseren van bestaande richtlijnen en methoden om de doelgroep af te bakenen. Actiegericht verklarend onderzoek waar op basis van hypothesen (test)websites gebouwd en getest worden. We maken hier gebruik van quasi-experimenteel onderzoek.
Internet Inclusief
6
De
verkregen •
•
resultaten
gaven
richting
aan
de
normatieve
en
disseminatiefase:
In de normatieve fase zijn we enerzijds gekomen tot het ontwikkelen van richtlijnen voor het bouwen van websites die toegankelijk moeten zijn voor de doelgroep en anderzijds tot aanbevelingen die kunnen worden gegeven aan begeleiders van volwassenen met een verstandelijke beperking om beter te fungeren als inclusieve internetgids. In de disseminatiefase werden de betrokken partijen gesensibiliseerd. Dit gebeurde door verspreiding van de onderzoeksresultaten en van de aanbevelingen via publicaties in kranten en vaktijdschriften en door de organisatie van een studienamiddag op 24/04/08.
2.2 Onderzoeksstappen Internet Inclusief 2.2.1
Onderzoeksstap 1: Literatuurstudie
Doel van de literatuurstudie is enerzijds het inventariseren van bestaande richtlijnen voor toegankelijk internet en anderzijds het bepalen van een methode om de doelgroep van dit onderzoeksproject af te bakenen.
2.2.1.1 Literatuurstudie richtlijnen Internet moet toegankelijk zijn voor iedereen. Het concept van ‘universal design’ werd door het consortium W3C gebruikt om richtlijnen op te stellen om een zo toegankelijk mogelijke website te bouwen. Het Web Accessibility Initiative (WAI), als onderdeel van het W3C-consortium heeft een serie richtlijnen uitgeschreven om websites toegankelijk te maken voor niet-standaard doelgroepen. Deze serie richtlijnen bestaat uit 3 pakketten: 1. Richtlijnen voor de Toegankelijkheid van Web Content: De content van een document is wat het de gebruiker meedeelt via natuurlijke taal, afbeeldingen, filmpjes, animaties, etc. Het belangrijkste doel van deze richtlijnen is de bevordering van de toegankelijkheid van de inhoud voor mensen met een handicap. 2. Richtlijnen voor de toegankelijkheid van User Agents: Onder User Agents verstaan we programmatuur voor toegang tot webcontent, met inbegrip van grafische desktopbrowsers, tekstbrowsers, voice-browsers, mobilofoons, multimediaspelers, plug-ins en sommige hulptechnologieën voor software die gebruikt worden in combinatie met browsers, zoals schermlezers, schermvergroters en stemherkenningsprogrammatuur. 3. Richtlijnen voor de toegankelijkheid van Authoring Tools: Authoring Tools zijn onder meer HTML editors, tools voor documentconversie, tools die Webcontent genereren uit databases,… Het onderzoek Internet Inclusief focust zich op richtlijnen om de inhoud van een website verstaanbaar te maken voor personen met een verstandelijke beperking. Deze richtlijnen zullen aansluiting vinden bij of een aanvulling zijn op de Richtlijnen voor de Toegankelijkheid van Web Content of de zogenaamde WCAG-richtlijnen. Een Nederlandstalige vertaling is te vinden op http://www.w3c.nl/Vertalingen/2000/WAI-WEBCONTENT/WAI-WEBCONTENT-NL.html#contentstructure. De originele Engelstalige versie is te vinden op htpp://www.w3.org/TR/WCAG10/. De huidige versie 1.0 van deze WCAG-richtlijnen dateert van 1999. In de loop van 2008 zou versie 2.0 uitgewerkt beschikbaar zijn.
Internet Inclusief
7
De WCAG-richtlijnen vallen uiteen in 3 niveaus: 1. Prioriteit 1 (16 richtlijnen): Een webontwikkelaar moet aan deze lijst voldoen. Anders zal het voor één of meer groepen onmogelijk blijken om toegang te krijgen tot de informatie in het document. 2. Prioriteit 2 (30 richtlijnen): Een webontwikkelaar wordt geadviseerd te voldoen aan deze richtlijnen. Anders zal het voor één of meer groepen moeilijk blijken om toegang te krijgen tot de informatie in het document. 3. Prioriteit 3 (19 richtlijnen): Een webontwikkelaar mag voldoen aan deze richtlijnen. Anders zal het voor één of meer groepen wat lastig blijken om toegang te krijgen tot de informatie in het document. Naast het W3C heeft ook de Amerikaanse overheid inspanningen geleverd om de toegankelijkheid van webapplicaties te vergroten. Op de site www.section508.gov staat algemenere informatie over het Federal IT Accessibility Initiative, de wettelijke bepalingen omtrent toegankelijkheid van IT en IT-toepassingen binnen de Amerikaanse overheid. Sinds 1998 zijn de federale Amerikaanse overheidsinstanties verplicht om enkel en alleen ICT hardware en software aan te kopen of te bouwen die volledig toegankelijk is voor alle werknemers, dus voor werknemers met en zonder beperkingen. Resultaat van deze wetgeving is een serie van richtlijnen o.a. voor het bouwen van websites. Ondanks de goede bedoelingen van de regering is er een sterke verwevenheid tussen de miljoenenindustrie die de ICTontwikkeling is en de overheid. Dichter bij huis beheert de Stichting Waarmerk drempelvrij.nl sinds 20 juli 2007 de kwaliteitsregeling Webrichtlijnen (http://www.drempelsvrij.nl/webrichtlijnen) opgesteld door de Nederlandse overheid waarin verschillende internationale standaarden werden samengebracht. Door daaraan de internationale WCAG-richtlijnen voor toegankelijkheid van het W3C toe te voegen is een kwaliteitsregeling neergezet waarmee een webontwikkelaar volledige inzicht heeft in ondermeer de toegankelijkheid van de gebouwde website. In België bestaat er een gelijkaardig initiatief genaamd BlindSurfer dat sinds 1 juli 2006 omgevormd is tot Anysurfer (http://www.anysurfer.be). Beide organisaties hebben het bouwen van toegankelijke sites promoten tot doel en fungeren als screening-instantie om bestaande websites te testen op toegankelijkheid en een passend kwaliteitslabel toe te kennen. Wanneer we bovenstaande richtlijnen echter nader bekijken, blijft toch de vraag bestaan aan welke beperkingen tegemoet gekomen wordt door het opvolgen van deze aanbevelingen. De focus ligt sterk op het opvangen van storingen in het visueel, auditief en motorisch functioneren.
2.2.1.2 Literatuurstudie doelgroep We zijn er ons van bewust dat er zo een grote variatie in cognitieve beperkingen bestaat, dat we met dit onderzoek geen aanbevelingen voor toegankelijk internet kunnen formuleren die alle gradaties van cognitieve disfunctionaliteit dekken. Een tweede stap in de literatuurstudie bestaat er dan ook uit om de doelgroep waarop we ons met dit project willen focussen af te bakenen. Voor onderzoek wordt vaak een diagnostische omschrijving als afbakening gebruikt als het gaat over ‘beperkingen’. In veel gevallen kunnen stoornissen duidelijk omschreven worden en zijn de beperkingen hier aan gerelateerd. Het ICF-model (WHO, 2001) maakt gebruik van de indeling in functies en anatomische eigenschappen gerelateerd aan activiteiten en participatie. Participatieproblemen worden omschreven als problemen die iemand heeft met het deelnemen aan het maatschappelijke leven. Als beïnvloedende factoren worden persoonlijke en externe factoren aangegeven. Externe factoren zijn zowel fysieke als sociale omgeving. Om de
Internet Inclusief
8
doelgroep volwassenen met een verstandelijke beperking af te bakenen en te omschrijven in functie van ICT-gebruik biedt het ICF-model echter geen eenduidige indeling. De doelgroep omschrijven aan de hand van stoornissen is moeilijk. Verstandelijke beperkingen zijn meestal niet eenduidig te diagnosticeren en te omschrijven omdat er zo’n grote variatie bestaat tussen de karakteristieken van personen met gelijkaardige cognitieve beperkingen (Bohman, 2004). Er is geen directe link tussen de diagnose en de aanpassingen die een webontwikkelaar moet doorvoeren om voor mensen met een specifieke beperking een toegankelijk internet te voorzien (Bohman & Anderson, 2005). Web Aim vertrekt bij volwassenen met een verstandelijke beperking vanuit het perspectief van de gebruiker (Rowland, 2004). Welke zijn de functionele beperkingen van de volwassenen met een verstandelijke beperking, wat zijn hun moeilijkheden en hoe kan een webontwikkelaar daar specifiek op inspelen? Rowland (2004) omschrijft vier clusters van moeilijkheden die volwassenen met een verstandelijke beperking ervaren bij het gebruik van het internet: waarnemen en verwerken van informatie, geheugen, probleemoplossend vermogen en aandacht. Bohman & Anderson (2005) splitsen de cluster ‘waarnemen en verwerken van informatie’ op in drie vaardigheidsgebieden: taalkundig en verbaal begrip, rekenbegrip en visueel begrip. In de klinische praktijk wordt de Mini Mental State Examination (MMSE, Folstein & Mchugh, 1975) gebruikt voor het bepalen van de mentale status. Een score op de MMSE geeft een indruk van verschillende facetten van het cognitief functioneren namelijk herinneren, oriënteren, registreren, aandacht, taal en constructievaardigheid (visuomotoriek). Deze facetten vinden we in ongeveer dezelfde vorm terug bij Bohman & Anderson (2005). De totaalscore op de MMSE kan variëren van 0 tot 30 en is als volgt opgebouwd: oriëntatie in tijd en ruimte (10 punten), registreren van 3 woorden (3 punten), aandacht (5 punten), herinneren van 3 woorden (3 punten), taalkennis (8 punten) en visuomotoriek (1 punt). In het algemeen wijst een score lager dan 24 op cognitieve stoornissen hoewel er rekening moet gehouden worden met het opleidingsniveau en de leeftijd van de testpersoon. De groep personen zonder formele scholing (0-4jaar opleiding) scoort gemiddeld 22, het is tevens de groep met de grootste spreiding. In deze groep is een grote prevalentie voor ontwikkelingsstoornissen (Crum, Rosa M, e.a., 1993). De MMSE wordt in hoofdzaak uitgevoerd om dementie op te sporen maar ook in eerder onderzoek van Beck e.a. (2005) naar computervaardigheden werd reeds gebruik gemaakt van de combinatie MMSE en opdrachten als een online vragenlijst, een e-mailopdracht en een internetopdracht. Deelnemers met een lagere MMSE-score en een beperkter aantal jaren aan opleiding scoorden significant lager op de computervaardighedentest. Proefpersonen met een zeer hoge MMSE-score (29 of 30 op 30) haalden een beter resultaat op zowel de e-mailopdracht als op de internetopdracht dan de groep die beneden 28 scoorden op de MMSE. Proefpersonen met een MMSE-score minder dan 26 hadden het moeilijk met de e-mail- en de internetopdracht maar slaagden toch in het invoeren van gegevens. Bij het zoeken naar een indicator die aangeeft of een persoon met een verstandelijke beperking al dan niet baat heeft bij de aanbevelingen die voortvloeien uit dit onderzoek, is uiteindelijk geopteerd om net als Beck (2005) de MMSE-score in combinatie met specifieke opdrachten te hanteren. Concreet heeft de literatuurstudie naar een indicator om de doelgroep af te bakenen geleid tot de bouw van een zogenaamde indicator-testsite. Deze website is een verzameling van vragen en opdrachten die rechtstreeks afgeleid zijn van de MMSE maar waarin eveneens extra opdrachten die toetsen naar de 6 beperkingsgebieden van Bohman & Anderson opgenomen zijn.
Internet Inclusief
9
2.2.2
Onderzoekstap 2: Bevraging van het management (ii01) en de begeleiders (ii02)
Uit onderzoek van Aspinall en Hegarty (2001) en Seale (1998) blijkt dat een bevraging van de verantwoordelijken op management-niveau de eerste stap is om zicht te krijgen op het gebruik en de mogelijkheden van internet voor volwassenen met een verstandelijke beperking. Pas in tweede instantie werden in dat onderzoek de begeleiders van de gebruikers bevraagd. We hebben dezelfde werkwijze gehanteerd. In december 2005 gebeurde er een bevraging van het management (ii01) gevolgd door een bevraging van de begeleiders (ii02) in februari 2006.
2.2.2.1 Bevraging van het management (ii01) December 2005 vertrok een gepersonaliseerde mail van
[email protected] naar 713 adressen die we verzamelden op basis van de sociale kaart. In de mail werd ‘Internet Inclusief’ kort voorgesteld. Deze eerste algemene vragenlijst werd opgesteld m.b.v. “OnlineEvaluation”. In totaal waren er 115 respondenten. De vragenlijst bestond uit gesloten vragen. • In een eerste deel werd gevraagd naar de groepen volwassenen die in de instelling vertegenwoordigd zijn (werkend in het gewone arbeidscircuit, in beschutte werkplaats, atelier in de zorgvoorziening, dagbesteding, enkel passieve bezigheden). Ook werd gevraagd naar de classificatie volgens intelligentieniveau. Vervolgens werd gevraagd of er een ICTcoördinator, specifiek voor het computergebruik door de volwassenen met een verstandelijke beperking aangesteld is en of er computers beschikbaar zijn voor de gebruikers. De bevraging stopte hier voor 35 respondenten die aangaven dat er geen computers beschikbaar zijn. • In een tweede deel alleen bestemd voor instellingen die computers ter beschikking stelden aan de personen met een beperking waren er nog vragen over de toegang tot het internet, het type verbinding en met welk doel de doelgroep gebruik gemaakt van het internet. Deze bevraging leerde dat bij 80 van de 115 respondenten er computers beschikbaar zijn voor de volwassenen met een verstandelijke beperking maar dat bij slechts 48 instellingen deze computers ook voorzien waren van een internetverbinding. Bij 33 van de 48 instellingen kunnen de volwassenen met verstandelijke beperking onder toezicht surfen, op de andere plaatsen is er vrije toegang. Op de vraag waarvoor het internet het meest gebruikt werd door de doelgroep, waren het opzoeken van informatie, spelletjes spelen en mail versturen de meest voorkomende antwoorden. De uitgebreide bespreking van de resultaten voortvloeiend uit deze bevraging aan het management is terug te vinden in bijlage. (ii01 Bespreking Resultaten Bevraging Management)
2.2.2.2 Bevraging van de begeleiders (ii02) Februari 2006 werden in een tweede bevraging 451 instellingen aangeschreven via een gepersonaliseerde mail van
[email protected] en kwam er van 80 instellingen respons. Deze bevraging werd gericht aan de (ICT-)begeleiders van de personen uit de doelgroep. Ook deze bevraging gebeurde m.b.v. ‘Online-evaluation’. Doel van de bevraging was nagaan of de vaardigheden die volgens gegevens uit de literatuur (Rowland, 2004; Bohman & Anderson, 2005) bij een volwassene met een verstandelijke beperking minder ontwikkeld zijn door de begeleiders aangevoeld worden als belemmerende factoren bij het werken met internet.
Internet Inclusief
10
Binnen het domein “Waarnemen en verwerken van informatie” beschouwen de begeleiders taalkundig en verbaal begrip als meest beperkende factor, gevolgd door getal en rekenbegrip. Visuele waarneming en visueel begrip zien de begeleiders als de minst beperkende factor. Voor de vaardigheid “Geheugen” gaf 80% van de respondenten aan dat eerder het gebrek aan lange termijngeheugen dan wel aan korte termijngeheugen de grootste struikelblok is bij het (leren) werken met het internet. De begeleiders zijn eveneens van mening dat een zeker niveau van probleemoplossend vermogen vereist is als je wil surfen op het internet. In de vraagstelling werd er een uitbreiding gemaakt van zuiver redeneren naar ruimtelijk redeneren en dan ziet toch 36% van de begeleiders hierin een zeer beperkende factor. Er werd binnen dit domein eveneens gepolst naar de frustratietolerantie t.a.v. wachten en t.a.v. fouten en dan zou deze laatste tolerantiegrens bij de doelgroep het laagst zijn. Websites moeten voor volwassenen met een verstandelijke beperking feilloos werken. Wat het domein “Aandacht” betreft, zien de begeleiders de grootste beperkende factor in de afleidbaarheid op het internet. Alertheid en concentratie zijn nodig om informatie op te nemen en te verwerken. Op een internetpagina gebeurt er echter vaak zoveel tegelijkertijd dat volgehouden aandacht bij de doelgroep moeilijk verkregen wordt. Als voordelen van het surfen op internet worden volgende elementen aangegeven: internet kan het gevoel van eigenwaarde verhogen, kan bijdragen tot inclusie, maakt het gemakkelijker te communiceren met anderen, kan zorgen voor een grotere mate van zelfstandigheid en vergroot de kennis. De grootste drempel blijkt op gebied van taal te liggen, samengaand met te weinig visualisering. De onduidelijke structuur van webpagina’s wordt als sterk belemmerend aangegeven. De uitgebreide bespreking van de resultaten voortvloeiend uit deze bevraging aan de (ICT-)begeleiders is terug te vinden in bijlage (ii02 Bespreking Resultaten Bevraging (ICT-) Begeleiders).
2.2.3
Onderzoeksstap 3: Afbakenen van de doelgroep (ii03)
2.2.3.1 Indicator-testsite Zoals reeds vermeld heeft de literatuurstudie naar indicatoren om de doelgroep af te bakenen geleid tot de bouw van een indicator-testsite. Deze website is een verzameling van vragen en opdrachten die rechtstreeks afgeleid zijn van de MMSE maar waarin eveneens extra opdrachten die toetsen naar de 6 beperkingsgebieden van Bohman & Anderson opgenomen zijn. Het doorlopen van de opdrachten op de indicator-testsite door een volwassene met een cognitieve beperking geeft meteen een indruk van de vaardigheden van die persoon uitgesplitst naar de 6 beperkingsgebieden van Bohman & Anderson: •
• • •
Waarnemen en verwerken van informatie: o Lezen, taalkundig en verbaal begrip kan afgeleid worden uit de MMSE-factor Taal. o Rekenbegrip kan afgeleid worden uit de MMSE-factor Aandacht. o Visueel begrip kan afgeleid worden uit de MMSE-factor Taal voor het herkennen van een horloge en een potlood en uit extra opdrachten rond achtergrondfiguren en visueel vervolledigen. Geheugen kan afgeleid worden uit de MMSE-factor Geheugen. Probleemoplossend vermogen kan afgeleid worden uit de niet MMSE-opdrachten computerspel Aandacht kan afgeleid worden uit de MMSE-factor Aandacht.
Internet Inclusief
11
2.2.3.2 Organisatie veldonderzoek op basis van indicator-testsite Eind september en begin oktober 2006 werden twintig voorzieningen voor volwassenen met een verstandelijke beperking uit de regio Kempen telefonisch gecontacteerd. Deze lijst werd aangevuld met enkele voorzieningen buiten de regio. Aan de begeleiders werd toestemming gevraagd voor het afnemen van een computertest bij een aantal deelnemers uit de voorziening. Het aantal deelnemers werd bepaald door het aantal beschikbare computers in de voorziening en de tijd nodig voor één testafname. Vanuit Internet Inclusief werden er geen vereisten gesteld aan de deelnemers en werd gesteld dat computerervaring niet noodzakelijk was. De begeleiders bepaalden dus zelf welke personen van hun voorziening participeerden aan het onderzoek. In sommige voorzieningen werden enkel personen met computerervaring door de begeleiders geselecteerd, in andere voorzieningen werden alle personen die interesse hadden voor het onderzoek uitgenodigd om deel te nemen. Dit leidde tot een heterogene, toevallige testgroep. Op 25 en 26/10/2006 bezochten tweedejaarsstudenten ergotherapie van de KHKempen in totaal 19 instellingen die toegezegd hadden om mee te werken aan dit onderzoek. Deze instellingen waren Ons Tehuis Brabant, Monnikenheide, Hagelbos, De Boomgaard, ’t Margrietje, Het Roer, Den Brand, DVC Sint Jozef, De Ploeg, Markdal Eigen Haard, De Schakel, Vogelzang, Clara Fay, Zwart Goor, Giels Bos, Muylenberg, OCMW Dagcentrum Geel en de Rusthuif. De studenten werden tevoren gebrieft en de testprocedure werd samen met hen ingeoefend. In totaal hebben de studenten aan 170 proefpersonen de indicator-testsite voorgelegd. Hun observaties werden genoteerd in een testboekje. Aan de begeleiders werden twee vragenlijsten aangeboden: één vragenlijst mbt algemene gegevens over de voorziening, een tweede vragenlijst peilde naar achtergrondgegevens over de individuele deelnemer.
2.2.3.3 Resultaten veldonderzoek op basis van indicator-testsite Doel van dit veldonderzoek is deze 170 proefpersonen in te delen op basis van de beperkingsgebieden van Bohman & Anderson rekening houdend met de MMSE-score die zij behaalden. De MMSE-score van de 170 volwassenen met een verstandelijke beperking die deelnamen aan ons onderzoek bedraagt gemiddeld 18,6 op 30 met een standaarddeviatie van 5,6. 1 persoon behaalt een minimumscore van 0 op 30, 5 personen behalen de maximumscore zijnde 30 op 30. Onderstaande grafiek visualiseert het aantal proefpersonen per MMSE-score. Aantal proefpersonen per MMSE-score Totaal 14 12
12
11 10
10
9
9
9
8 8
7
7
8
8
7 6
6
8 7
7 6 5 5
4 4
3 3 2
2
1
2
3 2
1
0 0 1 2 3 6 7 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30
Internet Inclusief
12
De totale MMSE-score is de totaalsom van de scores van de proefpersonen op 5 rubrieken namelijk oriëntatie in tijd en ruimte, inprentingvermogen, geheugen, aandacht en taalbeheersing. Voor de rubriek oriëntatie in tijd en ruimte is de gemiddelde score 6.5 op 10 met een standaardafwijking van 2.7. Wanneer we deze gemiddelde scores op oriëntatie nader bekijken merken we dat deze vaardigheid een sterk discriminerende factor is. Personen met een MMSEscore lager dan 15 hebben enorm veel moeite om zich te oriënteren op vlak van tijd en ruimte. Vanaf een MMSE-score van 28 op 30 blijkt het oriënteringsvermogen volledig ontwikkeld te zijn. Het volgende aspect dat onder de loep genomen wordt om de MMSE-score te bepalen is het in staat zijn gegevens in te prenten. Om intenties te bekijken is het kunnen inprenten van een minimale hoeveelheid gegevens immers uiterst belangrijk. De inprenting van gegevens lukte bij de proefpersonen bijzonder goed, zij behaalden gemiddeld een score van 2,6 op 3. Slechts 10 van de 170 personen scoorden op deze test 0 op 3. 8 personen uit deze groep met score 0 hebben een globale MMSE-score lager dan 7 op 30. De 2 andere personen die problemen hadden met het inprenten van gegevens behaalden nochtans een MMSE-score van respectievelijk 16 en 17 op 30. Wat de rubriek aandacht betreft, wordt deze vaardigheid in een MMSE uitgesplitst over een rekenopdracht en een spellingsopdracht. De rekenopdracht bestaat uit het opeenvolgend aftrekken van 7 startend bij het getal 100. Voor de spellingsopdracht wordt gevraagd het woord “dorst” achterstevoren te spellen. Bij beide opdrachten zijn maximum 5 punten te verdienen en de maximumscore van de twee opdrachten wordt beschouwd als de totaalscore voor de rubriek aandacht. Deze 2 opdrachten blijken voor de proefpersonen enorm moeilijk te zijn. Gemiddeld is de behaalde score 1,3 op 5 met een standaardafwijking van 1,8. Wanneer we de grafiek met de gemiddelde scores bekijken dan merken we dat er pas van enig aandachtsvermogen kan gesproken worden vanaf een MMSE-score van 24 op 30. Aandacht blijkt dus een zeer sterk discriminerende factor te zijn ten aanzien van het cognitief vermogen van een persoon. Wel moet er bij deze resultaten de kanttekening gemaakt worden dat het laten uitvoeren van een rekenopdracht om volgehouden aandacht te onderzoeken misschien niet ideaal is om terug te koppelen naar internetvaardigheden. Uit de vorige bevragingen gericht aan de begeleiders van de personen met een verstandelijke beperking is immers gebleken dat zij het rekenkundig vermogen als één van de minst beperkende factoren naar internetgebruik toe zagen. Langs de andere kant beschouwen zij wel het stimuleren van volgehouden aandacht als een van de grootste uitdagingen voor een webbouwer. Wat het geheugen betreft scoorden de proefpersonen gemiddeld 2,3 op 3 met een standaardafwijking van 0.9. 100 van de 170 proefpersonen konden de 3 te onthouden woorden feilloos reproduceren. 36 personen slaagden in het reproduceren van 2 van de 3 woorden. 12 personen konden slechts 1 woord onthouden en 22 personen hadden een zeer zwak geheugen en konden geen enkel woord reproduceren. In deze groep van 22 personen zitten natuurlijk de 10 personen die reeds bij aanvang de 3 woorden niet konden ingeprent krijgen. Toch is in deze onderverdeling op vlak van geheugen slechts een beperkte link te vinden met de globale MMSEscore. Vanaf een MMSE-score van 10 op 30 vind je al personen terug die 3 op 3 scoren en tot een MMSE-score van 29 op 30 vind je personen terug die een steekje laten vallen. Tot slot bepaalt de rubriek taal de totale MMSE-score. De proefpersonen behaalden op vlak van taal in de MMSE een gemiddelde score van 5,6 op 8 met een gemiddelde afwijking van 1,5. Op onderstaande grafiek staat de verdeling van de gemiddelde score op 8 over de behaalde MMSEtotalen.
Internet Inclusief
13
Gemiddelde score Taal per MMSE-score 8,0
7,0
Gemiddelde score taal
6,0
5,0
8,0
4,0 6,9 6,0
3,0
6,4
6,8
Totaal
7,4 7,4 7,2 7,1 7,4
7,1 6,6
6,0
5,3 5,3 5,4 4,3 4,4
2,0 3,0 2,0
1,0
3,6
3,4
3,3 2,0
2,0
1,5 1,0 30
(leeg)
29
28
27
26
25
24
23
22
21
20
19
18
17
16
15
14
13
12
11
9
10
7
6
3
2
1
0,0 0
0,0
MMSE-score
Uit bovenstaande grafiek is duidelijk af te leiden dat het globale cognitief vermogen gerelateerd is met de taalkundige ontwikkeling van de proefpersoon. Hoe hoger de taalkundige score hoe beter de totale MMSE-score. Taal mag dus beschouwd worden als een sterk beperkende factor naar cognitief vermogen toe. Wanneer we de resultaten van dit veldonderzoek terugkoppelen naar de 6 beperkingsgebieden van Bohman & Anderson (taalkundig begrip, rekenkundig begrip, visueel begrip, geheugen, aandacht en probleemoplossend vermogen), kunnen we de volgende conclusies trekken. Taalkundig begrip en aandacht blijken sterk discriminerende factoren zijn naar algemeen cognitief functioneren toe. Het geheugen daarentegen is echter niet rechtlijnig terug te koppelen aan een MMSE-score. Het rekenkundig begrip kan afgeleid worden uit de opdracht die peilde naar het rekenniveau van de proefpersoon. Behoudens één uitzondering bij een MMSE-score van 19, werd slechts vanaf een MMSE-score van 23 gescoord voor dit onderzoeksveld. De onderzochte personen met een MMSE-score hoger dan 28 slaagden allen voor deze rekentest. Opvallend is dat tot een MMSEscore van 18 er niemand in slaagde om de rekentest correct uit te voeren. Visueel begrip wordt in dit onderzoek afgeleid uit de niet MMSE-opdrachten rond visueel vervolledigen. De proefpersonen werden gevraagd een bloem, een poes en een gezicht te herkennen. Zij kregen bij een eerste poging slechts een deel van de volledige tekening te zien. Bij de twee volgende pogingen werd de tekening telkens verder vervolledigd. Er blijkt geen aantoonbaar verband te zijn met de MMSE-score van de proefpersonen. Zelfs bij zeer hoge MMSE-scores van 29 op 30 en 30 op 30 zijn er personen die twee pogingen nodig hebben terwijl er bij een MMSE-score van 1 op 30 toch personen zijn die zonder problemen de drie tekeningen direct kunnen vervolledigen. In totaliteit herkennen van de 169 proefpersonen bij de eerste poging 97 personen de bloem, 93 personen de poes en 122 personen het gezicht. Na 3 pogingen herkennen 14 personen de bloem, 2 personen de poes en 5 personen het gezicht. Slechts 2 personen waren niet in staat om de bloem te herkennen en 2 anderen waren niet in staat het gezicht te herkennen. Probleemoplossend vermogen kan afgeleid worden uit de niet MMSE-opdrachten computerspel. Aan de proefpersonen werd gevraagd om 5 klikopdrachten uit te voeren, namelijk klikken op start, klikken op openen, klikken op het URL-invoervak, klikken op terug en klikken op sluiten. Voor elk correct uitgevoerde opdracht werd 1 punt toegekend. De maximum te behalen score is dus 5 op 5.
Internet Inclusief
14
Een score van 1 op 5 komt slechts voor bij 6 van de 30 MMSE-scores. Bij 21 van de MMSEscores wordt een probleemoplossend vermogen van 2 op 5 waargenomen. De spreiding bij score 2 is zeer groot, gaande van een MMSE-score van 3 tot en met een MMSE-score van 28. Bij 12 MMSE-scores wordt er een probleemoplossend vermogen van 3 op 5 gescoord. Ook daar is de spreiding ruim, gaande van 9 tot en met 28. Een score van 4 op 5 vindt men terug vanaf MMSEscore 7 eveneens tot en met 28. Een maximumscore van 5 op 5 komt voor vanaf MMSE-score 1 maar vindt men hoofdzakelijk terug vanaf MMSE-score 14 op 30. Proefpersonen die een MMSEscore van 29 of 30 behaalden scoorden allemaal het maximum op probleemoplossend vermogen. De volledige resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in bijlage (ii03 Bespreking Resultaten Veldonderzoek Indicator-testsite).
2.2.3.4 Afbakenen doelgroep Uit de resultaten is af te leiden dat van de 6 probleemgebieden die Bohman & Anderson aangeven voor een persoon met een verstandelijke beperking, taalbegrip, rekenbegrip en aandacht als sterk discriminerende factoren mogen beschouwd worden. Rekening houdend met het belang van deze drie probleemdomeinen bij het surfen op internet is de doelgroep van het onderzoek ingeperkt tot de proefpersonen die op de indicator-testsite een MMSE-score van 21 en meer behaalden. Concreet betekent dit dat deze personen kunnen lezen. Van de 170 proefpersonen die aan het onderzoek hebben deelgenomen werden er 69 personen weerhouden.
2.2.4
Onderzoeksstap 4: Bevraging doelgroep (ii04)
Op 15/06/2007 werden de 69 personen die weerhouden werden als doelgroep van dit onderzoek na afname van de indicator-testsite (ii03) uitgenodigd in de KHKempen. 53 volwassenen met een verstandelijke beperking namen deel. Doel van deze uitnodiging was enerzijds een bevraging van de doelgroep en anderzijds de doelgroep vertrouwd maken met de infrastructuur van de hogeschool ter voorbereiding van onderzoek ii05. Hiertoe werd een gevarieerd programma opgesteld: rondleiding door de hogeschool in kleine groepen, kennismaking met de informatica infrastructuur, invullen van een vragenlijst en afronding met een gezamenlijke broodjeslunch. De vragenlijst werd samengesteld op basis van de resultaten uit de bevraging aan het management van de voorzieningen (ii01, december 2005) en de bevraging aan de begeleiders (ii02, maart 2006). In deze bevragingen werd gepeild naar interesses van de volwassenen met een verstandelijke beperking, hun computer en Internetgebruik, het al dan niet onder begeleiding werken aan de computer en het internet, de aangename en minder aangename aspecten bij surfen op het internet, de behoefte aan ICT vorming en de verwachtingen ten aanzien van Internetgebruik. De vragenlijst bestond uit een mix van open en gesloten vragen. De gebruikers werden uitgenodigd de vragenlijst zelfstandig in te vullen. Begeleiders en docenten van de opleiding Toegepaste Informatica (HWBKG) zorgden voor ondersteuning waar nodig. 34% van de deelnemers blijkt elke dag aan de computer te werken. Voor 47,2% is dat elke week en voor 17 % af en toe. Eén deelneemster werkte nog nooit aan de computer.
Internet Inclusief
15
Een grote groep (88,4 %) maakt gebruik van een computer in de voorziening (dagcentrum, atelier of leefgroep). 51,9 % van de gebruikers heeft thuis toegang tot de computer. Zeven (13,5 %) werken uitsluitend thuis aan de computer. Van de twee gebruikers die aangeven ‘ergens anders’ aan de computer te werken is er één die aan de computer werkt bij Digid@c en één die toegang heeft tot de computer bij familie. 10 personen (19,2 %) geven aan soms met en soms zonder begeleiding te werken. Dit maakt dat 59,6 % zegt steeds zonder begeleiding aan de computer te werken terwijl 21,1 % steeds met begeleiding aan de computer werkt. Alle personen die ook effectief aan de computer werken, werken graag aan de computer. 22,6% volgt reeds computerles, 51% heeft interesse voor het volgen van computerles. Bijna de helft (43,4%) heeft een e-mailadres. 74,6% maakt gebruik van internet. Van deze Internetgebruikers doet 61,5 % dit zonder begeleiding. 6 van de 39 Internetgebruikers (15,3 %) geeft aan soms met en soms zonder begeleiding op het internet te gaan. Dit betekent dat 46,2 % van de Internetgebruikers steeds zelfstandig gebruik maken van het internet. 96% wil graag nog meer op het internet werken. 26,4 % gaat niet op het internet. Zij hebben ook de volgende vragen betreffende het internet niet ingevuld. We merken op dat het internet het meest gebruikt wordt voor het bezoeken van spelletjessites (66,7 %), het opzoeken van informatie (59,0 %) en om e-mail te versturen (46,2 %). Een bevraging met dezelfde vragenlijst aan het management van voorzieningen (december 2005, ii01) leverde een gelijkaardig lijst van favorieten (respectievelijk 52,00 %, 48,00 %, 53,33 %). Bij de peiling naar wat men nog meer wil doen op het internet zijn de meest voorkomende antwoorden: nog beter leren opzoeken (52,8%), muziek beluisteren en downloaden (19,4%) en e-mail versturen (19,4%) . Op de open vraag ‘Wat vind je leuk aan internet’ geeft 69,2 % aan graag op zoek te gaan naar informatie, 28,2% houdt van de spelletjes op het internet en bij 17,9% is het verzenden en ontvangen van mails prioritair. Ook chatten (15,4%) en muziek beluisteren en downloaden (12,8%) zijn populair. Bij de vraag ‘welke websites vind je goed’ maken we de bedenking dat de antwoorden geen rechtstreekse informatie geven over de kwaliteit van de websites. De lijst geeft eerder weer welke websites door de gebruikers bezocht worden. Populair zijn Google, Wai-not, Speelzolder, Wablieft en Clouseau. Met de open vraag ‘Wat vind je vervelend aan het internet’ willen we nagaan in welke mate personen uit de doelgroep problemen ondervinden en ze ook kunnen benoemen. Een aantal van deze items wordt getoetst in het vervolgonderzoek ii05. Meest voorkomende antwoorden zijn: soms gaat het traag (12,8%), zoeken lukt niet goed (10,3%), reclame en pop ups (10,3%) en een niet werkende link (7,7%). Om na te gaan in welke mate personen uit de doelgroep beperkingen ondervinden en deze kunnen benoemen stelden we de vraag ‘Wat vind je moeilijk aan het internet’ Meest voorkomende antwoorden zijn: juiste informatie zoeken (17,9%), vreemde talen (7,7%) en veel tekst (5,1%). De uitgebreide bespreking van de resultaten voortvloeiend uit deze bevraging aan de doelgroep is terug te vinden in bijlage (ii04 Bespreking Resultaten Bevraging Doelgroep).
Internet Inclusief
16
2.2.5
Onderzoeksstap 5: Hypothesen formuleren en toetsen (ii05)
2.2.5.1 Hypothesen formuleren Via de opdrachten uit de indicator-testsite (ii03) werd er getoetst in hoeverre elk probleemgebied geformuleerd door Bohman & Andersson door de 69 personen die wij als doelgroep van dit onderzoek beschouwen effectief als belemmerend wordt ervaren. Op basis van de resultaten behaald door de doelgroep zijn er per beperkingsgebied hypothesen geformuleerd. •
Visueel begrip o Over elkaar heen liggende vlakken worden betekenisvol en als geheel waargenomen zolang het bovenliggend vlak, werken in een lager vlak niet belemmert. o Een Internetpagina mag een beperkt aantal blokken of achtergrondelementen bevatten maar deze details mogen niet afleiden. o Eenvoudig herkenbare elementen die niet volledig zichtbaar zijn, worden in hun betekenis herkend. o Een navigatiebalk wordt in zijn geheel herkend. o Tekstblokken met voldoende witruimte tussen worden als samenhangend geheel herkend. o Opsommingslijsten worden eveneens als groep en samenhorend waargenomen. o Bij teksten op een website is het zinvol interlinie 1.5 te gebruiken. Bij interlinie 1 plakken de regels te dicht op elkaar. Bij interlinie 2, worden de zinnen niet meer als samenhorend beschouwd.
•
Verbaal begrip inclusief lezen o Lezen ondersteunen door audio: bij korte instructies geen audio nodig; bij langere tekst helpt audio-ondersteuning. o Lezen ondersteunen door afbeeldingen: bij korte instructies geen afbeeldingen nodig. Bij een langere tekst wordt de inhoud beter begrepen wanneer er ondersteunende afbeeldingen getoond worden. Met ondersteunend wordt bedoeld dat de afbeelding direct een duidelijk beeld geeft van de inhoud van de tekst. o Taal op een website voor de doelgroep moet geschreven zijn vanuit de “Tips van Wablieft”.
•
Rekenbegrip o De proefpersonen hebben notie van de grootteorde van het aantal teruggevonden items na bijvoorbeeld een zoekoperatie. o Toepassen van paginering bij zoekresultaten kan op voorwaarde dat het aantal teruggegeven resultaten beperkt is tot de ordegrootte dat het getalbegrip dan de proefpersoon reikt.
•
Aandacht o Combinatie van hypotheses die allen aangeven dat er alleen de boodschap die je wil meedelen op een pagina de aandacht mag trekken. Al het overige moet vermeden worden: Ingewikkelde grafische achtergronden Bewegende, flikkerende delen Sterk contrasterende vlakken Niet boodschapgerichte audio, video, afbeeldingen …
•
Geheugen o Een website moet consistent opgebouwd zijn: een consistente manier van navigeren wordt begrepen
Internet Inclusief
17
•
Probleemoplossend vermogen o Knoppen waarop moet geklikt worden moeten groot genoeg zijn en ver genoeg uit elkaar staan. o Alle links en knoppen moeten werken om geen frustratie op te wekken. o Bij formulieren moeten alle invoeropdrachten in aparte schermen opgevraagd worden. Een formulier waarop teveel input gevraagd wordt, krijgt de proefpersoon niet ingevuld.
In bijlage (ii05 Formuleren Hypothesen) is het volledige rapport te vinden waarin per beperkingsgebied geduid wordt hoe elke hypothese tot stand kwam.
2.2.5.2 Hypothesen-testsite Om bovenstaande hypothesen te toetsen bij de doelgroep werd er een webapplicatie gebouwd, nl. http://eduweb.khk.be/IIB. Hoe elke hypothese in deze website getoetst wordt, is uitgebreid beschreven in een document in bijlage (ii05 Bespreking Toetsen Hypothesen). We geven een voorbeeld ter illustratie. Hypothese voor het gebied: visueel begrip: figuur achtergrond:
“Over elkaar heen liggende vlakken worden betekenisvol en individueel als geheel waargenomen”. Hypothese testen door
-
De proefpersoon te laten aanwijzen welke verschillende blokken (navigatie,inhoud) zich op de startpagina bevinden.
Kanttekening bij test - Het begrip ‘over elkaar heen liggend’ betekent in bovenstaande pagina dat de 2 navigatieblokken en het inhoudsblok op het blauwe achtergrondvlak liggen. - Het begrip ‘blok’ werd eerst door de testleider geduid op een vorige pagina van de testsite. - Het laten aanwijzen zorgt ervoor dat de opdracht niet interfereert met de leesvaardigheid of taalvaardigheid van de proefpersoon. Wij veronderstellen dat de proefpersonen afzonderlijke blokken op een pagina herkennen.
-
Internet Inclusief
18
2.2.5.3 Organisatie Internet Inclusiefdag 22/11/07 Op 22 november 2007 werden de 53 volwassenen met een verstandelijke beperking die deelnamen aan de bevraging in juni (ii04) uitgenodigd op de campus van de KHKempen in Geel. 48 personen waren aanwezig. Doel van deze Internet Inclusief-dag was enerzijds het toetsen van de hypothesen via de testsite en anderzijds met het oog op de beschrijving van de doelgroep de afname van een gestandaardiseerde versie van de MMSE (Folstein MF, 1975) en een gestandaardiseerde leesproef AVI (Visser J., 1994). Het afnemen van de testen gebeurde door 2dejaars-studenten ergotherapie. Zij werden opgeleid voor de afname van de drie testen. Elke student kreeg de verantwoordelijkheid over één test. Op deze manier konden de studenten zich grondig voorbereiden en zich focussen op één taak. Voor de testafnames van MMSE en AVI werden de gestandaardiseerde handleiding en scoreformulieren verwerkt tot een document dat door de studenten-proefleiders kon gehanteerd worden voor afname en score. Voor de testsite werden een handleiding voor afname en een registratieformulier ontwikkeld. Voor de afname was telkens een proefleider en een observator aanwezig. Deze laatste was verantwoordelijk voor het invullen van het scoreformulier en het noteren van extra observaties. Gedurende de dag werden momenten voorzien voor het invoeren van de data via online-evaluation. Omwille van de grootte van de testbatterij, de intensiviteit van de testafnames, het aantal testafnames (3) en de taakspanning van de gebruikers werd een programma uitgewerkt waarin inspanning (testafnames) en ontspanning (workshops) elkaar afwisselden. Ook deze workshops werden verzorgd door de studenten van het tweede jaar ergotherapie. Er was een parallelprogramma voor de begeleiders voorzien. Elke deelnemer kreeg een individueel dagschema, koffiepauzes en lunch werden gezamenlijk genomen.
2.2.5.4 Gestandaardiseerde afname MMSE Voor de gestandaardiseerde afname van de MMSE werd de versie van De Lepeleire J. & Vernooij-Dasse M. van 2003 gebruikt. Het doel van deze afname was het verkrijgen van gestandaardiseerde gegevens voor een doelgroepomschrijving. In tweede instantie is het interessant om de resultaten te vergelijken met de MMSE-score die de doelgroep behaalde na testen met de Indicator-testsite. Het is echter niet de bedoeling om de resultaten van de Hypothesen-testsite rechtstreeks te linken aan de behaalde MMSE-score. De resultaten van de afname van de gestandaardiseerde MMSE (ii05) verschillen in lichte mate van de resultaten die berekend waren op basis van de verwerking van de opdrachten van de MMSE (ii03) in de Indicator-testsite. Er is een grotere spreiding. Waar de geselecteerde gebruikers uit iiO3 een minimumscore van 21 behaalden is de minimumscore voor MMSE ii05 18. Eén persoon die bij MMSE ii03 een score van 24 behaalde wenste niet deel te nemen aan de gestandaardiseerde afname van MMSE. Score (max 30) n ii03=48 n ii05=47 MMSE ii03 MMSE ii05
18
19
20
2
2
3
21 5 6
22 3 3
23 6 4
24 6 6
25 5 1
26 8 9
27 6 4
28 3 3
29 2 2
30 4 2
Rekening houdend met de omzetting van de gestandaardiseerde opdrachten naar de computerversie, de verschillende context waarin de afnamen gebeurden (natuurlijke omgeving,
Internet Inclusief
19
voorziening versus campus hogeschool), het moment en duur van testafnamen (30-60 minuten computerversie, 20 minuten gestandaardiseerde versie in het kader van een goed gevulde dag met meerdere testsituaties) durven we stellen dat de MMSE-computerversie, de zogenaamde Indicator-testsite, een goede barometer is om te bepalen of een persoon met een verstandelijke beperking baat heeft bij de conclusies die voortvloeien uit dit onderzoek.
2.2.5.5 Gestandaardiseerde afname AVI Omdat taal als sterk discriminerende factor bij het selecteren van de doelgroep voor het vervolgonderzoek (ii04 en ii05) werd beschouwd, is gezocht naar een instrument om het taalniveau in kaart te brengen. Voor de doelgroep volwassenen met een verstandelijke beperking bestaat op dit gebied geen gestandaardiseerd meetinstrument. Er werd gekozen om een veelgebruikte leestoets uit het onderwijs, de AVI, te gebruiken. Nadeel van dit instrument is dat er enkel teksten voorhanden zijn uit de leefwereld van kinderen. Bij de afname van de test werd aan de gebruikers gevraagd of dit een bezwaar vormde. Niemand had hier problemen mee. De AVI toets geeft negen niveaus voor technisch lezen (Visser, J., 1994, Boonen, W., 2000). De AVI leestoets wordt afgenomen bij kinderen die dagelijks leesoefeningen doen. Wij veronderstellen dat niet alle personen uit onze doelgroep het lezen dagelijks onderhouden. De bedenking werd dan ook gemaakt dat het tempo bij onze doelgroep een beïnvloedende factor zou kunnen zijn bij de scores. Er werd geopteerd om de scores te berekenen met en zonder de factor tijd in rekening te brengen (aantal fouten en tijd F+T, aantal fouten zonder factor tijd FT). We merken op dat de scores waar het leestempo niet meegenomen wordt aanzienlijk hoger liggen dan de scores waar dit wel het geval is. Dit geeft een gemiddelde score van 4,972 voor F+T en 6,447 voor F-T. AVI (max niveau =9) Aantal F+T Aantal F-T
<1
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 7
2 2
4 2
1 1
13 7
3 3
6 6
2 3
4 1
3 16
2.2.5.6 Gestandaardiseerd toetsen hypothesen De hypothesen werden bij de doelgroep getoetst via een testsite, nl. http://eduweb.khk.be/IIB Rekening houdend met de diversiteit van de doelgroep op vlak van voorkennis ICT en surfen op het internet hebben we volgende beslissingsregel gehanteerd bij het beoordelen van de hypothesen: > 66% : Hypothese bevestigd 50% - 66%: Hypothese onbeslist <50%: Hypothese niet bevestigd Er werden 20 hypothesen getoetst. Hiervan werden 13 hypothesen bevestigd, bleven 2 hypothesen onbeslist en werden 5 hypothesen niet bevestigd. Uit elke hypothese zijn tips voor de webbouwer van een voor de doelgroep toegankelijke site afgeleid als ook tips voor de begeleider die personen met een verstandelijke beperking willen ondersteunen tijdens het surfen op het internet. De volledige beschrijving van de resultaten is opgenomen in bijlage (ii05 Bespreking Toetsen Hypothesen). We geven enkele voorbeelden ter illustratie.
Internet Inclusief
20
Hypothese voor het gebied: visueel begrip: figuur achtergrond:
“Over elkaar heen liggende vlakken worden betekenisvol en individueel als geheel waargenomen”. Hypothese testen door
-
De proefpersoon te laten aanwijzen welke verschillende blokken (navigatie,inhoud) zich op de startpagina bevinden.
Kanttekening bij test Het begrip ‘over elkaar heen liggend’ betekent in bovenstaande pagina dat de 2 navigatieblokken en het inhoudsblok op het blauwe achtergrondvlak liggen. - Het begrip ‘blok’ werd eerst door de testleider geduid op een vorige pagina van de testsite. - Het laten aanwijzen zorgt ervoor dat de opdracht niet interfereert met de leesvaardigheid of taalvaardigheid van de proefpersoon.
-
Wij veronderstellen dat de proefpersonen afzonderlijke blokken op een pagina herkennen.
-
Resultaat: De hypothese wordt bevestigd.
Aantal dat de 3 blokken herkent en dus hypothese bevestigt
35
76%
Aantal dat de 3 blokken niet herkent
11
24 %
-
Conclusie voor webbouwer: De inhoud van een webpagina mag opgedeeld zijn in duidelijk afgelijnde blokken voor navigatie, nieuwtjes, rss-feed, inhoud, …
-
Tip voor begeleider: Wijs de proefpersoon erop dat verschillende rubrieken van een website zoals navigatie, nieuwtjes en inhoud vaak opgedeeld worden in afzonderlijke blokken
Hypothese voor het gebied: visueel begrip: visueel vervolledigen:
“Eenvoudig herkenbare elementen die niet volledig zichtbaar zijn, worden in hun betekenis herkend.”
Internet Inclusief
21
Hypothese testen door De proefleider toont een foto van prinses Mathilde waarop haar schoenen zichtbaar zijn en vraagt naar het type schoen dat prinses Mathilde draagt (gesloten schoen - sandaal – pantoffel – laars - …)
-
-
Vervolgens toont de proefleider opnieuw een foto van prinses Mathilde waarop haar schoenen niet zichtbaar zijn tenzij men de afbeelding naar beneden scrolt. Opnieuw vraagt de proefleider welke schoenen de prinses draagt. De proefleider geeft de muis naar de proefpersoon zodat hij desgewenst kan scrollen.
Kanttekening bij de test
-
Er wordt tegelijkertijd gepeild naar inzicht in visueel vervolledigen en naar het beheersen van de vaardigheid scrollen. Aan de observator en de proefleider werd gevraagd om beide elementen afzonderlijk te scoren.
Wij veronderstellen dat
-
De proefpersonen bij verplicht scrollen de schoenen niet zelfstandig vinden.
Resultaat: De hypothese blijft onbeslist.
Aantal dat ziet dat foto niet volledig is en zelfstandig kan scrollen
21
Aantal personen dat NIET ziet dat foto groter is dan zichtbaar gedeelte maar na erop gewezen te worden wel kan scrollen
14
Aantal personen die WEL aangeven dat foto moet vervolledigd worden maar NIET kunnen scrollen
6
Aantal personen dat ook na erop wijzen niet ziet dat foto groter kan worden door scrollen
5
Aantal dat hypothese bevestigt
25
54%
Aantal dat hypothese niet bevestigt
21
46%
Internet Inclusief
22
Conclusie voor webbouwer
-
Wanneer de info op een webpagina volledig toegankelijk moet zijn voor personen met een verstandelijke beperking, moet deze zonder te scrollen onmiddellijk bereikbaar zijn.
Tip voor begeleider
-
Het aanleren van de vaardigheid scrollen alleen volstaat niet. Er moet eveneens getracht worden inzicht in visueel vervolledigen bij te brengen. 14 van de 36 proefpersonen die kunnen scrollen zien immers niet dat de afbeelding kan verschoven worden.
Info uit observaties
-
Vele proefpersonen hebben aanmoediging nodig om te scrollen zelfs als ze weten dat dit hen tot de oplossing brengt. Als deze aanmoediging wegvalt, met andere woorden als deze proefpersonen de opdracht zelfstandig hadden uitgevoerd, zou het aantal dat tot de juiste oplossing komt kleiner zijn.
2.2.6
Onderzoeksstap 6: Formuleren richtlijnen voor webbouwers en begeleiders
Doel van het onderzoek onderzoeksvragen: • •
Internet
Inclusief
is
antwoord
bieden
op
onderstaande
Welke aanbevelingen kunnen worden geformuleerd voor het bouwen van websites die volwassenen met een verstandelijke beperking als doelgroep hebben? Welke aanbevelingen kunnen worden gegeven aan begeleiders van volwassenen met een verstandelijke beperking om deze groep te laten surfen op het internet?
Antwoord op deze onderzoeksvragen kan gegeven worden op basis van de door de doelgroep behaalde resultaten bij het uitvoeren van de opdrachten in de hypothesen-testsite (ii05). Uit het al dan niet bevestigd zijn van de gestelde hypothesen werden enerzijds richtlijnen afgeleid voor de inclusieve webbouwer en anderzijds tips geformuleerd voor de inclusieve begeleider op het internet van de personen met een verstandelijke beperking. De richtlijnen zijn opgedeeld in 5 rubrieken: lay-out, navigatie, zoekresultaten, inhoud en invoerformulieren. Bij elke richtlijn voor de webbouwer hoort een tip of advies voor de begeleider zodat deze de personen met een verstandelijke beperking bij het surfen op het internet kan ondersteunen. De volledige set aan richtlijnen en tips heeft de naam gekregen “20+20 tips van Internet Inclusief, voor de inclusieve internetbouwer en internetgids”. Dit document is terug te vinden in bijlage (20 Plus 20 Tips voor de Inclusieve Internetbouwer en Internetgids) en werd verspreid tijdens een studienamiddag op 24 april 2008. Het document is eveneens gepubliceerd op www.k-point.be, doks.khk.be en www.klascement.be.
Internet Inclusief
23
2.3 Nabeschouwing 2.3.1
Discussie
Uit het literatuuronderzoek weerhouden we dat slechts beperkte informatie over onderzoek inzake Internetgebruik door de doelgroep voorhanden is. Beschrijving van proefgroepen gebeurt in termen van cognitieve beperkingen, vaak niet nader omschreven. Om de doelgroep af te bakenen hebben we ons gebaseerd op eerder beschreven onderzoek over het gebruik van het internet bij andere doelgroepen. Dit heeft geleid tot bevragingen in verschillende fasen: top down van het management over de ICT-begeleiders, om tenslotte de doelgroep zelf te bevragen. De bevraging in fasen zorgde voor sensibilisering in verschillende stadia en op verschillende niveaus. Om de doelgroep te bereiken zijn interesse en ondersteuning door het management en begeleiders van de doelgroep onontbeerlijk. Om diezelfde betrokkenheid van de deelnemende voorzieningen aan het onderzoek te vergroten, werd het onderzoek naar de verwachtingen van de doelgroep (ii04) op de campus van de KHK uitgevoerd. Door de proefgroep een gevarieerd programma op de hogeschool aan te bieden, bleef de continuïteit in de contacten met de proefgroep behouden. Tussen de afname van de Indicator-testsite en de Hypothesen-testsite zou anders immers een periode van 13 maanden liggen. Het kennismaken met de campusinfrastructuur, de informaticavoorzieningen en de onderzoeksgroep was ook een goede voorbereiding naar het vervolgonderzoek (ii05) toe. We durven stellen dat het sensibiliseren van de doelgroep met het oog op verdere deelname aan het onderzoek geslaagd is. Dit bewijzen de talrijke opkomst, de interesse en het enthousiasme van niet alleen de deelnemers maar ook van hun begeleiders. De betrokkenen werden eveneens na elke onderzoeksstap op de hoogte gebracht van de resultaten. Terugkoppeling van de resultaten gebeurde na onderzoeksstap ii01 en ii02 per email. De terugkoppeling van de resultaten van de Indicator-testsite (ii03) gebeurde tijdens een presentatie aan de geselecteerden voor het vervolgonderzoek bij het bezoek aan de campus (ii04). Voor de terugkoppeling aan de begeleiders werd een extra moment voorzien met toelichting over het vervolgonderzoek. Bekendmaking van de eindresultaten gebeurde op een studienamiddag waarop websitebouwers, begeleiders van de doelgroep, management van voorzieningen, studenten Toegepaste Informatica en Ergotherapie werden uitgenodigd. De keuze om voor de afname van de hypothesen-testsite (ii05) gebruik te maken van de infrastructuur van de campus gebeurde op basis van de evaluatie van onderzoek ii03. De indicator-testsite ii03 werd afgenomen op de beschikbare computers van de voorzieningen die niet allemaal over dezelfde basisprogramma’s beschikten. De testsite zelf was beschikbaar op CD-rom zodat dit weinig problemen zou geven. Aangezien voor ii05 gebruik gemaakt werd van het internet is het belangrijk om computers te voorzien van dezelfde (sturings)programma’s en Internetaansluiting. Een gestandaardiseerde proefomgeving creëeren kon alleen maar door de test af te nemen op de campus van de hogeschool. Een bijkomend aspect is de supervisie en ondersteuning van de proefleiders door de onderzoeksgroep die mogelijk gemaakt wordt wanneer het onderzoek op eenzelfde plaats doorgaat. Door de proefpersonen uit te nodigen voor een ganse dag konden eveneens meerdere testsituaties gecreëerd worden per proefpersoon. Het afwisselend programma met zowel inspanning als ontspanning werd door de proefpersonen en de begeleiders positief bevonden. Het inplannen van het online invoeren van de verkregen data op dezelfde dag maakt dat weinig gegevens verloren gaan en dat de belasting in tijd voor de studenten-proefleiders beperkt werd. Het laten uitvoeren van testen door studenten en hen dus rechtstreeks betrekken bij het onderzoek houdt risico’s in op gebied van betrouwbaarheid. Grondige opleiding, duidelijke gestructureerde handleidingen en registratieformulieren, feedbackmomenten, zorgvuldige communicatie en aanstippen van verantwoordelijkheidszin beperken deze risico’s. De studenten ergotherapie hebben door hun deelname aan het onderzoek echter hun vaardigheden bij het
Internet Inclusief
24
afnemen van testen kunnen aanscherpen. Anderzijds werden studenten ook betrokken bij het Projectmatig Wetenschappelijk Onderzoek zonder dat hun werkzaamheden de resultaten van het onderzoek beïnvloeden. Deze verweving tussen het onderzoek en het onderwijs biedt voordelen op verschillende terreinen. Studenten Toegepaste Informatie kregen de opdracht websites te bouwen toegankelijk voor personen met een verstandelijke beperking, een doelpubliek dat voor de meesten onbekend was. Zij konden advies vragen aan studenten ergotherapie. Studenten ergotherapie ontdekten door de samenwerking ICT-mogelijkheden voor personen met een verstandelijke beperking. De resultaten van de eerste bevragingen (ii01 – ii02) dateren ondertussen van 2005. Het zou interessant zijn om na te gaan of een bevraging anno 2008 de huidige tendens in de samenleving inzake computer- en Internetgebruik volgt. Gedurende het verloop van Internet Inclusief (2005-2008) merken we een evolutie in de communicatie met de voorzieningen die participeren aan het onderzoek. Telefonische contacten maken plaats voor communicatie per email. Bij het bespreken van de resultaten die de doelgroep behaalde bij het uitvoeren van de opdrachten in de hypothesen-testsite (ii05), is er geen verband gevonden tussen de door de proefpersonen behaalde score en/of hun Avi-niveau en MMSE-score. Er is eveneens geen correlatie tussen de AVI-niveaus en de MMSE-scores. Zowel de score F+T als F-T voor AVI geeft een grote spreiding aan binnen de MMSE-scores. Ook wordt er geen verband gelegd met IQ scores en opleidingsniveau van de proefpersonen omdat de gegevens die voorhanden zijn enerzijds niet volledig zijn en anderzijds gebaseerd zijn op verschillende meetinstrumenten en op verschillende leeftijden en tijdstippen afgenomen werden. Er werden 20 hypothesen getoetst. Hiervan werden 13 hypothesen bevestigd, bleven 2 hypothesen onbeslist en werden 5 hypothesen niet bevestigd. Bij de onbesliste en niet bevestigde hypothesen kunnen we stellen dat rekening dient gehouden te worden met het leereffect bij de doelgroep. Enerzijds is er de tussentijd tussen de onderzoeken (ii03-ii04), anderzijds is er een leereffect merkbaar tijdens de proefafname. Deze bevindingen hebben geleid tot het formuleren van bijkomende tips aan de begeleiders (20 tips voor de Inclusieve Internetgids).
2.3.2
Conclusie
Met het onderzoek ‘Internet Inclusief’ hebben we een beter zicht gekregen op de verwachtingen van volwassen personen met een verstandelijke beperking inzake het gebruik van het internet. Het onderzoek heeft resultaatsgerichte aanbevelingen voor het ontwerp en gebruik van voor de doelgroep toegankelijke Internetsites opgeleverd. De uitdaging voor de webbouwer is een eenvoudige site te creëren zonder banaal te worden. Stijlvolle eenvoud zodat ook andere kansengroepen meekunnen. De uitdaging voor de internetgids is een antwoord bieden op de groeiende vraag naar opleiding, kennis en vaardigheden van de doelgroep. Dit vraagt een investering in zowel ICT-begeleiding als ICT-infrastructuur voor de doelgroep. ICT draagt bij tot empowerment, ook voor mensen met een verstandelijke beperking! De 20 richtlijnen voor de inclusieve webbouwer worden door het Anysurfer netwerk (www.anysurfer.be) verwerkt in een aanvulling op de Anysurferrichtlijnen. Dit zal gebeuren in een specifiek luik voor de doelgroep volwassenen met een verstandelijke beperking.
Internet Inclusief
25
3 Bijlagen ii01 Bespreking Resultaten Bevraging Management ii02 Bespreking Resultaten Bevraging (ICT-) Begeleiders ii03 Bespreking Resultaten Veldonderzoek Indicator-testsite ii04 Bespreking Resultaten Bevraging Doelgroep ii05 Formuleren Hypothesen ii05 Bespreking Toetsen Hypothesen 20 Plus 20 Tips voor de Inclusieve Internetbouwer en Internetgids
Internet Inclusief
26
4 Literatuurlijst Literatuur Beck H, Shulman LM, Dusaj R, Anderson KE and Weiner WJ, Computerskills in patients with movement disorders, Parkinsonism & Related Disorders, Elsevier Ltd. Doi:10.1016, 2005, 1-10. Beke E, (2001), Digitale zorg op m@@t. Computergebruik bij kinderen en jongeren met verstandelijke beperkingen en hun aanverwanten. In: MPC Terbank (Red.), Ruimte geven (pp.123-144), Leuven, Garant. Beke E, Ghesquère, P. (2004). Help, hij is geblokkeerd! ICT en mensen met een verstandelijke handicap, een toegevoegde waarde? Echo’s (2004:6), 38-45. Beke E (2002) Help hij zit vast! Over het gebruik van de computer in een leefgroep van mensen met een licht verstandelijke handicap. Vlaams tijdschrift voor orthopedagogiek. Jrg 21, Nr 2. Bohman P., (2004) Cognitive Disabilities Part 1: We Still Know Little, and We Do Even Less, http://www.webaim.org/techniques/articles/cognitive_too_little/ Bohman, P., Anderson, S. (2005). A conceptual framework for accessibility tools to benefit users with cognitive disabilities. http://www.webaim.org/articles/framework/ Boonen, W., (2000), Vlaamse Normering van de AVI-toets. Garant Leuven/Apeldoorn. Boonen, W., (1997-1998), Scoreformulier AVI-toets 1994, ’s Hertogenbosch KPC Aangepaste versie: Winnie Boonen, Antwerpen, KHV – logopedie. Broekaert E.(2000) Handboek bijzondere Orthopedagogiek, Garant, Leuven-Apeldoorn, 428p. Brown D & Lawton J, Design Guidelines and Issues for Web Site Production for Use by People with a Learning Disability, Draft 3.0, Januari 2001 (ICT-R-1) Crum RM., Anthony JC, Bassett SS, Folstein MF. (1993), Population Based Norms for the Mini Mantal State Examination by Age and Educational Level, The Journal of the American Medical Association, Chicago, III, V.18, p:2386-2391. De Lepeleire J., Vernooij-Dasse M., State of the art: De diagnose van dementia, Huisarts Nu, maart 2003, 32(2) Derix,MMA; Teunisse,S; Hijdra,A; Wens,L; Hofstede,AB; Walstra,GJM; et al., MINI MENTAL STATE EXAMINATION (MMSE) januari 2005. Aanwijzingen afnemen MMSE ‘Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering, januari 2005 (aanvulling omzendbrief aan rustoorden maart 2005) Folstein MF, Folstein, SE and McHugh PR, Mini-Mental State: A practical method for grading the cognitive stage of patiënts for the Clinician, Journal of psychiatric research, 1975 (12), 189-198. Karavidas M, Lim NK, Katsikas SL, The effect of computers on older adult users, Computers in Human Behavior, vol 21 (5), sept. 2005, p. 697-711. Kaye HS, Computer and internet Use amoung People with Disabilities, National Institute on Disability and Rehabilitation Research U.S. Department of Education, 2000, report 13 Kaye HS, Disability and the Digital Divide, National Institute on Disability and Rehabilitation Research U.S. Department of Education, Disability Statics Abstract, july 2000 nr 22.
Internet Inclusief
27
Martin N. Test of Visual Perceptual Skills 3rd edition, Academic Therapy Publications, California 2006. Peerlings W.,(2004), Mijn kind is onhandig, omgaan met visuomotorische problemen, Lanno Tielt.
Pereira LM, Saragoça E, Loura LC, Espadinha C., (2004), Mentally impaired person’s performance evaluation using an e-mail programme : a follow up study, Technology and Disability, 16 p. 147-155. Rowland, C. (2004). Cognitive disabilities part 2: conceptualizing design considerations. http://www.webaim.org/techniques/ articles/conceptualize/. Salzer MS, Burks V (2003) A mediational study of computer attitudes, experience and training interests among people with severe mental illnesses, Computers in Human Behaviour, 19, p. 511-521. Seale JK., Management issues surrounding the use of microcomputers in adult special education, Innovations in Education and Training International, 35 (1), 1998, 29-35. Spinal A and Hegarty JR, ICT for adults with learning disabilities: an organisation wide audit, British Journal of Educational Technology, Vol 32 (3), 2001, p. 365 – 372. Vignero G, 2000 Over Digibeten, alphageeks en e-mailfabeten. Echo’s uit de gehandicaptenzorg, 21 (5), p. 29-30. Visser, J., Van Laarhoven, A., Ter Beek, A., (1994) (tweede druk).AVI-TOETSPAKKET, ’s Hertogenbosch, KPC. WebAim, Types of Cognitive Disabilities, www.webaim.org/techniques/cornitive/, 2005 World Health Organisation. (2001), ICF, Nederlandse vertaling van de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health’, WHO FIC Collaborating Centre, RIVM, Bilthoven 2001. Websites (alle nog gevonden op het internet op 25 mei 2008) www.accessibility.nl/internet/ www.anysurfer.be/nl/ www.hulpgids.nl/tests/test-dementie-toelichting.htm www.k-point.be/ www.section508.gov/ www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/meetinstrumenten/ RM Kok, FRJ Verhey, 2002, Gestandaardiseerde MMSE www.wainot.be www.w3c.nl/Vertalingen/2000/WAI-WEBCONTENT/WAI-WEBCONTENT-NL.html www.w3.org/WAI/
Internet Inclusief
28