NEDERLANDS JURISTENBLAD
INTERNATIONALE ORGANISATIES EN FUNDAMENTELE ARBEIDSRECHTEN • Afluisteren advocatuur door de AIVD • Rente in Europees consumentenrecht P. 1208-1277 JAARGANG 90 8 MEI 2015
10311901
18
Inleiding tot het Nederlandse Internationaal Privaatrecht Deze inleiding tot het Nederlandse internationaal privaatrecht is bestemd voor studenten en voor hen die zich snel op een bepaald onderwerp van ipr willen oriënteren. De nadruk in deze inleiding ligt op het conflictenrecht of verwijzingsrecht, maar ook de hoofdzaken van het internationaal bevoegdheidsrecht en het recht inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke beslissingen worden behandeld. Het internationaal privaatrecht is geen rustig bezit. Het wordt gekenmerkt door snelle ontwikkelingen. Om het dynamische karakter van het internationaal privaatrecht tot zijn recht te laten komen, wordt in dit boek niet volstaan met een momentopname maar is getracht de stof zo veel mogelijk in zijn ontwikkeling te schetsen. Deze twaalfde druk is up-to-date gebracht met name met nieuwe Europese regelgeving, rechtspraak en literatuur.
Redactie:
L. Strikwerda
Druk:
11
ISBN:
9789013127003
Datum verschijning:
9 januari 2015
Aantal pagina’s:
356
Prijs:
€ 42,- (incl. btw)
www.kluwer.nl/shop in onze shop bestelt u zonder verzendkosten
Inhoud
1211
Prof. mr. T. Hartlief Goed nieuws of slecht nieuws?
Wetenschap 859
1212
Prof. dr. C.M.J. Ryngaert Prof. mr. F. Pennings Fundamentele arbeidsrechten en immuniteit De zaak tegen de Europese Octrooi Organisatie
Focus 860
1219
Mr. M.J. Kroon-van Zweeden Het afluisteren van advocaten door de AIVD Waar ligt de grens?
Praktijk 861
862-888 Rechtspraak 889 Boeken 890-899 Tijdschriften 900-904 Wetgeving 905-908 Nieuws 909 Universitair nieuws 910 Personalia 911 Agenda
NEDERLANDS JURISTENBLAD
VEILIGHEID werpen
INTERNATIONALE ORGANISATIES EN FUNDAMENTELE ARBEIDSRECHTEN
hun vruchten af, het aantal
• Afluisteren advocatuur door de AIVD • Rente in Europees consumentenrecht
ONGEVALLEN daalt en
P. 1208-1277 JAARGANG 90 8 MEI 2015
18
zal wellicht nog veel verder dalen. Tegelijkertijd groeit de OMVANG van de resterende CLAIMS Pagina 1211
1227
Mr. R.H.C. Jongeneel Meer dan de wettelijke rente, maar hoeveel meer?
Rubrieken
Onze investeringen in
10311901
Vooraf 858
1231 1255 1256 1264 1270 1273 1274 1275
Het Gerechtshof Den Haag heeft in de zaak tegen EOO, door de IMMUNITEIT van een internationale organisatie in een collectief-arbeidsrechtelijke zaak AF TE WIJZEN, een internationaal PRECEDENT Pagina 1218 geschapen
Het wettelijk kader voor DOORZOEKING van een SMARTPHONE voldoet niet aan de eisen van art. 8 EVRM; via een smartphone wordt niet alleen toegang verkregen tot verkeersgegevens, maar ook tot de INHOUD van communicatie en PRIVÉ-INFORMATIE
Pagina 1270 De minister kan er niet omheen dat het VERSCHONINGSRECHT zich tot een algemeen RECHTSBEGINSEL heeft ontwikkeld, dat ook betekenis heeft voor de I&V-diensten
Pagina 1225
De richtlijn vult die verplichting nader in door te preciseren dat die INFORMATIE de VERZEKERINGNEMER in staat moet stellen, de wezenlijke bestanddelen van de verbintenis daadwerkelijk te BEGRIJPEN
Pagina 1272 Het grote probleem is natuurlijk dat de MARKTRENTE in ieder INDIVIDUEEL geval anders is en alleen ACHTERAF vastgesteld kan worden en wel doordat de schadelijder deze AANTOONT Pagina 1228
Omslag: © Brain light / Alamy
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Citeerwijze NJB 2015/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Wolters Kluwer legt de gege-
(vz.), Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
vens van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Peter J. Wattel
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Wolters
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (sociale-
Internet www.njb.nl en www.wolterskluwer.nl
Kluwer, of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt
zekerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
om u te informeren over relevante producten en diensten.
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
Adjunct-secretaris Berber Goris
Indien u hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Vormgeving Colorscan bv, Den Haag, www.colorscan.nl.
opnemen.
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Uitgever Simon van der Linde
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Uitgeverij Wolters Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Capital Media Services
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Op alle uitgaven van Wolters Kluwer zijn de algemene
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
leveringsvoorwaarden van toepassing, zie www.woltersklu-
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
wer.nl.
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Abonnementenadministratie, productinformatie Wolters
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Kluwer Afdeling Klantenservice, www.wolterskluwer.nl/
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
klantenservice, tel. (0570) 673 555.
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 322,51 (incl.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
btw.). NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
(excl. btw), extra gebruiker € 87,50 (excl. btw). Combina-
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
tieabonnement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
16m Auteurswet jo. Besluit van 27 november 2002,
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
(excl. btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 84 (excl. btw).
Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
Bij dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
u toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
€ 7,85. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Wetgeving toezicht financiële Markten 2015 NU MET
GRATIS E-BOOK
& tis E-book Nu met gra zomer! ate na de gratis upd et en telefoon tabl -Actueel op
Onder redactie van: Prof. mr. drs. C.M. Grundmann-van de Krol Prof. mr. E.P.M. Joosen Mr. C.W.M. Lieverse
Bij dit boek ontvangt u gratis een code om de e-bookversie te downloaden. Als u het e-book heeft gedownload, ontvangt u bovendien een e-mail zodra de 1 juli- wijzigingen in de Wft en andere regelingen in de pocket verwerkt zijn. U kunt dan het volledig geactualiseerde e-book downloaden. Eenvoudiger kunt u niet bijblijven.
Ga voor meer informatie of bestellen naar www.wolterskluwer.nl/wtfm
In dit boek zijn wet- en regelgeving bijeengebracht die van belang zijn voor diegenen die zich in de praktijk of in hun studie bezighouden met het toezicht op de financiële markten. Wetgeving toezicht financiële markten bevat een zo compleet mogelijke verzameling van het per 1 januari 2015 geldende recht. In de pocket zijn onder andere opgenomen: Europese verordeningen, Europese toezichtregels, Wet op het financieel toezicht en de daar bij behorende uitvoeringsregelingen, toezichthouderregels en beleidsregels.
Inclusief: leeswijzer met toelichting op de Europese ontwikkelingen; schematisch overzicht van de hoofdstukken en afdelingen waaruit de Wft bestaat; alfabetisch overzicht van de daarbij behorende lagere regelgeving en beleidsregels.
Vooraf
858
Goed nieuws of slecht nieuws?
18
Goed nieuws toch: ‘Zelfrijdende auto dwingt verzekeraars tot nieuw verdienmodel. Met de komst van de zelfrijdende auto zullen verzekeraars op zoek moeten gaan naar een nieuw verdienmodel. (…) Dat concludeert Aon in zijn onderzoeksrapport ‘Aansprakelijkheidsrisico’s en verzekerbaarheid zelfrijdende auto’s’. (…) De verwachting is dat het aantal verkeersongevallen op termijn drastisch daalt doordat voertuigsoftware steeds meer rijfuncties van bestuurders overneemt. Als gevolg hiervan daalt naar verwachting ook het aantal schades met 90% en daarmee de premie-inkomsten voor verzekeraars’. Medio april verscheen dit (pers)bericht. Ik bleef hangen bij de voorspelling dat het aantal verkeersongevallen drastisch zal dalen. De verkeersveiligheid is de afgelopen decennia al sterk verbeterd. Dat kan op het conto van diverse ontwikkelingen worden geschreven: weginrichting (rotondes bijvoorbeeld), strengere regels (bijvoorbeeld met betrekking tot rijvaardigheid), handhaving, veiliger auto’s. Of ook de druk van het aansprakelijkheidsrecht een bijdrage heeft geleverd, is de vraag. ‘Motoring should pay its way’ werd wel naar voren geschoven als rechtvaardiging van een strenger regime van verkeersaansprakelijkheid. (Te) simpel weergegeven is de gedachte dat deze kostenallocatie ook positieve effecten aan het front van preventie zou hebben: (angst voor) aansprakelijkheid zou bestuurders tot zorgvuldiger gedrag aanleiding geven. Of het iets met ons op art. 185 Wegenverkeerswet en 6:162 BW gebaseerde verkeersaansprakelijkheidsrecht te maken heeft, blijft de vraag, maar feit is dat de veiligheid is verbeterd, dat het aantal ongevallen sterk is gedaald en in de toekomst wellicht onder invloed van technische ontwikkeling (robotisering) nog (veel verder) zal dalen. Het verbaast dan ook niet dat het aantal aansprakelijkheidsclaims is gedaald. Deze trend – verhoging van de veiligheid onder meer blijkend uit een daling van het aantal ongevallen en daarmee ook een daling van het aantal claims – is niet tot het verkeer en de verkeersongevallen beperkt. Tegelijkertijd echter, en dat lijkt slecht nieuws, is de omvang van de wel ingediende claims in dezelfde periode juist sterk gegroeid. Dat geldt onder meer de post buitengerechtelijke kosten, die aansprakelijkheidsverzekeraars een doorn in het oog is. De aansprakelijke persoon is ex art. 6:96 lid 2 BW verplicht deze door het slachtoffer gemaakte kosten voor zijn rekening te nemen, maar de in dat kader geldende dubbele redelijkheidstoets dwingt kennelijk onvoldoende tot kostenbeheersing. Verder is een niet onbelangrijke tendens dat, ongetwijfeld mede doordat de letselschade-branche zowel aan ‘halende’ als ‘betalende’ kant professioneler is geworden, steeds beter in beeld komt wat slachtoffers missen en nodig hebben. En we zien dat terug in het schadevergoedingsrecht. Vergelijk maar eens een vonnis uit 2015 waarin de (omvang van) de vergoeding van een letselschadeslachtoffer centraal staat met een uit 1985. Een wereld van verschil. Maar dit verklaart nog niet alles. Vergeten is de uitbreiding van het regres naar volksverzekeringen als AWBZ en Algemene Nabestaandenwet: deze kenden aanvankelijk geen regresrecht zodat ‘daders’ van deze voorzieningen profiteerden; de uitkeringen komen namelijk wel in mindering op de door hen aan de slachtoffers te betalen schadevergoeding (voordeelstoerekening). Om een idee te geven: introduc-
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
tie van regres in de volksverzekeringen onder de noemer ‘de vervuiler betaalt’ (zuivere kostenallocatie) leidde halverwege de jaren ’90 tot een verhoging van de WAM-premies met ca. 10%! Deze trend heeft zich voortgezet met een regresrecht voor de werkgever ter zake van reïntegratiekosten (art. 6:107a lid 3 BW) en met een regresrecht voor gemeenten in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015. En er komt nog meer bij. Zo zal het inmiddels aan de RvS voorgelegde wetsvoorstel affectieschade, dat voorziet in smartengeld voor naasten en nabestaanden, aanleiding geven tot een verhoging van ca. 2% van onze WAM-premies. Verder is in de lagere rechtspraak sprake van een behoorlijke verhoging van het smartengeldniveau. Diverse rechters nemen een verhoging van 10% aan, andere laten op een andere manier uitkomen dat de tot voor kort toegekende bedragen niet beantwoorden aan actuele maatschappelijke opvattingen.1 De jongste ontwikkeling betreft de rekenrente. Dit voor velen onbekende en voor anderen weinig opwindende thema is voor ons als premiebetalers wel degelijk van belang. Indien een letselschadeslachtoffer aanspraak maakt op een langer lopende schade bijvoorbeeld ter zake van inkomstenderving (verlies verdienvermogen), wordt het schadebedrag gekapitaliseerd en krijgt het slachtoffer een ‘som ineens’ waarmee ook zijn in de toekomst te lijden schade geacht wordt te zijn vergoed. Bij kapitalisatie wordt berekend wat nu weggezet moet worden om, rekening houdend met opbrengst, inflatie en sterftekans de benadeelde ieder jaar weer te compenseren. Daarbij hebben we heel lang een rendement van 6% en een inflatie van 3% aangehouden. De rekenrente is dan 3%. Omdat beide getallen inmiddels al enige tijd niet meer met onze werkelijkheid stroken, werd door slachtoffers steeds vaker gesteld dat de rekenrente omlaag moest. Het gevolg is dat het apart te zetten bedrag groeit en de aansprakelijkheidslast navenant toeneemt. Het heeft even geduurd, maar diverse rechters gaan nu overstag. Zij komen tot rekenrentes van 2 en zelfs 1.2 Dat is geen klein bier: zeker bij schades met een lange looptijd (en we worden steeds ouder, blijven langer werken en ook anderszins langer actief) scheelt dat een slok op een borrel. Ik veroordeel deze ontwikkelingen niet, integendeel. Met de actuele oorzaken van de groeiende omvang van de claims kan ik goed leven. Maar het is goed dat wij ons realiseren wat er gebeurt. Onze investeringen in veiligheid werpen hun vruchten af, het aantal ongevallen daalt en zal wellicht nog veel verder dalen. Tegelijkertijd groeit de omvang van de resterende claims. Niet vanuit een diepere gedachte zoals bijvoorbeeld dat een hogere schadevergoeding mogelijke ‘daders’ aanzet tot zorgvuldiger gedrag, maar door een combinatie van eigenlijk nogal autonome ontwikkelingen in maatschappij, wetgeving en rechtspraak. Is dat goed nieuws of slecht nieuws? Ton Hartlief 1. Hof Arnhem-Leeuwarden NJF 2014, 115, Rb. Oost-Brabant ECLI:NL:RBOBR:2014:4093, Rb. Noord-Holland ECLI:NL:RBNHO:2014:9243, Rb. Overijssel ECLI:NL:RBOVE:2014:7070 en ECLI:NL:RBOVE:2015:944. 2. Zie Rb. Midden-Nederland ECLI:NL:RBMNE:2014:4511, Rb. Noord-Holland ECLI:NL:RBNHO:2014:9243 en Hof Arnhem-Leeuwarden ECLI:NL:GHARL:2015:2350.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1211
Wetenschap
859
Fundamentele arbeidsrechten en immuniteit De zaak tegen de Europese Octrooi Organisatie
Cedric Ryngaert & Frans Pennings1
Het Gerechtshof Den Haag heeft in de zaak tegen EOO een internationaal precedent geschapen door de immuniteit van een internationale organisatie in een collectief-arbeidsrechtelijke zaak af te wijzen, en de vorderingen ten gronde ook toe te wijzen, op grond van het feit dat de betrokken organisatie fundamentele arbeidsrechten met voeten trad. Deze beslissing is belangrijk omdat zij de accountability van internationale organisaties verder institutionaliseert. Helaas liet Nederland zich ook op zijn smalst zien: de minister zegde de gerechtsdeurwaarder aan het vonnis niet uit te voeren omdat de organisatie volkenrechtelijke immuniteit van executie zou genieten. Deze aanzegging holt niet alleen de grondwettelijk bepaalde scheiding der machten uit, maar wordt ook niet verplicht door het volkenrecht: immuniteit van executie kan, net als immuniteit van rechtsmacht, slechts worden toegekend wanneer de organisatie fundamentele rechten afdoende beschermt.
Inleiding Op 17 februari 2015 verklaarde het Gerechtshof Den Haag zich in kort geding bevoegd om inhoudelijk te oordelen over een door twee vakbonden gebrachte claim tegen de Europese Octrooiorganisatie (EOO).2 Deze organisatie is belast met de uitvoering van het Europees Octrooiverdrag (EOV). De EOO is geen instelling van de Europese Unie; ook staten die geen lid zijn van de Europese Unie zijn lidstaat van de EOO. Het is derhalve een zelfstandige intergouvernementele organisatie, die een nevenvestiging in Rijswijk heeft. Het gerechtshof was van oordeel dat de EOO geen aanspraak kon maken op enige immuniteit van jurisdictie in deze zaak, in weerwil van de relevante bepalingen in het zetelakkoord tussen de organisatie en Nederland, omdat de vakbonden niet konden opkomen bij enig geschillenbeslechtingsorgaan.3 Het hof achtte vervolgens de beperkingen die de EOO had aangebracht aan vakbondsvorming en -communicatie, alsook aan het stakingsrecht, een schending van fundamentele collectieve arbeidsrechten. Het gebood de EOO de vakbonden onbelemmerde toegang tot het interne mailsysteem van de EOO te geven en hen toe te laten tot collectieve onderhandelingen, en verbood de organisatie de bepalingen van haar Dienstreglement die het recht op staking beperken, toe te passen. Uiteindelijk zegde de Minister van Justitie en Veiligheid de gerechtsdeurwaarder echter aan de beslissing van het gerechtshof niet uit te voeren, omdat
1212
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
uitvoering zou neerkomen op een schending van de volkenrechtelijk beschermde immuniteit van executie. Na een overzicht van (1.) de voorgeschiedenis van de beslissing van het Gerechtshof reflecteren wij in deze bijdrage kritisch op (2.) de niet-toekenning van de immuniteit van rechtsmacht aan de EOO op grond van het recht op toegang tot de rechter zoals neergelegd in artikel 6 EVRM; (3.) de toetsing van het gedrag van de EOO ten aanzien van collectieve actie aan de beginselen van het internationaal arbeidsrecht; en (4.) de aanzegging van de minister om de beslissing niet uit te voeren. Ons perspectief is enerzijds volkenrechtelijk (par. 2 en 4), anderzijds arbeidsrechtelijk (par. 3).
1. Voorgeschiedenis Het is niet de eerste keer dat de EOO voor de Nederlandse rechter wordt gedaagd met betrekking tot een arbeidsrechtelijk geschil en dat deze zich moet uitspreken over de immuniteit van rechtsmacht van de EOO. Eerder had een individuele werknemer, Bertrand, de EOO al gedagvaard. In deze zaak oordeelde de Hoge Raad in 2009 dat individuele arbeidsgeschillen betrekking hebben op de activiteiten van de organisatie; op basis van het criterium van de functionele noodzaak vallen zij daarom in beginsel onder de immuniteit van jurisdictie.4 De Hoge Raad stelde echter evenzeer dat deze immuniteit slechts gold voor zover de EOO voorzag in alternatieve procedures die rechtsbescher-
ming boden conform artikel 6 EVRM. Dit is een toepassing van een beginsel zoals dat in 1999 door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) werd neergelegd in de zaken Waite and Kennedy en Beer and Regan: de toelaatbaarheid van het toekennen van immuniteit van rechtsmacht aan een internationale organisatie is afhankelijk van de beschikbaarheid van een alternatief dat het recht van het individu op toegang tot de rechter effectief beschermt.5 De Hoge Raad was van oordeel dat deze rechtsbescherming inderdaad werd geboden omdat individuele werknemers van de EOO toegang hadden tot een jurisdictionele procedure voor het Ambtenarengerecht van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILOAT), ook al hadden zij geen recht op een openbare hoorzitting.6 Over collectieve arbeidsrechtelijke kwesties – tussen EOO en haar georganiseerde werknemers – heeft het Ambtenarengerecht noch enig ander internationaal geschillenbeslechtingsmechanisme echter rechtsmacht. Nadat de EOO het stakingsrecht beperkt had en collectieve onderhandelingen had geblokkeerd, was het daarom maar een kwestie van tijd voor de vakbonden van de EOOwerknemers (VEOB en SUEPO) een zaak voor de Nederlandse rechtbanken aanhangig zouden maken: in 2013 verzochten deze vakbonden, verwijzend naar onder meer artikel 6 EVRM, de Rechtbank Den Haag de EOO te gebieden de schendingen van het recht op het staken en het recht op collectief onderhandelen te beëindigen; zij voerden hiervoor een spoedeisend belang aan. Op 14 januari 2014 velde de Rechtbank Den Haag in kort geding een vonnis waarbij het de immuniteit van de EOO verwierp omdat aan de vakbonden geen alternatieve rechtsmiddelen ter beschikking stonden die hun recht op toegang tot de rechter in de zin van artikel 6 effectief garandeerden.7 Tegelijk stelde de rechtbank evenwel dat toewijzing van (een deel van) de vorderingen een versplintering van de Octrooiorganisatie tot gevolg zou kunnen hebben, in die zin dat in Nederland andere regelgeving moet worden toegepast dan in andere deelnemende lidstaten; volgens het hof zou daarom het wezen van de immuniteit worden aangetast, in strijd met de immuniteitsbepaling in het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (artikel 8 EOV), die het functioneren van de Octrooiorganisatie als geheel waarborgt, met inbegrip van de toepassing van organisatiebrede en uniforme regelgeving.8 Het hof stelde vervolgens dat de vakbonden zich
In zijn arrest van 17 februari 2015 onderkende het Gerechtshof Den Haag de interne contradictie in de redenering van de Rechtbank Den Haag met hun vorderingen maar tot de centrale organisatie van de EOO moesten richten.9 De Rechtbank Den Haag verwierp derhalve eerst de immuniteit van de EOO op grond van onverenigbaarheid met artikel 6 EVRM, en vervolgens bevestigde zij deze toch op grond van het beginsel van de functionele noodzaak. De redenering van de rechtbank was weinig overtuigend, en de vakbonden stelden dan ook hoger beroep in bij het Gerechtshof Den Haag.
2. De immuniteit van rechtsmacht van EOO: een kritische lezing van het arrest van het Gerechtshof Den Haag In zijn arrest van 17 februari 2015 onderkende het Gerechtshof Den Haag de interne contradictie in de redenering van de Rechtbank Den Haag; het stelde dat de door de rechtbank gevreesde ‘versplintering’ niet beoogd was door de vakbonden, ook al zijn de maatregelen waartegen zij zich richtten voor de hele organisatie vastgesteld. Het hof leek hiermee het argument af te wijzen dat de absolute immuniteit, zoals die is neergelegd in artikel 3 van het Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van de EOO,10 functioneel noodzakelijk is voor de uitoefening van de bevoegdheden van een internationale organisatie zoals de EOO, althans voor zover er geen zaken voor rechtbanken in andere staten aanhangig zijn.11 Als de immuniteit van de EOO niet absoluut maar slechts relatief is, rijst de vraag uiteraard hoe relatief deze is, met name: onder welke omstandigheden kan de immuniteit van jurisdictie van de EOO toch verenigbaar zijn met het recht op toegang tot de rechter zoals gewaarborgd door artikel 6 van het EVRM. Deze verenigbaarheidstoets was in Nederland enigszins onder druk komen te staan in de zaak Mothers of Sre-
Auteurs
4. HR 23 oktober 2009,
vely their rights under [Article 6 of] the
de Verlening van Europese octrooien van 5
1. Prof. dr. C.M.J. Ryngaert en prof. mr. F.
ECLI:NL:PHR:2009:BI9632, r.o. 3.3
Convention.’).
oktober 1973, Trb. 1976, 101.
Pennings zijn resp. hoogleraar internatio-
(bekrachtiging van arrest Gerechtshof Den
6. De Hoge Raad oordeelde dat het niet
11. In casu had weliswaar een van de vak-
naal recht en sociaal recht aan de Universi-
Haag 28 september 2007,
gesteld of gebleken was dat het Gerecht
bonden een rechtszaak aangespannen in
teit Utrecht.
ECLI:NL:GHSGR:2007:BB5865).
gemotiveerde verzoeken om een openbare
Duitsland, maar het betrof een bodemzaak
5. EHRM, appl. nr. 26083/94 (Waite and
hoorzitting te houden, zou afwijzen – ook al
en geen kort geding. In geval beide rechts-
Noten
Kennedy vs. Duitsland); EHRM 18 februari
kwamen openbare hoorzittingen in de
zaken van dezelfde aard waren, zou een
2. Gerechtshof Den Haag 17 februari 2015,
1999, appl. nr. 28934/95 (Beer and Regan
praktijk nauwelijks voor. HR 23 oktober
van de zaken kunnen worden aangehou-
ECLI:NL:GHDHA:2015:255. De EOO heeft
vs. Duitsland, r.o. 68 (‘For the Court, a
2009, ECLI:NL:PHR:2009:BI9632, r.o. 3.5.
den. Vergelijk Gerechtshof Den Haag 2015,
haar hoofdvestiging in München.
material factor in determining whether
7. Rb. Den Haag 14 januari 2014,
(EOO), r.o. 4.5. Deze aanhouding vloeit
3. Art. 3 lid 1 Protocol inzake de Voorrech-
granting [the European Space Agency]
ECLI:NL:RBDHA:2014:420.
echter voort uit de doctrine van litispenden-
ten en Immuniteiten van de EOO; art. 8
immunity from German jurisdiction is per-
8. Ibid. r.o. 3.11.
tie eerder dan door het beginsel van de
Verdrag inzake de Verlening van Europese
missible under the Convention is whether
9. Ibid.
functionele noodzakelijkheid geïnformeerde
Octrooien, dit is het verdrag dat het EOO
the applicants had available to them reaso-
10. Protocol inzake Voorrechten en Immu-
immuniteit.
oprichtte.
nable alternative means to protect effecti-
niteiten behorende bij het Verdrag inzake
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1213
Wetenschap
brenica. In deze zaak had het EHRM in 2013 de toekenning van immuniteit aan de Verenigde Naties gebillijkt, ook al had de VN niet in alternatieve rechtsbescherming voorzien. Niettemin was het van meet af aan duidelijk dat deze beslissing geen algemene draagwijdte had, maar slechts van toepassing was op de VN gezien haar bijzondere status als collectieve veiligheidsorganisatie.12 In een recente arbeidsrechtelijke immuniteitszaak met betrekking tot de EOO zelf (Klausecker vs. Duitsland, 2015), bevestigde het EHRM nogmaals het Waite and Kennedyvereiste dat internationale organisaties in beginsel in alternatieve rechtsbescherming moeten voorzien;13 in case had de EOO voldaan aan dit vereiste door de klager – een man die niet werd aangenomen omdat hij niet aan de fysieke werkvereisten voldeed – een arbitrageprocedure voor te stellen.14 Een en ander betekent echter niet dat de afwezigheid van alternatieve rechtsbescherming per se hoeft te leiden tot de verwerping van de immuniteit van de organisatie. In Waite and Kennedy bepaalde het EHRM immers dat de beschikbaarheid van een alternatief slechts een ‘material factor’ is.15 In die zin was het gerechtshof in onderhavige zaak van oordeel dat de afwezigheid van een alternatieve rechtsgang, in combinatie met de toekenning van immuniteit, niet ipso facto leidt tot een schending van artikel 6
1214
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
EVRM.16 Volgens het hof is een dergelijke schending slechts voorhanden in geval van ‘bijkomende omstandigheden’, in het bijzonder de stelselmatige en vergaande schending van de fundamentele beginselen van de democratische rechtsstaat.17 Deze restrictieve lezing van de bescherming die artikel 6 EVRM zou bieden, vindt evenwel geen steun in de rechtspraak van het EHRM. Uit Klausecker blijkt immers dat, althans in arbeidsrechtelijke zaken, de aanwezigheid van een alternatief beslissend is als de organisatie een beroep op immuniteit wil doen,18 zonder dat het EHRM in die zaak kwalitatieve eisen stelde aan de aard van de onderliggende schending die de organisatie beweerdelijk heeft gepleegd. In het licht van de accountability van internationale organisaties is het voorhanden zijn van een rechtsgang voor elk mogelijk dispuut tussen een individu of vereniging en een internationale organisatie overigens bijzonder wenselijk. Wat er ook van zij, het gerechtshof kwalificeerde de beweerde schendingen van het recht op staken en het recht op collectieve onderhandelingen inderdaad als schendingen van fundamentele rechten (zie ook verder – par. 3).19 Bovendien was, naar het oordeel van het hof, de door de EOO geboden rechtsbescherming met betrekking tot mogelijke schendingen van het recht op collectieve actie en onderhandelen ‘manifestly deficient’,
Het hof ontwaarde een normconflict tussen het Protocol aangaande de Voorrechten en Immuniteiten van de EOO en het EVRM, en was van oordeel dat het laatste instrument voorrang genoot omdat de procedure voor ILOAT is voorbehouden voor individuele werknemers (zie eerder),20 en omdat de EOO geen enkele eigen rechtsgang had voorzien om collectieve arbeidsrechten te garanderen.21 Het is daarbij niet geheel duidelijk of procedures die ‘deficient’, maar niet ‘manifestly deficient’ zijn, wel voldoen aan de vereisten van artikel 6 EVRM. De ‘manifestly deficient’ standaard vindt in ieder geval niet zijn oorsprong in de rechtspraak van het EHRM met betrekking tot de immuniteit van internationale organisaties, maar wel deze met betrekking tot de aansprakelijkheid van lidstaten voor de onrechtmatige daden van internationale organisaties.22 Bovendien hanteert het EHRM in die laatste jurisprudentielijn in de eerste plaats het vereiste van ‘equivalente bescherming’; de ‘manifestly deficient’ standaard wordt in beginsel slechts gebruikt om, zelfs indien de organisatie in het algemeen ‘equivalente’ bescherming biedt, de lidstaat aansprakelijk te stellen voor de handelingen van de organisatie wanneer de door de organisatie in een concreet geval geboden rechtsbescherming werkelijk ontoereikend is.23 Door de ‘manifestly deficient’ standaard op te waarderen, lijkt het hof te impliceren dat slechts in geval van ernstige tekortkomingen een schending van artikel 6 EVRM voorhanden is, terwijl de standaard van equivalentie toch vereist dat de door de voorgestelde procedures geboden rechtsbescherming, hoewel niet per se identiek aan deze geboden door nationale rechterlijke procedures, toch van een voldoende hoog niveau, en dus zeker niet deficiënt, hoort te zijn.24 Opnieuw, wat hiervan ook zij, het hof vond de door de EOO geboden – en vooral niet-geboden – rechtsbeschermingsprocedures met betrekking tot collectieve actie ‘manifestly deficient’, en achtte vervolgens het beroep op
immuniteit van de EOO met betrekking tot deze prima facie claims in afwezigheid van enige rechtsgang een disproportionele beperking van het in artikel 6 EVRM neergelegde recht op toegang tot de rechter.25 Interessant hierbij is dat het hof een normconflict ontwaarde tussen het Protocol aangaande de Voorrechten en Immuniteiten van de EOO en het EVRM, en van oordeel was dat het laatste instrument voorrang genoot.26 In het midden blijft evenwel op welke grond het EVRM precies voorrang zou hebben op het Protocol. Beide instrumenten zijn immers verdragen waardoor Nederland gebonden is, en is er geen principiële hiërarchie tussen verdragen onderling. Door deze hiërarchie toch te poneren – mensenrechtenverdragen kunnen bepalingen van andere verdragen buiten werking stellen – creëert het gerechtshof de indruk dat Nederland een internationale onrechtmatige daad heeft begaan door het voornoemde Protocol te sluiten, of althans in stand te houden. Het is in die context wellicht beter te spreken over het ‘balanceren van normen’,27 waarbij artikel 6 EVRM, en met name de interpretatie die het EHRM eraan heeft gegeven, de draagwijdte van artikel 3 van het Protocol informeert.28
3. De zaak in het licht van het internationaal arbeidsrecht Nadat het gerechtshof de immuniteit van de EOO had afgewezen, wees het een aantal vorderingen van de vakbonden toe. Terwijl de bonden hun vorderingen gebaseerd hadden op diverse internationale verdragen, noemde het Hof deze – op een uitzondering na (zie hierna) – niet in zijn bespreking. Toch is die verwijzing naar internationale verdragen en principes zinvol, aangezien zij niet enkel als
12. EHRM 11 juni 2013, appl. nr. 65542/12
aspect, the Court therefore considers it deci-
niet ‘manifestly deficient’ is, ook al biedt het
in Domestic Courts, OUP, 1576 BE 2009,
(Mothers of Srebrenica vs. Netherlands),
sive whether the applicant had available to
slechts relatief beperkte rechtsbescherming.
r.o. 30 en 32, waarin het Hof aangeeft dat
r.o. 152, 154.
him reasonable alternative means to protect
In een extreme interpretatie voldoet zelfs
de toepassing van artikel 6 EVRM in immu-
13. EHRM, 6 januari 2015, appl. nr. 415/07
effectively his rights under the Convention.’).
het loutere bestaan van een geschillenbe-
niteitszaken tegen internationale organisa-
(Klausecker vs. Germany), r.o. 64.
19. Gerechtshof Den Haag 2015, (EOO),
slechtingsmechanisme aan de door waar-
ties neerkomt op het balanceren van twee
14. Ibid., r.o. 76.
r.o. 3.7 en 3.10.
borgen van artikel 6 EVRM, onafgezien van
normen, en dat België geen onrechtmatige
15. EHRM, (Waite and Kennedy), r.o. 68.
20. Ibid., r.o. 3.8.
de precieze procedures die dit mechanisme
daad heeft begaan door toe te treden tot
16. Het Hof baseert zich daarbij op r.o. 164
21. Ibid. r.o. 3.9.
hanteert. Zie overigens voor een bijzondere
het instrument dat in immuniteit voorziet
van EHRM 2013, (Mothers of Srebrenica),
22. EHRM 30 juni 2005, appl. nr. 45036/98
‘light touch’-toets van de verenigbaarheid
(het zetelakkoord).
(Gerechtshof Den Haag 2015, (EOO), r.o.
(Bosphorus vs. Ireland) van. Het Hof citeert
van de procedures voor het Appeals Board
28. Inspiratie kan worden gezocht bij art.
3.4), hoewel deze overweging van het
deze zaak ook in r.o. 3.6.
voor werknemers van de NAVO met artikel
31(3)(c) van het Weens Verdragenverdrag
EHRM klaarblijkelijk slechts betrekking had
23. EHRM, (Bosphorus), r.o. 155-156.
6 EVRM: EHRM 5 maart 2013, appl. nr.
(1969), dat bepaalt dat bij de uitlegging van
op de bijzondere positie van de Verenigde
24. Dit is geenszins een academische dis-
39619/06, (Chapman vs. Belgium), (enkel
een verdrag rekening moet worden gehou-
Naties.
cussie. Men kan zich voorstellen dat een
beschikbaar in het Frans).
den met ‘iedere ter zake dienende regel van
17. Gerechtshof Den Haag 2015, (EOO),
internationale organisatie, anders dan de
25. Gerechtshof Den Haag 2015, (EOO),
het volkenrecht die op de betrekkingen
r.o. 3.10.
EOO, die helemaal geen rechtsingang voor-
r.o. 3.10.
tussen de partijen kan worden toegepast’.
18. EHRM, (Klausecker), para. 69 (‘Having
zag, toch een rudimentair geschillenbe-
26. Ibid. r.o. 3.11.
In die zin moet bij de uitlegging van art. 3
regard to the importance in a democratic
slechtingssysteem met betrekking tot collec-
27. Zie in die zin Hof van Cassatie (België),
Protocol aangaande de Voorrechten en
society of the right to a fair trial, of which
tieve actieclaims ter beschikking stelt. Het is
case nr. C07 0407F (Lutchmaya vs. General
Immuniteiten van de EOO rekening worden
the right of access to court is an essential
goed mogelijk dat een dergelijk systeem
Secretariat of the ACP), International Law
gehouden met art. 6 EVRM.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1215
Wetenschap
materiële toetssteen met betrekking tot het optreden van de EOO fungeren, maar ook een extra argument kunnen zijn om het beroep op immuniteit af te wijzen (zie eerder - par. 2). Een belangrijke bron is de door de Internationale Arbeidsorganisatie tijdens de conferentie op 18 juni 1998 aangenomen Declaration on Fundamental Principles and Rights at Work, waarin is bepaald dat alle lidstaten, ook als ze niet de betreffende conventies hebben geratificeerd, een verplichting hebben om te goeder trouw en in overeenstemming met de constitutie van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) de principes met betrekking tot fundamentele rechten die voorwerp zijn van die verdragen te respecteren, te bevorderen en te realiseren, waaronder vrijheid van vereniging en de daadwerkelijke erkenning van het recht op collectief onderhandelen (onze cursivering).29 Dat betekent dat het recht op vakbondsorganisatie een zeer fundamenteel recht is, waaraan geen ILO-lidstaat zich kan onttrekken. Ook de staten die de EOO hebben opgericht zijn derhalve gebonden aan deze principes en daarmee ook de door hen opgerichte intergouvernementele organisaties. Gezien het fundamentele karakter van het betrokken recht, is het niet toelaatbaar dat de EOO zich op haar immuniteit beroept. Met hun eerste vordering wensten de vakbonden weer in staat te worden gesteld onbelemmerd gebruik te maken van interne e-mailfaciliteiten, zodat ze konden communiceren met EOO-werknemers in verband met vakbondsgerelateerde onderwerpen. De Verklaring over fundamentele rechten, die uitgewerkt is in Verdragen 87 en 98, verlangt dus vrijheid van vereniging en de daadwerkelijke erkenning van het recht op collectief onderhandelen. Daarnaast vormt ook artikel 11 van het EVRM een fundamenteel recht; dit artikel bepaalt het recht op vereniging en het recht om vakbonden op te richten. Deze beginselen en bepalingen geven derhalve het recht aan bonden om hun werk te doen, waaronder communicatie met leden en niet-leden, aangezien zonder deze mogelijkheid de vrijheid van vakvereniging illusoir wordt. Het hof noemt deze bepalingen echter niet, maar overweegt in overeenstemming ermee wel dat het in de aard van de werkzaamheden van de vakbonden ligt dat zij kritiek mogen uiten op
Het recht op vakbondsorganisatie is een zeer fundamenteel recht, waaraan geen ILO-lidstaat zich kan onttrekken (de vertegenwoordigers van) werkgevers, ook via de interne communicatiekanalen.30 Een aantal andere vorderingen had betrekking op het stakingsrecht. De eerste was gericht op artikel 30a van het Dienstreglement van de EOO. Dit reglement geeft weliswaar alle werknemers het recht te staken, maar definieert staking als een onderbreking van het werk gedurende
1216
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
een bepaalde periode gerelateerd aan de arbeidsvoorwaarden. Het reglement bepaalt dat de President van de vestiging verdere bepalingen en voorwaarden mag neerleggen voor de toepassing van dit artikel, en deze moeten onder andere de maximumduur bepalen van de staking. De vraag rees of deze voorwaarden verenigbaar zijn met het stakingsrecht. Dit stakingsrecht is, wat betreft de Raad van Europa, neergelegd in artikel 6 lid 4 Europees Sociaal Handvest (ESH). Aan de rechten van dit Handvest kunnen behalve in de in het Handvest vermelde situaties alleen beperkingen worden opgelegd welke bij de wet zijn voorgeschreven en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en voor de bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de goede zeden (Artikel G ESH). De bepaling dat de President de duur van de staking mag bepalen gaat veel verder dan artikel G toelaat. Ook het hof is, zonder naar deze bepaling te verwijzen, van oordeel dat ten onrechte een staking waarvan de duur niet vooraf bekend is of bekend gemaakt is, onmogelijk wordt gemaakt.31 De mogelijkheid om een staking te houden waarvan de duur niet vooraf bepaald is, is immers een essentieel onderdeel van het recht op staking. Anders valt een belangrijk effect weg van dit machtsmiddel. De definitie in het Dienstreglement heeft het ook over onderbreking van het werk en daar waren de bonden, aldus het hof, eveneens terecht tegen opgekomen. Het hof is van mening dat inderdaad ook andere vormen van actie mogelijk zijn, zoals langzaamaanacties.32 Artikel 6 ESH heeft het over collectieve acties, waaronder stakingen, dus ons lijkt dit standpunt juist. Ook vorderden de vakbonden dat de bepaling in het Dienstreglement dat acties betrekking moeten hebben op arbeidsvoorwaarden onrechtmatig zou worden verklaard. Het recht op collectieve acties is immers niet per definitie beperkt tot arbeidsvoorwaarden van werknemers. Het zou bijvoorbeeld ook om toelating van een bond tot onderhandelingen kunnen betreffen, veiliger werkomstandigheden, meer medezeggenschap of tegen ontslag van medewerkers kunnen gaan. Dat valt ook onder artikel 6 lid 4 ESH, dat het immers heeft over collectieve acties bij belangengeschillen. Dat wordt onderscheiden van politieke geschillen; belangengeschillen zijn echter niet beperkt tot arbeidsvoorwaarden.33 Ten slotte werd de vordering toegewezen om de bonden toe te laten tot de onderhandelingen en de EOO te verplichten overleg te voeren over nieuwe collectieve onderhandelingen. Hier verwijst het hof wel naar een internationale bepaling, het al genoemde artikel 11 EVRM, en met name naar het Demir-arrest van het EHRM, waarin het EHRM oordeelde dat ‘having regard to the developments in labour law, both international and national, and to the practice of Contracting States in such matters, the right to bargain collectively with the employer has, in principle, become one of the essential elements of the “right to form and to join trade unions for the protection of [one’s] interests” set forth in Article 11 of the Convention, it being understood that States remain free to organise their system so as, if appropriate, to grant special status to representative trade unions’.34 Daarmee kunnen ook ambtenaren niet worden uitgesloten van dit recht. In het bestek van dit artikel kunnen we maar kort op
de relevante normen ingaan. Toch wordt hieruit duidelijk dat de aangehaalde normen fundamentele beginselen zijn, die door de lidstaten die betrokken zijn bij de EOO moeten worden onderschreven, en daarmee ook door de door hen opgerichte organisaties. De EOO moet ze dan ook toepassen in haar werkzaamheden. Gezien het fundamentele karakter van deze rechten kan de EOO bovendien geen beroep doen op haar immuniteit om zich niet ten gronde te hoeven verdedigen met betrekking tot tegen haar aangebrachte vorderingen.
4. De aanzegging van de minister – immuniteit van executie Het arrest van het gerechtshof lijkt uiteindelijk evenwel neer te komen op een Pyrrusoverwinning voor de vakbonden. Bij brief van 19 februari 2015 stelde de EOO het
Het arrest van het Gerechtshof lijkt uiteindelijk neer te komen op een Pyrrusoverwinning voor de vakbonden Ministerie van Buitenlandse Zaken in kennis van de betekening van het arrest met bevel tot executie. Hierop zegde de Minister van Veiligheid en Justitie, op 23 februari 2015, de gerechtsdeurwaarder aan dat, op grond van artikel 3a lid 2 en 5 van de Gerechtsdeurwaarderswet, de betekening als de in de betekening aangekondigde executiemaatregelen, strijdig zijn met de volkenrechtelijke verplichtingen van de Nederlandse Staat en dat uitvoering daarvan moet worden geweigerd.35 Dit artikel bepaalt dat de minister een gerechtsdeurwaarder kan aanzeggen dat een ambtshandeling die hem is opgedragen, dan wel door hem reeds is verricht, in strijd is met de volkenrechtelijke verplichtingen van de Staat. Ten gevolge van deze aanzegging is de gerechtsdeurwaarder niet bevoegd tot het verrichten van de ambtshandeling. Voor zover deze reeds is verricht, is ze nietig. De volkenrechtelijke verplichtingen betreffen in dezen de immuniteit van executie van de EOO. Op basis van artikel 1 van het Protocol inzake voorrechten en
immuniteiten van de EOO genieten de kantoorruimten van de Europese Octrooiorganisatie in alle aangesloten verdragsstaten onschendbaarheid, en op basis van artikel 3 lid 2 kunnen eigendommen en activa van de Organisatie niet worden bloot gesteld aan vordering, inbeslagneming, onteigening of beslaglegging. Artikel 3a Gerechtsdeurwaarderswet in combinatie met het voornoemde Protocol stelt de minister in staat vonnissen en arresten van de Nederlandse hoven en rechtbanken niet te laten uitvoeren, voor zover zij zijn gewezen tegen internationaal beschermde personen of entiteiten, zoals internationale organisaties (bijvoorbeeld EOO), Staten, of diplomaten. Wat internationale organisaties betreft, heeft het Gerechtshof Den Haag deze praktijk bevestigd in een beslissing uit 2007 met betrekking tot de Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens (OPCW).36 In deze beslissing impliceerde het gerechtshof dat de loutere betekening van een vonnis aangaande de doorbetaling van loon strijdig is met beginsel van immuniteit van executie zoals neergelegd in artikel 4 lid 2 van het tussen Nederland en de OPCW gesloten zetelverdrag. Het Hof stelde hierbij dat de immuniteit van executie in beginsel los staat van een eventuele immuniteit van jurisdictie,37 en dat de immuniteit van executie waarborgt ‘dat het gebruik van de goederen en bezittingen van de OPCW ongehinderd door enige executiemaatregel kan plaatsvinden’.38 A fortiori valt te stellen dat het opleggen van een dwangsom strijdig is met het beginsel van de immuniteit van executie, des te meer omdat een dwangsom zonder verdere rechterlijke toetsing ten uitvoer kan worden gelegd, zoals het Gerechtshof Den Haag in 2011 besliste in een andere zaak tegen EOO.39 Gezien de verschillende aard en doelstelling van de immuniteit van jurisdictie en executie – wat overigens ook wordt bevestigd in het recht van de staatsimmuniteit40 – is het derhalve mogelijk dat een internationale organisatie geen immuniteit van jurisdictie en toch wel immuniteit van executie geniet. Zeker in het recht van de staatsimmuniteit kan het voorvallen dat een staat, in het licht van de vele uitzonderingen op het beginsel van de immuniteit van rechtsmacht,41 geen immuniteit van rechtsmacht geniet, maar toch immuniteit van executie, omdat de bestemming van de beslagen vorderingen of goederen publiek is.42 Aangezien er minder uitzonderingen op de immuniteit van rechtsmacht van internationale organisaties voorhanden zijn, zijn er relatief weinig vonnissen en arresten gewezen tegen internationale orga-
29. Art. 2 van de ILO Declaration on Fun-
r.o. 154.
40. Vergelijk delen 2-3 met deel 4 van de
41. Zie voor het beginsel art. 5 van het
damental Principles and Rights at Work,
35. Ministerie van Veiligheid en Justitie,
United Nations Convention on Jurisdictional
VN-Verdrag (eerder noot 40), en voor de
aangenomen tijdens de Internationale
Directoraat-Generaal Rechtspleging en
Immunities of States and Their Property,
uitzonderingen deel 3.
Arbeidsconferentie tijdens zijn 86e bijeen-
Rechtshandhaving, Directie Juridische en
New York, 2 december 2004, UN Doc.
42. Zie voor een recente zaak voor de Rb.
komst, Geneve 18 juni 1998 (www.ilo.org).
Operationele Aangelegenheden, Aanzeg-
A/59/508. Hoewel dit verdrag nog niet in
Amsterdam 9 september 2014,
30. Gerechtshof Den Haag, (EOO), 2015,
ging ex artikel 3a, lid 2, Gerechtsdeurwaar-
werking is getreden, wordt ervan uitgegaan
ECLI:NL:RBAMS:2014:6028, waarbij de
r.o. 5.3.
derswet, 23 februari 2015.
dat het grotendeels het geldende gewoonte-
rechtbank, met betrekking tot een executie-
31. Gerechtshof Den Haag, r.o. 5.7.
36. Gerechtshof Den Haag 15 maart 2007,
recht weerspiegelt. Zie voor een uitgebreide
procedure tegen Irak, vaststelt dat op ‘dit
32. Gerechtshof Den Haag, r.o. 5.8.
ECLI:NL:GHSGR:2007:BA2778.
commentaar: R. O’Keefe, C.J. Tams & A.
moment niet met enige mate van zekerheid
33. Zie ook HR 30 mei 1986, NJ 1986/688,
37. Ibid. r.o. 4.
Tzanakopoulos (red.), The United Nations
[kan] worden vastgesteld welk deel van de
(NS-arrest).
38. Ibid. r.o. 6.
Convention on Jurisdictional Immunities of
beslagen vorderingen een publieke en welk
34. EHRM 12 november 2008, appl. nr
39. Gerechtshof Den Haag 21 juni 2011,
States and Their Properties, A Commentary,
deel een niet-publieke bestemming heeft’
34503/97, (Demi rand Baykara vs. Turkey),
ECLI:NL:GHSGR:2011:BR0188.
Oxford University Press, 2013.
(r.o. 4.13).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1217
Wetenschap
nisaties die voor executie in aanmerking komen.43 Wanneer executie wordt overwogen, zal in beginsel slechts daadwerkelijk tot uitvoering kunnen worden overgegaan als dit voorzien is in het zetelakkoord tussen Nederland en de betreffende organisatie; wat de EOO betreft is dit voor zover de internationale organisatie uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van haar immuniteit, voor zover het gaat om een civiele rechtsvordering ter zake van ongevallen met motorvoertuigen, of voor zover de een scheidsrechterlijke uitspraak ten uitvoer wordt gelegd.44 De vraag rijst evenwel of de in het zetelakkoord bepaalde lijst van uitzonderingen exhaustief is, dan wel of de immuniteit van executie ook getoetst kan worden aan artikel 6 EVRM. Wat de EOO betreft heeft het Gerechtshof Den Haag per slot van rekening de vrij absoluut verwoorde immuniteit van rechtsmacht van de organisatie, zoals bepaald in artikel 3 van het Protocol inzake Voorrechten en Immuniteiten van de EOO (dit is hetzelfde artikel dat ook voorziet in de immuniteit van executie), getoetst aan artikel 6 EVRM. Er valt veel voor te zeggen dat de dynamische interpretatie van artikel 3 van het Protocol – een interpretatie in het licht van latere evoluties inzake de toepassing van artikel 6 EVRM op het niveau van het EHRM – ook geldt voor de immuniteit van executie. Het Belgische Hof van Cassatie bijvoorbeeld besliste in 2009, in een arbeidsrechtelijke zaak tegen de ACP (een internationale organisatie van Afrikaanse, Caraïbische en Stille Zuidzee-Staten) dat artikel 6 EVRM ook van toepassing is op executieprocedures, en hief vervolgens de immuniteit van de organisatie op omdat zij geen alternatieve executieprocedure voorzag die het recht op een rechtsmiddel van de klager zou beschermen.45 Er anders over beslissen holt immers de effectieve bescherming die artikel 6 EVRM biedt uit, en maakt het mogelijk dat rechterlijke beslissingen die de immuniteit van een internationale organisatie verwerpen, dode letter blijven. Vanuit zowel een nationaal als internationaal rechtsstatelijk standpunt zou een dergelijke uitkomst ongewenst zijn. Artikel 3a lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt dat de voorzieningenrechter de gevolgen van de aanzegging kan opheffen. Wanneer hij, in de EOO-zaak of
enige toekomstige zaak, de aanzegging van de minister toetst in het licht van het volkenrecht, is het aangewezen dat deze rechterlijke toetsing niet slechts de bepalingen van het zetelverdrag betreft, maar ook artikel 6 EVRM. In de praktijk zou dit ertoe moeten leiden dat het vonnis of arrest van de rechter die de immuniteit van rechtsmacht van de internationale organisatie afwijst, ook zal moeten worden uitgevoerd, tenzij de organisatie een alternatieve vorm van executie voorstelt die niettemin een equivalente rechtsbescherming biedt. Er valt niet meteen in te zien welke executievorm EOO kan voorstellen die anders is dan de vorm bepaald in het arrest van het Gerechtshof Den Haag (het geven van onbelemmerde toegang tot het interne mailsysteem van de EOO, de toelating tot collectieve onderhandelingen, en het verbod op toepassing van de bepalingen van het Dienstreglement die het recht op staking beperken), en die toch recht doet aan de internationale arbeidsrechtelijke verplichtingen die op haar rusten.
5. Afsluitende opmerkingen Het Gerechtshof Den Haag heeft in de zaak tegen EOO een internationaal precedent geschapen door de immuniteit van een internationale organisatie in een collectiefarbeidsrechtelijke zaak af te wijzen, en de vorderingen ten gronde ook toe te wijzen, op grond van het feit dat de betrokken organisatie fundamentele arbeidsrechten met voeten trad. Deze beslissing is belangrijk omdat zij de accountability van internationale organisaties verder institutionaliseert. Helaas liet Nederland zich ook op zijn smalst zien: de minister zegde de gerechtsdeurwaarder aan het vonnis niet uit te voeren omdat de organisatie volkenrechtelijke immuniteit van executie zou genieten. Deze aanzegging is betreurenswaardig. Zij holt niet alleen de grondwettelijk bepaalde scheiding der machten uit, maar wordt ook niet verplicht door het volkenrecht, anders dan wat de minister beweert: immuniteit van executie kan, net als immuniteit van rechtsmacht, slechts worden toegekend wanneer de organisatie fundamentele rechten afdoende beschermt.
43. Zie echter tussenvonnis Rb. Den Haag
onmiskenbaar bijdraagt aan de vervulling
44. Zie art. 3 lid 1 (a-c) Protocol inzake
Ryngaert & P. Schmitt, ‘Comment Western
15 februari 2010,
van de aan de organisatie specifiek opgedra-
voorrechten en immuniteiten van de Euro-
European Union v. Siedler; General Secreta-
ECLI:NL:RBSGR:2010:BL4892, die in een
gen taken, en dus dat immuniteit van juris-
pese Octrooiorganisatie.
riat of the ACP Group v. Lutchmaya; Gene-
aanbestedingszaak de immuniteit van juris-
dictie niet functioneel noodzakelijk is. Het
45. Hof van Cassatie (België), case nr C07
ral Secretariat of the ACP Group v. B.D.’,
dictie van de EOO verwerpt met betrekking
Gerechtshof Den Haag achtte de dwangsom
0407F (Lutchmaya vs. General Secretariat
American Journal of International Law, vol.
tot een door de EOO gerunde cateringfacili-
die de rechtbank had opgelegd aan EOO
of the ACP), International Law in Domestic
105, nr. 3, juli 2011, p. 560-567.
teit, op grond van de overweging dat een
echter in strijd met de immuniteit van execu-
Courts, OUP, 1576 BE 2009, r.o. 26-27
cateringfaciliteit voor werknemers niet
tie van de organisatie (zie hoger noot 39).
(m.nt. C. Ryngaert). Zie ook J. Wouters, C.
1218
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
Focus
860
Het afluisteren van advocaten door de AIVD Waar ligt de grens?
Merel Kroon-van Zweeden1
De AIVD heeft gesprekken tussen derden en advocaten afgeluisterd en uitgewerkt, ook wanneer deze evident niet relevant waren voor enig onderzoek van de AIVD. Dit werd onlangs bekend, nadat advocatenkantoor Prakken d’Oliveira een klacht had ingediend bij de Minister van BZK. Dit roept niet alleen de vraag op of de AIVD voldoende rekening houdt met het verschoningsrecht van advocaten, maar ook welke waarborgen noodzakelijk zijn voor een betere bescherming tegen schending van het verschoningsrecht door de AIVD. In deze bijdrage worden deze vragen en het bijbehorende juridisch kader verkend, en worden enkele minimum waarborgen opgeworpen die noodzakelijk zijn ter bescherming van de communicatie van verschoningsgerechtigden.
1. Inleiding In december werd bekend dat de Algemene Inlichtingenen Veiligheidsdienst (AIVD) telefoongesprekken tussen derden en een Amsterdams advocatenkantoor, Prakken d’Oliveira, heeft afgeluisterd en uitgewerkt, ook wanneer de gesprekken evident niet relevant waren voor enig onderzoek van de AIVD. Het kantoor had een klacht ingediend bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) waarin het zijn vermoeden uitte te worden afgeluisterd door de AIVD. Het kantoor stelde enerzijds dat de procedure bij de AIVD voor het afluisteren en uitwerken van gesprekken van advocaten met onvoldoende waarborgen is omkleed, anderzijds dat de AIVD onrechtmatig dan wel onbehoorlijk handelt door de advocaten van Prakken d’Oliveira af te luisteren. De minister liet de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) de klacht onderzoeken. De CTIVD houdt toezicht op de rechtmatigheid van de taakuitvoering van de AIVD en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD),2 daarnaast fungeert zij als klachtadviescommissie.3 Wanneer de betrokken minister een klacht in behandeling neemt schakelt hij de CTIVD in, die vervolgens de behandeling van de klacht ter hand neemt. De CTIVD beoordeelt of de
gedraging waarover geklaagd wordt behoorlijk is, en adviseert de minister ter zake. De minister beslist of hij dit advies overneemt. In de zaak Prakken d’Oliveira nam de minister het advies van de CTIVD over, en verklaarde de klacht gedeeltelijk gegrond.4 De minister maakte daarbij, overeenkomstig het advies van de CTIVD, onderscheid tussen direct en indirect tappen: – Bij direct tappen wordt een telefoontap of een internettap rechtstreeks ingezet op de advocaat. Het afluisteren is in dit geval gericht op de advocaat. – Bij indirect tappen wordt de tap ingezet op een persoon die in contact blijkt te staan met een advocaat. Indien de AIVD onderschepte telecommunicatie tussen deze persoon en de advocaat uitwerkt, is sprake van indirect tappen. Het afluisteren is in dit geval niet gericht op de advocaat, maar gesprekken met een advocaat komen toevallig over de lijn. In het strafrecht wordt dit ook wel ‘bijvangst’ genoemd. De minister oordeelde dat de AIVD voldoende (interne) waarborgen hanteert bij het direct tappen van advocaten, maar onvoldoende bij het indirect tappen. Daarnaast verklaarde de minister de klacht onge-
Auteur
sie van Toezicht betreffende de Inlichtin-
Noten
Awb.
1. Mr. M.J. Kroon-van Zweeden is werk-
gen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD). Dit
2. Par. 6.2, Wiv 2002.
4. Kamerstukken II 2014/15, 30977, 107
zaam als senior onderzoeker bij de Commis-
artikel is op persoonlijke titel geschreven.
3. Art. 83 lid 3 Wiv 2002 jo. art. 9:15 lid 4
(bijlage).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1219
Focus
grond dat de AIVD onrechtmatig dan wel onbehoorlijk heeft gehandeld door de advocaten van Prakken d’Oliveira direct te tappen. Dit kan betekenen dat de advocaten niet zijn afgeluisterd, of dat zij wel zijn afgeluisterd maar dat dit op rechtmatige gronden is gebeurd. De minister gaat hier in zijn brief niet op in. De klacht over het indirect tappen, verklaarde de minister gedeeltelijk gegrond. Hoewel de AIVD sinds 2007 zorgvuldiger omgaat met het uitwerken van gesprekken tussen derden en advocaten, zijn er gedurende enkele jaren toch gesprekken uitgewerkt die evident niet relevant waren voor enig onderzoek van de AIVD. Deze laatste constatering heeft een maatschappelijke en juridische discussie teweeg gebracht: Wordt het verschoningsrecht van advocaten door de AIVD wel voldoende gerespecteerd? Welke waarborgen zijn daarvoor nodig? Is het invoeren van een rechterlijke toets voorafgaand aan het afluisteren van advocaten de oplossing? Is de invoering van een systeem van nummerherkenning à la strafrecht wenselijk? Dit artikel gaat in op het juridische kader ten aanzien van het verschoningsrecht en de huidige werkwijzen van de AIVD bij het afluisteren van gesprekken van en met advocaten. De suggesties die vanuit de advocatuur zijn gedaan voor de invoering van een rechterlijke toets en een systeem van nummerherkenning worden verkend, en enkele voorstellen worden gedaan voor de minimumwaarborgen die noodzakelijk zijn ter bescherming van vertrouwelijke communicatie van advocaten.
2. Wettelijk kader De AIVD is gehouden aan de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002). Deze wet schrijft onder andere voor welke bijzondere bevoegdheden de AIVD mag inzetten, onder welke omstandigheden en jegens welke personen. De wet bevat geen specifieke waarborgen voor verschoningsgerechtigden: er wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschoningsgerechtigden en niet-verschoningsgerechtigden. In het strafrecht, het civiele en het bestuursrecht, en door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), wordt dit onderscheid wel gemaakt. 2.1. Verschoningsrecht in het strafrecht Aan de geheimhoudingsplicht van advocaten (en enkele andere beroepen) is een verschoningsrecht verbonden.5 Het verschoningsrecht heeft in het strafrecht in de eerste plaats betekenis bij het afleggen van een getuigenverklaring (artikel 218 Wetboek van Stafvordering). Daarnaast heeft het verschoningsrecht betekenis bij de inzet van bevoegdheden en dwangmiddelen door de overheid.6 Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de rechter de erkenning van het verschoningsrecht gezocht heeft ‘(...) in een in Nederland geldend algemeen rechtsbeginsel dat met zich meebrengt dat bij zodanige vertrouwenspersonen het maatschappelijk belang dat de waarheid aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden’.7 Wil er sprake zijn van verschoningsrecht, dan moet volgens de Hoge Raad voldaan zijn aan twee criteria: 1. de informatie dient aan de beroepsbeoefenaar in zijn speci-
1220
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
fieke functie ter beschikking te zijn gesteld; 2. de informatie dient hem te zijn toevertrouwd.8 Het begrip ‘toevertrouwd’ dient weliswaar ruim te worden uitgelegd, maar de jurisprudentie biedt weinig duidelijkheid over de vraag wanneer informatie concreet als toevertrouwd dient te worden beschouwd.9 De Hoge Raad maakt in ieder geval geen onderscheid tussen vertrouwelijke en minder vertrouwelijke informatie. 10 In het strafrecht wordt geen onderscheid gemaakt tussen contacten van advocaten met cliënten, en tussen contacten van advocaten met niet-cliënten. Ook hetgeen waarvan de verschoningsgerechtigde door mededelingen van een derde of door observaties of door berichten van collegae kennis neemt, vormt object van het verschoningsrecht.11 Kortom, de Hoge Raad hanteert een ruime interpretatie van het begrip verschoningsrecht. Toch is het verschoningsrecht niet absoluut. Uit jurisprudentie blijkt dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden denkbaar zijn waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht, bijvoorbeeld wanneer de verschoningsgerechtigde zelf verdachte is van een ernstig strafbaar feit.12 2.2. Verschoningsrecht volgens het EHRM Ook het EHRM beschouwt verschoningsgerechtigden als een bijzondere categorie personen. In de uitspraak Campbell vs. het Verenigd Koninkrijk stelde het Hof dat het contact tussen een ieder die een advocaat raadpleegt en de advocaat zelf geprivilegieerd is.13 Dit werd onder andere herhaald in de uitspraak Aalmoes e.a. vs. Nederland.14 Ten aanzien van het medische verschoningsrecht oordeelde het Hof in Z. vs. Finland dat het belang de vertrouwelijkheid van medische gegevens te beschermen zwaar weegt in de afweging of een beperking van het verschoningsrecht proportioneel is.15 In alle drie de uitspraken laat het EHRM echter nadrukkelijk ruimte inbreuk te maken op het verschoningsrecht. In Campbell vs. het Verenigd Koninkrijk stelde het Hof dat brieven tussen de gedetineerde en zijn advocaat gelezen mogen worden indien ernstige vermoedens bestaan dat misbruik wordt gemaakt van dit privilege doordat de inhoud van de brief een gevaar vormt voor de veiligheid van de instelling of voor derden, of op andere wijze een delictueel karakter vertoont.16 In Aalmoes e.a. vs. Nederland oordeelde het Hof dat wanneer sprake is van een adequaat toezichtssysteem – bij voorkeur door een rechter – inbreuk op de vertrouwelijke communicatie van advocaten is toegestaan.17 Ten aanzien van het medische verschoningsrecht in Z. vs. Finland stelde het Hof: ‘At the same time, the Court accepts that the interests of a patient and the community as a whole in protecting confidentiality of medical data may be outweighed by the interest in investigation and prosecution of crime and in the publicity of court proceedings.’18 In een recente uitspraak werd een gedetineerde de mogelijkheid ontnomen om vertrouwelijke gesprekken met zijn advocaten te voeren. Het Hof oordeelde dat het de overheid was toegestaan om ‘legitimate restrictions’ op te leggen aan gedetineerden veroordeeld voor terroristische activiteiten voor zover strikt noodzakelijk om de maatschappij te beschermen tegen geweld.19
3. Verschoningsrecht en de AIVD 3.1. Inlichtingenwerk versus opsporingsonderzoek Blijkens een rapport van de CTIVD (2006) stelt de AIVD zich op het standpunt dat de regels, die gelden voor het strafvorderlijk traject met betrekking tot verschoningsgerechtigden, niet onverkort van toepassing zijn op de AIVD. De ratio van deze regels is naar het oordeel van de AIVD dat iemand vrijelijk met een verschoningsgerechtigde moet kunnen communiceren, zonder dat deze communicatie later in een gerechtelijke procedure tegen
hem of haar gebruikt kan worden. De AIVD stelt niet tot taak te hebben informatie te vergaren die gebruikt kan worden in een gerechtelijke procedure. Zijn kerntaak bestaat uit het tijdig waarschuwen van de organen die bevoegd zijn tot het nemen van maatregelen tegen mogelijke bedreigingen van de nationale veiligheid. Om deze reden acht de AIVD zich in beginsel niet gebonden aan de regels die in het opsporingsonderzoek gelden. In haar rapport onderschreef de Commissie dat de regels uit het strafrecht niet onverkort van toepassing zijn op de AIVD. Zij benadrukte echter dat het onderwerp van
5. Regel 6 van de Gedragsregels 1992,
8. Zie o.a. F.A.W. Bannier, N.A.M.E.C.
procesrecht, 7e druk, Deventer: Kluwer
(Campbell vs. Verenigd Koninkrijk), par. 49.
raadpleegbaar via de website van de NOvA,
Fanoy, J.M. Tempelaar, W.L.J.M. Duijst,
2011, p. 113.
Zie ook A. Hendriks, ‘Straatsburg sauveert
www.advocatenorde.nl. Schending van het
A.P.H. Meijers, Beroepsgeheim en verscho-
12. HR 10 december 2013, nr. 13/00595,
schertsvertoning recht op verschoning’,
verschoningsrecht is ingevolge art. 272
ningsrecht, Handboek voor de advocaat,
NJ 2014/93, m.nt. F. Vellinga-Schoostra.
NJCM-Bulletin, 1997, nr. 6, p. 712-733.
Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld.
medisch hulpverlener, notaris en geestelij-
13. EHRM 25 maart 1992, nr. 13590/88
17. EHRM 25 november 2004, nr.
6. Zie de Aanwijzing toepassing opsporings-
ke, Den Haag: Sdu 2008.
(Campbell vs. Verenigd Koninkrijk), par. 46.
16269/02 (Aalmoes e.a. vs. Nederland),
bevoegdheden en dwangmiddelen tegen
9. NJ 2014/92, m.nt. F. Vellinga-Schootstra.
14. EHRM 25 november 2004, nr.
p. 25.
advocaten van de Minister van Veiligheid
10. HR 1 maart 1984,
16269/02 (Aalmoes e.a. vs. Nederland),
18. EHRM 25 februari 1997, nr. 22009/93
en Justitie van 7 maart 2011, Stcrt. 2011,
ECLI:NL:HR:1985:AC9066, NJ 1985/173,
p. 25.
(Z vs. Finland), par. 97.
4981.
r.o. 3.4, tweede alinea.
15. EHRM 25 februari 1997, nr. 22009/93
19. EHRM 18 maart 2014, appl. nrs.
7. HR 1 maart 1984,
11. HR 21 april 1913, NJ 1913, p. 958. Zie
(Z. vs. Finland), par. 95-96.
24069/03, 197/04, 6201/06 en 10464/07,
ECLI:NL:HR:1985:AC9066, NJ 1985/173.
ook G.J.M. Corstens, Het Nederlands straf-
16. EHRM 25 maart 1992, nr. 13590/88
(Öcalan vs. Turkije (nr. 2)), par. 135.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1221
Focus
Hoewel de AIVD geen informatie verzamelt met het vooropgezette doel deze te gebruiken in gerechtelijke procedures, kan de verzamelde informatie daar in de praktijk wel degelijk in belanden groot belang is voor de AIVD nu het vrije contact tussen individuen en advocaten een belangrijk beginsel is van een democratische rechtsorde.20 Hoewel de AIVD geen informatie verzamelt met het vooropgezette doel deze te gebruiken in gerechtelijke procedures, kan de verzamelde informatie in de praktijk wel degelijk in gerechtelijke procedures belanden.21 De AIVD verstrekt immers inlichtingen aan instanties die vervolgens gebruikt kunnen worden als grondslag voor een besluit (bijvoorbeeld het uitzetten van een vreemdeling) of als bewijs in een strafproces.22 Om deze reden zou ook de AIVD het verschoningsrecht in acht moeten nemen, en gelden de argumenten van de Hoge Raad in het strafrecht net zo goed voor de AIVD. Daarnaast is duidelijk dat zowel in het nationaal als in het Europees recht het verschoningsrecht als een algemeen rechtsbeginsel wordt beschouwd, waar de overheid rekening mee dient te houden. Uitgangspunt daarbij is dat eenieder erop moet kunnen vertrouwen dat communicatie tussen hem en een verschoningsgerechtigde gewaarborgd is, voor zover hij deze communicatie aan de verschoningsgerechtigde in diens hoedanigheid heeft toevertrouwd. Gelet op dit algemene rechtsbeginsel mag ook van de AIVD worden verwacht dat rekening wordt gehouden met de bijzondere status van advocaten. 3.2. Praktijk AIVD In de praktijk blijkt overigens dat de AIVD wel degelijk oog heeft voor de bijzondere positie van advocaten (en andere verschoningsgerechtigden).23 In het eerder genoemde rapport uit 2006 constateerde de CTIVD dat de AIVD zich bewust is van de bijzondere aard van de communicatie tussen targets24 en verschoningsgerechtigden en om deze reden in intern beleid de eis heeft gesteld dat communicatie van verschoningsgerechtigden slechts mag worden uitgewerkt wanneer dat strikt noodzakelijk is voor een goede taakuitvoering van de dienst.25 Ook in haar onderzoek naar aanleiding van de klacht van Prakken d’Oliveira, constateerde de CTIVD dat de AIVD in algemene zin terughoudend is bij de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen advocaten (bij direct tappen). Ten aanzien van het uitwerken van gesprekken bij indirect tappen lijkt de dienst zich eveneens bewust van de bijzondere status van advocaten, zo bleek uit het klachtonderzoek van de CTIVD. 3.3. Beleid AIVD Niet alleen is de AIVD zich bewust van het verschoningsrecht van advocaten, de AIVD heeft ook intern nadere regels opgesteld voor het direct tappen van advocaten. In 2007 heeft de AIVD beleid geschreven dat voorschrijft dat in de schriftelijke motivering van de inzet van bijzondere bevoegdheden expliciet aandacht dient te worden besteed
1222
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
aan het feit dat het verschoningsrecht in het geding is. De minister dient er telkens expliciet op gewezen te worden dat een tap op een verschoningsgerechtigde wordt gezet, en hij dient iedere maand (in plaats van de gebruikelijke drie maanden) opnieuw toestemming te geven voor de betreffende tap.26 De minister vindt daarmee, samen met de CTIVD, dat de procedure ten aanzien van het direct tappen bij de AIVD met voldoende waarborgen is omkleed.27 Ten aanzien van het indirect tappen ligt dit anders. Sinds de invoering van het beleid voor het direct tappen in 2007 is het aantal uitgewerkte gesprekken bij indirect tappen weliswaar zeer sterk afgenomen, maar er bestaat geen (schriftelijk) beleid hiervoor. Op dit punt is de klacht van Prakken d’Oliveira door de minister dan ook gegrond verklaard: de procedure ten aanzien van het indirect tappen bij de AIVD is met onvoldoende waarborgen omkleed.28 Prakken d’Oliveira heeft aangegeven geschrokken te zijn van de informatie die door de minister bekend is gemaakt, en blijft van mening dat het verschoningsrecht van advocaten door de AIVD onvoldoende wordt gerespecteerd.29 De vraag rijst in hoeverre (aanvullende) waarborgen nodig zijn om de vertrouwelijke communicatie van verschoningsgerechtigden in voldoende mate tegen het afluisteren door inlichtingen- en veiligheidsdiensten (I&Vdiensten) te beschermen.
4. Door de advocatuur voorgestelde waarborgen 4.1. Onafhankelijke toets vooraf Prakken d’Oliveira en de NOvA pleiten voor de betrokkenheid van een rechter. Zij menen dat de AIVD alleen advocaten mag afluisteren indien een rechter daarvoor vooraf toestemming heeft gegeven.30 Recentelijk is door de regering een vergelijkbaar voorstel gedaan voor de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen journalisten. De journalist komt een zogenoemd beperkt verschoningsrecht toe, namelijk voor zover dat betrekking heeft op het recht van een journalist om zijn bronnen te beschermen tegen openbaarmaking. Op 17 april 2014 diende het kabinet een wetsvoorstel in dat een onafhankelijke bindende toets voorschrijft voorafgaand aan de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten waar die bevoegdheden zijn gericht op het achterhalen van hun bronnen.31 Het doel van dit wetsartikel is de bescherming van journalistieke bronnen, niet zozeer de bescherming van de journalisten als bijzondere categorie personen. Dit is dan ook minder vergaand dan waarvoor Prakken d’Oliveira en de NOvA lijken te pleiten: toestemming van een rechter voorafgaande aan iedere tap op een advocaat, ongeacht het doel van die tap.
De minister liet onlangs weten geen noodzaak te zien tot het invoeren van een rechterlijke toets ten aanzien van advocaten. De AIVD heeft immers in intern beleid aanvullende waarborgen vastgelegd ten aanzien van de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens verschoningsgerechtigden, en gebleken is dat de dienst in algemene zin terughoudend is bij de inzet.32 Het vastleggen van waarborgen in intern beleid is één manier om de communicatie tussen advocaten en derden te beschermen, maar zal nooit een vervanging kunnen zijn van het externe toezicht door een rechter. Gelet op het grote belang dat wordt toegekend aan de bescherming van communicatie van advocaten, is de gedachte een rechterlijke toets in te voeren voor het tappen van advocaten geen onlogische. Zeker nu voorgesteld is de rechter ook te betrekken bij de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen journalisten. De vraag is dan wel onder welke omstandigheden een dergelijke toets vereist zou moeten zijn. Bij iedere voorgenomen tap op een advocaat? In die gevallen waarin de advocaat geen target van de dienst is? Of ook wanneer de advocaat wel target is? Overigens hoeft een toets vooraf niet noodzakelijkerwijs belegd te worden bij een rechter. In België bepaalt de wet dat voor de inzet van iedere ‘specifieke of uitzonderlijke inlichtingenmethode’33 vooraf toestemming dient te worden gevraagd aan de bestuurlijke Commissie. De bestuurlijke Commissie, bestaande uit magistraten, is de Belgische toezichtscommissie die als taak heeft controle uit te oefenen op de specifieke en uitzonderlijke inlichtingenmethoden van de I&V-diensten. Het betreft een onafhankelijk orgaan, wiens adviezen bindend zijn. In Nederland geeft de minister vooraf toestemming voor de inzet van telefoon- en internettaps.34 Daarnaast houdt de CTIVD achteraf niet-bindend toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van de Wiv 2002.35 Deze wet kent vooralsnog geen systeem waarbij vooraf door een onafhankelijk orgaan toestemming gegeven wordt voor de inzet van bijzondere bevoegdheden, behalve indien de I&V-diensten brieven willen openen. In dat geval is toestemming van de rechter vereist.36 De vraag of voor alle bijzondere inlichtingenmiddelen – ongeacht tegen wie de bevoegdheid wordt ingezet – vooraf dan wel achteraf toestemming zou moeten worden
gegeven door een onafhankelijk orgaan, wordt hier buiten beschouwing gelaten. Voor het afluisteren van verschoningsgerechtigden is een dergelijke eis echter het overwegen waard. Hiermee komt het belang van het verschoningsrecht beter tot uiting dan nu het geval is. Het verplicht stellen van een onafhankelijke bindende toets voorafgaand aan de inzet van een tap op een advocaat vormt een waarborg tegen het onnodig direct tappen van advocaten. Hiermee wordt echter niet voorkomen dat de AIVD gesprekken tussen derden en advocaten
Het vastleggen van waarborgen in intern beleid is één manier om de communicatie tussen advocaten en derden te beschermen, maar zal nooit een vervanging kunnen zijn van het externe toezicht door een rechter onderschept in die gevallen dat de tap is ingezet op een derde (indirect tappen). Het ligt meer voor de hand een gespecialiseerd orgaan te betrekken bij deze situaties (zoals de bestuurlijke Commissie in België), dan een rechter. Het is immers de vraag of een rechter de onderschepte communicatie altijd goed in de context van een complex inlichtingenonderzoek kan plaatsen. 4.2. Systeem van nummerherkenning Prakken d’Oliveira heeft in zijn klachtbrief de minister verzocht een systeem van nummerherkenning in te voeren, zoals dat ook geldt voor politie en justitie.37 Door middel van dit systeem worden gesprekken tussen een verdachte en een advocaat geblokkeerd.38 De verkeersgege-
20. CTIVD toezichtsrapport nr. 6, Kamer-
schoningsrecht van advocaten. De voorge-
(bijlage).
32. Aanhangsel Handelingen II 2014/15,
stukken II 2005/06, 29924, 9 (bijlage),
stelde waarborgen zouden echter ook van
27. Kamerstukken II 2014/15, 30977, 107
1493.
par. 5.2.
toepassing kunnen zijn op communicatie
(bijlage).
33. Dit komt grotendeels overeen met de
21. De Minister van BZK stelt overigens dat
van andere verschoningsgerechtigden.
28. Kamerstukken II 2014/15, 30977, 107
bijzondere bevoegdheden uit de Nederland-
gegevens verkregen uit de inzet van de
24. Een target is een persoon of organisatie
(bijlage).
se Wiv 2002.
bijzondere bevoegdheden tegen een ver-
waar de AIVD onderzoek naar verricht (art.
29. Prakken d’Oliveira, ‘AIVD luistert advo-
34. Art. 25 lid 2 Wiv 2002. Dit geldt niet
schoningsgerechtigde ‘in de regel’ niet in
13 Wiv 2002).
caten Prakken d’Oliveira af’, www.prakken-
voor de inzet van alle bijzondere bevoegd-
een ambtsbericht aan het Openbaar Minis-
25. CTIVD toezichtsrapport nr. 6, Kamer-
doliveira.nl/nl/nieuws, (bericht d.d. 18
heden (zie bijv. art. 21 en 28 Wiv 2002).
terie zullen worden opgenomen. Zie Aan-
stukken II 2005/06, 29924, 9 (bijlage),
december 2014).
35. Art. 64 Wiv 2002.
hangsel Handelingen II 2014/15, 1493.
paragraaf 5.2. Voor andere CTIVD toe-
30. Prakken d’Oliveira, ‘AIVD luistert advo-
36. Art. 23 Wiv 2002.
22. Voor informatie over het verstrekken
zichtsrapporten ten aanzien van verscho-
caten Prakken d’Oliveira af’, www.prakken-
37. Kamerstukken II 2014/15, 30977, 107
van informatie door de AIVD aan andere
ningsgerechtigden, zie nr. 10, Kamerstuk-
doliveira.nl/nl/nieuws, (bericht d.d. 18
(bijlage).
instanties, zie de CTIVD toezichtsrapporten
ken II 2006/07, 29876, 19 (bijlage), par. 8
december 2014) en Advocatenblad.nl,
38. Verordening op de nummerherkenning
nr. 9a, Kamerstukken II 2005/06, 29924, 3
en 9, 19, Kamerstukken II 2008/09, 29924,
‘NOvA: rechter moet afluisteren IVD vooraf
van de NOvA van 1 april 2011 Stcrt. 2011,
(bijlage), en 29, Kamerstukken II 2011/12,
29 (bijlage, par. 8) en 40, Kamerstukken II
toetsen’, www.advocatenblad.nl, (nieuws-
6728.
29924, 72 (bijlage).
2014/15, 29924, 116 (bijlage), par. 10.
bericht d.d. 12 februari 2015).
23. In dit artikel ligt de nadruk op het ver-
26. Kamerstukken II 2014/15, 30977, 107
31. Kamerstukken II 2014/15, 34027, 5.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1223
Focus
vens van alle te tappen gesprekken worden automatisch langs het filter geleid, waarbij het filter de nummers waar de verdachte mee belt aan de geheimhoudnummers toetst, doorgegeven door de advocaten zelf. Zodra communicatie met een geheimhoudnummer wordt herkend, staakt het tapsysteem de opname van de bijbehorende gesprekken automatisch. Indien de verkeersgegevens pas na enige tijd over de tap komen, vernietigt het systeem de reeds opgenomen communicatie automatisch. Voor de goede orde, het systeem van nummerherkenning is niet van toepassing op de situatie dat een verschoningsgerechtigde zelf getapt wordt (direct tappen), en dus verdachte is van een ernstig strafbaar feit. Daarvoor geldt een ander regime. Het systeem blokkeert alleen gesprekken op het moment dat een verdachte belt met een geheimhoudnummer (indirect tappen), niet andersom. De kerntaak van de I&V-diensten is het verzamelen van inlichtingen ter bescherming van de nationale veiligheid.39 Om deze taak te vervullen hebben de diensten vergaande bevoegdheden toegekend gekregen, meer nog dan opsporingsdiensten. Een ernstige dreiging kan immers grote gevolgen hebben voor de gehele samenleving (denk bijvoorbeeld aan een terroristische aanslag).
Zoals ook het EHRM stelt, zijn er situaties denkbaar waarin het belang van de nationale veiligheid moet prevaleren boven het belang van het verschoningsrecht Met de invoering van een systeem van nummerherkenning wordt op voorhand ieder gesprek tussen een target en een advocaat geblokkeerd. Hiermee wordt het de I&V-diensten onmogelijk gemaakt alle noodzakelijke gegevens te verzamelen ter bescherming van de nationale veiligheid. Zoals ook het EHRM stelt, zijn er situaties denkbaar waarin het belang van de nationale veiligheid moet prevaleren boven het belang van het verschoningsrecht.40 Met een dergelijk systeem wordt echter in het geheel geen weging meer gemaakt tussen deze twee belangen. Daarnaast bestaat het risico dat een systeem van nummerherkenning targets de mogelijkheid geeft te communiceren over concrete plannen geheel buiten het zicht van de I&V-diensten. Gelet op potentiële risico’s die dit met zich meebrengt en de wettelijke taak die de beide I&V-diensten hebben te vervullen, is het zeer de vraag of dit wenselijk is.
5. Minimum waarborgen Behalve de twee suggesties vanuit de advocatuur voor het invoeren van een rechterlijke toets en een systeem van nummerherkenning, vloeien uit het verschoningsrecht als algemeen rechtsbeginsel en de rechtspraak van het EHRM
1224
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
een aantal minimum waarborgen voort. Deze worden hier besproken. 5.1. Verzwaarde proportionaliteitstoets Omdat de Wiv 2002 geen onderscheid maakt tussen verschoningsgerechtigden en niet-verschoningsgerechtigden, is er ook geen expliciete verzwaarde rechtmatigheidstoets van toepassing wanneer de I&V-diensten communicatie tussen advocaten en derden willen afluisteren. In België is een dergelijke verzwaarde toets wel ingevoerd: de wet bepaalt dat specifieke of uitzonderlijke inlichtingenmethoden enkel mogen worden ingezet tegen advocaten indien de I&V-diensten ernstige aanwijzingen hebben dat de advocaat actief meewerkt of heeft meegewerkt aan het ontstaan of aan de ontwikkeling van een potentiële dreiging.41 In Duitsland stelt de wet (kort gezegd) dat in het bijzonder aandacht moet worden besteed aan de proportionaliteit van het onderscheppen van communicatie van advocaten. Daarbij moet rekening gehouden worden met ‘the public interest in the duties performed by such a person and the interest in keeping secret the facts which are entrusted to or become known to said person’.42 Ook in het Nederlandse strafrecht is een verzwaarde toets van toepassing: alleen wanneer de verschoningsgerechtigde zelf verdachte is van een ernstig strafbaar feit, mag zijn verschoningsrecht ingeperkt worden. Gelet op het belang dat aan het verschoningsrecht gehecht wordt, lijkt een verzwaarde toets onmisbaar. De CTIVD heeft deze aanvullende bescherming, binnen het huidige wettelijke kader, gezocht in een verzwaarde proportionaliteitstoets.43 Ingevolge de Wiv 2002 dient iedere inzet van een bijzondere bevoegdheid noodzakelijk, proportioneel en subsidiair te zijn.44 Ten aanzien van de proportionaliteitstoets zal telkens het belang van een goede taakuitvoering door de dienst afgezet moeten worden tegen het recht van betrokkene op privacy. Bij de inzet van een bijzondere bevoegdheid tegen een verschoningsgerechtigde zou, bovenop deze reguliere toets, het belang van de goede taakuitvoering door de dienst expliciet afgezet dienen te worden tegen het verschoningsrecht dat ingeperkt wordt. Er dient dan sprake te zijn van concrete aanwijzingen dat er een direct gevaar voor de nationale veiligheid is.45 Alleen in die gevallen mag een advocaat rechtstreeks getapt worden (direct tappen). Dit geldt net zo goed voor het indirect tappen. Ieder telefoongesprek met een advocaat dat bij de AIVD binnenkomt via een tap op een derde moet deze verzwaarde proportionaliteitstoets kunnen doorstaan. Alleen wanneer het belang van een goede taakuitvoering door de dienst zwaarder weegt dan de aan het verschoningsrecht verbonden belangen, zou een gesprek uitgewerkt mogen worden. 5.2. Verzwaarde interne procedures Bij direct tappen wordt in de schriftelijke aanvraag voor het inzetten van een tap, gemotiveerd waarom de inbreuk bij de verschoningsgerechtigde gerechtvaardigd is. Deze aanvraag wordt voorgelegd aan de minister, die zijn goedkeuring moet geven. Bij indirect tappen ziet de motivering van de aanvraag niet op het verschoningsrecht, omdat de persoon tegen wie de bijzondere bevoegdheid gericht is zelf geen verschoningsgerechtig-
de is. De waarborg die volgens het huidige systeem gelegen is in de uitgebreidere ministeriële toets, ontbreekt bij het indirect tappen en zou derhalve op andere wijze moeten worden ingevuld. Een goed intern controlesysteem bij de dienst is daartoe noodzakelijk. Zoals gesteld, dient bij ieder gesprek tussen een tar-
Ieder telefoongesprek met een advocaat dat bij de AIVD binnenkomt via een tap op een derde moet deze verzwaarde proportionaliteitstoets kunnen doorstaan get en een advocaat dat door de AIVD wordt onderschept, de vraag gesteld te worden of hieruit concrete aanwijzingen blijken dat er een direct gevaar voor de nationale veiligheid is. Het ligt voor de hand deze afweging niet op het niveau van de medewerker te beleggen die de gesprekken uitluistert en uitwerkt, maar op een hoger niveau. Het gevolg is wel dat het gesprek eerst uitgewerkt zal moeten worden, waarna bijvoorbeeld een teamhoofd bepaalt of het gesprek bewaard mag worden of terstond vernietigd wordt. Het verdient aanbeveling de afwegingen en de goedkeuring van het teamhoofd te registreren, opdat zowel intern als extern (door de CTIVD) nagegaan kan worden of de gesprekken op juiste gronden bewaard zijn gebleven. Waar de AIVD tegenaan kan lopen, is dat niet altijd duidelijk zal zijn wanneer sprake is van een gesprek tussen een target en een advocaat. Een variant op het strafrechtelijk systeem van nummerherkenning zou hier een oplossing voor kunnen bieden. Aan de hand van de telefoonnummers van advocaten die geregistreerd staan bij de Nationale politie (ten behoeve van het systeem van nummerherkenning), zou het systeem van de AIVD zo ingericht kunnen worden dat medewerkers gewaarschuwd worden wanneer een target met een van deze nummers belt. Met dit alerteringssysteem is de betrokken medewerker zich direct bewust van de mogelijke aard van het gesprek, en zal hij dit kunnen en moeten betrekken bij de afweging het gesprek uit te werken of niet. Het zal dan
tevens direct helder zijn dat de betreffende gesprekken voorgelegd dienen te worden aan (bijvoorbeeld) het teamhoofd. 5.3. Toezicht achteraf Sinds 2010 voert de CTIVD jaarlijks een onderzoek uit naar de inzet van de afluisterbevoegdheid van de AIVD. Zij bekijkt hiervoor alle aanvragen om toestemming voor de inzet van telefoontaps die door de AIVD aan de minister worden voorgelegd. De CTIVD besteedt hierbij onder andere aandacht aan de inzet op verschoningsgerechtigden.46 Het gaat hier echter enkel om de taps die rechtstreeks op de verschoningsgerechtigden worden ingezet, het direct tappen. De CTIVD bekijkt niet structureel alle uitgewerkte gesprekken die gevoerd zijn tussen een getapte persoon en een advocaat, dat wil zeggen bij indirect tappen. Om de bescherming van verschoningsgerechtigden bij indirect tappen met betere waarborgen te omkleden, zou de AIVD de CTIVD actief kunnen informeren telkens wanneer een gesprek tussen een derde en een verschoningsgerechtigde is uitgewerkt. Het zou dan weliswaar toezicht achteraf betreffen, maar wel toezicht dat extern belegd is bij een onafhankelijk orgaan, en niet enkel intern bij de AIVD.
6. Tot slot In zijn reactie op de klacht van Prakken d’Oliveira schrijft de Minister van BZK: ‘Ik constateer dat de AIVD zich terughoudend opstelt bij het uitwerken van gesprekken bij het indirect tappen in het geval van wat in het strafrecht verschoningsgerechtigden worden genoemd.’47 Het laatste deel van deze zin wekt de indruk dat de I&V-diensten het begrip verschoningsrecht niet kennen. Strikt genomen is dit correct: het verschoningsrecht wordt in de Wiv 2002 niet genoemd. Toch kan de minister er niet omheen dat het verschoningsrecht zich tot een algemeen rechtsbeginsel heeft ontwikkeld, dat ook betekenis heeft voor de I&V-diensten. Door het advies van de CTIVD inzake de klacht van Prakken d’Oliveira over te nemen, lijkt de minister dit te ondersteunen. Nu de huidige Wiv 2002 herzien wordt, is dit een uitgelezen kans het verschoningsrecht een welverdiende plek toe te kennen in deze wet. Er zijn vervolgens verschillende waarborgen denkbaar die de communicatie tussen derden en advocaten (beter) kunnen beschermen. Vanuit de advocatuur is de suggestie gedaan een rechter vooraf toestemming te laten geven voor de inzet van een tap op een advocaat. Door een zwaardere toestemmingseis op te leggen voor het tappen van verschoningsgerechtigden wordt het belang van de vertrouwelijke communicatie sterker benadrukt dan nu het geval is. Deze
39. Art. 6, 7 Wiv 2002.
munications (Article 10 Act). Voor een
parent legal framework, p. 94 e.v., raad-
op www.ctivd.nl.
40. EHRM 18 maart 2014, appl. nrs.
Engelse vertaling van deze wet, zie L. Gies,
pleegbaar op www.gov.uk/government/
46. Zie o.a. CTIVD toezichtsrapport nr. 40,
24069/03, 197/04, 6201/06 en 10464/07,
German Laws governing Parliamentary
publications.
Kamerstukken II 2014/15, 29924, 116
(Öcalan vs. Turkije (nr. 2)), par. 135.
Control of Intelligence Activities, Berlin:
43. Kamerstukken II 2014/15, 30977, 107
(bijlage).
41. Art. 2 §2 Wet houdende regeling van
Deutscher Bundestag 2010. Voor de Britse
(bijlage).
47. Kamerstukken II 2014/15, 30977, 107
de inlichtingen- en veiligheidsdienst (Bel-
werkwijze en de visie van de ‘Intelligence
44. Art. 18, 32 Wiv2002.
(bijlage).
gië).
and Security Committee of Parliament’
45. Zie ook het advies van de CTIVD inzake
42. Section 3b (2), Act Restricting the Priva-
hierop, zie het onlangs verschenen rapport
de klacht van De Telegraaf c.s. betreffende
cy of Correspondence, Posts and Telecom-
Privacy and Security: A modern and trans-
gedragingen van de AIVD, raadpleegbaar
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1225
Focus
suggestie krijgt in dit artikel steun, met dien verstande dat behalve de rechter ook aan een onafhankelijk deskundig orgaan gedacht kan worden. Advocaten pleiten tevens voor een systeem van nummerherkenning, waarmee gesprekken tussen een derde en een advocaat (waarbij de tap wordt ingezet op de derde) geblokkeerd worden. In dit artikel wordt dit voorstel als te vergaand beschouwd. Het verschoningsrecht is niet absoluut: de AIVD moet de ruimte krijgen het verschoningsrecht in te perken wanneer dit in het belang van de nationale veiligheid is. Het is zeer de vraag of het op voorhand blokkeren van ieder gesprek tussen een target en een advocaat wenselijk is. Los van de twee suggesties die vanuit de advocatuur zijn gedaan, dient een aantal minimum waarborgen aanwezig te zijn ter bescherming van communicatie tussen derden en advocaten. Om te beginnen zou de AIVD deze communicatie enkel mogen afluisteren en uitwerken indien er sprake is van concrete aanwijzingen dat er een direct gevaar voor de nationale veiligheid is, en indien de
1226
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
taakuitvoering van de dienst zwaarder weegt dan de belangen van het verschoningsrecht (verzwaarde proportionaliteitstoets). Dit geldt zowel voor de vraag of een advocaat getapt mag worden (direct tappen), als voor de vraag of een gesprek van een derde met een advocaat uitgewerkt mag worden (indirect tappen). Binnen de AIVD zou deze toets op het juiste organisatorische niveau belegd moeten worden. Dit geldt met name voor het uitwerken van gesprekken door middel van indirect tappen, nu de minister hier geen zicht op heeft (in tegenstelling tot direct tappen). De uitgewerkte gesprekken zouden voorgelegd kunnen worden aan de CTIVD, die per gesprek beoordeelt of deze uitgewerkt had mogen worden in het belang van de nationale veiligheid. Hiermee wordt het zicht op hoe de AIVD omgaat met communicatie van advocaten op extern niveau versterkt, en niet enkel aan de beoordeling van de AIVD zelf overgelaten.
Praktijk
861
Meer dan de wettelijke rente, maar hoeveel meer? Han Jongeneel1
Bij de rechtbanken in Nederland worden jaarlijks vele duizenden zaken aangebracht waarbij een consument de gedaagde partij is en deze verstek laat gaan. Het Europees consumentenrecht moet dan ambtshalve worden toegepast. Maar hoeveel rente mag er in dat geval in rekening worden gebracht?
B
ij de rechtbanken in Nederland worden jaarlijks vele duizenden zaken aangebracht waarbij een consument de gedaagde partij is en deze verstek laat gaan. Het Europees consumentenrecht moet dan ambtshalve worden toegepast. In het arrest Heesakkers vs. Voets heeft de Hoge Raad die verplichting benadrukt onder aanhaling van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU. Het beding dat aan de orde was betrof een contractuele vertragingsrente van 2% per maand. De Hoge Raad overwoog: ‘Tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene zijn de middelen gegrond. De daarin vermelde omstandigheden zijn zodanig dat deze het hof aanleiding hadden moeten geven tot het vermoeden dat de onderhavige aannemingsovereenkomst onder het bereik van Richtlijn 93/13 valt, dat het gaat om een beding waarover niet afzonderlijk is onderhandeld als bedoeld in art. 3 lid 1 daarvan, dat het een beding betreft dat geen “kernbeding” is in de zin van art. 4 lid 2 daarvan, en dat het beding oneerlijk is in de zin van die richtlijn, mede gelet op de hoogte van de bedongen rente, van 2% per maand, die ruim boven de wettelijke rente van art. 6:119 BW ligt en boven de wettelijke handelsrente van art. 6:119a BW.’2 In deze bijdrage gaat het niet om de verplichting tot ambtshalve toetsing3 maar om het rente-beding zoals dat in die zaak aan de orde was. In het aangehaalde arrest heeft de HR gezegd wat (vermoedelijk) niet mag. Maar hoe weten we wat wel mag? Hoe vinden we daarvoor een maatstaf, die de rechtspraak voortaan kan gebruiken? Want er is kennelijk een bandbreedte tussen wat vermoedelijk niet mag (2% per maand) en wat zeker wel mag (de wettelijke rente). In deze bijdrage bespreek ik een aantal mogelijke maatstaven. Graag zou ik daarop reacties ont-
vangen, zodat de rechtspraak met behulp van informatie en opvattingen uit de praktijk beter zijn weg kan vinden.
De wettelijke rente (artikel 6:119 BW) Als mogelijke maatstaf voor een maximaal aanvaardbare rente komt de wettelijke rente niet in aanmerking. Deze is immers niet van dwingend recht en in het arrest Heesakkers/Voets biedt de Hoge Raad kennelijk ruimte voor het bedingen van een hogere rente, zie het hiervoor aangehaalde citaat.
De handelsrente (artikel 6:119a BW) De handelsrente ligt (tot op heden) altijd hoger dan de wettelijke rente, de handelsrente beweegt mee met de marktrente en er kan nooit misverstand bestaan over de hoogte (zie artikel 6:120 lid 2 BW). Dat alles pleit voor deze maatstaf. Maar het lijkt niet voor de hand te liggen een maatstaf voor consumententransacties te hanteren die uitdrukkelijk voor het handelsverkeer en niet voor de consumentenmarkt is bedoeld. Anderzijds: deze rente zou misschien beter kunnen aansluiten bij de werkelijke kosten voor een professionele partij die rentenadeel lijdt. De Hoge Raad overweegt in het aangehaalde arrest dat de daar te beoordelen contractuele rente ‘boven’ de handelsrente ligt. De Hoge Raad had ook hier gerust ‘ruim boven’ kunnen zeggen, immers zolang de handelsrente bestaat is een percentage van 2% per maand altijd meer
Auteur
Noten
1. Mr. R.H.C. Jongeneel is senior-rechter bij
2. HR 13 september 2013,
de Rechtbank Amsterdam en was tot 1
ECLI:NL:HR:2013:691, r.o. 3.10, (curs. HJ).
januari 2015 voorzitter van de werkgroep
3. Zie daarover: Ambtshalve toetsing II,
Ambtshalve toetsing van het LOVCK.
Herzien rapport van de LOVCK werkgroep, november 2014, te vinden op www.rechtspraak.nl, met verdere verwijzingen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1227
Praktijk
dan het dubbele van de handelsrente geweest.4 De Hoge Raad beoogt hier niet de vraag te beantwoorden of een afwijking van de wettelijke handelsrente onredelijk bezwarend is, maar zegt niet meer dan dat een rente van 2% per maand ambtshalve getoetst moet worden. Dat geeft de feitenrechter nog altijd de ruimte een percentage dat hoger is dan de handelsrente toch toelaatbaar te achten. Toch zou het hanteren van de handelsrente als bovengrens verdedigd kunnen worden met de stelling dat de handelsrente een voor de meeste gevallen redelijke vergoeding is van een door een bedrijf geleden nadeel door te late betaling, zodat het bedingen van een hogere vertragingsrente in algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is.
De ‘marktrente’
Een vast maximumpercentage
houvast
Stel dat rechters zouden afspreken dat een vertragingsrente van meer dan 8, 10 of 12% per jaar als onredelijk bezwarend wordt beschouwd, zou dat werken? Een belangrijk nadeel van zo’n vast percentage is dat dit niet zoals wettelijke rente, handelsrente of WCK-rente automatisch meebeweegt met de marktrente. Een vast percentage is natuurlijk wel heel duidelijk, maar zo lang het duurt, op zeker moment kunnen de marktontwikkelingen immers zodanig zijn dat het percentage niet te handhaven is. Als men een dergelijk percentage vaststelt met de bedoeling dat zo nodig aan de marktomstandigheden aan te passen, is het verstandiger dan maar direct aan te sluiten bij de wettelijke rente, de handelsrente of een afgeleide daarvan.
1228
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
De marktrente is in theorie een juiste maatstaf, immers een onderneming die zijn betalingen te laat ontvangt, zal een schade lijden die gelijk is aan de marktrente die die onderneming moet betalen. Het grote probleem is natuurlijk dat de marktrente in ieder individueel geval anders is en alleen achteraf vastgesteld kan worden en wel doordat
De rechtspraak geeft de rechtspraktijk niet veel
de schadelijder deze aantoont. Dat verklaart waarom een rente ter hoogte van de marktrente nooit wordt bedongen. Ook als maatstaf voor de beoordeling van wat wel bedongen is lijkt deze maatstaf moeilijk hanteerbaar, omdat de hoogte van de marktrente niet slechts van de aanbieder (bank) maar ook van de concrete wederpartij aan wie krediet wordt verstrekt afhankelijk is en dus van geval tot geval aan de hand van concrete (mogelijk concurrentiegevoelige) informatie zou moeten worden vastgesteld. Deze maatstaf is daarom onbruikbaar.5
Anderhalf maal de wettelijke rente, of: de wettelijke rente + 4 procentpunten Een dergelijke maatstaf (het kan natuurlijk ook bijvoorbeeld 160% van de wettelijk rente zijn, of de wettelijke rente + 3 procentpunten) geeft een duidelijke en eenvoudig toepasbare begrenzing van de ruimte die kennelijk bestaat om van de wettelijke rente af te wijken. De wettelijke rente wordt met enige regelmaat aangepast aan de bewegingen in de marktrente en deze maatstaven zorgen ervoor dat het toelaatbare maximum meebeweegt. Zo is te verwachten dat een dergelijke maatstaf in de regel in de buurt komt van de werkelijke kosten van te late betaling door de consument. Maar is een dergelijke maatstaf ook een betere maatstaf dan de handelsrente? Of zou het een variant op de handelsrente moeten worden bijvoorbeeld: 120% van de handelsrente of: de handelsrente + 2 %?
De maximale rente volgens de WCK Deze maatstaf lijkt geschikt omdat deze is bedoeld voor de beschikbaar stelling van krediet aan een consument en het niet voldoen aan verplichtingen jegens een leverancier ook als een vorm van (onbedoeld) krediet zou kunnen worden beschouwd. Wel zal bij deze maatstaf in ogenschouw moeten worden genomen dat als de WCK van toepassing is, geen buitengerechtelijke kosten aan de consument in rekening gebracht kunnen worden. Kan men dan het WCK-tarief minus een aftrek ter hoogte van het normbedrag voor buitengerechtelijke kosten toepassen? Dat levert geen aansprekend resultaat op, immers op dit moment is het WCK tarief 14% en volgens de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voor een bedrag tot € 2500 een vergoeding van buitengerechtelijke kosten van 15% verschuldigd. Resultaat: -1%. Dat kan de bedoeling niet zijn. Dan maar een ander ‘afslagpercentage’? Of gewoon toch de WCK-rente als maximum?
Wat doet de rechtspraak? De rechtspraak geeft de rechtspraktijk niet veel houvast. En die houvast zou wel welkom zijn, nu een beding inzake contractuele vertragingsrente in de meeste algemene voorwaarden voorkomt en daarop in de praktijk veelvuldig een beroep wordt gedaan. Een overzicht van de mij bekende gepubliceerde rechtspraak: Het arrest Heesakkers vs. Voets betrof een vertragingsrente van 2 % per maand. Dat kan (vermoedelijk) niet door de beugel. Een nog hogere rente natuurlijk ook niet. Een duidelijk voorbeeld: de kantonrechter te Sittard-Geleen achtte een boeterente van 18% per maand onredelijk bezwarend en verklaarde dat beding ambtshalve nietig.6
Spannerder wordt het bij lagere percentages. Anderhalf procent (18% per jaar) en dus boven de volgens de Wet op het Consumenten Krediet maximale kredietvergoeding van (op dat moment) 15% was onredelijk bezwarend volgens de kantonrechter te Amsterdam.7 De wettelijke rente + 1% per maand leverde in 2011 en 2012 per saldo 15 of 16% op. De Rechtbank Rotterdam achtte het beding echter niet zozeer onredelijk omdat de rente te hoog was als wel omdat het tot gevolg heeft dat gedaagde in afwijking van artikel 6:92 lid 2 BW de wettelijke rente naast de overeengekomen boeterente verschuldigd wordt, waardoor in feite een dubbele vertra-
Tussen deze uitersten zou een duidelijke en goed hanteerbare norm te vinden moeten zijn die de belangen van consument en bedrijfsleven in redelijk evenwicht brengt gingsrente wordt berekend. De gevorderde boeterente werd daarom afgewezen, wel wees de rechtbank de wettelijke rente toe.8 Ook een vertragingsrente van 1% per maand werd door Hof Amsterdam te hoog gevonden. In het tussenarrest9 had het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich over het vermoeden van onredelijke bezwarendheid uit te laten. In het eindarrest overweegt het hof daarover: ‘Jahani [de verhuurder] betoogt in haar akte na tussenarrest dat in het geval van structurele wanbetaling, zoals in het onderhavige geval, zij – als belegger in vastgoed – wordt geconfronteerd met het doorlopen van vaste lasten terwijl de overeengekomen tegenprestatie door de huurder niet wordt voldaan en zij daardoor genoodzaakt is tot het (bij)financieren van haar tekort tegen bancaire rentes die hoog kunnen oplopen. Het hof is van oordeel dat, nu Jahani haar stelling slechts zeer algemeen heeft geformuleerd, nog daargelaten de vraag of in zijn algemeenheid verhuurders zijn genoodzaakt tot (bij)financieren in dit soort situaties, haar dat in dit geval niet kan baten. Het had op haar weg gelegen nader te
4. Zie het overzicht in de bijlage bij dit arti-
ECLI:NL:RBMAA:2009:BK3453; er werd in
ECLI:NL:GHDHA:2014:3340, NJF
den opgevat, waartegen dan geen bezwaar
kel.
dat geval in het geheel geen vertragings-
2014/485.
bestaat (behoudens mogelijk de hoogte van
5. Om deze reden ben ik het ook oneens
rente toegewezen.
8. Rb. Rotterdam 5 oktober 2012,
de bedongen rente natuurlijk).
met de hierna geciteerde aanpak in het
7. Rb. Amsterdam (vzr. kanton) 12 decem-
ECLI:NL:RBROT:2012:BY5236. Als het
9. Hof Amsterdam 21 januari 2014,
arrest Hof Amsterdam 29 juli 2014,
ber 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:8887, WR
beding en de vordering iets anders zouden
ECLI:NL:GHAMS:2014:950.
ECLI:NL:GHAMS:2014:5414.
2014/56. In een handelstransactie is zo’n
worden opgezet, zou een soortgelijk beding
6. Rb. Maastricht (kanton Sittard-Geleen) 4
percentage niet te hoog, zie Hof Den Haag
ook zeer wel als een contractuele rente in
november 2009,
21 oktober 2014
plaats van de wettelijke rente kunnen wor-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1229
Praktijk
onderbouwen waar, in dit concrete geval, haar vaste lasten uit bestaan, en welk tekort tegen welke rente zij genoodzaakt was te financieren.’10 Vervolgens wordt een beroep op het rentebeding afgewezen en wordt de subsidiair gevorderde wettelijke rente toegewezen. Het hof constateert hier dat de schadelijder de betaalde marktrente niet heeft aangetoond. Hierboven heb ik betoogd dat de marktrente een onbruikbare maatstaf is. Tot een zelfde conclusie als het Amsterdamse hof bij een contractuele rente van 1% komt de Rechtbank Midden Nederland.11 Het laagste percentage dat ik in de gepubliceerde rechtspraak heb gevonden en ook het enige dat wel toelaatbaar werd geacht was 10,57%. Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelde als volgt: ‘Het hof ziet voorts geen aanleiding voor nadere ambtshalve bestudering en toetsing van het rentebeding in de algemene voorwaarden als ten grondslag liggend aan het opgevoerde rentepercentage van 10,57% op jaarbasis (vergelijk HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691), nu dit percentage ruim binnen de grenzen van gebruikelijke percentages (en het maximaal toegestane rentepercentage ingevolge de Wck, thans 15% op jaarbasis) blijft.’12 Al met al biedt de rechtspraak dus geen duidelijk houvast.
De wetgever? Als de wetgever een maximum rentetarief zou vaststellen dat jegens consumenten overeengekomen mag worden, is het probleem voor de rechtspraak natuurlijk opgelost, maar is dat verschoven naar de wetgever. De vraag wordt dan welke maximumrente de wetgever in de wet zou moeten neerleggen. Daarvoor kunnen de bovenstaande overwegingen worden meegewogen. Er zijn evenwel geen signalen dat de wetgever op dit punt regelgeving wenselijk acht.
For the time being In alle voorlopigheid lijkt het me dat in ieder geval een vertragingsrente die de maximumrente van de WCK overtreft altijd onredelijk is. Het feitelijk in consumententransacties als dwingend recht hanteren van de wettelijke rente is het andere uiterste. Tussen deze uitersten zou een duidelijke en goed hanteerbare norm te vinden moeten zijn die de belangen van consument en bedrijfsleven in redelijk evenwicht brengt. Dames en heren (bedrijfs-)juristen mag ik u uitnodigen te reageren? Dat kan bij dit artikel op njblog.nl
10. Hof Amsterdam 29 juli 2014,
ECLI:NL:RBMNE:2014:2685.
ECLI:NL:GHAMS:2014:5414.
12. Hof ’s-Hertogenbosch 15 april 2014,
11. Rb. Midden-Nederland 2 juli 2014,
ECLI:NL:GHSHE:2014:1084.
1230
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
Wettelijke rente (% per jaar) Niet-handelstransacties/Handelstransacties tot stand gekomen voor 1 december 2002
Handelstransacties tot stand gekomen na 1 december 2002
Datum van ingang 1-1-2002
7,00
8-8-2002
1
7,00
10,35
1-12-2002
7,00
10,35
1-1-2003
7,00
9,85
1-7-2003
7,00
9,10
1-8-2003
5,00
9,10
1-1-2004
5,00
9,02
1-2-2004
4,00
9,02
1-7-2004
4,00
9,01
1-1-2005
4,00
9,09
1-7-2005
4,00
9,05
1-1-2006
4,00
9,25
1-7-2006
4,00
9,83
1-1-2007
6,00
10,58
1-7-2007
6,00
11,07
1-1-2008
6,00
11,20
1-7-2008
6,00
11,07
1-1-2009
6,00
9,50
1-7-2009
4,00
8,00
1-1-2010
3,00
8,00
1-7-2010
3,00
8,00
1-1-2011
3,00
8,00
1-7-2011
4,00
8,25
1-1-2012
4,00
8,00
1-7-2012
3,00
8,00
1-1-2013
3,00
7,75
16-3-2013
3,00
8,75
1-7-2013
3,00
8,50
1-1-2014
3,00
8,25
1-7-2014
3,00
8,15
1-1-2015
2,00
8,05
Bron: www.dnb.nl.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
zich schuldig maken aan onrechtmatige
dige nationaalrechtelijke regeling van de des-
NJB 2015/ … (nummer uitspraak)
slaafse nabootsing. De voorzieningenrechter
betreffende rechten, de richtlijnen laten de
heeft de vorderingen deels toegewezen, maar
lidstaten bovendien op verschillende punten
Hoge Raad (civiele kamer)
1231
uitsluitend op de grondslag van slaafse
keuzevrijheid. Aldus blijven ook onder Unie-
Hoge Raad (strafkamer)
1243
nabootsing. Het hof heeft de vorderingen
rechtelijk geharmoniseerd nationaal recht
Hoge Raad (belastingkamer)
1248
grotendeels toegewezen, zowel op auteurs-
van intellectuele eigendom tussen het recht
Afd. bestuursrechtspraak RvS
1251
rechtelijke grondslag als op de grondslag van
van de afzonderlijke lidstaten verschillen
slaafse nabootsing.
bestaan die, in combinatie met de territoriale begrenzing van de nationale rechten, de toe-
Hoge Raad (civiele kamer)
Hoge Raad
passelijkheid van art. 36 VWEU rechtvaardi-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
Simba c.s. hebben in hoger beroep gesteld
gen en zelfs noodzakelijk maken voor een
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
dat de Simba Pony II in de rest van Europa
adequate en doeltreffende bescherming van
van Justitie van het Caribische deel van het
wel mag worden verhandeld en aangevoerd
die rechten van intellectuele eigendom.
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
dat, indien dit in Nederland wordt verboden,
Simba c.s. hebben in feitelijke instanties aan-
zien op www.rechtspraak.nl.
er sprake is van een ongeoorloofde handels-
gevoerd dat in dit geval sprake is van wille-
belemmering als bedoeld in de art. 34 en 35
keurige discriminatie en een verkapte han-
VWEU. Het hof heeft dit betoog verworpen.
delsbeperking. Het hof heeft dat verweer
Daarover klaagt onderdeel I.I. Het onderdeel
verworpen. Daartegen richt zich onderdeel I.
faalt. Art. 36 VWEU bepaalt dat de art. 34 en
II. Het onderdeel faalt. Het oordeel van het
17 april 2015, nr. 13/01515
35 VWEU geen beletsel vormen voor verbo-
hof moet aldus worden begrepen dat het de
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
den of beperkingen van invoer, uitvoer of
door Simba c.s. gestelde omstandigheden,
Spapens, C.A. Streefkerk, C.E. Drion, G. de
doorvoer, indien deze gerechtvaardigd zijn
gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan
Groot; A-G mr. G.R.B. van Peursem)
uit hoofde van bescherming van (onder
door Hasbro c.s., niet aannemelijk heeft
ECLI:NL:HR:2015:1063
meer) de industriële eigendom. Het artikel
geacht. Reeds daarop stuit het onderdeel af.
voegt daaraan toe dat deze aldus aanvaarde
Bovendien valt zonder nadere toelichting niet
Hasbro c.s. verhandelen ‘My Little Pony’-
verboden of beperkingen echter geen middel
in te zien waarom de gestelde omstandighe-
speelgoedponies. Simba verhandelt een
mogen vormen tot willekeurige discrimina-
den willekeurige discriminatie of een verkap-
andere speelgoedpony. Hasbro c.s. vorderen
tie, noch een verkapte beperking van de han-
te handelsbeperking zouden opleveren.
een verbod daartoe met een beroep op
del tussen de lidstaten. Het onderdeel
Bij pleidooi in hoger beroep hebben Simba
auteursrechten en op het recht betreffende
betoogt terecht dat zonder de in art. 36
c.s. aangevoerd dat bij de beoordeling van de
de slaafse nabootsing. HR: 1. Handelsbelem-
VWEU vervatte uitzondering op de verboden
vraag of sprake is van slaafse nabootsing een
mering. Intellectuele eigendom. Ook onder
van de art. 34 en 35 VWEU een adequate en
andere toetsingsmaatstaf dient te worden
geharmoniseerd recht van intellectuele
doeltreffende bescherming van de rechten
aangelegd dan de voorzieningenrechter heeft
eigendom is toepassing van art. 36 VWEU
van intellectuele eigendom niet goed moge-
gehanteerd, namelijk een aan Richtlijn
gerechtvaardigd en noodzakelijk. 2. In
lijk zou zijn. Dat vindt zijn oorzaak daarin
2005/29/EG c.q. artikel 6:193b e.v. BW ont-
beginsel strakke regel. Rechtsgronden. Enge
dat de op het niveau van de lidstaten toege-
leende maatstaf. Het hof heeft dit betoog
opvatting. De eerste rechter heeft een maat-
kende rechten niet alle steeds hetzelfde
tardief geacht en er geen acht op geslagen.
staf over slaafse nabootsing toepasselijk
niveau van bescherming bieden en zij tot de
Daarover klaagt onderdeel II.I. Het onderdeel
geoordeeld. Appellanten komen hiertegen
desbetreffende lidstaat beperkte territoriale
faalt. De door de voorzieningenrechter aan-
niet op bij memorie van grieven, maar wel
werking bezitten. Als gevolg daarvan kan in
gelegde toetsingsmaatstaf (ontleend aan HR
bij pleidooi in hoger beroep. Nu de vraag
de afzonderlijke lidstaten de bescherming
20 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6999,
naar de hier toepasselijke maatstaf de
uiteenlopen die rechthebbenden aan hun
NJ 2011/302 (Lego vs. Mega Brands)) is door
openbare orde niet raakt, is het hof gebon-
rechten van intellectuele eigendom met
Simba c.s. in de memorie van grieven niet
den aan het oordeel van de eerste rechter. 3.
betrekking tot een bepaald rechtsobject ont-
bestreden. Dat namens Simba c.s. bij pleidooi
Slaafse nabootsing. In Richtlijn 2005/29/EG
lenen, hetgeen, mede als gevolg van de
het oordeel van de voorzieningenrechter
is het recht betreffende de slaafse naboot-
genoemde territoriale werking, tot het ont-
omtrent het toetsingskader alsnog is bestre-
sing niet geharmoniseerd.
staan van door de art. 34 en 35 VWEU verbo-
den, is door het hof als een nieuwe en daar-
den handelsbelemmeringen kan leiden. Waar
om te laat naar voren gebrachte grief
(VWEU art. 34, 35, 36; Rv art. 25; BW art.
sprake is van voor de gehele Unie geldende
bestempeld, welk oordeel als zodanig in cas-
6:162)
rechten, zoals die welke voortvloeien uit de
satie terecht niet is bestreden. De vraag aan
Verordeningen inzake het gemeenschaps-
de hand van welke maatstaf beoordeeld dient
Simba c.s., adv. mrs. T. Cohen Jehoram en V.
merk en het gemeenschapsmodel, treden
te worden of Simba c.s. zich schuldig hebben
Rörsch, vs. Hasbro c.s., adv. mr. H.J.W. Alt.
dergelijke belemmeringen niet op, zodat aan
gemaakt aan slaafse nabootsing maakte der-
de uitzondering van art. 36 VWEU in dergelij-
halve geen deel uit van de door de grieven
Feiten en procesverloop
ke gevallen geen behoefte bestaat. De
bepaalde rechtsstrijd in hoger beroep. Nu de
Hasbro c.s. brengen sinds de jaren tachtig de
omstandigheid dat de nationale wetgevingen
vraag naar de hier toepasselijke maatstaf de
speelgoedponyfiguren ‘My Little Pony’ op de
van de lidstaten inzake een aantal rechten
openbare orde niet raakt – het middel
markt. Simba brengt een speelgoedpony op
van intellectuele eigendom tot op zekere
betoogt ook niet anders – had het hof ook
de markt, hier aangeduid als de Simba Pony II.
hoogte zijn geharmoniseerd, zoals het geval
niet de vrijheid ambtshalve de door Simba
In dit kort geding hebben Hasbro c.s. vorde-
is met het auteurs- en het merkenrecht, leidt
c.s. alsnog aangewezen maatstaf toe te pas-
ringen ingesteld, stellende dat Simba c.s.
evenwel niet tot dezelfde gevolgtrekking. Niet
sen en op die grond tot vernietiging van het
inbreuk maken op hun auteursrechten en
alleen betreft die harmonisatie niet de volle-
vonnis in eerste aanleg over te gaan.
862
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1231
Rechtspraak
Onderdeel II.V klaagt erover dat het hof bij
toegewezen.
Beslag inmiddels opgeheven. Indien het
zijn oordeel dat bij toewijzing op de grond-
In dit geding heeft Eneco schadevergoeding
beslag in de loop van het geding door de
slag van slaafse nabootsting geen sprake is
van de Staat gevorderd, stellende dat de Staat
beslaglegger wordt opgeheven, rechtvaar-
van een ongeoorloofde handelsbelemmering,
onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld
digt dat enkele feit niet het oordeel dat
heeft verwezen naar HvJ EG 2 maart 1982,
bij de verdeling van importcapaciteit op de
summierlijk is gebleken van de ondeugde-
zaak 6/81, Jur. 1982, p. 707, NJ 1983/212 (IDG
energiemarkt. De rechtbank heeft de vorde-
lijkheid van de vordering. 3. Uitspraak in de
vs. Beele). Aan het onderdeel ligt de opvatting
ring afgewezen. Het hof heeft de vordering
hoofdzaak. De omstandigheid dat de vorde-
ten grondslag dat dat arrest niet langer kan
alsnog toegewezen tot ruim € 2,9 miljoen,
ring in de hoofdzaak inmiddels is afgewe-
worden toegepast in een geding tussen twee
met rente.
zen, rechtvaardigt, indien daartegen een rechtsmiddel is ingesteld, niet zonder meer
producenten, aangezien, anders dan destijds door het HvJEU werd vooropgesteld, het
Hoge Raad
het oordeel dat summierlijk is gebleken
recht betreffende de slaafse nabootsing is
Onderdeel 4 is gericht tegen het oordeel van
van de ondeugdelijkheid van de vordering.
geharmoniseerd, en wel in Richtlijn 2005/29/
het hof dat bij de berekening van de daad-
EG (de Richtlijn OHP). Deze opvatting is
werkelijk gemaakte kosten moet worden uit-
onjuist. Noch de considerans, noch de tekst
gegaan van een tarief van € 117.983 per MW.
van de Richtlijn OHP biedt enig aankno-
De klacht slaagt. Het tarief waarvan het hof
X, adv. mr. M.W. Scheltema, vs. Nidera c.s.,
pingspunt voor de veronderstelling dat het
is uitgegaan, is kennelijk ontleend aan het
niet verschenen.
toepassingsgebied van de richtlijn zich mede
standpunt van de Staat. Het hof heeft de stel-
uitstrekt tot oneerlijke concurrentie tussen
ling van Eneco daarover niet kenbaar in de
Feiten en procesverloop
ondernemingen (waartoe de slaafse naboot-
beoordeling betrokken. Aldus heeft het hof
Het schip ‘Pine Trader’ is gestrand. Het was
sing behoort). Er is daarom geen grond de
onvoldoende gemotiveerd waarom niet de
geladen met witte rijst. Deze lading is verlo-
beslissing van het arrest IDG vs. Beele niet
door Eneco gestelde ‘vaste kosten Protocol’
ren gegaan. Het schip was van Sirius, geves-
langer van toepassing te achten.
zijn betrokken in de begroting van de daad-
tigd te St. Vincent & the Grenadines. X is
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
werkelijk gemaakte kosten, maar de fictief
bestuurder van Sirius. Nidera is ladingbe-
sie van de A-G.
door de Staat berekende kosten.
langhebbende. De voorzieningenrechter
De A-G oordeelt hetzelfde over de toepasselijk-
De onderdelen 5.1 en 5.2 bestrijden het oor-
heeft aan Nidera c.s. verlof verleend om con-
heid van art. 36 VWEU op geharmoniseerd
deel van het hof dat er onvoldoende aanlei-
servatoir (derden)beslag te leggen op twee
IE-recht (2.8-2.10) en over de vraag of het
ding bestaat de boetes die Eneco heeft moe-
huizen van X en op twee bankrekeningen
arrest IDG vs. Beele thans nog toepasselijk is
ten betalen toe te rekenen aan de 24,2 MW
van X. In het beslagrekest is aangevoerd dat
(2.24-2.30), maar hij oordeelt overeenkomstig
die zij door toedoen van de Staat tekort
X persoonlijk verwijtbaar heeft gehandeld.
de ruime opvatting over de rechterlijke taak
kwam. De onderdelen slagen. Het hof is niet
Deze verwijten betroffen de slechte onder-
met betrekking tot rechtsgronden buiten het
ingegaan op de stelling van Eneco dat zij
houdstoestand van het schip en onvoldoende
door de grieven ontsloten gebied (2.34).
genoodzaakt was in januari 2000 elektriciteit
hulpverlening nadat het schip was gestrand.
tegen een boetetarief in te kopen en dat zij
Nidera c.s. hebben een bodemprocedure
de extra benodigde capaciteit van 210 MW
tegen X aanhangig gemaakt. Zij stelden daar-
pas in februari 2000 kon bijkopen. Indien die
in dat X onrechtmatig tegenover hen heeft
stelling van Eneco hout snijdt, is niet begrij-
gehandeld en herhaalden daartoe de in het
17 april 2015, nr. 14/00761
pelijk waarom de boetes niet zijn toe te reke-
beslagrekest vermelde verwijten. De recht-
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
nen aan de 24,2 MW die Eneco door toedoen
bank heeft de vordering afgewezen op de
Heisterkamp, C.E. Drion, G. de Groot; A-G
van de Staat tekort kwam. Het bestreden oor-
grond dat naar het toepasselijke recht van St.
mr. M.H. Wissink)
deel is dan ook onvoldoende gemotiveerd.
Vincent and the Grenadines geen persoonlij-
ECLI:NL:HR:2015:1070
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
ke aansprakelijkheid van X als bestuurder
komstig de conclusie van de A-G.
kan worden aangenomen. Nidera c.s. hebben
Schadebegroting. Schadetoerekening. HR:
De A-G geeft onder 1.1-2.11 informatie over
hoger beroep ingesteld. Het hof heeft hierop
Het hof heeft een oordeel over schadebegro-
de liberalisatie van de energiemarkt.
nog niet beslist.
863
In dit kort geding heeft X opheffing gevor-
ting en een oordeel over schadetoerekening onvoldoende gemotiveerd.
(Rv art. 705 lid 2)
864
derd van de beslagen. De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorziening geweigerd. Nidera c.s. hebben daarna de beslagen
(BW art. 6:97; 6:98) 17 april 2015, nr. 14/01028
(toch) opgeheven. Het hof heeft het vonnis
Eneco, adv. mr. F.E. Vermeulen, vs. de Staat
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
van de voorzieningenrechter bekrachtigd.
der Nederlanden, adv. mr. M.W. Scheltema.
Heisterkamp, G. de Groot, T.H. Tanja-van
Feiten en procesverloop
den Broek; A-G mr. G.R.B. van Peursem)
Hoge Raad
ECLI:NL:HR:2015:1074
Voor zover bij de beoordeling of een beslag moet worden opgeheven, de aannemelijkheid
Op 19 november 1999 heeft Eneco een aanvraag ingediend voor een importcapaciteit
Opheffing beslag. Ondeugdelijkheid van de
van de gestelde vordering ter zake waarvan
van 250 MW aan elektriciteit voor het jaar
vordering. HR: 1. Grondslagen. Voor zover
het beslag is gelegd, wordt meegewogen, is
2000. Deze aanvraag is op 24 november 1999
bij de beoordeling of een beslag moet wor-
de rechter niet gebonden aan de grondslagen
afgewezen. Op 25 november 1999 heeft
den opgeheven, de aannemelijkheid van de
voor die vordering die in het beslagrekest
Eneco een aanvraag ingediend voor een
gestelde vordering wordt meegewogen, is
zijn vermeld. Het staat hem in beginsel vrij
importcapaciteit van 800 MW voor het jaar
de rechter niet gebonden aan de grondsla-
zijn beslissing om het beslag niet op te hef-
2000. Op deze aanvraag is in totaal 43 MW
gen die in het beslagrekest zijn vermeld. 2.
fen, (mede) te baseren op feiten en omstan-
1232
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
Rechtspraak
digheden die niet in het beslagrekest waren
865
lijkheid had moeten bieden om hun verzuim te herstellen. Het middel slaagt. Het onderha-
vermeld, maar in het opheffingsgeding nader door de beslaglegger ten grondslag zijn
17 april 2015, nr. 14/01534
vige pilotreglement wordt toegepast bij wijze
gelegd aan de vordering ter verzekering
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
van experiment en wijkt aanmerkelijk af van
waarvan het beslag is gelegd. Voor zover de
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion,
het landelijk procesreglement in die zin, dat
onderdelen 1.1-1.3 zijn gebaseerd op een
T.H. Tanja-van den Broek; A-G mr. E.M.
(a) sprake is van één termijn voor het indie-
andere rechtsopvatting dan hiervoor is ver-
Wesseling-van Gent)
nen van memories, die niet wordt verlengd,
meld, falen zij om die reden. Voor zover de
ECLI:NL:HR:2015:1075
terwijl (b) bij overschrijding van die termijn, zonder peremptoirstelling of voorafgaande
onderdelen motiveringsklachten bevatten tegen feitelijke oordelen van het hof, waaron-
Hoger beroep. Termijnen voor memories.
waarschuwing, ambtshalve akte niet-dienen
der het oordeel dat de paulianagrondslag
Pilotreglement. Zie ook HR 17 april 2015,
wordt verleend. In zoverre is sprake van een
niet te laat is aangevoerd, falen zij omdat
nr. 14/04533, ECLI:NL:HR:2015:1064, hierna
bijzondere situatie. Weliswaar is aan het
deze oordelen niet onbegrijpelijk zijn.
afgedrukt (NJB 2015/869). Het Hof Amster-
pilotreglement de nodige bekendheid gege-
Onderdeel 2.1 faalt. Het ligt op de weg van
dam stelt overeenkomstig zijn Pilotregle-
ven en wordt een advocaat op grond van zijn
degene die opheffing van een conservatoir
ment een eenmalige termijn van zes weken
deskundigheid zonder meer geacht op de
beslag vordert om aannemelijk te maken dat
voor memorie van grieven en verleent daar-
hoogte te zijn van de geldende termijnen en
de door de beslaglegger gestelde vordering
na zonder waarschuwing vooraf ambtshal-
de verstrekkende gevolgen van overschrij-
ondeugdelijk is. Indien het beslag in de loop
ve verval van recht. HR: Het hof heeft ten
ding (vgl. HR 26 september 2014,
van het geding door de beslaglegger wordt
onrechte nagelaten een termijn van veer-
ECLI:NL:HR:2014:2813, NJ 2014/417 (L. vs.
opgeheven en, bijvoorbeeld in verband met
tien dagen te verlenen om het verzuim te
Eimers) en ECLI:NL:HR:2014:2798, NJ
de proceskosten, nog slechts moet worden
herstellen.
2014/418 (Van Agt vs. Pessers)), maar hier staat tegenover dat strikte naleving van het
beoordeeld of de vordering tot opheffing daarvan had moeten worden toegewezen,
(Rv art. 20, 35, 133; EVRM art. 6)
reglement meebrengt dat de curatoren door het verzuim van hun advocaat definitief hun
rechtvaardigt het enkele feit van die opheffing door de beslaglegger niet het oordeel dat
Mr. F.J.H. Somers c.s. q.q., adv. mr. D.M. de
zaak niet in hoger beroep aan de rechter
summierlijk is gebleken van de ondeugdelijk-
Knijff, vs. Black Box, adv. mr. M.W. Schelte-
kunnen voorleggen. Zeker nu de toegang tot
heid van de vordering waarvoor het beslag is
ma.
de (appel)rechter in het geding is, behoort de sanctie op het niet in acht nemen van de ter-
gelegd. Aan de opheffing van een beslag kunnen immers vele motieven ten grondslag
Procesverloop
mijnen van het pilotreglement in een redelij-
liggen. Ook de omstandigheid dat die vorde-
In dit geding hebben de curatoren betaling
ke verhouding te staan tot het verzuim. Een
ring is afgewezen, rechtvaardigt dit oordeel
gevorderd van € 895 520 en € 1 963 040, met
goede procesorde brengt dan in de hiervoor
niet zonder meer indien tegen het vonnis of
nevenvorderingen, en een incidentele vorde-
onder (a) en (b) omschreven omstandigheden
arrest een rechtsmiddel is ingesteld. In een
ring ingesteld tot verstrekking van beschei-
mee dat het belang van het voorkomen van
zodanig geval dienen de wederzijdse belan-
den op de voet van art. 843a Rv. De recht-
onredelijke vertraging van het geding moet
gen van partijen te worden afgewogen, waar-
bank heeft de vorderingen afgewezen.
worden afgewogen tegen de ernst van het
bij in aanmerking dient te worden genomen
In hoger beroep is op 1 oktober 2013 de zaak
verzuim en de gevolgen die strikte naleving
dat een conservatoir beslag naar zijn aard
aangebracht en een incidentele conclusie
van het reglement zou hebben voor de pro-
ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een
genomen. De zaak is verwezen naar de rol
cesvoering van de partij die erdoor wordt
vooralsnog niet vaststaande vordering in de
van 12 november 2013 voor het nemen van
getroffen. Art. 1.6 van het pilotreglement
hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal moge-
een memorie van grieven en een memorie
maakt deze afweging ook mogelijk. In een
lijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwij-
van antwoord in het incident. Op de rol van
geval als het onderhavige dient die afweging
zing van de vordering voor de door het
12 november 2013 is verval van het recht op
zonder meer te leiden tot het verlenen van
beslag ontstane schade kan worden aange-
het nemen van een memorie van grieven ver-
een (korte) termijn van veertien dagen om
sproken. De omstandigheid dat de rechter in
leend. Een verzoek om alsnog een memorie
het verzuim te herstellen (vgl. art. 2.28 van
de hoofdzaak reeds uitspraak heeft gedaan,
van grieven te mogen nemen is bij rolbeslis-
het reglement). Het hof heeft ten onrechte
dient hierbij te worden meegewogen. Van de
sing afgewezen. Het hof heeft de vordering in
nagelaten een zodanige termijn te verlenen.
rechter kan overigens niet worden gevergd
het incident afgewezen en de curatoren niet-
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
dat hij in zijn vonnis mede een voorlopige
ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
komstig de conclusie van de A-G. De A-G meent ook dat een hersteltermijn van
beoordeling geeft van de kans van slagen van het door de beslaglegger tegen het vonnis
Hoge Raad
veertien dagen had moeten worden verleend
aangewende rechtsmiddel (vgl. HR 30 juni
Ten tijde van het onderhavige hoger beroep
(2.14-2.20).
2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1559, NJ 2007/483
gold bij het hof een pilotreglement met aan-
(Bijl vs. Van Baalen).
gescherpte procesregels (te vinden op www.
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
rechtspraak.nl). Daarin zijn termijnen voor
sie van de A-G.
memories en uitstel opgenomen die afwijken
De A-G geeft onder 2.10 en 2.22 regels over de
van het landelijk procesreglement. Bedoeling
17 april 2015, nr. 14/01711
beoordeling van een vordering tot opheffing
van de pilot is om met kortere termijnen,
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T.
van een beslag.
minder uitstelmogelijkheden en ambtshalve
Heisterkamp, M.V. Polak; A-G mr. P. Vlas)
handhaving van de termijnen de doorlooptij-
ECLI:NL:HR:2015:1076
866
den van de civiele procedures in hoger beroep sterk te verkorten. Het middel klaagt
Internationale koop. Verkochte tomaten
dat het hof de curatoren een laatste moge-
worden vervoerd van de verkoper in Frank-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1233
Rechtspraak
rijk naar de koper in Nederland, en vervol-
indien de zaken niet aan de overeenkomst
uitvoerlegging in Nederland. De Nederland-
gens naar Rusland. In Rusland wordt
beantwoorden op het moment dat het risico
se rechter komt steeds rechtsmacht toe om
geklaagd over de kwaliteit van de tomaten.
op de koper overgaat. In dat geval is niet
kennis te nemen van een verzoek om verlof
HR: 1. Essentiële stelling. Het betoog van de
meer van belang of de tomaten tijdens het
tot tenuitvoerlegging in Nederland van een
koper over de gebrekkigheid van de toma-
daaropvolgende transport van Nederland
in een vreemde staat gewezen arbitraal
ten bij de levering in Nederland behelst een
naar Moskou goed zijn gekoeld en op de juis-
vonnis. Het oordeel dat de Nederlandse
essentiële stelling, waaraan het hof niet
te temperatuur zijn gehouden. Het betoog
rechter deze rechtsmacht toekomt, behoeft
voorbij had mogen gaan. 2. Onbegrijpelijk
van K over de gebrekkigheid van de tomaten
geen motivering. 2. Bewijs. a. Bewijslastver-
oordeel. Het middel klaagt terecht over
bij de levering in Nederland behelst derhalve
deling. Verzoeker heeft aan het verzoek ten
onbegrijpelijkheid van het oordeel van het
een essentiële stelling, waaraan het hof niet
grondslag gelegd dat sprake is geweest van
hof dat de rechtbank heeft geoordeeld dat
voorbij had mogen gaan.
een vervalst stuk. Bij die stand van zaken
de koper niet is geslaagd in het bewijs.
Middel II klaagt over onbegrijpelijkheid van
lag het op de weg van verzoeker om haar
het oordeel van het hof dat de rechtbank K
stelling aannemelijk te maken. b. Schrifte-
op geen enkel onderdeel van de bewijsop-
lijk bewijs. Van een partij die zich beroept
dracht in het bewijs geslaagd heeft geacht.
op schriftelijk bewijs, mag worden verlangd
K (de koper), adv. mr. J.H.M. van Swaaij, vs.
Het middel slaagt. De rechtbank heeft over-
dat zij dit uit zichzelf in het geding brengt.
Primar (de verkoper), niet verschenen.
wogen dat aan K bij tussenvonnis een driele-
(RO art. 79 lid 1)
dige bewijsopdracht is verstrekt, waarvan het
(Rv art. 3, aanhef en onder c, 150, 986 lid 1,
Feiten en procesverloop
onderdeel genoemd onder (c) betrekking had
1076 lid 1, aanhef en onder A en B, lid 6; Rv
In 2002 heeft Primar, gevestigd in Perpignan,
op de stelling van K dat de tomaten niet vol-
(oud) lid 1, aanhef en onder A en B, lid 6)
Frankrijk, diverse ladingen tomaten verkocht
deden aan de door haar met Primar overeen-
aan K, gevestigd in Nederland. De tomaten
gekomen kwaliteitseis dat zij de transitduur
NRSL, adv. mr. M.J.E. Harmsen, vs. Kompas,
waren afkomstig uit Marokko. Zij werden in
voor het vervoer naar Moskou zonder kwali-
adv. mr. J. den Hoed.
Perpignan onder toezicht van Primar in
teitsverlies zouden kunnen doorstaan. In
vrachtwagens geladen ten behoeve van het
haar eindvonnis heeft de rechtbank geoor-
Feiten en procesverloop
vervoer naar de vestigingsplaats van K in
deeld dat K niet tijdig heeft geklaagd en zich
NRSL is een rivierrederij, gevestigd in Rus-
Nederland. In Nederland zijn de tomaten
jegens Primar niet meer kan beroepen op
land. Haar schepen varen op Russische rivie-
visueel geïnspecteerd en overgeladen in
non-conforme levering. Daaraan heeft de
ren, maar ook naar bestemmingen in onder
andere vrachtwagens. Vervolgens zijn zij ver-
rechtbank de gevolgtrekking verbonden dat
meer Europa. Bij overeenkomst van 17 sep-
voerd naar diverse Oost-Europese bestem-
een beoordeling van onderdeel (c) van de
tember 1997 heeft NRSL een schip verkocht
mingen waaronder Moskou. De ontvangers
bewijsopdracht buiten beschouwing kan blij-
aan Kompas, gevestigd in Panama. Op 21
in Moskou hebben geklaagd over de kwaliteit
ven. Het middel klaagt dan ook terecht dat
oktober 1997 is het schip geleverd. Op 5 okto-
van diverse ladingen tomaten. K heeft de fac-
het hof heeft miskend dat de rechtbank niet
ber 2001 heeft Kompas een arbitrale proce-
turen van Primar betreffende die ladingen
is toegekomen aan beoordeling van de vraag
dure tegen NRSL aanhangig gemaakt bij een
niet betaald.
of K is geslaagd in het bewijs van haar stel-
scheidsgerecht in Moskou. In die procedure
In dit geding heeft K schadevergoeding
ling dat de tomaten niet voldeden aan de
stelde Kompas dat het geleverde schip
gevorderd. Primar heeft in reconventie beta-
door haar met Primar overeengekomen kwa-
gebrekkig was, dat daardoor een charter van
ling van de openstaande facturen gevorderd.
liteitseis, en dat de rechtbank derhalve niet
het schip door Amador Enterprises Inc. niet
De rechtbank heeft bewijsopdrachten ver-
heeft geoordeeld dat K niet in het bewijs van
is doorgegaan en dat Kompas daardoor winst
strekt aan K. Bij eindvonnis heeft de recht-
die stelling is geslaagd.
heeft gederfd. Kompas vorderde vergoeding
bank de vordering in conventie afgewezen en
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
van de gederfde winst. Bij arbitraal vonnis
de vordering in reconventie deels toegewe-
komstig de conclusie van de A-G.
van 26 maart 2002 heeft het scheidsgerecht
zen. Het hof heeft het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Hoge Raad
NRSL veroordeeld tot betaling van
867
US$ 909 461. In dit geding heeft Kompas de voorzieningenrechter verzocht om verlof tot tenuitvoer-
Onderdeel 1 slaagt. Het hof heeft, in cassatie
17 april 2015, nr. 14/02966
legging in Nederland van het arbitraal von-
onbestreden, geoordeeld dat het risico dat er
(Mrs. F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp, G. de
nis. De voorzieningenrechter heeft het
iets met de tomaten zou kunnen gebeuren,
Groot, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek;
gevraagde verlof verleend. Het hof heeft de
in ieder geval in Nederland op K is overge-
A-G mr. P. Vlas)
beschikking van de voorzieningenrechter
gaan. Vervolgens heeft het hof de schade
ECLI:NL:HR:2015:1077
bekrachtigd.
zij onvoldoende heeft gesteld dat de tomaten
Een procespartij verzoekt de Nederlandse
Hoge Raad
tijdens het transport van Nederland naar
rechter verlof tot tenuitvoerlegging in
Onderdeel 1 klaagt dat het hof heeft ver-
Moskou goed zijn gekoeld en op de juiste
Nederland van een in Rusland tussen bui-
zuimd om ambtshalve te onderzoeken of de
temperatuur zijn gehouden. K had echter
tenlandse procespartijen gewezen arbitraal
Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt
gemotiveerd betoogd dat de tomaten reeds
vonnis. HR: 1. Rechtsmacht. a. Openbare
om kennis te nemen van het verzoek van
bij de levering in Nederland gebrekkig waren.
orde. Regels van rechtsmacht zijn van open-
Kompas om verlof tot tenuitvoerlegging van
Indien dat betoog juist zou zijn, komt de
bare orde. Zowel de eerste rechter als de
het arbitraal vonnis te verlenen. Bij de beoor-
schade voor rekening van Primar op grond
appelrechter is gehouden ambtshalve de
deling van het onderdeel dient tot uitgangs-
van het in cassatie onbestreden oordeel van
rechtsmacht van de Nederlandse rechter
punt dat de regels van internationaal
het hof dat de verkoper aansprakelijk is
aan een onderzoek te onderwerpen. b. Ten-
bevoegdheidsrecht van openbare orde zijn.
voor rekening van K gelaten op de grond dat
1234
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
Rechtspraak
Dit betekent dat zowel de rechter in eerste
bevat die inhoudt dat verlof tot tenuitvoer-
heeft vervolgens op basis van het door NRSL
aanleg als de rechter in hoger beroep ertoe is
legging niet kan worden verleend indien het
overgelegde bewijsmateriaal geoordeeld dat
gehouden ambtshalve de rechtsmacht van de
recht op tenuitvoerlegging in het land waar
zij niet aannemelijk had gemaakt dat Kom-
Nederlandse rechter aan een onderzoek te
het arbitraal vonnis is gewezen, is verjaard.
pas de charterovereenkomst heeft vervalst.
onderwerpen. Voor de rechter in hoger
Deze klacht faalt. De verjaring of het verval
Klaarblijkelijk was het hof daarbij van oor-
beroep geldt deze verplichting ook indien
van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging
deel dat de stelling van NRSL dat zij nog
geen van de partijen zich over de vraag naar
van een arbitraal vonnis krachtens het recht
onderzoek wilde verrichten of personen wil-
de rechtsmacht van de Nederlandse rechter
van het land waar dat vonnis is gewezen,
de horen, niet was aan te merken als een vol-
heeft uitgelaten, en tevens indien die vraag
wordt niet als weigeringsgrond vermeld in
doende gemotiveerd bewijsaanbod. Dat oor-
buiten de grenzen van het door de grieven
art. 1076 lid 1, aanhef en onder A, (oud en
deel is niet onbegrijpelijk.
ontsloten gebied van de rechtsstrijd in hoger
nieuw) Rv, en brengt evenmin mee dat de
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
beroep valt. Het vorenstaande geldt zowel in
erkenning of de tenuitvoerlegging van dat
sie van de A-G.
gevallen die worden bestreken door de
vonnis strijdig is met de openbare orde als
De A-G meent dat NRSL het rechtsmachtver-
bevoegdheidsregeling van een verdrag of een
bedoeld in art. 1076 lid 1, aanhef en onder B,
weer in de feitelijke instanties heeft prijsgege-
EU-verordening, waaronder het EEX-Verdrag
(oud en nieuw) Rv.
ven en dat het hof geen ambtshalve onder-
en de (herschikte) EEX-Verordening (vgl. HR 6
Onderdeel 3.3 klaagt dat het hof ten onrechte
zoek behoefde te doen naar de rechtsmacht
februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7065, NJ
ervan is uitgegaan dat NRSL de bewijslast
(2.3-2.13).
2005/403 (Frans Maas vs. Petermann)), als in
draagt van haar stelling dat sprake is geweest
gevallen die worden bestreken door de com-
van een (door Kompas) vervalste charterover-
mune bevoegdheidsregeling van het Wet-
eenkomst, en heeft miskend dat omkering
boek van Burgerlijke Rechtsvordering (vgl.
van de bewijslast hier is geboden omdat
HR 18 februari 2011,
NRSL blijkens haar stellingen omtrent de
17 april 2015, nr. 14/04452
ECLI:NL:HR:2011:BO7116, NJ 2012/333). Het
echtheid van het document in een onredelijk
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
hof was derhalve ertoe gehouden om ambts-
zware bewijspositie verkeert. Deze klachten
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, T.H.
halve te onderzoeken of de Nederlandse rech-
falen. In het kader van het op art. 1076 Rv
Tanja-van den Broek; A-G mr. E.M.
ter rechtsmacht toekomt om kennis te
gebaseerde verzoek van Kompas om verlof
Wesseling-van Gent)
nemen van het verzoek van Kompas. In de
tot tenuitvoerlegging van het arbitraal von-
ECLI:NL:HR:2015:1078
bestreden beschikking ligt het oordeel beslo-
nis heeft NRSL zich beroepen, voor zover hier
ten dat de Nederlandse rechter rechtsmacht
van belang, op de weigeringsgrond van art.
Indiening processtukken. Fax. HR: Stukken
toekomt om kennis te nemen van het ver-
1076 lid 1, aanhef en onder B, Rv en daartoe
die door middel van faxapparatuur vóór
zoek van Kompas. Dat oordeel is juist. De
aangevoerd dat sprake is geweest van een
24.00 uur van de laatste dag van een lopen-
Nederlandse rechter komt op grond van art.
(door Kompas) vervalste charterovereen-
de termijn ter griffie zijn ontvangen, gel-
3, aanhef en onder c, Rv steeds rechtsmacht
komst. Bij die stand van zaken lag het op de
den als binnen de termijn ingediend. De
toe om kennis te nemen van een verzoek om
weg van NRSL om haar stelling aannemelijk
bepalingen in de procesreglementen van de
verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging in
te maken dat sprake is van een vervalsing,
hoven dat per fax ingediende processtuk-
Nederland van een in een vreemde staat
zoals het hof terecht heeft geoordeeld. In zijn
ken niet in behandeling worden genomen,
gewezen arbitraal vonnis. Een dergelijke zaak,
oordeel ligt besloten dat in de omstandighe-
zijn in zoverre onverbindend.
die ingevolge art. 1076 lid 6 (oud en nieuw)
den van het geval niet uit enige bijzondere
in verbinding met art. 986 lid 1 Rv bij ver-
regel of uit de eisen van redelijkheid en bil-
zoekschrift moet worden ingeleid, is naar
lijkheid een andere verdeling van de bewijs-
haar aard voldoende met de rechtssfeer van
last voortvloeit. Dit oordeel geeft geen blijk
A c.s., adv. mr. S.M. Kingma, vs. B c.s., niet
Nederland verbonden in de zin van art. 3,
van een onjuiste rechtsopvatting en is niet
verschenen.
aanhef en onder c, Rv. De partij die in het
onbegrijpelijk. Onderdeel 3.4 klaagt dat het
buitenland een arbitraal vonnis heeft verkre-
hof NRSL had moeten toelaten tot bewijsleve-
Procesverloop
gen en zich wenst te verhalen op vermogens-
ring van haar stelling dat het document vals
In dit geding hebben A c.s. een verklaring voor
bestanddelen die zich in Nederland bevinden
is, door overlegging van de politiedossiers in
recht gevorderd dat een overeenkomst strek-
dan wel zich op enig moment hier te lande
Rusland en door onderzoek te verrichten
kende tot levering van bepaalde aandelen zijn
zullen bevinden, is immers aangewezen op
naar dan wel het horen van personen. Deze
vernietigd wegens bedrog of dwaling, en scha-
een geding ten overstaan van de Nederland-
klacht faalt eveneens. Het hof was niet
devergoeding, op te maken bij staat. De recht-
se rechter, teneinde op de voet van art. 1076
gehouden NRSL alsnog in de gelegenheid te
bank heeft de vorderingen afgewezen.
Rv het vereiste verlof tot tenuitvoerlegging
stellen schriftelijk bewijs in het geding te
In hoger beroep is de zaak aangebracht en
te verkrijgen. In het licht van het vorenstaan-
brengen. Van een partij die zich beroept op
heeft de rolraadsheer op de rol van 10
de behoeft het rechterlijk oordeel dat de
schriftelijk bewijs, mag worden verlangd dat
december 2013 ambtshalve akte niet-dienen
Nederlandse rechter ingevolge art. 3, aanhef
zij dit uit zichzelf in het geding brengt (vgl.
van memorie van grieven verleend. In het
en onder c, Rv rechtsmacht toekomt om ken-
HR 9 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9204,
bestreden arrest heeft het hof A c.s. niet-ont-
nis te nemen van een verzoek om verlof te
NJ 2012/174). Het hof heeft geoordeeld dat
vankelijk verklaard in het hoger beroep. Op
verlenen tot tenuitvoerlegging in Nederland
niet is uitgesloten dat verlof tot tenuitvoer-
10 december 2013 is de memorie van grieven
van een in een vreemde staat gewezen arbi-
legging van het arbitraal vonnis zou moeten
vóór 10.00 uur per fax op de griffie van het
traal vonnis, geen motivering. Onderdeel 1
worden geweigerd wegens strijd met de open-
hof aangekomen. Het hof heeft geweigerd
faalt derhalve.
bare orde indien zou komen vast te staan dat
acht te slaan op de gefaxte memorie van
Onderdeel 2.1 klaagt over het oordeel van het
de veroordeling in dat vonnis is verkregen op
grieven. Het toegepaste procesreglement
hof dat art. 1076 Rv geen weigeringsgrond
grond van een vervalst document. Het hof
bepaalt dat per fax ingediende processtuk-
868
(Rv art. 33)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1235
Rechtspraak
niet meer gebruiken en dat met KEI het digi-
Hoge Raad
taal procederen zal worden ingevoerd, maar
Ten tijde van het onderhavige hoger beroep
Hoge Raad
zij meent niettemin dat vooralsnog in de pro-
gold bij het hof het ‘Procesreglement per 1
Bij de op 1 januari 2002 in werking getreden
cesreglementen van de hoven moet worden
januari 2013 voor de pilot civiele dagvaar-
wetgeving houdende de vernieuwing van het
opgenomen dat een memorie per fax kan
dingszaken bij het gerechtshof ‘s-Hertogen-
burgerlijk procesrecht is in art. 33 Rv de in
worden ingediend (2.8 en 2.21).
bosch’ (te vinden op www.rechtspraak.nl) met
ken niet in behandeling worden genomen.
aangescherpte procesregels. Daarin zijn ter-
de voorafgaande jaren door de Hoge Raad ontwikkelde rechtspraak met betrekking tot het indienen per fax van verzoekschriften
869
mijnen voor memories en uitstel opgenomen die afwijken van het landelijk procesreglement. Bedoeling van de pilot is om met kor-
gecodificeerd en geldend gemaakt voor alle procedures, instanties en processtukken. Bij
17 april 2015, nr. 14/04533
tere termijnen, minder uitstelmogelijkheden
de Wet afschaffing procuraat en invoering
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
en ambtshalve handhaving van de termijnen
elektronisch berichtenverkeer (Stb. 2008, 100)
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion,
de doorlooptijden van de civiele procedures
is art. 33 Rv gewijzigd. Noch in de memorie
T.H. Tanja-van den Broek; A-G mr. E.M.
in hoger beroep sterk te verkorten. Onder-
van toelichting bij die wijziging (Kamerstuk-
Wesseling-van Gent)
deel 1 betoogt dat het pilotreglement geen
ken II 2006/07, 30815, 3, p. 13), noch in de
ECLI:NL:HR:2015:1064
recht is in de zin van art. 79 RO, althans dat het in strijd is met art. 35 lid 1 Rv voor zover
brief van de Staatssecretaris van Justitie van 1 oktober 2007 (Kamerstukken II 2007/08,
Hoger beroep. Termijnen voor memories.
het afwijkt van het landelijk procesregle-
30815, 9), noch in de nota van toelichting bij
Pilotreglement. Zie ook HR 17 april 2015,
ment, nu die bepaling uitsluitend aan de lan-
het Besluit van 3 juli 2008, Stb. 2008, 275,
nr. 14/01534, ECLI:NL:HR:2015:1075, hier-
delijke rechtsprekende macht de bevoegd-
noch elders, wordt aandacht geschonken aan
vóór afgedrukt (NJB 2015/865). Het Hof
heid delegeert om een procesreglement op te
de omstandigheid dat de indiening van pro-
’s-Hertogenbosch stelt overeenkomstig zijn
stellen. Het onderdeel faalt. Een procesregle-
cesstukken per fax krachtens de rechtspraak
Pilotreglement voor memorie van grieven
ment dat door een daartoe bevoegd rechter-
van de Hoge Raad reeds omstreeks vijftien
een termijn van zes weken, verleent een
lijk orgaan is vastgesteld en behoorlijk is
jaar – sedert HR 27 november 1992,
eenmalig uitstel van vier weken en ver-
bekendgemaakt, moet worden aangemerkt
ECLI:NL:HR1992:ZC0778, NJ 1993/569 (M. vs.
leent daarna zonder waarschuwing vooraf
als recht in de zin van art. 79 RO. Het hof
Gemeente W.) – en inmiddels ook sinds enke-
ambtshalve verval van recht. HR: 1. Proces-
heeft met juistheid overwogen dat de
le jaren wettelijk, mogelijk was. Tegen de ach-
reglement. Een procesreglement dat door
bevoegdheid tot het vaststellen van een pro-
tergrond van een van de doelstellingen van
een daartoe bevoegd rechterlijk orgaan is
cesreglement als het onderhavige voortvloeit
de Wet afschaffing procuraat en invoering
vastgesteld en behoorlijk is bekendge-
uit art. 133 Rv. Voorts staat art. 35 lid 1 Rv
elektronisch berichtenverkeer, welke doelstel-
maakt, moet worden aangemerkt als recht
niet aan de geldigheid van het pilotregle-
ling juist een verruiming van de mogelijkhe-
in de zin van art. 79 RO. De bevoegdheid tot
ment in de weg. Die bepaling opent de moge-
den van elektronisch verkeer beoogde, moet
het vaststellen van een procesreglement als
lijkheid om bij algemene maatregel van
daarom worden aangenomen dat de wetge-
het onderhavige vloeit voort uit art. 133 Rv.
bestuur regels te stellen met betrekking tot
ver met de wijziging van art. 33 Rv niet heeft
Art. 35 lid 1 Rv staat niet aan de geldigheid
door de rechter te stellen termijnen voor het
willen afdoen aan de reeds jarenlang
van het pilotreglement in de weg. 2. Termij-
verrichten van proceshandelingen en het
bestaande mogelijkheid processtukken per
nen. Het hof heeft ten onrechte nagelaten
verlenen van uitstel daarvoor. Anders dan
fax in te dienen. Het vorenstaande brengt
een termijn van veertien dagen te verlenen
het onderdeel veronderstelt, delegeert deze
mee dat art. 33 Rv aldus moet worden uitge-
om het verzuim te herstellen.
bepaling geen bevoegdheden aan de (landelijke) rechterlijke macht, maar opent het de
legd dat de in art. 33 lid 1 Rv neergelegde beperking van het elektronisch verkeer tot
(RO art. 79; Rv art. 20, 35, 133; EVRM art. 6)
mogelijkheid tot het stellen van regels bij algemene maatregel van bestuur. De omstan-
gevallen waarin daarin is voorzien in een voor dat gerecht vastgesteld procesregle-
A, adv. mr. M. Ynzonides, vs. B, niet
digheid dat art. 35 Rv uniformering tot doel
ment, niet geldt voor faxverkeer en dat daar-
verschenen.
heeft, doet niet af aan de geldigheid van een bevoegdelijk vastgesteld procesreglement dat
voor is blijven gelden de in 2002 in art. 33 Rv gecodificeerde regel dat stukken die door
Procesverloop
afwijkt van het landelijk procesreglement.
middel van faxapparatuur vóór 24.00 uur
In dit geding heeft B vergoeding van letsel-
Onderdeel 2a klaagt dat het hof het pilotre-
van de laatste dag van een lopende termijn
schade en een voorschot van € 100 000
glement in strijd met een goede procesorde
ter griffie zijn ontvangen, gelden als binnen
gevorderd. De rechtbank heeft de vorderin-
heeft toegepast. Het onderdeel slaagt. Het
de termijn ingediend. In zoverre is de bepa-
gen grotendeels toegewezen. In het hoger
pilotreglement wordt toegepast bij wijze van
ling in art. 2.1 van het ‘Procesreglement per 1
beroep van A is de zaak na inschrijving ver-
experiment en wijkt aanmerkelijk af van het
januari 2013 voor de pilot civiele dagvaar-
wezen naar de rol van 5 maart 2013 voor
landelijk procesreglement in die zin, dat (a)
dingszaken bij het Gerechtshof ’s-Hertogen-
memorie van grieven. Vervolgens is uitstel
na verstrijken van de termijn voor het indie-
bosch’ onverbindend. Opmerking verdient
verleend tot de rol van 2 april 2013. Op de rol
nen van memories, slechts één nadere ter-
dat hetzelfde geldt voor de gelijkluidende
van 2 april 2013 is ambtshalve akte niet-die-
mijn wordt verleend, terwijl (b) bij overschrij-
bepaling (art. 2.1) in het Landelijk procesre-
nen verleend. Twee verzoeken om alsnog
ding van die nadere termijn, zonder
glement voor civiele dagvaardingsprocedures
nader uitstel voor memorie van grieven te
peremptoirstelling of voorafgaande waar-
bij de hoven. Onderdeel 1.1 klaagt hier
verlenen, zijn bij rolbeslissing afgewezen. A is
schuwing, ambtshalve akte niet-dienen wordt
terecht over.
niet-ontvankelijk verklaard in het hoger
verleend. In zoverre is sprake van een bijzon-
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
beroep.
dere situatie. Weliswaar is aan het pilotregle-
komstig de conclusie van de A-G.
ment de nodige bekendheid gegeven en
De A-G is zich ervan bewust dat velen de fax
wordt een advocaat op grond van zijn des-
1236
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
Rechtspraak
c.s., adv. mr. D.M. de Knijff.
871
strekkende gevolgen van overschrijding (vgl.
Feiten en procesverloop
24 april 2015, nr. 13/05136
HR 26 september 2014,
Almer Beheer c.s. zijn onherroepelijk veroor-
(Mrs. F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp, J.
ECLI:NL:HR:2014:2813, NJ 2014/417 (L. vs.
deeld tot betaling van € 500 000 aan B c.s. B
Wortel, G. de Groot, V. van den Brink; A-G
Eimers) en ECLI:NL:HR:2014:2798, NJ
c.s. hebben beslag doen leggen op certifica-
mr. F.F. Langemeijer)
2014/418 (Van Agt vs. Pessers)), maar hier
ten van aandelen.
ECLI:NL:HR:2015:1112
staat tegenover dat strikte naleving van het
In dit geding hebben B c.s. de rechtbank ver-
reglement meebrengt dat A door het verzuim
zocht te bepalen dat en binnen welke ter-
KB-Lux. De Belastingdienst heeft de
van haar advocaat definitief haar zaak niet in
mijn tot verkoop en overdracht van de in
beschikking gekregen over gegevens waar-
hoger beroep aan de rechter kan voorleggen.
beslag genomen certificaten van aandelen
uit blijkt dat de belastingplichtige vermo-
Zeker nu de toegang tot de (appel)rechter in
zal worden overgegaan en op welke wijze en
gensbestanddelen aanhoudt in het buiten-
het geding is, behoort de sanctie op het niet
onder welke voorwaarden deze verkoop zal
land. De Belastingdienst heeft de
in acht nemen van de termijnen van het
dienen plaats te vinden. De rechtbank heeft
belastingplichtige herhaaldelijk verzocht
pilotreglement in een redelijke verhouding
onder meer bepaald dat de in art. 5:2 Wet op
daarover gegevens te verstrekken. In dit
te staan tot het verzuim. Een goede procesor-
het financieel toezicht (Wft) neergelegde
kort geding heeft het hof de belastingplich-
de brengt dan in de hiervoor onder (a) en (b)
prospectusplicht op de onderhavige verkoop
tige bevolen bepaalde gegevens te verstrek-
omschreven omstandigheden mee dat het
niet van toepassing is. Het hof heeft de
ken, op straffe van verbeurte van dwang-
belang van het voorkomen van onredelijke
beschikking van de rechtbank bekrachtigd. In
sommen, met bepaling dat de Staat de
vertraging van het geding moet worden afge-
HR 28 september 2012,
gegevens alleen mag gebruiken voor de
wogen tegen de ernst van het verzuim en de
ECLI:NL:HR:2012:BW7006, NJ 2012/549, heeft
belastingheffing. HR: Feitelijke grondslag.
gevolgen die strikte naleving van het regle-
de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld. In
De klachten dat het hof een ‘relatief verbod’
ment zou hebben voor de procesvoering van
HvJEU 17 september 2014,
heeft gegeven en dat het bestreden arrest
de partij die erdoor wordt getroffen. Art. 1.6
ECLI:EU:C:2014:2226, zijn die vragen beant-
zou kunnen meebrengen dat de belasting-
van het pilotreglement maakt deze afweging
woord.
plichtige met terugwerkende kracht dwang-
kundigheid zonder meer geacht op de hoogte te zijn van de geldende termijnen en de ver-
ook mogelijk. In een geval als het onderhavi-
sommen verbeurt, missen feitelijke grond-
ge dient die afweging zonder meer te leiden
Hoge Raad
tot het verlenen van een korte termijn om
De beantwoording door het HvJ EU van de
het verzuim te herstellen. Een termijn van
eerste door de Hoge Raad gestelde prejudicië-
veertien dagen volstaat daartoe. Het hof
le vraag brengt mee dat art. 5:2 Wft, dat
heeft ten onrechte nagelaten een zodanige
immers de implementatie vormt van art. 3
Aabo en B, adv. mr. S. Kousedghi, vs. de Staat
termijn te verlenen.
lid 1 van Richtlijn 2003/71/EG, Pb L 345/64
der Nederlanden, adv. mrs. J.W.H. van Wijk
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
(de Prospectusrichtlijn) en daarom op over-
en C.M. Bergman.
komstig de conclusie van de A-G.
eenkomstige wijze dient te worden uitgelegd,
De A-G meent ook dat de eisen van een goede
geen verplichting inhoudt om ten behoeve
Feiten en procesverloop
procesorde meebrengen dat een herstelter-
van de in dit geding aan de orde zijnde exe-
De Belastingdienst heeft de beschikking
mijn van veertien dagen had moeten worden
cutoriale verkoop van effecten een prospec-
gekregen over gegevens, waaruit blijkt dat
verleend (2.23-2.30).
tus te publiceren. In dit geding hebben B c.s.
Aabo of B in het buitenland vermogensbe-
primair betoogd dat de prospectusplicht van
standdelen aanhoudt of heeft aangehouden
de Wft niet van toepassing is op een executo-
die niet (volledig) in de aangiften zijn ver-
riale verkoop van effecten. De rechtbank
werkt. Naar aanleiding van deze bevindingen
heeft dat standpunt aanvaard. Het hof heeft
heeft de Belastingdienst vanaf 3 mei 2004
24 april 2015, nr. 11/03038
de juistheid van dat standpunt in het mid-
enkele malen aan Aabo en B verzocht daar-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
den gelaten, maar wel – overeenkomstig het
over informatie te verstrekken.
Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T . Heister-
subsidiaire standpunt van B c.s. – geoordeeld
In dit kort geding (oorspronkelijk twee afzon-
kamp, G. Snijders; A-G mr. L. Timmerman)
dat de onderhavige executoriale verkoop in
derlijke gedingen) heeft de Staat gevorderd
ECLI:NL:HR:2015:1114
ieder geval onder de vrijstelling als bedoeld
dat Aabo respectievelijk B op straffe van ver-
in art. 53 lid 2 Vrijstellingsregeling Wft valt.
beurte van dwangsommen opgaaf zullen
Executoriale verkoop van effecten. Prospec-
Onderdeel 1, dat is gericht tegen het oordeel
doen van hun buitenlandse vermogensbe-
tusplicht. Vervolg op HR 28 september
van het hof omtrent de vrijstelling van de
standdelen. De voorzieningenrechter heeft in
2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7006, NJ
prospectusplicht, kan, gelet op het hiervoor
beide zaken de vorderingen toegewezen. Het
2012/549, en HvJ EU 17 september 2014,
overwogene, bij gebrek aan belang niet tot
hof heeft het hoger beroep in beide zaken
ECLI:EU:C:2014:2226. HR: Het arrest van het
cassatie leiden.
gevoegd behandeld. Het hof heeft aan de ver-
HvJ EU brengt mee dat art. 5:2 Wft geen ver-
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
oordeling een nieuwe termijn verbonden en
plichting inhoudt om ten behoeve van de
sie van de A-G.
in beide zaken bepaald dat, voor zover de
870
slag. (Rv art. 419 lid 2)
in dit geding aan de orde zijnde executoria-
gegeven bevelen betrekking hebben op mate-
le verkoop van effecten een prospectus te
riaal waarvan het bestaan van de wil van B
publiceren.
respectievelijk Aabo afhankelijk is, “dit materiaal zal worden verstrekt met de restrictie
(Wft art. 5:2; Richtlijn 2003/71/EG art. 3 lid 1)
dat het slechts zal worden gebruikt ten behoeve van de belastingheffing”. Het hof
Almer Beheer c.s., adv. mr. R.P.J.L. Tjittes, vs. B
heeft daarbij verwezen naar HR 12 juli 2013,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1237
Rechtspraak
ECLI:NL:HR:2013:BZ3640, NJ 2013/435 (W. vs.
872
Staat der Nederlanden).
Hoge Raad Onderdeel 1 klaagt dat het oordeel van het
24 april 2015, nr. 14/00569
hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvat-
Hoge Raad
(Mrs. F.B. Bakels, G. Snijders, G. de Groot,
ting nu ook feiten en omstandigheden die
Onderdeel 1 berust op het uitgangspunt dat
M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek; A-G
zich ná het onbevoegdelijk verrichten van
uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat
mr. E.B. Rank-Berenschot)
een rechtshandeling hebben voorgedaan,
voorafgaande aan de informatieverstrekking
ECLI:NL:HR:2015:1119
kunnen bijdragen aan het gerechtvaardigd vertrouwen dat de pseudogevolmachtigde die
een absoluut verbod dient te worden gegeven dat het afgedwongen wilsafhankelijke mate-
Pseudovertegenwoordiging. Posterieure fei-
rechtshandeling bevoegdelijk heeft verricht.
riaal voor punitieve doeleinden zal worden
ten. Iemand komt met een onbevoegde ver-
Deze klacht is gegrond. De schijn van verte-
gebruikt. De strekking van het onderdeel is
tegenwoordiger van de gemeente bindend
genwoordigingsbevoegdheid kan ook berus-
dat de rechtspraak van het EHRM niet toe-
advies overeen ter zake van de omvang van
ten op feiten en omstandigheden die zich
laat dat de rechter een restrictie geeft die
een (gestelde) schade. Het hof oordeelt dat
hebben voorgedaan na de totstandkoming
slechts een relatief verbod inhoudt. Omdat
eerstbedoelde contractspartij niet mocht
van de betrokken rechtshandeling (vgl. HR 12
het hof verwijst naar het arrest van 12 juli
vertrouwen op het bestaan van vertegen-
januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9429, NJ
2013, heeft het volgens het onderdeel de
woordigingsbevoegdheid. HR: De schijn van
2001/157 (Kuijpers vs. Wijnveen)). Het oordeel
gevolgen van schending van het verbod door-
vertegenwoordigingsbevoegdheid kan ook
van het hof geeft derhalve blijk van een
geschoven naar de rechter die over de beboe-
berusten op feiten en omstandigheden die
onjuiste rechtsopvatting.
ting of bestraffing oordeelt. De beslissing van
zich hebben voorgedaan na de totstandko-
Volgt vernietiging en verwijzing.
het hof houdt in dat, voor zover de gegeven
ming van de betrokken rechtshandeling.
De A-G concludeert tot verwerping. Zij meent dat de klacht onderdeel op zichzelf terecht is
bevelen betrekking hebben op materiaal waarvan het bestaan van de wil van Aabo res-
(BW art. 3:61 lid 2)
voorgesteld (2.23-2.28), maar dat het hof gebonden was aan het oordeel van de recht-
pectievelijk B afhankelijk is, dit materiaal zal worden verstrekt met de restrictie dat het
A c.s., adv. mrs. J.F. de Groot en P.A. Fruytier,
bank dat de schijn van vertegenwoordigings-
slechts zal worden gebruikt ten behoeve van
vs. de gemeente Dronten, adv. mr. J.W.H. van
bevoegdheid niet kan berusten op posterieure
de belastingheffing. In die beslissing ligt
Wijk.
feiten, omdat dit oordeel in hoger beroep niet was ontsloten door een grief (2.22).
slechts een restrictie besloten en geen oordeel over de gevolgen van een mogelijke
Feiten en procesverloop
schending van die restrictie. Ook bij de moti-
Op 9 november 2009 is een vaststellings-
vering van deze restrictie wordt niets overwo-
overeenkomst gesloten, waarin als partijen
gen over de gevolgen van schending. Niet
worden genoemd A c.s. en het college van
kan derhalve worden gezegd dat het hof een
burgemeester en wethouders van de
24 april 2015, nr. 14/01828
‘relatief verbod’ heeft gegeven, zoals het
Gemeente. Deze overeenkomst is door X
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp,
onderdeel betoogt. Het onderdeel mist der-
namens het college getekend. De overeen-
C.E. Drion, G. de Groot, T.H. Tanja-van den
halve feitelijke grondslag. Voor zover het
komst behelst dat partijen bindend advies
Broek; A-G mr. G.R.B. van Peursem)
onderdeel betoogt dat de Hoge Raad dient
overeenkomen ter zake van de omvang van
ECLI:NL:HR:2015:1125
terug te komen van het arrest van 12 juli
de schade die A c.s. stellen te hebben geleden
2013, wordt nog verwezen naar de heden uit-
door een te late en onjuiste levering van een
Algemene voorwaarden. Twee sets. Uitleg.
gesproken arresten met zaaknummers
onroerende zaak. Op 29 november 2010 is
Een contract verwijst naar twee sets alge-
14/02414, 14/02416, 14/02417, 14/02420,
het bindend advies uitgebracht. Bij vonnis in
mene voorwaarden. HR: Indien de toepasse-
14/02421 en 14/02422.
kort geding van 31 januari 2011 is de
lijkheid van beide sets algemene voorwaar-
Onderdeel 2 veronderstelt dat de uitspraak
Gemeente veroordeeld tot betaling van het
den is bedongen en aanvaard, is sprake van
van het hof meebrengt dan wel zou kunnen
door de bindend adviseur vastgestelde
een overeenkomst met onderling strijdige
meebrengen dat Aabo en B dwangsommen
bedrag. De Gemeente heeft ter voldoening
bedingen en dient door uitleg te worden
verbeuren op grond van het vonnis van de
aan het vonnis € 218 871 aan A c.s. betaald.
vastgesteld welke van die bedingen preva-
voorzieningenrechter, derhalve met ingang
In hoger beroep is het vonnis van de voor-
leert.
van een eerder tijdstip dan het tijdstip dat
zieningenrechter vernietigd en zijn A c.s.
door het hof in het dictum van zijn arrest is
veroordeeld tot terugbetaling aan de
vermeld. Dit onderdeel mist eveneens feitelij-
Gemeente. X is door de Gemeente ontslagen
ke grondslag, nu uit het dictum van het
vanwege zijn handelwijze in deze kwestie.
ForFarmers c.s., adv. mr. R.S. Meijer, vs. A,
arrest van het hof onmiskenbaar volgt dat
In dit geding heeft de Gemeente een verkla-
adv. mr. R.P.J.L. Tjittes.
het een nieuwe termijn voor voldoening in
ring voor recht gevorderd dat de vaststel-
de plaats heeft gesteld van de termijn die de
lingsovereenkomst en het bindend advies
Feiten en procesverloop
voorzieningenrechter heeft gegeven.
haar niet binden, stellende dat X niet
Op 9 oktober 2009 heeft A biomais verkocht
Volgt verwerping.
bevoegd was het college te vertegenwoordi-
aan ForFarmers. De koopovereenkomst is
De A-G concludeert tot vernietiging en afdoe-
gen en dat A c.s. niet erop hebben mogen
vastgelegd op briefpapier van A. In de over-
ning door de Hoge Raad door aanpassing van
vertrouwen dat X dat wel was. De rechtbank
eenkomst staat achter ‘Contract Conditions’
de tekst van (het voorbehoud in) het dictum
heeft de vordering op deze grondslag toege-
vermeld: ‘C.N.G.D.’ Dit is de afkorting van ‘Con-
(2.14). Hij meent dat de door het hof geformu-
wezen. Het hof heeft het vonnis van de recht-
ditiën van de Nederlandse Handel in Granen
leerde restrictie ontoereikend is om te voldoen
bank bekrachtigd.
en Diervoedergrondstoffen’. Het betreft bran-
aan het nemo tenetur-beginsel (2.6-2.14).
873
(BW art. 6:217 lid 1)
chevoorwaarden die zijn vastgesteld door de Koninklijke Vereniging Het Comité van
1238
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
Rechtspraak
Graanhandelaren te Rotterdam. Onderaan de
13 juni 2003, ECLI:NL:HR:AF5538, NJ
gemaakt dat A houder is (geweest) van een
overeenkomst is in een kleiner lettertype te
2003/506 (Vos vs. Heipro)). Het hof heeft dit
rekening bij KB-Lux. A heeft tegen die uit-
lezen: ‘Op al onze transacties zijn van toe-
gedaan door betekenis te hechten aan de
spraak cassatieberoep ingesteld. Op dat
passing onze Algemene Verkoop- en Beta-
omstandigheid dat de verwijzing naar de
beroep was nog niet beslist toen het hof uit-
lingsvoorwaarden op 8 december 1994 vast-
CNGD, anders dan die naar de Algemene
spraak deed in de onderhavige zaak.
gelegd bij de K.v.K. te Terneuzen onder nr.
Voorwaarden van A, niet is voorgedrukt,
In dit geding heeft de Staat gevorderd dat A
283, exemplaar op aanvraag. (…)’
maar is vermeld in het gedeelte van de over-
wordt bevolen zijn buitenlandse bankreke-
(de Algemene Voorwaarden van A).
eenkomst dat per transactie wordt ingevuld.
ningen op te geven, zulks op straffe van een
Art. 45 lid 1 van de CNGD bepaalt dat geschil-
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
dwangsom. De voorzieningenrechter heeft de
len door arbitrage zullen worden beslecht; art.
sie van de A-G.
gevraagde voorzieningen verleend. Het hof
14 onder b van de Algemene Voorwaarden van
De A-G meent dat sprake is van een rechtspo-
heeft de gevraagde voorzieningen alsnog
A bepaalt dat geschillen door de rechtbank
litieke keuze (inleiding en 3.7-3.10). Hij ver-
geweigerd.
Middelburg zullen worden beslecht.
meldt het juridische kader in 2.1-2.4.
Hoge Raad
In dit geding hebben ForFarmers c.s. onder meer schadevergoeding gevorderd wegens de levering van ondeugdelijk biomais. A heeft
874
een beroep gedaan op het arbitraal beding.
De rechter die in kort geding beslist op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de civiele bodemrechter
De rechtbank heeft dit beroep gehonoreerd
24 april 2015, nr. 14/02407
een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen,
en zich onbevoegd verklaard. Het hof heeft
(Mrs. F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp, J.
dient in beginsel zijn vonnis af te stemmen
het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Wortel, G. de Groot en V. van den Brink;
op het oordeel van die bodemrechter, onge-
A-G mr. P.J. Wattel)
acht of dit oordeel is gegeven in een tussen-
ECLI:NL:HR:2015:1128
vonnis of in een eindvonnis, in de overwe-
Hoge Raad
gingen of in het dictum van het vonnis, en
Onderdeel 1 klaagt dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft
KB-Lux. Afstemmingsregel. Formele rechts-
ongeacht of het vonnis in kracht van gewijs-
beslist dat zich in het onderhavige geval niet
kracht. HR: Het beginsel van formele
de is gegaan. Onder omstandigheden kan er
een situatie voordoet als bedoeld in HR 28
rechtskracht brengt niet mee dat de burger-
plaats zijn voor het aanvaarden van een uit-
november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2507, NJ
lijke rechter bij de beoordeling van een
zondering op dit uitgangspunt. Dit zal het
1998/705 (Visser vs. Avéro). Het onderdeel
geschilpunt dat niet de geldigheid van het
geval kunnen zijn indien het vonnis van de
faalt. In de zaak Visser/Avéro was in geschil of
besluit betreft, is gebonden aan de inhou-
civiele bodemrechter klaarblijkelijk op een
de toepasselijkheid van algemene voorwaar-
delijke overwegingen die ten grondslag lig-
misslag berust, alsook indien sprake is van
den was overeengekomen. Het betrof het
gen aan het oordeel van de bestuursrechter
een zodanige wijziging van omstandigheden
geval waarin naar twee onderling verschillen-
over dat besluit. Indien een voorlopige
dat moet worden aangenomen dat de
de sets algemene voorwaarden was verwezen,
voorziening wordt gevraagd in een geval
bodemrechter, ingeval hij daarvan op de
met gebruik van het woord “of”, zonder dat
waarin mede feiten van belang zijn die in
hoogte zou zijn geweest, tot een andere
op enigerlei wijze was aangegeven of nader
het oordeel van de bestuursrechter zijn
beslissing zou zijn gekomen (vgl. HR 7 janua-
geregeld welke van die sets in het gegeven
betrokken, dient de civiele rechter zich dus
ri 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0015, NJ
geval van toepassing zou zijn. Voor zodanig
zelfstandig een oordeel te vormen over die
2011/304 (Yukos vs. Rosneft)). Aan deze
geval heeft de Hoge Raad beslist dat geen
feiten. Het hof heeft de gevraagde voorzie-
‘afstemmingsregel’ ligt ten grondslag dat de
van de sets algemene voorwaarden deel uit-
ningen echter geweigerd op gronden die
rechtsverhouding tussen partijen in een con-
maakt van de overeenkomst en dat de
zijn beslissing niet kunnen dragen.
tradictoir gevoerde civiele bodemprocedure, anders dan in kort geding, zo nodig na
gebruiker dat niet kan verhelpen door zelf alsnog een van de sets algemene voorwaar-
(EVRM art. 6; Bijstandsrichtlijn 77/799/EEG
bewijslevering en rapportage door deskundi-
den te kiezen. Anders dan het onderdeel
art. 4; AWR art. 47, 52a lid 1 en 4)
gen, in beginsel bindend tussen partijen wordt vastgesteld, afgezien van de mogelijk-
bepleit, bestaat er geen grond ook voor een geval als het onderhavige, waarin de toepas-
De Staat der Nederlanden, adv. mrs. J.W.H.
heid daartegen een rechtsmiddel in te stel-
selijkheid van beide sets algemene voorwaar-
van Wijk en C.M. Bergman, vs. A, adv. mr. R.
len. Indien in kort geding van de civiele rech-
den is bedongen en aanvaard, deze sets alge-
Dhalganjansing.
ter wordt verlangd dat hij een voorlopige voorziening treft voor de beoordeling waar-
mene voorwaarden niettemin buiten toepassing te laten indien daarin onderling
Feiten en procesverloop
van de rechtmatigheid van een bestuursbe-
onverenigbare bedingen voorkomen. In zoda-
A is door de inspecteur geïdentificeerd als
sluit waartegen beroep bij de bestuursrechter
nig geval is sprake van een overeenkomst
rekeninghouder bij KB-Lux. De Inspecteur
is ingesteld, van belang is, dient hij, indien de
met onderling strijdige bedingen en dient
heeft hem verzocht dan wel gesommeerd
uitspraak van de bestuursrechter niet kan
door uitleg te worden vastgesteld welke van
opgaaf te doen van de door hem aangehou-
worden afgewacht, zijn oordeel over die
die bedingen prevaleert. Bij de beoordeling
den buitenlandse bankrekeningen. A heeft
rechtmatigheid af te stemmen op de uit-
van hetgeen partijen in dit verband over en
ontkend over enige KB-Lux-rekening te
spraak die van de bestuursrechter mag wor-
weer redelijkerwijs uit elkaars verklaringen
beschikken. A heeft de hem opgelegde
den verwacht (vgl. onder meer HR 18 februari
en gedragingen hebben mogen afleiden en te
(navorderings)aanslagen in de inkomstenbe-
1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1267, NJ 1995/718
dien aanzien redelijkerwijs van elkaar moch-
lasting/premieheffing volksverzekeringen
(Staat der Nederlanden vs. Kabayel)). Indien
ten verwachten, kan de rechter gewicht toe-
(IB/PVV) en vermogensbelasting (VB) en boe-
op dit punt reeds door de bestuursrechter is
kennen aan onder meer de wijze waarop de
tebeschikkingen bestreden. De belastingka-
geoordeeld, maar tegen diens uitspraak een
desbetreffende bedingen in de overeenkomst
mer van het hof Amsterdam heeft geoor-
rechtsmiddel is ingesteld, dient de rechter in
zijn vermeld, dan wel geïncorporeerd (vgl. HR
deeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft
kort geding in beginsel zijn vonnis af te
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1239
Rechtspraak
stemmen op het oordeel van de bestuurs-
Weliswaar kan de in kort geding oordelende
trictie. 3. Procesbevoegdheid. De Staat is
rechter op gelijke wijze als hiervoor is ver-
civiele rechter ook buiten het geval van een
bevoegd om in dit geding als partij op te
meld. Daaraan ligt dan de bevoegdheidsver-
executiegeschil een voorziening weigeren op
treden. 4. Lopende belastinggedingen. Een
deling tussen de civiele rechter en de
grond van een belangenafweging, maar in
veroordeling tot het verstrekken van infor-
bestuursrechter – en het beginsel van forme-
een zodanig geval dient hij voldoende inzicht
matie op de voet van art. 47 AWR behoeft
le rechtskracht ten grondslag. Het beginsel
te geven in zijn gedachtegang.
niet vergezeld te gaan van waarborgen dat
van formele rechtskracht brengt echter niet
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
de te geven informatie niet zal worden
mee dat de burgerlijke rechter – de voorzie-
komstig de conclusie van de A-G.
gebruikt in lopende gedingen.
ningenrechter daaronder begrepen – bij de
De A-G meent dat het hof toepassing had
beoordeling van een geschilpunt dat niet de
moeten geven aan de afstemmingsregel
(EVRM art. 6; Bijstandsrichtlijn 77/799/EEG
geldigheid van het besluit betreft, is gebon-
(1.10).
art. 4; AWR art. 47, 52a lid 1 en 4)
den aan de inhoudelijke overwegingen die ten grondslag liggen aan het oordeel van de bestuursrechter over dat besluit (vgl. HR 20
875
De Staat der Nederlanden, adv. mrs. J.W.H. van Wijk en C.M. Bergman, vs. A, adv. mr. A.J.F. Gonesh.
maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:661 (SNS Bank)). Indien een voorlopige voorziening
24 april 2015, nrs. 14/02416 en 14/02686
wordt gevraagd in een geval waarin mede
(Mrs. F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp,
Feiten en procesverloop
feiten van belang zijn die in het oordeel van
J. Wortel, G. de Groot, V. van den Brink;
Op 27 oktober 2000 hebben de Belgische fis-
de bestuursrechter zijn betrokken, dient de
A-G mr. P.J. Wattel)
cale autoriteiten het Nederlandse Ministerie
civiele rechter zich dus zelfstandig een oor-
ECLI:NL:HR:2015:1130
van Financiën op de voet van art. 4 van Bij-
deel te vormen over die feiten. De onderde-
standsrichtlijn 77/799/EEG fotokopieën ver-
len bevatten klachten van uiteenlopende
KB-Lux. De Belgische autoriteiten hebben
strekt van afdrukken van microfiches afkom-
aard. Deze klachten falen in zoverre dat het
de Nederlandse autoriteiten gegevens ver-
stig uit de interne administratie van KB-Lux.
in een civielrechtelijk kort geding oordelende
strekt over Nederlandse rekeninghouders
De fiches vermelden saldi van bankrekenin-
hof in dit geval niet was gebonden aan het
bij KB-Lux. A is geïdentificeerd als reke-
gen van Nederlandse ingezetenen bij KB-Lux
oordeel van de belastingkamer van het hof
ninghouder bij KB-Lux. De Inspecteur heeft
op 31 januari 1994. Op basis van onderzoek
over de identificatie van A als rekeninghou-
A gesommeerd opgaaf te doen van door
door de Belastingdienst naar de op de fiches
der bij KB-Lux, ook niet behoudens bijzonde-
hem aangehouden buitenlandse bankreke-
vermelde namen en saldi (het ‘rekeningen-
re omstandigheden. Evenmin is juist dat hij
ningen. In dit kort geding heeft het hof A
project’) is A geïdentificeerd als rekeninghou-
zijn uitspraak in beginsel diende af te stem-
bevolen bepaalde gegevens te verstrekken,
der van een of meer rekeningen bij KB-Lux.
men op het oordeel van de belastingrechter.
op straffe van verbeurte van dwangsom-
De Inspecteur heeft A enkele malen – voor
In geschil was immers niet of sprake was van
men, met bepaling dat de Staat de gegevens
het eerst in 2002 – verzocht of gesommeerd
rechtmatige (navorderings)aanslagen, maar
alleen mag gebruiken voor de belastinghef-
opgave te doen van (het verloop van) na 31
of A rekeninghouder bij KB-Lux was, of is
fing. HR: 1. Vordering tot verstrekking van
januari 1994 door hem aangehouden buiten-
geweest. Het oordeel daarover betreft een
belastinggegevens. De Staat zal aanneme-
landse bankrekeningen. A heeft ontkend over
zuiver feitelijke kwestie waarvoor de afstem-
lijk moeten maken dat het gevorderde
buitenlandse banktegoeden te beschikken.
mingsregel niet geldt. De klachten slagen
materiaal bestaat en dat de belastingplich-
Aan A zijn voor 1990 tot en met 2000 navor-
echter voor zover zij een beroep doen op de
tige daarover de beschikking heeft of, met
deringsaanslagen inkomstenbelasting/pre-
omstandigheid dat het hof niet heeft vastge-
de van hem redelijkerwijs te verwachten
mie volksverzekeringen en voor 1991 tot en
steld, en uit de stukken van feitelijke instan-
inspanning, kan verkrijgen. Ook in de exe-
met 2000 navorderingsaanslagen vermogens-
ties evenmin blijkt, dat A in eerste aanleg of
cutiefase rusten de stelplicht en bewijslast
belasting opgelegd. Ook zijn hem diverse fis-
in appel de feitelijke constateringen of de
van de beschikbaarheid van het materiaal
cale boeten opgelegd. A heeft de aanslagen
daarop gebaseerde stellingen van de belas-
voor de betrokkene op de Staat. De execu-
en boeten bestreden in een procedure die
tingdienst heeft weersproken waarop – ook
tierechter heeft een eigen verantwoorde-
heeft geleid tot een uitspraak van de belas-
in de fiscale procedure – zijn identificatie als
lijkheid. 2. Nemo tenetur. Wilsafhankelijk
tingkamer van het gerechtshof Amsterdam
houder van de desbetreffende KB-Luxreke-
en wilsonafhankelijk materiaal. De kwalifi-
van 23 september 2010. Dat hof heeft geoor-
ning is gebaseerd. Het hof heeft de gevraagde
catie van materiaal als ‘wilsonafhankelijk’
deeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft
voorzieningen geweigerd op de gronden dat
dan wel ‘wilsafhankelijk’ is verbonden aan
gemaakt dat A houder is (geweest) van een
het oordeel van de belastingrechter nog niet
de aard van het materiaal (of het in fysieke
rekening bij de KB-Lux. De uitspraak van het
onherroepelijk is geworden en dat de
zin ‘bestaat’ onafhankelijk van de wil van
hof is in cassatie vernietigd in HR 2 decem-
gevraagde voorzieningen een vérstrekkend
de betrokkene). In verband met het onder-
ber 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU6501, doch uit-
karakter hebben. De eerste grond kan zijn
scheid tussen wilsafhankelijk en wilsonaf-
sluitend ter zake van de boetebeschikkingen.
beslissing niet dragen, gelet op hetgeen hier-
hankelijk materiaal is het noodzakelijk dat
De zaak is in zoverre verwezen naar het
voor is overwogen over de betekenis van het
de voorzieningenrechter aan het door hem
gerechtshof Den Haag. De Inspecteur heeft
desbetreffende oordeel van de belastingrech-
uit te spreken bevel een in beginsel alge-
aan A informatiebeschikkingen op de voet
ter in het onderhavige kort geding. De twee-
meen geformuleerde restrictie verbindt.
van art. 52a lid 1 AWR opgelegd, vaststellende
de grond is onvoldoende motivering voor
Mocht in strijd worden gehandeld met de
dat A niet heeft voldaan aan zijn verplichtin-
afwijzing indien – zoals de Staat heeft
restrictie, dan komt het oordeel over de
gen uit hoofde van art. 47 AWR tot informa-
betoogd, maar het hof in het midden heeft
daarop te stellen sanctie toe aan de rechter
tieverstrekking voor de belastingheffing te
gelaten – de stukken van het geding het oor-
die over de bestraffing of beboeting oor-
zijnen aanzien wat betreft de jaren 2009 en
deel rechtvaardigen dat A houder is geweest
deelt. Bij die rechter kan tevens aan de orde
2010. Over die beschikkingen liepen nog
van de desbetreffende rekening bij KB-Lux.
komen óf is gehandeld in strijd met de res-
bezwaar- of beroepsprocedures toen het hof
1240
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
Rechtspraak
het arrest in het onderhavige geding wees.
worden gebruikt voor fiscale beboeting of
NJ 2011/425. Het arrest van 12 juli 2013
In dit geding heeft de Staat gevorderd dat A
strafvervolging van de belastingplichtige.
maakt dit onderscheid eveneens. Het onder-
op straffe van verbeurte van een dwangsom
Zou dit laatste toch gebeuren, dan dient de
scheid is terug te voeren op EHRM 17 decem-
zal verklaren welke buitenlandse bankreke-
belastingrechter of de strafrechter te bepalen
ber 1996, no. 43/1994/490/572,
ningen hij na 31 januari 1994 bij KB-Lux en
welk gevolg aan dit gebruik moet worden
ECLI:NL:XX:1996:ZB6862, NJ 1997/699 (Saun-
eventuele andere buitenlandse banken aan-
verbonden.
ders vs. Verenigd Koninkrijk), waarvan het
houdt of heeft aangehouden, dat hij opgaaf
Bij hetgeen hiervoor is weergegeven, verdient
EHRM niet is teruggekomen. In verband met
zal doen van die rekeningen, bescheiden zal
het volgende opmerking. Het onderscheid
dit onderscheid is het noodzakelijk dat de
verstrekken en een mondelinge toelichting
tussen wilsafhankelijk materiaal en wilsonaf-
voorzieningenrechter aan het door hem uit
daarop zal geven. De voorzieningenrechter
hankelijk materiaal speelt geen rol voor
te spreken bevel een in beginsel algemeen
heeft de vordering van de Staat toegewezen
zover het materiaal wordt gevorderd voor de
geformuleerde restrictie verbindt. Een toe-
met een beperking. Het hof heeft A veroor-
belastingheffing. De omstandigheid dat art.
spitsing van de restrictie is alleen aan de
deeld om binnen 30 dagen (i) te verklaren
47 AWR een ieder verplicht om de Inspecteur
orde indien met betrekking tot voldoende
welke buitenlandse rekeningen hij heeft aan-
‘de gegevens en inlichtingen te verstrekken
specifiek aan te duiden materiaal terecht het
gehouden dan wel aanhoudt na 31 januari
die voor de belastingheffing te zijnen aan-
verweer wordt gevoerd dat dit als wilsafhan-
1994 bij KB-Lux en bij eventuele andere bui-
zien van belang kunnen zijn’ brengt echter
kelijk dient te worden aangemerkt. Mocht in
tenlandse banken, (ii) opgaaf te doen van die
nog niet mee dat de Staat in een civielrechte-
strijd worden gehandeld met een door de
buitenlandse bankrekeningen, en (iii)
lijk kort geding tegen de betrokkene op straf-
voorzieningenrechter gegeven restrictie, dan
bescheiden te verstrekken over zijn buiten-
fe van verbeurte van dwangsommen aan-
komt het oordeel over de daarop te stellen
landse bankrekeningen, alsmede (iv) binnen
spraak kan maken op die gegevens en
sanctie toe aan de rechter die over de bestraf-
een door de Inspecteur te bepalen termijn
inlichtingen in gevallen waarin de Staat
fing of beboeting oordeelt. Bij die rechter kan
een mondelinge toelichting op die gegevens
onvoldoende aanknopingspunten verschaft
tevens aan de orde komen óf is gehandeld in
te geven, op straffe van een dwangsom van
om aannemelijk te achten dat de betrokkene
strijd met de restrictie. Dit brengt mee dat de
€ 2500 per dag tot een maximum van
die gegevens en inlichtingen daadwerkelijk
vraag naar de aard van het materiaal
€ 500 000. Het hof heeft daarbij bepaald dat
kan verstrekken. Vorderingen tot het ver-
opnieuw, maar nu achteraf, voor de sanctie-
de Staat de gegevens en inlichtingen alleen
strekken van dergelijke gegevens en inlich-
rechter aan de orde kan worden gesteld. In
mag gebruiken voor de belastingheffing.
tingen zijn niet toewijsbaar voor zover zij
het geding voor die rechter kan worden vast-
onvoldoende zijn onderbouwd of een zoge-
gesteld op welk materiaal het nemo tenetur-
Hoge Raad
noemde ‘fishing expedition’ inhouden. Dat is
verweer precies betrekking heeft, en kan
In zaak 14/02416: het beroep van de Staat
niet anders indien die vorderingen alleen
bovendien blijken of sprake is van andere
richt zich tegen de restrictie die het hof aan
voor heffingsdoeleinden zijn ingesteld. De
omstandigheden die voor beoordeling van
de veroordeling heeft verbonden. Bij de
Staat zal derhalve aannemelijk moeten
dat verweer van belang zijn. Aldus kan de
beoordeling van het middel wordt het vol-
maken dat het gevorderde materiaal bestaat
rechter op het moment dat in een procedure
gende vooropgesteld. In HR 12 juli 2013,
en dat de belastingplichtige daarover de
op enigerlei wijze gebruik wordt gemaakt
ECLI:NL:HR:2013:BZ3640, NJ 2013/435 (W. vs.
beschikking heeft of, met de van hem redelij-
van het afgegeven materiaal, ten volle beoor-
Staat der Nederlanden) is het volgende
kerwijs te verwachten inspanning, kan ver-
delen of en in hoeverre dit gebruik is toege-
beslist:
krijgen. Voor zover de betrokkene in het
laten in het licht van de uit art. 6 EVRM
a. In een civielrechtelijk kort geding kan de
geding voor de voorzieningenrechter een
voortvloeiende waarborgen, waaronder het
belastingplichtige onder last van een dwang-
ontoereikend verweer voert dan wel sprake is
nemo tenetur-beginsel.
som worden veroordeeld al het materiaal te
van omstandigheden die pas na het kort
Onderdeel 2 is gericht tegen het oordeel van
verschaffen dat van belang kan zijn voor een
geding blijken, is van belang dat ook in de
het hof dat de door de Staat gevorderde
juiste belastingheffing, ongeacht of het gaat
executiefase de stelplicht en bewijslast van
bescheiden, in het bijzonder bankafschriften,
om wilsonafhankelijk of wilsafhankelijk
de beschikbaarheid van het materiaal voor
in de gegeven omstandigheden zijn aan te
materiaal, echter onder de restrictie dat
de betrokkene op de Staat rusten. De execu-
merken als wilsafhankelijk materiaal. Dit
materiaal van deze laatste soort uitsluitend
tierechter heeft bij de beoordeling van een
onderdeel slaagt. Het arrest van 12 juli 2013
mag worden gebruikt ten behoeve van de
en ander een eigen verantwoordelijkheid en
definieert onder 3.6 ‘wilsonafhankelijk mate-
belastingheffing.
is niet gebonden aan het oordeel van de
riaal’, onder verwijzing naar het arrest Saun-
b. Voldoet de belastingplichtige niet aan dit
rechter die afgifte heeft gelast. De Nederland-
ders, als ‘materiaal dat weliswaar onder
bevel, dan verbeurt hij de daaraan verbonden
se belasting- en strafrechters maken voor
dwang is verkregen, maar bestaat onafhanke-
dwangsom. Indien partijen van mening ver-
hun oordeel over een nemo tenetur-verweer
lijk van de wil van de verdachte’. Hieruit volgt
schillen of de belastingplichtige aan het
in materie als de onderhavige onderscheid
dat de kwalificatie van materiaal als ‘wilson-
bevel heeft voldaan, rusten in een eventueel
tussen wilsafhankelijk en wilsonafhankelijk
afhankelijk’ dan wel ‘wilsafhankelijk’ – welk
executiegeschil op de Staat de stelplicht en
materiaal. Zie in belastingzaken onder meer
onderscheid samenhangt met het zwijgrecht
bewijslast ter zake. Dit brengt mee dat de
HR 21 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA8179,
van de betrokkene – is verbonden aan de
Staat in geval van betwisting zal moeten
BNB 2008/159, HR 16 november 2012,
aard van het materiaal (of het in fysieke zin
bewijzen – in de zin van aannemelijk
ECLI:NL:HR:2012:BY3272, BNB 2013/29, HR 8
‘bestaat’ onafhankelijk van de wil van de
maken – dat de belastingplichtige daadwer-
augustus 2014, ECLI:NL:HR:2014:2144, BNB
betrokkene). Het hof verbindt ten onrechte
kelijk het van hem verlangde, maar niet door
2014/206 en HR 20 maart 2015,
de wils(on)afhankelijkheid aan het antwoord
hem afgestane, materiaal kon verschaffen.
ECLI:NL:HR:2015:643 en in strafzaken onder
op de vraag of de gevorderde bescheiden zon-
c. Wilsafhankelijk materiaal dat door de
meer HR 21 oktober 1997,
der medewerking van de betrokkene kunnen
belastingplichtige ingevolge het bevel van de
ECLI:NL:HR:1997:ZD0834, NJ 1998/173 en HR
worden verkregen. Deze verbinding maakt
voorzieningenrechter is verstrekt, mag niet
21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0666,
het onderscheid dat is gemaakt in het arrest
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1241
Rechtspraak
van 12 juli 2013 en in het arrest Saunders
gesteld dat er gronden zijn om ervan uit te
Procesverloop
zinledig, aangezien het afgeven van beschei-
gaan dat de inspecteur het te verkrijgen
Dit geding betreft de vermogensrechtelijke
den op grond van een veroordeling in kort
materiaal in strijd met het arrest van 10
afwikkeling van de tussen partijen gesloten
geding nimmer zonder medewerking van de
februari 1988 zal gebruiken ten behoeve van
samenlevingsovereenkomst.
betrokkene kan plaatsvinden.
de bewijsvoering in lopende gedingen. Er is
De rechtbank heeft hierover beslissingen
In zaak 14/02686: middel 1 van het beroep
dan geen aanleiding om reeds in de onderha-
gegeven. Het hof heeft, onder gedeeltelijke
van A betoogt dat niet de Staat, maar alleen
vige procedure met die mogelijkheid reke-
vernietiging van het vonnis van de recht-
de inspecteur bevoegd is om het onderhavige
ning te houden. Het hof heeft terecht over-
bank, de verdeling van de tussen partijen
geding aanhangig te maken. Het middel faalt.
wogen dat eventueel gebruik van dit
bestaande gemeenschap onder nader
De bevoegdheid om in een burgerlijk geding
materiaal in strijd met het arrest van 10
omschreven opschortende voorwaarden
als partij op te treden komt in beginsel
februari 1988 in de procedure voor de belas-
opnieuw vastgesteld en bepaald dat na verre-
(alleen) toe aan natuurlijke personen en aan
tingrechter aan de orde kan worden gesteld.
kening nog een vordering van de vrouw op
rechtspersonen (zie HR 25 november 1983,
Volgt in zaak 14/02416 vernietiging en ver-
de man resteert van € 49 365. Voor het geval
ECLI:NL:HR:1983:AG4696, NJ 1984/297 (Van
wijzing, en in zaak 14/02686 verwerping.
de voorwaarden niet worden vervuld, heeft
der Peijl vs. Minister van Onderwijs) en HR 3
De A-G concludeert tot verwerping, maar met
het hof bepaald dat de gemeenschappelijke
december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1163, NJ
zodanige aanscherping van het dictum van
woning zal worden verkocht. Het hof heeft
1994/375 (Staat der Nederlanden vs. Medezeg-
het hof dat ook gebruik door de Inspecteur tot
zijn arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
genschapsraad)). Op deze grond is de Staat
bewijs in reeds lopende rechtsgedingen uitge-
In dit incident in cassatie heeft de man
bevoegd om in dit geding als partij op te tre-
sloten wordt.
zekerheidstelling van de vrouw gevorderd
den. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van
De conclusie van de A-G bevat een inhoudsop-
voor het in cassatie nog in geding zijnde
art. 52a lid 4 AWR blijkt niet dat de wetgever
gave. Onder 1.11-1.24 vat de A-G zijn stand-
gedeelte van de aan de vrouw toegewezen
heeft beoogd om in die bepaling – in afwij-
punt samen. Hij acht onderdeel 2 van de
vordering. De toelichting luidt:
king van de zojuist vermelde regel – een
Staat ongegrond (1.12) en middel 6 van A
‘gelet op het restitutierisico en de afweging
exclusieve procesbevoegdheid van de inspec-
deels gegrond (1.21).
van belangen van partijen, waarbij van
teur te scheppen.
belang is dat de man dreigt de door hem met
De middelen 5 en 6 zijn gericht tegen het
zijn kinderen bewoonde woning te moeten
oordeel van het hof dat het, voor zover de
24 april 2015, nrs. 14/02414, 14/02417,
verkopen en daardoor nog verder in het
Belastingdienst de te verkrijgen informatie
14/02420, 14/02421, 14/02422, 14/02491,
financiële slop te geraken’. De vrouw voert
zou willen gebruiken in lopende procedures,
14/02492, 14/02493
verweer. Nadat de A-G een conclusie had
aan de belastingrechter bij wie die procedu-
(Mrs. F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp, J.
genomen, heeft de man erop gewezen dat hij
res aanhangig zijn is om te beoordelen of het
Wortel, G. de Groot, V. van den Brink; A-G
zijn vordering nader heeft toegelicht ter rolle
verkregen materiaal in die procedures kan
mr. P.J. Wattel)
van 9 januari 2015.
worden betrokken. De middelen falen. In HR
ECLI:NL:HR:2015:1129,
10 februari 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3761,
ECLI:NL:HR:2015:1130,
Hoge Raad
BNB 1988/160, is overwogen dat het de
ECLI:NL:HR:2015:1141,
Een incidentele vordering moet worden toege-
inspecteur niet is toegestaan om gedurende
ECLI:NL:HR:2015:1117,
licht bij het instellen daarvan (art. 415 in ver-
de loop van een geding – buiten de rechter
ECLI:NL:HR:2015:1135,
binding met art. 208 lid 1 Rv). De door de man
in dat geding om – van de belanghebbende
ECLI:NL:HR:2015:1137
genoemde roldatum waarop hij zijn toelich-
bewijsmiddelen af te dwingen ten behoeve
ting zou hebben gegeven, diende tot het four-
van dat geding. Wanneer de zaak onder de
KB-Lux. Gelijke beslissingen als in HR 24
neren van stukken in het incident. Aan de
rechter is, treden de bevoegdheden van de
april 2015, nrs. 14/02416 en 14/02686,
man is noch toen, noch eerder gelegenheid
rechter in de plaats van de bevoegdheden die
ECLI:NL:HR:2015:1130, hiervóór afgedrukt,
gegeven zijn incidentele vordering nader toe
de inspecteur in de aanslag- en bezwaarfase
ten aanzien van andere belastingplichti-
te lichten. Ook de mogelijkheid van een reac-
heeft, en dient de inspecteur zich tot de rech-
gen.
tie op de conclusie van de A-G bood daartoe
ter te wenden indien hij zodanige bewijsmiddelen wil verkrijgen. Het arrest van 10 februari 1988 heeft alleen betrekking op het
geen gelegenheid (vgl. HR 22 februari 2008,
876
verkrijgen van bewijsmateriaal ten behoeve
ECLI:NL:HR:2008:BC3299, NJ 2008/123). De Hoge Raad laat de door de man stukken dan ook buiten beschouwing. Voorwaarde voor
van lopende gedingen. Dat arrest verhindert
24 april 2015, nr. 14/03973
toewijzing van de vordering is dat de man
niet dat de inspecteur onder dwang bewijs
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, M.V.
belang heeft bij zekerheidstelling en dat dit
vergaart ten behoeve van het opleggen van
Polak, T.H. Tanja-van den Broek;
belang zwaarder weegt dan dat van de vrouw
(navorderings)aanslagen waarover nog geen
A-G mr. P. Vlas)
bij het achterwege blijven ervan (HR 30 mei
gedingen aanhangig zijn. Middel 5 gaat uit
ECLI:NL:HR:2015:1140
2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012, NJ 2008/311
van een andere opvatting uit en faalt derhal-
(Newbay vs. Staat der Nederlanden). Het
ve. Ook middel 6 faalt voor zover het van die
Incidentele vordering. Toelichting. HR: Een
belang van de man is in de cassatiedagvaar-
opvatting uitgaat. Middel 6 gaat voorts uit
incidentele vordering moet worden toege-
ding evenwel onvoldoende toegelicht om de
van het standpunt dat een veroordeling tot
licht bij het instellen daarvan.
Hoge Raad in staat te stellen tot bedoelde
het verstrekken van informatie op de voet van art. 47 AWR vergezeld moet gaan van
afweging te komen. De vordering van de man (Rv art. 208 lid 1, 235, 415)
waarborgen dat de te geven informatie niet
Volgt afwijzing van de incidentele vordering,
zal worden gebruikt in lopende gedingen.
De man, adv. mr. M.A.R. Schuckink Kool, vs.
Ook in zoverre faalt het middel. Niet wordt
de vrouw, adv. mr. H.J.W. Alt.
1242
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
wordt dan ook afgewezen. overeenkomstig de conclusie van de A-G.
Rechtspraak
877
dracht van de voormalig rechter-commissa-
de toepassing van de schuldsaneringsrege-
ris de schone lei aan de voormalig saniet
ling wordt beëindigd, dan wel de inmiddels
24 april 2015, nr. 14/05097
ontnomen. HR: Aan de (voormalig) rechter-
aan de schuldenaar verleende schone lei hem
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T.
commissaris die na de beëindiging van de
alsnog wordt ontnomen. Dit uitgangspunt is
Heisterkamp, T.H. Tanja-van den Broek;
toepassing van de schuldsaneringsregeling
aldus uitgewerkt dat, indien gedurende de
A-G mr. P. Vlas)
en de verlening van de schone lei consta-
periode waarin de schuldsaneringsregeling
ECLI:NL:HR:2015:1139
teert dat de schuldenaar gedurende de peri-
van toepassing is, blijkt dat de schuldenaar
ode waarin de schuldsaneringsregeling van
tracht zijn schuldeisers te benadelen, de rech-
Ontvankelijkheid in cassatie. Tussenuit-
toepassing is geweest, heeft getracht zijn
ter-commissaris bevoegd is om, zo nodig
spraak. Tussentijds cassatieberoep. HR:
schuldeisers te benadelen, komt de
ambtshalve, aan de rechtbank een voordracht
Beroep in cassatie van deze tussenuit-
bevoegdheid toe om, zo nodig ambtshalve,
te doen om de toepassing van de schuldsane-
spraak kan slechts tegelijk met het beroep
een voordracht te doen om de schuldenaar
ringsregeling op die grond te beëindigen.
tegen de einduitspraak worden ingesteld.
de schone lei te ontnemen.
Voorts is bepaald dat, indien eerst na de
(Rv art. 401a, 426 lid 4)
(Fw art. 350 lid 3, aanhef en onder e, 358 lid
saneringsregeling waarbij aan de schulde-
1, 358a lid 1)
naar de schone lei is verleend, blijkt dat zich
beëindiging van de toepassing van de schuld-
voordien feiten of omstandigheden hebben
A, adv. mr. S. Kousedghi, vs. B, adv. mrs. A.
voorgedaan die grond zouden hebben opge-
Knigge en P.A. Fruytier.
Verzoeker, adv. mr. J. van Weerden.
Procesverloop
Feiten en procesverloop
van de schuldsaneringsregeling omdat de
In dit geding heeft B het faillissement van A
Ten aanzien van verzoeker is in 2010 de wet-
schuldenaar heeft getracht zijn schuldeisers
aangevraagd. De rechtbank heeft de Neder-
telijke schuldsaneringsregeling van toepas-
te benadelen, de rechter ingevolge art. 358a
landse rechter onbevoegd verklaard. Het hof
sing verklaard.
lid 1 Fw op verzoek van iedere belanghebben-
heeft de uitspraak van de rechtbank vernie-
In 2013 is aan verzoeker de schone lei ver-
de kan bepalen dat art. 358 lid 1 Fw verder
tigd op de grond dat de Nederlandse rechter
leend. De slotuitdelingslijst is gedeponeerd
geen toepassing vindt, met als gevolg dat de
bevoegd is en de zaak teruggewezen.
en met ingang van 16 augustus 2013 verbin-
schuldenaar de schone lei alsnog wordt ont-
dend geworden.
nomen. Het past in het hiervoor beschreven
Hoge Raad
In dit geding heeft de voormalig (waarne-
stelsel en strookt met de aan de rechter-com-
De uitspraak van het hof is een tussenuit-
mend) rechter-commissaris aan de recht-
missaris opgedragen taken en bevoegdheden
spraak, nu het hof hiermee niet reeds door
bank een voordracht gedaan om te bepalen
om aan te nemen dat de (voormalig) rechter-
een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel
dat art. 358 lid 1 Fw verder geen toepassing
commissaris die na de beëindiging van de
van het verzochte een einde aan het geding
vindt en dat verzoeker de schone lei wordt
toepassing van de schuldsaneringsregeling
heeft gemaakt. Volgens het hier toepasselijke
ontnomen. De rechtbank heeft aldus
en de verlening van de schone lei constateert
art. 426 lid 4 Rv in verbinding met art. 401a
bepaald. Het hof heeft het vonnis van de
dat de schuldenaar gedurende de periode
Rv kan derhalve beroep in cassatie van deze
rechtbank bekrachtigd.
waarin de schuldsaneringsregeling van toe-
leverd voor de beëindiging van de toepassing
passing is geweest, heeft getracht zijn schuld-
uitspraak slechts tegelijk met het beroep tegen de einduitspraak worden ingesteld,
Hoge Raad
eisers te benadelen als bedoeld in art. 350 lid
aangezien het hof niet anders heeft bepaald
Middel 1 klaagt dat de rechter-commissaris
3, aanhef en onder e, Fw, de bevoegdheid toe-
en de overige in art. 401a Rv vermelde uit-
niet-ontvankelijk had moeten verklaard in de
komt om, zo nodig ambtshalve, een voor-
zonderingen zich in het onderhavige geval
voordracht waarmee de onderhavige proce-
dracht aan de rechtbank te doen om, op de
evenmin voordoen.
dure is ingeleid. In de beslissing van het hof
voet van art. 358a lid 1 Fw, op de in art. 350
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van A in
ligt het oordeel besloten dat de voormalig
lid 3, aanhef en onder e, Fw genoemde grond
het cassatieberoep, overeenkomstig de con-
rechter-commissaris bevoegd was om een
de schuldenaar de schone lei te ontnemen.
clusie van de A-G.
voordracht aan de rechtbank te doen om ver-
Het middel faalt derhalve.
De A-G bespreekt onder 2.6-2.8 de rechts-
zoeker op de voet van art. 358a lid 1 Fw de
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
macht van de Nederlandse rechter met
schone lei te ontnemen. Dat oordeel is juist.
sie van de A-G.
betrekking tot internationale faillissements-
Uitgangspunt in het stelsel van de schuldsa-
De A-G meent dat indien sprake is van bena-
aanvragen.
neringsregeling natuurlijke personen, zoals
deling van schuldeisers, de rechter-commissa-
neergelegd in titel III Fw, is dat schuldeisers
ris – uit hoofde van zijn takenpakket – de
en andere belanghebbenden erop mogen ver-
bevoegdheid heeft om een verzoek tot ontne-
trouwen dat de schuldenaar gedurende de
ming van de schone lei te doen en dat de
periode waarin op hem de schuldsanerings-
rechter-commissaris aldus moet worden aan-
24 april 2015, nr. 15/00188
regeling van toepassing is, de voor hem uit
gemerkt als belanghebbende in de zin van
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
titel III Fw voortvloeiende verplichtingen
art. 358a Fw.
Spapens, C.E. Drion, M.V. Polak, T.H. Tanja-
naleeft. Het toezicht op die naleving wordt
van den Broek; A-G mr. L. Timmerman)
uitgeoefend door de bewindvoerder en de
ECLI:NL:HR:2015:1136
rechter-commissaris. Voorts is uitgangspunt
878
in het stelsel van titel III Fw dat, indien blijkt WSNP. Ontneming schone lei. Bevoegdheid
dat de schuldenaar gedurende de periode
(voormalig) rechter-commissaris. Na de
waarin op hem de schuldsaneringsregeling
beëindiging van de toepassing van de
van toepassing is of is geweest, tracht of
schuldsaneringsregeling wordt op voor-
heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1243
Rechtspraak
Hoge Raad (strafkamer)
noemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlo-
Volgt vernietiging uitsluitend wat betreft de
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
pen sedert een vroegere veroordeling van de
beslissingen betreffende het in zaak
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
verdachte tot gevangenisstraf wegens een
13/660349-12 onder 1 tenlastegelegde en de
straf(proces)recht Radboud Universiteit Nij-
daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht
strafoplegging, de beslissingen omtrent de
megen.
van gewijsde is gegaan.’
vordering van de benadeelde partij daaron-
Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwa-
der begrepen, in zoverre terugwijzing en ver-
lificeerd als ‘wederspannigheid, terwijl het
werping voor het overige.
879
misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft, terwijl tijdens het plegen van het mis-
880
21 april 2015, nr. 14/00675
drijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den
een vroegere veroordeling van de schuldige
Brink)
tot gevangenisstraf wegens een daaraan
21 april 2015, nr. 13/05830
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, N. Jörg)
strekkende tot vernietiging wat betreft de
gegaan’ en heeft de verdachte ter zake van
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
beslissingen over feit A1 en de strafopleg-
onder meer dit feit veroordeeld tot een
kende tot vernietiging wat betreft de opge-
ging, in zoverre tot terugwijzing en tot ver-
gevangenisstraf van zes maanden.
legde straf, tot vermindering daarvan en tot
werping voor het overige; adv. mr. R.J.
Het middel klaagt over de motivering van de
verwerping voor het overige; adv. mr. G.G.J.
Baumgardt, Spijkenisse)
bewezenverklaring wat betreft – kort
Knoops en mr. S.C. Post, beiden Amsterdam)
ECLI:NL:HR:2015:1099
gezegd – de tenlastegelegde strafverzwarende
ECLI:NL:HR:2015:1100
omstandigheid van art. 43a Sr. Verhoging op misdrijf gestelde gevangenis-
Art. 43a Sr luidt: ‘De op een misdrijf gestelde
Mensenhandel en uitbuitingssituatie, art.
straf met eenderde indien tijdens het ple-
tijdelijke gevangenisstraf of hechtenis kan,
273f (oud) Sr: in haar algemeenheid is
gen van het misdrijf nog geen vijf jaren
onverminderd artikel 10, met een derde wor-
onjuist de opvatting dat geen sprake kan
zijn verlopen sedert een vroegere veroorde-
den verhoogd indien tijdens het plegen van
zijn van een ‘uitbuitingssituatie’ in de zin
ling tot gevangenisstraf, art. 43a Sr: deze
het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen
van deze bepaling op grond van de enkele
bepaling kan niet worden toegepast na een
sedert een vroegere veroordeling van de
– blijkens gemaakte buitenlandse reizen
vroegere veroordeling tot een andere straf
schuldige tot gevangenisstraf wegens een
bestaande – mogelijkheid voor het slachtof-
dan gevangenisstraf, zoals jeugddetentie.
daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van
fer om zich aan de uitbuitingssituatie te
Voorts kan de grond voor toepassing van
gewijsde is gegaan. De termijn van vijf jaren
onttrekken.
deze bepaling slechts in aanmerking wor-
wordt verlengd met de tijd waarin de veroor-
den genomen indien zij is tenlastegelegd
deelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.’
(Sr art. 273f)
en is bewezen. In casu sprake van motiveringsgebrek nu de vroegere veroordeling
Hoge Raad, onder meer:
niet kan worden afgeleid uit de gebezigde
2.4. In art. 43a Sr is bepaald dat voor zover
Inleiding:
bewijsmiddelen.
hier van belang de op een misdrijf gestelde
Verdachte is onder meer veroordeeld wegens
vrijheidsstraf kan worden verhoogd indien
(feit 4) mensenhandel.
tijdens het plegen van het misdrijf nog geen
Het middel klaagt dat het hof een onjuiste
vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere
uitleg heeft gegeven aan art. 273f (oud) Sr
Inleiding:
veroordeling tot gevangenisstraf. Art. 43a Sr
althans dat het hof het oordeel dat sprake
Verdachte is onder meer veroordeeld omdat
kan dus niet worden toegepast na een vroe-
was van een ‘uitbuitingssituatie’ onvoldoen-
hij – kort gezegd – (parketnummer
gere veroordeling tot een andere straf dan
de heeft gemotiveerd gelet op ‘de door de
13/660349-12, zaak A 1) ‘te Amsterdam, toen
gevangenisstraf, zoals jeugddetentie. Voorts
verdediging naar voorgebrachte contra-indi-
de aldaar dienstdoende [verbalisant 1] en
kan de in art. 43a Sr voorziene grond voor
catie ten aanzien van de gestelde beperking
[verbalisant 2] verdachte op verdenking van
strafverzwaring bij de strafoplegging slechts
van de persoonlijke vrijheid die kan worden
het overtreden van artikel 447e van het Wet-
in aanmerking worden genomen indien
afgeleid uit het (vrijelijk) reisgedrag naar
boek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt,
zij zonodig alsnog op de voet van art. 312 Sv
Marokko en Spanje van aangeefster’.
hadden aangehouden en vast hadden tenein-
aan de verdachte is tenlastegelegd en door
de hem ten spoedigste te geleiden voor een
middel van wettige bewijsmiddelen is bewe-
Hoge Raad, onder meer:
hulpofficier van justitie en hem daartoe over
zen (vgl. HR 5 februari 2002,
2.3. Het middel berust kennelijk op de opvat-
te brengen naar een plaats van verhoor […],
ECLI:NL:HR:2002:AD6981, NJ 2003/126, r.o.
ting dat geen sprake kan zijn van – kort
zich met geweld heeft verzet tegen bovenge-
4.13).
gezegd – een ‘uitbuitingssituatie’ zoals
noemde opsporingsambtenaren, werkzaam
2.5. Aangezien de bewezenverklaring, voor
bedoeld in art. 273f (oud) Sr op grond van de
in de rechtmatige uitoefening hunner bedie-
zover inhoudende dat ‘tijdens het plegen van
enkele blijkens gemaakte buitenlandse rei-
ning, door opzettelijk gewelddadig zich met
voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn
zen bestaande mogelijkheid voor het slacht-
kracht los te trekken en te rukken of te trek-
verlopen sedert een vroegere veroordeling
offer om zich aan de uitbuitingssituatie te
ken en het dienstoverhemd van [verbalisant
van de verdachte tot gevangenisstraf wegens
onttrekken. Die opvatting is echter in haar
2] vast te pakken en aan het dienstoverhemd
een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in
algemeenheid onjuist.
van [verbalisant 2] te trekken, ten gevolge
kracht van gewijsde is gegaan’, niet kan wor-
2.4. De klacht faalt.
waarvan de opsporingsambtenaar [verbali-
den afgeleid uit de gebezigde bewijsmidde-
sant 2] van de trap is gevallen en enig licha-
len, is de bestreden uitspraak niet naar de eis
melijk letsel, een gekneusde pols, bekwam,
der wet met redenen omkleed.
zulks terwijl tijdens het plegen van voor-
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
(Sr art. 43a)
1244
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
Rechtspraak
881
begane misdrijf zijn verkregen. Gelet op het
ben van onmiddellijk uit eigen misdrijf
arrest van de Hoge Raad van 8 januari 2013
afkomstige voorwerpen. Die rechtspraak
21 april 2015, nr. 13/02134
moet uit de motivering kunnen worden afge-
komt er – kort gezegd – op neer dat in zulke
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en V. van
leid dat de gedragingen van cliënte dan ook
gevallen bepaaldelijk eisen worden gesteld
den Brink)
gericht moeten zijn geweest op het daadwer-
aan de motivering van het oordeel dat sprake
(Na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
kelijk verbergen of verhullen van de crimine-
is van (schuld-)witwassen in die zin dat dan
strekkende tot vernietiging wat betreft het
le herkomst van de goederen. Dit is in casu
uit die motivering moet kunnen worden
onder 2 bewezenverklaarde en de strafop-
niet het geval.
afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet
legging, tot ontslag van alle rechtsvervol-
Het hof overweegt onder meer: naar aanlei-
slechts heeft verworven of voorhanden heeft
ging van het onder 2 tenlastegelegde en tot
ding van de onder 1 tenlastegelegde diefstal
gehad, maar dat zijn gedragingen ook (ken-
veroordeling tot straffen als opgelegd bij
met geweld is bij een doorzoeking op het
nelijk) gericht zijn geweest op het daadwerke-
het bestreden arrest, met verwerping voor
terrein van Wijkteam Meer en Vaart te
lijk verbergen of verhullen van de criminele
het overige; adv. mr. M. Berndsen, Utrecht)
Amsterdam een personenauto aangetroffen
herkomst van het voorwerp. Deze rechtsre-
ECLI:NL:HR:2015:1090
met het kenteken [001]; in de auto met het
gels hebben slechts betrekking op het geval
kenteken [001] (op naam van medeverdachte
dat de verdachte voorwerpen heeft verwor-
Witwassen van een voorwerp dat afkomstig
[medeverdachte]) zijn zowel in de kofferbak
ven of voorhanden heeft gehad, terwijl aan-
is uit een door de verdachte zelf begaan
als in het personengedeelte verschillende
nemelijk is dat die voorwerpen onmiddellijk
misdrijf (vgl. met verdere verwijzingen HR
(grote hoeveelheden) goederen aangetroffen,
afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf
7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:888): de Hoge
waaronder cosmetica-artikelen; in de auto is
begaan misdrijf.
Raad herhaalt deze rechtspraak en wijst
een lijst met adressen van Etos vestigingen
3.3.2. Indien de feitenrechter zijn kwalifica-
erop dat deze ook betrekking heeft op het
in Amsterdam aangetroffen (deels afgevinkt)
tiebeslissing in de hierboven onder 3.3.1
geval dat de verdachte het misdrijf waaruit
en een Tom Tom waarin deze adressen zijn
bedoelde zin heeft gemotiveerd, kan die
de desbetreffende voorwerp(en) afkomstig
voorgeprogrammeerd; verdachte heeft op de
motivering in cassatie worden getoetst. Maar
zijn heeft medegepleegd (vgl. ten aanzien
dag van het aantreffen van de auto als passa-
ook indien de feitenrechter de bewezenver-
van heling HR 19 maart 2002,
gier in die auto gezeten. Het door de raads-
klaring zonder hierop gerichte motivering als
ECLI:NL:HR:2002:AD8801).
man genoemde arrest van de Hoge Raad van
(schuld-)witwassen heeft gekwalificeerd
8 januari 2013 is naar het oordeel van het
omdat zich (kennelijk) niet een geval voor-
hof niet van toepassing op het onderhavige
doet als hiervoor onder 3.3.1 bedoeld, kan
geval. Naar het oordeel van het hof kan het,
dat (kennelijke) oordeel in cassatie op zijn
Inleiding:
gelet op de omstandigheden waaronder de
begrijpelijkheid worden getoetst.
Verdachte is onder meer veroordeeld wegens
goederen zijn getroffen en de hoeveelheid
Het oordeel dat niet sprake is van een
– kort gezegd – (feit 1) ‘diefstal, gevolgd van
goederen, niet anders zijn dan dat die goede-
onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig
geweld tegen personen, gepleegd met het
ren – middellijk of onmiddellijk – uit enig
voorwerp zal vooral niet begrijpelijk kunnen
oogmerk om, bij betrapping op heterdaad,
misdrijf afkomstig zijn. Aan verdachte is ech-
zijn indien: (i) daarnaast sprake is van een
aan zichzelf of andere deelnemers aan het
ter niet tenlastegelegd dat zij die goederen
ten laste van de verdachte uitgesproken
misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl
zelf heeft gestolen, noch is zulks feitelijk
bewezenverklaring ter zake van het begaan
het feit wordt gepleegd door twee of meer
gebleken, zodat het hof niet aanneemt dat de
van een ander misdrijf met betrekking tot
verenigde personen’, en (feit 2) schuldwitwas-
goederen uit eigen misdrijf zijn verkregen.
hetzelfde voorwerp, door middel van welk
sen. Bewezenverklaard is – kort gezegd – dat
Het is dus niet nodig om vast te stellen dat
misdrijf de verdachte dat voorwerp kennelijk
zij (feit 1) ‘tezamen en in vereniging met
de gedragingen van verdachte (kennelijk) ook
heeft verworven of voorhanden heeft (bij-
anderen, met het oogmerk van wederrechte-
gericht waren op het daadwerkelijk verber-
voorbeeld de buit van een door de verdachte
lijke toeëigening heeft weggenomen een hoe-
gen of verhullen van de criminele herkomst
zelf begaan vermogensmisdrijf), dan wel (ii)
veelheid cosmetica artikelen ter waarde van
van de goederen. Nu vaststaat dat verdachte
rechtstreeks uit de bewijsvoering voortvloeit
1450,99 euro toebehorende aan winkelbedrijf
in de auto heeft gezeten en de goederen die
dat sprake is van – kort gezegd – het verwer-
Etos filiaal gelegen aan de Pieter Calandlaan
zich in het personengedeelte van de auto
ven of voorhanden hebben van een voorwerp
212 A welke diefstal werd gevolgd van geweld
bevonden voor haar zichtbaar moeten zijn
dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de
[…]’, en (feit 2) ‘voorwerpen, te weten een hoe-
geweest, heeft verdachte naar het oordeel
verdachte zelf begaan misdrijf, dan wel (iii)
veelheid goederen (waaronder make-up en/of
van het hof die goederen voorhanden gehad.
de juistheid in het midden is gelaten van
toilet artikelen en/of huishoud artikelen en/
Gezien de bovengenoemde feiten en omstan-
hetgeen door of namens de verdachte met
of speelgoed en/of sieraden) voorhanden
digheden is het hof van oordeel dat verdach-
voldoende concretisering is aangevoerd met
heeft gehad (in een personenauto, gekente-
te redelijkerwijs kon en moest vermoeden
betrekking tot dit verwerven of voorhanden
kend [001]), terwijl zij redelijkerwijs had moe-
dat de goederen in de auto van misdrijf
hebben door eigen misdrijf (vgl. met verdere
ten vermoeden, dat bovenomschreven
afkomstig waren. Verdachte heeft zich schul-
verwijzingen HR 7 april 2015,
voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk –
dig gemaakt aan schuldwitwassen.
ECLI:NL:HR:2015:888, r.o. 3.3.1 en 3.3.2).
afkomstig waren uit enig misdrijf’.
Het middel klaagt over het oordeel van het
3.4. Het Hof heeft geoordeeld dat het niet
De raadsman bepleit in hoger beroep dat zijn
hof dat het onder 2 bewezenverklaarde
anders kan zijn dan dat de in de bewezenver-
cliënte tevens dient te worden vrijgesproken
‘schuldwitwassen’ oplevert.
klaring van het onder 2 tenlastegelegde
(Sr art. 420bis, 420quater)
genoemde voorwerpen uit enig misdrijf
van het haar onder 2 tenlastegelegde. Hiertoe voert hij primair aan dat er geen bewijs is
Hoge Raad, onder meer:
afkomstig zijn. Het Hof heeft vervolgens ken-
dat cliënte de wetenschap had van de goede-
3.3.1. Het middel doet een beroep op recente
nelijk niet aannemelijk geoordeeld dat voren-
ren in de auto. Hij heeft subsidiair aange-
rechtspraak van de Hoge Raad over in het
bedoelde voorwerpen onmiddellijk afkomstig
voerd dat de goederen (mede) door cliënte
bijzonder het verwerven of voorhanden heb-
zijn uit een door de verdachte zelf begaan
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1245
Rechtspraak
misdrijf. Gelet op hetgeen onder 1 bewezen
(Sr art. 425)
klaard dat (het hof begrijpt honden genaamd) Rocky en Rambo inderdaad van
is verklaard en in aanmerking genomen dat het Hof blijkens de gebezigde bewijsmidde-
Inleiding:
hem zijn (dossierpagina 55);
len onder meer heeft vastgesteld dat de ver-
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
- dat de verdachte ter terechtzitting in eerste
dachte die dag ter zake van winkeldiefstal is
gezegd – (zaak B) ‘geen voldoende zorg heeft
aanleg van 11 juli 2013 voorts heeft ver-
aangehouden, zij heeft verklaard dat zij ‘win-
gedragen voor het onschadelijk houden van
klaard dat hij de enige Marokkaan in de
keldiefstal [heeft] gepleegd’ en zij toen als
onder zijn hoede staande gevaarlijke dieren,
buurt is met honden en dat Rocky en Rambo
passagier heeft gezeten in de auto waarin
te weten twee honden, zijnde een pitbull en
bij zijn broers verblijven op het adres
vorenbedoelde goederen zijn aangetroffen, is
een rottweiler, immers hebben voornoemde
[a-straat] 48-1 te Amsterdam, leidt het hof af
het oordeel van het Hof dat niet aannemelijk
honden [slachtoffer] meermalen met kracht
dat het de honden van de verdachte moeten
is dat deze voorwerpen onmiddellijk afkom-
gebeten en aangevallen, terwijl verdachte
zijn geweest die het slachtoffer [slachtoffer]
stig zijn uit een door de verdachte zelf
voornoemde honden onaangelijnd en onge-
hebben aangevallen en gebeten op 23 mei
begaan misdrijf, niet zonder meer begrijpe-
muilkorfd op de openbare weg heeft laten
2012. Het verweer van de verdediging dat dit
lijk.
verblijven, terwijl verdachte wist dat voor-
niet kan worden vastgesteld, wordt daarmee
3.5. Opmerking verdient nog dat de onder 3.3
noemde honden eerder een persoon hadden
verworpen.
bedoelde rechtsregels niet slechts betrekking
gebeten en aangevallen’.
Gezien het voorgaande gaat het hof er even-
hebben op het geval dat de verdachte het
Bij de politie verklaart verdachte in antwoord
eens van uit dat deze honden onder de hoe-
misdrijf waaruit de desbetreffende
op vragen van verbalisant over een bijtinci-
de van de verdachte stonden. Dat niet kan
voorwerp(en) afkomstig zijn zelf heeft
dent met twee honden: ‘Ja, maar daar was ik
worden vastgesteld dat de verdachte bij het
gepleegd, maar ook op het geval dat sprake is
niet bij. Iemand anders liet die honden toen
bijtincident op 23 mei 2012 aanwezig is
van medeplegen van dit misdrijf door de ver-
uit. Ik geef de honden dus ook niet meer mee
geweest, doet daar niet aan af. De verdachte
dachte (vgl. ten aanzien van heling HR 19
(het hof begrijpt hieruit dat het toen ook de
was op dat moment namelijk de eigenaar
maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8801).
honden van de verdachte betrof)’. En: ‘In de
van deze honden, terwijl niet is gesteld of
3.6. Het middel slaagt.
buurt ben ik de enige Marokkaan met hon-
gebleken dat de feitelijke verantwoordelijk-
Volgt vernietiging uitsluitend wat betreft de
den. De rottweiler heet Rambo. Rocky is de
heid en verzorging van die honden op dat
beslissingen ter zake van het onder 2 tenlas-
naam van mijn andere hond. Het klopt dat
moment op iemand anders rustte dan de
tegelegde en de strafoplegging, in zoverre
de politie mij wel eens op de [a-straat] te
verdachte.’
terugwijzing en verwerping voor het overi-
Amsterdam heeft aangetroffen, terwijl de
Het middel behelst onder meer de klacht dat
ge.
honden in de woonkamer en keuken verble-
het hof een onjuiste, want te ruime uitleg
ven. Zij (het hof begrijpt: de honden
heeft gegeven aan het delictsbestanddeel
genaamd Rambo en Rocky) verblijven daar.’
‘onder zijn hoede’ als bedoeld in art. 425, aan-
Het hof heeft ten aanzien van de bewezen-
hef en onder 2˚, Sr.
verklaring onder meer overwogen: ‘Op 23
Art. 425, aanhef en onder 2˚, Sr luidt: ‘Met
21 april 2015, nr. 14/00915
mei 2012 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan.
hechtenis van ten hoogste zes maanden of
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
Hij is die dag door een pitbull aangevallen
geldboete van de derde categorie wordt
Lohman, Y. Buruma, N. Jörg, V. van den
toen hij naar zijn auto liep die in de [a-straat]
gestraft: 2˚ hij die geen voldoende zorg
Brink)
te Amsterdam stond geparkeerd. Deze pitbull
draagt voor het onschadelijk houden van een
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
hing aan de arm van [slachtoffer]. Een man
onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.’
Spronken, strekkende tot vernietiging wat
van Marokkaanse afkomst riep daarop: ‘Roc-
betreft de beslissing in zaak B en in zoverre
ky, kom hier’. De pitbull liet echter niet los.
Hoge Raad, onder meer:
tot terugwijzing; adv. mr. J. Kuijper, Amster-
[slachtoffer] viel vervolgens op de grond,
3.3. Het in de tenlastelegging en de bewezen-
dam)
waarna hij ook door een andere hond, een
verklaring voorkomende begrip ‘onder zijn
ECLI:NL:HR:2015:1097
rottweiler, werd aangevallen. Toen beide hon-
hoede’ is klaarblijkelijk gebezigd in de bete-
den hem op een gegeven moment loslieten,
kenis die daaraan toekomt in art. 425, aanhef
Onvoldoende zorg dragen voor het onscha-
werden deze door eerdergenoemde man en
en onder 2˚, Sr.
delijk houden van een ‘onder zijn hoede
een andere man van Marokkaanse afkomst
3.4. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdach-
staand’ gevaarlijk dier, art. 425 aanhef en
vastgepakt en het portiek van [a-straat] 48
te de eigenaar is van de twee gevaarlijke hon-
sub 2e Sr: hoewel de gevaarlijke honden in
binnengebracht (dossierpagina 8 e.v.). Gezien
den die, klaarblijkelijk zonder muilkorf en
casu feitelijk verbleven bij verdachtes
voornoemde aangifte, in onderling verband
onaangelijnd, over de [a-straat] te Amster-
broers, kon het hof oordelen dat de honden
en samenhang bezien met de volgende feiten
dam liepen, dat die honden aldaar de aange-
onder de hoede van verdachte stonden, nu
en omstandigheden, te weten:
ver [slachtoffer] op 23 mei 2012 hebben aan-
aan verdachte als eigenaar van de honden
- dat verbalisant [verbalisant 2] op 4 mei
gevallen en gebeten, dat de honden feitelijk
in het algemeen de zeggenschap zal toeko-
2012 op het adres [a-straat] 48-1 te Amster-
verblijven bij de broers van de verdachte die
men over de wijze waarop zijn gevaarlijke
dam (het hof begrijpt twee honden met de
woonachtig zijn op het adres [a-straat] 48 te
dier onschadelijk moet worden gehouden,
respectievelijke soort duiding) een Ameri-
Amsterdam, en dat die honden na de aanval
terwijl niet is gebleken dat die zeggenschap
kaanse Stafford, genaamd Rocky, en een rott-
door twee mannen zijn vastgepakt en op dat
of zorg op een zodanige manier aan een
weiler, genaamd Rambo, heeft waargenomen
adres zijn binnengebracht.
ander was toevertrouwd dat alleen die
en dat [betrokkene], zijnde een broer van de
3.5. Het Hof heeft geoordeeld dat de honden
ander zou kunnen worden aangemerkt als
verdachte, toen heeft verklaard dat Rocky en
onder de hoede van de verdachte stonden als
diegene bij wie de dieren onder zijn hoede
Rambo van de verdachte zijn (dossierpagina
bedoeld in art. 425, aanhef en onder 2º, Sr.
stonden. A-G: anders.
54);
Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste
- dat de verdachte op 6 mei 2012 heeft ver-
rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Dat
882
1246
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
Rechtspraak
berust op het volgende.
vereniging met anderen, meermalen, (tel-
[A] niet daadwerkelijk hebben bestaan, de
Het Hof heeft onder de in zijn hiervoor in 2.3
kens) opzettelijk zonder vergunning als effec-
‘shares’ niet daadwerkelijk waardepapieren
weergegeven overwegingen vermelde
tenbemiddelaar in Nederland diensten heeft
betroffen of de ontvangen gelden niet (alle)
omstandigheden de verdachte kunnen aan-
aangeboden en/of verricht, door het (telkens)
daadwerkelijk door [A] zijn geïnvesteerd, nu
merken als degene die voldoende zorg dient
aanbieden en/of verkopen van share(s) in het
[B] wel aan haar cliënten heeft gecommuni-
te dragen voor het onschadelijk houden van
‘[C]’ ([A]) aan [betrokkene 1] en [betrokkene
ceerd dat de betaalde inleggelden zouden
zijn gevaarlijke dieren, nu aan de verdachte
2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en
worden geïnvesteerd.’
als eigenaar van de honden in het algemeen
[betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrok-
De Wte 1995 luidde ten tijde van het tenlas-
de zeggenschap zal toekomen over de wijze
kene 7] en [betrokkene 8] en [betrokkene 9]
tegelegde:
waarop zijn gevaarlijke dier onschadelijk
en [betrokkene 10] en [betrokkene 11].’
- art. 1: ‘In deze wet en de daarop berustende
moet worden gehouden, en in de overwegin-
De rechtbank had de verdachte vrijgesproken
bepalingen wordt voor zover niet anders is
gen van het Hof besloten ligt dat niet is
en daartoe overwogen dat uit de bewijsmid-
bepaald verstaan onder: a. effecten: 1°. Aan-
gebleken dat die zeggenschap of zorg op een
delen onvoldoende blijkt dat het [C] danwel
deelbewijzen, schuldbrieven, winst- en
zodanige manier aan een ander was toever-
de onderneming [A] ([A]) daadwerkelijk heeft
oprichtersbewijzen, optiebewijzen, warrants,
trouwd dat alleen die ander zou kunnen wor-
bestaan en dat de aan de beleggers aangebo-
en soortgelijke waardepapieren; 2°. rechten
den aangemerkt als diegene bij wie de dieren
den ‘shares’ daadwerkelijk waardepapieren
van deelgenootschap, opties, rechten op over-
onder zijn hoede stonden. De omstandigheid
betroffen, zodat de aan de beleggers verstrek-
dracht op termijn van goederen, inschrijvin-
dat het Hof niet heeft vastgesteld dat de hon-
te ‘shares’ niet als effecten in de zin van de
gen in aandelen- en schuldregisters, en soort-
den toen zij het slachtoffer aanvielen daad-
Wte 1995 kwalificeren en niet gezegd kan
gelijke, al dan niet voorwaardelijke, rechten;
werkelijk onder het feitelijk toezicht van de
worden dat verdachte en/of (een van) zijn
3°. certificaten van waarden als hiervoor
verdachte stonden, leidt niet tot een ander
medeverdachte(n) door te handelen als in de
bedoeld;
oordeel.
dagvaarding omschreven als effectenbemid-
4°. recepissen van waarden als hiervoor
3.6. De klacht faalt.
delaar in de zin van artikel 7 Wte 1995 werk-
bedoeld; b. effectenbemiddelaar: 1°. degene
zaam is/zijn geweest. Het Openbaar Ministe-
die als tussenpersoon, anders dan op grond
rie is tegen deze vrijspraak in hoger beroep
van een overeenkomst als bedoeld onder c,
gekomen.
beroeps- of bedrijfsmatig werkzaam is bij de
Dienaangaande overweegt het hof onder
totstandkoming van transacties in effecten;
21 april 2015, nr. 14/00342
meer het volgende. ‘In de tijdens de tenlaste-
2°. degene die beroeps- of bedrijfsmatig de
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van den
gelegde periode geldende Wet toezicht effec-
mogelijkheid aanbiedt, door het openen van
Brink)
tenverkeer 1995 (Wte) werd onder effecten
een rekening, vorderingen te verkrijgen lui-
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
verstaan: aandelenbewijzen, schuldbrieven,
dende in effecten, waarbij door middel van
kende tot verwerping; adv. mr. A.J. Sol,
winst- en oprichtersbewijzen, optiebewijzen,
deze rekening transacties in effecten kunnen
Terneuzen)
warrants en soortgelijke waardepapieren
worden bewerkstelligd; 3°. degene die
ECLI:NL:HR:2015:1096
(artikel 1 onder a Wte). Ingevolge artikel 7,
beroeps- of bedrijfsmatig, anders dan bij uit-
eerste lid, Wte 1995 was het ten tijde van de
gifte van effecten, voor eigen rekening effec-
Het zonder vergunning als effectenbemid-
tenlastegelegde periode verboden om “zon-
tentransacties verricht teneinde een markt
delaar diensten aanbieden en/of verricht-
der vergunning als effectenbemiddelaar of
in effecten te onderhouden of een voordeel
ten, art. 7 lid 1 Wte 1995: in casu is daarvan
vermogensbeheerder in of vanuit Nederland
te behalen uit een verschil tussen vraag- en
sprake nu onderneming B haar cliënten
diensten aan te bieden of te verrichten’. Met
aanbodprijzen van effecten; 4°. degene die
termijncontracten (‘shares’) aanbood die
dit toezicht op het effectenverkeer beoogde
beroeps- of bedrijfsmatig effecten, bij uitgifte
(op termijn) recht gaven op een deel van
de wetgever (onder meer) beleggers en spaar-
ervan, overneemt of plaatst; 5°. degene die, al
het rendement dat werd behaald op door
ders te beschermen tegen malafide aanbie-
dan niet als tussenpersoon en anders dan op
investeringsmaatschappij A aangekochte
dingen, onvoldoende informatie en ondes-
grond van een overeenkomst als bedoeld
objecten en dat B vermogen (de inleg) van
kundig optreden. [B] bood haar cliënten
onder c, beroeps- of bedrijfsmatig werkzaam
de cliënten ontving ten behoeve van de
termijncontracten – ‘shares’ genoemd – aan
is bij de totstandkoming van rente-, valuta- of
investeringen door A, alsmede dat cliënten
die (op termijn) recht gaven op een deel van
aandelenswaps of soortgelijke overeenkom-
een ‘share’ ontvingen dat door A uitgegeven
het rendement dat werd behaald op door de
sten; (...)’
zou zijn, ter grootte van de inleg en dat de
investeringsmaatschappij [A] aangekochte
art. 7, eerste lid: ‘Het is verboden zonder ver-
inleg na de looptijd van drie jaar zou zijn
objecten. [B] ontving vermogen (de inleg) van
gunning als effectenbemiddelaar of vermo-
gegarandeerd. Gelet hierop kon het hof de
de cliënten ten behoeve van de investeringen
gensbeheerder in of vanuit Nederland dien-
gedragingen van de bij die activiteiten van
door [A]. De cliënten ontvingen een ‘share’
sten aan te bieden of te verrichten.’
B betrokken verdachte aanmerken als het
dat door [A] uitgegeven zou zijn, ter grootte
Het middel klaagt over het oordeel van het
als effectenbemiddelaar aanbieden of ver-
van de inleg. De inleg zou na de looptijd van
hof dat de verdachte zonder vergunning ‘als
richten van diensten in de zin van voormel-
drie jaar gegarandeerd zijn. Het uitsluitend,
effectenbemiddelaar (...) diensten heeft aan-
de bepaling.
of nagenoeg uitsluitend, oogmerk van de
geboden en/of verricht’ in de zin van art. 7,
cliënten betrof het door de belegging realise-
eerste lid, Wet toezicht effectenverkeer (hier-
ren van een positief financieel rendement
na: Wte 1995).
883
(Wte 1995 art. 7)
naast de gegarandeerde inleg. Gelet hierop
Inleiding:
en gezien de doelstelling van artikel 7 voor-
Hoge Raad, onder meer:
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
noemd moet geoordeeld worden dat [B] als
2.4. Blijkens zijn hierboven onder 2.2.3 weer-
gezegd – ‘in de periode van september 2003
effectenbemiddelaar diensten aanbood of
gegeven overwegingen heeft het Hof vastge-
tot en met augustus 2004 […] tezamen en in
verrichtte. Daaraan doet niet af dat het [C] of
steld dat [B] ‘haar cliënten termijncontracten
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1247
Rechtspraak
– “shares” genoemd – aan[bood] die (op ter-
zijn onder [A] B.V. geheimhouderstukken in
organen van politie en justitie te worden
mijn) recht gaven op een deel van het rende-
beslag genomen, waaronder stukken welke
geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twij-
ment dat werd behaald op door de investe-
afkomstig zijn van klager in zijn kwaliteit als
fel erover kan bestaan dat dit standpunt
ringsmaatschappij [A] aangekochte objecten’
advocaat.
onjuist is. (Vgl. HR 22 november 1991,
en dat [B] ‘vermogen (de inleg) van de cliën-
De rechtbank heeft betreffende de onge-
ECLI:NL:HR:1991:ZC0422, NJ 1992/315.)
ten [ontving] ten behoeve van de investerin-
grondverklaring onder meer overwogen: ‘Er
2.4. Het oordeel van de Rechtbank dat ‘gelet
gen door [A]’, alsmede dat ‘cliënten (...) een
ligt een concrete verdenking van witwassen
op de feiten en omstandigheden en de wijze
“share” [ontvingen] dat door [A] uitgegeven
tegen een cliënt van klager. Voor het traceren
waarop artikel 98 tweede lid van het Wetboek
zou zijn, ter grootte van de inleg’ en dat ‘de
van de geldstromen en dus ten behoeve van
van Strafvordering moet worden uitgelegd’
inleg (...) na de looptijd van drie jaar gegaran-
de waarheidsvinding en het onderzoek naar
de inbeslaggenomen geschriften voorwerp
deerd [zou] zijn’. Gelet hierop geeft het oor-
eventueel wederrechtelijk verkregen voordeel
van het strafbare feit uitmaken of tot het
deel van het Hof dat de gedragingen van de
is het noodzakelijk dat ook de onderhavige
begaan daarvan hebben gediend is, mede
bij die activiteiten van [B] betrokken verdach-
stukken in het onderzoek worden betrokken.
beschouwd in het licht van hetgeen hiervoor
te kunnen worden aangemerkt als het als
Dat onderzoek is nog niet afgerond. Gelet op
onder 2.3 is vooropgesteld en van hetgeen
effectenbemiddelaar aanbieden of verrichten
de feiten en omstandigheden en de wijze
door de Rechtbank omtrent die feiten en
van diensten in de zin van art. 7, eerste lid,
waarop artikel 98 tweede lid [Sv] moet wor-
omstandigheden is vastgesteld, alsmede
Wte 1995, niet blijk van een onjuiste rechts-
den uitgelegd, maken de geschriften naar het
gelet op hetgeen in dit verband bij de behan-
opvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpe-
oordeel van de rechtbank voorwerp van het
deling in raadkamer namens de klager is
lijk. De omstandigheid dat deze ‘shares’
strafbare feit uit of hebben tot het begaan
aangevoerd, ontoereikend gemotiveerd. Voor
betrekking hadden op een investeringsfonds
daarvan gediend. De rechtbank is niet geble-
zover de Rechtbank in haar hiervoor weerge-
‘[C]’ en een investeringsmaatschappij ‘[A]’
ken dat het onderzoek ook zonder de inbe-
geven overwegingen als haar oordeel tot uit-
waarvan niet gebleken is dat zij daadwerke-
slaggenomen stukken met louter andere
drukking heeft willen brengen dat sprake is
lijk hebben bestaan, leidt niet tot een ander
middelen zou kunnen worden gedaan. Daar-
van zeer uitzonderlijke omstandigheden
oordeel.
bij neemt de rechtbank in aanmerking dat
waarin het belang dat de waarheid aan het
2.5. Het middel faalt.
het gaat om het traceren van geldstromen en
licht komt, moet prevaleren boven het ver-
niet louter om het traceren van formeel vast-
schoningsrecht van de advocaat (vgl. HR 12
gelegde transacties die in openbare informa-
februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9162, NJ
tiebronnen zijn terug te vinden. Gelet op het
2002/439) is dat oordeel eveneens ontoerei-
voorgaande moet het klaagschrift in zijn
kend gemotiveerd.
21 april 2015, nr. 14/03444
geheel ongegrond worden verklaard.’
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, N. Jörg)
Het middel bevat de klacht dat de rechtbank
Volgt vernietiging en terugwijzing naar de
(Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld,
bij haar beslissing een onjuiste maatstaf
rechtbank.
strekkende tot vernietiging en tot terugwij-
heeft toegepast dan wel de beslissing onvol-
zing dan wel verwijzing; adv. mr. R.J.
doende met redenen heeft omkleed.
884
Baumgardt, Spijkenisse) ECLI:NL:HR:2015:1092
Hoge Raad, onder meer:
Hoge Raad (belastingkamer) Deze rubriek wordt verzorgd door mr. dr.
2.3. Ingevolge art. 98 (oud) Sv mogen bij per-
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
Beklag aangaande beslag art. 552a Sv en
sonen met een bevoegdheid tot verschoning
Instituut Tilburg van de Tilburg en werk-
verschoningsrecht advocaat, art. 98 Sv: de
als bedoeld in art. 218 Sv zonder hun toe-
zaam bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Hoge Raad herhaalt het toepasselijke juridi-
stemming brieven of andere geschriften tot
sche kader omtrent de regel dat bij perso-
welke hun plicht tot geheimhouding zich uit-
nen met een bevoegdheid tot verschoning
strekt, niet in beslag worden genomen. Wel
in de zin van art. 218 Sv zonder hun toe-
mogen, ook zonder hun toestemming, in
stemming geen brieven of andere geschrif-
beslag worden genomen brieven of geschrif-
10 april 2015, nr. 14/00528
ten tot welke hun plicht tot geheimhou-
ten die voorwerp van het strafbare feit uit-
(Mrs. Koopman, Van den Berge, Schaap,
ding zich uitstrekt in beslag mogen worden
maken of tot het begaan daarvan hebben
Fierstra, Wortel; na conclusie Niessen tot
genomen en de uitzonderingen op die
gediend, nu dergelijke brieven en geschriften
het stellen van prejudiciële vragen)
regel. In casu ontoereikende motivering
geen object zijn van de aan evenbedoelde
ECLI:NL:HR:2015:913
rechtbank dat zo’n uitzondering van toe-
personen toekomende bevoegdheid tot ver-
passing is.
schoning. De aard van de hier aan de orde
Incidenteel hoger beroep. Prejudiciële vra-
zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt
gen. Verlengde navorderingstermijn. Pas-
mee dat het oordeel omtrent de vraag of
senheim-jurisprudentie. Vrijheid van kapi-
brieven of geschriften object van de bevoegd-
taalverkeer. Incidenteel hoger beroep
Inleiding:
heid tot verschoning uitmaken, in beginsel
mogelijk tegen beslissing over ander belas-
De rechtbank heeft het klaagschrift strekken-
toekomt aan de tot verschoning gerechtigde
tingjaar dan waarop het principaal hoger
de tot teruggave aan de klager van inbeslag-
persoon. Wanneer deze zich op het stand-
beroep ziet. Prejudiciële vragen over stand-
genomen zogenoemde geheimhouderstuk-
punt stelt dat het gaat om brieven of
still-bepaling artikel 64 VWEU.
ken ongegrond verklaard. In casu gaat het
geschriften die noch voorwerp van het straf-
om het strafrechtelijke onderzoek ‘Rykiel’ ter
bare feit uitmaken noch tot het begaan daar-
zake van verdenking van witwassen door per-
van hebben gediend en waarvan kennisne-
sonen en rechtspersonen in Nederland en
ming zou leiden tot schending van het
Hoge Raad, onder meer:
daarbuiten. In het kader van dit onderzoek
beroepsgeheim, dient dit standpunt door de
‘2.5. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de
(Sv art. 98, 218, 552a)
1248
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
885
(Awb art. 8:110; AWR art. 16; VWEU art. 64)
Rechtspraak
navorderingsaanslagen over de jaren tot en
bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 27h,
(voorwaardelijk) betrekking te hebben op die
met 2004, die zijn opgelegd met toepassing
lid 1, AWR degene die hoger beroep instelt de
navorderingsaanslagen.
van de zogenoemde verlengde navorderings-
vrijheid om dit rechtsmiddel te richten tegen
4. Beoordeling van de door de Staatssecreta-
termijn (…), niet zijn opgelegd met de vereis-
de beslissing van de rechtbank als geheel of
ris voorgestelde middelen
te voortvarendheid als bedoeld in het arrest
tegen haar beslissing met betrekking tot één
4.1.1. De middelen zien op de toepassing van
van het Hof van Justitie van 11 juni 2009,
of enkele van die besluiten. Op grond van
de zogenoemde verlengde navorderingster-
C-155/08 en C-157/08, X en E.H.A. Passen-
(thans) artikel 8:110, lid 1, Awb (ten tijde van
mijn, neergelegd in artikel 16, lid 4, AWR, die
heim-Van Schoot, ECLI:EU:C:2009:386, BNB
het onderhavige hoger beroep: artikel 27m,
is toegepast bij het opleggen van de navorde-
2009/222, (hierna: het arrest Passenheim).
lid 1, AWR) kan de andere partij bij haar ver-
ringsaanslagen over de jaren tot en met
Voorts heeft de Rechtbank geoordeeld dat op
weerschrift incidenteel hoger beroep instel-
2004.
grond van de zogenoemde standstillbepaling
len. Bij zijn keuze welke beslissing(en) van de
4.1.2. Artikel 16, lid 4, AWR bepaalt dat indien
van artikel 64, lid 1, van het Verdrag betref-
rechtbank hij in het incidentele hoger beroep
te weinig belasting is geheven over een
fende de werking van de Europese Unie (hier-
betrekt, behoeft de indiener van dit beroep
bestanddeel van het voorwerp van enige
na: het VWEU) de vrijheid van kapitaalver-
zich niet te beperken tot de beslissing(en)
belasting dat in het buitenland wordt gehou-
keer (en dus het arrest Passenheim) niet van
over het besluit of de besluiten waarop het
den of is opgekomen, de bevoegdheid tot
toepassing is voor zover is nagevorderd ter
principale hoger beroep betrekking heeft (zie
navordering vervalt door verloop van twaalf
zake van de Zwitserse bankrekening. Op deze
HR 4 juni 2010, 09/01362,
jaren na het tijdstip waarop de belasting-
gronden heeft de Rechtbank de navorderings-
ECLI:NL:HR:2010:BL7972, BNB 2010/263).
schuld is ontstaan. Indien zich niet een zoda-
aanslagen over de jaren tot en met 2003 (…)
3.3. Anders dan het Hof heeft geoordeeld
nig geval voordoet, bedraagt de termijn voor
gehandhaafd en de navorderingsaanslag over
geldt het hiervoor in 3.2 overwogene ook in
navordering vijf jaar.
2004 verminderd met de belasting die
een geval als het onderhavige, waarin de
4.1.3. In het arrest Passenheim heeft het Hof
betrekking heeft op de Luxemburgse bankre-
rechtbank in één uitspraak heeft beslist op
van Justitie van de Europese Unie onder
kening.
het beroep tegen meerdere belastingaansla-
meer voor recht verklaard dat de artikelen 49
2.6. De Inspecteur heeft hoger beroep inge-
gen en het (principaal) hoger beroep zich
EG en 56 EG aldus moeten worden uitgelegd
steld tegen de beslissing met betrekking tot
slechts keert tegen de beslissing van de
dat zij zich niet ertegen verzetten dat, wan-
de navorderingsaanslag over 2004 (…).
rechtbank ten aanzien van één van die belas-
neer voor de belastingautoriteiten van een
Belanghebbende heeft incidenteel hoger
tingaanslagen. In dat geval kan bij inciden-
lidstaat spaartegoeden en inkomsten uit
beroep ingesteld tegen de beslissingen met
teel hoger beroep opgekomen worden tegen
deze tegoeden zijn verzwegen en deze autori-
betrekking tot alle voor de Rechtbank in
de beslissingen betreffende de overige belas-
teiten geen aanwijzingen over het bestaan
geschil zijnde jaren en in dat kader bestreden
tingaanslagen. Deze overwegingen over
ervan hebben op basis waarvan zij een onder-
dat de hiervoor genoemde standstillbepaling
beroepen tegen meerdere belastingaanslagen
zoek kunnen instellen, deze lidstaat een lan-
meebrengt dat de vrijheid van kapitaalver-
gelden ook in het geval dat die aanslagen
gere navorderingstermijn toepast wanneer
keer niet van toepassing is voor zover is
niet op hetzelfde aanslagbiljet zijn vermeld.
deze tegoeden in een andere lidstaat zijn
nagevorderd ter zake van de Zwitserse bank-
Indien deze mogelijkheid niet zou bestaan
aangehouden dan wanneer zij in eerstge-
rekening.
zou de partij die eigenlijk wenst te berusten
noemde lidstaat zijn aangehouden. De
2.7. Het Hof heeft het door de Inspecteur
in de uitspraak van de rechtbank om ‘van de
omstandigheid dat deze andere lidstaat het
ingestelde hoger beroep ongegrond ver-
zaak af te zijn’ zich gedwongen kunnen voe-
bankgeheim kent, is in dit opzicht van geen
klaard. Het door belanghebbende tegen de
len toch (principaal) hoger beroep in te stel-
belang.
beslissingen met betrekking tot de navorde-
len, voor het geval zijn wederpartij dat ook
(…)
ringsaanslagen over de jaren tot en met
doet. Juist dit gevolg heeft de wetgever willen
4.4.1. Middel II is gericht tegen ’s Hofs oor-
2003, 2005 en 2006 ingestelde incidentele
voorkomen (zie de in onderdeel 4.3.1 van
deel dat de navordering over het jaar 2004
hoger beroep heeft het Hof niet-ontvankelijk
’s Hofs uitspraak weergegeven passage uit de
ter zake van de Zwitserse bankrekening
verklaard. Het tegen de beslissing met
wetsgeschiedenis).
geheel valt onder de werking van de zoge-
betrekking tot de navorderingsaanslag over
3.4. Het middel slaagt derhalve. De in het
noemde Passenheim-jurisprudentie en dat de
2004 ingestelde incidentele hoger beroep
incidentele hoger beroep aangevoerde klach-
zogenoemde standstillbepaling niet kan wor-
van belanghebbende heeft het Hof gegrond
ten zien op de toepasselijkheid van de zoge-
den ingeroepen bij de toets van artikel 16, lid
verklaard. Daartoe heeft het Hof overwogen
noemde verlengde navorderingstermijn van
4, AWR aan het Unierecht, omdat deze bepa-
dat de navordering ter zake van de Zwitserse
artikel 16, lid 4, AWR. De navorderingsaansla-
ling het kapitaalverkeer in veel ruimere mate
bankrekening geheel valt onder de werking
gen over de jaren 2005 en 2006 zijn opgelegd
beperkt dan gelet op de categorieën van kapi-
van de zogenoemde Passenheim-jurispruden-
binnen de reguliere navorderingstermijn van
taalverkeer genoemd in artikel 64 VWEU
tie.
vijf jaren. Het moet er daarom voor gehou-
mogelijk is.
3. Beoordeling van het door belanghebbende
den worden dat het incidentele hoger beroep
4.4.2. De onderhavige navorderingsaanslagen
voorgestelde middel
alleen betrekking heeft op de navorderings-
hebben mede betrekking op een in een derde
3.1. Het middel keert zich tegen de niet-ont-
aanslagen over de jaren tot en met 2004.
land (Zwitserland) aangehouden bankreke-
vankelijkverklaring door het Hof van het
’s Hofs beslissing om het incidentele hoger
ning.
incidentele hoger beroep van belanghebben-
beroep betreffende de navorderingsaansla-
4.4.3. Artikel 63, lid 1, VWEU, verbiedt niet
de betreffende de andere in geding zijnde
gen over de jaren 1998 tot en met 2003 niet-
alleen beperkingen van het kapitaalverkeer
jaren dan 2004.
ontvankelijk te verklaren kan daarom niet in
tussen lidstaten, maar ook tussen lidstaten
3.2. Indien de uitspraak van de rechtbank
stand blijven. Het lot van deze navorderings-
en derde landen. Op grond van artikel 64, lid
betrekking heeft op meer dan één besluit
aanslagen hangt af van hetgeen beslist wordt
1, VWEU echter, doet het bepaalde in artikel
van de inspecteur, laat het bepaalde in arti-
op de door de Staatssecretaris voorgestelde
63 geen afbreuk aan de toepassing op derde
kel 8:104, lid 1, van de Algemene wet
middelen, die geacht moeten worden mede
landen van op 31 december 1993 uit hoofde
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1249
Rechtspraak
van, onder meer, het nationale recht bestaan-
zin de Advocaat-Generaal in punt 5.40 van
king ‘beperking van het kapitaalverkeer naar
de beperkingen inzake kapitaalverkeer naar
zijn conclusie) zou de bepaling daardoor het
of uit derde landen in verband met het ver-
of uit derde landen in verband met, onder
grootste deel van haar nuttig effect verliezen.
richten van financiële diensten’ in artikel 64,
meer, het verrichten van financiële diensten.
Een argument voor eerstgenoemde uitleg
lid 1, VWEU. In het arrest Passenheim is wel-
4.4.4. De verlengde navorderingstermijn,
zou kunnen worden gevonden in het arrest
iswaar overwogen (punt 39) dat een regeling
zoals hiervoor weergegeven in 4.1.2, is inge-
van het Hof van Justitie van 14 december
als die van artikel 16, lid 4, AWR het voor
voerd bij Wet van 22 mei 1991, Stb. 264, en
1995 (Sanz de Lera, gevoegde zaken C-163/94,
belastingplichtigen minder aantrekkelijk
geldt met ingang van 8 juni 1991. Deze rege-
C-165/94 en C-250/94, ECLI:EU:C:1995:451). In
maakt om tegoeden naar andere lidstaten
ling bestond dus op 31 december 1993.
dit arrest werd geoordeeld dat niet valt onder
over te brengen teneinde de aldaar aangebo-
4.4.5. De Rechtbank heeft geoordeeld dat bij
artikel 73 C, lid 1, EG-Verdrag (thans artikel
den diensten af te nemen dan om in Neder-
het aanhouden van een (effecten)rekening
64, lid 1, VWEU) een regeling die algemeen
land deze tegoeden aan te houden en finan-
bij een bank sprake is van financiële dienst-
van toepassing is op elke uitvoer van geld-
ciële diensten af te nemen hetgeen zou
verlening in de zin van artikel 64, lid 1,
stukken, bankbiljetten of cheques aan toon-
leiden tot het kwalificeren van het aanhou-
VWEU. Ter zake van het aanhouden van
der, daaronder begrepen uitvoer die geen
den van een (effecten)rekening als een finan-
tegoeden of effecten bij een bank in een der-
verband houdt met directe investeringen in
ciële dienst, maar deze overweging betreft de
de land kan daarom volgens de Rechtbank
derde landen, vestiging, het verrichten van
interpretatie van artikel 49 en artikel 56 EG
geen beroep worden gedaan op de vrijheid
financiële diensten of de toelating van waar-
(thans artikel 56 VWEU en artikel 63 VWEU).
van kapitaalverkeer, zodat de verlengde
depapieren tot kapitaalmarkten. Aangezien
Het is niet buiten redelijke twijfel dat de uit-
navorderingstermijn onverkort geldt.
de verwijzende rechter in die zaak in algeme-
drukking ‘beperking van het kapitaalverkeer
Het Hof daarentegen oordeelde dat de rele-
ne termen de verenigbaarheid van de betref-
naar of uit derde landen in verband met het
vante vraag niet is of het aanhouden van
fende nationale regeling aan de orde stelde,
verrichten van financiële diensten’ in artikel
bankrekeningen valt onder de reikwijdte van
kan niet buiten redelijke twijfel aan laatstge-
64, lid 1, VWEU op dezelfde wijze moet wor-
de vrijheid van dienstverlening, maar of de
noemd arrest worden ontleend dat de toe-
den geïnterpreteerd. Zoals uiteengezet in de
aangevallen regeling (artikel 16, lid 4, AWR),
passelijkheid van artikel 64, lid 1, VWEU
conclusie van de Advocaat-Generaal (punt
een maatregel is die tot voorwerp heeft het
wordt bepaald door het object van de desbe-
5.20) wordt wel betoogd dat bij de interpreta-
beschermen van een van de in artikel 64
treffende (nationale) regelgeving en niet
tie van dit begrip voornamelijk moet worden
genoemde categorieën, waaronder het ver-
door de transactie die door deze regelgeving
gedacht aan de diensten van financiële inter-
richten van financiële diensten. Die vraag
wordt beperkt. Om die redenen zal de Hoge
mediairs. Om die reden zal het Hof van Justi-
moet volgens het Hof ontkennend worden
Raad het Hof van Justitie te dezer zake om
tie ook op dit punt om een prejudiciële
beantwoord omdat artikel 16, lid 4, AWR een
een prejudiciële beslissing verzoeken.
beslissing worden verzocht.
generieke regeling behelst die de navorde-
4.4.7. Vervolgens is voor de toepassing van
4.5. Gelet op het hiervoor in 4.4 overwogene
ringstermijn in buitenlandsituaties verlengt
artikel 64, lid 1, VWEU van belang of deze
zal de Hoge Raad op de voet van artikel 267
van vijf tot twaalf jaar en die ook kan worden
bepaling aldus moet worden uitgelegd dat zij
VWEU vragen voorleggen aan het Hof van
toegepast in situaties die niets van doen heb-
slechts ziet op het nationale recht, toepasse-
Justitie van de Europese Unie met betrekking
ben met directe investeringen, het verrichten
lijk op de (in een derde land gevestigde) ver-
tot de uitlegging van het recht van de Euro-
van financiële diensten of de toelating van
richter van financiële diensten, dat de voor-
pese Unie.
waardepapieren tot de kapitaalmarkten.
waarden of de wijze van dienstverlening
5. Beslissing
Omdat in artikel 64, lid 1, VWEU niet enig
regelt. Een interpretatie in deze zin is bepleit
De Hoge Raad verzoekt het Hof van Justitie
recht op toepassing van een verlengde navor-
door de verwijzende rechter in zaak C-560/13,
van de Europese Unie uitspraak te doen over
deringstermijn van een lidstaat is opgeno-
Finanzamt Ulm vs. Ingeborg Wagner-Raith en
de volgende vragen:
men, valt artikel 16, lid 4, AWR volgens het
door de Commissie in de door haar in die
1. Strekt de in artikel 64, lid 1, VWEU neerge-
Hof niet binnen het toepassingsbereik ervan.
zaak op grond van artikel 23 van het Protocol
legde eerbiediging van de toepassing op der-
4.4.6. Het middel stelt in de eerste plaats aan
betreffende het statuut van het Hof van Jus-
de landen van beperkingen zich ook uit tot
de orde de vraag of de materiële werkings-
titie ingediende schriftelijke opmerkingen
de toepassing van beperkingen die bestaan
sfeer van artikel 64, lid 1, VWEU wordt afge-
(zie punt 64 conclusie Advocaat-Generaal
uit hoofde van een nationale regeling als de
bakend door het object van de desbetreffen-
Mengozzi, ECLI:EU:C:2014:2476). Tegen deze
onderhavige verlengde navorderingstermijn,
de (nationale) regelgeving dan wel door de
interpretatie kan worden ingebracht dat de
welke regeling ook kan worden toegepast in
transactie die door deze nationale regelge-
bewoordingen van artikel 64, lid 1, VWEU
situaties die niets van doen hebben met
ving wordt beperkt. De verwijzing naar de
hiervoor geen aanknopingspunt bevatten als-
directe investeringen, het verrichten van
‘toepassing’ van beperkingen in de tekst van
ook dat de daadwerkelijke betekenis van arti-
financiële diensten of de toelating van waar-
artikel 64, lid 1, VWEU lijkt een argument
kel 64, lid 1, VWEU daardoor zeer beperkt
depapieren tot de kapitaalmarkten?
voor laatstgenoemde uitleg. Zou artikel 64,
zou zijn. Onder deze omstandigheden kan
2. Ziet de in artikel 64, lid 1, VWEU neergeleg-
lid 1, VWEU worden aangemerkt als een uit-
niet worden geoordeeld dat de interpretatie
de eerbiediging van de toepassing van beper-
zonderingsbepaling – het lijkt evenwel veel-
van artikel 64, lid 1, VWEU in dit opzicht zon-
kingen inzake het kapitaalverkeer in verband
eer een bepaling van overgangsrecht te
der redelijke twijfel is zodat het Hof van Jus-
met het verrichten van financiële diensten
betreffen – dan ligt een restrictieve uitleg
titie ook op dit punt om een prejudiciële
ook op beperkingen die zich, zoals de onder-
voor de hand zonder dat een dergelijke uitleg
beslissing zal worden verzocht.
havige verlengde navorderingstermijn, niet
evenwel automatisch tot eerstgenoemde
4.4.8. Voorts wordt de Hoge Raad gesteld voor
richten tot de verlener van de diensten en
interpretatie leidt. Zoals door advocaat-gene-
de vraag of de toepassing van artikel 16, lid
die evenmin de voorwaarden of de wijze van
raal Mengozzi is betoogd in zijn conclusie in
4, AWR in verband met door belanghebbende
de dienstverlening regelen?
zaak C-560/13, Finanzamt Ulm vs. Ingeborg
bij een bank in Zwitserland aangehouden
3. Moet tot “het kapitaalverkeer in verband
Wagner-Raith (ECLI:EU:C:2014:2476; in gelijke
(effecten)rekening, is begrepen in de uitdruk-
met het verrichten van financiële diensten”
1250
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
Rechtspraak
in de zin van artikel 64, lid 1, VWEU ook wor-
die in een eerder stadium van de handelske-
14 november 2014, nr. 12/05832,
den gerekend een geval als het onderhavige
ten zijn uitgereikt aan H&M Automobile ter
ECLI:NL:HR:2014:3041, BNB 2015/46). De
waarin een inwoner van een lidstaat een
zake van de leveringen van de auto’s aan dat
rechter mag geen toepassing geven aan het
(effecten)rekening heeft geopend bij een
bedrijf, omdat deze facturen licht (kunnen)
bepaalde in artikel 8:31 Awb zonder partijen
bankinstelling buiten de Unie, en maakt het
werpen op de vraag of sprake is geweest van
in de gelegenheid te stellen zich daarover uit
daarbij uit of, en zo ja in hoeverre deze bank-
fraude. Het middel bestrijdt dat de hiervoor
te laten (zie HR 3 april 2015, nr. 14/04129,
instelling in dit kader werkzaamheden ver-
in 2.2.1 aangehaalde verklaring betrekking
ECLI:NL:HR:2015:740).
richt ten behoeve van de rekeninghouder?’
heeft op voormelde facturen.
2.3.3. Gelet op de hiervoor in 2.3.2 vermelde
2.3.2. Bij de beoordeling van het middel
jurisprudentie wordt middel 1 terecht voor-
wordt het volgende vooropgesteld.
gesteld. Aangezien belanghebbende gemoti-
Op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb dient de
veerd heeft gesteld dat de facturen om over-
inspecteur in beginsel alle stukken die hem
legging waarvan zij heeft verzocht van
10 april 2015, nr. 14/01189
ter beschikking staan en een rol hebben
belang (kunnen) zijn voor de beslechting van
(Mrs. Overgaauw, Van Vliet, Punt, Van Loon,
gespeeld bij zijn besluitvorming aan de
het onderhavige geschil, rust in beginsel op
Van Kalmthout
belanghebbende en aan de rechter over te
de Inspecteur de verplichting die stukken
ECLI:NL:HR:2015:874
leggen. Die verplichting gaat in het algemeen
over te leggen. De omstandigheid dat de des-
niet zo ver dat de inspecteur is gehouden
betreffende facturen niet (rechtstreeks) op
stukken in te brengen die ten grondslag lig-
belanghebbende betrekking hebben noch de
Op de zaak betrekking hebbende stukken.
gen aan processen-verbaal van de FIOD
hiervoor in 2.2.1 aangehaalde verklaring doet
Overzichtsarrest.
indien die stukken niet ter beschikking van
daaraan af. Evenmin heeft het Hof vastge-
de inspecteur hebben gestaan (vgl. HR 12 juli
steld dat zich één van de hiervoor in 2.3.2
2013, nr. 11/04625, ECLI:NL:HR:2013:29, BNB
vermelde uitzonderingssituaties voordoet op
2013/226).
grond waarvan kan worden geoordeeld dat
Hoge Raad, onder meer:
Behoudens gevallen van gerechtvaardigde
de Inspecteur van zijn hiervoor bedoelde ver-
‘2.1.3. In het kader van een strafrechtelijk
weigering op grond van artikel 8:29 Awb en
plichting is bevrijd. Het door het middel
onderzoek door de FIOD is onderzoek gedaan
uitzonderingsgevallen als misbruik van pro-
bestreden oordeel geeft derhalve ofwel blijk
bij onder meer [B] en belanghebbende naar
cesrecht, dient te worden tegemoetgekomen
van een onjuiste rechtsopvatting ofwel
door [B] verrichte transacties met auto’s (hier-
aan een verzoek van de belanghebbende tot
behoefde nadere motivering, die evenwel
na: het FIOD-onderzoek). Op grond van de
overlegging van een bepaald stuk indien
ontbreekt.’
uitkomsten van het FIOD-onderzoek, die zijn
deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld
vastgelegd in diverse (overzichts)processen-
dat het stuk van enig belang kan zijn
verbaal, heeft de Inspecteur het standpunt
(geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak
Raad van State
ingenomen dat de auto’s niet aan de BV zijn
(zie HR 25 april 2008, nr. 43448,
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
geleverd zodat de facturen geen transacties
ECLI:NL:HR:2008:BA3823, BNB 2008/161). De
Klein Nulent, mr. drs. J. de Vries en mw. mr. D.
betreffen die werkelijk hebben plaatsgevon-
beoordeling of de inhoud van het betreffen-
van Leeuwen, allen werkzaam bij de directie
den. Hij heeft tevens het standpunt ingeno-
de stuk voor de besluitvorming in de zaak
bestuursrechtspraak van de Raad van State.
men dat de BV wist of had moeten weten dat
van belang is (geweest), kan niet geschieden
Volledige versies van deze uitspraken zijn te
zij deelnam aan transacties die onderdeel
zonder kennisneming van die inhoud. Dit
vinden op www.raadvanstate.nl.
zijn van BTW-fraude zodat belanghebbende
neemt niet weg dat de rechter onder omstan-
ook om die reden geen recht heeft op aftrek
digheden ook zonder kennisneming van het
van voorbelasting. Daarom is aan belangheb-
desbetreffende stuk kan beslissen dat dit
bende de onderhavige naheffingsaanslag
stuk niet van enig belang voor de besluitvor-
opgelegd waarbij de (…) door belanghebbende
ming kan zijn (geweest) (zie HR 15 november
18 maart 2015, nr. 201408616/1/A3
in aftrek gebrachte omzetbelasting is nage-
2013, nr. 12/00606, ECLI:NL:HR:2013:1129,
(Mrs. Scholten-Hinloopen, Hoogvliet, Van de
heven.
BNB 2014/28).
Gronden)
2.2.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspec-
De verplichting om de op de zaak betrekking
ECLI:NL:RVS:2015:870
teur alle op de zaak betrekking hebbende
hebbende stukken over te leggen geldt voorts
stukken heeft overgelegd. Het Hof heeft aan
ongeacht of de belanghebbende gebaat is bij
Toestemming tot verrichten beveiligings-
dit oordeel ten grondslag gelegd de overwe-
het overleggen van de desbetreffende stuk-
werkzaamheden kon niet in redelijkheid
ging dat alle FIOD-stukken die betrekking
ken of dat de belanghebbende is geschaad in
worden geweigerd wegens lidmaatschap
hebben op belanghebbende zijn overgelegd
zijn belangen indien deze stukken niet wor-
Hells Angels.
en daarbij in aanmerking genomen de door
den overgelegd (zie HR 23 mei 2014, nr.
belanghebbende ter zitting van het Hof afge-
12/01827, ECLI:NL:HR:2014:1182, BNB
(Wet particuliere beveiligingsorganisaties en
legde verklaring “dat in de (FIOD-)stukken
2014/186).
recherchebureaus)
waarvan overlegging is verzocht [...] niets
Indien een partij verzuimt te voldoen aan de
nieuws voor deze procedure [staat]”.
verplichting om stukken over te leggen is het
Uitspraak op het hoger beroep van: de korps-
(…)
op grond van artikel 8:31 Awb aan de rechter
chef van politie, appellant, vs. de tussenuit-
2.3.1. Middel 1 richt zich tegen het hiervoor
om daaruit de gevolgtrekkingen te maken
spraak van Rechtbank Midden-Nederland
in 2.2.1 vermelde oordeel. In de toelichting
die hem geraden voorkomen. Dit voorschrift
van 24 april 2014 en de uitspraak van 9 sep-
op het middel wordt herhaald het voor het
staat toe dat de rechter onder omstandighe-
tember 2014 in zaak nr. 13/5283 in het
Hof gehouden betoog dat de Inspecteur ten
den de gevolgtrekking maakt dat voorbijge-
geding tussen: [wederpartij] en de korpschef
onrechte niet heeft overgelegd de facturen
gaan moet worden aan dit verzuim (zie HR
van politie.
886
(Awb art. 8:31, 8:42)
887
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1251
Rechtspraak
(…)
kunnen afleiden dat [wederpartij] niet vol-
onder het verbinden van voorschriften en
3.4. De rechtbank heeft terecht geoordeeld
doende betrouwbaar is. Anders dan de korps-
beperkingen daaraan.
dat de korpschef zich op grond van de enkele
chef heeft gesteld, biedt het verslag van het
Tegen dit besluit hebben onder meer Vrien-
omstandigheid dat [wederpartij] ‘full mem-
zienswijzegesprek geen grond voor het oor-
den van GC en anderen en de Fracties beroep
ber’ is van de Hells Angels, waarmee hij zich
deel dat [wederpartij] heeft geweigerd de vra-
ingesteld.
zou bevinden in een circuit waar strafbare
gen van de politie te beantwoorden. Welis-
Bij afzonderlijke brief hebben Vrienden van
feiten gepleegd worden en waar bepaalde
waar heeft hij een ontwijkend antwoord
GC en anderen de voorzieningenrechter ver-
gedragsnormen gelden, in het licht van de
gegeven op een vraag van de korpschef, maar
zocht een voorlopige voorziening te treffen.
toepasselijke beleidsregels niet in redelijk-
hieruit kan niet worden afgeleid dat [weder-
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is inge-
heid op het standpunt heeft kunnen stellen
partij] niet zal samenwerken met de politie.
steld, hebben de Fracties de voorzieningen-
dat [wederpartij] niet voldoende betrouwbaar
Bovendien heeft [wederpartij] tijdens de
rechter verzocht een voorlopige voorziening
is. Hiermee heeft de korpschef zijn aanname
hoorzitting in bezwaar van 2 september 2013
te treffen.
immers slechts gebaseerd op mogelijke toe-
het volgende verklaard: ‘wanneer ik als por-
(…)
komstige gevaren of risico’s als gevolg van
tier werk voer ik mijn functie zo goed moge-
het lidmaatschap van een, niet verboden,
lijk uit (…) als er wat gebeurt, doe ik wat ik
Overwegingen
club. Datzelfde geldt voor de aanname van de
moet doen’. De rechtbank heeft derhalve
(…)
korpschef dat op grond van de geldende ere-
terecht geoordeeld dat de korpschef niet in
5. Bij verzoek van 29 november 2013, aange-
codes niet kan worden uitgesloten dat
redelijkheid de gevraagde toestemming tot
vuld op 23 december 2013, heeft NAM de
[wederpartij] bij conflicterende belangen, het
het verrichten van beveiligingswerkzaamhe-
minister verzocht in te stemmen met het
belang van de club zal laten prevaleren
den in bezwaar heeft kunnen weigeren.
winningsplan Groningen. Het winningsplan
boven het maatschappelijk belang. Bij dat
(…)
betreft gaswinning uit het Groningenveld,
oordeel betrekt de Afdeling dat is gebleken dat [wederpartij] reeds zes tot acht jaar werkzaam is geweest als portier, waarvan de laat-
een groot gasveld in het noordoosten van de
888
ste twee jaar als lid van de Hells Angels. Bij
provincie Groningen. In het verzoek om instemming met het winningsplan gaat NAM er vanuit dat gemiddeld 42,5 mrd Nm3
zijn werk als portier was hij gekleed in
14 april 2015, nr. 201501544/2/A4
gas per jaar zal worden gewonnen uit het
bedrijfskleding, voorzien van het logo van
(Mr. Drupsteen)
Groningenveld.
‘[bedrijf]’. Bovendien heeft hij onbestreden
ECLI:NL:RVS:2015:1151
Bij besluit, bekendgemaakt op 29 januari
gesteld dat de politie van Amersfoort goed
2015, heeft de minister ingestemd met het
contact met hem heeft.
Bij afweging van betrokken belangen voor-
winningsplan onder het stellen van voor-
3.5. Voorts is niet gebleken dat tegen [weder-
lopige voorziening getroffen ten aanzien
schriften en beperkingen. De minister heeft
partij] enige verdenking wegens het plegen
van gaswinning uit clusters in en rond Lop-
bij het besluit onder meer voor de periode
van een strafbaar feit heeft bestaan of thans
persum.
2015-2016 beperkingen gesteld aan de hoe-
bestaat. Weliswaar blijkt uit een dagrapportage van de politie dat er op 2 mei 2013 een
veelheid gas die mag worden gewonnen uit (Mijnbouwwet art. 34)
melding is binnengekomen dat [wederpartij]
het Groningenveld. De totale gasproductie uit het Groningenveld mag in het kalender-
en een clubgenoot van de Hells Angels een
Uitspraak van de voorzieningenrechter van
jaar 2015 niet meer bedragen dan 39,4 mrd
gesprek wilden hebben met een eigenaar van
de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Nm3. In het gasjaar 2015/2016 (van 1 okto-
een café in verband met diens weigering om
Raad van State op de verzoeken om het tref-
ber 2015 tot 30 september 2016) mag de
die clubgenoot in dat café toe te laten, doch
fen van een voorlopige voorziening (artikel
totale gasproductie eveneens niet meer zijn
de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat
8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in
dan 39,4 mrd Nm3. Voorts heeft de minister
deze rapportage geen concreet aanknopings-
het geding tussen onder meer: 1. de stichting
voor de gezamenlijke productie uit de vijf
punt biedt voor de aanname van de korps-
Stichting Vrienden van Groningen Centraal!
clusters in en rond Loppersum, de productie
chef dat [wederpartij] er daarmee blijk van
en de vereniging Vereniging HS Centraal!,
uit het cluster Eemskanaal alsmede de pro-
heeft gegeven enige rechtsregel naast zich
beide gevestigd te Hoogezand-Sappemeer,
ductie uit de regio Zuid-West, rondom Hoog-
neer te hebben gelegd waarvan de overtre-
[verzoeker sub 1C] en [verzoeker sub 1D],
ezand, en de regio Oost afzonderlijke pla-
ding beschouwd kan worden als een tamelijk
wonend te Krewerd, gemeente Delfzijl, en
fonds bepaald voor het kalenderjaar 2015 en
ernstige aantasting van de rechtsorde. Uit
anderen (hierna: Vrienden van GC en ande-
het gasjaar 2015/2016.
deze rapportage blijkt dat de melding slechts
ren); 2. de fracties van de Socialistische Par-
De minister heeft daarnaast bij het besluit
ter informatie bij de politie is gedaan en dat
tij, het CDA en GroenLinks van Provinciale
onder meer bepaald dat NAM voor 1 mei
het gesprek met de eigenaar goed is verlo-
Staten van Groningen (hierna: de Fracties) te
2015 een rapport moet indienen waarin
pen. De omstandigheid dat de clubgenoot
Groningen
inzichtelijk wordt gemaakt wat het seismi-
van [wederpartij] aan de eigenaar van het
verzoekers, en de Minister van Economische
sche risico is voor de verschillende gebieden
café heeft medegedeeld dat hij een en ander
Zaken, verweerder.
boven het Groningenveld voor de periode
binnen de club zal bespreken, geeft, nog los
2015-2016. Voor 1 mei 2015 moet NAM
van het feit dat deze mededeling niet door
Procesverloop
voorts een meet- en rekenprotocol indienen,
[wederpartij] is gedaan, er geen blijk van dat
Bij besluit, bekendgemaakt op 29 januari
waarin een methodiek wordt ontwikkeld om
een rechtsregel is overtreden.
2015, heeft de minister naar aanleiding van
de toename van het seismisch risico zoveel
3.6. Evenmin heeft de korpschef uit de ant-
het verzoek van Nederlandse Aardolie Maat-
mogelijk te minimaliseren. Voor 1 juli 2016
woorden van [wederpartij] op vragen over de
schappij B.V. (hierna: NAM) van 29 november
moet NAM een geactualiseerd winningsplan
verhouding tussen zijn werkzaamheden en
2013, aangevuld op 23 december 2013, inge-
indienen, waarin wordt uitgegaan van de
het lidmaatschap van de club in redelijkheid
stemd met het winningsplan Groningen
door de minister vastgestelde methodiek en
1252
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
Rechtspraak
normstelling ten aanzien van het risicobeleid
van Groningers bij besluitvorming omtrent
de provincie Groningen. Onder aansturing
met betrekking tot door de gaswinning geïn-
gaswinning jarenlang niet de aandacht heb-
van de minister zal nader onderzoek worden
duceerde aardbevingen.
ben gekregen die zij verdienen.
verricht om te komen tot een consistent risi-
(…)
8.1. Inzicht in en kennis van de relatie tussen
cobeleid, zo staat in het besluit.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat
gaswinning en aardbevingen is in ontwikke-
Gelet op de verplichting van NAM om voor 1
het in het belang van partijen is om zo snel
ling. Ten tijde van het besluit en ook thans
juli 2016 een geactualiseerd winningsplan
mogelijk een definitief oordeel te verkrijgen
bestaat geen algemeen aanvaarde methodiek
ter instemming in te dienen, waarin volgens
omtrent de rechtmatigheid van het besluit
voor de berekening en weging van aardbe-
het besluit moet worden uitgegaan van de
van de minister tot instemming met het
vingsrisico’s. In het besluit van de minister
door de minister dan vastgestelde methodiek
winningsplan. Een oordeel omtrent de recht-
staat vermeld dat de bepaling van het veilig-
en normstelling ten aanzien van het risicobe-
matigheid kan gelet op het karakter van de
heidsrisico bij aardbevingen als gevolg van
leid met betrekking tot door de gaswinning
voorlopige voorzieningenprocedure thans
gaswinning vier onzekere factoren kent: de
geïnduceerde aardbevingen, constateert de
niet worden verkregen. Daarbij is van belang
compactie van het reservoir (de mate waarin
voorzieningenrechter dat verwacht kan wor-
dat de beoordeling van de door Vrienden van
het poreuze gesteente waaruit het gas is
den dat de minister op afzienbare termijn
GC en anderen aangevoerde gronden betref-
gewonnen, wordt samengedrukt), de zoge-
een methodiek en normstelling ten aanzien
fende onder meer strijd van het besluit met
noemde partitiecoëfficiënt (het deel van de
van het risicobeleid vaststelt. Daarnaast stelt
het Europese recht nader onderzoek vergt en
door compactie opgebouwde spanning in de
de voorzieningenrechter vast, ervan uitgaand
zich daardoor minder goed leent voor beant-
ondergrond dat zich zal ontladen in de vorm
dat de minister binnen een half jaar na
woording in de onderhavige procedure. De
van aardbevingen), de relatie tussen de
indiening daarvan beslist over instemming
voorzieningenrechter zal, gelet op het reële
zwaarte (magnitude) van de aardbeving en
met het geactualiseerde winningsplan, dat
belang van partijen om spoedig duidelijkheid
het patroon van grondbewegingen en de
het voorliggende besluit feitelijk nog slechts
te verkrijgen, bevorderen dat de bodemzaak
belastbaarheid van typen gebouwen in rela-
voor ten hoogste ruim anderhalf jaar voor de
met enige voorrang op zitting zal worden
tie tot een bepaalde grondversnelling. De
gaswinning door NAM van betekenis is.
behandeld.
grootste onzekere factor is de partitiecoëffici-
8.2. Wat betreft de door Vrienden van GC en
Ten aanzien van de vraag of, gelet op de
ent.
anderen gewenste stillegging van de gehele
betrokken belangen, in afwachting van de
De minister heeft zich bij het besluit op het
gasproductie uit het Groningenveld, over-
uitspraak in het bodemgeschil, aanleiding
standpunt gesteld dat voor de periode 2014-
weegt de voorzieningenrechter dat in het
bestaat tot het treffen van een voorlopige
2016 met grote zekerheid kan worden gezegd
besluit staat vermeld dat uit onderzoeken
voorziening, wordt als volgt overwogen.
dat bij gelijkblijvende productie het aardbe-
van NAM is gebleken dat het stopzetten van
8. Sinds 1963 wint NAM gas uit het Gronin-
vingsrisico hoogstens beperkt zal toenemen.
de gehele gasproductie uit het Groningen-
genveld. De gaswinning vindt plaats op meer
Volgens de aan het winningsplan ten grond-
veld leidt tot een afname van de seismische
dan 20 productielocaties (clusters), waar
slag liggende berekeningen moet voor de
dreiging met 38% in de komende tien jaar.
meerdere putten aanwezig zijn. De jaarlijkse
periode 2014-2016 rekening worden gehou-
De minister acht het geheel stopzetten van
gasproductie uit het Groningenveld was in
den met een aardbevingsmagnitude van 4,1
de gasproductie blijkens het besluit echter
2000 ongeveer 21 mrd Nm3 en is sindsdien
op de schaal van Richter, met een kans van
ongewenst, aangezien in dat geval niet aan
toegenomen. In 2013 werd uit het Gronin-
10% dat een zwaardere aardbeving zich voor-
de gasvraag van Nederland en de omliggende
genveld ruim 53 mrd Nm3 gas gewonnen.
doet, en met een grondversnelling van 0,12 g
landen kan worden voldaan. De voorzienin-
Niet in geschil is dat gaswinning uit het Gro-
met een kans van 10% dat die hoger is. Vol-
genrechter acht dit laatste niet op voorhand
ningenveld van essentieel belang is voor de
gens de minister kan dit risico aanvaardbaar
onaannemelijk en ziet, zoals ter zitting te
Nederlandse energievoorziening. Bijna alle
worden geacht. Daarbij acht de minister van
kennen is gegeven, reeds daarom geen aan-
huishoudens, instellingen en bedrijven in
belang dat de veiligheidsrisico’s niet groter
leiding om zoals Vrienden van GC en ande-
Nederland gebruiken het uit het Groningen-
zijn dan wat in andere domeinen, bijvoor-
ren wensen bij wijze van voorlopige voorzie-
veld afkomstige, laagcalorische, gas. Gaswin-
beeld dat van overstromingsrisico’s waaraan
ning te bepalen dat gaswinning uit het
ning uit Groningenveld vormt voor de Neder-
inwoners worden blootgesteld, acceptabel
Groningenveld geheel dient te worden
landse Staat een grote bron van inkomsten.
wordt geacht.
gestaakt.
Gaswinning uit het Groningenveld kent daar-
Voor de periode na de komende vijf jaar wor-
8.3. In het rapport ‘Hazard assessment for the
naast nadelen. Vaststaat dat een relatie
den de uitkomsten van de onderzoeken naar
Eemskanaal Area of the Groningen field’, dat
bestaat tussen gaswinning uit het Gronin-
de seismische dreiging gekenmerkt door aan-
NAM op 14 november 2014 aan de minister
genveld en aardbevingen in de provincie
zienlijke onzekerheid, zo staat in het besluit.
heeft aangeboden, en in een aanvulling op
Groningen. Het aantal en de zwaarte van
De minister heeft het daarom volgens het
dat rapport van 28 november 2014, zijn de
aardbevingen aldaar zijn de laatste jaren toe-
besluit noodzakelijk geacht dat nader onder-
bevindingen opgenomen van een analyse
genomen. In 2012 heeft zich in Huizinge,
zoek wordt gedaan naar de seismische risi-
naar de bevingsgevoeligheid in en rond het
gemeente Loppersum, een aardbeving met
co’s. Het seismisch risico is het risico dat
cluster Eemskanaal. Het cluster Eemskanaal
de kracht van 3,6 op de schaal van Richter
wordt bepaald door de combinatie van de
betreft het dichtst bij de stad Groningen en
voorgedaan. In 2014 heeft bij Ten Boer een
kans dat een bepaalde grondversnelling
meest westelijk gelegen cluster. In het rap-
aardbeving plaatsgevonden van 2,8 op de
wordt overschreden (seismische dreiging) en
port van NAM staat dat het productieniveau
schaal van Richter.
de effecten van die grondversnelling op
van de winningslocatie Eemskanaal nauwe-
De voorzieningenrechter constateert op
omgeving en omwonenden. De minister acht
lijks effect heeft op de seismische dreiging.
grond van de stukken en het verhandelde ter
het voorts van belang dat de periode tot 1
Staatstoezicht heeft in haar advies van
zitting dat bij Vrienden van GC en anderen
juli 2016 wordt benut om te werken aan een
december 2014 in reactie hierop gesteld dat
een sterk gevoel van onveiligheid leeft, dat is
breed geaccepteerde methodiek voor bereke-
vanwege het door NAM gebruikte rekenmo-
versterkt door het gevoel dat de belangen
ning en weging van de aardbevingsrisico’s in
del productiemaatregelen op grond van dat
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1253
Rechtspraak
model niet te rechtvaardigen zijn.
zeer hoge vraag naar gas, tijdens een zeer
zijn neergelegd in een rapport van 15 januari
In haar advies doet Staatstoezicht op grond
koude periode, is het nodig dat de clusters
2014. Daarin constateert Deltares dat een
van een door haar verrichte vergelijking van
beschikbaar zijn voor gasproductie, aldus de
deel van de beoordeelde kades niet aan de
het verloop van aardbevingen in de jaren
minister. De vijf clusters dienen daarnaast
norm voldoet bij de door KNMI voorspelde
2013 en 2014, waarbij het hele winningsge-
open te worden gehouden voor het opvangen
kansverdeling voor de aardbevingsbelasting,
bied is betrokken, aanbevelingen voor te tref-
van eventuele problemen die zich elders in
waarbij ervan is uitgegaan dat de kades reeds
fen productiebeperkingen. Staatstoezicht
het systeem voordoen, zo staat in het besluit.
op normsterkte zijn gebracht voor de situatie
concludeert in haar advies dat er aanwijzin-
De voorzieningenrechter gaat er, mede op
zonder aardbevingsbelasting. Deltares stelt
gen zijn dat productiebeperking leidt tot
grond van het verhandelde ter zitting, van
dat in die gevallen nader onderzoek nodig is
afname van aantal en zwaarte van aardbevin-
uit dat het nodig is om kleine hoeveelheden
en mogelijk verbetering van de waterkering.
gen, maar dat daarvoor geen wetenschappe-
gas te winnen om de putten en daarmee de
In het rapport wordt de verwachting uitge-
lijk bewijs is te leveren.
vijf clusters open te houden om ingeval
sproken dat meer gedetailleerde gegevensver-
8.4. Staatstoezicht constateert in haar advies
genoemde situaties zich voordoen aan de
zameling en analyses mogelijk leiden tot het
dat de seismische activiteit rond het cluster
gasvraag te kunnen voldoen. Ter zitting is
inzicht dat minder maatregelen nodig zijn.
Eemskanaal in 2014 ten opzichte van 2013
door de minister te kennen gegeven dat
De minister heeft in het besluit vermeld dat
ongeveer stabiel is, ook al is de geraamde
alleen in de hiervoor geschetste situaties uit
op basis van deze nog uit te voeren detail-
productie voor 2014 23% lager dan in 2013.
de vijf clusters in en rond Loppersum grotere
analyses een gecoördineerd versterkingspro-
De minister heeft vervolgens bij het besluit
hoeveelheden gas worden geproduceerd.
gramma in gang moet worden gezet en dat
voor het cluster Eemskanaal als productiepla-
Indien die situaties zich niet voordoen, dient
ter zake afspraken worden gemaakt met
fond voor het kalenderjaar 2015 en het gas-
gaswinning niet uit de clusters in en rond
waterschappen. De minister heeft ter zitting
jaar 2015/2016 het feitelijke productieniveau
Loppersum, maar uit de andere clusters
erop gewezen dat de versterking van water-
van 2014, te weten 2 mrd Nm3 gas, voorge-
plaats te vinden, zo begrijpt de voorzienin-
keringen door de waterschappen inmiddels
schreven. In hetgeen Vereniging Vrienden
genrechter het standpunt van de minister.
voortvarend ter hand is genomen. Geen aan-
van GC en anderen hebben aangevoerd, ziet
Volgens de minister volgt een dergelijke prio-
leiding bestaat te twijfelen aan de juistheid
de voorzieningenrechter, nu Staatstoezicht
riteitstelling uit de aan het besluit tot
van deze stelling. Onder deze omstandighe-
heeft geconstateerd dat de productieverla-
instemming met het winningsplan verbon-
den ziet de voorzieningenrechter geen aan-
ging in 2014 ten opzichte van 2013 niet aan-
den voorschriften en beperkingen. De voor-
leiding voor het treffen van een voorlopige
wijsbaar heeft geleid tot afname van de seis-
zieningenrechter constateert dat weliswaar
voorziening in zoverre.
mische activiteit, geen aanleiding voor het
bij het besluit is bepaald dat de productieca-
Wat betreft de door verzoekers gestelde vrees
oordeel dat het uit een oogpunt van beper-
paciteit van elk van de gebieden waarvoor
voor een chemische ramp, overweegt de
king van seismische risico’s is aangewezen
een productieplafond is gesteld, waaronder
voorzieningenrechter dat met de enkele stel-
om bij wijze van voorlopige voorziening de
Loppersum, tot aan het eind van het kalen-
ling dat de opslagtanks die door NAM wor-
voor het cluster Eemskanaal toegestane pro-
derjaar 2015 beschikbaar moet zijn, maar dat
den gebruikt voor de opslag van benzeen
ductie te beperken.
dit niet meer lijkt in te houden dan dat de
mogelijk niet bestand zijn tegen een zware
8.5. De voorzieningenrechter stelt vast dat
vastgestelde productieplafonds niet reeds
aardbeving, Vrienden van GC en anderen
tussen partijen niet in geschil is dat het
voor het einde van het kalenderjaar bereikt
niet aannemelijk hebben gemaakt dat het
gebied in en rond Loppersum wat betreft
mogen worden. Dit betekent niet dat NAM,
treffen van een voorlopige voorziening in dit
aardbevingen het meest risicovolle gebied is.
naast de hoeveelheid gas die nodig is om de
opzicht is aangewezen.
In de jaren 2011, 2012 en 2013 werd in de
vijf clusters in en rond Loppersum open te
9. Gelet op het vorenoverwogene ziet de voor-
vijf clusters in en om Loppersum (’t Zandt,
houden, eerst dan uit die clusters gas mag
zieningenrechter aanleiding wat betreft de
Overschild, De Paauwen, Ten Post en Leer-
produceren als de voor de overige clusters en
gaswinning in en rond Loppersum de hierna
mens) per jaar 15 mrd Nm3 gas gewonnen.
regio’s geldende productieplafonds nagenoeg
te melden voorlopige voorziening te treffen.
In 2014 is door NAM feitelijk niet meer dan 3
zijn bereikt. Nu in de regio Loppersum naar
(…)
mrd Nm3 gewonnen uit deze clusters. Staats-
niet in geschil is het veiligheidsrisico’s het
toezicht heeft zich in haar advies van decem-
hoogst zijn en volgens Staatstoezicht het
Beslissing
ber 2014 op het standpunt gesteld dat de
zoveel mogelijk beperken van de gasproduc-
De voorzieningenrechter van de Afdeling
beperking met 80% van de productiehoeveel-
tie aldaar tijdelijk gunstige effecten lijkt te
bestuursrechtspraak van de Raad van State:
heid in 2014 ten opzichte van 2013 tijdelijk
hebben op de seismische dreiging, ziet de
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorzie-
een beperking van het seismische risico lijkt
voorzieningenrechter aanleiding de hierna te
ning dat gaswinning uit de clusters in en
te hebben opgeleverd. De minister heeft in
melden voorlopige voorziening te treffen.
rond Loppersum (’t Zandt, Overschild, De
navolging daarvan aanleiding gezien te bepa-
8.6. Wat betreft de stelling van Vrienden van
Paauwen, Ten Post en Leermens), anders dan
len dat in het kalenderjaar 2015 en in het
GC en anderen dat het treffen van een voor-
de hoeveelheid die nodig is om de clusters
gasjaar 2015/2016 uit de vijf clusters in en
lopige voorziening is aangewezen vanwege
open te houden, uitsluitend is toegestaan als
rond Loppersum niet meer dan 3 mrd Nm3
de ernstige gevolgen van door een aardbe-
in de andere clusters dan wel regio’s de daar-
gas mag worden gewonnen.
ving veroorzaakte overstromingen dan wel
voor geldende productieplafonds nagenoeg
In het besluit is er daarbij van uitgegaan dat
een chemische ramp, overweegt de voorzie-
zijn bereikt en uitsluitend indien dat vanuit
het openhouden van de vijf clusters in en
ningenrechter als volgt.
een oogpunt van leveringszekerheid noodza-
rond Loppersum noodzakelijk is uit een oog-
De mogelijke schade aan dijken door aardbe-
kelijk is;
punt van leveringszekerheid op de markt
vingen is onderzocht door technologisch
(…)
voor laagcalorisch gas. Op momenten van
instituut Deltares en de resultaten daarvan
1254
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
Boeken
Kanttekeningen bij de Wet werk en zekerheid Dit boek volgt de teksten uit de kamerstukken rond de Wwz per onderwerp, gecomprimeerd en in chronologische volgorde. Dit boek bevat twee soorten kanttekeningen. In de eerste plaats de keuze van de auteur uit hetgeen ligt opgetast in de vele pagina’s van de voor de Wwz relevante kamerstukken. Deze kanttekeningen geven een thematische benadering van de wetsgeschiedenis van de Wwz. De auteur heeft gepoogd per onderwerp het doel van de wetgever naar voren te halen en de relevante passages uit de onderliggende kamerstukken samen te brengen. In de tweede plaats bevat het boek het persoonlijk commentaar van de auteur bij diverse passages. Prof. mr. Leonard G. Verburg Boom Juridische uitgevers 2015, 163 p., € 29 ISBN 978 94 6290 051 6
Wet & interpretatie Een korte uitleg Dit boek biedt de student een hulpmiddel om in de dagelijkse juridische praktijk de wet beter te leren interpreteren en daarmee het recht in een voorliggende rechtsvraag eenvoudiger te kunnen vinden. De lezer maakt eerst kennis met enkele belangrijke aspecten van de codificatiegeschiedenis in Nederland. Vervolgens wordt aandacht besteed aan het feit dat de jurist in de praktijk regelmatig wordt geconfronteerd met vragen over goed en kwaad. Denk bijvoorbeeld aan spraakmakende gebeurtenissen, zoals de moord op Theo van Gogh en leden van de redactie van het satirisch tijdschrift Charlie Hebdo. In dat licht wordt een uitstap gemaakt naar het ‘natuurrecht’. In de overige hoofdstukken worden aan de hand van overwegingen uit uitspraken, vonnissen en arresten en traditionele interpretatiemethoden de leerstukken over rechtstoepassing, rechtsvinding en rechtsvorming behandeld. Tenslotte wordt nog aandacht besteed aan de motivering en legitimiteit van juridische adviezen en beslissingen. Elk hoofdstuk sluit af met enkele
praktische opdrachten om de stof beter te laten beklijven en ter oefening voor een summatieve toets. Het boek zelf sluit af met een formatieve eindtoets. Mr. O.A.P. van der Roest Uitgeverij Paris 2015, 166 p., € 29,50 ISBN 978 94 6251 069 2
De strijd van gelijkheid en vrijheid Moeten alle mensen gelijk worden behandeld? En alle opvattingen? Een bevestigend antwoord op deze vragen ligt voor de hand. De realiteit is echter complex en eenvoudige stellingnames voldoen vaak niet, zeker als ook vrijheid, een belangrijke waarde in een liberaal-democratische staat, een plaats moet krijgen. Moet het vrouwen worden toegestaan om een boerka te dragen? Mag een religie worden beschimpt? Moeten religieuze opvattingen op dezelfde manier worden behandeld als andere opvattingen? Waar liggen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting? Wat zijn de rechten van minderheden? Hoe moet met dieren worden omgegaan? Dit zijn enkele van de vragen die centraal staan in deze bundel, waarin deskundigen met verschillende achtergronden hun licht laten schijnen op belangrijke maatschappelijke kwesties. De relevantie daarvan is niet beperkt tot het huidige tijdsgewricht, maar er is wel bijzondere aandacht voor actuele vraagstukken. Door deze vanuit uiteenlopende invalshoeken aan de orde te laten komen, wordt voorkomen dat één bepaalde opvatting leidend wordt en wordt er voor gezorgd dat scherpe stellingen niet geschuwd worden. Jasper Doomen, Afshin Ellian (red.) Boom Juridische uitgevers 2015, 311 p., € 59 ISBN 978 94 6290 032 5
De rol van de staat in familierelaties: meer of minder? De wijze waarop inhoud wordt gegeven aan familierelaties is in de eerste plaats overgelaten aan de familieleden zelf. Toch heeft de overheid zich van oudsher de familie als onderwerp van regelgeving aangetrokken.
De vier bijdragen in deze bundel zijn erop gericht na te gaan hoe de relatie tussen de staat, familieleden en zorgbehoevenden eruit ziet, hoe problemen daadwerkelijk worden opgelost en hoe de regulering van familierelaties op het onderzochte terrein vorm zou kunnen krijgen. Zij hebben betrekking op ouderrelaties na scheiding, de de facto ongelijkheid van mannen en vrouwen met bijzondere aandacht voor de partneralimentatie, de verlofregelingen van werknemermantelzorgers en de meisjes- en jongensbesnijdenis. Katharina Boele-Woelki, Susanne Burri (red.) Boom Juridische uitgevers 2015, 185 p., € 32,50 ISBN 978 94 6290 049 3
Negotiated Settlements for Corruption Offences A European perspective EU Member States must continually review their anti-corruption policy and regulation to ensure that they provide effective, proportionate and dissuasive criminal penalties to protect the financial interests of the EU. Best practices from other countries can provide guidance. The US practice of negotiated settlements for corruption offences has proven to be of growing importance and the spread of such settlements as a mechanism for anti-corruption enforcement in other countries raises the question of how the EU should respond to this development. Do negotiated settlements align with the particular character of European criminal law enforcement systems? What socioeconomic, political or legal factors affect the use of negotiated settlements in Europe? National rapporteurs and experts considered such questions in order to evaluate the practice of negotiated settlements from a European perspective at a 2014 seminar on Negotiated Settlements for Corruption Offences: A European Perspective sponsored by the European Anti-Fraud Office and The Hague University of Applied Sciences. Their findings are presented here in this volume. Abiola Makinwa (ed.) Eleven international publishing, 212 p., € 50 ISBN 978 94 6236 452 3
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1255
889
Tijdschriften
890 Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht Nr. 4, 2015 E.H. Hondius, NTBR 2015/19 Kroniek Algemeen – De Kroniek Algemeen vangt deze maand aan met de melding van een Engelse publicatie over onrechtmatige daad en strafrecht, gevolgd door een Nijmeegse dissertatie over borgtocht. Rechtsvergelijking is tegenwoordig hot, zowel in de theorie als voor de praktijk. Van beide categorieen komt deze kroniek met een voorbeeld. Twee uitgaven plaatsen schadevergoeding centraal: één uit België en één uit Griekenland. De legal origin theorie heeft geharnaste vooren tegenstanders; uit China komt een genuanceerd geluid. De doorwerking van Europees recht in de lidstaten komt aan de orde in een uitgave uit Oxford. In een Duits tijdschrift verscheen een essay over stijlverschillen tussen common en civil law. Ten slotte is het weer eens tijd voor wat Nederlands recht in den vreemde en voor Europees privaatrecht, waar vice-voorzitter Frans Timmermans voor civielrechtelijke reuring gezorgd heeft.
RegelMaat 30e jrg., nr. 2, 2015 Themanummer: De opleiding van wetgevingsjuristen – In dit themanummer staat een aantal zaken centraal rondom het wetgevingsonderwijs binnen de Nederlandse universitaire rechtenopleiding. W.J.M. Voermans Waarom is er zo weinig wetgevingsonderwijs in de universitaire rechtenopleiding? – In deze bijdrage wordt de rol behandeld die het wetgevingsonderwijs in de opleiding Nederlands recht speelt. Studenten moeten volgens auteur niet vooral leren denken als een rechter of advocaat (judocentrisme) zoals thans het geval is. Na een bespreking van achtereenvolgens de oorsprong van de judocentristische
1256
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
cultuur en de terugloop van klassieke juridische functies betoogt auteur dat het een andere kant op moet. Het wetgevingsonderwijs zou naar zijn mening binnen de juridische opleiding een meer nadrukkelijke plaats moeten gaan innemen. Aan de hand van een door auteur voorgestelde basisschema (wetgever en recht, bestuur en recht en rechter en recht) voor de inrichting van het onderwijs worden de contouren van een nieuwe universitaire rechtenopleiding geschetst. N.A. Florijn De postinitiële masteropleiding tot wetgevingsjurist: opzet, resultaten en toekomst – Auteur, verbonden aan de Academie voor Wetgeving beziet of de opleiding onder de huidige omstandigheden nog bestaansrecht heeft. Alvorens deze vraag te beantwoorden beschrijft auteur de ideeën waarop het huidige curriculum is gebaseerd en de ontwikkeling door de jaren heen. Hierbij wordt gekeken naar de resultaten van de opleiding en wordt een aantal kanttekeningen geplaatst. De conclusie is dat ontwikkelingen rondom de Academie en binnen de functie van wetgevingsjuristen de bestaansredenen van de opleiding raken. Auteur stelt voor om, voordat de opleiding op de schop gaat, eerst (nog weer) eens na te denken over waar de opleiding voor staat en een inventarisatie te maken van de feitelijke werkzaamheden van de wetgevingsjurist. Een schets van een toekomstige opleiding is volgens auteur niet te geven, wel zal een heroriëntatie van de opleiding waarbij rekening wordt gehouden met de feitelijke uitoefening van de wetgevingsfunctie in een opleiding resulteren die niet onderdoet voor de huidige en nog jarenlang mee kan. K. van Aeken Regulation & governance-onderzoek in het rechtenonderwijs in Nederland. Stranger in a strange land? – Auteur bespreekt de rol van regulering en governance in het rechtenonderwijs. Hoewel het onderzoeksveld regulering en governance toenemende wetenschappelijke belangstelling kent, heeft dit succes nauwelijks invloed op de inrichting van het Nederlandse onderwijs. Binnen het Nederlands onderwijs wordt vastgehouden aan de klassieke rechtsstate-
lijke kijk op wet- en regelgeving en is volgens auteur uitbreiding of overgang naar een regulering-en-governanceperspectief nog duidelijk een brug te ver. Doel van deze bijdrage is het aanzwengelen van de discussie hierover. In dit kader wordt besproken wat het onderzoeksveld precies inhoudt en het feit dat regulering en governance in de curricula van de rechtenopleiding bijna niet voorkomt. Er worden voor deze kloof tussen onderzoek en onderwijs enkele mogelijke verklaringen gegeven en de eventuele meerwaarde van opname van het regulering-en-governanceperspectief in het juridisch onderwijs wordt besproken.
891 Burgerlijk (proces)recht Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht Nr. 4, 2015 M. Menting, NTBR 2015/16 (R)Evolutie in het privaatrecht? Enkele beschouwingen over de rol van private regelgeving en de invloed van het EVRM naar aanleiding van HR Achmea/Rijnberg – In het arrest Achmea/Rijnberg sprak de Hoge Raad zich opvallend expliciet en in algemene bewoordingen uit over de juridische relevantie van de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek, een vorm van private regelgeving. Daarnaast lijkt de uitspraak aan te sluiten bij de plicht tot grondrechtconforme interpretatie van private rechtshandelingen, die het EHRM kort geleden introduceerde. In dit artikel gaat de auteur, met Achmea/Rijnberg in de hand, in op beide onderwerpen en concludeert dat hun invloed mogelijk verder reikt dan gedacht. Met name voor private regelgeving zou het arrest een (voorzichtige) opmaat kunnen vormen naar een grotere rol binnen het privaatrecht. Na een beschrijving van de feiten wordt het arrest geanalyseerd en de rol van private regelgeving in de rechtspraak van de Hoge Raad.
Tijdschriften
Tijdschrift voor Consumentenrecht & handelspraktijken Nr. 2, 2015 G.H. Lankhorst De gewijzigde Wet schuldsanering natuurlijke personen: in vogelvlucht van 2008 tot 2014 (deel 2: De rol van de rechter en de Wsnprechtspraak) – Deze bijdrage maakt deel uit van een drieluik over de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) die dit jaar in TvC zal verschijnen. De komst van de Wsnp per 1 december 1998 heeft de verhouding tussen schuldeisers en schuldenaren definitief veranderd. Behandeld wordt hoe deze schuldsaneringswet in de praktijk nu werkt, met name sinds de grootscheepse wetswijziging van 1 januari 2008. In het eerste deel van het drieluik over de Wsnp, verschenen in TvC 2015, afl. 1, was de blik gericht op regulering op dit gebied. In dit tweede deel verschuift het perspectief naar de rol van de rechter. In de nog te verschijnen derde, en laatste, bijdrage van deze reeks wordt ingegaan op verschillende ontwikkelingen in de afgelopen jaren bij de bewindvoering in de schuldsanering.
Tijdschrift voor de Procespraktijk Nr 2, april 2015 A.A.H. Kalter Arbiteraansprakelijkheid – Arbiters kunnen persoonlijk aansprakelijk zijn voor een vernietigd vonnis. De benadeelde dient in dat geval een vordering in te stellen tot vergoeding van schade op grond van art. 6:162 BW. Aansprakelijkheid wordt niet snel aangenomen. Aan de hand van twee recente uitspraken wordt deze aansprakelijkheid behandeld. A.G.F. Ancery Informatie-uitwisseling tussen partijen in het civiele geding. Art. 21 en 22 Rv als basis? – Informatie is in het civiele geding van cruciaal belang, bijvoorbeeld in het kader van de bewijslevering. Vaak zal een partij zelf over voor het bewijs noodzakelijke informatie beschikken, maar soms berust die informatie onder haar wederpartij. In
die gevallen kan de exhibitieplicht van art. 843a Rv uitkomst bieden. Wat nu als wordt verzuimd gebruik te maken van de route van art. 843a Rv? Vormt de bevoegdheid van de rechter om informatie op te vragen via art. 21 en 22 Rv ook een begaanbaar pad om die informatie te verkrijgen?
892 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 144e jrg., nr. 7094, 23 april 2015 Prof. mr. R.J. de Vries Juridische fusie, (juridische) afsplitsing en zuivere splitsing: nieuwe beleidsbesluiten (deel 2) – Onlangs heeft de Staatssecretaris van Financiën nieuwe beleidsbesluiten uitgevaardigd met betrekking tot de (juridische) afsplitsing, de juridische fusie en de zuivere splitsing. De omvang van deze beleidsbesluiten is zodanig dat het commentaar op die besluiten is verdeeld over twee bijdragen die in samenhang met elkaar moeten worden gelezen. In deel 2 van het commentaar besteedt de auteur vooral aandacht aan de nieuwe en gewijzigde (standaad) voorwaarden. In dat kader worden inconsistenties en onduidelijkheden casu quo omissies in de diverse beleidsbesluiten in kaart gebracht, volgens de auteur allemaal tekens aan de wand die illustreren dat de fiscaalrechtelijke inbedding van de (juridische) afsplitsing, de juridische fusie en de zuivere splitsing bijzonder – of eigenlijk te – gecompliceerd is geworden. Prof. dr. J.P. Boer, prof. dr. A.O. Lubbers Einde van de werkzaamheid; einde van een discussie? – In de literatuur bestaat discussie omtrent de rol van het realisatievoornemen bij de bron resultaat uit overige werkzaamheden. De auteurs concluderen op basis van de rechtpsraak van de Hoge Raad – in het bijzonder het recente arrest HR 6 februari 2015, nr. 13/06204, V-N 2015/10.12 – dat een werkzaamheid ook kan bestaan indien een relatisatievoornemen ontbreekt. Hierbij is het type werkzaamheid – het brengen van een vermogensbestanddeel in een
betere marktpositie – doorslaggevend. In dergelijke gevallen forceert het winstregime voor resultaatgenieters evenwel een belaste sfeerovergang van box 1 naar box 3, waarvoor geen dooschuif- of betalingsfaciliteit bestaat. Zij roepen de wetgever op voor dat geval een wettelijke voorziening te treffen. Dr. M.G.H. Schaper, S. Kingma LL.M De kwalificerende buitenlandse belastingplichtige in het uitvoeringsbesluit IB 2001 – De buitenlandse belastingplichtige die kwalificeert voor de toepassing van art. 7.8 Wet IB 2001 ontvangt sinds 1 januari 2015 dezelfde fiscale tegemoetkomingen als een binnenlandse belastingplichtige. Het uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 stelt in art. 21bis nadere voorwaarden waaronder een buitenlandse belastingplichtige kwalificeert. In dit artikele bespreken de auteurs de relevante wijzigingen van het besluit en beoordelen zij of de besluitgever voldoende tegemoet komt aan de EUrechtelijke tekortkomingen van art. 7.8 Wet IB 2001.
893 Handels- & economisch recht Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht Nr. 4, 2015 H. Boschma, NTBR 2015/17 De (aansprakelijkheids)positie van de bestuurder van een concerndochter. Risico’s, valkuilen en vangnetten – In dit artikel staat centraal de (aansprakelijkheids)positie van de bestuurder van een dochter-BV. De auteur beschrijft de ingrijpende wijzigingen die de afgelopen tweeënhalf jaar hebben plaatsgevonden in de BVwetgeving en de invloed hiervan op de positie van de dochterbestuurder. Aan de hand van een aantal casusposities illustreert Boschma voor welke dilemma’s een dochterbestuur(der) vandaag de dag kan komen te staan. Dochterbestuurders moeten ervoor waken te veel aan de leiband van de moeder te lopen. Het eigen vennootschappelijk belang van de dochter c.q. het belang van de crediteuren van de dochter moet bij de taakuitoe-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1257
Tijdschriften
fening door de dochterbestuurders doorslaggevend zijn. Er staan hun, aldus de auteur, voldoende middelen ter beschikking om op korte termijn het hoofd te bieden aan de druk die de moeder eventueel uitoefent.
Tijdschrift voor Consumentenrecht & handelspraktijken Nr. 2, 2015 D.J.B. Op Heij ‘Nakoming’: een geschikte remedie voor overeenkomsten tot levering van digitale inhoud? – Op 10 november 2014 is door de regering een voorstel voor een reparatiewet ingediend ten aanzien van de regulering van digitale inhoud in artikel 7:5 lid 5 BW. Dit voorstel houdt in dat op geïndividualiseerde digitale inhoud waarover feitelijke macht kan worden uitgeoefend de regels van consumentenkoop uit Boek 7 BW grotendeels van toepassing zijn. De bepalingen uit Boek 7 BW zijn opgesteld voor tastbare zaken, terwijl digitale inhoud niet tastbaar is. In deze bijdrage wordt ingegaan op de geschiktheid van de remedie nakoming uit artikel 7:21 BW op overeenkomsten tot levering van digitale inhoud. J.J.A. Braspenning, V. Mak Nieuwe regels voor hypothecaire kredietverstrekking aan consumenten: over leren en bezweren – Eerder dit jaar werd Richtlijn 2014/17/EU inzake woningkredietovereenkomsten aangenomen. Deze richtlijn moet per 21 maart 2016 zijn omgezet in nationale wetgeving. In dit artikel bespreken de auteurs welke gevolgen de nieuwe regels zullen hebben voor de toetsing door de kredietverstrekker of een consument in aanmerking komt voor een hypotheeklening. Twee punten vallen daarbij op. Ten eerste, hoewel op het eerste gezicht voor Nederland weinig verandert aan de kredietwaardigheidstoets, zit in de door de richtlijn voorgeschreven aspecten toch een aanscherping verborgen, namelijk de verplichting redelijkerwijs rekening te houden met toekomstige omstandigheden die verandering kunnen brengen in de financiële positie van
1258
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
de consument. Dat lijkt te wijzen op een voorzichtiger koers die wellicht leidt tot strengere maatstaven voor hypotheekverstrekking. Ten tweede geeft een nieuwe bepaling die beoogt de financiële scholing van consumenten te bevorderen juist de indruk dat wordt ingezet op meer eigen verantwoordelijkheid van de consument.
Rechtskundig Weekblad 78e jrg., nr. 32, 11 april 2015 J. Vannerom Consumentenbescherming bij de uitvoering en herziening van kredietovereenkomsten – (België) Via informatieplichten pogen de wetgever en de rechter de financiële consument te beschermen. De overmatige schuldenlast blijft echter toenemen en vanuit verschillende hoeken komt kritiek op het informatieparadigma als enig zaligmakend mechanisme van consumentenbescherming. Dit artikel gaat na of er naast het informatieparadigma nog andere – en misschien betere – methoden van consumentenbescherming bestaan in het kredietrecht.
Rechtskundig Weekblad 78e jrg., nr. 33, 18 april 2015 C. De Koninck, P. Flamey De richtlijn Overheidsopdrachten Klassieke Sectoren 2014/24/EU. Een vooruitblik op – alweer – een nieuwe overheidsopdrachtenwet! – (België) In het Publicatieblad van de Europese Unie van 28 maart 2014 werd de nieuwe overheidsopdrachtenrichtlijn klassieke sectoren 2014/24/EU gepubliceerd. In deze bijdrage wordt ingegaan op de belangrijkste wijzigingen en nieuwigheden aangebracht door deze richtlijn die de overgrote meerderheid van de overheidsopdrachten beheerst die onder de Europese aanbestedingsregels vallen. Deze richtlijn, die de sinds 2004 geldende richtlijn 2004/18/EG heeft vervangen, zal binnen afzienbare termijn – de uiterste omzettingsdatum in nationaal recht is 18 april 2016 – ook niet onbelangrijke implicaties met zich meebrengen voor de nationale wet- en regelgeving overheidsopdrachten die in haar actuele gedaante nog maar gelding heeft sinds 1 juli 2013.
Tijdschrift voor Financieel Recht 17e jrg., nr. 3, maart 2015 mr. A.J. Boorsma, mr. F.E. de Bruijn Toezicht en handhaving door (financiële) toezichthouders: een jurisprudentieoverzicht – De uitoefening van bevoegdheden door toezichthouders bleef in het afgelopen jaar de juridische gemoederen flink bezig houden. In dit artikel worden een aantal nieuwe ontwikkelingen besproken in de rechtspraak over de reikwijdte van de (informatie) vorderingen van toezichthouders. Verder komen verschillende (rechts)vragen die spelen in het kader van de procedure die voorafgaat aan het nemen van een boetebesluit aan de orde. Vervolgens wordt besproken de jurisprudentie op het gebied van bewijs dat aan geconstateerde overtredingen ten grondslag ligt. Tegenover de bevoegdheden van toezichthouders staan ook rechtswaarborgen, die steeds meer door Europa lijkten te zijn gevoed. Ook wordt stilgestaan bij de ontwikkelingen op het gebied van het ne bis in idem-beginsel en de jurisprudentie die op het gebied van feitelijk leiding geven is verschenen. Vervolgens gaan auteurs wat dieper in op de verschillende aspecten die een rol spelen bij het bepalen van de hoogte van de boete. Een groot aantal uitspraken ging hier over. Ten slotte leiden ook de publicatiebevoegdheden van AFM en DNB ten aanzien van boetebesluiten tot een voortdurende stroom van jurisprudentie. mr. R.J. de Doelder Compliance in de recente literatuur. Een mogelijke ontsnapping uit het regeltjeskeurslijf? – Het afgelopen jaar zijn twee boeken over compliance in Nederland verschenen. In dit artikel wordt op beide ingegaan. De tweede (geheel herziene) druk van het boek Compliance in het financieel toezichtrecht en de jongste editie (2015) van het Jaarboek Compliance. Beide boeken bestaan uit een verzameling artikelen van diverse auteurs. Naast de boeken worden ook de congressen waar de boeken zijn gepresenteerd kort besproken en wordt op basis hiervan duiding gegeven aan de ontwikkelingen op het gebied van compliance. Daarbij wordt eerst de ontwikkeling geschetst die leidt tot
Tijdschriften
steeds meer regels, daarna komen de negatieve gevolgen van deze ontwikkeling aan bod en wordt de oplossing beschreven om de focus meer te leggen op een verbetering van cultuur en gedrag. Tot slot wordt betoogd dat die oplossing alleen zal werken als voldaan wordt aan het Amerikaanse adagium ‘Walk the Talk’ en er een daadwerkelijke verschuiving plaatsvindt naar open (principle based) regelnaleving en bijbehorend extern en intern (compliance)toezicht. mr. M.B.J. van Rijn Symposiumverslag ‘Rechtsbescherming in de financiële sector’ – Op 6 februari jongstleden organiseerde het Instituut voor Financieel Recht (IFR) van de Radboud Universiteit Nijmegen voor de vijfde keer het jaarlijkse IFR-symposium. Dit jaar werd het thema ‘Rechtsbescherming in de financiële sector’ door zes prominente sprekers vanuit de theorie en de praktijk belicht. Aan bod kwamen de onderwerpen rechtsbescherming van banken tegen de ECB, rechtsbescherming van bedrijven in het MKB tegenover de afdeling Bijzonder Beheer van banken en als laatste rechtsbescherming bij toetsing van beleidsbepalers. Dit artikel vormt een beknopt verslag van hetgeen tijdens het symposium is besproken.
Mediaforum 27e jrg., nr. 3, 2015 M.B.M. Loos Consumentenovereenkomst tot levering van digitale inhoud na de implementatie van de Richtlijn consumentenrecht – Levering van digitale inhoud is in deze tijd bijna niet meer weg te denken. Denk bijvoorbeeld aan apps en gestreamde films. In deze bijdrage wordt besproken hoe overeenkomsten waarbij digitale inhoud wordt geleverd juridisch zijn geregeld. Binnen dit kader bespreekt auteur voor wat betreft overeenkomsten die op afstand tot stand zijn gekomen, contractenrechtelijke en consumentenrechtelijke regels voor de consumentenkoop op overeenkomsten tot levering van digitale inhoud. Hierbij worden de belangrijkste begrippen op een rijtje gezet en is er aandacht voor de Richtlijn consumentenrechten, de nieuwe afdeling 6.5.2B BW en wat geldt ten aanzien van de zoge-
naamde gratis ter beschikking gestelde inhoud. Volgens auteur is de nieuwe afdeling 6.5.2B BW niet onomstreden, maar voor de consument geeft dit wettelijke kader wel duidelijkheid over welke regels van toepassing zijn. Of deze regels ook geschikt zijn voor de beoordeling van vorderingen gebaseerd op non-conformiteit zal volgens auteur de praktijk moeten uitwijzen, voor streaming-overeenkomsten is deze regeling minder geschikt.
Ondernemingsrecht nr. 5, april 2015 Prof. mr. M.J.G.C. Raaijmakers, Ondernemingsrecht 2015/28 De ‘institutionele opvatting’: grondslag en inhoud? – In de Cancun-beschikking van de Hoge Raad worden de door de partners in een joint venture aangestelde bestuurders behandeld als waren zij ‘autonoom’. Dat zij – in plaats van de partners – aldus de strategie en het beleid zouden kunnen bepalen is volstrekt ongerijmd en wezenlijk in strijd met het contractuele karakter van de joint venture. Het bedreigt het nieuwe BV-recht en de zeer talrijke persoonsgebonden BV/NV’s. De auteur oordeelde zulks een illustratie van de gevaren van een ‘institutionele’ denkwijze. Prof. Timmerman reageerde met een pleidoor voor handhaving van de ‘institutionele opvatting’. Dit artikel zet het debat voort. Mr. drs. R. Verheggen, Ondernemingsrecht 2015/29 Duur van een enquêteprocedure en de verhouding tussen onmiddelijke voorzieningen en 356-voorzieningen – De uitspraak inzake e-Traction uit 2012 bracht duidelijkheid over de duur van de enquêteprocedure en onmiddelijke voorzieningen. Samenloop van onmiddelijke voorzieningen in tijdelijke 356-voorzieningen is mogelijk. Aan de in Versatel aangebrachte scheidslijn kleven enkele – lichte – nadelen. Auteur bepleit dat de enquêteprocedure, ingeval van beslissing tot ontbinding van de rechtspersoon, eindigt bij onherroepelijk worden van die beslissing. Mr. F.E. Keijzer, Ondernemingsrecht 2015/30 Het Wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod: een placebo met
bijwerkingen – Het Wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod roept een aantal indringende vragen op waar niet te gemakkelijk overheen gestapt mag worden. In de huidige vorm is het wetsvoorstel geen medicijn tegen faillissementsfraude, maar slechts een placebo, dat bovendien enkele venijnige bijwerkingen kent. In dit artikel wordt een aantal bijwerkingen van het wetsvoorstel besproken, zoals het te ver oprekken van het begrip faillissementsfraude, de problematische rol die toebedeeld is aan de curator, het gebrek aan een evenwichtige schorsingsregeling en het feit dat geen geld beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering. Het grote maatschappelijke belang dat gemoeid is met faillissementsfraude vraagt een krachtige, goed doordachte en evenwichte aanpak.
894 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Intellectuele Eigendom & Reclamerecht 31e jrg., nr. 2, april 2015 Van de brug af gezien. Kroniek van wetgeving, jurisprudentie en literatuur 2014, IER 2015/10 – In deze kroniek worden alle ontwikkelingen besproken op het gebied van het Auteursrecht, het Databankenrecht, het Octrooirecht, de ongeoorloofde mededinging, het Modellenrecht, het Merkenrecht, het Handelsnaamrecht, het Kwekersrecht, het Geneesmiddelenrecht, het reclamerecht, Rechtshandhaving & IPR en ten slotte de Douane en Anti-piraterij verordening. M.G. Schrijvers, IER 2015/11 De online verkoop van e-books: een uitputtingsslag? – Met zijn NUV/Tom Kabinet-arrest van 20 januari 2015 lijkt het Hof Amsterdam de eerste stappen richting een geoorloofde tweedehands handel in e-books te willen zetten. Het hof spreekt daarin namelijk alleen een verbod uit op de activitei-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1259
Tijdschriften
ten van tweedehands handelsplatform Tom Kabinet zolang het er niet in slaagt voldoende effectieve maatregelen te nemen om illegaal verkregen e-books van het platform te weren. Het betreft uiteraard maar een kortgedingprocedure, maar de tendens lijkt toch wel te gaan in de richting van het (moeten) mogen doorverkopen van legaal aangeschafte e-books in lijn met wat het HvJEU al eerder heeft bepaald voor standaardsoftware in het Oracle/Usedsoftarrest. Valt dit nu allemaal wel te rijmen met het huidige wetgevingskader? Deze vraag en een aantal andere opmerkelijkheden in het arrest komen in dit artikel aan bod.
895 Jeugd-, relatie- & erfrecht Tijdschrift voor familie- en jeugdrecht 37e jrg., nr. 4, april 2015 Prof. mr. T. Liefaard, prof. mr. J.E. Doek, FJR 2015/19 Kinderrechten in de rechtspraak: een internationaal perspectief – Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) bestond in november 2014 25 jaar. De invloed van het IVRK op wetgeving en beleid wereldwijd is aanzienlijk. Ook werken het IVRK en daaraan gerelateerde kinderrechtenstandaarden in toenemende mate door in nationale en internationale rechtspraak. In Nederland, dat zich in 1995 verbond aan het IVRK, is deze ontwikkeling eveneens zichtbaar, zij het met gemengd resultaat. Op basis van een recente internationale studie laten de auteurs hun licht schijnen over het gebruik van het IVRK in nationale en internationale rechtspraak en het belang van internationale kennisuitwisseling in dit verband. Mr. dr. E.C.C. Punselie, FJR 2015/22 Naar een nieuw kinderalimentatiestelsel? – In deze bijdrage wordt een kort overzicht gegeven van de belangrijkste wijzigingen die in het initiatief-
1260
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
wetsvoorstel Herziening kinderalimentatie zijn voorgesteld. Mr. P. Dorhout, mr. C. de Bie-Koopman, FJR 2015/23 Kroniek Relatievermogensrecht – In deze kroniek over het relatievermogensrecht wordt aandacht besteed aan de vermogensrechtelijke gevolgen van het beëindigen van het huwelijk of de samenleving, aan de hand van diverse uitspraken die daarover in de afgelopen periode zijn gewezen. Er waren met name interessante uitspraken over de afwijking van de verdeling bij helfte na ontbinding van de huwelijksgemeenschap, voor zover het gemeenschapsschulden betreft, over welke vermogensrechten in verband met een niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding verrekend dienen te worden, welke vereisten er kunnen worden gesteld aan een verzoek tot verdeling en over wanneer er sprake is van een benadeling van de gemeenschap. De auteurs behandelen uitspraken die praktische handvatten kunnen geven in veelvoorkomende situaties.
EB Tijdschrift voor scheidingsrecht nr. 4, april 2015 Mr. A.V.T. de Bie, EB 2015/33 De voorlopige voorziening van art. 223 Rv in de verzoekschriftprocedure – De raadsheren van de Haagse Kazernestraat worden over het algemeen niet betrapt op sinterklazerij. Op 5 december 2014 heeft de Hoge Raad de rechtspraktijk niettemin verrast op een aardig cadeautje. In zijn beschikking van die datum (ECLI:NL:HR:2014:3533) besliste hij, naar aanleiding van een vordering van de Procureur-Generaal tot cassatie in het belang der wet, dat in iedere verzoekschriftprocedure kan worden verzocht om een voorlopige voorziening, naar analogie van de regeling van art. 223 Rv voor de dagvaardingsprocedure. Over de gevolgen hiervan voor de familierechtelijke rechtspraktijk gaat deze bijdrage. De beschikking lijkt kansen te bieden, maar roept ook veel vragen op, met name inzake de verhouding met de regeling voorlopige voorzieningen van art. 821-826 Rv tijdens het echtscheidingsgeding. Mr. drs. M.J. Hüsen, EB 2015/34 Verwerp het wetsvoorstel scheiden
zonder rechter! – Op 28 december 2014 heeft de regering het wetsvoorstel scheiden zonder rechter ingediend bij de Tweede Kamer (34 118). Na het initiatief wetsvoorstel Luchtenveld (29 676) en het voorstel notarieel scheiden (31 714) wordt er een derde poging ondernomen om het mogelijk te maken zonder rechter te scheiden. De eerdere wetsvoorstellen zijn in de Eerste Kamer verworpen. Het voorstel heeft een aantal mankementen waardoor dit voorstel hetzelfde lot zou moeten delen, aldus auteur. Drs. R.M. Kavelaars-Niekoop FM RBB, EB 2015/36 Kindregelingen en kinderalimentatie; toch niet zo kinderlijk eenvoudig? – Naar aanleiding van een eerder in het EB verschenen artikel geschreven door A. Labohm (EB 2015/1), bespreekt auteur dat de implementatie van de kindregelingen in de Alimentatienormen tot opmerkelijke uitkomsten leidt, die zeker voor een ouder niet te begrijpen zijn. Hoe leg je bijvoorbeeld uit dat een vader met een relatief hoog inkomen nauwelijks alimentatie hoeft te betalen omdat moeder een inkomensondersteunende maatregel ontvangt in de vorm van het kindgebonden budget? Auteur is het met Labohm eens dat dat gegeven, gezien de achtergrond van de wijzigingen in de kindregelingen, het kindgebonden budget althans de zogenaamde alleenstaande ouderkop, op een andere manier verwerkt zou moeten worden.
896 Omgevingsrecht Milieu en Recht 42e jrg., nr. 4, april 2015 Drs. H.E. Woldendorp, M en R 2015/46 ‘Baggeren voor dummies’. Een overzicht van de toepasselijke regelgeving – Dit artikel beoogt de technische informatie die over baggeren al op internet te vinden is, te completeren met een overzicht van de hoofdlijnen van de toepasselijke (Nederlandse) regelgeving, in het bijzonder voor baggeren in de grote (Rijks)wateren, met name in de Westerschelde. Hier-
Tijdschriften
bij probeert de auteur vooral de reikwijdte van en verhouding tussen de verschillende regelingen scherp te krijgen. Tot slot geeft deze bijdrage nog een klein doorkijkje naar de toekomstige Omgevingswet. Deze wet kan namelijk de nodige helderheid brengen in de huidige troebele juridische situatie.
897 Rechtspleging & procesrecht Trema 38e jrg., nr. 4, april 2015 A.T. Pouw, E.C.M. Bouman Graag meer échte leken in de selectiecommissie voor nieuwe rechters – De procedure tot toegang tot het rechtersambt is de afgelopen jaren gewijzigd en in 2014 is een nieuwe Landelijke Selectiecommissie Rechters (LSR) in het leven geroepen. Auteurs bespreken de nieuwe opzet van deze Landelijke Selectiecommissie Rechters. Vanuit het perspectief van participatie van niet-rechters bespreken zij de achtergrond en doelstellingen van de vernieuwde selectiecommissie. Hierbij onderzoeken auteurs waarom en hoe niet-rechters betrokken werden en worden bij de selectie van rechters en wie deze externen zijn. Daarnaast is er aandacht voor de wijze waarop er binnen Europa wordt aangekeken tegen de betrokkenheid van niet-rechters bij de selectie en benoeming van rechters. Auteurs achten het wenselijk om buitenstaanders, vertegenwoordigers van het OM en advocatuur en vooral ook leken, te betrekken bij de selectie van rechters. Vanuit deze invalshoek plaatsen auteurs daarom kanttekeningen bij de nieuwe vormgeving van de selectiecommissie. Voor wat betreft de externe betrokkenheid en transparantie vormt deze nieuwe opzet in hun ogen geen verbetering en zijn meer echte buitenleden gewenst.
898 Staats- & bestuursrecht RegelMaat 30e jrg., nr. 2, 2015 D.R.P. de Kok Ruimte krijgen en ruimte nemen. De onwenselijkheid van ruime delegatiebepalingen naar aanleiding van de nieuwe zorgwet – Naar aanleiding van de perikelen rondom de zorgwet eind 2014 gaat auteur nader in op delegatiebepalingen en de rol van regering en parlement bij de totstandkoming van algemene maatregelen van bestuur. Aan de hand van twee casus (de Zorgverzekeringswet en de Meststoffenwet) bespreekt en duidt auteur de tekst en wetsgeschiedenis van achtereenvolgens artikel 126 van de Zorgverzekeringswet en artikel 38 van de Meststoffenwet. De conclusie is dat met deze zogenaamde ‘vangnetAMvB’ uit de Zorgverzekeringswet en de ruime vrijstellingsbevoegdheid uit de Meststoffenwet, de regering weliswaar ruimte krijgt om in te spelen op onvoorziene situaties, maar dat dit ook een keerzijde heeft. Met deze ruime delegatiebepalingen wordt het primaat van de wetgever uitgehold. In verband daarmee doet auteur enkele aanbevelingen. M.Tj. Bouwes Wat kunnen we leren van de adviezen van de Raad van State? – De adviezen van de Afdeling zijn een goede maatstaf voor de kwaliteit van de wetsvoorstellen. Uit een analyse verricht door de interdepartementale werkgroep Kwaliteitsplatform van de adviezen die de Raad van State in 2013 gaf, komt naar voren dat de Afdeling bij herhaling op dezelfde knelpunten wees. Ook de adviezen over de eerste helft van 2014 gaven dit beeld. De Afdeling constateerde regelmatig dat een analyse of een overtuigende motivering ontbrak, dat rapporten en adviezen die in een andere richting wezen dan het voorstel werden genegeerd, of een rechtvaardiging voor overheidsinterventie ontbrak. Vaak werden deze lacunes hersteld in nadere rapporten en of in de gewijzigde toelichting. Ministeries en kabinet tonen zich volgens auteur (te) weinig
bewust van deze steeds terugkerende thema’s in de negatieve adviezen van de Afdeling. Dit vergroot het risico op niet-doeltreffende wetten, onrechtmatige wetten en budgettair lacuneuze wetten. Om te voorkomen dat de wetgever legitimiteit verliest, pleit auteur voor meer aandacht voor kwaliteitseisen bij wetgeving. Mr. drs. L. van den Berge One peak or twin peaks? Bestuursrechtspraak tussen Kant en Hegel Het regeerakkoord dat leidde tot het huidige Nederlandse kabinet-Rutte II bevat onder andere een korte passage waarin wordt bepaald dat ‘[d]e Raad van State wordt gesplitst in een rechtsprekend deel en een adviserend deel’ en dat ‘[h]et rechtsprekende gedeelte wordt samengevoegd met de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven’. Deze passage leidde al snel tot een hevig debat. Zoals B.J. van Ettekoven treffend formuleerde, spreekt het akkoord zich niet uit over de vraag of de integratie van de hoogste Nederlandse bestuursrechters haar beslag zou moeten krijgen in een ‘one-peak-’ of ‘twin-peaksmodel’. Het ‘one-peak-model’, zo legt Van Ettekoven uit, behelst integratie van de bestuursrechtspraak in de gewone rechterlijke macht, met een vorm van cassatieberoep. Het ‘twinpeaks-model’, daarentegen, voorziet in een structuur waarin de hoogste Nederlandse bestuursrechters samengaan in één hoogste bestuursrechtelijk hof. Een gepassioneerd voorstander van het eenpieksmodel is R.J.N. Schlössels terwijl Schueler daarentegen de organisatie van de bestuursrechtspraak het liefst onveranderd zou willen laten of hooguit opteert voor een transparante waarborg voor bestuursrechtelijke rechtseenheid, eventueel, als het niet anders kan, te realiseren met behulp van een bepaalde variant van het ‘twin-peaks-model’. De discussie tussen Schlössels en Schueler over de organisatie van de bestuursrechtspraak staat in een lange traditie, die op zijn minst kan worden herleid tot de discussies die ontstonden rondom en na de totstandkoming van het huidige artikel 112 Gw in 1887, zoals, respectievelijk, die tussen Buys en Van Houten en die tussen Loeff en Struycken. Daarnaast kunnen hun opvattingen in verband worden
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1261
Tijdschriften
gebracht met de theorieën over recht en rechtspraak van filosofen als Kant en Hegel, wier invloed op de negentiende en vroeg-twintigste-eeuwse staatsfilosofie nauwelijks kan worden overschat. Dergelijke verbanden worden in de beschikbare literatuur hoogst zelden gelegd. Desalniettemin kunnen zij auteurs inziens bijdragen aan een dieper inzicht in problemen en dilemma’s waarmee wij nog altijd worstelen.
899 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie ANWB Verkeersrecht 63e jrg., nr. 4, 2015 Special: Alcoholslotprogramma – Deze special van Verkeersrecht is gewijd aan het alcoholslot. Alcohol en het besturen van (motor)voertuigen gaan niet samen. Die boodschap wilde de wetgever op niet mis te verstane wijze overbrengen aan ernstige overtreders van het verbod op rijden onder invloed, door middel van de verplichting in de auto een alcoholslot in te bouwen. Een nastrevenswaardig doel, waar niemand tegen kan zijn en dat – dus – ook stevig ondersteund werd door de politiek. Toch is het alcoholslotprogramma – voorlopig? – uitgelopen op een fiasco. Hoe kon dat gebeuren? Met de introductie van het alcoholslotprogramma bouwde de wetgever voort op een reeks bestuursrechtelijke maatregelen die het CBR kan nemen met betrekking tot de geldigheid van het rijbewijs. Dat alles staat los van het strafrechtelijke arsenaal aan straffen en maatregelen die ook de geldigheid van het rijbewijs kunnen raken. Deze vormgeving bleek niet voldoende bestand tegen juridische kritiek van de Hoge Raad en de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State. Op respectievelijk 3 en 4 maart 2015 werd het alcoholslot ‘gekraakt’ door onze beide hoogste rechtsprekende organen. Oplegging ervan is niet meer mogelijk, en al helemaal
1262
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
niet in combinatie met het strafrecht, terwijl er ook discussie ontstaat over de ‘oude’ gevallen.
ring de fraudespecialist in staat stelt om desondanks een juiste schatting te maken.
Expertise en Recht
Trema Straftoemetingsbulletin
nr. 2, april 2015 P. Eigenhuis, A. van Amelsvoort Context, een bijdrage aan herkenning? – In dit experiment is onderzocht wat de bijdrage is van het tonen van de context bij een meervoudige statische videobewijsconfrontatie. Deelnemers werden, zonder dat ze dit van tevoren wisten, getuige van en geënsceneerd incident en vervolgens onderworpen aan deze confrontatievorm. Er werden vier verschillende condities gebruikt, waarbij de context wel of niet werd getoond en de dader wel of niet aanwezig was. De resultaten tonen aan dat er vaker herkenning optrad wanneer de dader en figuranten in de context werden getoond. Deze resultaten zijn weliswaar niet significant, maar er is wel een trend gevonden. Daarnaast bleek dat als de dader niet aanwezig was, er geen verschil was tussen de conditite waarin de context werd getoond en de conditite waarin de context niet werd getoond. De resultaten en de discussie worden besproken. R. Hoogendoorn Het schatten van het aantal oogsten van een hennepkwekerij aan de hand van het koolstoffilter – In zaken waarbij de elektriciteit buiten de meter om is afgetapt, staat de rechter voor de taak te achterhalen hoeveel elektriciteit er is afgetapt. Doorgaans schat een fraudespecialist van de netbeheerder in hoelang de kwekerij in werking is geweest, onder andere aan de hand van de verkleuring van koolstoffilters. De methode van het schatten van de kweekduur op basis van koolstoffilters is wetenschappelijk niet onderbouwd. Hoewel het plausibel is dat de verkleuring toeneemt met de tijd dat een kwekerij in werking is, is dat niet voldoende om te concluderen dat de kweekduur eenduidig af te leiden is uit de verkleuring van het filter. Zodra men aanneemt dat diverse variabelen zoals het aantal planten de hoeveelheid vervuiling in de lucht bepaalt, kan één mate van verkleuring op verschillende, zeer uiteenlopende kweekduren duiden. Het is niet aannemelijk dat louter erva-
38e jrg., nr. 1, april 2015 S.G.C. van Wingerden, H.T. Wermink Een normatieve kijk op de rol van daderkenmerken bij straftoemetingsbeslissingen – Geconstateerd kan worden dat daders voor vergelijkbare delicten verschillend worden gestraft. Met welke daderkenmerken mag de rechter rekening houden bij straftoemeting? Dat is de vraag die auteurs stellen met als doel een aanzet te geven tot reflectie op en discussie over de kenmerken en omstandigheden van de dader die een rol mogen spelen bij de straftoemeting. Achtereenvolgens bespreken auteurs de vrijheid van de rechter, de resultaten van Nederlandse straftoemetingsonderzoeken met betrekking tot demografische daderkenmerken en onderzoeken zij op grond van morele rechtvaardigingstheorieën voor straf, welke daderkenmerken een rol mogen spelen bij straftoemeting. De conclusie is dat vanuit het retributivisme en utilitarisme daderkenmerken een rol mogen spelen bij de straftoemeting. Maar een beroep op deze morele rechtvaardigingstheorieen lost niet alle vragen op. Een van die vragen is: in hoeverre laat het gelijkheidsbeginsel het individualiseren van straffen toe? Als het onrechtvaardig is om een dader te straffen op basis van de kenmerken van de sociale groep waartoe hij behoort kan dit volgens auteurs betekenen dat de rechter helemaal geen rekening meer mag houden met risicoindicatoren, maar is het de vraag of dit leidt tot rechtvaardige straftoemetingsverschillen.
Trema 38e jrg., nr. 4, april 2015 S.V.V. Paul Are you tolking to me? De rol van de strafrechter en het OM bij het recht van de verdachte op bijstand van een tolk – Recentelijk is met betrekking tot het recht van een verdachte op bijstand van een tolk het Nederlandse Wetboek van Strafvordering gewijzigd. Naar aanleiding van deze wijzi-
Tijdschriften
ging bespreekt auteur de rol van de strafrechter bij het waarborgen van het recht van artikel 6 lid 3 onder e EVRM. Hierbij wordt nader ingegaan op de eisen die aan een tolk worden gesteld waarbij de opvattingen van de Nederlandse wetgever worden afgezet tegen die van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Vervolgens wordt bezien vanaf welk moment een verdachte recht heeft op kosteloze bijstand van een tolk. Auteur komt tot de conclusie dat de wetswijziging duidelijker vastlegt wanneer recht op bijstand van een tolk bestaat. Toch is met deze regeling volgens auteur niet gegarandeerd dat een buitenlandse verdachte de bijstand krijgt waar hij ingevolge artikel 6 lid 3 onder e EVRM
recht op heeft en is op een aantal punten ingrijpen door rechter of OM mogelijk gewenst om het recht op adequate vertaling te verzekeren.
RM Themis 176e jrg., nr. 2, april 2015 Mr. R.A. Hoving Wat is een deskundige? Over het deskundigenbegrip binnen en buiten het (strafproces)recht – In het strafproces wordt een formeel deskundigenbegrip gehanteerd: een deskundige in het strafproces is de persoon die als deskundige is benoemd of als des-
kundige wordt gehoord. Een formele benadering van het begrip ‘deskundige’ is evenwel niet toereikend. In dit artikel wordt aan de hand van inzichten uit de filosofie en sociologie ingegaan op hoe deskundigheid wordt verworven en de relatie tussen de deskundige en zijn publiek. Hieruit volgt een materiële definitie van het begrip ‘deskundige’ die van toepassing is buiten en binnen het strafproces. De definitie kan worden gebruikt om met een frisse blik tegen de vraagstukken omtrent deskundigen in het strafproces aan te kijken, zoals het onderscheid tussen de getuige en de deskundige en het fenomeen technisch opsporingsambtenaar.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact
• Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden.
op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk
• Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden
voorkomen. Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
en een naschrift binnen de 300 woorden. - Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzen-
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen
ding zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch worden verantwoord. • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. • Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woorden. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
actuele ontwikkelingen in een deelgebied. • Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikke-
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
lende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder de
bij voorkeur in de tekst zelf.
knop ‘Magazine’.
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1263
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Dagloonbesluit 900 - Besluit tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met het wijzigen van de Werkloosheidswet door de Wet werk en zekerheid – Door de Wet werk en zekerheid (Wwz) is de Werkloosheidswet (WW) op een aantal onderdelen gewijzigd. Dit brengt mee dat het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) hierop moet worden aangepast. In dit verband is van belang dat in de definitie van het dagloon voor een reguliere WW-uitkering, dat wil zeggen de uitkering die niet is gebaseerd op artikel 18 van de WW (calamiteitenregeling) of hoofdstuk IV van de WW (overname loonbetaling e.d. bij betalingsonmacht van de werkgever), de zinsnede ‘verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden’ is geschrapt. Daarnaast wordt de dagloongarantie heringevoerd voor de werknemer die een lager beloonde baan heeft aanvaard en binnen twaalf maanden alsnog werkloos wordt (van-werk-naar-werk). Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Besluit van 09-04-2015, Stb. 2015, 152
Windparken op zee
handhaving – van het watersysteem de Noordzee en op de te beschermen belangen van de Waterwet. Hierbij moet in het bijzonder worden gedacht aan de maatschappelijke functies die de Noordzee vervult, zoals scheepvaart, visserij, zandwinning en mijnbouw. Dit wijzigingsbesluit voegt in hoofdstuk 6 van het Waterbesluit (handelingen in watersystemen) een nieuwe paragraaf 6a ‘windparken op zee’ in. De paragraaf stelt regels die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de maatschappelijke functies van de Noordzee bij de oprichting, exploitatie en verwijdering van windparken. Tot de inwerkingtreding van dit besluit bevatten de watervergunningen die tot nu toe zijn verleend voor windparken op zee de nodige voorschriften ter bescherming van de scheepvaart, luchtvaart en het milieu. Gelet op de doelstellingen die zijn afgesproken in het ‘Energieakkoord voor Duurzame Groei’ dat op 6 september 2013 is gesloten (Kamerstukken II 2012/13, 30 196, nr. 202) zijn eenduidige en uniforme regels over de bouw, exploitatie en verwijdering van het park noodzakelijk. Door het vooraf opstellen van algemene regels worden investeringsrisico’s verminderd en ontstaat een aantrekkelijker investeringsklimaat voor het deel van de windsector dat windparken op zee wil realiseren. Daarnaast wordt door deze vooraf vastgestelde algemene regels een snelle uitrol mogelijk, omdat partijen in een vroeg stadium hun ontwerp en bouwactiviteiten af kunnen stemmen op de geldende regels. Bij het opstellen van deze algemene regels is aansluiting gezocht bij de ervaringen van vergunningen die op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de Waterwet zijn afgegeven voor windparken op zee. Besluit van 13-04-2015, Stb. 2015, 153
901 - Besluit tot wijziging van het Waterbesluit in verband met de vereenvoudiging en uniformering van regels voor windparken op zee (algemene regels windparken op zee) – Met dit besluit worden de aspecten die betrekking hebben op de bouw, de exploitatie en de verwijdering van een windpark algemeen geregeld in het Waterbesluit. Deze aspecten hebben namelijk betrekking op het beheer – waaronder toezicht en
1264
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
Quotum arbeidsbeperkten 901 - Wet tot wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met een heffing bij het niet voldoen aan de quotumdoelstelling (Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten) – De ambitie achter de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten
ligt in het verlengde van de ambitie van de Participatiewet, de ambitie in het Regeerakkoord, de afspraken uit het Sociaal akkoord en de begrotingsafspraken 2014. De Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten hangen nauw met elkaar samen. Met de Participatiewet schept de regering het kader voor een activerender stelsel dat kansen biedt aan mensen met een arbeidsbeperking. De Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten introduceert een quotumheffing waarmee werkgevers gestimuleerd worden om meer mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Deze werkt als spreekwoordelijke stok achter de deur. Op het moment dat het aantal afgesproken banen voor mensen met een arbeidsbeperking niet voldoende is toegenomen, zal de quotumheffing ingaan. De quotumheffing gaat echter pas in nadat hiertoe in de ministerraad wordt besloten. Voordat dit besluit wordt genomen, zal het kabinet eerst overleggen met de sociale partners en de VNG. In de besluitvorming wordt rekening gehouden met o.a. monitorgegevens en verklarende factoren, zoals conjunctuur, regionale arbeidsmarktvraag en -aanbod, omvang en definiëring doelgroep. Omdat het activeren van het quotum grote gevolgen heeft voor werkgevers en werknemers en de criteria van te voren niet geheel duidelijk zijn, is bij amendement de betrokkenheid van de beide Kamers bij de besluitvorming gewaarborgd door de Kamers de gelegenheid te geven zich over de ministeriële regeling uit te spreken door middel van een voorhangprocedure. Bij amendement is tevens toegevoegd dat per algemene maatregel van bestuur vastgesteld wordt hoe en waartoe de middelen van de quotumheffing worden ingezet. Zo wordt het inzichtelijker in hoeverre de middelen besteed worden aan uitkeringskosten en re-integratievoorzieningen. Als de quotumheffing in werking is getreden, dan wordt niet meer jaarlijks gemonitord of de banenafspraak wordt gerealiseerd. Is de banenafspraak in enig jaar niet gerealiseerd en is de quotumheffing geactiveerd, dan blijft de quotumheffing geactiveerd. Slechts bij wetswijziging kan de quotumheffing worden ingetrokken. Met de in de Eerste Kamer aan-
Wetgeving
genomen motie-Elzinga wordt de regering verzocht deze wet twee jaar na de inwerkingtreding van de quotumheffing te evalueren, en daarbij een aantal aspecten te betrekken, zoals het aantal extra banen voor de doelgroep, het aantal heffingen, de hoogte van de heffing in relatie tot het gedragseffect en de mogelijke verdringing in relatie tot de doelgroepdefinitie. Inwerkingtreding 1 mei 2015. Wet van 01-04-2015, Stb. 2015, 154 (Kamerstukken 33 981) en Inwerkingtredingsbesluit van 14-04-2015, Stb. 2015, 156
Nieuwe wetsvoorstellen Harmonisatie instrumenten arbeidsdeelname 902 - Wetsvoorstel (22-04-2015) tot wijziging van de Participatiewet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met harmonisatie van instrumenten ter bevordering van arbeidsdeelname van arbeidsbeperkten – Dit wetsvoorstel geeft uitvoering aan het verzoek van belanghebbende partijen, om te komen tot harmonisatie van twee instrumenten die van belang zijn voor de uitvoering van de Participatiewet. In het sociaal akkoord van 11 april 2013 hebben het kabinet en de sociale partners een afspraak gemaakt over het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking. Werkgevers in de marktsector en bij de overheid stellen zich garant voor in totaal 125.000 extra banen in 2026. Doel van dit wetsvoorstel is om deze banenafspraak te ondersteunen door een zo eenvoudig en eenduidig mogelijk basispakket van instrumenten mogelijk te maken voor werkgevers die banen beschikbaar stellen voor mensen met een arbeidsbeperking. Het wetsvoorstel voorziet daartoe in een uniforme no-riskpolis via het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) voor gemeenten en werkgevers en een gelijke mobiliteitsbonus voor de doelgroep banen-
afspraak voor de periode 2016–2020. De beoogde datum van invoering is 1 januari 2016. Met deze wijzigingen wordt een dringend verzoek gehonoreerd van de Werkkamer, waarin gemeenten en sociale partners zitting hebben. Zij hebben het belang onderstreept van harmonisering van deze instrumenten voor de uitvoering van de banenafspraak en de Participatiewet in de praktijk. De noriskpolis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen. De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Het instrument no-riskpolis is op grond van de huidige wetgeving voor Wajongers (verantwoordelijkheid UWV) en mensen met een arbeidsbeperking in de Participatiewet (verantwoordelijkheid gemeenten) niet gelijk. Het wetsvoorstel voorziet in een uniforme no-riskpolis voor de doelgroep banenafspraak. Dit is op zijn vroegst mogelijk vanaf 1 januari 2016. Na drie jaar vindt een evaluatie naar de werking van de no-riskpolis plaats. Op basis daarvan zal worden bezien of er aanleiding is voor wetgeving met het oog op de situatie na 2020. Dit wetsvoorstel voorziet in een horizonbepaling op grond waarvan de uniforme no-riskpolis na vijf jaar (na 2020) vervalt. De regeling die is getroffen in de Participatiewet keert dan terug. Het wetsvoorstel voorziet in de tweede plaats in een gelijke mobiliteitsbonus (premiekorting) voor de doelgroep banenafspraak. Ook dit is op zijn vroegst mogelijk vanaf 1 januari 2016. Zoals afgesproken met de sociale partners en VNG bedraagt de hoogte van de mobiliteitsbonus per 1 januari 2016 voor de gehele doelgroep van de banenafspraak € 1.800 per jaar. Verschillen tussen Wajongers en mensen uit de Participatiewet worden dan met ingang van 2016 weggenomen. Voorts is met sociale partners en VNG afgesproken dat na drie jaar de stand van zaken zal worden bezien en dat na vijf jaar de mobiliteitsbonus verdwijnt voor de doelgroep van de banenafspraak. Kamerstukken II 2014/15, 34 194, nrs. 1-3
903
Vervolgstukken Verruiming aansprakelijkheid voor minderjarigen van 14 tot 18 jaar Brief (23-04-2015) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de verruiming van de aansprakelijkheid van ouders voor gedragingen van minderjarigen vanaf de leeftijd van veertien jaar. – Brief van initiatiefnemer Oskam waarin hij aangeeft dat hij de tijd rijp acht om het wetsvoorstel op een zo spoedige mogelijk moment in de Kamer ter stemming te brengen. Kamerstukken I 2014/15, 30 519, H
Belastingverdrag NL-D Nota naar aanleiding van het verslag (24-04-2015) over het wetsvoorstel houdende goedkeuring van het op 12 april 2012 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen. Kamerstukken I 2014/15, 33 615, G
Wanbetalers zorgverzekering Brief (29-04-2015) over het wetsvoorstel tot Wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met verbetering van de maatregelen bij niet-betalen van de premie en de bestuursrechtelijke premie en enkele andere wijzigingen (verbetering wanbetalersmaatregelen). – Brief van de Minister van VWS waarin zij verzoekt de behandeling van het wetsvoorstel ter verbetering van wanbetalersmaatregelen (Kamerstukken I 2014/15, 33 683, nr. A), dat thans door de Kamer als hamerstuk is geagendeerd, aan te houden. Dit om het aangenomen amendement (nr. 41) van de leden Leijten en Van Gerven, thans opgenomen onder artikel Ia van het wetsvoorstel, op de consequenties en de juridische houdbaarheid nader te kunnen onderzoeken. Kamerstukken I 2014/15, 33 683, C
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1265
Wetgeving
Warenwetswijzigingen Gewijzigd voorstel van wet (21-042015) en eindverslag (28-04-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Warenwet in verband met het verhogen van het maximumbedrag van de bestuurlijke boete en enkele andere wijzigingen waaronder regels inzake het aanprijzen van het aanbrengen van een tatoeage of piercing en wijziging van de Warenwet BES in verband met het eenduidig regelen van de bevoegdheden van de toezichthouders en de eilandbesturen. Kamerstukken I 2014/15, 33 775, A en B
Grondwetswijziging BES Brief (28-04-2015) over het voorstel houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een constitutionele basis voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het regelen van de betrokkenheid van hun algemeen vertegenwoordigende organen bij de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer. – Brief van de Minister van BZK waarin hij meedeelt dat de novelle in consultatie gaat die ertoe strekt het kiesrecht voor de Eerste Kamer in de Grondwet mede toe te kennen aan de leden van aparte kiescolleges in de Caribische openbare lichamen. Het betreft een novelle bij het voorstel inzake de eerste lezing van de grondwetswijziging in verband met de positie van de Caribische openbare lichamen (33 131), dat voorziet in toekenning van het kiesrecht voor de Eerste Kamer aan de leden van de eilandsraden. Het desbetreffende wetsvoorstel/de novelle is ter consultatie aangeboden aan de bestuurscolleges van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, ter advisering aangeboden aan de Kiesraad en beschikbaar gesteld voor reacties via www.internetconsultatie. nl (tot 15 juli 2015). Kamerstukken I 2014/15, 33 131, G
Belastingregeling Nederland Curaçao Nota van wijziging (17-04-2015) bij het voorstel van rijkswet houdende regeling voor Nederland en Curaçao tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking
1266
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
Nader voorlopig verslag (28-04-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen (Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen).
stel van wet (21-04-2015) over het wetsvoorstel tot Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming. – Brief van de Staatssecretaris van VenJ waarin hij een toelichting geeft op zijn bezwaren tegen het, inmiddels ingetrokken, amendementAsmani/Kuiken (nr. 14). Het amendement strekte ertoe een wettelijke inperking te geven aan het volledige en ex nunc onderzoek zoals dat wordt voorgeschreven in artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn.
Kamerstukken I 2014/15, 34 003, E
Kamerstukken II 2014/15, 34 088, nr. 22 en
tot belastingen naar het inkomen en een woonplaatsfictie ter zake van erfen schenkbelasting (Belastingregeling Nederland Curaçao). Kamerstukken II 2014/15, 33955 (R2032), nr. 7
Omgevingswet Nader verslag (23-04-2015) over het wetsvoorstel houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet). Kamerstukken II 2014/15, 33 962, nr. 16
Vennootschapsbelasting overheidsbedrijven
Kamerstukken I 2014/15, 34 088, A
Civielrechtelijk bestuursverbod Nota naar aanleiding van het verslag (24-04-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Faillissementswet in verband met de invoering van de mogelijkheid van een civielrechtelijk bestuursverbod (Wet civielrechtelijk bestuursverbod). Kamerstukken II 2014/15, 34 011, nr. 6
Verduidelijking koopregels Gewijzigd voorstel van wet (23-042015) tot wijziging van de Boeken 6 en 7 van het Burgerlijk Wetboek, in verband met verduidelijking van het toepassingsbereik van de koopregels van titel 7.1 BW. Kamerstukken I 2014/15, 34 071, A
Werken na AOW-leeftijd Voorlopig verslag (28-04-2015) over het wetsvoorstel houdende aanpassing van enige arbeidsrechtelijke bepalingen die een belemmering kunnen vormen voor werknemers en ambtenaren die na de AOW-gerechtigde leeftijd willen blijven werken (Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd). Kamerstukken I 2014/15, 34 073, B
Implementatie Procedure- en Opvangrichtlijn Brief (20-04-2015) en gewijzigd voor-
Aanpak schijnconstructies Memorie van antwoord (24-04-2015) en verslag van een schriftelijk overleg (24-04-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten ter verbetering van de naleving en handhaving van arbeidsrechtelijke wetgeving in verband met de aanpak van schijnconstructies door werkgevers (Wet aanpak schijnconstructies). Kamerstuk I 2014/15, 34 108, D en E
Sociale veiligheid scholen Memorie van antwoord (24-04-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van enige onderwijswetten in verband met het invoeren van de verplichting voor scholen zorg te dragen voor de sociale veiligheid op school. Kamerstuk I 2014/15, 34 130, C
Diverse wijzigingen onderwijs Nota n.a.v. het verslag (24-04-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met het aanbrengen van enkele inhoudelijke wijzigingen van diverse aard. Kamerstuk II 2014/15, 34 146, nr. 6
Wetgeving
904
Nota’s, rapporten & verslagen Raad BuZa, Justitie en BZ over bootvluchtelingen Brief van de Minister van BuZa (2104-2015) met het verslag van de gezamenlijke Raad Buitenlandse Zaken en Justitie en Binnenlandse Zaken van 20 april 2015. – Naar aanleiding van de recente menselijke tragedies op de Middellandse Zee werd maandag 20 april jl. een gezamenlijke Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken en Migratie ingelast. Het grote aantal omgekomen migranten van de afgelopen dagen is een onaanvaardbare situatie is voor een Unie gebouwd op solidariteit, respect voor mensenrechten en menselijke waardigheid voor allen. Dit noopt tot versterking van de Europese samenwerking en daadkracht. De focus van de besprekingen tijdens de Raad lag op de urgentie van concrete actie, gebaseerd op een geïntegreerde aanpak van de migratieproblematiek en het exploreren van nieuwe oplossingsrichtingen, met als doel zowel het redden van mensenlevens als het beter beheersbaar maken van migratiestromen naar Europa. In haar interventie ging Hoge Vertegenwoordiger Mogherini in op de urgentie van de problematiek en benoemde als prioriteiten de aanpak van mensensmokkel, de bescherming van kwetsbare vluchtelingen, het versterken van Search and Rescue-activiteiten in de Middellandse Zee, en de samenwerking met landen van herkomst en transit. Commissaris Avramopoulos kondigde een tienpuntenplan aan dat zich zal richten op verdubbeling van Frontex-operaties Triton en Poseidon, systematische vernietiging van door smokkelaars gebruikte boten, verbeterde samenwerking tussen de EU-agentschappen als EASO, Europol, Frontex en Eurojust bij de bestrijding van mensensmokkelaars, steun aan lidstaten als Italië en Griekenland bij de ver-
werking van asielaanvragen, naleving van Europese afspraken door lidstaten bij de registratie van illegale migranten, opties bezien voor een noodmechanisme voor relocatie van vluchtelingen in de EU, verbetering van hervestigingsinspanningen door lidstaten, verbetering van terugkeerprocessen van uitgeprocedeerde asielzoekers, versterkte samenwerking in belangrijke transitlanden als Niger, en beter gebruik van informatie van inlichtingendiensten. Het tienpuntenplan werd door de lidstaten breed gesteund. Kamerstukken II 2014/15, 22 501-20, nr. 969
Consulaire samenwerking Brief van de Minister van BuZa (1704-2015) over het richtlijnvoorstel inzake ‘consulaire bescherming van niet-vertegenwoordigde burgers van de Unie in derde landen’. – Vier jaar na publicatie van het voorstel lijken de onderhandelingen ten einde te komen. Doel van de richtlijn is de praktische uitwerking tussen de vertegenwoordigingen van lidstaten in derde landen te verbeteren en de samenwerking op consulair gebied te versterken. Nederland heeft zich ingezet om de tekst van de richtlijn zoveel mogelijk te beperken tot de vaststelling van coördinatieen samenwerkingsmaatregelen tussen de lidstaten, teneinde het te zeer inkleuren van de diverse vormen van bijstand door de EU en het risico op ‘consulair shoppen’ te voorkomen. Het kabinet is tegen deze achtergrond tevreden met de wijze waarop in het voorstel de verhouding tussen de richtlijn en internationale verdragen is geëxpliciteerd. Conform initiële inzet heeft Nederland ervoor gezorgd dat de potentiële reikwijdte van consulaire bescherming niet rigide in de tekst werd vastgelegd. De uiteindelijke tekst houdt rekening met de huidige praktijk bij het verlenen van consulaire bescherming aan niet-vertegenwoordigde burgers, waarbij veelal vooraf overleg plaatsvindt tussen de betrokken lidstaten. Dit biedt de ruimte voor maatwerk waaraan Nederland sterk hecht, vooral in geval van zaken die zeer gevoelig zijn en waarbij Nederland zelf het gehele traject van bijstand in handen wil houden. De aanvankelijke Nederlandse wens om in het geheel geen bepaling op te nemen over ‘familiele-
den’ bleek gezien het krachtenveld niet haalbaar. Kamerstukken II 2014/15, 22 112, nr. 1959
Kaderrichtlijn water en overstromingsrisico’s Brief van de Minister van BuZa (1704-2015) met een fiche inzake een Mededeling Kaderrichtlijn water en de Richtlijn overstromingsrisico’s. – Doeltreffend waterbeheer, zoals vereist door de Kaderrichtlijn water (KRW), helpt lidstaten voorbereid te zijn op extreme weersomstandigheden die als gevolg van klimaatverandering vaker voorkomen. Als aanvulling op de KRW werd in 2007 de Richtlijn overstromingsrisico’s (ROR) vastgesteld, die de lidstaten ertoe verplicht de overstromingsrisico’s in kaart te brengen en deze door het invoeren van overstromingsrisicobeheersplannen onder controle te brengen. In deze Mededeling wordt de tot nu toe geboekte vooruitgang geëvalueerd vanuit het besef dat de twee richtlijnen met elkaar samenhangen en hun uitvoering gecoördineerd moet verlopen. De Europese Commissie doet in de mededeling aanbevelingen op basis van de beoordeling van de maatregelenprogramma’s van de lidstaten om de goede watertoestand te realiseren en de evaluatie van de voorlopige beoordelingen van het overstromingsrisico. De aanbevelingen voor KRW maatregelenprogramma’s, die niet bindend zijn voor de lidstaten, vloeien voort uit artikel 18 van de richtlijn. De mededeling gaat vergezeld van zeven werkdocumenten van de diensten van de Commissie. Twee ervan omvatten een meer gedetailleerde beoordeling van de vooruitgang die inmiddels bij de uitvoering van de KRW en de richtlijn overstromingsrisico (ROR) is geboekt. De overige vijf zijn beoordelingen van de stroomgebiedsbeheerplannen van lidstaten, die in 2012 nog niet vastgesteld waren. Uit de gedetailleerde beoordeling van de stroomgebiedsbeheerplannen 2010–2015 blijkt dat Nederland, Oostenrijk en Finland de enige lidstaten zijn die grotendeels ‘goed’ scoren op zowel het monitoringprogramma, de beoordelingssystematiek en de systeemanalyse. Desondanks wordt ook Nederland gevraagd haar methoden verder te verbeteren. Kamerstukken II 2014/15, 22 112, nr. 1958
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1267
Wetgeving
Fiscale verdragen met ontwikkelingslanden Brief van de Staatssecretaris van Financiën (20-04-2015) waarin de laatste stand van zaken van de (her) onderhandeling van de belastingverdragen met 23 ontwikkelingslanden wordt beschreven. – Op dit moment is er met Ethiopië, Zambia, Ghana, Kenia en Malawi (ambtelijk) overeenstemming bereikt over het opnemen van een antimisbruikbepaling. Daarnaast ziet het ernaar uit dat er met verschillende landen binnen afzienbare tijd zal worden gesproken over het opnemen van een antimisbruikbepaling in het belastingverdrag respectievelijk volledige (her)onderhandeling van een belastingverdrag. Zo zullen er op zeer korte termijn gesprekken zijn met Kirgizië. Daarnaast wordt verwacht dat in de loop van 2015 in ieder geval gesproken zal worden met Bangladesh en Egypte. De ontwikkelingslanden waarvan op dit moment nog geen (officiële) reactie is ontvangen, worden na een termijn van ongeveer zes maanden na verzending van het voorstel nogmaals benaderd. Dit betekent dat deze landen inmiddels voor een tweede maal zijn benaderd of binnenkort voor een tweede maal benaderd zullen worden. Kamerstukken II 2014/15, 25 087, nr. 98
Milieuboa’s Brief van de Minister van VenJ (1704-2015) bij de aanbieding van het evaluatierapport ‘Professionalisering milieuboa’s; evaluatie van het opleidingsprogramma voor buitengewoon opsporingsambtenaren milieu, werkzaam in domein 2’, uitgevoerd door het Verwey Jonker Instituut in opdracht van het WODC. – In 2010 is een professionaliseringstraject voor de buitengewone opsporingsambtenaren (boa’s) in Domein II Milieu, welzijn en infrastructuur in gang gezet met als doel de milieuboa’s beter toe te rusten op de uitvoering van hun taken. Na het behalen van de gebruikelijke basisbekwaamheidseisen start de milieuboa met het aanvullende opleidingsprogramma dat voor deze boa’s op initiatief van het Openbaar Ministerie en een aantal werkgevers van boa’s in Domein II is ontwikkeld. In Domein II waren eind 2014 in totaal
1268
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
2.942 boa’s werkzaam. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de beoogde professionalisering van de milieuboa in gang is gezet. Milieuboa’s zijn daardoor beter in staat hun bevoegdheden actiever en zelfbewuster uit te oefenen. Tegelijkertijd is met het onderzoek vast komen te staan dat dit professionaliseringstraject nog niet is voltooid. Naast de uitwerking van het opleidingsprogramma kan het toezicht op en de kwaliteit van de examinering verder worden verbeterd. De daarvoor benodigde acties zullen in goede afstemming met het Openbaar Ministerie als toezichthouder op de milieuboa’s plaatsvinden. Kamerstukken II 2014/15, 28 684, nr. 439
Integriteit Overheid Brief van de Minister van BZK (17-042015) bij de aanbieding van het jaarverslag van de Onderzoeksraad Integriteit Overheid 2014. – Het jaarverslag is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 28 844, nr. 80
Auteurs- en naburige rechten Brief van de Staatssecretaris van VenJ (21-04-2015) bij de aanbieding van het jaarverslag van het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties Auteurs- en naburige rechten. – Het jaarverslag (over 2013) is, evenals het toezichtrapport over 2013, als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 29 838, nr. 80
Jaarverslag AIVD Brief van de Minister van BZK (22-042015) bij de aanbieding van het openbare jaarverslag van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) over 2014. – Het jaarverslag maakt onderdeel uit van de publieke verantwoording over de activiteiten en de aandachtsgebieden van de AIVD in 2014. Drie zorgwekkende ontwikkelingen krijgen in het jaarverslag van de AIVD nadrukkelijk aandacht. Ten eerste de ontwikkelingen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten en daarmee samenhangend de jihadistische dreiging voor Nederland. Ten tweede de onrust aan de oostgrenzen van Europa. Tezamen vormen deze een gordel van instabiliteit rond Europa. Ten derde is er aandacht voor de digitale dreigingen voor ons land. Het jaar-
verslag is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 30 977, nr. 113
Beschouwing Hoofdstuk 7 Grondwet Brief van de Minister van BZK (17-042015) met een Beschouwing inzake Hoofdstuk 7 van de Grondwet. – Met de term ‘beschouwing’ wordt tot uitdrukking gebracht dat in het voorliggende stuk de inhoud, achtergrond, onderlinge samenhang en praktische betekenis van de verschillende bepalingen van Hoofdstuk 7 de revue passeren. Dat leidt tot een primair descriptief en analytisch betoog. Wel worden aan het slot van deze beschouwing een aantal agenderende conclusies getrokken. Deze worden vervolgens getoetst aan de uitgangspunten van het kabinet voor herziening van de Grondwet. Zoals bekend behelzen deze uitgangspunten een terughoudende benadering. Het kabinet streeft niet naar een integrale herziening van de Grondwet, maar kiest voor het wegnemen van evidente knelpunten. Conclusies betreffen onder andere de vraag in hoeverre de bepalingen van Hoofdstuk 7 onnodige belemmeringen bevatten voor een goed functioneren en de daarvoor noodzakelijk geachte verdere ontwikkeling van het decentrale bestuur. In dat verband kan onder meer worden gedacht aan de mate waarin Hoofdstuk 7 differentiatie inzake taken en bevoegdheden, de financiële verhouding, de territoriale bestuurlijke organisatie en de diverse institutionele aspecten mogelijk maakt. Een geheel andere vraag is in hoeverre Hoofdstuk 7 tekort schiet wat betreft constitutionele normstelling op het vlak van de inrichting en de positionering van het decentrale bestuur. De beschouwing past in een langjarig debat dat zowel in politiekbestuurlijke als wetenschappelijke kring wordt gevoerd. Dat debat concentreert zich rond een aantal thema’s die in ieder geval met elkaar gemeen hebben dat zij hun constitutionele verankering vinden in Hoofdstuk 7. Het ligt daarom voor de hand deze beschouwing te houden aan de hand van die thema’s. Dat zijn achtereenvolgens: 1. de gedecentraliseerde eenheidsstaat, autonomie en medebewind, interbestuurlijk toezicht;
Wetgeving
2. de bestuurlijke organisatie: de bestuurlijke hoofdstructuur (het ‘Huis van Thorbecke’), samenwerkingslichamen, andere openbare lichamen, regionaal bestuur en waterschappen; 3. de bestuurlijke inrichting: het hoofdschap van de raad, alsmede het vraagstuk van tussentijdse raadsontbinding; 4. de aanstellingswijze van de burgemeester; 5. overige onderwerpen. Kamerstukken II 2014/15, 31 570, nr. 28 Kamerstukken I 2014/15, CII, J
Varianten aanstellingswijze burgemeester Brief van de Minister van BZK (17-042015) met een notitie over verschillende varianten voor de aanstellingswijze van de burgemeester en de gevolgen daarvan voor zijn positie. – Aanleiding voor deze notitie is dat in eerste lezing een initiatiefvoorstel van het lid Schouw tot wijziging van de Grondwet aanhangig is, strekkende tot deconstitutionalisering van de aanstellingswijze van de burgemeester en de commissaris van de Koning. Dit voorstel is met zeer brede steun door de Tweede Kamer aanvaard en wacht thans op plenaire behandeling door de Eerste Kamer. Het kabinet steunt de voorgestelde deconstitutionalisering van de aanstellingswijze. Deconstitutionalisering impliceert dat de aanstellingswijze, na aanvaarding in tweede lezing, een zaak van de wetgever is. Om die reden heeft het kabinet, evenals de initiatiefnemer, geen voorkeur uitgesproken voor behoud van de Kroonbenoeming dan wel wijziging van de aanstellingswijze. Dit brengt met zich dat deze notitie een zuiver beschrijvend, modelmatig karakter heeft, niet gericht op oordeelsvorming. Besluitvorming over de aanstellingswijze kan dus pas plaatsvinden onder een volgend kabinet, na aanvaarding van de grondwetswijziging in tweede lezing. De aanstellingswijze kan niet als een geïsoleerd vraagstuk worden beschouwd; zij moet – evenals de rechtspositie – ondersteunend zijn aan de positie van de burgemeester in het gemeentelijk bestel. Idealiter
gaat de discussie over de meest wenselijke positie van de burgemeester, en wordt vervolgens gekeken welke aanstellingswijze daar het meest passend bij is, ondersteunend aan het ambt. De ervaringen tot nu toe wijzen echter uit dat het omgekeerde het geval is, namelijk dat de discussie over de meest wenselijke aanstellingswijze wordt gevoerd, en dat vervolgens de gevolgen voor de positie van de burgemeester worden beoordeeld. Die gevolgen kunnen niettemin ingrijpend zijn, zowel wat betreft de eigenstandige positie van de burgemeester als in zijn verhouding tot de raad en het college c.q. de wethouders; die keuze kan dus evenzeer ingrijpende gevolgen voor de positie van de raad en het college c.q. de wethouders met zich brengen. Met het oog op een goede (toekomstige) afweging van een en ander, wordt in deze notitie daarom bij iedere variant zoveel mogelijk aangegeven wat die mogelijke gevolgen zouden kunnen zijn. Na een korte duiding van het grondwettelijk kader worden de drie hoofdvarianten van aanstelling geschetst: Kroonbenoeming (I), raadsbenoeming (II) en rechtstreekse verkiezing (III). Binnen elke hoofdvariant zijn weer subvarianten denkbaar en ook een mix van (sub)varianten is mogelijk. De notitie beoogt derhalve niet een volledige, limitatieve opsomming van alle denkbare mogelijkheden te geven. Bij de onderscheiden (sub)varianten zal steeds weer op met name de volgende punten een keuze aan de orde zal zijn: • de duur van de ambtstermijn (vier of zes jaar); • sollicitatie of kandidaatstelling; • vereisten voor sollicitatie dan wel kandidaatstelling; • beoordeling van de integriteit van kandidaten c.q. screening van de kandidaten; • de mate van openbaarheid van de procedure; • de mate van invloed van de raad; • de mate van invloed van burgers; • de relatie tussen de burgemeester, het college c.q. de wethouders en de raad; • de relatie van de burgemeester tot de Minister van BZK en de
commissaris van de Koning; • de rol, taken en bevoegdheden van de burgemeester. Juist de keuze op het laatstgenoemde punt is van essentieel belang: welke rol, taken en bevoegdheden vervult de burgemeester, dan wel zou de burgemeester moeten vervullen. Het ligt in de rede dat de keuze die op dìt punt wordt gemaakt in hoge mate van invloed zal zijn op de (toekomstige) keuze voor de aanstellingswijze. Kamerstukken II 2014/15, 31 570, nr. 29
Jeugdhulp na decentralisatie Brief van de Staatssecretarissen van VWS en VenJ (20-04-2015) over het bijgevoegde rapport toegang tot jeugdhulp vanuit de wijkteams van het Samenwerkend Toezicht Jeugd en de rapportage van de Kinderombudsman over de toegang tot en kwaliteit van de jeugdhulp na decentralisatie. – Hoewel de onderzoeksopzet verschillend is, komen de belangrijkste bevindingen en aandachtspunten van deze rapportages overeen. Bij de uitvoering van het nieuwe jeugdstelsel hebben gemeenten sinds 1 januari 2015 de verantwoordelijkheid om de jeugdhulp voor jeugdigen, ouders en professionals herkenbaar en laagdrempelig te organiseren (Jeugdwet, artikel 2.5, eerste lid, onderdeel b). Gemeenten zorgen er voor dat jeugdigen en hun ouders goed terecht kunnen met vragen en zorgen over de opvoeding, ontwikkeling, geestelijke gezondheid of veiligheid van een kind, bij crisissituaties ook buiten kantooruren. Het algemene beeld dat uit de rapportages naar voren komt is dat de gemeentelijke toegang is ingericht maar tegelijkertijd nog volop in ontwikkeling is. Uit de rapportages komt een aantal ontwikkelpunten naar voren ten aanzien van de toegang bij nieuwe zorgvragers waarop nader wordt ingegaan. Volgens de Kinderombudsman is de zorgcontinuïteit voor kinderen die op 1 januari 2015 al in zorg waren gewaarborgd. Er zijn de Kinderombudsman in de eerste maanden van 2015 geen signalen ter ore gekomen van kinderen die in ernstige nood verkeerden en geen hulp kregen. Kamerstukken II 2014/15, 31 839, nr. 466
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1269
Nieuws
905
Hof: wettelijke kader voor doorzoeking van smartphone voldoet niet (meer) aan eisen van art. 8 EVRM Op smartphone is privé-informatie toegankelijk Op 22 april 2015 heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat het wettelijk kader voor doorzoeking van een smartphone niet voldoet aan de eisen van art. 8 EVRM. Volgens het hof wordt via een smartphone niet alleen toegang verkregen tot verkeersgegevens, maar ook tot de inhoud van communicatie en privé-informatie van de gebruiker van de smartphone. Het hof oordeelt dat sprake is van een zodanig ingrijpende bevoegdheid dat de algemene bevoegdheidsomschrijving van artikel 94 Sv niet meer kan worden aangemerkt als een wettelijk voorschrift dat als voldoende kenbaar en voorzienbaar kan worden aangemerkt bij de uitoefening van de verleende bevoegdheid. Het kan de toets van art. 8 EVRM niet (meer) doorstaan.
D
aarmee is volgens het hof sprake van een onherstelbaar vormverzuim al verbindt het hof daar uiteindelijk geen rechtsgevolgen aan.
Verweer verdediging Door de verdediging is gesteld dat door de politie onder de verdachte een iPhone in beslag is genomen in het kader van de waarheidsvinding, waarna de inhoud van deze smartphone door een agente is onderzocht en gegevens (een whatsapp gesprek) uit deze smartphone zijn gelicht en geprint en toegevoegd aan het strafdossier. De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat het door de politie verrichte onderzoek aan de telefoon van de verdachte onrechtmatig is wegens strijd met artikel 8 van het EVRM. Dit levert op een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat deze werkwijze weliswaar is toegestaan op basis van de huidige Nederlandse wetgeving op het gebied van inbeslagneming, maar dat deze regelgeving thans niet (meer)
1270
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
is toegesneden op de feitelijke situatie waarin mensen vandaag de dag in de maatschappij functioneren, en waarbij, zoals hier het geval is, een smartphone een bron van opslag is van het hele privé-leven van de gebruiker van de smartphone. De handelingen die de politie heeft verricht met betrekking tot de smartphone van de verdachte vormen aldus een inbreuk op de eerbiediging van het privé-leven en de correspondentie van de verdachte. Voor de rechtvaardiging van deze inbreuk kan weliswaar een basis worden gevonden in artikel 94 Sv, maar een nadere invulling van de bevoegdheid tot het verrichten van onderzoek aan het in beslag genomen voorwerp wordt niet geboden. Daarmee schiet de Nederlandse regelgeving tekort in het bieden van een redelijke begrenzing van de onderzoeksbevoegdheid van de politie, met name tot hetgeen noodzakelijk en proportioneel is. Aldus is hier feitelijk sprake van een onbegrensde onderzoeksbevoegdheid van de politie, hetgeen in strijd is met artikel 8 EVRM, aldus de verdediging. Daarnaast voert de verdediging aan dat in het verlengde van bovenstaande sprake is van strijd met artikel 8 EVRM omdat een voorafgaande rechterlijke machtiging of rechterlijk bevel tot onderzoek aan de smartphone ontbreekt. Tezamen is daarmee sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
Uitspraak Hof Het hof onderschrijft het standpunt van de verdediging in die zin dat verdachte ten aanzien van de inhoud van zijn smartphone een beroep op bescherming op artikel 8 EVRM (en artikel 10 Grondwet) toekomt. De inbeslagname, het onderzoek aan de srnartphone en het lichten van gegevens van die smartphone door de politie op grond van artikel 94 Sv vormen een inbreuk op de door artikel 8 EVRM verleende bescherming
van de persoonlijke levenssfeer. De bevoegdheid van de politie tot het maken van een inbreuk op dit recht moet voldoende kenbaar en voorzienbaar in de wet zijn omschreven. De technische ontwikkelingen anno 2015 brengen met zich dat er via een smartphone niet alleen toegang wordt verkregen tot verkeersgegevens, maar ook tot de inhoud van communicatie en privé-informatie van de gebruiker van de smartphone. En dat zonder enige vorm van voorafgaande beoordeling van de subsidiariteit en/of proportionaliteit van de bevoegdheid. Dat brengt het hof tot het oordeel dat sprake is van een zodanig ingrijpende bevoegdheid dat, mede gelet op artikel 1 Sv, de algemene bevoegdheidsomschrijving van artikel 94 Sv heden ten dage niet meer kan worden aangemerkt als een wettelijk voorschrift dat als voldoende kenbaar en voorzienbaar kan worden aangemerkt bij de uitoefening van de verleende bevoegdheid. Het kan derhalve de toets van artikel 8 EVRM niet (meer) doorstaan. Met de verdediging is het hof daarom van oordeel dat het onderzoek door de politie aan de srnartphone van de verdachte oplevert een schending van zijn recht op privacy. De verdachte is hierdoor getroffen in een belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Omdat verdachte van dit vormverzuim geen nadeel heeft ondervonden nu het onderzoeksresultaat dat door middel van het vormverzuirn is verkregen geen onderdeel vormt van de bewijsconstructie van het hof verbindt het hof verder geen rechtsgevolgen aan het vormverzuim. Hof Arnhem-Leeuwarden, 22 april 2015, Parketnummer: 21-006079-14 Op njb.nl, rubriek Nieuws is de uitspraak te vinden, bij dit bericht.
Nieuws
906
Amsterdamse rechtbank over gijzelingsverzoeken De Amsterdamse rechtbank heeft op 28 april 5 zaken behandeld waarin het Openbaar Ministerie om gijzeling verzocht van wanbetalers. De rechtbank besliste in 2 zaken waarin de betrokkenen verschenen direct: beide verzoeken zijn afgewezen in verband met de financiële situatie van de betrokkenen. In de zaken waarbij de betrokkenen niet verschenen, wordt binnen 2 weken een schriftelijke beslissing genomen.
D
e laatste tijd is ophef ontstaan doordat rechters steeds vaker zien dat het OM om gijzeling verzoekt van mensen die boetes niet kunnen betalen, terwijl gijzeling alleen bedoeld is voor degenen die niet willen betalen. Rechters vonden dat officieren van justitie niet of niet afdoende motiveerden dat mensen niet wilden betalen. Amsterdamse kantonrechters vroegen al in januari 2014 in een brief aan het OM en het CJIB om voortaan bij gijzelingsverzoeken aan-
nemelijk te maken dat het gaat om mensen die niet willen betalen. Daarmee passen de rechters het recht toe. De memorie van toelichting van de Wet Administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, zegt immers nadrukkelijk dat gijzeling bedoeld is voor mensen die wel kunnen, maar niet willen betalen. Met het afwijzen van een gijzelingsverzoek blijft de verplichting om de boete te betalen overigens bestaan. www.rechtspraak.nl, nieuwsberichten
907
EU-Hof geeft uitleg over regels voor informatieplicht over ‘woekerpolissen’ Levensverzekeraars kunnen worden verplicht meer informatie te verstrekken aan consumenten dan de EU-richtlijn inzake levensverzekeringen voorschrijft. Die plicht kan, zoals in Nederland, in algemene termen geformuleerd zijn. Maar de verzekeraar moet wel met een voldoende mate van voorspelbaarheid kunnen vaststellen welke aanvullende informatie hij dient te verstrekken. Dat heeft het EU-Hof geantwoord op vragen van de rechtbank Rotterdamse rechtbank in de zgn. woekerpolissenzaak.
H
et gaat om het arrest van het EU-Hof van 29 april 2015 in zaak C-51/13, Nationale-Nederlanden Levensverzekering Mij NV vs. Van Leeuwen.
De zaak In 1999 heeft Van Leeuwen bij Nationale-Nederlanden Levensverzekering Mij NV (NN) een verzekeringsovereenkomst met een beleggingsonderdeel gesloten, aangeduid als ‘flexibel verzekerd beleggen’. Het betrof hier een levensverzekering waarbij de
waardeopbouw op de einddatum van de verzekering afhangt van de ontwikkeling van de beleggingen. Voorts wordt gedurende de looptijd van de verzekeringsovereenkomst een vast gegarandeerd kapitaal verzekerd dat wordt uitgekeerd indien de verzekeringnemer vóór de einddatum van de overeenkomst komt te overlijden. Na het sluiten van de verzekeringsovereenkomst is tussen NN en Van Leeuwen onenigheid ontstaan over de hoogte van de kosten en van de premies voor de overlijdensrisicodekking. In het verlengde van dit geschil bestaat tussen partijen verschil van mening over de vraag of NN voorafgaand aan het sluiten van de verzekeringsovereenkomst voldoende informatie heeft verschaft over deze kosten. Meer in het bijzonder is aan de orde dat aan Van Leeuwen geen volledig overzicht van of inzicht in de concrete en/of absolute kosten en risicopremies en de opbouw daarvan is verstrekt.
Open/ongeschreven regels De Rechtbank Rotterdam, waar de zaak aanhangig is, is van oordeel dat
het bij die gegevens weliswaar niet gaat om informatie die de verzekeringsmaatschappij op grond van de Europese derde levensrichtlijn aan de verzekeringnemer dient te verstrekken, maar dat NN, door mededeling van die gegevens achterwege te laten, heeft gehandeld in strijd met ‘open en/of ongeschreven regels’ van Nederlands recht, zoals de zorgplicht van de verzekeraar, de precontractuele goede trouw en de redelijkheid en billijkheid. De Europese derde levensrichtlijn ((Richtlijn 92/96/EEG) heeft tot doel de coördinatie van minimumvoorschriften die ervoor moeten zorgen dat de consument duidelijke en nauwkeurige informatie ontvangt over de wezenlijke kenmerken van de hem aangeboden verzekeringsproducten. De rechtbank heeft daarom de vraag voorgelegd aan het EU-Hof of de bepalingen van de levensrichtlijn zich ertegen verzetten dat een verzekeringsmaatschappij op grond van algemene beginselen van Nederlands recht, zoals de ‘open en/of ongeschreven regels’, aan de verzekeringnemer aanvullende informatie dient te ver-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1271
Nieuws
strekken naast de informatie die de richtlijn opsomt.
Uitspraak Hof In zijn arrest wijst het Hof om te beginnen op de bewoordingen van artikel 31 van de richtlijn, bijlage II bij deze laatste en de considerans van de richtlijn. Op grond daarvan moet de aanvullende informatie waarvan de lidstaten mogen verlangen dat de verzekeraar ze verstrekt, duidelijk en nauwkeurig zijn en nodig voor een goed begrip van de wezenlijke bestanddelen van de aan de verzekeringnemer aangeboden verzekeringsproducten. De verstrekking van aanvullende informatie kan dus slechts verplicht worden gesteld voor zover zij noodzakelijk is ter bereiking van het doel, de verzekeringnemer van informatie te voorzien, en voor zover de vereiste informatie voldoende duidelijk en nauwkeurig is om dat doel te bereiken en dus onder meer de verzekeraar een voldoende niveau van rechtszekerheid te waarborgen.
In dit verband beklemtoont het Hof dat de lidstaten de verzekeraar niet hoeven te verplichten, aanvullende informatie te verstrekken. Het betreft hier een mogelijkheid waar de lidstaten al dan niet gebruik van kunnen maken. Het Hof merkt daarbij echter op dat de lidstaat weliswaar de toepassingsvoorschriften betreffende de verplichting tot verstrekking van aanvullende informatie als voorzien in de nationale wetgeving vaststelt, maar dat de richtlijn die verplichting nader invult door te preciseren dat die informatie de verzekeringnemer in staat moet stellen, de wezenlijke bestanddelen van de verbintenis daadwerkelijk te begrijpen. De rechtsgrondslag van een dergelijke mededelingsplicht, meer in het bijzonder de vraag of die verplichting voortvloeit uit algemene beginselen van intern recht, zoals de ‘open en/of ongeschreven regels’, is in beginsel irrelevant. Die rechtsgrondslag moet wel overeenkomstig het beginsel van rechtszekerheid de verzekeringsmaatschappij in staat stellen met een voldoende mate van voor-
spelbaarheid vast te stellen, welke aanvullende informatie hij dient te verstrekken. Op dit punt merkt het Hof op dat de Rotterdamse rechtbank bij de beoordeling welke vereisten moeten worden gesteld met betrekking tot de voorspelbaarheid van een dergelijke mededelingsplicht, in de beschouwing kan betrekken dat het aan de verzekeraar is, de aard en de kenmerkende eigenschappen van de door hem aangeboden verzekeringsproducten te bepalen, en dat deze dan ook in beginsel zou moeten kunnen vaststellen welke kenmerkende eigenschappen van die producten rechtvaardigen dat de verzekeringnemer aanvullende informatie moet worden verstrekt. De Rotterdamse rechtbank moet nu met deze uitleg in de hand beoordelen of de Nederlandse ‘open en/of ongeschreven regels’ aan die vereisten voldoen. www.minbuza.nl/ecer/nieuws/2015
908
Geen baan vanwege niet-Nederlandse naam Het werd al langer vermoed: sollicitanten met een niet-westerse naam hebben minder kans op een uitnodiging voor een sollicitatiegesprek. Het College voor de Rechten van de Mens behandelde twee zaken waarin de sollicitanten stellen dat zij zijn afgewezen vanwege hun nietNederlandse naam. In beide zaken oordeelt het College dat de werkgever de sollicitanten discrimineerde vanwege hun afkomst.
E
en man van Irakese afkomst solliciteerde bij Bergse Bossen als afwashulp. Het hotel wees de man nog diezelfde dag af, omdat er genoeg afwassers waren. Zijn vriend met een Nederlandse naam solliciteerde een dag later op dezelfde functie en werd wel uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek. Als de
1272
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
man hierover klaagt weigert Bergse Bossen de discriminatieklacht te onderzoeken. Volgens Bergse Bossen heeft de man ‘pure pech’ gehad: een kwartier na zijn afwijzing kwam een vacature vrij doordat een oproepkracht plotseling opzei. Daardoor was er toen de vriend van de man solliciteerde wel een vacature. Maar na de zitting bij het College blijkt deze informatie onjuist. De oproepkracht had niet een kwartier na de afwijzing van de man opgezegd, maar al weken eerder. Deze gang van zaken wijst op discriminatie op grond van afkomst. Bij Yacht solliciteerde een man van Turkse afkomst als projectmanager. De volgende dag ontving hij een afwijzing. Een week later solliciteerde hij opnieuw naar dezelfde functie onder de verzonnen naam ‘Martin van Dongen’. Zijn brief en cv bleven
vrijwel hetzelfde. Yacht nodigde ‘Martin van Dongen’ wel uit voor een sollicitatiegesprek. De man klaagde hierover bij de directeur van Yacht, die direct een onderzoek instelt. Volgens Yacht ging het om een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De business manager bekeek de eerste sollicitatie en vond het cv van de man te mager. De recruiter bekeek de tweede sollicitatie en zag wel mogelijkheden. Het College oordeelt dat Yacht met deze uitleg niet aantoont dat het bedrijf niet discrimineerde op basis van afkomst. Wel is de discriminatieklacht van de man zorgvuldig behandeld. mensenrechten.nl/berichten (resp. oordeel 2015-44 en 2015-43).
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
aan de faculteit Recht, Economie, Bestuur en Organisatie van de Universiteit Utrecht, zijn ambt met het uitspreken van zijn oratie. De titel van zijn oratie was: Insolventierecht en het notariaat.
Promoties Oraties Prof. Javier A. Couso, per 1 september benoemd op de Prince Claus Chair of Development and Equity aan de Universiteit Utrecht, spreekt op 18 mei 2015 om 16:15 uur zijn oratie uit, getiteld: Sine qua non - On the role of judicial independence for the protection of human rights in Latin America. Couso is hoogleraar aan en directeur van het ‘Constitutional Law Program’ van de Universidad Diego Portales in Santiago (Chili). Hij zal de komende twee jaar samen met wetenschappers van de Universiteit Utrecht rechtsvergelijkend onderzoek doen. Hare Majesteit Koningin Máxima, beschermvrouwe van de Prins Claus Chair, zal de academische ceremonie bijwonen. Couso is gespecialiseerd in de rechtssociologie en de rechtsvergelijking, met name op het gebied van constitutioneel recht in Latijns Amerikaanse landen, zoals Chili, Mexico, Nicaragua en Peru. Hij doet onder meer onderzoek naar rechtelijke onafhankelijkheid en mensenrechten. Zijn onderzoek staat in hoge mate in dienst van het beter begrijpen van de vaak moeilijke transitieprocessen in Latijns Amerika. Gedurende de twee jaar van zijn aanstelling in Utrecht zal prof. Couso deel uitmaken van het strategisch onderzoeksthema Instituties. Hij krijgt onderdak in de faculteit Recht, Economie, Bestuur en Organisatie, bij het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten (SIM). Na de oratie vindt er een receptie plaats in de Senaatszaal van het academiegebouw. Plaats: Aula in het Academiegebouw, Domplein 29 te Utrecht
Op donderdag 30 april 2015 aanvaardde prof. dr. J.W.A. Bieman, hoogleraar Burgerlijk recht, in het bijzonder Goederenrecht en Notarieel recht
Captivated by fear Radicalisering in gevangenissen staat hoog op de politieke agenda in Europa. Een toenemend aantal jonge moslims werd in de afgelopen jaren gearresteerd op verdenking van het voorbereiden van extremistisch geweld of het ronselen voor de gewapende strijd in conflictgebieden zoals Syrië en Irak. Geluiden dat diverse extremisten, waaronder de plegers van de aanval op het satirische magazine Charlie Hebdo in Parijs in januari 2015, in de gevangenis zouden zijn geradicaliseerd voeden de angst voor verspreiding van extremistisch gedachtegoed onder gedetineerden. Verschillende landen worstelen met de vraag hoe terrorismeverdachten het beste kunnen worden gehuisvest om dit te voorkomen. In Nederland worden alle van terrorisme verdachte of veroordeelde gedetineerden sinds 2006 ondergebracht in streng beveiligde ‘terroristenafdelingen’, om te voorkomen dat zij een radicaliserende invloed op reguliere gedetineerden kunnen uitoefenen. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) boog zich in 2006 desgevraagd over de rechtmatigheid van de terroristenafdeling en voelde zich tevens genoopt zich uit te laten over de doelmatigheid van het beleid. De RSJ achtte het onwenselijk dat gedetineerden op basis van een delict op een bijzondere afdeling met verzwaarde detentieomstandigheden worden geplaatst en waarschuwde voor eventuele negatieve bijwerkingen van de maatregel, zoals intensivering van radicaal gedachtegoed. Ook deskundigen wezen erop dat het bij elkaar plaatsen van extremisten mogelijk verdere radicalisering in de hand kan werken. Het is dus de vraag wat de beleidsmakers ertoe heeft aangezet om
aparte terroristenafdelingen op te richten, ondanks dat zulk beleid negatieve of zelfs contraproductieve gevolgen met zich mee kan brengen. Is dit beleid gestoeld op evidentie en realistische aannames, of is het een grotendeels ondoordachte reactie op maatschappelijke onrust en angst voor extremisme? In dit proefschrift van Tinka M. Veldhuis wordt deze vraag beantwoord door te onderzoeken hoe de terroristenafdeling tot stand is gekomen en hoe het beleid in de praktijk functioneert. Aan de hand van Pawson en Tilley’s realistische evaluatiebenadering is geëvalueerd of dergelijk beleid wordt gesteund door bestaande wetenschappelijke kennis. Hierbij is gebruik gemaakt van verschillende kwalitatieve en kwantitatieve methoden, waaronder uitgebreide literatuurstudies, interviews met de betrokken beleidsmakers, gevangenispersoneel en (extremistische) gedetineerden, aangevuld met experimenteel onderzoek binnen gevangenissen. Over het geheel genomen kan worden gesteld dat het bij elkaar plaatsen van terrorismeverdachten een overhaaste beleidsreactie op maatschappelijke vrees voor terrorisme lijkt te zijn, die weinig steun vindt in wetenschappelijke inzichten. Er is weinig bewijs dat radicalisering onder gedetineerden in Nederland een probleem is, of dat de terroristenafdelingen bijdraagt aan de preventie hiervan. Sterker nog, de resultaten uit deze studie wijzen er op dat dergelijk beleid negatieve bijwerkingen kan genereren en uiteindelijk zelfs contraproductief kan zijn. Zo leidt de maatregel ertoe dat verdachten van een terroristisch misdrijf automatisch aan verzwaarde detentieomstandigheden worden blootgesteld, zonder dat de noodzaak hiertoe wordt onderbouwd aan de hand van een persoonlijk risicoprofiel. Ook bestaat er een aannemelijk risico op intensivering van extremistisch gedachtegoed en worden gedetineerden op de terroristenafdeling nauwelijks voorbereid op hun terugkeer in de samenleving, wat mogelijk recidive in de hand kan werken. Het is niet ondenkbaar dat de terroristenafdelingen op de langere termijn eerder radicalisering in de hand werken dan tegengaan.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1273
909
Universitair Nieuws
Tinka Veldhuis promoveerde op donderdag 26 maart 2015 aan de vakgroep Sociologie van Rijksuniversiteit Groningen (RUG). Promotors waren prof. dr. S. Lindenberg, prof. E. Gordijn en prof. R. Veenstra. Tinka M. Veldhuis Captivated by fear. An evaluation of terrorism detention policy ISBN 978 90 367 7677 6 Het proefschrift is te downloaden via: http://irs.ub.rug. nl/ppn/391170198
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www. njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van max. 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
Personalia
910
Raadsheren In de Hoge Raad der Nederlanden worden vijf nieuwe raadsheren benoemd. Mevrouw mr. A.L.J. Van Strien (1961) begint 1 juni 2015 in de Strafkamer van de Hoge Raad. Op dit moment is zij senior raadsheer in het gerechtshof in Den Haag. Tevens is zij op detacheringsbasis werkzaam als raadsadviseur bij de directie Wetgeving en Juridische Zaken van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Mevrouw mr. F.E. Faase (1958) begint 1 september 2015 in de Strafkamer van de Hoge Raad. Zij is thans senior raadsheer in het gerechtshof in Amsterdam. De heer prof. mr. M.J. Borgers (1973) begint 1 januari 2016 in de Strafkamer van de Hoge Raad. Hij is op dit moment hoogleraar straf(proces) recht aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Mevrouw mr. M.E. Van Hilten (1964) begint 1 september 2015 in de Belastingkamer van de Hoge Raad. Thans is zij advocaat-generaal bij de Hoge Raad. De heer prof. mr. C.E. du Perron (1965)
1274
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
begint 1 april 2016 in de Civiele Kamer van de Hoge Raad. Hij is op dit moment hoogleraar privaatrecht aan de Universiteit van Amsterdam en decaan aan de juridische faculteit.
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
Advocatuur Jan Jakob Peelen is per 1 mei 2015 benoemd tot partner bij internationaal advocatenkantoor Norton Rose Fulbright. Peelen is advocaat en gespecialiseerd in bestuurs- en milieurecht, health & safety, vastgoedrecht en aanbestedingsrecht. Hij adviseert nationale en internationale bedrijven over de vergunningen die benodigd zijn voor grootschalige bouwprojecten, onder meer in de infrastructuur- en energiesector. Daarnaast adviseert hij bedrijven in de chemische industrie over toepasselijke milieu- en veiligheidsregelgeving. Höcker heeft per 1 mei 2015 vier advocaten benoemd tot associate partner. Het gaat om:
Marnix van den Bergh, gespecialiseerd in ondernemingsrecht, transacties en commerciële contracten. Joep Meddens, gespecialiseerd in reclamerecht en intellectuele eigendom. Cathalijne van der Plas, gespecialiseerd in corporate litigation, civil fraud & asset recovery en internationaal privaatrecht. Martyn Top, gespecialiseerd in arbeid en medezeggenschap.
Agenda
11, 19 en 26 05 2015 ProDemos colleges: De weerbaarheid van de democratie Hoe weerbaar is onze democratie? De aanslagen in Parijs, de opkomst van het gewelddadig jihadisme en de reacties op deze gebeurtenissen maken deze vraag weer heel actueel. Reden voor ProDemos om vanaf maandag 11 mei drie colleges te organiseren met als centraal thema de weerbaarheid van de democratie. Achtereenvolgens spreken Ernst Hirsch Ballin over de rechtsstaat, Beatrice de Graaf over de vrees voor terrorisme en Paul Scheffer over spanningen in de samenleving. • Maandag 11 mei: Ernst Hirsch Ballin over de rechtsstaat. De rechtsstaat beschermt en stelt grenzen. In tijden van spanning wordt de rechtsstaat uitgedaagd. Hoe is verweer mogelijk tegen mensen die vinden dat onze rechtsstaat te veel ruimte geeft aan belediging van mensen en groepen? En omgekeerd tegen mensen die begrenzing van de vrijheid van meningsuiting als een bedreiging van de rechtsstaat zien? En wat zeggen we tegen mensen die het vertrouwen in de rechtsstaat kwijt zijn omdat zij zich er niet door beschermd voelen? • Dinsdag 19 mei: Beatrice de Graaf over de vrees voor terrorisme. Veel mensen voelen zich onveilig tegenover de dreiging van terrorisme. Waardoor wordt dit gevoel veroorzaakt? Is de vrees voor aanslagen gerechtvaardigd? Hoe moet worden gereageerd? Wat zijn de risico’s van sterkere maatregelen om veiligheid te vergroten? • Dinsdag 26 mei: Paul Scheffer over spanningen in de samenleving. Wat betekent de diversiteit aan etnische groepen, culturen en religies voor de Nederlandse democratische rechtsstaat anno 2015? Kan Nederland de spanningen die zichtbaar worden aan? Waar liggen de problemen? Hoe kunnen die worden aangepakt?
12 05 2015 Seminar concernrecht in Duitsland en Nederland
20 05 2015 NJCM Seminar: human rights in the EU
Bij grensoverschrijdende concerns komen veel aspecten kijken, die ondernemers niet moeten onderschatten. Het doel van dit seminar is inzicht verschaffen in en het bewust maken van de verschillen tussen het Nederlandse en Duitse concernrecht en de voorkoming van aansprakelijkheid. Daarbij gaan de docenten op de civielrechtelijke aspecten van het Duitse en het Nederlandse concernrecht evenals op de meest in het oog springende verschillen tussen het Nederlandse en Duitse concernrecht in. Het structureren van een grensoverschrijdende groep van ondernemingen is naast de oprichting en acquisitie van dochtermaatschappijen in Nederland en Duitsland een ander onderdeel van dit seminar. Bovendien staan de bevoegdheden van de moedermaatschappij en de aansprakelijkheden van de moedermaatschappijen en bestuurders in het middelpunt. Tenslotte worden nog enkele bijzonderheden van het Nederlandse en Duitse recht toegelicht. Aan het einde hebben de deelnemers een overzicht van alle juridische aspecten, die bij Nederlands-Duitse moeder- en dochterbedrijven komen kijken. Het seminar is gericht aan Nederlandse ondernemingen met dochtermaatschappijen in Duitsland en Duitse ondernemingen met dochtermaatschappijen in Nederland. Het seminar is ook interessant voor Nederlandse en Duitse ondernemingen, die voornemens zijn in respectievelijk Duitsland of Nederland actief te worden. Daarnaast richt het seminar zich op adviseurs van dergelijke ondernemingen. Aangezien een gedeelte van het seminar in het Duits wordt gepresenteerd, is het van belang dat de deelnemers over kennis van de Duitse taal beschikken.
What does it take for NGOs to influence human rights policy and legislation within the European Union? What does it take to raise human rights issues, nationally and on European level? In many European countries democracy and the rule of law are paying the price of budget cuts and national security. Despite the warnings − from NGOs, scholars, whistle blowers, the United Nations and European watchdogs – for derogation or complete loss of certain fundamental rights and freedoms, there is little protest from the people. Do these times, of economic crises and fear of terrorism, allow for public mobilization on fundamental rights and freedoms? In April last year NJCM held a seminar on Europeanizing human rights advocacy to obtain better insight into the agenda setting and policymaking processes on EU level. This year two representatives of NJCM’s partners in the ELP, from the Human Rights Monitoring Institute (Lithuania) and Rights International Spain, will talk about the main human rights challenges in their countries and their ways to combating them. What does it take to break ground for their issues in Brussels and Strasbourg? What does it take to get the people in their countries to care and take a stand? The third introduction will be held by a human rights advisor from the Netherlands, who will elaborate on the possibilities for NGOs such as NJCM to lobby EU Fundamental Rights and Justice issues in the light of the Dutch 2016 EU Presidency. In spite of his academic background, he takes a very practical approach towards agenda-setting.
Tijd: woensdag 12 mei van 13:30 tot 17:30 uur
Inlichtingen en aanmelding: via: www.njcm.nl/site/
Plaats: Kamer van Koophandel Rotterdam, Blaak 40 te
events/show/173. Deelname is gratis.
Tijd: woensdag 20 mei van 19:00 tot 21:00 uur Plaats: het Nutshuis, Commissarissenzaal, Riviervismarkt 5 te Den Haag
Rotterdam
Tijd: maandag 11, dinsdag 19 en dinsdag 26 mei van
Inlichtingen en aanmelding: via: www.dnhk.org/semi-
20:00 tot 21:30 uur
nars/moederdochter. Aan dit seminar kunnen maximaal
Plaats: Studio Dudok, Hofweg 1 te Den Haag
20 personen deelnemen. De deelnamekosten bedragen
Inlichtingen en aanmelding:
[email protected].
€ 199 (excl. BTW). Leden van de Duits-Nederlandse Han-
Deelname is gratis
delskamer krijgen 20 procent korting.
21 05 2015 NGB Sectie Omgevingsrecht en sustainability Deze NGB sectie staat in het teken van omgevingsrecht in de dagelijkse praktijk van de bedrijsjurist. Tijdens deze bijeenkomst komen onder meer de volgende onderwerpen aan de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1275
911
orde: • Strategie bepalen bij wijziging of uitbreiding bedrijf; • Tips & tricks; onder andere de Crisis- en herstelwet, het relativiteitsvereiste, overdracht van vergunningen; • Attenderingen; nieuwe wet- en regelgeving en jurisprudentie. Verder is er ruimte om uit te wisselen met welke omgevingsrechtelijke zaken de deelnemers in de dagelijkse praktijk te maken hebben. Tijd: donderdag 21 mei van 14:00 tot 18:00 uur Plaats: Nuon Skylounge, Amsterdamse Poort, Hoekenrode 8 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.ngb.nl/index.php/ ngb2-bijeenkomsten-2/agenda-alle-data, e-mail:
[email protected], tel: 070 349 04 10. Er zijn 2 PO punten te behalen.
21 05 2015 Actualiteiten college Onteigeningsrecht Het Onteigeningsrecht is continu onderhevig aan veranderingen. Voor elke bouwrechtjurist is het van belang op de hoogte te zijn van deze ontwikkelingen. Na afloop van deze bijeenkomst bent u weer goed geïnformeerd. De actualiteiten en capita selecta in het formele en het materiele Onteigeningsrecht worden behandeld, mede in het licht van de overige instrumenten van grondbeleid. Tijdens het college is er ruim gelegenheid voor discussie. Tijd: donderdag 21 mei van 13:30 tot 17:00 uur Plaats: Mövenpick Hotel Amsterdam City Centre, Piet Heinkade 11 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.ibr.nl. Er zijn 3 PO punten te behalen. Van de te bespreken onderwerpen wordt ongeveer twee weken voorafgaand aan de bijeenkomst concrete informatie toegezonden per e-mail en/of per post. Kosten voor deelname bedraagt € 425 (excl. btw)
28 05 2015 Congres Alcoholslot Op initiatief van het juridisch maandblad Verkeersrecht organiseren de studieverenigingen Simon van der Aa en Frederik van der Marck samen met Alwin van Dijk, de vakgroep Strafrecht en Criminologie en de vakgroep Bestuursrecht en Bestuurskunde van de Rijksuniversiteit Groningen een congres. Tijdens dit congres staat het alcoholslot en de problematiek hieromtrent centraal. Het congres is gericht op het bieden van inzicht in alle aspecten van deze problematiek. Tijd: donderdag 28 mei van 13:00 tot 19:00 uur
1276
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
Plaats: locatie wordt nog bekend gemaakt
Tijd: donderdag 4 juni van 10:00 tot 16:30 uur
Inlichtingen en aanmelding: via: https://www.simonvan-
Plaats: Van der Valk hotel Breukelen, Stationsweg 91 te
deraa.nl/nieuws/congres-alcoholslot, e-mail: congresalco-
Breukelen
[email protected]. Entree bedraagt € 3 voor studenten
Inlichtingen en aanmelding: via: www.fjr.nu, e-mail:
en € 5 voor niet-studenten.
[email protected]. De bijeenkomst kan door advocaten bij de NOVA worden opgevoerd (5 PO punten). Kosten voor
04 06 2015 FJR Studiedag: Zorg over de jeugdzorg? Op 1 januari 2015 zijn de Jeugdwet en de Herziening Kinderbeschermingsmaatregelen in werking getreden. Met beide wetten is de organisatie van de jeugdhulp ingrijpend veranderd en ook het systeem van kinderbeschermingsmaatregelen is fundamenteel aangepast. Belangrijke grondbeginselen zijn dat er meer aandacht dient te zijn voor vroegsignalering en preventie, meer nadruk op wat ouders en kinderen zelf kunnen oplossen, zo nodig met ondersteuning van hun sociaal netwerk en meer nadruk op normalisering. Hoe gemeenten hun nieuwe rol gaan invullen zal in de komende periode blijken, maar ook of het lukt om de transformatie, de andere attitude van professionals en burgers, vorm te geven. Beide wetten laten ruimte op onderdelen voor gemeenten en uitvoerende organisaties om naar eigen inzicht zaken te regelen. Dat sluit aan bij de gedachte dat hulp dicht bij de burger moet worden georganiseerd, rekening houdend met de lokale mogelijkheden, maar roept tevens vragen op. Zo is er discussie over de interpretatie van de aanvaardbare termijn in de kinderbeschermingsmaatregelen, er zijn vragen over de verleningsbeslissing, over de rol van Gecertificeerde Instelling, maar ook de wijze waarop invulling wordt gegeven aan privacyaspecten is niet helder. Meer algemeen is de vraag of de beoogde veranderingen kunnen worden gerealiseerd met de beschikbare budgetten en of de wetgeving nu conform internationale bepalingen is. Tijdens deze studiedag wordt op deze aspecten ingegaan onder leiding van dagvoorzitter Wim Slot. Na vier plenaire lezingen van Marielle Bruning, Reinier Feiner, Christine Jeppesen - de Boer en Viviane Dorenberg volgen workshops, waarin dieper op de materie in wordt gegaan. De thema’s van de workshops zijn: de rol van de GI, de aanvaardbare termijn, de verleningsbeslissing en als vierde de rol van de kinderrechter.
deelname bedragen € 175 voor niet-leden. Leden van de Vereniging FJR of het NIP betalen € 125. De deelnamekosten voor studenten bedraagt € 50.
09 06 2015 Studiemiddag: ins-and-outs van het Bouwbesluit 2012 In deze bijeenkomst komen de juridische aspecten van het Bouwbesluit 2012 aan bod. Voor specialisten in de bouw is kennis en kunde omtrent het Bouwbesluit 2012 vereist, alle bouwwerken, te bouwen en bestaand, dienen op grond van de Woningwet te voldoen aan de technische voorschriften uit het Bouwbesluit 2012. In deze bijeenkomst wordt ingegaan op de systematiek van het besluit, op de verplichtingen en de jurisprudentie. Geen cursus over de technische aspecten van het Bouwbesluit 2012, maar een diepgaande uiteenzetting van de juridische aspecten. De volgende onderwerpen komen aan de orde: • Het Bouwbesluit 2012 en de Woningwet/Wabo • Systematiek en begrippenkader • Onderscheid bouwtechnische en gebruikstechnische eisen • Gevolgen wijziging bestemming van een bestaand gebouw (bijvoorbeeld in geval van transformatie) • Artikel 122 Woningwet (beletsel duurzaam bouwen). Tijd: dinsdag 9 juni van 13:30 tot 17:00 uur Plaats: Jaarbeurs Zalencentrum, Beatrixgebouw, Jaarbeursplein 6 te Utrecht Inlichtingen en Aanmelding: Voor algemene informatie en algemene voorwaarden raadpleeg het programmaboekje of zie ‘voorwaarden bijeenkomsten’ onder de tab activiteiten op de website www.ibr.nl. Kosten voor deelname bedraagt € 405 (excl. btw). Er zijn 3 PO punten te behalen.
10 06 2015 Actualiteitenlunch MerkenModellen-Auteursrecht Tijdens deze bijeenkomst bespreken Tobias Cohen Jehoram, Charles Gielen en Joris van Manen de belangrijkste uitspraken op het gebied van het merken-, modellen- en auteursrecht. Van iedere uitspraak wordt de essentie en het belang voor de praktijk besproken. Tijd: woensdag 10 juni van 12:00 tot 15:15 uur
Agenda
Plaats: De Balie, Kleine-Gartmanplantsoen 10 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: http://delex.nl/opleidingen. Tel: 020-345 22 12, email:
[email protected]. Kosten voor deelname bedraagt € 375 per persoon, € 295 sponsors IE-Forum (kies voor sponsortarief), € 100 rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time).
01 en 02 10 2015 Congres European Association for Health Law Het vijfde congres van de European Association of health Law (EAGHL) wordt gehouden in Praag, Tsjechië. Het thema van het congres is ‘Health law and Cross Border Health Care in Europe”. Voorbeelden van onderwerpen die binnen het thema van het congres vallen zijn: patient’s right to cross border healthcare, (dis)advantages of cross border health care, equity in access (e.g. implications of concentration of high technology
health services, reimbursement questions), differences between national applications of individual rights of the patient (e.g. informational privacy, informed consent, cross border data-sharing), cross border medical research (clinical trial, data, biological material), European professional standards, patient safety, e-health; internet – sales, exchange of information between member states regarding healthcare providers, different implementations of the Directive 2011/24/EU in single Member States, the cooperation between the national contact points in cross-border care, cross-border organ transplantation, liability and cross-border care, etc. Tijdens het congress wordt een workshop gehouden over ‘Advances in genetic science and technology, human rights and European responses against the background of
the Patient Cross Border Health Care Directive’ (in samenwerking met de European Journal of Health Law). Ook zijn er thematische presentaties in het kader van EAHL interestgroups. Tijd: 1 en 2 oktober 2015 Plaats: Praag, Tsjechië Inlichtingen en aanmelding: Inzenden abstracts: tot 1 juni 2015. Poster-presentaties zijn ook welkom. Aanvang inschrijving woensdag 30 september 14.00 uur. Kosten deelname: voor leden van de EAHL, € 200 (tot eind juni, daarna € 300), voor niet-leden € 250, resp. € 350 voor studenten € 100, resp € 150. Informatie over inschrijving etc. is te vinden op de website: www.c-in.eu. Voor vragen: E-mail:
[email protected]. Voor belangrijke informatie (data aanleveren abstract, inschrijving, kosten etc) zie de website: www.eahl2015prague.eu
Agenda kort
11, 19 en 26 05 2015 ProDemos colleges: De weerbaarheid van de democratie
18 t/m 22 05 2015 Jaarvergadering Henri Capitant NJB 2015/402, afl. 7, p. 485
NJB 2015/911, afl. 18. p. 1275
16 01 t/m 19 06 2015 Fraude, Compliance & Onderneming bijeenkomsten
NJB 2015/857, afl. 17, p. 1206
19 05 2015 NGB Extra: de grenzen van (vergelijkende) reclame NJB 2015/857, afl. 17, p. 1206
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
02 02 t/m 18 06 2015 Duurzaamheidsdenken in het Recht
NJB 2015/452, afl. 8. p. 548
NJB 2015/857, afl. 17, p. 1206
22 05 2015 De praktijk van de pre-pack NJB 2015/729, afl. 8. p. 934
20 05 2015 NJCM Seminar: human rights in the EU NJB 2015/911, afl. 18. p. 1275
NJB 2015/729, afl. 14, p. 934
11 05 2015 BeroepsOriëntatieDag voor Criminologie 2015
21 05 2015 NGB Sectie Omgevingsrecht en sustainability NJB 2015/911, afl. 18. p. 1275
20 05 2015 Zorg geven en vrijheid nemen
NJB 2015/144, afl. 2, p. 165
27 04 tot 05 06 2015 MOOC: Rethinking International Tax Law
21 05 2015 VMR verdiepingsbijeenkomst instructieregels
21 05 2015 Schaduwreportage VN-vrouwenverdrag: inbreng VVR NJB 2015/811, afl. 16, p. 1137
27 05 2015 CIROC Seminar: Mensensmokkel vanuit conflictgebieden NJB 2015/811, afl. 16, p. 1137
28 05 2015 Symposium ‘Komt een GOMA bij de dokter’ NJB 2015/811, afl. 16, p. 1138
12 05 2015 Seminar concernrecht in Duitsland en Nederland NJB 2015/911, afl. 18. p. 1275
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-05-2015 – AFL. 18
1277
BIGGER AMBITION “To be the leading global business law firm.” Dat is onze ambitie. In kor te tijd zijn wij door ambitie en ondernemerschap gegroeid tot één van de grootste kantoren wereldwijd.
Ben je t oe aan je ‘next st ep’ als advocaat ?
VE
TI
EC
G FAIR GROWIN
FO CU SED
OP EN QUALITY
TY
GLOB AL
QUALI
ST RE T C HING ST E R TCHIN G
FOCUSED
FAIR GROW ING
S T R E T C H I N G GROWING S TRETCHING GROWING
GROWING
S T R E T C H I N G REWARDING
CHALLENGING
SED FOCU E R ES TI
NT
T ER ES TI
N
PROFESSIONAL
GLOBAL
STRETCHING
REWARDING
FOCUSED
GLOB AL GL OB AL
AL GL OB GLOB AL
STRETCHING
REWARDING
TIVE
SED FOCU
AL N IO SS FE O PR
AL N
EFFEC
L A N IO SS FE O
AL N IO SS
FE
O IO SS
FE
O
FAIR
STRETCHING FAIR
UNIQUE UNIQUE
S T R E T C H I N G E F F E C T I V E
E N E R G E T I C FA I R ES
SIO
NA
L
PR
OF PR
L NA SIO ES OF
PR
PR
L NA SIO ES OF PR
L NA
STR
ETCH
IO SS FE O R P GROWING OPEN
AL
SIO
AL
N
ES
N
ING
ED
GROWING FAIR
O PE
IO
FA I R
TIN G
CO MM ITT
I NT ER ES TI N G
LI TY
SS
OF
EQUAL
GLO B AL GLO B AL GLO B AL
INTE RES
QUA
FE
G
PR
QUALITY
O
PR
QUA LI T Y
PR
N
OPPORTUNITY
QUALITY
N
G
QUALITY
V
N
QUALITY
DI
I
QUALITY
CUSED G FO SE G I NE R S E D I V E R
H
R G ET I C
EN
C
OP
T
COMMITTED
EN E
EN
E
IR
RE S
NG TI
R
FA
A
IN TE
LL
IR
FOCUSED
T
GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL
GLOB AL
S
CHALLENGING
FA
FAIR FAIR FAIR FAIR FAIR FAIR FAIR
CH
REWARDING S T R E T C H I N G
GROWING
GROWING
GROWING
I
ALLENGING
T
FFE
E
W
PROFESSIONAL
CH
C
O
L
S TR E
E VIT
R
A
G
B
FAIR
L
PROFESSIONAL PROFESSIONAL PROFESSIONAL PROFESSIONAL PROFESSIONAL PROFESSIONAL PROFESSIONAL
NG
G ROW I N G
A
PROFESSIONAL
BIG
FLEXIBILITY
B
G
O
TALENT B I G OPPORTUNITY PROFESSIONAL
FLEXIBILITY
O
OPEN
D
N
L
E
I
G
S
G S TR E T N
OPEN
OPEN I NG F
L
FLEXIBILITY
L
U
W
G
A
B
INTERESTING UNIQUE
A
O
B
L
CH
C
R
O
O
L
G
L
O
L
G
F
A
PROFESSIONAL
L
B
EF F
FAIR
U N I QU E
L
A
L
TIVE
A
B
L
A
EFFEC
L
G G
B
O
O
A
B
IN G F CH
O
B
O
L
L
QUALITY
L
O
L
G G
INTERESTING UNIQUE
ENERGETIC
G
L
A
B
O
L
G
L
A
B
O
L
G G
US ED I OC
I R
G L O B A L
C USE D I
I R
F A F A
O
UNIQUE UNIQUE
www.biggerambition.nl
AMBITIOUS FOCUSED
BIG OPPORTUNITIES FOR BIG TALENTS