Interlandelijke adoptie: de voorbereiding van de kandidaat-adoptanten Ann Somers Nadine Meeus
We zullen ons in deze publicatie beperken tot interculturele of interlandelijke adoptie waarbij kinderen vanuit een ander land naar België komen en hier tot een nieuw gezin gaan behoren. Bij adoptie gaat een kind over van een gezin naar een ander. De juridische band die hierdoor tussen het kind en zijn adoptieouders ontstaat is wettelijk gelijk aan die van een biologisch kind met zijn ouders, omgekeerd worden de juridische banden met het gezin van herkomst verbroken. Een aantal aspecten die zullen worden genoemd gaan vanzelfsprekend ook op voor binnenlands geadopteerden. De procedure waarbij kandidaat-adoptanten door verschillende instanties worden voorbereid en geëvalueerd alvorens ze met de adoptiedienst die voor de bemiddeling zorgt in contact komen is echter specifiek voor interlandelijke adoptie. Eerst gaan we in op enkele belangrijke internationale verdragen die bepalend zijn geweest voor het tot stand komen van de Federale adoptiewet (1/9/05) en het Vlaamse adoptiedecreet(7/7/05). Daarna bespreken we enkele belangrijke inzichten uit de literatuur over interlandelijke adoptie Tenslotte staan we stil bij het specifieke karakter en de inhoud van het verplichte voorbereidingsprogramma voor kandidaat-adoptanten. Een kijk op interlandelijke adoptie vanuit een juridisch kader Het opnemen van een vreemd kind in het gezin is misschien zo oud als de mensheid. Vroeger stond het garanderen van een erfgenaam hierbij centraal. De laatste jaren is adoptie een fenomeen geworden dat landen en continenten overschrijdt. Hoewel de meeste koppels pas aan adoptie gaan denken omdat ze zelf geen eigen kinderen kunnen krijgen is het duidelijk dat bij het fenomeen van interlandelijke adoptie verantwoordelijkheden komen kijken die de privé-sfeer van gezinnen duidelijk overschrijden. Vermits de meeste herkomstlanden ontwikkelingslanden zijn en de meeste ontvangende landen geïndustrialiseerde, rijke landen is het gevaar van kinderhandel en uitbuiting niet denkbeeldig. Het huidige adoptiebeleid in Vlaanderen steunt op twee belangrijke internationale verdragen die het belang van het kind centraal zetten. Uitgangspunt is algemeen gezegd dat kinderen via adoptie een goede tweede kans moeten krijgen, dat het belang van het kind moet primeren: ouders zoeken voor een kind dus in plaats van een kind voor ouders. Eerste belangrijk Verdrag is het UNO -Verdrag van de rechten van het kind dat in 1991 door België werd geratificeerd. Hierin wordt duidelijk gesteld dat internationale adoptie pas mag overwogen worden als alle mogelijkheden in het land van herkomst voor het kind zijn uitgeput. Het recht van een kind om in zijn oorspronkelijk milieu en bij zijn eigen familie op te groeien staat centraal. Tweede verdrag waarmee dient rekening gehouden te worden is het Haags Verdrag inzake interlandelijke adoptie (1993). Dit verdrag legt de bevoegdheden en verplichtingen voor herkomst- en ontvangende landen vast. Herkomstlanden moeten nagaan of er werkelijk geen kansen meer zijn voor het kind in het eigen land, of de ouders vrijwillig afstand hebben gedaan. Ontvangende landen engageren zich hierbij om geschikte kandidaten voor het kind te zoeken. Via voorbereiding en selectie van kandidaten proberen ze ervoor te zorgen dat kinderen een goede tweede kans krijgen. De overheid van het ontvangende land oefent met andere woorden controle uit op wie mag adopteren en wie niet.
De federale adoptiewet van 1/9/05 moet België in staat stellen om het Haags Verdrag te ratificeren. Voor Vlaanderen is Kind en Gezin de Centrale Autoriteit. Schema van het procedureverloop 1. Aanmelding en registratie bij de VCA via het voorziene aanmeldingsformulier -
Elk dossier krijgt een nummer KA ontvangt een overschrijvingsformulier
2. VOORBEREIDING -
KA betaalt 25 euro KA ontvangt infomap KA wordt doorverwezen naar VB in zijn regio: VCOK of Triobla VB-programma duurt 20 uren gespreid over 2 maanden KA krijgt attest van VB VCA geeft indien nodig attest voor de werkgever
3.GESCHIKTHEIDSPROCEDURE -
-
Start via verzoekschrift vrijwillige verschijning in te dienen bij de griffie van de Jeugdrechtbank van het arrondissement van de woonplaats van de KA. JR hoort KA persoonlijk. JR beveelt MO bij tussenvonnis. KA worden verwezen naar DMO van hun provincie. KA ontvangen van VCA vragenlijst en opdracht schrijven levensverhaal en bezorgen dit ten laatste 2 weken voor verschijning JR aan DMO
4.MAATSCHAPPELIJK ONDERZOEK -
DMO contacteert KA MO afgerond binnen de 2 maanden (verslag DMO + medisch attest huisarts o.b.v. medische vragenlijst) KA 15 dagen tijd om verslag in te kijken binnen de maand verschijnen KA voor JR geschiktheidsvonnis binnen 2 maanden verslag van OM OM bezorgt afschrift vonnis + verslag aan FCA FCA stuurt afschrift vonnis + verslag aan VCA
1. ADOPTIEBEMIDDELING -
-
-
VCA registreert keuze KA:
Bemiddeling via erkende adoptiedienst
Zelfstandige adoptie
VCA stuurt afschrift vonnis + verslag naar erkende adoptiedienst: - FIAC - Ray of Hope - Horizon - De Vreugdezaaiers VCA keurt kindtoewijzing goed adoptiebeslissing in SH erkenning en registratie door de FCA Nazorg en follow-up door adoptiedienst Adoptiedienst bezorgt aan VCA kopie van adoptiedossier binnen 4 maanden na plaatsing
KA draagt zelf verantwoordelijkheid -
kanaalonderzoek en goedkeuring kanaal door VCA VCA zendt dossier naar ASH VCA keurt kindtoewijzing goed adoptiebeslissing in SH erkenning en registratie door FCA Nazorg en follow-up door adoptiedienst waarmee overeenkomst voor nazorg KA brengen kopie adoptiedossier naar VCA binnen de 4 maanden na plaatsing
Afkortingen: KA= kandidaat-adoptant VB= Voorbereidingscentrum VCA= Vlaamse Centrale Autoriteit inzake Interlandelijke Adoptie FCA = Federale Centrale Autoriteit OM= Openbaar Ministerie MO = Maatschappelijk Onderzoek JR = Jeugdrechter ASH = Autoriteit Staat van Herkomst FOD = Federale Overheidsdienst
Na registratie bij Kind en Gezin volgen de kandidaten een voorbereidend programma van 20 uren. Dit programma moet een realistisch beeld geven van wat adoptie van een kind uit een ander land betekent voor alle betrokken partijen. Bedoeling is dat de kandidaten op het einde van het programma een meer gefundeerde keuze kunnen maken om al dan niet te adopteren. Na deze voorbereiding krijgen de kandidaten een attest van voorbereiding. Daarna beslist de jeugdrechter en reikt ev. een geschiktheidsvonnis uit. Dit moet aan de herkomstlanden garanderen dat de adoptiekinderen bij goed voorbereide en geschikte ouders zullen terechtkomen. Pas daarna gaan de kandidaten naar de adoptiedienst van hun keuze die voor hen zal bemiddelen en hen zal verder begeleiden in het adoptieouderschap van dit concrete kind uit dit concrete land. Kandidaten kunnen ook opteren voor een zelfstandige adoptie waarbij ze echter eerst hun kanaal ter goedkeuring aan de Centrale Autoriteit moeten voorleggen.
Een kijk op interlandelijke adoptie vanuit onderzoek, literatuur en hulpverlening We overlopen nu enkele belangrijke auteurs en begrippen die het huidige denken over adoptie bepalen. Zoals later zal blijken vindt men de impact van hun ideeën duidelijk in het voorbereidend programma voor de kandidaten terug. Brodzinsky (1992) leert ons heel wat over hoe geadopteerden het afgestaan zijn en opgroeien bij andere ouders ervaren. De adoptie vormt voor hen een belangrijk levensfeit waarmee ze heel hun leven moeten proberen om te gaan, het vergt een speciale vorm van aanpassing doorheen de ontwikkelingsfazen van het leven. Geadopteerden kampen met een speciale vorm van verlies, een niet-erkend totaal verlies. Brodzinsky vergelijkt het verlies met het verlies dat kinderen ervaren door de dood van een ouder of door echtscheiding. Terwijl het verlies door dood irreversibel is, lijkt dit niet zo voor het verlies door adoptie. De ouders kunnen nog in leven zijn en herenigingsfantasieën kunnen daarom blijven spelen, verloren ouders blijven belangrijk, alhoewel het kind hen soms maar heel kort heeft gekend. Bovendien gaat het bij adoptie om een vrijwillige beslissing van minstens één van de biologische ouders waardoor het kind zijn ouders of zichzelf de schuld kan geven. Volgens Brodzinsky schuilt het specifieke van het adoptieverlies vooral in de omvang ervan. Het kind verliest niet alleen zijn biologische ouders maar ook zijn familie, zijn achtergrond, zijn cultuur. Sociaal gezien wordt dit verlies bij het kind zelden erkend: er zijn geen rituelen om het kind te helpen om dit verlies te boven te komen. Erger nog de omgeving ziet het verlies vaak niet en benadrukt het geluk dat het kind heeft om in een nieuw gezin te kunnen opgroeien. Wat beklemtoond wordt is de tweede kans die het kind krijgt. Er wordt weinig stilgestaan bij het feit dat het kind eerst moest afgestaan worden voor het geadopteerd kon zijn. Adoptie is volgens de auteur dus een verlies van personen en status dat blijvend is. Heel wat geadopteerden lijden volgens hem ook aan genealogische verwarring: het gevoel dat de band met het verleden is doorgesneden. Adoptie zou de verhouding tot adoptieouders, het zelfbesef of de identiteit en de intieme relaties kleuren. Brodzinsky steunt hiervoor op de ontwikkelingsfases van Erikson en toont bij elke fase aan welke extra taak de geadopteerde hier heeft in het opbouwen van identiteit. Peuters en kleuters krijgen tegenwoordig het verhaal over hun adoptie al van jongs af aan te horen. Zeker bij kinderen van een andere herkomst kan men niet camoufleren dat het om adoptie gaat. Toch lijkt het verhaal op die leeftijd vooral een mooi verhaal waarin het uitverkoren zijn en de blijheid van de adoptieouders voorop staan, een verhaal dat perfect aansluit bij de fantasiewereld waarin het kind vertoeft. Kinderen die pas op die leeftijd geadopteerd zijn ondergaan natuurlijk een heel ander proces. Ze beseffen wat ze achterlaten en zullen hierover rouwen (zie later gehechtheid), ze kunnen treuren om het verlies, treuren zelfs om het verlies van hun “moedertaal”. Eens kinderen in de lagere school zitten krijgen ze een meer genuanceerd besef van wat adoptie werkelijk inhoudt. Hun verstandelijke ontwikkeling laat hen nu toe in te zien dat het uitgekozen zijn ook een “weggegeven” kant vereist, ze begrijpen beter hoe bloedverwantschap in elkaar zit en gaan zelf alternatieven voor adoptie verzinnen. Dan komt het verlies en het verwarrende van adoptie meer op de voorgrond te staan, resultaat zijn dan vaak gedragsproblemen bij adoptiekinderen die tevoren goed aangepast waren. Het kind beseft nu pas goed wat hij verloren is en gaat hierover treuren. Zelfs al heeft het kind zijn biologische ouder niet gekend (omdat het bij de geboorte is afgestaan) dan nog treurt het nu om de fantasie of voorstelling van een biologische ouder. De speurtocht naar de redenen voor adoptie en de pogingen om het adoptiefeit in het zelfbesef te integreren zijn definitief begonnen. De puberteit wordt door vele ontwikkelingspsychologen gezien als een cruciale stap in de persoonsvorming. Alhoewel elke puber zich vragen stelt over zijn afkomst en verleden heeft de geadopteerde puber extra ontwikkelingstaken.
Hij of zij heeft een dubbele oorsprong die hij in zijn zelfbeeld moet integreren, een dubbel ouderpaar om zich naar te spiegelen en zich los van te maken. Op veel vragen naar zijn afkomst zal hij geen antwoord vinden. De onderzoeksbijdrage van Kirk (1981) belicht eerder de kant van de adoptieouders. Volgens hem zijn er essentiële verschillen tussen adoptieouderschap en ouderschap van biologisch eigen kinderen (onvoorspelbaarheid, gemis van zwangerschap, anderen beslissen of je een kind zal krijgen, veel ontbrekende gegevens over afkomst). Terwijl biologische ouders veel voorbeelden van opvoeden in hun omgeving kunnen zien, ontbreekt het hieraan vaak bij adoptieouders. Bovendien staan adoptieouders voor een aantal extra opvoedingstaken. Zij moeten met respect omgaan met de voorgeschiedenis van het kind, het kind informeren over zijn afkomst. Ze kunnen in het kind geen fysieke gelijkenissen of familietrekjes herkennen. De belangrijkste vraag volgens Kirk is dan hoe adoptieouders met deze verschillen omgaan. Sommige adoptieouders verwerpen het verschil, doen alsof ze een gezin zijn zoals alle andere wat volgens Kirk heel begrijpelijk is vermits we in een cultuur van “vruchtbaarheid” leven. Andere adoptieouders slagen erin om de verschillen te aanvaarden en kunnen van daaruit makkelijk met de vragen van de geadopteerde naar zijn afkomst omgaan. Ze zullen soepeler met de speciale positie van het kind kunnen omgaan. Hoe meer openheid het kind bij zijn ouders bespeurt, hoe makkelijker hij zelf met zijn adoptiestatus kan omgaan. Bovendien wordt de band tussen hen beiden verstevigd. Steeds meer auteurs benadrukken dat het niet om een strikte opdeling: acceptatie versus niet-acceptatie van verschillen gaat. Het adoptiekind moet eigenlijk een dubbele identiteit krijgen, gaat men het verschil met biologisch eigen kinderen te fel benadrukken dan bestaat het risico dat het kind zich niet kan “verankeren” in het gezin en zich er niet thuis mag voelen. Juist het feit dat adoptieouders en adoptiekind een gemeenschappelijk gemis kennen (de ene aan biologisch eigen kinderen, de andere aan biologische ouders) zou de communicatie tussen hen beiden kunnen vergemakkelijken, aldus Kirk. In het kader van adoptie is ook het denken van Boszormenyi-Nagy (1994) belangrijk: hij heeft het in zijn contextuele therapie over loyaliteit, een gevoel van verbondenheid tussen kinderen en ouders. Het kind kreeg van zijn ouders het leven en voelt zich daardoor existentieel met hen verbonden (zijnsloyaliteit). Door de goede zorgen en de liefde die het van zijn adoptieouders krijgt, voelt het kind zich ook met hen verbonden (verworven loyaliteit). Wanneer de adoptieouders met respect over zijn afkomst en cultuur spreken groeit de verbondenheid tussen beiden. Omgekeerd zal men de identiteit en het zelfvertrouwen van het kind schade berokkenen als men een wezenlijk deel van zijn eigenheid ontkent of met misprijzen over zijn afkomst spreekt. Ook Françoise Dolto beklemtoont in haar werk hoe belangrijk het is om aan adoptiekinderen duidelijk te maken dat men als adoptieouder de geboorteouders dankbaar is omdat ze het kind het leven hebben geschonken. Het kind ter adoptie afstaan is een beslissing die werd genomen uit liefde voor het kind, om het de beste kansen te geven (un don). Spreekt men met respect over de geboorteouders en afkomst van het kind dan staat men het kind toe zich met beide ouderparen te identificeren. Adoptieouders geven het kind de toelating loyaal te blijven naar zijn oorsprong en verwerven zijn vertrouwen omdat ze alle nodige zorg en een goede opvoeding bieden, ze wedijveren niet om hun positie met de geboorteouders van het kind. Na een periode van de “roze wolk” bij adoptie waarin sterk werd geloofd in de herkansingsmogelijkheden van kinderen kwamen enkele alarmerende publicaties van adoptieouders die getuigden over “de bodemloosheid van hun kind”. Een aantal adoptiekinderen bleken zo emotioneel gekwetst dat ze niet in staat waren om nieuwe bindingen met hun adoptieouders aan te gaan. Het thema gehechtheid is inderdaad cruciaal bij adoptie. De vraag is of het kind dat zo vroeg van zijn moeder werd gescheiden nog in staat is om zich opnieuw aan iemand te hechten (zie bij
adoptiekinderen). De effecten van vroegkinderlijke scheiding en de gevolgen ervan op het kind zijn sedert Bowlby en Spitz bekend.