MASTERSCRIPTIE
INTERLANDELIJKE ADOPTIE: een pleister op de wond?
Naam:
Alexandra van der Velde
Anr:
s682547
Instelling:
Universiteit van Tilburg
Faculteit:
Rechtsgeleerdheid
Master:
Rechtsgeleerdheid
Datum:
22 juli 2010
Locatie:
Cz186
Examencommissie: mr. J.P. van Roestel mr. V.M. Smits
Inhoudsopgave
1 Inleiding
3
2 Interlandelijke adoptie
5
2.1 Adoptie
5
2.2 Interlandelijke adoptie 2.3 Analyse adoptiestromen 3 Procedure interlandelijke adoptie
7 9
3.1 Beginseltoestemming
9
3.2 Bemiddeling door vergunninghouders
9
3.3 Deelbemiddeling
10
3.4 Goedkeuring
12
3.5 Komst naar Nederland
13
3.6 Verzoekschriftprocedure 4 Waarborgen ter bescherming van ‘het belang van het kind’
15
4.1 Het effect van interlandelijke adoptie op de ontwikkeling van het kind
15
4.2 Relevante wet- en regelgeving
16
4.2.1 IVRK
16
4.2.2 Haags Adoptieverdrag
17
4.2.3 Wobka
19
4.3 Beginselen ter waarborging van het belang van het kind
19
4.3.1 Subsidiariteit
19
4.3.2 Zoeken van een geschikte ouder bij het kind
20
4.3.3 Verbod op ongepast geldelijk voordeel
20
5 Illegale interlandelijke adoptie
21
5.1 Algemeen
21
5.2 Misstanden interlandelijke adoptie
21
5.3 Adoptieschandalen in China, India en Ethiopië
22
5.4 Omzeiling van de regels
23
5.5 Markt van vraag en aanbod
24
5.6 De ineffectiviteit van de waarborgen in de wet- en regelgeving
26
6 Toezicht op de naleving van de waarborgen
28
6.1 Controle door vergunninghouders
28
6.2 Tegenstrijdigheid Haags Adoptieverdrag en Kwaliteitskader
29 1
7 Aanbevelingen
32
7.1 Afschaffen interlandelijke adoptie
32
7.2 Afschaffen deelbemiddeling
34
7.3 Internationaal toezicht
34
7.4 Aanpassen strafbepalingen
35
7.5 Pleegzorg
36
7.6 Zwakke adoptie
37
8 Conclusie
39
Literatuurlijst
42
Jurisprudentielijst
45
2
1 Inleiding
De laatste tijd is Nederland meerdere malen opgeschrikt door het ene adoptieschandaal na het andere. Het betreft steeds gevallen van interlandelijke adoptie: de adoptie van een kind uit het buitenland. Er zijn onder meer gevallen aan het licht gekomen waarbij kinderen door criminele organisaties bij hun ouders in het buitenland worden weggeroofd om vervolgens te worden verkocht aan een corrupt kindertehuis en tenslotte te worden geadopteerd door Nederlandse adoptiefouders die nergens van weten.1 Daarnaast zijn er gevallen naar voren gekomen van Nederlandse stellen die juist bewust de regels hebben omzeild om te kunnen voorzien in hun eigen kinderwens. Zo zijn er de bekende zaken van de Belgische baby’s Donna2 en Jayden3. Nederlandse stellen hadden deze baby’s ‘gekocht’ via het internet. Verder blijken uit de rechtspraak ook gevallen waarbij sprake is van onjuiste adoptiepapieren. In deze situaties krijgen de verzoekers vaak toch de voogdij als pleegouders of spreekt de rechter toch de adoptie uit in het belang van het kind. Meestal heeft het kind dan namelijk al enige tijd bij de verzoekers verbleven en is er inmiddels sprake van ‘family life’ en hechting van het kind aan het gezin.4 In Nederland bestaat er een wettelijke procedure voor het adopteren van een kind uit het buitenland ter bescherming van de belangen van kinderen. Echter, voornoemde misstanden geven blijk van het feit dat het belang van het kind niet voldoende wordt gewaarborgd. Dit is erg bezwaarlijk, omdat kinderen erg kwetsbaar zijn en zij niet voor zichzelf kunnen opkomen. Daarom moeten zij beschermd worden door goede wet- en regelgeving. Het feit dat bovenstaande misstanden bestaan, doet de vraag rijzen welke factoren deze misstanden mogelijk maken en hoe deze factoren kunnen worden verholpen, zodat de belangen van kinderen optimaal kunnen worden beschermd. De centrale onderzoeksvraag van dit onderzoek luidt:
Welke factoren maken illegale interlandelijke adoptie mogelijk en op welke manier kunnen deze worden verholpen zodat, in het licht van het belang van het kind, voorkomen kan worden dat buitenlandse kinderen op een illegale wijze in Nederland terechtkomen?
1
Vlaardingerbroek e.a. 2008, p.297. Rechtbank Utrecht 26 oktober 2005, LJN AU4834. 3 Rechtbank Zwolle 27 november 2008, LJN BG5827. 4 Gerechtshof Leeuwarden 2 juli 2008, JPF 2008, 122, met noot P. Vlaardingerbroek. 2
3
Het onderzoek is als volgt ingedeeld. In hoofdstuk 2 wordt de interlandelijke adoptie in het algemeen besproken. In paragraaf 2.1 komt de totstandkoming van de rechtsfiguur adoptie in Nederland naar voren. In paragraaf 2.2 wordt ingegaan op de ontwikkeling in Nederland van adoptie van binnenlandse kinderen naar interlandelijke adoptie en wordt onderzocht wat inerlandelijke adoptie precies inhoudt. In paragraaf 2.3 volgt een analyse van de adoptiestromen. Daarna volgt hoofdstuk 3 waarin de Nederlandse procedure voor interlandelijke adoptie wordt onderzocht. Per paragraaf komen de verschillende onderdelen van de procedure naar voren. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de waarborgen ter bescherming van het belang van het kind besproken. In paragraaf 4.1 wordt onderzocht wat het effect van interlandelijke adoptie is op de ontwikkeling van het kind. Daarna komt in paragraaf 4.2 de relevante wetgeving aan de orde waarin de waarborgen ter bescherming van het kind zijn verankerd. In paragraaf 4.3 volgt een analyse van de drie grondbeginselen die invulling geven aan het begrip ‘belang van het kind’. In hoofdstuk 5 wordt de illegale interlandelijke adoptie onderzocht. In paragraaf 5.1 wordt
het
probleem
geïntroduceerd.
In
paragraaf
5.2
worden
de
verschillende
adoptieschandalen besproken die de afgelopen tijd aan het licht zijn gekomen. In paragraaf 5.3 wordt ingegaan op de verschillende misstanden in China, India en Ethiopië op het gebied van interlandelijke adoptie. In paragraaf 5.4 komt de bewuste omzeiling van de regels door aspirant-adoptiefouders naar voren. In paragraaf 5.5 wordt ingegaan op het feit dat interlandelijke adoptie is verworden tot een soort markt van vraag en aanbod. In paragraaf 5.6 wordt de ineffectiviteit van de waarborgen besproken. Daarna komt in hoofdstuk 6 het toezicht op de naleving van de waarborgen aan de orde. In paragraaf 6.1 wordt de controle door de vergunninghouders besproken en in paragraaf 6.2 komt de tegenstrijdigheid tussen het Haags Adoptieverdrag en het Kwaliteitskader naar voren. Vervolgens worden er in hoofdstuk 7 aanbevelingen gegeven. In paragraaf 7.1 wordt de afschaffing van deelbemiddeling besproken. In paragraaf 7.2 komt de afschaffing van interlandelijke adoptie aan de orde. In paragraaf 7.3 wordt de mogelijkheid van een onafhankelijk internationaal toezichtsorgaan besproken. In paragraaf 7.4 en 7.5 komen achtereenvolgens de alternatieven van pleegzorg en zwakke adoptie naar voren. In paragraaf 7.6 wordt een mogelijke aanpassing van de strafbepalingen besproken. Ten slotte volgt in hoofdstuk 8 een conclusie. 4
2 Interlandelijke adoptie
2.1 Adoptie Adoptie is, zoals vele van onze huidige rechtsfiguren om ouderschap te verkrijgen, ontstaan in het Romeinse recht. Het werd gebruikt om het uitsterven van de familie en het geslacht te voorkomen. Het was in de Romeinse godsdienst namelijk erg belangrijk om de voorouders eer te doen door middel van de voortzetting van het geslacht. Adoptie was derhalve een aanvulling op de natuurlijke voortplanting.5 Door de adoptie werden de rechtsbetrekkingen van de geadopteerde met de eigen familie volledig verbroken en ging de geadopteerde over in de nieuwe familie met alle rechten en plichten. De adoptie zorgde ervoor dat de geadopteerde, wanneer de adoptant overleed, offers kon brengen aan de goden om ze gunstig te zinnen ten opzichte van de overleden adoptant.6 In 1792 werd de adoptie van meerderjarigen in Frankrijk opgenomen in de Code Civil. Tijdens de Franse overheersing tussen 1811 en 1838 werd adoptie ook in Nederland mogelijk. Toen het Nederlandse Burgerlijk Wetboek in 1838 tot stand kwam, is de adoptie hierin niet overgenomen uit de Code Civil en verdween het derhalve uit ons rechtssysteem. Het niet hebben van kinderen werd gezien als de wil van God en dat moest gerespecteerd worden.7 Gelet op het feit dat er na de Tweede Wereldoorlog veel oorlogspleegkinderen en buiten huwelijk geboren kinderen waren, is er een omslag ontstaan in de Nederlandse gedachte over adoptie.8 Na veel discussie binnen en buiten het parlement is in 1956 de mogelijkheid van adoptie in ons burgerlijk wetboek opgenomen. Adoptie werd gezien als nieuwe kinderbeschermingsmaatregel, waarbij het belang van het kind, voorrang had op het belang van de pleegouders.9 Thans wordt adoptie echter ook gezien als een mogelijkheid om een kind te krijgen, nu er door de adoptie een familierechtelijke betrekking ontstaat tussen de adoptiefouders en het adoptiefkind en het kind wordt verzorgd en opgevoed als een eigen kind.10
2.2 Interlandelijke adoptie Vanaf halverwege de jaren zeventig nam het aantal ongewenste zwangerschappen in Nederland af, vanwege de verbeterde seksuele voorlichting en een toename van het gebruik 5
Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 270. Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 270-271. 7 Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 271. 8 Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 271. 9 Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 272. 10 Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 273. 6
5
van voorbehoedsmiddelen. Tevens werd het taboe van het ongehuwd moederschap doorbroken. Er kwamen betere voorzieningen voor alleenstaande moeders om hun kind op te voeden. Door financiële ondersteuning aan de vaak jonge moeders waren zij in staat om zelf voor hun kind te zorgen. Steeds minder Nederlandse kinderen werden hierdoor ter adoptie aangeboden.11 De vraag van ongewenst kinderloze echtparen naar adoptiekinderen bleef echter hoog, waardoor Nederlanders zich steeds vaker naar het buitenland wendden voor de adoptie van een kind. De adoptie van een kind uit het buitenland wordt interlandelijke adoptie genoemd. Rond 1970 kwamen de buitenlandse kinderen vooral uit Europese landen, zoals Oostenrijk en Griekenland, maar nu komen zij met name uit ontwikkelingslanden, zoals China, Colombia, Haïti, Taiwan, Ethiopië en Zuid-Afrika.12 Dankzij interlandelijke adoptie kunnen kinderen die zonder zicht op een goede toekomst in hun geboorteland in een tehuis verblijven, opgroeien in een gezin in een ander land.13 Adoptie wordt gezien als een kinderbeschermingsmaatregel. Het is de laatste mogelijkheid om een ouderloos kind een kans te bieden op een menswaardig bestaan.14 Een kind dient namelijk zoveel mogelijk in het geboorteland zelf te worden opgevangen in een gezin. Dat wil zeggen dat een kind dat verblijft in een kindertehuis dient terug te keren naar zijn ouders of andere familie. Wanneer dit onmogelijk is, komt binnenlandse pleegzorg of nationale adoptie in aanmerking. Wanneer ook dit niet mogelijk is, geldt interlandelijke adoptie uiteindelijk als ‘ultimum remedium’, zodat voorkomen wordt dat een kind in een weeshuis of andere instelling terechtkomt.15 Thans blijven gezonde baby’s steeds vaker in het geboorteland zelf, opgevangen door de eigen familie of in een pleeggezin. De kinderen die ter adoptie worden opgenomen door een gezin in het buitenland, zijn nu vaak kinderen met een moeilijk verleden. Deze kinderen hebben bijvoorbeeld lange tijd in een tehuis verbleven, zijn vaak overgeplaatst, zijn verwaarloosd of mishandeld of zijn kinderen van wie de ouders geen basisverzorging konden bieden waardoor zij het gezag over het kind zijn kwijtgeraakt. Ook zijn er de zogenaamde ‘special needs’-kinderen met een medisch of speciaal dossier. Deze kinderen hebben speciale zorg nodig, bijvoorbeeld omdat zij ernstig ziek of gehandicapt zijn.16
11
www.adoptie.nl/m/adoptie/mn/2/ Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 295. 13 Kamerstukken II, 2008/09, 31 265, nr. 10, p. 1. 14 Slot 2008, p. 14. 15 Curry-Sumner en Vonk 2008, p. 264. 16 Heida 2009, p. 451-452. 12
6
2.3 Analyse adoptiestromen Thans worden er wereldwijd jaarlijks ongeveer 45.000 kinderen geadopteerd. Dit aantal is verdubbeld ten opzichte van tien jaar geleden en verdrievoudigd ten opzichte van twintig jaar geleden. De Verenigde Staten staat op de eerste plaats van de ‘importerende’ landen voor adoptiekinderen. Ruim de helft van de interlandelijk geadopteerden komt namelijk terecht in de Verenigde Staten. Nederland is goed voor de zesde plaats.17 De twee grootste ‘aanbieders’ van adoptiekinderen zijn China en Rusland. Jaarlijks worden ruim 11.000 kinderen (ruim een kwart van het totale aantal interlandelijk geadopteerden) uit China en 8.000 kinderen uit Rusland geadopteerd. Daarnaast komt een grote groep van de adoptiekinderen uit verscheidene andere landen, zoals Guatemala, Colombia, Oekraïne, Haïti, Zuid-Korea en India. Jaarlijks worden in elk van deze landen tussen de 1.000 en 3.000 kinderen afgestaan voor adoptie in het buitenland. Landen waar per jaar minder dan 1.000 adoptiekinderen vandaan komen, zijn Bulgarije, Vietnam, Kazachstan, Ethiopië, Wit-Rusland, Thailand, Roemenië, Filippijnen, Madagaskar en Polen.18 Voor wat betreft de adoptieratio staat Nederland ook hoog aan de lijst. De adoptieratio is een demografisch verhoudingsgetal dat het aantal adopties verbindt aan het aantal levendgeboren kinderen in een land. Noorwegen heeft de hoogste adoptieratio met 12,8 geadopteerden per 1000 levendgeboren kinderen. Nederland heeft een adoptieratio van 6,9 en staat daarmee op de zesde plaats. De landen waar de adoptiekinderen vandaan komen hebben een negatieve adoptieratio. Landen waar de negatieve adoptieratio erg hoog is, zijn Bulgarije, Wit-Rusland, Guatemala en Rusland.19 De meeste landen die kinderen afstaan, hebben een bruto nationaal inkomen van minder dan 15.000 dollar per jaar. Adoptiekinderen gaan derhalve logischerwijs van arme naar rijke landen. In de meeste gevallen zijn het echter niet de allerarmste landen die kinderen afstaan. Slechts vier van de ‘aanbodlanden’, namelijk Ethiopië, Haïti, Madagaskar en Vietnam, worden aangemerkt als laag inkomen.20 Verder zijn er zeven landen die vallen onder het lage middeninkomen, namelijk Colombia, China en veel Aziatische landen. Tot het hoge middeninkomen behoren de meeste Oost-Europese landen. Zuid-Korea wordt zelfs aangemerkt als hoog inkomen. Adoptie is derhalve niet alleen een kwestie van armoede of
17
Slot 2008, p. 15. Slot 2008, p. 15. 19 Slot 2008, p. 15. 20 Slot 2008, p. 17-18. 18
7
rijkdom. Ook andere elementen zijn belangrijke factoren, zoals de voorgeschiedenis, geografie en geboortepolitiek.21
21
Slot 2008, p. 18.
8
3 Procedure interlandelijke adoptie
3.1 Beginseltoestemming De Nederlandse procedure voor de adoptie van buitenlandse kinderen begint met de aanvraag om een beginseltoestemming voor het opnemen van een kind ter adoptie. Deze aanvraag wordt ingediend bij de Minister van Justitie (hierna: de minister).22 De beginseltoestemming is erg belangrijk, gelet op het feit dat de opneming van een buitenlands kind zonder beginseltoestemming niet is toegestaan op grond van art. 2 Wobka. De beginseltoestemming heeft betrekking op één kind.23 Na indiening van de aanvraag voor een beginseltoestemming wordt door de Stichting Adoptievoorzieningen getoetst of voldaan is aan de voorwaarden voor toelating tot de adoptieprocedure, die zijn opgenomen in de Wobka. Ook volgen de aspirant-adoptiefouders bij de Stichting Adoptievoorzieningen een aantal verplichte voorbereidingsbijeenkomsten, waarbij zij nader worden voorbereid op de opneming en adoptie van een buitenlands kind.24 Vervolgens adviseert de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) over het afgeven van de beginseltoestemming. Hiertoe opent de Raad een gezinsonderzoek om vast te stellen in hoeverre de aanvragers geschikt zijn om een buitenlands kind in hun gezin op te nemen en op te voeden. Nadat de Raad de uitslag van dit onderzoek met de aanvragers bespreekt en vaststelt, geeft de Raad een advies aan de minister over het wel of niet verlenen van de beginseltoestemming. Op basis van het rapport en advies van de Raad, besluit de minister
of
de
beginseltoestemming
aan
de
aanvragers
wordt
verleend.
De
beginseltoestemming is vier jaar geldig en kan telkens voor een periode van vier jaar worden verlengd.25
3.2 Bemiddeling door vergunninghouders Indien de beginseltoestemming wordt verleend, krijgen de aspirant-adoptiefouders het recht op bemiddeling en adoptie. De bemiddelende organisatie wordt ook wel de vergunninghouder genoemd. De bemiddelende instantie dient derhalve een vergunning te hebben. Deze vergunning wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden. Zo dient het te gaan om een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid wiens zetel zich in Nederland bevindt. De rechtspersoon dient een organisatie te zijn die 22
Seedorf 2006, p. 63. Adviesbureau Van Montfoort 2004, p. 51. 24 Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 299-300. 25 Seedorf 2006, p. 63-64. 23
9
bemiddelt inzake de opneming in Nederland van buitenlandse kinderen. Dit dient naar voren te komen in de doelstellingen van de organisatie. Haar werkzaamheden mogen niet zijn gericht op het maken van winst. Verder moet het bestuur van de bemiddelende organisatie uit minstens drie leden bestaan en dient het zodanig te zijn samengesteld dat de behartiging van de belangen van de buitenlandse kinderen en de aspirant-adoptiefouders is gewaarborgd. De vergunning wordt verleend voor een periode van drie jaar. De geldigheidsduur kan telkens worden verlengd voor een periode van vijf jaar. De minister wijst een verzoek tot verlening van een vergunning of tot verlenging van de geldigheidsduur af, indien gegronde vrees bestaat dat de bemiddelende organisatie de regels niet zal naleven, of dat zij naar verwachting te weinig toekomstmogelijkheden met betrekking tot bemiddeling inzake de opneming van buitenlandse kinderen heeft. Dit vergunningenstelsel beoogt illegale opname en kinderhandel te voorkomen.26 De vergunninghouder zoekt de meest geschikte ouders bij een kind dat in het buitenland voor adoptie in aanmerking komt, door het bemiddelen bij de instanties in het land van herkomst van een kind.27
3.3 Deelbemiddeling De bemiddeling zoals deze onder alinea 3.2 staat omschreven, is de zogenaamde volledige bemiddeling. Hierbij is bij iedere stap in de bemiddelingsfase een vergunninghouder betrokken. Er is op grond van art. 7a Wobka echter ook een andere optie, namelijk in de vorm van deelbemiddeling. Deelbemiddeling houdt in dat aspirant-adoptiefouders, ook wel ‘zelfdoeners’ genoemd, de autoriteiten, instellingen of personen die zij willen gebruiken voor de adoptie aan de vergunninghouder opgeven en alle voor de procedure benodigde bescheiden overleggen. Vervolgens worden de opgegeven autoriteiten, instellingen en personen op zuiverheid en zorgvuldig handelen onderzocht. Hierbij worden niet alleen de contactpersonen gecontroleerd, maar ook de kosten. Deze dienen in verhouding te staan tot de door hen geleverde diensten in het land van herkomst. Aan de hand van dit onderzoek adviseert de vergunninghouder de minister, die op basis hiervan bepaalt of het gezinsrapport van de Raad voor de Kinderbescherming aan het gecontroleerde contact in het buitenland wordt doorgezonden. Indien de minister aanvullende informatie nodig acht voor zijn besluit, kan hij zich hiervoor wenden tot het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Na doorzending van het
26 27
Vlaardingerbroek e.a. 2008, p.301. Adviesbureau Van Montfoort 2004, p. 63-64.
10
rapport is de adoptie verder in handen van de aspirant-adoptiefouders en van het contact in het buitenland.28 Deelbemiddeling is een soort tussenvorm tussen de volledige bemiddeling en het zelf regelen van een adoptie. In Nederland is het namelijk niet toegestaan een adoptie zelf te regelen. De deelbemiddeling komt hier het dichtste bij. De adoptie kan dan geregeld worden via contacten die zelf worden gezocht door de aspirant-adoptiefouders en die vooraf worden gecontroleerd door een van de vergunninghouders.29 Voor deelbemiddeling wordt gekozen omdat in een specifiek land geen vergunninghouder actief is of omdat bij deelbemiddeling éénouderadoptie of adoptie door paren van gelijk geslacht mogelijk is, in tegenstelling tot bij volledige bemiddeling. Deelbemiddeling is een goede optie wanneer de aspirantadoptiefouders een band met een bepaald land hebben of wanneer zij daar zelf contacten hebben.30 Ook is het een snellere procedure en zijn de aspirant-adoptiefouders heel direct bij de adoptiebemiddeling betrokken.31 Deelbemiddeling wordt vooral gebruikt door homoseksuele aspirant-adoptiefouders. In de praktijk is volledige bemiddeling voor homoseksuele stellen namelijk niet mogelijk, gelet op het feit dat Nederlandse vergunninghouders aanvullende eisen dienen te stellen aan aspirant-adoptiefouders vanwege de voorwaarden die aan adopties gesteld worden door de contacten in de landen van herkomst. In Nederland is het op dit moment wel mogelijk om tezamen een kind uit het buitenland te adopteren, maar de landen van herkomst stellen eisen aan adoptieouders die het voor homoseksuele stellen onmogelijk maken om via volledige bemiddeling een kind uit het buitenland te adopteren.32 Verder betreft deelbemiddeling vooral adopties uit de Verenigde Staten. Dit land is namelijk een van de weinige landen die openstaat voor interlandelijke adoptie door aspirantadoptiefouders van gelijk geslacht.33 Er wordt op dit moment kritisch gekeken naar de adopties uit de Verenigde Staten, aangezien het uit een verkenning vanuit het Ministerie van Justitie blijkt dat zeer jonge kinderen zonder al te veel problemen geplaatst lijken te kunnen worden in Amerikaanse gezinnen.34 Er lijkt geen noodzaak te zijn voor plaatsing van Amerikaanse kinderen bij buitenlandse ouders.35 Daar komt bij dat de Verenigde Staten het grootste aantal kinderen adopteert uit andere landen, terwijl er ontzettend veel Amerikaanse 28
Adviesbureau Van Montfoort 2004, p. 85-86. Adviesbureau Van Montfoort 2004, p. 85. 30 Kamerstukken II, 2008/09, 31 265, nr. 10, p. 9-10. 31 Commissie Lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie 2008, p. 39. 32 Mens 2009, p. 174. 33 Mens 2009, p. 174. 34 Kamerstukken II 2008/09, 31 265, nr. 13, p. 1. 35 Kamerstukken II 2008/09, 31 265, nr. 13, p. 2. 29
11
kinderen zijn die wachten op adoptiefouders. Vanwege deze omstandigheid hebben de Scandinavische landen inmiddels de adopties uit de Verenigde Staten stopgezet.36 Deelbemiddeling brengt ook extra risico’s met zich mee ten opzichte van volledige bemiddeling. Er bestaat bijvoorbeeld grote zorg over de controleerbaarheid van deelbemiddeling. De vergunninghouders dienen de door de aspirant-adoptiefouders gewenste contactpersonen en instellingen te controleren, maar vaak kiezen de aspirant-adoptiefouders een land van herkomst waarvan het adoptiesysteem niet bekend is. De vergunninghouders hebben weinig tijd en middelen om de adoptie te controleren en onderzoekt de in het land van herkomst te betalen bedragen slechts vooraf op basis van schattingen. Dit vergroot de kans dat aspirant-adoptiefouders hoge bedragen betalen aan de contactpersonen in de landen van herkomst.37 Ook voor wat betreft de ‘matching’ brengt deelbemiddeling een extra risico met zich. Het is namelijk mogelijk dat de aspirant-adoptiefouders al een kind hebben ‘uitgezocht’ en al contact hebben gehad met het kind vóórdat om toestemming voor de deelbemiddeling wordt verzocht en voordat de betreffende contactpersoon is goedgekeurd. Dit is niet in het belang van het kind en wordt dan ook verboden door het Haags Adoptieverdrag. 38
3.4 Goedkeuring Wanneer een ‘matching’ tot stand is gekomen tussen de aspirant-adoptiefouders en een bepaald adoptiekind in het buitenland, heeft het Haags Adoptieverdrag vervolgens als vereiste dat adopties uit verdragslanden de goedkeuring behoeven van de Centrale Autoriteit uit het opnemende land. De vergunninghouder informeert de Centrale Autoriteit uit het land van herkomst over de goedkeuring. De goedkeuring is een laatste controle en geeft aan dat de Centrale Autoriteit geen bedenkingen heeft tegen de opneming van het specifieke buitenlandse kind. De vergunninghouder adviseert de Centrale Autoriteit met betrekking tot de goedkeuring. Ook de Raad van de Kinderbescherming kan de Centrale Autoriteit adviseren wanneer er sprake is van twijfel. De Centrale Autoriteit controleert voor de goedkeuring onder andere het gezinsonderzoek en gaat na of voldaan is aan de leeftijdseis, of sprake is van medische risico’s en of alle stukken aanwezig zijn die voor de adoptie noodzakelijk zijn.39
36
Kamerstukken II 2008/09, 31 265, nr. 13, p. 4. Van der Linden 2008, p. 77 38 Van der Linden 2008, p. 77-78. 39 Adviesbureau Van Montfoort 2004, p. 64. 37
12
3.5 Komst naar Nederland Wanneer het buitenlandse kind naar Nederland komt ter adoptie, is de Vreemdelingenwetgeving van toepassing en dient het kind binnen acht dagen na aankomst in Nederland te worden aangemeld bij de gemeente en de plaatselijke politie. Het kind wordt een vergunning van verblijf verleend voor een jaar. Na dat jaar wordt verblijf voor onbepaalde tijd toegestaan. Door de adoptie verkrijgt het kind, wanneer één of beide adoptiefouders Nederlander is of zijn, de Nederlandse nationaliteit. De adoptie vindt plaats door middel van een verzoekschriftprocedure bij de rechtbank.40
3.6 Verzoekschriftprocedure Op de verzoekschriftprocedure is Titel 12 van Boek 1 van het BW van toepassing. De adoptie dient op grond van art. 1:227 BW te worden verzocht door middel van een verzoekschriftprocedure bij de rechtbank, door twee personen tezamen of één persoon alleen. Dit verzoek kan alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is en indien op het moment van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouders in de hoedanigheid van ouders te verwachten heeft. Verder dient het kind op grond van art. 1:228 BW op het moment van indiening van het verzoek minderjarig te zijn. De achtergrond van deze gedachte is dat de adoptie volledig in het belang van het kind moet zijn en meerderjarige mensen geen belang zouden hebben bij adoptie.41 Een kind van twaalf jaar of ouder heeft een vetorecht ter waarborging dat de adoptie niet tegen zijn wil plaatsvindt. Wanneer de minderjarige de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, moet de rechter het verzoek tot adoptie afwijzen wanneer het kind blijk geeft van bezwaren tegen de adoptie.42 Daarnaast dient het kind, wanneer het gaat om een adoptie door één persoon, minstens gedurende drie aaneengesloten jaren te zijn verzorgd en opgevoed door de adoptant. Bij adoptie door twee personen tezamen of partneradoptie komt daarbij dat de verzoekers tevens minstens drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het
40
Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 301-306. Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 277. 42 Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 278. 41
13
verzoek hebben samengeleefd. De onderlinge relatie van de adoptiefouders dient namelijk voldoende stabiel te zijn.43 Vervolgens wordt de eis gesteld dat de adoptant(en) minstens achttien jaar ouder zijn dan het adoptiekind. Dit is het minimumleeftijdsverschil dat tussen ouders en kinderen gangbaar is.44 Ten slotte moeten de juridische ouders van het adoptiekind toestemming geven voor de adoptie. Zij kunnen in de verzoekschriftprocedure blijk geven van bezwaar tegen de adoptie, waardoor de rechter het verzoek dient af te wijzen.45
43
Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 279. Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 283. 45 Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 284. 44
14
4 Waarborgen ter bescherming van ‘het belang van het kind’
Het belang van het kind staat bij adoptie centraal. Het dient boven de belangen van anderen te worden gesteld.46 Bij de totstandkoming van het Haags Adoptieverdrag is uitdrukkelijk overwogen dat “the child’s best interests shall be a primary consideration in all actions concerning children”.47 Adoptie heeft ingrijpende gevolgen voor het adoptiekind. Het is van belang te weten wat nu precies ‘het belang van het kind is’, om dit zo effectief mogelijk te kunnen beschermen door middel van wet- en regelgeving.
4.1 Het effect van interlandelijke adoptie op de ontwikkeling van het kind Geadopteerde kinderen blijken na de adoptie indrukwekkend te herstellen in hun kinderlijke ontwikkeling. De meeste volwassen geadopteerden functioneren op psychischsociaal vlak vergelijkbaar met niet-geadopteerden. Toch is er bij geadopteerden een iets grotere kans op psychiatrische problemen dan bij niet-geadopteerden.48 Emotionele problemen vinden volgens Juffer hun oorsprong in de vroegkinderlijke deprivatie die adoptiekinderen hebben meegemaakt. Adoptiekinderen verblijven namelijk de eerste maanden van hun leven vaak in een tehuis waar zij structureel verwaarloosd worden. Zij krijgen weinig aandacht, voeding en stimulering. Kinderen die voor de adoptie uitsluitend in een kindertehuis hebben verbleven, zijn ook mentaal en motorisch minder goed ontwikkeld. De ontwikkeling van de adoptiekinderen verloopt meestal vrij normaal wanneer de kinderen niet veel negatieve ervaringen hebben gehad voor de adoptie. In dat geval ontwikkelen gehechtheid, verstandelijke ontwikkeling en zelfwaardering zich vergelijkbaar als bij niet-geadopteerde kinderen.49 Op het gebied van gedragsproblemen is de mate van deprivatie echter niet van belang. Ook geadopteerde kinderen zonder deprivatie ondervinden gedragsproblemen tijdens de basisschoolleeftijd en puberteit. Dit heeft onder meer te maken met een andere afkomst en huidskleur en met gevoelens rondom het geadopteerd zijn.50 Daar komt bij dat geadopteerde kinderen op een gegeven moment gaan begrijpen dat ze niet alleen een nieuw gezin hebben gekregen, maar dat ze ook familie verloren hebben. Dit roept gevoelens van verlies en verdriet op. Daarnaast willen kinderen zich kunnen 46
Lenters 2006, p. 58 Hague Conference on Private International Law 2008, p. 28. 48 Commissie lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie 2008, p. 20. 49 Juffer 2008, p. 39-40. 50 Juffer 2008, p. 41. 47
15
identificeren met hun omgeving. Dit is voor geadopteerde kinderen moeilijk, omdat zij niet op hun ouders en vriendjes lijken.51 Het gaat echter niet alleen om geadopteerden die problemen ondervinden als gevolg van de adoptie, maar ook om geadopteerden die een normaal, bevredigend en succesvol leven leiden. Ook zij houden vaak een gevoel van onvrede. Dit gevoel ontstaat door een gebrek aan informatie over de periode in hun leven voor de adoptie, het afgesneden zijn van de eigen, biologische familie, het opgroeien in een andere cultuur met een afwijkend uiterlijk en vaak zelfs een nieuwe naam, waardoor de identiteitsvorming voor geadopteerden zeer moeilijk is.52 Wanneer de ontwikkeling van geadopteerde kinderen echter vergeleken wordt met die van de kinderen die in een tehuis achterblijven, blijkt dat kinderen in een tehuis erg achterlopen in hun ontwikkeling op het gebied van lichamelijke groei, gehechtheid, cognitieve ontwikkeling en zelfwaardering ten opzichte van geadopteerde kinderen.53 Voor de ontwikkeling van een kind blijkt interlandelijke adoptie derhalve beter te zijn dan langdurig verblijf in een tehuis.54
4.2 Relevante wet- en regelgeving Op het gebied van interlandelijke adoptie is verscheidene wet- en regelgeving van toepassing. Het belangrijkst zijn het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK), het Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie (hierna: het Haags Adoptieverdrag) en de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (hierna: Wobka).
4.2.1 IVRK Het IVRK is voor Nederland op 2 september 1990 in werking getreden. In art. 3 lid 1 staat bepaald dat bij alle maatregelen die kinderen betreffen, de belangen van het kind de eerste overweging vormen, ongeacht of deze maatregelen worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen. Op grond van lid 2 dienen de staten die partij zijn het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en hiertoe alle passende 51
Juffer 2008, p. 41. Slot 2008, p. 13. 53 Juffer 2008, p. 48. 54 Commissie lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie 2008, p. 20. 52
16
wettelijke en bestuurlijke maatregelen te nemen. Uit lid 3 blijkt dat de staten die partij zijn waarborgen dat de instellingen, diensten en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde normen, met name ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid, het aantal personeelsleden en hun geschiktheid, alsmede bevoegd toezicht.55 Art. 21 van dit verdrag gaat specifiek over de adoptie van kinderen. De staten die partij zijn dienen hierbij te waarborgen dat het belang van het kind bij adoptie de voornaamste overweging is. Ook wordt in dit artikel onder andere bepaald dat adoptie slechts is toegestaan indien de wet- en regelgeving dat toelaat, waarbij gelet dient te worden op de verhoudingen van het kind met zijn ouders, familieleden of voogden. In dit artikel komt tevens naar voren dat interlandelijke adoptie slechts wordt overwogen wanneer een andere oplossing voor de zorg voor het kind, indien het kind niet in een pleeg- of adoptiegezin kan worden geplaatst en op geen enkele andere passende wijze kan worden verzorgd in het land van zijn of haar herkomst. Tevens dient ongepast geldelijk voordeel voor betrokkenen voorkomen te worden door passende maatregelen. De staten dienen zonodig bi- of multilaterale regelingen of overeenkomsten te bevorderen zodat de doelstellingen van dit artikel gerealiseerd kunnen worden.56
4.2.2 Haags Adoptieverdrag Het Haags Adoptieverdrag wordt, voor wat betreft de interlandelijke adoptie, gezien als een uitwerking van de artikelen 3 en 21 IVRK. Het oogmerk van het verdrag is kinderen en hun familie te beschermen tegen de gevaren van illegale, onrechtmatige en slecht geregelde adopties naar het buitenland. De staten die partij zijn dienen de naleving van de afspraken die in het verdrag zijn opgenomen zelf te regelen in een adoptieprocedure waarin de belangen en rechten van de kinderen het uitgangspunt zijn. De staten dienen maatregelen te nemen die de bemiddeling door twijfelachtige instellingen of personen, kinderhandel en winstbejag voorkomen.57 De beginselen die de basis van het verdrag vormen en opgenomen zijn in de préambule, zijn voor een groot gedeelte afgeleid van het IVRK. Deze drie beginselen zijn het belang van het kind, subsidiariteit en het verbod op ongeoorloofd financieel voordeel, ontvoering van kinderen en kinderhandel. Het belang van het kind staat bij adoptie centraal.
55
Adviesbureau Van Montfoort 2004, p. 18. Adviesbureau Van Montfoort 2004, p. 18-19. 57 Inspectie Jeugdzorg 2009, p. 9. 56
17
Het dient boven de belangen van anderen te worden gesteld. Het gaat er bij adoptie derhalve om een gezin te vinden voor een kind en niet andersom. Daar komt bij dat interlandelijke adoptie een laatste redmiddel is, wanneer een kind niet in de familie van herkomst kan blijven en ook niet in een ander gezin in het land van herkomst kan worden geplaatst. Ook biedt het verdrag waarborgen en een samenwerkingsverband die er onder meer op is gericht om financiële voordelen bij interlandelijke adoptie te voorkomen.58 Art. 1 van het Haags Adoptieverdrag geeft de drie doelen van het verdrag aan. In het kort omschreven zijn deze drie doelen ten eerste waarborgen scheppen, ten tweede een samenwerkingsverband creëren en ten derde erkenning van de adopties in de verschillende landen.59 Het eerste doel van het verdrag is waarborgen vast te leggen om te verzekeren dat interlandelijke adopties op zodanige wijze plaatsvinden dat het hoogste belang van het kind daarmee is gediend en dat de grondrechten die hem volgens het internationale recht toekomen, worden geëerbiedigd. Hiertoe geeft het verdrag een aantal eisen waaraan elk geval van interlandelijke adoptie te voldoen. Zo wordt bijvoorbeeld aangegeven dat een adoptie pas kan plaatsvinden wanneer de staat van herkomst van mening is dat het kind in aanmerking komt voor adoptie, de afstand door de moeder goed is geregeld, er goede regelgeving is voor de vergunninghouders en er voldaan wordt aan het subsidiariteitsbeginsel. Aan de andere kant dient de staat van opvang vast te stellen dat de aspirant-adoptiefouders geschikt zijn, aan de vereisten voldoen en voorlichting hebben ontvangen.60 Het tweede doel van het verdrag is een samenwerkingsverband tussen de staten in het leven te roepen teneinde te verzekeren dat deze waarborgen in acht worden genomen en ontvoering, verkoop van of handel in kinderen aldus worden voorkomen.61 Het samenwerkingsverband tussen de staten houdt in dat ieder land een Centrale Autoriteit heeft die aanspreekpunt is en die kan worden aangesproken op het naleven van het verdrag. De Centrale Autoriteiten dienen met elkaar samen te werken en ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten met elkaar samenwerken. Een aantal van de taken van de Centrale Autoriteit kunnen worden uitgevoerd door overheidsinstanties of vergunninghouders. Daarbij kan gedacht worden aan voorlichting, bemiddeling en nazorg.62
58
Adviesbureau Van Montfoort 2004, p. 19. Adviesbureau Van Montfoort 2004, p. 19. 60 Adviesbureau Van Montfoort 2004, p. 19. 61 Adviesbureau Van Montfoort 2004, p. 20. 62 Adviesbureau Van Montfoort 2004, p. 22. 59
18
Het laatste doel is de erkenning van overeenkomstig het verdrag tot stand gekomen adopties in de staten te verzekeren. Dit houdt in dat wanneer de staat waarin de adoptie is uitgesproken een verklaring afgeeft dat de adoptie volgens de voorschriften van het verdrag tot stand is gekomen, deze adoptie van rechtswege door de andere staten wordt erkend. De staten dienen elkaars adoptie-uitspraken te erkennen zodat dubbele procedures, die onzekerheid voor het kind en het adoptiegezin meebrengen, worden voorkomen.63
4.2.3 Wobka De Wobka regelt de opneming in Nederland van een kind uit het buitenland voor adoptie. Hoofdzakelijk gaat het hierbij om interlandelijke adopties waarbij de betrokken landen zijn aangesloten bij het Haags Adoptieverdrag. De Wobka is echter tevens van toepassing op adopties waarbij het land van herkomst niet is aangesloten bij het Haags Adoptieverdrag. De Wobka geeft onder meer regels voor wat betreft de voorwaarden voor de verlening van de beginseltoestemming, de voorwaarden voor de opneming van het buitenlandse kind in Nederland, de vergunningverlening aan de bemiddelende organisaties in Nederland en de taken van deze vergunninghouders.64
4.3 Beginselen ter waarborging van het belang van het kind Het belang van het kind is de grondslag van het IVRK en het Haags Adoptieverdrag. Zoals eerder naar voren kwam, is één van de doelen van het Haags Adoptieverdrag waarborgen te scheppen om de belangen van het kind te beschermen. Maar wat is nu eigenlijk ‘het belang van het kind’? Het IVRK en het Haags Adoptieverdrag geven invulling aan dit begrip door drie grondbeginselen aan te geven om het belang van het kind te waarborgen. Deze gelden zowel voor adoptie uit verdragslanden als voor adoptie uit niet-verdragslanden. Deze drie beginselen zijn subsidiariteit, het zoeken van een geschikte ouder bij het kind in plaats van andersom en het verbod op het behalen van ongepast geldelijk voordeel.65
4.3.1 Subsidiariteit Het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat interlandelijke adoptie slechts kan plaatsvinden nadat de mogelijkheden tot plaatsing van het kind in zijn land van herkomst naar behoren is
63
Adviesbureau Van Montfoort 2004, p. 22. Adviesbureau Van Montfoort 2004, p. 24-25. 65 Lenters 2006, p. 58. 64
19
onderzocht, zoals bepaald is in art. 4 van het Haags Adoptieverdrag. Alternatieven in het land van herkomst dienen voldoende te worden nagegaan, gelet op de problemen die het kind kan ondervinden wanneer het verplaatst wordt van de ene cultuur naar de andere. Het geadopteerde kind zal geconfronteerd worden met een dubbele identiteit. Ook zal het geen eigen ‘familiegeschiedenis’ hebben. Daarom is de fundamentele vraag ‘Wie ben ik?’ waar iedereen mee te maken krijgt, voor geadopteerde kinderen veel complexer dan voor anderen. Het heeft derhalve de voorkeur om het kind in zijn eigen gezin te houden. Wanneer dit niet kan, dient het kind bij familie of een pleeg- of adoptiegezin in het land van herkomst op te groeien. Het laatste redmiddel is vervolgens interlandelijke adoptie.66
4.3.2 Zoeken van een geschikte ouder bij het kind Bij een kind dienen geschikte ouders te worden gezocht en niet andersom. Het is namelijk niet de bedoeling dat een bemiddelingsorganisatie een kind gaat zoeken voor aspirant-adoptiefouders die zich bij haar hebben gemeld. De behoeften van het kind dienen namelijk leidend te zijn. Er mag derhalve pas na de ‘matching’ contact zijn tussen het adoptiekind en de adoptieouders. Is er namelijk al eerder contact, dan kan er sprake zijn van hechting tussen de aspirant-adoptiefouders en het kind, zonder dat gecontroleerd is of deze ouders wel passen bij dit kind. Er wordt dan een kind gezocht vanuit de belangen en wensen van de aspirant-adoptiefouders. Dit is niet in het belang van het kind, omdat de belangen van het kind zelf dan ondergeschikt kunnen raken aan de belangen van de aspirant-adoptiefouders en hierdoor verwaarloosd kunnen worden.67
4.3.3 Verbod op ongepast geldelijk voordeel Art. 8 van het Haags Adoptieverdrag beoogt het behalen van ongepast geldelijk voordeel door middel van kinderhandel of smeergeld te voorkomen. Op basis van art. 3 lid 1 sub a van het Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, prostitutie en pornografie bij het IVRK dient iedere lidstaat te waarborgen dat zijn strafrecht van toepassing is op het als tussenpersoon onrechtmatig verkrijgen van toestemming voor de adoptie van een kind in strijd met toepasselijke internationale juridische instrumenten. Er kan al sprake zijn van kinderhandel op het gebied van adoptie wanneer de afstand door de biologische ouders niet op de juiste manier is geschied.68
66
Lenters 2006, p. 58. Lenters 2006, p. 59. 68 Lenters 2006, p.58-61. 67
20
5 Illegale interlandelijke adoptie
5.1 Algemeen Hoewel interlandelijke adoptie als kinderbeschermingsmaatregel een goede optie lijkt, wordt de wenselijkheid en de noodzakelijkheid ervan steeds meer in twijfel getrokken. In het westen is de welvaart namelijk wel veel groter dan in ontwikkelingslanden, waardoor de geadopteerde kinderen er in materieel opzicht op vooruitgaan, maar het in andere opzichten juist geen goede oplossing lijkt te zijn. In toenemende mate is er kritiek op interlandelijke adoptie.69 Gelet op de ingewikkelde procedure voor de adoptie van een kind uit het buitenland, is het duidelijk dat de aspirant-adoptiefouders een lange weg te gaan hebben voordat zij hun buitenlandse kind bij zich kunnen hebben. De adoptieprocedure kan jarenlang duren. Daarom is voor sommigen de verleiding groot om langs andere, illegale wegen een kind op te nemen.70 Ondanks de waarborgen in de wet- en regelgeving op het gebied van interlandelijke adoptie, blijven de berichten omtrent de misstanden voorbij komen.
5.2 Misstanden interlandelijke adoptie In de media zijn de afgelopen jaren schokkende berichten naar voren gekomen over illegale praktijken op het gebied van interlandelijke adoptie. Er zijn verschillende gevallen te onderscheiden. Ten eerste zijn er gevallen waarin de adoptiefouders bewust de juiste adoptieprocedure omzeilen, zoals zelfdoeners die vaak grote geldsommen betalen voor bemiddeling, adoptiefouders zonder beginseltoestemming en adoptiefouders die een adoptiekind op het internet kopen. Ten tweede zijn er de gevallen waarin de adoptiefouders wel de juiste adoptieprocedure hebben doorlopen, maar er eerder een illegaal aspect aan de adoptie is geweest waar zij niets van weten, bijvoorbeeld een onjuiste wijze van afstand doen van het kind door de biologische moeder. Er zijn gevallen aan het licht gekomen dat kinderen met het oog op adoptie worden gekocht of ontvoerd in het land van herkomst, waarna de benodigde documenten worden vervalst. Daarnaast is er berichtgeving over kinderen die door bendes bij hun ouders worden weggeroofd om vervolgens te worden verkocht aan een tehuis en ten slotte te worden geadopteerd door Nederlandse adoptiefouders die nergens van weten.71 In Afrika raken vrouwen bewust zwanger met het oogmerk de baby te kunnen verkopen aan
69
Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 297. Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 306. 71 Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 297-298. 70
21
kinderloze stellen in Europa om op die manier hun eigen overkomst naar het Westen te kunnen betalen.72
5.3 Adoptieschandalen in China, India en Ethiopië In 2007 wordt een groot smokkelnetwerk in China opgepakt die op grote schaal kinderen uit tehuizen in de provincie Guangdong haalde, om ze vervolgens te verkopen aan kindertehuizen in de provincie Hunan, die tussen de 2300 en 4300 yuan per kind betaalden. Het gaat om grote bedragen, gelet op het feit dat het gemiddelde maandsalaris in de provincie Guangdong ongeveer 300 yuan per maand is. De directies van de tehuizen zorgden vervolgens zelf voor de valse documentatie die benodigd zijn voor buitenlandse adoptie.73 In 2008 komt China wederom ter sprake op het gebied van interlandelijke adoptie. Er blijken aanwijzingen te zijn dat de Chinese overheid kinderen van hun ouders afpakt om de éénkindpolitiek af te dwingen en dat deze kinderen worden geadopteerd door Westerse stellen. Verhalen zijn naar voren gekomen van echtparen waarvan een kind is afgepakt door een ambtenaar, omdat zij de boete voortvloeiende uit de één-kindpolitiek niet konden betalen. Toen zij later het boetebedrag alsnog konden betalen, meldde de lokale overheid hen dat het kind inmiddels in het buitenland was geadopteerd en dat het onvindbaar was. Daarnaast werden kinderen die in China zijn afgepakt door het bureau voor gezinsplanning ondergebracht in het Shaoyang Social Welfare Institute in Hunan.74 Van daaruit werden zij door buitenlandse stellen geadopteerd zonder instemming of medeweten van de ouders. Er zijn twee Nederlandse adoptiebureaus die zaken deden met het Shaoyang Social Welfare Institute. China heeft steeds gegarandeerd dat er geen verhandelde kinderen in Nederland zijn terechtgekomen. Als reactie hierop geeft Hoksbergen in een interview aan dat het maar de vraag is hoe betrouwbaar de Chinese verklaringen zijn, vanwege het feit dat China waarschijnlijk geen gezichtsverlies wilde hebben vlak voor de Olympische Spelen van 2008 in Beijing.75 In 2007 kwam ook het bericht in het nieuws dat kindertehuis Malaysian Social Services in Madras te India, vijftig kinderen voor adoptie heeft afgestaan aan Nederlanders, waarvan de Indiase politie aangeeft dat de adopties onwettig zijn. Zij hebben namelijk een groep kidnappers gearresteerd die hebben verklaard dat zij kinderen hebben gestolen en
72
Slot 2008, p. 14. M. Roessingh 2007. 74 I. Pronk 2008. 75 I. Pronk 2008. 73
22
verkocht aan het betreffende kindertehuis. Het kindertehuis blijkt op grote schaal kinderen te hebben ontvoerd en met valse verklaringen laten adopteren.76 Ook adopties uit Ethiopië zijn in opspraak gekomen. Uit dossieronderzoek van afgeronde adopties bleek namelijk dat de achtergrondgegevens van sommige geadopteerde kinderen uit Ethiopië niet altijd overeenkomen met de dossierinformatie. Zo was de biologische moeder in een aantal gevallen volgens de papieren overleden, maar bleek zij feitelijk nog te leven.77
5.4 De omzeiling van de regels Naast de gevallen waarbij de adoptiefouders geen weet hebben van het illegale aspect aan hun adoptie, zijn er ook gevallen waarbij de adoptiefouders welwillend de regels betreffende de interlandelijke adoptieprocedure hebben omzeild om toch of op een snellere manier te voldoen aan hun kinderwens. Het meest voorkomende probleem is de ontbrekende beginseltoestemming.
Uit
de
rechtspraak
blijkt
dat
in
de
gevallen
waarin
de
beginseltoestemming ontbreekt, de rechter vaak voorbijgaat aan de wettelijke vereisten voor interlandelijke adoptie en slechts uitgaat van het belang van het kind. Het gaat om gevallen waarin het betreffende kind al een tijd in Nederland bij de verzoekers verblijft en het inmiddels aan hen is gehecht. De rechter neemt wel in aanmerking dat een adoptie zonder beginseltoestemming risico’s met zich brengt in die zin dat zonder overheidscontrole kinderen vanuit het buitenland kunnen worden meegenomen, waarbij sprake kan zijn van kinderhandel, maar gaat hieraan voorbij, door het verzoek tot adoptie toch toe te wijzen in het belang van het kind.78 Ook zijn er gevallen waarbij de rechter het verzoek tot adoptie niet toewijst, maar dat deze het kind wel in pleegzorg bij de verzoekers laat blijven. Dit was het geval in de geruchtmakende zaak van baby Donna.79 In deze zaak ging het om een Nederlands koppel dat via internet een baby van een Belgische vrouw heeft ‘gekocht’ door middel van een draagmoeder-overeenkomst. De rechter bepaalde in deze zaak dat het kind reeds enige tijd bij het Nederlandse koppel verbleef, waardoor family life was ontstaan. Het kind mocht derhalve bij hen blijven. Dit is een zeer verkeerd signaal voor de samenleving. Ondanks het feit dat de 76
M. van den Eerenbeemt 2007. Kamerstukken II 2009/10, 31 265, nr 32, p. 1. 78 O.a. Rechtbank Maastricht 15 december 2009, LJN BK8066, Rechtbank Breda 2 maart 2007, LJN BA0698, Rechtbank Haarlem 18 december 2006 LJN AZ 7519, Rechtbank Zwolle 12 januari 2006, LJN AV4706, Rechtbank Groningen 9 november 2004, LJN AS4787, Rechtbank Haarlem 28 oktober 2004, LJN AR5526, HR 1 december 2000, LJN AA8715. 79 Rechtbank Utrecht 26 oktober 2005, LJN AU4834. 77
23
regels met betrekking tot interlandelijke adoptie duidelijk niet worden nageleefd, verbindt de rechter er geen ernstige gevolgen aan. Zoals hiervoor ook al naar voren kwam, is het vaak zo, dat wanneer de interlandelijke adoptie op een verkeerde manier tot stand is gekomen, bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van een beginseltoestemming, de rechter het kind toch bij de adoptieouders laat blijven, vanwege het feit dat het kind al een zodanig lange tijd bij hen heeft verbleven, dat er sprake is van hechting en family life. Het kind is echter niet gediend met een dergelijke basis. Wanneer de adoptieouders tegen de regels in hebben gehandeld om hun kinderwens te vervullen en derhalve de eigen belangen boven alles hebben gesteld, hebben de adoptieouders de rechten van het kind geschonden. Ondanks het feit dat het begrijpelijk is, is het niet in het belang van het kind om het bij die adoptieouders te laten blijven. Door middel van therapeutische begeleiding en verzorging door een gezin dat wel volgens de regels heeft gehandeld, kan het belang van het kind in een dergelijke situatie het beste worden gewaarborgd.80 In de zaak van baby Jayden81 laat de rechter blijken te hebben geleerd van de zaak van baby Donna. Hier ging het om een Nederlands stel die een Belgische baby bij de gemeente had aangegeven als hun eigen baby. Volgens de rechtbank hebben de wensouders het kind, in strijd met het bepaalde in de Wobka, zonder de vereiste beginseltoestemming in hun gezin opgenomen. De rechter heeft het kind onder voorlopige voogdij geplaatst bij Bureau Jeugdzorg. Duidelijk is dat kinderloze stellen erg ver willen gaan om hun kinderwens te vervullen en dat criminele groeperingen daarbij graag een handje willen helpen. Interlandelijke adoptie loopt het risico te verschuiven naar internationale kinderhandel en drijft daardoor steeds verder af van het oorspronkelijke doel, namelijk het beschermen van kinderen zonder (geschikte) ouders.82
5.5 Markt van vraag en aanbod Veel kinderen groeien op in een tehuis in het buitenland en hebben hulp nodig. Dit valt te verwijten aan meerdere factoren zoals armoede, cultuur, bevolkingsproblematiek en een slechte hulpverlening in de landen zelf. Toch zijn er meer mensen die een buitenlands kind willen adopteren, dan er jonge, gezonde kinderen zijn die in aanmerking komen voor interlandelijke adoptie.83
80
Lenters 2006, p. 62. Rechtbank Zwolle 27 november 2008, LJN BG5827. 82 Vlaardingerbroek 2008, p. 113. 83 Commissie lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie, p. 25. 81
24
Interlandelijke adoptie is verworden tot een economische markt van vraag en aanbod. In het begin was de markt aanbodgedreven, dat wil zeggen dat het aanbod veel groter was dan de vraag. Vanwege de effecten van de Tweede Wereldoorlog was er een groot aanbod van kinderen zonder ouders was of waarvan de ouders niet voor ze konden zorgen. Interlandelijke adoptie was puur een kinderbeschermingsmaatregel. In de jaren zestig heerste vervolgens een vrije seksuele moraal, maar bestond er nog wel een taboe op ongehuwd moederschap. Dit zorgde voor een brede verruiming van het aanbod van adoptiekinderen.84 Hierna daalde het geboortecijfer
en
wilde
men
kinderen
redden
uit
de
vreselijke
armoede
in
ontwikkelingslanden. Er werden steeds vaker buitenlandse kinderen geadopteerd.85 Vanwege het groeiende aantal interlandelijke adopties ontstonden er professionele, dienstverlenende instanties die de adopties verzorgden. De vraag naar buitenlandse adoptiekinderen steeg, terwijl het aanbod daalde, waardoor de wachtlijsten groeiden en de economische waarde van het
adoptiekind
steeg.
Adoptie
heeft
derhalve
langzaamaan
haar
karakter
van
kinderbeschermingsmaatregel verloren. De ‘markt’ is op dit moment sterk vraaggedreven, waardoor buitenlandse adoptiekinderen schaars zijn. Het gevolg hiervan is kinderhandel, corruptie, omkoping en stijgende prijzen.86 Het meeste geld wordt geboden voor gezonde, blanke baby’s. Aspirant-adoptiefouders die zich dit niet kunnen veroorloven, moeten ‘genoegen nemen met’ een donker of eventueel gehandicapt kind.87 Door hoge bedragen te betalen, kunnen aspirant-adoptiefouders de wachttijden verkleinen en hun kansen op adoptie vergroten. Ondanks de vaak goede bedoelingen van aspirant-adoptiefouders, leidt de markt van vraag en aanbod onvermijdelijk tot ongewenste effecten. De blijvende vraag uit het rijke Westen zorgt voor telkens nieuw aanbod van adoptiekinderen uit arme landen. Interlandelijke adoptie is hiermee een economische markt geworden, waarbij commerciële en economische belangen kunnen gaan prevaleren boven de belangen van het kind.88 Dit is een zeer ongewenste ontwikkeling, nu interlandelijke adoptie er juist is om de belangen van kinderen te beschermen. De grote vraag naar buitenlandse adoptiekinderen zou kunnen worden verminderd door het omzetten van sterke adoptie naar zwakke adoptie en het versterken van het pleegouderschap. Dit komt nader aan de orde bij de aanbevelingen in hoofdstuk 7.
84
Slot 2008, p. 18. Slot 2008, p. 20. 86 Slot 2008, p. 23. 87 Vlaardingerbroek 2008, p. 113. 88 Slot 2008, p. 23. 85
25
5.6 De ineffectiviteit van de waarborgen in de wet- en regelgeving De bovenstaande problemen zouden erop kunnen duiden dat de waarborgen zoals opgenomen in de wet- en regelgeving niet voldoende effectief zijn, waardoor deze misstanden blijven bestaan. Zowel in het Haags Adoptieverdrag als in de Wobka zijn waarborgen opgenomen ter bescherming van het belang van het kind. In het Haags Adoptieverdrag staat bijvoorbeeld bepaald dat andere mogelijkheden voor de plaatsing van het kind in het land van herkomst dienen te worden onderzocht voordat wordt overgegaan tot interlandelijke adoptie, dat de aspirant-adoptiefouders geschikt dienen te zijn en dienen te voldoen aan de vereisten en dat de afstand van het kind op een goede wijze verloopt (zo dienen de biologische ouders en eventueel het adoptiekind zelf voldoende informatie te krijgen over de gevolgen van de interlandelijke adoptie, dient de afstand schriftelijk te worden vastgelegd en mag het niet tegen betaling of iets dergelijks zijn gebeurd). Ook wordt in het Haags Adoptieverdrag de samenwerking tussen de Centrale Autoriteiten vastgelegd, wat bijdraagt aan de bescherming van de belangen van de kinderen. De Centrale Autoriteiten dienen daarnaast alle passende maatregelen te nemen om het ten onrechte genieten van financieel of ander voordeel in verband met de adoptie te voorkomen. Het Haags Adoptieverdrag bevat verder uitgebreide procedureregels om ervoor te zorgen dat de procedure zorgvuldig en in het belang van het kind verloopt. Ook in de Wobka staan waarborgen ter bescherming van het belang van het kind opgenomen. Onder andere bevat het de eis van de beginseltoestemming. Daarnaast bevat het vereisten voor de binnenkomst van het kind in Nederland. Wanneer is geadopteerd zonder beginseltoestemming, kan de rechter bureau Jeugdzorg op grond van de Wobka belasten met voorlopige voogdij teneinde een andere voorziening in het gezag over de minderjarige te verkrijgen die in het belang van het kind is. Dit is bijvoorbeeld gebeurd in de zaak van baby Jayden.89 Verder worden in de Wobka uitgebreide eisen gesteld aan de bemiddelende instellingen, waaronder de vergunningsplicht, de taak van de vergunninghouders ter waarborging van het belang van het kind en de mogelijkheid tot intrekking van de vergunning. Tevens bevat de Wobka een strafbepaling voor vergunninghouders die de bepalingen van de Wobka niet naleven. Dit wordt aangemerkt als een overtreding en wordt gestraft met een geldboete van de derde categorie. Ook roept de Wobka een klachtencommissie in het leven voor klachten over gedragingen van vergunninghouders.
89
Rechtbank Zwolle 27 november 2008, LJN BG5827.
26
Dit alles overziend kan worden gesteld dat de huidige wet- en regelgeving voldoende waarborgen biedt ter voorkoming van misstanden op het gebied van interlandelijke adoptie en ter bescherming van de belangen van het kind. Het probleem is echter, dat deze regels in de praktijk niet worden nageleefd, waardoor illegale interlandelijke adopties die in strijd zijn met het belang van het kind blijven bestaan. Ter verzekering van de naleving van waarborgen zijn goede strafbepalingen van belang. Illegale adoptie van een buitenlands kind, oftewel de illegale opneming daarvan, is strafbaar gesteld in art. 28 Wobka. Het is een overtreding en wordt gestraft met een geldboete van de derde categorie. Deze straf is erg laag en zou kunnen worden verhoogd om een afschrikwekkend effect te creëren. Art. 28 Wobka is de enige strafbepaling voor illegale interlandelijke adoptie. Het verbod op mensenhandel van art. 273f Sr is niet van toepassing, omdat hiervoor is vereist dat sprake is van een oogmerk tot uitbuiting en deze ontbreekt bij illegale adoptie. De ergste gevallen van illegale adoptie, zoals de ‘ aankoop’ van kinderen uit het buitenland, kunnen daarom niet worden aangemerkt als mensenhandel en derhalve ook niet als zodanig worden gestraft, terwijl het feitelijk wel handel in mensen is. Hierin dient verandering te worden gebracht door aanpassing van art. 273f Sr. Verder roept het feit dat illegale interlandelijke adopties blijven bestaan, ondanks de waarborgen in de wet, vragen op naar de controle op de naleving van de regels op het gebied van interlandelijke adoptie. In het volgende hoofdstuk wordt dit verder onderzocht.
27
6 Toezicht op de naleving van de waarborgen
6.1 Controle door de vergunninghouders De kwaliteit van het interlandelijke adoptieproces is afhankelijk van de kwaliteit van de verzamelde gegevens over het kind en de aspirant-adoptiefouders door de vergunninghouders. Deze dient steeds volledig en betrouwbaar te zijn, zodat de vergunninghouders ervan verzekerd kunnen zijn dat de interlandelijke adoptie in het belang is van het betreffende kind.90 Onafhankelijk toezicht op de naleving door de vergunninghouders van de regels van de Wobka en het Haags Adoptieverdrag wordt gehouden door de Inspectie Jeugdzorg. Hiertoe is door het Ministerie van Justitie in samenspraak met de vertegenwoordigers van de vergunninghouders een Kwaliteitskader vergunninghouders interlandelijke adoptie vastgesteld. Het Kwaliteitskader geeft een aantal kwaliteitseisen met betrekking tot de bedrijfsvoering van vergunninghouders en een aantal inhoudelijke kwaliteitseisen ten aanzien van het adoptieproces. Het is een toetsingskader voor de vergunninghouders zodat een eenduidige werkwijze bereikt kan worden en de eigen kwaliteit bewaakt wordt. Hierdoor komt het belang van het kind het beste tot zijn recht.91 Uit het Kwaliteitskader blijkt dat de vergunninghouders verantwoordelijk zijn voor de controle op de kwaliteit van het werk van de buitenlandse contactpersonen.92 Dit is in de praktijk echter zeer moeilijk voor de vergunninghouders. Zij zijn hierbij namelijk afhankelijk van de buitenlandse contactpersonen zelf. De landen die kinderen aanbieden ter adoptie zijn namelijk erg divers en verschillend. Vanwege het feit dat de culturele, politiek-bestuurlijke en sociaal-economische omstandigheden in deze landen logischerwijs erg verschillen, hebben zij ook verschillende voorwaarden en omstandigheden waaronder kinderen worden aangeboden, die niet te beïnvloeden zijn door de vergunninghouders zelf.93 Het blijkt in de praktijk voor vergunninghouders vaak onmogelijk te zijn betrouwbare informatie te verkrijgen bij adoptie vanuit sommige landen.94 Zo mogen vergunninghouders bijvoorbeeld in China geen contact hebben met kindertehuizen, maar alleen met het China Center of Adoption Affairs, waardoor zij slechts kunnen afgaan op de informatie die zij aan hen levert.95 Het Kwaliteitskader geeft dit probleem ook aan:
90
Inspectie Jeugdzorg 2009, p. 5. Kwaliteitskader vergunninghouders interlandelijke adoptie 2008, p. 5. 92 Inspectie Jeugdzorg 2009, p. 9. 93 Inspectie Jeugdzorg 2009, p. 7. 94 Inspectie Jeugdzorg 2009, p. 9. 95 Inspectie Jeugdzorg 2009, p. 15. 91
28
“De situatie kan per land verschillen. De vergunninghouder zal in veel gevallen niet in staat zijn het optreden van een buitenlandse partnerorganisatie volledig te dragen en kan derhalve geen volledige verantwoordelijkheid dragen voor het handelen van de buitenlandse partnerorganisatie met wie de vergunninghouder samenwerkt. Het betekent ook dat de vergunninghouders de informatie niet kunnen eisen, maar wel kunnen vragen of de buitenlandse partnerorganisatie bereid is de gevraagde informatie en gegevens te verstrekken.”
Wanneer er twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van de informatie die door de buitenlandse contactpersoon aangeleverd wordt, dient de vergunninghouder op grond van het Kwaliteitskader contact op te nemen met de plaatselijke autoriteiten in het land van herkomst of met de Nederlandse Centrale Autoriteit om deze op de hoogte te houden en eventuele vervolgstappen af te spreken.96 Ook dienen de vergunninghouders op grond van het Kwaliteitskader de betrouwbaarheid van de buitenlandse contactpersonen te controleren aan de hand van enkele toetsingscriteria. Wanneer twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van een buitenlandse contactpersoon, dient de vergunninghouder dit aan te geven bij de Nederlandse Centrale Autoriteit. Deze zal dan nadere inlichtingen inwinnen bij de Centrale Autoriteit van het betreffende land van herkomst. Indien hier misstanden uit blijken, zal nadere actie worden ondernomen via het Ministerie van Buitenlandse Zaken of het permanent bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. Op basis van het onderzoek kan zowel de Centrale Autoriteit als de vergunninghouder zelf beslissen de adopties uit het betreffende land (tijdelijk) te stoppen. De Centrale Autoriteit en de vergunninghouder dienen hierbij met elkaar af te stemmen wat de te nemen acties zullen zijn.97
6.2 Tegenstrijdigheid Haags Adoptieverdrag en Kwaliteitskader Nederland gaat ervan uit dat de beginselen van het Haags Adoptieverdrag ook van toepassing zijn op adopties uit niet-Verdragslanden. Dit geldt zowel ten opzichte van volledige bemiddeling als ten opzichte van deelbemiddeling. In het Haags Adoptieverdrag wordt uitgegaan van wederzijds vertrouwen dat ieder van de lidstaten haar taken uitvoert en haar verantwoordelijkheden neemt.98 Tussen dit vertrouwen en de verantwoordelijkheid van
96
Kwaliteitskader vergunninghouders interlandelijke adoptie 2008, p. 27. Kwaliteitskader vergunninghouders interlandelijke adoptie 2008, p. 29. 98 Kamerstukken II 2007/08, 31265, nr. 1, p. 6. 97
29
de vergunninghouders voor de controle op de zorgvuldigheid van de adoptieprocedure bestaat echter een zekere spanning. De vergunninghouders hebben namelijk moeite met de controle vanwege het feit dat het in de praktijk onmogelijk is om de betrouwbaarheid van de gegevens te controleren. Wanneer de vergunninghouders dit vervolgens aangeven bij de Centrale Autoriteit voor eventueel onderzoek, wordt hierop gereageerd met het uitgangspunt van vertrouwen dat in het Haags Adoptieverdrag is opgenomen.99 Deze tegenstrijdigheid kwam ook aan het licht bij het aftreden van Ina Hut, de directeur van Stichting Wereldkinderen, de grootste adoptieorganisatie van Nederland. Mevrouw Hut is teleurgesteld in de gang van zaken bij interlandelijke adoptie. “De kinderwens en economische belangen wegen zwaarder dan het belang van het kind.” 100 Het ging om het volgende. Nadat aan het licht was gekomen dat kinderen in China werden ontvoerd en verhandeld voor adoptie, heeft het Ministerie van Justitie een onderzoek ingesteld. De conclusie hieruit was dat adopties uit China wel kwetsbaar zijn, maar toch verantwoord. De Chinese Adoptieautoriteit zou haar best doen om eventuele misstanden te bestrijden.101 De Minister van Justitie gaf het volgende aan: “Wij hebben met bepaalde landen een verdragsrelatie. Ik wil er geen twijfel over laten bestaan dat ik die verdragsrelatie waardevol vind.”
102
Mevrouw Hut was niet tevreden over dit onderzoek en heeft het
Ministerie gevraagd of Stichting Wereldkinderen zelf onderzoek mocht gaan doen in China, om erachter te komen of Chinese kindertehuizen op grote schaal voor kinderen betalen. Het Ministerie ging hier niet mee akkoord en gaf aan dat het onderzoek dat mevrouw Hut wilde gaan verrichten onbedoelde en onwenselijke gevolgen zou kunnen hebben voor de samenwerking met China, zowel ten aanzien van adoptie, als ten aanzien van andere betrekkingen. Het Ministerie gaf aan de vergunning van Wereldkinderen mogelijk in te trekken, indien mevrouw Hut haar onderzoek toch zou gaan verrichten. Hierna heeft mevrouw Hut per 1 september 2009 teleurgesteld afscheid genomen van Stichting Wereldkinderen.103 Hoewel het Kwaliteitskader de vergunninghouders verplicht de buitenlandse contacten te controleren, wordt deze controle beperkt door het vertrouwensbeginsel van het Haags Adoptieverdrag. Wanneer de Minister van Justitie hiermee in een algemeen overleg van de Tweede Kamer wordt geconfronteerd reageert hij als volgt: “(…) mag wel worden gezegd dat bepaalde activiteiten niet behoren tot wat een vergunninghouder hoort te doen, wetend dat 99
Inspectie Jeugdzorg 2009, p. 10. I. Pronk 2009. 101 I. Pronk 2009. 102 Kamerstukken II 2008/09, 31 265, nr. 28, p. 19. 103 I. Pronk 2009. 100
30
het gaat om een relatie tussen twee staten die elkaar als staten daarop horen aan te spreken.”104 Dit geeft aan dat controle door de vergunninghouders wel geboden is, maar dat deze beperkt wordt door de verdragsrelatie tussen de verschillende landen. Opvallend is, dat ervan wordt uitgegaan van het vertrouwen dat de lidstaten zich zullen houden aan de voorwaarden van het Haags Adoptieverdrag, maar dat er feitelijk geen minimale vereisten gelden om te kunnen toetreden en er geen formele centrale internationale controle bestaat op de naleving van de voorwaarden.105 Een bepaald land kan derhalve wel door Nederland worden aangesproken op de gang van zaken bij interlandelijke adoptie in dat betreffende land, maar de relatie tussen de landen onderling wordt hierbij steeds in het achterhoofd gehouden. Dit maakt een daadwerkelijk effectieve controle en goed onderzoek onmogelijk. Een onafhankelijk, internationaal toezichtsorgaan zou hier een oplossing voor kunnen zijn.
104 105
Kamerstukken II 2009/10, 31 265, nr. 28, p. 28. Kamerstukken II 2007/08, 31 265, nr. 1, p. 7.
31
7 Aanbevelingen
Het wettelijke systeem voor interlandelijke adoptie is erg uitgebreid en complex. In de huidige wet- en regelgeving op het gebied van interlandelijke adoptie zijn er voldoende waarborgen opgenomen voor een zorgvuldige procedure in het belang van het kind. Ondanks de vele en uitgebreide regels, zijn er toch mensen die deze weten te omzeilen, zowel criminele groeperingen die er geld aan weten te verdienen, als mensen die koste wat kost hun kinderwens in vervulling willen laten gaan. Vanwege het vertrouwensbeginsel die het Haags Adoptieverdrag hanteert, is het moeilijk om hier als individueel land iets aan te doen. Hoe sterk de wettelijke regeling ook is, dit zal altijd zo blijven. De volgende aanbevelingen strekken dan ook voor het grootste gedeelte niet ter aanpassing van de huidige wet- en regelgeving, maar proberen de kern van het probleem aan te pakken.
7.1 Afschaffen interlandelijke adoptie Primair wordt aanbevolen om interlandelijke adoptie af te schaffen. Interlandelijke adoptie heeft volgens Post een schadelijk effect op de ontwikkeling van de lokale kinderbescherming en de integriteit en onafhankelijkheid ervan.106 Vanwege het feit dat interlandelijke adoptie een laatste oplossing is ter bescherming van kinderen, wordt te weinig aandacht besteed aan andere oplossingen zoals de lokale kinderbescherming. Beter betalende adoptiebureaus trekken personeel van de lokale kinderbescherming aan, wat ook weer negatieve effecten op de lokale kinderbescherming zelf heeft.107 Post noemt als voorbeeld de situatie in Roemenië. In dit land was de situatie dusdanig uit de hand gelopen dat er meer dan honderd Roemeense adoptiebureaus actief waren. Iedereen kon een adoptiebureau oprichten en samenwerken met geïnteresseerde buitenlandse bureaus.108 De adoptiebureaus runden steeds vaker hun eigen kindertehuizen. Verhalen kwamen naar voren van baby’s die werden opgegeven als doodgeboren, maar eigenlijk via een achterkamer werden doorgesluisd voor interlandelijke adoptie. Duizenden kinderen verlieten het land voor interlandelijke adoptie, terwijl het aantal kinderen in de tehuizen bleef stijgen. De situatie liep steeds verder uit de hand. Roemenië wilde echter toetreden tot de Europese Unie en diende onder druk van de Europese Commissie en het Europees Parlement haar beleid met betrekking tot interlandelijke adoptie te wijzigen, in die zin dat Roemenië de
106
Post 2008, p. 29. Post 2008, p. 30. 108 Post 2008, p. 26. 107
32
rechten van het kind zou respecteren.109 Roemenië heeft naar aanleiding hiervan de interlandelijke adoptie afgeschaft en vervangen door moderne alternatieven, zoals hulp aan gezinnen, pleegzorg en gezinsvervangende tehuizen. Roemenië heeft prioriteit gegeven aan opvang in eigen land. Nu er geen reden meer was om kinderen naar het buitenland te sturen en de druk om kinderen te leveren verdwenen was, kon de lokale kinderbescherming tot ontwikkeling komen.110 De noodzaak van interlandelijke adoptie dient geminimaliseerd te worden en constructieve lokale ontwikkelingen dienen gestimuleerd te worden waardoor mensen niet langer afhankelijk zijn van inkomsten uit interlandelijke adoptie.111 Het is echter een ideaalbeeld om te suggereren dat interlandelijke adoptie door Nederland wordt afgeschaft. Teveel mensen staan op de wachtlijst voor een kind en er zijn nog teveel landen waar kinderen niet de mogelijkheid hebben tot een gezonde en evenwichtige ontwikkeling. Toch kan de druk op interlandelijke adoptie volgens Vlaardingerbroek verminderd worden door onder andere het informeren van jongeren over onvruchtbaarheidsrisico’s en het verder ontwikkelen van medische voortplantingstechnieken en het verbeteren van pleegzorg.112 Ik onderschrijf deze mening. Ook is het van belang de situatie in de herkomstlanden te veranderen. Hiertoe kunnen de rijkere landen in plaats van door middel van interlandelijke adoptie, op een andere manier hulp bieden aan de herkomstlanden. Zo is ondersteuning bij de opvang van ongehuwde moeders erg belangrijk. Daarnaast is het verbeteren van de financieel-economische situatie van arme gezinnen noodzakelijk. De armoede in de herkomstlanden dient te worden tegengegaan, zodat men niet langer afhankelijk is van de inkomsten uit interlandelijke adoptie. Ondersteuning, in welke vorm dan ook, kan een herkomstland helpen haar eigen systeem van jeugdzorg verder te ontwikkelen, zodat niet langer hoeft te worden gegrepen naar het zwaarste middel ter bescherming van kinderen.113 Op deze manier kunnen langzaamaan steeds kleine stappen worden gezet in de richting van een effectievere bescherming van de belangen van kinderen en uiteindelijk de afschaffing van interlandelijke adoptie in een ideale wereld.
109
Post 2008, p. 27. Post 2008, p. 29. 111 Van der Linden 2008, p. 75. 112 Vlaardingerbroek 2008, p. 64-65. 113 Commissie lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie 2008, p. 21-22. 110
33
7.2 Afschaffen deelbemiddeling Gelet op het feit dat het onwaarschijnlijk is dat interlandelijke adoptie binnenkort zal worden afgeschaft, is het van belang dat deelbemiddeling wel wordt afgeschaft. Hoewel deelbemiddeling positieve aspecten heeft, zoals bijvoorbeeld het feit dat ook homoseksuele koppels hiermee een buitenlands kind kunnen adopteren en het een snellere procedure is, kleven er veel risico’s aan. Deelbemiddeling sluit bijvoorbeeld niet uit dat er een matching tot stand komt en er al contact is tussen de aspirant-adoptiefouders en het betreffende kind, voordat de toestemming voor de deelbemiddeling wordt gevraagd en het contact wordt goedgekeurd. Dit is op grond van art. 29 Haags Adoptieverdrag een onwenselijke situatie in het licht van het belang van het kind.114 Daarnaast is deelbemiddeling slecht controleerbaar. De vergunninghouders hebben onvoldoende tijd en middelen om de contacten in het buitenland goed te controleren. Het blijkt in de praktijk onmogelijk om op afstand de juist- en echtheid van alle papieren te controleren. Ook blijken er steeds vaker adopties snel via het internet geregeld te worden door middel van deelbemiddeling.115 Daar komt bij dat de meeste deelbemiddelingen adopties uit de Verenigde Staten betreft. Zoals eerder naar voren kwam, is gebleken dat zeer jonge, Amerikaanse kinderen zonder al te veel problemen geplaatst kunnen worden in Amerikaanse gezinnen en dat er geen noodzaak is voor de plaatsing van Amerikaanse
kinderen
bij
buitenlandse
ouders.116
Dit
is
in
strijd
met
het
subsidiariteitsbeginsel waar het Haags Adoptieverdrag van uitgaat. Ook gaat het Haags Adoptieverdrag ervan uit dat het belang van het kind het meeste is gewaarborgd bij volledige bemiddeling, omdat bij volledige bemiddeling in elke fase van de adoptieprocedure sprake is van professionele begeleiding. Bij deelbemiddeling is dit niet het geval.117 Gelet op bovenstaande risico’s en de ondermijning van de waarborgen in het Haags Adoptieverdrag, dient deelbemiddeling met het oog op het belang van het kind te worden afgeschaft. De minister van Justitie heeft aangegeven zich hierin te vinden.118
7.3 Internationaal toezicht Zolang interlandelijke adoptie nog bestaat, is het verder van belang dat er effectief kan worden nagegaan of de waarborgen voor de bescherming van het belang van het kind worden nageleefd. Gelet op het feit dat de controle door de vergunninghouders beperkt wordt door het 114
Commissie lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie, p. 41. Adviesbureau Van Montfoort 2004, p. 93. 116 Kamerstukken II 2008/09, 31 265, nr. 13, p. 1-2. 117 Commissie lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie, p. 41. 118 Kamerstukken II 2008/2009, 31 265, nr. 10, p. 10. 115
34
vertrouwensbeginsel in het Haags Adoptieverdrag en er geen minimale vereisten zijn om te kunnen toetreden119, dient de mogelijkheid van onafhankelijk, internationaal toezicht op de naleving van de waarborgen van het Haags Adoptieverdrag te worden verkend. Effectief toezicht is op dit moment niet mogelijk, omdat vergunninghouders in hun controle beperkt worden door het vertrouwensbeginsel van het Haags Adoptieverdrag. Wanneer een Verdragsland zich niet houdt aan de regels van het Haags Adoptieverdrag, dient deze daarop te kunnen worden aangesproken. Om te verzekeren dat het toezichtsorgaan daadwerkelijk onafhankelijk is, zouden alle landen die partij zijn bij het Haags Adoptieverdrag vertegenwoordigd dienen te worden in dit orgaan. Dit zal niet makkelijk gebeuren. De meningen over interlandelijke adoptie lopen bij de verschillende landen namelijk erg uiteen. Er zijn bijvoorbeeld landen die hun adoptiecapaciteit willen vergroten, terwijl andere landen dit juist als onwenselijk zien.120 De Minister van Justitie heeft aangegeven: “Ik erken de behoefte om het internationaal handhavingsmechanisme sterker te maken”.121 Tijdens een algemeen overleg van de Tweede Kamer is de mogelijkheid van een internationaal toezichtsorgaan aan de orde gekomen, maar hierbij heeft de Minister van Justitie aangegeven de haalbaarheid hiervan te hebben besproken met het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht en het te hebben voorgelegd in Europees verband, maar dat er weinig steun is voor dit idee. Indien echter op Europees niveau tot een nauwere samenwerking kan worden gekomen zou dit leiden tot versterking op internationaal niveau. Hiermee zou het idee sterker staan dan wanneer het van Nederland alleen afkomt.122 Het is derhalve van belang dat er in Europees verband actief gecommuniceerd wordt over interlandelijke adoptie en mogelijk onafhankelijk internationaal toezicht hierop. Indien en wanneer Europa achter het idee staat, kan het globaal aan de orde gesteld worden.
7.4 Aanpassen strafbepalingen Naast het verbeteren van het toezicht, geldt de volgende aanbeveling voor de gevallen waarin de aspirant-adoptiefouders de wettelijke regels bewust omzeilen om te voorzien in hun kinderwens. Illegale adoptie van een buitenlands kind, oftewel de illegale opneming daarvan, is strafbaar gesteld in art. 28 Wobka. Het is een overtreding en wordt gestraft met een geldboete 119
Kamerstukken II 2007/08, 31 265, nr 1, p. 7. Commissie lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie 2008, p. 51. 121 Kamerstukken II 2009/10, 31 265, nr. 28, p. 29. 122 Kamerstukken II 2008/09, 31 265, nr. 26, p. 33. 120
35
van de derde categorie. Deze straf is te laag. Het is begrijpelijk dat kinderloze stellen, gelet op de lange en complexe procedure voor de adoptie van een kind uit het buitenland, in hun wanhoop op zoek gaan naar andere manieren om een kind te kunnen verzorgen en opvoeden. Echter, hoe wanhopig de situatie ook is, dienen zij zich wel aan de wettelijke regels te houden en hun kinderwens op een legale manier te vervullen. De regels zijn er niet voor niets. Adoptie heeft belangrijke gevolgen voor een kind. Ook schuilen er grote gevaren achter. Er is uitgebreide wet- en regelgeving op het gebied van interlandelijke adoptie, juist om te waarborgen dat de belangen van kinderen beschermd worden. Wanneer hiervan afgeweken wordt, worden kinderen blootgesteld aan gevaren waar de ingewikkelde adoptieprocedure ze juist tegen wil beschermen. Ondanks het feit dat de bedoelingen van de aspirantadoptiefouders vaak goed zijn, kan de omzeiling van de wettelijke regels niet geaccepteerd worden. Het ondermijnt de effectiviteit van de wettelijke bescherming van kinderen. Daarom moeten aspirant-adoptiefouders die niet de juiste procedure voor interlandelijke adoptie volgen effectief strafrechtelijk worden aangepakt. De samenleving moet worden bekend gemaakt met de gevaren die illegale opneming met zich brengt voor kinderen en het moet duidelijk worden dat het niet geaccepteerd wordt dat de regels niet worden nageleefd.123 Hiertoe zou de overtreding in art. 28 Wobka moeten worden omgezet naar een misdrijf met een hogere straf. Ook zou de verjaringstermijn dan veel langer kunnen zijn op grond van art. 70 Sr. Tevens zou dan, voor de ernstige gevallen, een gevangenisstraf mogelijk zijn. Voor wat betreft de gevallen waarin adoptiekinderen worden ‘gekocht’, zou art. 273f Sr moeten worden aangepast in die zin dat het aangemerkt kan worden als kinderhandel. Op dit moment valt het kopen van kinderen niet onder het verbod op mensenhandel, omdat het daarvoor is vereist dat sprake is van een oogmerk tot uitbuiting. Dat is hier niet het geval, waardoor de ‘aankoop’ van een kind niet kan worden aangemerkt als kinderhandel en het derhalve ook niet op een daarbij passende wijze kan worden gestraft. Hier dient verandering in te worden gebracht.
7.5 Zwakke adoptie Verder is het belangrijk om een belangrijk onderdeel van het probleem bij interlandelijke adoptie aan te pakken en dat is de grote vraag naar adoptiekinderen. Deze dient te worden verminderd, waardoor er minder druk op het aanbod van adoptiekinderen komt te staan en er ook minder problemen zijn die het gevolg zijn van deze enorme vraag. Een
123
Kamerstukken II 2008/09, 31 265, nr. 11, p. 6-7.
36
mogelijkheid om de vraag naar adoptiekinderen uit het buitenland te verminderen, is het omzetten van de sterke adoptie van deze kinderen naar zwakke adoptie. Bij sterke adoptie worden de familiebanden van het kind met de biologische ouders namelijk doorbroken en wordt het adoptiekind een volledig ‘eigen’ kind van de adoptiefouders. Deze omstandigheid heeft
bijgedragen
aan
het
feit
dat
adoptie
thans
is
verschoven
van
kinderbeschermingsmaatregel tot een manier om een afstammingsrelatie te doen ontstaan en zo te voorzien in de kinderwens van kinderloze stellen.124 Zwakke adoptie wijkt af van de sterke adoptie. Het is namelijk een vorm van adoptie waarbij de banden met de biologische ouders niet worden doorsneden. Het lijkt hierdoor erg op de gewone pleegzorg, omdat het kind niet door de biologische ouders, maar door de pleegouders wordt verzorgd en opgevoed.125 Wanneer interlandelijke adoptie zou worden omgezet van sterke adoptie naar zwakke adoptie, wordt het kind derhalve niet volledig ‘eigen’ en voorziet het daarom niet geheel in de kinderwens van kinderloze stellen. De vraag naar adoptie zou dan alleen nog bestaan uit mensen die een kind willen adopteren als bescherming voor het kind en niet langer om te voorzien in hun eigen behoefte naar een kind. Hierdoor zou de vraag naar buitenlandse adoptiekinderen sterk verminderen en zou derhalve ook de druk op het aanbod van adoptiekinderen dalen.
7.4 Pleegzorg Een andere mogelijkheid om de grote vraag naar buitenlandse adoptiekinderen te verminderen is de pleegzorg. Terwijl de wachtlijst van aspirant-adoptiefouders voor adoptie ontzettend lang is, is ook de wachtlijst van Nederlandse kinderen voor pleegzorg erg lang. Er is een ongelijke verdeling tussen het aantal beschikbare pleegouders en de vraag naar pleegzorg.126 Wanneer aspirant-adoptiefouders in plaats van een adoptiekind een pleegkind onder hun hoede zouden nemen, zou de vraag naar adoptiekinderen verminderen en zou daardoor minder aanbod van adoptiekinderen benodigd zijn. Ook zouden er minder Nederlandse kinderen op de wachtlijst voor pleegzorg staan. Het feit dat een pleegkind nooit ‘eigen’ wordt, schrikt aspirant-pleegouders echter vaak af.127 Hiertoe zou de positie van pleegouders versterkt kunnen worden.128 Een versterkt pleegouderschap is een aantrekkelijk alternatief voor de adoptie van kinderen. Het voorkomt 124
Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 273. Van der Linden 2006, p. 11. 126 Van der Linden 2008, p. 81. 127 Vlaardingerbroek 2008, p. 62. 128 Commissie lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie, p. 67. 125
37
namelijk dat het kind door de ouders weer wordt weggehaald en de pleegouders mogen bepaalde beslissingen nemen zoals een paspoort aanvragen en het toestemming geven voor een medische behandeling.129 Adoptiebureaus zouden aspirant-adoptiefouders moeten inlichten over de mogelijkheden van pleegzorg als alternatief voor de adoptie van een kind uit het buitenland. Ook reclamecampagnes zouden kunnen zorgen voor een kentering van de verlangens voor adoptie naar verlangens voor pleegouderschap.
129
Vlaardingerbroek 2008, p. 62.
38
8 Conclusie Interlandelijke adoptie is de adoptie van een kind uit het buitenland. Het is ingesteld als een maatregel om kinderen te beschermen die geen ouders meer hebben of waarvoor de ouders zelf niet meer (goed) kunnen zorgen. Er geldt een ingewikkelde en langdurige wettelijke procedure voor de adoptie van een buitenlands kind om te verzekeren dat de adoptie in het belang van het kind is. Adoptie heeft namelijk grote gevolgen voor een kind. Zij ondervinden vaak gedragsproblemen tijdens de basisschoolleeftijd en puberteit. Dit heeft onder meer te maken met een andere afkomst en huidskleur en gevoelens rondom het geadopteerd zijn. Ook geadopteerden die dergelijke problemen niet ondervinden, houden vaak een gevoel van onvrede. Identiteitsvorming is voor geadopteerden namelijk zeer moeilijk. In verscheidene wetgeving zijn waarborgen opgenomen om de belangen van kinderen te beschermen. De belangrijkste hiervan zijn het IVRK, het Haags Adoptieverdrag en de Wobka. In het Haags Adoptieverdrag, welke voor wat betreft interlandelijke adoptie wordt gezien als een uitwerking van het IVRK, worden drie grondbeginselen gehanteerd die invulling geven aan het belang van het kind. De eerste is het subsidiariteitsbeginsel. Deze houdt in dat interlandelijke adoptie slechts kan plaatsvinden nadat de mogelijkheden tot plaatsing van het kind in zijn land van herkomst naar behoren is onderzocht. Interlandelijke adoptie is derhalve ‘ultimum remedium’. Het tweede is het beginsel van het zoeken van een geschikte ouder bij het kind en niet andersom. Het derde beginsel is ten slotte het verbod op ongepast geldelijk voordeel. Hiermee wordt beoogd kinderhandel of smeergeld te voorkomen. Ondanks de goede waarborgen blijven berichten over misstanden op het gebied van interlandelijke adoptie ons land opschrikken. Berichten over kinderen die door georganiseerde bendes in het buitenland ontvoerd worden om vervolgens te worden verkocht aan corrupte kindertehuizen die de kinderen vervolgens voor adoptie in het buitenland ter beschikking stelt. Met deze kindertehuizen hebben ook Nederlandse adoptieorganisaties mee te maken. Naast deze en soortgelijke gevallen waarin Nederlandse adoptiefouders te goeder trouw zijn, zijn er ook gevallen aan het licht gekomen van Nederlandse kinderloze stellen die ter vervulling van hun kinderwens de regels aan hun laars lappen en bijvoorbeeld zonder beginseltoestemming toch een kind naar Nederland halen ter adoptie. Ook zijn er nog ernstigere gevallen waarin baby’s via het internet worden ‘gekocht’. Vaak zijn deze kinderen al enige tijd bij de aspirantadoptiefouders en laat de rechter de kinderen bij ze blijven, lettend op het belang van het kind. Dit is een zorgelijke situatie. Een kind is niet gediend met een basis waarbij de adoptieouders 39
tegen de regels in hebben gehandeld om hun kinderwens te vervullen en derhalve de eigen belangen boven alles hebben gesteld. Zij schenden hiermee de rechten van het kind, waardoor het niet in het belang van het kind is om het kind bij de adoptieouders te laten blijven. Door middel van therapeutische begeleiding en verzorging door een gezin dat wel volgens de regels heeft gehandeld, kan het belang van het kind in een dergelijke situatie het beste worden gewaarborgd. Inmiddels heeft interlandelijke adoptie het karakter van kinderbeschermingsmaatregel enigszins verloren. Terwijl het aanbod van buitenlandse kinderen daalde, steeg de vraag naar buitenlandse kinderen. Er is een markt van vraag en aanbod ontstaan die zeer vraaggedreven is. Vanwege de druk die hierdoor ontstaat aan de aanbodzijde, ontstaat er kinderhandel, corruptie en omkoping. Commerciële en economische belangen zijn gaan prevaleren boven de belangen van het kind. Dit is zeer onwenselijk, gelet op het feit dat interlandelijke adoptie de kinderen juist dient te beschermen. Ondanks het feit dat er goede, uitgebreide, wettelijke waarborgen zijn ter bescherming van de belangen van het kind, zijn deze niet voldoende effectief. De reden hiervoor is gelegen in de moeilijke controle op de naleving van de waarborgen. De verantwoordelijkheid voor de controle ligt namelijk bij de vergunninghouders. Dit is in de praktijk echter zeer moeilijk. De vergunninghouders zijn hiervoor namelijk erg afhankelijk van de landen van herkomst zelf. In de praktijk blijkt het voor vergunninghouders vaak onmogelijk te zijn betrouwbare informatie te krijgen bij adoptie vanuit sommige landen. Wanneer zij dit echter aangeven bij de Centrale Autoriteit voor nader onderzoek, wordt gereageerd met het uitgangspunt van vertrouwen. In het Haags Adoptieverdrag wordt namelijk uitgegaan van het wederzijds vertrouwen dat ieder van de lidstaten haar taken uitvoert en haar verantwoordelijkheden neemt. Deze verdragsrelatie is erg waardevol. Het onderzoek moet daarom steeds afgestemd worden op de mogelijke onwenselijke gevolgen dat het kan hebben op de relatie tussen de landen onderling. Dit maakt een daadwerkelijk effectieve controle en goed onderzoek onmogelijk. De volgende aanbevelingen kunnen worden gedaan. Ten eerste dient interlandelijke adoptie te worden afgeschaft. Het kan namelijk worden aangemerkt als een soort ‘pleister op de wond’. Natuurlijk is het in veel gevallen een uitstekende oplossing om een kind dat in een tehuis verblijft zonder zicht op een goede toekomst een liefdevol gezin te bieden om in op te groeien. Het pakt echter niet de kern van het probleem aan. Hiertoe dient de noodzaak van interlandelijke adoptie te worden geminimaliseerd en dienen lokale ontwikkelingen gestimuleerd te worden waardoor mensen niet langer afhankelijk zijn van inkomsten uit interlandelijke adoptie. De lokale kinderbescherming dient tot ontwikkeling te komen in de 40
vorm van hulp aan gezinnen, pleegzorg en gezinsvervangende tehuizen. Hoewel dit ideaalbeeld niet makkelijk te bereiken is, moeten er stappen in deze richting worden gezet. In plaats van door middel van interlandelijke adoptie op andere manieren hulp te bieden aan de herkomstlanden, kan de situatie in de herkomstlanden worden veranderd. Er dient ondersteuning te komen bij de opvang van ongehuwde moeders. Ook dient de financieeleconomische situatie van arme gezinnen verbeterd te worden. De armoede in de herkomstlanden dient te worden tegengegaan, zodat men niet langer afhankelijk is van de inkomsten uit interlandelijke adoptie. Ondersteuning, in welke vorm dan ook, kan een herkomstland helpen haar eigen systeem van jeugdzorg verder te ontwikkelen, zodat niet langer hoeft te worden gegrepen naar het zwaarste middel ter bescherming van kinderen. Gelet op het feit dat het onwaarschijnlijk is dat interlandelijke adoptie binnenkort zal worden afgeschaft, dient in ieder geval de mogelijkheid van deelbemiddeling wel te worden afgeschaft. Er kleven namelijk teveel extra risico’s aan. Een volgende aanbeveling is de instelling van een onafhankelijk, internationaal toezichtsorgaan. Gelet op het feit dat de controle door de vergunninghouders beperkt wordt door het vertrouwensbeginsel in het Haags Adoptieverdrag en er geen minimale vereisten zijn om toe te treden, blijven de misstanden bestaan. Daarom dient de mogelijkheid van een onafhankelijk, internationaal toezichtsorgaan te worden verkend. Verder wordt de aanbeveling gedaan voor het aanpassen van de strafbepalingen in art. 28 Wobka en art. 273f Sr. Het omzeilen van de wettelijke regels kan namelijk niet worden geaccepteerd. Het ondermijnt de effectiviteit van de wettelijke bescherming van de belangen van kinderen. Daarom moeten aspirant-adoptiefouders die niet de juiste procedure voor interlandelijke adoptie hebben gevolgd, effectief strafrechtelijk worden aangepakt. Ten slotte worden de mogelijkheden van zwakke adoptie en pleegzorg aanbevolen als alternatief voor interlandelijke adoptie. Dit zou de vraag naar buitenlandse adoptiekinderen verminderen en derhalve de druk op het aanbod van adoptiekinderen verlagen, waardoor er ook minder problemen zullen zijn die het gevolg zijn van deze grote vraag naar en druk op buitenlandse adoptiekinderen.
41
Literatuurlijst
Boeken
Van der Linden 2006 A.P. van der Linden, Honderd jaar zorg om het kind: jeugdbescherming en jeugdstrafrecht nader bekeken, Deventer: Kluwer 2006.
Vlaardingerbroek e.a. 2008 P. Vlaardingerbroek e.a., Het hedendaagse personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2008.
Tijdschriftartikelen
Slot 2008 B.M.J. Slot, ‘Adoptie en welvaart; een analyse van vraag en aanbod van adoptiekinderen’, JV 2008, nr. 7.
Curry-Sumner en Vonk 2008 I. Curry-Sumner en M. Vonk, ‘Ontwikkelingen op het gebied van internationale adoptie’, FJR 2008, 108.
Heida 2009 A. Heida, ‘Wetsvoorstel 30 551, enkele wijzigingen op het gebied van internationale adoptie’, WPNR 2009, 6800.
Seedorf 2006 T.E.G. Seedorf, ‘Interlandelijke adoptie; jurisprudentie houvast voor aspirant-adoptiefouders zonder beginseltoestemming?’, FJR 2006, 17.
Mens 2009 A. Mens, ‘Interlandelijke adoptie. Is deelbemiddeling in verdragslanden mogelijk?’, FJR 2009, 67. 42
Van der Linden 2008 A.P. van der Linden, ‘Adoptie in het kennelijk belang van het kind?’, JV 2008, nr. 7.
Juffer 2008 F. Juffer, ‘De ontwikkeling van interlandelijk geadopteerden; een overzicht van onderzoek’, JV 2008, nr. 7.
Lenters 2008 H. Lenters, ‘Interlandelijke adoptie: drie beginselen’, FJR 2006, 16.
Vlaardingerbroek 2008 P. Vlaardingerbroek, ‘Alternatieven voor (interlandelijke) adoptie’, JV 2008, nr. 7.
Rapporten
Commissie lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie 2008 Commissie lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie, Rapport interlandelijke adoptie “Alles van waarde is weerloos” 2008.
Adviesbureau Van Montfoort 2004 Adviesbureau Van Montfoort, Evaluatieonderzoek naar de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie 2004.
Kwaliteitskader vergunninghouders interlandelijke adoptie 2008 Kwaliteitskader vergunninghouders interlandelijke adoptie 2008.
Kamerstukken
Kamerstukken II 2007/08, 31 265, nr. 1.
Kamerstukken II 2008/09, 31 265, nr. 10.
43
Kamerstukken II 2008/09, 31 265, nr. 11.
Kamerstukken II 2008/09, 31 265, nr. 13.
Kamerstukken II 2008/09, 31 265, nr. 26.
Kamerstukken II 2009/10, 31 265, nr. 28.
Kamerstukken II 2009/10, 31 265, nr. 32.
Krantenberichten
I. Pronk, ‘Westerse kinderwens leidt tot misstanden’, Trouw 13 augustus 2009.
I. Pronk, ‘Weer ophef rond adoptie uit China’, Trouw 11 maart 2008.
M. Roessingh, ‘Iedereen verdiende aan de baby’s, Trouw 13 februari 2007.
44
Jurisprudentielijst
Rechtbank Utrecht 26 oktober 2005, LJN AU4834.
Rechtbank Zwolle 27 november 2008, LJN BG5827.
Rechtbank Maastricht 15 december 2009, LJN BK0666.
Rechtbank Breda 2 maart 2007, LJN BA0698.
Rechtbank Haarlem 18 december 2006, LJN AZ7519.
Rechtbank Zwolle 12 januari 2006, LJN AV4706.
Rechtbank Groningen 9 november 2004, LJN AS4787.
Rechtbank Haarlem 28 oktober 2004, LJN AR5526.
Gerechtshof Leeuwarden 2 juli 2008, JPF 2008, 122.
Hoge Raad 1 december 2000, LJN AA8715.
45