Wat werkt bij interlandelijke adoptie? Mariska de Baat www.nji.nl Oktober 2012
Kernboodschap Kinderen die niet door hun biologische ouder(s) kunnen worden opgevoed, krijgen met adoptie de mogelijkheid om in een ander permanent gezinsverband op te groeien. Hierbij worden alle juridische en pedagogische verantwoordelijkheden voor het kind blijvend van de biologische ouders overgedragen aan de adoptieouders. Pas als duidelijk is dat een kind niet door naaste familieleden kan worden opgevangen en er ook in het land van herkomst geen geschikt pleeg- of adoptiegezin is, komt adoptie naar het buitenland als mogelijkheid in aanmerking. Tijdens de voorbereiding van adoptieouders is het belangrijk dat zij informatie krijgen over de adoptieprocedure, de risicofactoren en mogelijke problemen van internationaal geadopteerde kinderen, de invloed van de adoptie op het gezin en het beschikbare zorgaanbod voor (adoptie)kinderen en (adoptie)gezinnen. In de nazorg aan adoptiekinderen en –gezinnen kunnen vier domeinen worden onderscheiden: gezondheid, hechting, sociaal-emotionele ontwikkeling en cognitieve ontwikkeling. Met betrekking tot de gezondheid van adoptiekinderen, is het belangrijk dat adoptieouders zo veel mogelijk informatie hebben over de (mogelijke) gezondheidsproblemen van hun adoptiekind en dat adoptiekinderen zo snel mogelijk na aankomst in Nederland uitgebreid gescreend worden op medische en ontwikkelingsproblemen. De gehechtheidsrelatie tussen adoptieouders en kind is op een succesvolle manier te bevorderen met interventies die bij voorkeur: gericht zijn op sensitief opvoedingsgedrag van de opvoeder, relatief kort duren en gebruikmaken van video-feedback om sensitief opvoedingsgedrag te stimuleren. Er zijn in Nederland weinig specifieke interventies die zich richten op de sociaal-emotionele ontwikkeling en de cognitieve ontwikkeling van adoptiekinderen. Bovendien is er geen specifiek onderzoek gedaan naar de effecten van ‘reguliere’ interventies op de ontwikkeling van adoptiekinderen.
Aanleiding Dit document maakt deel uit van de NJi-reeks van ‘wat werkt’-overzichten van interventies en behandelingstypen. Deze overzichten zijn te vinden in het dossier ‘Effectiviteit van jeugdinterventies’ op de website van het Nederlands Jeugdinstituut (www.nji.nl/watwerkt).
Opbouw van dit document Dit document bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk geeft een beeld van de zorg voor geadopteerden en adoptiegezinnen in Nederland. Het tweede hoofdstuk gaat over de ethische discussie over interlandelijke adoptie. In het derde hoofdstuk worden de werkzame elementen in de voorbereiding en nazorg voor geadopteerden en adoptiegezinnen op een rij gezet. Hoofdstuk vier gaat over de ontwikkeling van adoptiekinderen in hun nieuwe gezin. Ten slotte gaat hoofdstuk vijf over het contact van adoptiekinderen met biologische ouders. Het document besluit met een samenvatting en de belangrijkste conclusies.
1
Gebruikte bronnen Deze tekst is gebaseerd op een uitgebreide literatuursearch. Daarin werden de internationale databases PsychINFO, Eric en de Campbell Collaboration geraadpleegd. Gezocht is met de termen: ‘review’, ‘meta-analysis’, ‘effectiveness’, ‘adoption’ en ‘adoptive families’. Ook is er gezocht op http://scholar.google.nl met dezelfde trefwoorden en de Nederlandse trefwoorden adoptie en effectiviteit. De huidige tekst is gebaseerd op verschillende toonaangevende publicaties, waaronder: verschillende artikelen van Juffer, IJzendoorn en collega’s over de meta-analyses die zij hebben uitgevoerd naar de ontwikkeling van adoptiekinderen, een review van Welsh over de zorg aan interlandelijk geadopteerden en de ‘Standards of Excellence for Adoption Services’ van de Child Welfare League of America. Dit artikel beperkt zich tot reviews, meta-analyses en overzichtstudies die zich richten op internationale adoptie. Dit is de variant van adoptie die in Nederland het meest voorkomt. Binnenlandse adoptie komt in veel beperktere mate voor. Meer informatie over de typen adopties en de aantallen in Nederland, vindt u in het dossier adoptiegezin: www.nji.nl/adoptiegezin. Er is veel onderzoek gedaan naar adoptie, echter veel meer onderzoek naar binnenlandse adoptie dan naar internationale adoptie. In landen als Amerika en Engeland, waar veel onderzoek wordt gedaan, zijn de meeste adopties namelijk binnenlands, met als doel om mishandelde en verwaarloosde kinderen uit het eigen land een nieuw thuis te geven. In Nederland wordt adoptie niet als zodanig ingezet. Als een mishandeld of verwaarloosd kind niet meer thuis kan wonen, groeit het doorgaans op in een pleeggezin.
2
1. Zorg voor adoptiekinderen en -gezinnen in Nederland Er zijn verschillende organisaties betrokken bij de zorg voor adoptiekinderen en –gezinnen, namelijk: Stichting Adoptievoorzieningen, Fiom, Basic Trust, verschillende lokale organisaties voor jeugdgezondheidszorg en jeugdzorg, adoptieouderverenigingen en verenigingen voor volwassen geadopteerden. Stichting Adoptievoorzieningen is de belangrijkste landelijke organisatie die voorlichting, voorbereiding en nazorg op het gebied van adoptie aanbiedt. In opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie verzorgt de Stichting de voorbereidingsbijeenkomsten die deel uitmaken van de adoptieprocedure. Aanvullend kunnen aspirant-adoptieouders nog themabijeenkomsten over het adopteren van een kind met hiv/hepatitis en een medisch probleem / special need bezoeken. Algemene informatie over adoptie en de adoptieprocedure is beschikbaar via de telefonische informatielijn en de website. Daarnaast biedt de Stichting (opvoedings)ondersteuning aan adoptieouders en geadopteerden. Hulpverleners en andere professionals kunnen bij de Stichting terecht voor consultatie en deskundigheidsbevordering (Stichting Adoptievoorzieningen, 2012). De (opvoedings)ondersteuning van de Stichting Adoptievoorzieningen aan adoptieouders en geadopteerden bestaat uit onderstaande activiteiten. Afhankelijk van de wensen van de adoptieouders en de beschikbaarheid van het aanbod kunnen deze worden ingezet. - Telefonische advieslijn: deze advieslijn is er voor adoptieouders, geadopteerden, familie, leerkrachten en andere professionals die te maken hebben met adoptiegezinnen. In veel gevallen is het mogelijk om bellers in één of meerdere gesprekken weer op weg te helpen. Waar dit niet mogelijk is, verwijst de Stichting Adoptievoorzieningen naar curatieve of andersoortige hulpverlening. - Consultatiegesprek: adoptieouders kunnen een éénmalig consultatiegesprek bij hen thuis aanvragen. Samen met een adoptiedeskundige bespreken zij het gedrag van hun kind(eren) en krijgen zij persoonlijk advies over hoe zij met bepaalde situaties om kunnen gaan. - Video-interactiebegeleiding: een vorm van vroegtijdige, kortdurende opvoedingsondersteuning met behulp van video-opnamen. - Brochures over specifieke adoptiegerelateerde thema’s, zoals hechting, zelfbeeld & identiteit en verlies & rouw. - Cursus ‘Goede Start’: laagdrempelige vorm van opvoedingsondersteuning voor adoptieouders met kinderen die nog geen drie jaar deel uitmaken van het gezin. - In het project ‘Plan van aanpak adoptie(na)zorg’ worden websites ontwikkeld voor geadopteerden, afstandsouders, adoptieouders en professionals. Doel is om hen op een laagdrempelige manier te ondersteunen bij adoptiegerelateerde vragen. Naast Stichting Adoptievoorzieningen, biedt ook Stichting Ambulante Fiom nazorg na adoptie, zowel aan biologische oudersafstandsouders (bij binnenlandse adoptie), adoptieouders en geadopteerden. Zij kunnen allen zowel individuele als groepsgewijze begeleiding krijgen. Daarnaast bemiddelt, ondersteunt en begeleidt Fiom geadopteerden bij hun eventuele zoekactie naar biologische ouders, bij het leggen van contacten en het mogelijke vervolg. Gezien de subsidiekorting die de stichting krijg opgelegd, is het op dit moment (oktober 2012) onduidelijk welke werkzaamheden zij kunnen voortzetten in 2013. Basic Trust is een landelijke organisatie van orthopedagogen en (GZ-)psychologen gespecialiseerd in hechting en adoptie. Basic Trust biedt zowel preventieve als curatieve hulp door middel van begeleiding van de adoptieouders. De kernmethode is de Basic Trustmethode (opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies), waarin gebruik wordt gemaakt van videofeedback.
3
Daarnaast hanteert Basic Trust methoden voor verlies- en traumaverwerking (onder andere Eye Movement Desensitization and Reprocessing, EMDR). De organisatie voor jeugdgezondheidszorg Icare heeft een regionaal adoptiespecifiek aanbod aan opvoedingsondersteuning, consultatiebureau, video-interactiebegeleiding en voedingsadvies via AdoptieCare van de jeugdgezondheidszorg Gelderland, Overijssel, Flevoland, Drenthe, Groningen. In Noord-Holland wordt niet met de naam AdoptieCare gewerkt, maar worden wel dezelfde diensten aangeboden. Ook is specifieke curatieve hulpverlening mogelijk via de reguliere jeugdzorgorganisaties. In Nederland zijn drie multidisciplinaire adoptieteams. Dit zijn zelfstandige teams die vallen onder de therapeutische pleegzorg (TGV). Deze TGV's hebben de specifieke adoptieteams opgezet nadat uit onderzoek naar voren was gekomen dat hun methodiek ook geschikt was voor hulpverlening aan adoptiegezinnen. In de loop der jaren is dit uitgegroeid tot een adoptiespecifiek hulpverleningsaanbod. De drie teams zijn verbonden aan: - Horizon, instituut voor jeugdzorg en onderwijs. Provincie Zuid-Holland, met uitzondering van stadsgewest Haaglanden. - De Bascule, jeugdzorg en jeugd-ggz, cluster gezinnen. Stadsregio Amsterdam en de provincies Noord-Holland en Flevoland. - Pactum, therapeutische gezinsverpleging, provincies Gelderland en Overijssel. Ten slotte zijn er ook nog adoptieouderverenigingen (bijvoorbeeld LAVA en LOGA) en een groot aantal verenigingen voor volwassen geadopteerden. Hun doelen en activiteiten kunnen uiteenlopen, maar zijn bijvoorbeeld: belangenbehartiging, informatievoorziening en ondersteuning. Daarnaast is er een informatie website voor geadopteerden: www.geadopteerdonline.nl
4
2. Ethische discussie over interlandelijke adoptie Interlandelijke adoptie is aan veel discussie onderhevig. Voorstanders van adoptie wijzen op de voordelen van het opgroeien in een adoptiegezin ten opzichte van de andere opties die veel van deze kinderen hebben. Het is een goede en soms laatste mogelijkheid voor een kind om in een gezin op te groeien. Er wordt in dit verband gewezen op de veelal deplorabele situatie in kindertehuizen in het buitenland en op de vele miljoenen kinderen die in deze tehuizen trachten te overleven (Hoksbergen, 2009). Van IJzendoorn en Juffer (2009) stellen: “Omdat (interlandelijke) adoptie effectief het tij kan keren voor kinderen in onfortuinlijke omstandigheden, kan het op ethische gronden gerechtvaardigd worden, maar wel onder strikte voorwaarden die de rechten en belangen van alle partijen (biologische ouders, adoptieouders, en de kinderen) laten meewegen en vooral de rechten van het kind als zwakste partij in het geding brengen.” Naast de voorstanders, zijn er ook adoptiedeskundigen die, zonder dat zij de voordelen van adoptie ontkennen, wijzen op de problemen die samenhangen met interlandelijke adoptie. Het betreft met name de marktwerking die er van uit zou kunnen gaan. Ongewenste kinderloosheid opent de vraag naar kinderen, en interlandelijke adoptie - met de grote bedragen die ermee gemoeid zijn - bevordert het aanbod (Commissie Kalsbeek, 2008). De relatief grote bedragen die kindertehuizen en bemiddelaars en advocaten ter plekke ontvangen zouden de interlandelijke adoptie in stand kunnen houden of zelfs bevorderen. Bovendien worden daarmee andere wegen voor de opvang en zorg voor kinderen in het land van herkomst belemmerd (Hoksbergen, 2009). Ondanks de discussies lijken de meeste adoptiedeskundigen het over één ding eens te zijn: interlandelijke adoptie moet worden gezien als een noodoplossing die zo veel mogelijk voorkomen moet worden (Van IJzendoorn en Juffer, 2009 ; Hoksbergen, 2009 ; WODC, 2008). Dit kan bijvoorbeeld door de mogelijkheden voor terugkeer naar het eigen gezin of andere familieleden, binnenlandse adoptie of pleegzorg te onderzoeken of mogelijk te maken, door alleenstaande moeders een betere status te geven, door adopties in de landen van herkomst te stimuleren en, zoals in Nederland al de tendens is, door bij aspirant-adoptieouders adoptieverlangens om te buigen naar pleegzorg. De belangen van het kind moeten voorop staan in de adoptiepraktijk. Adoptie mag nooit worden verheerlijkt en gebruikt als een middel dat vooral tegemoet komt aan de wens van kinderloze ouders (WODC, 2008).
5
3. Zorg voor adoptiekinderen en - ouders: wat werkt? Voorbereiding Aspirant-adoptieouders volgen bij de Stichting Adoptievoorzieningen zes verplichte voorbereidingsbijeenkomsten. In opdracht van het WODC heeft IVA Tilburg (2002) onderzoek gedaan naar de ervaringen van (aspirant) adoptieouders en professionals met deze voorbereidingsbijeenkomsten. De deelnemers zien het als een goede voorbereiding op het adoptieouderschap. Zij zeggen een betere inschatting te kunnen maken van de gevolgen van adoptie voor henzelf en voor het adoptiekind. Daarnaast kunnen zij zich beter voorstellen wat het betekent om een adoptiekind op te voeden. Ook weten zij nu op welke hulpverleningsinstanties zij in de toekomst eventueel een beroep kunnen doen, wanneer daaraan in verband met de verzorging en de opvoeding van hun kind behoefte zou ontstaan. Ten slotte geven ze ook nog een aantal suggesties om de bijeenkomsten te verbeteren. Zij willen dat er meer aandacht wordt besteed aan de ervaringen (praktijkverhalen) van adoptieouders, zij willen de positieve kanten van adoptie meer benadrukt zien en tenslotte willen zij meer informatie krijgen over vergunninghouders en over praktische zaken rondom de adoptie. Er is geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de voorbereidingsbijeenkomsten. Welsh en collega’s (2007) hebben in hun review gezocht naar internationaal onderzoek naar voorbereidingsbijeenkomsten voor interlandelijke adoptie. Ook in de review is geen onderzoek gevonden. Welsh en collega’s adviseren om, op basis van ‘best practice’ in ieder geval de volgende onderdelen in de voorbereiding op te nemen: - Ouders voorzien van de meest recente informatie over de risicofactoren en mogelijke problemen van internationaal geadopteerde kinderen; - Ouders wegwijs maken in het beschikbare zorgaanbod voor kinderen en gezinnen en de organisaties door wie het wordt geboden; - Ouders mogelijkheden geven voor uitwisseling met andere adoptieouders. Volgens de kwaliteitscriteria van de Child Welfare League of America (2000) moeten daarnaast ook de adoptieprocedure en de invloed van de adoptie op het gezin onderwerp van het voorbereidingsprogramma zijn. Screening Volgens Rutter en collega’s (2009) moeten er in de screening van aspirant-adoptiefouders een aantal criteria worden gebruikt: - De toekomstige ouders hebben een realistisch beeld over wat er komt kijken bij de adoptieprocedure. - De toekomstige ouders zijn volledig toegewijd aan de adoptie een hebben een realistisch beeld over de betekenis ervan voor henzelf en hun gezin. - Hun geschiedenis en functioneren mag geen aanleiding geven om aan te nemen dat het adoptiekind zal worden blootgesteld aan bedreigingen in zijn ontwikkeling. In Nederland voert de Raad voor de Kinderbescherming een gezinsonderzoek bij aspirantadoptiefouders. Een positief advies van de Raad is nodig om in aanmekering te komen voor adoptie. Tijdens het gezinsonderzoek kijkt de Raad voor de Kinderbescherming naar de gezins- of leefsituatie en de wensen en beweegredenen om te adopteren.
6
Nazorg Het bieden van nazorg aan adoptiekinderen en –gezinnen is één van de kwaliteitscriteria van de Child Welfare League of America (2000). Een goed voorbeeld op het gebied van nazorg is de Engelse ‘Practice guidance on assessing the support needs of adoptive families’ (English department for children, schools and families 2002). Dit is een praktische gids voor hulpverleners om de behoeften van adoptiekinderen en -gezinnen in kaart te brengen. Er worden drie domeinen in kaart gebracht: - De ontwikkeling van het adoptiekind: gezondheid, onderwijs, emotionele ontwikkeling en gedrag, identiteit, relaties, sociale representatie en zelfstandigheid; - De opvoedingsvaardigheden van adoptieouders: basiszorg, veiligheid, emotionele warmte, stimulering, richting geven en grenzen stellen en stabiliteit; - Gezins- en omgevingsfactoren: hulpbronnen in de omgeving, inkomen, werk, huisvesting, familie, familiegeschiedenis en functioneren. Op basis van de inventarisatie kan vervolgens een passend hulpaanbod worden ingezet. Er is helaas maar weinig onderzoek gedaan naar het hulpaanbod voor internationaal geadopteerde kinderen en hun adoptieouders en de effectiviteit daarvan. Hieronder zetten we het beschikbare onderzoek uiteen in vier categorieën: gezondheid, hechting, sociaal-emotionele ontwikkeling & gedrag en cognitieve ontwikkeling. Gezondheid Vijftig procent van de adoptiekinderen blijkt bij aankomst in Nederland een medische aandoening te hebben. Veel kinderen, zeker als ze uit tehuizen komen, hebben een achterstand in hun fysieke groei (ADOC, 2006). Ondervoeding en verwaarlozing in de eerst maanden of jaren na de geboorte kunnen namelijk leiden tot achterblijvende groei, zoals blijkt uit lengte, gewicht en hoofdomtrek (Van IJzendoorn en Juffer, 2008). Daarnaast blijken kinderen ook vaak (tropische) ziektes bij zich te dragen, waaronder veel infectieziektes die besmettelijk kunnen zijn (ADOC, 2006). Het Adoptie Driehoek Onderzoeks Centrum (ADOC) formuleerde in 2006 op basis van wetenschappelijk onderzoek de volgende aanbevelingen voor de praktijk: - Screen adoptiekinderen zo snel mogelijk uitgebreid op medische en ontwikkelingsproblemen na aankomst in Nederland. De sectie Tropische Kindergeneeskunde van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde heeft een protocol opgesteld voor medisch onderzoek bij buitenlandse adoptiekinderen. - Zorg dat toekomstige adoptieouders zo vroeg mogelijk een zo compleet mogelijk medisch dossier kunnen inzien, dit voorkomt (onaangename) medische verrassingen. Hierbij moet opgemerkt worden dat er vaak tegenstrijdige belangen spelen: de vertegenwoordigers van het ontvangende land willen zoveel mogelijk informatie, terwijl dit niet altijd het streven is van de betrokkenen in het land van herkomst. - Laat adoptieorganisaties meer voorlichting geven rondom specifieke gezondheidsproblemen van adoptiekinderen. Informatie over vroegtijdige puberteit bij kinderen uit bepaalde landen valt daar onder, maar ook effecten van ondervoeding zouden een onderwerp kunnen zijn. In Nederland wordt in het handboek voor aspirant-adoptieouders kort aandacht aan vervroegde puberteit besteed. Ook wordt een medische screening sterk aanbevolen in de Nederlandse voorlichting. - Geef adoptieouders die hun kind zelf gaan halen een anamneseformulier mee, zodat nog zoveel mogelijk medische informatie achterhaald kan worden in het land van herkomst. Hechting Het tweede gebied waarop adoptiekinderen een achterstand kunnen hebben, is de ontwikkeling van basisvertrouwen. De biologische ouders hebben immers niet of in wisselende mate kunnen voldoen aan de vraag van het kind om contact en bescherming. Dat geldt in het bijzonder voor kinderen van
7
wie de biologische ouders afstand hebben gedaan, hen in de steek hebben gelaten of overleden zijn. Er wordt vaak gesteld dat adoptiekinderen bij aankomst in het adoptiegezin zonder onderscheid vriendelijk zijn tegen iedereen, dat zij lijden aan een reactieve hechtingsstoornis of dat er sprake is van een onveilige gedesorganiseerde gehechtheid (Van IJzendoorn en Juffer, 2008). Adoptieouders krijgen te maken met een kind bij wie het gedrag de sporen draagt van een onveilig gehechtheidsverleden en kunnen daarom baat hebben bij extra ondersteuning. Sensitief opvoedingsgedrag is bepalend voor de gehechtheidsrelatie. Bakermans-Kranenburg, Van IJzendoorn en Juffer (2003; 2005) hebben met twee meta-analyses vastgesteld dat programma’s die gebaseerd zijn op de gehechtheidstheorie, effectief zijn. Interventies hebben over het algemeen meer effect op het sensitief opvoedingsgedrag van ouders dan op de gehechtheidsrelatie tussen ouder en kind. Het betreft onderzoek bij jonge kinderen. Onderzoek naar de effectiviteit van programma’s bij oudere adoptiekinderen ontbreekt. Bakermans-Kranenburg en collega’s (2003) deden een eerste meta-analyse over 70 studies naar de effecten van interventies voor het verhogen van de sensitiviteit van de opvoeder en het ontwikkelen van een veilige gehechtheidsrelatie tussen moeder en kind. Bij interventies gericht op het verhogen van de sensitiviteit van de opvoeder en de kwaliteit van de gehechtheidsrelatie zijn drie strategieën te onderscheiden: - interventies gericht op het (op gedragsniveau) verhogen van de sensitiviteit van de opvoeder; - interventies gericht op het verbeteren van de percepties die de opvoeder van het kind heeft; - interventies gericht op het bieden van sociale steun aan de opvoeder. Combinaties van deze benaderingen komen ook voor. De meta-analyse van Bakermans-Kranenburg en collega’s (2003) laat zien dat interventies gericht op het verhogen van de sensitiviteit van de opvoeder het meest effectief zijn. De beide andere strategieën zijn alleen effectief in combinatie hiermee. Gecombineerde strategieën bleken echter niet effectiever dan interventies die uitsluitend gericht waren op het verhogen van de sensitiviteit. Kortom, hulpverleners kunnen een veilige gehechtheid het beste bevorderen met een interventie gericht op sensitief opvoedingsgedrag. Interventies die het meest effectief zijn om de sensitiviteit te verbeteren leveren ook de beste resultaten voor de kwaliteit van de gehechtheidsrelatie op. Kortdurende interventies, met minder dan vijf sessies, die uitsluitend gericht zijn op het verhogen van de sensitiviteit, hebben net zo veel succes als interventies met vijf tot zestien sessies. Interventies die bestaan uit meer dan zestien sessies waren minder effectief dan kortere interventies. Video-feedback is een effectieve techniek voor het bevorderen van sensitief opvoedingsgedrag. Bij video-feedback maakt een hulpverlener opnames van ouder en kind en kijkt deze samen met de ouder terug om feedback op het gedrag van de ouder te geven. Interventies met video-feedback trainen ouders in het observeren van hun kind en het afstemmen van hun reacties op het gedrag van het kind. Door videobeelden van het eigen opvoedingsgedrag te bekijken is een ouder zijn eigen rolmodel. Onderzoek van Lambermon en Van IJzendoorn (1989) toont aan dat het leren van onbekende voorbeeld-ouders op video niet werkt. Uit onderzoek blijkt daarnaast dat het niet nodig is interventies ter preventie van hechtingsproblemen te beginnen voor de geboorte van het kind of in de eerste zes levensmaanden. Dergelijke interventies zijn minder effectief dan interventies die zes maanden na de geboorte starten (Bakermans-Kranenburg et al., 2003). Kortom, de gehechtheidsrelatie tussen adoptieouders en kind is op een succesvolle manier te bevorderen met interventies die bij voorkeur: - gericht zijn op sensitief opvoedingsgedrag van de opvoeder;
8
-
relatief kort duren; gebruikmaken van video-feedback om sensitief opvoedingsgedrag te stimuleren.
Een voorbeeld van een dergelijke interventie die is opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies is Video-feedback Intervention to promote Positive Parenting and Sensitive Discipline (VIPP-SD). Deze interventie is gericht op het verbeteren van de opvoedingsvaardigheden van ouders met jonge kinderen met een verhoogd risico op gedragsproblemen. Een tweede voorbeeld van een dergelijke interventie die is opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies is de Basic Trustmethode. Deze methode is gericht op het verminderen van gedrags- en of emotionele problemen die gepaard gaan met hechtingsproblematiek. Belangrijke voorwaarden voor de start van een behandeling van een kind met hechtingsproblemen zijn: - het kind heeft een emotioneel beschikbare persoon om zich aan te hechten; - het kind is verzekerd van een veilige en stabiele plek waarin het positieve interacties met de hechtingsfiguur kan aangaan. Wat niet werkt, zijn interventies die gehechtheid willen bewerkstelligen door dwang, het ‘doorwerken’ van trauma en het bevorderen van regressie, zoals therapeutisch vasthouden, holding en rebirthing-therapie. Er is geen empirisch bewijs voor de effectiviteit van deze interventies. Bovendien zijn ze in tegenspraak met de gehechtheidstheorie die het belang van sensitief gedrag van de ouders benadrukt. Deze interventies kunnen schadelijk voor kinderen zijn (www.nji.nl/hechting). Sociaal-emotionele ontwikkeling en gedrag Uit veel onderzoeken blijkt dat internationaal geadopteerde kinderen meer sociaal-emotionele en gedragsproblemen hebben dan niet-geadopteerde kinderen, waaronder: internaliserend en externaliserend probleemgedrag, autistische kenmerken en hyperactiviteit. Welsh en collega’s (2007) benadrukken in hun review dat het heel belangrijk is rekening te houden met de unieke ontwikkelingsgeschiedenis van geadopteerde kinderen bij het stellen van een diagnose en het starten van hulpverlening. De ontwikkelingsgeschiedenis van bepaalde problemen en stoornissen kan bij geadopteerde kinderen heel anders zijn dan bij niet-geadopteerde kinderen. Hulpverleners moeten zich dan ook realiseren dat geadopteerde kinderen anders kunnen reageren op de ‘reguliere’ interventies. In het vervolg van deze paragraaf wordt de aanpak van gedragsproblemen toegelicht. Meer informatie over de aanpak van andere sociaal-emotionele problemen bij kinderen vindt u op de website van het Nederlands Jeugdinstituut (www.nji.nl), bijvoorbeeld in de dossiers over angst- en stemmingsproblemen, autisme en ADHD. Er zijn maar weinig interventies voor gedragsproblemen, specifiek gericht op adoptiekinderen (een uitzondering hierop vormt de Basic Trustmethode). Welke aanpak (in het algemeen) het meest geschikt is voor het verminderen van gedragsproblemen of stoornissen afhangt van de ernst van de problemen: zijn er lichte problemen of is er sprake van een stoornis? Ook de leeftijd van de jeugdige en de daarmee samenhangende omvang en invloed van de omgeving, en de cognitieve vaardigheden van de jeugdige spelen een belangrijke rol. Bij (jonge) kinderen (3-12 jaar) zijn de ouders de belangrijkste opvoedomgeving. Daarmee kunnen zij een belangrijke invloed uitoefenen op het probleemgedrag van het kind. Bij kinderen onder de 12 jaar worden met een oudertraining de beste resultaten behaald, zowel wanneer er sprake is van gedragsproblemen als gedragsstoornissen. Uiteraard moet de intensiteit van de oudertraining aansluiten bij de ernst van de problematiek. Als de problemen ernstig zijn en een oudertraining alleen onvoldoende resultaten behaald, dan is het
9
nodig om een training op het kind zelf te richten: cognitieve gedragstherapie. Dit gebeurt vanaf 8 jaar. Wanneer jeugdigen ouder worden en de basisschoolleeftijd achter zich laten, blijken oudertrainingen minder grote effecten te behalen. De invloed van ouders neemt rond deze leeftijd af, wat kan verklaren waarom een oudertraining minder effect heeft. Daarnaast neemt de invloed van leeftijdsgenoten en de bredere omgeving (school, wijk) op deze leeftijd sterk toe. Met het toenemen van cognitieve capaciteiten vanaf 12 jaar wordt vaker gekozen voor cognitieve gedragstherapie. Wanneer er sprake is van ernstige gedragsproblemen of van gedragsstoornissen, is er naast de CGT een gezinsinterventie nodig (Foolen, Ince & De Baat, 2012). Er is geen specifiek onderzoek gedaan naar het effect van deze interventies op het gedrag van adoptiekinderen. Cognitieve ontwikkeling Met name kinderen die opgroeien in kindertehuizen lopen een ontwikkelingsachterstand op in alle gebieden, waaronder fijne en grove motoriek, taal, cognitie en sociaal-emotionele ontwikkeling. Verschillende longitudinale studies (Welsh, et al., 2007) en een meta-analyse (Scott, Roberts, & Glennen, 2011) tonen aan dat internationaal geadopteerde kinderen een statistisch significante achterstand hebben in hun verbale en cognitieve vaardigheden in vergelijking met niet-geadopteerde kinderen. Er zijn in Nederland geen specifieke programma’s voor de ontwikkelingsstimulering van adoptiekinderen. Wel biedt Stichting Adoptievoorzieningen een cursus ‘Elkaars taal begrijpen aan’. In deze cursus krijgen adoptieouders onder andere tips hoe ze de taalontwikkeling van hun kind(eren) kunnen stimuleren. Reguliere programma’s voor ontwikkelingsstimulering en het voorkomen van onderwijsachterstanden bij risicokinderen kunnen onderverdeeld worden in gezinsgerichte programma’s en centrumgerichte programma’s. Gezinsgerichte programma’s worden uitgevoerd binnen het gezin. In de programma’s wordt geprobeerd om de attitudes en het gedrag van ouders te veranderen en daarmee de ontwikkeling van het kind positief te beïnvloeden. Internationaal onderzoek naar deze gezinsgerichte programma’s laat bescheiden effecten zien op de cognitieve ontwikkeling van kinderen. Deze effecten zijn bovendien kleiner dan de effecten die met centrumgerichte programma’s worden behaald. Onderzoek naar de Nederlandse gezinsgerichte programma’s Opstap en Instapje laat echter wel degelijk een aantal positieve effecten op de ontwikkeling en het schoolsucces zien. Centrumgerichte programma’s (ook wel VVE programma’s genoemd) worden uitgevoerd in peuterspeelzalen, kinderopvang en in de onderbouw van de basisschool. Centrumgerichte programma’s kunnen op de korte termijn met name positieve effecten hebben op de cognitieve- en taalontwikkeling van kinderen. Effecten op het sociaal-emotionele domein zijn veel minder vaak aangetoond. Wat betreft de lange termijn effecten van centrumgerichte programma’s zijn de resultaten niet eenduidig. In sommige overzichtsstudies wordt een uitdoving, in andere juist een behoud van effecten op de lange termijn gevonden (Mutsaers, Zoon & De Baat, 2012). Er is geen specifiek onderzoek gedaan naar het effect van VVE programma’s op de cognitieve ontwikkeling van adoptiekinderen. Uit onderzoek is gebleken dat het verwerven van een tweede taal anders verloopt dan het verwerven van een eerste taal. Het zou dus kunnen zijn dat adoptiekinderen
10
anders reageren op programma’s voor ontwikkelingsstimulering dan niet-geadopteerde kinderen (Welsh et al., 2007).
11
4. Ontwikkeling van adoptiekinderen Aan het functioneren van binnenlandse adoptiekinderen in Nederland is in wetenschappelijk onderzoek weinig aandacht besteed (Dekker, Vinke, Ter Meulen en Juffer, 2011). Dat ligt duidelijk anders voor interlandelijke adoptie: er is ruimschoots meta-analytisch en longitudinaal onderzoek voorhanden om een beeld te kunnen schetsen van de ontwikkeling vanaf de vroege kindertijd tot aan de volwassenheid (Juffer, 2008). Door middel van een reeks meta-analyses met meer dan 270 onderzoeken en meer dan 230.000 geadopteerden en niet-geadopteerden toetsten Juffer en Van IJzendoorn (2008) een model voor de herstelkansen van adoptiekinderen. In de analyse vergeleken ze de groei, gehechtheid, cognitieve ontwikkeling en zelfwaardering van adoptiekinderen met kinderen die waren achtergebleven in een tehuis. De inhaalslag is opmerkelijk, in het bijzonder voor de fysieke groei. Na aankomst vertonen vrijwel alle kinderen een snelle fysieke inhaalslag. Het ontwikkelingsherstel wordt bepaald door de ernst van de achterstand bij aankomst, de tijd die een kind al in het adoptiegezin heeft doorgebracht en de leeftijd waarop het kind geadopteerd wordt. Hoe jonger het kind, hoe sneller en completer over het algemeen het fysieke herstel verloopt (ADOC, 2006). Adoptiekinderen laten bovendien veel meer veilige gehechtheid zien en veel minder gedesorganiseerde gehechtheid in vergelijking met de kinderen in tehuizen in het land van herkomst. Ook zijn hun IQ-scores veel hoger en is hun zelfwaardering beter dan die van de achtergebleven leeftijdgenoten. Niettemin blijven adoptiekinderen enigzins achter bij hun leeftijdgenoten in het land van aankomst en blijft hun inhaalslag op sommige gebieden onvolledig. Ze hebben een iets kleiner postuur en een kleinere hoofdomtrek dan hun niet-geadopteerde huidige leeftijdgenoten. Ook vertonen adoptiekinderen meer gedesorganiseerde gehechtheid dan hun huidige leeftijdgenoten. De onvolledige inhaalslag in fysieke groei en gedesorganiseerde gehechtheid gaat echter niet samen met een gebrek aan zelfwaardering en meer gedragsproblemen. De inhaalslag voor IQ is vrijwel volledig. Bovendien verschillen geadopteerden op het punt van zelfwaardering of gedragsproblemen niet substantieel van hun niet-geadopteerde huidige leeftijdgenoten. Kortom, hoewel de inhaalslag vergeleken met huidige leeftijdgenoten op sommige ontwikkelingsgebieden (vooral fysieke groei en gehechtheid) niet volledig is, overtreffen de geadopteerden ruimschoots hun achtergebleven leeftijdgenoten. Adoptie vóór twaalf maanden gaat gepaard met een meer volledige inhaalslag dan adoptie na de eerste verjaardag wat betreft lengte, gehechtheid en schoolprestaties. Bij internationale adoptie is er in de meeste ontwikkelingsdomeinen niet minder inhaalgroei dan bij binnenlandse adoptie (Juffer en Van IJzendoorn, 2008). In 2011 vergeleken Juffer en collega’s de resultaten uit deze meta-analyse met de resultaten van zeven longitudinale onderzoeken in Engeland, Canada, Spanje, Griekenland en Nederland. Uit de vergelijking bleek dat bovenstaande uitkomsten van de meta-analyse grotendeels overeen kwamen met de uitkomsten van de longitudinale onderzoeken.
5. Contact met biologische ouders Geadopteerde kinderen kunnen nieuwsgierig zijn naar hun afkomst en hun biologische ouders. Rutter en collega’s (2009) concluderen op basis van longitudinaal onderzoek dat dat niet voor alle kinderen geldt: er zijn grote verschillen in de wens om al dan niet in contact te komen met biologische ouders. Zij adviseren adoptiefamilies dan ook om open over de afkomst van het adoptiekind te praten en het al dan niet zoeken van contact met biologische ouders af te laten hangen van de wensen van het adoptiekind. In het onderzoek van Rutter (2009) had een kwart van
12
de adoptiekinderen geen behoefte aan contact met de biologische ouders. Zowel ouders als profesionals moeten dan respecteren dat adoptiekinderen het recht hebben om daarin zelf een keuze te maken.
13
Samenvatting en conclusie Kinderen die niet door hun biologische ouder(s) kunnen worden opgevoed, krijgen met adoptie de mogelijkheid om in een ander permanent gezinsverband op te groeien. Hierbij worden alle juridische en pedagogische verantwoordelijkheden voor het kind blijvend van de biologische ouders overgedragen aan de adoptieouders. Pas als duidelijk is dat een kind niet door naaste familieleden kan worden opgevangen en er ook in het land van herkomst geen geschikt pleeg- of adoptiegezin is, komt adoptie naar het buitenland als mogelijkheid in aanmerking. Zorg voor adoptiekinderen en -gezinnen in Nederland Er zijn verschillende organisaties betrokken bij de zorg voor adoptiekinderen en –gezinnen, namelijk: Stichting Adoptievoorzieningen, Fiom, Basic Trust, verschillende lokale organisaties voor jeugdgezondheidszorg en jeugdzorg, adoptieouderverenigingen en verenigingen voor volwassen geadopteerden. Stichting Adoptievoorzieningen is de belangrijkste landelijke organisatie die voorlichting, voorbereiding en nazorg op het gebied van adoptie aanbiedt. Ethische discussie over interlandelijke adoptie Interlandelijke adoptie is aan veel discussie onderhevig. Voorstanders van adoptie wijzen op de voordelen van het opgroeien in een adoptiegezin ten opzichte van de andere opties die veel van deze kinderen hebben, bijvoorbeeld het opgroeien in een kindertehuis. Daarnaast zijn er ook adoptiedeskundigen die wijzen op de problemen die samenhangen met interlandelijke adoptie, met name de marktwerking die er van uit zou kunnen gaan. Ondanks de discussies lijken de meeste adoptiedeskundigen het over één ding eens te zijn: interlandelijke adoptie moet worden gezien als een noodoplossing die zo veel mogelijk voorkomen moet worden. Voorbereiding van aspirant-adoptieouders: wat werkt? Er is geen wetenschappelijk onderzoek gedaan naar ‘wat er werkt’ in de voorbereiding van aspirantadoptieouders. Op basis van ‘best practice’ en kwaliteitscriteria van de Child Welfare League of America, lijken de volgende onderdelen van belang voor het voorbereidingsprogramma: -
-
Ouders voorzien van de meest recente informatie over de adoptieprocedure, de risicofactoren en mogelijke problemen van internationaal geadopteerde kinderen en de invloed van de adoptie op het gezin; Ouders wegwijs maken in het beschikbare zorgaanbod voor (adoptie)kinderen en (adoptie)gezinnen en de organisaties door wie het wordt geboden; Ouders mogelijkheden geven voor uitwisseling met andere adoptieouders.
Uit Nederlands onderzoek blijkt dat de voorbereidingsbijeenkomsten van Stichting Adoptievoorzieningen positief worden gewaardeerd door de deelnemers. Nazorg voor adoptiekinderen en - ouders: wat werkt? Een goed voorbeeld op het gebied van nazorg is de Engelse ‘Practice guidance on assessing the support needs of adoptive families’. Dit is een praktische gids voor hulpverleners om de behoeften van adoptiekinderen – en gezinnen in kaart te brengen. Er is helaas maar heel weinig onderzoek gedaan naar hulpaanbod voor internationaal geadopteerde kinderen en hun adoptieouders en de effectiviteit daarvan.
14
Met betrekking tot de gezondheid van adoptiekinderen zijn de werkzame elementen: - Adoptiekinderen worden zo snel mogelijk na aankomst in Nederland uitgebreid gescreend op medische en ontwikkelingsproblemen; - De toekomstige adoptieouders kunnen een zo compleet mogelijk medisch dossier inzien. Dit voorkomt (onaangename) medische verrassingen; - Adoptieorganisaties geven voorlichting rondom specifieke gezondheidsproblemen van adoptiekinderen; - Adoptieouders die hun kind zelf gaan halen, krijgen een anamneseformulier mee, zodat nog zoveel mogelijk medische informatie achterhaald kan worden in het land van herkomst. De gehechtheidsrelatie tussen adoptieouders en kind is op een succesvolle manier te bevorderen met interventies die bij voorkeur: - gericht zijn op sensitief opvoedingsgedrag van de opvoeder; - relatief kort duren; - gebruikmaken van video-feedback om sensitief opvoedingsgedrag te stimuleren. Belangrijke voorwaarden voor de start van een behandeling van een kind met hechtingsproblemen zijn: - het kind heeft een emotioneel beschikbare persoon om zich aan te hechten; - het kind is verzekerd van een veilige en stabiele plek waarin het positieve interacties met de hechtingsfiguur kan aangaan. Wat niet werkt, zijn interventies die gehechtheid willen bewerkstelligen door dwang, het ‘doorwerken’ van trauma en het bevorderen van regressie, zoals therapeutisch vasthouden, holding en rebirthing-therapie. Deze interventies kunnen schadelijk voor kinderen zijn. Er zijn in Nederland nauwelijks specifieke interventies die zich richten op de sociaal-emotionele ontwikkeling en de cognitieve ontwikkeling van adoptiekinderen. Bovendien is er geen specifiek onderzoek gedaan naar de effecten van ‘reguliere’ interventies op de ontwikkeling van adoptiekinderen. Wel is duidelijk dat het belangrijk is rekening te houden met de unieke ontwikkelingsgeschiedenis van geadopteerde kinderen bij het stellen van een diagnose en het starten van hulpverlening. De ontwikkelingsgeschiedenis van bepaalde problemen en stoornissen kan bij geadopteerde kinderen heel anders zijn dan bij niet-geadopteerde kinderen. Hulpverleners moeten zich dan ook realiseren dat geadopteerde kinderen anders kunnen reageren op de ‘reguliere’ interventies. Ontwikkeling van adoptiekinderen De invloed van adoptie op de ontwikkeling van adoptiekinderen is onderzocht op de ontwikkelingsdomeinen van fysieke groei, gehechtheid, cognitieve ontwikkeling en schoolprestaties, zelfwaardering en gedragsproblemen. Hoewel de inhaalslag van adoptiekinderen vergeleken met leeftijdgenoten in het land van aankomst op sommige ontwikkelingsgebieden (vooral fysieke groei en gehechtheid) niet volledig is, overtreffen de geadopteerden ruimschoots hun achtergebleven leeftijdgenoten. Adoptie vóór twaalf maanden gaat gepaard met een meer volledige inhaalslag dan adoptie na de eerste verjaardag wat betreft lengte, gehechtheid en schoolprestaties. Bij internationale adoptie is er in de meeste ontwikkelingsdomeinen niet minder inhaalgroei dan bij binnenlandse adoptie.
15
Literatuur ADOC (2006). Groei, ontwikkeling en gezondheid van adoptiekinderen: wetenschappelijk onderzoek samengevat. Leiden: Adoptie Driehoek Onderzoeks Centrum. Dekker, M.C., Vinke, J.G., Meulen, G. ter, & Juffer, F. (2011). Psychosociale uitkomsten van jongvolwassen binnenlands geadopteerden en hun adoptieouders. Leiden: Universiteit Leiden en ADOC. Foolen, N., Ince, D., & Baat, M. de (2012). Wat werkt bij gedragsproblemen en gedragsstoornissen? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Inspectie Jeugdzorg (2009). Interlandelijke adoptie: knelpunten in het stelsel. Utrecht: InspectieJeugdzorg. IVA Tilburg (2002). Evaluatie van de voorlichting van Bureau VIA aan aspirant adoptieouders. Tilburg: IVA Tilburg. Hoksbergen, R.A.C. (2009). Adoptie: een positieve interventie: Reactie op de artikelen ‘Adoptie als interventie’ van Van IJzendoorn en Juffer. Kind en Adolescent, 30, 4-15. IJzendoorn, M.H. van, & Juffer, F. (2009). Adoptie als interventie (1): historische, ethologische en ethische achtergronden. Kind en Adolescent, 29, 17-30. Juffer, F. (2008). De ontwikkeling van interlandelijk geadopteerden: een overzicht van onderzoek. Justitiële verkenningen 7-08: Adoptie onder vuur, 34, 38-53. Juffer, F., & IJzendoorn, M.H. van (2008). Adoptie als interventie (2): de opmerkelijke inhaalslag van adoptiekinderen en de plasticiteit van hun ontwikkeling. Kind en Adolescent, 29, 31-49. Juffer, F., Palacios, J., Le Mare, L., Sonuga-Barke, E.J.S., Tieman, W., Bakermans-Kranenburg, M.J., Vorria, P., IJzendoorn, M.H. van, & Verhulst, F.C. (2011). Development of adopted children with histories of early adversity. Monographs of the Society for Research in Child Development, 76, 31–61. Linden, A.P. van der (2006). Adoptierecht. Den Haag: Sdu Uitgevers. Ministerie van Justitie (2008). Adoptie: trends en analyse. Den Haag: Ministerie van Justitie. Mutsaers, K., Zoon, M., & Baat, M. de (2012). Wat werkt bij onderwijsachterstanden? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Rutter, M., Beckett, C., Castle, J., Kreppner, J., Stevens, S., & Sonuga-Barke, E. (2009). Policy and practice implications from the English and Romanian Adoptees (ERA) Study: Forty Five Key Questions. London: British Association for Adoption & Fostering (BAAF). Scott, K.A., Roberts, J.A., & Glennen, S. (2011). How Well Do Children Who Are Internationally Adopted Acquire Language? A Meta-Analysis. Journal of Speech, Language, and Hearing Research, 54, 1153-1169. Sprangers, A., Jong, J. de, & Zee, M. van (2006). Halve eeuw adopties in Nederland. Demos, Bulletin over Bevolking en Samenleving, 22, 97-101. Stichting Adoptievoorzieningen (2012). Jaarverslag 2011. Utrecht : Stichting Adoptievoorzieningen. WODC (2008). Justitiële verkenningen 7/08: Adoptie onder vuur. Den Haag: WODC / Boom Juridische uitgevers. www.adoptie.nl
16