De afschaffing van interlandelijke adoptie. De gevolgen voor donorlanden, adoptiekinderen en wensouders.
Auteur: Claire-bijou van Baal Afstudeerorganisatie: Universiteit van Tilburg Plaats: Tilburg Datum: november 2012
De afschaffing van interlandelijke adoptie. De gevolgen voor donorlanden, adoptiekinderen en wensouders.
Auteur: Claire-bijou van Baal ANRnummer: 176323 Module: Masterscriptie Rechtsgeleerdheid accent Privaatrecht Instelling: Universiteit van Tilburg Scriptiecoördinator: prof. mr. dhr. P. Vlaardingerbroek Tweede beoordelaar: mr. mw. V.M. Smits Datum: november 2012 Plaats: Tilburg
Voorwoord In het kader van mijn opleiding Nederlands Recht accent Privaatrecht aan de Universiteit van Tilburg heb ik een afstudeerscriptie geschreven. Met dit document sluit ik de laatste fase van studie, namelijk de Master af. Tijdens mijn opleiding heb ik het vak afstammingsrecht gevolgd. Door het volgen van dit vak ben ik geïnteresseerd geraakt in interlandelijke adoptie en alles wat dit teweeg brengt. Ik ben mijzelf gaan afvragen of interlandelijke adoptie wel een correcte methode is om buitenlandse kinderen in nood te helpen. Is het niet beter om interlandelijke adoptie te vervangen door bijvoorbeeld internationale pleegzorg? Welke consequenties zou het eventuele afschaffen van interlandelijke adoptie met zich meebrengen? Dit leken mij vragen, die beantwoord diende te worden. Zo kwam ik op het idee, het proces van interlandelijke adoptie te onderzoeken en de antwoorden op mijn vragen te verwoorden in mijn afstudeerscriptie. Mijn plan was deze scriptie al in juli aan te kunnen bieden aan mijn scriptiebegeleider. Echter enkele gezondheidsproblemen en persoonlijke omstandigheden maakten dit helaas onmogelijk. Gelukkig heeft mijn scriptiebegeleider mij de kans gegeven om alsnog een nieuwe start te maken. Dit document is daarom voor mij niet alleen het resultaat van een gedegen onderzoek, maar ook van hernieuwde kracht en doorzettingsvermogen. Naast het feit dat ik natuurlijk iedereen dankbaar ben die een rol heeft gespeeld tijdens mijn onderzoek en het schrijven van mijn scriptie, wil ik een aantal mensen in het bijzonder bedanken. Mijn afstudeerbegeleider de heer P. Vlaardingerbroek voor zijn begeleiding en beoordeling vanuit de opleiding. Interlandelijk geadopteerde en ex-collega R. Brugman voor het delen van haar persoonlijk verhaal. Mevrouw A. Jans, hoofdredacteur Adoptie Magazine, voor haar informatie en het toesturen van het artikel van R. Hoksbergen. Tot slot mijn vriend, voor al zijn steun en begrip tijdens de vele uren die hij alleen moest doorbrengen. Niet alleen tijdens het schrijven van mijn scriptie, maar gedurende mijn hele studietijd. Claire-bijou van Baal Tilburg, november 2012
Begrippenlijst AWB
Algemene Wet Bestuursrecht
BW
Burgerlijk Wetboek
CCAA
China Center of Adoptie Affairs. De instantie die in China is aangewezen om de verplichtingen van het Haags Adoptieverdrag uit te voeren en na te komen.
Centrale autoriteit
De instantie die is aangewezen om de verplichtingen van Nederland onder het Haags Adoptieverdrag uit te voeren en na te komen. In Nederland is de minister van Veiligheid en Justitie de centrale autoriteit.
EHRM
Europese Hof voor de Rechten van de Mens
Haags adoptieverdrag
Verdrag inzake de Bescherming van Kinderen en Samenwerking op het gebied van Interlandelijke Adoptie
Haags Kinderbeschermingsverdrag Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen. IVRK
Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind
Kafala
Een Islamitische kinderbeschermingsmaatregel waarbij de opvoeding en zorg van en het gezag over een kind aan een ander dan de biologische ouder(s) wordt toevertrouwd.
Kafil
De perso(o)n(en) aan wie middels notariële akte of uitspraak van de rechter op grond van kafala een kind is toevertrouwd.
Makul
Het kind dat middels kafala wordt opgevoed en verzorgd door en onder gezag staat van een ander dan zijn biologische ouder(s).
Special needs kinderen
Kinderen met een kinderbeschermingsverleden of een medisch of sociaal dossier, die een speciale opvoedings- en ontwikkelingsbehoefte hebben.
Sr
Wetboek van Strafrecht
VW 2000
Vreemdelingenwet 2000
VB 2000
Vreemdelingenbesluit 2000
Wobka
Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie
Zelfdoeners
Aspirant-adoptiefouders die zelf een bemiddelingscontact in het buitenland zoeken, de vergunninghouder controleert alleen zuiverheid en zorgvuldigheid van handelen van de bij de adoptie betrokken organisaties en personen.
Inhoudsopgave 1.
Inleiding 1.1 Onderwerp van de scriptie 1.1.1 Probleemstelling 1.1.2 Centrale vraag 1.1.3 Onderzoeksdoel 1.1.4 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie 1.2 Onderzoeksmethode 1.3 Leeswijzer
pg. 1 1 1 2 2 2 3 4
2.
Wat is interlandelijke adoptie ? 2.1 Inleiding 2.2 Uitgangspunt interlandelijke adoptie 2.3 De voorfase 2.4 De bemiddelingsfase 2.5 De aankomstfase 2.6 Na de adoptie 2.7 Samenvatting
5 5 5 6 9 11 14 16
3.
Positieve en negatieve kritiek op interlandelijke adoptie 3.1 Inleiding 3.2 Negatieve kritiek 3.2.1 Illegaal handelen 3.2.1.1 Omzeilen adoptieprocedure 3.2.1.2 Kinderhandel 3.2.1.3 Toezicht 3.2.2 Ontwikkeling geadopteerden 3.2.3 Afname geschikte adoptiekinderen 3.3 Positieve kritiek 3.3.1 Opgroeien in een gezin 3.3.2 Succesverhalen 3.3.3 Toch ouder(s) kunnen zijn 3.4 Samenvatting
18 18 18 18 19 20 23 24 27 28 28 29 29 30
4.
Alternatieven voor interlandelijke adoptie 4.1 Inleiding 4.2 Kafala 4.2.1 Kafala in Nederland 4.2.2 Kafala en het vreemdelingenrecht 4.2.3 Kafala als alternatief 4.3 Pleegzorg 4.3.1 Internationale pleegzorg in Nederland 4.3.2 Pleegzorg en het vreemdelingenrecht 4.3.3 Pleegzorg als alternatief 4.4 Zwakke adoptie 4.5 Samenvatting
32 32 32 32 34 36 37 38 40 41 44 47
5.
Afschaffing interlandelijke adoptie 5.1 Inleiding 5.2 Gevolgen voor donorlanden 5.3 Gevolgen voor donorkinderen 5.4 Gevolgen voor wensouders 5.5 Samenvatting
50 50 50 53 54 56
6.
Conclusie en aanbevelingen 6.1 Inleiding 6.2 Conclusies 6.3 Aanbevelingen
57 57 57 60
Literatuurlijst Bijlagen: 1. Vragen + antwoorden interview R. Brugman 2. Samenvatting verhalen gelukkig geadopteerde kinderen
Hoofdstuk 1. Inleiding In dit hoofdstuk zal in de eerste paragraaf dieper worden ingegaan op de aard van de onderzoek en hetgeen ik met het onderzoek beoog te realiseren. In de laatste twee paragrafen komt aan bod op welke wijze het onderzoek is aangepakt en hoe deze scriptie is opgebouwd. 1.1 Onderwerp van de scriptie In deze paragraaf wordt duidelijk wat het onderwerp van de scriptie is, omdat de centrale vraagstelling, de probleemstelling, de doelstelling en de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie worden benoemd. 1.1.1 probleemstelling De uitgangspunten voor interlandelijke adoptie zijn, zowel in het Haags Adoptieverdrag als in het Verdrag inzake de rechten van het kind, het belang van het kind en adoptie als laatste alternatief. Bij adoptie gaat het vaak om kinderen met problematische achtergronden, die vaak al één of meerdere belangrijke personen in hun leven hebben verloren, vandaar dat het belang van het kind voorop staat. De afgelopen jaren heeft echter een aantal interlandelijke adopties het nieuws gehaald, waardoor er in de juridische wetenschap steeds meer vraagtekens worden gezet bij dit fenomeen. De aandacht die deze zaken trekken is gelegen in het feit dat er mogelijk sprake is van illegaal handelen. Een voorbeeld van zo‟n interlandelijke adoptie is de zaak uit 2007 betreffende een uit India geadopteerd jongetje via een Nederlandse vergunninghouder, waarvan de biologische moeder tien jaar na de adoptie stelde dat het jongentje zonder haar toestemming geadopteerd is. Zij had haar kind nooit afgestaan.1 Een ander voorbeeld betreft de zaak waarin de adoptiefouders ervan beschuldigd worden de vereiste beginseltoestemming te hebben vervalst bij de adoptie van een Srilankaans kind.2 Als blijkt dat een kind op illegale wijze ter adoptie naar Nederland is gekomen, zal de rechter meestal toch beslissen dat de overtreders de voogdij als pleegouders krijgen of spreekt hij de adoptie uit in het belang van het kind. De rechter beslist zo omdat er meestal enige tijd overheen gaat waarin het kind de kans krijgt om te hechten aan de aspirant-adoptiefouders en er family life ontstaat. Deze adoptieouders worden dus eigenlijk beloond, terwijl zij de wet overtreden hebben. Steeds minder landen werken mee aan de adoptie van kinderen vanuit hun land. Één van de redenen hiervoor is de dreigende groei van illegale adoptie die een negatieve impact heeft op de adoptie. Vandaar dat de interlandelijke adoptie onder toenemende druk staat.3 De vraag is groter dan het aanbod, waardoor er het risico bestaat dat er nieuwe landen worden aangeboord om te voldoen aan de vraag. Daarnaast proberen adoptielobbyisten parlementsleden ervan te overtuigen dat de adoptieregels versoepeld moeten worden, zodat meer mensen snel en gemakkelijk mogelijk een kind kunnen adopteren.4 Dat deze lobby zijn vruchten afwerpt blijkt uit
1
Kamerstukken II 2009/10, 31 265, nr. 1. Zie ook: Rb Zwolle-Lelystad 4 maart 2011, LJN BP6936. Rb Zwolle 16 februari 2010, LJN BL4061. 3 P. Vlaardingerbroek e.a., Het hedendaagse personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 318. 4 A. van der Linden, ‘Adoptie in het kennelijk belang van het kind?’, Justitiële verkenningen 2008, jrg. 34, nr. 7. 2
het pleidooi van een aantal Kamerfracties voor verruiming van de leeftijdscriteria in de adoptiewetgeving.5 Als men bij het bovenstaande de uitgangspunten van interlandelijke adoptie in acht neemt, moet men constateren dat deze uitgangspunten steeds meer in de verdrukking lijken te komen. Er lijkt een verschuiving gaande van het belang van het kind naar het belang van de adoptiefouders. Vandaar dat er in de literatuur juist meer wordt geroepen om strengere eisen aan de adoptie en meer controle op het adoptieproces. Er worden echter zowel nationaal als internationaal al strenge eisen gesteld aan interlandelijke adoptie en zelfs met die bestaande eisen kunnen dus nog onregelmatigheden voorkomen. Het is daarom van belang om de mogelijke alternatieven voor interlandelijke adoptie in kaart te brengen en te onderzoeken of deze alternatieven op termijn kunnen leiden tot afschaffing van interlandelijke adoptie. Vlaardingerbroek is hier al deels op ingegaan in zijn artikel in het vakblad Justitiële Verkenningen.6 Nu is het echter zaak nog dieper in te zoomen op de door hem reeds aangehaalde alternatieven en mogelijke andere alternatieven en bovendien uit te zoeken wat de gevolgen van afschaffing van interlandelijke adoptie zijn voor zowel de donorlanden en kinderen daar als de wensouders hier. 1.1.2 Centrale vraag Zijn er alternatieven voor interlandelijke adoptie die op termijn kunnen leiden tot afschaffing van interlandelijke adoptie en zo ja, welke gevolgen brengt deze afschaffing met zich mee voor de thans meest gebruikte donorlanden (China, Colombia, Ethiopië, Zuid-afrika en Taiwan) en kinderen daar en voor de wensouders in Nederland? 1.1.3 Onderzoeksdoel Het onderzoeksdoel is probleemoplossend. Er is thans een onbevredigende situatie op het gebied van de interlandelijke adoptie. De uitgangspunten zoals deze internationaal zijn vastgelegd, komen niet meer (niet meer geheel) tot uiting in de praktijk. Ik wil daarom een voorstel doen, waardoor deze onbevredigde situatie in zijn geheel of deels opgelost wordt. Het voorstel bevat mogelijke alternatieven voor interlandelijke adoptie, waardoor het belang van het kind gewaarborgd blijft. Voorts zullen die mogelijke alternatieven kunnen leiden tot de conclusie dat interlandelijke adoptie in zijn geheel kan worden afgeschaft. Ik zal dan ook deels beeldvormend werken door in te gaan op de gevolgen hiervan voor de donorlanden en daar verblijvende kinderen en de wensouders in Nederland. 1.1.4 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie Maatschappelijke relevantie Dit onderzoek heeft een maatschappelijk belang omdat het inzoomt op het belang en de bescherming van kinderen. Tevens wordt er gekeken hoe illegale praktijken rondom interlandelijke adoptie kunnen worden voorkomen. Daarnaast wordt gestreefd naar de bewustmaking bij aspirant-adoptiefouders voor andere vormen van het kunnen verzorgen en 5 6
Kamerstukken II 2009/10, 31 265, nr. 37 (Brief van de staatssecretaris van veiligheid en justitie). P. Vlaardingerbroek, ‘Alternatieven voor (interlandelijke) adoptie’, Justitiële verkenningen 2008, jrg. 34, nr. 7.
opvoeden van een kind. Het aantrekkelijker maken van mogelijke alternatieven, kan er toe leiden dat meer kinderen in nood geholpen kunnen worden. De kinderen die niet aanmerking komen voor adoptie, maar (al dan niet tijdelijk) niet door hun eigen ouders verzorgd kunnen worden. Wetenschappelijke relevantie Er is weinig bekend over het afschaffen van interlandelijke adoptie en de gevolgen die dat teweeg brengt. In de huidige literatuur komt wel naar voren dat de situatie rondom interlandelijke adoptie niet wenselijk is, maar een echte oplossing is vooralsnog niet aangedragen. In de literatuur wordt wel aangegeven dat er andere oplossingen gezocht moeten worden voor interlandelijke adoptie en er worden wel enkele alternatieven aangedragen, maar er wordt niet concreet ingegaan op welke wijze dat dan moet worden vormgegeven of wat de gevolgen daarvan zijn. 1.2 Onderzoeksmethode Om een antwoord te vormen op de vraag “wat is interlandelijke adoptie?”, is door mij voornamelijk literatuuronderzoek gedaan. Regelgeving die geraadpleegd is zijn o.a. de Wobka, de Richtlijnen opneming buitenlandse kinderen ter adoptie 2000, het besluit opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, Boeken 1 en 10 van het BW en het Haags adoptieverdrag. Vanuit deze regelgeving is geanalyseerd op welke wijze een interlandelijke adoptieprocedure volgens Nederlands recht behoort te verlopen. Om te kunnen vaststellen of een interlandelijke adoptie ook gevolgen heeft voor de nationaliteit van het kind, is de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000, de Vreemdelingencirculaire en de Rijkswet op het Nederlanderschap bestudeerd en geanalyseerd. Om een gedegen analyse mogelijk te maken is bovendien gebruik gemaakt van tekst en commentaar bij alle bovengenoemde regelgeving. Om te analyseren met welk doel interlandelijke adoptie tot stand is gekomen is het Haags adoptieverdrag en het IVRK bestudeerd. Om het verloop van de adoptieprocedure zo veel mogelijk chronologisch in kaart te brengen is tevens gekeken op welke wijze de procedure in de literatuur is beschreven en welke volgorde de Stichting Adoptievoorzieningen aanhoudt met de beschrijving op hun website. Om een antwoord te vormen op de vraag “welke positieve en negatieve kritiek is er op interlandelijke adoptie”, heb ik naast literatuuronderzoek ook jurisprudentieonderzoek gedaan en een interview gehouden met een interlandelijk geadopteerde. Het literatuuronderzoek was voornamelijk gebaseerd op onderzoek omtrent eventuele aanpassingsproblemen en gedragproblemen van interlandelijk geadopteerde. Er is data verzameld uit verschillende wetenschappelijke onderzoeken om te kunnen vaststellen of interlandelijk geadopteerde inderdaad kampen met aanpassings- en gedragsproblemen. Tevens is in de nieuwsberichten gezocht naar spraakmakende gebeurtenissen rondom interlandelijke adopties. Om die gebeurtenissen te analyseren en de feiten te controleren is jurisprudentieonderzoek gedaan en zijn de parlementaire stukken onderzocht. Om een antwoord te vormen op de vraag “Welke alternatieven zijn er voor interlandelijke adoptie ter bescherming van de kinderen”, heb ik voornamelijk literatuuronderzoek gedaan.
Nadat bekend was welke mogelijke opties er zijn, is bekeken of deze opties passen binnen het Nederlandse wetssysteem. Indien deze opties niet paste heb ik geanalyseerd welke wetswijzigingen nodig zijn om deze alternatieven wel binnen de huidige Nederlandse wetgeving te laten passen. Daarnaast is bekeken of het alternatief zelf enkele aanpassingen behoeft om het doel beter te vervullen. Voor het alternatief zwakke adoptie, is gekeken op welke wijze andere landen deze adoptie hebben vormgegeven. Voor het alternatief internationale kafala en internationale pleegzorg is ook de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en de vreemdelingencirculaire 2000 geraadpleegd om te onderzoeken op welke wijze de kinderen bij deze alternatieven op rechtmatige wijze in Nederland kunnen verblijven. Om een antwoord te vormen op de vraag “kunnen de alternatieven leiden tot afschaffing van interlandelijke adoptie en welke gevolgen heeft dat voor de donorlanden en daar verblijvende kinderen?, heb ik voornamelijk literatuuronderzoek gedaan. Ik heb mij vooral toegelegd op de landen China, Colombia, Ethiopië, Zuid-Afrika en Taiwan, omdat dit de laatste jaren de landen zijn van waaruit de meeste kinderen geadopteerd worden. Om de gevolgen voor deze landen in te schatten heb ik informatie opgezocht over het kinderbeschermingsbeleid in die landen. Het was echter erg moeilijk om van de twee laatstgenoemde landen hierover specifieke en betrouwbare informatie te bemachtigen. Vandaar dat het hoofdstuk toch meer toegesneden is op de gevolgen voor de overige drie landen. Nadat ik het huidige kinderbeschermingbeleid in kaart had gebracht, heb ik gekeken wat daaraan verbeterd moet worden en op welke wijze dat moet gebeuren om de kinderen in eigen land adequaat op te vangen. De gevolgen voor de landen, hangen veelal samen met de gevolgen voor de kinderen aldaar. Dus heb ik voornamelijk daarop verder beredeneerd. Daarnaast is met behulp van het raadplegen van sociologisch onderzoek bezien of het wel in het belang van het kind is om na een hechtingsperiode in een westers land uiteindelijk terug te gaan naar de oorspronkelijke ouders in een niet-westers land. Om de gevolgen in te schatten voor de wensouders was het van belang om duidelijk te krijgen of de aspirant-adoptiefouders open staan voor de alternatieven in de plaats van sterke interlandelijke adoptie. Als aspirant-adoptiefouders massaal afhaken, omdat zij alleen een kind willen dat „echt‟ van hen wordt zou dat namelijk ongunstig zijn voor de kinderen in nood. Hierover zijn geen onderzoeksgegevens bekend, waardoor ik mijn bevindingen voornamelijk gebaseerd heb op mijn eigen oordelend vermogen en alle informatie over adoptie en pleegzorg die ik met betrekking tot dit onderzoek heb gelezen. 1.3 Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt alle relevante wetgeving inzake de interlandelijke adoptie uiteengezet. Dit is een informatief hoofdstuk dat het lezen van de verdere scriptie vergemakkelijkt. In hoofdstuk 3 wordt de negatieve en positieve kritiek op interlandelijke adoptie besproken. Met name die negatieve kritiek, zorgt ervoor dat er steeds meer gekeken wordt naar mogelijkheden om het interlandelijke adoptieproces te verbeteren en mogelijke alternatieven voor interlandelijke adopties. Deze mogelijke alternatieven komen in hoofdstuk 4 aan bod. De keuze voor één of meer van deze alternatieven zouden kunnen leiden tot de afschaffing van interlandelijke adoptie. Want een dergelijke afschaffing echter tot gevolgen zou kunnen hebben wordt aangegeven in hoofdstuk 5 om vervolgens tot een aantal conclusies en aanbevelingen te komen in hoofdstuk 6.
Hoofdstuk 2. Wat is interlandelijke adoptie? 2.1 Inleiding Interlandelijke adoptie is het in een gezin opnemen van een kind uit een ander dan het eigen land. In sommige landen kent men de zwakke adoptie. Dan worden er naast de afstammingsbanden met de oorspronkelijke juridische ouders, nieuwe afstammingsbanden met de adoptiefouders gevestigd. In andere landen kent men alleen de sterke adoptie. Dit houdt in dat door de adoptie de afstammingsband met de oorspronkelijke juridische ouders verbroken wordt en er nieuwe afstammingsbanden met de adoptiefouders worden gevestigd. Dit brengt met zich mee dat adoptie nog al een impact heeft op de levens van allen die bij de adoptie betrokken zijn, vandaar dat aspirant-adoptiefouders eerst een gehele procedure moet doorlopen alvorens men een buitenlands kind kan adopteren. In dit hoofdstuk zal alle relevante wetgeving omtrent deze procedure uiteengezet worden. 2.2 Uitgangspunt interlandelijke adoptie Het belangrijkste uitgangspunt is dat een interlandelijke adoptie altijd in het belang van het kind moet zijn. Dit vloeit voort uit de artikelen 1 sub a en 4 sub b Haags adoptieverdrag en artikel 21 IVRK (eerste volzin). In het Haags adoptieverdrag en het IVRK is specifiek een drietal beginselen opgenomen dat in acht genomen moeten worden bij een interlandelijke adoptie om te waarborgen dat deze in het belang van het kind plaatsvindt. Deze beginselen worden hieronder benoemd en toegelicht. Het is op grond van artikel 4 sub c Haags adoptieverdrag en artikel 21 sub a IVRK tevens van belang dat de oorspronkelijke ouders hun toestemming geven voor de adoptie, nadat zij voldoende zijn geïnformeerd over de gevolgen daarvan. Daarnaast dienen op grond van artikel 1 sub a Haags adoptieverdrag alle grondrechten van het kind gerespecteerd te worden bij een interlandelijke adoptie. Subsidiariteitsbeginsel Interlandelijke adoptie behoort een ultimum remedium te zijn. Onder artikel 4 sub b van het Haags adoptieverdrag en artikel 21 sub b van het IVRK komt dit mede tot uiting door het subsidiariteitsbeginsel. De bevoegde autoriteiten moeten eerst grondig onderzocht hebben of er geen mogelijkheden zijn tot plaatsing van het kind in eigen land. Kinderen hebben namelijk in eerste instantie recht op verzorging en opvoeding door hun eigen ouders. Dat vloeit voort uit artikel 8 EVRM en artikel 7 IVRK. Als dat niet mogelijk blijkt heeft het kind recht op verzorging en opvoeding door familie. Als dat ook niet mogelijk blijkt, moet er in het land waar het kind woont bekeken worden of het kind door een ander gezin kan worden opgevangen.7 Dit kan ingevolge artikel 21 sub b IVRK zowel een pleeggezin als een adoptiegezin in eigen land zijn. Pas nadat uit gedegen onderzoek blijkt dat deze mogelijkheden niet voorhanden zijn of niet in het belang van het kind zijn, kan interlandelijke adoptie een oplossing bieden.
7
P. Vlaardingerbroek, ‘Alternatieven voor (interlandelijke) adoptie’, Justitiële verkenningen 2008, jrg. 34, nr. 7.
Geschikte adoptiefouders zoeken bij het kind Er moet gekeken worden welke aspirant-adoptiefouders geschikt zijn om het kind te adopteren. Dit noemt men matching. Een bemiddelingsorganisatie gaat dus niet een kind zoeken bij de aspirant-adoptiefouders, maar zoekt aspirant-adoptiefouders die bij het kind passen. Zou dat niet zo zijn, dan bestaat de kans dat de belangen van het kind ondergeschikt raken aan de belangen van de aspirant-adoptiefouders en de behoefte van het kind verwaarloosd wordt. Er wordt dus gezocht vanuit het perspectief van het kind. Daarom is het ook van belang dat er pas contact is tussen het kind en de aspirant-adoptiefouders na de „matching‟. Als er eerder contact is, kan het namelijk voorkomen dat er al sprake is van hechting tussen de aspirant-adoptiefouders en het kind. Dit terwijl er nog niet gecontroleerd is of deze ouders wel bij het kind passen.8 Verbod op ongepast geldelijk voordeel Uit artikel 8 van het Haags adoptieverdrag en artikel 21 sub d IVRK blijkt dat adoptie niet mag leiden tot financieel gewin. Vandaar dat ingevolge artikel 1 sub b van het Haags adoptieverdrag en artikel 35 IVRK beide verdragen mede tot doel hebben ontvoering van, verkoop van of handel in kinderen te voorkomen. Bovendien moet iedere lidstaat er voor zorgen dat zijn strafrecht van toepassing is op het als “tussenpersoon onrechtmatig verkrijgen van toestemming voor adoptie van een kind in strijd met toepasselijke internationaal juridische instrumenten inzake adoptie”. Dit vloeit voort uit artikel 3 lid 1 sub a onder ii van het facultatief protocol inzake de verkoop van kinderen, prostitutie en pornografie bij het IVRK. De uitgangspunten die in deze artikelen zijn neergelegd spelen een grote rol bij het tegengaan van misbruik omtrent interlandelijke adoptie. Nederland voldoet aan de eisen die dit facultatief protocol stelt. De Wobka geeft namelijk in artikel 27 en 28 strafbepalingen voor het onrechtmatig opnemen van een kind ter adoptie en het onrechtmatig bemiddelen bij een adoptie. 2.3 De voorfase Als men een buitenlands kind wil adopteren heeft men om te beginnen een beginseltoestemming nodig van de Minister van Veiligheid en Justitie. Dat volgt uit artikel 2 van de Wobka. Een beginseltoestemming wordt ingevolge artikel 3 van de Wobka verleend voor een termijn van vier jaar en kan telkens voor een periode van vier jaar worden verlengd. Indien een van de aspirantadoptiefouders voor het verstrijken van die vier jaren zesenveertig jaar wordt, zal de beginseltoestemming of verlenging in ieder geval afgegeven worden tot aan de dag voordat die aspirant-adoptiefouder verjaart. Uit artikel 4 van de Wobka volgt dat een verzoek voor een beginseltoestemming alleen in behandeling wordt genomen als de aspirant-adoptiefouders de gegevens overleggen die nodig zijn voor beoordeling van het verzoek, een verklaring overleggen dat zij bereid zijn het kind de gangbare preventieve en curatieve behandelingen te laten ondergaan die van levensbelang zijn en een bedrag voldoen van € 1.595,-.9 Als men samen een kind wil adopteren, moet men tevens getrouwd zijn. Indien men niet getrouwd is, zal er éénouder-
8
H. Lenters, ‘Interlandelijke adoptie: drie beginselen’, FJR 2006, 16. Dit bedrag is voor 1 informatiebijeenkomst en 5 voorlichtingsbijeenkomsten. € 210,- voor een inleidende bijeenkomst en € 1.385,- voor de vijf daaropvolgende bijeenkomsten, zie art. 6 lid 2 Besluit opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. 9
adoptie plaatsvinden, waarna de partner later partneradoptie kan aanvragen op grond van artikel 1:227 lid 2 BW. Voordat er op het verzoek wordt beslist, moet ingevolge artikel 5 lid 1 van de Wobka de Raad voor de Kinderbescherming een gezinsonderzoek uitvoeren. Er wordt tijdens dit onderzoek gekeken of de aspirant-adoptiefouders geschikt zijn voor de verzorging en opvoeding van een buitenlands kind. De Raad voor de Kinderbescherming kijkt hierbij onder andere naar de gezondheid en psychische gesteldheid, een mogelijk justitieel verleden, de woonsituatie, het werk en de vrijetijdsbesteding, het contact met familie en het sociale netwerk van de aspirantadoptiefouders.10 De aspirant-adoptiefouders moeten zich ook medisch laten keuren door een andere arts dan hun eigen huisarts. Van deze keuring moeten zij een verklaring overleggen aan de Raad voor de Kinderbescherming.11 Om te controleren of er sprake is van een mogelijk justitieel verleden, vraagt de Raad voor de Kinderbescherming een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister op.12 Het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming wordt met de aspirant-adoptiefouders besproken alvorens het aan de Minister van Veiligheid en Justitie wordt toegezonden. Uit artikel 5 lid 2 van de Wobka blijkt dat als de aspirant-adoptiefouders voor de eerste keer een buitenlands kind adopteren, zij verplicht zijn ter voorbereiding van het gezinsonderzoek een cursus te volgen die wordt aangeboden door de Stichting Adoptievoorzieningen. Deze cursus bestaat uit een informatiebijeenkomst van drie uur en vijf voorlichtingsbijeenkomsten van drie uur. Het is de bedoeling om tijdens deze voorlichtingsbijeenkomsten de aspirant-adoptiefouders voldoende informatie te verstrekken om een goed doordachte keuze te maken omtrent het wel of niet adopteren.13 Na aanleiding van het gezinsrapport en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming beslist de Minister van Justitie of hij wel of geen beginseltoestemming verleent. Blijkens artikel 5 lid 5 en lid 6 van de Wobka weigert de Minister het verzoek in ieder geval: - indien hij één van de aspirant-adoptiefouders ongeschikt acht voor de verzorging en opvoeding van een buitenlands kind; - indien één van de aspirant-adoptiefouders ten tijde van het indienen van het verzoek de leeftijd van tweeënveertig jaar heeft bereikt en er geen bijzondere omstandigheden zijn die het wenselijk maken het verzoek toch toe te wijzen; - indien te verwachten is dat op het tijdstip van adoptie het leeftijdsverschil tussen één van de aspirant-adoptiefouders en het kind meer dan veertig jaren bedraagt en er geen bijzondere omstandigheden zijn die het wenselijk maken het verzoek toch toe te wijzen. 10
www.kinderbescherming.nl > wat doet de raad > ASAA > adoptie van een kind uit het buitenland; geraadpleegd 16 februari 2012. 11 Beleidsregels met betrekking tot de werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming/Normenrapport 2000 versie 2 par. 9.2.2. 12 Beleidsregels met betrekking tot de werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming/Normenrapport 2000 versie 2 par. 9.2.2. 13 www.adoptie.nl > adoptieprocedure > procedure stap voor stap > voorlichtingsbijeenkomsten; geraadpleegd 16 februari 2012.
Bijzondere omstandigheden die het wenselijk kunnen maken de leeftijdsgrens van tweeënveertig jaar op te rekken zijn ingevolge art. 2 van de Richtlijnen opneming buitenlandse kinderen ter adoptie 2000: -
-
bij kinderen van twee jaar en ouder: indien uit het gezinsonderzoek is gebleken dat de aspirant-adoptiefouders geschikt zijn en er geen risicofactoren aanwezig zijn; bij gehandicapte kinderen: indien uit het gezinsonderzoek naast de geschiktheid en de afwezigheid van risicofactoren blijkt dat er bereidheid is tot de verzorging en opvoeding van een gehandicapt kind; indien uit onderzoek blijkt dat er in het gezin al één buitenlands kind ter adoptie is opgenomen; indien uit onderzoek blijkt dat er in het gezin een broer of zus van het op te nemen kind aanwezig is.
Kinderloosheid, uitstel van gezinsvorming uit overwegingen van carrièreplanning, behoefte aan hernieuwde gezinsvorming nadat kinderen inmiddels het gezin hebben verlaten, het regelmatig functioneren als vakantieadres voor kinderen, het niet eerder ingediend hebben van een verzoek omdat men eerst langs natuurlijke weg probeerde een kind te krijgen en het uitoefenen van een beroep of een functie waaruit een bijzondere geschiktheid tot het omgaan met kinderen blijkt, zijn omstandigheden die in ieder geval niet als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt.14 Bijzondere omstandigheden die het wenselijk kunnen maken om de grens van het leeftijdsverschil van veertig jaren op te rekken zijn ingevolge art. 3 van de Richtlijnen opneming buitenlandse kinderen ter adoptie 2000: - indien er in het gezin al meerdere kinderen aanwezig zijn en het leeftijdsverschil tussen het jongste kind en het adoptiekind niet meer dan twee jaar bedraagt (max. 2 jaar overschrijding van het leeftijdsverschil van veertig jaren); - indien het kind van twee jaar of ouder wordt opgenomen in een gezin waarin beide of één van de aspirant-adoptiefouders ouder zijn dan tweeënveertig jaar; - indien het te adopteren kind een jongere broer of zus is van een kind dat al ter adoptie is opgenomen in het gezin; - indien het de gezamenlijk opneming van twee of meer kinderen uit dezelfde familie betreft tussen wie onderling een groot leeftijdsverschil bestaat; - indien er vanwege een handicap, gedragsstoornis, achterstand in de ontwikkeling of een noodzakelijke medische ingreep sprake is van een moeilijk plaatsbaar kind. Als het verzoek voor een beginseltoestemming op grond van leeftijdsvereisten of ongeschiktheid wordt afgewezen, kunnen de verzoekers binnen zes weken bezwaar indienen bij de Minister van Veiligheid en Justitie. De Minister van Veiligheid en Justitie dient het bezwaar dan voor te leggen aan de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. Deze instantie belegt een hoorzitting, waarbij de verzoekers en hun advocaat en de vertegenwoordiger van de Minister van Veiligheid en Justitie gehoord worden en hun standpunten naar voren kunnen brengen. 14
Artikel 2 lid 3 Richtlijnen opneming buitenlandse kinderen ter adoptie 2000.
Uiteindelijk zal de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming schriftelijk advies geven aan de Minister van Veiligheid en Justitie. De Minister bepaalt echter of hij het advies wel of niet overneemt. Als het bezwaar wordt afgewezen kunnen de verzoekers binnen zes weken in beroep gaan bij de rechtbank op grond van de AWB. Het opnemen van een buitenlands kind zonder een geldige beginseltoestemming is op grond van artikel 442a Sr een strafbaar feit. De kinderrechter kan dan Bureau Jeugdzorg belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige. Bureau Jeugdzorg kan dan een machtiging aan de kinderrechter vragen om de minderjarige buiten het gezin te plaatsen.15 Zoals u in hoofdstuk 3 zult zien beslist de kinderrechter soms toch om de aspirant-adoptiefouders met de voogdij over de minderjarige te belasten en het kind niet uit huis te plaatsen. Dat komt omdat de kinderrechter altijd in het belang van het kind moet beslissen. 2.4 De bemiddelingsfase Nadat de beginseltoestemming is verleend, zal er bekeken moeten worden of er een buitenlands kind is waarvoor het aspirant-adoptiefgezin geschikt is. Dit kan op twee mogelijke manieren plaatsvinden. Een bemiddelende instantie kan via volledige bemiddeling zoeken naar een kind waarvoor de aspirant-adoptiefouders geschikt zijn of de aspirant-adoptiefouders zoeken zelf een bemiddelingscontact in het buitenland. Die laatste worden de zogenaamde “zelfdoeners” genoemd. Dit wordt ook wel deelbemiddeling genoemd, echter uit artikel 7a van de Wobka en het Haags adoptieverdrag blijkt dat deze “zelfdoeners” alleen een kind kunnen opnemen uit een nietverdragsstaat.16 Op grond van artikel 15 van de Wobka mogen alleen organisaties die een vergunning hebben gekregen van de Minister van Veiligheid en Justitie bemiddelen bij interlandelijke adoptie. De organisaties die op dit moment een vergunning hebben zijn Stichting Afrika, Stichting Kind en Toekomst, Stichting Meiling, Nederlandse Adoptie Stichting, Vereniging Wereldkinderen en Adoptiestichting A New Way.17 Bij de volledige bemiddeling onderhoudt de vergunninghouder contacten met de Nederlandse en buitenlandse autoriteiten en instellingen die bij de adoptie betrokken zijn. Hij zorgt dat iedereen over de noodzakelijke gegevens beschikt en assisteert de aspirant-adoptiefouders bij de procedures die zij in het buitenland moeten volgen om een kind te kunnen adopteren en de procedures die zij moeten volgen om de voor toelating van het kind in Nederland benodigde bescheiden te verkrijgen. De vergunninghouder moet er op toezien dat er -vóórdat alle formaliteiten zijn geregeld- geen contact is tussen de aspirant-adoptiefouders en de ouders/verzorgers van het adoptiefkind. Voorts zorgt hij er voor dat er een machtiging tot voorlopig verblijf voor het adoptiefkind wordt aangevraagd en assisteert hij de aspirant-
15
A.P. van der Linden e.a., Jeugd en Recht, Houten: Bohn, Stafleu van Loghum (Springer Uitgeverij) 2009. A.P. van der Linden, ‘Adoptie in het kennelijk belang van het kind?’, Justitiële Verkenningen, 2008, jrg. 34, nr. 7, p. 76. 17 www.adoptie.nl > adoptie > organisaties en links > vergunninghouders; geraadpleegd 6 mei 2012. 16
adoptiefouders bij het regelen van de reis van het adoptiefkind naar Nederland. Bovendien neemt de vergunninghouder de nazorg voor zijn rekening.18 Bij deelbemiddeling leggen de aspirant-adoptiefouders zelf contacten met de instanties die in het buitenland betrokken zijn bij een adoptieprocedure. De aspirant-adoptiefouders moeten zelf uitzoeken welke procedures zij moeten volgen om een kind te kunnen adopteren en zij zullen die procedures ook zelfstandig moeten doorlopen. De enige betrokkenheid van de vergunninghouders bij deze vorm van bemiddeling uit zich in de controle op zuiverheid en zorgvuldigheid van handelen van de bij de adoptie betrokken organisaties en personen.19 Het onderzoek van de vergunninghouder moet ingevolge het Besluit inzake het onderzoek naar buitenlandse contacten van aspirant-adoptiefouders in ieder geval betrekking hebben op: - de bevoegdheden, de vakbekwaamheid en het werkterrein van deze organisaties of personen en de manier waarop zij bekend staan bij de centrale overheid van dat land; - de verslaglegging en administratie van hun activiteiten; - de vergoeding die gevraagd wordt voor de door hun geboden diensten; - de identiteit en de herkomst van het adoptiefkind, de wijze waarop dat kind voor adoptie in aanmerking is gekomen en de wijze waarop de afstand door de ouders is geregeld; - of er voldoende inspanningen zijn verricht om dit adoptiefkind in eigen land te plaatsen; - de gegevens omtrent de lichamelijke en geestelijke gezondheid van het kind; - de vraag of de wettelijke voorschriften van de staat van herkomst in acht zijn genomen? Ingevolge artikel 7a lid 2 van de Wobka brengt de vergunninghouder over dit onderzoek een schriftelijk, met redenen omkleed, advies uit aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Deze bepaalt dan of de aspirant-adoptiefouders door mogen gaan met de adoptieprocedure in het betreffende land. Als de aspirant-adoptiefouders door mogen gaan met de adoptieprocedure dan zendt de Minister het gezinsrapport van de Raad voor de Kinderbescherming aan het gecontroleerde contact in het buitenland. Als de Minister weigert dan kunnen de aspirantadoptiefouders binnen zes weken een bezwaarschrift indienen bij de Minister. Deze procedure verloopt via de relevante wetgeving uit de AWB. Indien de Minister het bezwaar ongegrond verklaard, kunnen de aspirant-adoptiefouders binnen zes weken in beroep bij de rechtbank.20 Bij beide vormen van bemiddeling zijn de aspirant-adoptiefouders of adoptiefouders op grond van artikel 9 van de Wobka vanaf het moment dat het buitenlandse kind naar Nederland vertrekt verplicht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding. Indien het kind alsnog terug moet naar het land van herkomst zijn zij ook verantwoordelijk voor de kosten die daarmee gepaard gaan. Hoksbergen geeft in zijn artikel in het Adoptiemagazine aan dat de daling van adoptieverzoeken in Nederland met 60% wellicht deels zijn oorzaak vindt in de economische
18
Artikel 17a Wobka. Artikel 7a lid 1 Wobka. 20 Protocol inzake onderzoek naar buitenlandse contacten en deelbemiddeling bij interlandelijke adoptie, 25 september 1995. 19
crisis.21 Mensen kunnen zich al deze kosten wellicht niet meer veroorloven. Dit is jammer voor de kinderen die belang hebben bij het vinden van een goed buitenlands gezin. Toch vind ik het een goede zaak dat adoptiefouders verplicht worden te voorzien in deze kosten. Dat men verantwoordelijk is voor de kosten van verzorging en opvoeding vanaf het moment dat het buitenlandse kind naar Nederland vertrekt is mijn inziens logisch, aangezien ouders altijd verantwoordelijk zijn voor de kosten van opvoeding en verzorging van hun kinderen. Juist mede door artikel 9 Wobka bestaat er een bepaalde mate van zekerheid dat aspirant-adoptiefouders in ieder geval over voldoende middelen beschikken om een kind op te voeden. Ook de verantwoordelijkheid voor de kosten als het kind terug moet naar het land van herkomst zijn logisch, aangezien het kind op hun initiatief in ons land is gekomen. Zeker in het geval het kind terug moet omdat het hier op “illegale” wijze is gekomen, zou het vreemd zijn als de daarvoor verantwoordelijke die kosten niet zelf zouden hoeven dragen. Bovendien komen adoptiefouders tot 1 januari 2013 in aanmerking voor een tegemoetkoming in de adoptiekosten op het moment dat de adoptieprocedure volledig is afgerond. Dit is een eenmalige inkomensonafhankelijke bijdrage van € 3.700,-.22 Als aspirant-adoptiefouders niet tevreden zijn over het optreden van een vergunninghouder dan kunnen zij schriftelijk een klacht indienen bij de Klachtencommissie Vergunninghouders Interlandelijke Adoptie. Deze commissie is op grond van artikel 24a Wobka in het leven geroepen. Regels over de benoeming, samenstelling en bevoegdheden van deze commissie zijn te vinden in het Besluit klachtencommissie vergunninghouders interlandelijke adoptie. 2.5 De aankomstfase Op het moment waarop het kind in Nederland aankomt moet er op grond van artikel 8 van de Wobka nog aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Zo mag het kind in beginsel de leeftijd van zes jaren nog niet hebben bereikt en dienen de aspirant-adoptiefouders of adoptiefouders een medische verklaring van het kind te overleggen. Daarnaast dienen zij aan te geven van welke vorm van bemiddeling zij gebruik hebben gemaakt. Bovendien moeten zij op bevredigde wijze middels bescheiden aantonen dat de afstand door de ouders van het kind naar behoren is geregeld en de autoriteiten in het land van herkomst instemmen met de adoptie. Van de voorwaarde dat het kind de leeftijd van zes jaren nog niet heeft bereikt, mag in bijzondere gevallen met goedkeuring van de Minister van Veiligheid en Justitie worden afgeweken. Het gaat dan om gevallen waarbij in hetzelfde gezin al een jongere broertje of zusje van het oudere kind geadopteerd is of twee of meer kinderen tegelijk geadopteerd worden waarbij wordt aangetoond dat het bezwaarlijk zou zijn als die kinderen gescheiden worden.23
21
R. Hoksbergen, ‘Spectaculaire afname belangstelling voor adoptie’, Adoptiemagazine juni 2012, jrg. 15, nr. 2, p. 22. www.adoptie.nl > adoptie > veel gesteld vragen > over kosten verzekeringen e.d., geraadpleegd 12 juli 2012 en artikel 9a, b en c Wobka. 23 Artikel 4 lid 1 onder a en b Richtlijnen opneming buitenlandse kinderen ter adoptie 2000. 22
Naast de voorwaarden genoemd in artikel 8 is er nog een aantal andere formaliteiten dat geregeld dienen te worden. Welke formaliteiten dat zijn, is afhankelijk van het land van herkomst en de rechtsgeldigheid van de uitgesproken adoptie. Verdragsstaten Een adoptie wordt in Nederland van rechtswege erkend, indien de adoptiefouders een kind hebben geadopteerd uit een land dat partij is bij het Haags adoptieverdrag en de bevoegde autoriteit van dat land een schriftelijke verklaring afgeeft waarin zij aangeven dat de adoptie in overeenstemming met het verdrag tot stand is gebracht.24 Die erkenning houdt in dat de adoptie de rechtsgevolgen houdt die in het land van herkomst aan adoptie worden toegekend. Bij een sterke adoptie moet het kind binnen vijf dagen na aankomst worden aangemeld bij de afdeling Bevolking van de gemeente waar de adoptiefouders wonen. Het kind ontleent aan artikel 26 Haags adoptieverdrag rechten die gelijk zijn aan de rechten die kinderen hebben die in Nederland zijn geadopteerd. Dit artikel geeft alleen nog niet het recht op verkrijging van de Nederlandse nationaliteit. De Nederlandse nationaliteit komt een adoptiekind bij een sterke interlandelijke adoptie vanuit een verdragsstaat van rechtswege toe op grond van art. 5a lid 1 Rijkswet op het Nederlanderschap. Bij een zwakke adoptie komt het kind Nederland binnen als vreemdeling. Het kind moet op grond van artikel 4.47 lid 1 Vreemdelingenbesluit 2000 daarom binnen drie dagen aangemeld worden bij de korpschef van de politie en bij de afdeling Bevolking van de gemeente waar de adoptiefouders wonen. Bovendien moeten de adoptieouders bij de Minister van Veiligheid en Justitie een aanvraag indienen voor een vergunning tot verblijf conform artikel 14 Vreemdelingenwet 2000. Omdat Nederland de sterke adoptie erkent, kan de zwakke adoptie in Nederland op grond van artikel 27 van het Haags adoptieverdrag worden omgezet in een sterke adoptie. Het is echter wel noodzakelijk dat de biologische ouders en de instellingen en autoriteiten in het land van herkomst hier schriftelijk toestemming voor hebben gegeven. Om de omzetting te bewerkstelligen moet de gewone adoptieprocedure gevolgd worden. Aan een aantal vereisten hoeft echter niet te worden voldaan. Er moet alleen voldaan worden aan de voorwaarden genoemd in artikelen 1:227 BW en 1:228 lid 1 onder a en lid 2 BW. Na omzetting van de zwakke adoptie uit een verdragsstaat in een sterke adoptie, komt de Nederlandse nationaliteit het adoptiekind toe op grond van art. 5a lid 2 Rijkswet op het Nederlanderschap. Volgens artikel 11 Uitvoeringswet Haags adoptieverdrag moet in Nederland een zwakke adoptie altijd omgezet worden in een sterke adoptie. Niet-verdragsstaten De adoptie uit niet-verdragsstaten wordt niet als rechtsgeldige adoptie gezien in Nederland. Tot op heden werd over het algemeen aangenomen dat de adoptiefouders voor de Nederlandse wet wel het gezag over het kind hadden. In 2010 heeft het Hof Leeuwarden hierover echter een opmerkelijke uitspraak gedaan. De rechtsgevolgen die in het herkomstland aan de adoptie worden verbonden, zijn pas van kracht als de Nederlands rechter de adoptie erkend. Zo ook het 24
Artikel 23 Haags adoptieverdrag.
gezag.25 De rechtbank ‟s-Gravenhage heeft dit nogmaals herhaald in 2011.26 Feitelijk betekent dit dat elk kind dat interlandelijk geadopteerd is uit een niet-verdragsland niet onder gezag staat tot de erkenningsprocedure succesvol is afgerond. De adoptiefouders kunnen als zij in Nederland komen met het kind wel eerst de Nederlandse rechter om voogdij verzoeken, totdat de erkenning van de adoptie voltooid is. Maar een dergelijk verzoek wordt niet altijd gehonoreerd, want in de aangehaalde zaak uit 2010 werd Bureau Jeugdzorg met de voogdij belast. In de zaak uit 2011 werden de adoptiefouders wel met de voogdij belast. Dit verschil had te maken met het feit dat in de eerste zaak de adoptiefouders in scheiding lagen en zij dus geen solide basis vormde voor de kinderen. De adoptiefouders kunnen dus in de tijd tot dat het voogdijverzoek gehonoreerd is of de erkenning wordt uitgesproken, geen belangrijke beslissingen maken betreffende het adoptiekind. Ik vind dit een rare zaak, want wat als er bijvoorbeeld ineens een dringende medische beslissing moet worden genomen? Ik vind dat adoptiefouders van kinderen uit niet-verdragslanden wel automatisch met het gezag belast moeten zijn om die leemte op te vullen. Hier zijn andere consequenties aan verbonden, zoals dat dan in de zaak uit 2010 de adoptiefouders wel met het gezag belast zouden zijn terwijl dit niet helemaal in het belang van de kinderen zou zijn geweest. Echter eenzelfde soort situaties zijn ook niet uit te sluiten bij adopties uit verdragsstaten, waarbij de adoptie en dus ook het gezag van rechtswege wordt erkend. En in die laatste situaties is er geen extra rechterlijke toets, waarbij geoordeeld wordt of dat gezag van rechtswege wel in het belang van de kinderen is. Extra monitoring tijdens de nazorg kan wellicht weer helpen die situaties op te sporen waarbij na de adoptie sprake is van uitoefening van het gezag door de adoptiefouders, terwijl dit niet in het belang is van de kinderen. Bij de adoptie uit een niet-verdragsstaat komt het kind Nederland binnen als vreemdeling. Het kind moet op grond van artikel 4.47 lid 1 Vreemdelingenbesluit 2000 daarom binnen drie dagen aangemeld worden bij de korpschef van de politie en bij de afdeling Bevolking van de gemeente waar de adoptiefouders wonen. Bovendien moeten de adoptieouders bij de Minister van Veiligheid en Justitie een aanvraag indienen voor een vergunning tot verblijf conform artikel 14 Vreemdelingenwet 2000. Vervolgens zijn er twee opties om naar Nederlands recht een familierechtelijke band met het kind te krijgen. De adoptiefouders kunnen het kind in Nederland opnieuw naar Nederlands recht adopteren. De artikelen 1:227 en 1:228 BW zijn van belang. De andere optie is dat de adoptiefouders de Nederlandse rechter ofwel om erkenning van de (sterke) buitenlandse adoptie verzoeken ofwel een omzetting van de (zwakke) buitenlandse adoptie in een (sterke) Nederlandse adoptie verzoeken.27 Tot voor kort was de Wet conflictenrecht adoptie hierbij van belang, sinds 1 januari 2012 zijn echter de bepalingen van Boek 10 van het BW van toepassing in deze situatie.28
25
Hof Leeuwarden 1 juli 2010, LJN BN 2029 en Hof Leeuwarden 2 december 2010, LJN BP 0604. Rb ’s-Gravenhage 8 juni 2011, LJN BQ 8583. 27 Leona Hertsig, ‘Adoptie van buitenlandse kinderen door Nederlandse adoptiefouders’, FJR 2005, 9. 28 Vaststellings- en Invoeringswet Boek 10 Burgerlijk Wetboek van 19 mei 2011, Stb. 2011, 272. 26
Artikel 10:109 BW geeft aan dat een buitenlandse adoptie door Nederlandse adoptiefouders wordt erkend als de adoptie is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit van het herkomstland van het kind, de procedure van de Wobka is gevolgd, de erkenning van de adoptie in het kennelijk belang is van het kind en er geen weigeringsgronden zijn zoals benoemd in artikel 10:108 lid 2 en lid 3 BW. De erkenning moet op grond van dat artikel geweigerd worden als aan de adoptie geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, de adoptie niet erkend is in het herkomstland van het kind, erkenning van de adoptie kennelijk in strijd zou zijn met de openbare orde of de adoptie kennelijk betrekking heeft op een schijnhandeling. In het volgend hoofdstuk komt naar voren dat dit niet altijd gebeurt. Er zijn nog steeds adopties die plaatsvinden op valse of onjuiste gegevens. De informatie uit het land van herkomst, op grond waarvan moet worden vastgesteld of adoptie in het belang van het kind is, blijkt niet altijd volledig en betrouwbaar te zijn. In een onderzoek van inspectie jeugdzorg uit 2009 komt naar voren dat er in sommige landen van herkomst onvoldoende controle is op de afstandsprocedure, de adoptabiliteit van het kind, het subsidiariteitsbeginsel en kinderhandel.29 Vergunninghouders hebben de taak om zoveel mogelijke gegevens te verzamelen, deze gegevens goed te controleren en mogen eigenlijk niet door gaan met een procedure als er te weinig gegevens bekend zijn. Aan de andere kant hebben zij echter te maken met het vertrouwensbeginsel, welke de basis vormt voor de samenwerking met landen van herkomst om te komen tot een zorgvuldige en zuivere adoptieprocedure. Er is sprake van een spanning tussen die controletaak en het vertrouwensbeginsel waar achteraf het adoptiekind en de adoptiefouders de dupe van kunnen zijn. Dit risico komt sterker naar voren bij deelbemiddeling dan bij volledige bemiddeling, aangezien het dan nog moeilijker is voor de vergunninghouders om alle gegevens op betrouwbaarheid te controleren. Artikel 10:111 BW geeft aan dat een zwakke buitenlandse adoptie omgezet kan worden in een sterke Nederlandse adoptie. Zowel de adoptiefouders als het kind moeten dan hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben en het kind moet bovendien voor permanent verblijf in Nederland zijn toegelaten. Voorts dient de adoptie in het kennelijk belang van het kind te zijn en dient het kind op de dag van indiening van het verzoek tot omzetting minderjarig te zijn. Bovendien mag geen van de ouders het verzoek tot omzetting tegen spreken, zij moeten zelfs toestemming geven voor de omzetting. Na erkenning of omzetting verkrijgt het kind de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 5b Rijkswet op het Nederlanderschap. 2.6 Na de adoptie Artikel 9 sub c van het Haags Adoptieverdrag bepaalt dat de centrale autoriteit alle passende maatregelen moet nemen om de ontwikkeling van de nazorg bij adoptie te bevorderen. De centrale autoriteit hoeft dit niet daadwerkelijk zelf te doen, zij kan dit ook doen middels overheidsinstellingen of andere instellingen waaraan naar behoren vergunning is verleend.
29
Inspectie jeugdzorg, ‘Interlandelijke adoptie. Knelpunten in het stelsel’, Utrecht: december 2009.
In Nederland heeft de wetgever ervoor gekozen deze taak weg te leggen bij de vergunninghouders. Bij volledige bemiddeling is het op grond van artikel 17a, lid 1 onder g van de Wobka de taak van de vergunninghouders om na de opneming van een buitenlands kind begeleiding te geven. Onder deze begeleiding wordt verstaan dat de vergunninghouders verplicht zijn om zich enige tijd na de plaatsing, van het verloop daarvan op de hoogte te stellen en indien blijkt dat zich moeilijkheden voordoen, de adoptieouders van advies te dienen over door hen te nemen maatregelen.30 Hoe lang deze begeleiding moet duren en met welke intensiteit is niet bepaald. Volgens de memorie van toelichting hangt dit geheel af van de omstandigheden van het geval en de wensen van betrokkenen. In de praktijk is de nazorg die de vergunninghouders aanbieden vooral gericht op het oplossen en het voorkomen van procedurele problemen rondom de interlandelijke adoptie. Als er zich andere problemen voordoen, zoals hechtingsproblematiek of gedragsproblematiek zullen zij het gezin doorverwijzen naar andere hulpinstanties. Ook is het ingevolge artikel 17c van de Wobka de taak van de vergunninghouders om aan de autoriteiten van de herkomstlanden die dit eisen „follow-up‟-rapportages te verzenden. Op grond van artikel 9 sub e en 20 jo. 22 Haags Adoptieverdrag is deze taak van de centrale autoriteit gedelegeerd aan de vergunninghouders. Als men bijvoorbeeld een kind wil adopteren uit Ethiopië via Stichting Afrika dient men jaarlijks mee te werken aan een follow-up verslag tot het moment waarop het kind de leeftijd van 15 jaar bereikt.31 Sommige landen eisen tot 18 jaar na de aankomst van het kind rapportages over de plaatsingen. In de praktijk verplichten de adoptiefouders zich meestal op grond van het bemiddelingscontract met de vergunninghouders tot het jaarlijks opstellen van een verslag omtrent de feitelijke situatie waarin het kind zich bevindt. De adoptiefouders schrijven dan het verslag, maar de vergunninghouders zorgen er wel voor dat het follow-up rapport aan de bevoegde autoriteiten van het herkomstland wordt toegezonden. Daarnaast kunnen adoptiefouders bij andere organisaties terecht die bepaalde vormen van nazorg aanbieden. Stichting Adoptievoorzieningen biedt bijvoorbeeld advies, hulp en ondersteuning middels gesprekken, brochures, cursussen en video-interactiebegeleiding. Het Fiom in Utrecht biedt ook nazorg aan zowel adoptiefouders als geadopteerde aan. Tevens helpt het Fiom bij zoekacties naar verwanten van geadopteerde en begeleiden zij geadopteerde bij het traject na de ontmoeting. De nazorg die het Fiom biedt zal op korte termijn echter drastisch afnemen. Door een subsidiekorting van ruim drie miljoen moet zij namelijk alle regiokantoren sluiten.32 Er kan wel geconcludeerd worden dat de nazorg die in Nederland verleend wordt geen gestructureerde nazorg is die aan alle adoptiefouders en geadopteerde wordt aangeboden. Zoals ik in het volgende hoofdstuk nog een aantal maal zal betogen, is dit mijn inziens wel noodzakelijk.
30
Kamerstukken II 1995/96, 24 881, nr. 3. www.stichtingafrika.nl > adoptie Ethiopië, geraadpleegd 16 juli 2012. 32 Uitzending Hart van Nederland van 3 september 2012. 31
Gezien de kleine rol die de vergunninghouders in de praktijk op dit gebied spelen, lijkt het mij tevens beter om deze taak over te hevelen naar een andere organisatie. Een centraal punt dat zorg draagt voor een structurele, verplichte nazorg aan elk adoptiegezin. Zo kan ook alle reeds bestaande expertise op het gebied van adoptienazorg gebundeld worden en verder ontwikkeld worden. 2.7 Samenvatting Uit het voorgaande kan worden opgemaakt dat het belang van het kind voorop behoort te staan bij een interlandelijke adoptie. Om dit te waarborgen is er een drietal beginselen opgenomen in de relevante internationale wetgeving. Het subsidiariteitsbeginsel, het beginsel dat er bij het kind geschikte adoptiefouders gevonden moeten worden en het beginsel dat een adoptie nooit mag leiden tot ongepast geldelijk voordeel. Voordat aspirant-adoptiefouders een buitenlands kind kunnen adopteren moeten zij ingevolge de Nederlandse wetgeving een lange procedure doorlopen, die begint bij het aanvragen van een beginseltoestemming. Vervolgens dienen zij een voorlichtingscursus te volgen en wordt er een gezinsonderzoek ingesteld door de Raad voor de Kinderbescherming. Nadat de beginseltoestemming is verleend, zullen de aspirant-adoptiefouders een keuze moeten maken tussen volledige bemiddeling of deelbemiddeling. Als het buitenlandse adoptiefkind in Nederland aankomt, dan is er nog een aantal voorwaarden opgenomen in artikel 8 Wobka waaraan moet worden voldaan. Adopties uit landen die partij zijn bij het Haags adoptieverdrag worden van rechtswege erkend. Is er echter sprake van een zwakke adoptie, dan behoudt die adoptie ook de status van zwakke adoptie in Nederland, tenzij er een verzoek tot omzetting van de buitenlandse adoptie in een sterke Nederlandse adoptie wordt gedaan. Het kind verkrijgt pas de Nederlandse nationaliteit als er voldaan is aan alle voorwaarden gesteld in artikel 5a lid 1 of lid 2 Rijkswet op het Nederlanderschap. Adopties uit landen die geen partij zijn bij het Haags adoptieverdrag worden niet van rechtswege erkend. Het kind moet of opnieuw naar Nederlands recht geadopteerd worden of de adoptiefouders moeten een erkenning (sterke adoptie) van de buitenlandse adoptie of een omzetting (zwakke adoptie) van de buitenlandse adoptie in een sterke Nederlandse adoptie verzoeken aan de Nederlandse rechter. Het kind verkrijgt pas de Nederlandse nationaliteit als voldaan is aan alle voorwaarden gesteld in artikel 5b Rijkswet op het Nederlanderschap. Gedurende enige tijd na de adoptie zijn vergunninghouders verplicht zich op de hoogte te laten stellen van het verloop van de adoptie en indien nodig het adoptiegezin te begeleiden bij problemen. Tevens moeten zij voor veel herkomstlanden zorg dragen voor follow-up rapportages betreffende het verloop van de adoptie. In de praktijk blijkt echter dat de vergunninghouders slechts een geringe rol spelen in het zogenoemde proces van nazorg bij adoptie. Het aanbod van specifieke probleemgerichte nazorg is versnipperd over verschillende organisaties en hulpinstanties en de nazorg is niet gestructureerd. Het zou beter zijn om deze taak over te hevelen naar een centrale instantie, die zorg draagt voor een structurele, verplichte nazorg aan
elk adoptiegezin. Zo kan ook alle reeds bestaande expertise op het gebied van adoptienazorg gebundeld en verder ontwikkeld worden. Dat de ongestructureerde nazorg in Nederland niet het enige probleem is bij interlandelijke adoptie zal blijken uit het volgende hoofdstuk, waar de andere kritiek die de laatste jaren gerezen is aangaande dit fenomeen uitgebreid besproken wordt. Daarentegen zullen ook de positieve aspecten van interlandelijke adoptie aan bod komen.
Hoofdstuk 3. Positieve en negatieve kritiek op interlandelijke adoptie 3.1 Inleiding In het vorige hoofdstuk is de procedure van interlandelijke adoptie uiteengezet. Uit dit hoofdstuk komt naar voren dat iedereen die een kind uit het buitenland wil adopteren in ieder geval een beginseltoestemming nodig heeft. Om zo‟n toestemming te verkrijgen moet een aspirantadoptiefouder aan zware eisen voldoen. Nadat de toestemming verleend is, komt de aspirantadoptiefouder altijd in aanraking met een vergunninghouder. Bij volledige bemiddeling verloopt de gehele adoptieprocedure onder begeleiding van de vergunninghouder, bij deelbemiddeling moet de vergunninghouder het buitenlandse contact onderzoeken ter controle. Als de adoptiefouders na een sterke adoptie in een verdragsland terugkomen in Nederland wordt de adoptie van rechtswege erkend. Is er echter sprake van een zwakke adoptie in een verdragsland dan moet er in Nederland eerst een verzoek tot omzetting worden ingediend bij de rechter. Bij adoptie uit een niet-verdragsland komt de Nederlandse rechter er altijd aan te pas, aangezien hij een sterke adoptie eerst moet erkennen en een zwakke adoptie eerst moet omzetten in een sterke adoptie alvorens er rechtgevolgen aan de adoptie verbonden kunnen worden. Na de adoptie hebben de vergunninghouders nog de taak om nazorg te verlenen en follow-up rapportages op te stellen. Al met al een procedure die met veel waarborgen omkleed is en waarin er veel autoriteiten zijn die controletaken uitoefenen. Toch blijken deze waarborgen en controletaken nog steeds onvoldoende, aangezien er nog steeds veel negatieve geluiden zijn rondom interlandelijke adoptie. Deze negatieve geluiden als ook de positieve aspecten van interlandelijke adoptie zullen in dit hoofdstuk aan bod komen. 3.2 Negatieve kritiek Ondanks de vele wetten en regels die van toepassing zijn bij interlandelijke adoptie en de activiteiten van de autoriteiten die zijn aangesteld om er op toe te zien dat die wetten en regels worden nageleefd, komt het nog steeds voor dat aan sommige adopties bepaalde onregelmatigheden kleven. Daarnaast zal adoptie altijd drastische gevolgen blijven houden voor de afstammingsbanden met de biologische familie. Het opgroeien zonder de roots te kennen, blijkt ook heftige problematiek met zich te kunnen meebrengen tijdens de ontwikkeling van geadopteerde kinderen. Bovendien neemt het aantal gezonde en geschikte kinderen dat voor adoptie in aanmerking komt sterk af. Dit leidt tot een nieuw probleem, namelijk de „special needs‟ kinderen en de opvoeding daarvan. Deze problemen rondom interlandelijke adoptie zullen in deze paragraaf besproken worden. 3.2.1 Illegaal handelen De afgelopen jaren hebben een aantal interlandelijke adopties waarbij sprake was van illegaal handelen het nieuws gehaald. In sommige gevallen omzeilden adoptiefouders bewust de adoptieprocedure door de beginseltoestemming te vervalsen of het kind via andere wegen dan de bestaande te adopteren. In andere gevallen handelden de adoptiefouders niet bewust, maar bleek er een illegaal aspect aan de adoptie te kleven waarvan zij niets wisten. De biologische ouders
hadden bijvoorbeeld geen of niet op juiste wijze afstand van het kind gedaan. Er zijn verhalen bekend van kinderen die worden gekocht of ontvoerd, waarna de benodigde documenten worden vervalst. Of ouders die met leugens worden overgehaald om hun kinderen mee te geven, zoals de belofte dat de kinderen weggaan om een studie te volgen zodat zij de rest van het gezin kunnen onderhouden en terug komen als ze achttien zijn. Ook wordt aan ouders niet uitgelegd wat adoptie eigenlijk inhoudt. In Ethiopië bestaat bijvoorbeeld alleen zwakke adoptie; veel Ethiopische ouders denken dan ook dat zij gewoon rechten blijven houden op hun kinderen na de adoptie. 3.2.1.1 Omzeilen adoptieprocedure Een voorbeeld betreft de zaak waarin drie personen ervan beschuldigd worden de vereiste beginseltoestemming en andere documenten te hebben vervalst om de adoptie van een kind uit Sri Lanka te realiseren. De vrouw werdt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 189 dagen en een werkstraf van 240 uren.33 De man kreeg een gevangenisstraf van 134 dagen en een werkstraf van 240 uren.34 Een andere man die geholpen had bij het vervalsen van de documenten werdt veroordeeld tot een gevangenisstaf van 6 dagen en 240 uren werkstraf.35 Dat er ook dichter bij huis misstanden plaatsvinden, blijkt als de zaak baby Donna in het nieuws komt. Een Belgisch echtpaar sluit een draagmoederschapscontract met een ander Belgisch echtpaar. De Belgische draagmoeder wordt kunstmatig bevrucht met zaad van de Belgische wensvader. Na een ruzie kiezen de draagouders er echter voor om het ongeboren kind via internet aan een Nederlands echtpaar aan te bieden. Het Nederlandse echtpaar heeft Donna na de geboorte mee naar huis genomen teneinde haar te adopteren. Inmiddels is de Nederlandse pleegmoeder nog steeds belast met de tijdelijke voogdij, ondanks de verzoeken van de wensvader om haar uit de tijdelijke voogdij te ontheffen en hem tot voogd te benoemen. Voorts verblijft Donna nog steeds in Nederland bij de pleegmoeder. Wel zullen alle betrokkenen zich nog in België moeten verantwoorden voor de strafrechter.36 Het Nederlands echtpaar dat baby Jayden kocht van een Belgisch echtpaar en bij de gemeente aangaf als hun eigen baby werd in 2011 veroordeeld voor valsheid in geschrifte en illegale adoptie. Zij kregen een voorwaardelijke celstraf van 8 maanden, 240 uur werkstraf en een boete van €1000,- voorwaardelijk.37 Baby Jayden werd in 2008 al onder voorlopige voogdij van Bureau Jeugdzorg Overijssel geplaatst en is daarna teruggegaan naar België en daar in een ander pleeggezin geplaatst.38
33
Rb Zwolle 16 februari 2010, LJN BL4061. Rb Zwolle 16 februari 2010, LJN BL4062. 35 Rb Zwolle 16 februari 2010, LJN BL4063. 36 www.ad.nl > archief > 25 november 2011 > 15.00 uur: Alle betrokkenen baby Donna voor de rechter, geraadpleegd 18 juni 2012. 37 Rb Zwolle 14 juli 2011, LJN BR1615 en LJN BR1608. 38 Rb Zwolle 27 november 2008, LJN BG5827. 34
Zoals ik in hoofdstuk 1 al heb aangegeven, gaat de rechter in het belang van het kind toch vaak voorbij aan het ontbreken van een beginseltoestemming.39 Het kind mag dan toch bij de adoptiefouders blijven. De rechter beslist zo omdat er meestal enige tijd overheen gaat waarin het kind de kans krijgt om te hechten aan de aspirant-adoptiefouders en er family life ontstaat tussen de opvoeders en het kind. In de zaak van Baby Donna werd het verzoek tot adoptie niet toegewezen, maar kreeg de aspirant-adoptiefmoeder wel de tijdelijke voogdij en mocht Donna bij haar blijven wonen, omdat er family life was ontstaan tussen Donna en het Nederlandse koppel. De personen die in strijd handelen met de wet, worden dus eigenlijk beloond. De rechter bedoeld het goed, door in het belang van het kind te redeneren, maar geeft hiermee tevens een verkeerd signaal af naar de samenleving. Anderen kunnen hierdoor juist op het idee worden gebracht om in strijd met de regels te handelen. Is het in het belang van het kind om bij ouders te blijven die in strijd met de wet hebben gehandeld? Zullen deze ouders ook andere wetten en regels aan hun laars lappen, als het om de verzorging en opvoeding van het kind gaat? Uit latere jurisprudentie blijkt dat de rechter steeds kritischer ten opzichte van deze illegale adopties staat. Zij plaatste baby Jayden onder voorlopige voogdij van Bureau Jeugdzorg.40 In beide zaken waarin hierboven straffen zijn opgelegd, konden deze straffen worden opgelegd omdat er sprake was van valsheid in geschrifte. De opneming van een kind zonder beginseltoestemming, is op grond van artikel 28 Wobka slechts een overtreding die kan worden bestraft met een geldboete van de derde categorie. De boete kan dus op grond van artikel 23 Sr ten hoogste € 7.800,- bedragen. Indien er geen sprake is van valsheid in geschrifte of enig ander strafbaar feit, kan alleen maximaal dit boetebedrag worden opgelegd. Dit boetebedrag heeft mijn inziens niet echt een afschrikwekkend effect, vooral in vergelijking met de bedragen die sommige mensen over hebben om een kind uit het buitenland te “kopen”. 3.2.1.2 Kinderhandel In een uitzending van Netwerk in mei 2007 werd een adoptieschandaal aan het licht gebracht. De Indiaanse politie eiste het adoptiekind Raoel dat al zes jaar in Nederland was, terug voor DNAonderzoek en hereniging met de ouders. Raoel werd door mensenhandelaren bij zijn moeder weggehaald.41 De Nederlandse rechter heeft het verzoek om het ouderschap door middel van DNA-onderzoek vast te stellen afgewezen. Voornamelijk omdat de inmiddels 13-jarige jongen dit zelf niet wil. Ook het verzoek terzake van omgang en het verkrijgen van informatie en foto‟s werd afgewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat verzoekers de biologische ouders zijn en of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking.42
39
O.a, Rb Breda 2 maart 2007, LJN BA0698, Rb Haarlem 18 december 2006, LJN AZ7519, Rb Zwolle 12 januari 2006, LJN AV4706. 40 Rb Zwolle 27 november 2008, LJN BG5827. 41 Kamerstukken II 2009/10, 31 265, nr. 1. Zie ook: http://www.netwerk.tv/dossier/4849?page=4, geraadpleegd 18 juni 2012. 42 Rb Zwolle-Lelystad 4 maart 2011, LJN BP6936.
In oktober 2009 hebben de Vereniging Wereldkinderen en Stichting Afrika de adopties uit Ethiopië tijdelijk stopgezet. Aanleiding voor deze stopzetting waren onregelmatigheden in dossiers. Van sommige geadopteerde Ethiopische kinderen bleken niet alle achtergrondgegevens in overeenstemming te zijn met de gegevens zoals die in de dossiers waren opgenomen. Op papier was een moeder bijvoorbeeld overleden, terwijl zij feitelijk nog leefde. De Ethiopische autoriteiten onderkennen deze problemen en hebben dit zelf ook gesignaleerd. Er zou sprake zijn van lokale organisaties die kinderen ronselen voor adoptie. Ook zouden politieofficieren worden omgekocht en de regels worden omzeild door het afgeven van valse verklaringen of het falsificeren van verklaringen. Daarnaast is geconstateerd dat in bepaalde gevallen ouders die hun kind ter adoptie afstaan onvoldoende worden geïnformeerd over de consequenties van adoptie. De Ethiopische autoriteiten heeft aangekondigd dat kinderen die als vondeling worden aangetroffen door de politie alleen nog maar naar staatskindertehuizen mogen worden gebracht. Zo wordt geprobeerd te voorkomen dat er mogelijke betalingen worden gedaan door kindertehuizen voor het aanbrengen van vondelingen. Om in het vervolg te voorkomen dat ouders onvoldoende geïnformeerd worden, moeten de Vereniging Wereldkinderen en Stichting Afrika ouders eigenstandig informeren over de consequenties van interlandelijke adoptie. Tevens moet de afstandverklaring van ouders worden geverifieerd op juistheid of moet bij afwezigheid van een verklaring deze alsnog worden gevraagd. Ook zal voortaan door de vergunninghouder een beginseltoestemming op naam aangevraagd worden op basis van documenten zoals vastgelegd in het kwaliteitskader. Zo is de Nederlandse Centrale autoriteit als extra controleschakel in het proces opgenomen.43 De (oud-)minister van Justitie (Hirsch Ballin) gaf in februari 2010 aan dat hij na onderzoek geen reden zag om de bestaande adoptierelatie tussen Ethiopië en Nederland te heroverwegen. Wel zouden de eerder genoemde extra waarborgen in acht moeten worden genomen en zouden de nationale ontwikkelingen in Ethiopië bij het opbouwen van een kinderbeschermingsprogramma waarbij het belang van het kind voorop staat nauwlettend moeten worden gevolgd.44 Uit de site van een Amerikaanse man die deze ontwikkelingen volgt, blijkt dat de Ethiopische autoriteiten zich erop toeleggen om voor wezen een duurzaam systeem te ontwikkelen waarbij de nadruk meer ligt op het vinden van liefdevolle lokale gezinnen voor de kinderen dan het bouwen van meer weeshuizen. De Ethiopische regering financiert nu ook lokale non-gouvermentele organisaties om ervoor te zorgen dat weeskinderen worden opgevangen in het grotere systeem van maatschappelijke welzijn en sociale bescherming die het land aan het opbouwen is. Er blijken nu ook meer lokale families zich aan te bieden om weeskinderen een thuis te bieden.45 De betrouwbaarheid van de website van deze Amerikaanse man is niet te checken en uit de Amerikaanse kranten blijkt dat er nog niet zo veel veranderd is in Ethiopië. De American Prospect bericht namelijk dat er ondanks de inspanningen van de minister van het ministerie van vrouwen, kinderen en families nog steeds geprofiteerd wordt van interlandelijke adoptie en er nog steeds
43
Kamerstukken II 2009/10, 31 265, nr. 32, p.1-5 (Brief van de minister van Justitie). Kamerstukken II 2009/10, 31 265, nr. 32, p.6 (Brief van de minister van Justitie). 45 http://blogs.christianpost.com/every-child/change-in-ethiopia-10602/, geraadpleegd 18 juni 2012. 44
sprake is van omkoping in het Ethiopische adoptieprogramma.46 Ook de Wallstreet Journal gaf aan dat de Ethiopische autoriteiten weer steeds meer adopties goedkeuren. En alhoewel de Amerikaanse State Department aangeeft dat er geen bewijs is voor fraude bij de adopties, verplichten zij sinds een aantal maanden wel DNA-testen en interviews met Ethiopische ouders die hun kinderen afstaan, om er zeker van te zijn dat zij wel de echte ouders zijn.47 De toekomst zal dus nog moeten uitwijzen of alle betrokkenen zich daadwerkelijk aan de afspraken houden en deze afspraken voldoende zijn om onregelmatigheden te voorkomen. Ook adopties uit China stonden in 2007 in het nieuws. Directies van kindertehuizen in Hunan betaalden smokkelaars grote bedragen om aan hen kinderen te verkopen uit andere kindertehuizen. Vervolgens zorgde de directies zelf voor valse documenten die nodig waren voor interlandelijke adoptie.48 In 2008 steken er geruchten de kop op dat de Chinese overheid kinderen van hun ouders afpakt en in het adoptiecircuit brengt omwille van de handhaving van de éénkindpolitiek.49 Op verzoek van de minister van Justitie en Veiligheid heeft de Inspectie jeugdzorg naar aanleiding van de mogelijke misstanden een onderzoek ingesteld. Onderzocht werd of Stichting Kind en Toekomst en Wereldkinderen zorgvuldig hadden gehandeld bij de adoptie van zeven kinderen uit China. Uit het onderzoek blijkt dat controlemogelijkheden van vergunninghouders in China beperkt zijn, omdat zij zelf geen contact mogen opnemen met de tehuizen en moeten afgaan op de informatie die de CCAA aanlevert. De Inspectie jeugdzorg concludeert dan ook dat beide vergunninghouders binnen de mogelijkheden die zij hadden zorgvuldig gehandeld hebben.50 De minister vond op basis van dit onderzoek Chinese adopties, alhoewel ze kwetsbaar zijn, toch verantwoord. Mevrouw Hut (tot 1 september 2009 directeur van Wereldkinderen) was het niet eens met de conclusie van de minster en wilde zelf onderzoeken of Chinese kindertehuizen op grote schaal voor kinderen betalen. Volgens het ministerie zou dit onderzoek echter ongewilde gevolgen kunnen hebben voor de samenwerking met China, ook op andere gebieden dan alleen adoptie. Als zij toch zelfstandig onderzoek zou verrichten, zou het ministerie de vergunning van Wereldkinderen mogelijk intrekken.51 Hierop heeft mevrouw Hut ontslag genomen als directeur van Wereldkinderen. Zij vind dat er bij adoptie steeds meer gekeken wordt naar economische belangen en de behoefte van wensouders in plaats van naar het belang van het kind. Hierdoor wordt interlandelijke adoptie steeds kwetsbaarder voor illegale praktijken. Ik ben het met mevrouw Hut eens. De vraag naar adoptiekinderen zorgt er ongewild voor dat bepaalde partijen allerlei manieren zoeken om het aanbod te creëren, zoals smokkelaars en kinderhandelaren die een graantje mee willen pikken. Armoede en politieke omstandigheden in de zendende landen kunnen de risico‟s voor omkoping niet uitsluiten, waardoor het hen nog iets makkelijker wordt gemaakt. Bij de organisaties in zendende landen wordt 'smeergeld' onder de 46
E.J. Graff, ‘Don’t adopt from Ethiopia’, The American Prospect, 3 mei 2012. M. Jordan, ‘Inside Ethiopia’s adoption boom’, The Wallstreet Journal, 28 april 2012. 48 B. Slot, ‘Adoptie en welvaart; een analyse van vraag en aanbod van adoptiekinderen’, Justitiële Verkenningen 2008, jrg. 34, nr. 7, p.14. 49 I. Pronk, ‘Weer ophef rond adoptie uit China’, Trouw 11 maart 2008. 50 Inspectie jeugdzorg, Achtergrond onbekend? Onderzoek naar het handelen van twee vergunninghouders bij de interlandelijk adoptie van zeven Chinese kinderen, Utrecht: november 2009, p. 15. 51 I. Pronk, ‘Westerse kinderwens leidt tot misstanden; Aftredend directeur adoptiebureau hekelt beleid’, Trouw 19 augustus 2009, p.1. 47
post 'advocaatkosten' ondergebracht en de bedragen die babymakelaars van tehuizen krijgen vallen onder de noemer 'onkostenvergoedingen'.52 Zolang de vraag naar kinderen groot blijft, zal er ook telkens een nieuw aanbod blijven. En waar een legale markt aanwezig is, zal ook altijd een illegale markt aanwezig blijven. 3.2.1.3 Toezicht Er zijn allerlei regels en waarborgen die ervoor moeten zorgen dat onregelmatigheden, zoals de voorbeelden hierboven, niet plaatsvinden. Vergunninghouders zijn verplicht om op basis van de ter beschikking staande mogelijkheden de betrouwbaarheid van buitenlandse contactpersonen zo goed mogelijk te controleren.53 Ook bij deelbemiddeling moeten vergunningenhouders o.a. de herkomst van het kind onderzoeken, de wijze waarop dat kind voor adoptie in aanmerking is gekomen en de wijze waarop de ouders afstand hebben gedaan. Uit het kwaliteitskader blijkt dat de vergunninghouders geen samenwerking aan mogen gaan met een nieuw buitenlands contact als er twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van dat contact. Als er twijfels ontstaan inzake de betrouwbaarheid van bestaande buitenlandse contacten dan dienen de vergunninghouders extra informatie in te winnen via de plaatselijke autoriteiten. Als dat onvoldoende informatie oplevert of niet mogelijk blijkt, dienen de vergunninghouders de centrale autoriteit in te schakelen. Deze zal nadere informatie inwinnen bij de centrale autoriteit in het herkomstland. Als blijkt dat er sprake is van bepaalde misstanden wordt er nadere actie ondernomen via het Ministerie van Buitenlandse Zaken en/of het permanent bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal privaatrecht. Zowel de centrale autoriteit als de vergunninghouders kunnen besluiten om de adopties uit dat land (al dan niet tijdelijk) stop te zetten. Tussen de centrale autoriteit en de vergunninghouders vindt in ieder geval afstemming plaats over de te nemen beslissingen of de uit te voeren acties.54 Ondanks deze regels en waarborgen zijn er situaties waarin het fout gaat. In een onderzoek van de Inspectie jeugdzorg van 2009 komt naar voren waar de knelpunten in het systeem zitten.55 Vergunninghouders moeten de betrouwbaarheid van de buitenlandse contactpersonen controleren, maar hebben in veel landen slechts de beschikking over weinig gegevens en hebben geen mogelijkheden om de betrouwbaarheid van die gegevens te controleren. Volgens het kwaliteitskader zouden de vergunninghouders de centrale autoriteit moeten inschakelen bij mogelijke onbetrouwbare gegevens of buitenlandse contacten, maar het antwoord van de centrale autoriteit is meestal dat de vergunninghouders moeten uitgaan van het vertrouwensbeginsel. Wederzijds vertrouwen bij interlandelijke adoptie vloeit voort uit het Haags Adoptieverdrag. Men mag er vanuit gaan dat de bij het verdrag aangesloten staten, de regels van het verdrag in acht nemen. De centrale autoriteit gaat ook van de beginselen van het Haags Adoptieverdrag uit bij adopties uit landen die geen partij zijn bij het verdrag, de zogenoemde deelbemiddelingen.56 Terwijl uit de eerder aangehaalde voorbeelden blijkt dat de centrale 52
P. Bos, ‘Adoptie uit het buitenland kan echt niet meer; Goede bedoelingen, slechte effecten’, NRC Handelsblad 2 september 2009, p. 7. 53 Kwaliteitskader vergunninghouders interlandelijke adoptie 2008, p. 20. 54 Kwaliteitskader vergunninghouders interlandelijke adoptie 2008, p. 29. 55 Inspectie jeugdzorg, ‘Interlandelijke adoptie. Knelpunten in het stelsel’, Utrecht: december 2009. 56 Zie de beleidsdoorlichting interlandelijke adoptie 2012.
autoriteit bij zowel volledige bemiddelingen als deelbemiddelingen er niet altijd op kan vertrouwen dat de herkomstlanden de regels van het verdrag naleven. Ik vraag mij dan ook af of de terughoudendheid van de centrale autoriteit meer te maken heeft met politieke of economische relaties dan met de vertrouwensrelatie. In het kader van de voorbereidingen voor het hernieuwd wetsvoorstel dat de Wobka wijzigt heeft de minister van Justitie en Veiligheid een beleidsdoorlichting laten uitvoeren. Ook in deze beleidsdoorlichting komt naar voren dat er spanning bestaat tussen de controletaak van de vergunninghouders en het vertrouwensbeginsel. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geeft aan dat hij de betrouwbaarheid en de kwaliteit van de informatie gaat vergroten door de samenwerking met de herkomstlanden te versterken. En voorts wil hij de controlemogelijkheden van de vergunninghouders en centrale autoriteit versterken en zo nodig aanscherpen.57 Nergens wordt echter expliciet vermeld op welke wijze de staatssecretaris beoogt die versterking en aanscherping te realiseren. Daarnaast is er ook niet altijd sprake van afstemming of in ieder geval consensus over de te nemen beslissingen, zoals het kwaliteitskader stelt. Dit blijkt wel uit het al eerder aangehaalde voorbeeld van Chinese adopties waarbij de directeur van de vergunninghoudende organisatie het niet eens was met de conclusie van de minister. Uit de beleidsvoorlichting komt naar voren dat de centrale autoriteit wordt aangesproken op het handelen van vergunninghouders bij mogelijke misstanden, maar dat ze daar eigenlijk niet zoveel aan kunnen doen. Er zijn namelijk in de huidige wet- en regelgeving onvoldoende mogelijkheden om vergunninghouders aan te sturen of aanwijzingen en instructies te geven. Ik vind het vreemd dat gezegd wordt dat de centrale autoriteit te weinig mogelijkheden heeft om vergunninghouders aan te sturen. Het door de centrale autoriteit dreigen met het intrekken van de vergunning van Wereldkinderen leidde namelijk wel tot het aansturen op het niet verrichten van eigen onderzoek door deze vergunninghouder. Er komen in de toekomst in ieder geval meer mogelijkheden tot aansturing en het geven van aanwijzingen of instructies. De staatssecretaris wil het kwaliteitskader voor vergunninghouders opnemen in wet- en regelgeving. Hierin wil hij een aanwijzingsbevoegdheid voor de minister introduceren en raden van toezicht instellen bij vergunninghouders.58 3.2.2 Ontwikkeling geadopteerde Geadopteerde kinderen uit het buitenland worden uit de hun bekende en vertrouwde omgeving gehaald en komen terecht in een nieuw gezin, een nieuwe omgeving en een geheel nieuw land met andere gebruiken en gewoonten. Daarnaast hebben zij in het thuisland vaak al enige mate van deprivatie doorstaan, zoals ondervoeding, verwaarlozing in een kindertehuis, scheidingen en eventuele mishandeling. Daarom wordt er meestal vanuit gegaan dat geadopteerde kinderen vaker emotionele problemen, gedragsproblemen en psychische problemen ondervinden dan niet-
57
Kamerstukken II 2011/12, 33 199, nr. 1 (Brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie). Zie ook bijlage 4 Rapport Beleidsdoorlichting interlandelijke adoptie; G. Minderman, ‘Advies bestuurlijke verhoudingen in de sector van inter-landelijke adoptie’. 58
geadopteerde kinderen. Er is dan ook veelvuldig onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van buitenlandse geadopteerden vanaf de vroege kindertijd tot de volwassenheid. Verhulst en Versluis-den Bieman zijn in 1986 een longitudinale studie gestart. Zij bestudeerden een groep die bestond uit 2.148 adoptiekinderen tussen de tien en de vijftien jaar oud uit een groot aantal verschillende landen die een grote mate van deprivatie hadden meegemaakt. Deze groep werd tot hun volwassenheid gevolgd en vergeleken met een groep niet-geadopteerde kinderen. Vooral de jongens tussen de twaalf en de vijftien jaar ondervonden meer emotionele en gedragsproblemen dan de niet-geadopteerde jongens. 59 Toen de groep tussen de veertien en achttien jaar was, bleek er bij de geadopteerde jongeren een toename van probleemgedrag te zijn. Terwijl het probleemgedrag bij de groep niet-geadopteerde kinderen juist afnam.60 Vervolgens werd er geconstateerd dat er bij de geadopteerden tussen het vierentwintigste en dertigste levensjaar een enigszins verhoogd risico op psychiatrische problemen was.61 Juffer startte in 1985 eveneens een longitudinale studie. Voor dit onderzoek werd een groep van 160 geadopteerde kinderen uit Sri Lanka, Zuid-Korea en Colombia gevolgd tijdens hun eerste levensjaar, zevende levensjaar en veertiende levensjaar. Deze groep zal nogmaals bestudeerd worden als zij de leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt. Juffer heeft voornamelijk de gehechtheidsrelatie tussen adoptiekind en adoptieouders, de cognitieve ontwikkeling en het sociaal-emotioneel functioneren bestudeerd. Het verschil met het onderzoek van Verhulst en Versluis-den Bieman is dat de groep geadopteerden die Juffer bestudeert relatief weinig deprivatie voorafgaand aan de adoptie hebben meegemaakt. Uit het onderzoek blijkt dat als de adoptiekinderen relatief weinig vroegkinderlijke deprivatie hebben meegemaakt hun ontwikkeling veelal gelijkwaardig is aan niet-geadopteerde kinderen.62 Het enige verschil wat opvalt in het onderzoek is dat de geadopteerde kinderen tijdens hun zevende levensjaar meer teruggetrokken en agressief gedrag vertoonde in de thuissituatie.63 Uit het onderzoek komt naar voren dat dit waarschijnlijk te maken heeft met het feit dat adoptiekinderen rond hun zevende levensjaar beter gaan begrijpen wat adoptie inhoudt, namelijk dat zij niet alleen een nieuw gezin gekregen hebben, maar ook een gezin verloren hebben. Daarnaast willen kinderen zich op deze leeftijd kunnen identificeren met hun ouders en leeftijdsgenoten, wat vaak door het andere uiterlijk of de andere huidskleur niet mogelijk is.64
59
F.C. Verhulst & H.J.M. Versluis- den Bieman, Buitenlandse adoptiekinderen. Vaardigheden en probleemgedrag, Assen: Van Gorcum 1989. 60 F.C. Verhulst & H.J.M. Versluis- den Bieman, ‘Developmental course of problem behaviors in adolescent adoptees’, Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry 1995, jrg. 34, nr. 2, p. 151-159. 61 W. Tieman & J.W. van der Ende e.a., ‘Zoeken naar biologische ouders. Nederlands onderzoek onder volwassen geadopteerden’, Adoptietijdschrift 2008, jrg. 11, nr. 2, p. 20-21. 62 F. Juffer, Verbonden door adoptie. Een experimenteel onderzoek naar hechting en competentie in gezinnen met een adoptiebaby, Amersfoort: Academische Uitgeverij 1993. 63 G.J.J.M. Stams & F. Juffer e.a., ‘The development and adjustment of 7-year old children adopted in infancy’, Journal of Child Psychology and Psychiatry 2000, jrg. 41, nr. 8, p. 1025-1037. 64 F. Juffer, ‘Children’s awareness of adoption and their problem behavior in families with 7-year-old internationally adopted children’, Adoption Quarterly 2006, jrg. 9, nr. 2/3, p. 1-22.
Een aantal jaar geleden hebben Juffer en Tieman ook onderzoek gedaan naar adoptiekinderen uit India en China.65 De 412 uit India afkomstige adoptiekinderen bleven op school net iets achter bij niet-geadopteerde kinderen. De vaardigheden van de adoptiekinderen uit India bleken even goed als die van de niet-geadopteerde kinderen. De geadopteerde jongens boven de twaalf jaar hadden wat meer gedragsproblemen dan de niet-geadopteerde jongens. De geadopteerde meisjes vertoonden wat meer gedragsproblemen op jongere en oudere leeftijd. De 1.130 uit China afkomstige meisjes functioneerden op school heel goed, met gelijkwaardige of zelfs betere cijfers dan niet-geadopteerde leeftijdsgenoten. Ook hadden zij betere competenties en vaardigheden en vertoonden zij minder probleemgedrag dan niet-geadopteerde meisjes. De uitkomsten van deze laatste onderzoeken zijn wat positiever dan de eerdere uitkomsten. Dit zou deels kunnen samenhangen met de door Stichting Adoptievoorzieningen sterk verbeterde voorlichting aan aspirant-adoptiefouders en de mogelijkheden voor videobegeleiding na de adoptie.66 Dit neemt echter niet weg dat geadopteerde kinderen inderdaad vaker emotionele problemen, gedragsproblemen en psychische problemen ondervinden dan niet-geadopteerde kinderen. Momenteel is de enige officiële nazorg die wordt verleend, dat de vergunninghouders bij volledige bemiddeling kort na de adoptie controleren hoe alles gaat in het adoptiegezin. Als bij die controle blijkt dat er specifieke hulp nodig is van zorgverleners dan verwijzen de vergunninghouders het adoptiegezin door. Bij volledige bemiddeling kan het voorkomen dat er pas later problemen ontstaan als de vergunninghouders geen specifieke controles meer uitvoeren. Er is geen officiële nazorg bij deelbemiddeling. Bovendien is de nazorg voor echte problematiek, zoals hechtingsproblemen, identiteitsproblemen, gedragsproblemen etcetera, versnipperd over verschillende organisaties en hulpinstanties die deze nazorg vrijblijvend aanbieden. Veel adoptiefouders schakelen bij problemen zelf vroegtijdig de hulp in van één van die organisaties of hulpinstanties, maar er is altijd een groep die dit niet doet. Zij denken dat de problemen wel meevallen en willen het zelf oplossen of zijn bang dat het vragen om hulp gezien wordt als falen. Het zou daarom goed zijn als alle adoptiegezinnen ook in latere fases na de adoptie beter gemonitord worden, zodat problemen in een vroeg stadium gesignaleerd en aangepakt kunnen worden. Andere adoptiefouders geven aan dat zij bijna nooit direct deskundige hulp kunnen vinden. Daarom zou het goed zijn als de gezondheidswetenschap zich meer zou toeleggen op het ontwikkelen van adoptiespecifieke hulpverlening. Momenteel is er namelijk geen adoptiespecifieke hulpverlening, alleen bestaande methodieken worden zo toegepast en verder ontwikkeld dat zij geschikt zijn bij hulpvragen rondom adoptie.67
65
W. Tieman & F. Juffer, Internationally adopted childeren from India: child behavior problems and competence, Leiden: Universiteit Leiden, 2008 & W. Tieman & F. Juffer, Adopted girls from China: psychological outcomes and experiences within and outside the family, Lezing gepresenteerd op de Biennial Meeting of the International Society for the Study of Behavioural Development, Würzburg, Duitsland, 2008. 66 F. Juffer, ‘De ontwikkeling van interlandelijk geadopteerden. Een overzicht van onderzoek’, Justitiële verkenningen 2008, jrg. 34, nr.7. 67 www.adoptie.nl > professionals > hulpverleningsmethodieken, geraadpleegd op 23 juni 2012.
Aangezien er mijn inziens een meer gestructureerde nazorg nodig is en er adoptiespecifieke hulpverlening ontwikkeld dient te worden, zou het goed zijn een centrale organisatie in te stellen. Een centrale instelling die zorg draagt voor een structurele, verplichte nazorg aan elk adoptiegezin. Zo kan ook alle reeds bestaande expertise op het gebied van adoptienazorg gebundeld worden en verder ontwikkeld worden. De instelling en taken van deze centrale organisatie zouden bij wet geregeld moeten worden, alsmede de verplichte nazorg. Binnenkort start de Stichting Adoptievoorzieningen in samenwerking met een studente van de Rijksuniversiteit in Groningen een onderzoek naar de behoefte aan nazorg onder adoptieouders.68 Ik ben benieuwd of dit onderzoek dezelfde resultaten schetst. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie laat in zijn reactie op de beleidsdoorlichting weten dat hij in overleg met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal bekijken of structurele en misschien ook verplichte nazorg voor adoptiekinderen en adoptiefouders gewenst is. Ik hoop dat de staatssecretaris de resultaten van het hierbovengenoemde onderzoek afwacht alvorens het overleg aan te gaan. Echter, gezien het reeds doorvoeren van subsidiekortingen voor de al bestaande instanties, lijkt de nazorg vooralsnog geen prioriteit te zijn voor de staatssecretaris. 3.2.3 Afname geschikte adoptiekinderen In 2010 kwamen er 705 adoptiekinderen uit het buitenland naar Nederland. In 2011 waren dit er 528. De verwachting is dat dit getal de komende jaren gelijk zal blijven of nog verder zal dalen. Deze daling is deels te wijten aan een daling in het aantal aspirant-adoptiefouders, aangezien in 2006 nog 3.197 beginseltoestemmingen werden aangevraagd en in 2011 nog maar 1.185. De economische crisis kan hierbij een rol spelen, als ook de gunstige ontwikkelingen op het gebied van de moderne voortplantingstechnieken. Daarnaast is deze daling te wijten aan het feit dat er steeds minder geschikte adoptiefkinderen zijn. In veel zendende landen geniet binnenlandse adoptie langzamerhand steeds meer de voorkeur.69 De jonge, gezonde baby‟s worden steeds vaker in het eigen land opgevangen, binnen de eigen familie of in een pleeggezin, conform het Haags Verdrag. De kinderen die overblijven voor interlandelijke adoptie zijn steeds vaker oudere kinderen met een kinderbeschermingsverleden of kinderen met een medisch of sociaal dossier. Deze kinderen worden ook wel „special needs‟ kinderen genoemd. Dit zijn kinderen die speciale opvoedings- en ontwikkelingsbehoefte hebben. Deze groep is volgends de Nederlandse adoptiepraktijk groeiend. Dat betekent een verzwaring in de taken voor opvoeders. Adoptie en pleegzorg blijken steeds meer naar elkaar toe te groeien, omdat de achtergrond van de kinderen waarvoor een gezin gezocht wordt steeds vergelijkbaarder wordt.70 Dat houdt tevens in dat aspirant-adoptiefouders beter moeten worden voorgelicht over de verzorgingsbehoefte van en omgang met deze specifieke groep kinderen. In de voorlichtingsbijeenkomsten zal hier extra aandacht aan besteed moeten worden. Ook zal er beter 68
Adoptiemagazine, jaargang 15 nummer 02, juni 2012, p. 5. R. Hoksbergen, ‘Spectaculaire afname belangstelling voor adoptie’, Adoptiemagazine juni 2012, jrg. 15, nr. 2, p. 22. 70 A.J.G. ‘Vinke, Adoptie in beweging’, FJR 2007, 38. 69
onderzocht moeten worden of aspirant-adoptiefouders over de kwaliteiten beschikken om een „special needs‟ kind op te voeden. Het zou goed zijn als de Raad voor de Kinderbescherming goede richtlijnen opstelt betreffende die geschiktheidseisen waarop zij in hun gezinsonderzoek op moeten letten. Bovendien is het raadzaam de (nog verplicht te stellen) nazorg bij deze gezinnen specifiek af te stemmen op de speciale zorg van het kind. Soms blijkt dat in de zendende landen niet altijd de juiste medische gegevens verstrekt worden. Soms wordt een medische aandoening door een pleegouder of kindertehuis verzwegen of als minder ernstig geschetst om de kansen op interlandelijke adoptie van het kind te vergroten. Het zou daarom goed zijn als vergunninghouders de mogelijkheid krijgen de gezondheid van de kinderen zelf te onderzoeken. In sommige landen is dit geen probleem, maar bijvoorbeeld China verleent hiervoor aan de vergunninghouders zelf geen toestemming. 3.3 Positieve kritiek Als er zoveel negatieve geluiden betreffende interlandelijke adoptie zijn, waarom zouden we dan überhaupt nog kinderen uit het buitenland adopteren? Bij de meeste adopties is er geen sprake van misstanden. Ook zijn er adoptiekinderen die een volkomen gezonde ontwikkeling doormaken zonder problemen voortvloeiend uit hun adoptie. Echter, adopties waaraan niets mis is, zijn geen wereldnieuws. Deze positieve verhalen zijn daardoor vaak onderbelicht. Vandaar dit in deze paragraaf toch enkele positieve punten van interlandelijke adoptie worden aangehaald. 3.3.1 Opgroeien in een gezin Ieder kind heeft ingevolge artikel 7 IVRK het recht om verzorgd te worden door zijn of haar eigen ouders. Er zijn echter situaties waarin het onmogelijk is om dit recht te handhaven. Enkele voorbeelden zijn als beide ouders dood zijn, als de ouders geen mogelijkheden en middelen hebben om het kind te verzorgen of als de ouders het kind verwaarlozen. Op grond van artikel 20 IVRK is de overheid verplicht om de verzorging van deze kinderen die tijdelijk of blijvend niet door hun eigen ouders verzorgd kunnen worden op zich te nemen. De overheid moet zorgdragen voor een alternatieve opvang. De meeste van deze kinderen komen terecht in kindertehuizen. Sommige kinderen kunnen uiteindelijk terug naar hun eigen ouders, komen terecht in een pleeggezin of worden nationaal geadopteerd. Er is ook een groep die hun hele jeugd in het kindertehuis zou blijven, als interlandelijke adoptie geen optie zou zijn. Voor deze kinderen is interlandelijke adoptie momenteel de laatste mogelijkheid om op te groeien in een gezin. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven dat het faciliteren van binnenlandse adoptie met behulp van financiële steun ook de mogelijkheid biedt aan kinderen om op te groeien in een gezin in plaats van een kindertehuis. Opgroeien in een gezin in plaats van opgroeien in een kindertehuis geeft kinderen betere toekomstperspectieven. Uit een tweetal onderzoeken blijkt dat de ontwikkelingsachterstand van kinderen in tehuizen groter is dan die van kinderen die opgroeien in een adoptiegezin. De achterstand is ook blijvend. Kinderen die 2,5 jaar in een tehuis woonden, toonden een ontwikkelingsniveau van een kind van 1,5 jaar. In een kindertehuis kan niet zo veel aandacht aan de kinderen worden besteed als in een gezin. Terwijl juist die extra aandacht ervoor zorgt dat
kinderen vooruitgang boeken in hun ontwikkeling en/of vroegkinderlijke ontwikkelingsachterstanden worden verminderd. Op basis van een onderzoek in een Grieks kindertehuis werd geconcludeerd dat de kinderen in het tehuis opvallend vaak onveilig waren gehecht. Dit leidt veelal tot latere gedragsproblemen en psychopathologie. Met andere woorden, het is goed mogelijk dat kinderen in een kindertehuis door een tekort aan geborgenheid en sensitieve zorg dagelijks angst ervaren. Uit een ander onderzoek komt naar voren dat adoptiekinderen een hoger IQ en betere schoolprestaties behaalden dan de kinderen die achterbleven in het kindertehuis.71 3.3.2 Succesverhalen Het is makkelijker om verhalen te vinden van geadopteerden die moeite hebben met het feit dat zij geadopteerd zijn, dan verhalen te vinden van geadopteerden die blij zijn met hun adoptie. Dit is waarschijnlijk niet het gevolg omdat het er zo weinig zijn, maar meer omdat zij het niet noodzakelijk vinden om dit aan iedereen te laten weten. Het is nu eenmaal algemeen bekend dat mensen die ongelukkig zijn hun gevoelens daarover eerder en liever ongevraagd uitte dan mensen die gelukkig zijn. Er zijn ook geen wetenschappelijke onderzoeken waaruit blijkt hoeveel mensen blij zijn dat zij geadopteerd zijn. In het kader van dit onderzoek kan ik ook niet zelf elke geadopteerde in Nederland benaderen. Om toch te laten zien dat er gelukkig geadopteerden zijn, kan ik slechts enkele voorbeelden geven. In bijlage 1 vindt u de uitwerking van een interview met Renate Brugman, een jongedame die vanuit India geadopteerd is. In bijlage 2 vindt u enkele korte samenvattingen van verhalen van gelukkig geadopteerde kinderen. Ook op bepaalde forums op hyves en facebook geven tamelijk veel geadopteerde kinderen aan dat zij erg blij zijn met hun Nederlandse ouders en de kansen die zij in Nederland krijgen. Toch blijven ze bijna allemaal heel erg nieuwsgierig naar hun geboorteland en biologische ouders. Het interview met Renate Brugman en de korte samenvattingen van de verhalen van andere gelukkig geadopteerde kinderen geven aan dat niet alle geadopteerden er moeilijk mee om kunnen gaan dat zij geadopteerd zijn. Er zijn ook geadopteerden die geheel probleemloos opgroeien in Nederland en veel van hun “ouders” houden en zelfs blij zijn met de toekomst die hun gegund werd. Toch kan wel gezegd worden, dat de meeste geadopteerden ooit op een leeftijd komen, waarop zij nieuwsgierig worden naar hun roots. 3.3.3 Toch ouder(s) kunnen zijn Alhoewel adoptie in de eerste plaats altijd in het belang van het kind moet zijn en niet in het belang van wensouders die een onvervulde kinderwens hebben, valt niet te ontkennen dat interlandelijke adoptie ook voor hen positieve uitkomsten kan bieden. Mensen die zelf geen kinderen kunnen verwekken, kunnen door middel van interlandelijke adoptie toch hun kinderwens in vervulling laten gaan. Er zijn op internet vele verhalen te vinden van dolgelukkige adoptiefouders die naar het buitenland zijn afgereisd om een kind in hun armen te sluiten. 71
M.H. van Ijzendoorn & H. de Frankrijker, Pedagogiek in beeld. Een inleiding in de pedagogische studie van opvoeding, onderwijs en hulpverlening, Houten: Bohn, Stafleu van Loghum 2005, p. 184 -186.
Daarentegen zijn er ook vele sites waarop aspirant-adoptiefouders zich afvragen of zij nog wel door moeten gaan met de procedure, omdat zij veel negatieve verhalen horen. Eerder werd al aan gegeven dat het aantal aanvragen voor beginseltoestemmingen afnam. Als redenen hiervoor werden de economische crisis en de ontwikkelingen op het gebied van de moderne voortplantingstechnieken genoemd, maar wellicht speelt de negatieve beeldvorming rond adoptie ook een rol. Dat aan elk verhaal twee kanten zitten, blijkt duidelijk bij interlandelijke adoptie. Zoals eerder al is vermeld bij negatieve kritiek zorgt de vraag naar adoptiekinderen mede voor het aanbod. Een hoge vraag kan in sommige landen zelfs deels de oorzaak zijn van illegale praktijken en misstanden. Aan de andere kant zou het jammer zijn als er helemaal geen aspirantadoptiefouders meer bereid zouden zijn. Er zijn op dit moment namelijk nog steeds kinderen in de wereld, bij wie interlandelijke adoptie de enige mogelijkheid is om op te groeien in een gezin. Voor die kinderen is het fijn, dat er aspirant-adoptiefouders blijven bestaan zolang er geen gelijkwaardig alternatief voor interlandelijke adoptie is. 3.4 Samenvatting De meeste negatieve kritiek die geuit wordt op interlandelijke adoptie heeft te maken met het feit dat interlandelijke adoptie niet gevrijwaard is van illegale praktijken, zoals het omzeilen van de regels of zelfs kinderhandel. Ondanks het ontbreken van een beginseltoestemming laat de rechter het kind vaak bij de adoptiefouders blijven, omdat er sprake is van „family life‟. Dergelijke beslissingen krijgen niet veel steun van de Nederlandse bevolking. Daarnaast is de boete voor het opnemen van een kind zonder beginseltoestemming in de Wobka mijns inziens te laag om een afschrikwekkend effect te hebben. In sommige landen blijkt er een ware illegale handel te zijn in het ronselen van kinderen voor adoptie. Ook worden gegevens en verklaringen vervalst, zodat een kind adoptabel is. De vergunninghouders die verantwoordelijk zijn voor de controle op de zuiverheid en zorgvuldigheid van de procedures kunnen dit niet altijd voldoende controleren. In veel landen is het onmogelijk of in ieder geval niet eenvoudig om de gegevens te controleren op juistheid. Als de vergunninghouders de centrale autoriteit inschakelen bij mogelijke onbetrouwbare gegevens, dan krijgen zij als antwoord dat zij moeten uitgaan van het vertrouwensbeginsel. Nu er een aantal misstanden aan het licht is gekomen, is de minister van Veiligheid en Justitie wel voornemens dit aan te pakken door de samenwerking met de herkomstlanden te versterken. Verder wil hij de controlemogelijkheden van de vergunninghouders en centrale autoriteit meer versterken en zo nodig aanscherpen. Andere negatieve kritiek op interlandelijke adoptie is dat uit onderzoeken blijkt dat geadopteerde kinderen vaker emotionele problemen, gedragsproblemen en psychische problemen ondervinden dan niet-geadopteerde kinderen. Een meer gestructureerde en verplichte nazorg, zou er wellicht voor kunnen zorgen dat problemen in een vroeger stadium gesignaleerd en aangepakt kunnen
worden. Bovendien zijn de meeste kinderen die nog voor interlandelijke adoptie in aanmerking komen special needs kinderen. Dat betekent een verzwaring in de taken van de opvoeders. In zowel de voorprocedure als de nazorg zou hier ook meer aandacht aan besteed moeten worden. Natuurlijk heeft interlandelijke adoptie ook positieve aspecten. Deze positieve aspecten worden echter vaak onderbelicht door de negatieve geluiden. Niet alle geadopteerden hebben emotionele problemen, gedragsproblemen en psychische problemen. Er zijn ook geadopteerden die volkomen gezond en gelukkig opgroeien en die hun adoptie accepteren en zelfs dankbaar zijn voor de kans die zij gekregen hebben. Opvallend is wel dat de meeste geadopteerde kinderen ooit in een fase belanden, waarop zij nieuwsgierig worden naar hun roots. Degenen die er de kans en de middelen voor hebben, keren dan ook meestal in ieder geval één keer in hun leven terug naar hun geboorteland. Interlandelijke adoptie is voor sommige kinderen de enige kans om op te groeien in een gezin. Opgroeien als geadopteerde in een gezin in plaats van in een kindertehuis heeft weer een positiever effect op de ontwikkeling van kinderen. Door alle negatieve kritiek op interlandelijke adoptie, vragen deskundigen zich steeds meer af of interlandelijke adoptie nog wel zo‟n goede kinderbeschermingsmaatregel is. Het afschaffen van interlandelijke adoptie zonder dat er mogelijkheden blijven bestaan om kinderen in nood te helpen zou onmenselijk zijn. Vandaar dat in het volgende hoofdstuk besproken zal worden, welke bestaande alternatieven er zijn voor interlandelijke adoptie. Voorts wordt bij elk alternatief aangegeven of dit alternatief al dan niet op termijn zou kunnen leiden tot afschaffing van interlandelijke adoptie.
Hoofdstuk 4. Alternatieven voor interlandelijke adoptie 4.1 Inleiding In het vorige hoofdstuk is de kritiek, zowel negatief als positief, op interlandelijke adoptie aan bod gekomen. Er komen helaas interlandelijke adopties voor waarbij er op enige wijze illegaal gehandeld wordt, hoe zeer de wetgeving ook probeert dit soort misstanden te voorkomen. In hoofdstuk 3 is reeds besproken waaruit die misstanden kunnen bestaan. Bijvoorbeeld aspirantadoptiefouders die een kind adopteren zonder beginseltoestemming of op basis van vervalste documenten. Of ouders die hun kinderen nooit afgestaan hebben of onder valse voorwendselen hebben meegegeven aan kinderhandelaren. Ook adopties waarbij geen sprake is van enige vorm van illegaal handelen, leiden niet altijd tot de befaamde sprookjesuitspraak; “en ze leefde nog lang en gelukkig”. Voor een grote groep geadopteerde kinderen brengt adoptie andere problemen met zich mee. Hechtingsproblemen, gedragsproblemen, emotionele problemen, identiteitsproblemen of zelfs psychische problemen. Het is daarom niet verwonderlijk dat er steeds meer bekeken wordt of er een ander alternatief voor interlandelijke adoptie is. Een alternatief dat de positieve aspecten van interlandelijke adoptie omvat, maar tegelijkertijd minder ingrijpende gevolgen heeft. Een alternatief is noodzakelijk, want opgroeien in een gezin is meestal meer in het belang van het kind dan opgroeien in een kindertehuis. Vandaar dat in dit hoofdstuk mogelijke alternatieven besproken worden. 4.2 Kafala De islam verbiedt adoptie. Het Islamitische geloof vindt dat de biologische identiteit van een kind duidelijk moet blijven. In de Islam wordt wel aangemoedigd de verantwoordelijkheid te nemen voor wezen en kinderen die niet thuis kunnen wonen. Vandaar dat er binnen de Islam een soort alternatief voor adoptie is bedacht, namelijk de kafala. Hierbij worden er geen familierechtelijke betrekkingen gevestigd, maar krijgt de verzorger wel het gezag over het kind. Het niet doorbreken van de banden met de natuurlijke ouders, zorgt ervoor dat het kind zijn familienaam blijft behouden en zijn erfrecht niet wordt aangetast. In enkele landen is een naamswijziging echter wel toegestaan. Kafala is niet op één lijn te stellen met al bestaande kinderbeschermingsmaatregelen. Bij sterke adoptie ontstaan wel familierechtelijke banden. Bij zwakke adoptie kan men wel altijd de familienaam van de adoptiefouders verkrijgen en hoeft het kind niet tot testamentair erfgenaam te worden benoemd om te erven van zijn adoptiefouders. Tot slot verkrijgen de pleegouders niet het gezag over het pleegkind. Een kafala eindigt wanneer de makful (het kind) meerderjarig wordt.72 4.2.1 Kafala in Nederland Artikel 20 IVRK geeft aan dat een kind recht heeft op gezinsvervangende zorg, als het tijdelijk of blijvend niet door eigen ouders kan worden verzorgd en opgevoed. Deze gezinsvervangende zorg kan bestaan uit kafala. De kafala valt niet onder het Haags adoptieverdrag, omdat er geen nieuwe familierechtelijke betrekkingen worden gevestigd. De Nederlandse rechtbank heeft in 2005 beslist 72
S.W.E. Rutten & K.J. Saarloos, ‘De erkenning van de kafala in het IPR en en het vreemdelingenrecht’, FRJ 2007, nr. 12, p. 125.
dat een Marokkaanse kafala niet gelijk gesteld kan worden met een adoptie naar Nederlands recht. Daarnaast kan een Marokkaanse kafala ook niet gelijk gesteld worden met een zwakke adoptie, waardoor deze niet in Nederland erkend kan worden en omgezet kan worden in een sterke Nederlandse adoptie. Kafala is een rechtshandeling die in het geheel niet strekt tot wijziging van de afstammingsrelatie, maar de strekking heeft van een zorgvoorziening of een voorziening in het gezag.73 Het Hof Arnhem vindt ook dat Kafala de strekking heeft van een voorziening in het gezag, maar beredeneert dat hierdoor de biologische moeder niet langer met het gezag belast is. Hierdoor wordt voldaan aan het vereiste van artikel 1:228 lid 1 sub g BW. Nu er in de zaak ook aan de overige voorwaarden van artikel 1:227 en 1:228 BW wordt voldaan en de eisen van de Wobka niet bewust overtreden zijn, spreekt het Hof de adoptie uit over het kind dat door middel van kafala door een Nederlands echtpaar van Nederlandse/Marokkaanse nationaliteit wordt verzorgd en opgevoed.74 De voorziening in het gezag door een ander dan de ouders, kent men in Nederland alleen onder de noemer voogdij.75 Een voogdijbeslissing in het buitenland werd tot 1 mei 2011 in Nederland niet van rechtswege erkend. Als een kafil met een makul naar Nederland kwam of een buitenlandse rechter een verzoek tot kafala toewees aan in Nederland woonachtige verzoekers, dan had die buitenlandse beslissing in Nederland geen enkele rechtskracht. Op het moment dat het kind in Nederland verbleef, was er volgens de Nederlandse wet niemand die het gezag over het kind kon uitoefenen. Er was hier zodoende sprake van een gezagsvacuüm. Er was dan niemand die belangrijke beslissingen over het kind kon nemen. In die gevallen mag de rechter in Nederland op grond van artikel 1:295 BW een voogd aan het kind toewijzen. De rechter kan ook een tijdelijke voogd toewijzen op grond van artikel 1:296 BW. De rechter voorzag echter niet altijd op deze wijze in het gezag bij een kafala. In 2010 oordeelde de rechter dat hij niet ambtshalve in het gezag zou voorzien, aangezien de kafil al een verzoek tot erkenning van de beslissing inzake kafala had ingediend. In het belang van de minderjarige en ter voorkoming van onnodige gezagswisselingen besliste de rechter dat dit verzoek op korte termijn moest worden behandeld in plaats van een “tijdelijke” voogd aan te wijzen.76 De rechter gaf tevens aan dat als er een noodsituatie zou ontstaan waarin het handelen van een voogd nodig zou zijn, de raad voor de kinderbescherming alsnog een verzoek tot voorlopige voogdij kon doen. Ik ben het niet eens met deze beslissing van de rechter. Gelukkig kan deze situatie niet meer voorkomen, omdat Nederland inmiddels op 31 januari 2011 het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 heeft geratificeerd. Op grond van artikel 1 lid 1 sub d jo artikel 3 sub e en artikel 23 lid 1 van dit verdrag, wordt een beslissing inzake kafala van een buitenlandse bevoegde autoriteit van rechtswege erkend in Nederland. Als een kafil naar Nederland komt, heeft hij in Nederland ten aanzien van zijn makul dezelfde rechten en plichten die voortvloeien uit de beslissing betreffende kafala als in het herkomstland. Het betreft hier de 73
Rb Utrecht 5 oktober 2005, LJN AU8343. Hof Arnhem 18 november 2008, LJN BG5709. 75 Artikel 1:245 lid 3 BW. 76 Rb Maastricht 1 december 2010, LJN BO6444. 74
situatie waarin een vreemdeling of Nederlander al langere tijd in het buitenland verblijft en daar al langere tijd een makul onder zijn hoede heeft, voordat hij naar Nederland komt.77 Voor de situatie waarin buitenlandse autoriteiten het noodzakelijk vinden dat een kind in Nederland wordt opgevangen door middel van een kafala gelden iets andere regels. Het gaat hier om een situatie waarin de buitenlandse autoriteiten een in Nederland verblijvende persoon als kafil aanwijzen van een in hun land verblijvende makul.78 Op grond van artikel 33 Haags Kinderbeschermingsverdrag moet de bevoegde buitenlandse autoriteit dan eerst overleg voeren met de centrale autoriteit van Nederland. Dit overleg gebeurt via het verstrekken van een rapport over het kind, vergezeld van de redenen voor de voorgestelde kafala. De beslissing inzake de kafala mag alleen uitgesproken worden als de centrale autoriteit hiermee instemt en dit in het belang van het kind is. Deze procedure heeft Nederland verder uitgewerkt in artikel 9 en 10 van de Uitvoeringswet Internationale Kinderbescherming. Het rapport moet een schriftelijke verklaring omvatten van de personen die het kind in Nederland gaan opvangen, waaruit hun instemming blijkt. De centrale autoriteit kan vervolgens een onderzoek doen naar de geschiktheid van deze personen. Bovendien zullen er bescheiden moeten worden overlegd, waaruit blijkt dat het kind een vergunning heeft of zal krijgen om Nederland binnen te komen en vervolgens hier gedurende de uitoefening van de kafala ook mag verblijven. 4.2.2 Kafala en het vreemdelingenrecht In de beslissing inzake kafala wordt meestal aangegeven dat de kafil de makul mee mag nemen naar het buitenland. Dat zegt echter niets over het feit of de makul rechtmatig in dat andere land mag binnenkomen en verblijven. Een rechter kan namelijk geen beslissingen nemen met betrekking tot het asielrecht en toelating van vreemdelingen in een ander land. Dit blijkt uit artikel 4 sub j van het Haags Kinderbeschermingsverdrag. Zoals ik in de vorige paragraaf al heb aangegeven zijn er twee situaties te onderscheiden. De gewone kafala en de internationale kafala. In beide situaties zijn andere vreemdelingrechtelijke bepalingen van toepassing. Bij de gewone kafala dient men in het herkomstland eerst een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen om de makul mee te mogen nemen naar Nederland. Om in Nederland te kunnen blijven dient men vervolgens een verblijfvergunning aan te vragen op grond van artikel 14 VW 2000 jo artikel 3.24 VB 2000. Bij de internationale kafala zal de Immigratie- en naturalisatiedienst op grond van artikel 10 van de Uitvoeringswet Internationale Kinderbescherming al een beslissing over de toelating en het verblijf van het kind moeten nemen alvorens het kind naar Nederland komt. De ministers van Veiligheid en Justitie en van Vreemdelingenzaken en Integratie hebben in 2004 enkele kamervragen over adoptie uit landen met islamitische wetgeving beantwoord. Zij geven hierin aan dat als de procedure zoals beschreven in artikel 33 Haags Kinderbeschermingsverdrag niet in acht wordt genomen, de beslissing niet erkend wordt en daaraan geen recht op vestiging van het kind in het
77 78
Ik zal deze situatie vanaf nu aanduiden als gewone kafala. Ik zal deze situatie vanaf nu aanduiden als internationale kafala.
land van de pleegouders kan worden ontleend.79 Ik vraag me af of de ministers hiermee bedoelen dat als men wel de procedure doorloopt, het kind automatisch een verblijfsvergunning verkrijgt? En zo ja, onder welke beperking wordt die verblijfsvergunning dan verleend? Normaal gesproken zou zo‟n verblijfsvergunning getoetst worden aan de regels die gelden voor verblijf als pleegkind, aangezien in de vreemdelingenwet geen bepalingen zijn opgenomen over een verblijfsvergunning met de beperking kafala. Eigenlijk is dit vreemd, aangezien kafala meer omvat dan pleegouderschap. Ik ga er vanuit dat ook na het doorlopen van de procedure van artikel 33 Haags Kinderbeschermingsverdrag alsnog aan deze regels getoetst wordt. Het krijgen van een beginseltoestemming voor adoptie is namelijk alleen niet voldoende voor een rechtmatig verblijf in Nederland. Ook dan moeten de adoptiefouders nog een verblijfvergunning aanvragen met de beperking adoptie. Op grond van artikel 3.28 VB 2000 mag de minister van Veiligheid en Justitie als aan de voorwaarden is voldaan een verblijfsvergunning in verband met verblijf als pleegkind verlenen. Zowel uit artikel 3.28 VB 2000 als paragraaf B3/3.2 VC 2000 blijkt dat een pleegkind alleen naar Nederland mag komen als het kind naar het oordeel van de minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft. Uit artikel 3.2 ad b VC 2000 blijkt tevens dat een pleegkind alleen naar Nederland mag komen als het hier wordt opgevangen door een grootouder, broer, zus, oom of tante. Dat is volgens de minister zo opgenomen in de beleidsregels om te voorkomen dat door het verblijf als pleegkind later adoptie in Nederland mogelijk wordt. Op die wijze zouden dan de regels van de Wobka makkelijk omzeild kunnen worden. Op grond van het bestaande vreemdelingenrecht kan een makul of pleegkind die niet in familierelatie staat met de kafil of pleegouders niet rechtmatig in Nederland verblijven. Voor een kind dat niet in familierelatie tot de kafil of pleegouders staat blijft als enige optie over een verblijfsvergunning aan te vragen op grond van de beperking verband houdend met verblijf ter adoptie. Deze vergunning wordt op grond van artikel 3.26 VB 2000 jo paragraaf B3/2.3 VC 2000 echter alleen verleend als aan alle vereisten van de Wobka is voldaan. In het huidige wettelijke systeem zal voor deze kinderen in principe dus altijd de procedure van interlandelijke adoptie gevolgd moeten worden, ook als de kafil eigenlijk niet de intentie heeft om juridisch ouder te worden. Een eventuele andere optie is om op grond van artikel 8 EVRM toelating van de makul te verzoeken, door te stellen dat er sprake is van family life dat beschermd dient te worden. Het is moeilijk family life aan te tonen als de makul nog in het buitenland verblijft en nog niet in gezinsverband met de kafil heeft samengeleefd. Er is echter een sprankje hoop, aangezien het EHRM in de zaak Pini e.a. vs Roemenië „family life‟ heeft aangenomen tussen adoptiefouders en buitenlandse kinderen met wie zij nimmer hadden samengeleefd en nimmer feitelijke banden onderhielden. Bij kafala is weliswaar geen sprake van het creëren van afstammingsbanden, maar omdat het vestigen van afstammingsbanden met anderen dan de ouders in islamitische landen 79
Aanhangsel Handelingen II 2004/05, nr. 527.
verboden is, kan afgevraagd worden of dit hen wel kan worden tegengeworpen. In principe is de feitelijke situatie bij kafala geheel en de juridische situatie bijna geheel op één lijn te stellen met een adoptie. De rechter kan hierbij rekening houden met de duurzaamheid en de aard van de kafala. Als de rechter beslist dat sprake is van family life, zou een weigering van een toelatingsverzoek een inbreuk maken op artikel 8 EVRM. 80 Of de rechter daadwerkelijk family life aanneemt in een soortgelijke kafalasituatie kunnen we niet met zekerheid stellen, aangezien er hierover nog geen uitspraak is gedaan. 4.2.3 Kafala als alternatief Als we in het belang van het kind kijken, valt niet te ontkennen dat er aan kafala enkele voordelen kleven. In tegenstelling tot adoptie blijven de familierechtelijke betrekkingen met de biologische ouders bij kafala in stand. In de meeste gevallen behoudt het kind ook de familienaam. Hierdoor zal het kind zich waarschijnlijk bewuster zijn van zijn eigen identiteit. Ook kan dit het voor het kind makkelijker maken om zijn biologische familie in een later stadium te zoeken. Door het intact blijven van de familierechtelijke betrekkingen, behoudt het kind ook de nationaliteit van zijn herkomstland. Voor een makul is het zodoende ook makkelijker dan voor een geadopteerde om op latere leeftijd terug keren naar het geboorteland. Daarnaast kan een kafala makkelijker worden herroepen dan een adoptie. Een adoptie kan op grond van artikel 1:231 BW slechts herroepen worden door de geadopteerde tussen de twee en vijf jaar nadat hij meerderjarig is geworden en alleen als de herroeping in zijn belang is. Een kafala kan gedurende de minderjarigheid herroepen worden door de biologische ouders. Als de ouders weer capabel zijn om het kind zelf op te voeden en te verzorgen, kunnen zij de kafala dus herroepen. Bovendien eindigt een kafala altijd wanneer het kind meerderjarig wordt. Dat de herroeping makkelijk is, kan ook enigszins negatieve gevolgen hebben als het kind net goed gehecht is aan de kafil en zijn leefomstandigheden in Nederland. Als het kind gedurende enige tijd in Nederland heeft gewoond en gewend is aan de Nederlandse cultuur en welvaart, kan het soms voor het kind moeilijk zijn om terug te keren naar zijn herkomstland. Bovendien kan het kind zich een buitenbeentje voelen in zijn eigen land, omdat hij de cultuur, tradities, normen en waarden niet kent en in Nederland misschien niets heeft meegekregen van de religie of levensbeschouwing die zijn biologische ouders aanhangen. Ook kan het voor een weeskind dat niets meer te verwachten heeft van zijn overleden ouders, juist fijner zijn als zijn positie in het gezin van de kafil juridisch in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke werkelijkheid. Dat kan alleen door adoptie. Als de kafil zijn maluk in zijn erfenis wil laten delen, zal hij hiervoor altijd een testament moeten opmaken. Want in Nederland kan men alleen van rechtswege erven van de juridische ouders. Een verblijfsvergunning wordt momenteel alleen afgegeven aan kinderen die in een familierelatie staan met de kafil en alleen zolang de beperking pleegzorg voortduurt. Dat betekent dat de verblijfsvergunning verloopt op het moment dat de kafala eindigt. De meerderjarige die niet terug wil naar zijn geboorteland, zal dus zelf een verblijfsvergunning op een andere grond of eventueel het Nederlanderschap door naturalisatie moeten aanvragen. 80
S.W.E. Rutten & K.J. Saarloos, ‘De erkenning van de kafala in het IPR en en het vreemdelingenrecht’, FRJ 2007, nr. 12, p. 125.
Nu Nederland het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 geratificeerd heeft, is de procedure omtrent internationale kafala enigszins vergelijkbaarder geworden met de procedure van interlandelijke adoptie. Er wordt gecontroleerd wat de redenen zijn voor de kafala, de centrale autoriteit kan eventueel een gezinsonderzoek bevelen naar de kafil en de centrale autoriteit moet uiteindelijk instemmen met de kafala. Als kafala echter daadwerkelijk een alternatief zou gaan worden voor interlandelijke adoptie, mag er mijn inziens wel een meer uitgebreidere regeling komen met meer waarborgen voor een zuivere procedure. Zijn er in eigen land geen andere kinderbeschermingsmaatregelen voor handen? Geven de ouders toestemming voor de kafala? Als de ouders zelf een verzoek indienen is dit natuurlijk vanzelfsprekend, maar bij weeskinderen moet wel onderzocht worden of de ouders daadwerkelijk overleden zijn. Want het geven van de voorkeur aan kafala in plaats van interlandelijke adoptie, kan er natuurlijk weer voor zorgen dat er een bepaalde markt ontstaat in arme landen. Voorlichting en gezinsonderzoek zouden standaard deel moeten gaan uitmaken van de procedure. De kafala moet duidelijke afspraken bevatten over wat de biologische ouders en de kafil over en weer van elkaar verwachten. Willen de biologische ouders een omgangsrecht? Willen zij informatie verkrijgen over hun kind en in welke regelmaat? Daarnaast zal het huidige vreemdelingenrecht moeten worden aangepast om kafala als alternatief voor interlandelijke adoptie te kunnen beschouwen. In de vorige paragraaf is uiteengezet dat onder het huidige vreemdelingenrecht alleen kinderen die in familierelatie staan tot de kafil in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning. Bovendien wordt er enkel getoetst aan de voorwaarden voor verblijf die verband houden met de beperking pleegkind, omdat er in de wet geen verblijf verband houdende met de beperking kafala bestaat. Een eigen regeling voor verblijf op grond van kafala in de vreemdelingenwet zou gewenst zijn. De minister heeft de bepaling in de vreemdelingencirculaire enkele jaren geleden expres aangepast, zodat er geen twijfel meer over bestaat dat alleen (pleeg)kinderen met een familierelatie in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning. De minister was bang dat anders gezinnen via kafala of pleegzorg een buitenlands kind zouden opnemen om het vervolgens naar Nederlands recht te adopteren in plaats van de procedure voor interlandelijke adoptie te doorlopen. Als de Vreemdelingenwet wordt aangepast blijft die kans natuurlijk altijd bestaan. Om in de vernieuwde regeling echter een clausule op te nemen die een adoptie na kafala uitsluit is ook niet reëel. Er bestaat namelijk ook een kans dat de kafil pas in een veel later stadium alsnog wil overgaan tot adoptie, bijvoorbeeld als de biologische ouders komen te overlijden. Vandaar dat het tevens van belang is om dan in de Uitvoeringswet Internationale Kinderbescherming een uitgebreidere regeling op te nemen met meer waarborgen voor een zuivere procedure. Met het oog op een eventuele adoptie naar Nederlands recht in de toekomst zouden er aan de kafil en de maluk gelijksoortige eisen kunnen worden gesteld als in de Wobka aan aspirant-adoptiefouders en adoptiekinderen. 4.3 Pleegzorg Kinderen tussen de 0 en 18 jaar die tijdelijk niet door hun eigen ouders verzorgd en opgevoed kunnen worden, komen in aanmerking voor pleegzorg. Het kind gaat dan deel uit maken van een pleeggezin, waar het de verzorging en opvoeding krijgt die het thuis niet kan krijgen. In Nederland
zijn er verschillende vormen van pleegzorg. Als er in het eigen gezin een crisissituatie ontstaat, kan het kind op grond van artikel 1:261 BW door de rechter uit huis worden geplaatst. Deze uithuisplaatsing is tijdelijk, om zo verder te kunnen bekijken wat de vervolgstappen zijn. Tijdens de uithuisplaatsing is crisisopvang voor het kind noodzakelijk. Deze crisisopvang is een vorm van pleegzorg, waarbij een kind voor maximaal vier weken in een pleeggezin terecht komt. Soms is er geen sprake van een crisissituatie, maar is het wel noodzakelijk dat een kind even wat extra structuur, verzorging en opvoeding krijgt omdat het thuis niet helemaal goed verloopt. Dit kan door middel van dagpleegzorg, waarbij een pleeggezin het kind een deel van de week opvangt. Of door middel van vakantiepleegzorg en weekendpleegzorg, waarbij het kind één of meerdere weekenden per maand of één of meerdere vakanties per jaar bij een pleeggezin doorbrengt. Tot slot kunnen er situaties zijn waarbij het kind waarschijnlijk niet meer of niet op korte termijn naar huis zal kunnen terugkeren. Voor deze kinderen bestaat er langdurige pleegzorg, waarbij het kind voor bepaalde of onbepaalde tijd in een pleeggezin wordt opgenomen.81 Daarnaast kan er in Nederland nog een onderscheid worden gemaakt tussen justitiële pleegzorg en informele pleegzorg. Bij justitiële pleegzorg is vrijwel altijd sprake van een verplichte pleegzorg. Bijvoorbeeld als het kind onder toezicht staat van Bureau Jeugdzorg of als de ouders van het gezag over hun kind ontheven of ontzet zijn en Bureau Jeugdzorg als voogd is aangewezen. Bij informele pleegzorg kiezen de ouders er altijd zelf voor om hun kind tijdelijk in een ander gezin te laten verzorgen en opvoeden. In deze situatie is er geen sprake van een uithuisplaatsing door de rechter. Langdurige pleegzorg op zowel informele basis als justitiële basis is het meest te vergelijken met interlandelijke adoptie. Vandaar dat in het vervolg van deze paragraaf, deze variant dan ook wordt bedoeld als gesproken wordt over pleegzorg als alternatief voor interlandelijke adoptie. 4.3.1 Internationale pleegzorg in Nederland Artikel 20 IVRK geeft aan dat een kind recht heeft op gezinsvervangende zorg, als het tijdelijk of blijvend niet door eigen ouders kan worden verzorgd en opgevoed. Deze gezinsvervangende zorg kan bestaan uit plaatsing in een pleeggezin. Het artikel geeft voorts aan dat bij elke vorm van gezinsvervangende zorg rekening moet worden gehouden met de etnische, godsdienstige en culturele achtergrond van het kind en zijn achtergrond wat betreft de taal. Andere relevante internationale of Europese regels betreffende pleegzorg zijn onder andere opgenomen in de aanbeveling inzake pleeggezinnen en Guidelines for the Alternative Care of Childeren.82 Beide regelingen geven een aantal richtlijnen waaraan pleegzorg moet voldoen. Bijvoorbeeld dat pleegouders voor, tijdens en na plaatsing voorbereid en ondersteund moeten worden. Op pleegzorg is het Haags Adoptieverdrag niet van toepassing, omdat hier geen nieuwe familierechtelijke betrekkingen tot stand komen. De belangrijkste regeling is echter ook hier het Haags Kinderbeschermingsverdrag. Op grond van artikel 1 lid 1 sub d jo artikel 3 sub e en artikel 23 lid 1 van dit verdrag, wordt een beslissing inzake
81
www.rijksoverheid.nl > onderwerpen > pleegzorg > soorten pleegzorg, geraadpleegd 22 augustus 2012. Recommendation No. R (87) 6 of the committee of ministers to member states on foster families. United Nations, Guidelines for the Alternative Care of Children, 24 februari 2010, A/RES/64/142. 82
pleegzorg van een buitenlandse bevoegde autoriteit van rechtswege erkend in Nederland. Voor de situatie waarin buitenlandse autoriteiten een in Nederland verblijvend persoon als pleegouder aanwijzen van een in hun land verblijvend kind gelden dezelfde regels als bij internationale kafala. Op grond van artikel 33 Haags Kinderbeschermingsverdrag moet de bevoegde buitenlandse autoriteit dan eerst overleg voeren met de centrale autoriteit van Nederland. Dit overleg gebeurt door het verstrekken van een rapport over het kind, vergezeld van de redenen voor de (voorgestelde) pleegzorg. De beslissing inzake de pleegzorg mag alleen uitgesproken worden als de centrale autoriteit hiermee instemt en dit in het belang van het kind is. Deze procedure heeft Nederland verder uitgewerkt in artikel 9 en 10 van de Uitvoeringswet Internationale Kinderbescherming. Het rapport moet een schriftelijke verklaring omvatten van de personen die het kind in Nederland gaan opvangen, waaruit hun instemming blijkt. De centrale autoriteit kan vervolgens een onderzoek doen naar de geschiktheid van deze personen. Bovendien zullen er bescheiden moeten worden overlegd, waaruit blijkt dat het kind een vergunning heeft of zal krijgen om Nederland binnen te komen en vervolgens hier gedurende de uitoefening van de pleegzorg ook mag verblijven. Als de bevoegde autoriteiten van een land beslissen dat pleegzorg moet worden toegepast, ga ik er vanuit dat het hier een vorm van pleegzorg betreft die gelijk te stellen is met de Nederlandse justitiële pleegzorg. Informele pleegzorg lijkt zodoende niet onder dit verdrag te vallen. Mijns inziens is bij deze vorm dan wel de Nederlandse Pleegkinderwet van toepassing. Pleegouders moeten de plaatsing dan op grond van artikel 5 Pleegkinderenwet melden aan het College van B&W van hun woonplaats, die de gegevens vervolgens doorzendt naar de Raad voor de Kinderbescherming. Deze laatste stelt dan ingevolge artikel 7 Pleegkinderenwet een onderzoek in naar het gezin en kan eventueel op grond van artikel 10 beslissen dat het niet in het belang van het kind is om in het pleeggezin te blijven. In dat geval hebben het pleeggezin en de ouders door artikel 15 Pleegkinderwet de mogelijkheid om bij de rechtbank vernietiging van het besluit van de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken. Deze wet is echter niet van toepassing als het gaat om de pleegzorg over een kind dat tot de derde graad in familierelatie staat met de pleegouders. Behoudens pleegzorg in perspectief biedende gezinnen, is pleegzorg er in de meeste gevallen op gericht dat het kind uiteindelijk weer deel gaat uitmaken van het eigen gezin. Het is daarom noodzakelijk dat de eigen ouders voldoende steun krijgen om hun leven weer zodanig in te richten dat zij het kind een gezond en veilig thuis kunnen bieden. Ook is het van belang dat de ouders een rol blijven spelen in het leven van het kind, zodat het kind niet vervreemd raakt van zijn eigen ouders. Om die reden behouden de ouders zelf het gezag over hun kind en het recht op omgang met en informatie over het kind. In het geval van justitiële pleegzorg behouden de ouders bij een ondertoezichtstelling het gezag, maar is deze beperkt doordat zij over belangrijke beslissingen overleg moeten voeren met Bureau Jeugdzorg. In het geval de ouders bij justitiële pleegzorg van het gezag ontheven of ontzet zijn, berust deze zorg bij Bureau Jeugdzorg of een voogd.
Pleegouders op informele basis verwerven na één jaar opvoeding en verzorging het blokkaderecht van artikel 1:253s BW. De ouders hebben dan de instemming van de pleegouders nodig om de pleegzorg te beëindigen. Als de pleegouders niet instemmen, kunnen de ouders de kinderrechter om vervangende toestemming vragen. Deze wijst het verzoek alleen af als er een gegronde vrees bestaat dat als het kind terug gaat naar de ouders de belangen van het kind worden verwaarloosd. Als het kind al langere tijd in het pleeggezin woont en duidelijk is dat de ouders de opvoedingsverantwoordelijkheid niet meer op zich kunnen nemen, kunnen de pleegouders de kinderrechter verzoeken hen met de voogdij te belasten. In richtlijn 5 van de aanbeveling inzake pleeggezinnen komt ook naar voren dat een staat deze mogelijkheid moet bieden. In Nederland kan dit echter pas als de ouders niet langer het gezag uitoefenen. De rechter zal dan dus eerst de ouders van het gezag moeten ontheffen of ontzetten.83 De ouders blijven op grond van artikel 1:392 jo 1:395a BW onderhoudsplichtig voor hun kinderen tot deze eenentwintig jaar oud zijn geworden. Als een kind uit huis geplaatst is zijn de ouders ingevolge artikel 69 Wet op de Jeugdzorg verplicht een bijdrage te betalen in de kosten van de plaatsing van het kind in een pleeggezin, tenzij zij van hun gezag zijn ontheven of ontzet. Pleegouders die een kind op basis van een pleegcontract verzorgen en opvoeden komen in aanmerking voor een vergoeding van de overheid.84 Met instemming van de ouders en op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger kan de geslachtsnaam van het pleegkind worden gewijzigd in die van de pleegouders, mits de geslachtsnaam niet al eerder gewijzigd is. Als het kind ouder is dan twaalf, moet ook het kind zelf instemmen met de verandering.85 4.3.2 Pleegzorg en het vreemdelingenrecht Net als bij internationale kafala zal bij internationale pleegzorg de Immigratie- en naturalisatiedienst op grond van artikel 10 van de Uitvoeringswet Internationale Kinderbescherming al een beslissing over de toelating en het verblijf van het kind moeten nemen alvorens het naar Nederland komt. Bij kafala is al besproken dat niet duidelijk is of een pleegkind dat naar Nederland komt via de procedure van artikel 33 Haags Kinderbeschermingsverdrag automatisch een verblijfsvergunning krijgt en op grond van welke beperking dat dan zou zijn. Normaal wordt een verblijfsvergunning voor een pleegkind namelijk getoetst aan de regels die gelden voor verblijf als pleegkind. Deze procedure is hetzelfde als reeds eerder geschetst in paragraaf 4.2.2. Een pleegkind dat geen familierelatie heeft met de pleegouders kan niet rechtmatig in Nederland verblijven, als we er vanuit gaan dat ook bij het doorlopen van de procedure van artikel 33 Haags Kinderbeschermingsverdrag nog aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning met de beperking pleegkind moet worden voldaan. Voor een kind dat niet in familierelatie tot de 83
E. Punselie, Voor een pleegkind met recht een toekomst: een studie naar de (rechts)positie van (pleeg)ouders en (pleeg)kinderen in geval van langdurige uithuisplaatsing, (Proefschrift Universiteit Leiden), 2006. 84 Artikel 23 Wet op de Jeugdzorg. 85 Artikel 3 lid 1 sub c Besluit achternaamswijziging.
pleegouders staat blijft dus als enige optie over een verblijfsvergunning aan te vragen op grond van de beperking verband houdend met verblijf ter adoptie. Deze vergunning wordt op grond van artikel 3.26 VB 2000 jo paragraaf B3/2.3 VC 2000 echter alleen verleend als aan alle vereisten van de Wobka is voldaan. Het vreemdelingenrecht strookt eigenlijk niet met de Pleegkinderenwet. Want onder „pleegkind‟ in de pleegkinderenwet wordt onder andere verstaan een minderjarige die bij andere dan zijn ouders, voogd of bloed- en aanverwanten tot en met de derde graad wordt verzorgd en opgevoed. In de Pleegkinderenwet wordt er dus vanuit gegaan dat een pleegkind juist niet in familierelatie staat tot de pleegouders. Er wordt dus onderscheid gemaakt tussen pleegkinderen uit Nederland en pleegkinderen uit het buitenland. Wetgeving die mijn inziens enigszins in strijd is met het vreemdelingenrecht is het Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg. In principe heeft een minderjarige vreemdeling die nietrechtmatig in Nederland verblijft geen recht op jeugdzorg in Nederland. In het Uitvoeringsbesluit wordt echter toch een aantal rechten toegekend aan deze minderjarige vreemdeling. Hij heeft geen recht op verblijf in een pleeggezin, tenzij verblijf bij een pleegouder in het belang van de ontwikkeling van die vreemdeling geboden is. In die uitzonderlijke situatie kan zijn recht op jeugdzorg er echter wel toe leiden dat uitzetting onmogelijk wordt. Als de minderjarige vreemdeling gedurende lange tijd bij een pleegouder verblijft, is er namelijk een grote kans dat hij family life opbouwt met zijn pleegouder. Er zal daarom altijd eerst worden gekeken of het voor de ontwikkeling van die minderjarige vreemdeling voldoende is als hij verblijft in een accommodatie van een zorgaanbieder.86 4.3.3 Pleegzorg als alternatief Ook internationale pleegzorg heeft enkele voordelen ten opzichte van interlandelijke adoptie. Wederom blijven bij dit alternatief de familierechtelijke betrekkingen met de biologische ouders in stand. Het pleegkind behoudt zodoende de nationaliteit van zijn herkomstland, waardoor het makkelijker is om terug te keren naar zijn geboorteland als de pleegzorg tot een einde komt. De biologische ouders behouden het gezag over het kind en het recht op omgang en informatie. Doordat zijn biologische ouders een rol blijven spelen in zijn leven, blijft het kind zich bewust van het feit dat dit zijn ouders zijn en dat hij ooit naar hen terug zal keren. Ook kunnen de biologische ouders het kind zo wat meegeven van de cultuur en tradities van zijn herkomstland. Daarnaast krijgen de pleegouders bij pleegzorg meer verplichte begeleiding van hulpverleners dan bij adoptie. Als de biologische ouders van het kind echter ver weg wonen en niet over voldoende middelen van bestaan beschikken, kunnen zij het recht op omgang niet naar behoren uitoefenen. Het voordeel van pleegzorg dat daarmee gepaard gaat, namelijk het voorkomen van vervreemding, komt dan niet tot uiting. Als het pleegkind daarnaast te lang in Nederland blijft en gewend raakt 86
E. Punselie, Voor een pleegkind met recht een toekomst: een studie naar de (rechts)positie van (pleeg)ouders en (pleeg)kinderen in geval van langdurige uithuisplaatsing, (Proefschrift Universiteit Leiden), 2006.
aan de Nederlandse cultuur en welvaart, kan dit drastische gevolgen hebben als het kind terug moet keren naar het herkomstland (vergelijk de casus Mauro). Het lijkt daarom geen voor de hand liggende optie om internationale pleegzorg te bieden aan kinderen uit landen die qua cultuur, welvaart en religie te veel verschillen van Nederland. Het zou haast onmogelijk zijn om een kind dat tien jaar in Nederland heeft geleefd, terug te sturen naar een derdewereld land waar een toilet nog een gat in de grond is en er op het platteland gewerkt dient te worden in plaats van naar school te gaan. Waar men op blote voeten tikkertje doet in plaats van met een zakje chips op de bank naar Nickelodeon kijkt of een potje tennist op de WE. Voor het kind is het nog moeilijker als het tevens de taal van het herkomstland niet eigen is. En wat te denken van landen met een hele andere, strenge religie of levensbeschouwing, zoals de Sharia. Waar de vrouw een boerka moet dragen en uitgehuwelijkt wordt? Ik vind dat voor kinderen die uit landen komen met een specifieke religie of levensbeschouwing internationale pleegzorg alleen een optie kan zijn, als zij in Nederland worden opgevangen in een gezin dat dezelfde religie of levenbeschouwing aanhangt (ook de Sharia). Ook in artikel 11 van de Guidelines for the Alternative Care of Childeren staat dat bij alternatieve zorg de voorkeur moet uitgaan naar zorg die zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke woonplaats van het kind kan worden gegeven. Dat is belangrijk om het contact met en de eventuele terugkomst naar de biologische ouders te faciliteren en onderbreking van opleiding, cultuur en sociale leven te minimaliseren. Het EHRM is eenzelfde beslissing toegedaan.87 Pleegzorg moet zodanig worden uitgevoerd, dat een adequate omgangsregeling mogelijk blijft. Dat is niet het geval als de kinderen op zodanige afstand in een pleeggezin worden geplaatst, dat het bezoeken van de kinderen onmogelijk is. Internationale pleegzorg kan dus een schending van family life van artikel 8 EVRM opleveren. Bovendien blijkt uit een onderzoek van Selwyn en Quinton dat pleegkinderen in vergelijking met adoptiekinderen zich minder goed ontwikkelen, vooral als het pleegkind bij meerdere verschillende pleeggezinnen heeft gewoond of er lang onzekerheid is over de plaatsing.88 Bij internationale pleegzorg kan de plaatsing vooral in het begin moeizaam verlopen als er sprake is van een taalbarrière. Daarnaast kan het juist problematisch zijn dat de ouders het gezag behouden. De pleegouders moeten dan namelijk bij alle belangrijke beslissingen inzake het kind eerst de ouders raadplegen. Dit kan problemen opleveren als de ouders ver weg wonen en de communicatiemiddelen in die landen niet toereikend zijn of de ouders en de pleegouders elkaar niet kunnen verstaan. Wat als er snel bepaalde beslissingen genomen moeten worden, bijvoorbeeld over een noodzakelijke medische ingreep? Er is in de wet een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt dat Bureau Jeugdzorg de kinderrechter om vervangende toestemming vraagt voor een noodzakelijke
87
EHRM 24 maart 1988, Series A, vol. 144 (Olssen vs Zweden). J. Selwyn & D. Quinton, ‘Stability, permanence, outcomes and support: Foster care and adoption compared’, Adoption & Fostering Journal 2004, jrg. 28, nr. 4, p. 6-15. 88
medische behandeling als de ouders de toestemming weigeren.89 Dit artikel kan mijn inziens ook van toepassing zijn in de situatie waarin op korte termijn geen contact met de ouders in het buitenland kan worden gemaakt om de toestemming te verkrijgen. In principe is dit een goede oplossing, maar het neemt wel wat extra tijd in beslag, die in sommige situaties voor het kind cruciaal kan zijn. Het eerst moeten aanvragen en verkrijgen van vervangende toestemming, duurt altijd langer dan dat pleegouders gelijk een akkoord kunnen geven in het ziekenhuis. Het is in dit kader wel goed om te weten dat er een voorstel tot wijziging van een aantal kinderbeschermingsbepalingen aanhangig is bij de eerste kamer. Als die wijzigingen in de wet worden opgenomen kan Bureau Jeugdzorg de kinderrechter verzoeken om met betrekking tot bepaalde zaken met het gezag belast te worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om zaken als de aanmelding bij een school, het geven van toestemming voor medische behandelingen of het doen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning. De ouders verliezen dan het gezag op het onderdeel of de onderdelen waarvoor de beschikking wordt afgegeven. Bureau Jeugdzorg kan daarna eventueel de pleegouders machtigen om het gezag met betrekking tot die zaken uit te oefenen. Dan hoeven de pleegouders niet telkens goedkeuring aan Bureau Jeugdzorg te vragen. Bureau Jeugdzorg kan deze machtiging echter te allen tijde intrekken.90 De wijziging brengt nog een aantal andere veranderingen met zich mee die de positie van pleegouders enigszins versterkt. Bij het blokkaderecht geldt dat als de pleegouders geen toestemming geven voor een wijziging in het verblijf, de ouders om vervangende toestemming van de rechtbank kunnen verzoeken. Nu wijst de rechter dit verzoek alleen af, als er gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. Na wijziging wordt het verzoek alleen afgewezen als dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Dit is een ruimere omschrijving, waardoor de rechter het verzoek dus om meerdere redenen kan afwijzen. Pleegouders krijgen op grond van artikel 1:265d BW de mogelijkheid om bij justitiële pleegzorg waarbij zij het kind korter dan één jaar verzorgen, een verzoek in te dienen bij Bureau Jeugdzorg om af te zien van een wijziging van de verblijfplaats. Ingevolge artikel 1:265i BW krijgen pleegouders bij justitiële pleegzorg ook een blokkaderecht toegekend. Ontheffing en ontzetting van het gezag wordt veranderd in beëindiging van het gezag. De beëindiging van het gezag kan onder de nieuwe wetgeving ook door de pleegouders verzocht worden die het kind meer dan een jaar verzorgen en opvoeden. Voorts heeft het nieuwe artikel 1:266 BW de intentie om sneller het gezag te beëindigen in plaats van een zich over jaren uitstrekkende verlenging van de ondertoezichtstelling. Verder is schorsing van het gezag mogelijk. Onder de huidige wetgeving is het voor Bureau Jeugdzorg al wel mogelijk om de kinderrechter om vervangende toestemming te vragen voor een aanvraag van een paspoort.91
89
Artikel 1:264 BW. Kamerstukken II 2008/09, 31 015, nr. 3 (MvT). 91 Artikel 36 Paspoortwet. 90
Nu Nederland het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 geratificeerd heeft, is de procedure omtrent internationale pleegzorg enigszins vergelijkbaarder geworden met de procedure van interlandelijke adoptie. Er wordt gecontroleerd wat de redenen zijn voor de pleegzorg, de centrale autoriteit kan een gezinsonderzoek bevelen naar de pleegouders en de centrale autoriteit moet uiteindelijk instemmen met de pleegzorg. Als pleegzorg echter daadwerkelijk een alternatief zou gaan worden voor interlandelijke adoptie, dient er mijn inziens wel een meer uitgebreidere regeling te komen met meer waarborgen voor een zuivere procedure. Zijn er in eigen land geen andere kinderbeschermingsmaatregelen voor handen? Voorlichting en gezinsonderzoek zouden standaard deel moeten gaan uitmaken van de procedure. Het pleegcontract moet duidelijke afspraken bevatten over wat de biologische ouders en de pleegouders over en weer van elkaar verwachten. Bovendien zou ook informele pleegzorg, die mijn inziens nu niet onder het verdrag valt, eenzelfde procedure moeten krijgen. Daarnaast zal het huidige vreemdelingenrecht moeten worden aangepast om internationale pleegzorg als alternatief voor interlandelijke adoptie te kunnen beschouwen. In de vorige paragraaf is uiteengezet dat onder het huidige vreemdelingenrecht alleen kinderen die in familierelatie staan tot de pleegouders in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning. De minister heeft de bepaling in de vreemdelingencirculaire enkele jaren geleden expres aangepast, zodat er geen twijfel meer over kan bestaan dat alleen (pleeg)kinderen met een familierelatie in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning. De minister was bang dat anders gezinnen via pleegzorg een buitenlands kind zouden opnemen om het vervolgens naar Nederlands recht te adopteren in plaats van de procedure voor interlandelijke adoptie te doorlopen. Als de vreemdelingenwet wordt aangepast blijft die kans natuurlijk altijd bestaan. Om in de vernieuwde regeling echter een clausule op te nemen die een adoptie na pleegzorg uitsluit is ook niet reëel. Er bestaat namelijk ook een kans dat de pleegouders pas in een veel later stadium alsnog willen overgaan tot de adoptie van het pleegkind, bijvoorbeeld als de biologische ouders komen te overlijden. Bovendien kan een pleegkind alleen geadopteerd worden als de biologische ouders geen gezag meer hebben. Maar met het oog op een eventuele adoptie naar Nederlands recht in de toekomst zouden er aan de pleegouders en het pleegkind gelijksoortige eisen kunnen worden gesteld als in de Wobka aan aspirant-adoptiefouders en adoptiekinderen. 4.4 Zwakke adoptie Bij zwakke adoptie blijft de familierechtelijke band tussen het kind en de biologische ouders intact. Naast die band worden er nieuwe familierechtelijke banden gecreëerd tussen het kind en de adoptiefouders. In het huidige Nederlandse recht is een zwakke adoptie niet mogelijk, want een kind kan in Nederland maximaal twee juridische ouders hebben. Adoptie is oorspronkelijk tot stand gekomen om aan een pleegkind dat in een pleeggezin woont de zekerheid te bieden dat het zijn verdere jeugd in dat gezin mag doorbrengen.92 Tegenwoordig wordt door een adoptie meer nagestreefd dan alleen dit oorspronkelijke doel. Juist door het verbreken van de oude familiebanden en het 92
M. Meijdam-Slappendel, De adoptie in Nederland, (diss. Leiden), 1996.
vestigen van nieuwe is het accent bij adoptie meer en meer verschoven naar het bevredigen van de behoefte van wensouders. Het is zodoende niet raar dat er steeds meer stemmen opgaan voor heroverweging van het huidige rechtsfiguur. Ook de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming vraagt zich af of bij het uitgangspunt voor de juridische vorm van adoptie het accent niet te veel ligt op het vestigen van een nieuwe afstammingsrelatie. De Raad plaatst vraagtekens bij het feit dat de keuze voor sterke adoptie zo vanzelfsprekend is. Vooral nu ook aan artikel 8 EVRM argumenten kunnen worden ontleend die pleiten voor het toepassen van zwakke adoptie. Zoals het uitgangspunt dat een geadopteerd kind zo min mogelijk moet worden belemmerd in de toegang tot zijn biologische ouders. Ook het Haags Adoptieverdrag laat het aan de landen zelf over om het begrip adoptie (nader) in te vullen.93 Al eerder bleek dat veel geadopteerde kinderen op latere leeftijd op zoek gaan naar hun roots. Ze bezoeken hun herkomstland en vaak gaan zij ook op zoek naar hun biologische ouders. De zwakke vorm van adoptie maakt deze zoektocht voor hen makkelijker. Het is mijn inziens onmogelijk om in Nederland te opteren voor de zwakke adoptie in plaats van de sterke adoptie, zolang er landen zijn die alleen de sterke adoptie kennen. Voor de kinderen die uit die landen geadopteerd worden, heeft het geen enkele toegevoegde waarde om de adoptie in Nederland om te zetten in een zwakke adoptie. Vooral als de ouders bewust gekozen hebben voor het afstaan van het kind en er op geen enkele wijze meer mee verbonden willen zijn. Als het kind dan bepaalde plichten of rechten wil ontlenen aan de zwakke adoptie ten opzichte van zijn biologische ouders, krijgt het te maken met twee conflicterende rechtssystemen. Ingevolge het recht van het herkomstland zijn de biologische ouders geen juridische ouders, maar ingevolge de Nederlandse wetgeving wel. Voor vondelingen bij wie absoluut niet te achterhalen valt wie hun biologische ouders zijn, is het mijn inziens ook niet noodzakelijk dat de banden met de biologische ouders, quod non, per sé intact blijven. Om te voorkomen dat bijvoorbeeld ontvoerde kinderen te vondeling worden gelegd, moet in het herkomstland bij elk te vondeling gelegd kind wel uitgebreid onderzoek worden verricht. Nederland kan wel een voorbeeld nemen aan landen, zoals Duitsland en Frankrijk waarbij het rechtssysteem zowel een vorm van zwakke als sterke adoptie kent. Schmidt en MeijdamSlappendel bepleitten beiden in de jaren ‟90 in hun proefschriften al een vorm van zwakke adoptie.94 Tien jaar later geeft Punselie aan dat ook zij een zwakke vorm van adoptie prefereert voor onder andere zwakke buitenlandse adopties.95 Nu wordt er in Nederland zoveel mogelijk naar gestreefd om een zwakke buitenlandse adoptie om te zetten in een sterke Nederlandse adoptie, vooral omdat het kind alleen dan de Nederlandse nationaliteit verkrijgt. Dit zou echter opgelost moeten worden met een wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Nederland zou mijn inziens dan de uitspraak van het andere land moeten respecteren en biologische ouders
93
Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, ‘Advies inzake (interlandelijke) adoptie: sterk of zwak?’, Den Haag 12 december 2004. 94 M. Meijdam-Slappendel, De adoptie in Nederland, (diss. Leiden) 1996 en G.E. Schmidt, Sterke en zwakke adopties. Een rechtsvergelijkend onderzoek (diss. Amsterdam UvA), Den Haag: T.M.C. Asser Instituut 1996. 95 E.C.C. Punselie, ‘Na vijftig jaar toch zwakke adoptie in Nederland?’, FJR 2006, 14.
niet ineens moeten opzadelen met geheel andere rechtsgevolgen dan waarvoor zij in eerste instantie hebben gekozen. Er is niet één specifieke zwakke adoptie. In verschillende landen kunnen er verschillende rechtsgevolgen aan de adoptie kleven. Bij een zwakke adoptie in Frankrijk gaat het kind bij de adoptiefouders wonen en wordt door hen verzorgd en opgevoed. De adoptiefouders hebben het gezag over het kind. De adoptiefouders krijgen een onderhoudsplicht voor het kind, de achternaam van het kind kan gewijzigd worden in die van de adoptiefouders en het kind kan erven van zowel zijn biologische ouders als zijn adoptiefouders.96 In de literatuur is er wel enige onenigheid met betrekking tot de onderhoudsplicht. MeijdamSlappendel is voor het koppelen van een onderhoudsplicht aan zwakke adoptie, terwijl Punselie vindt dat de staat medeverantwoordelijk is om te voorzien in het onderhoud van “kinderbeschermingskinderen”. Punselie doelt daarmee op kinderen die in eerste instantie in het gezin terecht zijn gekomen via pleegzorg, welke onderdeel uitmaakt van de taak die de staat heeft in het kader van de jeugdzorg. Hiervoor krijgen pleegouders ook een onkostenvergoeding. Op het moment dat de pleegouders het kind door middel van zwakke adoptie willen adopteren, zouden financiële redenen niet in de weg moeten staan aan het juridisch bevestigen van de band met het kind dat in hun gezin is ingegroeid.97 Ik ben het niet met Punselie eens. Ik begrijp dat pleegzorg een kinderbeschermingsmaatregel is van de overheid die zij uitbesteedt aan natuurlijke personen, waarbij zij een vergoeding toekent voor de onkosten die de staat anders zelf had moeten maken. Bij adoptie als kinderbeschermingsmaatregel wordt de financiële verantwoordelijkheid echter geheel afgewenteld op de adoptiefouders, omdat zij voortaan de juridische ouders zijn. Ik vind dat als pleegouders de bewuste keuze maken om over te gaan tot zwakke adoptie, zij zich net als aspirant-adoptiefouders moeten realiseren dat dit ook financiële verantwoordelijkheden met zich meebrengt. Het lijkt mij een discriminerend onderscheid om bij zwakke adoptie verschil aan te brengen tussen pleegouders die willen adopteren en aspirant-adoptiefouders. Daarnaast zou dan op de redenering van Punselie voortgeborduurd kunnen worden, door te stellen dat als kinderen uit tehuizen worden geadopteerd door middel van zwakke adoptie de staat medeverantwoordelijk blijft. Want net als bij pleegzorg vallen de kinderen die in de tehuizen zitten onder de bescherming en verantwoordelijkheid van de staat. Als iemand dan zo goed is om de verzorging en opvoeding door adoptie van één van die kinderen uit handen te nemen van de staat, moet deze daarvoor dan ook een vergoeding in de kosten krijgen? Bovendien komen de pleegouders na de adoptie, net als adoptieouders, in aanmerking voor kinderbijslag. Dus waar is de noodzaak om daarnaast nog een extra vergoeding toe te kennen? Zwakke adoptie houdt mijn inziens meer rekening met de belangen van het kind dan sterke adoptie. Aan de ene kant kan de feitelijke band met de adoptiefouders juridisch bevestigd worden, terwijl aan de andere kant de juridische band met de biologische ouders blijft bestaan. Zelfs als het kind geen feitelijke band met zijn biologische ouders heeft, kan het hem nog een goed gevoel 96 97
Kamerstukken II 1998/99, 26 673, nr. 3, p. 8 (MvT). E.C.C. Punselie, ‘Na vijftig jaar toch zwakke adoptie in Nederland?’, FJR 2006, 14.
geven om duidelijkheid te hebben over zijn afkomst. Wellicht dat een kind dan minder snel met een identiteitscrisis te maken krijgt. 4.5 Samenvatting Mijn inziens is er op dit moment nog geen alternatief dat interlandelijke adoptie volledig kan vervangen. Zowel internationale kafala als internationale pleegzorg voor kinderen die niet in familierelatie staan tot de kafil of tot de pleegouders lijken onder het huidige Nederlandse vreemdelingenrecht onmogelijk. Terwijl bijna alle kinderen die momenteel interlandelijk geadopteerd worden, niet in een biologische (familie)relatie tot de adoptiefouders staan. Indien het vreemdelingenrecht wordt aangepast, zouden zowel internationale pleegzorg als internationale kafala op termijn de voorkeur kunnen gaan genieten boven interlandelijke adoptie. Wat beide vormen aantrekkelijk maakt als kinderbeschermingsmaatregel, is de mogelijkheid om de omgang en het contact met de biologische ouders te behouden. Ook behoudt het kind de mogelijkheid om ooit terug te kunnen keren naar zijn biologische ouders en zijn herkomstland. Om een keuze te maken tussen één van deze alternatieven kan per situatie bekeken worden, wat meer in het belang is van het kind. Waarbij bedacht kan worden dat kafala meer permanent (in ieder geval tot de meerderjarigheid) is, waardoor dit alternatief zich meer zou lenen in situaties waarin vooraf duidelijk is dat er geen verandering komt in de gezinssituatie van het biologische gezin. Voor het kind zou het dan wel van belang kunnen zijn om de herroeping van de kafala iets moeilijker te maken. Dat kafala meer permanent is dan pleegzorg blijkt ook uit artikel 2 sub a van de Guidelines for the Alternative Care of Childeren. Hierin staat verwoord dat staten eerst moeten bezien of er mogelijkheden zijn voor zorg waarbij het kind uiteindelijk terug kan keren naar het eigen gezin (pleegzorg); pas als dit niet mogelijk is mag er gekeken worden naar meer permanente oplossingen, zoals adoptie of kafala. Als internationale kafala of internationale pleegzorg echter daadwerkelijk meer een alternatief zouden worden voor interlandelijke adoptie, moet er mijn inziens wel een meer uitgebreidere regeling komen met meer waarborgen voor een zuivere procedure. De vergunninghouders voor interlandelijke adoptie zouden een bijdrage kunnen leveren aan deze procedure. Zijn er in eigen land geen andere kinderbeschermingsmaatregelen voor handen? Geven de ouders toestemming voor de kafala? Als de ouders zelf een verzoek indienen is dit natuurlijk vanzelfsprekend, maar bij weeskinderen moet wel onderzocht worden of de ouders daadwerkelijk overleden zijn. Want het geven van de voorkeur aan kafala in plaats van interlandelijke adoptie, kan er natuurlijk weer voor zorgen dat er een bepaalde markt ontstaat in arme landen. Voorlichting en gezinsonderzoek zouden standaard deel moeten gaan uitmaken van de procedure. De kafala en het pleegcontract moet duidelijke afspraken bevatten over wat de biologische ouders en de kafil of pleegouders over en weer van elkaar verwachten. Willen de biologische ouders een omgangsrecht? Willen zij informatie verkrijgen over hun kind en in welke regelmaat? Bovendien zou ook informele pleegzorg, die mijn inziens nu niet onder het verdrag valt, eenzelfde procedure moeten krijgen.
Vooral bij internationale pleegzorg is het voorts van belang dat het kind bewust wordt gemaakt van de tijdelijkheid van de zorg en bewust wordt gemaakt van de cultuur, tradities, religie en levensbeschouwing en normen en waarden van het herkomstland, juist om te voorkomen dat het kind zich later niet meer thuis voelt in het eigen land. Voor kinderen uit sterk religieuze landen, zou ik aanraden deze alleen te plaatsen bij pleeggezinnen die dezelfde religie aanhangen. Bovendien zouden beide betrokken staten goede mogelijkheden moeten creëren voor de omgang met de biologische ouders om vervreemding te voorkomen. Daarnaast is het qua afstand tussen landen van belang dat in ieder geval Bureau Jeugdzorg en - eventueel via machtiging de pleegouders - een deel van het gezag krijgt met betrekking tot belangrijke noodzakelijke medische ingrepen. Verder kan het goed zijn als de staat aan zeer jonge kinderen de mogelijkheid biedt om taalcursussen te volgen, zodat het kind met zijn biologische ouders kan communiceren en de taal machtig is als hij terugkeert naar zijn herkomstland. Zelfs als het bovenstaande in acht wordt genomen, raad ik het af om internationale pleegzorg te bieden aan kinderen uit landen die qua cultuur, welvaart en religie te veel verschillen van Nederland, tenzij vooraf duidelijk is dat het om een plaatsing gaat waarbij het kind niet meer terug kan keren naar zijn biologische ouders. Zoals ik al eerder aangaf zou het haast onmogelijk zijn om een kind dat tien jaar in Nederland heeft geleefd, terug te sturen naar een derdewereld land. Vandaar dat ik er vanuit ga dat interlandelijke adoptie altijd zal blijven bestaan, maar het wel meer ultimum remedium wordt dan nu het geval is in sommige herkomstlanden. De reden waarom ik internationale kafala niet afraad bij kinderen uit landen die qua cultuur, welvaart en religie te veel verschillen van Nederland, is omdat na het einde van de kafala het kind meerderjarig is. Hij kan dan zelf de keuze maken om wel of niet terug te keren naar het herkomstland en is op een leeftijd waarin hij het cultuurverschil kan plaatsen. Zolang de sterke adoptie in bepaalde landen van waaruit kinderen geadopteerd worden de enige adoptievorm is, heeft het geen enkele toegevoegde waarde om de adoptie in Nederland om te zetten in een zwakke adoptie. Niet alleen omdat de biologische ouders juist voor die vorm van adoptie hebben gekozen, omdat zij geen band meer met het kind willen hebben. Maar ook omdat het kind dan met twee conflicterende rechtssystemen te maken krijgt, als het eventueel bepaalde rechten of plichten aan de zwakke adoptie wil ontlenen jegens zijn biologische ouders. Wel is het mijn inziens in het belang van alle betrokkenen om de rechtsgevolgen die aan een zwakke adoptie uit een ander land kleven in Nederland te respecteren, in plaats van er naar te streven dat de adoptie wordt omgezet in een sterke Nederlandse adoptie. De biologische ouders zijn waarschijnlijk alleen bekend met die zwakke vorm van adoptie in hun land. Zij moeten weliswaar hun toestemming geven voor de omzetting in een sterke adoptie, maar vaak snappen die ouders niet eens met welke rechtsgevolgen zij dan instemmen. Nederland zou daarom in de wet een vorm van zwakke adoptie mogelijk moeten maken, waardoor een kind meer dan twee juridische ouders kan hebben. De Rijkswet op het Nederlanderschap moet dan tevens aangevuld worden met een bepaling die het mogelijk maakt dat een kind ook door een zwakke adoptie, al dan niet tijdelijk, de Nederlandse nationaliteit verkrijgt.
Als één van de alternatieven er wel voor zou zorgen dat interlandelijke adoptie op termijn wordt afgeschaft, heeft dit natuurlijk gevolgen voor alle betrokken bij de adoptieprocedure. Welke gevolgen dit zijn, wordt verwoord in het volgende hoofdstuk.
Hoofdstuk 5. Afschaffing interlandelijke adoptie 5.1 Inleiding In het vorige hoofdstuk zijn de mogelijke alternatieven voor interlandelijke adoptie besproken. Zoals in de samenvatting van dat hoofdstuk te lezen is, kunnen mijn inziens geen van de aangehaalde alternatieven op dit moment interlandelijke adoptie volledig vervangen. Om als kinderbeschermingsmaatregel te fungeren naast interlandelijke adoptie, moeten er eerst bepaalde wetswijzigingen plaatsvinden. Bovendien moet vooral bij het alternatief internationale pleegzorg goed nagedacht worden over de wijze waarop de taalbarrières en het verschil in cultuur, traditie, religie en levensbeschouwing en normen en waarden geminimaliseerd worden. Dit omdat het kind uiteindelijk weer terug zal keren naar het herkomstland. Als één of meerdere van de alternatieven uiteindelijk wel zouden leiden tot de afschaffing van interlandelijke adoptie brengt dit gevolgen met zich mee voor de donorlanden, de kinderen daar en de wensouders. Welke gevolgen dat zijn, worden in dit hoofdstuk besproken. 5.2 Gevolgen voor donorlanden Alle alternatieven hebben in ieder geval één ding gemeen met interlandelijke adoptie; in alle gevallen wordt het kind verzorgd en opgevoed in een ander land dan het herkomstland. Voor elk alternatief zou daarom hetzelfde moeten gelden als voor interlandelijke adoptie: ultimum remedium. Veel ontwikkelingslanden zien interlandelijke adoptie echter te snel als ultimum remedium, omdat zij in hun land geen alternatieve of geen effectieve alternatieve kinderbeschermingsmaatregelen voor handen hebben. Als één van de in hoofdstuk 4 besproken alternatieven in de plaats treedt van interlandelijke adoptie, is er voorts het risico dat die landen deze te snel als ultimum remedium gaan beschouwen. Het is dus van belang dat de donorlanden andere mogelijkheden gaan creëren of bestaande mogelijkheden gaan verbeteren om de kinderen in nood in hun eigen land op te vangen. Dat houdt voor sommige landen een ware omslag in van hun kijk op kinderbescherming. In China mag men maar één kind krijgen. Veel kinderen (vooral meisjes) worden te vondeling gelegd, aangezien het krijgen van een tweede kind strafbaar is. Deze kinderen komen terecht in één van de vele tehuizen die China telt. De gevolgen die de één-kindpolitiek met zich meebrengt zijn in strijd met artikelen 7, 8 en 9 IVRK. Kinderen zouden in de eerste plaats gewoon door hun eigen ouders moeten worden verzorgd en opgevoed, indien deze capabel zijn. Gezien het feit dat de wetgeving van China dit niet toelaat, zijn er echter andere oplossingen geboden. Sommige kinderen komen vanuit het tehuis door middel van binnenlandse adoptie in een gezin terecht. Dit zijn er echter niet veel, omdat in China alleen kinderloze stellen mogen adopteren en zij slechts één kind mogen adopteren.98 Uit eerder aangehaald onderzoek in hoofdstuk 3 blijkt dat het voor de ontwikkeling van kinderen beter is om op te groeien in een gezin dan een weeshuis. De Chinese overheid zou daarom mijn inziens een minder streng adoptiebeleid moeten voeren. Deze kinderen zijn al geboren, ze bestaan al, dus of ze nou in een Chinees gezin opgroeien of in het 98
Artikel 8 Adoptiewet China
tehuis maakt voor het geboortecijfer niets meer uit. Laat de mensen die graag een groter gezin willen de kinderen uit de tehuizen binnenlands adopteren. Dit scheelt de overheid ook in de kosten voor het onderhoud van de tehuizen. Daarnaast helpt dit tevens een ander probleem te voorkomen, de kinderontvoering. Wie op dit moment in China meer kinderen wil hebben dan is toegestaan, laat ze namelijk stiekem op straat door bendes ontvoeren.99 In Ethiopië heerst een algemeen gebrek aan het begrijpen van het belang van binnenlandse adoptie. De binnenlandse adoptieprocedure wordt tevens als moeilijk en duur ervaren. De informatie over adoptie en de procedure daarvan moet daarom begrijpelijker en toegankelijker worden gemaakt. Unicef en Family Health International zijn daarom in samenwerking met de nationale autoriteiten bezig om manieren te bedenken waarop binnenlandse adoptie beter gefaciliteerd kan worden. Tevens gaan zij de bevolking bewust maken van binnenlandse adoptie door middel van een campagne.100 Het is goed dat organisaties de mogelijkheden om de kinderen in eigen land op te vangen versterken. Veel kinderen die op dit moment in aanmerking komen voor interlandelijke adoptie zijn „special needs‟ kinderen. Dat heeft vooral te maken met het tekort aan voorzieningen voor deze kinderen in de donorlanden, zoals medische voorzieningen, specialistische hulpverlening en speciaal onderwijs. China, dat toch wel een rijk land is, liep de afgelopen jaren ook flink achter op dit gebied. Echter, in 2010 heeft China belangrijke stappen ondernomen om de levensomstandigheden van gehandicapten te verbeteren. Er is nieuwe wetgeving opgesteld ten behoeve van gehandicapten en sommige wetten zijn herzien. Daarnaast is het de bedoeling dat er in 2020 in elke regio die meer dan 300.000 inwoners telt een school voor speciaal onderwijs is. Ook zijn er meerdere beroepsopleidingen gestart om mensen op te leiden in de gehandicaptenzorg.101 Wellicht leidt dit er in de toekomst toe dat „special needs‟ kinderen meer in China zelf opgevangen worden. Andere donorlanden moeten dit voorbeeld volgen en zelf meer investeren in deze voorzieningen en rijkere landen kunnen hier financiële steun bij geven. In veel donorlanden, zoals Ethiopië, is het opleidingsniveau van de maatschappelijk werkers onvoldoende. In de opleidingen wordt bijna niet ingegaan op de ontwikkeling van kinderen en alternatieve zorg voor kinderen.102 Dit heeft ook veel te maken met het gegeven dat instanties die belast zijn met het beleid inzake de zorg voor kinderen een positieve kijk hebben op institutionele zorg en zich niet bewust zijn van de negatieve gevolgen van institutionalisering. Terwijl de kwaliteit van de zorg in tehuizen juist aangetast wordt door gelimiteerde financiële bronnen, tekort aan supervisie en het minimale bewustzijn over ontwikkelingskwesties.103 Bovendien is in hoofdstuk 3 reeds aangegeven dat uit onderzoek blijkt dat opgroeien in een tehuis niet goed is 99
E.J. Bron, ‘Het brutale leed van de kettingkinderen’, Amsterdam Post, 20 februari 2010. Family Health International, ‘Improving care options for children in Ethiopia through understanding institutional child care and factors driving institutionalization’, juni 2010. 101 X. Wang, ‘Een betere toekomst voor invalide kinderen’, 4 juli 2012; via www.chinanews.com 102 K. Bunkers & D. Webb, Social welfare Services in Ethiopia: Typology and Costs, UNICEF Ethiopia: 9 november 2011, p. 17-18. 103 Family Health International, ‘Improving care options for children in Ethiopia through understanding institutional child care and factors driving institutionalization’, juni 2010. 100
voor de ontwikkeling van kinderen. Het beeld van de nationale instanties op kinderbescherming moet dus aangepast worden. Ook zit er veel verschil in de kosten en de inhoud van de opleidingen, omdat ze door verschillende aanbieders worden gegeven. Om de opleidingen op een hoger en gelijk niveau te brengen, zou de Ethiopische overheid standaarden moeten ontwikkelen waaraan de opleidingen moeten voldoen. Momenteel komen in de opleidingen alle gebieden van maatschappelijk werk algemeen aan bod. Wat tevens zou kunnen helpen om meer specialistische kennis per gebied te vergaren is om de opleiding op te delen in meerdere aparte opleidingen per deelgebied. Daarnaast bestaat in veel van de donorlanden niet de pleegzorg, zoals men die in Nederland kent. In grote delen van Afrika en Azië worden sommige wezen wel informeel opgevangen door familieleden, buurtbewoners of vreemden.104 Formele pleegzorg komt bijna niet voor. Redenen hiervoor zijn onder andere; - de startkosten om een systeem van formele pleegzorg op te zetten zijn hoog, - er is een goed functionerend systeem van maatschappelijke welzijn of een goed ondersteund en gecontroleerd gemeenschapssysteem benodigd, - om pleegzorg betaalbaar te maken voor de pleegouders zijn adequate pleegzorgsubsidies benodigd. Daarnaast is in Sierra Leone en Cambodja informele pleegzorg gebaseerd op de gedachte dat als de pleegouder het kind verzorgt en opvoedt deze in ruil hiervoor werk verricht of later voor de pleegouder zal zorgen. Deze gedachte over pleegzorg zal eerst aangepast moeten worden om een goed pleegzorgsysteem op te zetten.105 De formele pleegzorg die momenteel wel plaatsvindt in deze landen, wordt verzorgt door niet-gouvernementele organisaties uit voornamelijk westerse landen. Pleegzorg als serieuze vorm van alternatieve zorg verdient meer aandacht in de herkomstlanden. De overheden van deze landen zouden geld moeten investeren in het opzetten van een goed functionerend systeem van maatschappelijke welzijn om daarna een systeem van formele pleegzorg op te zetten. Dit kost in het begin veel geld, maar uiteindelijk is pleegzorg goedkoper dan residentiële zorg. Westerse landen en organisaties kunnen de overheden helpen bij het opzetten van deze systemen, niet alleen financieel maar ook door hun kennis en kunde te delen. Hierbij moet opgemerkt worden dat formele pleegzorg de voorkeur geniet boven het opgroeien in een tehuis. En niet wordt aangegeven dat formele pleegzorg de voorkeur geniet boven informele pleegzorg door familieleden of buurtbewoners. Het kan natuurlijk in het belang van het kind zijn om opgevangen te worden door familie of andere waarmee het een goede band heeft. Zo groeit het kind op dicht bij zijn roots en met mensen aan wie het kind waarschijnlijk al gehecht is en met wie het kind zich kan identificeren. Echter, aangezien er bij informele pleegzorg geen controle is, kan niet altijd met zekerheid gezegd worden dat dit de beste oplossing is. Er zijn namelijk ook risico‟s verbonden aan informele pleegzorg.106 Er zou daarom tevens een vorm van controle moeten komen op informele pleegzorg, zodat deze kan blijven bestaan naast formele pleegzorg.
104
UNICEF Child Protection Section, ‘Children in informal alternative care: discussion paper’, New York: 2011. EveryChild, ‘Fostering better care: Improving foster care provision around the world’, juni 2011. 106 Zie bijvoorbeeld; UNICEF Child Protection Section, ‘Children in informal alternative care: discussion paper’, New York: 2011 en S. Varnis, ‘Promoting child protection trough community resources: care arrangements for Ethiopian aids orphans’, Northeast African Studies 2001, jrg. 8, nr 1, p. 143-158. 105
In China bestaat wel een formeel pleegzorgsysteem. Echter tot een aantal jaar geleden zag de Chinese overheid tehuizen als de beste oplossing, gezien het feit dat zij in de jaren ‟90 12,55 biljoen yuan investeerden in tehuizen.107 Vanaf 2003 is ook China gestart met het promoten van pleegzorg.108 Zoals eerder aangegeven blijft de opvang van „special needs‟ kinderen momenteel een probleem in China, ondanks de in 2010 ondernomen stappen om de levensomstandigheden van gehandicapten te verbeteren. Waarschijnlijk zijn meer Chinezen bereid om „special needs‟ kinderen op te vangen als de Chinese overheid het geld wat voorheen in de tehuizen werd gepompt, zou gebruiken om extra pleegzorgsubsidies te verstrekken voor deze kinderen.109 5.3 Gevolgen voor de kinderen Zonder interlandelijke adoptie blijft een groot aantal kinderen in eerste instantie in de tehuizen. Als de overheden van de donorlanden echter meer investeren in het succesvol opzetten van vormen van alternatieve opvang, zoals in de vorige paragraaf besproken, kan dit aantal drastisch worden gereduceerd. Meer kinderen zullen dan in eigen land worden opgevangen door middel van pleegzorg of binnenlandse adoptie. Het opzetten van goede systemen van alternatieve zorg, neemt echter wel enkele jaren in beslag. Het zal dus nog wel enkele jaren duren voordat in de herkomstlanden het grote aantal interlandelijke adopties als laatste mogelijkheid afneemt. Daar komt nog bij dat in veel arme donorlanden het aantal kinderen dat in tehuizen terecht komt waarschijnlijk groter zal blijven dan het aantal beschikbare pleegouders of adoptiefouders in eigen land. Denk maar aan een aantal Afrikaanse landen waar de aidsproblematiek een groot aantal wezen als gevolg heeft. Internationale pleegzorg kan als ulitimum remedium in de toekomst een goed alternatief zijn voor kinderen waarvoor in eigen land geen pleegouders beschikbaar zijn. In hoofdstuk 4 heb ik beschreven op welke wijze de nationale Nederlandse pleegzorg op korte termijn versterkt wordt. Als wensouders door het afnemen van de mogelijkheid om interlandelijk te adopteren op termijn bewuster gaan kiezen voor pleegzorg, kan die versterking van de pleegzorg in eigen land er toe leiden dat wensouders eerder een kind uit eigen land willen opvangen. Er zijn namelijk nog veel Nederlandse kinderen die ook hulp nodig hebben. In 2010 werden er 24.000 Nederlandse kinderen door 13.000 Nederlandse pleegouders opgevangen, desondanks zijn er nog duizend kinderen die op een wachtlijst staan voor pleegzorg.110 In hoofdstuk 4 heb ik tevens aangegeven welke knelpunten er kleven aan internationale pleegzorg. Ik heb het fenomeen cultuurschok aangehaald. Een cultuurschok ontstaat bij iedereen die te maken krijgt met ongewone omstandigheden en onverwachte situaties, zoals migratie naar een andere cultuur. Pedersen beschrijft in zijn boek de vijf stadia in de cultuurschok. In de eerste fase is de vreemde cultuur nog nieuw en opwindend, maar is de identiteit van de persoon nog 107
L. Meng & Z. Kai, ‘Orphan care in China’, Social Work and Society International Online Journal 2009, jrg. 7. nr.
1. 108
J. Zhong, Foster care in China, newsletter CCAI, maart 2004 te raadplegen via www.chinesechildren.org. Zie ook de opmerking van Vlaardingerbroek hierover in bijlage 5 Rapport Beleidsdoorlichting interlandelijke adoptie; P. Vlaardingerbroek, ‘Interlandelijke adoptie bezien vanuit het perspectief van het vertrouwensbeginsel’, p. 25. 110 R. van der Meer, ‘Duizend pleegkinderen op de wachtlijst: een extra bord op tafel’, AD Weekend 8 januari 2011. 109
geworteld op de plek waar hij vandaan kwam. In de tweede fase dringt de realiteit van de andere cultuur door, welke samenhangt met gevoelens van angst en eenzaamheid. In de derde fase probeert de persoon zich aan de nieuwe cultuur aan te passen. Gevoelens die samenhangen met deze fase zijn boosheid en wrok jegens de nieuwe cultuur omdat deze moeilijkheden veroorzaakt. In de vierde fase begint de persoon zowel de goede als de slechte elementen in beide culturen te zien, wat hem helpt bij het verdere aanpassingsproces. In de vijfde fase heeft de persoon de ideale biculturaliteit bereikt. Er is echter veel discussie over of deze fase überhaupt wel haalbaar is.111 Het doorlopen van de verschillende fases kan vele jaren duren en de mogelijkheid bestaat dat de persoon in een van de fases blijft steken. Bij internationale pleegzorg zou een kind dit proces niet alleen meemaken als het naar Nederland komt, maar ook als het moet terugkeren naar het herkomstland. Vandaar dat ik internationale pleegzorg afraadt bij kinderen uit landen die qua cultuur, welvaart en religie te veel verschillen van Nederland, tenzij vooraf duidelijk is dat het om een plaatsing gaat waarbij het kind niet meer terug kan keren naar zijn biologische ouders. De meeste kinderen die in pleegzorg terecht komen hebben een verstoorde ontwikkeling. Deze zorgt ervoor dat het hechtingsproces aan de pleegouders langzaam verloopt.112 Als een pleegzorgplaatsing ten einde komt en het kind weer terug gaat naar de biologische ouders, doorloopt het kind wederom een moeizaam hechtingsproces ten opzichte van hen. In gevallen waarin een kind van zijn ouders in de hoedanigheid van ouders nu en in de toekomst echt niets meer te verwachten heeft, lijkt het verbreken van de juridische banden mij minder schadelijk dan het tweemaal meemaken van een cultuurschok en een moeilijk hechtingsproces. Al eerder is geconcludeerd dat het voor de kinderen uiteindelijk beter is om in eigen land opgevangen te worden. Aangezien die mogelijkheid er niet altijd voor alle kinderen is, zou het een betere optie zijn om financiële hulp te geven in plaats van de kinderen middels adoptie of internationale pleegzorg naar het rijke westen te halen, zoals ook Vlaardingerbroek stelt.113 Sommige ouders zouden hun ook kind niet af hoeven staan, als zij over voldoende middelen zouden beschikken om hun kind zelf op te voeden. Met een financiële bijdrage zou voorkomen worden dat het kind in een systeem van alternatieve zorg terecht komt. Stichting Plan zet bijvoorbeeld met behulp van donaties projecten op voor inkomensverbetering van ouders.114 De ouders worden zo op de langere termijn geholpen. 5.4 Gevolgen voor wensouders Weinig wensouders adopteren een kind enkel en alleen gebaseerd op de intentie het kind een betere toekomst te kunnen bieden. Vaak spelen ook eigen belangen een rol, zoals ongewenste kinderloosheid. Deze wensouders zullen andere mogelijkheden moeten aanwenden om te voorzien in hun ongewenste kinderloosheid als interlandelijke adoptie niet langer tot de mogelijkheden behoort. Tegenwoordig zijn er al vele baanbrekende ontwikkelingen in de moderne 111
P. Pendersen, The five stages of culture shock. Critical incidents around the world, Westport: Greenwood Publishing Group 1995. 112 P. van den Berg & T. Wetering, ‘Pedagogische besluitvorming bij uithuisplaatsing’, Perspectief 2008, jrg. 2, nr. 16. p. 20-26. 113 Bijlage 5 Rapport Beleidsdoorlichting interlandelijke adoptie; P. Vlaardingerbroek, ‘Interlandelijke adoptie bezien vanuit het perspectief van het vertrouwensbeginsel’, p. 10. 114 www.plannederland.nl > zo werkt Plan, geraadpleegd 5 oktober 2012.
voortplantingstechniek. Meerdere ongewenst kinderloze paren zullen zich tot één van deze technieken wendde als alternatief voor interlandelijke adoptie. Een ander gevolg zou zijn dat meer aspirant-adoptiefouders zich zullen wendde tot (internationale) pleegzorg. Ik denk dat veel wensouders de voorkeur geven aan één van de moderne voortplantingstechnieken in plaats van pleegzorg, omdat zij in het eerste geval meestal de juridische ouders van het kind worden. De wensouders die momenteel op meer ideële gronden willen adopteren of waarvoor de moderne voortplantingstechnieken geen uitkomsten bieden, zijn waarschijnlijk meer geneigd de optie pleegzorg te overwegen. Aangezien er in Nederland in tegenstelling tot adoptabele kinderen nog wel veel kinderen zijn die wachten op een pleeggezin, zullen veel aspirant-pleegouders de voorkeur geven aan het helpen van een Nederlands kind in plaats van een buitenlands kind. Vooral omdat bepaalde problemen hierbij minder groot zijn, zo is er geen taalbarrière, cultuurbarrière en geen aanvraag verblijfsvergunning. Maar ook omdat er minder hoge kosten aan verbonden zullen zijn, zoals geen reiskosten voor de overbrenging vanuit het buitenland. Mijn inziens zal er dus van de groep aspirant-adoptiefouders die er momenteel is, zeker een gedeelte afvallen die niet voor de optie internationale pleegzorg opteren in plaats van interlandelijke adoptie. Van de overgebleven wensouders is mijn inziens ook niet iedereen geschikt om in plaats van adoptiefouder pleegouder te worden. Er zijn andere vaardigheden benodigd om met pleegkinderen om te gaan. Bureau Jeugdzorg beoordeelt of een pleegouder geschikt is om uitvoering te geven aan de zware opvoedingstaak waarvan bij pleegzorg sprake is. Er wordt hierbij gelet op de opvoedingsmogelijkheden van de pleegouder, de leeftijd en problemen van het pleegkind, de samenstelling van het pleeggezin en de verwachte duur van de plaatsing. Daarnaast heeft de Child Welfare League of America criteria geformuleerd voor het kennis- en vaardighedenniveau van de aspirant-pleegouder.115 Een pleegouder moet zich wel zodanig aan het pleegkind kunnen hechten dat hij de ontwikkelingsbehoeften van het kind kan vervullen, maar hij moet het kind ook kunnen „delen‟ met de biologische ouders en er uiteindelijk weer afscheid van kunnen nemen. Renate Brugman geeft in het interview met haar, waarvan de uitwerking te vinden is in bijlage 1, ook aan dat zij denkt dat een wensouder die te adoptief is ingesteld (zoals haar moeder) niet automatisch kan fungeren als pleegouder. Hetgeen thans al een opkomend probleem is, maar wellicht nog een groter probleem kan worden met het afschaffen van interlandelijke adoptie, is het commercieel draagmoederschap. Momenteel wordt steeds vaker gebruik gemaakt van draagmoeders in Armenië, India en Oekraïne. Na geboorte wordt het kind vaak op naam van een of beide wensouders geschreven en vervolgens mee naar Nederland genomen waar (soms pas na verloop van tijd) melding wordt gemaakt van de aanwezigheid van het kind.116 Fred Teeven, voormalig staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft naar aanleiding van het onderzoeksrapport „Draagmoederschap en illegale 115
Nederlands Jeugd Instituut, ‘Wat werkt in de pleegzorg?’, Utrecht: september 2012, p. 8 en p. 48. Zie voor meer informatie over deze problematiek: Bijlage 5 Rapport Beleidsdoorlichting interlandelijke adoptie; P. Vlaardingerbroek, ‘Interlandelijke adoptie bezien vanuit het perspectief van het vertrouwensbeginsel’, p. 17-21en UCERF, ‘Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen’, 2011. 116
opneming van kinderen‟ al in 2011 een brief gestuurd aan de Tweede Kamer met enkele maatregelen op de problemen rondom deze kwestie op te lossen.117 Wensouders die wel veelal ideële motieven hebben voor het adopteren van een kind uit het buitenland, kunnen via bepaalde organisaties geld doneren om alsnog kinderen in nood bij te staan. Organisaties zoals Wereldkinderen, Stichting Kinderpostzegels, Wilde ganzen, Stichting Plan en Kerk in Actie zetten met donaties allerlei projecten op om kinderen een betere leven te geven. Via het Better Care Network bundelen deze en andere organisaties bovendien hun krachten. De coördinator van de Nederlandse afdeling van het Better Care Network zou graag zien dat er nog meer particulieren initiatieven vanuit Nederland worden opgestart, gericht op het ondersteunen van pleegzorg in ontwikkelingslanden. Ook Nederlandse pleegouders kunnen van grote waarde zijn, door hun ervaringen bijvoorbeeld middels een buddysysteem te delen in landen waarin pleegzorg nog in de kinderschoenen staat.118 5.5 Samenvatting Als interlandelijke adoptie wordt afgeschaft, brengt dit voor zowel de donorlanden, de kinderen aldaar als de wensouders hier gevolgen met zich mee. Bij de herkomstlanden moet het besef komen dat er andere opties zijn dan het plaatsen van kinderen in tehuizen of te verschepen naar het rijke westen. Als dit besef er is (mede door toedoen van het rijke westen en organisaties zoals UNICEF), kunnen zij investeren in het opzetten van betere systemen van kinderbescherming. Want ook al zijn kinderbeschermingstelsels in ontwikkelingslanden zijn niet zo geavanceerd als in ons land, als daar geen verbetering in zou komen dan kan het afschaffen van interlandelijke adoptie nare gevolgen hebben voor de kinderen in nood. Voor westerse overheden en wensouders hier is het beter om initiatieven voor preventieve zorg, alternatieve zorg en binnenlandse adoptie in de herkomstlanden financieel te ondersteunen dan de kinderen hierheen te halen. In eerdere hoofdstukken kon men namelijk ook al lezen dat het voor kinderen beter is om op te groeien in hun eigen land en eigen cultuur.
117 118
Kamerstukken II 2011/12, 33 000-VI, nr. 69, p. 4 en 5. L. Waanders, ‘Better Care Network pleit voor pleegzorg’, Mobiel pleegzorg 20 december 2011.
Hoofdstuk 6. Conclusies en aanbevelingen 6.1 Inleiding Naar aanleiding van het in deze scriptie gedane onderzoek naar alternatieven voor interlandelijke adoptie en de gevolgen van het eventueel afschaffen van interlandelijke adoptie kunnen een aantal conclusies worden getrokken en een aantal aanbevelingen worden gedaan. De meeste conclusies en aanbevelingen zijn per hoofdstuk al kort verwoord. Voor de volledigheid zullen alle belangrijkste conclusies en aanbevelingen in dit hoofdstuk nogmaals worden verwoord. Tevens zal ik een aantal algemene conclusies trekken ten aanzien van interlandelijke adoptie an sich. 6.2 Conclusies Bij volledige bemiddeling is het op grond van artikel 17a, lid 1 onder g van de Wobka de taak van de vergunninghouders om na de opneming van een buitenlands kind begeleiding te geven. Onder deze begeleiding wordt verstaan dat de vergunninghouders verplicht zijn om zich enige tijd na de plaatsing, van het verloop daarvan op de hoogte te stellen en indien blijkt dat zich moeilijkheden voordoen, de adoptieouders van advies te dienen over door hen te nemen maatregelen. Hoe lang deze begeleiding moet duren en met welke intensiteit is niet bepaald. Volgens de memorie van toelichting hangt dit geheel af van de omstandigheden van het geval en de wensen van betrokkenen. De vergunninghouders spelen in de praktijk echter slechts een geringe rol in het proces van nazorg bij adoptie. Het aanbod van specifieke probleemgerichte nazorg is versnipperd over verschillende organisaties en hulpinstanties en de nazorg is niet gestructureerd. De belangrijkste uitgangspunten bij interlandelijke adoptie zijn het subsidiariteitsbeginsel, het beginsel dat er bij het kind geschikte adoptiefouders gevonden moeten worden en het beginsel dat een adoptie nooit mag leiden tot ongepast geldelijk voordeel. Deze uitgangspunten zijn opgenomen in het Haags Adoptieverdrag. Ondanks deze uitgangspunten, zoals neergelegd in diverse wetten en regelingen blijft het proces van interlandelijke adoptie gevoelig voor illegaal handelen. Dat komt mede doordat niet alle donorlanden bij het Haags Adoptieverdrag zijn aangesloten en landen die wel aangesloten zijn deze beginselen niet altijd daadwerkelijk naleven. Voor de vergunninghouders is het ook zeer moeilijk om dit te controleren. In veel landen is het onmogelijk of in ieder geval niet eenvoudig om de gegevens te controleren op juistheid. Als de vergunninghouders de centrale autoriteit inschakelen bij mogelijke onbetrouwbare gegevens, dan krijgen zij als antwoord dat zij moeten uitgaan van het vertrouwensbeginsel. Als echter sprake lijkt te zijn van bepaalde misstanden kunnen zowel de centrale autoriteit als de vergunninghouders besluiten om de adopties uit dat land (al dan niet tijdelijk) stop te zetten. Over deze en andere beslissingen of uit te voeren acties moet afstemming plaatsvinden tussen de centrale autoriteit en de vergunninghouder. Door de diverse misstanden die de laatste tijd aan het licht zijn gekomen is de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie wel voornemens dit aan te pakken door de samenwerking met de herkomstlanden te versterken. Verder wil hij de controlemogelijkheden van de vergunninghouders en centrale autoriteit meer versterken en zo nodig aan scherpen. Hierbij blijft het natuurlijk een feit
dat de staatssecretaris en de vergunninghouders afhankelijk blijven van de informatie die de herkomstlanden verstrekken. Tevens is hij voornemens het kwaliteitskader voor vergunninghouders op te nemen in wet- en regelgeving. Hierbij wil hij een aanwijzingsbevoegdheid voor de minister introduceren en raden van toezicht instellen bij de vergunninghouders. Op grond van artikel 15 van de Wobka mogen alleen organisaties die een vergunning hebben gekregen van de Minister van Veiligheid en Justitie bemiddelen bij interlandelijke adoptie. De organisaties die op dit moment een vergunning hebben zijn Stichting Afrika, Stichting Kind en Toekomst, Stichting Meiling, Nederlandse Adoptie Stichting, Vereniging Wereldkinderen en Adoptiestichting A New Way. Vergunninghouders hebben de taak om zoveel mogelijke gegevens te verzamelen, deze gegevens goed te controleren en mogen eigenlijk niet door gaan met een procedure als er te weinig gegevens bekend zijn. Aan de andere kant hebben zij echter te maken met het vertrouwensbeginsel, welke de basis vormt voor de samenwerking met landen van herkomst om te komen tot een zorgvuldige en zuivere adoptieprocedure. Er is sprake van een spanning tussen die controletaak en het vertrouwensbeginsel. Dit risico komt sterker naar voren bij deelbemiddeling dan bij volledige bemiddeling, aangezien het dan nog moeilijker is voor de vergunninghouders om alle gegevens op betrouwbaarheid te controleren. Het kwaliteitskader stelt dat tussen de centrale autoriteit en vergunninghouders afstemming dient plaats te vinden over de te nemen beslissingen of uit te voeren acties bij eventuele onbetrouwbare contacten. Hiervan is niet altijd sprake, zoals blijkt uit het in hoofdstuk 3.2.1.2 gegeven voorbeeld van Chinese adopties waarbij de directeur van de vergunninghoudende organisatie het niet eens was met de conclusie van de minister. Uit de beleidsvoorlichting komt naar voren dat de centrale autoriteit wordt aangesproken op het handelen van vergunninghouders bij mogelijke misstanden, maar dat ze daar eigenlijk niet zoveel aan kunnen doen. Er zijn namelijk in de huidige wet- en regelgeving onvoldoende mogelijkheden om vergunninghouders aan te sturen of aanwijzingen en instructies te geven. Uit het aangehaalde voorbeeld blijkt echter dat het dreigen met intrekking van de vergunning wel leidt tot het aansturen op het niet verrichten van eigen onderzoek door de vergunninghouder. Er komen in de toekomst in ieder geval meer mogelijkheden tot aansturing en het geven van aanwijzingen of instructies door opname van het kwaliteitskader in wet- en regelgeving en het introduceren van de aanwijzingsbevoegdheid. Een vorm van illegaal handelen die voorkomt bij interlandelijke adoptie, is het opnemen van een kind zonder beginseltoestemming. Op grond van de Wobka is dit slechts een overtreding, waarvoor de boete ten hoogste € 7.800,- kan bedragen. Deze boete is te laag om een afschrikwekkend effect te hebben. Uit onderzoeken blijkt dat geadopteerde vaker emotionele problemen, gedragsproblemen en psychiatrische problemen ondervinden dan niet-geadopteerde. Opgroeien als geadopteerde in een gezin in plaats van een kindertehuis heeft daarentegen weer een positiever effect op de ontwikkeling van kinderen. De meeste geadopteerde belanden tijdens hun leven ooit in een fase
waarop zij nieuwsgierig worden naar hun roots. Degene die er de kans en de middelen voor hebben, keren dan ook meestal in ieder geval één keer in hun leven terug naar hun geboorteland. De meeste kinderen die momenteel voor interlandelijke adoptie in aanmerking komen, zijn „special needs‟ kinderen. Dat betekent een verzwaring in de taken voor opvoeders. De Nederlandse sterke adoptie omzetten in een zwakke adoptie heeft geen enkele toegevoegde waarde zolang de sterke adoptie in bepaalde landen van waaruit kinderen geadopteerd worden de enige adoptievorm is. Het kind zou dan te maken krijgen met twee conflicterende rechtssystemen als het eventueel bepaalde rechten of plichten aan de zwakke adoptie wil ontlenen jegens zijn biologische ouders. Een zwakke adoptie moet nu altijd omgezet worden in een sterke adoptie, omdat Nederland de zwakke adoptie niet kent. Dit terwijl de biologische ouders alleen bekend met die zwakke vorm van adoptie in hun land. Ze moeten weliswaar hun toestemming geven voor de omzetting in een sterke adoptie, maar vaak snappen die ouders niet eens met welke rechtsgevolgen zij dan instemmen. De adoptie uit niet-verdragsstaten wordt niet als rechtsgeldige adoptie gezien in Nederland. Tot op heden werd over het algemeen aangenomen dat de adoptiefouders voor de Nederlandse wet wel het gezag over het kind hadden. In hoofdstuk 2.5 is echter al enkele jurisprudentie aangehaald, waaruit blijkt dat de rechtsgevolgen die in het herkomstland aan de adoptie worden verbonden pas van kracht worden als de Nederlands rechter de adoptie erkend. Zo ook het gezag. Feitelijk betekent dit dat elk kind dat interlandelijk geadopteerd is uit een niet-verdragsland niet onder gezag staat tot de erkenningsprocedure succesvol is afgerond. De adoptiefouders kunnen als zij in Nederland komen met het kind wel eerst de Nederlandse rechter om voogdij verzoeken, totdat de erkenning van de adoptie voltooid is. Maar een dergelijk verzoek wordt niet altijd gehonoreerd. In de literatuur worden internationale pleegzorg en internationale kafala veelal aangedragen als alternatieven voor interlandelijke adoptie, waardoor interlandelijke adoptie wellicht op termijn zou kunnen worden afgeschaft. Dan zullen er echter wel enkele wetwijzigingen moeten plaatsvinden, want zowel internationale kafala als internationale pleegzorg voor kinderen die niet in familierelatie staan tot de kafil of de pleegouder lijken onder het huidige Nederlandse vreemdelingenrecht onmogelijk. Terwijl bijna alle kinderen die momenteel interlandelijk geadopteerd worden, niet in familierelatie tot de adoptiefouders staan. Na aanpassing van het vreemdelingenrecht, zouden beide alternatieven op termijn in de plaats kunnen treden van interlandelijke adoptie. Hetgeen deze alternatieven zo aantrekkelijk maakt als kinderbeschermingsmaatregel is de mogelijkheid om de omgang en het contact met de biologische ouders te behouden. De familierechtelijke banden met de biologische ouders blijven intact. Pleegzorg is daarnaast bovendien gericht op de uiteindelijke terugkeer van het kind naar
zijn biologische ouders. De voordelen die deze alternatieven echter bieden, komen niet zo goed tot zijn recht als de afstand tussen het opvangland en het herkomstland te groot is. Tevens kan het verschil in cultuur, welvaart, religie, traditie en normen en waarden tussen de landen te groot zijn, waardoor de overgang (en teruggang) van het ene naar het andere land voor het kind onoverbrugbaar zou zijn. Wat men in de herkomstlanden veelal ziet, is dat men een vertekend beeld heeft van wat goede kinderbeschermingsmaatregelen zijn. Veel landen zien de ernst voor de ontwikkeling van kinderen van het verblijf in tehuizen niet in, sporen binnenlandse adoptie weinig aan of bemoeilijken deze. Ook is er geen systeem voor pleegzorg of staat dat nog in de kinderschoenen. Daardoor wordt interlandelijke adoptie ter plaatse van het verblijf van het kind vaker als enige optie gezien. Als internationale pleegzorg of internationale kafala op termijn in de plaats zouden treden van interlandelijke adoptie, zal dit waarschijnlijk evenzo zijn. Het is voor kinderen beter om op te groeien in eigen land en eigen cultuur. Daarbij komt nog dat veel aspirant-adoptiefouders niet geschikt zijn om in plaats van adoptiefouder pleegouder te worden of die dit absoluut niet willen. Wat weer als gevolg heeft dat meer kinderen dan nu in tehuizen blijven zitten. Mijn inziens dient men daarom in de landen van herkomst van deze kinderen meer te investeren in het opzetten van betere systemen van kinderbescherming. Voor westerse overheden en wensouders in de adoptiedonorlanden is het beter om initiatieven voor preventieve zorg, alternatieve zorg en binnenlandse adoptie financieel te ondersteunen dan de kinderen hierheen te halen. 6.3 Aanbevelingen In de Wobka zou een bepaling moeten worden opgenomen, die nazorg bij adoptie voor elk adoptiegezin verplicht stelt. Bovendien moet er structuur worden aangebracht in deze nazorg. Hierbij kan men denken aan in ieder geval maandelijkse nazorg tot een jaar na adoptie en daarna een jaarlijkse check-up. Bij de constatering van daadwerkelijke problemen is natuurlijk een intensiever aanpak gewenst. Om dit te kunnen realiseren zou één centrale punt de zorg moeten dragen voor deze structurele, verplichte nazorg aan elk adoptiegezin. De nazorg moet dus overgeheveld worden van vergunninghouders en alle andere organisaties en hulpverleningsinstanties naar een centraal punt, bijvoorbeeld Stichting Adoptievoorzieningen. Zo kan ook alle reeds bestaande expertise op het gebied van adoptienazorg gebundeld en verder ontwikkeld worden. Door het verplichte en structurele karakter kunnen problemen ook in een vroeger stadium gesignaleerd en aangepakt worden. Bovendien zou er zowel in de voorprocedure als de nazorg meer aandacht besteed moeten worden aan de specifieke behoeftes van „special needs‟ kinderen. Er zou ook meer budget moeten komen voor de nazorg bij adoptie in plaats van erop te bezuinigen. Hierbij kan ook gedacht worden aan een verplichte eigen bijdrage voor de nazorg. Gezien het feit dat veel geadopteerde kinderen éénmaal in hun leven op zoek willen naar hun roots, maar zij dit niet allemaal kunnen betalen zou een speciaal fonds uitkomst kunnen bieden. De boete voor het opnemen van een kind zonder beginseltoestemming zou verhoogd moeten worden om daadwerkelijk een afschrikwekkend effect te sorteren. Sommige mensen hebben al meer dan tienduizenden euro‟s over om een kind te „kopen‟. Een boete van de 4e categorie
(maximaal € 19.500,-) zou mijn inziens passender zijn. De boete zou dan in ieder geval hoger zijn dan het „aankoopbedrag‟. De Nederlandse wetgeving zou aangepast moeten worden om een vorm van zwakke adoptie mogelijk te maken, naast de Nederlandse sterke adoptie. Artikel 1:198 BW en 1:199 BW moeten worden aangepast, zodat het mogelijk wordt om meer dan twee juridische ouders te hebben. Aan artikel 1:229 BW zou een extra lid moeten worden toegevoegd, op grond waarvan de familierechtelijke betrekkingen tussen de geadopteerde en zijn biologische ouders en diens bloedverwanten bij een zwakke adoptie blijven bestaan. Aan titel 14 van boek 1 BW moet een artikel worden toegevoegd, op grond waarvan het gezag bij zwakke adoptie overgaat van de biologische ouder(s) naar de adoptiefouders. Aan artikel 1:392 lid 1 BW moet een sub worden toegevoegd met adoptiefouders, zodat deze bij zwakke adoptie tevens onderhoudsplichtig worden. De Rijkswet op het Nederlanderschap moet dan tevens aangevuld worden met een bepaling die het mogelijk maakt dat een kind ook door een zwakke adoptie de Nederlandse nationaliteit verkrijgt. Internationale pleegzorg en internationale kafala zouden niet op termijn in de plaats moeten treden van interlandelijke adoptie, maar als alternatieve mogelijkheden naast interlandelijke adoptie moeten bestaan. Interlandelijke adoptie moet ultimum remedium zijn, voor die gevallen waarin andere alternatieven niet de uitkomst bieden die het meest in het belang is van het kind, zoals bij weeskinderen en vondelingen in een tehuis. Bovendien zou ik aanraden alleen interlandelijke adoptie toe staan voor kinderen uit landen die het Haags Adoptieverdrag ondertekend hebben, zodat er een bepaalde mate van zekerheid bestaat over de wijze waarop de kinderen voor adoptie in aanmerking zijn gekomen. Zolang adopties uit niet-verdragslanden wel zijn toegestaan, zouden de adoptiefouders wel automatisch met het gezag belast moeten zijn. Hier zijn andere consequenties aan verbonden, zoals dat in sommige gevallen adoptiefouders wel met het gezag belast zouden worden terwijl dit niet helemaal in het belang van de kinderen zou zijn. Echter eenzelfde soort situaties zijn ook niet uit te sluiten bij adopties uit verdragsstaten, waarbij de adoptie en dus ook het gezag van rechtswege wordt erkend. En in die laatste situaties is er geen extra rechterlijke toets, waarbij geoordeeld wordt of dat gezag van rechtswege wel in het belang van de kinderen is. Extra monitoring tijdens de nazorg kan wellicht weer helpen die situaties op te sporen waarbij na de adoptie sprake is van uitoefening van het gezag door de adoptiefouders, terwijl dit niet in het belang is van de kinderen. Daarnaast zou bij adopties uit verdragsstaten een zekere mate van gezond wantrouwen op zijn plaats zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan verplichte DNA-testen voor de afstandouders. Kan een land dat zomaar zijn eigen kinderen naar het buitenland uitvoert, namelijk wel te vertrouwen zijn? Het Haags adoptieverdrag is gebaseerd op het vertrouwensbeginsel, uit menig onderzoeken blijkt dat er sprake is van een spanning tussen de controletaak van vergunninghouders en dit vertrouwensbeginsel waar achteraf het adoptiekind en de adoptiefouders de dupe van zijn.
Gezien het feit dat het bij deelbemiddeling nog moeilijker is voor de vergunninghouder om alle gegevens op betrouwbaarheid te controleren, zou ik ook alleen nog tot interlandelijke adoptie overgaan met volledige bemiddeling. Tevens is het zeer van belang dat door Westerse landen en particuliere organisaties en initiatieven steun wordt geboden aan de herkomstlanden bij het opzetten van een goed kinderbeschermingsstelsel en inkomstenprojecten voor de ouders. Niet alleen financiële steun, maar ook steun in de vorm van ervaring en het delen van kennis op het terrein van de verzorging en opvoeding van eigen of andermans kinderen. Met behulp van de ervaring en kennis die Westerse landen hebben, kunnen de herkomstlanden de opleidingen voor maatschappelijk werk beter ontwikkelen. Extra donaties aan de niet-gouvernementele organisaties die momenteel zorgdragen voor de ontwikkeling van formele pleegzorg in herkomstlanden, kunnen ervoor zorgen dat pleegzorg daar steeds meer georganiseerd wordt. Die donaties kunnen namelijk weer gebruikt worden om pleegouders te ondersteunen met een pleegzorgsubsidie. Daarnaast is het van belang dat er meer samenwerking is tussen de niet-gouvernementele organisaties onderling en de overheid van de herkomstlanden, zodat zij gezamenlijk een groter gemeenschapssysteem kunnen opbouwen. Om internationale pleegzorg en internationale kafala als alternatief naast interlandelijke adoptie te hanteren, moet het Nederlandse vreemdelingenrecht aangepast worden. Bovendien mag de procedure van het Haags Kinderbeschermingsverdrag uitgebreid worden met meer waarborgen voor een zuivere procedure. De vergunninghouders voor interlandelijke adoptie zouden door de centrale autoriteit belast moeten worden met deze procedure. Voorlichting en gezinsonderzoek zouden naast de controle naar de redenen voor de pleegzorg standaard deel moeten gaan uitmaken van deze procedure. De kafala en het pleegcontract moeten duidelijke afspraken bevatten over wat de biologische ouders en de kafil of pleegouders over en weer van elkaar mogen verwachten. Bovendien zou ook informele pleegzorg, die mijn inziens nu niet onder het verdrag valt, eenzelfde procedure moeten krijgen. Dit kan door deze vorm van pleegzorg wel onder het verdrag te scharen of door de procedure uit de Nederlandse Pleegkinderenwet in overeenstemming te brengen met de „nieuwe‟ uitgebreidere procedure van het verdrag. Om een keuze te kunnen maken tussen internationale pleegzorg en internationale kafala kan per situatie bekeken worden, wat meer in het belang is van het kind. Hierbij kan vooral in ogenschouw worden genomen dat internationale kafala meer permanent is dan internationale pleegzorg, waardoor de eerste zich meer zou lenen in situaties waarin vooraf duidelijk is dat er geen verandering komt in de gezinssituatie van het biologische gezin. Bij internationale pleegzorg is het voorts nog van belang dat het kind bewust wordt gemaakt van de tijdelijkheid van de zorg en van de cultuur, tradities, religie en levensbeschouwing en normen en waarden van het herkomstland. Voor kinderen uit sterk religieuze landen, raad ik aan deze alleen te plaatsen bij pleeggezinnen die dezelfde religie aanhangen. Sommige religies uiten zich in alle facetten van het dagelijkse leven van de aanhangers van die religie. Als het kind volgens diezelfde religie wordt opgevoed, blijft het kind vertrouwd met de normen en waarden van de
biologische familie en voelt het zich bij een eventuele terugkeer meer verbonden met de familie. Bovendien moeten beide betrokken staten goede mogelijkheden creëren om de omgang van het kind met de biologische ouders mogelijk te maken. Bureau jeugdzorg zou hierbij een zelfde rol kunnen spelen als bij nationale pleegzorg. Deze kan bemiddelen bij contact en omgang. In ieder geval eens per jaar zou er een mogelijkheid moeten zijn voor de biologische ouders en kind om elkaar te zien. De kosten voor een vliegticket en een verblijf van circa drie dagen in een standaard hotelkamer zouden gedeeld moeten worden door de betrokken staten met wellicht een inkomensafhankelijke bijdrage van de biologische ouders en de pleegouders. Voorts kan gedacht worden aan de verplichting voor pleegouders om maandelijks een verslag toe te sturen en/of enkele foto‟s van het pleegkind aan de biologische ouders. Daarnaast is het met betrekking tot de afstand tussen landen van belang dat in ieder geval Bureau Jeugdzorg - en eventueel via machtiging de pleegouders - een deel van het gezag krijgt met betrekking tot belangrijke noodzakelijke medische ingrepen. Verder is het goed als de staat aan zeer jonge kinderen de mogelijkheid biedt om taalcursussen te volgen, zodat het kind met zijn biologische ouders kan communiceren en de taal machtig is als hij terugkeert naar zijn herkomstland. Zelfs als het bovenstaande in acht wordt genomen, raad ik het af om internationale pleegzorg te bieden aan kinderen uit landen die qua cultuur, welvaart en religie te veel verschillen van Nederland, tenzij vooraf duidelijk is dat het om een plaatsing gaat waarbij het kind niet meer terug kan keren naar zijn biologische ouders. Ik raad dit af omdat de cultuurschok bij terugkeer naar het eigen land en de biologische familie mijn inziens te groot zal zijn. Deze redenatie is puur gebaseerd op alle informatie die ik in het kader van dit onderzoek gelezen heb. Er zijn geen onderzoeksresultaten die dit ondersteunen. Het verdient daarom aanbeveling dat hier nog sociologisch onderzoek naar wordt gedaan. Ter afsluiting wil ik er graag op wijzen dat er inderdaad overal in de wereld kinderen in nood zijn die uw hulp als wensouder goed kunnen gebruiken. Bedenk echter per situatie en per kind goed wie er door de interlandelijke adoptie nu eigenlijk wordt geholpen, het kind of uzelf?
Literatuurlijst Boeken IJzendoorn & Frankrijker 2005 M.H. van IJzendoorn & H. de Frankrijker, Pedagogiek in beeld. Een inleiding in de pedagogische studie van opvoeding, onderwijs en hulpverlening, Houten: Bohn, Stafleu van Loghum 2005. Juffer 1993 F. Juffer, Verbonden door adoptie. Een experimenteel onderzoek naar hechting en competentie in gezinnen met een adoptiebaby, Amersfoort: Academische Uitgeverij 1993. Van der Linden 2009 A.P. van der Linden e.a., Jeugd en Recht, Houten: Bohn, Stafleu van Loghum (Springer Uitgeverij) 2009. Pendersen 1995 P. Pendersen, The five stages of culture shock. Critical incidents around the world, Westport: Greenwood Publishing Group 1995. Verhulst & Versluis- den Bieman 1989 F.C. Verhulst & H.J.M. Versluis- den Bieman, Buitenlandse adoptiekinderen. Vaardigheden en probleemgedrag, Assen: Van Gorcum 1989. Vlaardingerbroek 2011 P. Vlaardingerbroek e.a., Het hedendaagse personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2011. Tijdschriftartikelen Van den Berg & Wetering 2008 P. van den Berg & T. Wetering, „Pedagogische besluitvorming bij uithuisplaatsing‟, Perspectief 2008, jrg. 2, nr. 16. Herstig 2005 L. Hertsig, „Adoptie van buitenlandse kinderen door Nederlandse adoptiefouders‟, FJR 2005, 9. Hoksbergen 2012 R. Hoksbergen, „Spectaculaire afname belangstelling voor adoptie‟, Adoptiemagazine juni 2012, jrg. 15, nr. 2. Juffer 2008 F. Juffer, „De ontwikkeling van interlandelijk geadopteerden. Een overzicht van onderzoek‟, Justitiële verkenningen 2008, jrg. 34, nr. 7. Juffer 2006 F. Juffer, „Children‟s awareness of adoption and their problem behavior in families with 7-year-old internationally adopted children‟, Adoption Quarterly 2006, jrg. 9, nr. 2/3. Lenters 2006 H. Lenters, „Interlandelijke adoptie: drie beginselen‟, FJR 2006, 16. Van der Linden 2008 A.P. van der Linden, „Adoptie in het kennelijk belang van het kind?‟, Justitiële verkenningen 2008, jrg. 34, nr. 7.
Meng & Kai 2001 L. Meng & Z. Kai, „Orphan care in China‟, Social Work and Society International Online Journal 2009, jrg. 7. nr. 1. Punselie 2006 E.C.C. Punselie, „Na vijftig jaar toch zwakke adoptie in Nederland?‟, FJR 2006, 14. Rutten & Saarloos 2007 S.W.E. Rutten & K.J. Saarloos, „De erkenning van de kafala in het IPR en en het vreemdelingenrecht‟, FRJ 2007, 125. Selwyn & Quinton 2004 J. Selwyn & D. Quinton, „Stability, permanence, outcomes and support: Foster care and adoption compared‟, Adoption & Fostering Journal 2004, jrg. 28, nr. 4. Slot 2008 B. Slot, „Adoptie en welvaart; een analyse van vraag en aanbod van adoptiekinderen‟, Justitiële Verkenningen 2008, jrg. 34, nr. 7. Stams & Juffer 2000 G.J.J.M. Stams & F. Juffer e.a., „The development and adjustment of 7-year old children adopted in infancy‟, Journal of Child Psychology and Psychiatry 2000, jrg. 41, nr. 8. Tieman & Van der Ende 2008 W. Tieman & J.W. van der Ende e.a., „Zoeken naar biologische ouders. Nederlands onderzoek onder volwassen geadopteerden‟, Adoptietijdschrift 2008, jrg. 11, nr. 2. Varnis 2001 S. Varnis, „Promoting child protection trough community resources: care arrangements for Ethiopian aids orphans‟, Northeast African Studies 2001, jrg. 8, nr 1. Verhulst & Versluis- den Bieman 1995 F.C. Verhulst & H.J.M. Versluis- den Bieman, „Developmental course of problem behaviors in adolescent adoptees‟, Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry 1995, jrg. 34, nr. 2. Vinke 2007 A.J.G. Vinke, „Adoptie in beweging‟, FJR 2007, 38. Vlaardingerbroek 2008 P. Vlaardingerbroek, „Alternatieven voor (interlandelijke) adoptie‟, Justitiële verkenningen 2008, jrg. 34, nr. 7. Waanders 2011 L. Waanders, „Better Care Network pleit voor pleegzorg‟, Mobiel pleegzorg 20 december 2011. Dissertaties en proefschriften Punselie 2006 E. Punselie, Voor een pleegkind met recht een toekomst: een studie naar de (rechts)positie van (pleeg)ouders en (pleeg)kinderen in geval van langdurige uithuisplaatsing, (Proefschrift Universiteit Leiden), 2006. Meijdam-Slappendel 1996 M. Meijdam-Slappendel, De adoptie in Nederland, (diss. Leiden), 1996.
Schmidt 1996 G.E. Schmidt, Sterke en zwakke adopties. Een rechtsvergelijkend onderzoek (diss. Amsterdam UvA), Den Haag: T.M.C. Asser Instituut 1996. Tieman & Juffer 2008 W. Tieman & F. Juffer, Internationally adopted childeren from India: child behavior problems and competence, Leiden: Universiteit Leiden, 2008. Lezingen Tieman & Juffer 2008 W. Tieman & F. Juffer, Adopted girls from China: psychological outcomes and experiences within and outside the family, Lezing gepresenteerd op de Biennial Meeting of the International Society for the Study of Behavioural Development, Würzburg, Duitsland, 2008. Presentaties UNICEF 2011 K. Bunkers & D. Webb, „Social welfare Services in Ethiopia: Typology and Costs‟, UNICEF Ethiopia: 9 november 2011. Krantenartikelen Bos 2009 P. Bos, „Adoptie uit het buitenland kan echt niet meer; Goede bedoelingen, slechte effecten‟, NRC Handelsblad 2 september 2009. Bron 2010 E.J. Bron, „Het brutale leed van de kettingkinderen‟, Amsterdam Post, 20 februari 2010. Graff 2012 E.J. Graff, „Don‟t adopt from Ethiopia‟, The American Prospect, 3 mei 2012. Jordan 2012 M. Jordan, „Inside Ethiopia‟s adoption boom‟, The Wallstreet Journal, 28 april 2012. Meer 2011 R. van der Meer, „Duizend pleegkinderen op de wachtlijst: een extra bord op tafel‟, AD Weekend 8 januari 2011. Pronk 2009 I. Pronk, „Westerse kinderwens leidt tot misstanden; Aftredend directeur adoptiebureau hekelt beleid‟, Trouw 19 augustus 2009. Pronk 2008 I. Pronk, „Weer ophef rond adoptie uit China‟, Trouw 11 maart 2008. Wang 2012 X. Wang, „Een betere toekomst voor invalide kinderen‟, 4 juli 2012; via www.chinanews.com. Rapporten Beleidsdoorlichting 2012 Beleidsdoorlichting interlandelijk adoptie 2012.
EveryChild 2011 EveryChild, „Fostering better care: Improving foster care provision around the world‟, juni 2011. Inspectie Jeugdzorg december 2009 Inspectie jeugdzorg, „Interlandelijke adoptie. Knelpunten in het stelsel‟, Utrecht: december 2009. Inspectie jeugdzorg november 2009 Inspectie jeugdzorg, „Achtergrond onbekend? Onderzoek naar het handelen van twee vergunninghouders bij de interlandelijk adoptie van zeven Chinese kinderen‟, Utrecht: november 2009. Nederlands Jeugd Instituut 2012 Nederlands Jeugd Instituut, „Wat werkt in de pleegzorg?‟, Utrecht: september 2012. Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming 2004 Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, „Advies inzake (interlandelijke) adoptie: sterk of zwak?‟, Den Haag: 12 december 2004. UCERF 2011 UCERF, „Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen‟, 2011. UNICEF 2011 UNICEF Child Protection Section, „Children in informal alternative care: discussion paper‟, New York: 2011. Werkgroep Kwaliteitseisen 2008 Kwaliteitskader vergunninghouders interlandelijke adoptie 2008. Elektronische bronnen www.ad.nl www.ad.nl > archief > 25 november 2011 > 15.00 uur: Alle betrokkenen baby Donna voor de rechter, geraadpleegd 18 juni 2012. www.adoptie.nl www.adoptie.nl > adoptie > organisaties en links > vergunninghouders; geraadpleegd 6 mei 2012. www.adoptie.nl > adoptieprocedure > procedure stap voor stap > voorlichtingsbijeenkomsten; geraadpleegd 16 februari 2012. www.adoptie.nl > adoptie > veel gesteld vragen > over kosten verzekeringen e.d., geraadpleegd 12 juli 2012. www.adoptie.nl > professionals > hulpverleningsmethodieken, geraadpleegd 23 juni 2012 www.adoptieverhalen.nl www.adoptieverhalen.nl/2008/11/hello-world/, geraadpleegd 8 augustus 2012. www.blogs.christianpost.com http://blogs.christianpost.com/every-child/change-in-ethiopia-10602/, geraadpleegd 18 juni 2012.
www.chinesechildren.org J. Zhong, Foster care in China, newsletter CCAI, maart 2004 te raadplegen via https://www.chinesechildren.org/Newsletter/Window%20To%20China/WTC_03_2004.pdf geraadpleegd 28 september 2012. www.geadopteerdonline.nl www.geadopteerdonline.nl > jouw verhaal > verhalen lezen > begrip, geraadpleegd 8 augustus 2012. www.kinderbescherming.nl www.kinderbescherming.nl > wat doet de raad > ASAA > adoptie van een kind uit het buitenland; geraadpleegd 16 februari 2012. www.netwerk.nl www.netwerk.tv/dossier/4849?page=4, geraadpleegd 18 juni 2012. www.plannederland.nl www.plannederland.nl > zo werkt Plan, geraadpleegd 5 oktober 2012. www.plazilla.com http://plazilla.com/adoptie-blij-om-in-nederland-te-zijn, geraadpleegd 8 augustus 2012. www.rijksoverheid.nl www.rijksoverheid.nl > onderwerpen > pleegzorg > soorten pleegzorg, geraadpleegd 22 augustus 2012. www.stichtingafrika.nl www.stichtingafrika.nl > adoptie Ethiopië, geraadpleegd 16 juli 2012 Kamerstukken Kamerstukken II 2011/12, 33 199, nr. 1. Kamerstukken II 2011/12, 33 000-VI, nr. 69. Kamerstukken II 2009/10, 31 265, nr. 1. Kamerstukken II 2009/10, 31 265, nr. 32. Kamerstukken II 2009/10, 31 265, nr. 37. Kamerstukken II 2008/09, 31 015, nr. 3. Kamerstukken II 1998/99, 26 673, nr. 3 Kamerstukken II 1995/96, 24 881, nr. 3. Aanhangsel Handelingen II 2004/05, nr. 527.
Jurisprudentie EHRM EHRM 24 maart 1988, Series A, vol. 144. Gerechtshof Hof Arnhem 18 november 2008, LJN BG5709 Hof Leeuwarden 2 december 2010, LJN BP 0604 Hof Leeuwarden 1 juli 2010, LJN BN 2029 Rechtbank Rb Breda 2 maart 2007, LJN BA0698 Rb Haarlem 18 december 2006, LJN AZ7519 Rb Maastricht 1 december 2010, LJN BO6444. Rb ‟s-Gravenhage 8 juni 2011, LJN BQ 8583 Rb Utrecht 5 oktober 2005, LJN AU8343. Rb Zwolle 14 juli 2011, LJN BR1615 Rb Zwolle 14 juli 2011, LJN BR1608 Rb Zwolle-Lelystad 4 maart 2011, LJN BP6936 Rb Zwolle 16 februari 2010, LJN BL4063 Rb Zwolle 16 februari 2010, LJN BL4062 Rb Zwolle 16 februari 2010, LJN BL4061 Rb Zwolle 27 november 2008, LJN BG5827 Rb Zwolle 12 januari 2006, LJN AV4706
Bijlage 1. Vragen en antwoorden interview interlandelijk geadopteerde Renate Brugman: Uit welk land ben jij geadopteerd? India Hoe oud was je toen je geadopteerd werd? Elf maanden Heb je nog in een kindertehuis gezeten? Ja, ik ben in Hydrabat geboren. Daar ben ik vijf maanden gebleven. Daarna ben ik 6 maanden in New Dehli geweest. Toen ik elf maanden was ben ik naar Nederland gekomen. Weet je waarom je voor adoptie in aanmerking kwam? Nee, geen idee. Waarom wilden jouw ouders graag een kind adopteren? Mijn ouders konden geen kinderen krijgen, maar wilde wel heel graag kinderen hebben. Na een heel lang traject kwamen ze uiteindelijk bij adoptie. Een vriend van mijn vader zat in het bestuur van een organisatie die kinderen uit India halen ter adoptie, dus vandaar India. Weet je hoe lang de adoptieprocedure heeft geduurd? Ik denk toch wel een jaar of zeven. Hebben jouw ouders gebruik gemaakt van een bemiddelingsinstantie die hiervoor een vergunning hebben/destijds hadden? Ja, ik weet alleen de naam niet meer. Hebben jouw ouders voor deelbemiddeling of volledige bemiddeling gekozen? Volledige bemiddeling. Ze hebben die organisatie alles laten doen, zijn niet zelf naar het land geweest om een geschikt kind te zoeken en dergelijke. Hebben jouw ouders gegevens over jouw medische geschiedenis, medische geschiedenis van jouw familie? Nee. Ik weet ook niet of ik ergens allergisch voor ben. Zijn er personen of instanties die een financieel belang hadden bij jouw adoptie? Weet ik niet. Mijn vader grapt altijd wel, dat hij een goede auto ervoor had kunnen rijden. Er is wel een bedrag betaald, maar ik weet niet hoeveel dat toen was en ten goede van wie of wat dat bedrag is gekomen. Als renate het niet bewust heeft meegemaakt: Wanneer en hoe kwam je erachter dat je geadopteerd was? Het moment weet ik niet meer precies. Ik heb natuurlijk altijd al geweten dat ik bruin ben terwijl mijn ouders blank zijn. Mijn zus is ook bruin, omdat zij ook vanuit India geadopteerd is. Ik kan me geen moment herinneren, waarop ik bewust wist, mijn ouders zijn niet mijn biologische ouders. Ik heb altijd wel het idee gehad, oja ik ben donker maar niet dat mijn ouders mijn ouders niet zijn. Ik heb nog steeds het gevoel dat mijn ouders mijn ouders zijn, ook al zijn ze niet mijn biologische ouders. Dus ik heb me ook nooit afgevraagd wat ik hier doe of waarom ik donker ben. Dat was eigenlijk heel gewoon. Ik denk dat ik wel al vanaf hele jonge leeftijd bewust ben dat ik in India geboren ben, maar dat ik hier woon en hoor. Je ouders zijn nooit met jouw gaan zitten om je te vertellen dat je geadopteerd bent? Niet dat ik me kan herinneren. Het is eigenlijk altijd heel duidelijk en open geweest dat ik uit India kom, maar hier opgegroeid ben. Daar zijn nooit geheimen over geweest.
Is er ooit een slechte verstandhouding geweest tussen jou en jouw ouders, omdat zij niet jouw biologische ouders zijn? Nee, nooit. Ik ben echt wat dat betreft een succesverhaal en mijn zus dus ook. Wij hebben nooit het gevoel gehad dat wij hier niet thuishoren of dat onze ouders niet van ons hielden op de manier dat een andere ouder wel van zijn kinderen houdt. Ik denk juist misschien nog des te meer. Het feit dat mensen zo graag een kind willen en daar zo lang op wachten. Want mijn ouders moesten toen minimaal 7 jaar gelukkig getrouwd zijn om in aanmerking te komen en toen kwam er om de zoveel maanden een vrouw van jeugdzorg langs om te kijken of het huwelijk wel goed stand hield. Ik denk dat je misschien nog wel meer van zo’n kindje houdt omdat de kinderwens zo groot is. En niet dat je ineens zwanger bent, zonder dat je er bewust voor gekozen hebt. Mijn ouders zijn ook echt mijn ouders en het is ook niet zo dat ik het ze verwijt of iets. Heb je ooit problemen ondervonden als gevolg van jouw adoptie? (hechtingsproblemen/identiteitscrisis/gedragsproblemen/angst om verlaten te worden/discriminatie) Nee. Ik voel me echt helemaal thuis hier. En dat is misschien ook wel goed, ik heb helemaal geen herinneringen. Mijn eerste herinneringen zijn hier. Nederlands is mijn moedertaal. Ik weet niks van India, kan me niks daarvan herinneren. Voor mijn gevoel ben ik gewoon een Hollandse en mijn ouders zijn mijn ouders. Ik kan me wel voorstellen dat er problemen kunnen zijn als kinderen op 2, 3 ,4 jarige leeftijd hier komen en ze zich bewust zijn van het land waar ze geboren zijn. Discriminatie gelukkig ook nooit. Ik ben opgegroeid in Bergem een dorpje in de buurt van Oss met toen rond de 1000 inwoners. Maar iedereen wist van mijn komst en de spandoeken hingen uit met welkom erop. Ik ben dus op jongere leeftijd nooit in aanraking gekomen met discriminatie en op de middelbare school was het normaal dat er verschillende kleurtjes in de klas zaten. Ik heb daar nooit nare ervaringen mee gehad. Zowel op de basisschool als de middelbare school haalde ik goede cijfers. Met mijn cijfers behoorde ik bij de groep kinderen die boven het gemiddelde van de klas zaten. Weet je wie jouw biologische ouders zijn? Nee. Ik ben ter vondeling gelegd voor het weeshuis. Maar Hydrabat is een stad met 1,5 miljoen inwoners, dus er is nooit achterhaald wie mijn biologische ouders zijn. Er was ook geen briefje, dus er was niets meer te herleiden. Heb je jouw biologische ouders wel eens ontmoet? Nee. Zo nee, heb je daar wel eens behoefte aan gehad (om te weten waar je vandaan komt)? Ik ben wel vorig jaar in de zomer voor het eerst terug naar India geweest. Dat wilde ik heel graag om het land te zien en de cultuur te zien maar toen ben ik ook niet naar Hydrabat geweest, naar het kindertehuis. Toen ben ik meer in het noorden gebleven. Nu ik 1 keer ben geweest heb ik ook niet de behoefte op per definitie naar dat kindertehuis te gaan of om iets te zoeken of te vinden, omdat ik eigenlijk ook altijd wel heel bewust ben geweest van het feit dat dat niet mogelijk is. Maar ik heb daar dus ook nooit behoefte aan gehad, omdat ik hele fijne ouders hier heb en dat ik me echt heel erg thuis voel. Ik heb nooit een verlangen gehad van, o er is nog een vrouw die mij gebaard heeft. Ik vind het land reuze interessant en ik vind het leuk om te zien dat er mensen zijn op wie je een beetje lijkt. Wat dat is hetgeen dat ik hier wel mis. Qua innerlijk ben ik precies mijn vader en mijn moeder. Maar uiterlijk lijk je op niemand. Want mijn zus komt dan wel ook uit India, maar dat is niet mijn biologische zus en daar lijk ik uiterlijk ook niet op. Als ik dan in India in een bepaalde streek kom waar de mensen ook allemaal krullen hebben, ja dan vind ik dat wel heel leuk. Maar het is niet dat ik voel dat ik daar thuis kom of iets dergelijks. Terwijl als ik terug in Nederland kom dan denk ik wel hier ben ik thuis. Hoe zou jouw leven nu zijn, als jij was opgegroeid bij jouw biologische ouders? Een stuk minder. In India is het nog steeds zo dat meisjes niks waard zijn. Die kosten alleen maar geld en als ze gaan trouwen moet je nog een bruidschat meegeven en dan gaan ze in het huishouden van de man wonen. Dus meisjes zijn heel weinig waard daar.
Het is moeilijk in te schatten. Want ik weet wel dat mijn biologische moeder mijn waarschijnlijk bewust bij het kindertehuis te vondeling heeft gelegd in plaats van op straat of in de vuilnisbak (want dat gebeurt ook nog heel regelmatig in India). Dus haar bedoeling is wel goed geweest, denk ik. Maar ze zal het waarschijnlijk ook gedaan hebben, omdat ze mij geen goed leven kon geven. Dus dan denk ik dat als ik wel in India was opgegroeid in de situatie waarin ik geboren was, het niet veel zal zijn geweest. Heel arm, misschien onderaan het kastestelsel. Stel er zou destijds gekozen zijn voor een andere oplossing dan adoptie, bijvoorbeeld internationale pleegouderzorg. Denk je dat je dan na enige jaren probleemloos terug had kunnen keren naar jouw geboorteland? Of zou de gewenning aan personen hier en het cultuurverschil te veel problemen met zich meenemen? Met India denk ik dat er te veel problemen zouden ontstaan. Het lijkt mij heel lastig om ergens als pleegkind te verblijven, dan moet je wel zo goed beseffen dat dit niet jouw ouders zijn en dat je uiteindelijk weer terug moet. België - Nederland is een ander verhaal, maar India - Nederland lijkt me onmogelijk. Dat is echt een cultuurschok. Dat zou nooit goed gaan, als je hier vijf jaar bent en je wordt terug gestuurd. Ik denk niet dat iemand daar ooit aan kan wennen. India is zo’n heftig land, qua hygiëne, leefomstandigheden en cultuur. Het zou onmogelijk zijn, als je eenmaal in Nederland bent geweest om daar verder op te groeien. Daar ben ik heilig van overtuigd. Ik ben er wel voorstander van dat kinderen die nog wel ouders hebben, die later weer voor het kind kunnen zorgen als ze e.e.a. op een rijtje hebben gezet, terug gaan naar hun biologische ouders. Maar er zijn zoveel kinderen zonder ouders. Moeten we die maar in het weeshuis laten zitten, terwijl die hier een hele goede toekomst tegemoet zouden kunnen gaan? Ik ben toevallig zelf bestuurslid van een stichting in India van een weeshuis met momenteel 38 meisjes die ook ter vondeling zijn gelegd. Ik ben daar vorig jaar geweest en dan zie ik dat die praktisch geen toekomst hebben daar, behalve in dat weeshuis tot hun achttiende. Als ze geluk hebben en ze zijn goed op school kunnen ze doorstuderen tot een verpleeghulp, maar dat stelt ook niet heel veel voor. Er komen letterlijk als ze achttien zijn mannen aan de deur aan wie ze uitgehuwelijkt worden. En dan denk ik is dit nou de toekomst, omdat men zonodig kinderen in het eigen land wil houden. Mijn ouders hebben ook in het traject voor pleegzorg gezeten. Maar de hulpverlener zei ook dat mijn moeder veel te adoptief was ingesteld. Je moet je zo niet kunnen binden aan een kind. Je moet wel een bepaald persoon zijn voor een pleegouder. En ik denk ook niet dat iedereen dat zomaar zou kunnen. Mensen die wensouder zijn voor adoptie kunnen niet allemaal ook pleegouder zijn/worden. Er moet denk ik een hele aparte procedure voor komen, om te kijken of die ouders daar geschikt voor zijn.
2. Korte samenvattingen verhalen geadopteerde. Een vrouw vertelt, in een door haarzelf geschreven artikel op internet, dat zij blij is dat zij in Nederland is gekomen middels adoptie. In haar herkomstland had zij geen opleiding kunnen volgen, misschien zelfs niet eens leren lezen en schrijven. In Nederland mag zij haar eigen partner kiezen, in haar geboorteland was zij nu waarschijnlijk al getrouwd geweest en moeder. Misschien zelfs wel uitgehuwelijkt. In haar geboorteland is meisjesbesnijdenis een traditie. Soms voelt het alsof zij ontsnapt is aan een afschuwelijk leven. Aan de andere kant denkt zij dat als zij niet beter had geweten, zij het in haar herkomstland ook wel gered had.119 Een jongen die op 5-jarige leeftijd uit Korea is geadopteerd schrijft dat hij erg goed is opgevangen in Nederland. Hij heeft over het algemeen geen problemen ondervonden met betrekking tot het feit dat hij geadopteerd is. Hij praat over zijn adoptiefouders als zijn ouders en heeft nog niet de behoefte gehad om zijn biologische ouders op te zoeken.120 Stephanie van Koolwijk in 1981 geboren in India is toen zij een paar maanden oud was geadopteerd. Ze is met veel plezier opgegroeid in Nederland. Op haar zestiende heeft zij een bezoek gebracht aan haar geboorteland, waardoor zij besefte dat zij erg gelukkig mag zijn dat zij geadopteerd is. Naderhand is zij nogmaals terug gegaan naar India om een bezoek te brengen aan het kindertehuis waar zij haar eerste maanden geleefd heeft. Na dit bezoek heeft zij besloten een stichting op te richten die geld inzamelt om het kindertehuis financieel te steunen.121 Toen ik hoorde dat een collega van de Juridische Hogeschool met haar elf maanden geadopteerd was vanuit een kindertehuis in India, heb ik haar in het kader van mijn onderzoek geïnterviewd. Haar adoptie en ontwikkeling in Nederland als geadopteerde is een heus succesverhaal. Voor de vragen en antwoorden van het interview, verwijs ik naar bijlage 1. Renate heeft geen enkel negatieve ervaring betreffende haar adoptie. Renate heeft altijd geweten dat zij geadopteerd was. Niet alleen omdat haar ouders hier heel open over waren, maar ook omdat zij natuurlijk donker was en haar ouders blank. Zij is nooit gediscrimineerd vanwege haar huidskleur of adoptie. Zij heeft nooit het gevoel gehad dat zij hier niet thuishoorde of dat haar ouders niet van haar hielden op dezelfde manier als een ander ouder van zijn biologische kind houdt. Haar ouders voelen voor haar als haar echte ouders. Ze heeft nooit last gehad van hechtingsproblemen, een identiteitscrisis of gedragsproblemen die voortvloeiende uit haar adoptie. In tegenstelling tot de 412 kinderen uit het onderzoek van Juffer, kon Renate op school erg goed mee. Vaak zelfs iets beter dan haar klasgenootjes. Renate denkt dat als zij in India was gebleven bij haar biologische ouders haar leven niet zo goed zou zijn geweest. Zij was waarschijnlijk heel arm geweest. Sowieso is het nog steeds zwaar om een meisje of vrouw te zijn in India, want meisjes zijn niet veel waard. Zij kosten alleen maar geld aan opvoeding en als ze oud genoeg zijn om te trouwen kost het ook nog een bruidsschat. Renate is wel een keer in India geweest, omdat zij graag het land wilde zien en de cultuur. Zij is niet in de plaats geweest, waar zij geboren is of in het kindertehuis heeft gezeten. Daar had zij geen behoefte aan. India voelde niet als thuiskomen, thuis is voor haar Nederland. Ze vond het wel leuk om mensen te zien die qua uiterlijk op haar lijken. Dat is het enige wat zij in Nederland wel eens mist. Renate denkt zelf dat zij zich in Nederland zo thuis voelt, omdat zij zich helemaal niks meer kan herinneren van haar tijd in India. Haar eerste herinneringen zijn in Nederland en Nederlands is haar moedertaal. Wel kan Renate zich voorstellen dat als kinderen op latere leeftijd naar Nederland komen en herinneringen aan hun moederland of zelfs biologische ouders hebben er problemen zouden kunnen ontstaan. Renate is geen voorstander van het afschaffen van interlandelijke adoptie. Weeskinderen in India verdienen een betere toekomst, dan dat een weeshuis hen kan bieden. 119
http://plazilla.com/adoptie-blij-om-in-nederland-te-zijn, geraadpleegd 8 augustus 2012. www.geadopteerdonline.nl > jouw verhaal > verhalen lezen > begrip, geraadpleegd 8 augustus 2012. 121 www.adoptieverhalen.nl/2008/11/hello-world/, geraadpleegd 8 augustus 2012. 120
Renate is zelf bestuurslid van een stichting die een weeshuis in India heeft opgezet. Er zitten nu 38 meisjes die te vondeling zijn gelegd en die praktisch geen toekomst hebben. Tot hun achttiende blijven ze in het weeshuis en mogen ze naar school. De meisjes die goed kunnen leren, kunnen doorstuderen voor verpleeghulp, maar dat stelt eigenlijk niet veel voor. Voor de overige meisjes komen er als ze achttien zijn mannen aan de deur aan wie ze uitgehuwelijkt worden. Deze meisjes zouden een hele goede toekomst tegemoet kunnen gaan in Nederland. Renate weet ook niet of internationale pleegouderzorg als alternatief voor interlandelijke adoptie wel goed zou zijn. Voor landen waarbij de leefomstandigheden en cultuur te veel verschillen, zoals India ten opzichte van Nederland zou dit volgens haar nooit goed gaan. Als een kind na een aantal jaren in Nederland te hebben geleefd weer terug moet naar India, is dit een ware cultuurschok. Ook moet het kind zich er goed bewust van zijn dat de pleegouders niet zijn echte ouders zijn en dat hij daar slechts tijdelijk is. Bovendien is niet elke aspirant-adoptiefouder geschikt om als pleegouder te functioneren. Men moet een kind liefdevol kunnen verzorgen en opvoeden, zonder zich te zeer aan het kind te binden. Want het kind kan op latere leeftijd teruggaan naar het land van herkomst. Als niet alle aspirant-adoptiefouders geschikt zijn om als pleegouder te fungeren, zou er een tekort aan wensouders kunnen ontstaan als internationale pleegzorg in de plaats zou treden van interlandelijke adoptie.