INTER-ANTIQUARIAAT
Mefferdt & De Jonge
De in deze catalogus opgenomen stukken zullen worden getoond tijdens de PAN Amsterdam, de eigentijdse beurs voor kunst, antiek en design 23 t/m 30 november 2014 in de RAI te Amsterdam.
“Gesigt van de seer beroemde koop-stadt van Alckmaar geleege in West-Vriesland by de Boom-poort te sien”. Kopergravure gedrukt op twee bladen, uitgegeven door Leon Schenk ca. 1725. Later met de hand gekleurd. Afm. 59 x 99,5 cm. Gezicht op de stad vanuit het oosten over de Boompoort met Hoge Brug. Links de logementen aan het Zeglis en rechts een statenjacht. Bij de belangrijkste gebouwen zijn de namen weergegeven. Boven de afbeelding de wapens van Alkmaar en West-Friesland. De molen links op het bolwerk langs de Baansingel is de in 1713 omgestormde en in 1714 herbouwde korenmolen “De Wolf/Molen van Banning” (afgebroken in 1912), rechts op de stadswal staat een runmolen, die werd gebruikt om eikenschors te malen. Van deze gemalen schors werd run gemaakt, door er water aan toe te voegen. Dit bevatte looizuur, gebruikt voor het looien van leer (de molen werd afgebroken in 1808). Vanaf 1600 ontwikkelde Alkmaar zich van handelsplaats met een eigen vloot tot een markt- en verzorgingscentrum voor de wijde omgeving. Mede dankzij de inpoldering van de Beemster, de Heerhugowaard en de Schermer in de eerste helft van de 17de eeuw, groeide Alkmaar uit tot het belangrijkste agrarische centrum van Holland boven het IJ. Grote waterplassen waren veranderd in vruchtbare weidegronden. Rond 1650 werd de stad omschreven als “de voornaemste Beke der lichaemelijcke nootdruftigheden van geheel Holland”. Voor zaden, groente, vlas, vlees, vis en vooral kaas moest men in Alkmaar zijn. De zoutwinning en de gort- en grutnering waren van grote betekenis voor de stad. Aan de oevers van de Voormeer en het Zeglis verschenen zoutziederijen en brouwerijen. Kalkovens zorgden voor schelpkalk, dat als metselspecie werd gebruikt. Tientallen lijnbanen draaiden vlas tot touw.
Inter-Antiquariaat Mefferdt & De Jonge Bernard Zweerskade 18 1077 TZ Amsterdam T: 020 - 664 08 41 M: 06 - 53 73 74 22 E:
[email protected] www.inter-antiquariaat.nl 1- “GESIGT VAN DE SEER BEROEMDE KOOP-STADT VAN ALCKMAAR”
Ets gedrukt van twee koperplaten, naar het ontwerp van Abraham Rademaker, vervaardigd door Leon Schenk ca. 1730. Later met de hand gekleurd. Afm. (prent): ca. 57 x 97 cm. We zien de stad Leiden vanuit het zuiden, tussen Koepoort en Hogewoerdspoort. Achter de stadswal vlnr het Academie gebouw, de stadsbibliotheek, St. Pieterskerk, de Oude Rijnsburgerpoort, Saaihal, stadhuis, Vrouwekerk, Marekerk, de Burcht, en Hooglandsekerk. Op de stadsmuur stonden molens die o.a. zorgen voor de Leidse waterhuishouding. In 1659 werd de stad voor het laatst uitgebreid aan de zuidoostkant en kreeg het de omvang die tegenwoordig door de loop van de singels gemarkeerd wordt. Hierdoor kwam de Hogewoerdspoort binnen de stad te liggen. De Koepoort, waardoor het vee de stad in en uit werd gevoerd, bevond zich aan het eind van de huidige Doezastraat. Op de kade voor de singel wandelen mensen, sommigen dragen een mand (met handelswaar?) op de rug, twee vissers zitten met een hengel aan de waterkant, bootjes gaan voorbij. Op de voorgrond wordt met paard en wagen hooi opgehaald, in de schaduw zitten twee mannen die eten na gedane arbeid. Een boerin loopt naar haar koeien met houten melkemmers. 2—”GESIGT VAN DE STADT LEYDEN BEROEMT DOOR SYN HOOGHE SCHOOLE “
“Allerheerlykst Gezicht van de Stadt Amsterdam in haar geheele uitgestrektheit langs den scheepryken Ystroom. / Vue du famuex Port du ’t Y, de la renommée ville marchande d‘Amsterdam. Depuis le Tol Heck, vers ses Eglises, Edifices.” Kopergravure in 2 bladen, met tekst,. Later met de hand gekleurd. Afm.: prent 56 x 90 cm, lijst 87 x 121 cm. Profiel van de stad van links het Funen havengebied tot het bolwerk Leeuwenburg (ook wel Blauwhoofd genoemd), vervaardigd door Hendrik de Leth, 2de staat ca. 1740 uitgegeven door Johannes Covens en Cornelis Mortier. Het IJ vol met schepen, in het midden o.a. het schip De Visser, waarop een schildje met het monogram H[endrik] de L[eth] en rechts het jacht van de Verenigde Oostindische Compagnie. Het titellint wordt gedragen door putti’s, die ook mercuriusstaf, geldbuidel, stadszegel en gekroond stadwapen voeren. Onder de voorstelling een legenda in het Nederlands en Frans. 3—ALLERHEERLYKST GEZICHT VAN AMSTERDAM
Ets en aquatint uitgegeven door J.L. van Bever tussen 1808-1825. Later met de hand gekleurd. Afm.: 49,5 x 76,5 cm. Gezicht op de Dam nadat de Waag is afgebroken, met Paleis en Nieuwe Kerk. Op de voorgrond veel activiteiten, zoals groenten verkoopsters, een schoenpoetser, wandelstokverkoper, een vertrekkende postkoets, een kruier. Links op de hoek met de toenmalige Beurssteeg een verkoopster van het Hoeden Magazijn die voor haar winkel klanten groet. Het waren magere jaren voor Amsterdam. De handel en scheepvaart in de Amsterdamse haven sterk afgenomen. De toegangsroutes waren verzand, er waren oorlogen met Frankrijk met Engeland en ook het embargo van Engelse producten op het Europese vaste land, had tot gevolg dat de ooit zo bloeiende haven bijna kon worden gesloten. Pas met de opening van het door koning Willem I geïnitieerde Noordhollandsch Kanaal in 1824 nam het scheepvaartverkeer van en naar Amsterdam weer toe en klimt de stad langzaam weer uit het dal. 4—”VUE DU PALAIS ROYAL À AMSTERDAM “
Profiel van Amsterdam, kopergravure uitgegeven door de familie Jollain te Parijs ca. 1644, later met de hand gekleurd. Afm. (incl. tekst): 37 x 51,5 cm. We zien Amsterdam vanaf het IJ met v.l.n.r.: het (geplande) bolwerk Oosterbeer, de St. Anthonisdijk, St. Anthonispoort, Montelbaanstoren, Zuiderkerk, “les Chartreux”(het voormalige Kartuizerklooster, verwoest door de Geuzen in 1572; in de ruïnes van het klooster vestigden zich in de 17de eeuw twee herbergen), Waalse kerk, “l’hotel Dieu”(Diaconie Oude Mannenen Vrouwenhuis, thans Hermitage Amsterdam), Oude Kerk, de beurs, stadhuis, Nieuwe Kerk (met een in werkelijkheid nooit gebouwde toren), Jan Roodenpoortstoren, Haringpakkerstoren, Westerkerk, West-Indisch Huis, Noorderkerk, Bickerseiland, Haarlemmerpoort, “lieu ou sont les cuivres a faire le sel”(lett.: plaats waar de koperen ketels zijn om het zout te maken, hier waren in de 17de eeuwzoutziederijen, tegenwoordig is hier de zoutkeetsgracht). Bovenaan links en rechts het gekroonde stadwapen en stadszegel. Onder de voorstelling in het Latijn en Frans een flatterend beeld van deze zeer beroemde stad aan de Amstel. Zo zijn er maar liefst zes zeer goed onderhouden herbergen, is de stad tres magnifique zowel vanwege de mooie structuur van haar kerken en de superbe gebouwen, als door de welvaart van haar inwoners. Daarnaast stuurt de florerende handel niet alleen schepen uit naar Frankrijk, Spanje, Engeland, Duitsland, Denemarken, Zweden, Polen, het land der Moskovieten, Turkije en Barbarije, maar ook 5—FLATTEREND BEELD VAN AMSTERDAM
“Afbeelding van het Afloopen van 't Hoekerschip De Zon, in Tegenwoordigheit Hunner Doorluchtige en Koningklijke Hoogheden; op de Timmerwerf der E.O.I. Maatschappij verricht, den 2den Juny 1768.” Kopergravure vervaardigd door Reinier Vinkeles in 1768 en uitgegeven door Johannes Smit. Later met de hand gekleurd. Afm. 388 x 292 mm. Het IJ met de Oost-Indische Werf en het Zeemagazijn. Afgebeeld is de tewaterlating van het hoekerschip De Zon, tijdens het bezoek van Prins Willem V en Prinses Wilhelmina van Pruisen aan Amsterdam. Hoekerschip De Zon , met een lengte van 110 voet en een bemanning van tussen 157 en 196 koppen, werd door de V.O.C. in 1768 in gebruik genomen voor reizen tussen Texel en Kaap de Goede Hoop. De eerste reis onder gezag van schipper Daniel van de Bogaard, latere reizen vonden plaats onder het gezag van Andries Hansen. Het schip werd in 1782 opgelegd. 6—TEWATERLATING V.O.C. WERF
“Plattegrond en opstand teekeningen van de in den jaren 1829, 1830 en 1831 nieuw gebouwde Oostelijke Doksluizen te Amsterdam, waaraan Z.K.H. Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk oudsten zoon van Z.K.H. den Prins van Oranje de eerste steen plegtig is gelegd geworden en feestelijk is geopend door Z.M. Korvet van Speyck, op den 5den mei 1832.” Kopergravure vervaardigd door Daniel Veelwaard en Zoon, verschenen ter gelegenheid van de opening van de Oosterdoksluizen in 1832. Later met de hand gekleurd. Afm. 89 x 69 cm. Door aanslibbing van het IJ was de Amsterdamse haven eind 18de eeuw steeds minder goed bereikbaar geworden hetgeen zorgde voor economische terugval. Tussen 1817-1824 werd het Groot Noordhollandsch Kanaal aangelegd, een waterweg van Amsterdam naar Den Helder. Om dat kanaal beter te laten functioneren moest er een dam in de mond van het IJ gelegd worden, zeer tegen de zin van Amsterdam. Als lapmiddel om het havenfront open te laten, werd in de afdamming in 1832 het Oosterdok en in 1834 het Westerdok middels sluizen opengesteld. Het Noordhollandsch Kanaal blijkt binnen een paar decennia al te klein, waarop wordt begonnen met de aanleg van het Noordzeekanaal. In 1907 werd besloten de hier afgebeelde sluizen te verruimen omdat moderne schepen er niet meer doorheen pasten.
7—OOSTERDOKSLUIZEN AMSTERDAM
“Ontwerp tot uitbreiding van Amsterdam langs het Noordzee-Kanaal. Gezigt van het Schellingwoude op de brug over het nieuwe Y-dok”. Steendruk vervaardigd ca. 1861 door Van Harms & Co. naar een tekening van H. van Bruggen. Later met de hand gekleurd. Afm. 14,7 x 55,5 cm. Na de val van Napoleon was de Nederlandse economie in een slechte staat. Het gebrek aan goede water- en wegverbindingen was hier mede debet aan. De toegang over zee tot Amsterdam was onbruikbaar geworden voor grote zeeschepen door dichtslibben van de doorvaart langs Pampus en het IJ. Tussen 1817-1824 werd het Groot Noordhollandsch Kanaal aangelegd, een waterweg van Amsterdam naar Den Helder. Al na een paar decennia bleek dat het te klein was voor de steeds groter wordende zeeschepen. Er wordt daarop begin gemaakt met het Noordzeekanaal. We zien op de prent de door ingenieur A. Huët geplande uitbreiding van Amsterdam in het IJ, een imposante aanplemping met een nieuwe dijk. Deze IJdijk zou de nieuwe zuidoever van het Noordzeekanaal moeten vormen. Bij realisering zou het IJ nog ongeveer eenderde van zijn oorspronkelijke breedte overgehouden hebben en zou een imposant IJdok ontstaan. Ook zou er een dijk komen van de Stadsrietlanden naar Schellingwoude waarin de Oranje Sluizen gebouwd zouden worden, een extra sluizencomplex ter hoogte van de Berebijt in de Amstel en een nieuwe spoorbaan van Sloterdijk naar de Amstel.
8—IJ-DOK VOOR AMSTERDAM
“Noordzee-kanaal van Amsterdam naar zee 25.000 meters. Noord-Hollandsch Kanaal van Amsterdam naar Zee – 78.500.” Steendruk vervaardigd door de Gebroeders Reiminger, uitgeven in 1877 door fa. Buffa & Zn. Afm.: groot folio. In 1876 werd het Noordzeekanaal opgeleverd. Het markeert de opleving van de economie van Amsterdam. De vaarroute naar zee was veel korter dan die via het Noord-Hollandsch Kanaal. Stoommachines hadden de voortuitgang opgestart. Amsterdam kon inspelen op de ontwikkelingen op de wereldmarkt, protectionistische maatregelen liet men varen. Met een goed distributienetwerk en efficiënte uitvalswegen naar het Europese achterland was Amsterdam aan haar tweede bloeitijd begonnen. Maar er kwamen ook kansen voor de regio. De Zaanse houthandel werd via een zijkanaal goed met het Noordzeekanaal verbonden. Ook de haven van Beverwijk werd met het kanaal verbonden, hier vestigde zich in 1920 het eerste hoogovenbedrijf. Aan de noordoever van het kanaal vestigde zich in 1896 Van Gelders papierfabriek. Stork opende in 1912 in Velsen en in het kielzog van de Hoogovens vestigden zich diverse ondernemingen aan of in de buurt van het kanaal. 9—MARKERING TWEEDE GOUDEN EEUW
“Amsteldaemi Novissima Delineato” Kopergravure vervaardigd door Petrus Schenk 1680-1688. In de tijd met de hand gekleurd. Afm.: 37,5 x 47,5 cm. Petrus Schenk (1660-1713) droeg de kaart op aan Johannes Hudde, burgemeester van Amsterdam van 1672 tot 1603. Zijn wapen staat links onder naast de plattegrond. Rond het kaartbeeld zijn putti getekend. Deze houden de gordijnen open en dragen het stadswapen (links) en het stadszegel (rechts). Midden onder het kaartbeeld zien we de stedenmaagd, geflankeerd door onder andere de zeegod Neptunus, handelsgod Mercurius en de riviergod van het IJ. Onder het kaartbeeld een profiel van Amsterdam vanaf de IJ-zijde. Door het grote aantal schepen wordt het zicht op de wal, voor een groot deel, weggenomen. Er zijn alleen kerken en een enkele koepel te herkennen. We zien op de kaart ook dat de eilanden Marken en Uilenburg volgebouwd zijn. Die eilanden werden destijds vooral bevolkt door Joodse vluchtelingen afkomstig uit Oost-Europa die in Amsterdam een goed heenkomen zochten. 10—AMSTERDAM MET STEDENMAAGD EN RIVIERGODEN
“Groeninga vulgo Groeningen”, kopergravure voorstellende een plattegrond van de stad Groningen uitgegeven door Johannes Janssonius rond 1657. Afm.: 41,5 x 51 cm. Later met de hand gekleurd. Janssonius (1588 Arnhem— 1664 Amsterdam) trouwde met de dochter van uitgever Jodocus Hondius I en neemt na een tijd diens zaak over aan het huidige Damrak in Amsterdam. Janssonius verwerft 363 koperen platen van de Keulse uitgevers Georg Braun en Franz Hogenberg en besluit daarmee in 1657 zelf een stedenboek te maken. De koperen platen werden herzien, aangepast en deels geheel nieuw vervaardigd, hij gebruikte daarbij topografische voorbeelden van Matthäus Merian, Jodocus Hondius II en van zijn Amsterdamse concurrent Joan Blaeu. 11—GRÖNINGEN
“Hier hebt gij Leser het rechte afghbeelt soo van boven en ter sijden te sien, die Stadt ROTTERDAM die door Godes Gratie van een cleijn ende onbekont, een groote ende vermaerde Coop Stadt is geworden, ende nu in diversche Landen ende Eijlanden, haren Handel is drijvende ende dagchelijcks meerder is florerende”. Kopergravure uitgegeven te Leiden door Henrijck Haestens in 1599. Afm. 42,5 x 51,5cm. Deze plattegrond van Rotterdam is een bijzonder document omdat het als enige stadsplattegrond een tussenfase in het groeiproces van het middeleeuwse Rotterdam tot de bekende ‘Stadsdriehoek’ in beeld brengt. Eerdere kaarten van Jacob van Deventer en van Georg Braun en Franz Hogenberg geven nog de eindfase van de ontwikkeling van Rotterdam in de Middeleeuwen weer. Na 1575 begint de grote uitleg van de stad naar de Maas, die begin 17de-eeuw voltooid wordt. De bolwerken ten zuiden van de Blaak zijn op de kaart van Haestens nog in tact, maar langs de Maasoever zijn al nieuwe verdedigingswerken afgebeeld. De Coolvest (rechts) is doorgetrokken langs een rechte muur met drie torens, die eindigde in en bastion. Daarnaast (rechtsboven) is een nieuwe Schiedamsepoort gebouwd aan het eind van de Schiedamsedijk. Haestens is hier op de ontwikkelingen vooruit gelopen, een verleiding waaraan elke kaartenuitgever die bij de tijd wil blijven bloot staat. Met het aanleggen van de geprojecteerde vestingwerken langs de Maas werd geen haast gemaakt en na de afsluiting van het Twaalfjarig Bestand in 1609 vond men het helemaal niet meer nodig. Langs de Maasoever werd een boulevard aangelegd, de Boompjes, die als wandelgelegenheid internationale faam zou verwerven en bovendien, en dat woog zwaar in Rotterdam, over de palissadenrij in de rivier gelegenheid tot laden en lossen van schepen bood. Een ander punt waarop Haestens fout is, is het ontbreken van de Leuvehaven, waarvan de aanleg in 1598 was begonnen. Haestens’ verdedigingsstelsel lang de Maas laat geen plaats voor uitmonding van deze haven in de rivier. Ook in dit geval werd de uitgever het slachtoffer van de onberekenbaarheid van de besluitvorming inzake inzake plannen voor de stadsuitbreiding en havenaanleg. Haestens’ kaart is ook interessant vanwege de nog niet opgeruimde resten van de oude verdedigingswerken die er op te zien zijn. Rechts in het midden staat de oude Schiedamsepoort, afgebroken in 1613, en links daarvan een rij huisjes die tegen de binnenkant van de stadsmuur zijn aangebouwd. Aan het eind van de rij staat aan de Blaak nog een vestingtoren. Iets meer naar de Maas toe laat Haestens de bolwerken ten zuiden van de Blaak zien. Waarschijnlijk is de plattegrond van Haestens oorspronkelijk bestemd geweest om opgenomen te worden in de beschrijving van de Nederlandse Republiek die in 1601 door Jean François le Petit is uitgegeven, maar werd uiteindelijk door een profiel van de stad vervangen.
12—ROTTERDAM ANNO 1599
“Kaart van den Haarlemmerhout, cum annexis.” Kopergravure vervaardigd door ‘Ordinaris Landmeter’ van Haarlem Jan van Varel in 1769. Later met de hand gekleurd. De Haarlemmerhout ligt op een vijfduizend jaar oude strandwal die achter de oude duinen door heel Holland loopt, beginnend in het Westland tot voorbij Alkmaar. In het oerbos dat daarop enkele millennia geleden ontstond werden in de loop der tijd steeds meer bressen geslagen voor bewoning en agrarische doeleinden, en soms door oorlogsvoering. De schamele restanten van dat oerbos zijn het Haagse Bos, de Alkmaarder Hout en de Haarlemmerhout. De Haarlemmerhout is meermalen praktisch weggevaagd geweest en heeft verschillende herbeplantingen en metamorfosen ondergaan. De grootste klappen kreeg het bos tijdens de belegeringen van Haarlem door Jacoba van Beieren (1428) en zo’n anderhalve eeuw later door de Spanjaarden. De kaart van de Haarlemmerhout is vervaardigd in een tijd dat het aanzienlijke regionale betekenis had. We zien de Hout vlak na de laatst toegevoegde herbeplanting uit 1755 (het voormalige Kaatsveld, linksboven is zuidoost, de kaart is op het zuiden georiënteerd). De Hout wordt hier nog geregeerd door de strenge geometrische tuinstijl die sinds het eind van de 17de eeuw in de mode was. Een paar decennia daarna is alles omgegooid voor de puissant rijke Amsterdamse bankier Henry Hope, die vanuit zijn Paviljoen Welgelegen de Hout praktisch als zijn voortuin beschouwt en een strakke zichtlijn door het bos naar het zuiden trok.
13—ACHTIENDE EEUWS HAARLEMMERHOUT
Kopergravure “Gemeeten door I. Rollerus”, gegraveerd door J. Punt, uitgegeven in 1737 te Amsterdam door Johannes Covens en Cornelis Mortier in opdracht van Lieve Geelvinck. Deels in de tijd, deels later gekleurd. Afm.: 62 x 89 cm. Het bestuur van Amsterdam werd in de tijd dat kaart werd uitgegeven gevormd door vier burgemeesters, waarvan Mr. Lieve Geelvinck in die periode veelal het voorzitterschap bekleedde. Hij was daarmee een van de machtigste mannen van de Republiek. Zo vertegenwoordigde hij de Staten van Holland bij het huwelijk van prins Willem IV. Mr. Lieve Geelvinck was een zeer vermogend man en woonde met zijn gezin en 7 dienstboden in een groot patriciërshuis op de Herengracht. Hij was ook voor Castricum een belangrijk man, hij was er ambachtsheer (d.w.z. regent met bevoegdheid tot rechtspraak). Door zijn grootvader Cornelis Geelvinck was de ambachtsheerlijkheid Castricum in 1664 in het bezit gekomen van de machtige familie Geelvinck. Door vererving kwam de heerlijkheid op naam van Lieve Geelvinck, die bijzonder trots was op het voeren van de titel “Heer van Castricum” en ook zo aangesproken wenste worden. In zijn familiewapen voerde hij het gemeentewapen van Castricum. De prachtige kaart met rijke versiering is een onderstreping van de positie van de Geelvincks. De kaart omvat het grondgebied van de Heerlijkheid Castricum. Dit betekent dat we de voormalige Vrije Heerlijkheid Bakkum, toen gelegen ten noorden van de huidige Zeeweg en nog niet deel uitmakend van Castricum, hier niet op vinden. Op de kaart zijn de vijf woonbuurten met huizen en boerderijen aangegeven: Kerkbuurt, Kleibroek aan Duin, Noordt Endt, Oosterbuurt en Heemstee. 14—“DE HEERLYKHYD VAN CASTRICUM”
“Hyver—Vue de Santvliet, village de Hollande” Kopergravure naar een schilderij van Adriaen van Drever. Ca. 1780 uitgegeven door Basset te Parijs. Later met de hand gekleurd. Afm. (voorstelling) 33 x 44,5 cm. Het betreft hier een zgn. optica prent, die door een lens met spiegel werd bekeken. De gravure is dus in spiegelbeeld afgedrukt, andere prenten die naar het zelfde voorbeeld van Van Drever zijn vervaardigd zijn dat niet. Van Drever was een Hollandse landschapen zeeschilder, die rond 1673 actief was en zich in Engeland moet hebben opgehouden. Men is echter niet zeker of Van Drever een verzonnen kunstenaar is en of de man ooit heeft bestaan. 15—WINTERLANDSCHAP MET COLFSPELERS—ZANTVLIET (Antwerpen)
Kopergravure naar een tekening van Herman(us) Schouten. Los uitgegeven omstreeks 1783. Afm. (prent): 30,5 x 40,8 cm. In de tijd met de hand gekleurd. Voordat de Amsterdamse bierbrouwers overeenstemming hadden bereikt over een te financieren ijsbreker, mislukte het doorijzen voor een schuit met vers water vaak. Sommige gierige Amsterdamse brouwers gebruikten daarom bedorven, uit ijs gesmolten water waar soms nog een hond of kat ingevroren zat, wat de kwaliteit van het bier niet bevorderde. Toen er wel een ijsbreker op de Amstel voer, werd het drinkwater bij aankomst in de stad gekeurd en overgeheveld naar een soort zolderschuiten om het water over de grachten naar de brouwerijen te vervoeren. Hier zien we hoe een door mensen getrokken waterschuit door een vaargeul wordt geloodst, die men bezig is uit te hakken en te zagen. Om een losse ijsplaat met behulp van ijshaken onder de ijsvloer te kunnen duwen, gingen twee mannen op de rand ervan staan, zodat deze aan één kant iets zonk. 16—”WINTER-GEZICHT, OP DE CINGEL, VOOR DE LUTHERSCHE OUDE KERK TE ZIEN TOT AMSTERDAM“
“Vue de Scheweningen, vers les bains de Mer.” Gouache op gekleurd papier vervaardigd door Louis Bleuler ca. 1825. Gesigneerd “chez Louis Bleuler a Schafhouse” met pen en inkt onder de voorstelling. Genummerd “79” boven de voorstelling rechts. Afm. (voorstelling) 32,5 x 48,5 cm. We zien de kop van de Keizerstraat met links het Heerenlogement en onderaan het duin het zomerhuis Nieuw Soetenburgh. Op het duin staat de Theekoepel van dominee Faassen De Heer, die van 1798 tot 1835 predikant was te Scheveningen. Waarschijnlijk moet het bruin gekleurde gebouwtje met de paal ervoor de Seinpost voorstellen. Paviljoen Von Wied, gebouwd in 1827, staat nog niet op de voorstelling. Op de achtergrond zien we twee strandtenten en, in de vloedlijn, drie badkoetsen. Vermoedelijk heeft de kunstenaar Scheveningen nooit bezocht, de byzantijnse koepel geheel rechts is fantasie. Bleuler (1792 -1850) wordt gerekend tot de beste Zwitserse landschapschilders van zijn tijd. Hij studeerde in Parijs, maar betrok later kasteel Laufen (CH) naast de Rheinfall, Europa's grootste waterval. De Rijn vormde een grote bron van inspiratie, hetgeen resulteerde in een schitterende serie van 80 gravures met gezichten op steden en landschappen “Der Rhein von den Quellen bis zur Mündung”. Met deze gouache, een ontwerp voor plaat nr. 79, bevinden we ons in het gebied van de monding van de Rijn. Dit boekwerk verscheen in 1826 en was in eerste instantie bedoeld als souvenir voor de Grand Tourist, (veelal Engelse) elite die zich een toeristische reis langs de Rijn konden veroorloven, maar de keizer van Oostenrijk en Marie Isabelle van Sicilië behoorden tot Bleuler’s eerste en belangrijkste afnemers. 17—SCHEVINGEN BIJ ONDERGAANDE ZON
Tekening met Oostindische inkt en aquarelverf van de hand van Eugène Rensburg (18721956), gesigneerd “Eug. Rensburg. 1918”. Afm. 37,4 x 69,5 cm. In 1918 heette het huidige Churchillplein nog Van Hogendorpsplein en liggen er rails voor de paardentrams. Links ga je naar de Coolvest. Aan het plein de winkel van Cacao en Chocolaadfabriek van A. Driessen (Toen nog een van de belangrijkste chocoladebedrijven in Nederland.) Centraal in de voorstelling staat het Museum Boymans/Schielandhuis en het standbeeld van Gijsbert Karel Van Hogendorp, links daarvan de Boijmansstraat en rechts de Groote Pauwensteeg. Op de achtergrond links de koepel van de Sint-Dominicuskerk. Rensburg woonde het grootste gedeelte van zijn leven in Rotterdam. Hij was opgeleid aan de kunstnijverheidsschool Quellinus Amsterdam en de Akademie voor Beeldende Kunsten in Den Haag onder leiding van J. van Delden. Hij heeft vooral naam gemaakt met zijn topografische pentekeningen. Hij werd wel een ‘handig stadsteekenaar’ genoemd. Ook heeft hij meer dan 5000 etsen gemaakt, waaronder circa 450 stuks van de stad Rotterdam. Het gemeentearchief van Delft bezit diverse tekeningen van zijn hand en het Belastingmuseum van Rotterdam bezit enkele mooie aquarellen. 18—VAN HOGENDORPSPLEIN TE ROTTERDAM
Aquatint vervaardigd door Pieter van der Meulen naar een tekening van Cornelis Bok, uitgegeven door J.P. Bronstring in 1821. In de tijd met de hand gekleurd, met latere toevoegingen. Afm. 32,5 x 52 cm. Op 24 augustus 1820 werd in opdracht van Burgemeester en Wethouders van Purmerend een harddraverij uitgeschreven, dit ter gelegenheid van de verjaardag van Koning Willem I. Begerenswaardig waren de prijzen voor de eerste en tweede plaats. Respectievelijk waren dit een massief gouden zweep en zilveren sporen. Een jaar later werd voor de eerste prijs opnieuw een massief gouden zweep ter beschikking gesteld en voor de tweede prijs een massief zilveren zweep. De draverijen werden gelopen op het begin van de Zuiderweg en de Zuidoostbeemster (dus net buiten de stad). Van enige regelmaat in harddraverijen was toen nog geen sprake. Er werd niet op een vaste datum gereden en jaren werden overgeslagen. In 1873 wordt de Purmerender Harddraverij Vereniging opgericht die tegenwoordig in samenwerking met de stichting Nederlandse Draf- en Rensport het jaarlijkse evenement op de tweede donderdag in september organiseert. 19—EERSTE HARDDRAVERIJ TE PURMEREND
“Getting Away”; “The Right Sort”; “Drawing the Cover”; “The Death”, set van vier tekeningen met potlood en aquarelverf vervaardigd door de befaamde Britse kunstenaar Henry Alken (1785-1851). Afm. elk: 23,5 x 34 cm. Vossen werden eeuwenlang beschouwd als ongedierte waarop werd gejaagd, enerzijds om hun aanvallen op boerderijdieren te beteugelen, maar ook vanwege hun bont. Pas in de 18deeeuw ontwikkelde de vossenjacht zich tot de sport die we nu kennen. In die tijd begon men jachthonden te fokken die hard konden lopen lopen, uithoudingsvermogen hadden en een scherpe reuk. Hun snelheid zorgde niet alleen voor een spannendere jacht, maar betekende ook dat de jacht later in de ochtend kon beginnen, niet onbelangrijk in de sociale kringen waar late nachten gebruikelijk waren. De vossenjacht blijft in de 19de-eeuw in populariteit groeien. Met name door de opmars van de spoorwegen wordt het platteland dan bereikbaar voor diegene die the life of the country gentleman zoekt. Henry Alken was het belangrijkste lid van een dynastie van schilders. Hij vervaardigde een uitgebreid oeuvre aan aquarellen, olieverf schilderijen, cartoons, lithografieën en gravures. Zijn meesterlijke composities kapselen de geest van de jacht en geven blijk van kennis van paarden, perfect geschilderd in verschillende staten van beweging en rust. Henry Alken blonk uit in een verscheidenheid van onderwerpen, maar werd beroemd met zijn jachtscènes. 20—THE FOX HUNT
“Gezigt uit de waag, op de sint Martens toren en de noordzijde van het stadshuis, te Groningen” en “Gezigt op de Voorgevel van het stadshuis, te Groningen “. Kopergravures naar een tekening van en gegraveerd door Hendrik Leffert Mijling (ook wel genaamd Meyling) uitgegeven door Roelof Jacob Schierbeek tussen 1810 en 1821. Later met de hand gekleurd. Afm. elk ca. 27 x 36 cm. We zien het middelpunt van Groningen, de Grote Markt, in die tijd nog de Breede Merckt met zgn. riepen, afgescheiden paden langs de huizen gemarkeerd door paaltjes. In 1870 worden ze vervangen door trottoirs. Het nieuwe stadhuis staat te pronken op het plein. Voor de bouw van een nieuw raadhuis werd een prijsvraag uitgeschreven. Winnaar werd Jacob Otten Husly, directeur van de tekenacademie in Amsterdam. Het werk werd in 1792 wegens geldgebrek stilgelegd. Ook de grootste promotor van het nieuwe stadhuis, burgemeester Van Iddekinge overleed. Diens opvolgers voerden allerlei wijzigingen en bezuinigingen door en aan het begin van de 19de eeuw kon opnieuw met de bouw worden begonnen. Pas in 1810 kwam het nieuwe classicistische gebouw gereed. 21—GROTE MARKT TE GRONINGEN
Opticaprent van Den Haag. Kopergravure vervaardigd in de tweede helft van de 18de eeuw, in de tijd met de hand gekleurd, recent ingelijst en voorzien van led-verlichting. Afm. (lijst) ca. 47 x 62 cm. Gezicht vanuit de huidige Prinsestraat (ongeveer vanaf de Nobelstraat) op de groente markt met rechts de Grote Kerk en verderop het stadhuis. (Tegenwoordig doet de straat Dagelijkse Groenmarkt nog aan deze plek herinneren.) Groentestallen tonen volle manden met verschillende producten. Een groenteverkoopster onderhandelt met een klant, een elegant echtpaar kijkt van een afstand toe. Een slager loopt met een varkenskarkas op z’n rug naar de Vleeshal. De prent is bij deze zgn. uitgewerkte opticaprent bij een groot aantal raampartijen uitgesneden en vervolgens aan de achterkant beplakt met ‘chinees vloeipapier’. Het was de bedoeling om de prent met kaarslicht erachter te bekijken, waardoor het leek alsof er binnen in de huizen licht brandde. De combinatie van vuur en papier heeft er voor gezorgd dat er maar weinig prenten als deze (in goede staat) bewaard zijn gebleven. Met de van led-verlichting voorziene omlijsting wordt nagenoeg het zelfde effect bereikt als in 18de eeuw, zonder dat het warm wordt of roet afgeeft.
22—GEÏLLUMINEERD DEN HAAG
“’t Dorp Ouderkerk aan den Amstel, ziende op de Nieuwgeboude Kerk.” Gravure vervaardigd in 1775 door Cornelis Bogerts naar een tekening van Hendrik Keun, uitgegeven door F.W. Greebe. Afm. (incl. tekst): 29,3 x 51,2 cm. We zien het dorp vanaf de Amsteldijk, sinds 1990 beschermd dorpsgezicht aan de driemond van de rivieren Amstel en Bullewijk. De in augustus 1775 ingehuldigde Nieuwe Gebouwde Kerk te Ouderkerk verving het op instorten staande gebouw van de Gereformeerde Kerk. Een (tegenwoordig Amstelkerk geheten) voor die tijd modern gebouw in de vorm van een Grieks kruis met korte armen ontworpen door Jacob Eduard de Witte, stadsarchitect van Amsterdam. Ouderkerk aan de Amstel was vanouds een belangrijke pleisterplaats op de weg van Amsterdam naar Utrecht. Vanaf Amsterdam liep de route langs de westoever van de Amstel. Net voorbij Paardenburg kwam men via de brug over de Amstel in de Brugstraat in Ouderkerk. Via Dorpsstraat, Kerkstraat en de brug over de Bullewijk kwam men op de westoever van de Bullewijk (Ronde Hoep Oost) en bij de Voetangel via de zuidoever van de Holendrecht naar Abcoude. De stad Amsterdam voerde het beheer over deze weg tot aan het tol bij de Voetangel een bekende herberg op het snijpunt van de Waver, de Holendrecht en de Bullewijk. Tot de zeventiende eeuw functioneerde Ouderkerk als verzorgingskern voor het omringende gebied, waar veeteelt en visserij de belangrijkste bestaansmiddelen waren. Daarna vestigden welgestelde stedelingen zich met buitenplaatsen langs de rivieren. Lommerrijke enclaves met monumentale huizen langs de vroegere hoofd(water)wegen. 23—OUDERKERK AAN DE AMSTEL
Tekening met pen en penseel in grijs van de hand van topografisch kunstenaar Theodorus (genaamd ‘Dirk’) Verrijk (1734-1786). Afm. 25 x 37,7 cm. Verrijk maakte veelal ter plaatse een gedetailleerde schets en werkte die later uit. Aan de oevers van de Vecht, Spaarne en Oude Rijn rijen de welvarende dorpen en buitenplaatsen aaneen. In dit decor van fraaie huizen, tuinkoepels en loofgangen, dorpskerken, molens en bruggen wordt het dagelijkse leven zo aantrekkelijk verbeeld dat de moeizame arbeid van vissers, beurtschippers en werklui voor ons oog eerder een idyllisch tijdverdrijf lijkt dan de harde werkelijkheid. Op tekeningen van Verrijk is enorm veel te zien, ook in de kleine steden en dorpen geeft Verrijk alle details weer 24—GEZICHT OP EEN DORP AAN DE OUDE RIJN—DIRK VERRIJK
“A Concert of Birds”. Mezzotint vervaardigd door Richard Earlom naar het schilderij van Frans Snyders, uitgegeven door John Boydell te Londen 1778. Later met de hand gekleurd. Afm. 41,5 x 57,5 cm. Met zijn schilderij bood Frans Snyders rond 1640 bij uitstek de gelegenheid om zijn kunsten als schilder van dieren te demonstreren. Niet minder dan 27 inheemse en exotische vogelsoorten gaf hij weer – en hij voegde er voor de aardigheid nog een vleermuis aan toe. Het idee van zo’n bijeenkomst van vogels stamt uit een fabel van de Griekse schrijver Aisopos, De uil en de vogels. In dit verhaal waarschuw de uil de overige vogel voor de gevaren, zoals de mistletoe die de lijm voortbrengt om vogels te vangen en het vlas waarvan touw voor vangnetten wordt gemaakt. Maar de vogels lachen erom en komen pas veel later tot inzicht dat de wijze uil gelijk had. Snyders gebruikte hier alleen de dieren uit de fabel en liet de moralistische les weg. Hij schilderde de uil in het midden op een tak, met daaronder een boekje met bladmuziek. Hiermee maakte hij de nachtvogel tot dirigent van een vogel orkest, dat kwetterend en krassend een concert geeft. Onder de prent staat dat het schilderij “at the Breakfast Room at Houghton” hangt. Houghton Hall was de residentie van Sir Robert Walpole, de eerste premier van Groot Brittannië. Met een oog voor kunst had Sir Robert een schitterende collectie aangelegd, maar gaf zoveel geld uit dat hij bij zijn overlijden een enorme schuld achterliet. Na mislukte pogingen om de collectie aan de staat te verkopen voor de geplande National Gallery, was de familie genoodzaakt om in 1779 een groot aantal schilderijen aan Catharina de Grote te verkopen. Schilderij van Frans Snyders waarnaar deze prent gemaakt is, hangt sindsdien in de Hermitage. 25—HET VOGELCONCERT
Zwarte Sterns in een nest met ei in een rivierlandschap. Tekeningen met in aquarel en dekverf van de hand van Aert Schouman (1710-1792). Aan de achterzijde door Schouman gesigneerd : “t' Wijfje Levens groot: zijnde iets klijnder als de man / en Eyeren / Zwarte Ikstern / A Schouman”. Afm. 35,2 x 26,4 cm. Over Schouman schreef J. Immerzeel in 1842: “het vak waarin Schouman zich bijzonder onderscheiden heeft was het pluimgedierte. Zijn gevogelte is onberispelijk van teekening, bevallig en eigenaardig van houdingen en bewegingen, donzig, fluweelachtig, zwierig of bont van vederen. Daarmede vereenigde hij tevens eene gemakkelijkheid van uitvoering, die getuigenis gaf van zeekerheid, met welke penseel en teekenpen door hem gehanteerd werden. Het ontbrak dan ook niet aan kenners, die zijn kunstwerk wisten te waarderen, en de liefhebbers openden gaarne voor zijne keurig met sapverw [=aquarelverf] bewerkte vogeltekeningen hunne portefeuilles.” Zwarte sterns zijn vogels van ondiepe, zoete tot brakke moerassen en wateren. Gebroed wordt in zompige weilanden en verlandingszones, bij voorkeur in velden van krabbescheer en op eilandjes van plantenresten. In de broedtijd worden vooral grote insecten gegeten. Daarnaast staan ongewervelden en vis op het menu. Het zijn trekvogels, die ´s winters voor de kust van tropisch West-Afrika bivakkeren. Zwarte sterns maken deel uit van het Nederlandse laagland-landschap en zijn onlosmakelijk verbonden met uitgestrekte natuurgebieden van rivierdelta en laagveenontginningslandschap. Tot 1900 was de Zwarte Stern een gewone broedvogel van laagveenstreken, het rivierengebied en in mindere mate van vennen op de zandgronden. Tegenwoordig zij er nog maar 900-1400 paren over, voornamelijk in de Utrechts-Hollandse veenplassen, Friesland, de Kop van Overijssel en de Gelderse Poort. We zien de vogel op het paaltje in vol zomerkleed. De broedende vogel lijkt vroeg in de rui. De hals zou ook donker moeten zijn. Wellicht is het een 2de-kalenderjaar vrouwtje, of gewoon een foutje van Schouman. 26—BEVALLIG PLUIMGEDIERTE—AERT SCHOUMAN
Huizen met kudde schapen in lommerrijke omgeving. Tekening van Hendrik Meijer (ook wel Hendrick de Meyer) (Amsterdam 1737 - Londen 1793) in pen en gewassen inkt. Afm. 27,5 x 36 cm. Meijer legde zich toe op het tekenen van landschappen in water- en dekverf en in Oostindische inkt. Hij richtte in 1764 een behangselfabriek op waarin Egbert van Drielst (zie elders in deze catalogus) zijn leerling wordt. Meijer was daarna medebestuurder van de Haarlemse tekenacademie. Volgens J. Immerzeel (1842) zijn Meijer’s composities “rijk en geestig, en zijne stoffaadje allerliefst van teekening en altijd in overvloed aangebragt. Zijne goede teekeningen worden door de onbevooroordeelde liefhebbers geschat en bewaard.”
27—BOSLANDSCHAP— HENDRIK MEIJER
Rivierlandschap met twee melkmeisjes, tekening met pen en aquarel van de hand van Jacob Cats (Altona 1741 – Amsterdam 1799). Afm. 16,5 x 24,4 cm. Gesigneerd “J. Cats” linksonder. Jacob Cats was de zoon van de Amsterdamse boekhandelaar Johannes Cats die vanwege het uitgeven van een aantal geestelijke liederen het land had moeten verlaten. Jacob werkte in een met bevriende financiers opgerichte behangselfabriek, waar hij met zijn toen in de mode zijnde landschappen gestoffeerd met figuren en vee indruk maakte. Voor zijn oorspronkelijke tekenenwerk kwam steeds meer waardering en hij kreeg van alle kanten bestellingen. Na een tijd kon hij zich van de beslommeringen van de behangselfabriek ontdoen en zich met verve op zijn mooie tekeningen richten. Cats tekende weinig topografisch, maar wel zeer schilderachtig. Over Jacob Cats schrijft J. Immerzeel in 1842: “Zijne teekeningen, die door getrouwheid aan de natuur en naauwkeurige berwerkingzich onderscheiden, blijven bestendig in achting en vinden steeds tot goede prijzen gretig koopers onder zoodanige liefhebbers, die, ofschoon den hedendaasche veranderende smaak op prijs stellende, nogtans inzien, dat men op verschillende wijzen verdienstelijk kunstwerk vervaardigen kan.” 28—RIVIERLANDSCHAP—JACOB CATS
Boslandschap met herder, een kudde schapen en reizigers, in de achtergrond een kasteel. Tekening met pen en aquarel van de hand van Egbert van Drielst (Groningen 1746 – Amsterdam 1818). Van Drielst was behangselschilder te Haarlem, waar hij les kreeg van Hendrick de Meyer (zie elders in deze catalogus) en maakte later samen met Jacob Cats (zie ook elders in deze catalogus) in diens behangselfabriek te Amsterdam verschillende fraaie kunstwerken. Zijn bekendheid groeide en werd hij gewaardeerd als man van grote vakbekwaamheid. Als landschapsschilder en –tekenaar koos hij behalve de omstreken van Haarlem de schilderachtige gehuchten, vlakten en velden van Drenthe. Van Drielst wordt ‘de Drentse Hobbema’ genoemd. Volgens J. Immerzeel (1842) is Van Drielst “een der beste landschapschilders der lateren tijd”. “Zijn compositie is meestal in schilderachtige streken naar het leven genomen, helder en doorgaans goed en natuurlijk van toon voorgesteld en vrij en fiks gepenseeld.”.
29—BOSLANDSCHAP—EGBERT VAN DRIELST
Plattegrond van Praag omgeven door 16 afbeeldingen van belangrijke gebouwen. Lithografie vervaardigd door Franz Weiß naar het ontwerp van Carl Graf Vasquez-Pinas von Löwenthal, gedrukt te Wenen rond 1840 door Ludwig Förster. Later met de hand gekleurd. Afm. 53,5 x 68,5 cm. Vasquez (1796 - 1861) kwam uit een verarmde adellijke familie en hield zich na een militaire opleiding bezig met kadastrering. Vanaf 1822 werkte hij voor de regering van Neder-Oostenrijk. De kosten van de publicatie een plattegrond van Wenen waren enorm uit de hand gelopen, maar ondanks hoge schulden vervaardigde Vasquez in de eerste helft van de 19de eeuw, verdere plattegronden van steden uit de Donaumonarchie: Baden, Triest, Boedapest en Praag. De plattegronden waren bedoeld als visitekaartjes van het smaakvol-kunstzinnige levensgevoel uit de Biedermeier tijd. Als zeer vroege lithografie, cartografisch uiterst nauwkeurig en voorzien van een rand met kleine fijne stadsgezichten zijn ze tegenwoordig geliefde verzamelstukken. We zien hier de oude binnenstad van Praag met Hradchin ten westen van de Moldau. 30—GEZICHT VAN DE KONINKLIJKE BOHEEMSE HOOFDSTAD PRAAG
“Algemeene Kaart van de Colonie of Provintie van Suriname met de Rivieren, Districten, Ontdekkingen door Militaire Togten, en de Grootte der gemeeten Plantagien ”. Kopergravure in 4 bladen vervaardigd ca. 1758 door Hendrick de Leth naar het ontwerp van Alexandre de Lavaux. Later met de hand gekleurd. Afm. ca. 109 x 109 cm. Gemonteerd op linnen. Omdat de bestaande kaarten van de kolonie niet meer toereikend waren zaten de directeuren van de Sociëteit van Suriname al lang verlegen om een goede nieuwe kaart. Plantage eigenaren stoorden zich namelijk weinig aan de voorschriften ten aanzien van het meten van hun gronden en het registreren ervan. In 1734 liet Alexander de Lavaux - vaandrig in dienst van de Sociëteit en gezworen landmeter van Suriname - de directeuren weten dat hij al twee jaar bezig was met een nieuwe kaart, die bovendien al bijna gereed was. Op hun verzoek werd de kaart in 1737 in Amsterdam gegraveerd. De kaart, waarvan het noorden onder ligt, omvat in het bijzonder het cultuurgebied langs de Suriname- en Commewijne rivieren. Er zijn 436 plantages op aangegeven, die opgenoemd worden in de legenda, vergezeld van opgaven over oppervlakten en eigenaars. Voor het eerst staan alle cultuurgebieden in de omgeving op één kaart ingetekend. In de binnenlanden zien we o.m. “wegloopers dorpen” die in brand staan en andere getuigenissen van acties tegen de Marrons waarbij De Lavaux betrokken is geweest. 31—WANDKAART VAN SURINAME
“Het Naar Boord brengen van den Sultan Machmoed Badaroedin naar Z.M. Schooner de Johanna op de Rivier Sousang in de Oost-Indiën op den 27 Juny 1821, na de Roemrijke Overwinning der Palembangsche Expeditie”. Aquatint vervaardigd in 1822-23 door J.A. Lütz naar het ontwerp van H.P. Oosterhuis. Later met de hand gekleurd. Afm. (incl. tekst) 31,2 x 41,2 cm. Na de aanvang van de 19de-eeuw was het met de Nederlandse bezittingen in Indië treurig gesteld. Slechts de factorijen te Palembang, Bandjermassin, Makassar, Timor en het eiland Ternate waren nog in het bezit van de Nederlanders. De verhouding tussen Sultan Mahmud Badaroedin II van Palembang en de Nederlanders was gespannen; gewapende bendes waren op de been gebracht en er waren voorbereidingen getroffen voor verzet. Er werd besloten om een eskader landingstroepen uit te zenden om het Nederlands gezag op de oostkust van Sumatra te herstellen: de zgn. eerste en tweede expeditie tegen Palembang volgden. De 24ste juni 1821 had generaal H.M. de Kock de vijandelijke werken in de rivier die de toegang naar de stad afsloten, na hevige tegenstand overmeesterd. Op de 26ste had De Kock het anker laten vallen en sultan Badaroedin had zich bereidwillig verklaard om de regering af te staan en zich onder toezegging van lijfsgenade aan de Nederlandse troepen over te geven. Hier zien wij het moment dat Sultan Badaruddin (gekleed in het rood met tulband en parasol boven zijn hoofd) aan boord wordt gebracht. 32—EEN SULTAN WORDT AAN BOORD GEBRACHT—VOORLOPIG EINDE VAN HET VERZET IN PALEMBANG
“New York” lithografie vervaardigd door Auguste Bry naar het ontwerp van Louis Le Breton, uitgegeven door E. Savary te Parijs rond 1850. Afm. 32,5 x 48,5 cm. Louis Le Breton (1818-1866) was een chirurg in dienst van de Franse marine. In de jaren 1836-48 nam hij deel aan een aantal lange expedities, waaronder de reis om de wereld van Dumont d’Urville aan boord van de Astrolabe. Tijdens deze reizen, maakte hij tekeningen en aquarellen van verschillende steden, die werden tentoongesteld in de Salon de Paris in 1841-1848. Het schip vooraan in de voorstelling van New York is een trans-Atlantische raderstoomboot met drie masten met zeilen. Een type schip dat vanwege brand en explosiegevaar geleidelijk werd vervangen door schepen die alleen op stoom voeren en een geheel stalen romp hadden. Zwarte rook uitblazend zien we haar richting de East River varen, met rechts Fort William op Governor’s Island en links Fort Clinton en een bolwerk (thans Battery Park). Als we naar de stad kijken zien we een combinatie van gebouwen die er werkelijk stonden en fantasievolle architectonische toevoegingen. De voorstelling is echter duidelijk gebaseerd op eerste indrukken van de naderende stad. Bezoekers van die tijd moeten overweldigd zijn geweest van het komen en gaan van de ontelbare schepen. Aan rijen met steigers werd geladen en gelost. Het havenfront stond in het midden van de 19de-eeuw vol met pakhuizen. Het was er een drukte van belang. New York was uitgegroeid tot de grootste haven van Amerika. Le Breton voegde, op een typisch Franse manier, elegante torentjes en spitsen toe en maakte de pakhuizen prominenter dan ze kunnen zijn geweest. Maar het opgeroepen beeld klopt: een stad die bruist van de energie.
33—AANKOMST TE NEW YORK
Optica prent, kopergravure vervaardigd door Johann Baptist Bergmüller, uitgegeven te Augsburg 1781. Later met de hand gekleurd. Afm. 30,3 x 42,5 cm. St. Eustatius met Fort Oranje was een belangrijke doorvoerhaven; het meest winstgevende bezit van de West-Indische Compagnie. In de 18de eeuw werd het wel de Gouden Rots genoemd. In 1779 legden meer dan 3000 schepen uit Europa, Amerika en Afrika aan op de rede van Oranjestad. Soms arriveerden er meer dan 20 schepen op een dag. Op de rede konden 200 schepen tegelijkertijd liggen. Toen de Amerikanen in 1776 hun vrijheidsstrijd tegen het Verenigd Koninkrijk begonnen, leverden de Nederlanders hen wapens via Sint Eustatius. Het Amerikaanse schip USS Andrew Doria, dat op 16 november 1776 met de nieuwe Amerikaanse vlag in top de Gallows Bay kwam binnenzeilen en saluutschoten afvuurde, kreeg in opdracht van gouverneur Johannes de Graaff 11 saluutschoten van Fort Oranje als antwoord. Het was de eerste keer dat een buitenlandse mogendheid de vlag van de Verenigde Staten eerde met een saluut. De Amerikanen interpreteerden dit onmiddellijk als de eerste officiële erkenning van hun onafhankelijkheid. De Engelsen verklaarden hierop Nederland de oorlog (de Vierde Engelse oorlog) en namen Sint Eustatius in. Britse controle van St. Eustatius duurde slechts tien maanden. Het eiland werd heroverd door Franse troepen in november 1781, die het terug in 1784 aan de Nederlanders teruggaven. Commercie en de handel hervat en de bevolking van het eiland bereikte zijn all-time high in 1790. 34—”ST. EUSTACHE UNE DES ISLES D’ANTILLES “
Tekening met pen en bruine en grijs gewassen inkt, van de hand van Gerrit Groenewegen (1754 – 1826). Afm. 15,7 x 23,4cm. Schilder en etser Groenewegen, bracht zijn gehele leven door in Rotterdam en woonde even buiten de toenmalige stad aan de Westzeedijk. Evenals zijn vader was hij scheepstimmerman. Bij een ongeval – hij raakte bekneld onder een sluitende valbrug - verloor hij echter al jong een deel van zijn rechterbeen waardoor hij dit vak niet meer kon uitoefenen. Hierna ontwikkelde hij zich als kunstenaar. Slechts zeven schilderijen zijn van hem bekend. Als tekenaar en etser was hij echter zeer productief. Zijn vroegste tekeningen dateren uit 1779, de laatste uit 1826. Vele van zijn tekeningen en aquarellen zijn topografisch en hebben Rotterdam en omgeving tot onderwerp met de nadruk op havens en de Maas, maar zijn specialiteit was het weergeven van schepen. Van Eijnden en Van der Willigen zeggen over Groenewegen in 1820 in hun Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst: “Hij teekent Schepen van allerlei soorten, en in allerlei rigtingen, in stille en woelende waters, met sapverwen en met Oostindischen inkt. Het Scheepstimmeren geleerd hebbende, is hem zulks in het naauwkeurig teekenen van Sche35—SCHEPEN BIJ EEN RIVIERMONDING—GERRIT GROENEWEGEN
Tekening met pen en bruine en grijs gewassen inkt, van de hand van Gerrit Groenewegen (1754 – 1826). Afm. 11,2 x 17,8 cm.
36—SCHEPEN VOOR ANKER VOOR EEN HOLLANDSCHE KUST —GERRIT GROENEWEGEN
Tekening met pen en bruine en grijs gewassen inkt, van de hand van Gerrit Groenewegen (1754 – 1826). Afm. 31,1 x 47 cm.
37—SCHEEPSTAFEREEL —GERRIT GROENEWEGEN
“Tabula Anemographica seu Pyxis Nautica, vulgo Compass Charte”. Kopergravure vervaardigd door Mathäus Seutter te Augsburg, ca. 1740. Later met de hand gekleurd. Afm. 49,5 x 57 cm. Deze kaart is gemaakt in een tijd waarin richtingswaarneming verandert, een tijd waarin men overgaat van windroos naar kompasroos. In het oude Griekenland – voor de uitvinding van het magnetisch kompas - definieerden zeelieden richtingen aan de hand van de verschillende winden en daar waar ze vandaan kwamen. Namen voor windrichtingen waren vernoemd naar goden, constellaties van de sterren of weersomstandigheden in het Grieks, Latijn en andere talen. Het gebruik van verschillende benamingen voor de zelfde windrichtingen, maakte het nog verwarrender. Daar voorzag deze windroos in. In een kompas van 360°, staan 32 windrichtingen aangegeven met benamingen in het Grieks, Latijn, Italiaans, Spaans, Frans, Nederlands en Duits. Iedere wind wordt voorgesteld door een blazende figuur met de kenmerken van de mensen uit het gebied waar de wind mee geassocieerd werd. Het kwadrant linksboven stelt het noorden voor: Germaanse of Scandinavische types met baarden. Rechtsboven komen de winden uit het oosten: baardloze, donker(der)e mannen. De gladde gezichten uit het zuiden en westen zijn minder goed te duiden, maar vertegenwoordigen waarschijnlijk de Grieken en oorspronkelijke bewoners van Amerika. De vier hoeken van de kaart zijn versierd met allegorische voorstellingen van de seizoenen. Zgn. anemologische kaarten als deze waren functioneel en werden gebruikt als referentie. Zeekaarten bestonden reeds in de 17de eeuw, maar er werd veel gebruik gemaakt van zeemansgidsen waarin (als tekst) bijvoorbeeld stond “volg de zuidwesten wind voor drie dagen”, om vervolgens “met de oostenwind mee” te gaan. Een zeevaarder kon een kaart als deze raadplegen om de vaarrichting te bepalen. 38—WINDROOS
“Systema Solare et Planetarium ex hypothesi Copernicana secundum elegantissimas Illustrissimi quondam Hugenii deductiones novissime collectum & exhibitum…”. Kopergravure vervaardigd door Johann Baptist Homann naar het werk van Johann Gabriel Doppelmayr, afkomstig uit de Atlas Coelestis in quo Mundus Spectabilis uitgegeven te Neurenberg 1742 of 1748. Later met de hand gekleurd. Afm. 49,1 x 57,1 cm. De kaart toont het zonnestelsel en de sterrenbeelden in de dierenriem in het kader van de zonsverduistering in Europa en Noord-Azië op 12 mei 1706. De voorstelling is gebaseerd op de Cosmotheoros van Christiaan Huygens. In het midden zien we de zonovergoten banen van de Aarde, Jupiter en Saturnus. Daaromheen barokke voorstellingen van de 12 tekens van de dierenriem. In de vier hoeken wordt de lezer van de kaart begroet, zien we de zon, een overzicht van ons zonnestelsel, een schematische voorstelling van een zonsverduistering, Urania (godin van de astronomie) en putti’s die met meetinstrumenten naar de hemel kijken. Doppelmayr (1677-1750) was professor in de wiskunde in Neurenberg en schreef over astronomie, geografie, cartografie, trigonometrie, zonnewijzers en wiskundige instrumenten. Homann (1664-1724), een voormalige Dominicaner monnik, was de belangrijkste en meest productieve Duitse cartograaf/uitgever van de 18de eeuw en vervaardigde kaarten en globes die opvielen zowel door hun geografische nauwkeurigheid als bijzondere esthetiek. 39—HEMELKAART VOLGENS HUYGENS
“Uranographia”, tafel-hemelglobe vervaardigd door Gerard(us) Valck, naar observaties van Johannes Hevelius, 1ste staat (van 4) gedateerd 1700. Diameter 23 cm, hoogte ca. 39 cm. In de 17de- en begin 18de-eeuw waren de Nederlanden en vooral Amsterdam, belangrijk in de globe industrie. Producenten als Janssonius, Blaeu, Hondius en Valck hebben prachtige globes vervaardigd. De Amsterdamse uitgever en graveur Gerard Valck (1652-1726) begon pas in de laatste jaren van de 17de-eeuw met het uitbrengen van globes. Geografie was (mede door de meer wetenschappelijke benadering van de Fransen) met sprongen vooruit gegaan en de telescoop in de loop van de 17de-eeuw sterk verbeterd. Sterren die met het blote oog niet of nauwelijks zichtbaar waren, konden nu worden waargenomen. De posities van de sterren konden steeds nauwkeuriger worden vastgelegd. De beste waarnemingen werden aan het eind van de 17de-eeuw gedaan door de astronoom Johannes Hevelius (1611-1687) uit Danzig. Bestaande globes waren verouderd en een in 1698 door een Amsterdamse leraar wiskunde geschreven handleiding voor het maken van globesegmenten, was een extra impuls voor nieuwe productie. Al snel trad Gerard Valcks zoon Leonard toe tot het familiebedrijf en in vrij korte tijd maakte Valck een breed assortiment van aard- en hemelglobes in zeven maten tussen de 7,75 en 62 cm. Het kaartbeeld van alle formaten is nagenoeg gelijk en kennen graveerwerk van uitstekende kwaliteit. Kenmerkend aan de globes van Valck is dat ze ‘wetenschappelijk’ zijn, bijna zonder versieringen, lange teksten en uitgebreide opdrachten aan hoogwaardigheidsbekleders die kenmerkend waren voor exemplaren van eerdere generaties globemakers. 40—GLOBE VAN GERARD VALCK: DE HEMEL VOLGENS HEVELIUS
November 2014