INSTITUUT
DER
BEDRIJFSREVISOREN
Opgericht bij wet van 22 juli 1953 Marnixlaan 22 1050 Brussel
Jaarverslag 1991
Overeenkomstig artikel 12 van de wet van 22 juli 1953, gewijzigd bij wetten van 10 juli 1956 en 21 februari 1985, heeft de Raad de eer U verslag uit te brengen over zijn activiteiten gedurende het jaar 1991.
Un exemplaire en langue française du présent rapport peut être obtenu SUf simple demande.
01992/08171122
INSTITUUT DER BEDRIJFSREVISOREN (opgericht bij wet van 22 juli 1953)
SAMENSTELLING VAN DE RAAD (artikel 13 van de wet)
Voorzitter:
Karel VAN OOSTVELDT (1989-1992)
Ondervoorzitter:
Robert-Henri FRANSOLET (1989-1992)
Leden van de
Paul BEHETS, Secretaris-penningmeester (1989-1992) Boudewijn CALLENS (1990-1993) André CLYBOUW (1989-1992) Luc Joos (1989-1992) Ludo SWOLFS (1991-1994) Josephus VLAMlNCKX (1989-1992)
Nederlandse taalrol:
Leden van de Franse taalrol:
Gérard DELVAUX (1989-1992) Raymond EECKHOUT (1990-1993) Jean M. PIRLOT (1989-1992) Jean-Louis SERVAlS (1989-1992) Michel e. VAES, Secretaris (1990-1993) Francis WILMET (1990-1993)
***
UITVOEREND COMITE (Artikel 14 van de wet) De Raad heeft het dagelijks bestuur toevertrouwd aan een Uitvoerend Comité, samengesteld uit de Voorzitter K. VAN OOSTVELDT, Ondervoorzitter R.H. FRANSOLET en de secretarissen: de hh. Paul BEHETS, penningmeester en M.e. VAES
3
STAGECOMMISSIE (KB. van 13 oktober 1987, art. 5)
Voorzitter: Leden van de Raad: Externe leden: Plaatsvervangende leden: Erelid
De h. KM. VAN OOSTVELDT De hh. P. BEHETs, B. CALLENS, M.e. VAES De hh.. P. LURKIN, D. VAN CUTSEM, J. VANFRAECHEM De hh.. A. CLYBOUW en R. EEcKHouT De h. H.J. BLocK
*** ADMINISTRATIEVE DIENSTEN Directeur generaalt.
Henri OLIVIER
Directeur Diensten van Toezicht: Michel DE SAMBLANX Directeur Studies en Vorming: Luc KEULENEER Directeur Administratie: Eric VAN MEENSEL Departement Stage: Juridisch adviseur:
Chantel BOURG Veerle VAN DE W ALLE
*** COMMISSIE VAN BEROEP (Wet, art. 21; KB. 16 juli 1985)
A. De Nederlandstalige Kamer Effectieve leden
Plaatsvervangende leden Voorzitters
De h. Charles HOORENS De h. A. VANDERWEGEN, Raadsheer in het Hof van Beroep Raadsheer in het Hof van Beroep te Gent te Brussel
4
Leden-Magistraten De h. Emiel TElRLINCK Rechter in de Rechtbank van Koophandel te Gent
De h. Jan VERMUNlCHT Rechter in de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen
Mevr. Margaretha DEN HERTOG, De h. Rafaël GABRlELS Echtg. MAlRESSE Rechter in de Arbeidsrechtbank Rechter in de Arbeidsrechtte Gent bank van Antwerpen
Leden-Bedrijfsrevisoren De h. Daniel VAN WOENSEL De h. Ludo CARlS
De h. Vincent PEETERS Mevr. Helga PLATTEAU
B. Franstalige Kamer
Effectieve leden
Plaatsvervangende leden Voorzitters
De h. Jacques GODEFROID Raadsheer in het Hof van Beroep te Liège
De h. Christian JASSOGNE Kamervoorzitter in het Hof van Beroep te Mons
Leden-Magistraten De h. Foulek RINGELHEIM Voorzitter in de Rechtbank van Koophandel te Nijvel
Mevr. Françoise GERlN Rechter in de Rechtbank van Koophandel te Charleroi
Mevr. Cécile LlON, Echtg. VAN DOOSSELAERE Rechter in de Arbeidsrechtbank te Brussel
De h. Daniel PLAS Rechter in de Arbeidsrechtbank te Charleroi
Leden-Bedrijfsrevisoren De h. André HOSTE De h. Jacques L. TYTGAT
De h. Baudouin THEUNlSSEN De h. Claude POURBAlX
5
TUCHTCOMMISSIE (Wet, art. 19, K.B. 16 juili 1985) A. Nederlandstalige Kamer
Effectieve leden
Plaatsvervangende leden Voorzitters
De h. Michel DECKERS De h. Paul BLONDEEL Ondervoorzitter in de Rechtbank Rechter in de Rechtbank van van Koophandel te Antwerpen Koophandel te Brussel
Leden-Bedrijfsrevisoren De h. Marcel TINNEMANS De h.Hugo VAN PASSEL
De h. Paul PAUWELS De h. Pierre DEROO
B. Franstalige Kamer
Plaatsvervangende leden
Effectieve leden
Voorzitters Mevr. Nicole DIAMANT, Echtg. BONJE Ondervoorzitter in de Rechtbank van Koophandel te Brussel
Mevr. Anne SPIRITUS, Echtg. DASSESSE Ondervoorzitter in de Rechtbank van Koophandel te Brussel
Leden-Bedrijfsrevisoren Mevr. Suzy BASSINE, De h. Michel MEUNIER
6
Mevr. Daniëlle J ACOBS, De h. Joseph DELFORGE
INHOUDSTAFEL
Ten geleide
11
Eerste deel
ONTWIKKELING VAN HET BEROEPSDOMEIN DER REVISOREN
I. DE WET VAN 22 JULI 1953 EN HAAR UITVOERINGSBESLUITEN 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
Tuchtreglement - Advies van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat Norm betreffende de confraternele controle Norm betreffende de permanente vorming Forum van het bedrijfsrevisoraat Afschaffing van de codex van plichtenleer Relaties met de cliënten en honoraria Omgang met confraters Beroepsgeheim Onafhankelijkheid en onverenigbaarheden Revisorenvennootschappen BTW op controle-opdrachten Toegang tot het beroep Enquête over de werking van de kantoren
17 18 20 21 27 28 32 35 39 41 47 48 50
11. BOEKHOUDRECHT 1. 2. 3. 4.
Wijziging van de verordeningen inzake boekhouding Regeling ivm de openbaarmaking van de jaarrekening Geconsolideerde jaarrekening van de portefeuillemaatschappijen Jaarrekening van de pensioenfondsen
53 57 61 62
lIl. INFORMATIE AAN DE ONDERNEMINGSRADEN 1. Ontwerp-norm
64
7
IV. VENNOOTSCHAPSRECHT EN CONTROLE 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Wijziging van het vennootschapsrecht Controle van personenvennootschappen Ontwerp-norm betreffende de geconsolideerde jaarrekening Ontwerp-aanbeveling inzake controle Bankbevestiging Opheffing omzendbrieven inzake controle Verslag over belangenconflicten binnen de vennootschappen Controle van de KMO's Reikwijdte van de kwijting Inbreng in natura
65 67 68 69 71 72 73 74 76 77
V. CONTROLE-OPDRACHTEN IN SPECIFIEKE SECTOREN 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Hervorming van de controle van de kredietinstellingen Openbare kredietinstellingen Beursvennootschappen Controle van de verzekeringsmaatschappijen - nieuwe onderrichtingen Controle van de economische overheidsbedrijven Instellingen van openbaar nut Boekhouding van de politieke partijen Bedrijven uit de diamantsector Erkenning van aannemers
79 82 84 85 86 88 89 91 92
Tweede deel
WERKING VAN ONZE INSTELLINGEN
I. WETTELIJKE ORGANEN A.
95
1. Gewone algemene vergadering van de leden 2. Algemene vergadering van de stagiairs
95 96
B. De Raad en het Uitvoerend Comié
98
1. 2. 3. 4. 5.
8
Algemene vergadering
Werkzaamheden van de Raad en van het Uitvoerend Comité Relaties met de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat Toegang tot het beroep voor de natuurlijke personen Register der leden Lijst van de erebedrijfsrevisoren
:.
98 98 100 100 109
C.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
De Stagecommissie
111
Goedkeuring van de stageovereenkomsten Inkorting en verlenging van de stage Controle op de stagedagboeken Wijziging in de loop van de stage Uitreiking van getuigschriften einde stage Toelatingsexamen tot de stage Statistieken Dankbetuigingen Bijzondere gevallen - Toegangsexamen Nieuwe voorschriften
112 112 113 115 116 117 119 119 121 121
D. Bekwaamheidsexamen
122
E.
Commissie van Toezicht
124
F.
Tucht
128
11. EXTERNE BETREKKINGEN A.
Interinstiuuencoördinatiecomité
B. Internationale betrekkingen 1. 2. 3. 4. 5.
International Federation of Accountants (IFAC) International Accounting Standards Committee (IASC) Fédération des Experts Co mp tab les Européens (FEE) Fédération internationale des experts co mp tab les francophones (FIDEF) Bilaterale gespreksgroepen
lIl. JURIDISCHE COMMISSIE
138 140 140 141 142 145 146
148
IV. OPLEIDING EN VORMING A.
Commissie voor opleiding en permanente vorming
1. Opleiding van de stagiairs 2. Permanente vorming voor de bedrijfsrevisor en zijn professionele medewerkers 3. Stuurgroep interne controle 4. Norm permanente vorming 5. Publicaties
158 159 163 166 167 167
9
B. Technische Commissies
167
1. Commisie controle 2. Commissie Accountancy doctrine
167 171
BIJLAGEN 1. Normen betreffende de opdracht van de bedrijfsrevisor bij de ondernemingsraad 2. Norm inzake confraternele controle 3. Norm met betrekking tot de permanente vorming 4. Omzendbrief C.010/91 betreffende tegenstrijdigheid van belangen 5. Memorandum Revisorale controle van de beursvennootschappen 6. Werkzaamheden van het Instituut in het jaar 1991 7. Vademecum 1991 : Erratum - Aanvullingen en wijzigingen
10
175 193 199 202 206 215 222
TEN GELEIDE «Vijf jaar na de hervorming van het bedrijfsrevisoraat lijkt het moment aangebroken om zich te bezinnen over de impact ervan op het beroep en de gebruikers van zijn diensten. Er moet nu nagetrokken worden of de nieuwe structuren wel degelijk afgestemd zijn op de behoeften van de gebruikers in een tijd waar de Europese eenheidsmarkt werkelijkheid wordt». Deze doelstelling die werd aangekondigd in de inleiding van het jaarverslag van de Raad 1990 was het hele jaar door rode draad doorheen de werkzaamheden van de Raad. Niet alleen diende een verantwoording te worden gezocht voor nieuwe krachtlijnen in de ontwikkeling van het beroep, maar ook en vooral moest er een reactie komen op diverse kritieken die aan het adres van de leden werden geuit. De eerste aanloop tot een herbezinning over de grondslagen van de hervorming van 1985 is er een beetje verrassend gekomen van het Parlement. De bedoeling van de wetgever in 1985 was de wettelijke controle-opdrachten voor te behouden aan de bedrijfsrevisoren, en dit vanwege de specifieke opleiding die zij terzake hebben genoten, de voogdijfunctie van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat en de toezichtsregeling zoals bepaald in hoofdstuk IVbis van de wet van 22 juli 1953. Nu aanvaardt de wetgever een aantal uitzonderingen op dit beginsel en kent aan de accountants - die aan geen van de drie genoemde voorwaarden voldoen - het recht toe om een aantal wettelijke opdrachten in kleinere vennootschappen uit te oefenen. De beslissing werd genomen met een betreurenswaardige overhaasting, waardoor het in de Senaatscommissie aanbevolen overleg niet heeft kunnen plaatsvinden. De Raad neemt nota van de beslissing van het Parlement, maar voelt zich wel geschokt door het afbrekende argumentarium dat sommigen naar voren hebben gebracht om tot dit resultaat te kunnen komen. In de loop van het jaar 1991 heeft de Raad kennis gekregen van het advies van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat over het tuchtreglement. Dit zeer interessante stuk werd onmiddellijk ter kennisgeving aan de leden van het Instituut medegedeeld. Ten aanzien van een groot aantal punten bestaat er een eensgezinde benadering in het IBR - JAARVERSLAG 1991
11
advies en de voorstellen door de Raad van het Instituut gedaan. Maar daarnaast zijn er ook niet onbelangrijke verschilpunten. De Raad zal nieuwe formuleringen moeten zoeken voor al zo vaak aangekaarte argumenten om de Minister van Economische Zaken te overtuigen van het gevaar ons land en ons beroep marginaal te laten evolueren in verhouding tot de ontwikkeling die we vaststellen in de buurlanden van de Europese Gemeenschap. De Raad wijst een beperkende visie op het revisoraat van de hand, die geen rekening zou houden met de behoeften van alle gebruikers. Het is uitgesloten dat we zouden verzaken aan de multiprofessionele samenwerking, een verworvenheid die de hervorming van 1985 heeft gebracht en die wij als van wezenlijk belang beschouwen. Er moet de bewustwording komen dat een geïsoleerde positie al zeer vlug de kwaliteit van de werkzaamheden op de helling zou plaatsen. Op de derde plaats is er het feit dat de pers de kritieken heeft overgenomen die bepaalde kringen hadden op de houding die confraters bij het uitoefenen van sommige opdrachten hebben aangenomen. In elk van die gevallen heeft de Raad onmiddellijk gevorderd dat de Commissie van Toezicht het dossier zou onderzoeken. Na onderzoek heeft de Raad vastgesteld dat de verslagen van de revisoren wel op voldoende duidelijke en nauwkeurige wijze die gegevens bevatten die voor de informatie van de jaarrekening vereist waren. Lange tijd koesterde het maatschappelijk verkeer blijkbaar niet zo'n hoge verwachtingen of gaf dat zelfs blijk van onverschilligheid t.o.v. de bedrijfsrevisor. Maar vandaag de dag liggen de zaken anders. De ondernemingen, de financiële, sociale en politieke kringen erkennen nu wel de positie van de revisor, maar de reikwijdte van zijn optreden of van zijn verslag wordt nogal vaak onderschat. Er moet nog een grote inspanning worden gedaan willen we vermijden dat de «expectation gap», waarmee het auditberoep ongelukkig genoeg in de meeste landen wordt geconfronteerd, nog groter zou worden. Wij hebben het hier dan meer in het bijzonder over ondernemingen in moeilijkheden, boekhoudkundige fraudes, onwettige handelingen, enz. Geconfronteerd met deze ontwikkelingen moet het hele beroep zich gaan bezinnen. En daarom drong ook het initiatief van een bezinningsdag over de toekomst van het beroep, waarop alle leden werden uitge-
12
IBR - JAARVERSLAG 1991
nodigd zich op. De Raad is de mening toegedaan dat het forum van 22 november 1991 een mijlpaal is geweest in de loop van het voorbije jaar. De conclusies worden verder in het verslag opgenomen en zullen in de komende jaren de leidraad zijn voor het programma van de Raad. Wij willen onderstrepen hoe sterk de aanwezige leden hebben gepleit in eenzelfde zin. Op een paar punten na, waaromtrent bij sommigen wel enige aarzeling kon worden vastgesteld, bestaat er binnen het beroep een uitgesproken solidariteitszin. Algemeen was _het forum van 22 november een aanmoediging voor de Raad om de inspanningen op het vlak van de opleiding en het toezicht verder te zetten. Inzake plichtenleer vallen de voorstellen in wezen samen met het ontwerpreglement dat de Raad heeft uitgewerkt, ook wat een aantal hete hangijzers betreft zoals de onafhankelijkheid of de reclame. Wel werden ook een aantal nieuwe voorstellen door de leden aangekaart. Bij voorbeeld in de zin van een grotere doorzichtigheid in de werkzaamheden van het Instituut, het uitbouwen van een dynamischer public-relationsbeleid. Of nog wat de beroepsorganisaties betreft waar het beroep zich heeft uitgesproken voor de afschaffing van omzendbrief D/009/87 wat het lidmaatschap van verschillende beroepsinstituten betreft. De Raad zal zich inzetten om aan die duidelijk verwoorde wensen tegemoet te komen in het beleid, dat hij de komende jaren zal voeren. Wel wil hij nogmaals onderstrepen dat het niet de instelling is die het beroep maakt, evenmin als een geschreven regel een zin voor plichtenleer kan aanbrengen. De bedrijfsrevisoren zelf dragen rechtstreeks bij tot de vorming van het imago van het beroep, dankzij de deskundigheid waarmee zij zich van hun opdrachten kwijten en dankzij de houding die zij aannemen tegenover hun cliënten en hun confraters.
IBR - JAARVERSLAG 1991
13
Eerste deel
ONTWIKKELING VAN HET BEROEPSDOMEIN DER REVISOREN
I. DE WET VAN 22 JULI 1953 EN HAAR
UITVOERINGSBESLUITEN
1. Tuchtreglement - Advies van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraai
2. Norm betreffende de confraternele controle 3. Norm betreffende de permanente vorming 4. Forum van het bedriifsrevisoraat 5. Afschaffing van de codex van plichtenleer 6. Relaties met de cliënten en honoraria 7. Omgang met confraters 8. Beroepsgeheim 9. Onafhankelijkheid en onverenigbaarheden 10. Revisorenvennootschappen 11. BTW op controle-opdrachten 12. Toegang tot het beroep 13. Enquête over de werking van de kantoren
1. TUCHTREGLEMENT - ADVIES VAN DE HOGE RAAD VOOR HET BEDRIJFSREVISORAAT In de vorige jaarverslagen heeft de Raad verslag uitgebracht over de stappen die hij heeft ondernomen met het oog op de goedkeuring van een nieuw tuchtreglement ter vervanging van het koninklijk besluit van 16 maart 1957. In de loop van het jaar heeft de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat een omstandig advies uitgebracht over de door de Raad van het Instituut gedane voorstellen.
De Raad van Het Instituut heeft een diepgaand onderzoek gewijd aan het advies dat voor de verdere ontwikkeling van het beroep zo belangrijk is. De Raad zal aan de Minister van Economische Zaken een [BR - JAARVERSLAG 1991
17
advies overhandigen waarin hij zijn standpunt uiteenzet over de voorstellen die de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat doet. Overeenkomstig de door de leden van het Instituut uitgebrachte wens (cf. infra IA) werd hen het advies van de Hoge Raad toegestuurd. Het daarop aansluitende advies van de Raad zal hen eveneens worden medegedeeld.
2. NORM BETREFFENDE DE CONFRATERNELE CONTROLE De confraternele controle is de procedure waarmee de Raad inspeelt op de verplichtingen zoals bepaald in artikel 18ter van de wet van 22 juli 1953, gewijzigd bij wet van 21 februari 1985 op de hervorming van het bedrijfsrevisoraat. Vooral moet erop worden toegekeken dat de leden: «
1° hun beroepskennis op permanente wijze vervolmaken; 2° vooraleer een opdracht te aanvaarden, beschikken over de bekwaamheid, medewerking en tijd vereist om deze opdracht goed uit te voeren; 3° zich met de nodige zorg en in volledige onafhankelijkheid kwijten van de hun toevertrouwde controle-opdrachten; 4° geen opdrachten aanvaarden onder voorwaarden die een objectieve uitvoering daarvan in het gedrang zouden kunnen brengen; 5° geen werkzaamheden uitoefenen die onverenigbaar zijn met de waardigheid of de onafhankelijkheid van hun taak.»
De procedure van confraternele controle is ingegaan met de goedkeuring van de norm van 21 december 1984. Vanaf het jaar 1985 werd die confraternele controle uitgeoefend in de revisorenkantoren. Die procedure werd in 1991 afgerond. Tegelijk heeft de Commissie van Toezicht die met de tenuitvoerlegging van de procedure werd belast voorstellen gedaan tot amendering van de norm. Na het advies van de leden te hebben ingewonnen en de voorstellen te hebben voorgelegd aan de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat, heeft de Raad van het Instituut ter vergadering van 5 juli 1991 een nieuwe norm betreffende confraternele controle aangenomen. Die norm is toepasselijk vanaf de datum van mededeling aan de leden en vervangt de vroegere norm van 21 december 1984. 18
IBR - JAARVERSLAG 1991
De voornaamste veranderingen in vergelijking met de vroegere tekst hebben op volgende punten betrekking: 1° Waar vroeger alle leden die als lid van de Raad konden worden toegelaten gemachtigd waren om de confraternele controle uit te oefenen, lijkt het verkieslijk een beperkte lijst op te stellen van ervaren confraters die de nodige tijd voor de uitoefening van die, in naam van de Raad uitgevoerde, vertrouwensopdracht willen uittrekken. De Raad zal de gecontroleerde confraters een lijst voorleggen met drie kandidaten, nadat hij heeft nagetrokken of die voldoende onafhankelijk zijn tegenover het kantoor dat zij moeten gaan controleren. De confrater belast met de confraternele controle wordt gekozen op die lijst met drie kandidaten. 2° Vroeger was de confraternele controle voornamelijk bedoeld om na te gaan of het gecontroleerde kantoor kon beschikken over de gepaste organisatie om zijn controle-activiteiten uit te oefenen. Nu streeft de confraternele controle een tweevoudige doelstelling na, namelijk: - natrekken of het gecontroleerde kantoor kan beschikken over een organisatie die aangepast is aan de aard en de omvang van zijn activiteiten. Dit aspect heeft betrekking op de structuur van het kantoor, de administratie, de opleiding, de onafhankelijkheid en de onverenigbaarheden ; - op basis van een keuze uit de dossiers nagaan of de opdrachten conform de wet, de normen van het Instituut der Bedrijfsrevisoren en de geplogenheden worden uitgevoerd. 3° De inhoud van het verslag dat de controleprocedure afrondt werd geherdefinieerd en moet nu duidelijk die inlichtingen laten blijken die het verslag verplicht moet vermelden. De norm schrijft voor dat het verslag binnen de maand volgend op het laatste bezoek aan het kantoor aan de confrater wordt toegestuurd en dat deze het verslag met zijn opmerkingen terugzendt aan de revisor, die met de controle was belast. Deze stuurt het zonder verwijl door aan het Instituut. 4° Vermits de wet de controleplicht aan het Instituut oplegt oordeelde de Raad dat de financiële last van de confraternele controle door IBR - JAARVERSLAG 1991
19
het beroep in zijn geheel moest worden gedragen. Hij heeft dan ook de Algemene Vergadering voorgesteld om vanaf 1992 een nieuwe rubriek in de begroting in te schrijven voor de vergoeding van de kosten van de confraters die ter plaatse de confraternele controles uitvoeren. Zoals vroeger moet elk kantoor zich om de vijf jaar aan een confraternele controle onderwerpen. Vanaf 1992 zal de Raad een eerste reeks kantoren verzoeken zich aan de nieuwe procedure te onderwerpen. Meer dan ooit oordeelt de Raad dat het toezicht dat hij op de confraters uitoefent verder moet uitgebouwd worden in een geest van dienstverlening en beroepssolidariteit, maar dat die ook in de mate van het mogelijke betwistingen moet voorkomen die hun oorsprong vinden in een ontoereikende organisatie van het kantoor of aan nalatigheid.
3. NORM BETREFFENDE DE PERMANENTE VORMING Artikel 18ter van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut der Bedrijfsrevisoren, gewijzigd bij wet van 21 februari 1985 op de hervorming van het Bedrijfsrevisoraat bepaalt: «overeenkomstig zijn doel ziet het Instituut toe op de goede uitvoering door zijn leden van de hun toevertrouwde opdrachten. In het bijzonder ziet het Instituut erop toe dat ze (...) hun beroepskennis op permanente wijze vervolmaken ...» Ter vergadering van 29 juli 1979 heeft de Raad van het Instituut een norm betreffende de permanente vorming van de leden aangenomen. Deze norm legde alle leden de verplichting op om, berekend over een periode van 3 jaar, ten minste 80 uur te besteden aan activiteiten die bijdragen tot de verdere bekwaming in de beroepskennis. Nu tien jaar na de uitvaardiging van de norm, oordeelde het Instituut dat het nuttig was de tekst te herzien. Al was het maar vanwege een toegenomen complexiteit van de in het raam van de beroepsuitoefening toegepaste technieken en van de wettelijke voorschriften drong een verhoging van de vereiste minimale vormingsinspanning zich op. Verder leek het ook aangewezen om de praktische organisatie en controle aan te passen en die minder formeel te maken.
20
IBR - JAARVERSLAG 1991
Van nu af moeten elke bedrijfsrevisor en zijn professionele medewerkers gemiddeld ten minste 40 uur per jaar besteden aan de activiteiten die bijdragen tot de verbetering van hun vakkennis. Zij bepalen vrij het opleidingsprogramma, dat moet toegespitst worden op die vakgebieden waarin de bedrijfsrevisoren blijk moeten weten te geven van vakkundigheid en/of rechtstreeks betrekking hebben op door het kantoor uitgevoerde opdrachten. Het betreft voornamelijk volgende vakgebieden: controle, plichtenleer, boekhouding en boekhoudrecht, andere rechtstakken, informatica, bedrijfseconomie, sociale betrekkingen en communicatietechnieken. Om de zaak minder formeel te maken ziet het Instituut af van elke voorafgaandelijke erkenning van de studiedagen of seminaries die de leden eventueel wensen in te schrijven op hun programma permanente vorming. Wel wordt er één uitzondering gemaakt t.a.v. de seminaries en studiedagen die door het kantoor van de revisor worden georganiseerd ten behoeve van de vennoten en beroepsmedewerkers. Die interne vormingsactiviteiten worden slechts in aanmerking genomen voor zover de Commissie opleiding vooraf haar toestemming heeft gegeven. Wat de controlemaatregelen betreft moeten de kantoren een historisch overzicht bijhouden van de activiteiten permanente vorming. Dat stuk zal worden beoordeeld naar aanleiding van de procedure van confraternele controle.
4. FORUM VAN HET BEDRIJFSREVISORAAT Tijdens de besprekingen aansluitend op het verslag van de Raad aan dealgemene ledenvergadering van het Instituut op 27 april 1991 is gebleken dat een bezinningsdag moest worden gehouden over de ontwikkeling van het beroep en van het Instituut. Vijf jaar na de goedkeuring van de hervorming van het bedrijfsrevisoraat hebben er zich diepgaande wijzigingen voorgedaan binnen het beroep en binnen de onmiddellijke werksfeer. Het was uitermate belangrijk dat de leden de mogelijkheid kregen zich te bezinnen over de gevolgen van die evolutie voor hun eigen kantoor en voor de toekomst van het gehele beroep. IBR - JAARVERSLAG 1991
21
De werkzaamheden werden het hele jaar door voortgezet. In juni al werden er zes werkgroepen opgericht belast met een onderzoek naar de wezenlijke problemen in verband met het voorwerp van het beroep, de toegang tot het beroep, de multiprofessionele samenwerking,de plichtenleer, het toezicht en de kwaliteit, de institutionele aspecten. Elke werkgroep heeft een kort verslag opgemaakt dat zou voorgelegd worden aan een vergadering op 22 november in Gent, waarop de Raad van het Instituut alle leden heeft uitgenodigd. De verslagen werden in commissies besproken en over de besluiten van de commissiewerkzaamheden werd er vervolgens verslag uitgebracht in plenaire vergadering gevolgd door een diepgaande bespreking. De Raad oordeelt dat de voornaamste conclusies van de werkzaamheden van die bezinningsdag in het jaarverslag worden opgenomen.
Toegang tot het beroep Eenparig verzetten alle leden zich tegen de invoering van een numerus clausus. Het beroep stelt met tevredenheid vast dat een groot aantal kandidaten nog steeds door het beroep worden aangetrokken, ook al trekken velen zich na het bekomen van de titel van bedrijfsrevisor terug om een andere functie in het bedrijfsleven uit te oefenen. De Stagecommissie zou het verloop van de stages van meer nabij moeten opvolgen. Er zou een nauwkeuriger omschrijving moeten komen van de werkzaamhen die elke stagiair moet uitvoeren om de stage op een positieve manier af te ronden. De vereiste van minimum inhoud zou moeten getoetst worden aan de hand van een vernieuwd stage dagboek. De vergadering stelt met tevredenheid vast welke ontwikkelingen zich hebben voorgedaan in de vormingsprogramma's voor stagiairs van het Instituut. Wat de overstapmogelijkheden betreft, tussen het Instituut der Bedrijfsrevisoren en andere Belgische of buitenlandse instituten, oordeelt de vergadering dat een overstapregeling moet worden uitgewerkt. De zaken zouden veel gemakkelijker liggen indien een gemeenschappelijk ingangsexamen werd ingericht. Wat de stage zelf betreft, oordeelt de vergadering daarentegen dat de bedrijfsrevisoren controlespecialisten
22
IBR - JAARVERSLAG 1991
behoren te zijn en dat de kandidaat voor de overstapregeling moet kunnen laten blijken dat hij terzake over een voldoende opleiding beschikt. Met een duidelijke omschrijving van de stageinhoud zal er ook een vergelijking kunnen worden gemaakt. Hoe dan ook blijft de vergadering gekant tegen een automatische overstapregeling zonder controle of wederkerigheid. Dezelfde opmerking wordt gemaakt ten aanzien van het IDAC en van de buitenlandse instituten. In verband met de problematiek van het bekwaamheidexamen, ten slotte, had de werkgroep voorgesteld eventueel een peterschapsregeling na het einde van de stage te overwegen. De vergadering heeft zich tegen dergelijke regeling uitgesproken. Zij herinnert aan de verantwoordelijkheid van de stagerneester inzake de beroepsmatige en persoonlijke ontwikkeling van de stagiair, maar oordeelt wel dat eens de eed is afgelegd, de bedrijfsrevisor volkomen in staat moet zijn om zijn beroep uit te oefenen.
Voorwerp van het beroep en onverenigbaarheden De Commissie oordeelt dat de bijzonderste eigenschap van de bedrijfsrevisor is dat hij een specialist is inzake de wettelijke controle op de rekeningen. De confraters oordelen evenwel dat het criterium hoofdactiviteit zoals bepaald in artikel 3 van de wet niet het belangrijkste is. Het onderscheid ligt hem wel in de kwaliteit (bevoegdheid en onafhankelijkheid). Een kwantitatief criterium is niet objectief en lokt praktische toepassingsproblemen uit. De confraters zijn de mening toegedaan dat de procedures die nu binnen het Instituut worden toegepast op het vlak van de confraternele controle, het toezicht en de permanente vorming noodzakelijk en voldoende zijn om de degelijkheid en de onafhankelijkheid van hun werkzaamheden te kunnen waarborgen. Een belangrijk punt in de bespreking was ook de mogelijkheid om lid te zijn van andere beroepsverenigingen en inzonderheid dan het dubbele lidmaatschap I.B.R. en IDAC. De vergadering gaat ervan uit dat die mogelijkheid in positieve zin moet worden benaderd, op voorwaarde dat er wederkerigheid zou bestaan en dat aan de specifieke vereisten van de onderscheiden beroepsinstanties is voldaan. IBR - JAARVERSLAG 1991
23
Multiprofessionalisme De commissie multiprofessionalisme was het nagenoeg eenparig eens over het feit dat een gestructureerde samenwerking tussen beroepsbeoefenaars van verschillende disciplines een onontbeerlijke voorwaarde is voor de verdere ontwikkeling van het beroep van bedrijfsrevisor. Maar wel kan de oprichting van multiprofessionele vennootschappen alleen maar openstaan voor beroepen die behoren tot de accountancy, de vrije beroepen die over een gereglementeerde plichtenleer beschikken en een aantal aanverwante vakgebieden zoals de informatica. Met andere woorden een samenwerking zou mogelijk zijn met andere intellectuele beroepen uit de dienstverlenende sector, maar dan wel met uitsluiting van koopmansactiviteiten. Wat de vorm betreft, moet tegenover de buitenstaanders duidelijk worden vermeld in welke hoedanigheid de beroepsbeoefenaars optreden. Het is van wezenlijk belang dat multiprofessionele structuren elke verwarring uitsluiten omtrent het specialisme van de dienstenverstrekkers. De Commissie oordeelt dat een norm betreffende de multiprofessionele relaties kan volstaan, mits daarin de onverenigbaarheden duidelijk worden omschreven.
Plichtenleer De Commissie Plichtenleer heeft een groot aantal bijzondere onderwerpen besproken waaromtrent blijkbaar binnen het beroep een zekere malaise bestond. Het betreft volgende problemen: - de confraters zijn van oordeel dat het niet wenselijk is het aantal mandaten te beperken, maar dat wel naar aanleiding van de confraternele controle moet worden gecontroleerd in welke mate het kantoor die opdrachten kan verwerken; - wat de ontslagen betreft, pleit de vergadering ervoor dat een ontslag zou toegelaten worden ingeval de aandeelhoudersmeerderheid wijzigt, maar wenst zij wel dat de nieuw benoemde commissaris-revisor een confraternele houding zou aannemen en voorstellen dat tot het einde van de ambtstermijn in college wordt gewerkt;
24
[BR - JAARVERSLAG 1991
- wat de reclame betreft, zou de Raad moeten afzien van een restrictief beleid en eens en voor goed bekendheidsreclame toelaten; - Het probleem van de onafhankelijkheid, vooral dan in een fullservice-omgeving werd uitvoerig besproken. Wanneer taken die geen controleopdrachten zijn bij verschillende cliënten worden uitgeoefend, zou er geen probleem bestaan. Worden die bij eenzelfde cliënt uitgevoerd, is dit niet automatisch zo. Maar wel is een meerderheid van confraters de mening toegedaan dat het een nutteloze belemmering zou zijn om dergelijke praktijken te verbieden, daar waar die niet noodzakelijk de onafhankelijkheid van de revisor in opspraak brengen. De vergadering schaart zich derhalve achter de hervorming van 1985 waar die inderdaad het verstrekken van andere diensten bij een gecontroleerde vennootschap toelaat, mits de zekerheid bestaat dat de uitgevoerde opdrachten bekend worden gemaakt; - De interprofessionele samenwerking is een onontbeerlijk iets, zowel voor de grotere kantoren als voor de alleenstaande revisor. De Commissie stelt voor de structuur van de full service duidelijk kenbaar te maken aan de buitenstaanders. Zij stelt eveneens een verdere vooruitgang voor in die zin dat kruisparticipaties en profit sharing wel zouden worden toegelaten; - Het imago van het beroep is veel positiever bij de cliënten dan bij beroepsverenigingen, vakbonden of in politieke kringen. De Commissie stelt voor dat de Raad zich zou inzetten voor een betere informatie van die verschillende kringen, over het beroep en ook over het nut van pluridisciplinaire kantoren.
Institutionele aspecten Eén van de problemen die in de schoot van de Commissie werden besproken heeft betrekking op de samenstelling van de Raad. Naar aanleiding van de jongste verkiezingen zijn er daar problemen gerezen. De Commissie oordeelt dat de vergadering van de leden democratisch moet zijn en dat ook moet blijven. Maar wel moet er een domper worden gezet op de rivaliteiten binnen de Raad, die geacht wordt het beroep en niet belangengroepen te vertegenwoordigen. Wel moeten er IBR - JAARVERSLAG 1991
25
maatregelen worden genomen die de leden beter hun vertegenwoordigers leren kennen. De Commissie oordeelt dat niet moet gepleit worden voor begrotingsbesparingen, maar dat de middelen zouden moeten worden ingezet om beter het positieve imago van het beroep uit te dragen. De instanties van het beroep zouden zich moeten bezighouden met de promotie van het beroep, veel meer dan met hun repressieve rol. Eenparig beklemtoont de Commissie de noodzaak om de informatie afkomstig van de Raad beter onder de leden te verspreiden. Er moet gestreefd worden naar een groter doorzichtigheid ten behoeve van de leden en naar een betere voorlichting van het maatschappelijk verkeer. De Commissie stond ook stil bij de organisatorische perspectieven voor het beroep in de schoot van een of meer Instituten, al dan niet met een mogelijk dubbel lidmaatschap. Zij sprak zich niet uit voor een super Instituut waarin de verschillende geledingen van het beroep zouden worden samengebracht. Sommigen pleiten voor het samengaan van revisoren en externe accountants. De meerderheid blijkt eerder gewonnen voor het voortbestaan van het Instituut als autonoom lichaam. Wat het dubbele lidmaatschap betreft, waren de deelnemers aan de commissiewerkzaamheden meer verdeeld dan de groep die het probleem heeft besproken binnen de werkgroep «Voorwerp van het beroep».
Toezicht en kwaliteit De Commissie was de mening toegedaan dat de nu vigerende procedures op het vlak van het toezicht binnen het Instituut de ontwikkeling van het beroep gunstig beïnvloeden. Wel is zij gekant tegen het inrichten van bijzondere controles voor bepaalde sectoren zoals de ter beurze genoteerde vennootschappen of ondernemingen die de krantenkoppen halen. De Commissie is van oordeel dat de Commissie van toezicht zich ook zou moeten bezighouden met de melding van mandaten, en in voorkomend geval de confrater horen wanneer zij oordeelt dat zijn honoraria uitzonderlijk laag zijn. 26
IBR - JAARVERSLAG 1991
Op het vlak van de tucht is de Commissie voorstander van de invoering van een hoogdringendheidsprocedure wanneer de toestand bijzonder ernstig is en stelt zij voor dat er snel informatie zou worden verstrekt nopens de disciplinaire sancties, eventueel via de Periodieke Berichten. De Commissie drukt ook de wens uit dat er vaker in de Periodieke Berichten verslag zou worden uitgebracht over de toezichtswerkzaamheden. Ten slotte stelt zij ook nog voor dat een commissie zou worden gelast met de studie van de problemen in verband met de informatie over de disciplinaire sancties ten behoeve van de personen die een klacht hebben neergelegd.
5. AFSCHAFFING VAN DE CODEX VAN PLICHTENLEER In het jaar 1960 heeft de Raad van het Instituut een stuk aangenomen onder de titel codex van plichtenleer waarin de bepalingen van de wet van 22 juli 1953 en ook het tuchtreglement waren opgenomen samen met een aantal bepalingen die werden ingegeven door een aanbeveling van de Union Européenne des Experts Comptables Economiques et Financiers (Jaarverslag 1961, p. 15). De goedkeuring van het stuk ging echter niet gepaard met een verklaring van de Raad nopens de bindende kracht ervan. Wel heeft de tuchtcommissie een aantal keren verwezen naar bepalingen daaruit. Nu meer dan dertig jaar later is die codex van plichtenleer aan veranderingen toe. Niet alleen waren verwijzingen naar wetteksten achterhaald ingevolge de wet op de hervorming van het bedrijfsrevisoraat van 21 februari 1985, maar bovendien werden een aantal artikels ofwel impliciet geschrapt of waren die onsamenhangend met de tekst van de wet. Dit geldt b.v. voor de bepalingen i.v.m. de toestemmingsregeling, het inleiden van vorderingen in rechte of de maatschappen. Vanuit de bedenking dat voorschriften van de Codex van plichtenleer die nog geldig zijn expliciet in de tekst van de wet zijn opgenomen (met name de bepalingen i.v.m. het beroepsgeheim, de onafhankelijkheid, de verenigingen) of in de circulaires of nota's van plichtenleer van de Raad die recenter werden aangenomen (Vademecum 1991, p. 117-180) heeft de Raad geoordeeld dat het verkieslijk was om de Codex van Plichtenleer van 1961 gewoon te schrappen. [BR - JAARVERSLAG 1991
27
Die beslissing is des te meer verantwoord omdat de Raad de Regering een ontwerp heeft voorgesteld van een tuchtreglement en reglement van plichtenleer, op basis waarvan de voornaamste regels inzake plichtenleer rechtstreeks voortvloeien uit een nieuw koninklijk besluit ter vervanging van het koninklijk besluit van 6 maart 1957 houdende vaststelling van het tuchtreglement. In die context zouden de voorschriften inzake plichtenleer rechtstreeks voortvloeien uit een verordende tekst (cf. supra, § Ll.).
6. RELATIES MET DE CLIENTEN EN HONORARIA
Algemeen De relaties van de bedrijfsrevisor met zijn cliënten worden getekend door de geest die kenmerkend is voor de uitoefening van een vrij beroep, namelijk bevoegde en verantwoorde dienstenverstrekking. Het begrip dienstverstrekking vinden we in alle opdrachten terug. Maar wel hebben bij de uitoefening van een wettelijke opdracht de fundamentele doelstellingen van de reglementen met toepassing waarvan de revisor werd aangeduid voorrang op de particuliere belangen van de cliënt. Zo kan bij voorbeeld het belang van de cliënt onmogelijk een voldoende verantwoording zijn om in het verslag geen gewag te maken van de vaststelling van een onregelmatigheid in de boekhouding, wanneer het tot de opdracht van de revisor behoort om dit te vermelden. Evenmin kan de basisidee van dienstenverstrekking rechtvaardigen dat een revisor wetens deel zou hebben aan een fraude die door een van zijn cliënten werd opgezet. Daartegenover staat dat als normaal zal worden beschouwd, de cliënt elke maatregel aan te reiken die een onregelmatige boekhoudkundige staat recht kan zetten, derwijze dat de onderneming financiële informatie verstrekt die conform de boekhoudreglementen is opgesteld. Overeenkomstig artikel 18ter, eerste lid, 2° van de wet dient de revisor voor hij een opdracht aanvaardt te beschikken én over de bekwaamheden én de medewerking die voor de uitvoering ervan zijn vereist.
28
ISR - JAARVERSLAG 1991
Het verstrekken van bevoegde diensten betekent dat een lid dat niet over de technische bekwaamheid beschikt om een bijzonder hem voorgelegd probleem te behandelen, ofwel de opdracht moet weigeren indien het probleem zelf het voorwerp van de opdracht is, ofwel zijn cliënt zal voorstellen een beroep te doen op de diensten van een deskundige wanneer het probleem slechts een gegeven van de opdracht is. Bovendien veronderstelt de beroepsbekwaamheid dat de revisor de nodige zorg en tijd zou besteden aan de hem toevertrouwde opdracht, om in het licht van die opdracht voldoende zekerheid te verkrijgen, voor hij enig oordeel uitspreekt of een voorstel doet.
Aansprakelijkheid De persoonlijke aansprakelijkheid van de beroepsbeoefenaar is de specifieke regeling voor de vrije beroepen. Artikel 9bis van de wet houdende oprichting van het IER bepaalt : «De bedrijfsrevisoren zijn aansprakelijk voor de uitoefening van hun beroepstaken overeenkomstig het gemeen recht. Het is hun verboden zich aan deze aansprakelijkheid, zelfs gedeeltelijk, door een bijzondere overeenkomst te onttrekken.... » Ook wanneer zij het beroep in de schoot van een vennootschap uitoefenen blijven de revisoren persoonlijk aansprakelijk voor de dossiers die zij behandelen in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van de revisorenvennootschap (art. 33, § 2 van de wet van 22.07.1953). Deze wettelijke regeling heeft tot gevolg dat een revisorenvennootschap geen verslag kan afgeven dat niet door een beroepsbeoefenaar is ondertekend, die bevoegd is om de vennootschap te verbinden en die persoonlijk de aansprakelijkheid opneemt voor de verrichte daden. Uit artikel 18ter van de wet van 22.07.1953, alsook uit andere teksten, zoals onder meer artikel Moeties Venn. W,. blijkt dat de revisor zich in de uitoefening van zijn opdrachten, maar onder zijn verantwoordelijkheid, mag laten bijstaan door daartoe bevoegde medewerkers en stagiairs. Hij kan eveneens een beroep doen op deskundigen in een ander vakgebied.
IBR - JAARVERSLAG 1991
29
Honoraria
Algemeen
De honoraria van de bedrijfsrevisor worden bepaald in functie van de graad van ingewikkeldheid van de opdracht, haar aard en reikwijdte en de omvang van de dienstverstrekkingen die voor de naleving van de normen van het Instituut zijn vereist. Het is billijk dat die honoraria eveneens de invloed ondergaan van de aansprakelijkheid die de revisor daarmee opneemt, de specifieke bevoegdheid van de revisor en de faam die hij in dit verband geniet. Daartegenover staat dat de honoraria geenszins afhankelijk mogen zijn van de door zijn cliënt geboekte financiële resultaten. Als strijdig met de plichtenleer van het beroep wordt beschouwd het aanvaarden van een opdracht aan financiële voorwaarden die de goede uitoefening ervan in het gedrang zouden kunnen brengen.
Commissaris-revisor Wanneer hij als commissaris fungeert, moet de revisor met zijn cliënt een honorariumbedrag bedingen dat groot genoeg is om de volle kost van de controle te dekken, in voorkomend geval, met inbegrip van de controle van de aan de ondernemingsraad te verstrekken informatie. Hij moet erop toezien dat de notulen van de algemene vergadering het hem toegekende bedrag vermelden dat, behoudens wijziging van dat besluit door die algemene vergadering, onveranderd blijft voor de drie jaar waarop de opdracht betrekking heeft. Het vaste bedrag, belet evenwel niet dat een indexaanpassingsclausule wordt opgenomen in het besluit van algemene vergadering en evenmin dat over een wijziging in onderling overleg zou worden onderhandeld. Het is strijdig met de wet en dus ook met de plichtenleer facturen op te stellen met aanvullende honoraria die rechtstreeks of zijdelings de kosten van de wettelijke opdracht als commissaris-revisor dekken en die niet door de algemene vergadering werden goedgekeurd. 30
[BR - JAARVERSLAG 1991
De betalingsregeling voor de honoraria wordt in onderling overleg tussen de revisor en zijn cliënt bepaald. De honoraria kunnen periodiek of globaal worden gestort, vooraf of a posteriori, naargelang in de overeenkomst is bepaald. Het verdient aanbeveling die regeling te bevestigen in een schriftelijke opdrachtbrief, ook al worden eigenlijk alleen maar de bewoordingen van de wettelijk bepaalde opdracht overgenomen.
Overige opdrachten Behoudens andersluidende afspraak, moeten de honoraria voor een opdracht die niet een opdracht als commissaris is, en met name de bijzondere in de vennootschappenwet bepaalde opdrachten, niet door de algemene vergadering worden beslist. De revisor moet echter wel zorgen dat artikel 64ter Venn. W. wordt toegepast, namelijk de verplichte vermelding in het jaarverslag van de aanvullende vergoeding. De honoraria i.v.m. die overige opdrachten moeten niet bij het begin van de opdracht worden vastgesteld, maar het verdient wel de voorkeur een opdrachtbrief te maken om duidelijk de draagwijdte van verbintenis vast te stellen en de cliënt ten minste vooraf in te lichten over de wijze waarop de honoraria zullen worden berekend. Wanneer die informatie wordt gegeven verbindt zij uiteraard de revisor overeenkomstig de regels van het gemeen recht. Wanneer de revisor in de loop van de opdracht feiten of gebeurtenissen vaststelt die het voorwerp van de opdracht of de reikwijdte van zijn werkzaamheden, en dus ook de daaraan verbonden honoraria, aanzienlijk kunnen wijzigen, moet hij zijn cliënt daarvan onmiddellijk op de hoogte brengen. Het is alleszins wenselijk ten behoeve van de cliënt een evaluatie van de kost van een opdracht op te stellen, met de vermelding dat die evaluatie niet bindend is. Wanneer hij deze procedure heeft toegepast, zou hij de cliënt in kennis moeten stellen van elke nieuwe gebeurtenis die een verhoging van de kosten van de werkzaamheden zou kunnen meebrengen met meer dan een overeen te komen percentage.
IBR - JAARVERSLAG 1991
31
Voorschotten Voorschotten op honoraria en kosten zijn gebruikelijk bij de uitvoering van werkzaamheden door de beroepsbeoefenaars.
Betwisting Ingeval van betwisting verdient het aanbeveling dat de leden de cliënten zouden voorstellen het geschil voor te leggen aan de voorzitter van het Instituut of aan een door deze laatste aangewezen persoon. Wanneer beide partijen met deze vaststellingswijze van de honoraria instemmen, kan het betrokken lid niet zonder de plichtenleer te overtreden de genomen beslissing wraken.
7. OMGANG MET CONFRATERS
Principes Luidens het tuchtreglement moeten de bedrijfsrevisoren elke daad of houding vermijden die strijdig zou zijn met het respect dat zij aan hun confraters zijn verschuldigd (art. 1, § 2, K.B. 16 maart 1957). Die algemene regel is toepasselijk op alle bedrijfsrevisoren in hun omvang met hun confraters, zowel buiten de uitoefening van hun beroep als haar aanleiding van het uitvoeren van hun beroepswerkzaamheden. Een lichtvaardig geuite insinuatie ten aanzien van een confrater of een lasterlijke aanklacht zijn deontologische fouten. De bedrijfsrevisor die een confrater moet opvolgen moet zich richten naar de normale regels van de confraterniteit (art. 6 van het tuchtreglement). Het is zijn plicht: - zo nodig contact op te nemen met zijn voorganger; - zich te vergewissen of de aan zijn voorganger verschuldigde en niet betwiste honoraria werden betaald; - zich van enige persoonlijke kritiek ten opzichte van zijn voorganger te onthouden.
32
IBR - JAARVERSLAG 1991
Concurrentiebeding De vraag werd gesteld of een oud-stagiair die de eed als bedrijfsrevisor heeft afgelegd na een termijn van vijf jaar na zijn stage opdrachten mag aanvaarden die hem worden toevertrouwd door cliënten van zijn exstagerneester wiens medewerker hij is geworden. De Raad is van oordeel dat de bedrijfsrevisor niet meer door de stageovereenkomst is gebonden na het verstrijken van de in die overeenkomst bepaalde termijn (termijn die art. 19 van het koninklijk besluit van 1987 betreffende de stage inkort tot drie jaar), en dat een medewerking in de hoedanigheid van bedrijfsrevisor niet beschouwd mag worden als een verlenging van de termijn van vijf jaar. Het is dan ook wenselijk dat een samenwerkingsovereenkomst tussen de revisoren wordt opgesteld met daarin een bepaling betreffende het probleem (Jaarverslag 1973). Met andere woorden: er bestaat ten aanzien van het concurrentiebeding geen vermoeden. Dit beding moet uitdrukkelijk in de samenwerkingsovereenkomst of in het arbeidscontract, dat sinds de wijziging van de wet van 1953 in 1985 toegelaten is, zijn bepaald.
Hulp aan confraters in moeilijkheden De Raad erkent dat onvoorziene omstandigheden, een ziekte of ander beletsel, een hinder kunnen zijn om bepaalde controles uit te voeren die de functie van commissaris-revisor vereisen. Nochtans moet de opdracht, ongeacht de omstandigheden, volgens de normen van het Instituut uitgevoerd worden. Daarom vraagt de Raad aan al de leden dat zij hem desgevallend de motieven van verhindering zouden mededelen waardoor de normale uitoefening van een wettelijke opdracht in het gedrang zou komen, welke ook de reden of de duur van deze verhindering zou zijn. De Raad zal in dit geval de nodige maatregelen treffen om de revisor, die zich in moeilijkheden bevindt, te helpen bij het volbrengen van zijn opdracht. (Verslag 1977)
[BR - JAARVERSLAG 1991
33
Controle van een inbreng in een vennootschap waar er een revisor is Wanneer een kapitaalverhoging een niet geldelijke inbreng omvat, moet de commissaris-revisor, of in de vennootschappen waar er geen is, een speciaal daartoe door de raad van bestuur aangestelde revisor een controleverslag over die inbreng opstellen. Wanneer er een commissaris-revisor in functie is bepaalt de wet dat hij dat verslag moet opstellen en een andere confrater die opdracht niet mag aanvaarden. De Tuchtcommissie en de Commissie Beroep hebben een uitspraak gedaan in een geval van niet naleving van die regel. De Commissie merkt op: «Een revisor wordt geacht de vennootschappenwet te kennen. Uit de bescheiden die hem werden voorgelegd moest de revisor kunnen afleiden dat er een commissaris-revisor in functie was. Hij diende de verklaringen van de persoon die hem de opdracht toevertrouwde na te trekken: een revisor is niet een bijzondere lasthebber van een van de bestuurders van de vennootschap. Hij moet bereid zijn zijn opdracht volkomen onafhankelijk uit te voeren. Dit houdt ook het nazicht in van de relevante gegevens. Tijdsnood kan evenmin een verschoningsgrond zijn.» (D.006/87). In een gelijkaardig geval werd de benoeming van de commissarisrevisor niet bekend gemaakt. De Commissie van beroep concludeert dat de heer X niet kan worden verweten dat hij lichtvaardig zou hebben gehandeld, aangezien hij verschillende stappen heeft gezet om inlichtingen te bekomen, ondanks de hoogdringendheid (D. 025/89).
Opvolging onder commissarissen-revisoren Artikel 6 van het Tuchtreglement bepaalt dat elke revisor die een confrater moet opvolgen tot plicht heeft vooraf met deze laatste contact op te nemen. De Tuchtcommissie heeft op verzoek van de Raad verscheidene keren uitspraak moeten doen en paste daarbij dit voorschrift als volgt toe:
34
[BR - JAARVERSLAG 1991
«Wanneer een revisor een andere revisor opvolgt, vinden de gewone regels inzake con fraterniteit toepassing. Het is normaal dat onder confraters revisoren in zulk 'n geval contact wordt opgenomen. Dat de auteur van de klacht reeds over zijn vervanging werd ingelicht en/of de opvolger vooraf op de hoogte is van de omstandigheden van de opvolging doet niet terzake. Naast het bekomen van inlichtingen betreffende de voorwaarden van zijn ontslag, heeft de bedoeling van de aanbeveling om contact op te nemen met de confrater voorganger te maken met de noodzaak van een confraternele houding onder bedrijfsrevisoren. De betrokkene heeft niet conform hogerbedoelde aanbeveling gehandeld en geen geldige reden voor de afwijking van de gedragsregel opgegeven». (023/89 in dezelfde zin, 030/90).
8. BEROEPSGEHEIM
Voorwerp van het beroepsgeheim Het beroepsgeheim behelst alle feiten en inlichtingen van vertrouwelijke aard waarvan de revisor, omwille of naar aanleiding van de uitoefening van zijn beroep, kennis heeft gekregen. Het slaat niet op de inlichtingen waarvan de publikatie door de wet verplicht wordt gesteld. Er moet een oorzakelijk verband bestaan tussen het beroep en het vertrouwelijk gegeven.
Personen gehouden tot het beroepsgeheim Uit de wettekst volgt duidelijk dat niet alleen de leden van het Instituut, doch ook de stagiairs en de personen waarvoor de bedrijfsrevisoren instaan (b.v. bedienden die voor hem werken doch geen stagiairs zijn) onderworpen zijn aan het beroepsgeheim. Er wordt aanbevolen in de arbeidsovereenkomst die de bedrijfsrevisor en zijn personeelsleden bindt een bepaling op te nemen waarin deze verplichting uitdrukkelijk wordt opgenomen. [BR - JAARVERSLAG 1991
35
Uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht
Wettelijke spreekplicht Uit de gecombineerde lezing van art. 27 van de wet van 22 juli 1953 en art. 458 S.W. volgt dat de bedrijfsrevisor in bepaalde gevallen moet spreken omdat de wet hem ertoe verplicht. Hij kan dan niet strafrechtelijk veroordeeld worden wegens overtreding van het beroepsgeheim. Zo volgt uit art. 65, 6° Venn. W. dat in het kader van de verslaggeving aan de algemene vergadering de inbreuken op de boekhoudwetgeving, de vennootschappenwet en de statuten moeten gesignaleerd worden. Uit art. 29bis, 120bis en 14lter Venn. W. en de analoge bepalingen voor de quasi-inbreng volgt dat de revisor in zijn verslag een aantal gegevens moet opnemen. In deze gevallen moet de bedrijfsrevisor het houden bij de opname van informatie die de wet oplegt. Meer gegevens meedelen die niet te maken hebben met het specifieke door de wet vereiste verslag zou als een inbreuk op het beroepsgeheim kunnen beschouwd worden. Daarnaast legt de vennootschappenwet ook in een reeks andere artikelen (omzetting, interimdividenden enz.) de bedrijfsrevisor op te spreken via zijn verslagplicht. In tweede instantie moet het bestaan vermeld worden van specifieke reglementering voor bepaalde sectoren, die de revisor eveneens een spreekplicht oplegt t.o.v. bepaalde controle-instanties (zie bijv. art. 23 van het K.B. nr. 185 van 9 juli 1935 voor de kredietinstellingen of art. 40 van de wet van 9 juli 1975 van de verzekeringsmaatschappijen). Het is niet mogelijk in dit kort bestek een volledig overzicht te geven van alle wettelijke bepalingen die terzake relevant zijn.
Getuigenis in rechte Uit de gecombineerde lezing van art. 27 van de wet van 22 juli 1953 en art. 458 S.W. volgt een tweede uitzondering: de bedrijfsrevisor schendt het beroepsgeheim niet indien hij als getuige voor het gerecht wordt gedaagd en spreekt. Hierbij dient benadrukt dat de bedrijfsrevisor in dit geval niet verplicht is te spreken: hij heeft de keuze, doch indien hij spreekt is het niet strafbaar.
36
IBR - JAARVERSLAG 1991
De bedrijfsrevisor als verdachte In deze situatie en in toepassing van de rechten van verdediging, kan de bedrijfsrevisor spreken zonder het beroepsgeheim te overtreden. Ook hier geldt dat de betrokkene de keuze heeft tussen zwijgen en spreken.
De toestemming van de cliënt Art. 27 van de wet van 22 juli 1953 voorziet uitdrukkelijk als uitzondering op het beroepsgeheim: de mededeling van hetzij een attest, hetzij een bevestiging met de schriftelijke toestemming van de onderneming waarbij de bedrijfsrevisor zijn taak uitoefent. In dit verband dient gewezen op de restrictieve interpretatie van de begrippen «attest» en «bevestiging». Het gaat hier noodzakelijkerwijze om informatie die reeds in het bezit is van de bestemmeling die een bijkomende garantie vraagt over de juistheid ervan. Het gaat niet om het louter doorgeven van informatie (Jaarverslag LB.R. 1989, pA2).
Mededelingen aan andere revisoren of beroepsbeoefenaars Attesten of bevestigingen aan specifieke personen kunnen zelfs zonder toestemming van de vennootschap worden doorgegeven (art. 27 van de wet van 22 juli 1953). Het gaat echter enkel om mededelingen binnen het kader van de hun toevertrouwde controle over de jaarrekening of de geconsolideerde jaarrekening en uitsluitend met een commissarisrevisor als bestemmeling of een persoon die in een onderneming naar buitenlands recht een gelijkaardige taak uitoefent als een commissarisrevisor (Jaarverslag LB.R., 1989, p. 42).
De bedrijfsrevisor en het strafonderzoek
Soorten onderzoek De bedrijfsrevisor kan met twee soorten onderzoeken worden geconfronteerd: [BR - JAARVERSLAG 1991
37
- het gerechtelijk strafonderzoek dat geleid wordt door de onderzoeksrechter; - het opsporingsonderzoek dat door de Procureur des Konings wordt geleid.
Ondervraging Indien de bedrijfsrevisor wordt ondervraagd in het kader van het gerechtelijk onderzoek door de onderzoeksrechter zal hij gevolg moeten geven aan de oproeping. Eens bij de onderzoeksrechter zal de betrokkenen (zowel als getuige als als verdachte) kunnen spreken of zwijgen en zich beroepen op het beroepsgeheim. Het spreken zal evenwel niet strafrechtelijk vervolgd worden (zie uitzonderingen). De revisor zal het stilzwijgen behouden bij verhoor door de Procureur des Konings, gezien het niet gaat om een getuigenis in rechte overeenkomstig de letter van de wet.
Huiszoeking Twee soorten bescheiden kunnen tijdens een huiszoeking in beslag genomen worden: overtuigingsstukken en bewijselementen. Overtuigingstukken zijn het voorwerp van het misdrijf, hetgeen tot het plegen van het misdrijf heeft gediend of ertoe bestemd was en hetgeen uit het misdrijf voorkomt. Het zou b.v. kunnen gaan om valse boekhoudingsstukken die zich bij de bedrijfsrevisor bevinden. De bewijselementen zijn daarentegen, alle documenten die geen overtuigingsstukken vormen, doch niettemin een element zijn tot bewijs van schuld of onschuld of tot de beoordeling van de graad van schuld. Een voorbeeld hiervan is de boekhouding van een van bankbreuk verdachte gefailleerde die zich bij de bedrijfsrevisor bevindt. Sommige bewijselementen zullen evenwel niet in beslag kunnen genomen worden nl. de voorwerpen of bescheiden die hun ontstaan hebben gevonden in de relatie tussen de cliënt en de noodzakelijke vertrouwensman.
38
IBR - JAARVERSLAG 1991
Inbeslagname van documenten In beginsel is de onderzoeksrechter alleen gerechtigd om documenten in beslag te nemen. Op verzoek van de onderzoeksrechter wordt echter aangenomen dat ook een officier of agent van de gerechtelijke politie bevoegd is om stukken in beslag te nemen.
9. ONAFHANKELIJKHEID EN ONVERENIGBAARHEDEN
Deelneming aan een raad van toezicht Luidens artikel 7bis van de wet van 22 juli 1953, mogen de bedrijfsrevisoren geen functie uitoefenen als bestuurder of beheerder van een handelsvennootschap of een vennootschap in de rechtsvorm van een handelsvennootschap, tenzij het een beroepsmatige vennootschap zou betreffen. Een lid heeft de Raad de vraag voorgelegd of die verbodsbepaling ook inhield dat de bedrijfsrevisor geen lid kon zijn van een raad van toezicht in een vennootschap naar buitenlands recht, die een tweevoudig stelsel toepast. In voorliggend geval betrof het een functie binnen de «raad van commissarissen» van een naamloze vennootschap naar Nederlands recht. De Raad oordeelde dat de functie van lid van een raad van toezicht gelijkgesteld moet worden met de functie van bestuurder. Deze interpretatie steunt enerzijds op de logica van de Europese richtlijnen die de leden van de bestuur- en toeziehtsorganen op gelijke voet plaatsen, en ook in de lijn van het algemene ontwerp tot hervorming van het vennootschaprecht in België (gedr.st. Kamer, nr. 387 -1979-1981, nr. 1), waar artikel 90 bepaalt dat de term «bestuurder» «wanneer hij in deze wet alleen gebruikt wordt, eveneens slaat op de zaakvoerders-bestuurders en de leden van de raad van toezicht». Wat nu specifiek het Nederlandse recht betreft kon de vraag worden gesteld ofdat er een terminologische verwarring mogelijk was ingevolge het gebruik van het woord «commissaris». Er kan niet aan getwijfeld worden dat de commissaris naar Nederlands recht een algemene functie van toezicht uitoefent in de vennootschap, en dat de controlefuncties uitgeoefend worden door de «registeraccountant». We moeten [BR - JAARVERSLAG 1991
39
dan ook aannemen dat een bedrijfsrevisor onder geen beding lid kan zijn van de raad van commissarissen in een vennootschap naar Nederlands recht.
Bewaring van aandelen aan toonder Een confrater die werd benaderd door een onderneming die hem de opdracht wilde toevertrouwen aandelen te bewaren, waarvan zij eigenaar was, heeft de Raad om advies gevraagd. De Raad verwijst eerst naar zijn jaarverslag 1987 waarin wordt gesteld dat de bedrijfsrevisor een opdracht i.v.m. sekwester mag aanvaarden zonder dat er onverenigbaarheid ontstaat met de regels van het beroep (p. 58). Dit houdt in dat de functie van bewaring van aandelen ook aan een bedrijfsrevisor kan worden toevertrouwd, op voorwaarde dat deze laatste de nodige veiligheidsmaatregelen heeft genomen om zich met de vereiste benaarstiging van zijn opdracht te kwijten. Wanneer de bedrijfsrevisor een functie als commissaris vervult, moet nagegaan worden of die principiële toestemming verenigbaar is met de regels inzake onafhankelijkheid. In dit verband lijkt het uitgesloten dat de commissaris-revisor zou kunnen optreden als bewaarder van de aandelen van de gecontroleerde vennootschap of van een daarmee verbonden vennootschap. Dergelijke opdracht zou van aard zijn zijn onafhankelijkheid in opspraak te brengen. De functie van aandelenbewaarder, zou een belangenconflict kunnen doen ontstaan met een groep aandeelhouders en zulks is onaanvaardbaar. Verder zouden een aantal mogelijke problemen, in de uitvoering van de aanvullende opdracht negatieve gevolgen kunnen hebben voor de uitoefening van de wettelijke opdracht. Wanneer het een revisorenvennootschap betreft, kan de bewaarfunctie niet uitgeoefend worden door de vennootschap of door de vennoten indien de vennootschap of een van haar leden de functie van commissaris uitoefent bij de handelsvennootschap of een verbonden vennootschap waarvan de aandelen moeten worden bewaard.
40
IBR - JAARVERSLAG 1991
Belangenconflict Een lid heeft de Raad de vraag gesteld of de commissaris-revisor van een intercommunale zou kunnen overgaan tot de waardering van een netwerk van een gemeente die tot deze intercommunale wil toetreden, overeenkomstig artikel 8 van de wet van 1986 op de intercommunales, artikel dat voorziet in een vergoeding die wordt bepaald op basis van een deskundigenverslag. Dergelijke opdracht is uiteraard verenigbaar met de hoedanigheid van bedrijfsrevisor, maar de vraag is eigenlijk of de commissaris-revisor van de intercommunale als een van die twee deskundigen kan optreden. In dit verband antwoordde de Raad op de vraag van de confrater met volgende bedenkingen: Indien de waardering alleen maar beoogt een objectieve grondslag te verschaffen voor de prijszetting die door beide partijen moet worden bepaald, is die opdracht vergelijkbaar met de opdracht in geval van quasi-inbreng en kan zij als verenigbaar worden beschouwd. Wanneer daarentegen zou blijken dat de prijs volledig autonoom door de deskundigen wordt bepaald, en dat die de partijen bindt, dan hebben we te maken met een onverenigbare opdracht omdat die een inmenging in het beheer inhoudt en de waardering kan in geen geval gezien worden als een prijsbepaling.
10. REVISORENVENNOOTSCHAPPEN Benaming van revisorenvennootschappen In de loop van het jaar 1990 heeft de Raad een revisorenvennootschap het verwijt gemaakt dat zij haar firmanaam door opneming van de naam van een van de vennoten had gewijzigd. Het betrof een revisorenvennootschap die in het buitenland was erkend en in België dus niet beschikte over de hoedanigheid van bedrijfsrevisor. De zaak werd door de Raad van het Instituut aanhangig gemaakt bij de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep op basis van een deontologische fout door de vennootschap gemaakt. Het dossier was eveneens aanhangig gemaakt bij de Raad van State door de vennootschap die de Raad verweet de ledenlijst niet eenvoudig te hebben aangepast. IBR - JAARVERSLAG 1991
41
In de loop van het boekjaar heeft de Commissie van Beroep van het
Instituut der Bedrijfsrevisoren uitspraak gedaan. De Commissie stelde vast dat de tekst van artikel 31 van de wet van 22 juli 1953 geen voldoende uitsluitsel bood nopens de vraag of de naam van een vennoot, een in het buitenland regelmatig ingeschreven rechtspersoon, al dan niet gebruikt mag worden in de firmanaam van een revisorenvennootschap naar Belgisch recht. Er kan derhalve ook niet geconcludeerd worden dat de revisorenvennootschap zich schuldig maakte aan een deontologische fout toen zij haar firmanaam in de aangeduide zin wijzigde (cf. infra uittreksels van dit besluit, p. 130). De Raad heeft evenwel niet gemeend dat hij de ledenlijst diende aan te passen omdat de Commissies van Beroep uitdrukkelijk stelden dat zij geen standpunt wilden innemen in betwiste rechtszaken. De zaak die dus voor de Raad van State aanhangig is, zal moeten afgewikkeld worden eer er een voldoende duidelijk standpunt terzake komt. De Raad heeft vastgesteld dat verscheidene andere revisorenvennootschappen een gelijkaardige naamwijziging hebben aangenomen in de loop van het jaar 1991. De Raad heeft ook hier de positie ingenomen die hij vroeger al innam en zal de ledenlijst pas wijzigen onder de opschortende voorwaarde van het besluit van de Raad van State.
Meervoudige benaming Een revisorenvennootschap vroeg de Raad of het haar toegestaan was om naast de firmanaam ook nog verschillende gelijkwaardige afkortingen te gebruiken. In het kader van de vennootschapswetgeving is het gebruik van een afkorting niet meer dan een tolerantie. De Raad is er altijd van uitgegaan dat het principe zelf van de afkorting strijdig was met begrip firmanaam. Wel is het zo dat sinds lang al afkortingen worden gebruikt om bepaalde vennootschappen waarvan de firmanaam betrekkelijk lang is gemakkelijker te identificeren. En vaak worden die afkortingen onder de vorm van letterwoord afdedrukt op het briefpapier van het kantoor. De Raad heeft zich echter steeds verzet tegen het gebruik van afkortingen in de statuten, wat tot gevolg heeft dat die niet in officiële stukken kunnen worden gebruikt.
42
IBR - JAARVERSLAG 1991
Indirect verwierp de Raad daarmee ook de mogelijkheid om verschillende benamingen te kunnen gebruiken. Betreffende de coöperatieve vennootschap bepaalt artikel 143 van de vennootschappenwet dat de coöperatieve vennootschap met een bijzondere benaming wordt aangeduid (hetzelfde principe vinden we terug in de artikelen 28 en 117 van de vennootschappenwet, respectievelijk t.a.v. de N.V. en van de B.VB.A.). Indien er maar één benaming kan zijn, zou er ook maar een afkorting mogen bestaan, met dien verstande dat die net zoals de benaming zelf in meer dan een taal mag vertaald worden.
Vereffening van vennootschappen De Raad werd met volgende toestand geconfronteerd : ingevolge onenigheid onder de vennoten, hadden deze beslist de revisorenvennootschap in vereffening te stellen. Omwille van dit conflict waren er ook moeilijkheden met de aanstelling van de vereffenaar. In gemeenschappelijk overleg hebben de vennoten dan beslist een beroep te doen op een advocaat die gespecialiseerd is in vereffening van vennootschappen. De Raad heeft geoordeeld geen verzet te moeten aantekenen tegen de aanstelling van een advocaat in de functie van vereffenaar van een revisorenvennootschap, aangezien artikel 33 van de wet van 22 juli 1953 die mogelijkheid niet uitsluit. Maar wel heeft de Raad moeten vaststellen dat de vennoten niet onmiddellijk en gelijktijdig met de vereffening waren overeengekomen om het geheel van de controleopdrachten die aan de vennootschap waren toevertrouwd over te dragen aan een van de vennoten of aan een door een of meer vennoten nieuw opgerichte vennootschap. De controlevennootschap had nog niet alle haar in de hoedanigheid van bedrijfsrevisor toevertrouwde controle-opdrachten afgewikkeld of had die opdrachten nog niet aan een andere revisor toevertrouwd (artikel 5 van het koninklijk besluit van 20 april 1989 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement). Derhalve kon die vennootschap ook niet van het tableau geschrapt worden en toch werd zij bestuurd door één enkele vereffenaar, die niet over de hoedanigheid van bedrijfsrevisor beschikte. Die toestand is misschien wel niet onmiddellijk strijdig met de tekst van de wet maar ontegensprekelijk wel met de geest ervan. IBR - JAARVERSLAG 1991
43
De Raad heeft geëist dat de vennootschap onmiddellijk een tweede vereffenaar zou aanstellen die wel over de hoedanigheid van bedrijfsrevisor beschikt en dat de vereffeningsbeslissing een taakverdeling zou bevatten waarbij uitsluitend aan de vereffenaar beschikkend over de hoedanigheid van bedrijfsrevisor de bevoegdheid werd toebedeeld om in de controle-opdrachten op te treden. Die toestand moest blijven bestaan zolang de vennoten onderling niet waren overeengekomen over de overdracht van het beheer van de lopende mandaten of die mandaten niet waren beëindigd.
Gelijkenis tussen firmanamen Een burgerlijke vennootschap van revisoren die als firmanaam de naam van een vennoot had genomen die vroeger in een andere revisorenvennootschap vennoot was geweest verzocht om inschrijving op het tableau. De vroegere vennootschap had als firmanaam ook de naam van die confrater gebruikt. Derhalve zou de inschrijving op de ledenlijst van de tweede vennootschap verwarring hebben doen ontstaan tussen twee controlevennootschappen onder éénzelfde benaming. De Raad oordeelde dat het onmogelijk was te beletten dat de confrater die een vennootschap, die zijn naam droeg, verliet een nieuwe vennootschap zou oprichten die ook zijn naam in haar firmanaam droeg. Dit is trouwens een door de wet opgelegde vereiste bij oprichting van een eenpersoonsvennootschap. De Raad zou echter wel de inschrijving op het tableau slechts toelaten, wanneer andere objectieve gegevens verwarring kunnen voorkomen. In voorliggend geval was er geen verwarring mogelijk omdat beide vennootschappen twee verschillende rechtsvormen hadden. Aangezien de vennoten van de eerst bestaande vennootschap besloten hadden die te fusioneren met een andere revisorenvennootschap zou het behoud op het tableau van de eerste vennootschap nog slechts korte tijd duren. De Raad heeft dan ook de nieuwe vennootschap onmiddellijk op het tableau laten inschrijven.
44
[BR - JAARVERSLAG 1991
Alleenrecht van de maatschap Een confrater legde de Raad vraag voor of hij vennoot kon zijn van een eenpersoonsvennootschap en aanvaarden dat die vennootschap zelf vennoot zou zijn van een meerpersoons-revisorenvennootschap. Luidens een vaste rechtspraak van de Raad kan een natuurlijk persoon niet rechtstreeks of indirect verschijnen in meer dan een revisorenvennootschap die ingeschreven is op het tableau van de leden. De enige door de Raad aanvaarde uitzondering betreft de tijdelijke uitoefening van een bestuurdersmandaat in een vennootschap die niet de vennootschap is waarvan de confrater bestuurder is, bij wijze van voorbereiding van een fusie van kantoren. Het is juist dat de wet terzake geen enkele verbodsbepaling bevat, maar toch oordeelt de Raad dat het niet aangewezen is om het aantal op het tableau ingeschreven vennootschappen kunstmatig op te drijven. Verder wenst de Raad dat de structuur van de ingeschreven vennootschappen zo doorzichtig mogelijk zou zijn. De natuurlijke personen die mogelijk aansprakelijk kunnen zijn voor een controle-opdracht moeten rechtstreeks houder zijn van de aandelen en de beheersbevoegdheid van de vennootschap. Deze optie vinden we overigens ook terug in het voor-ontwerp van tucht- en deontologisch reglement dat bepaalt dat een bedrijfsrevisor slechts lid kan zijn van een enkele vennootschap ingeschreven op het tableau van het Instituut. Bovendien onderschrijft de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat volkomen het beginsel van alleenrecht, dat wil dat de revisor die lid is van een vennootschap het beroep uitsluitend voor die vennootschap uitoefent. Dit heeft onvermijdelijk tot gevolg dat in België de revisor slechts lid kan zijn van een enkele revisorenvennootschap (H.R.B. 90105. D. nr. 77).
Statuut van de coöperatieve vennootschappen De wet van 20 juli 1991 (cf. supra lVI.) heeft het stelsel van de coöperatieve vennootschappen ingrijpend gewijzigd. De nieuwe wet stelt voor alle coöperatieve vennootschappen de oprichting bij authentieke IBR - JAARVERSLAG 1991
45
akte verplicht. De vraag is dan ook gesteld of coöperatieve vennootschappen waarvan de statuten een beperkte aansprakelijkheid van de vennoten bepaalt en die bij onderhandse akte werden opgericht voor de inwerkingtreding van de wet, hun bedrijf nog kunnen verderzetten zonder dat de clausules eerst in een authentieke akte worden vastgelegd. Artikel 165 van de wet 20 juli 1991 bepaalt een overgangsbeschikking die stelt dat «de voordien opgerichte vennootschappen hun statuten moeten in overeenstemming brengen met de bepalingen van deze wet, binnen een door de Koning te bepalen termijn die niet minder mag bedragen dan een jaar en niet meer dan vier jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van de wet». Die bepaling is onder meer toepasselijk op het minimum kapitaal dat nu niet minder mag bedragen dan 750.000 frank. Er is betwisting rond de vraag of een authentieke akte de vroegere statuten van de vennootschap moet bevestigen. De Raad beveelt evenwel alle coöperatieve vennootschappen aan die statuten hebben die voor een notaris werden verleden wel over te gaan tot die vormvereiste, ook al wordt er met toepassing van de nieuwe wetgeving geen wijziging aan de bestaande statuten aangebracht.
Sociaal statuut van de bedrijfsrevisoren in het kader van de coöperatieve vennootschappen De wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen voegt een artikel 30quater in in de wet betreffende de maatschappelijke zekerheid van de loontrekkenden. Dit artikel bepaalt dat personen die, om te ontsnappen aan de onderwerping van de sociale zekerheidregeling voor loontrekkenden, ten onrechte als werkend vennoot zijn toegetreden tot een coöperatieve vennootschap met een sociaal statuut als zelfstandige, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van hun persoonlijke deel in de bijdragen aan de sociale zekerheid, vermeerderd met de verhogingen en interesten. Wel kan de Koning een aantal categorieën van personen uit het toepassingsgebied van paragraaf 1 uitsluiten. De Raad van het Instituut heeft de minister van Sociale Zaken een vraag gesteld om te weten in welke mate een aantal revisorenkantoren,
46
[BR - JAARVERSLAG 1991
opgericht in de rechtsvorm van een coöperatieve vennootschap eventueel ook door deze maatregelen worden bedoeld. De Raad herinnerde daarbij enerzijds aan het stelsel van de coöperatieve revisorenvennootschappen en voegde daaraan toe dat het in deze context gebruikelijk was dat jongere bedrijfsrevisoren vrij snel vennoten worden en geleidelijk hun invloed binnen de vennootschap ontwikkelen tot op de pensioengerechtigde leeftijd, waarna zij uit de vennootschap moeten treden omdat deze alleen maar actieve beroepsbeoefenaars als leden mag hebben. De vergoeding van de vennoten kan natuurlijk niet enkel afhangen van het aantal deelbewijzen, maar moet ook refereren aan verschillende gegevens die kenmerkend zijn voor het bedrijf van een beroepsbeoefenaar, wiens verantwoordelijkheden binnen het bedrijf ontwikkelen. De Minister van Sociale Zaken antwoordde dat artikel 30quater van de wet van 27 juni 1969 niets wijzigt aan de onderwerpingsvoorwaarden aan de algemene regeling inzake sociale zekerheid van de loontrekkenden. Daartegenover staat dat de personen die via hun toetreding als werkend vennoot van een coöperatieve vennootschap gepoogd hebben om te ontsnappen aan de bijdrageplicht voor de sociale zekerheid van de loontrekkenden, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de aldus ontweken bijdragen aan de sociale zekerheid. Wij vermelden hier dat niets wordt gewijzigd aan het sociaal statuut van die personen, of die bepaling nu in werking treedt of niet. De Minister oordeelde dan ook dat de bepaling geen bijzonder dreiging inhield t.a.v. het beroep van bedrijfsrevisor.
11. BTW OP CONTROLE-OPDRACHTEN Van bij de invoering van de belasting over de toegevoegde waarde is gebleken dat bedrijfsrevisoren behoren tot de groep van de gemengde BTW-plichtigen. De opdracht die door commissarissen en vereffenaars van vennootschappen wordt vervult binnen het kader van hun statutaire opdracht, valt niet binnen de toepassingssfeer van artikel 18, §1, 3° van het BTW-Wetboek. De belasting is niet verschuldigd op dienstverstrekkingen die de bedrijfsrevisor verricht in zijn hoedanigheid van commissaris van een handelsvennootschap of in een burgerlijke vennootschap met handelsvorm (circulaire nr 11/1978 BTW/BEST). ISR - JAARVERSLAG 1991
47
Waarschijnlijk is de uitzondering bepaalt in het BTW-Wetboek het gevolg van een rechtsregeling waarin de commissaris werd beschouwd als de opdrachthouder van de aandeelhouders, belast me een algemene taak van toezicht, die overigens vaak onbezoldigd werd uitgeoefend. Aangezien nu de taak van de zogenaamde «gewone» commissarissen werd geschrapt, stelt de Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren zich de vraag in hoever het nog wenselijk is om uitzonderingen op de belastingplichtigheid in stand te houden. Die uitzonderingen vinden hun oorsprong in een bepaalde opvatting over mandaten, waarbij in het licht van de huidige wetgeving, vraagtekens kunnen worden geplaatst. Met de positie van de gemengde BTW-plichtige gaan een aantal nadelen gepaard voor de beoefenaars van het beroep die moeten worden beschouwd als dienstenverstrekkers, ook wanneer zij een opdracht van commissaris-revisor in een vennootschap uitoefenen. En overigens komt men in de ondernemingen tot onrechtvaardige toestanden wanneer we vaststellen dat ondernemingen opgericht onder de vorm van een VZW een privaatrechtelijke rechtsvorm hebben die voordeliger is dan de rechtsvorm van een instelling van openbaar nut, een rechtsvorm die andere ondernemingen dan weer aannemen. De Raad van het Instituut heeft de Minister van Financiën dan ook gevraagd of een wijziging van de BTW-reglementering zich niet opdrong. Dergelijke evolutie lijkt nog wenselijker omdat die zou passen binnen een Europees perspectief dat beoogt alle dienstenverstrekkers aan ondernemingen te onderwerpen aan de inning van een belasting over de toegevoegde waarde.
12. TOEGANG TOT HET BEROEP Vereiste diploma In zijn vorig jaarverslag heeft de Raad gewag gemaakt van een verzoek gericht aan de Minister van Economische Zaken, met het oog op een wijziging van het koninklijk besluit m.b.t. de stage van de kandidaatbedrijfsrevisoren ten einde te komen tot een betere samenhang met het koninklijk besluit betreffende de diploma's van de kandidaat-accountants (p. 39). 48
[BR - JAARVERSLAG 1991
In de loop van het jaar heeft de Raad kennis gekregen van het advies dat de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat over dit onderwerp uitbracht. De Hoge Raad is de mening toegedaan dat het voorstel bij wijze van overgangsmaatregel geldend tot 1995 kan worden aanvaard. De Hoge Raad wenst dat de regeling volledig wordt herzien om het mogelijk te maken dat alle houders van een graduaatsdiploma in de boekhouding, dat werd uitgereikt door een instelling voor hoger onderwijs van het korte type, zich zouden kunnen melden voor het toelatingsexamen tot de stage, mits aan de overige voorwaarden bepaald in artikel 13 van het koninklijk besluit van 13 oktober 1987 betreffende de stage van de kandidaat-bedrijfsrevisoren is voldaan.
Tot dusver werd het koninklijk besluit nog niet uitgevaardigd.
Een Belgisch rechtsonderhorige die zijn beroepsbekwaamheid in het buitenland verwerft In de loop van het jaar werd bij de Raad een dossier aanhangig ge-
maakt betreffende een persoon van Belgische nationaliteit die alle voorwaarden heeft vervuld om in het buitenland een getuigschrift van als gelijkwaardig beschouwde beroepsbekwaamheid te bekomen. De vraag is welke bijkomende voorwaarden zijn vereist om in België ingeschreven te kunnen worden op de ledenlijst. Duidelijk heeft de wetgever in zijn hervorming van 21 februari 1985 dit geval niet rechtstreeks overwogen. Artikel 4, 5° van de wet bepaalt dat personen met vreemde nationaliteit die in het buitenland een hoedanigheid bezitten die gelijkwaardig is met deze van bedrijfsrevisor, onder de door de Koning vastgestelde voorwaarden, geheel of gedeeltelijk vrijgesteld worden van de stage. Er bestaat geen gelijkaardige bepaling t.a.v. personen die dezelfde hoedanigheid hebben verworven maar van Belgische nationaliteit zijn. Daartegenover staat dat Belgische rechtsonderhorigen zonder twijfel wel aanspraak kunnen maken op erkenning van gelijkwaardigheid voor een in het buitenland behaald diploma (art. 4, 4°) en ook wat de toelatingsexamen en de bekwaamheidsexamens betreft (art. 40 van het KB van 13 oktober 1987). Dergelijke toestand kan als discriminerend tegenover de Belgische burgers worden beschouwd. De Raad heeft dan ook geoordeeld dat IBR - JAARVERSLAG 1991
49
moest worden nagegaan of de toelatingsvoorwaarden tot het beroep in het buitenland ook het vervullen van een stage inhielden die werkelijk gelijkwaardig is met de stage, die de persoon had moeten lopen indien hij zijn praktische opleiding in België had voltooid. Wanneer dit wel degelijk het geval is oordeelde de Raad dat hij de duur van de aan de kandidaat opgelegde stage kon inkorten. Aangezien de formulering van artikel 4, 5° onsamenhangend blijkt, wanneer we die vergelijken met de andere bepalingen die betrekking hebben op de toegang tot het beroep, oordeelt de Raad dat hij elk dossier afzonderlijk kan beoordelen dat wordt ingediend door Belgische rechtsonderhorigen die hun opleiding hebben genoten in een ander land van de Europese Gemeenschap, en met de nodige soepelheid om rekening te houden met de staat van vordering van de Europese integratie.
13. ENQUETE OVER DE WERKING VAN DE KANTOREN Inleiding Jaarlijks dienen de revisoren een aantal inlichtingen over de structuur en de activiteit van de kantoren aan het Instituut mee te delen. Deze enquête, die met toepassing van artikel 18ter van de wet van 22 juli 1953, gewijzigd bij wet van 21 februari 1985 wordt gehouden, heeft tot doel informatie te verzamelen over de structuur van de kantoren en hun activiteit in de verschillende soorten opdrachten. Ingevolge het huishoudelijk reglement en in het bijzonder met toepassing van artikel 32, is de confrater die het beroep uitoefent in het raam van een vennootschap die is ingeschreven op de ledenlijst van het Instituut verplicht, om de jaarlijkse informatie via de vennootschap waarvan hij lid is mede te delen. De informatie heeft betrekking op een volledig boekjaar en moet worden medegedeeld binnen een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de einddatum van het betreffende boekjaar. Wanneer de confrater geen vennoot is, moet de verklaring betrekking hebben op het voorbije kalenderjaar en dient de verklaring voor 30 juni van het daarop volgende jaar op het Instituut te zijn toegekomen.
50
[BR - JAARVERSLAG 1991
Structuur van de kantoren Een vergelijking tussen 1990 en 1989 m.b.t. het globale werknemersbestand geeft volgende tabel:
Bedrijfsrevisoren Stagiairs-revisoren Personeel (1)
1989
1990
713 315 1.516
741 340 1.519
.
---
Totaal (1)
Waarvan: Medewerkers Bedienden Secretariaat
2.544
2.600
744 328 444
748 281 490
Het aantal eedafleggingen bleef ook in 1990, net zoals in het vorige jaar, zeer groot. Wel dient opgemerkt dat een steeds groter aantal jonge revisoren vrij kort na hun eedaflegging ontslag nemen om in een onderneming te gaan werken. Daar waar de tewerkstelling over het algemeen blijft groeien, kan toch worden vastgesteld dat dit niet op een gelijke basis gebeurt. Het aantal revisoren en stagiairs-revisoren neemt sterk toe, daar waar het aantal personeelsleden nagenoeg constant blijft. Het aantal kantoren dat meer dan 20 personeelsleden tewerkstelt, is constant gebleven aan vorig jaar (15).
Activiteit van de kantoren Aan de hand van de enquête is het eens te meer mogelijk een opsplitsing te maken van het beroep in 1990 al naargelang de soort opdrachten. Deze opsplitsing wordt in volgende tabel weergegeven. 1. Opdrachten als commissaris-revisor of daarmee gelijkgestelde opdrachten 2. Overige wettelijke opdrachten 3. Verenigbare opdrachten
63 % 19 % 18 % ISR - JAARVERSLAG 1991
51
Bij de evolutie van de laatste jaren kan worden vastgesteld dat het pakket opdrachten als commissaris-revisor of daarmee gelijkgestelde opdrachten, nominaal gezien nagenoeg ongewijzigd blijft. De stijging van het bedrag der ontvangsten is bijna uitsluitend te wijten aan de overige wettelijke opdrachten en andere verenigbare opdrachten. Het is duidelijk dat de sterke economische activiteit in 1990 ook op het revisoraat zijn weerslag heeft gevonden, waardoor hoofdzakelijk het aantal van de andere wettelijke opdrachten en van de verenigbare opdrachten is gestegen. Het aantal kantoren, die verklaren dat hun omzet voor opdrachten die niet direct of indirect aansluiten op de wettelijke opdrachten groter is dan 50 %, is ook in 1990 verder gedaald. De Raad heeft haar actie verder gezet ten aanzien van de kantoren waarvan de revisorale activiteit lager ligt dan 50 %, dit in naleving van de wettelijke principes betreffende de hoofdactiviteit (cf. Jaarverslag 1987, p. 48; Jaarverslag 1988, p. 35; Jaarverslag 1989, p. 53 en Jaarverslag 1990, p. 47).
Evolutie in de loop van het jaar 1991 Het aantal revisoren steeg van 741 leden eind 1990 tot 803 leden eind 1991. Het aantal stagiairs bleef nagenoeg hetzelfde: 340 einde 1990 tegen 335 bij het einde van het jaar 1991. Het aantal revisorenvennootschappen ingeschreven op de lijst B stijgt van 135 per einde 1990 tot 147 per eind 1991. Deze stijging, alhoewel minder sterk dan vorige jaren, is het gevolg van het feit dat een groot aantal revisoren die het beroep al1één uitoefenen, gekozen hebben een eenpersoonsvennootschap op te richten.
52
IBR - JAARVERSLAG 1991
IJ. BOEKHOUDRECHT 1. Wijziging van de verordeningen inzake boekhouding 2. Regeling i.v.m. de openbaarmaking van de jaarrekening 3. Geconsolideerde jaarrekening van de portefeuillemaattschappijen 4. Jaarrekening van de pensioenfondsen
1. WIJZIGING VAN DE VERORDENINGEN INZAKE BOEKHOUDING In het Belgisch Staatsblad van 31 december 1991 verscheen het koninklijk besluit van 30 december 1991 tot wijziging van artikel 12 §2 van de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen en van sommige uitvoeringsbesluiten van die wet. Het besluit strekt ertoe drie Europese richtlijnen om te zetten in het Belgische boekhoudrecht. Het betreft volgende richtlijnen: - Richtlijn van de Raad (90/604/EEG) van 8 november 1990 tot wijziging van de richtlijn 78/660/EEG betreffende de jaarrekening en de richtlijn 83/349/EEG betreffende de geconsolideerde jaarrekening in verband met de afwijkingen voor kleine en middelgrote vennootschappen en de openbaarmaking van de jaarrekening in ECU; - Richtlijn van de Raad (90/605/EEG) van 8 november 1990 tot wijziging van de richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG betreffende respectievelijk de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening ten aanzien van het toepassingsgebied van deze richtlijnen; - Elfde richtlijn van de Raad (89/666/EEG) van 21 december 1989 betreffende de openbaarmakingsplicht voor in een Lid-staat opgerichte bijkantoren van vennootschappen die onder het recht van een andere Staat vallen. IBR - JAARVERSLAG 1991
53
Verder heeft de wetgever het ook wenselijk geoordeeld verschillende aanvullingen aan te brengen aan de boekhoudreglementering, om rekening te houden met de wijzigingen die vanuit fiscaal oogpunt werden ingevoerd bij wet van 22 december 1989 aan het stelsel van de meerwaarden en voorts de formulering van de definitie van het consortium te verfijnen.
Wijziging van de criteria voor een KMO Artikel 1 van het besluit van 30 december 1991 past de cijfers aan die in artikel 12 § 2 worden gehanteerd om de kleine en de middelgrote onderneming te omschrijven, en rekent de in de richtlijn in ECU opgegeven bedragen om in Belgische franken. De criteria die een KMO bepalen zijn nu de volgende: - aantal tewerkgestelde personen: 50 ; - omzet (exclusief BTW) : 170 miljoen BEF; - balanstotaal: 85 miljoen BEF. Het nieuwe besluit wijzigt geenszins de wijze van berekening voor die criteria, met name wat de interpretatie ervan op geconsolideerde basis betreft (zie in dat verband ook parlementaire vraag nr. 10 van 5 november 1990, Bulletin van Vragen en Antwoorden - Senaat, 19901991, p. 393). Aansluitend wijzigt het koninklijk besluit verhoudingsgewijs de drempels m.b.t. het toepassingsgebied van het koninklijk besluit van 6 maart 1990 wat de geconsolideerde jaarrekening van de ondernemingen betreft. Hieruit volgt dat een onderneming is vrijgesteld van de verplichting om een geconsolideerde jaarrekening en een geconsolideerd jaarverslag op. te stellen, wanneer zij en haar dochterondernemingen, op een overeenkomstig dit besluit geconsolideerde basis, niet meer dan één van volgende drempels overschrijden (geldig tot het boekjaar dat ingaat na 1 januari 1999) : - jaargemiddelde tewerkgesteld personeel: 500 ; - jaaromzet (exclusief BTW): 1.700 miljoen BEF; - balanstotaal: 850 miljoen BEF. Die wijzigingen zijn toepasselijk op de jaarrekeningen afgesloten na 31 december 1991.
54
[BR - JAARVERSLAG 1991
De KMO mag zijn jaarrekening openbaar maken volgens het verkort schema, zelfs al wordt de overschrijding van de criteria naar beneden toe niet gerealiseerd gedurende twee opeenvolgende jaren (art. 27).
Openbaarmaking van bijkantoren Artikel 15 van het koninklijk besluit wijzigt artikel 10 van het koninklijk besluit van 12 september 1983 en schrapt elke verplichting tot openbaarmaking van jaarrekeningen van in België gevestigde bijkantoren en centra van werkzaamheden, onder voorbehoud van specifieke bepalingen toepasselijk op de kredietinstellingen. In het verslag aan de Koning wordt onderstreept dat in België gevestigde bijkantoren en centra van werkzaamheden van buitenlandse vennootschappen verder een afzonderlijke boekhouding moeten blijven voeren, en een afzonderlijke jaarrekening blijven opstellen volgens de regels van de wet van 17 juli 1975 en haar uitvoeringsbesluiten, voor verrichtingen, vermogensbestanddelen en resultaten die betrekking hebben op dit centrum van werkzaamheden of bijkantoor. De bijkantoren en centra van werkzaamheden blijven buiten de werkingssfeer van de wet, indien zij geen eigen opbrengsten hebben uit de verkoop van goederen of dienstenverstrekkingen aan derden, dan wel uit levering van goederen en diensten aan de buitenlandse onderneming waarvan zij afhangen, en waarvan de werkingskosten volledig door de buitenlandse vennootschap worden gedragen.
Jaarrekening van de personenvennootschappen Wat de toepassing betreft van de regeling op de personenvennootschappen waarvan de onbeperkt aansprakelijke vennoten zelf kapitaalvennootschappen zijn, was de Belgische boekhoudwetgeving al in overeenstemming met de Europese richtlijnen. De problematiek werd uitvoerig onderzocht naar aanleiding van de bespreking van het ontwerp van wet van 1 juli 1983 tot wijziging van de wet van 17 juli 1975. Ze wordt geregeld in artikel 10 §1 van het koninklijk besluit van 12 september 1983. Het probleem belangt voornamelijk de vennootschappen onder firma en de gewone commanditaire vennootschappen aan. De wijziging van het stelsel voor de coöperatieve vennootschappen, bij wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, laat de tBR - JAARVERSLAG 1991
55
gelijkstelling toe van de coöperatieve vennootschappen met onbeperkte en hoofdelijke aansprakelijkheid met een persoonsvennootschap. Vandaar dat ze dan ook terecht in artikel 15 van het koninklijk besluit van 30 december 1991 worden onderworpen aan de regeling bepaald in artikel 10 van het koninklijk besluit van 12 september 1983, dat toepasselijk is op de vennootschappen onder firma en op de gewone commanditaire vennootschappen. Zij zijn ook niet langer verplicht om hun jaarrekening openbaar te maken, tenzij zij een grote onderneming zijn in de zin van artikel 12 van de wet en wanneer zij onder hun vennoten vennootschappen of andere rechtspersonen tellen.
Het regime van de meerwaarden De wet van 22 december 1989 voert een aantal belangrijke wijzigingen in aan het fiscale stelsel van de meerwaarden. De taxatie van de meerwaarden wordt geregeld volgens een fiscaal gunstig stelsel van spreiding in de tijd. Maar er kan nu niet meer worden aangenomen dat de meerwaarden voorwerp zouden zijn van een definitieve vrijstelling. Vandaar dat de wetgever dan ook zeer terecht heeft geoordeeld in het boekhoudstelsel boekingsregelingen te moeten inbouwen voor uitgestelde belastingen, zoals die al worden toegepast in buurlanden overeenkomstig de in de internationale standaard voor de jaarrekening lAS nr. 12 opgenomen voorstellen. De uitgestelde belasting wordt op de passiefzijde onder de meest geschikte rubriek geboekt en die rubriek krijgt als nieuwe betiteling «voorzieningen en uitgestelde belastingen». Het nieuwe artikel 35 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 schrijft een waardering van de uitgestelde belastingen voor op basis van het normale bedrag van de belastingen, na aftrek van de weerslag van de belastingverminderingen en -vrijstellingen waarvan op het ogenblik van de boeking van de uitgestelde belastingen kan worden vermoed, dat zij binnen een voorspelbare termijn aanleiding zullen geven tot een lagere belasting op die meerwaarden. In hetzelfde artikel is er nog sprake van een aanpassing van de uitgestelde belastingen wanneer, ingevolge een gewijzigde fiscale toestand van de onderneming, mag worden aangenomen dat het werkelijke bedrag van de geraamde fiscale last waarschijnlijk sterk zal afwijken van het op de passiefzijde ingeschreven bedrag. De Belgische wetgever heeft dus geopteerd voor de methode van de veranderlijke overboeking en volgt daarmee de internationale aanbevelingen terzake op de voet.
56
ISR - JAARVERSLAG 1991
De boeking van de uitgestelde belastingen werd beperkt tot het stelsel van de meerwaarden, kapitaalsubsidies en buitenlandse belastingen. Ook nog in het verlengde van een gewijzigde regeling voor de meerwaarden, heeft de wetgever een bijzondere regeling ingevoerd met betrekking tot «sale en lease backx-verrichtingen en wijzigt hij de boekhoudkundige verwerking van de waardering van vastrentende effecten.
Consortium Het begrip «consortium» wordt ingevoerd in artikel 4 van het koninklijk besluit van 6 maart 1990 op de geconsolideerde jaarrekening van de ondernemingen. Het is de bedoeling van de wetgever om de bedrijfsgehelen te onderwerpen aan de consolidatieplicht wanneer bewezen is dat zij onder een centrale leiding zijn geplaatst, zonder dat er evenwel een onderling filiatieverband bestaat. De formulering van het bedoelde artikel 4 gaf aanleiding tot betwisting, onder meer ten aanzien van de horizontale consolidatieverplichting voor ondernemingen die rechtstreeks worden aangehouden door een andere onderneming, gevestigd buiten de Europese Gemeenschap. De nieuwe tekst brengt uitsluitsel aangezien hij duidelijk stelt dat er geen toepassing van de consortium-regels kan zijn wanneer de ondernemingen in een onderlinge moeder-dochterverhouding staan, dochterondernemingen zijn van een eenzelfde handelsvennootschap of vennootschap in de rechtsvorm van een handelsvennootschap naar Belgisch of buitenlands recht. Deze verduidelijking is dus zonder twijfel een positief punt, ook al gaat die ontegensprekelijk gepaard met een aanzienlijke beperking van het begrip «consortium».
2. REGELING I.V.M. DE OPENBAARMAKING VAN DE JAARREKENING In het Belgisch Staatsblad van 24 december verschijnt een koninklijk besluit van 25 november 1991 betreffende de openbaarmaking van akten en stukken van vennootschappen en ondernemingen. Dit koninklijk besluit vervangt het koninklijk besluit van 7 november 1973 over dezelfde materie. De nieuwe tekst is onder meer het gevolg van de wijziging van artikel 80 van de vennootschappenwet inzake de openbaarmaking van de jaarrekening van de vennootschappen. IBR - JAARVERSLAG 1991
57
Sinds de wet van 24 november 1978 is de Nationale Bank belast met de verspreiding van de jaarrekeningen die werden neergelegd op de griffies van de rechtbanken van koophandel. Ook was zij gemachtigd om globale statistieken op basis van de neergelegde stukken op te maken en uit te geven. In het nieuwe koninklijk besluit krijgt de nationale bank ook de opdracht de jaarrekeningen in te zamelen. De neerlegging geschiedt nu bij de Nationale Bank van België en niet langer op de griffie van de rechtbank van koophandel. De bedoeling van deze hervorming is natuurlijk een inkorting van de weg die de bekendmaking van de jaarrekening voorafgaat, en om op een gecoördineerde wijze de naleving van de vorm- en betalingsvereisten met betrekking tot de gedane neerlegging te kunnen nagaan. De nieuwe procedure betekent ook een vereenvoudiging, in die zin dat het publiek maar één gesprekspartner heeft voor al wat de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening aangaat zowel wat de neerlegging als wat de verspreiding ervan aanbelangt, en ook omdat voor de neerlegging nu één exemplaar kan volstaan. Het beroep staat gunstig tegenover deze hervorming die de rol van de Nationale Bank op het vlak van de bekendmaking van de jaarrekeningen versterkt. Ook stelt het beroep met genoegen vast dat artikel 9, §4 van het koninklijk besluit de Nationale Bank van België de mogelijkheid biedt om de standaardformulieren voor de neerlegging van de jaarrekeningen aan te passen aan de toepasselijke wettelijke en verordenende bepalingen, na het advies te hebben ingewonnen van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen. Die nieuwe regeling zal vermoedelijk meebrengen dat men elk jaar kan beschikken over het best aangepaste formulier. Wel wenst de Raad van het Instituut te onderstrepen dat hij de principes getrouw blijft die bepaald worden in artikel 9 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 op de jaarrekening, dat in een aantal - zij het uitzonderlijke - toestanden de mogelijkheid biedt om af te wijken van het standaardformulier. De Raad oordeelt dat er vanwege de overheid machtsmisbruik zou zijn indien elke afwijking tegenover de standaardbescheiden van de Nationale Bank van België zou worden verworpen. Wat verder de geconsolideerde jaarrekening betreft, oordeelt de Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren dat het onder de huidige omstandigheden onnodig en niet nuttig is om het gebruik van een standaardformulier op te leggen.
58
IBR - JAARVERSLAG 1991
Tijdens de voorbereidende werken van de wet van 18 juli 1991 die artikel 80 van de vennootschappenwet wijzigt, heeft de wetgever ook de mogelijkheid overwogen de praktische regeling voor de neerlegging van de jaarrekening te wijzigen, en het gebruik van een andere drager dan papier eveneens toe te laten. Met name komt het erop neer een regeling te overwegen die de neerlegging van de jaarrekening en van de geconsolideerde jaarrekening op een computermedium zou toelaten. Die belangrijke hervorming is nog niet opgenomen in het koninklijk besluit van 25 november 1991 vanwege de talrijke technische problemen die daarbij komen kijken. De Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren zou een evolutie in die richting bijzonder gunstig genegen zijn, omdat hij oordeelt dat die het gevaar op vergissingen verband houdend met het overschrijven met de hand op een papierdrager beperken, daar waar een computermedium de mogelijkheid biedt om automatisch rekenkundige en logische controles uit te voeren.
Rekenkundige en logische controles De Nationale Bank van België onderwerpt de jaarrekening, neergelegd volgens de schema's gevoegd bij het voornoemd besluit van 8 oktober 1976, aan rekenkundige en logische controles, met uitsluiting van de stukken neergelegd ter verbetering van deze jaarrekening, en van de jaarrekening met betrekking tot boekjaren die het laatste boekjaar waarvoor een jaarrekening werd neergelegd, voorafgaan. Deze rekenkundige en logische controles beogen de samenhang van de bedragen van het recentste boekjaar, voor de rubrieken die voorzien zijn van een mecanografisch nummer, na te gaan. Ze zijn opgenomen in een lijst opgesteld door de Nationale Bank van België na overleg met de Commissie voor Boekhoudkundige Normen. Deze lijst wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De Nationale Bank van België zendt aan de betrokken onderneming en, in voorkomend geval, aan haar commissaris, de lijst van de fouten die ze zou hebben vastgesteld, binnen vier maanden na de datum van aanvaarding van de neerlegging van de jaarrekening, wanneer deze jaarrekening binnen de wettelijke termijnen werd neergelegd. Zij vermeldt het bedrag van de fouten en duidt die aan welke wezenlijk zijn, dit wil zeggen die welke niet kunnen rechtgezet worden [BR - JAARVERSLAG 1991
59
op basis van de gegevens die in de jaarrekening voorkomen. De rechtzetting van deze wezenlijke fouten zal aanleiding geven tot een verbeterde neerlegging binnen een termijn van twee maanden na de datum van verzending van de lijst, overeenkomstig de bepalingen van artikel 80, negende lid van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, ingevoegd bij artikel 33, 4°, van de wet van 18 juli 1991. De Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren is van mening dat die procedure van rekenkundige en logische controle zonder twijfel de kwaliteit van de neergelegde stukken, wat de vorm ervan betreft, zal kunnen verbeteren. Toch wordt in het verslag aan de Koning opgemerkt dat die controles geenszins kunnen gezien worden als een soort van certificering van de jaarrekening. De inhoudelijke of reële kwaliteit van de informatie die ter beschikking gesteld wordt van het publiek, zal daardoor niet verbeteren. De schijn van stukken die - wat de vorm betreft - niet de minste onvolmaaktheid bevatten, mag ons niet misleiden. Het inhoudelijke blijft belangrijker dan het vormelijke. De kwaliteit van de waarderingsregels en hun vaste toepassing over de jaren heen zijn voor de degelijkheid van de aan het publiek ter beschikking gestelde informatie natuurlijk nog belangrijker. De Raad van het Instituut zal niet nalaten de aandacht van de leden te vestigen op de rekenkundige en logische controles die door de Nationale Bank worden verricht en waarvan de lijst in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt. Hij oordeelt dat de bedrijfsrevisoren vanwege hun beroep verplicht zijn te zorgen voor de juistheid van de stukken die aan de Algemene Vergadering worden voorgelegd. Zij zouden de toepassing van die rekenkundige en logische controles op het stuk dat aan de aandeelhouders wordt medegedeeld, stelselmatig in hun werkprogramma's moeten opnemen. Overigens heeft de Raad al herhaaldelijk de opmerking gemaakt dat de commissaris-revisor niet steeds geraadpleegd wordt vóór de neerlegging van de jaarrekening ná de algemene vergadering. Mogelijk kan dit tot gevolg hebben dat onjuiste of onvolledige stukken buiten het weten van de commissaris werden neergelegd. De oplossing voor die uiterst betreurenswaardige toestand kan alleen maar gezocht worden in een overeenkomst tussen de commissaris en de Raad van Bestuur, waarin deze laatste de verbintenis aangaat de jaarrekening vóór haar neerlegging aan de commissaris voor te leggen. Aangezien elke belang-
60
ISR - JAARVERSLAG 1991
rijke vergissing die aan de onderneming wordt gemeld, ook ter kennis van de commissaris moet worden gebracht, krijgt deze de mogelijkheid de overeenstemming tussen de stukken waarover hij verslag heeft uitgebracht en de neergelegde stukken te controleren. Hij zal daar de nodige conclusies uit trekken. De diensten van de Nationale Bank hebben het Instituut om advies verzocht over de rekenkundige en logische controles die op de neergelegde stukken zouden worden uitgevoerd. De Raad heeft de Commissie van boekhouddoctrine gevraagd om in zijn naam de opmerkingen over de voorgestelde lijst van controles mede te delen.
3. GECONSOLIDEERDE JAARREKENING VAN DE PORTEFEUILLEMAATSCHAPPIJEN In het Belgisch Staatsblad van 5 december 1991 is het koninklijk besluit verschenen van 25 november 1991 tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 september 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van de portefeuillemaatschappijen. In dit koninklijk besluit wordt een einde gesteld aan de abnormale toestand die erin bestond dat het koninklijk besluit van 6 maart 1990 betreffende de geconsolideerde jaarrekening van de ondernemingen niet toepasselijk was op die vennootschappen, die precies de enige waren die tot dusver een geconsolideerde jaarrekening openbaar maakten. Luidens het nieuwe besluit worden, in principe, alle bepalingen van het koninklijk besluit van 6 maart 1990 toepasselijk gemaakt op de geconsolideerde jaarrekening die door de portefeuillemaatschappijen moet worden opgesteld en bekendgemaakt. Wel bepaalt het koninklijk besluit dat de uitzonderingen, die gelden voor groepen van ondernemingen, die de in artikel 9 van het koninklijk besluit van 6 maart 1990 bepaalde grenzen niet overschrijden, niet toepasselijk zijn op de portefeuillemaatschappijen. Artikel 14 van het koninklijk besluit van 1 september 1986 werd gewijzigd met het oog op de bevoegdheid van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen om afwijkingen toe te staan onder meer op het vlak van de geconsolideerde jaarrekening. Wel stelt de nieuwe bepaling uitdrukkelijk dat die bevoegdheid niet tot gevolg kan hebben dat er afgeweken wordt van de regels voorgeschreven door de 7e Euro[BR - JAARVERSLAG 1991
61
pese richtlijn betreffende de geconsolideerde jaarrekening. In dit verband lichten wij een passage uit het verslag aan de Koning waarin wordt gesteld : «Portefeuillernaatschappen vormen inderdaad een sociologische amalgaan en in financieel opzicht hebben de groepen, die zij in België vormen, geen of nagenoeg geen equivalent in het buitenland, in of buiten de EEG. Op grond van deze omstandigheden zouden dan ook afwijkingen kunnen verantwoord zijn van het koninklijk besluit van 6 maart 1990, dat, net als voor de richtlijn van 13 juni 1983, voor alle ondernemingen in het algemeen is opgevat.» Deze verantwoording die verklaart dat in het verleden een aantal ondernemingen de jaarrekeningen van verbonden ondernemingen niet hebben geconsolideerd, werd om begrijpelijke redenen bekritiseerd door de financiële analysten en de internationale pers. Men kan bezwaarlijk het instandhouden van reële sociologische kenmerken van Belgische groepen bepleiten in de schoot van een grote Europese markt waarin ze zich, indien ze willen overleven, zullen moeten weten in te passen. Het koninklijk besluit betreffende de geconsolideerde jaarrekening is toepasselijk op het boekjaar dat na 30 juni 1991 is afgesloten. Dit wil zeggen dat de portefeuillemaatschappijen pas een jaar na de meeste ondernemingen, die onder de toepassing vallen van het koninklijk besluit van 6 maart 1990, zich naar de Europese richtlijnen moeten schikken.
4. JAARREKENING VAN DE PENSIOENFONDSEN In vorige verslagen heeft de Raad te kennen gegeven dat het Instituut binnen afzienbare tijd een reglementering wenste tot stand te zien komen m.b.t. de jaarrekening voor de pensioenfondsen. Die instellingen, die in toepassing van de wetgeving op de verzekeringsondernemingen inderdaad aan controle zijn onderworpen kenden tot dusver geen welomlijnde boekhoudregels. Dit gaf aanleiding tot uiteenlopende praktijken, zoals een boekhouding van de verplichtingen eerder dan van een kasboekhouding zoals nu nog gebruikelijk in een groot aantal VZW's. De Controledienst der Verzekeringen heeft het Instituut uitgenodigd om mee te werken aan voorbereidende werkzaamheden met het oog op de uitwerking van een boekhoudregelmentering voor de pensioenfondsen. 62
IBR - JAARVERSLAG 1991
Het koninklijk besluit van 19 april 1991 betreffende de jaarrekening van private voorzorgsinstellingen onderworpen aan de wetgeving betreffende de controle der verzekeringsondernemingen verscheen in het B.S. van 22.06.1991. De Raad is de mening toegedaan dat deze reglementering een betere ondersteuning zal vormen voor de controle van de jaarrekening door de erkende commissaris. De nieuwe reglementering verplicht de pensioenfondsen een boekhouding te voeren conform de gebruikelijke regels van het dubbel boekhouden. Die boekhouding moet betrekking hebben op alle verrichtingen, de bezittingen en de rechten van het pensioenfonds, alsook van zijn schulden en verplichtingen van welke aard ook. De Raad stelt met genoegen vast dat de wetgever de mogelijkheid van een kasboekhouding voor de pensioenfondsen heeft verworpen. Het grootste probleem bij de opstelling van de jaarrekening van die instellingen was voornamelijk het tot uitdrukking brengen van het vermogen en de technische provisies voor verplichtingen van het pensioenfonds. De Raad oordeelt dat de oplossing voorgesteld in het koninklijk besluit van 19 april 1991 aanvaardbaar is. De internationale aanbeveling lAS 26 «Accounting and Reporting by Retirement Benefit Plan» laat de keuze open tussen boeking van de actuariële verbintenis ofwel in de balans of in de toelichting bij de jaarrekening. De inhoud van afdeling 111 van de toelichting is voldoende duidelijk. Bovendien kunnen daarin ook de consequenties worden opgenomen van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 betreffende de toepassing op de private voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, die de ondernemingen die een intern pensioenfonds hadden opgericht ontsloeg van de boeking van de verplichtingen ontstaan voor de inwerkingtreding van de wet als schuld te boeken.
ISR - JAARVERSLAG 1991
63
111. INFORMATIE AAN DE ONDERNEMINGSRADEN
1. Ontwerp-norm
1. ONTWERP-NORM In zijn jaarverslag 1990 had de Raad het over een ontwerp van norm betreffende de controle van de aan de ondernemingsraad verstrekte informatie. Hij onderstreepte dat hij, rekening houdend met het advies van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat, een gewijzigde versie van de ontwerp-controlenorm had uitgewerkt. In de loop van het voorbije jaar werd de Raad niet in kennis gesteld van opmerkingen van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat over de tekst die werd overgezonden. Nu bleek dat de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat niet meer in staat was om nog binnen korte termijn een advies uit te brengen, aangezien de ambtstermijn van de leden eind 1991 verstreek en de Regering geen nieuwe leden vóór de ontbinding van de Kamers heeft benoemd. Aangezien over de ontwerp-tekst van norm al tot tweemaal toe een advies was uitgebracht door de Hoge Raad, aangezien de tekst werd aangepast om in de mate van het mogelijke met de opmerkingen van de Hoge Raad in zijn laatste advies rekening te houden, en aangezien ook nog kon overwogen worden om later de tekst van de norm te wijzigen voor zover dit nodig zou blijken om in te spelen op preciese vragen van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat, heeft de Raad van het Instituut geoordeeld dat het wenselijk was de definitieve tekst van de norm betreffende de controle op de economische en financiële informatie te verstrekken aan de ondernemingsraden uit te vaardigen. De norm die in bijlage tot het verslag werd opgenomen, is toepasselijk op het verslag dat de confraters bij de ondernemingsraad moeten uitbrengen na 1 maart 1991.
64
IBR - JAARVERSLAG 1991
IV. VENNOOTSCHAPSRECHT EN CONTROLE 1. Wijziging van het vennootschapsrecht 2. Controle van personen vennootschappen 3. Ontwerp-norm betreffende de geconsolideerde jaarrekening 4. Ontwerp-aanbeveling inzake controle 5. Bankbevestiging 6. Opheffing omzendbrieven inzake controle 7. Verslag over belangenconflicten binnen de vennootschappen 8. Controle van de KMO's 9. Reikwijdte van de kwijting 10. Inbreng in natura
1. WIJZIGING VAN HET VENNOOTSCHAPSRECHT De wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad 01.08.1991) wijzigt op ingrijpende wijze de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen: de bepalingen betreffende de coöperatieve vennootschap worden door een volledig herschreven tekst vervangen. Het verheugt de Raad dat de wetgever eindelijk een initiatief heeft genomen om het evenwicht te herstellen tussen de naamloze vennootschappen en de BVBA's enerzijds en de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid anderzijds. Dit evenwicht was grondig verstoord door het aannemen van verschillende wetten die de procedures en de bronnen van aansprakelijkheid voor de eerste twee vennootschapsvormen hadden gewijzigd, terwijl het stelsel van de coöperatieve vennootschap ongewijzigd bleef. Vermelde wet is evenwichtherstellend omdat beide stelsels nu dichter bij mekaar worden gebracht. Wel kan de overhaasting waarmee de wetgever tewerk is gegaan betreurd worden, een overhaasting die teksten oplevert die bij de toe[BR - JAARVERSLAG 1991
65
passing heel wat vraagtekens doen rijzen. De leden van het Instituut hebben hun twijfels over de interpretatie van bepaalde teksten, die hen zouden kunnen doen wijzen op mogelijke vergissingen conform artikel 640cties Venn.w. waarnaar artikel 147 octies verwijst. Zo kan bijvoorbeeld in een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid de vraag worden gesteld op welk deel van het kapitaal de wettelijke reserve moet worden berekend. Hoe is de vertegenwoordiging in rechte geregeld ? Zijn statutaire bevoegdheidsbeperkingen aan derden tegenstelbaar ? Kan het publiek inzage nemen van de lijst van vennoten wiens aansprakelijkheid is beperkt, en die niet ter griffie wordt neergelegd (art. 161 en 163) ? Is er geen enkele bescherming van de schuldeisers wanneer het vast gedeelte van het kapitaal wordt verminderd? Gebeurt de toepassing van artikel 164 § 1 met uitsluiting van de toepassing van artikel 167 wat betreft de vormvereisten van het verslag? Verder kan ook nog de vraag worden gesteld naar de gegrondheid van een aantal bepalingen, zoals de onoverdraagbaarheid gedurende twee boekjaren van aandelen die een inbreng in natura vertegenwoordigen (art. 142, § 1, 3e lid) ; het ontbreken van een verwijzing naar artikel 60 wat de tegenstrijdigheid van belangen betreft; het verbod om op eigen aandelen in te schrijven, terwijl blijkbaar niets verhindert dat die onmiddellijk bij het verlijden van de akte zouden worden ingekocht.
Wijziging van de rechtsvorm van de vennootschappen Dezelfde wet regelt ook de omzetting van vennootschappen. De Raad van het Instituut wenst duidelijk te stellen dat hij zich afzet tegen de ingevoerde wijzigingen en dat hij diep werd geschokt door de wijze waarop dit is gebeurd. Op verzoek van de Raad van het Instituut heeft de Senaatscommissie in haar verslag van 26 mei over het ontwerp 1107 (Gedr.St. Senaat, 1107-3 (1990-1991), p. 222) genotuleerd dat, in afwachting van nader overleg met beide gereglementeerde beroepen, de wijziging van de omvormingsregeling werd verworpen; desalniettemin komt er plots nog geen maand later een lijnrecht tegenovergestelde beslissing zonder het minste overleg en met de actieve steun van de afgevaardigde van de Minister van Justitie.
66
IBR - JAARVERSLAG 1991
Door die ongelegen beslissing worden de evenwichten, bereikt door de wet op de hervorming van het bedrijfsrevisoraat, op de helling gezet. De Raad van het Instituut is weliswaar niet principieel gekant tegen een herziening van de uitoefeningsvoorwaarden van het beroep, maar wenst toch te onderstrepen dat hij de problematiek niet beschouwt als de verdediging van een monopoliepositie, hoewel dit in het Parlement zo wél wordt voorgesteld. De problemen in verband met de uitoefening van wettelijke opdrachten en met name de voorwaarden van onafhankelijkheid en beroepsbekwaamheid (zie Jaarverslag 1986, p. 112, over de resultaten van de overgangsperiode voor de toegang tot het beroep van bedrijfsrevisor) moeten in globo in een open discussie met alle betrokken partijen worden besproken, met inbegrip van de sociale partners in de schoot van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat, zoals dat in 1985 het geval was. De argumenten die in het Senaatsverslag naar voren worden geschoven, worden aangehaald zonder dat er een debat op aansluit, en zonder dat op een aantal afbrekende uitspraken of verkeerde verwijzingen naar de ontwikkeling binnen de Europese Gemeenschap een antwoord kan worden gegeven.
2. CONTROLE VAN PERSONENVENNOOTSCHAPPEN De Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 8 november 1990 (90/605/EEG) wijzigt het toepassingsgebied van de 4e en de 7e richtlijn betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening. Meer bepaald schrijft de richtlijn voor dat de vennootschap onder firma en de gewone commanditaire vennootschap, wat de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening betreft, onder de toepassing moeten vallen van het gemeen recht indien alle onbeperkt aansprakelijke vennoten vennootschappen zijn. Hoger (cf. 11.1.) hebben wij al opgemerkt dat die richtlijn slechts een beperkte invloed heeft op het Belgische boekhoudrecht. Maar wel was de wetgever verplicht de Belgische wetgeving aan te passen om in overeenstemming te zijn met artikel 51 van de 4e richtlijn, dat de controle op de jaarrekening voorschrijft. [BR - JAARVERSLAG 1991
67
Zo bepaalt artikel 10, § 1, van het koninklijk besluit van 12 september 1983 tot uitvoering van de wet van 17 juli 1975 : «De artikelen 64 tot 66, 77, 80, 177bis en 177ter, tweede lid van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen zijn van toepassing op de vennootschappen naar Belgisch recht die zijn opgericht als vennootschap onder firma, gewone commanditaire vennootschap of coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid, op de in artikel 1, eerste lid, 3° van de wet van 17 juli 1975 bedoelde openbare instellingen, alsook op de in artikel 1, eerste lid, 4° van deze wet bedoelde instellingen waarop hoofdstuk I van deze wet van toepassing is verklaard. Het eerste lid is evenwel niet van toepassing op : 1° de in artikel 12, § 2 van de wet van 17 juli 1975 bedoelde ondernemingen; 2° de in het vermelde lid bedoelde vennootschappen waarvan alle vennoten natuurlijke personen zijn (...)>>. Uit deze bepaling kan worden afgeleid dat de vennootschappen onder firma of de gewone commanditaire vennootschappen waarvan ten minste één vennoot een rechtspersoon is, verplicht hun jaarrekening moeten laten controleren en bekendmaken wanneer bedoelde vennootschappen één van de criteria overschrijden die toelaten de vennootschap als een kleine of middelgrote onderneming te beschouwen.
3. ONTWERP-NORM BETREFFENDE DE GECONSOLIDEERDE JAARREKENING In zijn jaarverslag 1990 deelde de Raad mede dat hij onmiddellijk na de bekendmaking van het koninklijk besluit van 6 maart 1990 betreffende de geconsolideerde jaarrekening, een commissie had samengesteld belast met het uitwerken van controlenormen ter vervanging van de geldende teksten. De commissie had een ontwerp neergelegd in december 1990. De Raad meldde eveneens dat de vroegere norm van 2 maart 1984 was achterhaald en dat die werd opgeheven. In de loop van het jaar heeft de Raad verder werk gemaakt van de goedkeuring van de norm. Om het advies van de leden te kennen, werd
68
IBR - JAARVERSLAG 1991
de tekst ervan in de Periodieke Berichten gepubliceerd. Na deze adviesinwinning heeft de Raad ter vergadering van 9 november 1991 een definitief standpunt ingenomen en heeft hij, overeenkomstig artikel 101 van de wet van 21 februari 1985 op de hervorming van het bedrijfsrevisoraat, de ontwerp-norm voor advies aan de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat overgezonden. De norm zal pas definitief kunnen worden goedgekeurd in de loop van het jaar 1992.
4. ONTWERP-AANBEVELING INZAKE CONTROLE In de loop van het jaar heeft de Raad van het Instituut twee ontwerpteksten van controle-aanbeveling besproken en goedgekeurd:
De weerslag van de interne controle op de controlewerkzaamheden Deze ontwerp-aanbeveling steunt op aanbeveling nr. 6 van het IFAC. De bedoeling is paragraaf 2.4. van de algemene controlenormen toe te lichten; daarin wordt gesteld dat de revisor zijn mening steunt onder meer op het onderzoek van het interne controlesysteem, waarvan hij de doeltreffendheid nagaat door middel van steekproeven. In deze context sprak de Raad volgend oordeel uit: een betekenisvol zwak punt in het interne controlesysteem moet slechts in het controleverslag worden vermeld, voor zover de revisor geen genoegen kon nemen met de bewijskrachtige gegevens die hij langs andere wegen heeft bijeengebracht. Wanneer de substantieve procedures hem tot de conclusie brengen dat de informatie betrouwbaar is, hoeft hij geen melding te maken van het zwakke punt. Toch kan de revisor het wenselijk oordelen daarvan in zijn verslag gewag te maken, wanneer het gevaar voor fraude of vergissing aanzienlijk is.
Beperkt onderzoek De controletechniek op basis van een beperkt onderzoek wordt omschreven in paragraaf 1.4. van de algemene controlenormen. Die proIBR - JAARVERSLAG 1991
69
eedure kan niet volstaan wanneer de revisor een verklaring moet afgeven over het getrouw beeld van het vermogen, de financiële positie en de resultaten van het boekjaar. De methode is daarentegen wel geschikt voor het nazicht van tussentijdse boekhoudstaten die overeenkomstig de wet, het volledige schema van de jaarrekening of de geconsolideerde jaarrekening, met inbegrip van de toelichting, niet moeten volgen. Wanneer de revisor een beperkte controle doorvoert, speelt hij in op een specifieke doelstelling die niet identiek is met het door de controle van de jaarrekening nagestreefde doel. In onze hypothese kunnen de gecertificeerde inlichtingen onmogelijk een getrouw beeld geven van het vermogen, de financiële positie en de resultaten van het boekjaar, aangezien zij niet alle informatie vermelden die in het kader van de jaarrekening is vereist. De bedoeling is na te gaan of de informatie met verantwoorde zorg werd samengesteld, of zij beantwoordt aan het wettelijke doel en of de informatie de mogelijke gebruikers niet misleidt. Overeenkomstig de internationale boekhoudleer en de algemeen aanvaarde praktijk zal het verslag, dat de revisor mogelijkerwijs aansluitend op een beperkt onderzoek zal uitbrengen, bij voorkeur opgesteld zijn in een negatieve vorm. In de ontwerp-aanbeveling stelt de Raad volgende formulering voor: « Tot besluit verklaren wij dat wij zijn overgegaan tot het onderzoek van de tussentijdse staat van vennootschap ..., afgesloten per , met een balanstotaal van ... en een resultaat over de periode van Ons onderzoek had voornamelijk betrekking op de analyse, de vergelijking en de bespreking van de financiële informatie. Het was dan ook minder uitgebreid dan een controle met het oog op de certificering van de jaarrekening. Uit dit onderzoek zijn geen gegevens naar voren gekomen die zouden nopen tot betekenisvolle aanpassingen van de tussentijdse staat».
Het beperkt onderzoek is een controletechniek die aangepast lijkt in het raam van de periodieke informatie van de ter beurze genoteerde vennootschappen, of nog in het kader van de controles naar aanleiding van de uitkering van een interim-dividend.
70
[BR - JAARVERSLAG 1991
De uitvaardiging van het koninklijk besluit van 18 september 1990 betreffende de verplichtingen die voortvloeien uit de toelating van effecten tot de officiële notering aan een openbare fondsen- en wisselbeurs van het Rijk, heeft tot gevolg dat een aanbeveling i.v.m. het beperkt onderzoek noodzakelijk werd. Het was inderdaad belangrijk dat het Instituut zo snel mogelijk een standpunt zou innemen inzake de noodzakelijke beroepswerkzaamheden van de commissaris-revisor in het geval hij, met toepassing van artikel 3 van het bedoelde koninklijk besluit, aangezocht wordt om een controle uit te oefenen op de zesmaandelijkse informatie.
5. BANKBEVESTIGING Bedrijfsrevisoren vragen regelmatig bij kredietinstellingen verklaringen betreffende de tegoeden en verplichtingen van ondernemingen waarvan zij de rekeningen controleren. Op verzoek van de Belgische Vereniging der Banken werd een werkgroep opgericht belast met het onderzoek naar een mogelijke standaardisatie van de bankbevestigingen die door bedrijfsrevisoren of door accountants worden verstuurd. De standaardisatie van de bevestigingen is noodzakelijk om tijd te kunnen besparen bij het beantwoorden ervan, en de daaraan verbonden kosten te beperken. Uit de praktijk is immers gebleken dat de gestelde vragen vergelijkbaar zijn, ook al worden die in een verschillende volgorde en met andere bewoordingen geformuleerd. Elke aanvraag tot bevestiging diende dan ook volledig te worden onderzocht door de bank, alvorens die de aangevraagde inlichtingen kon opzoeken. Luidens de overeenkomst die met de Belgische Vereniging der Banken werd gesloten, zal de bank, wanneer de aanvraag tot bankbevestiging wordt verzonden via het standaardformulier, kunnen antwoorden worden met een standaardbrief aan de hand waarvan onmiddellijk die punten kunnen worden teruggevonden waaromtrent inlichtingen worden verstrekt. De Belgische Vereniging der Banken drong verder ook nog aan dat de vragenlijst, in de mate van het mogelijke, zou toegezonden worden in de maand die aan de afsluiting van de jaarrekening voorafgaat, en dat zij altijd zou verstuurd worden aan het adres van de zetel en niet aan zetel én bijkantoor. [BR - JAARVERSLAG 1991
71
De Raad verheugt zich over de afspraak die terzake is gemaakt, en beveelt de leden aan om zoveel mogelijk voor hun aanvragen tot bankbevestiging van het standaardformulier gebruik te maken.
6. OPHEFFING OMZENDBRIEVEN INZAKE CONTROLE Ingevolge diverse wijzigingen van het boekhoud- en vennootschapsrecht die in de loop van de jongste jaren werden aangenomen, moeten volgende omzendbrieven als achterhaald en opgeheven worden beschouwd:
- Omzendbrief C.001/78 betreffende de geconsolideerde balansen niet onderworpen aan de commissarissen-revisoren. De omzendbrief is, ingevolge de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 6 maart 1990 betreffende de geconsolideerde jaarrekening van de ondernemingen, zonder voorwerp geworden; - Omzendbrief C.002178 met betrekking tot de toepassing van de koninklijke besluiten betreffende de jaarrekening. Deze omzendbrief die handelde over de datum van inwerkingtreding van de verschillende koninklijke besluiten, genomen ter uitvoering van de wet van 17 juli 1975 over de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen, is achterhaald. Het principe luidens hetwelke de leden van het Instituut straf- en tuchtrechtelijk aansprakelijk zouden zijn telkens het boekhoudstelsel of de jaarrekening niet conform de wettelijke en verordenende voorschriften zijn, blijkt genoegzaam uit de algemene controlenormen ; - Omzendbrieven C.004/78 en C.006/82 betreffende de openbaarmaking van de conclusies van het verslag van de commissaris-revisor. In deze omzendbrieven wordt aanbevolen de conclusie van het verslag van de commissaris te identificeren, en zo tegemoet te komen aan het voorschrift van artikel 80, 5° van de vennootschappenwet, dat stelde dat alleen de conclusie van het controleverslag diende openbaar gemaakt te worden. Ingevolge de wijziging van artikel 80 van de vennootschappenwet, dat nu de openbaarmaking van de volledige tekst van het verslag oplegt, zijn ook deze omzendbrieven achterhaald. Wel beveelt de Raad aan om de huidige structuur van het controle verslag over de jaarrekening of over de geconsolideerde jaarrekening te behouden, en de reikwijdte van de verklaring in de laatste paragraaf samen te vatten.
72
IBR - JAARVERSLAG 1991
7. VERSLAG OVER BELANGENCONFLICTEN BINNEN DE VENNOOTSCHAPPEN De wijziging van het vennootschapsrecht bij wet van 18 juli 1991 (zie hoger IVl.) houdt ook een belangrijke wijziging in van artikel 60 van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen. Die bepaling schrijft voor dat de raad van bestuur de algemene vergadering moet inlichten, wanneer hij tot een verrichting of een reeks verrichtingen heeft besloten of wanneer hij een beslissing heeft genomen bij de uitvoering waarvan een bestuurder rechtstreeks of zijdelings een persoonlijk belang heeft. De raad van bestuur brengt verslag uit over de omstandigheden waarin tot bedoelde verrichtingen of beslissingen is besloten, over de voorwaarden waaronder zij tot stand zijn gekomen en over de gevolgen ervan voor de vennootschap. De wet schrijft ook nog voor dat de commissaris-revisor of, indien er geen is, een bedrijfsrevisor aangewezen door de raad van bestuur of een externe accountant die op dezelfde wijze wordt aangewezen en ingeschreven is op de lijst van de externe accountants van het Instituut der Accountants, een verslag opstelt waarin deze verklaart dat de in het verslag van de raad van bestuur opgenomen verklaringen juist zijn en voldoende om de algemene vergadering voor te lichten. De nieuwe wettelijke bepaling gaat veel verder dan de vroeger ingeval van belangenconflict geldende procedure. Verder mag de bestuurder wél aan de beraadslaging en aan de stemming deelnemen, wanneer de tegenstrijdigheid van belangen uitsluitend voortvloeit uit de aanwezigheid van de betrokken bestuurder in de raad van bestuur van één of meer vennootschappen waarop die verrichtingen of beslissingen betrekking hebben. Maar wel blijft ook in dat geval de informatieplicht van de raad van bestuur en van de commissaris-revisor toepasselijk. Deze toestand zal ongetwijfeld toepassingsmoeilijkheden teweegbrengen in groepen van vennootschappen. De Raad oordeelde dat de leden zo snel mogelijk ingelicht moesten worden over de reikwijdte van het optreden van de revisor bij de uitvoering van deze opdracht. Van 23 oktober al werd een omzendbrief C.010/91 betreffende tegenstrijdigheid van belangen (zie bijlage 4) die de leidraad wil zijn voor de interpretatie van artikel 60, aan de leden van het Instituut toegezonden. Daarnaast heeft de Raad de Juridische IBR - JAARVERSLAG 1991
73
Commissie verzocht de bepaling verder te onderzoeken en ten behoeve van de leden een concrete studie te maken over de toepassing ervan. De Raad vestigt in het bijzonder de aandacht op de positie van de commissaris-revisor bij een belangenconflict in de door hem gecontroleerde vennootschap. De Raad is de mening toegedaan dat, indien de commissaris-revisor bij het lezen van de notulen van de raad van bestuur of op een andere wijze tot de vaststelling zou komen dat de in artikel 60 voorgeschreven procedure niet werd toegepast, hij de raad van bestuur daarvan schriftelijk moet op de hoogte brengen. Indien er geen nieuwe beraadslaging en nieuwe stemming conform het wettelijk voorschrift komt, zou hij - onder referte aan artikel Moeties Venn.w. daarvan melding moeten maken in het verslag dat hij met toepassing van artikel 65 Venn.w. aan de algemene vergadering richt. De commissaris-revisor moet nagaan of er wel degelijk verslagen zijn van de raden van bestuur wanneer twee vennootschappen één of meer gemeenschappelijke bestuurders hebben en zij verrichtingen, bedoeld in artikel 60, afsluiten. Toch lijkt het voor de hand te liggen dat het verslag van de raad van bestuur en ook het verslag van de commissaris-revisor betrekking kunnen hebben op verscheidene verrichtingen in eenzelfde boekjaar, waarbij er sprake is van tegenstrijdigheid van belangen. Het verslag moet overgelegd worden aan de eerstkomende algemene vergadering nadat de raad van bestuur de beslissing heeft genomen. Het verslag dat de bedrijfsrevisor met toepassing van artikel 60 opstelt, moet een bijzonder verslag zijn dat niet het verslag is, voorgeschreven door artikel 65 Venn.w. Het moet gericht zijn aan de algemene vergadering, maar de wet schrijft niet voor dat het moet verspreid worden onder de aandeelhouders en ook niet dat het via neerlegging ter griffie van de rechtbank van koophandel moet openbaar gemaakt worden.
8. CONTROLE VAN DE KMO'S De reikwijdte van het verslag van de commissaris-revisor bij vennootschappen die de kenmerken hebben van kleine of middelgrote ondernemingen, kan aanleiding geven tot problemen, omdat de administra-
74
IBR - JAARVERSLAG 1991
tieve organisatie van een kleine onderneming per definitie beperkt is en de interne controles die de revisor als onontbeerlijk beschouwt, niet werden ingebouwd. Paragraaf 3.2.3. van de algemene controlenormen maakt van die problemen gewag. Wij citeren: «Het feit dat een kleine onderneming niet alle principes van de interne controle kan naleven, heeft niet tot gevolg dat de revisor noodzakelijk een voorbehoud moet maken in zijn verslag over de jaarrekening. Een voorbehoud is niet vereist wanneer de interne controle aangepast is aan de aard en de omvang van het bedrijf en wanneer de revisor waarborgen heeft bekomen over de nodige betrouwbaarheid van de informatie die hem door de boekhouding van de onderneming wordt verstrekt». In het voorbije jaar heeft de Raad, op verzoek van een technische werkgroep van het BCNAR, de problematiek opnieuw bekeken. De werkgroep had een bezinningsnota rond de controle van kleine en middelgrote ondernemingen voorgelegd. Eén van de overwogen oplossingen bestond hierin dat het verslag een principieel voorbehoud zou maken met betrekking tot de onmogelijkheid om een verklaring af te geven over de volledigheid van de boekingen in een kleinere omvang. De werkgroep oordeelde dat dergelijk principieel voorbehoud best kon opgenomen worden in alle certificeringsverslagen over de jaarrekening van een KMO. De Raad oordeelde het niet nuttig, noch aangewezen iets te veranderen aan de principes van de algemene controlenormen. Wanneer de commissaris-revisor, nadat hij de administratieve organisatie van een onderneming heeft onderzocht, meent dat de jaarrekening op een voldoende betrouwbare wijze is opgesteld, dan hoeft hij in zijn verslag geen voorbehoud te maken. Wel is het wenselijk dat de revisor in een aan deze problematiek gewijde paragraaf uiteenzet op welke wijze hij zijn controles heeft afgestemd op de kenmerken van de kleine ondernemmg. Bij wijze van voorbeeld heeft de Raad wel volgende formulering, een voorstel van de werkgroep, aanvaard : «De vennootschap wordt gekenmerkt door een omvang, structuur en organisatie die relatief beperkt zijn. Overeenkomstig de algemene [BR - JAARVERSLAG 1991
75
controle normen van het Instituut der Bedrijfsrevisoren hebben wij onze controlemethode aan die gegevenheid aangepast. Aangezien het interne controlesysteem beperkt is, hebben wij onze werkzaamheden toegespitst op substantieve procedures op de verschillende rubrieken van de jaarrekening.»
9. REIKWIJDTE VAN DE KWIJTING Artikel 79 van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen bepaalt: «Na goedkeuring van de balans beslist de algemene vergadering bij afzonderlijke stemming over de aan de bestuurders en commissarissen te verlenen kwijting». De vraag werd gesteld of die kwijting aan de commissaris-revisor wordt gestemd alleen maar voor de uitoefening van zijn opdracht als commissaris-revisor, dan wel of die ook betrekking heeft op de overige wettelijke of conventionele opdrachten. Na het advies te hebben ingewonnen van de Juridische Commissie, neemt de Raad het volgende standpunt in. Vooreerst moet er een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen de kwijting die aan de bestuurders wordt verleend en de kwijting die aan de commissarissen wordt gegeven. Wat de kwijting aan de bestuurders betreft, wordt algemeen aanvaard dat die betrekking heeft op hun beheer. De kwijting aan de commissarissen wordt altijd op basis van hun verslag verleend. Artikel 79 vooronderstelt dat de algemene vergadering met kennis van zaken over de kwijting stemt, wat dus wil zeggen nadat zij het verslag van de raad van bestuur en het verslag van de commissarisrevisor heeft gehoord. De inhoud van die verslagen zal dus bepalend zijn voor de reikwijdte van de kwijting. Een décharge veronderstelt immers dat de vennootschap verzaakt aan haar recht om een eventuele aansprakelijkheidsvordering in te stellen. Voor de geldigheid van die afstand bepaalt de wet als absolute voorwaarde dat er met kennis van zaken is beraadslaagd (Cass., 12 februari 1981, RPS, 1981, p. 116). Wanneer uit het verslag van de commissaris-revisor blijkt dat hij, naast zijn controle-opdracht, in de loop van het boekjaar ook nog andere wettelijke opdrachten heeft uitgeoefend, heeft de kwijting niet alleen op zijn opdracht als commissaris betrekking. Wel stipt de Raad aan dat de commissaris-revisor geenszins verplicht is de bijzondere opdrachten die hij heeft vervuld in zijn controleverslag te vermelden. 76
IBR - JAARVERSLAG 1991
Wat de conventionele opdrachten betreft, weze opgemerkt dat de commissaris-revisor deze niet in zijn hoedanigheid van commissiarisrevisor uitvoert. Deze opdrachten zijn het gevolg van een bijzondere overeenkomst die wordt gesloten tussen de bedrijfsrevisor en de vennootschap. De vennootschap kan ook hiervoor kwijting verlenen, maar dat moet dan wel op expliciete wijze gebeuren. Het hoeft geen betoog dat een dergelijke kwijting alleen maar kan vóórkomen wanneer het een met de functie van commissaris verenigbare conventionele opdracht betreft. Als besluit stelt de Raad dat wanneer noch de commissaris-revisor, noch de raad van bestuur melding hebben gemaakt van een opdracht anders dan de wettelijke opdracht, de kwijting alleen maar betrekking heeft op de certificering stricto sensu van de jaarrekening. Wanneer in het verslag van de commissaris en van de raad van bestuur [bijvoorbeeld naar aanleiding van aanvullende honoraria (art.64ter)] wel gewag wordt gemaakt van andere wettelijke of conventionele opdrachten, heeft de kwijting ook op deze opdrachten betrekking.
10. INBRENG IN NATURA Inbreng van vreemde valuta In zijn jaarverslag 1989 (p. 92) besprak de Raad het stelsel van de inbrengen in vreemde valuta. Hij oordeelde dat dergelijke inbrengen beschouwd dienden te worden als inbrengen in natura. Na de goedkeuring van de wet van 12 juli 1991 (Belgisch Staatsblad 9 augustus 1991) moet die stelling worden herzien. Die wet laat inderdaad toe dat het kapitaal van een handelsvennootschap uitgedrukt wordt in ECU of in een andere munt die de munteenheid van één van de lid-staten van de OESO is. Nu kan dus ook een inbreng in geld worden verricht die is uitgedrukt in vreemde valuta, op voorwaarde dat het kapitaal van de vennootschap zelf ook in die munteenheid is uitgedrukt. In dit geval moet er inderdaad geen enkele omrekening geschieden. Logisch gezien zou die regel tot gevolg hebben dat een inbreng in Belgische frank - die een omrekening veronderstelt in de munteenheid waarin het kapitaal van de vennootschap is uitgedrukt - dan ook als een inbreng in natura moet worden beschouwd. IBR - JAARVERSLAG 1991
77
Tot besluit: het is de munteenheid waarin het kapitaal van de vennootschap is uitgedrukt die bepalend is voor de vraag of we met een inbreng in natura dan wel met een inbreng in geld te maken hebben.
Saldo van een rekening-courant Aan de Raad werd de vraag voorgelegd in welke mate op een inbreng in geld kan worden gestort via compensatie met het saldo van een rekening-courant. Vooreerst moet duidelijk worden gesteld dat een rekening-courant geen voorwerp van een inbreng kan zijn. Alleen het saldo van zo'n rekening kan worden ingebracht. Vandaar dat de rekening-courant onvermijdelijk op een bepaalde datum zal moeten worden afgesloten om het juiste bedrag van het saldo te kennen. In elk geval moet één vierde in geld worden gestort op een bijzondere rekening die op naam van de vennootschap of de vennootschap in oprichting werd geopend (art. 29bis, Se lid, en 34, § 3 Venn.w.). Het probleem van de storting via compensatie kan alleen maar wat het saldo betreft aan de orde zijn. Het is in dit verband dat de mogelijkheid van inschrijving op rekening-courant of van compensatie soms wordt opgeworpen. Nadat hij het advies heeft ingewonnen van de Juridische Commissie, moet de Raad vaststellen dat de compensatie van rechtswege plaatsvindt, met toepassing van de wet, wanneer de schulden vaststaand, liquide en opeisbaar zijn. Dit zou onbetwistbaar het geval zijn voor een rekening-courant op een bepaalde datum afgesloten. Wanneer het echter slechts om een eenvoudige inschrijving van het bedrag op de rekening-courant van de aandeelhouder gaat, kan er geen sprake zijn van wettelijke compensatie. Evenmin zou gewag kunnen gemaakt worden van een compensatie bij overeenkomst, omdat dergelijke regel gepaard zou gaan met een omzeiling van de regels inzake de inbreng in natura. Wanneer de bedoeling duidelijk erin bestaat een saldo van een reeds bestaande rekening-courant in te brengen, moet de controleprocedure voor inbrengen in natura worden toegepast.
78
IBR - JAARVERSLAG 1991
V CONTROLE-OPDRACHTEN IN SPECIFIEKE SECTOREN 1. Hervorming van de controle van de kredietinstellingen 2. Openbare kredietinstellingen 3. Beursvennootschappen 4. Controle van de verzekeringsmaatschappijen - nieuwe onderrichtingen 5. Controle van de economische overheidsbedrijven 6. 1nstellingen van openbaar nut 7. Boekhouding van de politieke partijen 8. Bedrijven uit de diamantsector 9. Erkenning van aannemers
1. HERVORMING VAN DE CONTROLE VAN DE KREDIETINSTELLINGEN In zijn jaarverslag 1990 (p. 90) heeft de Raad al aangekondigd dat het in de bedoeling van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen lag om het stelsel, dat toepasselijk is op de controle van de kredietinstellingen, te laten aansluiten op de aanbeveling die werd voorbereid in samenwerking met het IFAC en het Comité des règles et pratiques de contróle des opérations bancaires (het Bazel-comité). Het hele jaar door werden de besprekingen met de Commissie voor het Bank- en Financiewezen verdergezet, enerzijds wat de draagwijdte betreft van de medewerkingsopdracht die de commissaris-revisor heeft inzake prudentiële controle, en anderzijds wat de uitwerking van nieuwe algemene controlenormen betreft. De diverse betrokken partijen wensen dat de wijzigingen aan de bestaande controle-regeling onmiddellijk bij de wijziging van de wet zouden ingaan. Dit veronderstelt dat vooraf of ten minste gelijktijdig een overeenkomst wordt bereikt over de praktische tenuitvoerlegging van die controles. ISR - JAARVERSLAG 1991
79
In de loop van de besprekingen is gebleken dat er meer duidelijkheid moest geschapen worden wat betreft de relaties tussen het Instituut der Bedrijfsrevisoren en de beroepsvereniging, waarvan de door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen erkende leden van het Instituut lid zijn. Het Instituut van de door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen erkende revisoren werd opgericht onder referte aan de wet van 31 maart 1898 op de beroepsverenigingen. Het werd op 9 oktober 1940 gesticht. Verscheidene malen al werden er wijzigingen doorgevoerd, maar de voor ons belangrijkste is de wijziging van 27 januari 1977 volgens dewelke, overeenkomstig de wettelijke regeling, een werkend lid van de vereniging, een door de Commissie voor het Banken Financiewezen erkende bedrijfsrevisor moet zijn die een functie uitoefent bij één of meer banken, één of meer private spaarkassen of nog bij één of meer instellingen die onder de toepassing vallen van hoofdstuk 1 van de wet 10 juni 1964. Ingevolge de evolutie op het vlak van de bankcontrole en ook de hervorming van het bedrijfsrevisoraat, was het wenselijk de relaties tussen beide instellingen - waarvan overigens alle leden de hoedanigheid van bedrijfsrevisor hebben - duidelijk te omschrijven. Dit gebeurde aan de hand van een gemeenschappelijke verklaring die op 10 september 1991 door het Directiecomité van het IREB werd goedgekeurd en op 13 september 1991 door de Raad van het Instituut. De tekst van deze verklaring luidt als volgt:
VERKLARING: INSTITUUT DER REVISOREN ERKEND DOOR DE COMMISSIE VOOR HET BANKEN FINANCIEWEZEN
Inleiding Deze verklaring bevestigt enerzijds een bestaande feitelijke situatie en definieert anderzijds de rol en samenwerking tussen het IREB en IER.
80
[BR - JAARVERSLAG 1991
Krachtlijnen 1. De wijziging van de organisatie van het bankrevisoraat laat de eigen rechtspersoonlijkheid van het Instituut der Revisoren erkend door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen ongemoeid.
2. De statuten en het huishoudelijk reglement zullen geactualiseerd dienen te worden, teneinde de nieuwe verhouding welke tot stand moet komen tussen het IREB en het IBR te weerspiegelen. 3. Een overeenkomst wordt afgesloten tussen het IREB en IBR welke wenselijk zou omvatten dat: enerzijds: (i)
het IREB en elk van haar leden, niettegenstaande hun lidmaatschap van het IREB, erkennen dat alle beroepshandelingen van de individuele beroepsbeoefenaar en/of revisorenvennootschap deze zijn van een bedrijfsrevisor.
(ii) De vaststelling onder (i) impliceert dat het geheel van wetten, besluiten, reglementen, normen en aanbevelingen op elke bedrijfsrevisor toepasselijk, ongeacht het lidmaatschap van het IREB, op elk van de leden van het IREB onverminderd toepasselijk is. anderzijds: (i)
Tengevolge van niet enkel de historische situering van het IREB maar ook de toekomstige opdracht van de bedrijfsrevisor binnen de financiële sector, het bestaan van specifieke instructies van een opdrachtgever verschillend van de aandeelhouders alsook de uitdrukkelijke wens van de voogdij-instantie, zal het IREB : - gezien haar bevoorrechte relatie met het CBF, een adviesen studiefunctie waarnemen m.b.t. alle beroepsaangelegenheden die de bedrijfsrevisor aanbelangen inzake controleopdrachten binnen de financiële sector; - in samenspraak met de bevoegde organen van het IBR naar buiten treden tegenover de bevoegde controle-instanties, [BR - JAARVERSLAG 1991
81
organismen en verenigingen teneinde de belangen van de bedrijfsrevisor erkend door de Bankcommissie, welke functioneert binnen de financiële sector, toe te lichten en te verdedigen. 4. Gezien het gestelde onder 3 (i) en (ii), zal het IER, met eerbiediging van haar wettelijk en reglementair statuut, er naar streven om steeds binnen de organen van het IBR een evenwichtige vertegenwoordiging van revisoren erkend door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen te bewerkstelligen, en indien wenselijk, de coördinatie en concertatie te formaliseren alsook de nodige administratieve steun te verlenen. Het IREB zal om dezelfde redenen het nodige doen om naar buiten toe geen verwarring te laten ontstaan omtrent de primauteit van het IBR, dit o.a. door het zoeken naar een gepaste benaming voor het IREB.
2. OPENBARE KREDIETINSTELLINGEN De wet van 17 juni 1991 tot organisatie van de openbare kredietsector en harmonisering van de controle en de werkingsvoorwaarden van de kredietinstellingen verscheen in het Belgisch Staatsblad van 9 juli 1991. In een in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit bepaalt de Koning de inwerkingtreding van de bepalingen van deze wet. Dit besluit werd in de loop van het voorbije jaar niet genomen. Wij kunnen hier de aandacht vestigen op twee aspecten, die de beroepsbeoefenaars rechtstreeks aanbelangen.
Kassen erkend door de ASLK en de NKBK Vroeger werden de door de openbare kredietinstellingen erkende kassen zelf niet beschouwd als openbare kredietinstellingen; de Raad ging er altijd vanuit dat de commissarissen bij die instellingen zich niet vooraf dienden te onderwerpen aan een onderzoek naar de deskundigheid, vereist voor de uitoefening van opdrachten bij kredietinstellingen (beslissing van de Raad van 3 december 1982 - Jaarverslag 1982, p. 74). 82
IBR - JAARVERSLAG 1991
De wetswijziging heeft tot gevolg dat de controle op de openbare kredietsector onder het toezicht wordt geplaatst van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. De erkende kassen vallen dus nu ook onder het toepassingsgebied van de controleregeling, en dit van bij de inwerkingtreding van de wet. Dit impliceert dat, op basis van de overeenkomst die in 1982 met de Commissie voor het Bank- en Financiewezen werd gesloten, de revisoren die een functie uitoefenen bij één van die kassen nu ook de bekwaamheidsproef, waarvan sprake in de beslissing van de Raad van 3 december 1982, zullen moeten afleggen. In tegenstelling met wat in het vorig jaarverslag werd aangekondigd, heeft de Raad dan ook besloten een nieuwe proef in te richten voor het onderzoek naar de geschiktheid voor het uitoefenen van de controle bij de kredietinstellingen, en dit niettegenstaande een belangrijke wijziging betreffende het controlestelsel in deze sector op til staat. De leden van het beroep werden daarvan op de hoogte gebracht. De proeven zullen worden ingericht in de lente van het jaar 1992.
De Commissie van de rekeningen voor bijzondere opdrachten De wet richt bij de Minister van Financiën een Commissie van de rekeningen voor bijzondere opdrachten in, met als doel om de Minister van Financiën, op diens verzoek, advies te geven betreffende het nettobedrag van de kosten die de publiekrechtelijke dochters moeten dragen, ten opzichte van hun gewone verrichtingen, voor hun bijzondere opdrachten of van de voordelen die voor hen voortvloeien uit deze opdrachten (art. 206 van de wet). De Commissie is samengesteld uit acht door de Koning benoemde leden, waarvan er vier bedrijfsrevisor zijn. Zij wordt voorgezeten door een lid van het Rekenhof. De Voorzitter van het Instituut heeft contact opgenomen met de Voorzitter van het Rekenhof om de preciese reikwijdte van bedoelde commissie te bepalen.
IBR - JAARVERSLAG 1991
83
3. BEURSVENNOOTSCHAPPEN In het jaarverslag 1990 (p. 85) heeft de Raad de draagwijdte van de wet van 4 december 1990 op de financiële verrichtingen en op de financiële markten toegelicht wat de controle op de beursvennootschappen betreft. De oprichting van een werkgroep, belast met een studie van de problemen rond de toepassing van de nieuwe regeling, werd medegedeeld. Deze werkgroep heeft de Raad twee initiatieven voorgelegd. Op de eerste plaats was er de brief aan alle confraters, waarin hun aandacht werd gevestigd op de specifieke risico's die met een controle op een beursvennootschap gepaard gaan. De Raad drukte de leden op het hart de controlemoeilijkheden, die vaak in deze sector worden ontmoet, niet te onderschatten en voor ogen te houden dat er heel wat verstrekkingen zijn vereist voor een volledige controle. Vervolgens heeft de Raad besloten de leden een memorandum over de revisorale controle van de beursvennootschappen, opgesteld door een werkgroep voorgezeten door de heer D. VAN WOENSEL, toe te sturen. Het memorandum omvat drie delen. Vooreerst wordt stilgestaan bij het belang van de effectenboekhouding : de opvolging van de effectenpositie en -mutaties is inderdaad even belangrijk als de opvolging van de financiële transacties die in de algemene boekhouding worden geregistreerd. De effectenboekhouding moet de mogelijkheid bieden om op ononderbroken wijze de effectenrnutaties en -posities op te volgen, derwijze dat op elk ogenblik: - een getrouw beeld kan bekomen worden van de rechten en verbintenissen van de beursvennootschap ; - per effectensoort de stijgende en dalende posities kunnen worden uitgetrokken; - de fysische effectenvoorraad kan gekend worden per effect, per derde bewaargever, per soort bewaargeving en per locatie; - een betrouwbaar systeem ter beschikking staat om fraude te voorkomen en dat er moet voor zorgen dat onder meer het controleaspect van de inpandgeving door de beursvennootschap van aan derde toebehorende effecten vergemakkelijkt wordt via de goede werking van de effectenboekhouding. 84
IBR - JAARVERSLAG 1991
Het tweede en derde deel van het memorandum hebben respectievelijk betrekking op de interne controle-aspecten, en de substantieve procedures in de drie domeinen die voor een beursvennootschap het meest betekenisvol blijken te zijn, namelijk: - de effectenboekhouding ; - de cliëntencyclus ; - de tegenpartijen en de compensatie-instellingen.
4. CONTROLE VAN DE VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJEN - NIEUWE ONDERRICHTINGEN In het jaarverslag 1990 heeft de Raad reeds in herinnering gebracht dat hij besprekingen is begonnen met de Controledienst der Verzekeringen, met het oog op een nieuwe omschrijving van de rol van de commissarissen bij verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen, en ook van hun relaties met de Controledienst. Een nieuwe nota E6 met betrekking tot de relaties van de erkende commissarissen, werd hen door de Controledienst der Verzekeringen op 11 maart 1991 toegestuurd. Hoewel dit niet uitdrukkelijk wordt vermeld, lijkt het evident dat deze nota de toelichtingen van de vroeger nota's El en E2 die ze overlapt, vervangt.
De Controledienst herinnert de erkende commissarissen eraan dat zij naast de opdrachten die zij met toepassing van de vennootschappenwet of van de wetgeving i.v.m. de ondernemingsraden moeten uitoefenen, ook nog: - verslag moeten uitbrengen aan de Controledienst over de financiële positie en het beheer van de ondernemingen, telkens wanneer de Controledienst daarom verzoekt, en dat indien er geen verzoek is, zulk een verslag ten minste eens per jaar moet worden neergelegd. De Controledienst wenst te kunnen beschikken over een toelichting van het beleid van de onderneming voor alle beslissingen die het resultaat beïnvloeden; - zonder verwijl de zaakvoerders-bestuurders of de algemene opdrachthouder van de onderneming, alsook de Controledienst op de hoogte moeten brengen van elke overtreding op de controlereglementen, en ook van alle feiten die van aard zijn om de financiële positie van de onderneming op de helling te plaatsen; [BR - JAARVERSLAG 1991
85
- zich moeten verzetten tegen de uitvoering van de beslissing van de onderneming die een strafrechtelijke overtreding zou uitmaken, en de Controledienst daarvan bij hoogdringendheid op de hoogte moeten brengen. Wij onderstrepen dat die verplichtingen vaste verplichtingen zijn. Zij moeten niet alleen waargemaakt worden naar aanleiding van de opstelling van de tussentijdse informatie die aan de Controledienst moet worden voorgelegd, maar ook naar aanleiding van de onderzoekingen die de erkende commissaris bij de onderneming of bij het pensioenfonds uitvoert. Wat de driemaandelijkse staten betreft, vraagt de Controledienst niet langer, zoals dat vroeger wel het geval was, dat de erkende commissarissen een afzonderlijk verslag zouden opsturen, niet gevoegd bij het formulier dat door de verzekeringsondernemingen wordt opgestuurd. Naar luid van nota E6 zal de commissaris het formulier zelf moeten certificeren en nog alleen een afzonderlijk verslag overzenden, wanneer hij zulks noodzakelijk acht. De certificering houdt in dat de permanente inventaris van de verschillende maatschappelijke vermogens overeenkomstig de verordenende bepalingen wordt bijgehouden, en dat de waarden wel degelijk werden besteed conform de beleggingscategorieën in de reglementen bepaald. De Controledienst der Verzekeringen benadrukt nogmaals dat de termijnen voor het overzenden van de verslagen en bescheiden door de erkende commissarissen moeten worden inachtgenomen.
5. CONTROLE VAN DE ECONOMISCHE OVERHEIDSBEDRIJVEN De wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven (Belgisch Staatsblad 27 maart) bepaalt in artikel 25 dat de controle op de financiële toestand, op de jaarrekening en op de regelmatigheid vanuit het oogpunt van de wet en het organiek statuut, van de verrichtingen weer te geven in de jaarrekening in elk autonoom overheidsbedrijf wordt opgedragen aan een college van commissarissen samengesteld uit vier leden. Twee leden van het college van commissarissen worden benoemd door het Rekenhof
86
IBR - JAARVERSLAG 1991
en de twee andere door de Minister tot wiens bevoegdheid de onderneming behoort, onder de leden van het Instituut der Bedrijfsrevisoren. Uit de wettelijke omschrijving blijkt een vrij grote gelijkenis te bestaan tussen de functie van het college van commissarissen en de functie van commissaris bij een naamloze vennootschap; des te meer daar ook de artikelen 64bis, Mter, 64sexies, Mocties en 65 van de vennootschappenwet van overeenkomstige toepassing zijn op het college van commissarissen.
In het licht van die vergelijkbaarheid, oordeelt de Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren dat de leden, die zitting hebben in de colleges van commissarissen van de autonome overheidsbedrijven, hun controlewerkzaamheden tenuitvoer moeten leggen volgens de gebruikelijke controlenormen, zoals die door de Raad van het Instituut met toepassing van artikel 18 van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van het IBR werden uitgewerkt. Overeenkomstig deze algemene controlenormen, moet de controle een onderzoek van de administratieve organisatie vanuit het oogpunt van de interne controle omvatten, en voldoende bewijskrachtig materiaal bijeenbrengen om het oordeel van de revisor over het getrouwe beeld van het vermogen, de financiële positie en de resultaten van het autonome overheidsbedrijf op het einde van het boekjaar te onderbouwen. De uitvoering van de controleprocédés moet volkomen conform zijn met wat voor een onderneming uit de privésector geldt. In een dergelijke context moeten we ons bezinnen over de respectieve rollen van commissarissen die lid zijn van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, en de commissarissen die door het Rekenhof worden benoemd. De opneming in een college van personen met zeer verschillende opleiding is misschien niet direct de beste oplossing. Wel zou, volgens de wil van de wetgever, een samenwerking tussen de verschillende leden van het college niet alleen mogelijk maar ook wenselijk zijn. Elk lid van het college kan gebruik maken van de werkzaamheden door de anderen verricht, en er kan gedacht worden aan een taakverdeling. De hoofdvraag bestaat er dan natuurlijk in hoe de controletaken optimaal binnen het college kunnen worden verdeeld. Vanuit het oogpunt van de efficiëntie, de technische veiligheid en de samenhang in de tenuitvoerlegging van het controleprogramma, lijkt [BR - JAARVERSLAG 1991
87
het verkieslijk de beroepsbeoefenaars te belasten met financiële controle van de boekhouding en van de financiële toestand, terwijl de specialisten in overheidscontrole best hun aandacht zouden toespitsen op de opdrachten bedoeld in artikel 27, § 3 van de wet, namelijk de uitvoering van de taken van openbare dienst, en ook op de naleving van de wetten die op de instelling toepasselijk zijn. Daarnaast moeten er nog een aantal aanvullende vragen worden beantwoord, namelijk wat de ondertekening van de verslagen betreft, de aanwijzing van de personen die verslag zullen uitbrengen aan de ondernemingsraad of de mogelijkheid om bepaalde bijzondere werken uit te voeren, bepaalde bijzondere verslagen op te stellen specifiek gericht aan de overheid. Om de nodige duidelijkheid te bekomen voor de toepassing van de wettelijke maatregelen, werd contact opgenomen met het Rekenhof met de bedoeling een gemeenschappelijk beleid uit te werken dat voor een zo efficiënt mogelijke controle op de economische overheidsbedrijven van deze wet moet zorgen.
6. INSTELLINGEN VAN OPENBAAR NUT De wet van 16 maart 1954 betreffende controle van sommige instellingen van openbaar nut, bepaalt dat de betrokken Minister en de Minister van Financiën in gemeenschappelijk overleg één of meer revisoren kunnen benoemen bij de in deze wet bedoelde instellingen. Die revisoren worden aangewezen op de lijst van de leden van het Instituut der Bedrijfsrevisoren. Op verzoek van de Minister van Financiën, heeft de Raad zich gebogen over de problematiek van de controle op instellingen van openbaar nut, en met name over de vergoeding van de bedrijfsrevisoren die bij die instellingen een functie uitoefenen. De Raad van het Instituut oordeelt dat de huidige situatie aanleiding kan geven tot problemen. In de meeste gevallen beschikken de bedrijfsrevisoren in functie niet over het nodige budget om hun opdrachten uit te voeren op een manier die vergelijkbaar is met wat geldt t.a.v. de privésector. Nochtans moet het verslag van de revisor verplicht gevoegd worden bij de jaarrekening, die bekendgemaakt wordt door instellingen met een statutaire opdracht van commerciële, financiële of
88
IBR - JAARVERSLAG 1991
industriële aard. Overigens, deze vraag werd reeds door de Raad opgeworpen( zie Jaarverslag 1983, p. 67). Toen al vestigde hij de aandacht van de Regering op het feit dat de bedrijfsrevisoren van openbare instellingen, in de gegeven omstandigheden, niet beschikten over de middelen, vereist voor een controle die de vergelijking kan doorstaan met een controle van particuliere bedrijven. De Raad voegde daaraan toe dat een herziening van de uitoefeningsvoorwaarden wenselijk was en dat hij, in afwachting, de leden de aanbeveling gaf in hun verslag het nodige voorbehoud te maken. De Raad oordeelt dat er slechts een aanvaardbare oplossing voor het probleem kan komen via een grondige herziening van het koninklijk besluit van 9 april 1954, dat de bevoegdheden van de revisoren bij instellingen van openbaar nut regelt. Het is inderdaad zo dat de problemen betrekking hebben én op het inhoudelijke van de controle, én op de reikwijdte van de aansprakelijkheid van de revisor en op de vergoeding. Het bedoeld koninklijk besluit dateert nog uit de tijd dat het Instituut pas was opgericht. Het is aan een grondige herwerking toe. Om positief in te spelen op de vastgestelde problematiek, heeft de Raad aan een werkgroep gevraagd een voorstel uit te werken tot wijziging van het bovengenoemd koninklijk besluit. In dit voorstel wordt een onderscheid gemaakt naargelang de instelling van openbaar nut al dan niet de wetgeving op de boekhouding van de ondernemingen moet toepassen. Het werd aan de Minister van Financiën overgezonden in juni 1991. Door de val van de Regering kon het ontwerp van hervorming niet worden afgewikkeld. De Raad zal de volgende Minister vragen het onderzoek binnen een zo kort mogelijke tijdspanne verder te zetten.
7. BOEKHOUDING VAN DE POLITIEKE PARTIJEN In zijn jaarverslag 1989 (p. 94) lichtte de Raad de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen toe. Krachtens deze wet moet een financieel verslag worden neergelegd door een bedrijfsrevisor, benoemd door de raad van bestuur van de instelling opgericht in de rechtsvorm van een vereniging zonder winstoogmerk, en begunstigde van de aan een politieke partij toegekende dotatie. IBR - JAARVERSLAG 1991
89
Vanwege de financiële en politieke weerslag van de in de wet van 4 juli 1989 bepaalde sancties, hebben de politieke partijen erop aangedrongen dat de verslagen van de bedrijfsrevisoren werden opgesteld volgens een vaste procedure, die voor eenvormigheid moest zorgen. Op verzoek van de Voorzitters van Kamer en Senaat werd dan ook in de schoot van het Instituut een werkgroep samengesteld, die voorstellen zal voorleggen aan de bij wet opgerichte Controlecommissie. Alle confraters die een functie bekleden binnen de betrokken VZW's hebben aan de werkzaamheden deelgenomen. De werkgroep heeft zich toegelegd op het uitwerken van twee bescheiden. Vooreerst werd een ontwerp-schema van financieel verslag uitgewerkt, waarin de resultatenrekening over het boekjaar wordt voorgesteld op een wijze die zo nauw mogelijk aansluit met wat in het gemeen boekhoudrecht geldt, waarbij de opbrengsten en kosten per aard worden gerangschikt. Vervolgens heeft de werkgroep ook een als minimum geldend ontwerp-rekeningschema uitgewerkt dat op de behoeften van die VZW's is afgestemd. Tijdens de werkzaamheden kwamen twee belangrijke vragen aan bod, naar aanleiding van de formulering van de wet wanneer die stelt dat het financieel verslag betrekking moet hebben «op de geboekte en gesloten ontvangsten- en uitgavenrekeningen». In het politiek akkoord daarentegen is er sprake van de uitwerking van een rekeningschema dat, in de mate van het mogelijke, zou aansluiten op het als minimum geldend rekeningstelsel van de ondernemingen. Aangezien het hier over VZW's gaat, diende dus te worden uitgemaakt of de voorkeur zou worden gegeven aan een kasboekhouding dan wel of eerder een verbintenissenboekhouding zou worden gebruikt. De werkgroep heeft duidelijk voor die tweede mogelijkheid geopteerd. Op basis van dezelfde bepalingen diende ook de vraag te worden gesteld in hoeverre het nodig was een balans van de instelling en van de politieke partij in het financiële verslag op te nemen, aangezien de teksten alleen maar over kasgegevens spreken of, in het beste geval, over resultaten. De werkgroep heeft een ontwerp-balans opgesteld die ook aan de controlecommissie werd voorgelegd. De commissie oordeelde evenwel dat de door de werkgroep voorgestelde balans niet bij het financieel verslag diende te worden gevoegd.
90
IBR - JAARVERSLAG 1991
Na het verslag van de werkgroep te hebben gehoord, heeft de Raad aan de Voorzitters van de wetgevende kamers het ontwerp van het wettelijk vereiste financiële verslag overgezonden. De Commissie Controle van de verkiezingsuitgaven en boekhouding van de politieke partijen heeft dit stuk opgenomen in zijn huishoudelijk reglement, dat werd bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 juni 1991.
8. BEDRIJVEN UIT DE DIAMANTSECTOR In zijn verslag over het jaar 1990 meldde de Raad de oprichting van een werkgroep rond de controle van de jaarrekening in de diamantsector (Jaarverslag 1990, p. 176). De specifieke problematiek van de controle in die sector vloeit voort uit de aard van de produkten, waardoor de voorraadcontrole bijzonder wordt bemoeilijkt. De Raad wenst voor de leden preciese richtlijnen ter beschikking te stellen, die hen moeten toelaten zich bij die ondernemingen van hun opdracht te kwijten met naleving van de algemene controle normen en op een wijze die met de specifieke kenmerken van de sector rekening houdt. De ontwerp-tekst die door de technische commissie van het Instituut werd uitgewerkt, moet ook worden gelezen in samenhang met de toelichting die hoger werd gegeven bij de controle van de kleine en middelgrote ondernemingen (p. 73). De meeste bedrijven uit de diamantsector behoren inderdaad tot de categorie van de KMO's, omdat zij slechts over een beperkt eigen vermogen en personeelsbestand beschikken. Het voorstel van de werkgroep bestaat erin een verband te leggen tussen de jaarlijkse voorraadaangifte en de activiteit van de onderneming, overeenkomstig het koninklijk besluit van 6 maart 1990 tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 oktober 1987 betreffende de statistische gegevens van de in- en uitvoervoorraad van diamanten, en het ministerieel besluit van 9 maart 1990 houdende een standaardformulier voor de jaarlijkse aangifte bij het Ministerie van Economische zaken enerzijds, en de boekhoudkundige inventaris van de diamantvoorraad anderzijds. Het verslag van de revisor zou in elk IBR - JAARVERSLAG 1991
91
geval in twee gevallen een voorbehoud ten aanzien van het geboekte voorraadbedrag moeten bevatten: - wanneer de gegevens van de jaarlijkse aangifte niet overeenstemmen met de gegevens verwerkt in de jaarrekening; - wanneer de beoordeling niet in karaat wordt gevoerd. De Raad heeft zijn principiële instemming betuigd met het voorontwerp van aanbeveling en besloten het advies in te winnen van de Hoge Raad voor de Diamantsector. Zodra het advies van die instelling beschikbaar is, zal er werk worden gemaakt van de verdere afwikkeling van de goedkeuringsprocedure.
9. ERKENNING VAN AANNEMERS De wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken heeft de vroegere reglementering grondig gewijzigd (B.S. 6 april 1991). Het ministerieel besluit van 1 april 1983 met betrekking tot de stukken die bij de erkenningsaanvraag moeten gevoegd worden, werd opgeheven. Bijgevolg is de aanbeveling van de Raad van het IER i.v.m. het verslag dat moet opgesteld worden door ondernemingen die hun erkenning als aannemer aanvragen, zonder voorwerp geworden. Naast de eventuele mededeling van het verslag van de commissaris, voorziet artikel 10 van het nieuw koninklijk besluit van 26 september 1991 (B.S. 18 oktober 1991), in de tussenkomst van een bedrijfsrevisor in de volgende omstandigheden: «In geval de solvabiliteitsratio er met meer dan 20 % is op achteruitgegaan, kan de Minister aan de betrokkene vragen dat een onderzoek wordt ingesteld naar zijn financiële draagkracht door middel van een advies gegeven door een accountant of bedrijfsrevisor en kan de Commissie vragen om de betrokken accountant of bedrijfsrevisor ter zake te horen, ten einde na te gaan of de betrokken aannemer desalniettemin over de nodige financiële draagkracht beschikt om de erkenning te behouden.»
92
IBR - JAARVERSLAG 1991
Tweede deel
WERKING VAN ONZE INSTELLINGEN
I. WETTELIJKE ORGANEN
A. Algemene Vergadering 1. Gewone algemene vergadering van de leden 2. Algemene vergadering van de stagiairs
1. GEWONE ALGEMENE VERGADERING VAN DE LEDEN De gewone algemene vergadering der leden werd, overeenkomstig artikel 9 van het nieuw huishoudelijk reglement, gehouden op zaterdag 27 april 1991 te Brussel. Deze vergadering werd bijgewoond door 220 leden-natuurlijke personen en 38 leden-rechtspersonen. Daarenboven werden 40 leden vertegenwoordigd bij volmacht. Er waren eveneens 37 stagiairs die de vergadering bijwoonden. De vergadering bewaart een minuut stilte ter nagedachtenis van de in de loop van het jaar 1990 overleden confraters: D. JESPERS, M. LECLEF, C. SERON, P. VANDENBOSCH en de ereconfraters A. KUGLER en L. MESTREIT. De vergadering verneemt tevens dat aan confraters J. CORNELIS, J.J. COUTURIER, W. JACOBS en E. MANGAL de eretitel van het beroep werd toegekend. Het jaarverslag 1990 wordt door Voorzitter K.M. VAN ÜOSTVELDT toegelicht. Hij onderstreept de noodzaak om de relaties met de gerechtelijke kringen te verstevigen en te waken over de naleving van het beroepsgeheim. Daarnaast brengt de voorzitter hulde aan de Commissie van Toezicht en de Stagecommissie voor de tijdens het afgelopen jaar gepresteerde werkzaamheden. Hij drukt tevens de wens uit dat de confraterniteit onder de leden zou verstevigd worden. tBR - JAARVERSLAG 1991
95
Na deze uiteenzetting verleent hij het woord aan twee confraters en stelt voor een ledenvergadering te organiseren in het najaar waarop o.m. de problemen zullen besproken worden die door hen werden aangevoerd. Hierna werd overgegaan tot de verdere afhandeling van de agenda. De rekeningen per 31 december 1990 en de begroting m.b.t. 1991 werden door de vergadering eenparig goedgekeurd. Zij verleent tevens kwijting aan de Raad en de commissarissen de heren André KILESSE en Boudewijn VAN USSEL.
Verkiezingen Aangezien het aantal kandidaten overeenstemt met het aantal te begeven mandaten, worden overeenkomstig artikel 8 van het huishoudelijk reglement als verkozen verklaard: - tot lid van de Raad (Nederlandstalige rol) : de heer L. SWOLFS; - tot lid en plaatsvervangend lid van de Commissie van Beroep (Franstalige rol), respectievelijk de hh. André HosTE en Claude POURBAIX; - tot lid van de Commissie van Beroep (Nederlandstalige rol) : de heer Daniel VAN WOENSEL; - tot commissarissen: de heren André KILESSE en Boudewijn VAN USSEL Na de verkiezingen aanhoorde de vergadering een toespraak van de heer F. VANISTENDAEL, Voorzitter van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat, waarin deze een aantal bedenkingen naar voor bracht na zes jaar werking van deze Raad. Na de heer VANISTENDAEL gedankt te hebben, richtte de Voorzitter een slottoespraak tot de vergadering waarbij hij de doelstellingen van de Raad van het IER schetst voor het nieuwe dienstjaar. De tekst van de toespraak van de heer VANISTENDAEL werd opgenomen in de Periodieke Berichten nr. 6/91.
2. ALGEMENE VERGADERING VAN DE STAGIAIRS Onder het voorzitterschap van de heer Th. VAN LOOCKE vergaderde op dezelfde dag de Vereniging van stagiairs. De Voorzitter van het IBR, de heer K.M. VAN OOSTVELDT en de Ondervoorzitter, de heer 96
ISR - JAARVERSLAG 1991
R.H. FRANSOLET, woonden de vergadering bij. De Voorzitter van de vereniging, de heer Th. VAN LOOCKE en de Ondervoorzitter A. MASSART brachten verslag uit over de werkzaamheden van het voorbije jaar. Werden verkozen tot leden van het Uitvoerend Comité: - op de Nederlandse taalrol: De heren J. FRANCOIS en J. SCHEYVAERTS - op de Franse taalrol: Mevrouw V COLEMONTS
[BR - JAARVERSLAG 1991
97
B. De Raad en het Uitvoerend Comité 1. Werkzaamheden van de Raad en van het Uitvoerend Comité 2. Relaties met de Hoge Raad voor het Bedrzjfsrevisoraat 3. Toegang tot het beroep voor de natuurlzjke personen 4. Register der leden 5. LIjst van de erebedrzjfsrevisoren
1. WERKZAAMHEDEN VAN DE RAAD EN VAN HET UITVOEREND COMITE De Raad heeft in het jaar 1991 elf gewone vergaderingen en 1 buitengewone vergadering gehouden. Het Uitvoerend Comité heeft in het afgelopen jaar 12 maal vergaderd.
2. RELATIES MET DE HOGE RAAD VOOR HET BEDRIJFSREVISORAAT De Raad heeft kennis genomen van de adviezen van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat i.v.m. volgende onderwerpen: - ontwerp-norm inzake permanente vorming; - ontwerp-norm i.v.m. de confraternele controle; - ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het stagereglement wat de erkenning van de diploma's betreft; - ontwerp van tucht- en plichtreglement; - vernieuwing van de ondernemingsraden. Verder heeft de Raad officieel om het advies verzocht van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat over volgende dossiers:
98
[BR - JAARVERSLAG 1991
- ontwerp-norm betreffende de opdracht van de bedrijfsrevisor in de schoot van de ondernemingsraad - het advies werd in 1990 aangevraagd; - ontwerp-norm betreffende de certificering van de geconsolideerde jaarrekening; - ontwerp van controle-aanbeveling betreffende de weerslag van de interne controle op de controlewerkzaamheden. Tenslotte heeft de Voorzitter van het Instituut de aandacht van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat gevestigd op een reeks wetsontwerpen die het beroep van bedrijfsrevisor aanbelangen, en inzonderheid de opdrachten die aan leden van het beroep worden toevertrouwd met toepassing van de vennootschappenwet. De Raad voerde aan dat die ontwerpen van koninklijk besluit de hervorming van het bedrijfsrevisoraat van de wet van 21 februari 1985 in opspraak brengen en dat het wenselijk was dat de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat terzake de Regering en de Parlementscommissies van advies zou kunnen dienen. De ambtstermijn van de leden van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat, die inging op 20 april 1985, is verstreken. Vaststellende dat de Regering vóór de ontbinding van de Kamers geen nieuwe benoemingen heeft gedaan, heeft de Voorzitter van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat de Voorzitter van het Instituut laten weten dat de bestaande Raad zijn werkzaamheden zou stopzetten tot er nieuwe leden worden benoemd. De Raad betreurt deze toestand en oordeelt dat de werkzaamheden van het Instituut geen hinder mogen ondervinden van dit verzuim. Overigens stelt hij vast dat het koninklijk besluit van 30 juli 1985 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat bepaalt dat de adviezen van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat dienen verstrekt binnen een termijn die niet meer mag bedragen dan drie maanden te rekenen van de ontvangst van een adviesaanvraag. Na het verstrijken van die termijn wordt beschouwd dat de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat geen opmerkingen heeft betreffende het ontwerp dat hem voor advies werd voorgelegd. De Raad oordeelt dan ook dat hij gemachtigd is om de definitieve tekst goed te keuren van het ontwerp van norm betreffende controle van de aan de ondernemingsraden te verstrekken economische en [BR - JAARVERSLAG 1991
99
financiële informatie, dat meer dan vijftien maanden geleden voor advies aan de Hoge Raad werd overgezonden. Hij zal eenzelfde houding aannemen voor het ontwerp van norm betreffende controle van de geconsolideerde jaarrekening. Wel blijft de Raad een enorm belang hechten aan de adviezen van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat en verklaart hij zich bereid om de in werking getreden teksten te herzien van zodra hij over een advies beschikt uitgebracht door die Raad wanneer die terug werkzaam zal zijn.
3. TOEGANG TOT HET BEROEP VOOR DE NATUURLIJKE PERSONEN In 1991 heeft de Raad 97 kandidaten tot de stage toegelaten.
Toelating tot het examen van eindestage Op voorstel van de Stagecommissie heeft de Raad 102 kandidaten toegelaten tot het examen van eindestage; 41 kandidaten zijn voor de proef niet geslaagd en werden tot een volgende proef toegelaten.
Toelating tot de eed In 1991 hebben 74 kandidaten hun stage beëindigd en met sukses deelgenomen aan het bekwaamheidsexamen. De Raad heeft die kandidaten tot de eed toegelaten. Daarnaast werden nog 3 kandidaten tot de eed toegelaten overeenkomstig artikel 4ter van de wet van 22 juli 1953 en het koninklijk besluit van 14 februari 1989.
4. REGISTER DER LEDEN
Ontslagnemingen In 1991 hebben de confraters BLOCK Hendrik, CLAESSEN Roger, CLERCX Henry, COUCKUYT Ernest, SCLAVONS Raymond ontslag genomen na een lange en vruchtbare carrière in het beroep. De Raad wenst in het bijzonder eer te betuigen aan Prof. H. BLOCK die zich vele jaren actief voor het beroep heeft ingezet en meer speciaal als lid van de Raad en de Stagecommissie.
100
IBR - JAARVERSLAG 1991
De confraters BRAECKMANS Paul, DE BACKER Adolf, DEKEYSER Willem, DE NUL Christel, DEWERE Karin, DHAEYER Jean Paul, DUBOIS Philippe, HEIMANN François, IZEBOUD Gilles, MASSANGE DE COLLOMBS Christian, MERTENS Harold, SCHOOFS Erik, THEODOSSIOU Christine, THUYSBAERT Thierry, VAN DEN BROECK Myriam, VAN DE VONDEL Willy, VERBEKE José, VERCRUYSSE Patricia, VUERINGS Raymond, WYNANTS André hebben het beroep verlaten om andere functies te bekleden in het bedrijfsleven. De Raad heeft hen veel succes toegewenst.
Inschrijving in het register der leden In de loop van het voorbije jaar werden 78 nieuwe leden ingeschreven op het tableau, 5 onder hen hebben ook in hetzelfde jaar hun ontslag ingediend als lid van ons Instituut.
A. NATUURLIJKE PERSONEN Nr.
NAAM
01262 01275 01312 01321 01327 01299 01268 01315 01316 01288 01310 01260 01332 01304 01293 01264 01322 01273 01333
ACKE Lieven ALGOET Inge BECKERS Luc BRAMS Caroline CORNANT Jean-Marie CROKAERT Jean-Pierre DANlELS Pascale DE BEUKELAER Robert DE BRABANDER Koen DE JONGE Daniel DE KLERCK Bruno
Dmvxux Jan DE MEYER Eric DE MEYER Philip DE NUL Christel (1) DEPRAETERE Pascal DE SCHREVEL Laurent DE SCHRYVER Frank DE SMEDT Jos
DATUM VAN EEDAFLEGGING 25/01/1991 07/02/1991 17/09/1991 25/09/1991 07/10/1991 24/05/1991 30/01/1991 18/09/1991 20/09/1991 27/02/1991 05/09/1991 15/01/1991 08/11/1991 23/07/1991 20/03/1991 28/01/1991 25/09/1991 05/02/1991 08/11/1991 IBR-JAARVERSLAG 1991
101
Nr.
NAAM
DATUM VAN EEDAFLEGGING
(vervolg) 01276 01279 01302 01274 01292 01301 01318 01311 01272 01324 01291 01283 01300 01265 01313 01270 01314 01263 01261 01280 01277 01289 01286 01308 01271 01281 01328 01309 01287 01305 01296 01295 01323 01306 01326
102
DEWERE Karin (l) DE WOLF Michel DIENST Eric ENGELEN Johan FLAMEY Koenraad FROMENT Henri GEENS Alexius GOSSART Philippe GOUVERNEUR Anne GRAMMENS Marie-Aimée HEIMANN François (l) INNEGRAEVE Peter JACQUINET André JASPAR Benoît JEANQUART Roland Joos Chantal KEUTEN Hugo KINDT Patricia KOOPMAN Vincent KROES Daniel LABILLE Jean-Pascal LEEMANS Philippe LEJUSTE Thierry LENGELE Philippe LIEBERT Hilde LUWAERT Ingrid MARBAIX Martine MATTELAER François Mouv Daniel NEIRYNCK Willem NIELANDT Wouter PAUWEN Evelyne PENNA Marc ROEST Jan RUTTIENS Marie-Gabrielle
[BR - JAARVERSLAG 1991
07/02/1991 20/02/1991 26/06/1991 06/02/1991 15/03/1991 24/06/1991 24/09/1991 09/09/1991 04/02/1991 27/09/1991 13/03/1991 21/02/1991 28/05/1991 28/01/1991 17/09/1991 01/02/1991 17/09/1991 25/01/1991 24/01/1991 20/02/1991 18/02/1991 28/02/1991 25/02/1991 13/08/1991 01/02/1991 20/02/1991 07/10/1991 08/09/1991 25/02/1991 23/07/1991 15/05/1991 29/04/1991 25/09/1991 23/07/1991 03/10/1991
Nr.
NAAM
DATUM VAN EEDAFLEGGING
(vervolg) 01290 01330 01303 01335 01329 01266 01319 01297 01284 01285 01320 01267 01336 01331 01325 01269 01294 01307 01259 01317 01334 01298 01282 01278
SALBACH Hans-Jürgen STAMMEN Luc STEENWINCKEL Joseph SWIGGERS Chantal THEODOSSIOU Christine (l) THYS Erwin TYTGAT Wim VAN BOSSTRAETEN Bruno VAN DEN ABEELE Herman VAN DEN ABEELE Jacques VAN DEN BROECK Dirk VAN DE VONDEL Willy (1) VAN HEERDE Robert VANHOVE Nathalie VAN NE ROM Luc VAN RYCKEGHEM Geert VANVELTHOVEN Walter VERCAUTEREN Jan VERDIN David VERDIN Vincent VERSCHUERE Willy VERSET Frédéric WARZEE Pierre WOUTERS Dirk
06/03/1991 08/10/1991 18/07/1991 12/11/1991 07/10/1991 29/01/1991 24/09/1991 17/05/1991 22/02/1991 22/02/1991 24/09/1991 29/01/1991 12/11/1991 29/10/1991 27/09/1991 31/01/1991 23/04/1991 23/07/1991 10/01/1991 23/09/1991 08/11/1991 22/05/1991 20/02/1991 19/02/1991
(1) hebben ontslag genomen in 1991.
Register der leden op 31 december 1991 Aantal revisoren TOTAAL waarvan op de nederlandstalige rol waarvan op de franstalige rol
op 31.12.1990
op 31.12.1991
749 462 287
803 496 307 IBR - JAARVERSLAG 1991
103
B. BURGERLIJKE VENNOOTSCHAPPEN Overeenkomstig artikel 33 van de wet van 22 juli 1953, gewijzigd bij wet van 21 februari 1985, en artikel 14 van het koninklijk besluit van 15 mei 1985 heeft de Raad de hoedanigheid van lid van het Instituut der Bedrijfsrevisoren toegekend aan de volgende 20 burgerlijke vennootschappen:
B 138 -1991: Burg. B.Y.B.A. LANDSVREUGD & Co S.c. p.R.L. Maatschappelijke zetel: Louis van Beethoven 41,1070 BRUSSEL. T.02/523.04.12. Siège social : rue Louis van Beethoven 41, 1070 BRUXELLES. T.02/523.04.12. Vestigingen: Louis van Beethoven 41,1070 BRUSSEL. T.02/523.04.12. Etablissements: rue Louis van Beethoven 41,1070 BRUXELLES. - T.02/523.04.12. Vennoten: William LANDSVREUGD. B 139 -1991: Burg. B.Y.B.A. PIETERSE & Co S.c. p.R.L. Maatschappelijke zetel: Paul Deschanellaan 136/4, 1030 BRUSSEL. T.02/242.60.90 Fax.02/242.94.41. Siège social : avenue Paul Deschanel136/4, 1030 BRUXELLES. T.02/242.60.90 Fax.02/242.94.41. Vestigingen: Paul Deschanellaan 136/4, 1030 BRUSSEL. T.02/242.60.90 Fax.02/242.94.41. Etablissements: avenue Paul Deschanel136/4, 1030 BRUXELLES. T.02/242.60.90 Fax.02/242.94.41. Vennoten: Franciscus PIETERSE. B 140 -1991: Burg. B.Y.B.A. Oswald VAN DER MEULEN, Bedrijfsrevisor Maatschappelijke zetel: Bunderweg 24,9830 ST-MARTENSLATEM. T.091182.32.53. Bunderweg 24,9830 ST-MARTENSVestigingen: LATEM. 104
[BR - JAARVERSLAG 1991
T.091182.32.53 Fax.091182.44.32.
Vennoten:
Oswald VAN DER MEULEN.
B 141-1991: Burg. B.Y.B.A. B. BIGONVILLE & Co S.c. p.R.L. Maatschappelijke zetel: W. Churchilllaan 55/10,1180 BRUSSEL. T.02/344.10.18 Fax.02/344.54.06. Siège social : avenue W. Churchill 55/10, 1180 BRUXELLES. T.02/344.10.18 Fax.02/344.54.06. Vestigingen: W. Churchilllaan 55/10,1180 BRUSSEL. T.02/344.10.18 Fax.02/344.54.06. Etablissements : avenue W. Churchill 55/10, 1180 BRUXELLES. T.02/344.10.18 Fax.02/344.54.06. Vennoten: Bernard BIGONVILLE, Michel DELHOVE. B 142 -1991: Burg. B.Y.B.A. Marcel BELLEN & Co Maatschappelijke zetel: Bondgenotenlaan 104/2,3000 LEUVEN. T.016/29.24.21 Fax.016/29.18.88. Vestigingen: Bondgenotenlaan 104/2,3000 LEUVEN. T.016/29.24.21 Fax.016/29.18.88. Vennoten: Marcel BELLEN. B 143 -1991: Burg. B.Y.B.A. F. CLUKKERS, Bedrijfsrevisor Maatschappelijke zetel: Brusselsestraat 292/ A/8, 3000 LEUVEN. T.016/29.09.03 Fax.016/29.09.04. Vestigingen: Brusselsestraat 292/ A/8, 3000 LEUVEN. T.016/29.09.03 Fax.016/29.09.04. Vennoten: Frédéric CLUKKERS. B 144 -1991: Burg. B.Y.B.A. LINET, THIEREN & Partners S.c. P.R.L. Maatschappelijke zetel: Molièrelaan 464, 1050 BRUSSEL. T.02/346.17.68 Fax.02/346.18.32. Siège social : avenue Molière 464, 1050 BRUXELLES. T.02/346.17.68 Fax.02/346.18.32. Vestigingen: Molièrelaan 464,1050 BRUSSEL. T.02/346.17.68 Fax.02/346.18.32. Etablissements: avenue Molière 464, 1050 BRUXELLES. T.02/346.17.68 Fax.02/346.18.32. Vennoten: Michel LINET, Jean THIEREN. [BR-JAARVERSLAG 1991
105
B 145 -1991: Burg. B.VB.A. POUSEELE B. & Co, Bedrijfsrevisoren Maatschappelijke zetel: Pottestraat 6, 8970 POPERINGE. T057/33.79.01 Fax.057/33.80.30. Vestigingen: Pottestraat 6, 8970 POPERINGE. T057/33.79.01 Fax.047/33.80.30. Vennoten: Bertin POUSEELE. B 146 -1991: S.c. P.R.L. ROSMEULEN, VAESEN & Co Siège social : rue Hansez 18,4877 OLNE. T087/26.71.86. Etablissements: rue Hansez 18, 4877 OLNE. T087/26.71.86. Quai St. Léonard 49A, 4000 LIEGE. T041127.12.50 - 041127.12.34 Fax.041127.92.67. Associés: Jacques ROSMEULEN, Henri VAESEN. B 147 -1991: Burg. B.VB.A. VANGEEL & Co Maatschappelijke zetel: Henri Van Heurckstraat 15, 2000 ANTWERPEN 1. T03/233.41.98 Fax.03/226.23.77. Henri Van Heurckstraat 15, 2000 Vestigingen: ANTWERPEN 1. T03/233.41.98 Fax.03/226.23.77. Vennoten: Hugo VANGEEL. B 148 -1991: Burg. B.VB.A. Guy DE BACKER & Co Maatschappelijke zetel: Hoezestraat 60, 9320 EREMBODEGEMAALST. T053/83.37.65. Hoezestraat 60, 9320 EREMBODEGEMVestigingen: AALST T053/83.37.65. Vennoten: Guy DE BACKER. B 149 -1991: Burg. B.VB.A. B. GUEVAR & Co S.c. P.R.L. Maatschappelijke zetel: avenue de Fré 269/44,1180 BRUSSEL. T02/374.91.01 Fax.02/374.92.96. Siège social: Frélaan 269/44,1180 BRUXELLES. T02/374.91.01 Fax.02/374.92.96. Vestigingen: Frélaan 269/44, 1180 BRUSSEL. T02/374.91.01 Fax.02/374.92.96.
106
IBR-JAARVERSLAG 1991
Etablissements : Vennoten:
avenue de Fré 269/44, 1180 BRUXELLES. T.02/374.91.01 Fax.02/374.92.96. Bertrand GUEVAR.
B 150 -1991: Burg. VO.F. VAN GEET, DERICK & Co bedrijfsrevisoren Maatschappelijke zetel: Kerkstraat 2, 9200 DENDERMONDE. T.052/22.22.88 Fax.052/22.23.19. Vestigingen: Kerkstraat 2, 9200 DENDERMONDE. T.052/22.22.88 Fax.052/22.23.19. Jan Welterslaan 13-15,2100 DEURNE. T.03/326.14.00 Fax.03/326.12.15. Vennoten: Jean DERICK, Hugo VAN GEET. Werknemers: Philip DE MEYER, Guy DE VOOGHT. B 151-1991: Burg. RVB.A. TAYLOR & Co Maatschappelijke zetel: Kalenbergstraat 2, 1700 DILBEEK. T.02/567.00.29 Fax.02/567.02.32. Vestigingen: Kalenbergstraat 2, 1700 DILBEEK. T.02/567.00.29 Fax.02/567.02.32. Vennoten: Peter TAYLOR. B 152 -1991: Burg. B.VRA. Paul LURKIN & Co S.c. p.R.L. Maatschappelijke zetel: Beeckmanstraat 1171 1&2, 1180 BRUSSEL. T.02/332.02.22 Fax.02/332.11.12. me Beeckman 117/1&2,1180 Siège social : BRUXELLES. T.02/332.02.22 Fax.02/332.11.12. Beeckmanstraat 1171 1&2, 1180 BRUSSEL. Vestigingen: T.02/376.76.50 - 021332.02.22 Etablissements : Fax.02/332.11.12. me Beeckman 117/1&2,1180 BRUXELLES. T.02/376.76.50 - 021332.02.22 Fax.02/332.11.12. chemin de Messe 14, 1472 VIEUXGENAPPE; T. 067177.21.73. avenue Lambermont 19, 1342 LIMELETTE. T.010/41.11.02. IBR - JAARVERSLAG 1991
107
Vennoten: Medewerkers:
La Campagnette 17,6900 MARCHE-ENFAMENNE. T.084/31.12.15. Paul LURKIN, Eric MUSSCHE, Marie-Lucie VERDEBOUT-JACQUES. Michel MONCOUSIN.
B 153 -1991 : S.c. PR.L. CARMON & Co rue de Long Pré 25, 1360 PERWEZ. T.010/88.85.10 Fax.010/88.81.62. Etablissements : rue de Long Pré 25, 1360 PERWEZ. T.010/88.85.30 Fax.010/88.81.62. Associés: Didier CARMON.
Siège social :
B 154 -1991: Burg. B.Y.B.A. BOEs & Co, bedrijfsrevisoren Maatschappelijke zetel: Hazelaarstraat 5, 8500 KORTRIJK. T.056/25.85.65 Fax.056/25.88.24. Vestigingen: Hazelaarstraat 5, 8500 KORTRIJK. T.056/25 .85.65 Fax.056/25.88.24. Fonteinmeers 10, 8511 AALBEKE. T.056/40.25.70. Vennoten: Joseph-Michel BOEs, Philip VERVAECK. B 155 -1991 : Burg. B.Y.B.A. André DESCHAMPS & Co S.c. PR.L. Maatschappelijke zetel: Ter Hulpsesteenweg 110, 1050 BRUSSEL. T.02/672.24.35 Fax.02/675.10.99. Siège social : chaussée de la Hulpe 110, 1050 BRUXELLES. T.02/672.24.35 Fax.02/675.10.99. Vestigingen: chaussée de la Hulpe 110, 1050 Etablissements : BRUXELLES. T.02/672.24.35 Fax.02/675.10.99. Vennoten: André DESCHAMPS. B 156-1991: Burg. B.Y.B.A. Michaël BOONE & Co Maatschappelijke zetel: Steenweg op Asse 91,1785 MERCHTEM. T.02/452.56.12. Vestigingen: Steenweg op Asse 91, 1785 MERCHTEM. T.02/452.56.12. Vennoten: Michaël BOONE. 108
IBR-JAARVERSLAG 1991
B 157 -1991: Burg. B.VB.A. Luc DE PUYSSELEYR & Co Maatschappelijke zetel: Ruiterstraat 64, 9130 VERREBROEK. T.031773.27.69. Vestigingen: Markgravelei 28, 2018 ANTWERPEN 1. T.03/238.47.47 Fax.03/216.07 .65 Vennoten: Luc DE PUYSSELEYR
Aantal ingeschreven controlevennootschappen : TOTAAL: 141 (de vennootschappen in vereffening uitgezonderd) Rechtsvorm: VO.F. : 4 B.VB.A.: 95 42 Coop. V:
Invereffeningstelling Volgende vennootschappen werden in 1991 in vereffening gesteld: B002 B007 B032 B090
Marcel BELLEN & CO HUYBRECHTS, VERHAEGEN, VLAMINCKX, WODON, FALLON & Co ROCHETTE & CO HOSTE, BLANPAIN, SMETS & Co
5. LIJST VAN DE EREBEDRIJFSREVISOREN De Raad heeft in 1991 met leedwezen kennis genomen van het overlijden van de erebedrijfsrevisoren Lode HUYBRECHTS, 73 jaar, Armand LABAR, 83 jaar en Edouard PIEN, 81 jaar en heeft aan hun familie zijn oprechte blijken van medeleven overgemaakt.
In de loop van 1991 heeft de Raad overeenkomstig artikel 8 van het koninklijk besluit van 20 april 1989 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van het Instituut der Bedrijfsrevisoren aan 7 confraters, die hun ontslag aanboden als lid van het Instituut, de titel van erebedrijfsrevisor toegekend. Het betreft: IBR - JAARVERSLAG 1991
109
BLOCK Hendrik, Groenenborgerlaan 158, 2020 Antwerpen CLAESSEN Roger, rue Malibran 73, 1050 Bruxelles CLERCX Henry, Les Eaux Vives 127,4550 Nandrin COUCKUYT Ernest, H. Consciencestraat 42, 8500 Kortrijk MASSANGE DE COLLOMBS Christian, avenue des Chasseurs 13, 1950 Kraainem SCLAVONS Raymond, rue Jules Destrée 17,7100 La Louvière VUERINGS Raymond, Grote Molenweg 105,3020 Herent
110
[BR - JAARVERSLAG 1991
C. De Stagecommissie
1. Goedkeuring van de stageovereenkomsten 2. 1nkorting en verlenging van de stage 3. Controle van de stagedagboeken 4. Wijzigingen in de loop van de stage 5. Uitreiking van getuigschriften van einde stage 6. Toelatingsexamen tot de stage 7. Statistieken 8. Dankbetuigingen 9. Bijzondere gevallen - Toelatingsexamen 10. Nieuwe voorschriften
De Commissie is samengesteld uit de Voorzitter van het IBR, de h. Karel M. VAN OOSTVELDT, -
een erelid, de h. H.J. BLOCK, erebedrijfsrevisor
-
3 Raadsleden de hh. P. BEHETS, B. CALLENS en M.e. VAES
-
3 externe leden de hh. P. LURKIN, D. VAN CUTSEM, J. VAN FRAEGEM, bedrijfsrevisoren
-
2 plaatsvervangers de hh. A. CLYBOUW en R. EECKHOUT, Raadsleden.
De Commissie heeft in 1991 elf maal vergaderd.
IBR - JAARVERSLAG 1991
111
1. GOEDKEURING VAN DE STAGEOVEREENKOMSTEN Tijdens het voorbije jaar heeft de Stagecommissie 97 stage-overeenkomsten goedgekeurd. Verschillende overeenkomsten werden, vóór te worden goedgekeurd, aan de betrokkenen teruggestuurd, omdat zij geen rekening hielden met de maximumtermijn van het concurrentiebeding van drie jaar. Andere omdat er geen proefperiode van een jaar was bepaald, of omdat er steeds een vooropzeg van 48 uur was bepaald ingeval van zware fout. Dit jaar werd geen kandidaat tot de stage toegelaten die houder is van het diploma bepaald in het koninklijk besluit van 10 januari 1990. Alle kandidaten die dit jaar werden toegelaten waren dus houder van een universitair diploma. In 31 december 1991 waren er op het Instituut 335 stagiairs ingeschreven.
2. INKORTING EN VERLENGING VAN DE STAGE 2.1. Stageduurverminderingen Dit jaar werd aan geen enkel stagiair een vermindering van de stageduur toegestaan. Wel werden er een Commissaire aux comptes (Fr.) en een Registeraccountant (NI) rechtstreeks tot de eed toegelaten, met toepassing van artikel 24, § 2 van het K.B. van 17.10.1987. De kandidaten hebben een mondelinge proef over de uitoefening van een beroep afgelegd, die werd afgenomen door een examencommissie bestaande uit twee Raadsleden van het Instituut.
2.2. Stageverlengingen Voor zesendertig stagiairs werd de stage in 1991 verlengd met drie tot zes maanden, omdat de kandidaten niet slaagden voor het bekwaamheidsexamen. De duur van de verlenging is in die gevallen
2.2.1.
112
[BR - JAARVERSLAG 1991
niet nauwkeurig bepaald omdat de aanvang van de stage voor elke kandidaat kan verschillen. De betrokken kandidaten kunnen hun stage beëindigen zodra zij voor de laatste proef zijn geslaagd. 2.2.2. Voor één stagiair bedroeg de verlenging een jaar omdat hij had verzuimd een seminarie bij te wonen, daar hij om beroepsredenen in het buitenland verbleef. De Commissie oordeelde dat dit geen geval van overmacht was, omdat na onderzoek bleek dat de stagiair wel degelijk in België verbleef toen de diverse seminaries werden ingericht. 2.2.3. In één dossier werd de stage ook verlengd, omdat de in het stagedagboek genotuleerde activiteiten niet beantwoordden aan de eisen die de Commissie terzake stelt. 2.2.4. Drie stages werden verlengd omdat de stagiairs meer dan één jaar van hun stagepriode in het buitenland hadden doorgebracht (art. 4 van het K.B. van 17.10.1987).
3. CONTROLE VAN DE STAGEDAGBOEKEN 3.1. In de loop van het voorbije jaar heeft de Stagecommmissie de stagedagboeken van het jaar 1990 onderzocht en ging zij na of de stages wel degelijk conform de wettelijke voorschriften verliepen. De Commissie heeft verschillende stagemeesters en stagiairs gehoord betreffende het aantal, de duur en/of de aard van een aantal werkzaamheden of activiteiten die in de stagedagboeken stonden genotuleerd en waaromtrent de Commissie enige verduidelijking wenste te bekomen. Enkele stagedagboeken werden ook opnieuw geschreven omdat de inlichtingen die ze bevatten als te beknopt werden beoordeeld. 3.2. Twee stagiairs hebben in 1990 slechts een duizendtal uren gepresteerd, waarvan dan nog eens 300 uur moesten worden afgetrokken voor activiteiten niet bedoeld in artikel 3 van de wet. Beide kandidaten werden ervan vewittigd dat hun stage eventueel zou worden verlengd. De commissie zal hun stagedagboeken over 1991 onderzoeken voor ze tot het bekwaamheidsexamen toe te laten. IBR - JAARVERSLAG 1991
113
De wet bepaalt inderdaad dat een minimum van stageactiviteiten per jaar moet worden gepresteerd. De Commissie oordeelt dat wanneer een stagiair beslist slechts het minimum aantal stage-uren te presteren, dan ook moet geëist worden dat die voornamelijk aan controleopdrachten zouden worden besteed (zie Jaarverslag 1990, p. 117.) 3.3. Verschillende stagiairs hebben nog een «blind» stagedagboek ingediend, m.a.w. een stagedagboek dat de namen van de vennootschappen waarbij zij hebben gewerkt niet vermeldt.
De Commissie oordeelt dat die informatie voor het onderzoek van de stagedagboeken onontbeerlijk is. Die bescheiden kunnen onmogelijk naar behoren worden gecontroleerd wanneer de vennootschappen slechts bij wijze van een code op de eerste pagina of via een vage omschrijving van de activiteit worden gedefinieerd. De Commissie die gehouden is door de zwijgplicht heeft de stagedagboeken teruggestuurd met het verzoek die in het licht van het voorafgaande aan te vullen. 3.4. Twee stagiairs die wel geslaagd zijn voor het bekwaamheidsexamen werden nog niet tot de eed toegelaten omdat, in het eerste geval, de kandidaat slechts 1.000 uur had gepresteerd en een te belangrijk aandeel aan niet revisorale werkzaamheden werd gepresteerd en in een tweede geval de kandidaat geen andere wettelijke opdrachten dan deze van commissaris van vennootschappen had meegemaakt.
De tweede kandidaat kwam wel de wens van de Commissie tegemoet en werd in december tot de eed toegelaten. De eerste kandidaat heeft na een onderhoud met de leden van de Commisie en zijn stagerneester toegezegd dat hij zijn toestand begin 1992 zou regularizeren. Nogmaals wordt eraan herinnerd dat de bedrijfsrevisor die een stagiair aanvaardt hem ook de meest volledige vorming moet kunnen bieden. 3.5. Alle stagiairs hebben een stagerooster ingevuld per activiteitentype (Jaarverslag 1989, p. 125).
Hieruit blijkt dat de wettelijke opdrachten andere dan deze van commissaris onvoldoende aan bod komen. De Commissie onderstreept nogmaals welke verantwoordelijkheid de stagemeesters terzake moeten dragen. 114
ISR - JAARVERSLAG 1991
Zoals vorige jaren werd een circulaire over het onderwerp toegestuurd aan elke revisor die een stage-overeenkomst ondertekent.
3.6. Laattijdig of onvolledige ingestuurde stagedagboeken : cf. punt 10 nieuwe voorschriften.
4. WIJZIGING IN DE LOOP VAN DE STAGE
4.1. Verandering van stagemeester In 1991 hebben 19 kandidaten de wens te kennen gegeven dat zij van stagemeester wensten te veranderen.
4.2. Opschorting van de stage In 1991 hebben 35 kandidaten in overleg met hun stagemeester beslist hun stage te onderbreken. Al naargelang van het geval kunnen zij die terug opnemen of herbeginnen, op voorwaarde dat een nieuwe door de Stagecommissie goedgekeurde stage-overeenkomst wordt afgesloten binnen een maximumtermijn van vijf jaar. Na die termijn kan hen worden gevraagd verscheidene nieuwe proeven af te leggen. Een stagiair de zijn stage onderbreekt moet zijn jongste stagedagboek insturen. Dit is nodig om de tijd die hij bij de eerste stagemeester heeft doorgebracht te laten meetellen, wanneer hij gebeurlijk zijn stage terug opneemt.
4.3. Stage in het buitenland In 1991 werd aan drie kandidaten toestemming gegeven om een gedeelte van hun stage, met toepassing van artikel 4 van het koninklijk besluit van 17 oktober 1987, in het buitenland te volbrengen. Er werd de kandidaten medegedeeld dat indien de stageperiode in het buitenland langer was dan 1/3e van de totale stageduur, de stage verhoudingsgewijs zou worden verlengd. [BR - JAARVERSLAG 1991
115
Het is duidelijk dat stagairs in het buitenland vaak meer dan drie jaar stage lopen. Het is hen inderdaad niet altijd mogelijk om voor de seminaries of examens terug te komen.
4.4. Heropneming van de stage Een kandidaat werd na een onderbreking van enkele maanden opnieuw tot de stage toegelaten.
5. UITREIKING VAN GETUIGSCHRIFTEN VAN EINDE STAGE
A. Periode van januari tot mei 1991 Overeenkomstig de vorig jaar gedane keuze werd besloten twee zittingen te houden voor de uitreiking van de stagegetuigschriften om ervoor te zorgen dat de gerechtigden zo snel mogelijk in het bezit van het stuk worden gesteld. Tijdens een plechtigheid op het IER op 3 mei 1991 heeft de Voorzitter in aanwezigheid van de Raadsleden en van de gewezen stagemeesters aan 38 stagiairs hun stagegetuigschrift overhandigd.
B. Periode van juni tot december 1991 Om technische redenen moest de uitreiking van de getuigschriften van het tweede semester uitgesteld worden tot begin 1992. Zesendertig getuigschriften zullen aan de jonge revisoren worden overhandigd. In 1991 heeft de Commissie globaal 74 getuigschriften van eindestage afgegeven.
116
IBR - JAARVERSLAG 1991
6. TOELATINGSEXAMEN TOT DE STAGE Het toelatingsexamen werd in de loop van het tweede semester 1991 ingericht overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 15 van het koninklijk besluit van 13 oktober 1987 betreffende de stage van de kandidaat-bedrijfsrevisoren. De proeven werden in Brussel op volgende data gehouden: 19 september: schriftelijke proef; 8, 9 en 13 november: technische vakken.
Resultaten : 427 hadden voor het toelatingsexamen ingeschreven. 5 kandidaten (gegradueerden) hebben zich gemeld voor het examen schriftelijke taalbeheersing. Vier zijn voor de proef geslaagd. 53 56 318 121 197
kandidaten hebben hun examen uitgesteld tot 1992 kandidaten hebben zich niet gemeld kandidaten hebben de examens afgelegd: zijn geslaagd; zullen nieuwe deelproeven moeten afleggen.
Bij die 197 kandidaten moeten nog de 53, die uitstel kregen worden geteld, zodat het totaal aantal ingeschreven kandidaten voor 1992 nu al 250 bedraagt. Hieronder geven we een overzicht van de resultaten.
Resultaten toegangsexamen - Statistische gegevens 3de sessie F
3de sessie N
Inschrijvingen Afwezig Deelnemers Geslaagd
13 05 08 03
20 07 13 08
% geslaagden
37%
61% [BR - JAARVERSLAG 1991
117
2de sessie F
2de sessie N
Inschrijvingen Afwezig Deelnemers Geslaagd
41 13 28 14
66 09 57 36
% geslaagden
50%
63%
Je sessie F
Je sessie N
Inschrijvingen Afwezig Deelnemers Geslaagd
91 12 79 26
143 133 34
% geslaagden
33%
25%
Inschrijvingen Afwezig Deelnemers Geslaagd
145 30 115 43
229 26 203 78
% geslaagden
37.3%
38.4%
10
GLOBALE RESULTATEN
% gemiddeld geslaagden: 1211318 = 38% Inschrijvingen overgedragen naar 1992 Totale inschrijvingen in 1991 Inschrijvingen N + F in 1991 :
118
[BR - JAARVERSLAG 1991
26 255
27
172 427
7. STATISTIEKEN Resultaten van de tests Cycli
I Il
III IV
Tests
Deelnemers Geslaagd Niet geslaagd
5 Technische vakken Externe controle Het beroep Bekwaamheidsexamen
133 138 154 128
66 88 62 87
67 50 92
41
Stagiairs wachtend op getuigschrift: 52
8. DANKBETUIGINGEN De Raad dankt al diegenen die hun medewerking hebben verleend aan de voorbereiding van de tests.
Toegangsexamen tot de stage Schriftelijke taalbeheersing: Professoren J.P. PAELINCK, A. PENNA, bedrijfsrevisor, en W. SMETS. Algemeen boekhouden: Professoren J.P. CORNIL en Chr. LEFEBVRE. Analyse en kritische bespreking van de jaarrekening: Professoren Chr. LEFEBVRE en M. RENouPREz, bedrijfsrevisor. Analytische boekhouding: Professoren mevr. H. THEUNISSE en J.P. CORNIL. Vennootschapsrecht: Professoren J. LIEVENS en H. OUVIER. Belastingrecht: Professor P. MINNE. Burgerlijk en Handelsrecht: Professoren J. LIEVENS en H. OUVIER. Sociaal recht: Professor P. MINNE. Informatica: Professoren L. GOLVERS en R. PAEMELEIRE, bedrijfsrevisor. Bedrijfseconomie: Professor Ch. VAN WYMEERSCH. Wiskunde en statistiek: Professoren L. BRAGARD en R. PAEMELEIRE, bedrijfsrevisor. [BR - JAARVERSLAG 1991
119
Financieel beheer: Professor Ch. VAN WYMEERSCH. Accountantsonderzoek: Professoren E. DE LEMBRE en P. LURKIN, bedrijfsrevisoren. Geconsolideerde jaarrekening: Professoren mevr. A.M. JORISSEN en mevr. M.L. VERDEBOUT, bedrijfsrevisoren. Interne controle : Professoren mevr. M.L. VERDEBOUT en E. DE LEMBRE, bedrijfsrevisoren. Boekhoudrecht : Professoren H. OUVIER en K. VAN HULLE. Plichtenleer: Professoren H.J. BLOCK, ere-bedrijfsrevisor, en H. OuVIER.
Stagetests - lste jaar - 5 technische vakken Mevr. en de hh. A. JORISSEN, H. OUVIER, K. VAN HULLE, Chr. LEFEBVRE, N. DESCENDRES, professoren, J.Ph. BONTE, jurist, A.M. JORISSEN, M.L. VERDEBOUT, P. LURKIN, M. MASSART, bedrijfsrevisoren.
- Interne controle: 2de zittijd, lste jaar: M.J. DE SAMBLANX. - 2de jaar: Externe controle -
examen: Kantoren: Tinnemans, Pourbaix, Vaes & Co, Fransolet & Co, Ernst & Young, bedrijfsrevisoren en de hh. R. Tiest en L. Van Montfort, bedrijfsrevisoren. - Praktische studie: de hh. P. Behets, J. Bastogne, G. Delvaux, M. Smet en L. Swolfs. - Praktische studie, 2de zittijd: KPMG, bedrijfsrevisoren, P. PAUWELS & Partners, COOPERS & LYBRAND.
- 3de jaar: Het beroep: Kantoren: Van Poyer, Lacroix, Van Hoye, Van Cutsem, Lerusse & Co, Tinnemans, Pourbaix, Vaes & Co, Klynveld, Peat, Marwick, Goerdeler Liège, Coopers & Lybrand, met de medewerking van het kantoor Rahier (fiscaliteit), en de hh. J.P. Bonte en H. Olivier.
120
IBR - JAARVERSLAG 1991
9. BIJZONDERE GEVALLEN - TOELATINGSEXAMEN - Drie kandidaten die hun inschrijvingsgeld niet hadden betaald werden niet in de deliberatielijst opgenomen. - Drie kandidaten die zich zonder kennisgeving niet hebben gemeld hebben één zittijd van de drie waarop ze recht hebben verspeeld.
10. NIEUWE VOORSCHRIFTEN Om het administratieve beheer van de stage enigszins te vergemakkelijken werd beslist voortaan alle stages in april te laten beginnen. Die maatregel werd vooral genomen om de problemen te voorkomen i.v.m. de inrichting van de zittijd voor het bekwaamheidsexamen in de loop van de laatste zes maanden van de stage. Maandelijks kandidaten tot de stage toelaten, had onvermijdelijk tot gevolg dat de stageduur van drie jaar voor een aantal kandidaten onvermijdelijk werd overschreden. De personen die hun stage in april mogen beginnen zijn diegenen die het verplichte informatieseminarie hebben bijgewoond. Dat seminarie wordt van nu af in januari gehouden.
IBR - JAARVERSLAG 1991
121
D. Bekwaamheidsexamen De eerste zittijd voor de schriftelijke proef 1991 werd georganiseerd in de loop van de maand april. Daarvoor hadden zich 50 kandidaten ingeschreven. De mondelinge proeven werden georganiseerd gedurende de maanden mei en juni. 34 kandidaten zijn geslaagd 15 kandidaten zijn niet geslaagd 1 kandidaat heeft zich niet aangeboden. De tweede schriftelijke proef werd georganiseerd in oktober 1991. Daarvoor hebben zich 78 kandidaten ingeschreven. De mondelinge proeven werden georganiseerd in de maanden november en december. 52 kandidaten zijn geslaagd 26 kandidaten zijn niet geslaagd. Het is op zijn minst nuttig om nog eens te herhalen dat het groot aantal mislukkingen verklaard kan worden door een gebrek aan maturiteit van de kandidaten, een onvoldoende kennis van het vennootschapsrecht, van de plichtenleer en vooral van de bijzondere opdrachten.
122
IBR - JAARVERSLAG 1991
SAMENSTELLING VAN DE EXAMENJURY'S
A. Nederlandstalige jury's: NL 1: de hh. H.J. BLOCK, Voorzitter, G. HERREWIJN, Ph. ROELANTS en R. TIEST, bedrijfsrevisoren. De heer J. GEYSEN, extern lid. NL 2: de hh. J. VANFRAECHEM, Voorzitter, M. BooNE, W. CAERS en O. SATIN, bedrijfsrevisoren. De heer V MEEUWS, extern lid. NL 3: de hh. V PEETERS, Voorzitter, A. CLYBOUW, F. MAS, G. WYGAERTS, bedrijfsrevisoren. De heer R. DE LEEUW, extern lid. NL 4: De hh. M. BELLEN, Voorzitter, J. VANDERHOEGHT, D. VAN CUTSEM, H. PASSEL, bedrijfsrevisoren. De heer E. DE DEYN, extern lid.
B. Franstalige jury's : FR 1: De hh. M.e. VAES, Voorzitter, J.M. DELAHAUT, G. DELVAUX en A. DEscHAMPs, bedrijfsrevisoren. De heer J. VERDIN, extern lid. FR 2: de hh. P. LURKIN, Voorzitter, P. ANCIAUX, L.B. BLANPAIN, R.H. FRANSOLET (14/11), J. LENOIR, bedrijfsrevisoren. De heer FLAGOTHIER, extern lid.
[BR - JAARVERSLAG 1991
123
E. Commissie van Toezicht Samenstelling:
Voorzitter: de heer RH. FRANSOLET. Commissieleden: Subcommissie confraternele controle De heer L.H. Joos, (voorzitter), Mevrouw H. PLATTEAU, de heren J.-M. BOEs, W. CAERS, J.- F. CATS, A. DE CLERCQ, M. LUYTEN, R MORLIE, R STASSIN, A. STOKS, L. SWOLFS. Subcommissie toezicht op mandaten De heren J.- M. PIRLOT (voorzitter), R HELLRAETH, J.- M. JOIRIS, H. KOWALSKI, R ROKsNoER, J. VLAMINCKX.
Vooraf Het Instituut der Bedrijfsrevisoren acht het belangrijk dat het vertrouwen geschapen wordt bij alle derden: de cliënten van de bedrijfsrevisor, de aandeelhouders, de ondernemingsraden, de financiële wereld en al diegenen die met de eindrapporten van de revisor in aanraking komen. Gedurende de voorbije jaren heeft de Raad van het Instituut normen uitgevaardigd, een deontologische code opgesteld en velerlei aanbevelingen aan de leden van het Instituut verstrekt. De Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren acht daarom een permanente kwaliteitsbewaking noodzakelijk. Enerzijds kan deze kwaliteit bereikt worden door een degelijke opleiding en stage en door een degelijke permanente vorming. Anderzijds dient het toezicht georganiseerd door het Instituut der Bedrijfsrevisoren een permanente kwaliteitsbewaking te verzekeren waarbij de hoogstaande kwaliteit van de beroepsuitoefening naar de buitenwereld toe, kan worden ondersteund. Hierdoor kan het Instituut een belangrijke rol spelen in het maatschappelijk verkeer. Dit toezicht moet tevens gezien worden in het belang van de individuele revisor,
124
[BR - JAARVERSLAG 1991
m.a.w. ter bevordering van zijn voortdurend kritische opstelling t.a.v. de verrichte werkzaamheden. Het maatschappelijk verkeer vraagt inderdaad (en blijkbaar steeds meer en meer) om controle terzake. Naast de kwaliteit en de educatieve aspecten welke door de controle worden nagestreefd, is het belangrijk de nadruk te leggen op het confraternele aspect hiervan. Nochtans geeft deze controle ook aanleiding tot het op gang brengen van disciplinaire procedures. De Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren is ervan overtuigd dat door het vastleggen van deze procedures en door het toelichten hiervan, zowel naar de leden van het Instituut als naar de buitenwereld toe, meer duidelijkheid kan worden geschapen. De Commissie van Toezicht oefent haar werkzaamheden uit via twee subcommissies: de subcommissie van toezicht op mandaten enerzijds en de subcommissie confraternele controle anderzijds.
Subcommissie Toezicht op Mandaten De Commissie van toezicht op mandaten onderzoekt, aan de hand van rapporten van revisoren de kwaliteit van het uitgevoerde werk. De informatiebronnen van de Commissie zijn velerlei. Klachten van revisoren, klachten van cliënten, klachten van openbare toezichtsorganen, gepubliceerde verslagen in de Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad, in de pers verschenen aantijgingen tegen revisoren, faillissementen. De Commissie van toezicht op mandaten vraagt rapporten aan de revisoren, verzoekt eventueel om toezending van de werkdocumenten, desgevallend hoort zij de confrater voor nadere toelichting in het kader van haar onderzoek. Indien de Commissie bijkomende informatie wenst, vraagt zij soms meerdere rapporten op aan de revisor om zich een juist beeld te kunnen vormen of het om eventueel vastgestelde of om vermoede problemen gaat. In bepaalde gevallen zal ook de Commissie van toezicht op mandaten een bezoek brengen aan het kantoor van de confrater om aldaar vast te stellen welke de werkwijzen zijn en om eventueel een groter onderzoek naar diverse, op steekproefbasis genomen rapporten en werkdocumenten te kunnen uitvoeren.
IBR - JAARVERSLAG 1991
125
Tot besluit van dit onderzoek wordt aan de confrater een brief overgemaakt met aanbevelingen ten gevolge van de gevoerde analyse. Indien na deze diepgaande analyse belangrijke gebreken worden vastgesteld, wordt er een verslag opgemaakt dat aan de Raad wordt voorgelegd. Het is uiteindelijk de Raad van het Instituut die, na analyse, desgevallend beslist het dossier door te spelen aan de tuchtcommissie. In de loop van het jaar 1991 werden 161 dossiers onderzocht. In een aantal gevallen werden confraters op het Instituut uitgenodigd of werd een bezoek gebracht aan het kantoor van de revisor. De Commissie toezicht op mandaten wil vooral ageren door het geven van aanbevelingen, maar zag zich toch in een aantal gevallen (15) genoodzaakt de dossiers voor te leggen aan de Raad voor eventuele doorzending naar de Tuchtcommissie. De bestaande procedures van toezicht werden ook in 1991 verdergezet. Enerzijds is er de stelselmatige controle van de door de leden opgestelde verslagen naar aanleiding van een bijzondere of een occasionele controleopdracht op basis van de Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad en anderzijds een onderzoek van de opgevraagde verslagen. Specifieke aandacht werd daarbij in het voorbije jaar vooral gericht naar verslagen m.b.t. inbrengen in natura, waarbij een heel ruime steekproef van deze verslagen werd opgebouwd over het ganse Belgische territorium. Bovendien werd bij aanstellingen die niet conform artikel 33 van de wet van 22 juli 1953 waren, een specifieke brief gestuurd aan de revisorenvennootschappen. De nieuwe versie van de CD-rom, welke door de Nationale Bank in de loop van de maand november 1991 werd verspreid, laat toe de mandaten op te vragen per revisor. Alle mandaten die op de CD-rom geregistreerd zijn in hoofde van revisorenvennootschappen werden afgepunt met de informaties medegedeeld aan het Instituut. Tevens werd nagekeken of deze publicaties in overeenstemming waren met art. 33 van de wet van 22 juli 1953.
Subcommissie confraternele controle Voor het jaar 1991 werden 99 dossiers door de Commissie confraterneIe controle afgesloten. Daarmee is de laatste lijst van de confraternele controle «oude stijl» bijna integraal afgewerkt.
126
IBR - JAARVERSLAG 1991
De Commissie confraternele controle heeft het voorbije jaar haar aandacht ook heel sterk geschonken aan de uitbouwen de implementatie van de nieuwe norm over de confraternele controle. Deze nieuwe norm voor de confraternele controle heeft in haar belangrijkste wijzigingen een aantal consequenties waardoor de activiteiten van de Commissie confraternele controle nog zullen toenemen. De controlerende revisor zal in de toekomst niet meer vrij gekozen kunnen worden door de te controleren revisor. Zoals in de norm bepaald dient de Raad aan de te controleren confrater een lijst van drie controleurs voor te leggen waaruit een keuze moet gemaakt worden. Te dien einde heeft het Instituut op 30 juli 1991 een brief gestuurd naar alle revisoren teneinde te vragen zich kandidaat te stellen als aangeduide revisor. De Raad heeft zich mogen verheugen dat een heel groot aantal confraters zich bereid hebben verklaard op deze wijze mee te werken aan de verdere professionele uitbouw van het beroep. Een lijst van alle kandidaat-aangeduide revisoren werd door de Commissie confraternele controle nagekeken en er werd nagegaan of al deze kandidaten aan de voorwaarden zoals bepaald in de norm, voldoen. Het is uiteindelijk de Raad van het Instituut die de definitieve lijst zal opstellen. Voor het uitvoeren van de confraternele controle zal een speciale opleiding worden voorzien opdat de kwaliteit van de uitgevoerde controles voor alle aangeduide revisoren op een zo hoog mogelijk niveau zou liggen. Speciale informatiedagen zullen daartoe door de Commissie confraternele controle worden belegd waarin het werkprogramma voor de confraternele controle en de reeds vroeger vastgestelde problemen nauwkeurig zullen worden toegelicht. Tenslotte dient vermeld dat de Raad alle modaliteiten heeft vastgelegd waaraan de bezoldigingen voor het uitvoeren van de confraternele controle dienen te voldoen.
[BR - JAARVERSLAG 1991
127
F. Tucht Samenstelling van de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep: zie begin Jaarverslag. Reeds van bij de aanvang van 1991 heeft de Raad herhaaldelijk de aandacht van de bevoegde Ministers gevestigd op het feit dat het benoemingsbesluit van de magistraten bij de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep dateert van 16 juli 1985, en dat zich derhalve een nieuw Koninklijk Besluit opdringt. De duur van de mandaten - overeenkomstig artikel 19 en 21 van de Wet van 22 juli 1953 bepaald op zes jaar liep immers op 16 juli 1991 ten einde. Helaas heeft de Raad moeten vaststellen dat zelfs in de loop van januari 1992 het benoemingsbesluit nog steeds uitblijft. Dit heeft voor gevolg gehad dat zowel de Commissie van Beroep als de Tuchtcommissie hun werkzaamheden hebben stopgezet vanaf de tweede helft van het jaar. Van zodra het uitvoeringsbesluit zal zijn bekendgemaakt, zullen de nieuw samengestelde tuchtinstanties de werkzaamheden hervatten.
008/881F De feiten werden weergegeven in de Jaarverslagen 1988, p. 122 en 1989, p. 136. Het Hof van Cassatie heeft de uitspraak van de Commissie van Beroep verbroken: «Overwegende dat artikel 6, § 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en van de fundamentele vrijheden, dit recht niet ondergeschikt maakt aan de omstandigheid dat de belanghebbende er de toepassing van vraagt; dat evenwel artikel 20 van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut der Bedrijfsrevisoren (...) bepaalt dat de rechtspleging in het openbaar moet verlopen wanneer de betrokken bedrijfsrevisor daarom uitdrukkelijk verzoekt ;»
128
IBR - JAARVERSLAG 1991
«(...) dat de door de wetgever in bedoeld artikel 20 uitgedrukte wil geen grotere rechtskracht kan genieten dan de "eisen die voortvloeien uit artikel 6, § 1, van het Verdrag; (...)>> (vertaling) De zaak werd doorverwezen naar de Commissie van Beroep, anders samengesteld; er werd nog geen beslissing genomen.
016/891N Dit dossier betreffende publiciteit d.m.v. een krantenartikel (zie Jaarverslagen 1989, p. 137 en 1990, p. 135) kwam in de loop van het jaar voor het Hof van Cassatie. De bestreden beslissing werd vernietigd: «Overwegende dat de bestreden beslissing, waarbij eiser bij wijze van tuchtmaatregel als bedrijfsrevisor voor één maand wordt geschorst, ingevolge artikel 6, § 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in het openbaar moest worden uitgesproken, tenzij eiser vrijwillig en ondubbelzinnig van de openbaarheid afstand had gedaan; (...) dat evenmin uit enig stuk blijkt dat eiser van de openbaarheid van de uitspraak op ondubbelzinnige wijze afstand heeft gedaan (...)>>. De anders samengestelde Commissie van Beroep moet nog uitspraak doen.
0171891N In een gelijkaardige zaak als de voorgaande had een confrater een vraaggesprek aan een krant toegestaan, hetgeen leidde tot het betwiste artikel (zie Jaarverslagen 1989, p. 138 en 1990, p. 135; ook: Vademecum '91, p. 178).
Het Hof van Cassatie ging eveneens over tot de vernietiging van de uitspraak van de Commissie van Beroep. Men wacht op de beslissing van de anders samengestelde Commissie van Beroep.
[BR - JAARVERSLAG 1991
129
018/891N Deze zaak (zie Jaarverslagen 1989, p. 138 en 1990, p. 136) is hangend voor de Commissie van Beroep.
027190/F Zoals vermeld in het Jaarverslag 1990, p. 138 werd deze confrater wegens een persartikel over zijn kantoor een inbreuk op het reclameverbod verweten. De Commissie van Beroep oordeelde als volgt: «(...) Dat, vanuit die invalshoek bekeken, reclame een laakbaar feit is wanneer zij informatie bevat die het publiek moet inlichten over de diensten die een bedrijfsrevisor verstrekt ;» «Dat daarentegen bepaalde vormen van informatie wel toegelaten zijn wanneer zij niet het bekomen van contracten of opdrachten beogen, en het niet de bedoeling is het publiek te misleiden; dat zoals in voorliggend geval, een bedrijfsrevisor wel kan deelnemen aan een openbaar debat rond problemen die het beroep aanbelangen, waar hij dan een objectief standpunt moet verwoorden (...)>>. (vertaling) De revisor ging vrijuit; tegen deze beslissing werd geen cassatie ingesteld.
032/90/F Voor de feiten verwijzen we naar het Jaarverslag 1990, p. 140. De Commissie van Beroep heeft de beslissing van de Tuchtcommissie bevestigd. «(...) Terecht voert de aangevochten beslissing aan dat de vordering, steunend op die artikelen 28 en 117 (van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen) niet beperkt bleef tot vennootschappen die een gemeenschappelijke benaming of firmanaam voeren of een gelijkenis vertonen die misleidend kan zijn, maar wel openstond voor elke belanghebbende in de ruime betekenis van het woord. In casu be-
130
IBR - JAARVERSLAG 1991
treft het geen identieke firmanaam. Het gevaar voor verwarring moet «in abstracto» worden beoordeeld. Indien voor elk van de vennootschappen de termen worden gebruikt, en er wel degelijk een gelijkenis is, bestaat er toch geen gevaar voor verwarring omdat een verschillende hoedanigheid wordt vermeld. (...)>> «(...) Terecht heeft de aangeklaagde partij laten gelden dat de oprichting van groepen van vennootschappen die kunnen worden geïdentificeerd aan de hand van een gemeenschappelijke benaming met een toevoeging van een term die naar het door elk van de vennootschappen gevoerde bedrijf verwijst, zodanig is ingeburgerd dat het maatschappelijk verkeer met dit gebruik vertrouwd geraakt, de vennootschappen van eenzelfde groep onderling niet zal verwarren.» «Het gevaar voor verwarring is trouwens des te denkbeeldiger omwille van het feit dat de cliënteel van de bedrijfsrevisoren gevormd wordt door een goed geïnformeerd publiek». «Het is ook terecht dat de Tuchtcommissie heeft geoordeeld dat de voor haar aangevoerde feiten geen tekortkoming uitmaken aan de principes van waardigheid en kiesheid. (...)>> «(...) Bevestigt de aangevochten beslissing en zegt voor recht dat er geen reden is om een tuchtsanctie op te leggen (...)>>. (vertaling)
035/90/F Een bedrijfsrevisor heeft een verslag opgesteld over een omvorming van een vennootschap, waarin zijn echtgenote meerderheidsaandeelhouder was (Jaarverslag, 1990, p. 141). De Tuchtcommissie stelt : «Overwegende dat N. de feitelijke gegevens die hem ten laste worden gelegd, niet betwist en hij toegeeft (...) dat hij zich in dit dossier had moeten onthouden ;» «Dat de ten laste gelegde inbreuk dan ook vaststaat ;» «Overwegende evenwel dat, rekening houdend met de goede trouw van N., met het besluit dat hij tijdens zijn verhoor heeft genomen om IBR-JAARVER8LAG 1991
131
onder die omstandigheden geen opdrachten meer te aanvaarden en met de afwezigheid van tuchtrechtelijke antecedenten t.a.v. zijn persoon, de straf die hem moet worden opgelegd, verminderd moet worden tot een waarschuwing (...)>>. (vertaling) De Raad heeft hiertegen beroep ingesteld; de zaak is nog steeds voor de Commissie van Beroep hangend.
036/90/F De Tuchtcommissie heeft in deze zaak (Jaarverslag 1990, p. 141) nog geen verdere uitspraak gedaan.
037/90/F De Tuchtcommissie heeft in dit dossier, zoals beschreven in het Jaarverslag 1990, p. 142, en het Vademecum '91, p. 151, de waarschuwing als tuchtsanctie opgelegd. De Raad heeft hiertegen beroep aangetekend; er is nog geen uitspraak van de Commissie van Beroep.
038/90/N De tuchtsanctie die de confrater door de Tuchtcommissie wordt opgelegd in deze zaak, uiteengezet op p. 142 van het Jaarverslag 1990, is een schorsing van 8 dagen. «Dat een bedrijfsrevisor zich onafhankelijk moet opstellen, wordt bepaald in de wet van 22 juli 1953 (...) en in het Tuchtreglement (artikel 7 en 8). De bedrijfsrevisor mag zich niet in een toestand plaatsen die zijn vrijheid van wil zou kunnen verminderen of het volbrengen van zijn plicht belemmeren. Zodra hij het bestaan vaststelt van feiten of banden die zijn oordeel kunnen beïnvloeden, moet hij een opdracht weigeren of eraan verzaken. In de omzendbrief plichtenleer 006/07.03.1986 wordt benadrukt dat de revisor geen opdracht mag aanvaarden in een vennootschap bestuurd door personen met wie hij een te nauwe verwantschap heeft.( ...)>> Er werd geen beroep aangetekend.
132
IBR - JAARVERSLAG 1991
039, 040, 041J90/N In het Jaarverslag van 1990 op p. 142 worden deze drie zaken tegelijk
vermeld. Ook de uitspraak van de Tuchtcommissie is in dezelfde zin voor de drie confraters, nl. de vrijspraak. Er werd geen beroep ingesteld.
042/90/N
De Tuchtcommissie spreekt de confrater, betrokken in de tuchtprocedure vermeld in het Jaarverslag 1990, p. 143, vrij. De zaak is momenteel hangend voor de Commissie van Beroep.
043/90/N
Een confrater heeft een aantal verslagen opgesteld over inbrengen in natura. Daarin werd ondermeer geen berekening gemaakt van de waardering van de ingebrachte immateriële vaste activa. Een ander verslag bevatte evenmin een omstandige berekening van de goodwill, maar slechts een vermelding van het omzetcijfer zonder verwijzing naar fiscale aangiften, aanslagbiljetten of andere bevestiging dat het werd nagezien. De Tuchtcommissie oordeelde: «De omstreden verslagen zijn duidelijk niet conform aan de norm inzake controle van inbrengen die niet in geld bestaan (II.1.Ol). Deze norm die belangrijk is om elke overwaardering aan het licht te brengen, (...) is toepasselijk op onderhavig geval. De bedrijfsrevisor moet er voor zorgen dat zijn werkdossier voldoende gestoffeerd is om zich bij betwisting te kunnen verdedigen. Dat de berekeningen zoals in het verweerschrift naderhand gemaakt tot dezelfde conclusie leiden als in de omstreden verslagen is niet terzake dienende. Deze zijn door derden niet gekend (...)>>. Er werd beroep ingesteld tegen de beslissing van de Tuchtcommissie, die een schorsing van vijftien dagen had opgelegd. De Commissie van Beroep heeft echter nog geen uitspraak gedaan. IBR - JAARVERSLAG 1991
133
044l90fN Een confrater wordt ten laste gelegd de regels met betrekking tot de bijdragen, vastgesteld in artikel 7 van het huishoudelijk reglement te hebben miskend. De betrokkene vraagt dat de Tuchtcommissie begrip zou opbrengen voor een aantal verzachtende omstandigheden. «(...) Blijkbaar was er een gemis aan organisatie van het kantoor. Het niet-afhalen van verschillende aangetekende brieven wijst ook hierop. Dit is onaanvaardbaar voor een bedrijfsrevisor (...)>>, aldus de Tuchtcommissie. De revisor krijgt een berisping, er werd geen beroep aangetekend.
045/90fN 046/90fN In deze dossiers wordt twee confraters ten laste gelegd het systematisch nalaten te antwoorden op het herhaald verzoek van het Instituut om de verklaring op erewoord, ter berekening van de veranderlijke bijdrage, in te dienen en de bijdragen te betalen.
De Tuchtcommissie doet uitspraak als volgt: «De handelswijze van de betrokkene heeft geleid tot bijkomende werkzaamheden en kosten die door gans het beroep moeten gedragen worden, en duidt op een veronachtzaming van de achting die betrokkene verschuldigd is aan de confraters die deel uitmaken van de organen van het Instituut». Voor beide confraters wordt de berisping als straf uitgesproken. In geen van de twee zaken werd beroep aangetekend.
047/91JF Het betreft hier een confrater die systematisch nalaat te antwoorden op het herhaald verzoek van het Instituut om de verklaring voor de veranderlijke bijdrage in te dienen en de bijdragen te betalen. Betrokkene verschijnt niet; de Tuchtcommissie beslist:
134
ISR - JAARVERSLAG 1991
«(...) Dat deze tekortkomingen onverenigbaar zijn met het beroep van bedrijfsrevisor.(...)>> (vertaling) De revisor wordt bij verstek tot schrapping veroordeeld; er werd geen beroep, noch verzet aangetekend.
048/911F Het niet-indienen van de verklaring voor de veranderlijke bijdrage en het niet-betalen van de bijdragen staat centraal. Bij verstek wordt de confrater tot schrapping veroordeeld. Er wordt evenwel tijdig verzet aangetekend. Ditmaal beslist de Tuchtcommissie: «(...) Dat het teveel aan werk geen excuus kan zijn voor het niet betalen of het langdurig uitblijven van reactie, ondanks de talrijke herinneringsbrieven ; (...)>> «Overwegende dat N. uiteindelijk toch zijn verplichtingen heeft nageleefd, is de straf van schrapping niet meer geschikt ;» «Dat N. evenwel blijk heeft gegeven van een grove en aanhoudende nalatigheid bij het blijven uitstellen van het nakomen van zijn verplichtingen. (...).» (vertaling) Als sanctie wordt de berisping uitgesproken. Tegen de beslissing werd geen beroep ingesteld.
049/911F Een confrater laat na zijn bijdragen te betalen. Wegens allerlei omstandigheden ziet de Raad evenwel af van de behandeling voor de Tuchtcommissie.
OSO/91lN Bij de opvolging in een commissaris-mandaat heeft een confrater in onvoldoende mate de ontwikkeling van de toestand gevolgd, ondanks het feit dat zijn voorganger een afkeurende verklaring had afgegeven. IBR - JAARVERSLAG 1991
135
In eerste aanleg wordt gesteld: «Betrokkene (...) maakt niet het minste gewag van de opmerkingen van zijn voorganger. Het wordt overigens niet betwist dat hij geen inzage heeft genomen van de werkdossiers van zijn confrater. (...) Indien hij meende geen reserves te moeten maken, had hij deze beslissing zorgvuldig moeten motiveren. (...)>> De Tuchtcommissie spreekt een schorsing van 15 dagen uit, omwille van de miskenning van de aanbeveling betreffende het gebruik van de werkzaamheden van een andere revisor. Tegen deze uitspraak werd beroep ingesteld; de Commissie van Beroep heeft vooralsnog geen uitspraak gedaan.
05119l1N In deze zaak wordt een confrater, na onderzoek van twee leden van de Commissie van Toezicht ten kantore, een aantal technische fouten met betrekking tot een inbreng in natura en de omvorming van een bestaande vennootschap verweten. De Tuchtcommissie spreekt een berisping uit als straf: «In zijn verweerschrift zet betrokkene uiteen op welke wijze werd tewerk gegaan bij de uitvoering van de opdrachten. Dit is irrelevant. De Tuchtcommissie beoordeelt uitsluitend het verslag dat bij het einde van de werkzaamheden werd opgemaakt en bestemd voor bekendmaking, alsook alle bescheiden, nota's, werkschema's, werkmethoden en wijze waarop de opdrachten werden uitgevoerd. De gegevens naderhand voorgelegd zijn niet terzake. (...)>> De zaak is momenteel hangend voor de Commissie van Beroep.
052/9l1N
Inzake diverse inbrengen in natura werd vastgesteld dat een confrater de methoden van waardering en hun motivatie niet had gecontroleerd, en dat evenmin de nodige bewijsstukken werden verzameld.
136
IBR - JAARVERSLAG 1991
«(...) De bedrijfsrevisor moet de methoden van waardering en hun motivatie waarderen. Elementen zoals vertrouwen in, en een langdurige relatie met de klant zijn irrelevant. (...)>> «Terwijl de aanwezigheid van het materieel steekproefsgewijs werd vastgesteld, ontbreekt nochtans een voldoende beoordeling van de waardering. (...) De werkpapieren bevatten wel detail maar geen bewijs van het gedane werk. Als verantwoording verklaart betrokkene dat (...) bij dossiers van éénmalige opdrachten die volledig door hem worden uitgevoerd het gedane werk niet helemaal is neergeschreven of dat niet verwezen werd naar ontvangen inlichtingen of documenten. Deze uitleg kan niet aanvaard worden», aldus de Tuchtcommissie. De betrokken revisor krijgt als tuchtstraf een waarschuwing opgelegd. Tegen deze beslissing werd geen beroep ingesteld.
053/911N Na onderzoek door de Commissie van Toezicht, werd een confrater door de Raad naar de Tuchtcommissie verwezen wegens het nieteerbiedigen van de controlenormen in de uitvoering van een aantal opdrachten. Tegen de uitspraak van de Tuchtcommissie, die een berisping oplegde, werd beroep ingesteld. De Commissie van Beroep heeft evenwel nog geen uitspraak gedaan.
IBR - JAARVERSLAG 1991
137
Il. EXTERNE BETREKKINGEN
A. Interinstitutencoördinatiecornité
Het Interinstitutencoördinatiecomité is samengesteld als volgt: - Voor het Instituut der Bedrijfsrevisoren: de hh. K. VAN OOSTVELDT, RH. FRANSOLET, P. BEHETS en G. DELVAUX; - Voor het Instituut der Accountants: de hh. R VANDELANOTTE, R KROCKAERT, H. KAMPS en W. PAIROUX.
In het voorbije werkjaar heeft het comité eenmaal vergaderd. De vergadering had tot doel de betrekkingen tussen beide Instituten, met name na de parlementaire werkzaamheden van de lente van 1991, te bespreken. De afvaardiging van het Instituut der Bedrijfsrevisoren stelde bepaalde procedures voor bestemd om beide instellingen dichter bij mekaar te brengen, met name via de organisatie van een gemeenschappelijk toelatingsexamen tot de stage en een diepgaande analyse van de wederzijdse inschrijvingsvoorwaarden op de ledenlijsten. In deze besprekingen heeft de afvaardiging van het IBR steeds de nadruk gelegd op de eis van gelijkwaardige kwalificaties. Zijnerzijds stelde het IDAC een reorganisatieplan voor de beroepen voor, volgens hetwelke de leden van het Instituut der Bedrijfsrevisoren zich zouden toespitsen op de controle van en de dienstverlening aan de grotere ondernemingen, terwijl de accountants een monopoliepositie zouden verwerven in de controle op en de dienstverlening aan kleine en middelgrote ondernemingen. De afvaardiging van het IBR heeft op dit voorstel negatief gereageerd, daar ze van oordeel was dat dit op ingrijpende wijze het evenwicht verstoorde dat de wet van 21 februari 1985 had ingesteld.
138
IBR - JAARVERSLAG 1991
De Voorzitters van beide Instituten hebben een gemeenschappelijke brief gestuurd aan de Minister van Financiën waarin ze zijn aandacht vestigen op een voorstel van Europese Richtlijn van 22 februari 1990 met betrekking tot de activiteiten van beleggingsadvies. De omschrijving van die activiteiten is onvoldoende duidelijk en zou ook betrekking kunnen hebben op de beroepsactiviteit van de accountant, wat te betreuren zou vallen. Het Interinstitutencoördinatiecomité is tevens het meest aangewezen forum om de standpunten van beide Belgische Instituten binnen de internationale organisaties onderling te coördineren, inzonderheid dan in de schoot van de Fédération des Experts Comptables Européens. In de loop van het werkjaar hebben er zich geen ontwikkelingen voorgedaan die een stelling van het Comité in internationale aangelegenheden wenselijk zouden hebben gemaakt.
IBR - JAARVERSLAG 1991
139
B. Internationale betrekkingen I. International Federation of Accountants (IFAC) 2. International Accounting Standards Committee (IASC) 3. Fédération Européenne des Experts Comptables (FEE) 4. Fédération internationale des experts comptables francophones (FIDEF) 5. Bilaterale gespreksgroepen
1. INTERNATIONAL FEDERATION OF ACCOUNTANTS (IFAC) Van bij zijn oprichting is het Instituut der Bedrijfsrevisoren lid van de International Federation of Accountants (IFAC) waarbij de onafhankelijke beroepsverenigingen van 78 landen zijn aangesloten. Het doel van de Federation is op het internationale vlak de positie van het accountantsberoep te ontwikkelen en te verstevigen via het uitvaardigen van onderling afgestemde standaarden. De Federation wordt bestuurd door een Raad waarin vertegenwoordigers zitting hebben van vijftien landen en die wordt verkozen door de algemene vergadering. Op dit ogenblik is België niet in dat bestuur vertegenwoordigd. De Federation heeft daarnaast in haar schoot volgende comités opgericht: - Educations; - Ethics; - Financial and Management Accounting; - International Auditing Practices ; - Public Sector. De Commissie Internationale Betrekkingen heeft met bijzondere aandacht de werkzaamheden gevolgd i.v.m. opleiding, plichtenleer en controlenormen. Wat de internationale controlenormen betreft heeft het IFAC tot dusver 29 aanbevelingen bekendgemaakt. De jongste maanden werden
140
IBR - JAARVERSLAG 1991
volgende teksten gepubliceerd: -
aanbeveling nr. 24 : «Special Purpose Audit Reports» aanbeveling nr. 25 : «Materiality and Audit Risks» aanbeveling nr. 26 : «Auditing of Accounting Estimates» aanbeveling nr. 27 : «The Examination of Prospective Information» aanbeveling nr. 28 : «First year Audit Engagement» aanbeveling nr. 29 : «EDP Caracteristics and Considerations».
Daarnaast heeft de International Federation ook nog aanbevelingen uitgewerkt betreffende met audit parallelle procedures: -
Basic Principles Governing Revue Engagements Revue of Financial Statements Engagement to Perform Agreed upon Procedures Engagement to Compile Financial Information.
2. INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARDS COMMITTEE (fASC) Het IASC maakt internationale aanbevelingen bekend met betrekking tot de boekhouding en de voorstelling van de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening. De internationale financiële markten moeten kunnen steunen op onderling op elkaar afgestemde boekhoudstandaarden. Het internationale beursorganisme (lOSCO) heeft erkend dat de verschillen tussen de boekhoudstelsels vaak internationale effectenverrichtingen belemmeren. Het IASC heeft ook als topprioriteit in het toekomstige programma de bijstand aan de nieuw geïndustrialiseerde landen opgenomen. Het IASC wil ze helpen bij de tenuitvoerlegging van de internationale boekhoudaanbevelingen. De aanbeveling, over de opmaak van de financiële informatie in een hyper-inflatoire omgeving die in de loop van het jaar werd bekendgemaakt, moet in dat licht worden gezien. Ten slotte stelt het IASC ook nog als prioritair de vergelijkbaarheid tussen de nationale voorschriften inzake boekhouding, die gelden in de landen van de beroepsverenigingen die bij het IASC zijn aangesloten enerzijds, en de internationale boekhoudnormen anderzijds. Om dit IBR - JAARVERSLAG 1991
141
doel te bewerkstellligen, heeft het IASC een aanzienlijke informatieen overleginspanning gedaan met de nationale boekhoudorganismen, waaronder het Amerikaanse FASB en de diensten van de Europese Gemeenschap.
In de loop van het voorbije jaar heeft de Commissie Internationale Betrekkingen van het IER verschillende door het IASC gepubliceerde aanbevelingen toegelicht, met o.a. : -
Cash flow Statements (ED 36) Research and Development Activities (ED 37) Inventories (ED 38) Capitalisation of Borrowing Costs (ED 39)
3. FEDERATION DES EXPERTS COMPTABLES EUROPEENS (FEE) België is in de schoot van de Fédération des Experts Comptables Européens vertegenwoordigd door: - de Belgische afvaardiging in de Raad van de Federatie: de h. l.M. ANSPACH, accountant, nationaal afgevaardigde, en de h. G. TIMMERMAN, bedrijfsrevisor, technisch adviseur ; - vertegenwoordigers in de verschillende werkgroepen: Mevr. D. lACOBS, de hh. H. BLocK, P. FIVEZ, R. VERSTRAELEN, bedrijfsrevisoren en de h. H. OUVIER, directeur-generaal van het Instituut.
Tweede FEE-Conferentie In 1989 heeft België de eerste Conferentie van de Fédération des Experts Comptables Européens in Brussel georganiseerd. De Conferentie werd een waar succes. Een tweede Europese Conferentie werd georganiseerd in Venetië van 10 tot 12 oktober 1991. Een belangrijke delegatie bedrijfsrevisoren en accountants, met aan het hoofd de Voorzitters van beide Instituten, vertegenwoordigde ons land. Verschillende problemen stonden op de agenda van de werkzaamheden. Wij lichten daaruit de voorstelling van de tweede studie over de 142
!BR - JAARVERSLAG 1991
jaarrekening die door de Europese ondernemingen wordt bekendgemaakt. De bijdrage van België tot die studie werd besproken in het Jaarverslag 1990, p. 145. Verder waren ook nog aan de orde de problematiek van het vrije verkeer van de beroepsbeoefenaars in Europa, de contacten van het beroep met de Oosteuropese landen, de bijdrage van het beroep in de tenuitvoerlegging van de privatiseringen.
Technische werkzaamheden van de Fédération De FEE levert een belangrijke bijdrage tot de ontwikkeling van de boekhouding op het Europese en internationale vlak. In de context van de Europese Gemeenschap zijn het vooral de activiteiten van het «Forum consultatif sur les matières comptables» die de aandacht verdienen. Het Forum werd door de Europese Commissie opgericht om nieuwe initiatieven inzake harmonisatie op het vlak van de financiële staten in de diverse lidstaten te bevorderen. De FEE heeft verscheidene werkstukken op het Forum voorgedragen op de vergadering in januari en oktober 1991. Het betreft voorstellen i.v.m. de werking van verrichtingen in valuta, kapitaalsubsidies en leasing. Ook nog i.v.m. de boekhouding heeft de Federatie verschillende werkgroepen in het leven geroepen, die de richtlijnen moeten toelichten of nieuwe harmoniseringsvoorstellen moeten doen betreffende de boekhouding van verzekeringsondernemingen, de boekhouding van pensioenfondsen, de bankboekhouding. Wij vermelden vooral de in de loop van het jaar verschenen ontwerp-richtlijn betreffende de pensioenfondsen die officieel werd voorgesteld op 16 oktober 1991, en de goedkeuring op 12 december 1991 van de richtlijn inzake de jaarrekeningen en de geconsolideerde jaarrekening van de verzekeringsondernemingen. De werkgroepen boekhouding van de FEE leveren ook een belangrijke bijdrage tot de uitwerking en kritische bespreking van de ontwerp-aanbevelingen van het IASC. Regelmatig verstrekt de FEE adviezen betreffende de ontwerp-aanbevelingen, en onderstreept zij de onverenigbaarheden tussen die teksten en de Europese richtlijnen. De Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren oordeelt dat het hier om een belangrijk initiatief van de FEE gaat, omdat er zo wordt voor gezorgd dat ook de Europese benadering in de uitwerking van de IASCIBR - JAARVERSLAG 1991
143
aanbevelingen meetelt. Wij onderstrepen de belangrijke ontwerpaanbeveling i.v.m. de financiële instrumenten. De h. G. TIMMERMAN, bedrijfsrevisor en voorzitter van de werkgroep «Bankwezen» van de FEE, werd gevraagd om zitting te nemen in het adviescomité van het IASC betreffende deze tekst. Wat het vrije verkeer van de beroepsbeoefenaars binnen Europa betreft, heeft een speciale werkgroep zijn werkzaamheden in de loop van het jaar voortgezet. Er werd onder meer aandacht besteed aan een studie van de controlevennootschappen in Europa, die als grondslag zal dienen voor een diepgaander bespreking van de maatregelen betreffende het vrije verkeer van de vennootschappen binnen de Gemeenschap. Verder heeft de werkgroep een voorontwerp van de Commissie besproken, waarin de oprichting wordt voorgesteld van een Europees samenwerkingsverband voor de beoefenaars van vrije beroepen die hun specialisme in een andere staat willen uitoefenen of grensoverschrijdende diensten willen verstrekken. Ten slotte heeft de werkgroep ook nog de verdere afwikkeling besproken van een zaak, die aanhangig is voor het Europees Hof van Justitie in Luxemburg i.v.m. de vrije vestiging van een Duits beroepsbeoefenaar in het Groothertogdom Luxemburg, en de tekst bekeken van een ontwerp-richtlijn betreffende financiële dienstenverstrekking. Een nieuwe werkgroep werd opgericht om de Europese ontwikkelingen in verband met de beroepsreglementering op te volgen. Drie prioritaire thema's werden uitgekozen om te streven naar een gemeenschappelijk standpunt: - de regels inzake onafhankelijkheid; de aansprakelijkheidsregeling, met inbegrip van prognoses, ondernemingen in moeilijkheden, fraude en andere onwettige handelingen enz... ; - de beroepssfeer, met inbegrip onder meer van de belemmeringen voor de vrije uitoefening van het beroep in het kader van de vrije dienstverlening. Daarnaast heeft de Fédération Européenne verschillende werkzaamheden gevoerd onder meer in verband met de standaardisatie van de EDI-boodschappen, de bespreking van een richtlijn op de openbare
144
!BR - JAARVERSLAG 1991
diensten aanbiedingen, de studie van een ontwerp-reglement op de milieu-audit, de analyse van een aantal wijzigingen aan te brengen aan het statuut van de Federatie, met name wat betreft de opdracht van nieuwe leden afkomstig uit de Oost-Europese landen.
4. FEDERATION INTERNATIONALE DES EXPERTS COMPTABLES FRANCOPHONES (FIDEF) In de loop van het jaar heeft de Raad van het Instituut besloten deel te
nemen aan de werkzaamheden van de Fédération internationale des experts comptables francophones, die in 1981 op initiatief van beroepsbeoefenaars, afkomstig Frankrijk, Ivoorkust, Libanon, Marokko, Senegal, Syrië en Tunesië, werd opgericht. De FIDEF stelt zich tot doel: - de samenwerking onder de Franstalige accountants in die gebieden die het beroep aanbelangen aan te moedigen; - streven naar een toenadering tussen de nationale organisaties, wat betreft de inhoud van de onderwijsprogramma's en de beroepsbekwaamheidsniveaus's; - informatie uit te wisselen betreffende de reglementering en praktijken in de diverse landen. De huidige Voorzitter van de FIDEF is de heer Aziz DIEYE, van de «Ordre des Experts agréés» en beoordelaar van Senegal. Confrater P. LURKIN vertegenwoordigt het Instituut der Bedrijfsrevisoren bij de Fédération. In de loop van het voorbije jaar heeft de FIDEF een internationale
bijeenkomst georganiseerd over de ontwikkeling van de boekhouding in Afrika (Conferentie van Dakar, van 14 t.e.m. 17 oktober 1991). De bedoeling was de voornaamste ontwikkelingen op het vlak van de boekhouding te belichten en de ontwikkelingsvoorstellen die in de Afrikaanse landen worden voorgestaan, te bespreken dit in samenwerking met het Centrum van de Verenigde Naties voor de transnationale vennootschappen. De directeur-generaal van het IBR, de h. Henri OLIVIER nam aan het seminarie deel als verslaggever voor de ontwikkelingsprojecten in verband met de beroepsstructuren en de boekhoudingsstandaardisatie.
ISR - JAARVERSLAG 1991
145
5. BILATERALE GESPREKSGROEPEN
Brits-Belgische Gespreksgroep Afvaardiging van het IER: de hh. B. RAETH en H. ÜUVIER
CALLENS,
L. DrSCRY, R. HELL-
De Brits-Belgische gespreksgroep heeft in de loop van het voorbije jaar maar een keer vergaderd. Drie onderwerpen kwamen op die vergadering aan bod: - De deelnemers hebben vooreerst verslagen gehoord over de ontwikkeling van het beroep in beide landen. Het Engelse Instituut legde de nadruk op de voorgenomen interne reorganisatie die nu ter studie ligt, en met name op de oprichting van een specifieke raad voor leden die het beroep in een onderneming uitoefenen, en een raad voor omnipractici die zelfstandig het beroep uitoefenen (de grootste kantoren niet inbegrepen). De Belgische afvaardiging lichtte het koninklijk besluit betreffende de voor de toelating van de accountantsstage vereiste diploma's toe, en bracht ook verslag uit over de positie van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat betreffende de regels van plichtenleer. - Vervolgens bespraken de leden de ontwikkeling van de nationale reglementen inzake het vrije verkeer van de beroepsbeoefenaars. Wat het Verenigd Koninkrijk betreft, is er vooral de inwerkingtreding, tijdens het jaar, van de Companies Act 1989. Die wet voorziet in een regeling voor de functie van «Registered Auditor», en roept ook «Recognized Supervisory Bodies» in het leven. De beroepsinstituten van de Chartered Accountants (ICAEW, ICAS, ICAI) en ook van de Certified Accountants (ACCA) kregen het statuut van «Recognized Supervisory Bodies». Belgische beroepsbeoefenaars die in Groot-Brittannië audits zouden willen uitvoeren, moeten hun aanvraag dan ook rechtstreeks bij die Instituten indienen. Wanneer een kantoor is geregistreerd moet het procedures invoeren om te kunnen waarborgen dat de leden en het personeel over de vereiste bekwaamheid beschikken; de verenigingscommissie kan alle detailgegevens i.v.m. die procedures opvragen. Het Instituut is bevoegd om de naleving van de auditregels door de Registered Auditors te controleren en die te vrijwaren.
146
[BR - JAARVERSLAG 1991
- Tenslotte heeft de gespreksgroep een ontwerp van brochure genaamd «Statutory Audit Requirements in Belgium» herwerkt. De groep heeft eveneens meegewerkt aan een bilateraal overleg tussen het Britse en het Belgische Instituut i.v.m. de wederzijdse erkenning van de beroepstitulatuur.
Belgisch-Nederlandse gespreksgroep Afvaardiging van het IER : Effectieve leden: de heer Jos VLAMINCKX (delegatievoorzitter), de heren Ludo CARIS, Willy GROFFILS en Eric VAN MEENSEL. Plaatsvervangende leden: de heren Philippe ROELANTS, Jan VANDERHOEGHT en Marcel SWAELEN. Het voorzitterschap van de gespreksgroep werd op 9 januari 1991 door de heer A. VAN WERSCH overgedragen aan confrater J. VLAMINCKX, die deze functie zal waarnemen voor twee jaar. De gespreksgroep vergaderde in 1991 driemaal. Hij wil in de toekomst meer bekendheid geven aan informatie die voor de Belgische en Nederlandse beroepsgenoten van belang kan zijn. Zo werd o.m. de toegang tot het beroep besproken, wat aanleiding heeft gegeven tot een artikel in de «Accountant» over de toegang tot het beroep van bedrijfsrevisor. Een gelijkaardig artikel zal eveneens verschijnen in onze Periodieke Berichten eens de hervorming van het beroep in Nederland zal afgerond zijn. Daarnaast worden tevens de tuchtprocedures in beide landen vergeleken. De gespreksgroep hoopt een korte vergelijkende studie terzake in 1992 ter publikatie in de ledenbladen van de onderscheiden instituten te kunnen aanbieden. Als groot verschilpunt met de inleiding van een tuchtzaak in Nederland t.o.v. België noteren we o.m. dat de klager zich aldaar onmiddellijk richt tot de Raad van Tucht en niet tot de Raad van het Instituut zoals dit in België het geval is.
ISR - JAARVERSLAG 1991
147
lIl. JURIDISCHE COMMISSIE Voorzitter: de heer PP BERGER Leden: Mevrouw A.M. JORISSEN De heren P BIDAINE, H. BRAECKMANS, E.G. COULON, PA. FORIERS, H. GARNY, D. VAN WOENSEL, C. LEMPEREUR, M. MEUNIER, H. OUVIER, J. ROCHETTE, F. WALSCHOT In de loop van 1991 werd het voorzitterschap overgedragen aan confrater PP BERGER. Hij volgt hiermee confrater D. VAN WOENSEL op, die evenwel lid van de Juridische Commissie blijft. Mevrouw A.M. JORISSEN, bedrijfsrevisor, werd verwelkomd als nieuw lid; zij vervangt de heer J. COUTURIER. De Juridische Commissie is het voorbije jaar drie maal samengekomen en heeft een aantal ontwerp-nota's van plichtenleer uitgewerkt die door de Raad werden aangenomen. De tekst hiervan is opgenomen in het eerste deel van het verslag. Het betreft de nota's in verband met: - de relaties met cliënten en bezoldiging; - het beroepsgeheim; - de omgang met confraters. Naar aanleiding van de wijziging van de vennootschappenwet, werd binnen de Juridische Commissie tevens de omzendbrief C.010/91 over de belangenconflicten - weergegeven in het eerste deel van dit verslag - uitvoerig besproken. Tenslotte bevat het eerste deel specifieke adviezen van de Juridische Commissie, meer bepaald met betrekking tot: - de kwijting aan de commissaris; - de inbreng in deviezen; - de mogelijkheid van compensatie bij de inbreng van een saldo van een rekening-courant. Hierna volgen de standpunten van de Juridische Commissie inzake een aantal bijzondere vragen gesteld door leden van het Instituut.
148
[BR - JAARVERSLAG 1991
Verplicht contact met een confrater-voorganger Aan de Juridische Commissie werd de vraag voorgelegd op welk ogenblik de bedrijfsrevisor die een confrater opvolgt, contact moet opnemen met zijn voorganger (Artikel 6 van het Tuchtreglement). In elk geval dient de bedrijfsrevisor met zijn voorganger contact op te nemen vóór hij de opdracht aanvaardt, vóór hij definitief toezegt. Eigenlijk zou een contactname moeten plaats vinden uiterlijk op het moment dat hij weet dat de Raad van Bestuur beslist heeft zijn kandidatuur aan de algemene vergadering voor te dragen. De Commissie oordeelt dat de revisor geen vaste en definitieve offerte kan indienen zolang hij met zijn confrater geen contact heeft opgenomen: er moet altijd in de (prijs)offerte een voorbehoud blijven bestaan. Een aanvaarding van de opdracht zou maar mogelijk zijn mits een voorbehoudclausule betreffende het contact met de voorganger. Het contact moet ook voldoende vlug worden gelegd, om te vermijden dat er gevolgen voor de algemene vergadering zouden zijn.
Uitkering van dividenden
'1p verband met artikel 77ter van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen werd de vraag gesteld hoe de commissaris moet reageren in het geval een buitengewone algemene vergadering zou besluiten dividenden uit te keren op de overgedragen winst en/of de beschikbare reserves. De Juridische Commissie oordeelt dat het hier duidelijk geen interimdividend betreft. Artikel 77ter is niet van toepassing. De algemene vergadering is niet bevoegd om te beraadslagen over een interimdividend dat zou worden afgenomen van de winst van het lopende boekjaar, maar zij kan wel beschikken over de beschikbare reserves en over de overgedragen winst. Dit zou dan moeten beschouwd worden als een voorschot op het volgend dividend.
Onenigheid bij vertegenwoordiging Een naamloze vennootschap, aandeelhouder van een andere vennootschap, wordt ter algemene vergadering van deze laatste vertegen[BR - JAARVERSLAG 1991
149
woordigd door twee natuurlijke personen, die gezamenlijk optreden, en dit omdat de statuten bepalen dat de handtekening van twee bestuurders de vennootschap verbindt. Welke houding moet de voorzitter van de vergadering aannemen indien beide personen niet op dezelfde wijze stemmen, of zelfs tegenovergestelde stemmen uitbrengen? De Juridische Commissie gaat er van uit dat het hier een probleem van externe vertegenwoordiging betreft, en niet zozeer een probleem van de algemene vergadering. Indien beide personen op verschillende wijze stemmen, dan is hun stem niet geldig omdat zij maar recht hebben op één stem. De bestuurders die op verschillende wijze stemmen, vertegenwoordigen de vennootschap aandeelhouder niet op rechtsgeldige wijze. Natuurlijk kan de beraadslaging altijd worden geschorst om te zorgen voor het nodige overleg. De vergadering zelf beslist over eventueel uitstel.
Wijziging van de jaarrekening na goedkeuring Een vennootschap heeft binnen de wettelijk voorziene termijn haar jaarrekening neergelegd, samen met het jaarverslag en het verslag van de commissaris-revisor. Achteraf echter wenst zij de jaarrekening via een buitengewone algemene vergadering te wijzigen in functie van de fiscale aangifte. Een confrater stelde aan het Instituut de vraag of dergelijke wijziging van de jaarrekening mogelijk is. De Commissie merkt op dat deze vraag een nauw verband vertoont met de problematiek van het nieuw artikel 80 van de Vennootschappenwet, krachtens hetwelk een vennootschap ingeval van «wezenlijke fouten» (<<erreurs substantielles«) een verbeterde versie van haar jaarrekening dient neer te leggen. In het algemeen wordt aangenomen dat men een vergissing mag rechtzetten, maar niet datgene wat niet als een vergissing kan worden beschouwd. Men kan trouwens de vergelijking maken met het ondertekenen van een contract: behoudens dwaling zijn de partijen gebonden.
150
IBR - JAARVERSLAG 1991
In bovenstaand geval had de algemene vergadering de jaarrekening reeds als dusdanig goedgekeurd. Er is geenszins sprake van een vergissing; het gaat duidelijk om een opportuniteitsbeslissing. Bovendien zou een bijkomende algemene vergadering (hoogstwaarschijnlijk) niet meer identiek dezelfde samenstelling hebben. Om eventuele problemen in verband met de décharge na de wijziging van de jaarrekening te voorkomen, lijkt het derhalve uitgesloten dat een bijzondere algemene vergadering - bij afwezigheid van een vergissing - de jaarrekening achteraf zou aanpassen. Indien er daarentegen een vergissing in het spel is, kan een bijzondere algemene vergadering wél optreden. Het spreekt vanzelf dat, naar aanleiding van een verbeterde jaarrekening, de commissaris-revisor een nieuwe verklaring moet afleveren: immers, de jaarrekening en het revisoraal verslag vormen één geheel.
Converteerbare obligaties en warrants Het nieuw artikel 1ü1bis van de Vennootschappenwet behandelt de converteerbare obligaties en warrants. De houders van de converteerbare obligaties of warrants kunnen voortaan hun recht uitoefenen, niet enkel naar aanleiding van een kapitaalverhoging door inbreng in geld, maar tevens door inbreng in natura. In dit laatste geval stelt zich de vraag wanneer het revisoraal verslag moet worden opgemaakt: bij de uitgifte of inschrijving of eerder bij de conversie of de uitoefening van de rechten? Het revisoraal verslag bij een inbreng in natura heeft betrekking op de beschrijving van de inbreng en op de toegepaste methoden van waardering, alsook op de werkelijke vergoeding die als tegenprestatie voor de inbreng wordt verstrekt. Mag men daaruit afleiden dat het verslag steeds moet worden opgemaakt op het moment dat de effectieve inbreng, de volstorting dus, gerealiseerd wordt? Volgens de Juridische Commissie lijkt het antwoord negatief te zijn. Immers, welke werkelijke vergoeding zou de revisor moeten melden wanneer beursgenoteerde warrants praktisch niets meer waard zijn op het moment van de werkelijke inschrijving op aandelen? Dit neemt niet weg dat de warrants een werkelijke waarde hadden bij uitgifte. IBR - JAARVERSLAG 1991
151
Ingeval van converteerbare obligaties en warrants moet derhalve het revisoraal verslag opgemaakt worden bij de uitgifte. Het is evident dat de revisor zich in dit stadium niet kan uitspreken over de werkelijke vergoeding. Indien de uitgifteprijs «bepaald» is, dan moet de revisor een voorbehoud formuleren met betrekking tot de werkelijkheid van dit bedrag. Indien de uitgifteprijs «bepaalbaar» is, dan zal het voorbehoud zich situeren op het niveau van de vergoeding zelf.
Kapitaalverhoging door opneming van reserves Een confrater vroeg zich af in hoeverre een kapitaalverhoging bij een coöperatieve vennootschap kan geschieden door inlijving van reserves. Volgens de Juridische Commissie is bij een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid een kapitaalverhoging door inlijving van reserves mogelijk. Blijft natuurlijk de vraag naar de aandelen die worden uitgegeven naar aanleiding van een dergelijke kapitaalverhoging. Immers, in artikei 141 § 1, 2e lid van de Vennootschappenwet wordt gesteld dat - buiten de aandelen die de inbrengen vertegenwoordigen - geen effecten die maatschappelijke rechten vertegenwoordigen of die recht geven op een deel van de winst, mogen worden uitgegeven. De Federatie der Notarissen zal hierover gecontacteerd worden.
Boekjaar van minder dan 12 maanden Artikel 11 § 3 van het Koninklijk Besluit van 12 september 1983 tot uitvoering van de wet van 17 juli 1975 voorziet impliciet in een boekjaar van minder of meer dan 12 maanden. Is het toegelaten dat de duur van het boekjaar van een vennootschap ten uitzonderlijken titel- slechts 1 maand bedraagt? De Juridische Commissie stelt vast dat noch het vennootschapsrecht, noch het boekhoudrecht enige bepaling bevatten die een boekjaar van (slechts) één maand zou verbieden, op voorwaarde dat alle 152
IBR - JAARVERSLAG 1991
formaliteiten (inventaris, jaarrekening, .,,) worden nageleefd, en natuurlijk behoudens fraude. Op bovenstaande vraag moet derhalve positief geantwoord worden. Er weze opgemerkt dat het advies van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen betreffende de duur van het boekjaar (Bulletin nr. 2, 1977), enkel de mogelijkheid van een boekjaar van meer dan 12 maanden behandelt. Op fiscaal vlak neemt men aan dat de maximumduur van een boekjaar 18 maanden bedraagt. In het geval een boekjaar slechts één maand bedraagt, zou men zich wel kunnen afvragen of het principe van «fair and true view» wel geëerbiedigd wordt. Het vergelijken van een boekjaar van 12 maanden met een boekjaar van 1 maand kan voor problemen zorgen. Vandaar dat de motivatie in de toelichting om te kiezen voor een boekjaar van één maand van het allergrootste belang is. Ook moet men de consequenties van een dergelijk boekjaar in overweging nemen, bijvoorbeeld in verband met de vennootschapsbepaling waar sprake is van «drie opeenvolgende boekjaren» (art. 48, § 2,5° van de vennootschappenwet).
IBR - JAARVERSLAG 1991
153
IV OPLEIDING EN VORMING
De Raad van het IBR en de directie van het Centrum wensen alle personen die in 1991 hun medewerking hebben verleend aan de werkzaamheden van het BCNAR van harte te danken.
L.
ACKE,
R.
ADRIAENSSENS,
bedrijfsrevisor bedrijfsrevisor P. ALCOVER, bedrijfsrevisor V. ALLONSruS, bedrijfsrevisor P. ANCIAUX, bedrijfsrevisor E. ATTOUT, bedrijfsrevisor Ph. BARBIER, bedrijfsrevisor J. BASTOGNE, bedrijfsrevisor G. BATS, bedrijfsrevisor J. BEDDEGENOODTS, bedrijfsrevisor P. BEHETS, bedrijfsrevisor M. BELLEN, bedrijfsrevisor P.P. BERGER, bedrijfsrevisor, docent UFSIA P. BIDAINE, juridisch adviseur bij de Federatie der Chemische Nijverheid H.J. BLOCK, bedrijfsrevisor, hoogleraar UFSIA W. BLOMME, bedrijfsrevisor J.M. BOES, bedrijfsrevisor M. BOMBAERTS, bedrijfsrevisor J.P. BONTE, advocaat H. BRAECKMANS, hoogleraar UIA M. BRION, bedrijfsrevisor w. CAERS, bedrijfsrevisor L. CALLAERT, bedrijfsrevisor B. CALLENS, bedrijfsrevisor, docent Handelshogeschool Antwerpen L. CARIS, bedrijfsrevisor L. CASSIMAN, Ministerie van Financiën, Prof Fiscale Hogeschool, Brussel J. CHRISTIAENS, bedrijfsrevisor H. CrROUX, stagiair bedrijfsrevisor S. CLAES, bedrijfsrevisor, docent Instituut L. Cooremans
154
[BR - JAARVERSLAG 1991
bedrijfsrevisor, docent Handelshogeschool Antwerpen bedrijfsrevisor M.A.C. COMMISSARIS, registeraccountant J.P. CORNIL, hoogleraar HEC, Saint Louis E.G. COULON, juridisch adviseur van de NV Vesdre-Escaut M. DAERDEN, bedrijfsrevisor, docent HEC Liège E. DAMS, bedrijfsrevisor A. DE BACKER, bedrijfsrevisor A. DE CLERCQ, bedrijfsrevisor D. DE GHELLINCK VAERNEWIJCK, bedrijfsrevisor L. DE KEULENAER, bedrijfsrevisor B. DE KEYSER, stagiair bedrijfsrevisor E. DE LEMBRE, bedrijfsrevisor, hoogleraar RUG A. DEL MARMOL, adjunkt-adviseur Juridische dienst NEE J. DELMOTIE, bedrijfsrevisor T. DENAEYER, advocaat M. DEPAEPE, bedrijfsrevisor M.J. DE SAMBLANX, docent UFSIA Antwerpen N. DESCENDRE, hoogleraar ICHEC P. DE SMET, actuaris Ph. DESOMBERE, stagiair bedrijfsrevisor E. DIENST, bedrijfsrevisor K. DIERICK, inspecteur-generaal bij het Ministerie van Financiën L. DISCRY, bedrijfsrevisor, docent IPO R. EECKHOUT, bedrijfsrevisor Th. ERAUW, bedrijfsrevisor W. EVERAERT, actuaris M. FAETJMAN, advocaaat P. FIVEZ, bedrijfsrevisor P.A. FORIERS, advocaat, assistent ULE R.H. FRANSOLET, bedrijfsrevisor H. FRONVILLE, bedrijfsrevisor, hoogleraar Instituut L. Cooremans H. GARNY, bedrijfsrevisor E. GOLENVAUX, bedrijfsrevisor L. GOLVERS, docent ULE M. GRIGNARD, bedrijfsrevisor W. GROFFILS, bedrijfsrevisor J. GYPEN, hoogleraar Handelshogeschool Antwerpen V HANSEN, CECOM - UCL L. HELLEBAUT, bedrijfsrevisor A.
CLYBOUW,
P. COMHAIRE,
[BR - JAARVERSLAG 1991
155
V. HENRY, bedrijfsrevisor G. HEPNER, bedrijfsrevisor F. HERBAY, adjunct-adviseur bij de Commissie voor het Bank- en Financiewezen G. HERREWIJN, bedrijfsrevisor A. HOSTE, bedrijfsrevisor D. JACOBS, bedrijfsrevisor, docent VUB L. Joos, bedrijfsrevisor A.M. JORISSEN, bedrijfsrevisor, docent VLEKHO-RUCA L. KEULENEER, docent VLEKHO, Handelshogeschool Antwerpen W. KIEKENS, docent VLEKHO A. KILESSE, bedrijfsrevisor, docent HEC Luik H. KOWALSKI, bedrijfsrevisor H. LAFOSSE, bedrijfsrevisor D. LEBRUN, bedrijfsrevisor C. LEFEBVRE, gewoon hoogleraar KUL H. LEMBERGER, bedrijfsrevisor, docent ULB C. LEMPEREUR, adjunct directeur bij de Commissie voor het Bank- en Financiewezen J. LIEVENS, advocaat, docent KUL M. LINET, stagiair bedrijfsrevisor Ph. LONGERSTAEY, bedrijfsrevisor J.P. LOOTS, bedrijfsrevisor P. LURKIN, bedrijfsrevisor, hoogleraar ICHEC J.P. MAES, adviseur bij de Commissie voor het Bank- en Financiewezen E. MAESEN, bedrijfsrevisor Ph. MAEYAERT, bedrijfsrevisor M. MASSART, bedrijfsrevisor, assistent ULB E. MATHAY, bedrijfsrevisor Ph. MENEVE, stagiair bedrijfsrevisor M. MEUNIER, bedrijfsrevisor B. MEYNENDONCKX, bedrijfsrevisor V. MIGNOLET-ToCK, bedrijfsrevisor E. MUSSCHE, bedrijfsrevisor H. OUVIER, docent Université de Liège R. PAEMELEIRE, bedrijfsrevisor, hoogleraar RUG X. PARENT, hoogleraar Université de Liège P. PAUWELS, bedrijfsrevisor W. PAUWELS, bedrijfsrevisor R. PEIRCE, bedrijfsrevisor
156
[BR - JAARVERSLAG 1991
bedrijfsrevisor, docent FVCAM bedrijfsrevisor J.M. PIRLOT, bedrijfsrevisor H. PLATEAU, bedrijfsrevisor Ph. PLETINCKX, bedrijfsrevisor Cl. POURBAIX, bedrijfsrevisor, docent VCL J.L. PRIGNON, bedrijfsrevisor G. RAUCQ, notaris L. RAVERT, bedrijfsrevisor J. ROCHETTE, bedrijfsrevisor O. SATIN, bedrijfsrevisor E. SCHOOFS, bedrijfsrevisor J. SERON, bedrijfsrevisor J.L. SERVAlS, bedrijfsrevisor, docent HEC Saint Louis D. SMET, bedrijfsrevisor M. SMET, bedrijfsrevisor P. SOMMEREIJNS, bedrijfsrevisor G. SPAENHOVEN, bedrijfsrevisor Y. STEMPNIERSKY, secretaris bij de Commissie voor Boekhoudkundige Normen M. SWAELEN, bedrijfsrevisor L. SWOLFS, bedrijfsrevisor B. TEMPELHOF, accountant B. THEUNISSEN, bedrijfsrevisor, docent HEC St Louis R. TIEST, bedrijfsrevisor, docent Handelshogeschool Antwerpen EHSAL L.P. TUINSMA, registeraccountant L. VAN BAEL, bedrijfsrevisor G. VANBILSEN, bedrijfsrevisor B. VAN BRUYSTEGHEM, advocaat L. VAN COUTER, bedrijfsrevisor, docent VLEKHO D. VAN CUTSEM, bedrijfsrevisor R. VAN CUTSEM, bedrijfsrevisor J. VANDERHOEGHT, bedrijfsrevisor M. VAN DER LINDEN, bedrijfsrevisor J. VANDERNOOT, bedrijfsrevisor R. VANDER STICHELE, bedrijfsrevisor M. VAN DOREN, bedrijfsrevisor H. VAN GEEL, bedrijfsrevisor L. VAN HEESWIJCK, advocaat A.
PENNA,
Ph. PIRE,
IBR - JAARVERSLAG 1991
157
bedrijfsrevisor L. VAN HOF, consultant G. VAN HOYE, bedrijfsrevisor L. VAN HOYWEGHEN, bedrijfsrevisor K. VAN HULLE, administrateur van de EEG-Commissie, docent KUL H. VAN IMPE, bedrijfsrevisor, docent VLEKHO - EHSAL Th. VAN LOOCKE, Voorzitter, Vereniging der Stagiairs R. VAN MAELE, bedrijfsrevisor L. VAN MONTFORT, bedrijfsrevisor K. VAN OOSTVELDT, bedrijfsrevisor, buitengewoon hoogleraar VLEKHO, docent Handelshogeschool, hoogleraar School der Militaire Administrateurs H. VAN PASSEL, bedrijfsrevisor W. VAN RIET, bedrijfsrevisor P. VAN STAAIJ, bedrijfsrevisor D. VAN VLAENDEREN, bedrijfsrevisor D. VAN WOENSEL, bedrijfsrevisor M.L. VERDEBOUT-JACQUES, bedrijfsrevisor S. VERDOOD, stagiair bedrijfsrevisor D. VERMAELEN, bedrijfsrevisor J.P. VINCKE, bedrijfsrevisor, docent IESLC J. VLAMINCKX, bedrijfsrevisor E. VOLCKRICK, CECOM - UCL E WALSCHOT, directeur juridisch en fiscaal departement Fabrimetal EJ. WAUTERS, hoogleraar VLEKHO E WILMET, bedrijfsrevisor G. WYGAERTS, bedrijfsrevisor M. VAN HOECKE,
A. COMMISSIE VOOR OPLEIDING EN PERMANENTE VORMING Voorzitter: Leden:
de heer P. BEHETS
Mevrouw M.L. VERDEBOUT, de heren L. GOLVERS, W. GROF-
FILS, M. MASSART, R. TIEST en
158
[BR - JAARVERSLAG 1991
D.
VAN CUTSEM
1. Opleiding van de stagiairs De Commissie heeft tijdens het afgelopen jaar een aanvang gemaakt met het kritisch doorlichten van de inhoudelijke aspekten van de stageseminaries, dit op basis van enerzijds de diverse evaluaties die na elk seminarie gehouden worden en anderzijds de door de leden van de Stagecommissie en de diverse examenjury's geconstateerde tekorten bij een aantal stagiairs. De uitgebreide discussies hebben geleid tot een herdefiniëring van een aantal stageseminaries. Schematisch kan de stage nu als volgt weergegeven worden:
OKTOBER-NOVEMBER: Toelatingsexamen
•
JANUARI:
, ,
Introduktiesessie : 1/2 dag
APRIL: Begin stage
JUNI-SEPTEMBER: Uitdiepingsseminaries m.b.t. - vennootschapsrecht - consolidatie - boekhoudrecht - financiële analyse - boekhoudkundige technieken
~
OKTOBER: TEST
IBR - JAARVERSLAG 1991
159
DECEMBER: Seminarie «Controle» - Aspekten van interne controle - Aspekten van externe controle - Special topics in controle
f---.
MEI: TEST
f---.
MEI: TEST
~ DECEMBER: SEMINARIE REVISORALE OPDRACHTEN
+ JUNI: SEMINARIE DEONTOLOGIE
•
NOVEMBER BEKWAAMHEIDSEXAMEN
De introductievoormiddag heeft als doel de geslaagden van het toelatingsexamen te laten kennismaken met de struktuur, de institutionele en deontologische aspecten van het bedrijfsrevisoraat. Tevens vormt het een gelegenheid om contacten te leggen tussen de nieuwe stagiairs en de verantwoordelijken van het I.B.R. De uitdiepingsseminaries vennootschapsrecht, consolidatie, boekhoudrecht, financiële analyse en boekhoudkundige technieken - waarvan door de stagiairs minimum drie seminaries moeten gevolgd worden - hebben als doel, aansluitend bij de zelfstudie door de betrokkenen, de gelegenheid te bieden om over een aantal in dat domein zeer
160
IBR - JAARVERSLAG 1991
belangrijke punten te discussiëren met specialisten terzake en onder begeleiding een aantal praktijkgevallen te bestuderen. De theoretische basis moet door de stagiairs zelf verworven worden. De diverse seminaries dienen dus als klankbord van de zelfstudie. De test heeft dan ook betrekking op het ganse domein van de diverse onderwerpen. Deze formule werd tijdens het afgelopen jaar een eerste maal toegepast. De reakties daarover waren positief zodat deze uitdiepingsseminaries ook in de toekomst zullen behouden worden. Het seminarie «controle» is de samensmelting van de vroegere seminaries «interne controle» en «externe controle». Bovendien worden er een aantal special topics behandeld. Dit laat aan de deelnemers toe om, uitgaande van de eigen interesse, vooropleiding en specialisatie op elk ogenblik te kiezen tussen een onderwerp uit de thema's interne controle, externe controle of special topics in controle. Aldus hebben de deelnemers, die tijdens dit residentieel georganiseerde seminarie 7 sessies moeten volgen, de keuze uit in totaal 21 sessies. Dit heeft in belangrijke mate toegelaten de opleiding dichter te doen aansluiten bij de specifieke behoeften van de deelnemers. Het seminarie «controle» dat dit jaar voor het eerst in die formule werd gehouden te Hasselt op 11, 12 en 13 december, werd positief ontvangen en is dus zeker voor herhaling vatbaar. De formules met betrekking tot de andere stageseminaries, nl. het seminarie over de revisorale opdrachten en de studiedag over de plichtenleer, ondergingen dit jaar geen wijzigingen gezien deze seminaries reeds in het verleden duidelijk sterk geapprecieerd werden. Graag willen we hier dan ook de vele sprekers die tijd, noch moeite gespaard hebben om hun kennis en ervaring met kunde over te brengen op onze stagiairs van harte danken. Zonder hun inzet zou niet alleen het kwalitatief niveau maar ook de toekomst van het bedrijfsrevisoraat schade lijden:
VOOR DE INTRODUCTIEVOORMIDDAG (18 januari 1992): De heren P. LURKlN, A. MASSART, H. OLIVIER, J.L. SERVAlS, P. BEHETs, L. Joos, Th. VAN LOOCKE, K. VAN OOSTVELDT
IBR - JAARVERSLAG 1991
161
VOOR DE UITDIEPINGSSEMINARIES (juni-september 1991) Consolidatie:
Mevrouw A.M. JORISSEN, de heren M. MAssART, E. DIENST
Vennootschapsrecht:
de heer H. OUVIER, J.P. BONTE
Boekhoudrecht :
de heren P. LURKIN en K. VAN HULLE (E.G. - KUL)
Boekhoudtechnieken :
Mevrouw M.L. VERDEBOUT, de heren E. Musscns, C. LEFEBVRE (KUL)
Financiële analyse:
Mevrouw N. DEscENDRE (ICHEC), A. JORISSEN (UFSIA)
VOOR HET SEMINARIE «CONTROLE» (11, 12, 13 december 1991). Interne controle:
Mevrouw E. ATouT De heren W. GROFFILS, M. DE SAMBLANX, M. DEPAEPE, L. VAN BAEL, L. ACKE, J. CHRISTIAENS, J. SERON, D.LEBRUN,E.GoLENvAUX
Externe controle:
Mevrouw MIGNOLET-TOCK De heren L. CALLAERT, W. BLoMME, R. TIEST, L. VAN MONTFORT, W. GROFFILS, J.P. LOOTS, Ph. MAYAERT, S. CLAES, J. VANDERNOOT, Ph. PIRE, P. ALcovER, J. BASTOGNE.
Special topics i.v.m. controle:
L. HELLEBAUT, W. VAN RIET, L. VAN COUTER, Ph. DEsoMBERE, L. ACKE, Ph. LONGERSTAEY, M. MAssART
VOOR HET SEMINARIE «REVISORALE OPDRACHTEN» (I8, 19,20 december 1991) : Mevrouw E. VOLCKRICK, De heren J.P. BONTE, H. OUVIER, J. GYPEN, V HANSEN, en de kantoren COOPERS & LYBRAND BEDRIJFSREVISOREN; TINNEMANS, POURBAIX, VAES & Co en VAN POYER & Co.
162
[BR - JAARVERSLAG 1991
VOOR HET SEMINARIE «DEONTOLOGIE» (31 mei en 13 juni 1991) : P. BEHETS, J.P. BONTE, P. LURKIN, H. OUVIER.
2. Permanente vorming voor de bedrijfsrevisor en zijn professionele medewerkers Op initiatief van de Raad werd in de loop van 1990 binnen het IER een departement studies en vorming opgericht. Dit departement ontwikkelde in nauwe samenwerking met de commissie opleiding en permanente vorming een volledig programma permanente vorming voor de bedrijfsrevisoren en hun professionele medewerkers. Bij de opbouw ervan werd uitgegaan van een tweevoudige opleidingsbenadering : - door de organisatie van specialisatiedagen wordt een updating en intensieve uitdieping nagestreefd van thema's binnen de vakgebieden controle, recht-fiscaliteit, consolidatie en financiering. Het zijn intensieve werkseminaries voor een beperkt aantal deelnemers. Ze staan open voor alle leden van het LB.R., maar ook voor hun medewerkers. - door de organisatie van de studiedagen wil het LB.R. aan informatie-overdracht doen. De studiedagen staan ook open voor nietrevisoren zodat het een ideaal forum is voor kontakten met andere professionelen. Dit programma werd door de leden zeer positief ontvangen. Zowel het kwalitatief niveau als de deelname was uiterst bevredigend. In 1991 werden in totaal 43 specialisatiedagen ingericht. In totaal namen er meer dan 1.100 deelnemers aan deel. In onderstaande tabel vindt U de diverse behandelde onderwerpen tijdens de specialisatiedagen, het aantal deelnemers en de betreffende sprekers. Graag willen we hierbij onze hartelijke dank betuigen aan de diverse sprekers die door hun inzet deze specialisatiedagen op hoog kwalitatief niveau gebracht hebben. IBR - JAARVERSLAG 1991
163
SPECIALISATIEDAGEN 1991
DOCENTEN
Inbreng van immateriële actiefuestandG. BATS, L. RAVERT delen Apport d'actifs incorporels A. KILESSE, X. PARENT Revisor en fraudesignalen G. WYGAERTS, H. CrROUX Le reviseur et les indications de fraude G. HEPNER, S. VERDOOD Informatica-risico's L. GOLVERS Les risques informatiques de l'entreprise L. GOLVERS Betrouwbaarheid van informaticatoepassingen L. GOLVERS La fiabilité des applications informatiques L. GOLVERS Informatica-toepassingen voor audit van informatica L. GOLVERS Utilisation d'un logiciel d'audit pour I' auditd'une application informatique L. GOLVERS Controle, opvolging en waardering van werken in uitvoering M.J. DE SAMBLANX Controle, suivi et évaluation des travaux en cours M.J. DE SAMBLANX COBRA - Controle beheerst door risico-analyse M.A.C. COMMISSARIS, (in samenwerking met het NIVRA) L.E TUINSMA Juridische en fiscale aspecten van het kopen en verkopen van een onderneming H. VANHULLE Aspects juridiques et fiscaux de l'acquiH. V ANHULLE, sition et de la cession d'une société M. FAETJMAN Bijzondere vraagstukken van de BTW. en de recente ontwikkelingen EJ. WAUTERS Problèmes particuliers de T.Y.A. et développements récents EJ. WAUTERS Updating boekhoudrecht M. BELLEN, Ph. MENEvE Mise à jour dans Ie domaine du droit comptable H.OUVIER Updating financiële wetgeving W. KIEKENS Mise à jour dans Ie domaine de la législation financière A. DEL MAR MOL Recente ontwikkelingen in de ondernemingsfiscaliteit L. CASSIMAN, T. DENAYER
164
IBR - JAARVERSLAG 1991
Développements récents dans la fiscalité des entreprises De revisor en de blokkeringssituaties in vennootschappen Le reviseur et les situations de blocage dans les sociétés Consolidatietheorie - uitdieping Théorie sur la consolidation - approfondissement Consolidatie - case studies Consolidatie - case studies:
Consolidation - études de cas Consolidation - études de cas Uitdieping basisbegrippen nieuwe financiële produkten Nouveaux produits financiers - approfondissement des notions de base Boekhoudkundige aspecten van nieuwe financiële produkten: Aspects comptables des nouveaux produits financiers Juridische en financiële aspecten van nieuwe en financiële produkten Aspects juridiques et fiscaux des nouveaux produits financiers
T. DENAYER
H. BRAECKMANS P.A. FORIERS A.M. JORISSEN, G. BOMBAERTS M. MASSART, E. DIENST A.M. JORISSEN, G. BOMBAERTS J. DELMOTTE, D. VAN VLAENDEREN, B. DE KEYSER M. MASSART, E. DIENST H. LEMBERGER, P. SOMMEREYNS
L. KEULENEER L. VAN HOF L. DE KEuLENAER Ph. PLETINCKX
L. WYGAERTS L. WYGAERTS
Tevens werden er in 1991 vier studiedagen ingericht:
Op 29 april: BEVEILIGING VAN FAMILIALE ONDERNEMINGEN DOOR EEN COMMANDITAIRE VENNOOTSCHAP OP AANDELEN (IN SAMENWERKING MET HET Y.B.O.) Wij danken hiervoor: de heren Norbert JORIS, Koen GEENS, Francis BALTHAZART, Luc WEYTS, Karel VAN OOSTVELDT IBR - JAARVERSLAG 1991
165
Op 28 mei: ACCOUNTING EN CONTROLE IN OOST-EUROPA Wij danken hiervoor: de heren R.H. FRANSOLET, P. VAN DEN HEUVEL, G. GELARD, J. HEGARTY Op 30 september en 1 oktober: BELGISCH-LUXEMBURGS SEMINARIE Wij danken hiervoor: de heren Edy SCHMIT, Karel M. VAN OOSTVELDT, Lucien THIEL, Fernand RAu, Jean-Pierre WINANDY, Jacques DELVAux, Léon MEEussEN, Marc GLODT Op 17 december: RECENTE WIJZIGINGEN IN DE VENNOOTSCHAPSWETGEVING Wij danken hiervoor: R.H. FRANSOLET, F. DE BAUW, D. LEERMAKERS, R. NIEUWDORP, J.P. BLUMBERG, P. VAN HOOGHTEN, H. OLIVIER, H. BRAECKMANS, P.A. FORIERS
3. Stuurgroep interne controle Onder voorzitterschap van de heer W. GROFFILS werd door de Commissie voor opleiding en permanente vorming een stuurgroep opgericht met als leden de heren L. ACKE, M. DE SAMBLANX, D. LEBRUN en L. VAN BAEL. Het doel van deze stuurgroep is te komen tot een handleiding over interne controle die bruikbaar is voor het geven van seminaries. De nadruk ligt dan ook niet zozeer op de theorie, die slechts als inleiding wordt meegegeven, doch eerder op de diverse praktische aspekten van het interne controleproces. Een eerste ontwerp van handleiding werd tijdens het stageseminarie «controle» uitgetest. Op basis daarvan zal een definitieve tekst opgesteld worden, zodanig dat deze beschikbaar is voor de stageseminaries 1992. Dit initiatief kadert in de pogingen van de Commissie om een eigen reeks van handleidingen uit te geven over voor het bedrijfsrevisoraat belangrijke thema's. Het resultaat van deze eerste stuurgroep dat verwacht wordt zeer positief te zijn, zal na evaluatie aanleiding geven tot het oprichten van dergelijke stuurgroepen in meerdere domeinen.
166
[BR - JAARVERSLAG 1991
4. Norm permanente vorming De Commissie voor opleiding en permanente vorming heeft ook grondige besprekingen gevoerd over de nieuwe norm m.b.t. de permanente vorming van bedrijfsrevisoren en hun professionele medewerkers, welke van kracht werd op 01.01.1992. Deze norm wordt elders in dit jaarverslag uitvoeriger behandeld. Op basis van de opmerkingen van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat heeft de Commissie de Raad advies verleend m.b.t. de definitieve versie van deze norm. De norm houdt ook een specifieke nieuwe opdracht in voor de Commissie. Slechts wanneer interne opleiding voorafgaandelijk door de Commissie voor opleiding en permanente vorming goedgekeurd wordt, kan deze in aanmerking komen voor het door de norm vereiste minimum aan vormingsuren. De Commissie heeft terzake een door de kantoren te volgen procedure uitgewerkt.
Publicaties In de loop van het jaar hebben de leden naast een bijwerking van het Vademecum van de bedrijfsrevisor en 8 nummers van de Periodieke Berichten, volgende nummers uit de reeks Studies en Documenten van het BCNAR ontvangen: 1/91 : De bedrijfsrevisor en het strafrecht 2/91 : International Auditing Guidelines (II) 3/91 : Controle in de KMO's 4/91 : Controle van de ziekenhuizen
B. TECHNISCHE COMMISSIES
L Commissie controle
Algemene controlenormen Voorzitter: de h. F. WILMET Leden: de hh. P. ANCIAUX, Ph. BARBIER, l.M. BOES, E. DAMs, E. HELSEN, P. PAUWELS, M. VAN DOREN en H. VAN PASSEL IBR-JAARVERSLAG1991
167
In de loop van het jaar heeft de Commissie een aanbeveling betreffende risico-analyse in de uitoefening van een controle-opdracht verder besproken.
Daarnaast heeft de Commmissie ook nog de ontwerp-aanbevelingen, die aan de leden ter commentaar werden toegestuurd, en die betrekking hebben op het gebruik van de interne controle voor de controlewerkzaamheden en het beperkt onderzoek, herwerkt. Anderzijds heeft de Commissie de studie van een aanbeveling inzake analytisch onderzoek op haar agenda ingeschreven.
Controleverslagen Voorzitter: de h. P. FlVEZ Leden: de hh. L. DlSCRY, E. MATHAY, J. VANDERHOEGHT, P. VAN STAAIJ. In de loop van het jaar heeft de Commissie de bespreking van een ontwerp-tekst, die de voornaamste verslagen overloopt die de revisor zou kunnen opstellen naar aanleiding van diverse bijzondere opdrachten, afgerond.
Het stuk werd voorgelegd aan de Raad die voorbehoud maakte ten aanzien van twee ontwerp-verslagen. De Raad wenste dat er een coördinatie zou zijn met de werkzaamheden van een andere werkgroep die een aantal normen betreffende bijzondere opdrachten onderzoekt. Het betreft meer bepaald de verslaggeving naar aanleiding van een quasiinbreng, en het stuk waarin de revisor verslag uitbrengt over de tussentijdse staat, vereist bij de omvorming van een vennootschap.
Bijzondere opdrachten van de revisor - Quasi-inbreng Voorzitter: de h. J.L. SERVAlS Leden: Mr G. RAUCQ, notaris, de hh. J.M. BOES, H. FRONVlLLE, A. KlLESSE, P. LURKlN, L. RAVERT.
168
IBR - JAARVERSLAG 1991
In de loop van het jaar heeft de Commissie het onderzoek van een ontwerp-norm inzake de quasi-inbreng beëindigd. Het stuk werd voorgeregd aan de Raad, die het heeft aangenomen en verspreid om het advies van de leden van het Instituut in te winnen. Een van de moeilijke problemen die specifiek aan de Raad werden voorgelegd, had betrekking op de vraag of de revisor in zijn verslag een beoordeling moet opnemen betreffende de rechtvaardigheid en billijkheid van de als tegenprestatie toegekende vergoeding, wanneer blijkt dat die vergoeding een uitgesproken onderwaardering omvat. Uitgaande van de tekst van de wet, heeft de Raad in dit stadium gemeend een limitatieve stelling te moeten innemen. Luidens dit advies zou de revisor in zijn verslag slechts een voorbehoud moeten maken wanneer hij een overwaardering vaststelt. De Commissie heeft ook de bestaande normen inzake de controle op inbrengen in natura en de omzetting van vennootschappen onder de loupe genomen. Vooral dan wat die tweede norm betreft, vroeg de Commissie zich af of een «beperkt onderzoek» kon volstaan, wanneer de wet voorschrijft dat de revisor een oordeel geeft over de volledigheid, getrouwheid en oprechtheid van de tussentijdse staat. Die vraag werd reeds uitvoerig besproken naar aanleiding van de goedkeuring van de norm. Nu blijkt evenwel dat de huidige oplossingen opnieuw kritisch moeten worden onderzocht.
Controle van de beursvennootschappen Voorzitter: de h. D. VAN WOENSEL Leden:de hh. L. CALLAERT, A. CLYBOUW, D. DE GHELLINCK, D. SMETS, L. VAN COUTER. Sinds de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, moeten de beursvennootschappen een commissaris-revisor aanstellen, die de jaarrekening controleert. De Raad van het Instituut heeft besloten een werkgroep op te richten, die snel werk zou moeten maken van een studie over de problemen die bij de controle van deze vennootschappen komen kijken. Bij de aanvang van het werkjaar heeft de Commissie voorgesteld dat de Raad een omzendbrief zou verzenden aan alle leden van het Instituut, om hun aandacht te vestigen op de specifieke problemen van de controle op de beursvennootschappen. IBR-JAARVERSLAG 1991
169
Later heeft de Commissie dan een memorandum uitgewerkt betreffende de controle op deze vennootschappen. In het memorandum wordt inzonderheid de nadruk gelegd op het belang van de effectenboekhouding. Het bespreekt achtereenvolgens de problemen van interne controle en de auditprocedures i.v.m. de effectenboekhouding, de cliëntencyclus en de cyclus tegenpartijen en compensatieinstellingen. De Raad oordeelde dat het nuttig was het memorandum betreffende de revisorale controle op de beursvennootschappen, in de bijlagen tot dit verslag op te nemen (zie p. 206).
Controle van K.M.O.'S Voorzitter: de heer R. TrEST Leden: de heren R. ADRIAENSSENS, L. DISCRY en L. VAN MONTFORT De werkgroep heeft na een laatste lezing zijn verslag overgemaakt aan de Raad van het Instituut. Op verzoek van deze laatste werd het voorbeeld van goedkeurend verslag, dat de werkgroep had ingelast in zijn verslag herwerkt, waarna dit door de Raad werd goedgekeurd. Het voorbeeld van goedkeurend verslag dat door de werkgroep werd uitgewerkt wil rekening houden met de feitelijke omstandigheden waarin de bedrijfsrevisor zijn controleopdracht in een K.M.O. vervult. In kleine ondernemingen komt het veelvuldig voor dat hun overigens als uiterst doelmatig te beschouwen systeem van administratieve organisatie voor de revisor onvoldoende is om er zich voor controledoeleinden op te steunen, daar er onvoldoende interne controles zijn ingebouwd. Dit noopt de revisor ertoe zijn controlernethodologie aan te passen, wat zal uitmonden in een ver doorgedreven controle van de saldi der balans- en resultatenrekening, waarbij de belangrijkheid van het analitisch onderzoek zal benadrukt worden. Deze controlebenadering geeft echter niet dezelfde zekerheidsgraad als de klassieke werkwijze waarbij gesteund wordt op de interne controles ingebouwd in de administratieve organisatie. Het behoort de revisor toe te beoordelen in welke mate, in de gegeven omstandigheden, deze onzekerheid zijn verklaring over de jaarrekening zal beïnvloeden en eventueel een voorbehoud te maken indien hij zulks noodzakelijk acht.
170
IBR - JAARVERSLAG 1991
Controle van de ziekenhuizen Voorzitter: de heer B. THEUNISSEN Leden: de heren E. BERTELS, E. D'HAENs, P. LURKIN, L. TOELEN en F. WILMET. Zoals in het vorig verslag reeds werd opgenomen stelt de werkgroep zich tot doel een ontwerp van aanbeveling m.b.t. de controle van de ziekenhuizen voor te bereiden, alsook een controlegids voor de controle van de instellingen behorende tot deze sector. De werkzaamheden van de werkgroep zijn reeds ver gevorderd, zodat beide voornoemde documenten aan de Raad in 1992 zullen kunnen voorgelegd worden.
2. Commissie accountancy doctrine Voorzitter: de h. G. DELVAUX Leden: de hh. H. BLOCK, l.P. CORNIL, P. LURKIN, B. TEMPELHOF, l.P. VINCKE, H. VAN IMPE. De Commissie Accountancy doctrine heeft in de loop van het jaar volgende problemen onderzocht: - de berekening van de vervaardigingsprijs in de voorraadwaardering; - de boeking van de fusie-verrichtingen; - de reglementering inzake kruisparticipaties. De werkzaamheden van de Commissie Accountancy doctrine zullen in de loop van het komende jaar het voorwerp uitmaken van een publicatie, die onder meer bijdragen over volgende onderwerpen zal omvatten: - de bereking van de uitkeerbare winst; - problemen i.v.m. de in de vennootschappenwet bepaalde zesmaandelijkse staat; - de berekening van de vervaardigingsprijs; - de reglementering inzake kruisparticipaties.
!BR - JAARVERSLAG 1991
171
BIJLAGEN
Bijlage 1
NORMEN BETREFFENDE DE OPDRACHT VAN DE BEDRIJFSREVISOR BIJ DE ONDERNEMINGSRAAD
Gelet op de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut der Bedrijfsrevisoren, gewijzigd bij de wet van 21 februari 1985 en meer bepaald het artikel 18bis; Gelet op de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, gewijzigd bij de wet van 21 februari 1985 en meer bepaald de artikels 15bis tot 15quinquies; Gelet op de adviezen van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat van 16 maart en 16 november 1989; overwegende dat de Hoge Raad geen nieuw advies heeft verstrekt ten aanzien van de gewijzigde versie die hem werd overgemaakt in 1990; Heeft de Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren op zijn zitting van 7 februari 1992 de normen betreffende de opdracht van de bedrijfsrevisor bij de ondernemingsraad goedgekeurd. Deze normen zullen toepasselijk zijn met ingang van 1 maart 1992.
HOOFDSTUK 1. WETTELIJK KADER VAN DE OPDRACHT 1.1. De opdracht van de bedrijfsrevisor in een ondernemingsraad, wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 15bis van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven in alle ondernemingen waar er een ondernemingsraad opgericht is. 1.1.1. Artikel 18, 4e lid van de wet van 20 september 1948 bepaalt: «In de ondernemingen die minder dan 100 werknemers terwerkstellen, moeten de leden van de ondernemingsraad niet worden verkozen, alhoewel deze vereist is. Hun mandaat wordt uitgeoefend door de afgevaardigden van het personeel verkozen door het comité van veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen». Het in deze bepaling bedoelde geval betreft een onderneming die gemiddeld ten minste SO werknemers tewerkstelt en die naar aanleiding van de voorgaande verkiezing een ondernemingsraad heeft of had moeten oprichten. In deze hypothese, zijn de bepalingen van de artikelen LSbis (verslag) en Ióter of quater (benoeming - afzetting) van de aangehaalde wet van toepassing. IBR - JAARVERSLAG 1991
175
1.2. De informatie aan de ondernemingsraad gebeurt overeenkomstig de bestuursrechtelijke voorschriften die op grond van de aangehaalde wet van 20 september 1948 en van de collectieve overeenkomsten ter aanvulling van die voorschriften zijn uitgevaardigd. De ondernemingsleiding is verantwoordelijk voor het meedelen van de informatie; de taak van de revisor bestaat erin enerzijds de getrouwheid en volledigheid van de meegedeelde informatie te certificeren en, anderzijds, de betekenis daarvan te verklaren en te ontleden ten aanzien van de financiële structuur en de evolutie in de financiële toestand van de onderneming. 1.2.1. Overeenkomstig artikel 15bis van de wet van 20 september 1948 bestaat de opdracht van de revisor uit vier delen: 1° verslag uitbrengen bij de ondernemingsraad over de jaarrekening en over het jaarverslag overeenkomstig artikel 65 Venn.W. 2° de getrouwheid en volledigheid certificeren van de economische en financiële inlichtingen die het ondernemingshoofd aan de ondernemingsraad verstrekt, voor zover deze inlichtingen uit de boekhouding, uit de jaarrekening van de onderneming blijken of uit andere verifieerbare stukken voortvloeien. 3° in het bijzonder ten behoeve van de door de werknemers benoemde leden van de ondernemingsraad de betekenis van de aan de ondernemingsraad verstrekte economische en financiële inlichtingen ten aanzien van de financiële structuur en de evolutie in de financiële toestand van de onderneming verklaren en ontleden. 4° indien hij van oordeel is de in het 2° bedoelde certificering niet te kunnen afgeven of indien hij leemten vaststelt in de aan de ondernemingsraad verstrekte economische en financiële inlichtingen, het ondernemingshoofd daarvan op de hoogte brengen en, indien deze daaraan geen gevolg geeft binnen de maand die volgt op zijn tussenkomst, op eigen initiatief de ondernemingsraad daarvan in kennis stellen.
1.2.2. Op technisch vlak kunnen de vier aspecten van de opdracht van de revisor als volgt gegroepeerd worden: a. De werkzaamheden die voortvloeien uit de verplichting tot certificeren; zij leiden tot een schriftelijk verslag waarin de draagwijdte van het oordeel van de revisor duidelijk wordt omschreven. De principes van het certificeringsverslag worden in hoofdstuk 4 uitgelegd. b. De ontleding en de verklaring van de informatie: deze taak kan worden vervuld aan de hand van mondelinge toelichting of desgevallend door geschreven nota's of stukken. De principes met betrekking tot de opdracht van ontleding en verklaring worden in hoofdstuk 5 uitgelegd. De revisor moet in beide gevallen na uitvoering van aangepaste controlewerkzaamheden over voldoende kennis van de onderneming en de gestelde vragen beschikken, dit na uitvoering van de aangepaste controlewerkzaam-
176
IBR - JAARVERSLAG 1991
heden. In het derde hoofdstuk van deze norm worden de algemene beginselen van deze controlewerkzaamheden bestudeerd.
1.3. In handelsvennootschappen is de commissaris-revisor van rechtswege belast met de opdracht bedoeld in artikel 15bis van de wet van 20 september 1948. Indien verscheidene commissarissen samen een college vormen, kunnen zij de taken i.v.m. de controle verdelen. 1.3.1. Overeenkomstig de tekst van de wet kunnen de leden van een college van revisoren de controletaken onder elkaar verdelen. Wanneer er verschillende ondernemingsraden bestaan binnen eenzelfde vennootschap, kunnen de revisoren de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 15bis in fine van de wet van 20 september 1948 inzake de aanwezigheid op de vergaderingen onder elkaar verdelen voor zover een voldoende permanentie in de relaties met elke ondernemingsraad wordt verzekerd. Dergelijke beslissing kan niet toegepast worden indien de ondernemingsraad deze taakverdeling verwerpt. De certificeringsverslagen moeten in elk geval uitgaan van het college van revisoren.
HOOFDSTUK 2. BETREKKINGEN TUSSEN DE ONDERNEMINGSRAAD EN DE REVISOR 2.1. De bedrijfsrevisor zal in principe persoonlijk aanwezig zijn op de vergadering waar de basisinformatie en de jaarlijkse informatie worden besproken. Hij dient deel te nemen of vertegenwoordigd te zijn op de vergaderingen van de ondernemingsraad indien hij daartoe wordt uitgenodigd door het ondernemingshoofd of door de door de werknemers benoemde leden die daartoe hebben beslist bij meerderheid van de door hen uitgebrachte stemmen (art. 15bis in fine van de wet van 20 september 1948). 2.1.1. Wanneer een revisor naar behoren binnen een redelijke termijn opgeroepen werd maar om dwingende redenen de vergadering niet kan bijwonen, dient hij de redenen van zijn belet mee te delen. In voorkomend geval kan een vennoot of een medewerker-revisor die over voldoende kennis van het dossier beschikt, de revisor op de vergadering vervangen. 2.1.2. De bedrijfsrevisor mag alle vergaderingen van de ondernemingsraad bijwonen. Het bijwonen van andere vergaderingen dan deze waarop de basisinformatie en de jaarlijkse informatie besproken worden, is slechts in twee gevallen verplicht: - wanneer het ondernemingshoofd dit verzoekt; - wanneer de meerderheid van de door de werknemers benoemde leden dit verzoeken. Op grond van artikel 15bis in fine van de wet van 20 september 1948 moet de uitnodiging voor de vergaderingen van de ondernemingsraad worden meegedeeld aan de revisor. De revisor gaat na of de uitnodiging vermeldt dat zijn aanwezigheid op de vergadering uitdrukkelijk vereist is. [BR - JAARVERSLAG 1991
177
2.1.3. Het zou kunnen voorkomen dat de bedrijfsrevisor uitgenodigd wordt op een voorbereidende vergadering met een deel van de leden van de ondernemingsraad. De bedrijfsrevisor dient een vertrouwensrelatie op te bouwen met beide partijen in de ondernemingsraad; indien hij van oordeel is dat het in het raam van deze relatie nuttig is om aan de voorbereidende vergadering deel te nemen, kan hij deze bijwonen. Tijdens die vergaderingen moet de bedrijfsrevisor iedere situatie vermijden waardoor het vertrouwen, hetzij van de werkgever, hetzij van de vertegenwoordigers van de werknemers, in het gedrang gebracht wordt. Bij die afzonderlijke contacten of zelfs bij voorbereidende vergaderingen van de ondernemingsraad moet de revisor erop letten dat hij niet de plaats van het ondernemingshoofd inneemt door inlichtingen mee te delen die alleen deze laatste kan overleggen en dat hij geen enkele van de opdrachten vervult die hij wettelijk verplicht is te vervullen ten overstaan van de voltallige ondernemingsraad op grond van artikel 15bis van de wet van 20 september 1948.
2.1.4. Wanneer de bedrijfsrevisor een informele voorbereidende vergadering met een deel van de leden van de ondernemingsraad bijwoont, licht hij vooraf de voorzitter en de secretaris van de ondernemingsraad in. De bedrijfsrevisor zal alles in het werk stellen om de in de wet bepaalde 2.2. termijnen voor het uitoefenen van de controles en het indienen van de verslagen na te komen. Indien die termijnen in belangrijke mate worden overschreden, richt hij een brief aan de voorzitter en de secretaris van de ondernemingsraad waarin hij een verklaring geeft over het ontbreken van het rapport binnen de vooropgestelde termijn. Deze melding is niet vereist wanneer uit de beraadslagingen van de ondernemingsraad blijkt dat een duidelijke kalender werd opgesteld door de partijen en dat deze kalander kan gevolgd worden.
2.2.1. Wanneer de informatie dermate laattijdig aan de revisor wordt voorgelegd, kan de revisor oordelen dat hij in de onmogelijkheid verkeert een certificeringsverslag op te stellen dat de ondernemingsraad op relevante wijze zou informeren. In dit geval zendt de revisor aan de voorzitter en aan de secretaris van de ondernemingsraad een brief waarin hij duidelijk de redenen uiteenzet die hem beletten zijn verslag voor de vergadering van de ondernemingsraad neer te leggen. 2.2.2. Indien de ondernemingsraad een kalender voor de vergaderingen heeft vastgelegd die beantwoordt aan zijn informatiebehoeften en die voldoende tijd waarborgt voor het uitvoeren van de controles en het opstellen van de verslagen, kan de revisor aanvaarden dat de in bovenstaande paragraaf omschreven procedure niet strikt wordt gevolgd voorzover dit besluit blijkt uit de notulen van de ondernemingsraad. Hij zal vragen dat een nieuwe vergadering van de ondernemingsraad zou vastgelegd worden waarin de bespreking van het geschreven verslag op de agenda zou staan. 2.2.3. Behoudens afwijkend akkoord tussen revisor en ondernemingsraad, mogen de geschreven verslagen, specifiek opgesteld voor de ondernemings-
178
IBR - JAARVERSLAG 1991
raad, worden overgemaakt ten laatste op de dag van de vergadering, die ze moet onderzoeken. 2.3. In uitvoering van zijn wettelijke opdracht beantwoordt de bedrijfsrevisor de vragen die hem door de leden van de ondernemingsraad worden gesteld, voor zover die vragen onder zijn bevoegdheid ressorteren. Zijn aanwezigheid op de vergaderingen van de ondernemingsraad moet worden bekeken in het perspectief van dialoog tussen de leden benoemd door de werknemers en het ondernemingshoofd. 2.3.1. De vragen die over het algemeen op een vergadering van de ondernemingsraad aan de bedrijfsrevisor worden gesteld kunnen ondergebracht worden in drie hoofdcategorieën:
-
de vragen die betrekking hebben op de technische omschrijving van een begrip, een verrichting, een tabel; de vragen die bedoeld zijn om inzicht te krijgen in de informatie, of de wijze waarop die werd opgesteld; de vragen waarbij de vraagsteller om bijkomende informatie verzoekt.
2.3.2. Wanneer een vraag van het eerste type rechtstreeks aan de bedrijfsrevisor wordt gesteld, mag hij daarop antwoorden voor zover de vraag tot zijn professionele bevoegdheid behoort. Hij zal erover waken dat de basisbegrippen die nodig zijn voor het goed begrip van de informatie in het bijzonder worden toegelicht. 2.3.3. Wanneer de vraag betrekking heeft op het inzicht in de informatie of de wijze waarop die is vergaard, moet de revisor zich laten leiden door een didactische bekommernis: zijn doelstelling is de leden van de ondernemingsraad de informatie te helpen begrijpen, overeenkomstig artikel 3 van het lagervermeld K.B. van 27 november 1973 (nr. 5.2.). Een goed begrip van de financiële informatie vereist niet alleen de kennis van de inhoud, bovendien moet men ook in staat zijn om het relatieve belang ervan in te schatten en te situeren in de globale context van het ondernemingsleven. 2.3.4. Het derde type van vragen groepeert de vragen naar bijkomende informatie. Het komt aan het ondernemingshoofd toe deze vragen te beantwoorden. Voor zover hij ter plaatse over de nodige informatie beschikt, kan de revisor, op vraag van het ondernemingshoofd deze laatste bijstaan bij zijn antwoord. 2.3.5. De revisor zal steeds een duidelijker en nauwkeuriger antwoord kunnen geven dat in eenvoudigere bewoordingen is gesteld wanneer hij de vragen voor de vergadering ontvangt.
2.3.6. Wanneer vragen in verband met de driemaandelijkse en de occasionele informatie worden gesteld, zal de revisor steeds pogen om die informatie te situeren binnen de globale visie op de onderneming en om een verband te leggen met de jaarlijkse informatie en de basisinformatie waarover de leden van de ondernemingsraad beschikken. IBR - JAARVERSLAG 1991
179
HOOFDSTUK 3. SPECIFIEKE NORMEN BETREFFENDE DE CONTROLEWERKZAAMHEDEN 3.1. De controle van de economische en financiële informatie die aan de ondernemingsraad moet worden verstrekt, wordt uitgevoerd overeenkomstig een aangepast werkprogramma. Het controleprogramma voor de aan de ondernemingsraad verstrekte financiële en economische informatie is een specifiek programma. Daarbij zal de revisor evenwel de nodige verwijzingen maken naar de werkzaamheden die hij reeds heeft uitgevoerd in het raam van het algemene controleprogramma van de jaarrekening. 3.1.1. Voor de controle van de economische en financiële informatie vervat in de jaarrekening (de omzet, de informatie over de financiële structuur en het boekhoudschema, de personeelskosten, de overheidssteun) of in het jaarverslag, zal de revisor bij voorkeur verwijzen naar de werkzaamheden die hij heeft uitgevoerd in het gewone controleprogramma voor de jaarrekening. Indien er in de onderneming geen commissaris is, moet de revisor overeenkomstig de algemene controlenormen de nodige controlewerkzaamheden verrichten om zich een oordeel te kunnen vormen over de jaarrekening die deel uitmaakt van de economische en financiële informatie. 3.1.2. Een groot aantal economische inlichtingen zijn niet vervat in het normaal controleprogramma voor de jaarrekening. De revisor moet hiervoor dan de vereiste aanvullende werkzaamheden uitvoeren. 3.2. De bedrijfsrevisor is verplicht van de door hem en zijn medewerkers verrichte controlewerkzaamheden aantekening te houden of te laten houden. 3.2.1. Van zodra hij in het bezit gesteld wordt van de notulen van een vergadering waarop hij aanwezig was, gaat de revisor na of zijn verklaringen correct worden weergegeven. Indien dit niet het geval is, moet hij, liefst schriftelijk, vragen dat de nodige verbeteringen worden aangebracht. In voorkomend geval kan hij het nodig achten de wijziging van de notulen aan te vullen met een schriftelijke en gedetailleerde verklaring van het betwiste punt. 3.3. De doelstelling van de controle op de financiële en economische informatie die aan de ondernemingsraad moet worden verstrekt verschilt van de doelstellingen van de controle op de jaarrekening. In de eerste plaats moet de controle toelaten uit te maken of de economische en financiële informatie volledig is in de zin van de wet. Vervolgens moet de controle toelaten de getrouwheid van de informatie te achterhalen; naargelang de aard van de inlichtingen moet nagetrokken worden of zij stroken met bewijsstukken die in de onderneming beschikbaar zijn en of er geen tegenstrijdigheden worden vastgesteld met de inlichtingen die de bedrijfsrevisor heeft nagekeken. 3.3.1. Om de volledigheid na te trekken, dient de revisor zich ervan te vergewissen dat:
180
IBR - JAARVERSLAG 1991
a) op formeel vlak, de informatie werkelijk alle inlichtingen bevat die in de wetgeving worden aangeduid. b) de verstrekte inlichtingen inhoudelijk voldoende duidelijk en gedetailleerd zijn, rekening houdend met het relatieve belang en de relevantie van de informatie voor het inzicht in de economische en financiële positie van de onderneming. 3.3.2. Teneinde na te gaan of de informatie getrouw is overeenkomstig de wet van 20 september 1948, moet de revisor zich ervan vergewissen dat: a) de jaarrekening een getrouw beeld geeft van het vermogen, de financiële positie en de resultaten van de onderneming en opgesteld werd in overeenstemming met de wettelijke bepalingen; b) de overige economische en financiële informatie die aan de ondernemingsraad ter beschikking gesteld wordt in overeenstemming is met de in de onderneming beschikbare bewijsstukken. De overeenstemming houdt in dat de informatie werkelijk dezelfde inhoud heeft als die van het nagekeken stuk, zelfs indien de vorm in bepaalde gevallen verschilt; c) er geen betekenisvolle tegenstrijdigheid bestaat tussen de informatie waarvan hij kennis heeft op grond van zijn controlewerkzaamheden met betrekking tot de jaarrekening, in uitvoering van bijzondere controles op de informatie verstrekt aan de ondernemingsraad of naar aanleiding van andere aspecten van zijn opdracht. 3.4. In het raam van de hoger omschreven doelstellingen bepaalt de bedrijfsrevisor de aard en de reikwijdte van de controles die hij zal uitvoeren.
3.4.1. De bedrijfsrevisor zal rekening houden met de vier categoriën van economische en financiële informatie die in overeenstemming met het koninklijk besluit van 27 november 1973 aan de ondernemingsraad moeten meegedeeld worden, namelijk: -
de basisinformatie, binnen de twee maanden die volgen op de verkiezing of de herverkiezing van de ondernemingsraad (art. 4 KB. 73);
-
de jaarlijkse informatie, ieder jaar voor de algemene vergadering der aandeelhouders of bij gebreke daarvan, binnen de drie maanden na het afsluiten van het boekjaar (art. 16 KB. 73).
-
de periodieke informatie, ten minste om de drie maanden (art. 24 KB. 73).
-
de occasionele informatie, telkens zich gebeurtenissen voordoen die een belangrijke weerslag kunnen hebben op de onderneming of in alle gevallen waarbij interne beslissingen, die een belangrijke weerslag kunnen hebben op de onderneming, genomen worden (art. 25 KB. 73).
3.4.2. De uitgebreidheid van de controles hangt af van het bestaan van een aangepaste administratieve organisatie die het verzamelen en het verwerken van betrouwbare informatie voor de ondernemingsraad waarborgt. IBR - JAARVERSLAG 1991
181
3.5. De bedrijfsrevisor moet voldoende bewijsmateriaal verzamelen opdat hij overeenkomstig de doelstellingen van paragraaf 3.3. zijn certificering kan staven. Wanneer de revisor vaststelt dat hij niet beschikt over voldoende elementen, moet hij nagaan of die gegevens bestaan en, indien zulks het geval is, de verantwoordelijken van de onderneming verzoeken hem die stukken te overleggen. 3.5.1. Onder het bewijskrachtig materiaal mogen de verslagen en notulen van de vergaderingen van de ondernemingsraad gerangschikt worden, evenals de geschreven documentatie die voor of tijdens deze vergaderingen wordt overhandigd. 3.5.2. De revisor is niet verplicht gegevens op te zoeken ter bevestiging van gegevens die niet voortvloeien uit de boekhouding, de jaarrekening of andere bewijskrachtige stukken. 3.5.3. De revisor zal de directie van de onderneming alle inlichtingen en ophelderingen vragen die voor zijn controle vereist zijn, niet alleen deze afkomstig uit de onderneming zelf, maar ook, waar en wanneer dit nodig en mogelijk is, deze afkomstig van personen en instellingen buiten de onderneming.
Indien de revisor van oordeel is dat hij onvoldoende bewijskrachtig materiaal heeft verkregen vanwege de directie maakt hij hiervan melding in zijn verslag. 3.6. Wanneer de bedrijfsrevisor zijn functie opneemt, vraagt hij aan het ondernemingshoofd hem een afschrift van de basisinformatie te bezorgen. Deze stukken vergen geen nieuwe certificering. 3.6.1. De aan de ondernemingsraad verstrekte economische en financiële informatie maakt deel uit van de documentatie vereist voor de werking van de ondernemingsraad. De revisor moet dan ook in het bezit gesteld worden van een aangepaste versie van de basisinformatie. De revisor zal, in voorkomend geval, eveneens het verslag opvragen van de confrater die die informatie heeft gecertificeerd. In voorkomend geval zal hij ook het verslag dat door de diensten van het Ministerie van Economische Zaken in dit verband zou zijn opgesteld opvragen. 3.6.2. De revisor is niet verplicht vooraleer hij zijn functie opneemt de bescheiden die aan de ondernemingsraad worden voorgelegd te certificeren. Bij zijn eerste controlewerkzaamheden neemt hij grondig kennis van de bestaande basisinformatie en van de laatste jaarlijkse informatie. 3.7. De bedrijfsrevisor moet er zich van vergewissen dat hij geregeld de periodieke en occasionele informatie ontvangt, die aan de ondernemingsraad overgemaakt wordt. Indien hij betekenisvolle tegenstrijdigheden vaststelt met andere gegevens waarover hij beschikt, brengt hij het ondernemingshoofd hiervan op de hoogte. Indien deze laatste binnen de maand geen gevolg geeft aan deze tussenkomst, stelt de bedrijfsrevisor op eigen initiatief zonder verwijl de ondernemingsraad op de hoogte.
182
[BR - JAARVERSLAG 1991
HOOFDSTUK 4. HET CERTIFICERINGSVERSLAG 4.1.
Het certificeringsverslag moet schriftelijk opgesteld worden.
4.1.1. De basisinformatie wordt aan de leden van de ondernemingsraad medegedeeld binnen de twee maanden die volgen op hun verkiezing of hun herverkiezing. Een certificeringsverslag wordt aan deze basisinformatie toegevoegd. 4.1.2. Er moet jaarlijks een certificeringsverslag worden opgesteld over de bijwerking van de basisinformatie en over de andere door de het opgelegde elementen van de jaarlijkse informatie. 4.1.3. De verslagen van de revisoren omvatten eveneens de certificering van de schriftelijke samenvatting van de periodieke informatie, inclusief de cijfergegevens en de nodige elementen om deze te interpreteren (artikel 24 K.B. november 1973). 4.2. Het door de bedrijfsrevisor opgemaakte verslag moet duidelijk het voorwerp, de bestemmeling en de verslagperiode vermelden. 4.2.1. Het verdient aanbeveling een vermelding met betrekking tot het gebruik van het verslag op te nemen, bijvoorbeeld: «Onderhavig verslag is bestemd voor de leden van de ondernemingsraad(raden) van ..., in toepassing van artikel 15bis, 2° van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven en mag niet voor andere doeleinden worden aangewend.» De voorzitter en de secretaris van de ondernemingsraad moeten een 4.3. getekend exemplaar van het certificeringsverslag ontvangen. De bedrijfsrevisor neemt de gepaste maatregelen om zich ervan te ver4.4. gewissen dat de aan zijn onderzoek voorgelegde bescheiden wel degelijk de stukken zijn die aan de leden van de ondernemingsraad werden overhandigd. 4.4.1. Het exemplaar van de documenten bestemd voor de secretaris van de ondernemingsraad zal voor eenvormig verklaard worden door de revisor. 4.4.2. Indien de revisor relevante verschillen vaststelt tussen de gecertificeerde stukken en de stukken die aan de ondernemingsraad werden overhandigd, laat hij dit opnemen in de notulen van de vergadering of deelt hij dit schriftelijk mee aan de voorzitter en aan de secretaris van de ondernemingsraad. 4.5. In de inleiding van zijn verslag, herhaalt de revisor in algemene bewoordingen zijn opdracht en de manier waarop hij zijn controles heeft uitgevoerd. 4.5.1. Bij de opdrachtomschrijving vermeldt de revisor of het verslag betrekking heeft op de basisinformatie, de jaarlijkse informatie of de periodieke informatie. Het vermeldt de datum waarop de informatie werd opgesteld of de gecontroleerde periode. Voorts zal hij voor de jaarlijkse informatie uitdrukke-
IBR - JAARVERSLAG 1991
183
lijk verwijzen naar het controleverslag over de jaarrekening, dat werd opgesteld in overeenstemming met artikel 65 van de vennootschappenwet.
4.5.2. Tenzij de revisor heeft moeten kampen met specifieke problemen waarvan hij het nuttig acht ze in het licht te moeten stellen, zal de controlemethode voldoende beschreven zijn in het verslag door een verwijzing naar onderhavige norm. De revisor zal niettemin preciseren dat hij alle ophelderingen en inlichtingen vanwege verantwoordelijken van de onderneming heeft verkregen die hij noodzakelijk of nuttig acht voor de controle. 4.6. In een duidelijk onderscheiden deel van het verslag zal de bedrijfsrevisor aangeven welke nuances hij meent te moeten aanbrengen in verband met de omvang van de controle of de draagwijdte van certificering. Er mag geen enkele verwarring bestaantussen deze opmerkingen die betrekking hebben op de uitvoering van de opdracht en een voorbehoud op de economische en financiële informatie. 4.6.1. De controletaak inzake de economische en financiële informatie voor de ondernemingsraad noodzaakt de bedrijfsrevisor ertoe een groot aantal documenten te onderzoeken die niet rechtstreeks verband houden met het boekhoudsysteem. Indien het geval zich voordoet, dient de revisor, zonder een voorbehoud te moeten maken in de certificering, bijzondere opmerkingen op te nemen met betrekking tot de onmogelijkheid toekomstperspectieven te certificeren, de redenen waardoor bepaalde gegevens niet voldoende konden gecontroleerd worden. Het pedagogisch aspect van de opdracht van de bedrijfsrevisor zal tot uitdrukking komen zowel in zijn eigen werk als in de toelichting bij de economische en financiële informatie.
4.6.2. De opmerkingen met betrekking tot de uitvoering van de opdracht kunnen nuances bevatten die de lezing van de certificering beïnvloeden. Het is evenwel aangewezen iedere verwarring te vermijden tussen deze opmerkingen en een voorbehoud met betrekking tot de getrouwheid en volledigheid van de economische en financiële informatie. 4.7. Wanneer de economische en financiële informatie toekomstperspectieven bevat, zal de revisor vermelden of zij volgens redelijke methodes werden opgesteld en of ze geen manifeste tegenstrijdigheid vertonen met de informatie waarover hij beschikt en met de redelijkerwijze voorzienbare algemene evolutie. Hij zal geen opinie tot uitdrukking brengen noch t.a,v, de mogelijke verwezenlijking van de vooruitzichten, noch t.a.v. de hypothesen waarop ze gestoeld zijn. 4.7.1. De bijzondere opmerkingen die de revisor over toekomstperspectieven maakt, vinden steeds hun grondslag op de cijfermatige financiële staten. Ze worden gerangschikt bij de opmerkingen die aan de eigenlijke certificering voorafgaan. Wat het programma en de algemene toekomstverwachtingen betreft, zoals bedoeld in artikel 11 van het K.B. van 27 november 1973 worden
184
IBR - JAARVERSLAG 1991
aangehaald en die niet het voorwerp uitmaken van cijfergegevens, behoort het aan de revisor te beoordelen in welke mate hij zijn mening moet nuanceren. 4.8. De revisor moet zijn verslag besluiten met een verklaring omtrent het getrouwen volledig beeld van de informatie die aan de ondernemingsraad werd meegedeeld, waarin een eventueel voorbehoud klaar en duidelijk wordt geformuleerd. 4.8.1. De revisor moet een voorbehoud of een opmerking in zijn verslag maken wanneer hij vaststelt dat een inlichting van aard is het goed begrip van de informatie door de leden van de ondernemingsraad nadelig te beïnvloeden. 4.9. Wanneer de bedrijfsrevisor na afloop van de door de wet voorziene procedure vaststelt dat een inlichting, die verplicht aan de ondernemingsraad moet meegedeeld worden, niet verstrekt werd, vermeldt hij dit in zijn verslag. 4.9.1. Onder verplicht mee te delen informatie verstaat men alle economische en financiële informatie die de wet aan de revisorale controle onderwerpt, voor zover het relatief belang deze informatie relevant maakt in de zin van de in artikel 3 van het koninklijk besluit van 27 november 1973 bepaalde doelstelling.
De inlichtingen medegedeeld op grond van het KB van 27 november 1973 en op grond van de wetgeving inzake regionale economische expansie worden hierbij ondermeer bedoeld. 4.9.2. Wanneer de revisor vaststelt dat een inlichting ontbreekt, moet hij eerst het ondernemingshoofd op de hoogte brengen opdat hij in voorkomend geval de aan de ondernemingsraad verstrekte inlichtingen zou kunnen vervolledigen. Indien het ondernemingshoofd binnen de wettelijke termijn niet positief reageert, moet het verslag daarvan melding maken. 4.9.3. Indien de ondernemingsraad slechts gedeeltelijk ingelicht is, zal de revisor een voorbehoud maken over de volledigheid. Indien ontbrekende informatie zoals omschreven in paragraaf 4.9.1. ter gelegenheid van een volgende vergadering wordt verstrekt, zal de revisor een «aanvullend verslag» opstellen met betrekking tot de certificering van de coherentie en de conformiteit van deze informatie met de gecontroleerde bescheiden. 4.10. Wanneer de revisor in navolging van de door de wet voorziene procedure vaststelt dat een meegedeelde inlichting niet strookt met een controleerbaar document, vermeldt hij dit in zijn verslag. 4.10.1. Een verslag zonder voorbehoud duidt erop dat alle bescheiden die de revisor heeft kunnen toetsen op de conformiteit met de boekhouding, de jaarrekening of andere controleerbare bescheiden als conform werden beschouwd. 4.10.2. Het ontbreken van conformiteit betekent dat de informatie inhoudelijk verschilt van de controleerbare bescheiden. De revisor dient alleen de belangIBR - JAARVERSLAG 1991
185
rijke verschillen aan te stippen die van aard zijn het goed begrip van de informatie nadelig te beïnvloeden.
4.11. Wanneer uit de controles blijkt dat de aan de ondernemingsraad verstrekte inlichtingen op betekenisvolle wijze afwijken van de inlichtingen die de revisor persoonlijk heeft bekomen, moet hij dit, na het volgen van de door de wet voorziene procedure, in zijn verslag toelichten. 4.11.1. Een verslag zonder voorbehoud duidt erop dat de revisor bij de uitvoering van zijn controleprogramma, zoals omschreven in hoofdstuk 3 van onderhavige norm, geen betekenisvolle onsamenhangendheid heeft onderkend. 4.12. Het verslag wordt gedateerd op de dag van de laatste controlewerkzaamheden op de informatie. 4.13. In bijlage bij deze norm wordt een model van certificeringsverslag voorgesteld die met deze voorschriften rekening houdt, voor wat de certificering van de basisinformatie en de jaarlijkse informatie betreft. Het certificeringsverslag dat eventueel betrekking heeft op andere informatie zal een vorm krijgen die aangepast is aan de aard van deze inlichtingen.
HOOFDSTUK 5. ONTLEDING EN VERKLARING 5.1. De bedrijfsrevisor heeft als opdracht, in het bijzonder ten behoeve van de door de werknemers benoemde leden van de ondernemingsraad, de betekenis van de aan de ondernemingsraad verstrekte economische en financiële inlichtingen ten aanzien van de financiële structuur en de evolutie in de financiële toestand van de onderneming te verklaren en te ontleden (artikel 15bis, 1, 3°, Wet 20 september 1948). 5.1.1. De hierboven aangehaalde wetsbepaling is een belangrijk onderdeel van de hervorming van het bedrijfsrevisoraat in de wet van 21 februari 1985. «De revisor heeft een didactische en pedagogische rol te vervullen bij de ondernemingsraad. Het gaat hier niet om een beoordeling van de opportuniteit maar veeleer om een toelichting van de informatie die de werknemers in het bijzonder aanbelangt». (ParI. St., Kamer 552 (1982-1983) 35, p. 17). 5.1.2. De economische en financiële informatie moet door het ondernemingshoofd verstrekt worden. De opdracht van ontleding en verklaring heeft betrekking op de informatie die door het ondernemingshoofd wordt verstrekt. De bedrijfsrevisor moet de wettelijke verdeling van de verantwoordelijkheden eerbiedigen.
186
[BR - JAARVERSLAG 1991
Dit wil niet zeggen dat er moet van uitgegaan worden dat de verwerking van de gegevens die door het ondernemingshoofd worden verstrekt, onder de vorm van ratios, een tabel van herkomst en besteding der middelen of andere synthesedokumenten beschouwd moeten worden als informatieverstrekking: het betreft analyses die de revisor op eigen initiatief aan de ondernemingsraad kan meedelen. 5.2. Binnen de perken van de bevoegdheid van de bedrijfsrevisor, moet de opdracht van verklaring en ontleding bijdragen tot de doelstelling van de economische en financiële informatie zoals die door de wet wordt omschreven. De bedrijfsrevisor zal zijn best doen om die informatie inzichtelijker te maken zonder een oordeel uit te spreken over het beheer van de onderneming. 5.2.1. De doelstelling wordt omschreven in artikel 3 van het koninklijk besluit van 27 november 1973:
1° de werknemers in staat stellen zich een klaar en juist beeld te vormen van de toestand, de evolutie en de vooruitzichten van de onderneming of van de juridische entiteit waarvan zij eventueel deel uitmaakt; 2° mogelijk maken het verband te leggen tussen de gegevens van economische aard en die van financiële aard; en te begrijpen welke de terugslag is van deze gegevens op het beleid van de onderneming inzake organisatie, werkgelegenheid en personeel; 3° tevens mogelijk maken de onderneming te situeren in het ruimer kader, enerzijds, van de economische of financiële groep waarvan zij eventueel deel uitmaakt, en anderzijds, van de sector en van de gewestelijke, nationale en internationale economie. 5.2.2. De algemene beginselen waardoor de bedrijfsrevisor zich bij de uitvoering van zijn opdracht van verklaring en ontleding zal laten leiden zijn:
1° het benadrukken van de wezenlijke gegevens die inzicht in de financiële structuur en in de evolutie van de financiële positie van de onderneming mogelijk maken; 2° de didactische benadering om de leden van de ondernemingsraad de economische en financiële informatie te helpen begrijpen; 3° de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven stelt dat «Indien de commissarisrevisor niet mag tussenkomen in het eigenlijke beheer van de onderneming als dusdanig, noch een oordeel uitbrengen over onder meer het commercieel beheer, het personeelsbeleid, het technisch beheer, de leiding en de organisatie van de onderneming, hij noodzakelijkerwijze rekening zal moeten houden met sommige aspecten van deze laatste factoren, voor zover zij een terugslag hebben op de financiële toestand. Binnen deze grenzen en zonder tussen te komen in het beheer van de onderneming kan hij in het kader van zijn opdracht bemerkingen formuleren» (Verslag 1971-72, p. 65). Men leidt hieruit af dat de bedrijfsrevisor tot een objectieve analyse kan overgaan van vastgestelde feiten i.v.m. de financiële structuur of de evolutie van de financiële positie, voorzover hij een, zelfs impliciet, kwaliteitsoordeel over de beheersbeslissingen vermijdt.
IBR - JAARVERSLAG 1991
187
5.3. De aan de bedrijfsrevisor toevertrouwde opdracht van ontleding en verklaring omvat de mondelinge toelichting die wordt gegeven naar aanleiding van de vergaderingen van de ondernemingsraad waarop de bedrijfsrevisor is uitgenodigd en, desgevallend de schriftelijke toelichting die hij aan de ondernemingsraad ter kennis zal brengen. 5.3.1. De opdracht van ontleding en verklaring wordt hoofdzakelijk vervuld door een actieve deelname aan de vergaderingen van de ondernemingsraad. In overeenstemming met de beginselen uiteengezet in hoofdstuk 2, paragraaf 2.3., zal de revisor antwoorden op de vragen die tot hem worden gericht door de leden van de ondernemingsraad. 5.3.2. Na afloop van een vergadering van de ondernemingsraad kan de revisor het, al naar de omstandigheden, nuttig achten om een aantal ophelderingen schriftelijk te bevestigen met name: -
de ophelderingen betreffende bijzondere punten die niet op de vergadering konden toegelicht worden;
-
de bevestiging van ingewikkelde ophelderingen waarvan de revisor zich wil vergewissen dat ze wel klaar en duidelijk zijn begrepen.
5.3.3. De opdracht van ontleding en verklaring kan desgewenst niet beperkt worden tot mondelinge toelichtingen. Al naargelang de omstandigheden kan de revisor het opportuun achten om jaarlijks een schriftelijke toelichting aan de ondernemingsraad over te maken met een samenvatting van de ophelderingen en analyses, van de revisor van de economische en financiële informatie (cfr. 4.5.1.). 5.3.4. Bij zijn analyse zal de revisor rekening houden met volgende twee gegevens: -
de omvang van de verklaringen en ophelderingen van het ondernemingshoofd; meer in het bijzonder wat betreft de jaarlijkse informatie, de wijze waarop de artikelen 18 tot 20 van het koninklijk besluit van 27 november 1973 worden toegepast;
-
de bezorgdheid van de door de werknemers benoemde leden van de ondernemingsraad om de meegedeelde informatie te begrijpen.
Bij wijze van voorbeeld zou zijn commentaar kunnen betrekking hebben op ontleding van de financiële structuur en van de evolutie van de financiële positie vanuit volgende invalshoeken: -
de balans, met een bijzondere aandacht voor de kredietwaardigheid en de liquiditeit;
-
resultatenrekening met een bijzondere aandacht voor de ontleding van de rendabiliteit en de verdeling van de toegevoegde waarde;
-
ontleding van de tabel van oorsprong en besteding der middelen.
188
[BR - JAARVERSLAG 1991
In zijn analyse moet de revisor voordurend begaan zijn met de hoofdbekommernissen van de leden van de ondernemingsraad tot wie hij zich richt. Bovendien zal hij de nadruk leggen op het globaal beeld dat moet blijken uit de ontleding van de onderscheiden inlichtingen die vervat liggen in de stukken die het ondernemingshoofd aan de ondernemingsraad moet voorleggen. Teneinde klaar en duidelijk te zijn, is het wenselijk dat de commentaar beknopt is, en een synthese vormt van alle elementen die nodig zijn voor het goed begrip van de informatie. 5.3.5.
[BR - JAARVERSLAG 1991
189
BIJLAGE BIJ DE NORM BETREFFENDE DE OPDRACHT VAN DE BEDRIJFSREVISOR BIJ DE ONDERNEMINGSRAAD Model voor een certificeringsverslag aan de ondernemingsraad Aan de leden van de ondernemingsraad(raden) van .,.
1. OPDRACHT Wij hebben kennis genomen van de door het ondernemingshoofd, aan de ondernemingsraad verstrekte geschreven documenten waarvan het exemplaar bestemd voor de secretaris van de ondernemingsraad voor eenvormig verklaard werd. Zij bevatten de (jaarlijkse, periodieke of occasionele) economische en financiële informatie evenals de basisinformatie op datum van ../../.... ). (voor het boekjaar Ten aanzien van de jaarrekening en het jaarverslag, die aan de algemene vergadering van de aandeelhouders worden voorgelegd, vragen wij U kennis te nemen van ons verslag dat bij de jaarrekening is gevoegd en waarin onze mening dienaangaande duidelijk opgenomen is. Wij hebben van de directie van de onderneming alle inlichtingen bekomen die voor de controle vereist zijn, niet alleen deze afkomstig van de onderneming zelf, maar ook, voor zover dit nodig en mogelijk was, deze van personen en instellingen buiten de onderneming. Wij hebben overeenkomstig de gebruikelijke beroepsnormen onderzocht of de wettelijke vereiste economische en financiële informatie volledig werd verstrekt, of zij een klaar en getrouw beeld geeft van de financiële en economische positie van de onderneming en overeenstemt met de werkelijkheid. Het betreft de economische en financiële informatie die voortvloeit uit: -
het koninklijk besluit van 27 november 1973 met betrekking tot de economische en financiële informatie van ondernemingen; de wetgeving met betrekking tot de regionale economische expansie.
Tevens hebben wij onderzocht of de verstrekte informatie beantwoordt aan de bepalingen van artikel 1 van het koninklijk besluit van 27 november 1973 en of de vereiste informatie werd gegeven voor: -
de technische bedrijfseenheid; de juridische entiteit; de economische en financiële entiteit; ieder onderdeel, voor zover er over dit laatste een beslissing werd genomen door de ondernemingsraad.
190
IBR - JAARVERSLAG 1991
Tenslotte hebben wij onderzocht of de financiële en economische voorlichting voorgeschreven door het koninklijk besluit van 27 november 1973 de informatie bevat, die U moet toelaten: «-
het verband te leggen tussen de gegevens van economische en financiële aard, en de weerslag te begrijpen van deze gegevens op het beleid van de onderneming inzake de organisatie, de werkgelegenheid en het personeel;
- de onderneming te situeren in het ruimer kader, enerzijds, van de economische en financiële groep waarvan zij eventueel deel uitmaakt en anderzijds, van de sector en van de gewestelijke, nationale en internationale economie (artikel 3, K.B. 27 november 1973)>>.
2. CERTIFICERING A. Bijzondere opmerkingen (al naar gelang de feitelijke toestand) Inzake de economische en financiële informatie dienen de volgende bijzondere bemerkingen gemaakt te worden, die hun oorsprong niet in de onderneming zelf, maar in de aard van de vereiste informatie vinden. Een meer gedetailleerde mondelinge toelichting met betrekking tot de hierna opgesomde elementen zal op verzoek aan de ondernemingsraad worden verstrekt. a. Wat betreft de informatie over de toekomstperspectieven, ligt het voor de hand dat wij ons onmogelijk borg kunnen stellen voor hun verwezenlijking en evenmin voor de hypothesen waarop zij steunen. Wel kunnen wij bevestigen dat zij op redelijke wijze werden opgesteld en dat zij geen enkele kennelijke tegenstrijdigheid bevatten met de informatie waarvan wij kennis hebben en met de redelijkerwijze voorspelbare algemene evolutie. b. De volgende gegevens konden door ons om de onderstaande redenen niet of onvolledig gecontroleerd worden: 1) omdat zij gesteund zijn op informatie waarvan het voor ons technisch, noch materieel mogelijk is na te gaan of deze informatie correct is. 2) omdat zij niet beschikbaar zijn in de onderneming: 3) omdat het tijdstip waarop de informatie ter beschikking werd gesteld ons onvoldoende tijd voor controle liet. c. De directie is van oordeel dat bepaalde elementen van de economische en financiële informatie niet hoeven medegedeeld te worden onder meer omdat ze niet belangrijk zijn, omdat ze geen fundamentele en duurzame gevolgen hebben op de toestand van de onderneming, omdat ze niet nodig zijn om een inzicht te verwerven, ..., te weten ...
tBR - JAARVERSLAG 1991
191
B. Besluit Op grond van de resultaten van ons onderzoek en rekening houdend met de voorafgaande bijzondere opmerkingen stellen wij vast dat de economische en financiële informatie verstrekt aan de ondernemingsraad(-raden) van ... getrouwen volledig is, m.a.w. dat zij: -
de informatie bevat vereist door de reglementaire bepalingen; overeenstemt met de boekhoudgegevens of met andere in onze opdracht vermelde verifieerbare stukken; geen incoherentie vertoont met de gegevens waarvan wij in de loop van onze controlewerkzaamheden kennis hebben gekregen.
Nochtans, dienen wij volgend voorbehoud te maken: -
ten aanzien van de volledigheid:
-
ten aanzien van het getrouw karakter:
Onderhavig verslag is bestemd voor de leden van de ondernemingsraad (-raden) van ..., ten einde te voldoen aan de voorschriften van artikel 15bis, 2° van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven en mag niet voor andere doeleinden worden aangewend.
Datum van het verslag:
Handtekening.
192
IBR - JAARVERSLAG 1991
Bijlage 2
NORM INZAKE CONFRATERNELE CONTROLE
WOORD VOORAF Gezien het beroep van bedrijfsrevisor bij wet werd georganiseerd om ondermeer hoge kwaliteitsnormen bij de uitvoering van controle-opdrachten te waarborgen; Gezien het nuttig is een regime van toezicht uit te werken dat gebaseerd is op de confraterniteit en niet op een bestuursrechtelijk onderzoek; Gezien het toezicht uitgeoefend in het kader van de confraternele controle moet kunnen ontwikkeld worden in een geest van dienstverlening en solidariteit onder beroepsgenoten, en dat dit toezicht zoveel mogelijk incidenten moet voorkomen die te wijten zijn aan een gebrekkige organisatie van het kantoor of aan nalatigheid; Gezien de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut der Bedrijfsrevisoren en in het bijzonder de artikelen 2, 9, 18bis en 18ter en de sedertdien door het Instituut der Bedrijfsrevisoren uitgebrachte reglementeringen, normen en aanbevelingen. Gezien het advies van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat heeft de Raad op zijn zitting van 5 juli 1991 hierna volgende normen inzake confraternele controle aangenomen. Deze norm wordt van toepassing op datum van mededeling aan de leden en vervangt de vorige norm van 21 december 1984. De bedrijfsrevisoren moeten hun beroepsactiviteit onderwerpen aan de 1. confratemele controle. 1.1. De confraternele controle is een onderzoeksprocedure van de professionele aktiviteit van een revisor die door een confrater wordt uitgevoerd. Het is één der belangrijkste middelen waarmede de Raad het toezicht, zoals voorgeschreven door artikel 18bis van de wet van 22 juli 1953, wenst uit te voeren.
1.2. De controle wordt uitgeoefend in een geest van confraterniteit. De controle heeft tot doel ten kantore van de gecontroleerde revisor enerzijds zich ervan te vergewissen dat de wet van 22 juli 1953 en de normen van het Instituut worden nageleefd en, anderzijds, zich te overtuigen van de aangepastheid van de organisatie van het kantoor met de behoeften die voortspruiten uit de uitoefening van het beroep. 1.3. De confraternele controle is verplicht voor alle leden van het Instituut der Bedrijfsrevisoren. De leden die weigeren zich aan deze verplichting te [BR - JAARVERSLAG 1991
193
onderwerpen maken zich schuldig aan een inbreuk op de deontologie die de Raad aan de tuchtcommissie zal overmaken. 1.4. Wanneer meerdere revisoren hun beroep uitoefenen in vennootschapsverband of in maatschap, moet de confraternele controle slaan op het geheel van de organisatie en de activiteit van de vennootschap of de maatschap, alsook op de activiteit van iedere revisor die deel uitmaakt van de betrokken vennootschap of maatschap. 2. De confraternele controle dient voor elke bedrijfsrevisor minstens om de 5 jaar te worden georganiseerd. De eerste confraternele controle moet betrekking hebben op uiterlijk het derde jaar van activiteit volgend op de eedaflegging door de bedrijfsrevisor of volgend op de vorming van een vennootschap of maatschap van bedrijfsrevisoren. De Raad mag nochtans aan een bedrijfsrevisor, een vennootschap of een maatschap van bedrijfsrevisoren een of meerdere tussentijdse confraternele controles opleggen.
2.1. Het Instituut is belast met het opstellen van een termijnplanning en het verwittigen van de revisor, vennootschap of maatschap van revisoren die zich dient te onderwerpen aan een confraternele controle. Indien er om één of andere reden geen controle binnen de vijf jaar zou hebben plaatsgevonden dient de revisor zelf deze controle aan te vragen. 2.2. Indien de revisor nieuw ingeschreven is op de ledenlijst A van het Instituut, dient hij zich te onderwerpen aan een confraternele controle die betrekking heeft uiterlijk op het derde jaar van activiteit volgend op deze inschrijving.
Indien hij echter deel uitmaakt van een vennootschap of maatschap van revisoren, zal hij worden gecontroleerd in het kader van de eerstvolgende confraternele controle van deze vennootschap of maatschap. 2.3. Elke vennootschap of maatschap van revisoren nieuw ingeschreven op de ledenlijst van het Instituut, dient zich te onderwerpen aan een confraternele controle die betrekking heeft uiterlijk op het derde jaar van activiteit volgend op haar inschrijving. 3. De confraternele controle wordt uitgevoerd door een bedrijfsrevisor, hiernavolgend «aangeduide revisor» genoemd. Deze aangeduide revisoren zullen door de Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren worden gekozen op basis van een lijst kandidaten voorgesteld door de Commissie van Toezicht. Door de verplichte voorafgaande toestemming, wenst de Raad zich het recht voor te behouden om na te gaan of de gekozen confrater de voorwaarden vervult die voor het uitoefenen van de functie vereist zijn. Bij die gelegenheid zal de Raad ook nagaan in hoever de gekozen confrater over een voldoende onafhankelijkheid beschikt ten aanzien van het door hem te controleren kantoor. Wederzijdse confraternele controle wordt niet aanvaard, evenmin als de controle onder vennoten of gewezen vennoten.
194
IBR - JAARVERSLAG 1991
3.1. De confraters ingeschreven gedurende meer dan 7 jaar op de ledenlijst werden aangeschreven om zich kandidaat te stellen voor de functie van aangeduide revisor. Op basis van de ingediende kandidaturen stelt de Commissie van Toezicht aan de Raad een lijst voor van confraters die de confraternele controle kunnen uitvoeren. 3.2. Van deze lijst worden uitgesloten: de leden van de Raad, de leden van een Tuchtcommissie of van de Commissie van Toezicht evenals de leden die niet verkiesbaar zijn als lid van de Raad. 3.3. De aanvaarding van de kandidatuur door de Raad geldt voor 5 jaar. Deze lijst is hernieuwbaar.
4. De Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren bepaalt het aantal aangeduide revisoren die de controle in een bepaald kantoor zullen verrichten. Indien er meer zijn zal een college worden gevormd onder het voorzitterschap van het oudst ingeschreven lid op tabel A van de ledenlijst van het Instituut der Bedrijfsrevisoren. Voor elke te kiezen «aangeduide revisor», zal de Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren een lijst van 3 kandidaten voorstellen.
4.1. Na de mededeling door het Instituut van de lijst(en) der 3 namen van de aangeduide revisoren zal de gecontroleerde revisor binnen de 30 dagen zijn keuze moeten maken. Bij weigering van het geheel van een lijst, zal deze gemotiveerd aan het Instituut moeten gemeld worden binnen dezelfde termijn van 30 dagen. 4.2. De Raad van het Instituut zal de aangehaalde motieven onderzoeken indien zij gegrond zijn. Indien deze worden aanvaard, zal de Raad één andere lijst of meerdere andere lijsten voorstellen. In het omgekeerde geval zal de Raad één aangeduide revisor of een college aangeduide revisoren opleggen.
5. De opdracht van confratemele controle wordt op een onafhankelijke en gewetensvolle wijze uitgevoerd, overeenkomstig de in onderhavige norm uiteengezette beginselen. Deze zal worden uitgevoerd binnen een termijn bepaald door de Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren.
5.1. De confraternele controle moet in een confraternele geest worden uitgevoerd. De aangeduide revisor of het college der aangeduide revisoren dient zich daarbij in alle onafhankelijkheid van zijn taak te kwijten, de onderzoekingen te doen die hij wenselijk acht en de aanbevelingen te geven die hij nuttig oordeelt. 5.2. De aangeduide revisor of het college der aangeduide revisoren heeft het recht toegang te krijgen tot alle informatie die hij nodig acht om zijn opdracht uit te voeren onder voorbehoud van de hiernavolgende paragraaf 9.2. De aangeduide revisor of het college der aangeduide revisoren zal desgevallend mededelen dat hij slechts toegang heeft gehad tot een gedeelte van de inlichtingen die hij noodzakelijk achtte voor een degelijke uitvoering van zijn opdracht.
IBR - JAARVERSLAG 1991
195
5.3. De Commissie van Toezicht stelt een minimaal controleprogramma op in overeenstemming met onderhavige norm. 5.4. De aangeduide revisor of het college der aangeduide revisoren zal voor 31 maart van elk jaar worden gekozen. Het verslag over de confraternele controle moet beëindigd zijn en aan het Instituut worden overgemaakt voor eind oktober van elk jaar.
De confratemele controle heeft onder meer tot doel zich ervan te verge6. wissen dat het gecontroleerde kantoor beschikt over een organisatie die aangepast is aan de aard en de omvang van haar activiteiten. Dit aspect van de controle betreft de struktuur van het kantoor, de administratie, de opleiding, de onafhankelijkheid en de onverenigbaarheden. De controle van de organisatie zal betrekking hebben op het geheel van de activiteiten van het kantoor.
6.1.
Elke revisor, vennootschap of maatschap van revisoren moet zichzelf een voldoende kwaliteitscontrole opleggen. In deze context maakt het onderzoek van de struktuur van het kantoor, de permanente vorming van het personeel en medewerkers, alsook de gebruikte systemen en procedures een wezenlijk deel van de confraternele controle uit.
6.2.
Elke aangeduide revisor of college der aangeduide revisoren zal moeten nazien of de norm betreffende de permanente vorming wordt nageleefd, ondermeer wat de beschikbare documentatie betreft en de gepresteerde uren alsook de systematische evaluatie van de vormingsaktiviteiten.
6.3.
De aangeduide revisor of college der aangeduide revisoren zal informatie moeten inwinnen omtrent de naleving van de deontologische regels en meer in het bijzonder wat de onverenigbaarheden en de onafhankelijkheid betreft.
6.4.
De interne financiële gegevens van het kantoor worden niet als zodanig onderworpen aan de controle. Nochtans kan de aangeduide revisor of het college der aangeduide revisoren toegang hebben tot de financiële gegevens om na te gaan of:
6.5.
a) de bezoldigingen en vergoedingen beantwoorden aan de gepresteerde werkzaamheden; b) de middelen aan mensen en uitrusting beantwoorden aan de omvang en de aard van de wettelijke opdrachten en daadwerkelijk voor deze opdrachten worden aangewend. De confraternele controle zal betrekking hebben op de uitvoering van de 7. opdrachten overeenkomstig de wet, de normen van het Instituut der Bedrijfsrevisoren en de geplogenheden. De aangeduide revisor of het college der aangeduide revisoren moet door middel van een selektie van dossiers onderzoeken of er een coherentie bestaat
7.1.
196
IBR - JAARVERSLAG 1991
tussen de werkdocumenten van de revisor en zijn commentaar en conclusies in zijn verslagen. De aangeduide revisor of het college der aangeduide revisoren moet aandacht besteden aan de organisatie van de opdracht en het bijhouden van de controledossiers. 7.2.
In een selektie van dossiers, zal hij onderzoeken of de opdracht werd uitgevoerd aan de hand van een aangepast werkprogramma, of het onderzoek van het intern controlesysteem werd uitgevoerd en getest en of alle controlewerkzaamheden schriftelijk werden vastgelegd die de besluiten motiveren. 7.3. Het Instituut stelt aan de aangeduide revisoren een handleiding ter beschikking.
8. De confraternele controle wordt afgesloten met een verslag dat voorafgaandelijk aan de gecontroleerde bedrijfsrevisor wordt medegedeeld en vervolgens wordt doorgestuurd aan de Voorzitter van de Commissie van Toezicht door de aangeduide revisor die de controle heeft uitgevoerd. Het verslag zal tenminste betrekking hebben op: a. de wijze waarop de controle werd uitgevoerd alsmede de motivatie van de keuze van de geselectioneerde dossiers; b. de beschrijving en een algemene beoordeling van de structuur van het kantoor; c. alle andere informatie over de organisatie van het kantoor die nodig is voor het beoordelen van de interne kwaliteitscontrole, het bijhouden van de werkdossiers en de kwaliteit van de verslaggeving; d. de vastgestelde inbreuken en afwijkingen op de wetgeving, de reglementen en de normen i.v.m. de beroepsactiviteit; e. de leemten en verwaarlozingen die tijdens de confraternele controle werden vastgesteld; f. een beoordeling of deze middelen aan werknemers en uitrusting aangepast zijn aan de omvang en de aard van de wettelijke opdrachten en ook daadwerkelijk voor deze opdrachten worden aangewend en of de vergoedingen en bezoldigingen beantwoorden aan de gepresteerde werkzaamheden. g. tenslotte de aanbevelingen gericht aan het Instituut en de aanbevelingen aan de gecontroleerde revisor en het eventuele gevolg dat hieraan is gegeven door de betrokken revisor.
8.1.
De algemene beoordeling zal vermelden of de organisatie van het kantoor aan de aard en de omvang van zijn werkzaamheden is aangepast en de werkdossiers correct worden bijgehouden. Zij zal eveneens melding maken van het feit of het kantoor over voldoende medewerkers in aantal en kwalificatie beschikt.
8.2.
De algemene beoordeling zal betekenisvolle leemtes of verwaarlozingen vermelden die tijdens de confraternele controle zouden worden vastgesteld in de mate dat zij relevant zijn.
8.3.
tBR - JAARVERSLAG 1991
197
8.4. Indien de confraternele controle overtredingen van de bovenvermelde wet, de plichtenleer of de normen van het Instituut aan het licht brengt, moet de gecontroleerde confrater hiervan op de hoogte worden gebracht. 8.5. Het verslag van de aangeduide revisor of college der aangeduide revisoren zal de opmerkingen en aanbevelingen bevatten die hijlzij nodig acht. 8.6. De afgifte van het confraterneel controleverslag zal het volgend proces dienen te volgen: a. afgifte van het verslag aan de gecontroleerde confrater binnen de maand volgend op het laatste bezoek aan het kantoor; b. de gecontroleerde confrater zal na goedkeuring het verslag eventueel vergezeld met opmerkingen, binnen de 2 weken aan het kantoor van de aangeduide revisor of de Voorzitter van het college der aangeduide revisoren terugzenden; c. gezien het confidentieel karakter van deze laatste, zal de aangeduide revisor of de Voorzitter van het college der aangeduide revisoren het tegengetekend verslag alsook de werkdocumenten per aangetekende brief aan het Instituut verzenden. De confratemele controle vereist de strikte toepassing van het beroepsge9. heim zowel voor de aangeduide als de gecontroleerde revisor. Het is strijdig met de plichtenleer en derhalve onaanvaardbaar rechtstreeks of onrechtstreeks melding te maken tegenover derden van het feit dat het kantoor zich onderworpen heeft aan de verplichting tot de confratemele controle enlof van het verslag dat werd afgeleverd na een confratemele controle.
9.1. De aangeduide revisor of het college der aangeduide revisoren zal erover waken zijn onderzoek niet te richten op dossiers waar er een tegenstrijdigheid van belangen zou kunnen ontstaan. Het gevaar van belangenconflict moet strikt geinterpreteerd worden door de aangeduide revisor.
9.2. Elk belangenconflict mag aan de Raad van het Instituut worden voorgelegd als één der confraters dit wenst. 9.3. De aangeduide revisor of college der aangeduide revisoren moet na de afhandeling van de confraternele controle alle documenten met betrekking tot de verrichte controles overhandigen aan de Raad van het Instituut. 9.4. De confraternele controle is een waarborg voor de kwaliteit van de opdrachten die aan de revisor worden toevertrouwd. Bijgevolg mag de revisor er geen beroep op doen als zijnde een specifiek element dat aan zijn beroepsaktiviteit een hogerstaande kwaliteit zou toekennen.
9.5. In dezelfde lijn wordt het verslag dat wordt opgesteld op het einde van een confraternele controle een intern dokument van het Instituut der Bedrijfsrevisoren en de inhoud ervan mag niet aan derden worden vrijgegeven.
198
[BR - JAARVERSLAG 1991
Bijlage 3
NORM MET BETREKKING TOT DE PERMANENTE VORMING WOORD VOORAF Gezien de wet van 22 juli 1953 tot oprichting van het instituut der Bedrijfsrevisoren gewijzigd ondermeer bij wet van 21 februari 1985, en meer bepaald artikei 2, 14 en 18bis. Gezien artikel 25 van het Koninklijk Besluit van 20 april 1989 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van het instituut der Bedrijfsrevisoren. Gezien het advies van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat. Heeft de Raad op zijn zitting van 5 juli 1991 hierna volgende norm met betrekking tot de permanente vorming aangenomen. Deze norm treedt in werking op 1 januari 1992 en vervangt de vorige norm van 29 juni 1979.
I. PRINCIPES Artikel 1 Elke revisor en zijn professionele medewerkers moeten gemiddeld per jaar tenminste veertig effectieve uren aan activiteiten besteden die bijdragen tot de verbetering van hun beroepskennis. Dit gemiddelde moet gehaald worden op basis van een tijdshorizon van 3 jaar.
Artikel 2 Iedereen stelt vrij zijn programma permanente vorming op. Het programma omvat de activiteiten die rechtstreeks bijdragen tot de verbetering van de kennis in de vakgebieden die tot de beroepssfeer behoren.
Artikel 3 De Raad richt in de schoot van de Commissie opleiding en vervolmaking een Comité permanente vorming op voorgezeten door een Raadslid, dat tot taak heeft: - alle nuttige aanbevelingen te doen met het oog op de permanente vorming van de leden van het Instituut en hun professionele medewerkers; - de besluiten van de Raad uit te voeren die beogen de in onderhavige norm vooropgestelde doelstellingen te bereiken. IBR - JAARVERSLAG 1991
199
11. PERMANENTE VORMING Artikel 4 De bedrijfsrevisor en zijn professionele medewerkers dienen over een aangepaste professionele documentatie te beschikken.
ArtikelS De revisor en zijn professionele medewerkers spannen zich in om zich te vervolmaken in die vakgebieden waar blijk moet gegeven worden van vakbekwaamheid en/of die de door het kantoor uitgevoerde opdrachten rechtstreeks aanbelangen, onder meer: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Controle Plichtenleer Boekhouding en boekhoudrecht Overige Rechtstakken Informatica Bedrijfseconomie Sociale vaardigheden en communicatietechnieken.
Gespreid over een meerjarige periode die overeenstemt met die van de confraternele controle, moet een evenwicht nagestreefd worden tussen de verschillende gebieden van de opleiding. Er moet over gewaakt worden dat de vorming niet te zeer beperkt blijft tot één gebied.
Artikel 6 Volgende activiteiten onder de in artikel 5 bedoelde vakgebieden, dragen bij tot de permanente vorming van de bedrijfsrevisor en zijn professionele medewerkers: 1° Seminaries en studiedagen georganiseerd door het Instituut; 2° Seminaries en studiedagen georganiseerd door revisoren kantoren ten behoeve van hun vennoten en professionele medewerkers, na voorafgaande goedkeuring van de inhoud door het in artikel 3 genoemde Comité van het Instituut; 3° Seminaries en studiedagen georganiseerd door universiteiten, instellingen van hoger onderwijs, verenigingen of deskundigen inzake opleiding; 4° Seminaries en studiedagen georganiseerd door revisorenkantoren ten behoeve van hun vennoten en professionele medewerkers andere dan deze genoemd in 2° van dit artikel;
200
[BR - JAARVERSLAG 1991
5° Voorbereiding van lessen, voordrachten en technische publicaties; 6° Medewerking aan technische commissies; 7° Individuele studie en lectuur. In hun jaarprogramma permanente vorming zal de voorrang verleend worden aan activiteiten op het gebied van permanente vorming die buiten het kantoor worden ingericht. De bedrijfsrevisoren zullen op meerjarige basis trachten volgende verhoudingen in acht te nemen: -
seminaries en studiedagen vermeld onder 1°, 2°, 3° van artikel 6 vertegenwoordigen minimum 70 % van het minimum vereiste aantal uren zoals voorzien in artikel 1; de seminaries opgenomen uit het vormingspakket van het Instituut moeten minimum 15 % van het vereiste aantal uren uitmaken.
-
activiteiten die gerangschikt zijn onder de rubrieken 4°, 5°, 6° en 7° van artikel 6 vertegenwoordigen niet meer dan 30 % van de globale activiteit op het vlak van permanente vorming.
111. CONTROLEMAATREGELEN Artikel 7 Iedereen moet nota houden van de historiek van zijn activiteiten op het vlak van permanente vorming. Dit stuk wordt naar aanleiding van de confraternele controle geëvalueerd.
Artikel 8 Voor zover de activiteiten op het vlak van de permanente vorming bij de confraternele controle als onvoldoende zouden worden beschouwd, zal de Raad aan de betrokken bedrijfsrevisor die aanbevelingen doen die hij met het oog op de naleving van onderhavige norm nuttig acht.
IBR - JAARVERSLAG 1991
201
Bijlage 4
OMZENDBRIEF C. 010 (23 oktober 1991)
Betreft: Tegenstrijdigheid van Belangen De wet van 18 juli 1991 voorziet in een nieuwe regeling voor de belangenconflicten tussen naamloze vennootschappen of BVBA's en hun bestuurders of zaakvoerders. Het nieuwe artikel 60 van de vennootschapswet luidt als volgt: Artiele 60 - §1. Voor de raad van bestuur besluit tot een verrichting of een reeks verrichtingen of een beslissing neemt bij de uitvoering waarvan een bestuurder rechtstreeks of zijdelings een persoonlijk belang heeft, moet die bestuurder dit mededelen en zijn verklaring doen opnemen in de notulen van de raad van bestuur die de beslissing moet nemen : hij moet daarvan tevens de commissarissen op de hoogte brengen. Die bestuurder mag de beraadslagingen van de raad van bestuur omtrent die verrichtingen niet bijwonen, noch aan de stemming deelnemen. Indien er tegenstrijdigheden van belangen ontstaat bij de uitvoering van een verrichting of een beslissing, moet de betrokken bestuurder de voorzitter van de raad van bestuur daarvan onverwijld in kennis stellen. De deelneming aan de beraadslaging en aan de stemming is toegelaten indien de tegenstrijdigheid van belangen uitsluitend voortvloeit uit de aanwezigheid van de betrokken bestuurder in de raad van bestuur van een of meer vennootschappen waarop die verrichtingen of die beslissingen betrekking hebben. Op de eerstvolgende algemene vergadering brengt de raad van bestuur, voor over enig ander punt wordt gestemd, een bijzonder verslag uit over de omstandigheden waarin tot bedoelde verrichtingen of beslissingen is besloten, over de voorwaarden waaronder zij tot stand zijn gekomen en over de gevolgen ervan voor de vennootschap. Er wordt een verslag opgesteld door de commissaris-revisor of, bij diens ontstentenis, door een bedrijfsrevisor aangewezen door de raad van bestuur of door een accountant aangewezen op dezelfde manier en ingeschreven op het tableau van de externe accountants van het Instituut der Accountants, waarin deze verklaart dat de in het verslag van de raad van bestuur opgenomen verklaringen juist zijn en voldoende om de algemene vergadering voor te lichten.
202
ISR - JAARVERSLAG 1991
§2. De vennootschap kan de nietigheid vorderen van de handelingen tot uitvoering van die verrichtingen of beslissingen, indien zij ten nadele van de vennootschap een onrechtmatig voordeel hebben verleend aan een of meer bestuurders die bij die verrichtingen of beslissingen rechtstreeks of zijdelings een persoonlijk belang hebben, en indien de bepalingen van §1 niet zijn nageleefd. Die nietigheid kan geen afbreuk doen aan de rechten die derden te goeder trouw verworven hebben. §3. Indien een of meer bestuurders die bij die verrichtingen of beslissingen rechtstreeks of zijdelings een persoonlijk belang hebben, als gevolg daarvan ten nadele van de vennootschap een onrechtmatig voordeel hebben gekregen, zijn zij ertoe gehouden de door de vennootschap of derden geleden schade te vergoeden.
* * * De Raad van het Instituut meent de aandacht van de leden te moeten vestigen op die bepaling en de voorlopige interpretatie zoals hij die voor de bedrijfsrevisor ziet. 1° Wanneer er in de vennootschap geen commissaris-revisor is, zal het verslag op verzoek van het bestuursorgaan worden opgesteld door een door dit orgaan vrij gekozen bedrijfsrevisor of accountant. Is er wel een commissaris in functie, dan zal deze laatste met de verslaglegging worden gelast. 2° De commissaris-revisor die op basis van de lezing van de notulen van de raad van bestuur of op een andere wijze verneemt dat de in artikel 60 voorgeschreven procedure niet werd gevolg, moet de raad van bestuur daarvan schriftelijk op de hoogte brengen. Een nieuwe beraadslaging en een nieuwe stemming van de raad van bestuur volgens de bij wet voorgeschreven voorwaarden zou alsdan zijn vereist. Indien dit niet gebeurt, moet de commissaris, conform artikel 640cties van de Venn.W., dit vermelden in zijn verslag dat hij met toepassing van artikel 65 van de Venn.W. aan de algemene vergadering uitbrengt. De commissarissen-revisoren moeten erop bedacht zijn dat er een verslag van de raad van bestuur zal moeten opgesteld worden wanneer twee vennootschappen die gemeenschappelijke bestuurders hebben, beslissen over een verrichting bedoeld in artikel 60. Het 4de lid van de eerste paragraaf voorziet dat de bestuurders in de vergadering mogen blijven en stemmen, doch voorziet niet in een uitzonderingsmaatregel voor het opstellen van een verslag op de eerstvolgende algemene vergadering. De interpretatie van deze bepaling is echter vatbaar voor evolutie. 3° Voor hij het in artikel 60 van de Venn.W. bedoelde verslag opstelt, moet de revisor alle inlichtingen inwinnen die nodig zijn voor een diepgaand inzicht lil:
ISR - JAARVERSLAG 1991
203
-
-
de aard van de voorgenomen verrichting; de verenigbaarheid met het maatschappelijk doel; de omstandigheden waarin de verrichting werd gedaan en de beslissingen werden genomen, met name moet hij kennis nemen van de notulen van de vergadering van de raad van bestuur waarop over de verrichting werd beraadslaagd en ertoe werd besloten; de voorwaarden waaronder de verrichting werd gesloten; de voorwaarden waaronder een gelijkaardige verrichting in voorkomend geval tussen niet verbonden partijen zou kunnen worden gesloten; de economische en financiële gevolgen ervan voor de vennootschap.
4° In zijn verslag moet de revisor duidelijk vermelden over welke verrichting hij verslag uitbrengt. Dit verslag is evenwel geen stuk dat het verslag van de raad van bestuur vervangt. Het is dan ook niet nodig opnieuw die inlichtingen op te nemen die al in het verslag van de bestuurders zijn vermeld. 5° In zijn verslag geeft de revisor zijn oordeel over de getrouwheid van de inlichtingen vermeld in het verslag van de raad van bestuur. Onder getrouwheid dient te worden verstaan dat dit verslag duidelijk en nauwkeurig aangeeft : -
welke personen betrokken zijn bij het belangenconflict ; de aard van de verrichting en de voorwaarden waaronder die is gesloten; de omstandigheden waarin de besluitvorming is tot stand gekomen. In dit verband zal de revisor vermelden dat hij zich niet kan uitspreken over de getrouwheid van het verslag wat dit punt betreft, indien de notulen van de raad van bestuur waarop de beslissing werd genomen niet vermelden dat de bestuurder niet fysisch aanwezig was bij de beraadslaging en de stemming (behoudens uitzondering zoals bedoeld in art. 60, §1, vierde lid).
6° De revisor moet zich eveneens uitspreken over de toereikendheid van de inlichtingen die in het verslag van de raad van bestuur zijn opgenomen. Het verslag zal als onvoldoende worden beschouwd indien het niet de inlichtingen bevat bedoeld in art. 60, § 1 vijfde lid. Inzonderheid zal de revisor de inlich tingen als onvoldoende aanmerken: -
wanneer het verslag van de Raad niet vermeldt dat de bestuurder niet fysisch aanwezig was bij de beraadslagingen en de stemming (behoudens de uitzondering bedoeld in art. 60, § 1, vierde lid) ;
-
wanneer de voorwaarden waaronder de verrichting werd gesloten en de economische en financiële gevolgen van de verrichting kennelijk abnormaal zijn en het verslag aan de raad van bestuur daar geen duidelijke verklaring voor aanreikt.
7° Het verslag van de revisor bevat een besluit waarin hij zijn oordeel samenvat en vermeldt dat «de in het verslag van de raad van bestuur opgenomen verklaringen juist zijn en voldoende om de algemene vergadering voor te
204
IBR - JAARVERSLAG 1991
lichten» of waarin hij beknopt weergeeft welk voorbehoud hij meent te moeten maken. 8° Het verslag dat de bedrijfsrevisor overeenkomstig artikel 60 uitbrengt moet een bijzonder verslag zijn, dat niet het verslag is bedoeld in artikel 65 van de Venn.W. Het dient aan de eerstvolgende algemene vergadering gericht te worden. Het kan betrekking hebben op verschillende toepassingsgevallen van artikel 60. Het moet niet worden neergelegd op de griffie van de Rechtbank van Koophandel. Met confraternele groeten,
Karel M. VAN OOSTVELDT Voorzitter
[BR - JAARVERSLAG 1991
205
Bijlage 5
MEMORANDUM REVISORALE CONTROLE VAN DE BEURSVENNOOTSCHAPPEN (26 februari 1991)
INLEIDING
207
1.
207
OVERWEGINGEN
1.1. Algemeen
207
1.2. Belang van de Effectenadministratie
208
2.
210
ASPECTEN VAN INTERNE CONTROLE
2.1. Effektenadministratie
210
2.2. Cliëntencircuit
211
2.3. Tegenpartijen en clearingorganisaties
212
3.
212
AUDIT PROCEDURES
3.1. Effektenadministratie
212
3.2. Cliëntencircuit
213
3.3. Tegenpartijen en clearingorganisaties
213
206
IBR - JAARVERSLAG 1991
INLEIDING Dit memorandum is opgesteld naar aanleiding van recente wettelijke en reglementaire beschikkingen ter gelegenheid waarvan de interventie van de bedrijfsrevisor bij de controle van de beursvennootschappen werd vastgesteld. Dit memorandum is geen normerend document. Het is een eerste en nog inleidende handleiding waarin de aandacht van de revisor wordt gevestigd op de meer specifieke deelaspecten van het beroep van effectenmakelaar en de controletechnische problemen die hieraan verbonden zijn. Door de kennisname van dit memorandum zal elke bedrijfsrevisor gesensibiliseerd worden ten aanzien van de vereiste kritische aanpak van de controle van de beursvennootschappen en alsdan ook omtrent de expertise die dient aanwezig te zijn ter gelegenheid van revisorale opdrachten bij beursvennootschappen, waarvan het statuut deze van tussenpersoon is. Niettegenstaande eventueel later zou kunnen beslist worden een specifieke normering voor de controle van beursvennootschappen op te stellen, zal de bedrijfsrevisor bij de controle van de beursvennootschappen zijn opdracht uitvoeren conform de algemene controlenormen. De specifieke normen uitgevaardigd ten behoeve van commissarissen-revisoren bij kredietinstellingen en meer bepaald sommige modules van de controleleidraad kunnen verder als richtlijn gebruikt worden.
1. OVERWEGINGEN Algemeen In het Belgisch Staatsblad van 22 december 1990 werd de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en financiële markten gepubliceerd. De beursvennootschappen naar Belgisch recht worden besproken in hoofdstuk 7, boek 1 van de wet. Inzake de aanstelling van een commissaris-revisor is het vennootschapsrecht van toepassing behoudens de uitbreiding van art. 43 van de hogervermelde wet van 4 december 1990. In afdeling 4 van het voornoemd hoofdstuk bepaalt en omschrijft de wetgever de bijkomende controle welke wordt uitgeoefend door het Interventiefonds van beursvennootschappen (voorheen: Waarborgkas van de Wisselagenten opgericht bij K.B. van 19 november 1986, B.S. van 29 november 1986). In afwijking van de bepalingen van het gemeen recht, toepasselijk op de commissaris-revisor, kan in toepassing van artikel 55 van de wet van 4 december 1990 het Interventiefonds aan de commissarissen-revisoren van de beursvennootschappen vragen verslag ad hoc uit te brengen. Verder bestaat de bijzondere opdracht van de commissaris-revisor erin niet enkel elke bestuurder of IBR - JAARVERSLAG 1991
207
zaakvoerder van de beursvennootschappen maar ook het Interventiefonds onmiddellijk op de hoogte te stellen van de ernstige leemten, onregelmatigheden en inbreuken die hij zou hebben vastgesteld; de commissaris-revisor zal in het bijzonder aandacht besteden aan de verplichtingen en de verbodsbepalingen voor beursvennootschappen, zoals ze beschreven zijn in Afdeling 111 van de hogervermelde wet van 4 december 1990. De wet van 17 juli 1975 op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen en haar uitvoeringsbesluiten zijn op de beursvennootschappen van toepassing. Sedert haar oprichting en ten einde haar opdracht van prudentiële controle uit te oefenen heeft de Waarborgkas van de Wisselagenten, het huidig Interventiefonds, door middel van een aantal rondschrijven administratieve en boekhoudkundige verplichtingen aan de beursvennootschappen opgelegd. De revisor zal hieraan de nodige aandacht besteden.
Belang van de effectenadministratie Voor de activiteit van een beursvennootschap is de opvolging van de effectenbewegingen even belangrijk als de opvolging van de financiële verrichtingen die in de algemene boekhouding worden opgetekend. Deze opvolging wordt effectenadministratie genoemd. De effectenadministratie omvat zowel de eigen portefeuille als de portefeuille effecten van derden. Binnen de effectenadministratie moet er een regeling voor een permanente inventaris aanwezig zijn die mogelijk maakt om op gelijk welk ogenblik een overzicht weer te geven van de actief- en passiefpositie alsook van de rechten en verplichtingen van de beursvennootschappen in roerende waarden. Hiervoor is het noodzakelijk dat er een opsplitsing van de effecten kan gemaakt worden naar het effect, het juridische statuut als naar locatie. Hieruit volgt automatisch dat ook een selectie per klant of derde kan gemaakt worden. Aan de hand van deze effectenadministratie moet het mogelijk zijn om op geregelde tijdstippen een afstemming te maken met de fysische inventaris van de effecten. Naar het voorbeeld van de industriële en de handelsvennootschappen zou ook hier binnen de administratieve organisatie een reeks van procedurecycli moeten bestaan die de zekerheid biedt dat de bewegingen correct worden verwerkt. Een groot aantal verrichtingen die door toedoen van de beursvennootschappen worden uitgevoerd lopen niet over de algemene boekhouding, hoewel die natuurlijk wel moet worden geregistreerd. Die verrichtingen worden in de effectenadministratie verwerkt, waar de bewegingen in eenheden en niet in waarde worden opgetekend. Aangezien de waarde van de effecten moet opgenomen zijn in de orderekeningen wordt de waardering van die effecten aan de hand van die permanente voorraadlijst mogelijk gemaakt. Daarbij komt nog dat de waarde van de effecten die voor rekening van derden - om welke reden dan ook - worden
20S
[BR - JAARVERSLAG 1991
aangehouden in de praktijk veel hoger zal liggen dan het balanstotaal in de algemene boekhouding. De meest klassieke verrichtingen van beursvennootschappen op effecten zIJn: 1) Aan- of verkoop van effecten voor rekening van cliënten, gepaard met de fysische overhandiging (in beide richtingen) van de effecten; 2) Aan- of verkoop van effecten voor eigen rekening (eigen portefeuille) gepaard met de fysische overhandiging (in beide richtingen) van de effecten; 3) Report- en deportverrichtingen die met een fysische beweging gepaard gaan op het ogenblik van de afwikkeling; 4) Bewaargevingen en overdrachten door de beursvennootschap: - bij de eIK en andere instellingen voor bewaargeving van effecten; - bij confraters, kredietinstellingen en tegenpartijen; - in eigen safe. 5) Bewaargevingen en overdrachten door cliënten: - om technische redenen (oversternpelen, ruil, verandering van mantel, vernieuwen van het couponblad, vernieuwing van beschadigde stukken enz ...); - ter bewaring (open bewaargeving); - beheer van de portefeuille (discretionair beheer). Wat de boekhoudkundige verwerking van die verrichtingen betreft, zullen alleen de eerste drie in de algemene boekhouding worden geregistreerd, maar alle zullen een weerslag hebben in de effectenadministratie. Hieruit moge blijken dat het niet voeren van een dergelijke administratie tot gevolg heeft dat er geen spoor is van die verrichtingen die niet met financiële mutaties gepaard gaan. De effectenadministratie die de bewegingen in hoeveelheden registreert wordt volgens de methode van de dubbele boekhouding gevoerd en zal derhalve steeds in evenwicht zijn. Op elk moment kan men dus kennis nemen van de positie per effect, per derde bewaargever, per locatie en per type bewaargeving. Samenvattend zou de effectenadministratie tot doel moeten hebben de bewegingen van effecten en van posities ononderbroken op te volgen, derwijze dat op elk ogenblik: - een getrouw beeld kan gegeven worden van de rechten en verbintenissen van de beursvennootschap; - per soort van effect de posities à la hausse en à la baisse zijn gekend; - de fysische inventaris van de effecten per effect, per derde bewaargever, per type van bewaargeving en per localisatie is gekend; [BR - JAARVERSLAG 1991
209
-
een betere opvolging mogelijk is van de rekeningen rechten en verbintenissen, in overeenstemming met het wettelijk voorschrift; een betrouwbaar systeem bestaat dat fraudes uitsluit en aan de hand waarvan onder meer het aspect controle van de pandgeving door de beursvennootschap van aan derden toebehorende effecten vergemakkelijkt wordt dankzij de goede werking van de effectenadministratie.
2. ASPECTEN VAN INTERNE CONTROLE Effektenadministratie De interne controle beoogt de volledigheid, geldigheid en correcte registratie van de effecten door de beursvennootschap. -
De beursvennootschap moet alle posities (ook de tijdelijke of toevallige) en bewegingen onmiddellijk bij het ontstaan in de boeken tot uiting brengen. Haar effectenboekhouding functioneert volgens de regels van het dubbel boekhouden en een periodieke inventarisatie van de rekeningen dient uitgevoerd.
-
Normaliter mogen eigen posities alleen ingenomen worden door daartoe bevoegde personen en binnen de vastgestelde limieten. De doorgevoerde scheiding van functies op het gebied van de transacties met effecten zal de interne controle bevorderen. Teneinde de geldigheid van haar verrichtingen te staven moet de beursvennootschap o.a. voor de effecten die ze (fysisch) ontvangt van derden de effektennummers noteren en aantonen dat de controle op verzet werd uitgevoerd. Voor aan derde geleverde effecten moet er een handtekening van de klant of zijn gevolmachtigde «voor ontvangst» beschikbaar zijn. Deze kwitanties zijn bij voorkeur voorgenummerd en één copie wordt bijgehouden in numerische volgorde.
-
Een goede interne controle houdt in dat er op elk ogenblik een overzicht kan gegeven worden van de toestand: - per effect; - per crediteur of debiteur; - per lokatie; - naargelang de juridische basis op grond waarvan de effecten bijgehouden worden.
Aldus moet de beursvennootschap lijsten/classificaties ter beschikking hebben die ervoor zorgen dat er volledige zekerheid verkregen wordt, dat effecten met een bepaalde bestemming niet voor andere doeleinden gebruikt kunnen worden. Zo mogen effecten van derden bijvoorbeeld enkel mits uitdrukkelijke toestemming ter garantie voor anderen aangewend worden.
210
ISR - JAARVERSLAG 1991
De effecten administratie dient normaal gezien periodieke reconciliaties met de rekeninguittreksels van tegenpartijen toe te laten en is zodanig georganiseerd dat de beursvennootschap de rapporteringen conform de wettelijke bepalingen en conform de administratieve richtlijnen van het Interventiefonds kan realiseren. Het spreekt voor zich dat de gegevens, die in de effectenboekhouding worden bijgehouden en waarvoor er een verband is met gegevens uit de algemene boekhouding, periodiek door de beursvennootschap moeten afgestemd worden. De effecten die niet in de balans opgenomen worden zullen normaliter in de orderrekeningen weergegeven worden conform de wettelijke bepalingen terzake en conform de richtlijnen van het Interventiefonds.
Cliëntencircuit
Een degelijke administratieve organisatie van het c!iëntencircuit stoelt op volgende essentiële principes van interne controle: A. De creatie en de wijziging van het klantenbestand
-
-
de mogelijkheden tot toegang tot het bestand worden beperkt door middel van mechanische en automatische restricties (computer met toegangscodes) alsook met behulp van functionele beperkingen (scheiding van functies, dubbele handtekening); de verrichtingen dienen voldoende gedocumenteerd te zijn o.m. inzake discretionair beheer, briefwisseling, intrestaanrekening. codenaam, volmachten, valutaberekeningen, toepassing van de wet, o.a. inzake fungibiliteit, verpanding van effecten, waarborgen en kredietverleningen.
B. Het opstellen van de klantenborderellen
-
afstemming naar de oorsprong met controles op de lijst der openstaande orders, der uitgevoerde orders en de tegenpartijconfirmaties; afstemming naar de boekhoudkundige verwerking toe, met controles op de verwerking van de borderelgegevens in het bordereldagboek, de algemene rekeningen (klanten, courtage, fiscale zegels, noteringsrechten, vereffeningskosten) en de effectenboekhouding.
C. Registratie van de betalingen en de andere bewegingen
-
de registraties zijn voldoende gedocumenteerd (uittreksels, kwitanties ontvangstbewijzen); de uitgaande betalingen werden door een gevolmachtigd persoon goedgekeurd; de diverse verrichtingen worden enkel geregistreerd door een daartoe bevoegd persoon.
IBR - JAARVERSLAG 1991
211
D. Opvolging en waardering van de klantenrekeningen
-
het systeem moet met behulp van automatische en manuele controles toelaten snel en accuraat achterstallige vorderingen op te sporen; de invorderingsprocedure (aanmaningen, verkoop van het pand) dient geformaliseerd te zijn en nauwkeurig gevolgd te worden.
Tegenpartijen en clearingsorganisaties Mogelijke tegenpartijen en clearingsorganisaties zijn: Andere Belgische beursvennootschappen- en makelaars, buitenlandse professionelen (brookers en dealers), banken, NBB, Verrekeningskas der Contantverrichtingen. Cooperatieve tot Vereffening van de Termijnverrichtingen, Amortisatiekas, Rentenfonds, Kas-Associatie NV (Amsterdam), EOE, MATIF, BELFOX. Belangrijke interne controleprocedures - bij voorkeur uit te voeren door personen die niet betrokken zijn bij de aanvaarding en de uitvoering van de cliëntenorders - zijn: -
periodieke afstemming tussen de eigen algemene boekhouding en de financiële rekeningopgave van de tegenpartijen; opvolging van de ouderdomsstruktuur van de nog te leveren/te ontvangen effecten; opvolging van wacht- en tussenrekeningen; sommige beursmakelaars zijn (nog) geen lid van de Termijncooperatieve (of andere clearingorganisaties) en doen daarom beroep op confraters voor de uitvoering van de door hen ontvangen orders. Deze confraters treden in dat geval op als commissionair. Deze situatie is sterk vergelijkbaar met de bijzondere relatie met buitenlandse correspondenten voor de uitvoering van buitenlandse beursorders. De controle op de rekeningen t.o.v. deze confraters vraagt bijzondere aandacht (geldt in beide richtingen).
3. AUDIT PROCEDURES Effectenadministratie Het bestaan van een effectenadministratie volgens het principe van dubbel boekhouden werkt de permanente controle ter hoogte van de organisatie in de hand. De externe controle wordt hierdoor vergemakkelijkt omdat er zo een reconciliatie mogelijk is met de fysische inventaris van de effecten, de circularisatie van derden, cliënten en tegenpartijen, uittreksels volgens de plaats van
212
IBR-JAARVERSLAG 1991
bewaargeving (CIK, Cedel, Euroclear), de door de Beurs aangemaakte listings van transacties, ... Voor de controle van de rekeningen in de effectenadministratie zal er inderdaad naast een fysische voorraadlijst van de effecten een controle op de andere rekeningen via de circularisatie worden uitgeoefend.
Cliëntencircuit De eindejaarscontrole van de revisor zal gericht zijn op het nazicht van de volledigheid, de echtheid en de invorderbaarheid van de klantensaldi. Daartoe kan hij gedeeltelijk maar niet uitsluitend steunen op bestaande procedures zoals de verzending van klantenuittreksels die ook een portefeuilletoestand zal bevatten.
A. De saldobevestigingsprocedure kan aangepast worden (zelfs gekoppeld) aan deze bestaande procedures, maar de klassieke principes van de circularisatiemethode dienen alleszins in acht genomen te worden. B. Alternatieve inventariscontrole, zoals afloopcontroles, zijn aangewezen voor niet gecirculariseerde klanten, en voor klanten-banken. C. De overeenstemmingscontroles behelzen het nazicht van de hulpboekhouding en de overeenstemming ervan met de centralisatierekeningen in de algemene boekhouding.
D. Risicocontroles zijn gericht op het invorderingsrisico met inachtname van verbonden rekeningen en portefeuilleposities. E. De periodetoerekeningscontroles beogen ook het nazicht van de correcte verwerking van termijntransactieresultaten, vereffenings- en bewaargevingskosten op het einde van de periode.
Tegenpartijen en clearingorganisaties A. Voor de contantverrichtingen op de Brusselse Beurs (aandelen/obligaties): Reconciliatie vertrekkend van het saldo van de nog te vereffenen bedragen (nog niet geliquideerde verrichtingen via de NBB) volgens de listing «Openstaande transacties aankoop - verkoop» dewelke door de Beurs wekelijks (op basis van de situatie op vrijdag) wordt overgemaakt aan de effectenmakelaar. Deze listing bevat alle transacties die op de kontantmarkt openstaan tegenover alle tegenpartijen en wordt ook opgesteld op de laatste beursdag van het kalenderjaar.
B. Voor de termijnverrichtingen op de Brusselse Beurs (aandelen): Aansluiting van de uitgevoerde orders voor de lopende quinzaine op basis van de te betalen en te ontvangen bedragen volgens de lijsten van de [BR - JAARVERSLAG 1991
213
Cooperatieve tot Vereffening van de Termijnverrichtingen «Soldes journaliers - dagelijks saldi». Deze lijsten worden opgemaakt op de voorlaatste dag van de quinzaine en op de laatste beursdag van het kalenderjaar. C. Voor de transacties buiten een Belgische Beurs(*):
Afstemming met rekeninguittreksels van buitenlandse correspondenten, eigen circularisaties, nazicht van individuele transacties op basis van borderellen en bevestigingen, afloopcontroles, ... Andere aandachtspunten zijn onder meer: o
nazicht van de kredietwaardigheid van tegenpartijen met belangrijke debetsaldi;
o
onderzoek van de laatste imputaties op tussen- en wachtrekeningen en analyse en afloopcontrole van de op het jaareinde nog openstaande saldi.
(*) Het betreft hier zowel aandelen en obligaties op een buitenlandse beurs als de buitenbeurshandel (obligatiepaketten van meer dan 25 miljoen Bef).
214
ISR - JAARVERSLAG 1991
Bijlage 6
WERKZAAMHEDEN VAN HET INSTITUUT IN HET JAAR 1991 JANUARI 03.01.1991 04.01.1991 04.01.1991 04.01.1991 09.01.1991 11.01.1991 14.01.1991 15.01.1991 18.01.1991 21.01.1991 21.01.1991 22.01.1991 22.01.1991 22.01.1991 23.01.1991 24.01.1991 25.01.1991 29.01.1991 30.01.1991 30.01.1991 30.01.1991
Werkgroep controle van wisselagenten Raad Uitvoerend Comité Stagecommissie Belgisch-Nederlandse gespreksgroep Raad Werkgroep politieke partijen Vergadering Vereniging van stagiairs FEE-groep 7e richtlijn Commissie opleiding Werkgroep beperkt examen Werkgroep accountancy doctrine Werkgroep controle van de wisselagenten Werkgroep controle van de ziekenhuizen Commissie Toezicht op de mandaten Uitvoerend Comité (begroting) Commissie Toezicht op de mandaten Commissie bijzondere opdrachten Werkgroep politieke partijen Uitvoerend Comité Jury - Commissie toelatingsexamen
FEBRUARI 01.02.1991 01.02.1991 01.02.1991 05.02.1991 08.02.1991 15.02.1991 20.02.1991 21.02.1991 22.02.1991 22.02.1991 25.02.1991 26.02.1991 26.02.1991 28.02.1991
Raad Stagecommissie Commissie confraternele controle Werkgroep politieke partijen Werkgroep accountancy doctrine FEE-Banken Werkgroep controle van de ziekenhuizen Commissie opleiding Commissie Toezicht op de mandaten Vergadering Vereniging van stagiairs Werkgroep controle van wisselagenten Werkgroep politieke partijen Commissie bijzondere opdrachten FEE werkgroep liberalisatie IBR - JAARVERSLAG 1991
215
MAART 01.03.1991 01.03.1991 01.03.1991 05.03.1991 07.03.1991 07.03.1991 08.03.1991 11-12.03.1991 13.03.1991 14.03.1991 18.03.1991 19.03.1991 20.03.1991 20.03.1991 21.03.1991 21.03.1991 26.03.1991 26.03.1991 27.03.1991 28.03.1991 29.03.1991
Raad Uitvoerend Comité Stagecommissie FEE-groep 7e richtlijn Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat Internationale relaties Commissie controlenormen Raad van de FEE Onderhoud met de voorzitter van de Commissie voor Bank- en Financiewezen Werkgroep controle van wisselagenten Werkgroep Accountancy doctrine Jaarrekening der banken Commissie toelatingsexamen Werkgroep controle van de ziekenhuizen Vergadering Vereniging van stagiairs Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisorisoraat Uitvoerend Comité Commissie bijzondere opdrachten Werkgroep ziekenfondsen Internationale relaties Commissie Toezicht op de mandaten
APRIL 04.04.1991 05.04.1991 05.04.1991 05.04.1991 05.04.1991 12.04.1991 13.04.1991 17.04.1991 18.04.1991 22.04.1991 22.04.1991 22.04.1991 22.04.1991 23.04.1991 23.04.1991 23.04.1991 23.04.1991 24.04.1991 24.04.1991 25.04.1991 26.04.1991
216
Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat Raad Stagecommissie Commissie confraternele controle Werkgroep controle-aanbeveling Onthaal delegatie ACCA (UK) Vergadering Oud-Voorzitters FEE-Banken Bezoek OECCA - Dienst Vorming Commissie bijzondere opdrachten FEE-groep 7e richtlijn Werkgroep Ziekenfondsen Specialisatiedag - Kopen en verkopen Onderhoud met een delegatie van de Balie van Brussel Werkgroep instellingen van openbaar nut Commissie Toezicht op de mandaten Vergadering Vereniging van stagiairs Internationale relaties Werkgroep gezondheidszorgsektor Specialisatiedag - Kopen en verkopen Commissie Toezicht op de mandaten
[BR - JAARVERSLAG 1991
26.04.1991 27.04.1991 29.04.1991
FEE-groep 4e richtlijn Algemene vergadering Studiedag - IER-VBO Beveiliging van familiale ondernemmgen
MEI 02.05.1991 03.05.1991 03.05.1991 03.05.1991 03.05.1991 07.05.1991 07.05.1991 13.05.1991 14.05.1991 15.05.1991 15.05.1991 17.05.1991 21.05.1991 22.05.1991 22.05.1991 23.05.1991 23.05.1991 28.05.1991 28.05.1991 29.05.1991 29.05.1991 29.05.1991 30.05.1991 30.05.1991 31.05.1991
FEE Werkgroep Liberalisatie Raad Uitvoerend Comité Stagecommissie Commissie confraternele controle Studiedag - Feflexions on financialleverage (M.H. MILLER) Conferentie IER-KUL M. MILLER Werkgroep ziekenfondsen Specialisatiedag - Kopen en verkopen Werkgroep instellingen van openbaar nut Vergadering Vereniging van Stagairs Commissie Accountancy doctrine Werkgroep vorming Werkgroep gezondheidszorgsektor Specialisatiedag - Fraudesignalen Accountantsdag - Den Haag Jury - Bekwaamheidsexamen Commissie bijzondere opdrachten Studiedag - Externe controle en Oost-Europa Uitvoerend Comité Commissie Toezicht op de mandaten FEE-Banken Werkgroep controle-aanbevelingen Specialisatiedag - Inbreng van immateriële actiefbestanddelen Werkgroep IER
JUNI 03.06.1991 04.06.1991 04.06.1991 04.06.1991 04.06.1991 05.06.1991 05.06.1991 05.06.1991 06.06.1991 06.06.1991
Studiedag - Plichtenleer Werkgroep instellingen van openbaar nut Jury - Bekwaamheidsexamen Brits-Belgische gespreksgroep Specialisatiedag - consolidatie Jury - Commissie ingangsexamen Specialisatiedag - informatica Specialisatiedag - consolidatie FEE werkgroep liberalisatie Specialisatiedag - informatica IBR - JAARVERSLAG 1991
217
07.06.1991 07.06.1991 07.06.1991 10.06.1991 10.06.1991 11.06.1991 11.06.1991 12.06.1991 12.06.1991 12.06.1991 13.06.1991 14.06.1991 14.06.1991 15.06.1991 17.06.1991 17-18.06.1991 18.06.1991 20.06.1991 19.06.1991 19.06.1991 20.06.1991 20.06.1991 21.06.1991 24.06.1991 25.06.1991 26.06.1991 26.06.1991 26.06.1991 27.06.1991 28.06.1991 28.06.1991
Raad Stagecommissie Commissie confraternele controle FEE-groep 7e richtlijn Werkgroep Ziekenfondsen Belgisch-Nederlandse gespreksgroep Specialisatiedag - informatica Jury - Bekwaamheidsexamen Jury - Bekwaamheidsexamen Specialisatiedag - consolidatie Specialisatiedag - informatica Internationale commissie Jury - Bekwaamheidsexamen Jury - Bekwaamheidsexamen Werkgroep IER Studiedag FEE - Framework IASC Specialisatiedag - informatica Specialisatiedag - informatica Werkgroep instellingen van openbaar nut Werkgroep controle van de ziekenhuizen International relaties Specialisatiedag - Fraudesignalen Juridische commissie Commissie vorming Vergadering Vereniging van stagiairs Commissie bijzondere opdrachten Werkgroep controleverslag Werkgroep controle-aanbeveling Uitvoerend Comité Stagecommissie Commissie Toezicht op de mandaten
JULI 01.07.1991 03.07.1991 05.07.1991 05.07.1991 08.07.1991 12.07.1991 18.07.1991 26.07.1991
Werkgroep ziekenfondsen Werkgroep controle van de ziekenhuizen Raad Stagecommissie Werkgroep interne controle Commissie Confraternele controle Internationale relaties Commissie Toezicht op de mandaten
AUGUSTUS 20.08.1991 26.08.1991
218
Voorbereiding Forum Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat
IBR - JAARVERSLAG 1991
29.08.1991 29.08.1991 29.08.1991 30.08.1991
Uitvoerend Comité Internationale relaties Ontmoeting met de Voorzitter van de Commissie voor Bank- en Financiewezen Commissie Toezicht op de mandaten
SEPTEMBER 03.09.1991 03.09.1991 04.09.1991 04.09.1991 05.09.1991 06.09.1991 06.09.1991 06.09.1991 09.09.1991 09.09.1991 0909.1991 10.09.1991 10.09.1991 10.09.1991 11.09.1991 11.09.1991 11.09.1991 11.09.1991 11.09.1991 13.09.1991 16.09.1991 16.09.1991 16.09.1991 16.09.1991 17.09.1991 17.09.1991 17.09.1991 18.09.1991 18.09.1991 19-20.09.1991 20.09.1991 23.09.1991 24.09.1991 25.09.1991 26.09.1991 27.09.1991 27.09.1991 30.09.1991 30.09.1991
Commissie controle-aanbeveling Vergadering met de afgevaardigden van de C.O.V. FEE-Banken Voorbereiding Forum Voorbereiding Forum Raad Stagecommissie Commissie Confraternele controle Vergadering Vereniging van stagiairs FEE - werkgroep liberalisatie Gemengde commissie - bankcontrole Voorbereiding Forum Werkgroep ziekenfondsen Specialisatiedag - B.T.W. Voorbereiding Forum Specialisatiedag - B.T.W. Specialisatiedag - Nieuwe financiële produkten Vergadering FEE 4e richtlijn Onderhoud met de Minister van Economische Zaken Werkgroep controle-aanbeveling Commissie Toezicht op de mandaten Commissie vorming Werkgroep Interne controle Juridische Commissie Ontmoeting met de Voorzitter van het Rekenhof Voorbereiding Forum Specialisatiedag - Nieuwe financiële produkten Werkgroep Controle van de ziekenhuizen Voorbereiding Forum Ontwerp boekhoudwoordenboek Commissie Toezicht op de mandaten Voorbereiding Forum Specialisatiedag - Nieuwe financiële produkten Specialisatiedag - Nieuwe financiële produkten FEE-groep 7e richtlijn Voorbereiding Forum Gemengde commissie - bankcontrole Voorbereiding Forum Studiedag - Belgisch-Luxemburgs seminarie
IBR - JAARVERSLAG 1991
219
OKTOBER 01.10.1991 01.10.1991 01.10.1991 02.10.1991 02.10.1991 03.10.1991 03.10.1991 03.10.1991 04.10.1991 04.10.1991 08.10.1991 09.10.1991 10-11.10.1991 11.10.1991 14.10.1991 14.10.1991 15.10.1991 15.10.1991 16.10.1991 17.10.1991 19.10.1991 21.10.1991 21.10.1991 22.10.1991 22.10.1991 23.10.1991 23.10.1991 23.10.1991 24.10.1991 25.10.1991 26.10.1991 31.10.1991
Gemengde commissie - bankcontrole Voorbereiding Forum Studiedag - Belgisch-Luxemburgs seminarie Uitvoerend Comité Specialisatiedag - Boekhoudrecht Voorbereiding Forum Specialisatiedag - Boekhoudrecht Gesprek met de Hoge Raad voor Diamant Raad Stagecommissie Specialisatiedag - Financiële wetgeving Raad van de FEE Congres van de FEE Commissie Confraternele controle Commissie Confraternele controle Vergadering Vereniging van stagiairs Voorbereiding Forum Specialisatidag - Fiscaliteit Voorbereiding Forum Congres IDW Berlijn Specialisatiedag - werken in uitvoering Werkgroep ziekenfondsen Gemengde commissie - bankcontrole Werkgroep controle-aanbevelingen Specialisatiedag - Risicoanalyse Gesprek met een delegatie van de Balie van Brussel Specialisatiedag - Risicoanalyse Werkgroep controle van de ziekenhuizen Werkgroep K.M.O.'s Commissie Toezicht op de mandaten Specialisatiedag - werken in uitvoering Belgisch-Nederlandse gespreksgroep
NOVEMBER 04.11.1991 05.11.1991 05.11.1991 05.11.1991 06.11.1991 06.11.1991 07.11.1991 07.11.1991 08.11.1991 08.11.1991 08.11.1991
220
Voorbereiding Forum Commissie opleiding Vorming seminarie 3 Specialisatiedag - Fiscaliteit Uitvoerend Comité FEE- Banken FEE werkgroep liberalisatie Specialisatiedag - Fiscaliteit Raad Stagecommissie Commissie Confraternele controle
[BR - JAARVERSLAG 1991
12.11.1991 13.11.1991 13.11.1991 14.11.1991 14.11.1991 15.11.1991 19.11.1991 21.11.1991 21.11.1991 21.11.1991 22.11.1991 25.11.1991 25.11.1991 26.11.1991 27.11.1991 27.11.1991 28.11.1991 29.11.1991 29.11.1991
Vergadering Vereniging van stagiairs Commissie vorming interne controle Internationale relaties Werkgroep accountancy doctrine Werkgroep controle van de ziekenhuizen Bezoek van een delegatie «Commissaires aux comptes de Paris» Specialisatiedag - Blokkeringssituaties in vennootschappen Jury - Bekwaamheidsexamen Specialisatiedag - Blokkeringssituaties in vennootschappen Specialisatiedag - consolidatie Forum van het revisoraat Werkgroep ziekenfondsen FEE-groep 4e richtlijn Jury - Bekwaamheidsexamen Werkgroep controle-aanbevelingen FEE - werkgroep reglementering van het beroep Jury - Bekwaamheidsexamen Commissie Toezicht op de mandaten Jury - Bekwaamheidsexamen
DECEMBER 02.12.1991 03.12.1991 03.12.1991 04.12.1991 05.12.1991 06.12.1991 06.12.1991 06.12.1991 09.12.1991 10.12.1991 11.12.1991 12.12.1991 12.12.1991 13.12.1991 13.12.1991 14.12.1991 16.12.1991 17.12.1991 20.12.1991 20.12.1991 17-18.12.1991
Onderhoud met de balanscentrale Vergadering FEE 7e richtlijn Hof van Assisen «Commissariat aux cornptes» - Parijs Uitvoerend Comité FEE - werkgroep «ROl» Raad Stagecommissie Commissie Confraternele controle FEE - werkgroep Liberalisatie Vergadering FEE 4e richtlijn Werkgroep controle van de ziekenhuizen Werkgroep Politieke partijen FEE- Banken Internationale relaties Jury - Bekwaamheidsexamen Jury - Bekwaamheidsexamen Juridische commissie Recente wijzigingen in de vennootschapswetgeving Commissie Toezicht op de mandaten Commissie Boekhouddoctrine Raad van de FEE
IBR - JAARVERSLAG 1991
221
Bijlage 7
VADEMECUM 1991 «ORGANISATIE VAN HET BEROEP EN PLICHTENLEER»
ERRATUM Deel Ir, Hoofdstuk 2, punt 1.2. «Oproeping tot de algemene vergadering en verkiezingen», 4° (p. 87), dient te worden gelezen als volgt: <<40 zij die, minder dan drie jaar voor de datum van de bijeenkomst der algemene vergadering, het voorwerp hebben uitgemaakt van een berisping of zij die sedert minder dan vijf jaar een schorsing van minder dan zes maand en zij die, sedert minder dan tien jaar, een schorsing van ten minste zes maand hebben opgelopen; de termijn begint te lopen vanaf het tijdstip dat de beslissing definitief geworden is.x
AANVULLINGEN EN WIJZIGINGEN Deel Ir, Hoofdstuk 2, punt 4.3.1. «Berekeningsbasis», 4de lid (p. 93): -
«... boekjaar afgesloten voor 1 november van het jaar ...» wordt vervangen door: «... boekjaar afgesloten voor 1 oktober van het jaar ...»
-
Er wordt een 5de lid ingelast: «De leden-rechtspersonen, die hun boekjaar afsluiten na 30 juni en hun definitief omzetcijfer niet kunnen mededelen binnen de maand na balansdatum, zullen voor 1 november een zo getrouw mogelijke benadering van dit bedrag opgeven in voormelde verklaring».
Deel Ir, Hoofdstuk 2, punt 4.4. «Laattijdige betaling van erelonen» (p. 93), wordt aangevuld met: «De Raad stelt de administratiekosten vast op 10 %. Deze kosten worden opgenomen in het nog verschuldigde bedrag van de opgevraagde onbetaalde bijdrage.»
222
[BR - JAARVERSLAG 1991