Raadsvoorstel
GEMEENTEBESTUUR
onderwe Harmonisatie van de regelingen van Arcen en rp Velden en van Venlo
raadsnummer 2010 5 bijlage(n) 1 (verordeningen liggen ter inzage) datum collegevergadering 15 december 2009 registratienummer 09-28140 team BVJZJ steller R. Sweelssen doorkiesnummer 077-3596914 e-mail
[email protected] commissie herindelingscommissie datum raadsvergadering 4 januari 2010
Inleiding Op 1 januari 2010 dient de regelgeving van Arcen en Velden en Venlo geharmoniseerd te worden ten behoeve van de nieuwe gemeente Venlo. Op grond van de Wet algemene regels herindeling (Wet arhi) behouden de op de dag voorafgaande aan de datum van herindeling geldende gemeentelijke voorschriften van de oude gemeenten Arcen en Velden en Venlo gedurende twee jaar na de datum van herindeling hun rechtskracht, tenzij het bevoegde gezag van de nieuwe gemeente deze voorschriften eerder vervallen verklaart. Het bevoegde gezag van de nieuwe gemeente kan voor afloop van deze termijn van twee jaar een vorenbedoeld voorschrift ook voor het gehele gebied der gemeente geldend verklaren. Het is onwenselijk voor zowel de burgers als voor de organisatie dat na de datum van herindeling voor een lange periode moet worden gewerkt met afzonderlijke voorschriften voor de grondgebieden van de twee oude gemeenten. Dat schept ongelijkheid, onduidelijkheid en kan tot fouten leiden binnen de organisatie. Uit het oogpunt van een zo goed mogelijke start van de nieuwe gemeente, maar ook aan de hand van een prioritering, is er voor gekozen om in de eerste raadsvergadering van de nieuwe gemeenteraad een groot aantal voorschriften voor de nieuwe gemeente vast te stellen. Het afgelopen jaar is de regelgeving van de twee gemeenten vergeleken. Vervolgens is deze regelgeving in elkaar geschoven. Bij dit in elkaar schuiven van de voorschriften is vanuit een praktisch oogpunt veelal voor het model van één van de gemeenten gekozen. Indien gewenst zijn hierin tevens van belang zijnde bepalingen van het model van de andere gemeente opgenomen. Deze algemene regeling is niet van toepassing op de onroerende-zaakbelastingen (OZB). De verordeningen OZB van de drie gemeenten houden met ingang van de datum van herindeling op te bestaan. De raad van de nieuwe gemeente kan binnen drie maanden na deze datum
Raadsvoorstel
van herindeling besluiten tot vaststelling van een nieuwe verordening. Deze zal dan met terugwerkende kracht gaan gelden met ingang van de datum van herindeling. Ook is deze algemene regeling niet van toepassing op de besluiten inzake de baatbelasting. Deze besluiten worden aangemerkt als besluiten van de nieuwe gemeente. Voor het overige heeft vergelijking en afstemming geleid tot een tweetal verschillende keuzes. De eerste en de belangrijkste groep zijn de nieuw vast te stellen verordeningen (I). Verder zijn er de voor het grondgebied van de nieuwe gemeente geldend te verklaren verordeningen (II). Waarom voor deze groepen gekozen is staat kort in de aanhef bij elk onderdeel toegelicht.
I Nieuw vast te stellen – geharmoniseerde - verordeningen Voorgesteld wordt een 41-tal nieuwe verordeningen vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van de daarmee corresponderende en in de tekst van iedere verordening genoemde oude verordeningen. Voor deze verordeningen geldt in zijn algemeenheid dat er van ingrijpende beleidsmatige wijzigingen ten opzichte van de voordien geldende verordeningen geen sprake is. De aanpassingen zijn hoofdzakelijk van juridisch/technische aard. Voor een beperkt aantal verordeningen geldt dat zij beleidsmatig wel gewijzigd zijn. Deze wijzigingen zijn in 2009 voorgelegd aan en akkoord bevonden door de commissie herindeling. Het betreft de volgende verordeningen: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24.
de Algemene plaatselijke verordening Venlo; de Verordening behandeling bezwaarschriften Venlo 2010; de Verordening binnentreden ter uitvoering noodverordeningen Venlo 2010; het Delegatiebesluit Venlo 2010; de Inspraakverordening Venlo 2010; de Verordening interne klachtadviescommissie Venlo 2010; de Havenverordening Venlo 2010; de Marktverordening Venlo 2010; de Verordening op de raadscommissies gemeente Venlo 2010; de Verordening op het onderzoeksrecht van de raad gemeente Venlo 2010; de Verordening op de ambtelijke bijstand gemeente Venlo 2010; het Mandaat- en volmachtbesluit griffie Venlo; de Verordening op de fractieondersteuning gemeente Venlo 2010; de Instructie voor de griffier 2010; het Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad Venlo 2010; het Reglement op de auditcommissie gemeente Venlo 2010; de Gedragscode raadsleden gemeente Venlo 2010; de Verordening op de gemeentelijke rekenkamercommissie 2010; de Verordening rechtspositie raadsleden, wethouders en leden commissie bezwaarschriften gemeente Venlo; de Arbeidsvoorwaarden griffie; de Gedragscode college gemeente Venlo 2010; de Verordening gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens 2010; de Archiefverordening gemeente Venlo 2010; de Verordening cliëntenparticipatie 2010;
2
Raadsvoorstel
25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41.
de Afstemmingsverordening Wwb gemeente Venlo 2010; de Toeslagenverordening Wwb gemeente Venlo 2010; de Verordening inzake fraude, terugvorderdering en verhaal 2010; de Algemene subsidieverordening Venlo 2010; de Verordening leerlingenvervoer; de Verordening Wet Kinderopvang gemeente Venlo 2010; de Verordening adviesorganen Venlo 2010; de Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk; de Parkeerverordening Venlo 2010; de Wegsleepverordening gemeente Venlo 2010; de Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Venlo 2010; de Monumentenverordening Venlo 2010; de Subsidieverordening stadsvernieuwing Venlo 2010; de Verordening bodemsanering gemeente Venlo 2010; de Subsidieverordening duurzaam bouwen Venlo 2010; de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Venlo; de Verordening gemeentelijke onderscheidingen Venlo 2010.
II Voor het grondgebied van de nieuwe gemeente geldend te verklaren verordeningen. Voorgesteld wordt om een aantal verordeningen geldend te verklaren voor het grondgebied van de nieuwe gemeente. Dit betreft onder meer een aantal belastingverordeningen. Deze zijn in december 2009 reeds door de twee gemeenten gelijkluidend vastgesteld. Voor het grondgebied van de nieuwe gemeente kunnen nu waar mogelijk de verordeningen van Venlo geldend verklaard worden, opdat voor alle burgers dezelfde verordening van kracht is. De met deze verordeningen corresponderende verordeningen van Arcen en Velden dienen vervallen te worden verklaard. Het betreft de volgende verordeningen: 1. het Inkoop- en Aanbestedingsbeleid 2007; 2. de Controleverordening gemeente Venlo; 3. de Financiële verordening gemeente Venlo 2005; 4. de Verordening onderzoek en doelmatigheid en doeltreffendheid van de gemeente Venlo 2005; 5. de Algemene erfpachtvoorwaarden voor bedrijfsterreinen; 6. de Specifieke erfpachtvoorwaarden voor bedrijfsterreinen; 7. de Algemene verkoopvoorwaarden; 8. de Beheersverordening ontwikkelbedrijf; 9. de Exploitatieverordening; 10. de Bouwverordening; 11. de Participatieverordening; 12. de Beleidsnota Cultuurhistorie; 13. de Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting 2010 (Verordening toeristenbelasting 2010); 14. de Verordening op de heffing en de invordering van brandweerrechten 2010 (Verordening brandweerrechten 2010); 15. de Verordening op de heffing en invordering van hondenbelasting 2010 (Verordening hondenbelasting 2010); 16. de Verordening op de leges 2010;
3
Raadsvoorstel
17. de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2010 (Verordening rioolheffing 2010). Conclusie Uw raad wordt voorgesteld 41 verordeningen vast te stellen en 17 verordeningen geldend te verklaren voor het grondgebied van de nieuwe gemeente conform het bijgaande raadsbesluit. De raadsbijlage maakt deel uit van het raadsbesluit. De vast te stellen verordeningen zijn aan de leden van uw raad toegezonden. De geldend te verklaren verordeningen zijn voor uw raad ter inzage gelegd.
Namens het projectcollege van Arcen en Velden en Venlo de secretaris, de voorzitter,
Mevrouw W.J.J. Meijering
drs. H.M.F. Bruls
4
GEMEENTERAAD
Raadsbesluit
raadsnummer 2010 5 team BVJZJ steller R. Sweelssen doorkiesnummer 077-3596914 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 15 december 2009, nummer 09-28140; gelet op de Gemeentewet, de Wet algemene regels herindeling en de Wet tot samenvoeging van de gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit I
de volgende verordeningen vast te stellen: 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62. 63. 64. 65. 66.
de Algemene plaatselijke verordening Venlo; de Verordening behandeling bezwaarschriften Venlo 2010; de Verordening binnentreden ter uitvoering noodverordeningen Venlo 2010; het Delegatiebesluit Venlo 2010; de Inspraakverordening Venlo 2010; de Verordening interne klachtadviescommissie Venlo 2010; de Havenverordening Venlo 2010; de Marktverordening Venlo 2010; de Verordening op de raadscommissies gemeente Venlo 2010; de Verordening op het onderzoeksrecht van de raad gemeente Venlo 2010; de Verordening op de ambtelijke bijstand gemeente Venlo 2010; het Mandaat- en volmachtbesluit griffie Venlo; de Verordening op de fractieondersteuning gemeente Venlo 2010; de Instructie voor de griffier 2010; het Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad Venlo 2010; het Reglement op de auditcommissie gemeente Venlo 2010; de Gedragscode raadsleden gemeente Venlo 2010; de Verordening op de gemeentelijke rekenkamercommissie 2010; de Verordening rechtspositie raadsleden, wethouders en leden commissie bezwaarschriften gemeente Venlo; de Arbeidsvoorwaarden griffie; de Gedragscode college gemeente Venlo 2010; de Verordening gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens 2010; de Archiefverordening gemeente Venlo 2010; de Verordening cliëntenparticipatie 2010; de Afstemmingsverordening Wwb gemeente Venlo 2010;
Raadsbesluit
67. 68. 69. 70. 71. 72. 73. 74. 75. 76. 77. 78. 79. 80. 81. 82. II
de Toeslagenverordening Wwb gemeente Venlo 2010; de Verordening inzake fraude, terugvorderdering en verhaal 2010; de Algemene subsidieverordening Venlo 2010; de Verordening leerlingenvervoer; de Verordening Wet Kinderopvang gemeente Venlo 2010; de Verordening adviesorganen Venlo 2010; de Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk; de Parkeerverordening Venlo 2010; de Wegsleepverordening gemeente Venlo 2010; de Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Venlo 2010; de Monumentenverordening Venlo 2010; de Subsidieverordening stadsvernieuwing Venlo 2010; de Verordening bodemsanering gemeente Venlo 2010; de Subsidieverordening duurzaam bouwen Venlo 2010; de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Venlo; de Verordening gemeentelijke onderscheidingen Venlo 2010.
a. de volgende voorschriften van de gemeente Venlo voor het gehele grondgebied van de gemeente geldend te verklaren: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
b.
het Inkoop- en Aanbestedingsbeleid 2007; de Controleverordening gemeente Venlo; de Financiële verordening gemeente Venlo 2005; de Verordening onderzoek en doelmatigheid en doeltreffendheid van de gemeente Venlo 2005; de Algemene erfpachtvoorwaarden voor bedrijfsterreinen; de Specifieke erfpachtvoorwaarden voor bedrijfsterreinen; de Algemene verkoopvoorwaarden; de Beheersverordening ontwikkelbedrijf; de Exploitatieverordening; de Bouwverordening; de Participatieverordening; de Beleidsnota Cultuurhistorie; de Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting 2010 (Verordening toeristenbelasting 2010); de Verordening op de heffing en de invordering van brandweerrechten 2010 (Verordening brandweerrechten 2010); de Verordening op de heffing en invordering van hondenbelasting 2010 (Verordening hondenbelasting 2010); de Verordening op de leges 2010; de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2010 (Verordening rioolheffing 2010). en de met deze verordeningen corresponderende voorschriften die zijn vastgesteld door de gemeenteraad van Arcen en Velden vervallen te verklaren.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
6
Raadsbesluit
De griffier
De voorzitter
7
Raadsbesluit I.2
GEMEENTERAAD
Verordening behandeling bezwaarschriften Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team COBMJ steller R. Sweelssen doorkiesnummer 077-3596914 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 7 april 2009; gehoord de herindelingscommissie op 15 april 2009; gelet op de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Verordening behandeling bezwaarschriften Venlo 2010;
Hoofdstuk 1 Artikel 1
Begripsbepalingen
Behandeling van de bezwaarschriften
In deze verordening wordt verstaan onder: a. commissie: commissie van advies voor de bezwaarschriften; b. wet: Algemene wet bestuursrecht.
Hoofdstuk 2
Behandeling van de werkzaamheden
Paragraaf 1 De commissie Artikel 2
Inleidende bepaling
Er is een commissie ter voorbereiding van de beslissing op bezwaren tegen besluiten van de gemeenteraad. Artikel 3 1. 2.
Samenstelling van de commissie
De commissie bestaat uit een voorzitter en vier leden, die worden benoemd, geschorst en ontslagen door de gemeenteraad op voorstel van burgemeester en wethouders. De gemeenteraad benoemt overeenkomstig het eerste lid een genoegzaam aantal plaatsvervangende leden overeenkomend met de door artikel 3 voorgeschreven samenstelling van de commissie.
Raadsbesluit I.2
3. 4. 5.
Twee leden van de commissie worden benoemd uit de gemeenteraad. De voorzitter kan geen deel uitmaken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan van de gemeente Venlo. De commissie regelt, met inachtneming van het bepaalde in het vorige lid, de vervanging van de voorzitter.
Artikel 3a 1. 2. 3.
4. 5. 6.
De commissie kan kamers instellen, die belast worden met de behandeling van bezwaarschriften. De commissie bepaalt het aantal kamers en stelt voor elke kamer vast welke categorie of categorieën bezwaarschriften door haar zullen worden behandeld. Elke kamer bestaat uit ten minste drie leden: a. een voorzitter overeenkomstig artikel 7:13 van de wet, zijnde de voorzitter of een van de leden van de commissie, uit haar midden aangewezen; b. ten minste twee andere leden, door de commissie aangewezen uit haar midden. De commissie wijst uit haar midden voor elk lid een plaatsvervanger aan. De kamer kan beslissen dat de behandeling van een bezwaarschrift door de commissie zal geschieden. Op de werkwijze van de kamers is het bepaalde in deze verordening zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4 1. 2.
2. 3.
Secretaris
De secretaris van de commissie is een door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar. Burgemeester en wethouders wijzen tevens een of meer plaatsvervangers van de secretaris aan.
Artikel 5 1.
Kamers
Zittingsduur
De voorzitter en de leden van de commissie treden af op de dag van het aftreden van de gemeenteraad. De voorzitter en de leden van de commissie kunnen op elk moment ontslag nemen. De aftredende voorzitter en de aftredende leden van de commissie blijven hun functie vervullen totdat in de opvolging is voorzien.
Paragraaf 2 Procedure Artikel 6 1. 2. 3.
Ingediend bezwaarschrift
Op het ingediende bezwaarschrift wordt de datum van ontvangst aangetekend. Het bezwaarschrift met de daarbij overgelegde stukken wordt zo spoedig mogelijk in handen van de commissie gesteld. Bij het bericht van ontvangst als bedoeld in artikel 6:14 van de wet wordt vermeld dat een commissie over het bezwaar zal adviseren.
Artikel 7
Overdracht bevoegdheden
9
Raadsbesluit I.2
De bevoegdheden ingevolge de hierna genoemde artikelen van de wet worden voor de toepassing van deze verordening uitgeoefend door de voorzitter van de commissie: a. 2:1, tweede lid; b. 6:6, voor wat betreft het de indiener stellen van een termijn; c. 6:17, voor zover het betreft de verzending van stukken tijdens de behandeling door de commissie; d. 7:4, tweede lid; e. 7:6, vierde lid. Artikel 8 1.
2.
De voorzitter van de commissie is in verband met de voorbereiding van de behandeling van het bezwaarschrift bevoegd rechtstreeks alle gewenste inlichtingen in te winnen of te laten inwinnen. De voorzitter kan uit eigen beweging of op verlangen van de commissie bij deskundigen advies of inlichtingen inwinnen en dezen zo nodig uitnodigen daartoe in de zitting te verschijnen. Indien daaraan kosten zijn verbonden, is vooraf machtiging van burgemeester en wethouders vereist.
Artikel 9 1.
2. 3.
2.
Hoorzitting
De voorzitter van de commissie bepaalt plaats en tijdstip van de zitting waarin de belanghebbenden en het verwerend orgaan in de gelegenheid worden gesteld zich door de commissie te laten horen. De voorzitter beslist over de toepassing van artikel 7:3 van de wet. Indien de voorzitter op grond van het tweede lid besluit af te zien van het horen, doet hij daarvan mededeling aan de belanghebbenden en het verwerend orgaan.
Artikel 10 1.
Vooronderzoek
Uitnodiging zitting
De voorzitter nodigt de belanghebbenden en het verwerend orgaan ten minste twee weken voor de zitting schriftelijk uit. De voorzitter is bevoegd in bijzondere omstandigheden af te wijken of afwijking toe te staan van de termijn als genoemd in het eerste lid.
Artikel 11
Quorum
Voor het houden van een zitting is vereist, dat de meerderheid van het aantal leden, onder wie in elk geval de voorzitter, of zijn plaatsvervanger, aanwezig is. Artikel 12
Niet deelneming aan de behandeling
De voorzitter en de leden van de commissie nemen niet deel aan de behandeling van een bezwaarschrift indien daarbij hun onpartijdigheid in het geding kan zijn. Artikel 13 1.
Openbaarheid zitting
De zitting van de commissie is openbaar.
10
Raadsbesluit I.2
2.
3.
De deuren worden gesloten indien de voorzitter van de commissie of een van de aanwezige leden het nodig oordeelt of indien een belanghebbende daartoe een verzoek doet. Indien de commissie vervolgens beslist dat gewichtige redenen aanwezig zijn die zich tegen openbaarheid van de zitting verzetten, vindt de zitting plaats met gesloten deuren.
11
Raadsbesluit I.2
Artikel 14 1. 2. 3.
4. 5.
Het verslag als bedoeld in artikel 7:7 van de wet vermeldt de namen van de aanwezigen en hun hoedanigheid. Het verslag houdt een zakelijke vermelding in van wat over en weer is gezegd en wat verder ter zitting is voorgevallen. Indien de zitting geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren plaatsvond, of indien belanghebbenden respectievelijk hun gemachtigden niet in elkaars tegenwoordigheid zijn gehoord, maakt het verslag hiervan melding. Het verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden, die aan het verslag kunnen worden gehecht. Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de commissie.
Artikel 15 1.
2. 3.
4.
2. 3. 4. 5.
2.
3.
Raadkamer en advies
De commissie beraadslaagt en beslist achter gesloten deuren over het door haar uit te brengen advies. a. De commissie beslist bij meerderheid van stemmen over het uit te brengen advies. b. Indien bij een stemming de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter. Van een minderheidsstandpunt wordt bij het advies melding gemaakt, indien die minderheid dat verlangt. Het advies is gemotiveerd en omvat een voorstel voor de te nemen beslissing op het bezwaarschrift. Het advies wordt door de voorzitter en de secretaris van de commissie ondertekend.
Artikel 17 1.
Nader onderzoek
Indien na afloop van de zitting maar voordat het advies wordt opgesteld, nader onderzoek wenselijk blijkt te zijn, kan de voorzitter uit eigen beweging of op verlangen van de commissie dit onderzoek houden. De uit het nader onderzoek verkregen informatie wordt in afschrift aan de leden van de commissie, het verwerend orgaan en de belanghebbenden toegezonden. De leden van de commissie, het verwerend orgaan en de belanghebbenden kunnen binnen een week na verzending van de nadere informatie aan de voorzitter van de commissie een verzoek doen tot het beleggen van een nieuwe hoorzitting. De voorzitter beslist op zo’ n verzoek. Op een nieuwe hoorzitting zijn de bepalingen in deze verordening, die betrekking hebben op de hoorzitting, zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16 1.
Schriftelijke verslaglegging
Uitbrengen advies
Het advies wordt, onder medezending van het verslag als bedoeld in artikel 14 en eventueel door de commissie ontvangen nadere informatie, tijdig uitgebracht aan het bestuursorgaan dat op het bezwaarschrift dient te beslissen. Indien naar het oordeel van de voorzitter van de commissie de termijn van 10 weken, als bedoeld in artikel 7:10, eerste lid, van de wet, ontoereikend is voor achtereenvolgens het uitbrengen van een advies en het nemen van een beslissing, verzoekt hij het verwerend orgaan tijdig de beslissing te verdagen. Van een besluit tot verdaging ontvangen de commissie en de belanghebbenden een afschrift. 12
Raadsbesluit I.2
Hoofdstuk 3 Artikel 18 1. 2.
1.
4.
Slotbepaling
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip worden ingetrokken: a. de Verordening behandeling bezwaarschriften Venlo, vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo bij besluit van 25 mei 2005; b. de Verordening commissie bezwaarschriften, vastgesteld door de gemeenteraad van Arcen en Velden bij besluit van 31 oktober 2002. De behandeling van een ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening bij de gemeenteraad aanhangig bezwaarschrift, waarop een verordening als bedoeld in lid 2 van toepassing is, wordt voortgezet overeenkomstig de bepalingen van deze verordening. De behandeling van een ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening bij burgemeester en wethouders of de burgemeester aanhangig bezwaarschrift, waarop de verordening als bedoeld in lid 2, onder b, van toepassing is, wordt voortgezet op een door burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester te bepalen wijze.
Artikel 19
Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als “ Verordening behandeling bezwaarschriften Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
13
Raadsbesluit I.3
GEMEENTERAAD
Verordening binnentreden ter uitvoering noodverordeningen Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team COBMJ steller R. Sweelssen doorkiesnummer 077-3596914 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 10 maart 2009; gehoord de herindelingscommissie van 18 maart 2009; gelet op de artikelen 147 en 149a van de Gemeentewet; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Verordening binnentreden ter uitvoering noodverordeningen Venlo 2010; Artikel 1 Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een voorschrift van een door de burgemeester op grond van artikel 176 van de Gemeentewet vastgesteld algemeen verbindend voorschrift, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Artikel 2 1. 2.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip wordt de Verordening binnentreden ter uitvoering noodverordeningen, vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo, ingetrokken.
Artikel 3 Deze verordening kan worden aangehaald als “ Verordening binnentreden ter uitvoering noodverordeningen Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
Raadsbesluit I.4
GEMEENTERAAD
Delegatiebesluit Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team COBMJ steller R. Sweelssen doorkiesnummer 077-3596914 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 7 april 2009; gehoord de herindelingscommissie van 15 april 2009; gelet op de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen het navolgende Delegatiebesluit Venlo 2010; Artikel 1 1. 2.
De bevoegdheden van de raad, opgesomd in het bij dit besluit behorend register, worden overgedragen aan het college van burgemeester en wethouders. Het college van burgemeester en wethouders oefent deze gedelegeerde bevoegdheden uit overeenkomstig de in het register aangegeven voorwaarden en aanwijzingen.
Artikel 2 1. 2.
Overdracht bevoegdheden
Inwerkintreding
Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2010 . Op dat tijdstip worden ingetrokken: a. het Delegatiebesluit Venlo, zoals vastgesteld door de gemee nteraad van Venlo bij besluit van 22 februari 2006; b. het besluit tot delegatie van de bevoegdheden in het kader van het projectbesluit en daaraan gekoppeld exploitatieplan, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Arcen en Velden bij besluit van 12 februari 2009.
Artikel 3
Citeertitel
Dit besluit kan worden aangehaald als “ Delegatiebesluit Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
Raadsbesluit I.4
De griffier
De voorzitter
16
Raadsbesluit I.4
Delegatieregister Register behorende bij het delegatiebesluit, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van Venlo op 4 januari 2010 , waarbij bevoegdheden van de raad zijn overgedragen aan het college van burgemeester en wethouders. Gedelegeerde bevoegdheden
Nr.
1.
2.
Omschrijving bevoegdheid Wet openbaarheid van bestuur Te beslissen op aan de raad gerichte verzoeken om informatie, als bedoeld in de Wet openbaarheid van bestuur.
Specifieke bepalingen / voorwaarden
Van ieder in deze namens de raad genomen besluit dient het college van burgemeester en wethouders de raad zo spoedig mogelijk in kennis te stellen.
Algemeen c. Het voeren van een rechtsgeding, --het voortzetten van een rechtsgeding in hoger beroep of beroep in cassatie, het voeren van verweer in een rechtsgeding en het nemen van die besluiten welke voor een goede procesvoering noodzakelijk zijn. d. Het onderwerpen van een geschil aan arbitrage of bindend advies. e. Het instellen van beroep of het maken van bezwaar, indien ingevolge wettelijk voorschrift aan de gemeente of het gemeentebestuur hetzij het recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt, alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, tot het verzoeken van een voorlopige voorziening ter zake van de aangevochten beslissing. f. Het voeren van verweer in en geschil ter zake van een door de gemeenteraad genomen besluit. g. Het inbrengen van bedenkingen dan wel het naar voren brengen van zienswijzen ter zake van een voornemen of een ontwerpbesluit van een bestuursorgaan.
17
Raadsbesluit I.4
3.
Wet op de Ruimtelijke Ordening De bevoegdheid tot het nemen van een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, 4e lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
Op de bevoegdheid van burgemeester en wethouders is de vastgestelde “ Procesgang ruimtelijke ordening” van toepassing. Burgemeester en wethouders verstrekken 1 x per half jaar aan de gemeenteraad een overzicht van de genomen projectbesluiten (+ de eventueel daarbij behorende exploitatieplannen).
4.
5.
6.
De bevoegdheid tot: a. het vaststellen van een exploitatieplan bij een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, 4e lid van de Wet ruimtelijke ordening dan wel b. het nemen van een besluit om geen exploitatieplan vast te stellen bij een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, 4e lid van de Wet op de ruimtelijke ordening, ingevolge artikel 6.12, 3 lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Wet milieubeheer De bevoegdheid tot het geven van richtlijnen inzake de inhoud van een milieu-effectrapport , alsmede de bevoegdheid tot het verlengen van de termijn tot het geven van richtlijnen, beide als bedoeld in artikel 7.15 van de Wet milieubeheer Wet op de Ruimtelijke Ordening De bevoegdheid tot het toekennen van een schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
De bevoegdheid mag enkel worden uitgeoefend indien het richtlijnenadvies van de Commissie voor de milieu-effectrapportage volledig wordt gevolgd.
De Wet op de Ruimtelijke Ordening zoals die gold voor 1 september 2005.
18
Raadsbesluit I.5
GEMEENTERAAD
Inspraakverordening Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team COBMJ steller L. Vehns doorkiesnummer 077-4737783 (Arcen) e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het projectcollegevoorstel van 7 april 2009; gehoord de herindelingscommissie van 15 april 2009; gelet op artikel 150 van de Gemeentewet; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende
Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken (Inspraakverordening Venlo 2010)
Artikel 1
Begripsomschrijvingen
De verordening verstaat onder: a. inspraak: het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid; b. inspraakprocedure: de wijze waarop de inspraak gestalte wordt gegeven; c. beleidsvoornemen: het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid.
Artikel 2 1. 2. 3.
Onderwerp van inspraak
Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. De inspraak wordt altijd verleend indien de wet daartoe verplicht. Geen inspraak wordt verleend: a. ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen; b. indien inspraak bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten; c. indien sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;
Raadsbesluit I.5
d. e. f.
inzake de begroting, tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet; indien de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat inspraak niet kan worden afgewacht; indien het belang van inspraak niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving.
Artikel 3
Inspraakgerechtigden
Inspraak wordt verleend aan ingezetenen en belanghebbenden.
Artikel 4 1. 2.
Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het bestuursorgaan kan voor een of meer beleidsvoornemens een andere inspraakprocedure vaststellen.
Artikel 5 1. 2.
3. 4.
Eindverslag
Ter afronding van de inspraak maakt het bestuursorgaan een eindverslag op. Het eindverslag bevat in elk geval: a. een overzicht van de gevolgde inspraakprocedure; b. een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht; c. een reactie op deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen wordt overgegaan. Het bestuursorgaan maakt het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar. De burgemeester vermeldt het eindverslag in zijn burgerjaarverslag.
Artikel 6 1. 2.
Inspraakprocedure
Inwerkingtreding en intrekking oude verordeningen
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip worden ingetrokken: a. de Inspraakverordening gemeente Venlo vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 2 juni 2004; b. de Inspraakverordening gemeente Arcen en Velden vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 12 februari 2009.
Artikel 7
Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als Inspraakverordening Venlo 2010.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010. De griffier
De voorzitter
20
Raadsbesluit I.6
GEMEENTERAAD
Verordening interne klachtadviescommissie Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team COBMJ steller R. Sweelssen doorkiesnummer 077-3596914 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 7 april 2009; gehoord de herindelingscommissie van 15 april 2009; gelet op artikel 9:14 van de Algemene wet bestuursrecht; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Verordening interne klachtadviescommissie Venlo 2010;
Artikel 1
Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Algemene wet bestuursrecht; b. bestuursorgaan: 1. de gemeenteraad en de commissie; 2. (een lid van) het college van burgemeester en wethouders; of 3. de burgemeester; c. het college: het college van burgemeester en wethouders; d. de commissie: de klachtadviescommisie als bedoeld in lid 2. Artikel 2 1. 2.
Er is een klachtadviescommissie. De commissie wordt belast met de behandeling van en advisering over klachten overeenkomstig het bepaalde in afdeling 9.1.3 van de wet.
Artikel 3 1.
2.
Instelling en taak commissie
Samenstelling van de commissie
De commissie bestaat uit een voorzitter, zijnde een senior juridisch adviseur van het team Juridische Zaken van de afdeling Bedrijfsvoering en twee leden werkzaam bij het team Juridische Zaken van de afdeling Bedrijfsvoering. Indien de klacht betrekking heeft op een persoon werkzaam bij het team Juridische Zaken van de afdeling Bedrijfsvoering bestaat de adviesklachtencommissie uit de gemeentesecretaris en twee leden niet werkzaam bij het team Juridische Zaken van de afdeling Bedrijfsvoering.
Raadsbesluit I.6
3. 4.
Zowel de voorzitter als de leden van de commissie mogen niet bij de gedraging waarop de klacht betrekking heeft, betrokken zijn geweest. Het derde lid is niet van toepassing indien de klacht betrekking heeft op een gedraging van het bestuursorgaan zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan.
Artikel 4 1. 2. 3. 4. 5.
De commissie vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of ten minste twee leden hem dit met opgave van redenen verzoeken. De voorzitter bepaalt dag en uur van de vergadering en draagt schriftelijk zorg voor een tijdige oproeping van de leden. De commissie vergadert in het gemeentehuis. De vergaderingen van de commissie zijn niet openbaar. De commissie kan omtrent het in de vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken, welke aan de leden worden voorgelegd, geheimhouding opleggen. Deze wordt door alle leden, ook door hen die niet bij de behandeling aanwezig waren, en door de secretaris in acht genomen totdat de commissie haar opheft.
Artikel 5 1. 2.
3.
Besluitvorming commissie
Beslissingen kunnen slechts door de commissie worden genomen, indien de meerderheid van de leden aanwezig is. Indien een advies van de commissie aan het bestuursorgaan niet met algemene stemmen wordt vastgesteld, kan aan het advies een minderheidsnota worden toegevoegd.
Artikel 6 1. 2.
Werkwijze commissie
Inwerkingtreding
De verordening treedt in werking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip worden ingetrokken: a. de Verordening interne klachtadviescommissie, vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo d.d. 2 januari 2001; b. de Instructie interne klachtvoorziening, vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo d.d. 2 januari 2001; c. de Klachtenregeling gemeente Arcen en Velden, vastgesteld door de gemeenteraad van Arcen en Velden d.d. 10 september 2001. De behandeling van een ten tijde van de inwerk ingtreding van deze verordening aanhangige klacht, waarop een verordening als bedoeld in lid 2 van toepassing is, wordt voortgezet overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.
Artikel 7
Citeertitel
De verordening kan worden aangehaald als “ Verordening interne klachtadviescommissie 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
22
Raadsbesluit I.7
GEMEENTERAAD
Havenverordening Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team COBMJ steller R. Sweelssen doorkiesnummer 077-3596914 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 7 april 2009; gehoord de herindelingscommissie van 15 april 2009; gelet op de artikel 149 van de Gemeentewet; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Havenverordening Venlo 2010; Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
Artikel 1 Voor de toepassing van de verordening wordt verstaan onder: c. haven: de wateren en de insteekhaven aan de westelijke Maasoever, ter hoogte van het Haven- en Industriegebied, met uitzondering van “ De Jachthaven” , zoals op de bij de verordening behorende en daarvan deeluitmakende tekening is aangegeven; d. kade: terreinen, oevers, steigers en dergelijke in de haven; e. schipper: de bevelvoerder van het vaartuig of zijn vervanger; f. vaartuig: elk drijvend voorwerp, tot de vaart gebruikt of bestemd; daaronder begrepen: drijvende werktuigen als bokken, kranen, elevators, baggerwerktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten; g. haveninrichting: de in de haven aanwezige kranen en trechters, al dan niet eigendom van de gemeente Venlo; h. havenmeester: de als zodanig door het college van burgemeester en wethouders benoemde ambtenaar of zijn plaatsvervanger; i. college: het college van burgemeester en wethouders. Artikel 2 Het college kan nadere regels vaststellen betreffende het gebruik van de haven, de kade en de haveninrichting. Artikel 3
Raadsbesluit I.7
Eenieder is gehouden elk bevel, door de in artikel 22 genoemde personen tot handhaving van de openbare orde en veiligheid in de haven en op de kade of ter uitvoering van deze verordening gegeven, na te komen.
Artikel 4 2. 3. 4.
5.
Aan het verlenen van vergunningen kunnen nadere voorschriften worden verbonden. Die vergunningen kunnen slechts schriftelijk worden verleend. Zij worden geacht tot wederopzegging te zijn verleend, tenzij een bepaalde tijdsduur is vermeld. Indien de vergunningsvoorschriften, als bedoeld in lid 1 van dit artikel, niet in acht worden genomen, wordt de houder van een zodanige vergunning geacht zonder vergunning te hebben gehandeld. Vergunningen moeten door de houder op eerste vordering van de personen, die belast zijn met het opsporen van overtredingen van deze verordening of krachtens deze verordening gestelde regels, aan hen ter inzage worden verstrekt.
Hoofdstuk 2
De orde en veiligheid
Artikel 5 1. 2.
In de haven en aan de kaden worden slechts toegelaten vaartuigen, welke daar moeten laden, lossen, overladen of verblijven. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op rijksvaartuigen en op vaartuigen, waarvoor krachtens het bepaalde in de artikelen 14 en 15 door het college vergunning tot het innemen van een ligplaats is verleend.
Artikel 6 Het is verboden zonder vergunning van het college in de haven rondvaarten te onderhouden dan wel met een openbaar middel van personenvervoer een verbinding tussen bepaalde punten te onderhouden. Artikel 7 Het is verboden om in de haven sneller te varen dan 9 km per uur. Artikel 8 De schipper is verplicht te allen tijde aan de havenmeester op diens verzoek de geldige meetbrief en de lading-documenten van het vaartuig ter inzage te verstrekken. Artikel 9 3.
4. 5.
Wanneer een vaartuig schade heeft veroorzaakt aan de haven, de kaden, de haveninrichting, enig eigendom van de gemeente of aan eigendommen van derden, is de schipper verplicht daarvan uiterlijk binnen één uur na dit tijdstip mededeling te doen aan de havenmeester. In geval van toegebrachte schade wordt door de havenmeester een rapport opgemaakt, welk rapport zo spoedig mogelijk aan het college wordt toegezonden. Het rapport behoort in ieder geval te vermelden: a. de wijze, waarop de schade is ontstaan;
24
Raadsbesluit I.7
b. c.
6.
het bedrag, waarop de kosten van herstel van de schade wordt begroot; de namen en adressen van personen, die tot schadevergoeding gehouden worden geacht; d. alle verdere feiten en omstandigheden, die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van het ongeval en de vaststelling van de aansprakelijkheid. In geval van toegebrachte schade is de havenmeester bevoegd de vaart van het betrokken vaartuig te beletten en te eisen dat, alvorens de vaart wordt voortgezet, een waarborgsom is gestort of een bankgarantie is gesteld ten bedrage van de getaxeerde kosten van herstel van het beschadigde werk.
Artikel 10 1.
2. 3.
De schipper van een in de haven gezonken vaartuig is verplicht onmiddellijk na het zinken van het vaartuig aan de havenmeester daarvan kennis te geven en zowel bij dag als bij nacht zodanige bakens of veiligheidsseinen op het gezonken vaartuig te plaatsen als de havenmeester zal gelasten. Deze bakens of veiligheidsseinen moeten door ten minste één man worden bewaakt. De schipper is verplicht er voor zorg te dragen, dat het gezonken vaartuig binnen een door het college te bepalen termijn wordt gelicht en vervoerd. Alle voorwerpen van welke aard ook, die in de haven geraken en voor de scheepvaart gevaar of hinder opleveren, zullen onmiddellijk, op daartoe gegeven last van de havenmeester, uit de haven moeten worden verwijderd door degene, door wiens toedoen of nalatigheid zulks is geschied. Is deze persoon onbekend, dan rust deze verplichting op de eigenaar van die voorwerpen.
Artikel 11 4.
5.
De schipper, die ten behoeve van een vaartuig van de haven of van de kaden gebruik maakt, is verplicht er voor zorg te dragen, dat zich te allen tijde iemand op het vaartuig bevindt, die in staat is dat vaartuig te bewaken. Indien ten genoegen van de havenmeester wordt aangetoond, dat op andere wijze genoegzaam in de bewaking is voorzien, kan van het bepaalde in het eerste lid worden afgeweken.
Artikel 12 Ingeval aan boord van een in de haven aanwezig vaartuig brand of een calamiteit, van welke aard dan ook ontstaat, zijn de schipper van dat vaartuig en de schippers van de in de nabijheid daarvan aanwezige vaartuigen verplicht onverwijld de door de havenmeester en de door of namens de commandant van de brandweer gegeven aanwijzingen en bevelen ter bestrijding of ter voorkoming van uitbreiding van de brand casu quo de calamiteit op te volgen. Artikel 13 6.
7.
Het is verboden zonder toestemming van de havenmeester de haven binnen te varen met een vaartuig, dat licht-brandbare, -ontvlambare en/of ontplofbare stoffen, alsmede gassen, waarvan de aanwezigheid gevaar voor de veiligheid of het verkeer in de haven kan opleveren, aan boord heeft. De schipper van een dergelijk vaartuig is verplicht, bij overtreding van bedoeld verbod, dat vaartuig op eerste aanzegging van de havenmeester binnen de daarbij gestelde
25
Raadsbesluit I.7
8.
termijn en langs de door deze aangegeven route zonder onderbreking de haven te doen verlaten. Onverminderd het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel en hetgeen overigens in de ter zake geldende wettelijke voorschriften is bepaald, is de schipper van een in de haven aanwezig vaartuig, waarin goederen, stoffen of gassen aanwezig zijn of zullen worden geladen, welke gevaar voor de veiligheid of het verkeer in de haven kunnen opleveren, gehouden bij het vervoeren, laden of lossen van die goederen, stoffen of gassen die maatregelen te treffen, welke hem door de havenmeester ter voorkoming of beperking van dat gevaar worden/zijn voorgeschreven.
Hoofdstuk 3
De ligplaatsen
Artikel 14 9.
Het is de schipper van een vaartuig verboden ligplaats in te nemen op een andere dan door de havenmeester aangewezen plaats. 10. Vaste ligplaatsen, al dan niet met gebruik van opslagterrein, kunnen door het college ten behoeve van bepaalde vaartuigen bij vergunning worden toegewezen. 11. De aanwijzing van een ligplaats ontheft de schipper niet van de verplichting om zich er van te overtuigen, dat die plaats voor zijn vaartuig veilig is. Artikel 15 Het is verboden zonder vergunning van het college in de haven of aan de kaden ligplaats in te nemen met een vaartuig, dat gebruikt wordt uitsluitend of nagenoeg uitsluitend tot magazijn, werk- of bergplaats, tot het uitoefenen van enig ander bedrijf dan vervoer, tot het drijven van handel, of tot het uitoefenen van een beroep. Artikel 16 12. De schipper, aan wie een ligplaats is aangewezen, is, indien de havenmeester zulks nodig acht, verplicht bij vorst of ijsgang het water rondom zijn vaartuig zoveel mogelijk open te houden. 13. Raakt het vaartuig desalniettemin ingevroren en wenst de schipper onder deze omstandigheden zijn ligplaats te verlaten of ontvangt hij daartoe het bevel van de havenmeester, dan is hij verplicht voor zijn rekening en risico het ijs te breken of te laten breken.
Hoofdstuk 4
De haveninrichting en het gebruik van de haven casu quo de kaden
Artikel 17 Het is verboden zonder vergunning van het college: a. vaste of verplaatsbare mechanische inrichtingen voor het laden en lossen, zoals kranen, trechters, los- en laadbruggen, transporteurs of dergelijke toestellen aan de haven of op de kaden te hebben of in gebruik te nemen; b. aan de haven of op de kaden direct of indirect te laden of te lossen door middel van drijvende kranen, transporteurs of soortgelijke inrichtingen. Artikel 18
26
Raadsbesluit I.7
Het is aan de bedrijven, onmiddellijk aan de haven of aan de kaden grenzend, zonder vergunning van het college verboden op hun terrein ten behoeve van derden vaartuigen te laden of te lossen, of te doel laden en lossen. Het is de in het eerste lid van dit artikel genoemde bedrijven eveneens verboden gebruik te maken van de haven voor het laden en lossen van vaartuigen vanaf hun terreinen, tenzij deze bedrijven, onder goedkeuring van het college, de nodige voorzieningen voor het afmeren en het laden en lossen hebben getroffen.
27
Raadsbesluit I.7
Artikel 19 1.
2.
Het is zonder toestemming van de havenmeester verboden: a. de kaden in gebruik te nemen voor het opslaan van goederen of voor welke andere doeleinden dan ook; b. op de kaden, goederen of stoffen, welke in een vaartuig moeten worden geladen of uit een vaartuig moeten worden gelost, op te slaan of te hebben binnen een afstand van 5 meter uit de kademuren of walbeschoeiing; c. op de kaden goederen te laten liggen na verloop van de door de havenmeester voor het inladen of vervoeren bepaalde termijn. Het college is bevoegd het laden en lossen aan de kaden te beperken tot door hen aan te wijzen plaatsen.
Hoofdstuk 5
Maatregelen tegen verontreiniging
Artikel 20 1.
2.
Het is verboden as, resten van levensmiddelen, afval, huisvuil, puin, zand, modder, olie of enige andere vloeistof, welke tot vervuiling van het water aanleiding kan geven, kadavers, chemicaliën of soortgelijke stoffen en voorwerpen of ander vuilnis overboord of van de kaden in het openbaar water te werpen, te vegen, te pompen, te laten vallen, te doen zinken of uit te laten vloeien. Iedere schipper, die ten gevolge van al dan niet voorziene omstandigheden met zijn vaartuig langdurig in de haven of aan de kaden moet verblijven, is verplicht het aan boord van zijn vaartuig aanwezige huisvuil te deponeren op een vanwege de gemeente voorgeschreven wijze en plaats.
Artikel 21 De gebruikers van de kaden zijn verplicht, indien ten gevolge van door hen of op hun last verrichte werkzaamheden, restanten lading, emballage, garnering, vuilnis, puin, gruis, kalk, sintels, kolen, aarde, olieproducten of afvallen daarvan, chemicaliën of andere daarmee gelijk te stellen stoffen op de kaden of het haventerrein zijn achtergebleven, te zorgen dat deze kaden en/of terreinen behoorlijk, zulks ter beoordeling van de havenmeester, van deze afvallen casu quo stoffen worden gereinigd binnen 24 uur na beëindiging der werkzaamheden en indien die werkzaamheden langer dan een dag duren, ten minste éénmaal per dag.
Hoofdstuk 6
Toezicht- en strafbepalingen
Artikel 22 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij collegebesluit aangewezen personen.
Artikel 23 Overtreding of niet-nakoming van enige bepaling van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste 2 maanden.
28
Raadsbesluit I.7
Hoofdstuk 7
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 24 3. 4. 5.
6.
De verordening treedt in werking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip wordt de Havenverordening Venlo, zoals vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van Venlo van 2 januari 2001, ingetrokken. Vergunningen verleend krachtens deze in lid 2 bedoelde verordening en de daaraan verbonden voorschriften blijven - indien en voor zover het verbod, waarop de vergunning betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening - van kracht totdat zij worden ingetrokken. De in het derde lid bedoelde vergunningen worden geacht vergunningen in de zin van deze verordening te zijn.
Artikel 25 Deze verordening kan worden aangehaald als “ Havenverordening Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
29
Raadsbesluit I.8
GEMEENTERAAD
Marktverordening Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team VHBOP steller F. Gielen doorkiesnummer 077-3596861 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 3 november 2009; gehoord de herindelingscommissie van 9 november 2009; gelet op artikel 147, eerste lid, en artikel 149 van de Gemeentewet; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit tot vaststelling van de navolgende Marktverordening Venlo 2010;
Afdeling 1 Begripsbepalingen Artikel 1 1.
2.
Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder: a. markt: de warenmarkt, welke krachtens besluit van de gemeenteraad op de daartoe aangewezen plaats, dag en tijd wordt gehouden; b. marktterrein: de gehele oppervlakte openbare of voor het publiek toegankelijke grond, welke bij besluit van de gemeenteraad voor het uitoefenen van de markthandel is aangewezen; c. standplaats: de op en voor de duur van de markt door het bestuursorgaan aangewezen ruimte voor het uitoefenen van de markthandel; d. vaste plaats: een standplaats, waarvoor het bestuursorgaan voor onbepaalde tijd een vergunning heeft verleend; e. dagplaats: een standplaats, die per marktdag beschikbaar wordt gesteld; f. standwerker: de marktkoopman, die publiek om zich verzamelt, een het publiek aansprekende uiteenzetting houdt over het door hem te verkopen artikel en tenslotte tracht een aantal personen gelijktijdig tot aankoop daarvan te bewegen; g. standwerkersplaats: een standplaats, bestemd voor het uitoefenen van de handel op een wijze als bij standwerken gebruikelijk is; h. vergunninghouder: ieder aan wie door het bestuursorgaan een vergunning is verleend om gedurende een markt een standplaats in te nemen; i. marktmeester: de met het toezicht op de naleving en de handhaving van de bepalingen van deze verordening door het bestuursorgaan aangewezen persoon; j. bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders; k. adviseur: de door het bestuursorgaan aangewezen marktcommissie. Daar waar in deze verordening de mannelijke persoonsvorm wordt gebruikt, wordt de vrouwelijke persoonsvorm geacht te zijn inbegrepen.
Afdeling 2 Marktterreinen Artikel 2
Markten
Raadsbesluit I.8
1.
2.
3.
4.
De markten worden gehouden op de volgende plaatsen, dagen en tijden: a. de markt op woensdag van 09.00 uur tot 16.00 uur op het parkeerterrein Mgr. Nolensplein; b. de markt op donderdag van 14.00 uur tot 19.00 uur op het Muldersplein, met uitzondering van het weggedeelte Oude Kerkstraat; c. de markt op vrijdag van 15.00 uur tot 20.30uur in de Kloosterstraat en een deel van de 1e Graaf van Loonstraat direct grenzend aan de Kloosterstraat; d. de markt op zaterdag van 08.00 uur tot 14.00 uur op het parkeerterrein Mgr. Nolensplein en het straatgedeelte van het Mgr. Nolensplein, tussen de Pa r kstraat en de Geldersepoort en het verharde gedeelte van het Mgr. Nolenspark; e. de markt op zaterdag van 14.00 uur tot 18.00 uur op het Wilhelminaplein. Indien dringende omstandigheden daartoe noodzaken, kan het bestuursorgaan tijdelijk een andere plaats voor het houden van de markt aanwijzen. In dit geval blijft het bepaalde in deze verordening onverminderd van kracht. Vergunninghouders zijn alsdan verplicht van de aan te wijzen standplaats gebruik te maken, zonder enig recht op schadevergoe ding, in welke vorm dan ook, te kunnen doen gelden. Valt een marktdag samen met een algemeen erkende, christelijke of nationale feestdag of aswoensdag, dan vervalt de markt op die dag. Het bestuursorgaan kan de vervallen markt verplaatsen naar een nader door het bestuursorgaan aan te wijzen dag. Bij bijzondere gelegenheden kan het bestuursorgaan het houden van markt, ook op andere dan de in het derde lid bedoelde dagen, verbieden. Zo tijdig mogelijk wordt van een wijziging van de markt of het verbod tot het houden van ma r kt openbaar aankondiging gedaan.
Artikel 3 1.
2. 3.
Marktinrichting
Het bestuursorgaan bepaalt ten aanzien van de markt: a. het aantal standplaatsen; b. de afmetingen van de standplaatsen; c. de opstelling en indeling van de markt; d. welke plaatsen op het marktterrein uitsluitend bestemd zijn voor standwerken, waarbij onderscheid kan worden gemaakt in vaste plaatsen en dagplaatsen; e. welke gedeelten van het marktterrein bestemd zijn voor het verhandelen van bepaalde artikelen; f. welk gedeelte van het marktterrein eventueel bes temd wordt voor het plaatsen van verkoopwagens. Het bestuursorgaan kan het aantal standplaatsen per artikelengroep vaststellen. Het bestuursorgaan hoort omtrent de uitoefening van de in dit artikel genoemde bevoegdheden de adviseur.
Afdeling 3 Vergunningen Artikel 4
Vergunning
Het is verboden zonder vergunning van het bestuursorgaan standplaats in te nemen op het marktterrein.
32
Raadsbesluit I.8
Artikel 5
Verbod innemen standplaats
Het is verboden een andere standplaats in te nemen dan waarvoor een vergunning is afgegeven en handel uit te oefenen anders dan vanuit een standplaats. Artikel 6
Verbod voorwerpen
Het is verboden zonder vergunning van het bestuursorgaan op het marktterrein kramen, of andere voor de verkoop van waren bestemde bedrijfsmiddelen te plaatsen en te verhuren. Artikel 7 1. 2. 3.
Aanvraag vergunning
Een vergunning voor een vaste plaats dient schriftelijk te worden aangevraagd bij het bestuursorgaan. Een vergunning voor een dagplaats kan zowel schriftelijk als mondeling worden aangevraagd. De aanvragen worden in volgorde van binnenkomst met vermelding van de artikelen vermeld op een lijst voor de vaste plaatsen respectievelijk een lijst voor de dagplaatsen. De aanvragers wordt daarvan een schriftelijk bewijs verstrekt.
Afdeling 4 Toewijzing standplaatsen Artikel 8
Vergunning standplaats
De toewijzing van standplaatsen geschiedt bij door het bestuursorgaan af te geven vergunning. Artikel 9 1. 2.
De standplaatsen op de markt worden als regel als vaste plaatsen toegewezen. Een vrijgekomen vaste plaats wordt als dagplaats beschouwd en blijft als zodanig aangemerkt, zolang zij niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 opnieuw als vaste plaats is toegewezen.
Artikel 10 1.
2. 3. 4.
Toewijzing standplaatsen
Vereisten aanvrager
Om voor een standplaats in aanmerking te komen dient de aanvrager: a. natuurlijk persoon te zijn; b. handelingsbekwaam te zijn; c. te voldoen aan alle wettelijke verplichtingen op het gebied van bedrijfsuitoefening en bedrijfsorganisatie; d. voldoende verzekerd te zijn tegen vorderingen tot schadevergoeding, waartoe hij als gebruiker van een verkoopinrichting op de markt krachtens wettelijke aansprakelijkheidsbepalingen zou kunnen worden verplicht wegens aan derden toegebrachte schade. Om voor een vaste plaats in aanmerking te komen dient de aanvrager bovendien aan te tonen dat hij van het uitoefenen van handel zijn hoofdberoep maakt. Om voor een standwerkersplaats (vaste plaats) in aanmerking te komen dient de aanvragen ook te voldoen aan de in artikel 14, lid 4, onder a, genoemde vereisten. De aanvrager voldoet aan het bepaalde in het eerste lid, onder d, als hij een geldig bewijs overlegt van het lidmaatschap van een organisatie, die voor haar leden een collectieve verzekering als in dat lid bedoeld, heeft afgesloten.
33
Raadsbesluit I.8
Artikel 11
Lijst
Vergunninghouders van vaste plaatsen worden met vermelding van en in volgorde van de datum, waarop aan hen voor het eerst een vaste plaats is toegewezen, op een doorlopend te nummeren lijst ingeschreven. Artikel 12 1.
2. 3.
Toewijzing vrijgekomen plaatsen
Voor de toewijzing van vrijgekomen vaste plaatsen, waartoe op gezette tijden, doch tenminste eenmaal per jaar wordt overgegaan, komen allereerst in aanmerking de vergunninghouders van vaste plaatsen op de markt, die aan het bestuursorgaan de wens te kennen hebben gegeven van standplaats te willen veranderen. De volgorde waarin zij op de in artikel 11 bedoelde lijst zijn ingeschreven, is bepalend. Daarna komen in aanmerking degenen die zich op de in artikel 7 bedoelde lijst hebben laten inschrijven, zulks in volgorde van hun inschrijving op deze lijst. Indien voor de markt een indeling per artikelengroep geldt, wordt hiermee rekening gehouden.
Artikel 13
Toewijzing dagplaatsen
De toewijzing als dagplaats van de vaste plaatsen geschiedt overeenkomstig de volgende regels: a. De vaste plaatsen, waarvan de vergunninghouder zich vooraf bij het bestuursorgaan heeft afgemeld, kunnen voor die marktdag aan een andere vaste vergunninghouder worden toegewezen. De vergunninghouder, die van standplaats verwisselt, dient de eigen standplaats ongebruikt te laten. b. De dan beschikbare vrije kramen worden een half uur na het begin van de markt door het bestuursorgaan als dagplaats toegewezen aan de gegadigden (meelopers), die zich hiervoor bij de marktmeester hebben aangemeld. c. Voor de volgorde van toewijzingvoor een dagplaats geldt de datum, waarop betrokkene zich voor de eerste maal op de markt bij de marktmeester heeft aangemeld voor een dagplaats en als zodanig staat ingeschreven op de in artikel 7, lid 3, bedoelde lijst. Artikel 14 1. 2. 3.
4.
Standwerkers
Standwerkers mogen uitsluitend op daartoe aangewezen standplaatsen optreden. De toewijzing van standwerkersplaatsen (dagplaatsen) geschiedt bij door het bestuursorgaan per marktdag af te geven vergunningen. De in het tweede lid bedoelde afgifte geschiedt zonodig bij loting ter bepaling van de volgorde, waarin gegadigden een plaats kiezen, zulks met inachtneming van de wijze van werken. Tot de loting voor een standwerkersplaats kunnen slechts worden toegelaten marktkooplieden die handelingsbekwaam zijn en aantonen dat zij voldoen aan de in artikel 9, eerste lid, gestelde eisen, met dien verstande: a. dat allereerst tot de loting worden toegelaten de door het Centraal Registratiekantoor Detailhandel-Ambacht als standwerker geregistreerde personen, van wie gebleken is dat zij in de uitoefening van de markthandel uitsluitend en daadwerkelijk als standwerker plegen op te treden; b. dat vervolgens tot de loting worden toegelaten andere marktkooplieden die door het Centraal Registratiekantoor Detailhandel-Ambacht als standwerker geregistreerd zijn en ten aanzien van wie niet gebleken is dat zij op een standwerkersplaats niet daadwerkelijk actief zijn als standwerker.
34
Raadsbesluit I.8
5.
6.
7.
Standwerkers die gezamenlijk willen optreden, kunnen slechts gezamenlijk voor een vergunning voor een standwerkersplaats loten en gezamenlijk slechts één soort artikel op de voor standwerkers geboden wijze ten verkoop aanbieden. De betrokkenen dienen zulks voor de loting aan de marktmeester kenbaar te maken met vermelding van het te verhandelen artikel. Een standwerker mag de aan hem toegewezen plaats niet tezamen met een ander benutten, waaronder mede wordt verstaan dat hij zich niet door een ander mag doen aflossen. Het bovenstaande geldt niet voor degenen bedoeld in het vijfde lid van dit artikel. Een standwerker die heeft deelgenomen aan de loting als bedoeld in lid 4, wordt op de dag dat hij heeft deelgenomen aan de loting, niet ingeschreven op de lijst als bedoeld in artikel 7. De standwerker kan op deze dag dan ook geen andere plaats bezetten dan een standwerkersplaats.
Afdeling 5 Voorschriften Artikel 15
Tijdstip innemen vaste standplaats
Indien de rechthebbende op een vaste plaats deze niet binnen een half uur na het begin van de markt heeft bezet en vóór dat tijdstip geen kennis heeft gegeven van latere komst op grond van bijzondere omstandigheden, vervalt voor die dag voor de rechthebbende zijn recht om die vaste plaats in te nemen. Artikel 15
Legitimatie
Degene die een standplaats op de markt inneemt of wenst in te nemen, dient op eerste aanvraag van de marktmeester aan te tonen dat hij de vergunninghouder is. Artikel 16
Verlichting
De vergunninghouder is verplicht zijn standplaats vanaf zonsondergang voorzien te hebben van een verlichting, waarmee de uitgestalde waren helder verlicht dienen te zijn. Artikel 17 1.
2.
3.
Houders van vaste plaatsen, die wegens ziekte verhinderd zijn hun standplaats in te nemen, dienen het bestuursorgaan daarvan schriftelijk in kennis te stellen. Bij plotselinge verhindering moet het bestuursorgaan mondeling of telefonisch worden ingelicht, gevolgd door een schriftelijke bevestiging van deze afmelding binnen vijf dagen na de desbetreffende markt. Bij langdurige afwezigheid wegens ziekte dient ten bewijze hiervan iedere drie maanden een geneeskundige verklaring te worden overgelegd, waaruit de ongeschiktheid tot het bezoeken van de markt blijkt. Zij, die wegens vakantie een markt niet kunnen bezoeken, dienen daarvan tijdig onder opgave van de duur van de vakantie, schriftelijk mededeling te doe n aan het bestuursorgaan. De afwezigheid wegens vakantie mag maximaal vier opeenvolgende weken duren per kalenderjaar, tenzij voor een langere periode door het bestuursorgaan toestemming wordt verleend.
Artikel18 1. 2.
Niet innemen van de vaste plaats
Persoonlijk innemen standplaats
Een standplaats moet door de vergunninghouder persoonlijk worden ingenomen. De vergunninghouder mag zich op de standplaats doen bijstaan.
35
Raadsbesluit I.8
36
Raadsbesluit I.8
Artikel 19 1. 2.
Het bestuursorgaan kan in bijzondere omstandigheden aan de vergunninghouder ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in artikel 18, eerste lid. Het bestuursorgaan kan de vergunninghouder in de gevallen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, alsmede in die, bedoeld in artikel 17, toestemming verlenen zich te laten vervangen.
Artikel 20 1. 2.
3.
Ontheffing
Aan- en afvoer goederen
Het is verboden vroeger dan drie uren voor de aanvang van de markt artikelen op de markt aan te voeren. De aanvoer moet uiterlijk een kwartier voor de aanvang van de markt zijn beëindigd. De afvoer moet zijn beëindigd en de voertuigen moeten verwijderd zijn uiterlijk twee uur na de sluitingstijd van de markt. De marktartikelen mogen niet voor de sluitingstijd van de markt worden afgevoerd.
Artikel 21
Innemen standplaats
De vergunninghouder is verplicht zijn standplaats tot de sluitingstijd van de markt te blijven innemen. Artikel 22
Voertuigen
Het is verboden voertuigen, waarmee de artikelen op de markt worden of zijn aangevoerd, op de markt aanwezig te hebben op een andere plaats dan die, welke door het bestuursorgaan is aangewezen. Artikel 23
Verboden
Het is de vergunninghouder verboden: a. op het marktterrein op een andere dan voor de markt bestemde tijd artikelen te koop aan te bieden, te verkopen of af te leveren; b. meer ruimte in te nemen dan hem is toegewezen; c. de opstal op zijn standplaats tijdens de markt af te breken of te verplaatsen; d. de doorgang in de wandelgangen op en langs het marktterrein op enigerlei wijze te hinderen of te belemmeren; e. zich, behoudens ontheffing van het bestuursorgaan, aan de voorzijde van de standplaats op te houden bij het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van artikelen; f. op de standplaats andere artikelen in voorraad te hebben dan die, waarvoor vergunning is verleend. Artikel 24 1. 2. 3.
Verzorging standplaats
De vergunninghouder is verplicht er zorg voor te dragen dat zijn standplaats steeds een goed verzorgd aanzien biedt. Tijdens de markt dient hij zijn afval, verpakkingsmaterialen en dergelijke zelf in te zamelen. Alvorens hij het marktterrein verlaat, dient hij zijn standplaats en de onmiddellijke omgeving daarvan schoon op te leveren en het afval zelf af te voeren.
37
Raadsbesluit I.8
Artikel 25
Eet- en drinkwaren
De vergunninghouder aan wie het is toegestaan eet- en drinkwaren te verkopen, is verplicht deze waren op zodanige wijze te stallen, dat zij voldoende beschermd zijn tegen verontreiniging door stof, vuil of anderszins. Artikel 26 1. 2.
Andere verkoop
Het is verboden op het marktterrein tijdens de duur van de markt met artikelen ten verkoop rond te lopen of te rijden. Van het bepaalde in het eerste lid kan door het bestuursorgaan ontheffing worden verleend, voor zoveel betreft de verkoop van alcoholvrije dranken en geringe eet- en drinkwaren ten behoeve van de vergunninghouders.
Afdeling 6 Overschrijving en intrekking vergunningen Artikel 27 1.
2.
3.
Bij het overlijden van de vergunninghouder wordt de vergunning voor de vaste plaats overgeschreven op de overblijvende echtgenote (echtgenoot) of opéén van de meewerkende kinderen, als een daartoe strekkende aanvraag binnen zes weken na het overlijden bij het bestuursorgaan wordt ni gediend. Bij beëindiging van de markthandel door de vergunninghouder, anders dan in de omstandigheid als bedoeld in het eerste lid, kan de vergunning voor de vaste standplaats, op verzoek van de vergunninghouder, worden overgeschreven op de echtgenote (echtgenoot) of op één van de meewerkende kinderen. In dat geval kan de vergunninghouder geen rechten meer doen gelden op een standplaats (vaste plaats of dagplaats) op de betreffende markt. Voor de toepassing van de voorgaande leden dient het kind reeds gedurende een termijn van twee jaren op de betreffende markt meegewerkt te hebben. Van de aanvang van de werkzaamheden door een kind dient het bestuursorgaan in kennis gesteld te worden.
Artikel 28 1.
2.
2.
Intrekking vergunning
De vergunning voor een vaste plaats wordt ingetrokken: a. op verzoek van de vergunninghouder; b. bij overlijden van de vergunninghouder, behoudens het bepaalde in artikel 27; c. wanneer niet langer wordt voldaan aan één of meer van de eisen, gesteld in artikel 10. Indien het bepaalde in het eerste lid toepassing vindt, wordt de inschrijving op de in artikel 11 bedoelde lijst van vergunninghouders doorgehaald.
Artikel 29 1.
Overschrijving vergunning
Intrekkingsgronden
Het bestuursorgaan kan de vergunning voor een vaste plaats intrekken, indien: a. de vergunninghouder het bij of krachtens deze verordening bepaalde overtreedt; b. de vergunninghouder niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet; c. de vergunninghouder zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog; d. indien de vergunninghouder niet tenminste eenmaal per twee weken en tenminste negen maal per kwartaal zijn plaats op de markt inneemt, zulks met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 17, 18 en 20. De in het eerste lid bedoelde intrekking kan voorwaardelijk of tijdelijk geschieden.
38
Raadsbesluit I.8
3. 4.
Bij definitieve intrekking van de vergunning wordt de inschrijving op de in artikel 7, derde lid, bedoelde lijst doorgehaald. Het bestuursorgaan trekt de vergunning niet in, voordat de betrokken vergunninghouder in de gelegenheid gesteld is zich te rechtvaardigen.
Artikel 30
Last tot onmiddellijke ontruiming
De vergunninghouder, die in strijd handelt met het bij of krachtens deze verordening bepaalde of zich aan wangedrag of bedrog op de markt schuldig maakt, het marktpersoneel in de uitoefening van zijn taak belemmert, dan wel direct of indirect de orde op de markt verstoort of in gevaar brengt kan door het bestuursorgaan gelast worden zijn standplaats onmiddellijk te ontruimen. Afdeling 7 Marktcommissie Artikel 31
Taak marktcommissie
Er bestaat een marktcommissie, welke tot taak heeft het bestuursorgaan te adviseren inzake aangelegenheden met betrekking tot de wekelijkse goederenmarkten. Artikel 32 1. 2.
3. 4.
De commissie bestaat uit 7 leden. De leden worden benoemd volgens onderstaande verdeling: a. een lid, dat tevens als voorzitter optreedt, uit het bestuursorgaan, tot wiens portefeuille het marktwezen behoort; bij diens verhindering wordt hij vervangen door een ander lid van het bestuursorgaan; b. een lid op voordracht van de marktkooplieden van de w eekmarkt in het stadsdeel Venlo dat een vaste standplaats inneemt, zoals bedoeld in artikel 1, sub d, van deze verordening; c. een lid op voordracht van de marktkooplieden van de weekmarkt in het stadsdeel Blerick, dat een vaste standplaats inneemt, zoals bed oeld in artikel 1, sub d, van deze verordening; d. een lid op voordracht van de marktkooplieden van de weekmarkt in het stadsdeel Tegelen dat een vaste standplaats inneemt, zoals bedoeld in artikel 1, sub d, van deze verordening; e. een lid op voordracht van demarktkooplieden van de weekmarkt in het stadsdeel Belfeld, dat een vaste standplaats inneemt, zoals bedoeld in artikel 1, sub d, van deze verordening; f. een lid op voordracht en uit het midden van het hoofdbestuur van de Centrale Vereniging voor de Ambulante Handel te 's-Gravenhage; g. een lid op voordracht van de Consumentenbond, afdeling Venlo. Aan de commissie wordt als adviserend lid de marktmeester toegevoegd. Indien de voorzitter van de commissie dit wenselijk acht kunnen derden als adviserend lid aan de vergaderingen deelnemen.
Artikel 33 1. 2. 3.
Samenstelling
Zittingsduur
De zittingsduur van de leden is gelijk aan de zittingsduur van de gemeenteraad. De leden zijn terstond opnieuw benoembaar. Een lid dat tussentijds wordt benoemd, treedt af op het tijdstip, waarop diens voor ganger zou zijn afgetreden.
39
Raadsbesluit I.8
4. 5.
Een lid, benoemd op grond van een bepaalde functie houdt op lid van de commissie te zijn, zodra het deze functie verliest. De leden kunnen tussentijds ontslag nemen. Zij doen dit schriftelijk aan de voorzitter.
40
Raadsbesluit I.8
Artikel 34 1. 2.
De commissie vergadert ten minste eenmaal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzit ter of tenminste drie leden dit nodig acht(en). De vergaderingen van de commissie zijn besloten, tenzij de meerderheid van de commissie anders beslist.
Artikel 35 1. 2.
Vergadering
Vergaderquorum
De commissie vergadert slechts als, behalve de voorzitter, de helft van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is. Bij onvoltalligheid van de vergadering, als vermeld in het eerste lid, belegt de voorzitter een nieuwe vergadering. Deze wordt gehouden ongeacht het aantal aanwezige leden. In deze vergadering worden uitsluitend die punten behandeld, welke reeds waren vermeld op de agenda van de eer ste vergadering.
Afdeling 8 Toezicht- en strafbepalingen Artikel 36
Toezicht
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen personen. Artikel 37
Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5, 6, 21, 22, 23, en 26 van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste 2 maanden. Afdeling 9 Overgangsbepalingen Artikel 38 1.
2.
3.
4.
5.
Overgangsbepalingen
Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de verordening als bedoeld in artikel 39, tweede lid blijven - indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening van kracht tot de termijn, waarvoor zij werden verleend, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de verordening als bedoeld in artikel 39, tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen in gevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening - van kracht tot de termijn, waarvoor zij werden opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken. Vergunningen en ontheffingen bedoeld in het eerste lid en verplichtingen bedoeld in het tweede lid, worden geacht vergunningen, ontheffingen en verplichtingen in de zin van deze verordening te zijn. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van de verordening als bedoeld in artikel 39, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast. Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid
41
Raadsbesluit I.8
6.
dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 39, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 39, tweede lid. De intrekking van de verordening als bedoeld in artikel 39, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van de op basis van die verordening genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de nadere regels en de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat zijn in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.
Afdeling 10 Slotbepalingen Artikel 39 1. 2.
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip wordt de Marktverordening Venlo, vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo d.d. 2 januari 2001, ingetrokken.
Artikel 40
Titel van aanhaling
Deze verordening kan worden aangehaald als “ Marktverordening Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
42
Raadsbesluit I.9
GEMEENTERAAD
Verordening op de raadscommissies gemeente Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team GEGRF steller mw. M.J.A. Beijers doorkiesnummer 077 - 359 9530 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 16 juni 2009; gehoord de herindelingscommissie van 24 juni 2009; gelet op het bepaalde in artikel 16 van de Gemeentewet; mede gelet op de Wet tot samenvoeging van de gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Verordening op de raadscommissies gemeente Venlo 2010
Hoofdstuk 1 Artikel 1
Begripsbepalingen
Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder: d. lid: lid of buitengewoon lid van een raadscommissie; e. voorzitter: voorzitter van een raadscommissie of diens vervanger; f. commissiesecretaris: secretaris van een raadscommissie of diens vervanger; g. raadsadviseur: adviseur van een raadscommissie of diens vervanger; h. griffier: griffier van de raad of diens vervanger; i. vergadering: vergadering van een raadscommissie; j. college: het college van burgemeester en wethouders; k. secretaris: de gemeentesecretaris. Hoofdstuk 2 Artikel 2 1.
2.
Instelling, taken en samenstelling
Instelling raadscommissies
De raad stelt de volgende raadscommissies in: a. commissie woonomgeving; b. commissie sociaal/maatschappelijke zaken; c. commissie economie, beheer en verkeer; d. commissie financiën, bestuur en veiligheid. De raadscommissie woonomgeving adviseert en overlegt over de volgende onderwerpen:
Raadsbesluit I.9
3.
4.
5.
6. 7.
e. ruimtelijke ordening; f. volkshuisvesting; g. stadsvernieuwing; h. grondzaken; i. buitengebied; j. natuur en milieu. De raadscommissie sociaal/maatschappelijke zaken adviseert en overlegt over de volgende onderwerpen: a. onderwijs; b. kennisinfrastructuur; c. volksgezondheid; d. jeugd-, ouderen-, gehandicapten- en allochtonenbeleid; e. welzijn; f. sociale zaken; g. stadwinkels; h. zorg; i. sport; j. participatie. De raadscommissie economie, beheer en verkeer adviseert en overlegt over de volgende onderwerpen: a. economische zaken; b. horecabeleid; c. toerisme en recreatie; d. cultuur; e. monumentenzorg en archeologie; f. arbeidsmarkt; g. bedrijventerreinen; h. binnenstad; i. stadsbeheer; j. verkeer. De raadscommissie financiën, bestuur en veiligheid adviseert en overlegt over de volgende onderwerpen: k. financieel beleid; l. bedrijfsvoering; m. onderwerpen betreffende de verplichte begrotingsparagrafen; n. producten uit planning- en controlcyclus; o. regio-aangelegenheden; p. samenwerkingsverbanden; q. internationale betrekkingen; r. relatie burger-bestuur; s. bestuurlijke zaken; t. algemeen grotestedenbeleid; u. veiligheid. Een onderwerp wordt slechts in één raadscommissie besproken, tenzij de voorzitters van de betrokken raadscommissies in overleg anders beslissen. Indien een gezamenlijke vergadering van raadscommissies wordt belegd, vervult de voorzitter van de raadscommissie die het onderwerp het meest aangaat, de taken van de voorzitter.
44
Raadsbesluit I.9
Artikel 2a Instelling projectcommissies 7. 8. De raad kan projectcommissies instellen. 9. De voorzitters respectievelijk de plaatsvervangend voorzitters hebben geen zitting in het presidium. 10. De bepalingen van deze verordening zijn op deze commissies van overeenkomstige toepassing. Artikel 3
Taken
Een raadscommissie heeft de volgende taken: v. het beslissen of een voorstel, consultatie of notitie aan de raad wordt voorgelegd ter besluitvorming; w. het uitbrengen van advies aanvullend op de in a. bedoelde beslissing of uit eigener beweging; x. voeren van overleg met het college of de burgemeester over door het college of de burgemeester verstrekte inlichtingen en het gevoerde bestuur. Artikel 4
Samenstelling
1. Een raadscommissie bestaat uit ten minste één en maximaal 4 leden per fractie naar evenredigheid van het aantal zetels in de raad. 2. De in het eerste lid genoemde leden worden aangewezen door de afzonderlijke fracties blijkens een brief van de fractievoorzitter aan de voorzitter van de raad. 3. In de commissies mogen leden niet-raadsleden zitting hebben, welke leden bij voorkeur kandidaat-raadslid bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen zijn geweest. 4. De artikelen 10, 11, 12, 13 en 15 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing op een lid van een raadscommissie. 5. De leden van de commissie kunnen zich bij afwezigheid laten vervangen door een plaatsvervanger, die lid van de raad dient te zijn. Artikel 5
Voorzitter
1. De voorzitter en zijn plaatsvervanger worden - op voorstel van het fractievoorzittersoverleg - door de raad uit zijn midden benoemd. 2. De voorzitter is geen lid van de raadscommissie. 3. De voorzitter is belast met: y. het leiden van de vergadering; z. het handhaven van de orde; aa. het doen naleven van deze verordening; ab. hetgeen deze verordening hem verder opdraagt. Artikel 6
Zittingsduur en vacatures
1. De zittingsperiode van een lid en de voorzitter eindigt in ieder geval aan het einde van de zittingsperiode van de raad. 2. De raad kan een lid ontslaan op voorstel van de fractie op wiens voordracht het lid is benoemd. 3. De raad kan de voorzitter of zijn plaatsvervanger ontslaan. 4. De voorzitter en de leden kunnen te allen tijde ontslag nemen. Zij doen daarvan schriftelijk mededeling aan de raad. Het ontslag gaat een maand na de schriftelijke mededeling in of zoveel eerder als hun opvolger is benoemd.
45
Raadsbesluit I.9
5. Indien door overlijden of ontslag een vacature ontstaat, beslist de raad zo spoedig mogelijk over de vervulling daarvan met inachtneming van de artikelen 4 en 5. 6. Indien een fractie blijkens een schriftelijke verklaring aan de voorzitter van de raad niet langer vertegenwoordigd is in de raad, vervalt het lidmaatschap van het lid dat op voordracht van die fractie is benoemd, van rechtswege. Artikel 7
Commissieondersteuning
1. De griffier draagt zorg voor een adequate advisering en administratieve ondersteuning van iedere raadscommissie. 2. De in het 1e lid bedoelde personen zijn in iedere vergadering aanwezig. 3. Bij verhindering of afwezigheid van in het eerste lid bedoelde personen draagt de griffier zorg voor vervanging. 4. De griffier kan in iedere vergadering aanwezig zijn. Artikel 7a
Agendaoverleg
1. Elke commissie heeft een agendaoverleg. 2. Het agendaoverleg wordt gevoerd door de voorzitter van de betreffende raadscommissie, de griffier, de raadsadviseur, de commissiesecretaris en op uitnodiging het college of een vertegenwoordiging en de ambtelijk programmamanager. 3. Het agendaoverleg heeft tot taak het voorlopig vaststellen van de agenda van de betreffende raadscommissie. 4. De voorzitter van het agendaoverleg kan voorstellen de gemeentesecretaris uit te nodigen voor deelname aan het overleg.
Hoofdstuk 3 Artikel 8
Aanwezigheid college, burgemeester en secretaris
Burgemeester en wethouders
1. De voorzitter kan de burgemeester en/of één of meer wethouders en de secretaris uitnodigen in de vergadering aanwezig te zijn en aan de beraadslagingen deel te nemen. 2. Indien de burgemeester of een wethouder bij een vergadering aanwezig wil zijn en wil deelnemen aan de beraadslagingen, doet hij hiertoe een verzoek aan de voorzitter. 3. De voorzitter neemt zo spoedig mogelijk een voorlopige beslissing op het verzoek. Artikel 9
Gemeentesecretaris
(Vervallen)
Hoofdstuk 4
Vergaderingen
Paragraaf 1 Tijdstip van vergaderen en voorbereidingen Artikel 10
Vergaderfrequentie
1. In de regel vinden de commissievergaderingen plaats in het stadhuis volgens een door het presidium vast te stellen schema.
46
Raadsbesluit I.9
2. Een raadscommissie vergadert voorts indien de voorzitter het nodig oordeelt of indien tenminste twee fracties schriftelijk met opgaaf van redenen daarom verzoeken. 3. De voorzitter kan in bijzondere gevallen een andere dag of aanvangsuur bepalen of een andere vergaderplaats aanwijzen. Hij voert hierover overleg met de griffier.
Artikel 11
Oproep
1. De voorzitter zendt ten minste tien dagen voor een vergadering de leden een schriftelijke oproep onder vermelding van de dag, het tijdstip en de plaats van de vergadering. 2. De voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken worden tegelijkertijd met de schriftelijke oproep aan de leden verzonden. Hiervan uitgezonderd zijn: a. de in artikel 86, 1e en 2e lid van de Gemeentewet bedoelde stukken; b. raadsvoorstellen op grond van artikel 8 van de Wet voorkeursrecht gemeenten, die nog vaststelling door het college behoeven in verband met de zienswijzeprocedure op grond van de Algemene wet bestuursrecht. De laatstgenoemde raadsvoorstellen worden door het college uiterlijk de dinsdag vóór de geplande commissievergadering verzonden. 3. Indien een aanvullende agenda wordt vastgesteld als bedoeld in artikel 12, 2e lid, worden deze agenda en de daarop vermelde voorstellen of onderwerpen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 48 uur voor aanvang van de vergadering aan de leden gezonden. Artikel 12
Agenda
1.
Voordat de schriftelijke oproep wordt verzonden, stelt de voorzitter de agenda van de vergadering voorlopig vast. 2. In spoedeisende gevallen kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep tot uiterlijk 48 uur voor de aanvang van een vergadering een aanvullende agenda opstellen. 2a. Wanneer een onderwerp buiten de regulier voor agendering geldende termijn wordt ingediend, motiveert verzoeker de reden van late indiening en spoedeisend karakter. 2b. Een ingekomen stuk voor de raad kan door een raadslid geagendeerd worden voor een commissievergadering. Een schriftelijk, gemotiveerd verzoek hiertoe wordt 14 dagen voor de vergadering of in ieder geval voor het agenda-overleg van de betreffende vergadering ingediend bij het commissiesecretariaat. De commissievoorzitter beslist op het verzoek. 2c. Een schriftelijk, gemotiveerd verzoek om agendering van overige onderwerpen wordt op dezelfde wijze en bij voorkeur binnen de onder 2b. gestelde termijn ingediend. De commissievoorzitter beslist op het verzoek. 3. Bij aanvang van de vergadering stelt de raadscommissie de agenda vast. Op voorstel van een lid of de voorzitter kan de raadscommissie bij de vaststelling van de agenda onderwerpen aan de agenda toevoegen of van de agenda afvoeren. 4. Wanneer de raadscommissie een onderwerp of voorstel onvoldoende voor de beraadslaging voorbereid acht, kan hij aan het college of de burgemeester nadere inlichtingen of advies vragen. De raadscommissie bepaalt in welke vergadering het onderwerp of voorstel opnieuw geagendeerd wordt. 5. Op voorstel van een lid of de voorzitter kan de raadscommissie de volgorde van behandeling van de agendapunten wijzigen. Artikel 12b
Termijnagenda
47
Raadsbesluit I.9
1. 2.
3.
College en raadscommissies kunnen onderwerpen aandragen voor de door de raad halfjaarlijks vast te stellen geprioriteerde termijnagenda. De onderwerpen voldoen aan een of meerdere van de volgende criteria: a. ze zijn kaderstellend, controlerend of initiërend; b. ze hebben een hoge politiek-bestuurlijke relevantie; c. ze betreffen accenten in de strategische beleidsprogramma’ s. De termijnagenda vormt een vast agendapunt in de commissievergadering.
Artikel 13 1.
2. 3.
Stukken, die ter toelichting van de onderwerpen of voorstellen op de agenda dienen, worden gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep voor een ieder op het gemeentehuis ter inzage gelegd. De voorzitter maakt van de terinzagelegging melding in de openbare kennisgeving, bedoeld in artikel 14. Indien na het verzenden van de schriftelijke oproep stukken ter inzage worden gelegd, wordt hiervan mededeling gedaan aan de leden en zo mogelijk in een openbare kennisgeving. Een origineel van een ter inzage gelegd stuk wordt niet buiten het gemeentehuis gebracht. Indien voor stukken op grond van artikel 86, 1e en 2e lid, van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd, blijven deze stukken in afwijking van het 1e lid, onder berusting van de griffier en verleent de griffier een lid inzage.
Artikel 14 1.
2.
Ter inzage leggen van stukken
Openbare kennisgeving
De vergadering wordt door aankondiging in een of meer dag-, nieuws- of huis-aanhuisbladen - en zo mogelijk door plaatsing op de internetsite van de gemeente - ter openbare kennis gebracht. De openbare kennisgeving vermeldt: a. de datum, aanvangstijd en plaats van de vergadering; b. de wijze waarop en de plaats waar een ieder de agenda en de daarbij behorende stukken kan inzien; c. de mogelijkheid tot het uitoefenen van het spreekrecht als bedoeld in artikel 17; d. de agenda van de vergadering.
Paragraaf 2 Orde der vergadering Artikel 15
Presentielijst
Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekent ieder lid onmiddellijk de presentielijst. Aan het einde van elke vergadering wordt die lijst door de voorzitter en de commissiesecretaris door ondertekening vastgesteld. Artikel 16 1. 2.
Opening vergadering; quorum
De voorzitter opent de vergadering op het vastgestelde uur, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is. Wanneer een kwartier na het vastgestelde tijdstip niet het vereiste aantal leden aanwezig is, bepaalt de voorzitter onder verwijzing naar dit artikel, na voorlezing van de namen der afwezige leden, dag en uur van de volgende vergadering, op een tijdstip dat ten minste 24 uur na het bezorgen van de schriftelijke oproep is gelegen.
48
Raadsbesluit I.9
3.
Op de vergadering, bedoeld in het 2e lid, is het 1e lid niet van toepassing. De raadscommissie kan echter over andere aangelegenheden alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is.
Artikel 17 1.
2.
3.
4. 5.
6. 7.
8. 9.
Een andere aanwezige burger, die van het spreekrecht gebruik wil maken, meldt dit voor de aanvang van de vergadering aan de commissiesecretaris. Hij vermeldt daarbij zijn naam, adres en telefoonnummer en het onderwerp, waarover hij het woord wil voeren. Het woord kan niet gevoerd worden over: a. een besluit van het gemeentebestuur waartegen bezwaar en beroep openstaat of heeft opengestaan; b. benoemingen, keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen; c. een gedraging waarover een klacht ex artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan of kon worden ingediend; d. ingekomen stukken. De voorzitter geeft vóór bespreking in eerste termijn van het betreffende agendapunt het woord op volgorde van aanmelding. De voorzitter kan van de volgorde afwijken, indien dit in het belang is van de orde van de vergadering. De aangemelde burgers kunnen gezamenlijk gedurende maximaal 30 minuten het woord voeren over geagendeerde onderwerpen. Elke spreker krijgt maximaal 5 minuten het woord. De voorzitter verdeelt de spreektijd evenredig over de sprekers als er meer dan zes sprekers zijn. De voorzitter kan tevens in bijzondere gevallen afwijken van de maximale lengte van de spreektijd. De spreker voert het woord, nadat de voorzitter hem dit heeft verleend. De voorzitter of een lid doet een voorstel voor de behandeling van de inbreng van de burger. De spreker krijgt na bespreking in eerste termijn van het betreffende agendapunt nogmaals de gelegenheid het woord te voeren. De voorzitter stelt hiervoor maximaal 2 minuten per spreker ter beschikking met een maximum van 10 minuten voor het totaal, overeenkomstig het gestelde in lid 5. Discussie met de leden van de commissie is niet toegestaan. In gevallen, waarin dit artikel niet voorziet, beslist de voorzitter.
Artikel 18 1.
2. 3.
4.
Spreekrecht burgers
Notulen
De ontwerp-notulen van de voorgaande vergadering worden uiterlijk binnen 5 werkdagen na de vergadering aan de leden toegezonden. De ontwerp-notulen worden op hetzelfde moment aan de overige personen, die het woord gevoerd hebben, toegezonden. Bij het begin van de vergadering worden, zo mogelijk, de notulen van de vorige vergadering vastgesteld. De leden, de voorzitter, de burgemeester, de wethouders en de griffier hebben het recht een voorstel tot wijziging van de notulen aan de raadscommissie te doen, indien de notulen onjuistheden bevatten of niet duidelijk weergeven hetgeen gezegd of besloten is. Een voorstel tot verandering dient voor de vaststelling van de notulen bij de commissiesecretaris te worden ingediend. De notulen moeten inhouden: a. de namen van de voorzitter, de griffier, de raadsadviseur, de commissiesecretaris, de burgemeester en de wethouders, de secretaris en de ter vergadering aanwezige leden, allen voorzover aanwezig, alsmede van de overige personen die het woord gevoerd hebben; afzonderlijk wordt vermeld welke leden afwezig waren;
49
Raadsbesluit I.9
b. c.
5. 6.
een vermelding van de zaken die aan de orde zijn geweest; een zakelijke samenvatting van het gesprokene met vermelding van de namen der aanwezigen die het woord voerden; d. een samenvatting van het advies aan de raad onder vermelding van de namen van de leden die mededeling hebben gedaan van hun goed- of afkeuring, en met aantekening van de namen van de leden die zich niet uitgelaten hebben; e. bij het desbetreffende agendapunt de naam en de hoedanigheid van die personen aan wie het op grond van het bepaalde in artikel 26 door de raadscommissie is toegestaan deel te nemen aan de beraadslagingen. De notulen worden opgesteld onder de zorg van de griffier. De vastgestelde notulen wordt door de voorzitter en de commissiesecretaris ondertekend.
Artikel 19 1. 2.
Een lid, de voorzitter, de burgemeester, een wethouder en de secretaris spreken vanaf hun plaats of van de spreekplaats en richten zich tot de voorzitter. Bij bijzondere gelegenheden kan de voorzitter bepalen dat de in het 1e lid genoemde personen vanaf een andere plaats spreken.
Artikel 20 1. 2.
2. 3. 4.
Volgorde sprekers
Een lid, de burgemeester, een wethouder of de secretaris, voeren het woord na het aan de voorzitter gevraagd en van hem verkregen te hebben. De volgorde van sprekers kan worden gewijzigd wanneer het woord wordt gevraagd over de orde van de vergadering.
Artikel 21 1.
Spreekregels
Aantal spreektermijnen
De beraadslaging over een onderwerp of voorstel geschiedt in ten hoogste 2 termijnen, tenzij de raadscommissie anders beslist. Elke spreektermijn wordt door de voorzitter afgesloten. Een lid mag in een termijn niet meer dan één maal het woord voeren over hetzelfde onderwerp of voorstel. Bij de bepaling hoeveel malen een lid over hetzelfde onderwerp of voorstel het woord heeft gevoerd, wordt niet meegerekend het spreken over een voorstel van orde.
Artikel 22
Spreektijd
Een lid kan een voorstel doen over de spreektijd van de leden. Artikel 23 1. 2. 3. 4.
De voorzitter en ieder lid kunnen tijdens de vergadering mondeling een voorstel van orde doen, dat kort kan worden toegelicht. Een voorstel van orde kan uitsluitend de orde van de vergadering betreffen. Over een voorstel van orde beslist de raadscommissie terstond. Bij het staken van de stemmen wordt het voorstel van orde geacht niet te zijn aangenomen.
Artikel 24 1.
Voorstellen van orde
Handhaving orde; schorsing
Een spreker mag in zijn betoog niet worden gestoord, tenzij:
50
Raadsbesluit I.9
a.
2.
3.
4.
de voorzitter het nodig oordeelt hem aan het opvolgen van deze verordening te herinneren; b. een lid hem interrumpeert. De voorzitter kan bepalen dat de spreker zonder verdere interrupties zijn betoog zal afronden. Indien een spreker zich beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen veroorlooft, afwijkt van het in behandeling zijnde onderwerp, een andere spreker herhaaldelijk interrumpeert, dan wel anderszins de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter tot de orde geroepen. Indien de spreker hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem gedurende de vergadering, waarin zulks plaats heeft, over het aanhangige onderwerp het woord ontzeggen. De voorzitter kan ter handhaving van de orde de vergadering voor een door hem te bepalen tijd schorsen en - indien na de heropening de orde opnieuw wordt verstoord - de vergadering sluiten. De voorzitter kan een raadscommissie voorstellen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste 3 maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.
Artikel 25 1. 2.
De raadscommissie kan op voorstel van de voorzitter of een lid beslissen over één of meer onderdelen van een onderwerp of voorstel afzonderlijk te beraadslagen. Op voorstel van een lid of de voorzitter kan de raadscommissie beslissen de beraadslaging voor een door hem te bepalen tijd te schorsen teneinde het college of de leden de gelegenheid te geven tot onderling nader beraad. De beraadslagingen worden hervat nadat de schorsingsperiode verstreken is.
Artikel 26 1. 2.
2.
3.
Deelname aan de beraadslaging door anderen
De raadscommissie kan bepalen dat anderen mogen deelnemen aan de beraadslaging. Een beslissing daartoe wordt op voorstel van de voorzitter of een lid genomen alvorens met de beraadslaging ten aanzien van het aan de orde zijnde agendapunt een aanvang wordt genomen.
Artikel 27 1.
Beraadslaging
Besluitvorming
Wanneer de voorzitter vaststelt, dat een onderwerp of voorstel voldoende is toegelicht, sluit hij de beraadslaging, tenzij de raadscommissie anders beslist. De raadscommissie beslist of een voorstel, consultatie of notitie aan de raad wordt voorgelegd ter besluitvorming. Een initiatiefvoorstel wordt te allen tijde aan de raad voorgelegd ter besluitvorming. De raadscommissie kan in de in het tweede lid genoemde beslissing een advies opnemen aan de raad.
Hoofdstuk 5 Artikel 28
Besloten vergadering
Algemeen
51
Raadsbesluit I.9
Op een besloten vergadering zijn de bepalingen van deze verordening van overeenkomstige toepassing voorzover deze bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering. Artikel 29 1. 2.
Notulen
De notulen van een besloten vergadering worden niet rondgedeeld, maar liggen uitsluitend voor de leden ter inzage bij de griffier. Deze notulen worden zo spoedig mogelijk in een besloten vergadering ter vaststelling aangeboden. Tijdens deze vergadering neemt de raadscommissie een beslissing over het al dan niet openbaar maken van deze notulen. De vastgestelde notulen worden door de voorzitter en de commissiesecretaris ondertekend.
Artikel 30
Geheimhouding
Voor de afloop van de besloten vergadering beslist de raadscommissie overeenkomstig artikel 86, 1e lid, van de Gemeentewet of omtrent de inhoud van de stukken en het verhandelde geheimhouding zal gelden. De raadscommissie kan besluiten de geheimhouding op te heffen. Artikel 31
Opheffing geheimhouding
Indien de raad op grond van artikel 25, 3e en 4e lid, van de Gemeentewet voornemens is de geheimhouding op te heffen wordt daarover, indien de raadscommissie die geheimhouding heeft opgelegd, daarom verzoekt, in een besloten vergadering met de raadscommissie overleg gevoerd.
Hoofdstuk 6 Artikel 32 1. 2. 3.
Toehoorders en pers
Toehoorders en pers
De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare vergaderingen bijwonen. Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden. De voorzitter is bevoegd, toehoorders die op enigerlei wijze de orde van de vergadering verstoren, te doen vertrekken. Toehoorders die bij herhaling de orde in de vergadering verstoren kan hij voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering ontzeggen.
Artikel 33
Geluid- en beeldregistraties
Degenen die in de vergaderzaal tijdens de vergadering geluid- dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen. Artikel 34
Verbod gebruik mobiele telefoons
In de vergaderzaal, met inbegrip van de publieke tribune, is tijdens de vergadering het gebruik, alsmede het standby houden van mobiele telefoons of andere communicatiemiddelen, die inbreuk kunnen maken op de orde van de vergadering, zonder toestemming van de voorzitter niet toegestaan.
52
Raadsbesluit I.9
53
Raadsbesluit I.9
Hoofdstuk 7 Artikel 35
Slotbepalingen
Uitleg verordening
In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet of bij twijfel over de toepassing van de verordening, beslist de raadscommissie op voorstel van de voorzitter. Artikel 36 1. 2.
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip wordt de Verordening op de raadscommissies 2007, vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo bij besluit van 20 december 2006, ingetrokken.
Artikel 37 Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als “ Verordening op de raadscommissies gemeente Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
54
Raadsbesluit I.10
GEMEENTERAAD
Verordening op het onderzoeksrecht gemeente Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team GEGRF steller mw. M.J.A. Beijers doorkiesnummer 077 - 359 9530 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo;
gezien het voorstel van het projectcollege van 19 mei 2009; gehoord de herindelingscommissie van 24 juni 2006 gelet op het bepaalde in de artikelen 155a tot en met 155f Gemeentewet; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo;
besluit
vast te stellen de navolgende Verordening op het onderzoeksrecht gemeente Venlo 2010;
Artikel 1 1.
2. 3. 4.
De raad kan besluiten tot het doen van een vooronderzoek naar de zin, passendheid, mogelijke gevolgen en kosten van een mogelijk in te stellen onderzoek naar het door het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester gevoerde bestuur. De raad stelt hiertoe een voorbereidingscommissie in. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek kan de raad op voorstel van een of meer van zijn leden besluiten tot het instellen van een onderzoek. Het besluit tot het instellen van een onderzoek omvat een omschrijving van het onderwerp van onderzoek, de onderzoeksvraag, alsmede een toelichting. De in het derde lid bedoelde omschrijving kan, hangende het onderzoek, al dan niet op verzoek van de in artikel 2 genoemde onderzoekscommissie, door de raad worden gewijzigd.
Artikel 2 1.
2.
Instellen van het onderzoek
Onderzoekscommissie
De uitvoering van het besluit tot het instellen van een onderzoek wordt opgedragen aan hetzij een reeds door de raad ingestelde onderzoekscommissie, hetzij aan een in de eerstvolgende raadsvergadering na dit besluit daartoe in te stellen onderzoekscommissie. De onderzoekscommissie bestaat uit minimaal vijf en maximaal zeven raadsleden. Voor ieder lid kan een plaatsvervanger worden aangewezen. Bij de samenstelling van deze
Raadsbesluit I.10
3.
4. 5.
commissie zorgt de raad voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen. De onderzoekscommissie kan de bij deze verordening of Gemeentewet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen, indien tenminste drie van haar leden of als zodanig optredende plaatsvervangende leden tegenwoordig zijn. De onderzoekscommissie besluit met meerderheid van stemmen. Indien de stemmen staken beslist de stem van de voorzitter. De bevoegdheid en de werkzaamheden van de onderzoekscommissie worden door het aftreden van de raad niet geschorst.
Artikel 3
Bekendmaking besluiten
Het besluit tot het instellen van een onderzoek, het besluit van samenstelling van de onderzoekscommissie en het besluit zoals bedoeld in artikel 1, vierde lid, worden in een huisaan-huis blad geplaatst en treden in werking een dag na bekendmaking. Artikel 4 1. 2.
De leden van de onderzoekscommissie kiezen uit hun midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter. De voorzitter is belast met: a. het leiden van de beraadslaging en hoorzitting; b. het handhaven van de orde; c. het doen naleven van bij of krachtens deze verordening gestelde regels; d. hetgeen deze verordening hem verder opdraagt.
Artikel 5 1.
2.
3. 4. 5.
2. 3.
Beëindiging lidmaatschap onderzoekscommissie
Het lidmaatschap van de onderzoekscommissie eindigt indien: a. de raad besluit tot opheffing van de onderzoekscommissie; b. een lid ophoudt lid te zijn van de raad; c. de onderzoekscommissie besluit een lid van haar commissie te horen; d. een lid ontslag neemt. Een lid van de onderzoekscommissie kan op elk moment ontslag nemen. Hiervan brengt hij de raad en de voorzitter van de onderzoekscommissie zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte. In openstaande vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangende leden. De raad ontslaat de leden van de onderzoekscommissie na bespreking van haar eindrapport en heft de commissie op.
Artikel 6 1.
Voorzitter / plaatsvervangend voorzitter
Beraadslagingen
De onderzoekscommissie beraadslaagt op de door haar te bepalen dagen en in bijzondere gevallen, indien tenminste twee leden, onder opgaaf van redenen, dat nodig achten. De onderzoekscommissie beraadslaagt achter gesloten deuren. De voorzitter roept de leden schriftelijk of per e-mail in vergadering bijeen onder opgaaf van de punten die behandeld zullen worden en zorgt dat stukken die op de agenda betrekking hebben tijdig aan de leden worden toegezonden of tijdig voor de leden ter inzage worden gelegd.
56
Raadsbesluit I.10
4. 5.
6.
7.
In spoedeisende gevallen kan de voorzitter van het bepaalde in de vorige leden afwijken. De commissiegriffier maakt een beknopt verslag van de vergadering, dat de onderzoekscommissie in de eerstvolgende vergadering ter vaststelling wordt aangeboden. De onderzoekscommissie kan bepalen dat uit een beraadslaging geen mededelingen mogen worden gedaan, totdat de onderzoekscommissie een rapport aan de raad presenteert. Een commissie kan in een besloten vergadering, op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de commissie worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de commissie haar opheft.
Artikel 7 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
8.
Ambtelijke ondersteuning en bijstand
Alle activiteiten van de leden en de aan de onderzoekscommissie toegevoegde medewerkers vallen onder de politieke verantwoordelijkheid van de commissie. De raad benoemt ter ondersteuning van de onderzoekscommissie een commissiegriffier en een plaatsvervangend commissiegriffier. De taak van de commissiegriffier is te zorgen voor inhoudelijke en organisatorische ondersteuning van de commissie onder verantwoordelijkheid van de raadsgriffier. De commissiegriffier is bij iedere vergadering van de onderzoekscommissie aanwezig en bij iedere hoorzitting. De in het tweede lid bedoelde ondersteuning wordt in beginsel gevonden binnen de raadsgriffie en zonodig aangevuld met ondersteuning vanuit het ambtelijk apparaat. De verordening ambtelijke bijstand is niet van toepassing. Zo spoedig mogelijk na instelling van de onderzoekscommissie en de vaststelling van de onderzoeksopdracht stelt de voorzitter van de commissie in overleg met de raadsgriffier en gemeentesecretaris, voor zover een beroep wordt gedaan op zijn ambtelijk apparaat, een concept plan van aanpak op waarin zij in ieder geval aandacht besteden aan: de uitvoering van de onderzoeksopdracht; de eerste planning van de uit te voeren taken; de taakverdeling; de nadere invulling van de wenselijke ondersteuning, waarbij aandacht wordt besteed aan de wettelijke aansprakelijkheid; het vrijstellen van interne medewerkers ten behoeve van het onderzoek; de plaats en de omvang van de werkruimten; de noodzaak van een informatieprotocol; het communicatieplan voor de presentatie van het onderzoeksrapport; de archivering en classificering; de geheimhoudings- en beveiligingsaspecten; de vertrouwelijkheid van de informatie in de verschillende fasen van het onderzoek; de contacten met de pers; de contacten met derden. Indien de onderzoekscommissie besluit de uitvoering van bepaalde delen van het onderzoek neer te leggen bij derden, vindt deze uitvoering plaats onder haar verantwoordelijkheid.
57
Raadsbesluit I.10
Artikel 8 1.
2.
3.
Met ingang van de inwerkingtreding van de besluiten tot instelling van een onderzoek en tot instelling van de onderzoekscommissie zijn leden en gewezen leden van de raad, de burgemeester en gewezen burgemeesters, wethouders en gewezen wethouders, leden en gewezen leden van een door de raad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester ingestelde commissie, ambtenaren of gewezen ambtenaren, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt, verplicht te voldoen aan een vordering van de onderzoekscommissie tot het verschaffen van inzage in, het geven van afschrift van of het anderszins laten kennisnemen van alle bescheiden waarover zij beschikken en waarvan naar het redelijk oordeel van de onderzoekscommissie inzage, afschrift of kennisneming anderszins voor het doen van onderzoek als bedoeld in artikel 1 nodig is. Indien een vordering als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op bescheiden die afkomstig zijn van een instelling van de Europese Unie of van het Rijk en kennisneming van die bescheiden door de onderzoekscommissie het belang van de Europese Unie of de Staat kan schaden, wordt niet dan met toestemming van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de vordering voldaan. Ambtenaren, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt, zijn gehouden om aan een onderzoek alle door de onderzoekscommissie gevorderde medewerking als bedoeld in het eerste lid te verlenen.
Artikel 9 1.
2.
3.
2. 3. 4. 5.
6.
Vrijwillige medewerking aan onderzoek
De onderzoekscommissie kan buiten de in artikel 8, eerste lid, genoemde personen tevens anderen verzoeken om medewerking aan het onderzoek te verlenen. Laatstgenoemde medewerking geschiedt op vrijwillige basis. Een ieder die over informatie denkt te beschikken die van belang kan zijn voor het onderzoek kan zich uit eigener beweging melden of wordt uitgenodigd zich te melden bij de voorzitter van de onderzoekscommissie. De commissie publiceert een dergelijke uitnodiging met een omschrijving van het onderwerp van het onderzoek overeenkomstig de in artikel 1, vierde lid genoemde wijze. De commissie besluit of van deze informatie gebruik wordt gemaakt. De onderzoekscommissie kan in het belang van het onderzoek in beslotenheid met een ieder informatieve gesprekken voeren, welke als zodanig geen onderdeel van het onderzoek uitmaken. Er bestaat hiertoe geen plicht tot medewerking.
Artikel 10 1.
Verplichte medewerking aan onderzoek
Verplichtingen getuigen en deskundigen
Personen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, zijn verplicht te voldoen aan een oproep van de onderzoekscommissie om als getuige of deskundige te worden gehoord. Een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord is niet tevens lid van de onderzoekscommissie. De getuigen zijn verplicht getuigenis af te leggen. De deskundigen zijn verplicht hun diensten onpartijdig en naar beste weten als zodanig te verlenen. De onderzoekscommissie kan besluiten dat getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Zij leggen dan in de vergadering van de onderzoekscommissie, in handen van de voorzitter, de eed of belofte af dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen. Een getuige is gerechtigd zich tijdens het verhoor te laten bijstaan. Om gewichtige redenen kan de commissie besluiten, dat een getuige zonder bijstand wordt gehoord.
58
Raadsbesluit I.10
7. 8.
Een deskundige kan zich tijdens het verhoor laten bijstaan, indien de onderzoekscommissie daarmee instemt. Verklaringen die zijn afgelegd voor de onderzoekscommissie kunnen, behalve in het geval van artikel 207, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, niet als bewijs in rechte gelden.
59
Raadsbesluit I.10
Artikel 11 1. 2. 3.
4. 5.
De verhoren van getuigen en deskundigen worden door de onderzoekscommissie in het openbaar gehouden op een plaats waar zij dit meest wenselijk oordeelt. De voorzitter van de onderzoekscommissie bepaalt plaats en tijdstip van de zitting en brengt die ter openbare kennis. De schriftelijke aantekening van de afgelegde verklaringen of gegeven berichten wordt aan de getuigen of deskundigen voorgelezen of ter inzage verstrekt en door dezen ondertekend. De commissie kan ter voorbereiding op de openbare verhoren informatieve gesprekken voeren in beslotenheid. De onderzoekscommissie kan om gewichtige redenen besluiten een verhoor of een gedeelte daarvan niet in het openbaar af te nemen. De leden en plaatsvervangende leden van de commissie bewaren geheimhouding over hetgeen hun tijdens een besloten zitting ter kennis komt
Artikel 12 1. 2.
3.
4. 5.
6.
2.
Oproeping getuigen en deskundigen
De voorzitter roept de leden van de onderzoekscommissie, getuigen en deskundigen schriftelijk op. De getuigen of deskundigen dienen de oproeping tenminste tien dagen voor de dag van het verhoor te ontvangen. De brief, houdende de oproeping, wordt aangetekend verzonden of tegen gedagtekend ontvangstbewijs uitgereikt. Binnen drie werkdagen na verzending van de oproep kunnen de getuigen en deskundigen onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van de zitting te wijzigen. De beslissing van de voorzitter op dit verzoek wordt uiterlijk één week voor het tijdstip van de zitting aan de betrokken getuige of deskundige medegedeeld. De onderzoekscommissie kan bevelen dat getuigen en deskundigen die, hoewel opgeroepen in overeenstemming met het tweede lid, niet zijn verschenen, door de openbare macht voor hen worden gebracht om aan hun verplichting te voldoen. De onderzoekscommissie stelt de getuige of deskundige hiervan schriftelijk in kennis op de in het tweede lid bepaalde wijze. In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbende de tenuitvoerlegging kan voorkomen door alsnog aan zijn verplichting te voldoen. Op een beschikking als bedoeld in het tweede en vijfde lid is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Artikel 13 1.
Openbare hoorzitting getuigen en deskundigen
Niet verschijnen getuige of deskundige
Indien de behoorlijk opgeroepen getuige of deskundige niet verschijnt, ook niet na toepassing van artikel 12, vijfde lid, wordt van het niet verschijnen een proces-verbaal opgemaakt, hetwelk een nauwkeurige omschrijving van de oproeping geeft en door de aanwezige leden van de onderzoekscommissie wordt ondertekend. Het proces-verbaal wordt door de onderzoekscommissie, wanneer zij het nodig acht, in handen gesteld van het openbaar ministerie bij de rechtbank van het arrondissement waarin de in gebreke gebleven getuige of deskundige woont.
Artikel 14
Weigering getuige of deskundige
Wanneer een getuige of deskundige, hetzij vrijwillig, hetzij op de oproeping verschenen of door de openbare macht gebracht zijnde, weigert te antwoorden of de eed of belofte af te
60
Raadsbesluit I.10
leggen, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt, hetwelk de redenen van die weigering, zo die gegeven zijn, inhoudt en door de aanwezige leden van de onderzoekscommissie wordt ondertekend. Artikel 15 1.
2.
Niemand kan genoodzaakt worden aan de onderzoekscommissie geheimen te openbaren, voor zover daardoor onevenredige schade zou worden toegebracht aan het belang van de uitoefening van zijn beroep, dan wel aan het belang van zijn onderneming of de onderneming waarbij hij werkzaam is of is geweest. Zij die uit hoofde van hun ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen getuigenis af te leggen, doch uitsluitend met betrekking tot hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zodanig is toevertrouwd. Zij kunnen inzage, afschrift of kennisneming anderszins weigeren van bescheiden of gedeelten daarvan tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt.
Artikel 16 1.
2.
3.
2.
2. 3.
Strijd met openbaar belang
De burgemeester en gewezen burgemeesters, wethouders en gewezen wethouders, leden en gewezen leden van een door het college of de burgemeester ingestelde commissie, ambtenaren en gewezen ambtenaren, door of vanwege het college aangesteld of daaraan ondergeschikt, zijn niet verplicht aan artikel 8, eerste lid en artikel 10, eerste en derde lid, te voldoen, indien het verstrekken van de inlichtingen in strijd is met het openbaar belang. De onderzoekscommissie kan verlangen dat een beroep als bedoeld in het eerste lid op strijd met het openbaar belang wordt bevestigd door het college van burgemeester en wethouders, of, voor zover de inlichtingen betrekking hebben op het door de burgemeester gevoerde bestuur, door de burgemeester.
Artikel 18 1.
Geheimhouding
De onderzoekscommissie kan om gewichtige redenen in verband met de bescherming van de in artikel 8, eerste lid genoemde personen of van een belang, bedoeld in artikel 17, besluiten aan haar overgelegde bescheiden of gedeelten daarvan niet openbaar te maken. De leden van de onderzoekscommissie bewaren geheimhouding omtrent de inhoud van de bescheiden of gedeelten daarvan, die ingevolge een besluit, bedoeld in het eerste lid, niet openbaar worden gemaakt. Voor zover de in het tweede lid bedoelde bescheiden deel uitmaken van het onderzoeksverslag van de onderzoekscommissie, worden deze ter inzage of anderszins ter kennisneming gelegd van de leden van de gemeenteraad. De leden bewaren omtrent de inhoud van zodanige bescheiden geheimhouding.
Artikel 17 1.
Verschoningsrecht
Toehoorders en de pers
De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare zittingen bijwonen. Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden. De voorzitter is bevoegd toehoorders die op enigerlei wijze de orde van de vergadering verstoren, te doen vertrekken.
61
Raadsbesluit I.10
62
Raadsbesluit I.10
Artikel 19
Geluid- en beeldregistraties
Degenen die tijdens de zitting geluid- dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.
Artikel 20 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Verslaglegging hoorzitting
De commissiegriffier draagt zorg voor de verslaglegging van de zitting. Het verslag vermeldt de namen van de aanwezigen en hun hoedanigheid voor zover van belang. Het verslag houdt een zakelijke vermelding in van wat over en weer is gezegd en wat verder ter zitting is voorgevallen. Het verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden en feitenbeschrijvingen, die aan het verslag kunnen worden gehecht. Voorafgaande aan vaststelling wordt het verslag in concept voorgelegd aan betrokkenen, als wederhoor. Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter en de commissiegriffier.
Artikel 21
Tussentijdse informatie aan de raad
De voorzitter van de onderzoekscommissie informeert de raad maandelijks over de voortgang van het onderzoek op de wijze, neergelegd in de in artikel 2, derde lid bedoelde nadere uitwerking van de onderzoeksopdracht. Artikel 22 1.
2.
3.
Rapportage aan de raad
De onderzoekscommissie stelt betrokkenen in de gelegenheid om binnen een door haar te stellen termijn, die tenminste twee weken bedraagt, hun zienswijze op het concept onderzoeksrapport aan de onderzoekscommissie kenbaar te maken. Betrokkenen zijn in elk geval degenen wier taakuitvoering (mede) voorwerp van onderzoek is of is geweest. De onderzoekscommissie bepaalt wie verder als betrokkenen worden aangemerkt. Na vaststelling door de onderzoekscommissie worden het onderzoeksrapport, de conclusies en aanbevelingen, de verslagen van de openbare hoorzittingen en de zienswijze van betrokkenen op het rapport zo spoedig mogelijk, onder toezending van een afschrift aan het college van burgemeester en wethouders, aan de raad aangeboden. Het rapport wordt besproken in de raad op een door de raad te bepalen tijdstip.
Artikel 23
Schadeloosstelling
De getuigen en deskundigen ontvangen op hun daartoe strekkend verzoek schadeloosstelling, door de onderzoekscommissie op vertoon van de schriftelijke oproeping te begroten overeenkomstig het bepaalde omtrent getuigen en deskundigen krachtens artikel 57 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken. Artikel 24
Kosten onderzoek
De raad stelt een raming vast van de kosten die naar zijn oordeel voor een bepaald onderzoek vereist zijn. Deze kosten worden geboekt ten laste van de post onvoorzien.
63
Raadsbesluit I.10
Artikel 25 1.
2. 3.
Archivering onderzoeksbescheiden
Na beëindiging van het onderzoek van een door hem ingestelde commissie besluit de raad, dat de processen-verbaal en de overige bescheiden van het onderzoek worden vernietigd, dan wel gedurende een door hem te bepalen periode worden bewaard in het gemeentearchief. Bescheiden en aantekeningen, die ingevolge een besluit van de onderzoekscommissie geheim dienen te worden gehouden, maken geen deel uit van dit archief. De onderzoekscommissie bepaalt waar de in het tweede lid bedoelde bescheiden worden bewaard en gedurende welke periode zij geheim zijn.
Artikel 26
Informatieverstrekking aan de pers
De onderzoekscommissie verstrekt alle door de pers gevraagde informatie, tenzij deze informatie op grond van de artikelen 10 en 11 van de Wet openbaarheid van bestuur kan of moet worden achtergehouden. Artikel 27 1. 2.
Het verloop van het onderzoek wordt na afsluiting geëvalueerd. De toepassing van deze verordening wordt na afsluiting van elk onderzoek geëvalueerd en zonodig aangepast door de raad.
Artikel 28 1. 2.
Evaluatie van onderzoek en verordening
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip wordt de Verordening op het onderzoeksrecht van de raad, vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo bij besluit van 26 januari 2005, ingetrokken.
Artikel 29 Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als “ Verordening op het onderzoeksrecht van de raad gemeente Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
64
Raadsbesluit I.10
Artikelsgewijze toelichting op de Verordening op het onderzoeksrecht van de raad Het onderzoeksrecht van de raad is een exclusief recht van de raad dat ingevolge artikel 156, tweede lid, van de Gemeentewet niet overdraagbaar is.
Artikel 1
Instellen van onderzoek
Met betrekking tot een in te dienen voorstel tot het houden van een onderzoek is het bepaalde omtrent het initiatiefvoorstel in artikel 36 van het Reglement van orde voor de gemeenteraad van toepassing. Een raadsonderzoek richt zich op een specifiek onderwerp van lokaal belang met als doel het vergaren van informatie en het verkrijgen van kennis en inzicht. Het onderzoek is het ultieme controlemiddel en wordt pas ingezet als is komen vast te staan dat andere controlemiddelen van de raad (vragenrecht, recht van interpellatie, inlichtingenplicht college, gedragscodes, uitvoering rekenkamerfunctie, controle in het kader van begroting en jaarstukken, financiële en controleverordeningen) niet toereikend zijn om de benodigde informatie boven tafel te krijgen. Vertaling van de omschrijving van het onderwerp van onderzoek in een onderzoeksvraag, eventueel met specifieke deelvragen, is noodzakelijk. Ingevolge artikel 155a, tweede lid Gemeentewet kan de raad de omschrijving hangende het onderzoek wijzigen. Een onderzoek is gericht op het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur. Het handelen van derden kan niet worden onderzocht, maar kan wel ter sprake komen, doch kan alleen in directe relatie tot het handelen van het college of de burgemeester worden gerapporteerd. Het spreekt vanzelf dat hierbij zorgvuldigheid geboden is (denk aan schadeclaims e.d. bij onjuiste uitlatingen). Gebruikmaking van het onderzoeksrecht van de raad brengt een mogelijke spanning met zich mee tussen actualiteit en gewenste zorgvuldigheid.
Artikel 2
Onderzoekscommissie
Om een stevige onderzoekscommissie te kunnen neerzetten is gekozen is voor een bezetting met minimaal vijf en maximaal zeven raadsleden. De onderzoekscommissie mag haar wettelijke bevoegdheden alleen uitoefenen indien tenminste drie van haar leden aanwezig zijn (artikel 155a, 5e lid Gemeentewet). Dit geldt echter niet voor bevoegdheden die niet in de wet zijn geregeld. Zo zouden bijvoorbeeld twee leden van de onderzoekscommissie samen een verhoor kunnen voorbereiden met een (potentiële) getuige. Aan het einde van een raadsperiode en het aftreden van de raad wordt het onderzoek in beginsel voortgezet door dezelfde leden van de onderzoekscommissie als bij de instelling, mits dezen uiteraard ook in de nieuwe raad zijn herkozen. De nieuwe raad kan besluiten om het onderzoek tussentijds te stoppen of wijziging aan te brengen in de samenstelling van de onderzoekscommissie of onderzoeksvraag. Alleen in het geval dat de gehele raad aftreedt en een geheel nieuwe raad aantreedt dient een geheel nieuwe onderzoekscommissie benoemd te worden. De onderzoekscommissie is een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en de Wet openbaarheid van bestuur.
Artikel 3
Bekendmaking besluiten
Bekendmaking van besluiten vindt haar basis in de artikelen 139, 140 en 141 Gemeentewet.
65
Raadsbesluit I.10
Artikel 6
Beraadslagingen
Beraadslaging vindt plaats achter gesloten deuren omdat de inhoud zich mogelijk niet voor openbaarheid leent. Het kan dan bijvoorbeeld gaan over ondervragingsmethoden, het vrij kunnen spreken over personen en hetgeen door hen naar voren is gebracht.
Artikel 7
Ambtelijke ondersteuning en bijstand
Het is niet ondenkbaar dat de griffie onvoldoende is toegerust om de onderzoekscommissie bij te staan, gelet op het feit dat het bij onderzoeksondersteuning om intensieve piekbelasting gaat. Bij onvoldoende menskracht binnen de griffie wordt een beroep gedaan op ondersteuning vanuit de ambtelijke organisatie. Voor gemeenteambtenaren geldt de plicht (zie ook artikel 8, eerste en derde lid) medewerking te verlenen waar het gaat om zaken als bijvoorbeeld het opstellen van een overzicht van betrokken personen, een inventarisatie van de relevante wet- en regelgeving of een beschrijving van het verloop van een besluitvormingsprocedure. Het is uiteraard niet verstandig als ambtelijke ondersteuning wordt geleverd door ambtenaren die als getuige of deskundige worden opgeroepen. In algemene zin dient te worden vermeden dat ambtenaren, die dicht op de zaak hebben gezeten, worden ingeschakeld voor het raadsonderzoek. Voorstelbaar is dat de raad helemaal geen beroep doet op het ambtelijk apparaat, maar met het oog op de objectiviteit en onafhankelijkheid uitsluitend tijdelijke krachten van buiten inhuurt.
Artikel 8
Verplichte medewerking aan onderzoek (artikel 155b Gemeentewet)
Onder deze kring van personen worden ook politie-ambtenaren gerekend, die onder het gezag van de burgemeester vallen. Een politieambtenaar die in verband met de handhaving van de openbare orde onder het gezag van de burgemeester valt, moet als ondergeschikt aan het gemeentebestuur worden aangemerkt (op basis van jurisprudentie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State). Het uitbreiden van de wettelijke kring van personen die aan een onderzoek medewerking moeten verlenen via voorwaarden in contracten of bij vergunningen of subsidies is onverenigbaar met de Gemeentewet.
66
Raadsbesluit I.10
Artikel 10
Verplichtingen getuigen en deskundigen
-
Een deskundige kan niet onder ede worden gehoord, een getuige echter wel. De getuige die onder ede wordt verhoord en niet de waarheid spreekt kan strafrechtelijk worden vervolgd wegens het plegen van meineed. De onderzoekscommissie kan zelf bepalen wanneer een verhoor onder ede gewenst is, doch mag hierbij geen onderscheid maken tussen de verschillende getuigen. Anderen dan de in artikel 8, eerste lid genoemde personen kunnen weliswaar worden gevraagd om als getuigen op te treden, doch medewerking geschiedt dan geheel vrijwillig. Het verschil verplichte/niet verplichte getuige is bij de verdere invulling niet meer relevant. Op het moment dat iemand (al dan niet vrijwillig) getuige is gelden alle verplichtingen. De mogelijkheid van inschakeling van derden als getuigen zal meer theorie dan praktijk zijn, aangezien artikel 9 de mogelijkheid geeft tot het vergaren van benodigde informatie onder derden.
Artikel 12
Oproeping getuigen en deskundigen
Artikel 13
Niet verschijnen getuigen en deskundigen
Het besluit van de onderzoekscommissie om de politie in te schakelen is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De mogelijkheid om tegen dit besluit bezwaar te maken bij de onderzoekscommissie is echter in de Gemeentewet expliciet uitgesloten. Wel kan men in beroep bij de bestuursrechter.
Artikel 14
Weigering getuige of deskundige
In tegenstelling tot het bepaalde in artikel 13 kan de onderzoekscommissie niet de politie inschakelen bij het ter zitting weigeren te antwoorden door getuigen of deskundigen. Wel is het zo, dat het niet voldoen aan een wettelijke verplichting om als getuige te verschijnen of te getuigen strafbaar is op grond van artikel 192 van het Wetboek van Strafrecht. De onderzoekscommissie zou dus, zo zij daartoe een noodzaak ziet, het Openbaar Ministerie kunnen inschakelen.
Artikel 15
Verschoningsrecht
Als de onderzoekscommissie twijfelt aan de gegrondheid van het inroepen van een van de genoemde verschoningsgronden kan zij het Openbaar Ministerie verzoeken een strafvervolging op basis van artikel 192 Wetboek van Strafrecht in te stellen.
Artikel 17
Strijd met openbaar belang
Alleen personen die belast (geweest) zijn met een bestuurstaak waarvoor zij door de raad ter verantwoording kunnen worden geroepen en hun (ex-)ondergeschikten, kunnen bij (aantoonbare) zwaarwegende omstandigheden een beroep doen op het openbaar belang. (Ex-)raadsleden en (ex-) medewerkers van de griffie kunnen zich bij een raadsonderzoek niet hierop beroepen.
67
Raadsbesluit I.10
Artikel 22
Rapportage aan de raad
Een onderzoek is gericht op het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur. Het handelen van derden kan niet worden onderzocht, maar kan wel ter sprake komen, doch kan alleen in directe relatie tot het handelen van het college of de burgemeester worden gerapporteerd. Het spreekt vanzelf dat hierbij zorgvuldigheid geboden is (denk aan schadeclaims e.d. bij onjuiste uitlatingen). De wijze van debatteren in de raad wordt door de raad bepaald. De raad kan kiezen voor bijvoorbeeld een eerste debat in afwezigheid van de wethouders of voor een eerste schriftelijke reactie door het college of de burgemeester. Van belang is dat er voldoende tijd wordt ingeruimd tussen de verschijning van het rapport en het raadsdebat, om de raadsleden voldoende tijd te geven de materie te bestuderen.
Artikel 23
Schadeloosstelling
Artikel 57 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken bepaalt dat getuigen en deskundigen recht hebben op vergoeding van werkzaamheden, tijdverzuim en daarmee verband houdende noodzakelijke kosten, en reis- en verblijfkosten.
Artikel 24
Kosten onderzoek
Artikel 155f Gemeentewet schrijft expliciet voor dat de kosten voor onderzoek in een bepaald jaar door het college in de ontwerpbegroting worden opgenomen. Het is tevoren niet te zeggen of en wanneer er een onderzoek in het verschiet ligt.
Artikel 27
Evaluatie van onderzoek en verordening
De ervaringen die worden opgedaan tijdens een raadsonderzoek kunnen ertoe leiden de verordening aan te passen. Een goede op de ervaring afgestemde verordening komt de effectiviteit van een raadsonderzoek ten goede.
Artikel 28
Inwerkingtreding
Deze verordening bevat geen algemeen verbindende voorschriften. De verplichting voor bepaalde categorieën personen om medewerking te verlenen aan een raadsonderzoek vloeit immers niet voort uit de verordening, maar rechtstreeks uit de Gemeentewet. De verordening kan daarom op een door de raad te bepalen datum in werking treden.
68
Raadsbesluit I.11
GEMEENTERAAD
Verordening op de ambtelijke bijstand gemeente Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team GEGRF steller mw. M.J.A. Beijers doorkiesnummer 077 - 359 9530 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 19 mei 2009; gehoord de herindelingscommissie van 24 juni 2009; gelet op het bepaalde in artikel 33 van de Gemeentewet; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Verordening op de ambtelijke bijstand gemeente Venlo 2010
Paragraaf 1 Ambtelijke bijstand Artikel 1 1. Een raadslid wendt zich tot de griffier of een ambtenaar met een verzoek om: a. feitelijke informatie van geringe omvang; b. inzage in of afschrift van documenten die openbaar zijn. 2. Indien de ambtenaar twijfelt of het verzoek betrekking heeft op informatie, bedoeld onder het eerste lid, onderdeel a of b, stelt hij de secretaris daarvan in kennis. De secretaris beslist. 3. Een raadslid wendt zich tot de griffier met een verzoek om bijstand bij het opstellen van voorstellen, amendementen en moties of andere bijstand. 4. De bijstand, bedoeld in het derde lid, wordt verleend door de griffier of een medewerker van de griffie. Indien de gevraagde bijstand niet door de griffier of een medewerker van de griffie kan worden verleend, kan de griffier de secretaris verzoeken één of meer ambtenaren aan te wijzen, die de gevraagde bijstand zo spoedig mogelijk verlenen. Artikel 2 1. Een ambtenaar verleent op verzoek van de griffier of de secretaris ambtelijke bijstand, tenzij: a. het raadslid niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bijstand betrekking heeft op de werkzaamheden van de raad; b. dit het belang van de gemeente kan schaden; c. de hoeveelheid bijstand ten behoeve van het raadslid de grenzen van het redelijke overschrijdt. 2. De secretaris beoordeelt of ambtelijke bijstand op grond van het eerste lid geweigerd wordt. 3. Indien de bijstand op grond van het eerste lid wordt geweigerd, deelt de secretaris dit schriftelijk met redenen omkleed mee aan de griffier en aan het raadslid, dat het verzoek heeft ingediend. Artikel 3 Indien het verzoek om bijstand aan een ambtenaar door de secretaris wordt geweigerd, kan de griffier of het betrokken raadslid het verzoek voorleggen aan de burgemeester. De burgemeester beslist zo spoedig mogelijk over het verzoek. Artikel 4 1. Indien een raadslid niet tevreden is over de verleende bijstand, kan hij de zaak aan de griffier voorleggen.
Raadsbesluit
2. 3.
Indien het bijstand betreft, die door een ambtenaar is gegeven, bespreekt de griffier de zaak met de secretaris en deelt hij de uitkomst van het overleg aan het raadslid mee. Indien overleg met de secretaris niet leidt tot een voor beide partijen bevredigende oplossing, leggen zij de zaak voor aan de burgemeester. De burgemeester beslist zo spoedig mogelijk over de zaak.
Artikel 5 1. Elk raadslid heeft recht op ambtelijke bijstand, als bedoeld in artikel 1. 2. De secretaris houdt een register van de verleende ambtelijke bijstand, als bedoeld in artikel 1, derde lid, bij, waarin per verzoek om bijstand aan de reguliere ambtelijke organisatie wordt opgenomen: a. welk raadslid om bijstand heeft verzocht; b. over welk onderwerp om bijstand is verzocht; c. welke ambtenaar de bijstand heeft verleend; d. hoeveel tijd het verlenen van de bijstand heeft gekost; e. de reden waarom een verzoek is geweigerd. Artikel 6 De secretaris verstrekt de desbetreffende portefeuillehouder in het college desgewenst een afschrift van het verzoek uit het register. Artikel 7 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. 2. Op dat tijdstip wordt ingetrokken: a. de Verordening op de ambtelijke bijstand en de fractieondersteuning 2003, vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo bij besluit van 6 januari 2003; b. de Verordening op de ambtelijke bijstand en fractieondersteuning 2007, vastgesteld door de gemeenteraad van Arcen en Velden bij besluit van 28 juni 2007. Artikel 8 Deze verordening kan worden aangehaald als “ Verordening op de ambtelijke bijstand gemeente Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
71
Raadsbesluit I.12
GEMEENTERAAD
Mandaat- en volmachtbesluit Griffie Venlo
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team BVJZJ steller R. Sweelssen doorkiesnummer 077-3596914 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo, burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, de burgemeester van de gemeente Venlo, ieder voor zover het zijn eigen bevoegdheid betreft;
gezien het voorstel van het projectcollege van 3 november 2009; gehoord de herindelingscommissie van 9 november 2009; gelet op hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet en de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Venlo; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo;
besluit
I.
Voor de uitoefening van de bevoegdheden tot het verrichten van privaatrechtelijke handelingen en het nemen van besluiten op grond van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Venlo welke bevoegdheden afzonderlijk worden benoemd in het bij dit besluit behorende schema respectievelijk volmacht en mandaat te verlenen aan het presidium dan wel de griffier.
II
Ten aanzien van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden te bepalen dat voor zover deze betrekking hebben op de persoon van de griffier deze zullen worden uitgeoefend door het presidium, en voor zover zij betrekking hebben op de overige personeelsleden van de griffie deze zullen worden uitgeoefend door de griffier.
III
Ten aanzien van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden de volgende instructies vast te stellen: Artikel 1 (Randvoorwaarden) 1.
Bij de uitoefening van de bevoegdheden, als bedoeld in dit besluit, worden de specifieke bepalingen / voorwaarden, daarbij vermeld in de als zodanig genoemde kolom van het bij dit besluit behorende schema in acht genomen.
Raadsbesluit I.12 2.
3.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt bij de uitoefening van bedoelde bevoegdheden het daaromtrent gestelde bij of krachtens wetten, besluiten, verordeningen, circulaires, regelingen, aanwijzingen en richtlijnen van rijks-, provinciale en gemeentelijke wetgevers of bestuursorganen in acht genomen. Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid, worden in vergunningen, ontheffingen, toestemmingen, overeenkomsten e.d. de gebruikelijke voorwaarden en bepalingen opgenomen.
Artikel 2 (Vervanging) Ingeval van absentie van de griffier of de burgemeester als voorzitter van het presidium, aan wie bij of krachtens dit besluit bevoegdheden zijn toegekend, worden deze bevoegdheden door zijn plaatsvervanger uitgeoefend. Artikel 3 (Ondertekening) 1.
2.
3.
De namens de gemeenteraad uitgevoerde bevoegdheden worden als volgt ondertekend: ‘ Namens de gemeenteraad van Venlo,’ gevolgd door de aanduiding “ het presidium” dan wel “ de griffier” en daaronder zijn of haar naam en handtekening, waarbij de burgemeester als voorzitter van het presidium zijn handtekening plaatst namens het presidium. De namens burgemeester en wethouders uitgevoerde bevoegdheden worden als volgt ondertekend: ‘ Namens burgemeester en wethouders van Venlo,’ gevolgd door de naam en aanduiding “ de griffier” en daaronder zijn of haar handtekening. De namens de burgemeester uitgevoerde bevoegdheden worden als volgt ondertekend: ‘ Namens de burgemeester van Venlo,’ gevolgd door de naam en de aanduiding “ de griffier” en daaronder zijn of haar handtekening.
IV Te bepalen dat dit mandaat- en volmachtbesluit van gelijke toepassing is voor de uitoefening van deze bevoegdheden: 1. voor zover zij betrekking hebben op de in het schema genoemde volmachten en het zaken betreft die de rekenkamer aangaan, waarbij de volmachten verleend zijn aan de ambtelijk secretaris van de rekenkamer als bedoeld in artikel 7 van de Verordening op de gemeentelijke rekenkamercommissie 2010; 2. voor zover zij betrekking hebben op de functie-inhoudelijke aspecten van de ambtelijk secretaris van de rekenkamer, zijnde de in het schema opgenomen bevoegdheden onder personeel in organisatie, waarbij alle mandaten verleend zijn aan de voorzitter, als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Verordening op de gemeentelijke rekenkamercommissie 2010 en aan de griffier, waarbij de ondertekening door hen beide geschiedt. V
Te bepalen dat het nemen van besluiten omtrent de benoeming, schorsing en ontslag van de griffier en de ambtelijk secretaris van de rekenkamer een raadsbevoegdheid blijven.
VI Te bepalen dat het “ Mandaat- en volmachtbesluit Griffie” van 24 september 2008 tot verlening van mandaat wordt ingetrokken. VI Te bepalen dat dit besluit kan worden aangehaald als “ Mandaat- en volmachtbesluit Griffie Venlo” .
73
Raadsbesluit I.12 V
Te bepalen dat besluit in werking treedt op 1 januari 2010.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
Aldus besloten in de vergadering van 5 januari 2010.
De secretaris
De burgemeester
Venlo, 4 januari 2010
De burgemeester
74
Griffie
Volgnr.
Omschrijving bevoegdheid
Grondslag
Bevoegdheid van
Bevoegdh Bevoegdhei S eid aan d verder aan v
Volmacht 1.1
Het doen uitvoeren van adviesen onderzoekswerkzaamheden, het inhuren van externe bureaus en het aangaan van overige financiële verplichtingen ten behoeve van het functioneren van de raadsorganisatie en de griffie.
11. 1. Het vertegenwoordigen van de 2 gemeente bij het ondertekenen van overeenkomsten die krachtens een volmacht zijn aangegaan.
12. 13.
Machtiging Het voeren van correspondentie ter voorbereiding of uitvoering van raadsbesluiten.
14.
Het verstrekken van zakelijke inlichtingen aan derden omtrent algemeen geldende voorschriften en regelingen en over feiten en gegevens die geen beleidsaspecten bevatten.
Artikel 160, B&W eerste lid, sub b en sub e, Gemeentewet
Griffier
Medewerkers Griffie
M d v
M e
W v t 2 Artikel 171 Burgemeester Gemeentewet
Griffier
Gemeenteraad
Griffier
Medewerkers Griffie
Gemeenteraad
Griffier
Medewerkers Griffie
M c t b d a
Raadsbesluit I.12
15.
Het beantwoorden van verzoeken om informatie dan wel het deelnemen aan enquêtes.
16.
Personeel en Organisatie
17.
Gemeenteraad
Griffier
Medewerkers Griffie
Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Venlo (AGV) Hoofdstuk 1
18.
Bevoegdheid tot het aanbieden leerwerkplan werkzoekenden.
AGV 1:2:2
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
19.
Bevoegdheid tot het aanbieden werkzoekenden instapplan, binnen vastgesteld budget.
AGV 1:2:3
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
20.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden ingevolge de Beleidsregels werkoverleg.
AGV 1:4:1:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
21.
Hoofdstuk 2
22.
Bevoegdheid tot het openstellen vacatures en benoemen/ aanstellen van personeel binnen vastgestelde formatie.
AGV 2:4 en 2:5
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
23.
Algehele uitvoering van de AGV 2:4:2:1 bevoegdheden ingevolge de Beleidsregels werving en selectie.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
24.
Bevoegdheid veranderen aanstellingsomvang.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
25.
Uitzendkrachten/ inleen tijdelijk personeel
AGV 2:7 en 2:7a
76
G d
Raadsbesluit I.12
26.
Bevoegdheid tot inzet uitzendkrachten en inleen ander tijdelijk personeel, het aangaan van de daarop betrekking hebbende overeenkomsten, binnen de vastgestelde formatie of budget.
27.
Detacheringen
28.
Bevoegdheid medewerkers te detacheren bij andere instellingen/ organisaties en het aangaan van detacheringsovereenkomsten.
29.
Vakantiekrachten
30.
Bevoegdheid tot aanstellen/ benoemen vakantiekrachten.
31.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
Hoofdstuk 3
32.
Bevoegdheid bezoldiging niet uitkeren.
AGV 3:1:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
33.
Bevoegdheid tot opdracht geven volledige waarneming andere betrekking en toekennen vergoeding.
AGV 3:1:2, eerste lid
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
34.
Bevoegdheid tot opdracht geven tot (gedeeltelijke) waarneming andere betrekking en toekennen vergoeding.
AGV 3:1:2 , vijfde lid
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
35.
Bevoegdheid tot opdracht geven tot overwerk en toekennen vergoeding voor overwerk.
AGV 3:2 en 3:2:1:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
36.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden m.b.t. de overwerkvergoeding.
AGV 3:2:1:2
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
37.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden m.b.t. de maaltijdvergoeding bij overwerk.
AGV 3:2:1:3
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
38.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden m.b.t. de vergoeding bij rampen/ calamiteiten.
AGV 3:2:1:4
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
77
U l v
Raadsbesluit I.12
39.
Bevoegdheid tot toekennen toelage onregelmatige dienst.
AGV 3:3
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
40.
Bevoegdheid tot toekennen/ wijzigen/ intrekken verschuivingstoelage.
AGV 3:4:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
41.
Bevoegdheid tot toekennen ambtsjubileum gratificatie.
AGV 3:5 en 3:5:1:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
42.
Algehele uitvoering van AGV 3:5:1:2 bevoegdheden m.b.t. de diensttijd geldend voor ambtsjubilea.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
43.
Bevoegdheid tot toekennen eindejaarsuitkering.
AGV 3:6
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
44.
Bevoegdheid tot toekennen/ wijzigen/ intrekken persoonlijke toelage na bereiken maximum functionele schaal.
AGV 3:7:8
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
45.
Bevoegdheid tot toekennen afscheidsgratificatie.
AGV 3:8:1:1, 3:8:1:2 en 3:8:1:3
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
Griffier
46.
Hoofdstuk 3a
47.
Bevoegdheid tot indelen in de bij het functieniveau behorende salarisschaal.
AGV 3a:2:5:1 Gemeenteraad
Presidium
48.
Bevoegdheid tot vaststellen functiebeschrijving en OFS.
AGV 3a:2:5:2, Gemeenteraad artikel 4, lid 6
Presidium
49.
Bevoegdheid tot vaststellen functiewaardering.
AGV 3a:2:5:2, Gemeenteraad artikel 6, lid 1
Presidium
50.
Bevoegdheid tot vaststellen functieniveau.
AGV 3a:2:5:2, Gemeenteraad artikel 6, lid 2.
Presidium
51.
Bevoegdheid tot toekennen periodieke verhoging.
AGV 3a:2:6:1 Gemeenteraad
Presidium
78
Griffier
F w
Raadsbesluit I.12
52.
Bevoegdheid tot toekennen van extra salarisverhoging bij zeer goede of uitstekende functievervulling.
AGV 3a:2:7:1 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
53.
Bevoegdheid tot onthouden van periodieke verhoging.
AGV 3a:2:8:1 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
54.
Bevoegdheid tot vaststellen van het salaris bij indeling in een hogere schaal.
AGV 3a:2:9:1 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
55.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden m.b.t. de compensatie van werkzaamheden tijdens nachtelijke uren.
AGV 3a:3:2:2 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
56.
Bevoegdheid tot toekennen van AGV 3a:3:3:1 Gemeenteraad een toelage voor bereikbaarheidsen beschikbaarheidsdiensten.
Presidium
Griffier
57.
Bevoegdheid tot toekennen toelage extra bezwarende werkomstandigheden.
AGV 3a:3:4:1 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
58.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden m.b.t. de waardering en vergoeding voor het verrichten van werkzaamheden onder extra bezwarende omstandigheden.
AGV 3a:3:4:2 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
59.
Bevoegdheid tot toekennen van een chauffeurstoelage.
AGV 3a:3:7:1 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
60.
Bevoegdheid tot toekennen van een EHBO-toelage.
AGV 3a:3:8:1 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
61.
Bevoegdheid tot toekennen van een Bedrijfshulpverleningstoelage.
AGV 3a:3:9:1 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
62.
Bevoegdheid tot toekennen Afbouwtoelage.
AGV 3a:3:10:1
Presidium
Griffier
Gemeenteraad
79
Z i
Raadsbesluit I.12
63.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden m.b.t. het toekennen van een afbouwtoelage bij beëindigen/ verminderen van diverse toelagen.
AGV 3a:3:10:2
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
64.
Bevoegdheid tot toekennen vergoeding commissiewerkzaamheden.
AGV: 3a:4:2:1 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
65.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden m.b.t. tot toepassen overgangsbepalingen inzake (garantie) toelagen en salariëring.
AGV 3a:6:1:1 Gemeenteraad t/m 3a:6:4:1
Presidium
Griffier
66.
Hoofdstuk 4
67.
Bevoegdheid tot vaststellen andere omvang feitelijke arbeidsduur.
AGV 4:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
68.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden m.b.t. de arbeidsduur, werktijden en arbeidsduurverkorting.
AGV 4:2;1:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
69.
Bevoegdheid tot verlenen, kapitalisatie of uitbetalen opgebouwde verloftegoed uit voormalige verlofspaarmogelijkheid.
AGV 4:3
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
70.
Hoofdstuk 4a
71.
Bevoegdheid tot uitwisselen vakantie-uren tegen geld.
AGV 4a:1, vierde lid
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
72.
Bevoegdheid tot uitwisselen geld tegen vakantie-uren.
AGV 4a:2, derde lid
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
73.
Bevoegdheid tot verlagen bezoldiging, eindejaarsuitkering, vakantietoelage of urenvergoeding.
AGV 4a:3, eerste lid
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
80
Raadsbesluit I.12
74.
Bevoegdheid tot aanpassing Arbeidsvoorwaarden in de aanstelling/ arbeidsovereenkomst.
75. 76.
AGV 4a:4:1:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
Hoofdstuk 5a Algehele uitvoering van AGV 5a bevoegdheden met betrekking tot FPU Gemeenten en nieuwe seniorenmaatregelen.
77.
Hoofdstuk 6
78.
Bevoegdheid tot toekennen vakantie.
AGV 6:1:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
79.
Bevoegdheid tot toestaan dat overschrijding arbeidsduur per jaar wordt omgezet in vakantieuren.
AGV 6:2
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
80.
Bevoegdheid tot aanpassen van AGV 6:2:1 de duur van de vakantie voor deeltijders naar rato van omvang dienstverband.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
81.
Bevoegdheid tot vermeerderen AGV 6:2:1 en verminderen van de vakantieuren.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
82.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden m.b.t. vakantie.
AGV 6:2:1:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
83.
Bevoegdheid tot vaststelling tijdstippen vakantieverlof.
AGV 6:2:2, derde lid
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
84.
Bevoegdheid tot verminderen van AGV 6:2:3 het aantal vakantie-uren en bij ontslag uitbetaling van openstaande vakantie-uren.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
85.
Bevoegdheid tot het opschorten of verlengen van de vakantie in het dienstbelang.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
AGV 6:2:4
81
Raadsbesluit I.12
86.
Bevoegdheid tot het intrekken AGV 6:2:5 en Gemeenteraad van verleende vakantie en als 6:2:5:1 gevolg daarvan eventueel schade laten vergoeden dan wel gederfde vakantie-uren laten overschrijven naar volgend kalenderjaar (max. 80 uur).
Presidium
Griffier
87.
Bevoegdheid tot vakantie-uren overboeken naar volgend jaar.
AGV 6:2:6 en Gemeenteraad 6:2:6:1
Presidium
Griffier
88.
Bevoegdheid tot het toekennen van vergoeding als vanwege vakantie de ambtenaar bepaalde voordelen in verband met zijn betrekking derft.
AGV 6:2:7
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
89.
Bevoegdheid tot het uitbetalen vakantie-uren op basis van leeftijd.
AGV 6:2:8:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
90.
Bevoegdheid tot toekennen buitengewoon verlof.
AGV 6:4
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
91.
Bevoegdheid tot toekennen buitengewoon verlof in verband met huwelijk, geregistreerd partnerschap en viering 25-jarig ambtsjubileum.
AGV 6:4:1 en Gemeenteraad 6:4:1:1
Presidium
Griffier
92.
Bevoegdheid tot toekennen langdurend zorgverlof.
AGV 6:4:1a
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
93.
Bevoegdheid tot toekennen vakbondsverlof.
AGV 6:4:2, tweede en derde lid
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
94.
Bevoegdheid tot verlenen van AGV 6:4:2 buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging (vakbondsverlof).
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
95.
Bevoegdheid tot toekennen kortdurend zorgverlof en verrekeningswijze kortdurend zorgverlof.
AGV 6:4:3, eerste en vierde lid
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
96.
Bevoegdheid tot Inhouden bezoldiging bij non-activiteit.
AGV 6:4:4, tweede lid
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
82
A v m
Raadsbesluit I.12
97.
Algehele uitvoering van de AGV 6:4:4:1 bevoegdheden met betrekking tot buitengewoon verlof voor ambtenaren die een functie in een publiekrechtelijk college bekleden.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
98.
Bevoegdheid tot toekenning buitengewoon verlof overig.
AGV 6:4:5
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
99.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden m.b.t. buitengewoon verlof jeugd- en jongerenwerk.
AGV 6:4:5:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
100.
Algehele uitvoering van de AGV 6:4:5:2 bevoegdheden m.b.t. buitengewoon verlof voor begeleiding van zieken/ invaliden/ bejaarden bij reizen in georganiseerd verband.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
101.
Bevoegdheid tot toekennen onbezoldigd verlof bestuurder vereniging ambtenaren.
AGV 6:4:5a
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
102.
Bevoegdheid tot toekenning ouderschapsverlof.
AGV 6:5 en 6:5a
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
103.
Bevoegdheid tot terugvorderen genoten bezoldiging tijdens ouderschapsverlof.
AGV 6:5:5
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
104.
Bevoegdheid tot toekenning zwangerschaps- en bevallingsverlof, adoptieverlof.
AGV 6:7 en 6:8
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
105.
Bevoegdheid tot toekennen en intrekken onbetaald verlof i.v.m. de gemeentelijke levensloopregeling.
AGV 6:9
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
106.
Bevoegdheid tot beëindigen volledig onbetaald verlof i.v.m. schrijnende gevallen ten gevolge van ziekte langer dan 14 kalenderdagen.
AGV 6:11, tweede lid
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
107.
Hoofdstuk 6a
83
Raadsbesluit I.12
108.
Algehele uitvoering van AGV 6a bevoegdheden met betrekking tot de gemeentelijke levensloopregeling.
109.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
Hoofdstuk 7
110.
Bevoegdheid tot verplicht stellen van een periodiek geneeskundig onderzoek wegens ziekte.
AGV 7:2:4
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
111.
Bevoegdheid tot het verplichten van de ambtenaar, zich te onderwerpen aan een medisch onderzoek door de Arbodienst.
AGV 7:2:5
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
112.
Bevoegdheid tot AGV 7:2:6 buitendienststellen van een ambtenaar. Bevoegdheid tot verzoeken aan AGV 7:2:7 UWV om voorzieningen of maatregelen in belang van herstel gezondheid of arbeidsgeschiktheid.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
114.
Bevoegdheid tot korten AGV 7:3 bezoldiging na 6, 12 respectievelijk 24 maanden ziekte medewerker.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
115.
Bevoegdheid tot toekennen en AGV 7:5 beëindigen van een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de dienst.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
116.
Bevoegdheid tot toekennen en AGV 7:6 beëindigen van een overlijdensuitkering bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
117.
Bevoegdheid tot vergoeding AGV 7:7 kosten geneeskundige verzorging arbeidsongeschiktheid in en door de dienst.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
118.
Bevoegdheid tot verplichtingen werkgever in het kader van reintegratie.
AGV 7:9, Gemeenteraad eerste, tweede en derde lid
Presidium
Griffier
113.
84
O t l
M l
Raadsbesluit I.12
119.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden m.b.t. de voorschriften bij ziekteverzuim Bevoegdheid tot verplichtingen m.b.t. arbeidsongeschiktheid en re-integratie.
AGV 7:9:1:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
AGV Hoofdstuk 7
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
121.
Bevoegdheid tot bezoldiging uitbetalen aan anderen en nabetaling aan ambtenaar.
AGV 7:15:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
122.
Bevoegdheid tot verlenen toestemming terugkeer in betrekking na ziekte.
AGV 7:17
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
123.
Bevoegdheid tot in mindering brengen op bezoldiging van inkomsten andere betrekking.
AGV 7:18:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
124.
Bevoegdheid tot aanpassen van bezoldiging bij ziekte met ZWuitkering.
AGV 7:19
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
125.
Bevoegdheid tot aanpassen van bezoldiging bij ziekte met WWuitkering.
AGV 7:20
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
126.
Bevoegdheid tot aanpassen van bezoldiging bij ziekte met WIAuitkering.
AGV 7:21
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
127.
Bevoegdheid tot aanpassen van bezoldiging bij ziekte met bovenwettelijke aanvulling Pensioenreglement.
AGV 7:22
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
128.
Bevoegdheid tot toekennen van een garantie-uitkering.
AGV 7:27
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
120.
129.
Hoofdstuk 8
130.
Bevoegdheid tot verlenen ontslag AGV 8:1 en op eigen verzoek. 8:1:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
131.
Bevoegdheid tot verlenen ontslag AGV 8:2 wegens bereiken pensioengerechtigde leeftijd.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
85
Raadsbesluit I.12
132.
Bevoegdheid tot verlenen van ontslag na de 65 jaar.
133.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
Bevoegdheid tot verlenen ontslag AGV 8:3 wegens reorganisatie.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
134.
Bevoegdheid tot verlenen ontslag AGV 8:4 wegens arbeidsongeschiktheid.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
135.
Bevoegdheid tot verlenen ontslag AGV 8:5 wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Bevoegdheid tot verlenen ontslag AGV 8:5a onvoldoende meewerken aan reintegratie.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
137.
Bevoegdheid tot verlenen ontslag AGV 8:6 wegens onbekwaamheid / ongeschiktheid.
Gemeenteraad
Presidium
138.
Bevoegdheid tot verlenen ontslag AGV 8:8 wegens andere gronden.
Gemeenteraad
Presidium
139.
Bevoegdheid tot verlenen ontslag AGV 8:10 wegens pré-vut.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
140.
Bevoegdheid tot verlenen ontslag AGV 8:11 wegens FPU.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
141.
Bevoegdheid tot verlenen van AGV 8:12 en ontslag uit een tijdelijke aanstelling 8:12:1 of tijdelijke uren \ uitbreiding.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
142.
Bevoegdheid tot toekennen overlijdensuitkering aan nabestaanden van een ambtenaar.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
143.
Bevoegdheid tot verlenen AGV 8:17 gedeeltelijk ontslag bij vermindering formele arbeidsduur (al dan niet na tijdelijke uitbreiding).
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
144.
Hoofdstuk 10d AGV 10d
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
136.
145.
Bevoegdheid algehele uitvoering van de voorzieningen bij werkloosheid.
AGV 8:2a
AGV 8:16:2
86
Raadsbesluit I.12
146.
Hoofdstuk 15
147.
Bevoegdheid tot toestemming verlenen persoonlijk gebruik goederen of diensten van de gemeente.
AGV 15.1b
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
148.
Bevoegdheid tot toestemming AGV 15.1c verlenen, aannemen geschenken en gelden.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
149.
Algehele uitvoering van de AGV bevoegdheden met betrekking tot 15:1c:1:1 het aanvaarden van relatiegeschenken en uitnodigingen.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
150.
Bevoegdheid tot handhaving en uitvoering verplichting zich te gedragen naar de maatregelen van orde tot verblijf in kantoren, werkplaatsen/ mededeling verhindering betrekking te vervullen.
AGV 15:1d
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
151.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden m.b.t. nevenwerkzaamheden.
AGV 15:1e en Gemeenteraad 15:1e:1:1
Presidium
Griffier
152.
Bevoegdheid tot opdragen andere AGV 15:1:10, Gemeenteraad betrekking in dienstbelang. eerste lid
Presidium
Griffier
153.
Bevoegdheid tot opdragen van werkzaamheden en verrichten van beschikbaarheiddiensten.
Presidium
Griffier
154.
Bevoegdheid tot opleggen verplichting tot aanvaarden andere werkzaamheden bij buitengewone omstandigheden.
AGV 15:1:10, Gemeenteraad tweede lid, onder a, b en c AGV 15:1:11 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
155.
Bevoegdheid tot opleggen verplichting aan de medewerker tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van door de gemeente geleden schade.
AGV 15:1:12
Presidium
Griffier
Gemeenteraad
87
M 4
A v n
Raadsbesluit I.12
156.
Bevoegdheid tot opleggen verplichting aanzuiveren kastekort.
AGV 15:1:13
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
157.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden m.b.t. de functionerings/ ontwikkelingsgesprekken en personeelsbeoordeling.
AGV 15:1:15:1 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
158.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden m.b.t. het opleggen verplichting voorgeschreven kleding of uniform en onderscheidingstekenen te dragen.
AGV 15:1:16
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
159.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden m.b.t. het dragen van uniform of dienstkleding.
AGV 15:1:16:1 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
160.
Bevoegdheid tot opleggen verplichting in of meer nabij standplaats te gaan wonen.
AGV 15:1:17
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
161.
Bevoegdheid tot ontzeggen toegang tot de dienst.
AGV 15:1:19
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
162.
Bevoegdheid tot verbieden betreden arbeidsterrein bij infectieziekten.
AGV 15:1:20
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
163.
Bevoegdheid tot toekennen reisen verblijfskosten.
AGV 15:1:22
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
164.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden m.b.t. reis- en verblijfskosten (reisregeling).
AGV 15:1:22:1 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
165.
Bevoegdheid tot toekennen verzoek schadevergoeding kleding, uitrusting en motorvoertuig.
AGV 15:1:23:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
166.
Bevoegdheid tot toestemming AGV 15:1:24 gebruik eigen motorvoertuig voor de vervulling van de betrekking.
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
88
M t m v
M e
Raadsbesluit I.12
167.
Bevoegdheid tot opleggen verplichting tot het volgen van een opleiding.
AGV 15:1:26
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
168.
Bevoegdheid tot verlenen van verlof met behoud van bezoldiging bij volgen van onderwijs.
AGV 15:1:27:1 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
169.
Bevoegdheid tot toekennen van extra verlof of gratificatie bij bijzondere prestaties van de ambtenaar.
AGV 15:1:28
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
170.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden m.b.t. het toepassen van niet-structurele bijzondere beloningsvormen.
AGV 15:1:28:1 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
171.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden m.b.t. jubilea en afscheid.
AGV 15:3:1:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
172.
Algehele uitvoering van de AGV 15:3:1:2 bevoegdheden m.b.t. attenties bij bijzondere persoonlijke omstandigheden (lief en leed).
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
173.
Bevoegdheid tot plaatsen van stagiaires.
AGV 15:4:1:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
174.
Bevoegdheid tot toekennen stagevergoeding.
AGV 15:4:1:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
175.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden m.b.t. spaarloon gemeente Venlo.
AGV 15:5:1:1
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
176.
Algehele uitvoering van de bevoegdheden m.b.t. spaarloon oud medewerkers gemeente Tegelen.
AGV 15:5:1:2
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
AGV 17:1:1:1 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
177. 178.
Hoofdstuk 17 Bevoegdheid tot bepalen van de voorwaarden van de studie.
89
Raadsbesluit I.12
179.
Bevoegdheid tot inwinnen studieadvies en instellen psychologisch onderzoek.
AGV 17:1:1:2 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
180.
Bevoegdheid tot bepalen van de termijn van de studiefaciliteiten.
AGV 17:1:1:3 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
181.
Bevoegdheid tot intrekken van de AGV 17:1:1:4 Gemeenteraad studiefaciliteiten.
Presidium
Griffier
182.
Bevoegdheid tot verplichten van de ambtenaar tot bekend maken studieresultaten.
AGV 17:1:1:5 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
183.
Bevoegdheid tot verlenen vergoeding voor studiekosten.
AGV 17:1:1:6 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
184.
Bevoegdheid tot terugvorderen studiekosten.
AGV 17:1:1:7 Gemeenteraad
Presidium
Griffier
185.
Bevoegdheid tot verlenen verlof i.v.m. studie.
AGV 17:1:1:8 Gemeenteraad t/m 17:1:1:11
Presidium
Griffier
Bevoegdheid tot verlenen, terugvorderen verhuiskosten.
Hoofdstuk 18 AGV 18:1:2 Gemeenteraad t/m 18:1:5
Presidium
Griffier
186. 187.
188.
Bevoegdheid tot verlenen, intrekken en bepalen hoogte tegemoetkoming woonwerkverkeer.
AGV 18:1:6 t/m 18:1:8
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
189.
Bevoegdheid tot verlenen tegemoetkoming pensionkosten en reiskosten gezinsbezoek.
AGV 18:1:9
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
190.
Bevoegdheid tot bepalen duur tegemoetkoming reis- en verblijfkosten.
AGV 18:1:10
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
191. 192.
Hoofdstuk 21 Bevoegdheid tot gelijkstellen levenspartner met echtgenoot.
AGV 21:1:2
90
Raadsbesluit I.12
193.
194. 195. 196.
197. 198.
Hoofdstuk 21a Bevoegdheid tot toekennen AGV 21a:2:1 salaris. Bevoegdheid tot opdracht AGV 21a:3:1 scholing. Bevoegdheid tot verlenen ontslag AGV 21a:4:1 wegens reorganisatie.
Algemeen Bevoegdheid tot het voeren van schriftelijk verweer rechtbank / Centrale Raad van Beroep in personele beroepen (verweerschriften).
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
Gemeenteraad
Presidium
Griffier
91
I b v
Raadsbesluit I.13
GEMEENTERAAD
Verordening op de fractieondersteuning gemeente Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team GEGRF steller mw. M.J.A. Beijers doorkiesnummer 077 - 359 9530 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 16 juni 2009; gehoord de herindelingscommissie van 24 juni 2009; gelet op het bepaalde in artikel 33 van de Gemeentewet; mede gelet op de Wet tot samenvoeging van de gemeenten Arcen en velden en Venlo; besluit
vast te stellen de navolgende Verordening op de fractieondersteuning gemeente Venlo 2010;
Artikel 1
Vergoeding
199. Aan elke fractie gevormd op grond van de laatst gehouden verkiezing van de leden van de raad, wordt van gemeentewege jaarlijkse een financiële tegemoetkoming verleend in de kosten, die de fractie maakt voor ondersteuning bij haar werkzaamheden, waaronder de kosten van de commissieleden- niet raadsleden ex artikel 96, lid 1 Gemeentewet en met inachtneming van het bepaalde in artikel 99 Gemeentewet. 200. Bij de start van elke nieuwe raadsperiode wordt bij raadsbesluit de maximale vergoeding per fractie vastgesteld. De vergoeding wordt per fractie berekend naar het aantal zetels vermeerderd met een eventueel aan de fractie toegekende theoretisch aantal commissieleden, niet raadsleden. 201. Onder fractieondersteuning wordt eveneens commissieleden- niet raadsleden verstaan. 202. Buiten het bepaalde in artikel 3, lid 1 van de Verordening rechtspositie raads- en commissieleden kan het commissielid niet-raadslid als aangewezen fractieondersteuner een afzonderlijke vergoeding worden toegekend. Artikel 2 1. 2.
Besteding
De fracties besteden de bijdrage om hun volksvertegenwoordigende, kaderstellende en controlerende rol te versterken. De bijdrage mag niet gebruikt worden ter bekostiging van: ac. uitgaven die in strijd zijn met wettelijke bepalingen en overige regelingen; ad. uitgaven ten behoeve van bedrijven en instellingen waarover raadsleden middellijk of onmiddellijk zeggenschap hebben; ae. betalingen aan politieke partijen, met politieke partijen verbonden instellingen of natuurlijke personen anders dan ter vergoeding van prestaties (diensten of goederen) op basis van een gespecificeerde declaratie; af. giften en leningen; ag. uitgaven welke dienen te worden bestreden uit vergoedingen die de raadsleden ingevolge het Rechtspositiebesluit raadsleden en -commissieleden toekomen; ah. opleidingen voor raadsleden; ai. (her)verkiezing van raadsleden.
Artikel 3
Voorschot
Raadsbesluit
3. 4.
5.
De bijdrage voor fractieondersteuning wordt, in 2008 voor 29 februari en de volgende jaren vóór 31 januari van een kalenderjaar, als voorschot op dat kalenderjaar verstrekt. In een jaar waarin verkiezingen plaatsvinden wordt het voorschot verstrekt voor de maanden tot en met de maand waarin de verkiezingen plaatsvinden. In de eerste maand na de maand waarin de eerste vergadering van de nieuw gekozen raad plaatsvindt wordt het voorschot verstrekt voor de overige maanden van dat jaar. Het voorschot wordt verrekend met teveel ontvangen voorschotten in jaren waarvoor de raad de bijdragen heeft vastgesteld.
Artikel 4
Wijzigingen
6.
Indien het zetelaantal van een fractie ten gevolge van verkiezingen verandert, wijzigt de bijdrage. 7. Bij vermindering van het zetelaantal: op de eerste dag van de maand na de maand waarin de eerste vergadering van de nieuw gekozen raad plaatsvindt. 8. Bij vermeerdering van het zetelaantal: op de eerste dag van de maand waarin de eerste vergadering van de nieuw gekozen raad plaatsvindt. 9. Bij splitsing van de fractie wordt de op grond van artikel 1, lid 2 vastgestelde bijdrage voor de oorspronkelijke fractie verdeeld over de betrokken fracties naar evenredigheid van het aantal bij de splitsing betrokken leden. 10. Bij splitsing van een fractie wordt het aan de oorspronkelijke fractie verstrekte voorschot verrekend overeenkomstig de verdeling die volgt uit het tweede lid. Artikel 5
Reserve
11. De raad reserveert het in enig jaar niet gebruikte gedeelte van de bijdrage toekomende aan een fractie ter besteding door die fractie in de volgende jaren; 12. De reserve is niet groter dan 30% van de bijdrage die de fractie in het voorgaande kalenderjaar toekwam. Bedragen hoger dan 30% van de bijdrage die de fractie in het voorgaande kalenderjaar is toegekomen, worden verrekend met het voorschot. 13. Het beroep in enig jaar op de opgebouwde reserve komt tot uitdrukking in het verslag als bedoeld in artikel 6 over dat jaar. Bevoorschotting vindt desgevraagd plaats. 14. De reserve blijft na verkiezingen beschikbaar voor de fractie die onder dezelfde naam terugkeert, dan wel voor de fractie die naar het oordeel van de raad als rechtsopvolger daarvan kan worden beschouwd. 15. Bij splitsing van een fractie, wordt de reserve verdeeld over de betrokken fracties naar evenredigheid van het aantal bij de splitsing betrokken leden, voor zover deze reserve niet meer bedraagt dan 30% van de bijdrage die de oorspronkelijke fractie in het voorgaande kalenderjaar ontving.
94
Raadsbesluit
Artikel 6
Controle
16. De fracties leggen binnen 3 maanden na het einde van een kalenderjaar aan de raad verantwoording af over de besteding van de bijdrage voor de fractieondersteuning onder overlegging van een gespecificeerd verslag dat in elk geval een specificatie bevat van de gemaakte kosten en van de niet-bestede middelen, waaronder begrepen ontvangen rente. 17. De raad kan fracties te allen tijde ook tussentijds om informatie over de besteding van de fractieondersteuning verzoeken. 18. Controle van het verslag vindt plaats door de griffie. De fractie is te allen tijde verplicht desgevraagd de griffie inzage te verschaffen in de aan het verslag ten grondslag liggende bescheiden en fractieadministratie. De griffie brengt vervolgens advies uit aan het presidium en de raad. 19. De raad stelt na ontvangst van het advies van het presidium de bedragen vast van: a. de uitgaven van een fractie die in het vorig kalenderjaar bekostigd zijn; b. de wijziging van de reserve; c. de resterende reserve; d. de verrekening tussen de in onderdeel a. vermelde bedragen en het ontvangen voorschot en, voor zover nodig, de hoogte van de terugvordering van de ontvangen voorschotten. 20. Indien een fractie niet voldoet aan het bepaalde in het derde lid, kan de raad besluiten dat de uitkering in het nieuwe jaar wordt stopgezet totdat wel aan de verplichting is voldaan en de verplichting wordt opgelegd tot terugbetaling van het niet verantwoorde bedrag. Artikel 7 1. 2.
In werkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010. Op dat tijdstip wordt de Verordening op de fractieondersteuning gemeente Venlo 2008, vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo bij besluit van 30 januari 2008, ingetrokken.
Artikel 8
citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als “ Verordening op de fractieondersteuning gemeente Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
95
Raadsbesluit
Raadsbesluit I.14
GEMEENTERAAD
Instructie voor de griffier 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team GEGRH steller G. van Soest doorkiesnummer 077-3596924 e-mail
[email protected]
96
De raad van de gemeente Venlo; gehoord de herindelingscommissie van 9 november 2009; gelet op artikel 107a, tweede lid, van de Gemeentewet; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Instructie voor de griffier 2010;
Artikel 1 1. 2.
3.
Algemene ondersteuning
De griffier draagt zorg voor een goede en doelmatige ondersteuning van de leden van de raad. Hij draagt zorg voor een gedegen en tijdige advisering van derden aan de raad en de raadscommissies. Zo nodig adviseert de griffier de raad ten behoeve van de door de raad te nemen besluiten. Hij is verantwoordelijk voor een snel en adequaat verloop van voor het proces van besluitvorming noodzakelijke procedures.
Artikel 2
Werkgeversaspecten
1. De griffier heeft periodiek overleg met de burgemeester en de waarnemend raadsvoorzitter over aangelegenheden betreffende de invulling van de werkgeversrol van de raad. 2. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter van de raad voeren periodiek een functionerings- en/of beoordelingsgesprek met de griffier naar aanleiding van diens functioneren. Artikel 3
Bestuurlijk en ambtelijk overleg
1. De griffier kan deelnemen aan afstemmingsoverleg met de burgemeester en de secretaris. 2. De griffier heeft periodiek overleg met de secretaris over de planning en uitvoering van de termijnagenda, de kwaliteit van het bestuurlijk besluitvormingsproces en het afhandelen van verzoeken om ambtelijke bijstand. 3. De griffier treedt, als gemandateerd opdrachtgever van de raad, in overleg met de gemeentelijke accountant over de controle op de jaarrekening.
Raadsbesluit
Artikel 4
Agendering
1. De griffier ondersteunt de raad, het presidium, het fractievoorzittersoverleg en de commissies bij het vaststellen van de agenda van hun vergaderingen. 2. De griffier ondersteunt het presidium respectievelijk de raad bij het vaststellen van de termijnagenda. In dit kader signaleert de griffier thema’ s die voor de kaderstellende en controlerende rol van de raad relevant zijn en attendeert hij/zijde raad tijdig op maatschappelijke ontwikkelingen. Artikel 5
Bijstand voorzitters
1.
De griffier staat de voorzitter van de raad en diens plaatsvervanger ter zijde bij de zorg voor een goede voorbereiding en een goed verloop van de vergaderingen van de raad.
2.
De griffier draagt eveneens zorg voor het ter zijde staan van de voorzitters van de raadscommissies bij de zorg voor een goede voorbereiding en een goed verloop van de vergaderingen van de raadscommissies.
Artikel 6 1. 2. 3. 4.
Vergaderingen van de raad en de raadscommissies
De griffier is aanwezig bij de raadsvergaderingen en draagt zorg voor een goede en tijdige verslaglegging van de vergaderingen. De griffier draagt zorg voor ondersteuning van door de raad of door een commissie ingestelde werk- of themagroepen De griffier kan aanwezig zijn bij de vergaderingen van de raadscommissies. De griffier draagt zorg voor de verzending van de voorlopige agenda, de notulen en overige stukken aan de raadsleden.
Artikel 7
Ondersteuning Raadspresidium en Fractievoorzittersoverleg
1.
De griffier is aanwezig bij de vergaderingen van het presidium en het fractievoorzittersoverleg en draagt zorg voor een goede en tijdige verslaglegging van de vergaderingen.
2.
Indien het presidium of het fractievoorzittersoverleg aanvullende ondersteuning behoeft, draagt de griffier - in overleg met de voorzitter van de raad - er zorg voor dat deze ondersteuning gegeven wordt.
Artikel 8 Bestuurlijke besluitvorming 1.
2. 3. 4. 5. 6.
1
De griffier adviseert over het functioneren van de raadsorganisatie, doet voorstellen voor de totstandkoming en verbetering van procedures en draagt zorg voor de invoering van nieuwe of aangepaste werkprocessen. De griffier spreekt in overleg met voorzitter en gemeentesecretaris betrokkenen aan op de scheiding van rollen en verantwoordelijkheden. De griffier stimuleert de professionalisering van de raad inzake de effectiviteit van de bijdrage aan het besluitvormingsproces. De griffier bewaakt in het verlengde van de vigerende notitie Actieve Informatieplicht de kwaliteit en de tijdigheid van de informatieverstrekking door het college.1 De griffier controleert of de voorstellen aan de raad alle afgesproken noodzakelijke elementen bevatten. De griffier doet verslag van de uitvoering van raadsbesluiten en de afdoening van moties, amendementen, initiatiefvoorstellen.
Deze taak laat onverlet de taken van de burgemeester en gemeentesecretaris op dit punt.
98
Raadsbesluit
Artikel 9
Ondersteuning onderzoekscommissie
1. De griffier ondersteunt een onderzoekscommissie die de raad kan instellen op grond van artikel 155a van de Gemeentewet. 2. De griffier zorgt in overleg met de auditcommissie voor de coördinatie en afstemming van door leden van de raad gewenste onderzoeken, anders dan bedoeld in artikel 155a Gemeentewet. Artikel 10
Ambtelijke bijstand
De griffier draagt er, in overleg met de secretaris, zorg voor dat de leden van de raad desgevraagd ambtelijke bijstand verkrijgen, een en ander overeenkomstig de bepalingen van de Verordening op de ambtelijke bijstand en de fractieondersteuning 2010.
Artikel 11 Communicatie en informatie 1. De griffier geeft vorm aan het beleid met betrekking tot communicatie door en over de raad. 2. De griffier draagt bij aan een herkenbare positie van de raad en de raadsgriffie. 3. De griffier zorgt voor de organisatie en facilitering van raadsbrede activiteiten richting bevolking, waaronder wijkbezoeken en inspraakavonden. 4. De griffier verleent ondersteuning bij burgerinitiatieven. Hiertoe zorgt de griffier voor adequate voorlichting en begeleiding van burgers en ziet toe op de te volgen procedures. 5. De griffier draagt zorg voor de logistiek van informatie rond de raad, waaronder de archivering van stukken, de afhandeling van raadscorrespondentie en de verspreiding van vakliteratuur. Artikel 12 1. 2. 3. 4.
5.
Organisatie griffie
De griffier geeft leiding aan de griffie volgens de beginselen van integraal management. De griffier is bestuurder in de zin van de Wet op de Ondernemingsraden De griffier bewaakt de eenheid in de uitoefening van de taken van en namens de griffie. De griffier is gemandateerd opdrachtgever van de raad bij de uitvoering van advies- en onderzoekswerkzaamheden en de inhuur van externe bureaus ten behoeve van de raad. De griffier beheert de budgetten van de raad en de raadsgriffie, signaleert budgetoverschrijdingen en adviseert de raad over de wijze van omgaan hiermee.
Artikel 13
Verhindering en vervanging
Indien de griffier verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten doet hij daarvan tijdig mededeling aan de raad en wordt hij vervangen door degene die als plaatsvervangend griffier is aangewezen. Artikel 14
Slotbepaling
1. In alle gevallen, waarin deze instructie niet voorziet, pleegt de griffier, voor zover nodig, overleg met de voorzitter van de raad. 2. Deze instructie treedt in werking op 1 januari 2010. 3. Op dat moment worden ingetrokken a. de Instructie voor de griffier van de gemeente Venlo, vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo bij besluit van 6 januari 2003. b. de Instructie voor de griffier van de gemeente Arcen en Velden, vastgesteld door de gemeenteraad van Arcen en Velden bij besluit van 4 juli 2002.
99
Raadsbesluit
Artikel 15
Citeertitel
Deze instructie wordt aangehaald als “ Instructie voor de griffier 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
100
Raadsbesluit I.15
GEMEENTERAAD
Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team GEGRF steller mw. M.J.A. Beijers doorkiesnummer 077 - 359 9530 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 16 juni 2009; gehoor de herindelingscommissie d.d. 24 juni 2009; gelet op het bepaalde in artikel 16 van de Gemeentewet; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo;
besluit
vast te stellen het navolgende Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad Venlo 2010;
Artikel 1
Begripsomschrijvingen
In dit reglement wordt verstaan onder: e. voorzitter: de voorzitter van de raad of zijn vervanger; f. amendement: voorstel tot wijziging van een ontwerp-verordening of ontwerp-beslissing, naar de vorm geschikt om daarin direct te worden opgenomen; g. subamendement: voorstel tot wijziging van een aanhangig amendement, naar de vorm geschikt om direct te worden opgenomen in het amendement, waarop het betrekking heeft; h. motie: korte en gemotiveerde verklaring over een onderwerp waardoor een oordeel, wens of verzoek wordt uitgesproken; i. voorstel van orde: voorstel betreffende de orde van de vergadering; j. initiatiefvoorstel: een voorstel voor een verordening of een ander voorstel; k. interpellatie: het vragen van inlichtingen aan het college of de burgemeester over een onderwerp, dat niet vermeld staat op de agenda; l. college: het college van burgemeester en wethouders; m. secretaris: de gemeentesecretaris.
Artikel 2
De voorzitter
De voorzitter is belast met: a. het leiden van de vergaderingen van de raad en van het presidium; b. het handhaven van de orde; c. het doen naleven van het reglement van orde; d. hetgeen de Gemeentewet of dit reglement hem verder opdraagt. Artikel 2a
Plaatsvervanging voorzitter
21. De raad benoemt uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter. 22. De benoeming vindt plaats in de eerste vergadering van een nieuwe zittingsperiode en voorts tijdens de eerstvolgende reguliere vergadering na het tussentijds openvallen van een plaats.
Raadsbesluit
Artikel 3 1. 2. 3.
De griffier
De griffier is in elke vergadering van de raad en van het presidium aanwezig. Bij zijn verhindering of afwezigheid wordt de griffier vervangen door een door de raad daartoe aangewezen plaatsvervangend griffier. De griffier kan, indien de voorzitter hem daartoe uitnodigt, aan de beraadslagingen als bedoeld in dit reglement deelnemen.
Artikel 3a
De secretaris
De raad kan het college verzoeken de secretaris in de vergadering aanwezig te laten zijn en deel te laten nemen aan de beraadslagingen als bedoeld in dit reglement. Artikel 3b
Het presidium
1. 2.
De raad heeft een presidium. Het presidium bestaat uit de volgende leden: n. de voorzitter; o. de plaatsvervangend voorzitter van de raad; p. de voorzitters van de raadscommissies; q. afgevaardigden uit de nog niet vertegenwoordigde fracties; r. de griffier. 3. De leden - behoudens de griffier - hebben ieder in de vergaderingen van het presidium één stem. Bij staken van stemmen beslist de stem van de voorzitter. 4. Het presidium heeft tot taak de voorlopige agendering van de vergaderingen aan de raad, het bespreken van de dagelijkse gang van zaken in de commissies en de raad, aanbevelingen doen aan de raad inzake de organisatie van de werkzaamheden van de raad en van zijn commissies en de zorg voor een goede onderlinge afstemming. 5. De voorzitter kan voorstellen de secretaris uit te nodigen voor het presidium. 6. Het presidium bepaalt zijn vergaderschema. 7. De vergaderingen van het presidium zijn niet openbaar. 7a. De notulen van het presidium zijn openbaar. 8. De vergaderingen van het presidium kunnen doorgang vinden indien tenminste de helft van het aantal leden, onder wie tenminste de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter van de raad aanwezig is. Artikel 3c Het fractievoorzittersoverleg 1. Er is een fractievoorzittersoverleg, bestaande uit de voorzitter en de fractievoorzitters. 2. Elke fractievoorzitter wijst een raadslid aan, dat hem bij afwezigheid in het fractievoorzittersoverleg vervangt. 3. De griffier of diens vervanger is in elke vergadering van het fractievoorzittersoverleg aanwezig. 4. Het fractievoorzittersoverleg dient vooral ter bespreking van gevoelige zaken (personele aangelegenheden, strafrechtelijke zaken e.d.). 5. De vergaderingen en de notulen van het fractievoorzittersoverleg zijn niet openbaar.
Hoofdstuk 2 Artikel 4
Toelating van nieuwe leden; benoeming wethouders; fracties
Onderzoek geloofsbrieven; beëdiging
103
Raadsbesluit
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Bij elke benoeming van nieuwe leden van de raad stelt de raad een commissie in bestaande uit drie leden van de raad. De commissie onderzoekt de geloofsbrieven, de daarop betrekking hebbende stukken van nieuw benoemde leden en het proces-verbaal van het (centraal) stembureau. De commissie brengt na haar onderzoek van de geloofsbrieven verslag uit aan de raad en doet daarbij een voorstel voor een besluit. In het verslag wordt ook melding gemaakt van een minderheidsstandpunt. Na een raadsverkiezing roept de voorzitter de toegelaten leden van de raad op om in de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling, bedoeld in artikel 18 van de Gemeentewet, de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen. In geval van een tussentijdse vacaturevervulling roept de voorzitter een nieuw benoemd lid van de raad op voor de vergadering van de raad waarin over diens toelating wordt beslist om de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen. Bij de benoeming van een wethouder wordt conform het 1e lid een commissie ingesteld welke onderzoekt of de kandidaat voldoet aan de Gemeentewettelijke eisen. De werkwijze van deze commissie is overeenkomstig het 2e lid. De verdeling van de zitplaatsen in de raadszaal geschiedt door het presidium.
Artikel 5 1.
2.
3. 4.
Fracties
De leden van de raad, die door het centraal stembureau op dezelfde kandidatenlijst verkozen zijn verklaard, worden bij de aanvang van de zitting als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd. Indien boven de kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie in de raad deze aanduiding als naam. Indien geen aanduiding boven de kandidatenlijst was geplaatst, deelt de fractie in de eerste vergadering van de raad aan de voorzitter mee welke naam deze fractie in de raad wil voeren. De namen van degenen die als voorzitter van de fractie en als diens plaatsvervanger optreden worden zo spoedig mogelijk doorgegeven aan de voorzitter. a. Indien: 1. één of meer leden van een fractie als zelfstandige fractie gaan optreden; 2. twee of meer fracties als één fractie gaan optreden; 3. één of meer leden van een fractie zich aansluiten bij een andere fractie; wordt hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de voorzitter. b. Met de onder a beschreven veranderde situatie wordt rekening gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering van de raad na de mededeling daarvan.
104
Raadsbesluit
Hoofdstuk 3
Vergaderingen
Paragraaf 1 Tijdstip van vergaderen; voorbereidingen Artikel 6 1. 2.
De vergaderingen van de raad vinden in de regel plaats op de vierde woensdag van de maand, vangen aan om 19.00 uur en worden gehouden in het stadhuis. De voorzitter kan in bijzondere gevallen een andere dag en aanvangsuur bepalen of een andere vergaderplaats aanwijzen. Hij voert hierover, tenzij er sprake is van een spoedeisende situatie, overleg in het presidium.
Artikel 7 1. 2.
2.
3.
4.
2.
Agenda
In spoedeisende gevallen kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep tot uiterlijk 48 uur voor de aanvang van een vergadering een aanvullende agenda opstellen. Deze wordt met de daarbijbehorende stukken aan de leden van de raad verzonden, en openbaar gemaakt. Bij aanvang van de vergadering stelt de raad de agenda vast. Op voorstel van een lid van de raad of de voorzitter kan de raad bij de vaststelling van de agenda onderwerpen aan de agenda toevoegen of van de agenda afvoeren. Wanneer de raad een onderwerp onvoldoende voor de openbare beraadslaging voorbereid acht, kan hij het onderwerp verwijzen naar een commissie of aan het college nadere inlichtingen of advies vragen. Op voorstel van een lid van de raad of van de voorzitter kan de raad de volgorde van behandeling van de agendapunten wijzigen.
Artikel 8a 1.
Oproep
De voorzitter zendt ten minste 7 dagen voor een vergadering de leden van de raad een schriftelijke oproep onder vermelding van dag, tijdstip en plaats van de vergadering. De voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken, met uitzondering van de in artikel 25, 1e en 2e lid, van de Gemeentewet bedoelde stukken worden tegelijkertijd met de schriftelijke oproep aan de leden van de raad verzonden.
Artikel 8 1.
Vergaderfrequentie
Termijnagenda
De termijnagenda dient om de voortschrijdende strategische agenda’ s van raad en college vast te leggen, te koppelen en afspraken te maken over de termijnen waarop voorstellen voor besluitvorming aan de raad dienen te worden voorgelegd. Gehoord het college, stelt de raad halfjaarlijks de geprioriteerde termijnagenda vast.
Artikel 8b
De wethouder
Het presidium kan een of meer wethouders uitnodigen, al dan niet op zijn/hun verzoek, om in de vergadering aanwezig te zijn en aan de beraadslagingen deel te nemen. Artikel 9 1.
Ter inzage leggen van stukken
Stukken, die ter toelichting van de onderwerpen of voorstellen op de agenda dienen, worden gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep voor een ieder op het gemeentehuis ter inzage gelegd. De voorzitter maakt van de terinzagelegging melding in
105
Raadsbesluit
2. 3.
de openbare kennisgeving bedoeld in artikel 10. Indien na het verzenden van de schriftelijke oproep stukken ter inzage worden gelegd, wordt hiervan mededeling gedaan aan de leden van de raad en zo mogelijk in een openbare kennisgeving. Een origineel van een ter inzage gelegd stuk wordt niet buiten het gemeentehuis gebracht. Indien omtrent stukken op grond van artikel 25, 1e of 2e lid, van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd, blijven deze stukken in afwijking van het 1e lid, onder berusting van de griffier en verleent de griffier de leden van de raad inzage.
Artikel 10 1. 2.
3.
Openbare kennisgeving
De vergadering wordt door aankondiging in een of meer dag-, nieuws- of huis-aanhuisbladen - en door plaatsing op de gemeentelijke website - openbaar gemaakt. De openbare kennisgeving vermeldt: a. de datum, aanvangstijd en plaats, alsmede de voorlopige agenda van de vergadering; b. de wijze waarop en de plaats waar een ieder de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken kan inzien; c. de mogelijkheid tot het uitoefenen van het spreekrecht als bedoeld in artikel 14; De voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken worden, indien digitaal beschikbaar, op de gemeentelijke website geplaatst.
Paragraaf 2 Orde der vergadering Artikel 11 1.
2. 3.
Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekent ieder lid van de raad onmiddellijk de presentielijst. Aan het einde van elke vergadering wordt die lijst door de voorzitter en de griffier door ondertekening vastgesteld. Een raadslid dat na opening de vergadering betreedt of vóór sluiting verlaat geeft daarvan kennis aan de griffier, die hiervan aantekening maakt in de notulen. Zolang een raadslid zich niet op de in het tweede lid bedoelde wijze heeft afgemeld en daarvan in de notulen geen aantekening is gemaakt, wordt het raadslid geacht aanwezig te zijn.
Artikel 12 1.
2. 3.
Zitplaatsen
De voorzitter, de leden van de raad en de griffier hebben een vaste zitplaats, door de voorzitter na overleg in het presidium bij aanvang van iedere nieuwe zittingsperiode van de raad aangewezen. Indien daartoe aanleiding bestaat, kan de voorzitter de indeling herzien na overleg in het presidium. De voorzitter draagt zorg voor een zitplaats voor de leden van het college, secretaris en overige personen, die voor de vergadering zijn uitgenodigd.
Artikel 13 1.
Presentielijst
Opening vergadering; quorum
De voorzitter opent de vergadering op het vastgestelde uur, indien het daarvoor door de wet vereiste aantal leden van de raad blijkens de presentielijst aanwezig is.
106
Raadsbesluit
2.
Wanneer een kwartier na het vastgestelde tijdstip niet het vereiste aantal leden aanwezig is, bepaalt de voorzitter, na voorlezing van de namen der afwezige leden, dag en uur van de volgende vergadering, met inachtneming van artikel 20 van de Gemeentewet.
Artikel 14 1. 2.
3.
4. 5.
6.
Spreekrecht burgers
Na de opening van de vergadering kunnen andere aanwezige burgers gezamenlijk gedurende maximaal dertig minuten het woord voeren over geagendeerde onderwerpen. Het woord kan niet gevoerd worden: a. over een besluit van het gemeentebestuur waartegen bezwaar of beroep op de rechter openstaat of heeft opengestaan; b. over benoemingen, keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen; indien een klacht ex artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan of kon worden ingediend; c. over ingekomen stukken; d. door een persoon of groepering over een onderwerp waarover door deze persoon of groepering al in een commissievergadering het woord is gevoerd. Degene, die van het spreekrecht gebruik wil maken, meldt dit ten minste 24 uur voor de aanvang van de vergadering aan de griffier. Hij vermeldt daarbij zijn naam, adres en telefoonnummer en het onderwerp waarover hij het woord wil voeren. De voorzitter geeft het woord op volgorde van aanmelding. De voorzitter kan van de volgorde afwijken, indien dit in het belang is van de orde van de vergadering. Elke spreker krijgt maximaal 5 minuten het woord. De voorzitter verdeelt de spreektijd evenredig over de sprekers als er meer dan 6 sprekers zijn. De voorzitter kan tevens in bijzondere gevallen afwijken van de maximale lengte van de spreektijd. De spreker voert het woord, nadat de voorzitter hem dit heeft verleend. De voorzitter of een lid van de raad doet een voorstel voor de behandeling van de inbreng van de burger.
Artikel 15
Geluid en beeldregistraties
(Vervallen) Artikel 16
Primus bij hoofdelijke stemming
Alvorens de aangekondigde onderwerpen aan de orde te stellen, deelt de voorzitter mede bij welk lid van de raad, de hoofdelijke stemming zal beginnen. Daartoe wordt bij loting een volgnummer van de presentielijst aangewezen; bij het daar genoemde lid begint de hoofdelijke stemming. Artikel 17 1.
2. 3.
4.
Notulen
De ontwerp-notulen van de voorgaande vergadering worden, zo mogelijk, aan de leden van de raad toegezonden gelijktijdig met de schriftelijke oproep. De ontwerp-notulen worden gelijktijdig aan de overige personen, die het woord gevoerd hebben, toegezonden. Bij het begin van de vergadering worden, zoveel mogelijk, de notulen van de vorige vergadering vastgesteld. De leden, de voorzitter, de wethouders en de griffier hebben het recht, een voorstel tot verandering aan de raad te doen, indien de notulen onjuistheden bevatten of niet duidelijk weergeven hetgeen gezegd of besloten is. Een voorstel tot verandering dient voor de aanvang van de vergadering bij de griffier te worden ingediend. De notulen moeten inhouden:
107
Raadsbesluit
a.
5. 6.
de namen van de voorzitter, de griffier, de secretaris, de wethouders en de ter vergadering aanwezige leden, alsmede van de leden die afwezig waren en overige personen die het woord gevoerd hebben; b. een vermelding van de zaken die aan de orde zijn geweest; c. een zakelijke samenvatting van het gesprokene met vermelding van de namen van de aanwezigen die het woord voerden; d. een overzicht van het verloop van elke stemming, met vermelding bij hoofdelijke stemming van de namen van de leden die voor of tegen stemden, onder aantekening van de namen van de leden die zich overeenkomstig de Gemeentewet van stemming hebben onthouden; e. de tekst van de ter vergadering ingediende initiatiefvoorstellen en (eventuele) burgerinitiatiefvoorstellen, voorstellen van orde, moties, amendementen en subamendementen; f. bij het desbetreffende agendapunt de naam en de hoedanigheid van die personen aan wie het op grond van het bepaalde in artikel 25 door de raad is toegestaan deel te nemen aan de beraadslagingen. De notulen worden opgesteld onder de zorg van de griffier. De vastgestelde notulen worden door de voorzitter en de griffier ondertekend.
Artikel 18 4.
5.
Ingekomen stukken
Bij de raad ingekomen stukken, waaronder schriftelijke mededelingen van het college aan de raad, worden op een lijst geplaatst. Deze lijst wordt aan de leden van de raad toegezonden en ter inzage gelegd. Na de vaststelling van de notulen stelt de raad, op voorstel van het presidium, de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast.
Artikel 18a Hamerstukken 6.
7.
Na behandeling van de ingekomen stukken wordt ten aanzien van de op de agenda vermelde onderwerpen, waarover geen beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt gevraagd, terstond beslist. Indien over een voorstel geen stemming wordt gevraagd, is het aangenomen.
Artikel 19
Spreekregels
(Vervallen) Artikel 20
Volgorde sprekers
(Vervallen) Artikel 21
Aantal spreektermijnen
8.
De beraadslaging over een onderwerp of voorstel geschiedt in ten hoogste 2 termijnen, tenzij de raad anders beslist. 9. Elke spreektermijn wordt door de voorzitter afgesloten. 10. Een lid mag in een termijn niet meer dan één maal het woord voeren over hetzelfde onderwerp of voorstel. 11. Het 3e lid is niet van toepassing op: a. de rapporteur van een commissie; b. het lid dat een (sub)amendement, een motie of een initiatiefvoorstel heeft ingediend, voor wat betreft dat amendement, die motie of dat voorstel.
108
Raadsbesluit
12. Bij de bepaling hoeveel malen een lid over hetzelfde onderwerp of voorstel het woord heeft gevoerd, wordt niet meegerekend het spreken over een voorstel van orde.
Artikel 22
Spreektijd
Een lid van de raad kan een voorstel doen over de spreektijd van de leden en de overige aanwezigen. Artikel 23 1.
2.
3.
Een spreker mag in zijn betoog niet worden gestoord, tenzij: a. de voorzitter het nodig oordeelt hem aan het opvolgen van dit reglement te herinneren; b. een lid hem interrumpeert. De voorzitter kan bepalen dat de spreker zonder verdere interrupties zijn betoog zal afronden. Indien een spreker, zich beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen veroorlooft, afwijkt van het in behandeling zijnde onderwerp, een andere spreker herhaaldelijk interrumpeert, dan wel anderszins de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter tot de orde geroepen. Indien de betreffende spreker hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem gedurende de vergadering, waarin zulks plaats heeft, over het aanhangige onderwerp het woord ontzeggen. De voorzitter kan ter handhaving van de orde de vergadering voor een door hem te bepalen tijd schorsen en - indien na de heropening de orde opnieuw wordt verstoord - de vergadering sluiten.
Artikel 24 1. 2.
2.
Beraadslaging
De raad kan op voorstel van de voorzitter of een lid van de raad beslissen over één of meer onderdelen van een onderwerp of voorstel afzonderlijk te beraadslagen. Op verzoek van een lid van de raad of op voorstel van de voorzitter kan de raad besluiten de beraadslaging voor een door hem te bepalen tijd te schorsen teneinde het college of de leden de gelegenheid te geven tot onderling nader beraad. De beraadslagingen worden hervat nadat de schorsingsperiode verstreken is.
Artikel 25 1.
Handhaving orde; schorsing
Deelname aan de beraadslaging door anderen
De raad kan bepalen dat anderen dan de in de vergadering aanwezige leden van de raad, de leden van het college, de secretaris, de griffier en de voorzitter deelnemen aan de beraadslaging. Een beslissing daartoe wordt op voorstel van de voorzitter of één der leden van de raad genomen alvorens met de beraadslaging ten aanzien van het aan de orde zijnde agendapunt een aanvang wordt genomen.
Artikel 26
Stemverklaring
Na het sluiten van de beraadslaging en voordat de raad tot stemming overgaat, heeft ieder lid het recht zijn uit te brengen stem kort te motiveren. Artikel 27 1.
Beslissing
Wanneer de voorzitter vaststelt, dat een onderwerp of voorstel voldoende is toegelicht, sluit hij de beraadslaging, tenzij de raad anders beslist.
109
Raadsbesluit
2.
3.
Nadat de beraadslaging is gesloten, vindt na een stemming over eventuele (sub)amendementen, de stemming plaats over het voorstel, zoals het dan luidt, in zijn geheel tenzij geen stemming wordt gevraagd. Voordat de stemming over het voorstel in zijn geheel plaatsvindt, formuleert de voorzitter het voorstel over de te nemen eindbeslissing.
Paragraaf 3 Procedures bij stemmingen Artikel 28 1.
2.
3. 4.
5.
6. 7.
8.
Algemene bepalingen over stemming
De voorzitter vraagt of stemming wordt verlangd. Indien geen stemming wordt gevraagd en ook de voorzitter dit niet verlangt, stelt de voorzitter vast dat het voorstel zonder hoofdelijke stemming is aangenomen. In de vergadering aanwezige leden kunnen aantekening in de notulen vragen, dat zij geacht willen worden te hebben tegengestemd of zich op grond van artikel 28 Gemeentewet van stemming te hebben onthouden. Indien door een of meer leden stemming wordt gevraagd, doet de voorzitter daarvan mededeling. De voorzitter (of de griffier) roept de leden van de raad bij naam op hun stem uit te brengen. De stemming begint bij het lid dat daarvoor overeenkomstig artikel 16 is aangewezen. Vervolgens geschiedt de oproeping naar de volgorde van de presentielijst. Bij hoofdelijke stemming is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming aan de stemming op grond van artikel 28 Gemeentewet moet onthouden verplicht zijn stem uit te brengen. De leden brengen hun stem uit door het woord ‘ voor’ of ‘ tegen’ uit te spreken, zonder enige toevoeging. Heeft een lid zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, dan kan hij deze vergissing nog herstellen voordat het volgende lid gestemd heeft. Bemerkt het lid zijn vergissing pas later, dan kan hij nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt wel aantekening vragen dat hij zich heeft vergist; in de uitslag van de stemming brengt dit echter geen verandering. De voorzitter deelt de uitslag na afloop van de stemming mede, met vermelding van het aantal voor en tegen uitgebrachte stemmen. Hij doet daarbij tevens mededeling van het genomen besluit.
Artikel 28a Overige herstemmingen 1.
2. 3.
Indien de stemmen staken in een niet voltallige vergadering, wordt het nemen van een beslissing uitgesteld tot een volgende vergadering. Daarbij kunnen de beraadslagingen worden heropend. Indien de stemmen staken in een voltallige vergadering of in een ingevolge het 1e lid opnieuw belegde vergadering, is het voorstel niet aangenomen. Onder een voltallige vergadering wordt verstaan een vergadering waarin alle leden waaruit de raad bestaat, voor zover zij zich niet van deelneming aan de stemming moesten onthouden, een stem hebben uitgebracht.
Artikel 29 1.
Stemming over amendementen en moties
Indien een amendement op een aanhangig voorstel is ingediend, wordt eerst over dat amendement gestemd.
110
Raadsbesluit
2. 3.
4.
Indien op een amendement een subamendement is ingediend, wordt eerst over het subamendement gestemd en vervolgens over het amendement. Indien twee of meer amendementen of subamendementen op een aanhangig voorstel zijn ingediend, bepaalt de voorzitter de volgorde waarin hierover zal worden gestemd. Daarbij geldt de regel, dat het meest verstrekkende amendement of subamendement het eerst in stemming wordt gebracht. Indien aangaande een aanhangig voorstel een motie is ingediend, wordt eerst over het voorstel gestemd en vervolgens over de motie, tenzij de strekking van de motie minder vergaand is dan het voorstel.
Artikel 30
Stemming over personen
1.
Wanneer een stemming over personen voor een benoeming, het doen van een voordracht of het opstellen van een voordracht of aanbeveling moet plaatshebben, benoemt de voorzitter 3 leden tot stembureau. 2. Ieder ter vergadering aanwezig lid, dat zich niet op grond van de Gemeentewet van stemming moet onthouden, is verplicht een stembriefje in te leveren. De stembriefjes dienen identiek te zijn. 3. Er hebben zoveel stemmingen plaats als er personen zijn te benoemen, voor te dragen of aan te bevelen. De raad kan, op voorstel van de voorzitter, beslissen dat bepaalde stemmingen worden samengevat op één briefje. 4. Het stembureau onderzoekt of het aantal ingeleverde stembriefjes gelijk is aan het aantal leden, dat ingevolge het tweede lid verplicht is een stembriefje in te leveren. Wanneer de aantallen niet gelijk zijn worden de stembriefjes vernietigd zonder deze te openen en wordt een nieuwe stemming gehouden. 4a. De leden brengen hun stem uit door op het stembriefje de naam van de persoon te vermelden, voorafgegaan door het woord voor of tegen. 5. Voor het bepalen van de volstrekte meerderheid, als bedoeld in artikel 30 van de Gemeentewet, worden geacht geen stem te hebben uitgebracht die leden die geen behoorlijk stembriefje hebben ingeleverd. Onder een niet behoorlijk ingevuld stembriefje wordt verstaan: a. een blanco ingevuld stembriefje; b. een ondertekend stembriefje; c. een stembriefje waarop meer dan één naam is vermeld, tenzij de stemming verschillende vacatures betreft; d. een stembriefje waarbij, indien het een benoeming op voordracht betreft, op een persoon wordt gestemd die niet is voorgedragen; e. een stembriefje waarbij op een andere persoon wordt gestemd dan die waartoe de stemming is beperkt. 6. In geval van twijfel over de inhoud van een stembriefje beslist de raad, op voorstel van de voorzitter. 7. Onder de zorg van de griffier worden de stembriefjes onmiddellijk na vaststelling van de uitslag vernietigd. Artikel 31 1. 2.
Herstemming over personen
Wanneer bij de eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt tot een tweede stemming overgegaan. Wanneer ook bij deze tweede stemming door niemand de volstrekte meerderheid is verkregen, heeft een derde stemming plaats tussen twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd. Zijn bij de tweede stemming de
111
Raadsbesluit
3.
meeste stemmen over meer dan twee personen verdeeld, dan wordt bij een tussenstemming uitgemaakt tussen welke twee personen de derde stemming zal plaatshebben. Indien bij tussenstemming of bij de derde stemming de stemmen staken, beslist terstond het lot.
112
Raadsbesluit
Artikel 32 1.
2. 3.
Beslissing door het lot
Wanneer het lot moet beslissen over personen, worden de namen van hen tussen wie de beslissing moet plaatshebben, door de voorzitter op afzonderlijke, geheel gelijke, briefjes geschreven. Deze briefjes worden, nadat zij door het stembureau zijn gecontroleerd, op gelijke wijze gevouwen, in een stembokaal gedeponeerd en omgeschud. Vervolgens neemt de voorzitter een van de briefjes uit de stembokaal. Degene wiens naam op dit briefje voorkomt, is gekozen.
Hoofdstuk 4 Artikel 33 1.
2. 3.
4.
3. 4. 5.
2. 3. 4.
Moties
Ieder lid van de raad kan ter vergadering een motie indienen. Een motie moet om in behandeling genomen te kunnen worden schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend. De behandeling van een motie over een aanhangig onderwerp of voorstel vindt tegelijk met de beraadslaging over dat onderwerp of voorstel plaats. De behandeling van een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt plaats nadat alle op de agenda voorkomende onderwerpen zijn behandeld. Intrekking, door de indiener(s), van de motie is mogelijk, totdat over de motie gestemd wordt.
Artikel 35 1.
Amendementen
Ieder lid van de raad kan tot het sluiten van de beraadslagingen amendementen indienen. Een amendement kan het voorstel inhouden om een geagendeerd voorstel in één of meer onderdelen te splitsen, waarover afzonderlijke besluitvorming zal plaatsvinden. Alleen beraadslaagd kan worden over amendementen die ingediend zijn door leden van de raad, die de presentielijst getekend hebben en in de vergadering aanwezig zijn. Ieder lid dat in de vergadering aanwezig is, is bevoegd op het amendement dat door een lid is ingediend, een wijziging voor te stellen (subamendement). Elk (sub)amendement en elk voorstel moet om in behandeling genomen te kunnen worden schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend, tenzij de voorzitter - met het oog op het eenvoudige karakter van het voorgestelde -oordeelt, dat met een mondelinge indiening kan worden volstaan. Intrekking, door de indiener(s), van het (sub)amendement is mogelijk, totdat over het (sub)amendement gestemd wordt.
Artikel 34 1. 2.
Rechten van leden
Voorstellen van orde
De voorzitter en ieder lid van de raad kunnen tijdens de vergadering mondeling een voorstel van orde doen, dat kort kan worden toegelicht. Een voorstel van orde kan uitsluitend de orde van de vergadering betreffen. Over een voorstel van orde beslist de raad terstond. Bij het staken van de stemmen wordt het voorstel van orde geacht niet te zijn aangenomen.
113
Raadsbesluit
Artikel 36 1. 2. 3.
4.
5.
6. 7.
8.
Initiatiefvoorstel
Ieder lid kan een initiatiefvoorstel indienen. Een initiatiefvoorstel moet om in behandeling genomen te kunnen worden schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend. Het voorstel dient - voorzien van een advies van het college - eerst te worden behandeld in de raadscommissie, tenzij er dringende overwegingen zijn om het voorstel direct op de agenda van de eerstvolgende raadsvergadering te plaatsen. De voorzitter plaatst het voorstel op de agenda van de eerstvolgende vergadering, tenzij de schriftelijke oproep hiervoor reeds verzonden is. In dit laatste geval wordt het voorstel op de agenda van de daaropvolgende vergadering geplaatst en in stemming gebracht. De behandeling van het voorstel vindt plaats nadat alle op de agenda voorkomende voorstellen en onderwerpen zijn behandeld, tenzij het voorstel - met het oog op de orde van de vergadering - tezamen met een ander geagendeerd voorstel of onderwerp dient te worden behandeld. De raad kan voorwaarden stellen aan de indiening en behandeling van een voorstel, niet zijnde een voorstel voor een verordening. Op een spoedeisend initiatiefvoorstel, bijvoorbeeld inhoudende ontslag van een wethouder, zijn de bepalingen in dit artikel niet van toepassing. Een dergelijk voorstel kan na instemming van de raad terstond aan de agenda toegevoegd worden. Intrekking, door de indiener(s), van het initiatiefvoorstel is mogelijk, totdat over het initiatiefvoorstel gestemd wordt.
Artikel 36a Collegevoorstel 1. 2.
Een voorstel van het college aan de raad, dat vermeld staat op de agenda van de raadsvergadering, kan niet worden ingetrokken zonder toestemming van de raad. Indien de raad van oordeel is dat een voorstel, als bedoeld in het eerste lid, voor advies terug aan het college moet worden gezonden, bepaalt de raad in welke vergadering het voorstel opnieuw geagendeerd wordt.
Artikel 36b Interpellatie 1. 2.
3.
4. 5.
6.
Ieder lid kan een verzoek indienen tot het houden van een interpellatie. Het verzoek tot het houden van een interpellatie wordt, behoudens in naar het oordeel van de voorzitter spoedeisende gevallen, ten minste 48 uur voor de aanvang van de vergadering schriftelijk bij de voorzitter ingediend. Het verzoek bevat een duidelijke omschrijving van het onderwerp waarover inlichtingen worden verlangd alsmede de te stellen vragen. De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van de raad en de wethouders. Bij de vaststelling van de agenda van de eerstvolgende vergadering na indiening van het verzoek wordt het verzoek in stemming gebracht. Voor behandeling door de raad is vereist dat minimaal 1/5 deel van het aantal raadsleden instemt met de interpellatie. De raad bepaalt op welk tijdstip tijdens de vergadering de interpellatie zal worden gehouden. Slechts één interpellant voert het woord tijdens de interpellatie. Ingeval er meerdere leden willen interpelleren dienen zij onderling af te stemmen wie het woord zal voeren. De interpellant voert niet meer dan tweemaal het woord, de burgemeester en de wethouders niet meer dan eenmaal. Daarna kan de raad met elkaar en met het college in debat gaan. De interpellant heeft het recht een slotverklaring af te leggen.
114
Raadsbesluit
Artikel 37 1. 2.
3.
4.
5. 6.
Schriftelijke vragen
Ieder lid kan schriftelijke vragen stellen aan het college. Schriftelijke vragen worden kort en duidelijk geformuleerd. De vragen kunnen van een toelichting worden voorzien. Bij de vragen wordt aangegeven of schriftelijke of mondelinge beantwoording wordt verlangd. Vragen die niet voldoen aan het hiervoor gestelde worden per omgaande aan de indiener teruggestuurd. De vragen worden bij de griffier ingediend. Deze draagt er zorg voor dat de vragen zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van de raad en het college of de burgemeester worden gebracht. Schriftelijke beantwoording vindt zo spoedig mogelijk plaats, in ieder geval binnen dertig dagen, nadat de vragen zijn binnengekomen. Mondelinge beantwoording vindt plaats in de eerstvolgende raadsvergadering. Indien beantwoording niet binnen deze termijnen kan plaatsvinden, stelt het verantwoordelijk lid van het college de vragensteller hiervan gemotiveerd in kennis, waarbij de termijn aangegeven wordt, waarbinnen beantwoording zal plaatsvinden. Dit bericht wordt behandeld als een antwoord. De antwoorden van het college of de burgemeester worden door tussenkomst van de griffier aan de leden van de raad medegedeeld. De vragensteller kan, bij schriftelijke beantwoording in de eerstvolgende raadsvergadering en bij mondelinge beantwoording in dezelfde raadsvergadering, na de behandeling van de op de agenda voorkomende onderwerpen nadere inlichtingen vragen omtrent het door de burgemeester of door het college gegeven antwoord, tenzij de raad anders beslist.
Artikel 37a Vragenuur 1. 2.
3.
4. 5. 6. 7. 8.
9.
Ieder lid kan mondelinge vragen stellen aan het college. Overeenkomstig een vastgesteld schema is er een vragenuur, tenzij er bij de voorzitter geen vragen zijn ingediend. In bijzondere gevallen kan het presidium bepalen dat het vragenuur op een ander tijdstip wordt gehouden. De voorzitter bepaalt op welk tijdstip het vragenuur eindigt. Het lid van de raad, dat tijdens het vragenuur vragen wil stellen, meldt dit - onder aanduiding van het onderwerp - ten minste 24 uur voor aanvang van het vragenuur bij de voorzitter. De voorzitter kan, na overleg met het presidium, weigeren een onderwerp tijdens het vragenuur aan de orde te stellen indien hij het onderwerp niet voldoende nauwkeurig acht aangegeven. De voorzitter bepaalt de volgorde, waarin aangemelde onderwerpen tijdens het vragenuur aan de orde worden gesteld. De voorzitter bepaalt per onderwerp de spreektijd voor de vragensteller, voor het college, voor de burgemeester en voor de overige leden van de raad. Per onderwerp wordt aan de vragensteller het woord verleend om één of meer vragen aan het college of de burgemeester te stellen en een toelichting daarop te geven. Na de beantwoording door het college of de burgemeester krijgt de vragensteller, desgewenst, het woord om aanvullende vragen te stellen. Vervolgens kan de voorzitter aan andere leden van de raad het woord verlenen om hetzij aan de vragensteller, hetzij aan het college of de burgemeester vragen te stellen over hetzelfde onderwerp. Tijdens het vragenuur kunnen geen moties worden ingediend en worden geen interrupties toegelaten.
115
Raadsbesluit
116
Raadsbesluit
Artikel 38 1.
2. 3. 4.
Inlichtingen
Indien een lid van de raad over een onderwerp inlichtingen, als bedoeld in de artikelen 169, 3e lid, en 180, derde lid, van de Gemeentewet, verlangt, wordt een verzoek daartoe, door tussenkomst van de griffier, schriftelijk ingediend bij het college of de burgemeester. De griffier draagt er zorg voor dat de overige leden van de raad een afschrift van dit verzoek krijgen. De verlangde inlichtingen worden mondeling of schriftelijk in de eerstvolgende of in de daarop volgende vergadering gegeven. De gestelde vragen en het antwoord vormen een agendapunt voor de vergadering, waarin de antwoorden zullen worden gegeven.
Artikel 38a Onderzoeksrecht 1.
2.
Indien één of meer leden de raad willen voorstellen nader onderzoek in te stellen naar het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur, wordt daarvoor een schriftelijk voorstel ingediend bij de voorzitter onder opgave van een omschrijving van het onderwerp van onderzoek, een toelichting en zo mogelijk de namen van de te horen getuigen en deskundigen. Indien de raad besluit tot het instellen van een onderzoek, zoals bedoeld in het 1e lid, geschiedt dit met inachtneming van artikel 155a t/m 155f van de Gemeentewet en de Verordening op het onderzoeksrecht van de raad.
Hoofdstuk 5 Artikel 39
Begroting en rekening
Procedure begroting
Onverminderd het bepaalde in de Gemeentewet geschiedt de voorbereiding, het onderzoek, de behandeling en de vaststelling van de begroting volgens een procedure die de raad, op voorstel van het presidium, vaststelt. Artikel 40
Procedure jaarrekening
Onverminderd het bepaalde in de Gemeentewet geschiedt de voorbereiding en het onderzoek van de jaarrekening en het jaarverslag, alsmede de vaststelling van de jaarrekening en van een eventueel indemniteitsbesluit volgens een procedure die de raad, op voorstel van het presidium, vaststelt. Hoofdstuk 6 Artikel 41 1.
Lidmaatschap van andere organisaties
Verslag; verantwoording
Een lid van de raad, een wethouder, de burgemeester of de secretaris, die door de gemeenteraad is aangewezen tot lid van het algemeen bestuur van een openbaar lichaam of van een ander gemeenschappelijk orgaan, ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen, heeft het recht (om in aansluiting op de behandeling van de lijst van ingekomen stukken òf voor het sluiten van de vergadering) verslag te doen over zaken die in het algemeen bestuur als bedoeld aan de orde zijn. Door de raad gewenste bespreking van dit verslag kan de voorzitter verwijzen naar de desbetreffende commissie.
117
Raadsbesluit
2.
3.
4.
Ieder lid van de raad kan aan een persoon, als bedoeld in het eerste lid, schriftelijke vragen stellen. De regels voor het stellen van schriftelijke vragen, vastgesteld in artikel 37, zijn van overeenkomstige toepassing. Wanneer een lid van de raad een persoon, als bedoeld in het eerste lid, ter verantwoording wenst te roepen over zijn wijze van functioneren als zodanig, besluit de raad over het toestaan daarvan. De regels voor het vragen van inlichtingen, vastgesteld in artikel 38, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op andere organisaties of instituties, waarin de raad één van zijn leden heeft benoemd.
Hoofdstuk 7 Artikel 42 1.
2.
3.
4. 5.
2.
Algemeen
Op een besloten vergadering zijn de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing voorzover deze bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering. De voorzitter schorst de openbare vergadering, nadat tenminste eenvijfde deel van de leden die de presentielijst hebben getekend daarom verzoekt of de voorzitter dit nodig oordeelt. De voorzitter verzoekt de ambtenaren, pers en publiek de zaal te verlaten met uitzondering van de notulist, een medewerker ten behoeve vande geluidsvoorziening, een medewerker van de bodedienst, een medewerker van de griffie en eventueel andere door hem aan te wijzen ambtenaren. De raad beslist of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd. Indien de raad instemt met het beraadslagen met gesloten deuren, opent de voorzitter de besloten vergadering.
Artikel 43 1.
Besloten vergadering
Notulen
De notulen van een besloten vergadering worden niet rondgedeeld, maar liggen uitsluitend voor de leden ter inzage. Deze notulen worden zo spoedig mogelijk in een besloten vergadering ter vaststelling aangeboden. Tijdens deze vergadering neemt de raad een besluit over het al dan niet openbaar maken van deze notulen. De vastgestelde notulen wordt door de voorzitter en de griffier ondertekend.
Artikel 44
Geheimhouding
Voor de afloop van de besloten vergadering beslist de raad overeenkomstig artikel 25, 1e lid, van de Gemeentewet of omtrent de inhoud van de stukken en het verhandelde geheimhouding zal gelden. De raad kan besluiten de geheimhouding op te heffen. Artikel 45
Opheffing geheimhouding
Indien de raad op grond van artikel 25, 3e en 4e lid, artikel 55, 2e en 3e lid, of artikel 86, 2e en 3e lid, van de Gemeentewet voornemens is de geheimhouding op te heffen wordt, indien daarom wordt verzocht door het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met het desbetreffende orgaan overleg gevoerd.
118
Raadsbesluit
Hoofdstuk 8 Artikel 46 1. 2.
Toehoorders en pers
Toehoorders en pers
De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare vergaderingen bijwonen. Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden.
Artikel 46a Geluid- en beeldregistraties Degenen die in de vergaderzaal tijdens de raadsvergadering geluid- dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen. Artikel 47
Verbod gebruik mobiele telefoons
In de vergaderzaal, met inbegrip van de publieke tribune, is tijdens de vergadering het gebruik, alsmede het standby houden van mobiele telefoons of andere communicatiemiddelen, die inbreuk kunnen maken op de orde van de vergadering, zonder toestemming van de voorzitter, niet toegestaan.
Hoofdstuk 9 Artikel 48
Burgerinitiatief
Burgerinitiatiefvoorstel
In dit reglement wordt verstaan onder een burgerinitiatiefvoorstel: een voorstel van een initiatiefgerechtigde om een onderwerp op de agenda van de vergadering van de raad te plaatsen. Artikel 49 1. 2.
Initiatiefgerechtigd zijn degenen die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de gemeenteraad. Voor de beoordeling of aan de vereisten voor initiatiefgerechtigdheid is voldaan, is de toestand op de dag van indiening van het verzoek bepalend.
Artikel 50 1. 2.
Initiatiefgerechtigd
Verzoek
De raad plaatst een burgerinitiatiefvoorstel op de agenda van zijn vergadering indien daartoe door een initiatiefgerechtigde een geldig verzoek is ingediend. Ongeldig is het verzoek dat: a. niet door ten minste 300 initiatiefgerechtigden wordt ondersteund; b. een onderwerp als bedoeld in artikel 51 bevat, of c. niet voldoet aan de voorwaarden, gesteld in artikel 52.
Artikel 51
Afbakening
Een burgerinitiatiefvoorstel houdt niet in: a. een onderwerp dat niet behoort tot de bevoegdheid van de raad; b. een vraag over het gemeentelijk beleid;
119
Raadsbesluit
c. d. e.
een klacht in de zin van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht over een gedraging van het gemeentebestuur; een bezwaar in de zin van hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht tegen een besluit van het gemeentebestuur, of een onderwerp waarover tijdens de raadsperiode waarin indiening van het voorstel plaatsvindt door de raad een besluit is genomen.
Artikel 52 1. 2.
3.
Het verzoek tot plaatsing van een burgerinitiatiefvoorstel op de agenda van de vergadering van de raad wordt schriftelijk ingediend bij de burgemeester. Het verzoek bevat ten minste: a. een nauwkeurige omschrijving van het burgerinitiatiefvoorstel; b. een toelichting op het burgerinitiatiefvoorstel; c. de achternaam, de voornamen, het adres, de geboortedatum en de handtekening van de verzoeker en zijn plaatsvervanger, en d. een lijst met de voornamen, achternamen, adressen, geboortedata en handtekeningen van de initiatiefgerechtigden die het verzoek ondersteunen. Voor de indiening van het verzoek wordt gebruik gemaakt van het in bijlage 1 en 2 van deze verordening opgenomen model.
Artikel 53 1.
2. 3. 4.
5.
6.
Indiening verzoek
Behandeling verzoek door de raad
De raad beslist in de eerstvolgende vergadering na de datum van indiening van het verzoek of het burgerinitiatiefvoorstel op de agenda van de vergadering van de raad wordt geplaatst, met dien verstande dat ten minste drie weken is gelegen tussen de dag van indiening van het verzoek en de dag van de vergadering waarin op het verzoek wordt beslist. Indien de raad het verzoek afwijst wegens strijd met artikel 51, onder a, kan de raad het voorstel doorzenden aan burgemeester en wethouders. Indien de raad het verzoek toewijst, dan agendeert hij het burgerinitiatiefvoorstel voor de eerstvolgende vergadering van de raad. De burgemeester nodigt de verzoeker schriftelijk uit voor de vergadering waarvoor het burgerinitiatiefvoorstel is geagendeerd. De verzoeker of zijn plaatsvervanger heeft tijdens deze vergadering de gelegenheid om zijn burgerinitiatiefvoorstel mondeling nader toe te lichten. Zo spoedig mogelijk nadat de raad over het burgerinitiatiefvoorstel een besluit heeft genomen wordt dit besluit bekendgemaakt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van het besluit mededeling gedaan aan verzoeker.
Artikel 54
Jaarverslag
De burgemeester brengt over elk jaar een verslag uit over de werking van het recht van burgerinitiatief in de praktijk.
120
Raadsbesluit
Hoofdstuk 10 Artikel 55
Slotbepalingen
Uitleg reglement
In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van het reglement, beslist de raad op voorstel van de voorzitter. Artikel 56 1. 2.
Inwerkingtreding
Dit reglement treedt in werking op 1 januari 2010. Op die datum wordt ingetrokken: a. het Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad 2007, vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo bij besluit van 20 december 2006; b. het Reglement van Orde van de Gemeenteraad van Arcen en Velden 2007, vastgesteld door de gemeenteraad van Arcen en Velden bij besluit van 28 juni 2007.
Artikel 57
Citeertitel
Dit reglement kan worden aangehaald als “ Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
121
Raadsbesluit I.16
GEMEENTERAAD
Reglement op de auditcommissie gemeente Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team GEGRF steller mw. M.J.A. Beijers doorkiesnummer 077 - 359 9530 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 19 mei 2009; gehoord de herindelingscommissie van 24 juni 2009; gelet op artikel 4, 3e lid van de verordening voor de controle op het financieel beheer en op de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Venlo ex artikel 213 Gemeentewet; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen het navolgende Reglement op de auditcommissie gemeente Venlo 2010;
Artikel 1 3.
4. 5.
De auditcommissie is: communicatieplatform tussen raad en accountant; afstemmings- en coördinerend orgaan voor de controleactiviteiten van de raad (met name voor wat betreft rekenkamer, rekeningencommissie, onderzoeken artikel 213a en artikel 155a). Hierin zijn de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders vertegenwoordigd, een ieder voor zover het de eigen bevoegdheden betreft. De auditcommissie is geen commissie als bedoeld in hoofdstuk V van de Gemeentewet.
Artikel 2 6.
Conform de verordening voor de controle op het financieel beheer en op de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Venlo kent de auditcommissie de volgende leden: drie vertegenwoordigers uit de raad; een vertegenwoordiger van de raadsgriffie; de portefeuillehouder Financiën; de concerncontroller; het hoofd afdeling Beleidsplanning en Concernfinanciën. 7. Benoeming van leden vindt plaats door het fractievoorzittersoverleg. 8. De auditcommissie kan in bijzondere gevallen het fractievoorzittersoverleg verzoeken om plaatsvervangende leden te benoemen. 9. De secretaris van de rekenkamer is als toehoorder aanwezig bij de vergaderingen van de auditcommissie. 10. De auditcommissie kan de accountant uitnodigen om aanwezig te zijn bij een vergadering, al dan niet om toelichting te verschaffen. 11. Stemgerechtigd zijn de vertegenwoordigers uit de raad, die in voorkomende gevallen bij meerderheid besluiten. Artikel 3 De auditcommissie kiest uit haar midden een voorzitter, zijnde een raadslid. Artikel 4
Raadsbesluit
12. De griffie is verantwoordelijk voor het secretariaat van de auditcommissie. 13. De griffie draagt in samenwerking met de afdeling Beleidsplanning en Concernfinanciën zorg voor de verdere ambtelijke ondersteuning. Artikel 5 14. De zittingsduur van de leden is gelijk aan de duur van hun functie, respectievelijk het raadslidmaatschap. 15. In tussentijds ontstane vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien. Artikel 6 16. De auditcommissie draagt zorg voor de afstemming van de activiteiten van raad en college op het gebied van controle op het financieel beheer en op de inrichting van de financiële organisatie. 17. De auditcommissie is belast met de assistentie van de raad bij het toezicht houden op: de betrouwbaarheid en de relevantie van de financiële verslaglegging; (de effectiviteit van) de beheersing van risico’ s binnen de gemeente; het functioneren van de externe accountant; de naleving van wet- en regelgeving en andere relevante voorschriften. 18. Tot het pakket van de auditcommissie worden de volgende voorbereidingstaken gerekend: voorstel tot het benoemen van (respectievelijk het beëindigen van de relatie met) een accountant door de raad inclusief voorbereiding mogelijke aanbestedingsprocedure ten behoeve van de nieuwe accountant; raadsvoorstel als bedoeld in artikel 2 lid 3 van de Controleverordening ex artikel 213 gemeentewet, waarin een programma van eisen ten aanzien van de accountant wordt vastgesteld; periodiek overleg met de accountant waarin zaken als bedoeld in artikel 2 lid 4 van de Verordening voor de controle op het financieel beheer en op de inrichting van de financiële organisatie worden besproken; evalueren van het functioneren van de accountant; al datgene dat de auditcommissie in de uitoefening van haar taak van belang acht.
124
Raadsbesluit
Artikel 7 19. De auditcommissie vergadert voorafgaand aan de controle van de programmarekening door de accountant, na afloop van de interim-controle en na afloop van de controle van de programmarekening door de accountant en voorts zo dikwijls de voorzitter of twee leden van de auditcommissie, met opgaaf van redenen, dit nodig achten. 20. De agenda komt tot stand onder verantwoordelijkheid van de voorzitter, in samenspraak met de griffier. 21. Agenda en vergaderstukken worden zeven dagen vóór de vergadering aan de leden toegestuurd. Artikel 8 22. De vergaderingen van de auditcommissie vinden achter gesloten deuren plaats. 23. De auditcommissie kan op grond van een belang, als bedoeld in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur omtrent het in een vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de auditcommissie worden overgelegd geheimhouding opleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. 24. Geheimhouding omtrent het in een vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. 25. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen in acht genomen totdat de auditcommissie haar opheft. 26. De onder het 2e lid bedoelde geheimhouding kan ook worden opgelegd door de voorzitter van de auditcommissie, ten aanzien van stukken die aan de auditcommissie worden overgelegd. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. 27. De onder het 3e lid bedoelde geheimhouding wordt in acht genomen totdat degene die de verplichting heeft opgelegd, dan wel bij meerderheid van stemmen de auditcommissie, haar opheft. 28. Indien de auditcommissie zich ter zake van het behandelde waarvoor een verplichting tot geheimhouding geldt tot de raad of het college heeft gericht, wordt de geheimhouding in acht genomen totdat de raad of het college haar opheft. Artikel 9 29. Van het besprokene ter vergadering wordt, onder verantwoordelijkheid van de griffier, een besluiten- en afsprakenlijst opgesteld. Het concept wordt aan de leden van de auditcommissie gestuurd met het verzoek om binnen 2 weken te reageren. Reacties worden indien mogelijk verwerkt. Indien na 2 weken geen op- of aanmerkingen zijn gemaakt die inhoudelijk afwijken van het concept, is het verslag daarmee vastgesteld en wordt het ter kennisname aan raad en college gestuurd. 30. In het geval er wel inhoudelijk afwijkende opmerkingen naar voren zijn gebracht wordt het verslag in de eerstvolgende vergadering van de auditcommissie alsnog vastgesteld en aan raad en college gestuurd. Artikel 10 1. 2.
Dit reglement treedt in werking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip wordt ingetrokken: a. het Reglement op de auditcommissie, vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo bij besluit van 28 september 2005;
125
Raadsbesluit
b.
het Reglement voor de Auditcommissie, vastgesteld door de gemeenteraad van Arcen en Velden bij besluit van 7 december 2006.
Artikel 11 Dit reglement kan worden aangehaald als het “ Reglement op de auditcommissie gemeente Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
126
Raadsbesluit I.17
GEMEENTERAAD
Gedragscode raadsleden gemeente Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team GEGRF steller mw. M.J.A. Beijers doorkiesnummer 077 - 359 9530 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 19 mei 2009; gehoord de herindelingscommissie van 24 juni 2009; gelet op het bepaalde in artikel 15, lid 3 van de Gemeentewet; mede gelet op de Wet tot samenvoeging van de gemeenten Arcen en velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Gedragscode raadsleden gemeente Venlo 2010;
1. 1.1.
1.2. 1.3. 1.4. 2.
Algemene bepalingen Deze gedragscode geldt voor alle raadsleden, alsmede de commissieleden nietraadsleden. Waar verder wordt gesproken over raadsleden worden ook de commissieleden niet-raadsleden bedoeld. In gevallen, waarin de code niet voorziet of waarbij de toepassing niet eenduidig is, vindt bespreking in het presidium plaats. De code is openbaar en door derden te raadplegen. De leden van de raad ontvangen bij hun aantreden een exemplaar van de code. Kernbegrippen
2.1.
Raadsleden stellen bij hun handelen de kwaliteit van het lokale openbaar bestuur centraal. Integriteit is daarvoor een belangrijke voorwaarde. De belangen van de gemeente, en in het verlengde daarvan die van de burgers, zijn het primaire richtsnoer.
2.2.
Bestuurlijke integriteit houdt in, dat de verantwoordelijkheid, die met de functie samenhangt, wordt aanvaard en dat er de bereidheid is om daarover verantwoording af te leggen. Verantwoording wordt intern afgelegd aan collega-raadsleden, aan de gemeenteraad als zodanig, maar ook extern aan organisaties en burgers voor wie de raadsleden hun functies vervullen. Een aantal kernbegrippen is daarbij leidend en plaatst integriteit in een breder perspectief: Respect en vertrouwen Raadsleden handelen jegens elkaar, de leden van het college en de ambtenaren op basis van respect en vertrouwen. Dienstbaarheid Het handelen van een raadslid is altijd en volledig op het belang van de gemeente en op de organisaties en burgers, die daarvan onderdeel uitmaken. Functionaliteit Het handelen van een raadslid heeft een herkenbaar verband met de functie, die hij vervult. Onafhankelijkheid Het handelen van een raadslid wordt gekenmerkt door onpartijdigheid, dat wil zeggen dat geen vermenging optreedt met oneigenlijke belangen en dat ook iedere schijn van een dergelijke vermenging wordt vermeden. Openheid
2.3.
Raadsbesluit
Het handelen van een raadslid is transparant, opdat optimale verantwoording mogelijk is en de controlerende organen volledig inzicht hebben in het handelen van het raadslid en zijn beweegredenen daarbij. Betrouwbaarheid Op een raadslid moet men kunnen rekenen. Hij houdt zich aan zijn afspraken. Kennis en informatie, waarover hij uit hoofde van zijn functie beschikt, wendt hij aan voor het doel waarvoor die zijn gegeven. Zorgvuldigheid Het handelen van een raadslid is zodanig, dat alle organisaties en burgers op gelijke wijze en met respect worden bejegend en dat belangen van partijen op correcte wijze worden afgewogen.
3.
Belangenverstrengeling en aanbesteding
3.1.
Een raadslid doet opgave van zijn financiële belangen in ondernemingen en organisaties, waarmee de gemeente zakelijke betrekkingen onderhoudt. De opgave is openbaar en door derden te raadplegen. Bij privaat-publieke samenwerkingsrelaties voorkomt het raadslid (de schijn van) bevoordeling in strijd met eerlijke concurrentieverhoudingen. Een raadslid, dat familie- of vriendschapsbetrekkingen of anderszins persoonlijke betrekkingen heeft met een aanbieder van diensten aan de gemeente, onthoudt zich van deelname aan de besluitvorming over de betreffende opdracht. Een raadslid neemt van een aanbieder van diensten aan de gemeente geen faciliteiten of diensten aan die zijn onafhankelijke positie ten opzichte van de aanbieder kan beïnvloeden.
3.2. 3.3.
3.4.
4. 4.1. 4.2.
4.3.
Nevenfuncties Een raadslid waakt ervoor geen nevenfuncties te vervullen, die strijdig zijn of kunnen zijn met het belang van de gemeente. Een raadslid maakt melding van zijn nevenfuncties, waarbij tevens wordt aangegeven of de functies wel of niet bezoldigd zijn. Deze gegevens worden openbaar gemaakt. De kosten, die een raadslid maakt in verband met een nevenfunctie uit hoofde van het ambt (q.q. nevenfunctie), worden vergoed door de instantie waar de functie wordt uitgeoefend.
129
Raadsbesluit
5. 5.1. 5.2.
5.3.
6. 6.1.
6.2.
6.3.
7. 7.1. 7.2.
8. 8.1. 8.2. 8.3.
9.
Informatie Een raadslid gaat zorgvuldig en correct om met informatie, waarover hij uit hoofde van zijn ambt beschikt. Hij verstrekt geen geheime informatie. Een raadslid houdt geen informatie achter, tenzij deze geheim of vertrouwelijk is en het niet geven van informatie mogelijk is op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur. Een raadslid maakt niet ten eigen bate of van zijn persoonlijke betrekkingen gebruik van in de uitoefening van het ambt verkregen informatie. Aannemen van geschenken Geschenken en giften, die een raadslid uit hoofde van zijn functie ontvangt, worden gemeld en geregistreerd en zijn eigendom van de gemeente. Hiervoor wordt een gemeentelijke bestemming gezocht. Indien een raadslid geschenken of giften ontvangt, die een waarde van minder dan € 50,00 vertegenwoordigen, kunnen deze, in afwijking van het bovenstaande, worden behouden en behoeven ze niet te worden gemeld en geregistreerd. Geschenken en giften, als bedoeld onder 6.1., worden niet op het huisadres ontvangen. Indien dit toch is gebeurd, wordt dit gemeld in het presidium waar een besluit over de bestemming van het geschenk wordt genomen, tenzij het geschenken of giften betreft die een waarde van minder dan € 50,00 vertegenwoordigen. Bestuurlijke uitgaven Uitgaven worden uitsluitend vergoed als de hoogte en de functionaliteit ervan kunnen worden aangetoond. Ter bepaling van de functionaliteit van bestuurlijke uitgaven worden de volgende criteria gehanteerd: met de uitgave is het belang van de gemeente gediend en de uitgave vloeit voort uit de functie. Declaraties Het raadslid declareert geen kosten, die reeds op andere wijze worden vergoed. Declaraties worden afgewikkeld volgens een daartoe vastgestelde administratieve procedure. In geval van twijfel omtrent een declaratie wordt deze voorgelegd aan de burgemeester. Zonodig wordt de declaratie ter besluitvorming aan het presidium voorgelegd. Gebruik van gemeentelijke voorzieningen
Gebruik van gemeentelijke eigendommen of voorzieningen voor privé-doeleinden is niet toegestaan.
130
Raadsbesluit
10. Reizen buitenland 10.1. 10.2.
10.3.
10.4. 10.5.
10.6.
10.7.
10.8.
Een raadslid, dat als zodanig het voornemen heeft op kosten van de gemeente een buitenlandse reis te maken, heeft toestemming nodig van het presidium. Een raadslid, dat het voornemen van een reis meldt, verschaft informatie over het doel van de reis, de bijbehorende beleidsoverwegingen, de samenstelling van het gezelschap en de geraamde kosten. Uitnodigingen voor reizen, werkbezoeken en dergelijke, op kosten van derden, worden altijd besproken in het presidium en onder meer getoetst op het risico van belangenverstrengeling. Het gemeentelijk belang van de reis is doorslaggevend voor de besluitvorming. Van de reis wordt een verslag opgesteld en aan het presidium aangeboden. Het ten laste van de gemeente meereizen van de partner van een raadslid is uitsluitend toegestaan wanneer dit gebeurt op uitnodiging van de ontvangende partij en het belang van de gemeente daarmee gediend is. Het meereizen van de partner wordt bij de besluitvorming van het presidium betrokken. Het anderszins meereizen van derden op kosten van de gemeente is niet toegestaan. Het meereizen van derden op eigen kosten is toegestaan en wordt in dat geval bij de besluitvorming van het presidium betrokken. Het verlengen van een buitenlandse dienstreis voor privé-doeleinden is toegestaan, mits dit is betrokken bij de besluitvorming van het presidium. De extra reis- en verblijfkosten komen volledig voor rekening van het raadslid. De in verband met de buitenlandse dienstreis gedane functionele uitgaven worden vergoed conform de geldende regelingen. Uitgaven worden vergoed voorzover zij redelijk en verantwoord worden geacht.
11. Inwerkingtreding 11.1 11.2
Deze code treedt in werking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip wordt ingetrokken: a. de Gedragscode raadsleden Venlo, vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo bij besluit van 5 november 2004; b. de Gedragscode politieke ambtsdragers Arcen en Velden 2007, vastgesteld door de gemeenteraad van Arcen en Velden bij besluit van 24 mei 2007.
12. Citeertitel Deze code kan worden aangehaald als “ Gedragscode raadsleden gemeente Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
131
Raadsbesluit I.18
GEMEENTERAAD
Verordening op de gemeentelijke rekenkamercommissie 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team COBMJ steller R. Sweelssen doorkiesnummer 077-3596914 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 7 april 2009; gehoord de herindelingscommissie van 15 april 2009; gelet op het bepaalde in artikel 81o van de Gemeentewet; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Verordening op de gemeentelijke rekenkamercommissie 2010;
Artikel 1
Begripsbepalingen
31. Rekenkamer: de rekenkamerfunctie zoals bedoeld in artikel 81o van de Gemeentewet. 32. Doeltreffendheid of effectiviteit: de mate waarin een organisatie erin slaagt met de geleverde prestaties de gestelde doelen of beoogde maatschappelijke effecten te bereiken. 33. Doelmatigheid of efficiency: het streven om met een zo gunstig mogelijke inzet van de beschikbare productiemiddelen het gewenste resultaat te bereiken. 34. Rechtmatigheid: de mate waarin de handelingen van een organisatie in overeenstemming zijn met de gemeentelijke begroting en van toepassing zijnde wetten, verordeningen en regels. Artikel 2
Rekenkamercommissie
35. Er is een commissie voor de rekenkamerfunctie die wordt aangeduid als de rekenkamercommissie. 36. De rekenkamercommissie bestaat uit zes vaste leden en één plaatsvervangend lid. 37. De rekenkamercommissie heeft tot taak het onderzoeken van de doelmatigheid, de doeltreffendheid en de rechtmatigheid van het door het gemeentebestuur gevoerde beleid en beheer. Artikel 3
Benoeming leden
38. De raad benoemt de leden van de rekenkamercommissie uit zijn midden en uit externen. 39. Van de zes vaste leden zijn er drie geen lid van of gelieerd aan een bestuursorgaan van de gemeente Venlo (zogenaamd extern lid). Verder worden drie vaste raadsleden en één plaatsvervangend raadslid benoemd. 40. De raad benoemt de raadsleden voor de duur van de zittingsperiode van de raad dan wel de resterende zittingsduur van de raad. De drie leden die niet deel uitmaken van de raad worden op voordracht van de rekenkamercommissie benoemd door de raad voor een periode van 36 maanden met de mogelijkheid tot verlenging met nog eens 36 maanden. 41. De rekenkamercommissie benoemt een voorzitter uit de externe leden. De voorzitter draagt zorg voor het tijdig en periodiek bijeenroepen van de rekenkamercommissie, het leiden van de vergaderingen, het bewaken van de uitgangspunten en werkwijze en het bevorderen van een zorgvuldige besluitvorming. Tevens stuurt de voorzitter de ambtelijk secretaris aan. De voorzitter heeft stemrecht in de rekenkamercommissie. 42. De rekenkamercommissie kiest uit haar midden een vice-voorzitter (ter vervanging van de voorzitter bij diens afwezigheid).
Raadsbesluit
43. Het plaatsvervangende lid is te allen tijde bevoegd deel te nemen aan de beraadslagingen van de rekenkamercommissie. Het plaatsvervangende lid heeft dezelfde rechten en plichten als de leden indien hij/zij in de plaats treedt van een lid dat verhinderd is. 44. De leden van de rekenkamercommissie vervullen overigens geen betrekkingen die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van hun ambt of handhaving van hun onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin. De betrekkingen, die de leden buiten hun lidmaatschap vervullen, worden door de voorzitter openbaar gemaakt. 45. Voor ieder onderzoek kan voor de duur van dit onderzoek, op aanbeveling van de rekenkamercommissie, één raadslid op het terrein van dat onderzoek worden benoemd door de raad als ad hoc lid van de rekenkamercommissie. Artikel 4 1.
Eed
Alvorens de functie te kunnen uitoefenen, leggen de externe leden van de rekenkamercommissie in de vergadering van de raad, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af: “ Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot lid van de rekenkamercommissie benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd. Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen. Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van de rekenkamercommissie naar eer en geweten zal vervullen. Zo waarlijk helpe mij God Almachtig! (Dat verklaar en beloof ik!)” .
2. De verboden handelingen genoemd in artikel 15 Gemeentewet zijn ten aanzien van externe leden van overeenkomstige toepassing. Artikel 5
Ontslag en non-activiteit
Het lidmaatschap van de rekenkamercommissie vervalt, behalve door het gestelde in artikel 3 lid 3 van deze verordening, door: 46. een desbetreffend, met redenen omkleed, besluit van de gemeenteraad; 47. ontslagname; 48. het verlies van de hoedanigheid als raadslid; 49. bij de aanvaarding van een functie die onverenigbaar is met het lidmaatschap van de rekenkamercommissie.
134
Raadsbesluit
Artikel 6
Vergoeding externe leden
50. De externe leden ontvangen een vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van de rekenkamercommissie ten bedrage van € 100,00 per vergadering 2. 51. De externe voorzitter ontvangt naast de vergoeding genoemd in het 1e lid een vaste onkostenvergoeding per maand. 52. De vergoedingen genoemd in lid 1 en lid 2 komen ten laste van het budget van de rekenkamercommissie. Artikel 7
Secretariaat
53. De gemeenteraad benoemt, op voordracht van de rekenkamercommissie, een ambtelijk secretaris. 54. De ambtelijk secretaris staat de rekenkamercommissie bij de uitoefening van haar taken terzijde. 55. De ambtelijk secretaris legt rechtstreeks verantwoording af aan de rekenkamercommissie over de wijze waarop de ondersteunende taken worden verricht. 56. De ambtelijk secretaris wordt bij zijn inhoudelijke werkzaamheden aangestuurd door de voorzitter van de rekenkamercommissie; onderdeel van de werkzaamheden van de ambtelijk secretaris vormen de agendaplanning, de verslaglegging en de vorming van dossiers. 57. Op de ambtelijk secretaris zijn de Arbeidsvoorwaarden van de gemeente Venlo van toepassing. 58. De ambtelijk secretaris wordt om organisatorisch-technische redenen ondergebracht bij de raadsgriffie. Artikel 8
Onderwerpselectie
59. De rekenkamercommissie bepaalt de onderwerpen die zij onderzoekt, formuleert de probleemstelling en stelt de onderzoeksopzet vast. 60. De in het vorige lid bedoelde onderzoeksopzet wordt door de rekenkamercommissie ter kennisneming aan de gemeenteraad gestuurd. 61. De rekenkamercommissie verzoekt periodiek de gemeenteraad en de inwoners van de gemeente Venlo onderwerpen voor onderzoek aan te dragen. De rekenkamercommissie stelt jaarlijks, mede aan de hand van de aangedragen onderwerpen, een onderzoeksplan vast en brengt dit ter kennis van de gemeenteraad. 62. De gemeenteraad kan de rekenkamercommissie een gemotiveerd verzoek doen tot het instellen van een onderzoek. De rekenkamercommissie bericht de gemeenteraad binnen een maand in hoeverre aan dat verzoek wordt voldaan. Indien de rekenkamercommissie niet aan het verzoek van de gemeenteraad voldoet, motiveert zij dat naar behoren. Artikel 9
Werkwijze en bevoegdheden
63. De rekenkamercommissie vergadert zoveel als zij nodig acht, ter bespreking van de procedurele en inhoudelijke aspecten van het onderzoek. 64. De rekenkamercommissie vergadert in beslotenheid, haar rapporten zijn openbaar. Op grond van de belangen genoemd in artikel 10 van de Wet Openbaarheid van Bestuur kan 2
Onder vergaderingen worden begrepen alle reguliere en extra vergaderingen van de rekenkamercommissie, vergaderingen van een begeleidingscommissie uit de rekenkamer en bijzondere bijeenkomsten die in het kader van het uitoefenen van het lidmaatschap noodzakelijk zijn (bijv. hoorzitting, (mede) afnemen van interviews). 135
Raadsbesluit
65. 66.
67.
68.
69.
70.
71.
72. 73.
de rekenkamercommissie rapporten die aan de raad worden voorgelegd of gedeelten daarvan als geheim aanmerken. De rekenkamercommissie kan openbare informatieve vergaderingen beleggen. De rekenkamercommissie is bevoegd bij alle leden van het gemeentebestuur en bij alle ambtenaren de mondelinge en schriftelijke inlichtingen in te winnen die zij nodig acht voor de uitvoering van de onderzoeken. De leden van het gemeentebestuur en de ambtenaren van de gemeente zijn verplicht de gevraagde inlichtingen binnen de door de rekenkamercommissie gestelde termijn te verstrekken. Indien de zorg voor een administratie aan een derde is uitbesteed, is lid 4 van overeenkomstige toepassing op de administratie van de betrokken derde, dan wel van degene die de administratie in opdracht van die derde voert. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt aan de rekenkamercommissie de planning en de resultaten van onder haar verantwoordelijkheid uitgevoerde doelmatigheids-, doeltreffendheid- en rechtmatigheidonderzoeken. De accountant als bedoeld in artikel 213, tweede lid van de Gemeentewet verstrekt desgevraagd aan de rekenkamercommissie controleprogramma’ s en licht haar volledig in omtrent de resultaten daarvan door overlegging van rapporten of op andere door de rekenkamercommissie aan te geven wijze. De rekenkamercommissie stelt betrokkenen in de gelegenheid om binnen een door haar te stellen termijn, die tenminste twee weken bedraagt, hun zienswijze op het conceptonderzoeksrapport aan de rekenkamercommissie kenbaar te maken. Betrokkenen zijn degenen waarvan de taakuitoefening (mede) voorwerp van onderzoek is of is geweest. De rekenkamercommissie bepaalt verder wie nog meer als betrokkenen worden aangemerkt. Na vaststelling door de rekenkamercommissie worden het onderzoeksrapport en de nota van conclusies en aanbevelingen en de zienswijze van betrokkenen op het rapport zo spoedig mogelijk, onder toezending van een afschrift aan het college van burgemeester en wethouders en betrokkenen aan de raad aangeboden. Voor de uitvoering van het onderzoek kan de rekenkamercommissie, met inachtneming van het beschikbare budget, externe personen of bureaus inschakelen. De rekenkamercommissie stelt jaarlijks vóór 1 april een verslag op van haar werkzaamheden over het voorgaande jaar. Dit jaarverslag wordt ter kennisneming toegezonden aan de gemeenteraad en aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 10
Budget
74. De rekenkamercommissie is bevoegd binnen een aan haar door de raad beschikbaar gesteld budget uitgaven te doen ten behoeve van de uitvoering van haar taken. 75. Ten laste van het in het voorgaande lid bedoelde budget worden de kosten gebracht van: 76. de vergoedingen aan de externe leden; 77. externe deskundigen die door de rekenkamercommissie worden ingeschakeld; 78. de eventuele overige uitgaven die de rekenkamercommissie nodig acht voor de uitoefening van haar taak. 79. De rekenkamercommissie is voor de besteding van het budget uitsluitend verantwoording verschuldigd aan de raad. Zij verantwoordt de besteding van de middelen in haar jaarverslag. Artikel 11
Reglement van orde
136
Raadsbesluit
De rekenkamercommissie stelt een reglement van orde voor haar vergaderingen en andere werkzaamheden vast. Zij zendt het reglement na vaststelling onverwijld ter kennisneming naar de raad. Artikel 12
Onvoorziene omstandigheden
In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist de rekenkamercommissie. Artikel 13
Inwerkingtreding
80. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. 81. Op dat tijdstip worden ingetrokken: a. de Verordening op de gemeentelijke rekenkamercommissie, vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo d.d. 26 april 2006; b. de Verordening op de gemeentelijke rekenkamer, vastgesteld door de gemeenteraad van Arcen en Velden d.d. 2 november 2006. Artikel 14
Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als “ Verordening op de gemeentelijke rekenkamercommissie 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
137
Raadsbesluit
Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Dit artikel bevat enkele definities om te voorkomen dat bepaalde begrippen telkens in hun geheel moeten worden uitgeschreven. Artikel 2 Wanneer de gemeente niet kiest voor een rekenkamer conform de regelgeving in artikel 81 lid a-k, stelt zij op grond van artikel 81o van de wet regels vast voor de uitoefening van de rekenkamerfunctie. De wet spreekt van een rekenkamerfunctie. In deze verordening is gekozen voor een rekenkamercommissie met raadsleden en externen. Uit oogpunt van slagvaardigheid en continuïteit is gekozen voor een commissie met zes vaste leden en één plaatsvervangend lid. Met de instelling van de rekenkamer wordt beoogd de raad een mogelijkheid te geven om door middel van beleidsevaluaties een bijdrage te leveren aan de doeltreffendheid van het beoogde gemeentelijk beleid, alsmede de doelmatige en rechtmatige voorbereiding en uitvoering ervan. Met andere woorden, zijn de bedoelingen van de raadsbesluiten in praktijk gebracht, is het doel bereikt en tegen welke inspanningen. De rekenkamercommissie heeft geen taak in het kader van de behandeling en vaststelling van de jaarstukken. Artikel 3 De raad benoemt de leden van de rekenkamercommissie. De commissie bestaat uit drie externe leden, drie raadsleden en één plaatsvervangend raadslid. De raadsleden worden benoemd voor de duur van de zittingsperiode van de raad, de externe leden voor een periode van 3 jaar. De rekenkamercommissie kiest zelf een voorzitter uit de externe leden. Taken en bevoegdheden voorzitter leiding geven aan de rekenkamercommissie; coördineren van het onderzoeksprogramma van de rekenkamercommissie en bewaken van de voortgang ervan; mede een inhoudelijke beoordeling van onderzoek geven; aansturen van de secretaris rekenkamer; fungeren als klankbord voor de secretaris rekenkamer; bewaken van de (politieke) onafhankelijkheid van de rekenkamercommissie en haar leden; bewaken van de uitgangspunten en werkwijze van de rekenkamercommissie; zorgdragen voor een zorgvuldige besluitvorming; bevorderen van een optimale samenwerking binnen de rekenkamercommissie; vertegenwoordigen van de rekenkamercommissie in de (gemeenteraad)vergaderingen; vertegenwoordigen van de rekenkamercommissie bij interne en externe contacten; adviseren van de rekenkamercommissie en gemeenteraad over de ontwikkeling van de rekenkamercommissie. Artikel 4
138
Raadsbesluit
De verplichting deze eed of verklaring en belofte af te leggen vloeit voor de rekenkamercommissie rechtstreeks voort uit artikel 81g van de Gemeentewet. In deze verordening wordt deze bepaling van overeenkomstige toepassing verklaard op de externe leden van de rekenkamercommissie, evenals de verboden handelingen als genoemd in artikel 15 Gemeentewet. Artikel 5 Dit artikel handelt over het ontslag van de leden van de rekenkamercommissie. Artikel 6 In dit artikel wordt de vergoeding geregeld die de externe leden en de externe voorzitter ontvangen voor hun werkzaamheden in het kader van de rekenkameractiviteiten. Bij raadsbesluit nr. 83 van 6 juli 2005 is de vaste onkostenvergoeding voor de externe voorzitter vastgesteld op € 500,00 per maand. Artikel 7 De rekenkamercommissie wordt in haar werkzaamheden bijgestaan door een ambtelijk secretaris. Deze ambtelijk secretaris wordt door de raad aangewezen en heeft een rechtstreekse verantwoordingsrelatie ten opzichte van de rekenkamercommissie. De voorzitter van de rekenkamercommissie is verantwoordelijk voor de invulling van deze inhoudelijke verantwoordingsrelatie. De formeel-organisatorische positie van de ambtelijke secretaris is bij de griffie. Artikel 8 De rekenkamercommissie dient onafhankelijk te zijn en om deze onafhankelijkheid te bevorderen is het van belang dat zij zelfstandig de onderzoeksonderwerpen kan kiezen. Wel nodigt zij jaarlijks de gemeenteraad en de burgers van de gemeente Venlo uit om met onderzoekssuggesties te komen. De rekenkamercommissie kan op verzoek van de raad een onderzoek instellen, maar is niet verplicht het verzoek van de raad in te willigen. Dit verzoek van de raad wordt in artikel 182, tweede lid, van de Gemeentewet expliciet genoemd. Doordat deze mogelijkheid uitdrukkelijk in de wet is genoemd wordt er een bepaald gewicht toegekend aan het verzoek van de raad. Indien de rekenkamercommissie niet voldoet aan een goed gemotiveerd verzoek van de raad, zal zij daarvoor goede gronden aanvoeren. Richtinggevende criteria selectie onderwerp Ten behoeve van een neutrale afweging beoordeelt de rekenkamercommissie de te onderzoeken onderwerpen aan de hand van een aantal criteria. Deze criteria zijn: het financiële belang van het te onderzoeken onderwerp; het maatschappelijke belang van het te onderzoeken onderwerp; de mate van twijfel over het functioneren van de uitvoering; de mate van risico voor doeltreffendheid en/of doelmatigheid; het leereffect voor de toekomst; is het onderwerp geschikt voor rekenkameronderzoek? Artikel 9 De vergadering van de rekenkamercommissie zijn in beginsel besloten.
139
Raadsbesluit
Om te waarborgen dat de rekenkamercommissie bij de uitvoering van haar onderzoeken over voldoende en relevante gegevens kan beschikken is voorzien in de bevoegdheid om inlichtingen in te winnen van alle leden van het gemeentebestuur en van alle ambtenaren. De rekenkamercommissie is tevens bevoegd om bij derden onderzoek te doen in geval van een aanmerkelijk - financieel - belang van de gemeente bij deze derde. Daarnaast is in artikel 5 lid 2 van de Algemene subsidieverordening van de gemeente Venlo (vastgesteld bij raadsbesluit nr. 127 d.d. 26-11-2008) geregeld dat de subsidieontvanger, waaraan de gemeente ten bedrage van minder dan 50% van de baten van deze instelling bijdraagt en waarbij een gerechtvaardigd belang voor onderzoek bestaat, deze subsidieontvanger medewerking verleent aan onderzoeken die de rekenkamercommissie uitvoert. Het college van burgemeester en wethouders en de accountant verstrekken de rekenkamercommissie relevante informatie over de planning en de resultaten van onder hun verantwoordelijkheid uitgevoerde rechtmatigheid-, doelmatigheid-, doeltreffendheidonderzoeken en controleprogramma’ s. Uit oogpunt van zorgvuldigheid is in deze verordening de regeling rondom het wederhoor op het concept onderzoeksrapport door betrokkenen opgenomen. De rekenkamercommissie heeft op grond van artikel 185 lid 3 Gemeentewet de verplichting elk jaar vóór 1 april een verslag uit te brengen over haar werkzaamheden in het afgelopen jaar. Artikel 10 Het budget van de rekenkamercommissie wordt via de begrotingsvaststelling aan de rekenkamercommissie beschikbaar gesteld. De rekenkamercommissie is zelfstandig verantwoordelijk voor de besteding van het budget dat noodzakelijk is voor de uitvoering van haar taak. Ten laste van het budget worden de in het tweede lid genoemde kosten gebracht. De rekenkamercommissie verantwoordt zijn uitgaven rechtstreeks aan de gemeenteraad. Artikelen 11, 12 en 13 Deze artikelen behoeven geen toelichting.
140
Raadsbesluit I.19
GEMEENTERAAD
Verordening rechtspositie raadsleden, wethouders en leden commissie bezwaarschriften gemeente Venlo
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 afdeling BVPOP steller John Steegh doorkiesnummer 077-359 6340 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het Projectcollege herindeling van 3 november 2009; gehoord de herindelingscommissie van 9 november 2009 gelet op de artikelen 44, 95 tot en met 99 en 147 van de Gemeentewet en de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo van 18 juli 2009, Stb 341; gelet op het Rechtspositiebesluit wethouders en het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden; besluit vast te stellen de navolgende Verordening rechtspositie raadsleden, wethouders en leden commissie bezwaarschriften gemeente Venlo;
Hoofdstuk I
Begripsomschrijvingen
Artikel 1 In deze verordening wordt verstaan onder: a) Commissie: een commissie voor behandeling van bezwaarschriften en/of klachten; b) Rechtspositiebesluit wethouders: het Koninklijk Besluit van 22 maart 1994, Stb. 243; c) Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden: het Koninklijke Besluit van 22 maart 1994, Stb. 244; d) Regeling rechtspositie wethouders: de ministeriële regeling van 20 februari 2001, Stcrt. 41 als bedoeld in artikel 23 Rechtspositiebesluit wethouders; e) Verplaatsingskostenregeling 1989: het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 20 oktober 1989, Stcrt. 212; f) Reisregeling binnenland: het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 16 maart 1993, nr. AB93/U280, Stcrt, 56; g) Reisregeling buitenland: het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 12 september 1994, nr. AD94/U1011, Stcrt. 181; h) Raadslid: lid van de gemeenteraad, niet zijnde wethouder; i) College: het college van burgemeester en wethouders; j) Griffier: de griffier, bedoeld in artikel 107 van de Gemeentewet; k) Gemeentesecretaris: de secretaris, bedoeld in artikel 102 van de Gemeentewet.
Hoofdstuk II
Voorzieningen voor raadsleden
Artikel 2 Vergoeding voor werkzaamheden en onkosten 1. Aan het raadslid wordt een vergoeding voor de werkzaamheden toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, eerste lid van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt herzien. 2. Aan het raadslid wordt een onkostenvergoeding voor aan de uitoefening van het raadslidmaatschap verbonden kosten toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, derde lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, zoals dit
Raadsbesluit
bedrag jaarlijks door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt herzien. 3. Ten aanzien van het raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt, wordt in afwijking van het tweede lid een onkostenvergoeding toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, vierde lid van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, zoals dat bedrag jaarlijks door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt herzien. 4. Hij of zij, die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar lid van de raad is geweest, ontvangt de vergoeding en de tegemoetkoming in de kosten, als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid naar evenredigheid van het aantal dagen, dat hij of zij het lidmaatschap van de raad heeft bekleed. 5. De betaling van de vergoedingen geschiedt in maandelijkse termijnen. Artikel 3 Reis- en verblijfskosten 1. De leden van de raad ontvangen een vergoeding voor reis- en verblijfskosten, gemaakt in verband met reizen buiten het grondgebied van de gemeente Venlo ter uitvoering van een besluit van het gemeentebestuur. 2. De in het eerste lid bedoelde vergoeding betreft: a) bij gebruik van openbaar vervoer en taxi: volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten tegen overleggen van bewijsstukken b) Bij gebruikmaking van een eigen vervoermiddel: de werkelijk gemaakte kilometers worden vergoed tegen het maximale bedrag per kilometer dat is vastgesteld bij of krachtens artikel 2 van het Reisbesluit binnenland. 2. De in redelijkheid noodzakelijk gemaakte verblijfskosten ter zake van reizen buiten het grondgebied van de gemeente worden aan het raadslid vergoed. Artikel 4 Cursus, congres, seminar of symposium 1. De kosten van deelname van een raadslid aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het gemeentelijk belang door of namens de gemeente worden geboden of verzorgd komen voor rekening van de gemeente. 2. Het raadslid dat wil deelnemen aan een cursus, congres seminar of symposium dat niet door of namens de gemeente wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de gemeente als deelname van belang is in verband met de vervulling van het raadslidmaatschap. 3. De aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt ingediend bij de griffier. Artikel 5 Ziektekosten 1. De leden van de raad ontvangen een vergoeding in de kosten van een ziektekostenverzekering van € 175,- per jaar. 2. Indien het raadslid een gedeelte van een jaar raadslid is geweest, wordt de hoogte van de in lid 1 vermelde vergoeding naar rato aangepast. 3. De betaling van de vergoeding geschiedt in maandelijkse termijnen. Artikel 6 Computer en internetverbinding 1. Op aanvraag wordt door het college aan een lid van de raad voor de uitoefening van het raadslidmaatschap een computer, bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking gesteld. 2. Voor zover er sprake is van een belastingheffing in verband met een ten laste van de
143
Raadsbesluit
3.
4.
5. 6.
gemeente ter beschikking gestelde computer, bijbehorende apparatuur en software als bedoeld in het eerste lid ontvangt het raadslid ten laste van de gemeente op aanvraag per jaar een tegemoetkoming van 30% van de aanschafwaarde daarvan voor een periode van maximaal drie jaar. Daarbij wordt ten hoogste uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer, bijbehorende apparatuur en software welke aan het college aan raadsleden in bruikleen ter beschikking stelt. Indien geen computer en bijbehorende apparatuur en software ter beschikking is gesteld, verleent het college een raadslid op aanvraag voor de uitoefening van het raadslidmaatschap voor een periode van maximaal drie jaar een tegemoetkoming van 30% van de aanschafwaarde voor a. aanschaf van een computer, bijbehorende apparatuur en software, of b. gebruik van een eigen computer, bijbehorende apparatuur en software. Daarbij wordt ten hoogste uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer, bijbehorende apparatuur en software welke het college aan raadsleden in bruikleen ter beschikking stelt. Op aanvraag wordt door het college € 25,- per maand aan het raadslid ter beschikking gesteld voor de aanleg- en de abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste of derde lid genoemde computerapparatuur. Het raadslid ondertekent voor de bruikleen een bruikleenovereenkomst met de gemeente. Het college stelt het model bruikleenovereenkomst vast.
Artikel 7 Spaarloonregeling en levensloopregeling 1. Het raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt kan op aanvraag deelnemen aan de voor het gemeentelijk personeel geldende spaarloonregeling. 2. Het raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt kan deelnemen aan de levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964. 3. Deelname aan de spaarloonregeling is niet mogelijk indien het raadslid gebruik maakt van de wettelijke levensloopregeling. 4. Gelet op het bepaalde in artikel 99 van de Gemeentewet bestaat geen aanspraak op enige vergoeding van de gemeente. Artikel 8 Verlaging vergoeding werkzaamheden bij arbeidsongeschiktheid De vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, kan op verzoek van een raadslid worden verlaagd in het geval hij een uitkering ontvangt in verband met gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.
144
Raadsbesluit
Artikel 9 Compensatie korting werkloosheidsuitkering 1. Indien een raadslid een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt en door de toepassing van artikel 20 van deze wet ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het raadslidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het raadslid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de gemeente verhoogd tot het bedrag van de bedoelde korting. 2. In het geval dat een raadslid een uitkering ontvangt op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel en de na toepassing van artikel 6, vierde lid, van dat besluit ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het raadslidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het raadslid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de gemeente verhoogd tot het bedrag van de bedoelde korting. Artikel 10 Voorzieningen bij tijdelijk ontslag wegens zwangerschap en bevalling of ziekte De artikelen 2, 4 tot en met 8 blijven van toepassing op het raadslid aan wie ingevolge artikel X 10 van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, met dien verstande dat de onkostenvergoeding die dit raadslid op grond van artikel 2, tweede of derde lid, ontvangt de helft bedraagt van het bedrag dat op grond van die bepalingen van toepassing is. De artikelen 1 tot en met 4, 5 eerste, tweede en vierde lid, 7 en 8 van deze verordening zijn van toepassing op raadsleden die tijdelijk worden benoemd ter vervanging van een raadslid dat ingevolge artikel X10 van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte. Hoofdstuk III Voorzieningen voor wethouders Artikel 11 Onkostenvergoeding Aan de wethouder wordt een onkostenvergoeding toegekend voor overige aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 21, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders. Artikel 12 Zakelijke reis- en verblijfkosten wethouders 1. De wethouder ontvangt een vergoeding voor reis- en verblijfskosten, gemaakt in verband met reizen buiten het grondgebied van de gemeente Venlo ter uitvoering van een besluit van het gemeentebestuur. 2. De in het eerste lid bedoelde vergoeding betreft: a) bij gebruik van openbaar vervoer en taxi: volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten tegen overleggen van bewijsstukken b) Bij gebruikmaking van een eigen vervoermiddel: de werkelijk gemaakte kilometers worden vergoed overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, onderdeel b, van de Regeling rechtspositie wethouders. 3. De in redelijkheid noodzakelijk gemaakte verblijfskosten ter zake van reizen buiten het grondgebied van de gemeente worden aan de wethouder vergoed. Artikel 13 Computer en internetverbinding 1. Op aanvraag wordt de wethouder voor de uitoefening van het ambt een computer, bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking gesteld. 2. Voor zover er sprake is van een belastingheffing in verband met een ten laste van de gemeente ter beschikking gestelde computer, bijbehorende apparatuur en software als
145
Raadsbesluit
3.
4.
5. 6.
bedoeld in het eerste lid ontvangt de wethouder ten laste van de gemeente op aanvraag per jaar een tegemoetkoming van 30% van de aanschafwaarde van de computer, bijbehorende apparatuur en software welke het college aan wethouders in bruikleen ter beschikking stelt. Indien geen computer en bijbehorende apparatuur en software ter beschikking is gesteld, verleent het college de wethouder op aanvraag voor de uitoefening van het ambt voor een periode van maximaal drie jaren een tegemoetkoming van 30% van de aanschafwaarde voor a. aanschaf van een computer, bijbehorende apparatuur en software, of b. gebruik eigen computer, bijbehorende apparatuur en software. Daarbij wordt ten hoogste uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer, bijbehorende apparatuur en software welke het college aan de wethouders in bruikleen ter beschikking stelt. Op aanvraag wordt door het college € 25,- per maand aan de wethouder ter beschikking gesteld voor de aanleg- en de abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste of derde lid genoemde computerapparatuur. De wethouder ondertekent voor de bruikleen een bruikleenovereenkomst met de gemeente. Het college stelt het model bruikleenovereenkomst vast.
Artikel 14 Reis- en pensionkosten en verhuiskosten De wethouder die bij benoeming nog niet over woonruimte in de gemeente beschikt heeft ten laste van de gemeente aanspraak op vergoeding van: 1. reis- en pensionkosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 van de Regeling rechtspositie wethouders; 2. verhuiskosten in verband met de benoeming als wethouder overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van de Regeling rechtspositie wethouders. Artikel 15 Spaarloonregeling en levensloopregeling 1. De wethouder kan op aanvraag deelnemen aan de voor het gemeentelijk personeel geldende spaarloonregeling. 2. De wethouder kan deelnemen aan de levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964. 3. Deelname aan de spaarloonregeling is niet mogelijk indien de wethouder gebruik maakt van de wettelijke levensloopregeling. 4. Gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Gemeentewet bestaat geen aanspraak op enige vergoeding van de gemeente. Artikel 16 Schade als gevolg van werkzaamheden Ter zake schade, als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders, is op de wethouder van overeenkomstige toepassing het voor het gemeentepersoneel geldende regeling. Artikel 17 Fietsregeling 1. De wethouder kan deelnemen aan de fietsregeling als bedoeld in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Naar keuze van de wethouder wordt de bezoldiging dan wel vaste onkostenvergoeding dan wel eindejaarsuitkering verminderd met de vergoeding voor de fiets als bedoeld in de Uitvoeringsregeling. 2. Gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Gemeentewet bestaat geen aanspraak op enige vergoeding van de gemeente.
146
Raadsbesluit
Artikel 18 Mobiele telefoon 1. Op aanvraag wordt de wethouder voor de uitoefening van zijn ambt een mobiele telefoon in bruikleen ter beschikking gesteld die uitsluitend bestemd is voor zakelijk gebruik. 2. De wethouder ondertekent daartoe een bruikleenovereenkomst met de gemeente. 3. Het college stelt het model van de bruikleenovereenkomst vast. Artikel 19 Cursus, congres, seminar of symposium 1. De kosten van deelname van een wethouder aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het gemeentelijk belang door of namens de Gemeente worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de Gemeente. 2. De wethouder die wil deelnemen aan een cursus congres, seminar of symposium dat niet door of namens de gemeente wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de gemeente als deelname van belang is in verband met de uitoefening van het ambt van wethouder. Artikel 20 Outplacementvoorziening gewezen wethouders 1. De gewezen wethouder, die in het genot is van een uitkering op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) kan het college verzoeken om toekenning van outplacementfaciliteiten. Hieronder wordt verstaan een vergoeding voor kosten verbonden aan een outplacementbegeleiding, waaronder mede verstaan kan worden reisen verblijf- en verwervingskosten. 2. Toegekende outplacementfaciliteiten komen ten hoogste voor de duur van één jaar voor rekening van de gemeente, met inachtneming van een daartoe te sluiten overeenkomst met de gewezen wethouder. 3. In gevallen waarin het bepaalde in lid 1 en lid 2 niet in redelijkheid voorzien, is het college bevoegd een voorziening te treffen. Hoofdstuk IV Voorzieningen voor leden commissie bezwaarschriften en klachten Artikel 21 Vergoeding 1. De leden van de commissie voor de bezwaarschriften en klachten op de raad, welke geen raadslid zijn, ontvangen voor het bijwonen van een vergadering van de commissie een bedrag van € 100- per vergadering. 2. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel ontvangt de voorzitter van deze commissie voor het bijwonen van een vergadering van de commissie een bedrag van € 150,- per vergadering. Hoofdstuk V De procedure van declaraties Artikel 22 Betaling van kosten Betaling van kosten op grond van deze verordening vindt plaats door a. betaling uit eigen middelen, of b. rechtstreekse toezending van de factuur aan de gemeente. Artikel 23 Declaratie van vooruit betaalde kosten
147
Raadsbesluit
1. Voor de vergoeding van de kosten wordt gebruik gemaakt van een declaratieformulier, waarvan het model door het college is vastgesteld, indien deze kosten uit eigen middelen vooruit zijn betaald. 2. Het declaratieformulier wordt volledig ingevuld en ondertekend. Het raadslid, onderscheidenlijk de wethouder dient het declaratieformulier binnen twee maanden bij de griffier, onderscheidenlijk de gemeentesecretaris of een door hem aangewezen ambtenaar in, onder bijvoeging van de originele bewijsstukken. Artikel 24 Rechtstreekse facturering bij de Gemeente 1. De vergoeding van kosten kan plaatsvinden door rechtstreekse toezending van de door het raadslid, onderscheidenlijk de wethouder voor akkoord ondertekende factuur aan de gemeente. 2. Verantwoording van deze wijze van vergoeding vindt plaats door het begeleidingsformulier, waarvan het model door het college wordt vastgesteld, volledig in te vullen en te ondertekenen. 3. Het raadslid, onderscheidenlijk de wethouder dient het begeleidingsformulier en de factuur binnen 2 maanden in bij de griffier, onderscheidenlijk de gemeentesecretaris of een door hem aangewezen ambtenaar. Hoofdstuk VI Citeertitel en inwerkingtreding Artikel 25 Inwerkingtreding 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. 2. Op dat tijdstip worden de Verordening kostenvergoeding wethouders van 1 januari 2001, de Verordening rechtspositie raads- en commissieleden gemeente Venlo van 1 januari 2001 en de Regeling outplacementvoorziening gewezen wethouders van 1 januari 2001 ingetrokken. Artikel 26 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: “ Verordening rechtspositie raadsleden, wethouders en leden commissie bezwaarschriften gemeente Venlo” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
148
Raadsbesluit I.20
GEMEENTERAAD
Arbeidsvoorwaarden griffie
raadsnummer 2010 005 registratienummer 09-28140 afdeling BVPOP steller John Steegh doorkiesnummer 077-359 6340 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het Projectcollege herindeling van 3 november 2009; gehoord de herindelingscommissie van 9 november 2009; gelet op artikel 125 van de Ambtenarenwet; besluit I.
II.
III.
de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Venlo (AGV), zoals die luidt op de datum van dit besluit en zoals die in de toekomst zal komen te luiden, van toepassing te verklaren op het personeel van de griffie; daar waar in de onder I bedoelde regelingen voor de uitvoering daarvan wordt uitgegaan of gesproken over het “ college” dient in plaats daarvan te worden gelezen “ de raad” ; dat dit besluit op 1 januari 2010 in werking treedt.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
Raadsbesluit I.21
GEMEENTERAAD
Gedragscode college gemeente Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team COBMJ steller R. Sweelssen doorkiesnummer 077-3596914 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 7 april 2009; gehoord de herindelingscommissie van 15 april 2009; gelet op de artikelen 41c, tweede lid, en 69, tweede lid, van de Gemeentewet; mede gelet op de Wet tot samenvoeging van de gemeenten Arcen en velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Gedragscode college gemeente Venlo 2010; 1.
Algemene bepalingen
1.1. Deze gedragscode geldt voor alle leden van het college, inclusief de voorzitter. Waar verder wordt gesproken over collegeleden wordt ook de voorzitter bedoeld. 1.2. In gevallen, waarin de code niet voorziet of waarbij de toepassing niet eenduidig is, vindt bespreking in het college plaats. 1.3. De code is openbaar en door derden te raadplegen. 1.4. De collegeleden ontvangen bij hun aantreden een exemplaar van de code. 2.
Kernbegrippen
2.1. Collegeleden stellen bij hun handelen de kwaliteit van het lokale openbaar bestuur centraal. Integriteit is daarvoor een belangrijke voorwaarde. De belangen van de gemeente, en in het verlengde daarvan die van de burgers, zijn het primaire richtsnoer. 2.2. Bestuurlijke integriteit houdt in, dat de verantwoordelijkheid, die met de functie samenhangt, wordt aanvaard en dat er de bereidheid is om daarover verantwoording af te leggen. Verantwoording wordt intern afgelegd aan collega-bestuurders en aan de gemeenteraad, maar ook extern aan organisaties en burgers voor wie de collegeleden hun functies vervullen. 2.3. Een aantal kernbegrippen is daarbij leidend en plaatst integriteit in een breder perspectief: Respect en vertrouwen Collegeleden handelen jegens elkaar, de gemeenteraad en de ambtenaren op basis van respect en vertrouwen. Dienstbaarheid Het handelen van een collegelid is altijd en volledig gericht op het belang van de gemeente en op de organisaties en burgers, die daarvan onderdeel uitmaken.
Functionaliteit Het handelen van een collegelid heeft een herkenbaar verband met de functie, die hij vervult. Onafhankelijkheid Het handelen van een collegelid wordt gekenmerkt door onpartijdigheid, dat wil zeggen dat geen vermenging optreedt met oneigenlijke belangen en dat ook iedere schijn van een dergelijke vermenging wordt vermeden. Openheid
Raadsbesluit
3.
Het handelen van een collegelid is transparant, opdat optimale verantwoording mogelijk is en de controlerende organen volledig inzicht hebben in het handelen van het collegelid en zijn beweegredenen daarbij. Betrouwbaarheid Op een collegelid moet men kunnen rekenen. Hij houdt zich aan zijn afspraken. Kennis en informatie, waarover hij uit hoofde van zijn functie beschikt, wendt hij aan voor het doel waarvoor die zijn gegeven. Zorgvuldigheid Het handelen van een collegelid is zodanig, dat alle organisaties en burgers op gelijke wijze en met respect worden bejegend en dat belangen van partijen op correcte wijze worden afgewogen.
Belangenverstrengeling en aanbesteding
3.1. Een collegelid doet opgave van zijn financiële belangen in ondernemingen en organisaties, waarmee de gemeente zakelijke betrekkingen onderhoudt. De opgave is openbaar en door derden te raadplegen. 3.2. Bij privaat-publieke samenwerkingsrelaties voorkomt het collegelid (de schijn van) bevoordeling in strijd met eerlijke concurrentieverhoudingen. 3.3. Een collegelid, dat familie- of vriendschapsbetrekkingen of anderszins persoonlijke betrekkingen heeft met een aanbieder van diensten aan de gemeente, onthoudt zich van deelname aan de besluitvorming over de betreffende opdracht. 3.4. Een collegelid neemt van een aanbieder van diensten aan de gemeente geen faciliteiten of diensten aan die zijn onafhankelijke positie ten opzichte van de aanbieder kan beïnvloeden. 4.
Nevenfuncties
4.1. Een collegelid vervult geen nevenfuncties, die strijdig zijn of kunnen zijn met het belang van de gemeente. 4.2. Een collegelid maakt melding van zijn nevenfuncties, waarbij tevens wordt aangegeven of de functies wel of niet bezoldigd zijn. Deze gegevens worden openbaar gemaakt. 4.3. De kosten, die een collegelid maakt in verband met een nevenfunctie uit hoofde van het ambt (q.q. nevenfunctie), worden vergoed door de instantie waar de functie wordt uitgeoefend. 4.4. Een collegelid, dat een nevenfunctie wil vervullen anders dan uit hoofde van het ambt, stelt dit voornemen in het college aan de orde. 5.
Informatie
5.1. Een collegelid gaat zorgvuldig en correct om met informatie, waarover hij uit hoofde van zijn ambt beschikt. Hij verstrekt geen geheime informatie. 5.2. Een collegelid houdt geen informatie achter, tenzij deze geheim of vertrouwelijk is en het niet geven van informatie mogelijk is op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur. 5.3. Een collegelid maakt niet ten eigen bate of van zijn persoonlijke betrekkingen gebruik van in de uitoefening van het ambt verkregen informatie. 6.
Aannemen van geschenken
153
Raadsbesluit
6.1. Geschenken en giften, die een collegelid uit hoofde van zijn functie ontvangt, worden gemeld en geregistreerd en zijn eigendom van de gemeente. Hiervoor wordt een gemeentelijke bestemming gezocht. 6.2. Indien een collegelid geschenken of giften ontvangt, die een waarde van minder dan € 50,00 vertegenwoordigen, kunnen deze, in afwijking van het bovenstaande, worden behouden en behoeven ze niet te worden gemeld en geregistreerd. 6.3. Geschenken en giften, als bedoeld onder 6.1., worden niet op het huisadres ontvangen. Indien dit toch is gebeurd, wordt dit gemeld in het college waar een besluit over de bestemming van het geschenk wordt genomen, tenzij het geschenken of giften betreft die een waarde van minder dan € 50,00 vertegenwoordigen. 7.
Bestuurlijke uitgaven
7.1. Uitgaven worden uitsluitend vergoed als de hoogte en de functionaliteit ervan kunnen worden aangetoond. 7.2. Ter bepaling van de functionaliteit van bestuurlijke uitgaven worden de volgende criteria gehanteerd: - met de uitgave is het belang van de gemeente gediend en - de uitgave vloeit voort uit de functie. 8.
Declaraties
8.1. Een collegelid declareert geen kosten, die reeds op andere wijze worden vergoed. 8.2. Declaraties worden afgewikkeld volgens een daartoe vastgestelde administratieve procedure. 8.3. In geval van twijfel omtrent een declaratie wordt deze voorgelegd aan de burgemeester. Zonodig wordt de declaratie ter besluitvorming aan het college voorgelegd. 9.
Gebruik van gemeentelijke voorzieningen
9.1. Gebruik van gemeentelijke eigendommen of voorzieningen voor privé-doeleinden is niet toegestaan. 10. Buitenlandse reizen 10.1. Een collegelid, dat als zodanig het voornemen heeft een buitenlandse reis te maken, heeft toestemming nodig van het college. 10.2. Een collegelid, dat het voornemen van een reis meldt, verschaft informatie over het doel van de reis, de bijbehorende beleidsoverwegingen, de samenstelling van het gezelschap en de geraamde kosten. 10.3. Uitnodigingen voor reizen, werkbezoeken en dergelijke, op kosten van derden, worden altijd besproken in het college en onder meer getoetst op het risico van belangenverstrengeling. Het gemeentelijk belang van de reis is doorslaggevend voor de besluitvorming. 10.4. Van de reis wordt een verslag opgesteld en aan het college aangeboden. 10.5. Het ten laste van de gemeente meereizen van de partner van een collegelid is uitsluitend toegestaan wanneer dit gebeurt op uitnodiging van de ontvangende partij en het belang van de gemeente daarmee gediend is. Het meereizen van de partner wordt bij de besluitvoring van het college betrokken.
154
Raadsbesluit
10.6. Het anderszins meereizen van derden op kosten van de gemeente is niet toegestaan. Het meereizen van derden op eigen kosten is toegestaan en wordt in dat geval bij de besluitvorming van het college betrokken. 10.7. Het verlengen van een buitenlandse reis voor privé-doeleinden is toegestaan, mits dit is betrokken bij de besluitvorming van het college. De extra reis- en verblijfkosten komen volledig voor rekening van het collegelid. 10.8. De in verband met de buitenlandse reis gedane functionele uitgaven worden vergoed conform de geldende regelingen. Uitgaven worden vergoed voorzover zij redelijk en verantwoord worden geacht.
Aldus vastgesteld door de gemeenteraad in zijn vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
155
Raadsbesluit I.22
GEMEENTERAAD
Verordening gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 afdeling PZK2L steller Jan Ketelings doorkiesnummer 077-359 6245 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 15 september 2009; gehoord de herindelingscommissie van 23 september 2009; gelet op de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en op de Wet bescherming persoonsgegevens; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo;
besluit
vast te stellen de navolgende Verordening gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens 2010
Artikel 1. Begripsbepalingen. Deze verordening verstaat onder: a. wet: de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens; b. verordening: de Verordening gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens 2010; c. verantwoordelijke: het college van burgemeester en wethouders; d. beheerder: een daartoe ingevolge de beheerregeling, bedoeld in artikel 14 van de wet, aangewezen gemeenteambtenaar of diens plaatsvervanger die is belast met het beheer van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens; e. bewerker: degene die, niet werkzaam binnen de gemeentelijke organisatie, het geheel of een gedeelte van het geautomatiseerde systeem onder zich heeft waarmee de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt gevoerd; f. ingeschrevene: degene ten aanzien van wie een persoonslijst als bedoeld in artikel 1 van de wet, in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente is opgenomen; g. binnengemeentelijke afnemer: binnengemeentelijke afnemer als bedoeld in artikel 1 van de wet.
Raadsbesluit
Artikel 2. 1.
2.
Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 4, 5 en 6, regelt de verantwoordelijke de toegang tot de GBA dan wel de verstrekking uit de GBA voor de binnengemeentelijke afnemers die gegevens uit de GBA nodig hebben voor de vervulling van hun taken, zodanig dat deze afnemers aan hun verplichtingen krachtens de artikelen 3b en 62 van de wet kunnen voldoen. In de bijlage bij deze verordening worden de in het eerste lid bedoelde afnemers aangewezen.
Artikel 3. Beheer van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. 1. 2. 3.
Beheerder van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is de functionaris als bedoeld in artikel 1 onder d. Bewerker van de GBA is degene waarmee een schriftelijke uitwijkovereenkomst is gesloten voor zover dat noodzakelijk is ter uitvoering van deze overeenkomst. De beheerder is bevoegd nadere invulling te geven aan: a. (te leggen) verbanden met andere gemeentelijke registraties; b. (rechtstreekse) toegang tot de basisadministratie middels andere geautomatiseerde toepassingen; c. verstrekkingen aan binnengemeentelijke afnemers of daaraan gelijkgestelden, die geen rechtstreekse toegang hebben tot de basisadministratie;
Artikel 4. Verbanden met andere binnengemeentelijke registraties. 1.
2.
Op grond van artikel 96 van de wet, met het oog op het met elkaar in verband brengen van verwerkingen van persoonsgegevens, worden aan de verantwoordelijken van andere binnengemeentelijke registraties gegevens verstrekt. De betreffende gegevens kunnen in een convenant worden vastgelegd.
Artikel 5. Rechtstreekse toegang tot de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Rechtstreekse toegang tot de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens hebben: a. de beheerder; b. de door de beheerder aangewezen ambtenaren werkzaam op de afdeling Publiekszaken; c. de bewerker en diens medewerkers, voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de overeenkomst tussen de bewerker en de gemeente; d. voor zover niet in een convenant geregeld en voor zover met inachtneming van de artikelen 88 en 89 van de wet, de in de bijlage bij deze verordening vermelde binnengemeentelijke afnemers voor wat betreft de daarbij aangegeven gegevens en uitsluitend voor de daarbij aangegeven doeleinden. Artikel 6. Verstrekking aan binnengemeentelijke afnemers die geen rechtstreekse toegang hebben. Met inachtneming van de artikelen 88 en 89 van de wet worden aan de in de bijlage bij deze verordening vermelde binnengemeentelijke afnemers die geen rechtstreekse toegang hebben tot de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, de in die tabel aangegeven gegevens verstrekt ten behoeve van de eveneens in die tabel aangegeven doeleinden.
158
Raadsbesluit
Artikel 7. Overige verstrekkingen en de gegevens die kunnen worden verstrekt. Met inachtneming van artikel 100, tweede lid van de wet kunnen, in andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 98 en 99 van de wet, aan de in de bijlage bij deze verordening aan te geven overige verzoekers gegevens worden verstrekt voor wat betreft de daarbij aangegeven gegevens en uitsluitend voor de daarbij aangegeven doeleinden en voor zover de persoonlijke levenssfeer daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Artikel 8. Terugmeldplicht. 1.
2.
3. 4.
Een binnengemeentelijke afnemer die gerede twijfel heeft over de juistheid van een authentiek gegeven dat hij verstrekt heeft gekregen uit de basisadministratie, doet hiervan mededeling aan de verantwoordelijke. In de bijlage bij deze verordening worden de binnengemeentelijke afnemers aangewezen die tevens mededeling doen in verband met andere dan authentieke gegevens die aan hen verstrekt zijn. Aangewezen wordt welke gegevens het betreft. De verantwoordelijke regelt de wijze waarop de mededelingen worden gedaan. De verantwoordelijke regelt de wijze waarop de kennisgeving aan de binnengemeentelijke afnemer naar aanleiding van een terugmelding wordt gedaan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 62 van de wet en de artikelen 62 en 63 van het besluit GBA.
Artikel 9. Beveiliging. De beheerder treft ten behoeve van de technische en organisatorische beveiliging de maatregelen als vermeld in het krachtens de verantwoordelijke vastgestelde beveiligingsplan. Artikel 10. Slotbepalingen. 1. 2.
3. 4. 5
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip wordt de Verordening gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Verordening GBA), vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo bij besluit van 17 december 2003, ingetrokken. Deze verordening wordt aangehaald als de “ Verordening gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens 2010” . De verordening ligt ter inzage bij de verantwoordelijke voor de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. De in deze verordening genoemde bijlagen bij de artikelen 2, 4, 5, 6, 7 en 8 worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
159
Raadsbesluit I.23
GEMEENTERAAD
De Archiefverordening gemeente Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team PFGAT steller J. de Jong doorkiesnummer 077e-mail @venlo.nl
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 3 november 2009; gehoord de herindelingscommissie van 9 november 2009; gelet op de artikelen 30, eerste lid en 32, tweede lid van de Archiefwet 1995; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Archiefverordening gemeente Venlo 2010
(Verordening betreffende de bevoegdheden van de gemeenteraad inzake de zorg van burgemeester en wethouders voor de archiefbescheiden van de gemeentelijke organen en het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de wet bepaalde t.a.v. het beheer van de archiefbescheiden, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats) Hoofdstuk I.
Algemene bepalingen
Artikel 1 In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt verstaan onder: a. de wet: de Archiefwet 1995; b. gemeentelijke organen: de overheidsorganen, bedoeld in artikel 1, onder b, van de wet, voor zover behorende tot de gemeente; c. de archiefbewaarplaats: de overeenkomstig artikel 31 van de wet aangewezen archiefbewaarplaats; d. de archivaris: de overeenkomstig artikel 32 van de wet benoemde gemeentearchivaris; e. beheerder: degene die ingevolge Artikel 3 is belast met het beheer van de archiefbescheiden van de gemeentelijke organen die niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats; f. beheereenheid: een door burgemeester en wethouders als zodanig aan te wijzen organisatie-onderdeel; g. informatiesysteem: systeem van documentatie, procedures, apparatuur en programmatuur, met behulp waarvan archiefbescheiden kunnen worden vervaardigd, bewerkt, verzonden, ontvangen en geraadpleegd. Hoofdstuk II.
De zorg van burgemeester en wethouders voor de archiefbescheiden
Artikel 2 Burgemeester en wethouders dragen zorg voor het inrichten en instandhouden van een archiefbewaarplaats als bedoeld in artikel 31 van de wet, alsmede voldoende en doelmatige archiefruimten.
Raadsbesluit
Artikel 3 Burgemeester en wethouders dragen zorg voor het aanwijzen van de beheerder/beheerders. Artikel 4 Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de aanstelling van voldoende, deskundig personeel voor de werkzaamheden verbonden aan het beheer van alle gemeentelijke archiefbescheiden en documentaire verzamelingen., Artikel 5 1. Burgemeester en wethouders dragen er zorg voor, dat de vervaardiging en de bewaring van de archiefbescheiden geschieden op zodanige wijze, dat het behoud van deze bescheiden voldoende is gewaarborgd. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vervaardiging van bescheiden bestemd voor een overheidsorgaan of andere belanghebbende, van welke bescheiden redelijkerwijze kan worden aangenomen dat zij voor dezen als archiefbescheiden voor blijvende bewaring in aanmerking komen. Artikel 6 Burgemeester en wethouders dragen er zorg voor, dat jaarlijks op de gemeentebegroting voldoende middelen worden geraamd ter bestrijding van de kosten die aan de zorg voor de archiefbescheiden zijn verbonden. Artikel 7 Burgemeester en wethouders stellen voor het beheer van de archiefbescheiden van de gemeentelijke organen die niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats voorschriften vast. Artikel 8 Burgemeester en wethouders doen tenminste éénmaal per (twee) jaar aan de raad verslag omtrent hetgeen zij hebben verricht ter uitvoering van artikel 30 van de wet. Zij leggen daarbij over de verslagen die door de archivaris aan hen zijn uitgebracht in verband met het beheer van de archiefbewaarplaats en het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden die niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.
162
Raadsbesluit
Hoofdstuk III Nalevingstoezicht van de archivaris op het beheer van de archiefbescheiden welke niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats Artikel 9 De archivaris is belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de wet bepaalde t.a.v. het beheer van de archiefbescheiden die niet zijn overgebracht. Artikel 10 De archivaris is bevoegd, ter uitoefening van het hem bij artikel 32, tweede lid, van de wet opgedragen toezicht, zich onder handhaving van zijn verantwoordelijkheid te doen vervangen door aan hem ondergeschikte ambtenaren die in het bezit zijn van een diploma archivistiek als bedoeld in artikel 22 van de wet. Artikel 11 1. De beheerder of beheerders verstrekt/verstrekken aan de archivaris of aan degene die namens hem met het toezicht is belast, alle bescheiden en inlichtingen die voor een goede vervulling van zijn taak noodzakelijk zijn en verlenen de nodige medewerking om inzicht te verschaffen in de ordening en toegankelijkheid van de archiefbescheiden alsmede in de opzet en werking van hulpmiddelen en systemen waarin archiefbescheiden zijn opgenomen. 2. De archivaris en degenen die hem in de uitoefening van het toezicht vervangen of bijstaan, hebben met inachtneming van de voorschriften ten aanzien van de beveiliging van geheimen, toegang tot de archiefbescheiden en de ruimten waarin deze zich bevinden. Artikel 12 De archivaris doet van zijn bevindingen bij de uitoefening van het toezicht mededeling aan de beheerders, alsmede, indien hij hiertoe aanleiding vindt, aan burgemeester en wethouders. Hij geeft daarbij aan welke voorzieningen naar zijn mening in het belang van een goed beheer moeten worden getroffen. Artikel 13 De beheerder doet aan de archivaris tenminste tijdig mededeling van het voornemen om aan burgemeester en wethouders een voorstel te doen tot: a. opheffing, samenvoeging of splitsing van een beheereenheid of overdracht van één of meer taken aan een andere beheereenheid, overheidsorgaan of rechtspersoon; b. bouw, verbouwing, inrichting, of verandering van inrichting en ingebruikneming van ruimten als archiefruimte; c. verandering van de plaats van bewaring van niet naar de archiefbewaarplaats overgebrachte archiefbescheiden; d. ontwerp, vervanging, aanschaf of invoering van een informatiesysteem; e. voorbereiding, invoering en wijziging van ordeningssystemen. Artikel 14 De archivaris doet eenmaal per (twee) jaar verslag aan burgemeester en wethouders betreffende de uitoefening van het toezicht.
163
Raadsbesluit
Hoofdstuk IV
Slotbepalingen
Artikel 15 1. De Archiefverordening treedt in werking op 1 januari 2010. 2. Op dat tijdstip worden ingetrokken: a. de Archiefverordening Venlo, vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo bij besluit van 3 januari 2001; b. de Archiefverordening gemeente Arcen en Velden, vastgesteld door de gemeenteraad van Arcen en Velden bij besluit van 16 februari 2006. Artikel 16 Deze verordening wordt aangehaald als de “ Archiefverordening gemeente Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
164
Raadsbesluit
Memorie van toelichting Deze Archiefverordening sluit aan bij de Archiefwet 1995 (Stb. 276 en 277) en het Archiefbesluit 1995 (Stb. 671), en dient door de gemeenteraad te worden vastgesteld op grond van de in de aanhef genoemde artikelen in de Archiefwet 1995. Zij bestaat in hoofdzaak uit twee gedeelten, namelijk de regeling voor de zorg, die het college van burgemeester en wethouders draagt voor de archieven van de gemeentelijke organen en het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de wet bepaalde t.a.v. het beheer van de archiefbescheiden, die niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats. Deze verordening is, evenals wet en besluit, niet alleen van toepassing op klassieke, papieren archiefbescheiden, maar ook op moderne, digitale informatiedragers. Hoofdstuk II bevat een uitwerking van het begrip “ zorg” , dat in de Archiefwet 1995 niet wordt gedefinieerd. Wat voldoende en doelmatige archiefruimten zijn (art. 3), is geregeld in het Archiefbesluit 1995. Hoofdstuk III is een uitwerking van het toezicht bedoeld in art. 32, tweede lid van de wet. Dit model is aangepast aan de dualisering van de medebewindsbevoegdheden met ingang van 8 maart 2006. Vanaf die datum is niet langer de gemeenteraad bevoegd om de archivaris te benoemen en de archiefbewaarplaats aan te wijzen. Deze bevoegdheden komen dan te berusten bij het College van Burgemeester en Wethouders. Dit heeft onder andere tot gevolg dat het hoofdstuk over de archiefbewaarplaats in de oude verordeningen is overgeheveld naar het Besluit Informatiebeheer. Verder worden sinds de dualisering van het gemeentebestuur in 2002, gemeentelijke verordeningen ondertekend door de burgemeester en de griffier. Dat is ook in deze versie aangepast. Voorts heeft aanpassing plaatsgevonden op grond van de aanpassing per 1 januari 1998 van de Archiefwet 1995 aan de derde tranche van de AWB. Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Begripsbepalingen zijn alleen uit de wet overgenomen als daaraan in deze verordening een meer specifieke betekenis moest worden toegekend. Artikel 2 De ministeriële Regeling bouw en inrichting archiefruimten en archiefbewaarplaatsen (Nederlandse Staatscourant nr. 180 d.d. 18 september 2001, verbeterd in nr. 209 d.d. 29 oktober 2001) stelt op grond van artikel 13, vierde lid, van het Archiefbesluit 1995 vast, aan welke bouwkundige en inrichtingseisen de archiefbewaarplaats en de archiefruimten moeten voldoen. Artikel 3 De aanwijzing van de beheerders is opgenomen in de op grond van Artikel 7 te stellen voorschriften: het Besluit Informatiebeheer. Artikel 5 De ministeriële Regeling duurzaamheid archiefbescheiden (Nederlandse Staatscourant nr. 180 d.d. 18 september 2001) stelt op grond van artikel 11 tweede lid van het Archiefbesluit 1995 nadere regels omtrent de kwaliteit van en de procedures rond het materiële behoud van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden. Artikel 11 van het Archiefbesluit
165
Raadsbesluit
1995 kent de in dit artikel bedoelde verplichting slechts ten behoeve van de interne stukken. Uit overwegingen van behoorlijk bestuur en ter besparing van conserveringskosten voor de overheid als geheel achten wij dit onjuist. Daarom is in het tweede lid bepaald, dat ook de te verzenden stukken aan de genoemde Regeling dienen te voldoen. De gemeente heeft als ontvanger van door andere overheden opgemaakte stukken daarvan zelf ook profijt. Artikel 7 De bedoelde voorschriften zijn opgenomen in het Besluit Informatiebeheer. Artikel 8 Binnen één zittingsperiode verneemt de gemeenteraad aldus tenminste twee maal wat er op het gebied van de archiefzorg, het archiefbeheer en het toezicht daarop heeft plaatsgevonden. “ Twee” staat tussen haakjes omdat dit een modelverordening is. Een jaarlijkse verslaglegging wordt thans in veel gemeenten wenselijk geacht. Artikel 11 De ontwikkelingen op het gebied van de moderne informatietechnologie hebben in de wet geleid tot een gewijzigde definitie van de term “ archiefbescheiden” . De wetgever heeft – binnen de formele betekenis van het begrip archiefbescheiden – bedoeld onder deze term alle op enigerlei wijze vastgelegde informatie te begrijpen inclusief die welke slechts via informatietechnologie opgevraagd kan worden. Ondanks de ruimere betekenis van “ archiefbescheiden” kan de materie veelal met de traditionele bepalingen worden geregeld, zij het dat sommige begrippen een andere, ruimere inhoud hebben gekregen. Dat heeft onder andere gevolgen voor een term als “ beheer” . Zo zal het voor het toezicht op het beheer van machine leesbare gegevensbestanden niet meer voldoende zijn dat toegang tot de ruimte is verzekerd. De formulering betreffende de noodzakelijke medewerking is ontleend aan de artikelen 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 13 Slechts die aspecten van de uitoefening van het archiefbeheer zijn hier vermeld, die bij constatering achteraf tot onevenredig hoge kosten zouden kunnen leiden, of die ernstige schade voor het behoud dan wel de openbaarheid van de archiefbescheiden en de rechtszekerheid van de burger tot gevolg zouden hebben.
166
Raadsbesluit I.24
GEMEENTERAAD
Verordening cliëntenparticipatie 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team WIZ steller Cas Cremers doorkiesnummer 077-3596695 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 10 maart 2009; gehoord de herindelingscommissie van 18 maart 2009; gelet op artikel 47 van de Wet werk en bijstand; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Verordening cliëntenparticipatie 2010;
Artikel 1
Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder: a. direct belanghebbenden: personen bedoeld in artikel 7 van de Wet werk en bijstand; b. hun vertegenwoordigers: personen die lid zijn van een voor de direct belanghebbenden opkomende belangenorganisatie; c. CWI: Centrum Werk en Inkomen; d. UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; e. Anw: Algemene nabestaandenwet. Artikel 2
Wettelijke verantwoordelijkheid
De gemeente is verantwoordelijk voor de organisatie van cliëntenparticipatie. Artikel 3
Omschrijving doelgroep
Tot de leden van het participerend orgaan worden in ieder geval gerekend de personen genoemd in artikel 1, sub a en b van deze verordening. Artikel 4 a.
b. c. d.
Invulling minimale vereisten verordening
Het participerend orgaan, bestaande uit diverse leden, een onafhankelijk voorzitter en een ambtelijk secretaris, vergadert meerdere keren per jaar. Alle leden worden hiertoe ruimschoots op tijd uitgenodigd door de secretaris. De adviezen worden op enigerlei wijze in de besluitvorming betrokken. Leden kunnen onderwerpen voor de agenda aanleveren bij de secretaris. De secretaris voorziet de leden van informatie ten behoeve van een adequate deelname aan het overleg. De leden en de voorzitter en secretaris worden door het college benoemd.
Artikel 5
Nadere regelgeving en afspraken
Burgemeester en wethouders stellen nadere regels over de organisatie van de cliëntenparticipatie. Artikel 6 1. 2.
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip worden ingetrokken:
Raadsbesluit
a. de Verordening cliëntparticipatie, vastgesteld door de raad van de gemeente Venlo op 2 juni 2004; b. de Verordening cliëntparticipatie, vastgesteld door de raad van de gemeente Arcen en Velden op 11 maart 2004. Artikel 7
Citeerartikel
Deze verordening kan worden aangehaald als: de Verordening cliëntenparticipatie 2010.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
169
Raadsbesluit
Algemene toelichting Met de invoering van de Algemene bijstandswet in 1996 werd een belangrijke wettelijke impuls gegeven om te komen tot een vorm van cliëntenparticipatie. Sinds de invoering van de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen in 2002 is de cliëntenparticipatie uitgebreid met twee nieuwe cliëntgroepen: de niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet. Op 1 januari 2004 is de nieuwe Wet werk en bijstand in werking getreden. Ook deze wet benadrukt de plicht tot invoering van een vorm van cliëntenparticipatie. De wijze waarop de gemeente dit organiseert is niet nader bepaald. Gemeenten zijn hierin dus vrij. Bij de organisatie moeten zij wel rekening houden met de samenwerking met het CWI en het UWV en met de nieuwe cliëntengroepen: nietuitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering.
Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Voor wat betreft de begripsomschrijving is aansluiting gezocht bij de definities zoals opgenomen in de wettekst van de Wet werk en bijstand. Op grond van artikel 7 van deze wet kunnen als direct belanghebbenden worden aangemerkt: a. personen die algemene bijstand ontvangen; b. personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Anw; c. niet-uitkeringsgerechtigden; d. personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot de zojuist genoemde personen behoren. Artikel 2 In artikel 47 van de Wet werk en bijstand wordt de gemeente gewezen op haar verantwoordelijkheid om cliëntenparticipatie te organiseren. Tevens is hierin de wettelijke plicht neergelegd om de wijze waarop cliëntenparticipatie is georganiseerd vast te leggen in een verordening. Artikel 3 Voor wat betreft de omschrijving van de doelgroep wordt in deze verordening aansluiting gezocht bij die groepen van personen voor wie cliëntenparticipatie wettelijk is geregeld. Hierdoor wordt middels deze verordening een minimum variant gewaarborgd. Tevens krijgt het college van burgemeester en wethouders hiermee de mogelijkheid om tot verdere uitbreiding te komen, zonder dat de verordening behoeft te worden aangepast. Artikelen 4 en 5 De verordening moet aan een minimum aantal vereisten voldoen. Deze minimale vereisten bestaan uit het bij verordening regelen van de wijze waarop: a. periodiek overleg wordt gevoerd met direct belanghebbenden of hun vertegenwoordigers; b. direct belanghebbenden of hun vertegenwoordigers onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden; c. zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie. Ervoor gekozen is om in dit artikel alleen in algemene zin inhoud te geven aan deze minimale vereisten. Het college van burgemeester en wethouders stelt vervolgens nadere regels over
170
Raadsbesluit
de wijze waarop in het specifieke geval vorm wordt gegeven aan de organisatie van cliëntenparticipatie. Deze nadere regels zijn reeds vastgelegd in een reglement c.q. convenant. Er bestaat geen aanleiding hierin veranderingen aan te brengen. Bovendien kan bij wijzigingen het reglement c.q. convenant op eenvoudige wijze worden aangepast. Wel is bepaald dat de voorzitter een onafhankelijke positie inneemt en dat de secretaris vanuit de ambtelijke organisatie wordt aangesteld. Artikel 6 Deze bepaling spreekt voor zich. Artikel 7 Deze bepaling spreekt voor zich.
171
Raadsbesluit I.25
GEMEENTERAAD
Afstemmingsverordening Wwb gemeente Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team WIZ steller C. Cremers doorkiesnummer 077-3596695 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 10 maart 2009; gehoord de herindelingscommissie van 18 maart 2009; gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Afstemmingsverordening Wwb gemeente Venlo 2010;
Hoofdstuk 1. Artikel 1.
Algemene bepalingen
Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder: de wet: de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 375); algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet; bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet; bijstand: algemene en bijzondere bijstand; bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet; langdurigheidtoeslag: de toeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de wet; verlaging: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidtoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet; voorziening: voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet: een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om be lemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen; traject: een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd, geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid; belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken; college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo. Artikel 2. 1.
2.
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt in overeenstemming met deze verordening de bijstand verlaagd of de betaling van de bijstand opgeschort. De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Artikel 3. 1.
Het verlagen van de uitkering
Berekeningsgrondslag
De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.
Raadsbesluit
2.
3.
In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging op basis van de bijstandsnorm worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidtoeslag, indien de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidtoeslag, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 4.
Het besluit tot verlaging van de bijstand
In het besluit tot de verlaging wordt in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de bijstandsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging. Artikel 5. 1.
2. 3.
Het college ziet af van verlaging indien: a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of b. de gedraging meer dan 1 jaar v óór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van 5 jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden. Het college kan afzien van verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Indien het college afziet van verlaging op grond van dringende redene n, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.
Artikel 6. 1.
2. 3.
4.
5.
Afzien van verlaging van de bijstand
Ingangsdatum, tijdvak en recidive
Tenzij in de verordening anders is bepaald, gaat de verlaging in met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast, voor zover de bijstand of de langdurigheidtoeslag nog niet is uitbetaald. Daar waar mogelijk is de periode van verlaging van de bijstand gekoppeld aan de periode gedurende welke de belanghebbende de aan hem opgelegde verplichtingen, verwijtbaar niet nakomt. De duur van de verlaging bedraagt echter minimaal de termijnen die in de hoofdstukken 2 tot en met 4 vermeld staan. Indien de belanghebbende, binnen 1 jaar nadat de verwijtbare gedraging zich heeft voorgedaan, wederom zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, worden de minimale termijnen waaraan in lid 3 wordt gerefereerd en welke in de hoofdstukken 2 tot en met 4 vermeld staan verdubbeld. Indien de belanghebbende, binnen 1 jaar nadat de laatst verwijtbare gedraging zich heeft voorgedaan en op grond van het vierde lid de termijn al werd verdubbeld, wederom zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, wordt de laatst vastgestelde termijn verdubbeld.
Artikel 7.
Samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor
174
Raadsbesluit
het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarvoor de hoogste verlaging geldt.
Hoofdstuk 2.
Artikel 8.
Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Categorieën
Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën: 1. Eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie, voor zover een termijn van één kalendermaand niet wordt overschreden. 2. Tweede categorie: a. het in de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening en/of de periode gedurende de bijstandsverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; b. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige participatie, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject. 3. Derde categorie: a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid; b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid; c. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige participatie, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject. Artikel 9.
De hoogte en duur van de verlaging
Onverminderd artikel 2, tweede lid en met toepassing van artikel 6 derde lid, wordt de verlaging vastgesteld op: a. 10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie; b. 50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie; c. 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de derde categorie. Hoofdstuk 3.
Inlichtingenplicht
Artikel 10. Te laat verstrekken van inlichtingen 1.
2.
Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet nakomt door informatie, die van belang is voor de verlening van bijstand, niet tijdig te verstr ekken, kan, met toepassing van artikel 54 van de wet, ingaande de eerste dag van het verzuim het recht op bijstand worden opgeschort. Indien een belanghebbende de in het eerste lid genoemde verplichting herhaaldelijk niet tijdig nakomt, kan, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast worden van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
175
Raadsbesluit
Artikel 11. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen 1.
2.
3.
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenpli cht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of langdurigheidtoeslag, kan, onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast worden van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of langdurigheidtoeslag, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging bedoeld in het tweede lid op de volgende wijze vastgesteld: a. 10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingbedrag minder bedraagt dan € 1000, =; b. 25% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingbedrag geli jk is aan of meer bedraagt dan € 1000, = maar minder bedraagt dan € 2000, =; c. 50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 2000, = maar minder bedraagt dan € 4000, =; d. 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 4000, =.
Artikel 12. Onverwijld Bij toepassing van artikel 17, eerste lid, van de wet dient als onverwijld te worden verstaan: binnen 7 dagen (1 week) nadat het feit dan wel de omstandigheid, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet, zich heeft voorgedaan, door middel van een wijzigingsformulier. Artikel 13. Overige bepalingen schending inlichtingenplicht 1.
2.
Indien de verlaging als bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, als gevolg van beëindiging van de uitkering niet kan worden toegepast op de wijze zoals vermeld in artikel 6, eerste en tweede lid, wordt de bijstand welke belanghebbende heeft ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, door middel van herziening verminderd met het bedrag van de verlaging. Het bedrag dat voortvloeit uit de herziening wordt van belanghebbende teruggevorderd. Wanneer het bruto bedrag dat ten onrechte door belanghebbende is ontvangen, ten gevolge van het schenden van de inlichtingenplicht, samen met het bedrag van de terugvordering zoals vermeld in het eerste lid, meer bedraagt dan het totaalbedrag dat aan uitkering is ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, terwijl de uitkering is beëindigd, kan er slechts een verlaging toegepast worden tot het bedrag dat maximaal aan uitkering is ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, na aftrek van de teveel ontvangen bijstand.
Hoofdstuk 4.
Overige gedragingen die leiden tot verlaging
Artikel 14. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid 1.
Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt, met uitzondering van wat in lid 3 staat vermeld, een verlaging toegepast die wordt
176
Raadsbesluit
2.
3.
afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging als bedoeld in het eerste lid op de volgende wijze vastgesteld: a. 10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij een periode van 3 maanden of korter; b. 50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij een periode van 3 tot 6 maanden; c. 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, bij een periode van 6 maanden en langer. In afwijking van lid 1 en lid 2 bedraagt de verlaging bij het onverantwoord interen van vermogen: a. 0% bij een benadelingbedrag tussen € 0, = en € 1000, =; b. 20% van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden indien het benadelingbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 1000, = maar minder bedraagt dan € 2000,=; c. 50% van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden indien het benadelingbedrag g elijk is aan of meer bedraagt dan € 2000, =.
Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast van minimaal 50% gedurende 1 maand. Artikel 16. Nadere verplichtingen Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een verlaging toegepast van 20% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.
Hoofdstuk 5.
Slotbepalingen
Artikel 17. Hardheidsclausule Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
177
Raadsbesluit
Artikel 18. Inwerkingtreding 1. 2.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip worden ingetrokken: a. de Afstemmingsverordening Wwb 2007, vastgesteld door de raad van de gemeente Venlo op 28 maart 2007; b. de Afstemminsverordening Wwb 2007, vastgesteld door de raad van de gemeente Arcen en Velden op 28 juni 2007.
Artikel 19. Overgangsbepaling Artikel 6 lid 5 wordt uitsluitend toegepast indien het verwijtbaar niet nakomen van verplichtingen plaatsvindt op of na de datum van inwerkingtreding van deze verordening. Artikel 20. Citeerartikel Deze verordening kan worden aangehaald als “ Afstemmingsverordening Wwb gemeente Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
178
Raadsbesluit
Artikelsgewijze toelichting Inleiding Rechten en plichten zijn twee kanten van één medaille. Het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de opgelegde verplichtingen worden nagekomen. Onder de Wwb dient de gemeente bij aanvang van de uitkeringssituatie aan belanghebbende mede te delen wat de opgelegd e verplichtingen zijn en wat de directe gevolgen zijn voor de uitkering indien belanghebbende één of meer van deze verplichtingen niet nakomt. De in de vorige zin genoemde gevolgen, veelal een verlaging van de bijstand, worden door de gemeente zelf bepaald. Artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wwb schrijft voor dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand en de langdurigheidtoeslag. In de Afstemmingsverordening Wwb zijn deze regels vastgelegd. Ten opzichte van het “ oude” boete- en maatregelenbeleid zien we in de Afstemmingsverordening Wwb een aantal duidelijke veranderingen: Het niet voldoen aan de opgelegde arbeidsverplichtingen wordt stevig aangepakt. Dit is in de lijn van de wet: de belanghebbende dient alles in het werk te stellen om zo snel mogelijk weer in zijn eigen levensonderhoud te kunnen voorzien (werk voor bijstand). Dit in combinatie met de ervaring dat lichte sancties nauwelijks het gewenste effect bewerkstelligen, namelijk een verandering van houding en gedrag, heeft ertoe geleid dat vooral gedragingen welke een schending van de arbeidsplicht inhouden streng worden aangepakt. Ten aanzien van het schenden van de inlichtingenplicht waarbij de gemeente geen nadeel heeft ondervonden, is uit doelmatigheidsoverwegingen gekozen voor een versoepeling. Zoals uit de artikelen 10 en 11 blijkt wordt er pas een verlaging toegepast indien de belanghebbende herhaaldelijk de fout is ingegaan. Hiervoor is gekozen vanwege het feit dat het vaak geringe “ overtredingen” betreft, waarbij de gemeente geen nadeel ondervindt en het direct verlagen van de uitkering weinig doelmatig is. Op het moment dat iemand frequent de fout ingaat, is het toepassen van een verlaging wel doelmatig, omdat dan een verandering van houding en/of gedrag bewerkstelligd dient te worden. In het navolgende wordt een artikelsgewijs toelichting gegeven bij de artikelen uit de Afstemmingsverordening Wwb.
Hoofdstuk 1.
Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijving De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de Wwb. In de verordening wordt het begrip ‘ belanghebbende’ gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omschreven als ‘ degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’ .
179
Raadsbesluit
Artikel 2. Het verlagen van de uitkering 1. De Wwb verbindt aan het recht op een bijstandsuitkering de volgende verplichtingen: a. Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid). b. De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9). Deze plicht bestaat uit twee soorten verplichtingen: de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden; en de plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen zullen nader moeten worden uitgewerkt in specifieke verplichtingen die zijn toegesneden op de situatie en mogelijkheden v an de bijstandsgerechtigde. De re-integratieverordening die elke gemeente moet opstellen, vormt de juridische basis voor opleggen van deze specifieke verplichtingen. Deze verplichtingen zullen in het besluit tot het verlenen van bijstand moeten worden neergelegd. c. De informatieplicht (artikel 17, eerste lid). Op een uitkeringsgerechtigde rust de verplichting aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. d. De medewerkingplicht (artikel 17, tweede lid). Dit is de plicht van uitkeringsgerechtigden om desgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwij s nodig is voor de uitvoering van de wet. De medewerkingplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals: het toestaan van huisbezoek; het meewerken aan een psychologisch onderzoek. Artikel 18, tweede lid, noemt een gedraging die in ieder gev al een schending van de medewerkingplicht inhoudt: ‘ het zich tegen het college zeer ernstig misdragen’ . De Wet SUWI legt ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan de Centrale organisatie werk en inkomen te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het college (artikel 28, tweede lid Wet SUWI) en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan de Centrale organisatie werk en inkomen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht bijstand of de hoogte of de duur van de bijstand (artikel 29, eerste lid Wet SUWI). 2. In de afstemmingsverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardverlagingen vastgesteld in de vorm van een vaste (procentuele) verlaging van de bijstandsnorm. In het tweede lid is de hoofdregel neergele gd: het college dient een verlaging af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke verlaging zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardverlaging geboden is. Afwijking van de standaardverlaging kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen. Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een verlaging moet worden toegepast, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen: Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging. Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid. Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.
180
Raadsbesluit
De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de bijstand wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5. Matiging van de verlaging wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn: bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende; sociale omstandigheden; bij een opeenstapeling van verlagingen: de zwaarte van het geheel van verlagingen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid. Artikel 3. De berekeningsgrondslag 1. In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag. 2. De 18 tot 21-jarigen ontvangen een lage jongerennorm die, indien noodzakelijk, wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Indien de verlaging alleen op de lage jongerennorm wordt toegepast, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen. 3. Deze bepaling maakt het mogelijk dat het college in incidentele gevallen een verlaging toepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidtoeslag. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidtoeslag. De hoogte van het bedrag waarmee de bijzondere bijstand of de langdurigheidtoeslag wordt verminderd, bedraagt het bedrag van de verlaging w elke belanghebbende opgelegd zou krijgen wanneer hij een algemene bijstandsuitkering zou ontvangen. De verlaging van de bijzondere bijstand of de langdurigheidtoeslag bedraagt daarbij overigens nooit meer dan het bedrag dat belanghebbende aan bijzondere bijstand of langdurigheidtoeslag zou ontvangen. Artikel 4. Het besluit tot verlaging van de bijstand Het verlagen van de bijstand vanwege het niet voldoen aan een of meerdere op grond van de Wwb opgelegde verplichtingen, vindt plaats door middel van een bes luit. Wanneer de verlaging op een lopende uitkering wordt toegepast, wordt een besluit tot vaststelling van de algemene bijstand op grond van artikel 45 Wwb genomen. Wordt een verlaging met terugwerkende kracht toegepast, dan moet een besluit tot herziening van de bijstand worden genomen (artikel 54, derde lid Wwb). Tegen beide besluiten kan door het belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan vooral het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.
181
Raadsbesluit
Artikel 5. Afzien van verlaging van de bijstand 1. Het afzien van een verlaging ‘ indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 18, tweede lid, Wwb. Een andere reden om af te zien van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit ( ‘ lik op stuk’ ) is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt toegepast. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen verlagingen toepast bij gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden. Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt een verjaringstermijn van vijf jaar. 2. Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie. 3. Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van een verlaging wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive. Artikel 6. Ingangsdatum, tijdvak en recidive 1. In dit lid is geregeld dat, behalve indien in de verordening anders staat vermeld, een verlaging naar de toekomst toe wordt toegepast. Dit wil zeggen dat de verlaging na constatering direct geëffectueerd wordt zonder herziening van het recht. Dit moet belanghebbende wel tijdig (vooraf) worden medegedeeld, bij voorkeur schriftelijk. 2. Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. Ook in die situatie moet belanghebbende tijdig (vooraf) worden geïnformeerd, uit een oogpunt van bewijslast bij voorkeur schriftelijk. Als er sprake is van een mondelinge mededeling dient in de rapportage te worden vastgelegd door wie, op welk moment en vanaf welke datum een voorgenomen verlaging is medegedeeld. 3. In dit lid is het uitgangspunt geregeld dat de verlaging doorloopt totdat belanghebbende de verwijtbare gedraging heeft hersteld. De minimale duur van de verlaging is in de hoofdstukken 2 tot en met 4 geregeld. Wanneer er sprake is van incidentele verwijtbare gedragingen, beperkt de duur van de verlaging zich tot de minimale termijnen welke in de hoofdstukken 2 tot en met 4 staan vermeld. Voorbeelden van dit laatste zijn verwijtbaar ontslag of het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. 4. Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging opnieuw sprake is van een verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook indien de verlaging wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van één jaar, geldt het tijdstip waarop het besluit waarin de verlaging is medegedeeld, bekend is gemaakt. 5. Indien de belanghebbende zelfs na een eerste verdubbeling van termijn van verlaging, zoals beschreven in het vierde lid, binnen 1 jaar wederom in verwijtbaar gedrag vertoont, wordt de laatst vastgestelde termijn van verlaging verdubbeld. Artikel 7. Samenloop van gedragingen De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een bijstandsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt.
182
Raadsbesluit
Indien sprake is van meerdere gedragingen met als gevolg daarvan meerdere schendingen van de verplichtingen, dient voor het toepassen van de verlaging te worden uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging van toepassing is. Hoofdstuk 2.
Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 8. Categorieën De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoen de medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in drie categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidende criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid. Dit is volledig in lijn met het gedachtegoed achter de Wwb: een klant dient zelf alles in het werk te stellen om aan het werk te komen dan wel te blijven. De gedragingen die in dit artikel worden genoemd zijn minder concreet omschreven dan in het Maatregelenbesluit. De reden hiervoor is dat de Wwb, in tegenstelling tot de Abw, volstaat met een algemene omschrijving van de plicht tot arbeidsinschakeling. De concrete invulling van de verplichtingen dient zoveel mogelijk te worden afgestemd op de mogelijkheden van de individuele bijstandsgerechtigde. De eerste categorie betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het CWI en ingeschreven te doen blijven. Om redenen van doelmatigheid heeft een periode korter dan 1 kalendermaand geen consequenties. De tweede categorie, onderdeel a, betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt waaronder de eigen verantwoordelijkheid van b elanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren. De tweede categorie, onderdeel b. Bij toekenning van de bijstand of in een later stadium kan aan de belanghebbende, die niet in staat is om op eigen kracht weer in zijn levensonderhoud te voorzien, de verplichting worden opgelegd om: mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden en de benodigde voorzieningen zoals vastgelegd in de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand; deel te nemen aan een concreet aangeboden traject dat uiteindelijk moet leiden tot uitstroom of zelfstandige maatschappelijke participatie. De arbeidsinschakeling wordt direct geschaad, wanneer de belanghebbende deze verplichting niet of onvoldoende nakomt, wat gevolgen kan hebben voor de duur van de aanspraak op bijstand. Het niet of onvoldoende verlenen van medewerking aan een traject zal immers leiden tot vertraging van dat traject. De gedragingen bedoeld in deze subcategorie hebben echter niet tot gevolg dat het traject (definitief) geen doorgang vindt of moet worden beëindigd. Van onvoldoende medewerking is in ieder geval sprake als de belanghebbende niet op afspraken bij het reintegratiebedrijf verschijnt, opdrachten in het kader van een scholing niet naar behoren uitvoert of zich niet coöperatief opstelt ten aanzien van een diagnostisch onderzoek. De derde categorie, onderdeel a, betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. Het kan hierbij om allerlei soorten arbeid gaan: gesubsidieerd of regulier, fulltime of parttime, tijdelijk of voor onbepaalde duur. De derde categorie, onderdeel b, betreft het door eigen toedoen (verwijtbaar) voorafgaand aan de aanvraag algemeen geaccepteerde arbeid niet behouden dan wel tijdens de bijstand deeltijdarbeid niet behouden. Hieronder wordt ook verstaan het niet correct uitoefenen van het beroep als zelfstandige.
183
Raadsbesluit
Bij de derde categorie, onderdeel c, gaat het om dezelfde soort gedragingen als bedoeld in de tweede categorie onder b, echter met dit belangrijke verschil dat de gedraging heeft geleid tot het (definitief) geen doorgang vinden of afbreken van een traject. In de praktijk zal be ëindiging van een traject veelal pas plaatsvinden nadat de belanghebbende door zijn gedrag herhaaldelijk heeft laten blijken niet mee te willen meewerken aan voorzieningen gericht op een zo spoedig mogelijke inschakeling in het arbeidsproces. Ook kan een zeer ernstige gedraging, bijvoorbeeld diefstal tijdens een proefplaatsing, tot beëindiging van het traject leiden. In alle gevallen betreft het gedragingen die de kans op uitstroom voor langere tijd vrijwel onmogelijk maken. Zonder traject is inschakeling in de arbeid voor de desbetreffende belanghebbende immers niet mogelijk. Artikel 9. De hoogte en duur van de verlaging Deze bepaling bevat de standaardverlagingen voor de drie categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Hoofdstuk 3.
Inlichtingenplicht
Artikel 10. Te laat verstrekken van inlichtingen 1. Indien een cliënt de voor de verlening van de bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste 8 weken opschorten (artikel 54, eerste lid, Wwb). Het college doet me dedeling van de opschorting aan de belanghebbende en geeft daarbij belanghebbende een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (artikel 54, tweede lid, Wwb). Artikel 54 betreft een bevoegdheid voor het college. Mede daardoor en vanuit doelmatighe idsoverwegingen wordt in het midden gelaten op welk moment de belanghebbende van de opschorting in kennis wordt gesteld. Wordt de gevraagde informatie vervolgens niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college de bijstand stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning van de bijstand). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, dan wordt de bijstand ongewijzigd voortgezet. 2. Uit doelmatigheidsoverwegingen is ervoor gekozen om niet al bij de eerste overtreding van de in dit artikel bedoelde verplichting over te gaan tot het verlagen van de bijstand. Blijkt iemand echter herhaaldelijk de fout in te gaan, dan is het wel gepast om de mogelijkheid te bieden om over te gaan tot het verlagen van de bijstand, om zodoende een verandering van houding en/of gedrag te bewerkstelligen. Dit lid regelt de hoogte van deze verlaging. Onder herhaaldelijk wordt overigens tenminste twee keer per jaar verstaan. Bij de eerste keer kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. Artikel 11. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen 1. In dit artikel wordt de zogeheten ‘ nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand of de langdurigheidtoeslag. Bijvoorbeeld het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens. Als geen verlaging wordt toegepast omdat bijvoorbeeld het de eerste gedraging betreft, dient door de medewerker van de gemeente de belanghebbende wel schriftelijk gewezen te worden op deze gedraging en op de mogelijke gevolgen van het nogmaals vertonen van een dergelijk gedrag. 2. De verlaging wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplich t bedoeld in artikel 17 van de Wwb wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan bijstand of langdurigheidtoeslag dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald.
184
Raadsbesluit
3. In dit lid wor dt de hoogte van de verlaging geregeld, die overigens niet meer kan bedragen dan het benadeelde bedrag.. De relatie met de strafrechtelijke sanctie Onder het huidige boeteregime bestaat de verplichting voor gemeenten om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie indien er sprake is van fraude en het benadelingbedrag hoger is dan de aangifterichtlijn sociale zekerheid. Het is de bedoeling dat deze taakverdeling tussen gemeenten en het OM blijft bestaan, ook al kent de Wwb de bestuurlijke boete niet en zullen gemeenten bij fraude (in casu het niet nakomen van de inlichtingenplicht) een verlaging moeten toepassen. Het doen van aangifte wegens fraude sluit het toepassen van een verlaging niet uit, ook niet bij benadelingbedragen van boven de aangifterichtlijn. Beide sancties kunnen samen gaan. Uitgangspunt is dat het OM bij de straftoemeting rekening houdt met de verlaging zoals deze door de gemeente is toegepast. Dit is het principe van ‘ aanrekening’ . Anderzijds ligt het niet vo or de hand om over te gaan tot een verlaging, als het OM inmiddels een sanctie heeft opgelegd. Het ‘ una via’ beginsel (geen samenloop van sancties op dezelfde onrechtmatige gedraging dan bij beslissing van één enkel overheidsorgaan) kan zich daar tegen ver zetten. De centrale raad voor beroep heeft zich in het (recente) verleden geregeld uitgesproken tegen ‘ dubbele bestraffing’ . Artikel 12. Onverwijld Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 13. Overige bepalingen schending inlichtingenplicht 1. In dit lid wordt geregeld dat op het moment dat fraude geconstateerd wordt op het moment dat de bijstand beëindigd is, de bijstand gedurende de fraudeperiode toch kan worden verlaagd. Deze verlaging leidt tot herziening van uitkering en terugvordering. 2. Het totaalbedrag van de terugvordering van de fraude én de verlaging achteraf kan niet meer bedragen dan het bedrag dat belanghebbende gedurende de fraudeperiode aan bijstand heeft ontvangen. Hoofdstuk 4.
Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 14. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid 1. De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt al voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitke ring aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden. Bij de vaststelling van de hoogte van de verlaging dient beoordeeld te worden hoe lang betrokkene onafhankelijk van bijstand zou zijn gebleven, indien hij wel voldoende besef van verantwoordelijkheid had betoond. Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals: een onverantwoorde besteding van vermogen; geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening; het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering. Het is niet mogelijk om een limitatieve opsomming te geven van alle gedragingen die leiden tot een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. 2. Het tweede lid regelt de hoogte van de verlaging bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.
185
Raadsbesluit
3. Bij het onverantwoord interen van vermogen is er voor gekozen om het benadelingbedrag, zijnde het bedrag dat belanghebbende onverantwoord ingeteerd heeft waardoor hij eerder een beroep dient te doen op de bijstand, als basis te laten dienen voor de verlaging. Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen Onder de term ‘ zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Gemeenten kunnen alleen een verlaging toepassen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. In artikel 18, tweede lid, wordt gesproken over ‘ het zich tegen het college zeer ernstig misdragen ’ . Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding kan zijn voor een verlaging. Een verlaging is dus niet mogelijk als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de Wwb (bijvoorbeeld een re-integratiebed rijf). Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een verlaging toe te passen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (zie artikel 8 van deze verordening). Bij het vaststellen van de hoogte van de verlaging in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden: verbaal geweld (schelden); discriminatie; intimidatie (uitoefenen van psychische druk); zaakgericht fysiek geweld (vernielingen); mensgericht fysiek geweld; combinatie van agressievormen. Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld. Het toepassen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college past een verlaging toe, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.
186
Raadsbesluit
Artikel 16. Nadere verplichtingen In artikel 55 van de wet wordt de mogelijkheid geboden om naast de in Hoofdstuk 2 van de wet opgenomen verplichtingen aan belanghebbende bepaalde andere verplichtingen op te leggen die strekken tot arbeidsinschakeling of vermindering dan wel beëindiging van de bijstand. De verplichting om zich onder medische behandeling te stellen, is expliciet opgenomen in het artikel. Een ander voorbeeld is de verplichting om zich als woningzoekende in te schrijven indien er woonkostentoeslag wordt verstrekt voor een te hoge huur. Hoofdstuk 5.
Slotbepalingen
Artikel 17. Hardheidsclausule Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden leidt, kunnen burgemeester en wethouders ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan. Artikel 18. Inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 19. Overgangsbepaling Aangezien in artikel6, lid 5 een strafmaat wordt verhoogd, kan ditartikel alleen worden toegepast als de gedraging heeft plaatsgevonden op of na inwerkingtreding van deze verordening (strafbepalingen kunnen geen terugwerkende kracht hebben). Artikel 20. Citeerartikel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
187
Raadsbesluit I.26
GEMEENTERAAD
Toeslagenverordening Wwb gemeente Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team WIZ steller C. Cremers doorkiesnummer 077-3596695 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 10 maart 2009; gehoord de herindelingscommissie van 18 maart 2009; gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand, overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Toeslagenverordening Wwb gemeente Venlo 2010
Hoofdstuk 1. Artikel 1.
Algemene bepalingen
Begripsbepalingen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. In deze verordening wordt verstaan onder: de wet: de Wet werk en bijstand; gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c. van de wet; verzorgingsbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeghuis of verzorgingstehuis. Artikel 2. 1.
2.
Toepasselijkheid
De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.
Raadsbesluit
Hoofdstuk 2. Artikel 3.
Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm
Toeslagen
1.
De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft. 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben. 3. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 2 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die geen woning bewoont. 4. Voor de toepassing van het tweede lid van dit artikel worden de volgende personen niet aangemerkt als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft: a. kinderen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 21 jaar met een inkomen van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 20, onder a, van de wet vermeerdert met 10 procent van de gehuwdennorm; b. meerderjarige kinderen met studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000; c. meerderjarige kinderen met een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; d. verzorgingsbehoevenden die door belanghebbende worden verzorgd. Artikel 4. 1. 2. 3.
Toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar
De toeslag als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt voor een belanghebbende van 21 jaar, in afwijking van artikel 3, nihil; De toeslag als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt voor een belanghebbende van 22 jaar, in afwijking van artikel 3, 10 procent van de gehuwdennorm. In afwijking van lid 1 en lid 2 wordt de toeslag vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de toeslag waartoe toepassing van lid 1 of 2 zou leiden.
Hoofdstuk 3. Artikel 5. 1. 2. 3.
Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm
Verlaging gehuwdennorm
De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met één of meer anderen. De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt voor gehuwden die geen woning bewonen 18 procent van de gehuwdennorm. Het vierde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing op lid 1. van dit artikel.
Hoofdstuk 4. Artikel 6.
Slotbepalingen
Uitvoering
De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.
190
Raadsbesluit
Artikel 7.
Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 8.
Citeerartikel
Deze verordening kan worden aangehaald als de “ Toeslagenverordening Wwb gemeente Venlo 2010” . Artikel 9.
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010. Artikel 10. Intrekking bestaande verordening Met de inwerkingtreding van deze verordening worden ingetrokken: 1. de toeslagenverordening Wet werk en Bijstand, vastgesteld door de raad van de gemeente Venlo op 28 maart 2007; 2. de toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2007, vastgesteld door de raad van de gemeente Arcen en Velden op 28 juni 2007.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
191
Raadsbesluit
Algemene toelichting 1. Inleiding Op grond van de Wwb dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm als bedoeld in artikel 30 Wwb, de zogenaamde toeslagenverordening. De Invoeringswet Wwb zet de Toeslagenverordening Abw van rechtswege om in een Toeslagenverordening Wwb. Uit oogpunt van leesbaarheid is het gewenst dat de lokale verordeningen worden aangepast aan de Wwb. Daarnaast kunnen gemeenten deze gelegenheid te baat nemen om de Toeslagenverordening zonodig bij te stellen, aan te passen aan de nieuwe financiële verantwoordelijkheden van de gemeente, maar zonodig ook aanpassingen op onderdelen die in de praktijk problemen oplever(d)en. De projectgroep invoering Wwb heeft voor geheel Noord Limburg een nieuwe Toeslagenverordening voorbereid. Bij het opstellen van deze verordening is, inherent aan de Wwb zelf, als uitgangspunt gekozen voor het verminderen van (uniforme) regels en een doelmatige uitvoering. Een van de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de bestaande situaties is daardoor het verdwijnen van de begrippen kostgangers, onderhuur en kamerhuur. Dit leidt tot een sterke vereenvoudiging van de regelgeving. 2. Norm, toeslag en verlaging Hoofdstuk 3 van de Wwb kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Abw. In de Wwb maakt het voor de financiering door het rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag. De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 Wwb. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen, namelijk in de artikelen 25 tot en met 29 Wwb. Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden. Dus: verhogen moet, verlagen mag. Norm Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 Wwb), te weten: gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm); alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm Toeslagen Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, vastrechtkosten, maar ook afvalstoffenheffing, krant etc. gedeeld worden.
192
Raadsbesluit
De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor: alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in de artikelen 3 en 4 van de Toeslagenverordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het college is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het college heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken. (Zie TK 28870, nr. 3, p. 52 en 53.) Verlagingen De Wwb noemt de volgende verlagingen: verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 Wwb); verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 Wwb); verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 Wwb); verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 Wwb). De verlagingen zijn uitgewerkt in artikel 5 van de verordening. In deze concept verordening wordt géén verlaging voorgesteld in verband met recentelijk beëindigen van een studie (art.28 Wwb). 3. De Toeslagenverordening In artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 Wwb is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren. Categorieën Artikel 30 Wwb bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering. In dit model Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan alle verlagingen die de Wwb mogelijk maakt, behoudens de schoolverlaterverlaging. Schoolverlaterverlaging In de praktijk blijkt bijstandsbehoevendheid van schoolverlaters voornamelijk veroorzaakt te worden door de economische omstandigheden. Bovendien kan niet zonder meer gesteld worden dat de noodzakelijke algemene kosten van het bestaan voor de schoolverlater lager liggen dan voor de niet-schoolverlater. Studenten hebben immers vaak een baantje gehad tijdens de studie en hebben daar hun bestaanskosten dan op afgestemd. Weliswaar wordt in de toelichting op artikel 28 Wwb gesteld dat daarmee geen rekening mag worden gehouden, maar dat is in strijd met de opvatting van de CRvB ten aanzien van het met artikel 28 Wwb overeenkomstige artikel 36 Abw. (Zie CRvB 07-12-1999, nr. 98/1937 NABW.)
193
Raadsbesluit
Een verlaging van uitkering voor schoolverlaters als stimulans om (eerder) werk te aanvaarden, schiet o.i. het doel voorbij. Wanneer er sprake is van nalatig handelen in de periode voorafgaande aan de bijstandsperiode, dan kan de gemeente een (tijdelijke) maatregel opleggen, of – zoals de Wwb dat noemt – de bijstand afstemmen op het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Verlaging bij woonsituatie Ten opzichte van artikel 35 lid 1 Abw is artikel 27 Wwb ruimer. Artikel 35 lid 1 Abw voorzag enkel in een verlaging in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten verbonden waren. Volgens de toelichting op 27 Wwb is de verruiming bedoeld om ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen toepassen. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 Wwb de bijstand lager vast te stellen. In de wet wordt overigens niet het begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar “ lagere noodzakelijke kosten van het bestaan als gevolg van de woonsituatie” . Daarmee wordt duidelijk dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van uitkering te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.). Wanneer met toepassing van artikel 18 lid 1 Wwb overgegaan wordt tot verlaging van de bijstand, zal de gemeente zich zorgvuldig moeten vergewissen van aard en omvang van deze verlaging. De hoogte van een verlaging krachtens dit artikel heeft geen invloed op de vorm waarin de bijstand verleend wordt. Indien bijstand verleend wordt aan daklozen, kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheid om een budgetteringsplicht op te leggen of de bijstand in natura (in de vorm van opvang) te verlenen. Overigens geschiedt de verlening van bijstand aan belanghebbenden zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op grond van artikel 40 lid 1 en 2 Wwb door bij amvb (Bijstandsbesluit adreslozen) aan te wijzen centrumgemeenten. Maar niet elke belanghebbende zonder woning is een adresloze in de zin van aangehaalde wet. Belanghebbende kan immers ook de beschikking hebben over een postadres bij familie of een instantie. Om redenen van inzichtelijkheid is ook de werking van de verordening beperkt tot belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de Wwb de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden ligt het voor de hand dat het college eveneens op grond van artikel 18 lid 1 Wwb de bijstand aanpast. (Zie ook de artikelsgewijz e toelichting bij artikel 2 van de Toeslagenverordening.) 3. Berekening toepasselijke bijstandsnorm In de Wwb is -in tegenstelling tot in de Abw- niet voorgeschreven dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de Wwb, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt. Voor de toepassing van de leeftijdsverlaging bij 21- en 22 jarigen maakt dit echter wel uit. Omdat noch uit de wettekst noch uit de Memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht te geven, blijft het bij voorrang
194
Raadsbesluit
toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de leeftijdsverlaging) tot verschillende uitkomsten. Aangezien wij voorstellen om geen categoriale verlaging wegens leeftijd – maar een aangepaste toeslag van respectievelijk 0 en 10% - toe te passen, zal een cumulatie van verlagingen in principe niet aan de orde zijn. Bovenstaande in acht nemend kan de hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar als volgt worden berekend: 1. Basisnorm; 2a. Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders) OF 2b. Korten met verlaging (alleen bij gehuwden) wegens het delen van een woning met anderen of bij geen woning bewonen; 3. Voor 21 en 22 jarigen geldt een afwijkende toeslag ( 0 en 10%). De uitkomst van deze berekening laat een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet. Denk hierbij aan verlaging in verband met de woonsituatie.
195
Raadsbesluit
Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de Wwb niet afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de Wwb ook de verordening moet worden gewijzigd. Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de Wwb zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c Wwb. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon. Om een persoon als verzorgingsbehoevende in de zin van de Toeslagenverordening aan te kunnen merken, moet belanghebbende aannemelijk maken, dat deze door hem verzorgde persoon bij ontsteltenis van de verzorging zou zijn aangewezen op een verpleeghuis of verzorgingstehuis. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoevendheid kan worden aangenomen, bij voorkeur een verklaring van deze strekking die is afgegeven door een arts. Het feit dat een belanghebbende als verzorger van een verzorgingsbehoevende is aan te merken is overigens geen reden om hem te ontheffen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te zoeken en te aanvaarden. Een nadere omschrijving voor begrippen als “ kamerhuurder” of “ onderhuurder” is overbodig. In deze verordening wordt geen onderscheid gemaakt tussen onderhuurders (commercieel of nietcommercieel), kostgangers of woningdelers. In al deze gevallen bedraagt de toeslag bij alleenstaanden en alleenstaande ouders 10%, of bedraagt de verlaging bij gehuwden 10%. Er wordt louter gekeken naar medebewoners die een bijdrage (kunnen) leveren in de lasten. In alle genoemde situaties treden schaalvoordelen op. Daarbij is het niet bepalend of belanghebbende daadwerkelijk hogere (of lagere) bestaanskosten heeft, maar of belanghebbende (woon)lasten kan delen. Als uitgangspunt is gekozen voor een forfaitair percentage. Dit betekent voor de uitvoering vereenvoudiging, en de regelgeving is minder fraudegevoelig. Artikel 2 Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 Wwb ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen van artikel 20 Wwb zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog krachtens de Toeslagenverordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Toeslagenverordening nodeloos ingewikkeld maken. Mocht echter het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 Wwb onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 Wwb de bijstand lager vast te stellen. In de praktijk zal dit zich gezien de geringe hoogte van de jongerennorm niet veelvuldig voordoen, maar te denken valt aan de situatie waarin gehuwde/ samenwonende jongeren met een kind in een kraakpand wonen. De gehuwdennorm van artikel 21 onder c Wwb minus een verlaging op grond van art. 18 lid 1 Wwb kan leiden tot een lager bedrag aan bijstand dan de norm van artikel 20 lid 2 onder c Wwb. In dergelijke uitzonderlijke situaties moet het college gebruik maken van zijn bevoegdheid tot individualiseren.
196
Raadsbesluit
De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om - zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand - de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 Wwb. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen. Artikel 3 De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a Wwb. Uit het systeem van normen, toeslagen en verlagingen volgt dat bij de alleenstaande ouder inwonende ten laste komende kind(eren) beneden 18 jaar niet aangemerkt worden als “ een ander die in de woning zijn hoofdverblijf heeft” . Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één of meer anderen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf hebben. Ook bij onderhuur en kamerhuur is er sprake van het (gedeeltelijk) kunnen delen van kosten met een ander. In het derde lid wordt de toeslag geregeld voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die geen woning bewoont. De bijstandsuitkering (is norm + toeslag of verlaging) dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van wonen maken daar deel van uit. Indien belanghebbende geen woonkosten heeft omdat hij geen woning bewoont, wordt de toeslag vastgesteld op 2 procent. Immers, voor het deel woonkosten is in de norm 18 procent van de gehuwdennorm inbegrepen. Worden deze lasten gemist, dan is het redelijk om 18 procent af te trekken van de maximale toeslag van 20 procent. In het vierde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de WSF 2000 en Wtos aan thuiswonende studenten al een lager bedrag wordt verstrekt. Aangezien betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de alleenstaande ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toepassing zijn. In onderdeel d van het vierde lid wordt geregeld dat verzorgingsbehoevenden eveneens niet worden meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag.
197
Raadsbesluit
Artikel 4 Artikel 29 Wwb geeft het college de bevoegdheid om de toeslag, bedoeld in artikel 25, voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vast te stellen voor zover het college van oordeel is dat, gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een lagere toeslag toe te passen dan voor een 22 jarige. Door een afwijkende toeslag voor 21- en 22-jarigen toe te passen, wordt afstemming gezocht bij de minimumjeugdlonen en andere sociale voorzieningen zoals de Wajong en wordt voorkomen dat de gemeente bovenop de Wajong-uitkering een aanvullende Wwbuitkering moet verstrekken. Artikel 5 In de gehuwdennorm is al rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf. Uit het systeem van normen, toeslagen en verlagingen volgt dat bij de echtgenoten inwonende ten laste komende kind(eren) beneden 18 jaar niet aangemerkt worden als “ anderen” met wie de woning wordt gedeeld. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Evenals bij alleenstaanden wordt vanaf de vierde persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft geen noemenswaardige vermindering van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aanwezig geacht. Daarbij moet ook bedacht worden dat in de praktijk bij meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat, zodat de feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft. Artikel 5 lid 2 is een spiegel van artikel 3, lid 3. Daar waar de alleenstaande (ouder) die geen woning bewoont, een toeslag ontvangt van 2%, levert dezelfde systematiek bij gehuwden een verlaging op van 18 procent. Ingevolge artikel 5 lid 3 worden bepaalde personen niet aangemerkt als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Ter zake wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3, vierde lid. Artikel 6 Evenals de uitvoering van de Wwb ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening bij het college. Artikel 7 Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden leidt, kunnen burgemeester en wethouders ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan. Artikel 8, 9 en 10 Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.
198
Raadsbesluit I.27
GEMEENTERAAD
Verordening inzake fraude, terugvordering en verhaal 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team WIZ steller Cas Cremers doorkiesnummer 077-3596695 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 10 maart 2009; gehoord de herindelingscommissie van 18 maart 2009; gelet op artikel 8a van de Wet werk en bijstand; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Verordening inzake fraude, terugvordering en verhaal 2010;
Artikel 1
Opstellen handhavingsplan
Burgemeester en wethouders dragen in het kader van het voorkomen van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede ter bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand zorg voor het opstellen van een handhavingsplan. Artikel 2
Vereisten handhavingsplan
Het in artikel 1 genoemde handhavingsplan bevat tenminste: a. een gemeentelijke visie op handhaving; b. een plan van aanpak met beleidsdoelen/maatregelen om misbruik en oneigenlijk gebruik te voorkomen; c. een plan van aanpak met beleidsdoelen/maatregelen om niet-naleving van de wet of vermoedens van niet-naleving op te sporen en te bestraffen. Artikel 3
Nadere regels opschorten, herzien en intrekken van bijstand
Burgemeester en wethouders stellen nadere regels voor het opschorten, het herzien en het intrekken van de bijstand als bedoeld in artikel 54 van de Wet werk en bijstand. Er worden tenminste regels gesteld op grond waarvan wordt afgezien van herziening en intrekking. Artikel 4
Nadere regels terugvorderen van bijstand
Burgemeester en wethouders stellen nadere regels voor het terugvorderen van bijstand als bedoeld in artikel 58 van de Wet werk en bijstand. Er worden tenminste regels gesteld op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van verdere terugvordering kan worden afgezien. Artikel 5
Nadere regels verhaal van bijstand
Burgemeester en wethouders stellen nadere regels voor verhaal van bijstand als bedoeld in artikel 61 van de Wet werk en bijstand. Er worden tenminste regels gesteld op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van verder verhaal kan worden afgezien. Artikel 6 1. 2.
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip worden ingetrokken:
Raadsbesluit
a. b.
de verordening inzake fraude, terugvordering en verhaal, vastgesteld door de raad van de gemeente Venlo op 2 juni 2004; de Verordening inzake fraude, terugvordering en verhaal Wet werk en bijstand, vastgesteld door de raad van de gemeente Arcen en Velden op 11 maart 2004.
Artikel 7
Citeerartikel
Deze verordening kan worden aangehaald als de “ Verordening inzake fraude, terugvordering en verhaal 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
201
Raadsbesluit
Algemene toelichting
Inleiding De verplichting om in het kader van het financiële beheer bij verordening regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet is op het laatste moment, via amendering, alsnog in de Wet werk en bijstand opgenomen. Afgezien van de korte bepaling van artikel 8a van de Wet werk en bijstand, zijn er geen nadere aanduidingen over wat nu precies in die verordening moet worden geregeld. In het kader van slagvaardig beleid is er voor gekozen om de verordening als kader te laten dienen en de nadere uitwerking van het beleid op te dragen aan het college van burgemeester en wethouders. De nadere uitwerking kan plaatsvinden in een handhavingsplan en door het stellen van nadere regels ten aanzien van herziening, terugvordering en verhaal van bijstand. In het handhavingsplan moet worden weergegeven hoe de gemeente denkt zo goed mogelijk vorm te kunnen geven aan handhaving van de bestaande wet- en regelgeving. Artikel 1
Opstellen handhavingsplan
Hoewel de wettelijke bepaling meer gericht lijkt op fraudebestrijding-sec is in deze toch gekozen voor het ruimere begrip handhaving. De term fraudebestrijding roept teveel het beeld op van repressie en genoegdoening, terwijl handhaving meer uit gaat van het bevorderen van de spontane naleving van de wet- en regelgeving. Naast repressie is in deze optiek preventie onontbeerlijk. Het is immers altijd nog beter om fraude te voorkomen. Artikel 2
Vereisten handhavingsplan
Om het belang van een goede handhaving te onderstrepen, is in dit artikel aangegeven welke onderwerpen in een gemeentelijk handhavingsplan op zijn minst aan bod moeten komen. Artikel 3
Nadere regels opschorten, herzien en intrekken van bijstand
In artikel 54 van de Wet werk en bijstand is de bevoegdheid neergelegd om het recht op bijstand op te schorten, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien anderszins onvoldoende medewerking is verleend. Ook regelt dit artikel de bevoegdheid tot herzien en intrekken van de bijstand. Deze regeling is analoog aan de regeling in artikel 69 van de Algemene bijstandswet, zij het dat de verplichting tot opschorting, herziening en intrekking is veranderd in een bevoegdheid. Ter bevordering van de rechtszekerheid, is het wenselijk de bevoegdheid in regels nader uit te werken. Daarbij zal onder meer moeten worden aangegeven wanneer het recht op bijstand wordt opgeschort. De bevoegdheid tot het stellen van nadere regels wordt om redenen van efficiëntie gedelegeerd aan burgemeester en wethouders.
202
Raadsbesluit
Artikel 4
Nadere regels terugvorderen van bijstand
In artikel 58 is de bevoegdheid neergelegd om kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand: a. ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend; b. in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen; c. voortvloeit uit borgtocht; d. ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat; e. anderszins onverschuldigd is betaald. In het kader van de verplichte terugvordering in de Algemene bijstandswet was in een beleidsplan uitgewerkt hoe deze taak werd uitgevoerd. Het ligt voor de hand om ook onder de Wet werk en bijstand door het stellen van nadere regels, al dan niet vormgegeven middels een beleidsplan, aan te geven in welke gevallen bijstand wordt teruggevorderd en onder welke voorwaarden van terugvordering of verdere terugvordering wordt afgezien. Met de invoering van de Wet werk en bijstand is de Regeling administratieve uitkeringsvoorschriften 1996 afgeschaft. In deze regeling was onder meer de heronderzoeksfrequentie bepaald. Met het vervallen van deze regeling moet de gemeente zelf bepalen hoe zij tot een adequate invordering komt. In dit verband blijft het noodzakelijk dat periodiek onderzoek wordt gedaan naar de concrete invorderingsmogelijkheden. Bij de te stellen nadere regels zullen hiervoor dan ook nadere criteria moeten worden opgenomen. Artikel 5
Nadere regels verhaal van bijstand
Artikel 61 van de wet bepaalt dat kosten van bijstand kunnen worden verhaald op: a. degene die zijn onderhoudsplicht op grond van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend; b. degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan; c. de nalatenschap van de persoon, indien aan die persoon ten onrechte bijstand is verleend of bijstand in de vorm van geldlening of borgtocht is verleend. Ook deze bevoegdheid dient in beleidsregels nader te worden uitgewerkt. Hierbij ligt het gelet op het voortduren van de verplichting tot verhaal - voor de hand het beleidsplan 2003 als uitgangspunt te nemen en te onderzoeken of qua (her)onderzoekstermijnen efficiency behaald kan worden. Omdat de gemeente gebruik maakt van de bevoegdheid tot verhaal, blijft tot de invoering van een nieuw alimentatiestelsel de Abw-verhaalswetgeving inzake minderjarige kinderen en expartners, zoals neergelegd in de artikelen 92 tot en met 98 en 101 tot en met 105 van de Algemene bijstandswet (Abw), gelden. Dit is geregeld in artikel 13 van de invoeringswet Wet werk en bijstand. Artikel 6
Inwerkingtreding
Deze bepaling spreekt voor zich. Artikel 7
Citeerartikel
Deze bepaling spreekt voor zich.
203
Raadsbesluit
204
Raadsbesluit I.28
GEMEENTERAAD
Algemene subsidieverordening Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team MO steller A. Wijers doorkiesnummer 077-359492 e-mail @venlo.nl
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 10 maart 2009; gehoord de herindelingscommissie van 18 maart 2009; gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 4:23 van de Algemene wet bestuursrecht; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Algemene subsidieverordening Venlo 2010;
Hoofdstuk 1 Artikel 1
Algemene bepalingen
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: c. Awb: Algemene wet bestuursrecht; d. raad: de gemeenteraad van de gemeente Venlo; e. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo; f. subsidie: de aanspraak op financiële middelen door het college verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor geleverde goederen of diensten; g. subsidieaanvrager c.q. -ontvanger: degene die gemeentelijk subsidie aanvraagt c.q. aan wie een subsidie is toegekend; h. subsidieregel: een door het college vastgestelde nadere algemene regeling waarin in operationele zin het subsidiebeleid voor een specifiek beleidsveld is uitgewerkt; i. subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies voor bepaalde activiteiten; j. structurele subsidies: subsidies voor activiteiten die in beginsel per boekjaar worden verstrekt; k. eenmalige subsidies: incidentele subsidies voor bijzondere activiteiten, experimenten, projecten, aanschaffingen of investeringen die door het college van belang worden geacht en die naar het oordeel van het college niet binnen de reguliere exploitatie van de organisatie kunnen worden gedekt.
Raadsbesluit I.28
Artikel 2
Reikwijdte subsidieverordening
Deze verordening is van toepassing op subsidies voor activiteiten op de volgende terreinen. Onderwijs en educatie: onderwijsvernieuwing; onderwijsbegeleiding; leerlingenzorg; onderwijsvoorrang; voor- en vroegschoolse educatie; schakelklassen; onderwijs asielzoekersleerlingen; peuterspeelzaalwerk; volwasseneneducatie; natuureducatie; verkeersveiligheid; Zorg en welzijn: participatie, ontwikkeling en welzijn van ouderen, jeugd- en jongeren, mensen met beperkingen; sociale samenhang en betrokkenheid op buurt en wijkniveau; activiteiten in de sfeer van de Wet maatschappelijke ondersteuning; maatschappelijke dienstverlening; informatie, advies en cliëntondersteuning; mantelzorg en vrijwilligers in de zorg; integratie; bestrijding discriminatie; volksgezondheid; maatschappelijke opvang en vrouwenopvang; verslavingszorg; openbare geestelijke gezondheidszorg; bestrijding huiselijk geweld; ondersteunende begeleiding; Cultuur: volkscultuur; amateurkunstbeoefening; culturele activiteiten; cultuurbereik en – educatie; cultuurpodia; bibliotheekwerk lokale media; kunst; musea; cultureel erfgoed; Sport; sportbeoefening; topsport;
206
Raadsbesluit I.28
Overig: evenementen; toeristische promotie; HALT. Artikel 3
Bevoegdheden raad en college
82. De raad stelt jaarlijks via de gemeentebegroting de bedragen vast die voor subsidiëring beschikbaar zijn. 83. Het college is bevoegd binnen het financieel kader als bedoeld in lid 1 jaarlijks subsidieplafonds vast te stellen voor de verlening van subsidies voor activiteiten zoals genoemd in artikel 2. 84. De subsidieplafonds worden bekend gemaakt voorafgaand aan het jaar waarop deze betrekking hebben. 85. Het college kan subsidieregels vaststellen ter uitvoering van het subsidiebeleid binnen de door de raad vastgestelde beleidskaders. Deze regels bevatten in ieder geval informatie over: de beleidskaders en -doelstellingen die van toepassing zijn; de criteria op grond waarvan subsidies worden verstrekt; de wijze waarop het subsidiebedrag wordt bepaald; de wijze van verdeling van de beschikbare middelen binnen het vastgestelde subsidieplafond. 86. Het college is bevoegd besluiten te nemen tot verlening en vaststelling van subsidies, alsmede besluiten tot weigering, intrekking of wijziging van subsidies. 87. Het college besluit over de aan de verlening te verbinden voorschriften en voorwaarden en over het aangaan van een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb. 88. Het college is bevoegd te beslissen op aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 4:23 lid 3 van de Awb en tot het afwijzen van aanvragen om subsidie waarvoor noch een wettelijke grondslag bestaat, noch het gestelde in artikel 4:23 lid 2 van de Awb van toepassing is. Het zesde lid is van overeenkomstige toepassing. Artikel 4
Algemene vereisten
89. De subsidieaanvrager is een rechtspersoon zonder winstoogmerk. Het college kan besluiten hierop uitzonderingen te maken. 90. Een subsidieaanvrager dient in zijn begroting rekening te houden met een redelijke financiële bijdrage van leden c.q. deelnemers. Het college kan hierover nadere voorschriften geven. 91. Een gesubsidieerde organisatie bevordert actief dat personeel, vrijwilligers en degenen waarvoor activiteiten worden georganiseerd, in de gelegenheid zijn om invloed uit te oefenen op het beleid van de organisatie. 92. In het personeelsbeleid van een gesubsidieerde organisatie worden gelijke kansen gewaarborgd voor vrouwen, mensen met beperkingen en leden van etnische minderheden. 93. Activiteiten worden zodanig georganiseerd dat deze ook toegankelijk zijn voor mensen met fysieke beperkingen. In zijn algemeenheid moet rekening worden gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van potentiële deelnemers. 94. De subsidieaanvrager is verplicht om de risico’ s die hij niet zelf kan dragen afdoende te verzekeren. Minimaal geldt een verplichting voor een verzekering tegen het risico van
207
Raadsbesluit I.28
wettelijke aansprakelijkheid en een brand- en inboedelverzekering indien men eigenaar is van een accommodatie.
208
Raadsbesluit I.28
Artikel 5
Administratie en onderzoek
95. De subsidieaanvrager voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen blijken, alsmede de betalingen en ontvangsten. 96. De subsidieontvanger, die tevens rechtspersoon is waaraan de gemeente ten bedrage van meer dan 50% van de baten van deze instellingen bijdraagt of die tevens rechtspersoon is waaraan de gemeente ten bedrage van minder dan 50% van de baten van deze instelling bijdraagt en waarbij een gerechtvaardigd belang voor onderzoek bestaat, verleent medewerking aan onderzoeken die de raad, het college of de rekenkamercommissie (artikel 81o van de Gemeentewet) uitvoert. De medewerking houdt in dat de subsidieontvanger: nadere inlichtingen verstrekt over jaarrekeningen, accountantsrapporten en overige documenten met betrekking tot de subsidieontvanger; genoemde jaarrekeningen, rapporten en documenten overlegt; en toestaat dat de administratie wordt onderzocht. Artikel 6
Nadere bepalingen
97. Het college kan bepalen dat bij aanvragen voor subsidieverlening en -vaststelling gebruik wordt gemaakt van standaardformulieren. 98. De subsidieontvanger behoeft toestemming van het college voor het verrichten van de in artikel 4:71 eerste lid van de Awb genoemde handelingen, althans voor zover deze handelingen leiden tot risico’ s ten aanzien van de besteding van subsidiegelden. 99. Het college kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid. 100. Het college kan bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve vormt als bedoeld in artikel 4:72 van de Awb. 101. Artikel 4:76 van de Awb is van overeenkomstige toepassing op subsidieontvangers die hun inkomsten in overwegende mate ontlenen aan de subsidie, tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald. Artikel 7
Eigen vermogen
102. In de gevallen als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid van de Awb, kan de gemeente aan de subsidieontvanger een vergoeding van de vermogenswaarden opleggen. 103. De wijze waarop de hoogte van de vergoeding wordt bepaald, wordt vermeld in de beschikking tot subsidieverlening. 104. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen. Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijk deskundige. Artikel 8
Betalingen
105. Het college is bevoegd voorschotten op subsidies te verstrekken. 106. Bij structurele subsidies beneden € 10.000,00 wordt het bedrag in de eerste maand van het boekjaar in zijn geheel als voorschot uitbetaald. 107. Bij een hoger subsidiebedrag wordt de verleende subsidie in twee gelijke termijnen uitgekeerd, te weten in de eerste en de zevende maand van het boekjaar.
209
Raadsbesluit I.28
108. Bij eenmalige subsidies wordt in de beschikking tot subsidieverlening de wijze van bevoorschotting vermeld. 109. Als een subsidieontvanger verplicht is subsidiegelden terug te betalen dient dit te geschieden binnen een maand na dagtekening van de beschikking. Bij latere terugbetaling worden administratie- c.q. invorderingskosten in rekening gebracht. Artikel 9
Accountantscontrole
110. Bij een subsidiebedrag hoger dan € 50.000,00 is de subsidieontvanger verplicht om bij de aanvraag tot subsidievaststelling een accountantsverklaring te voegen. 111. Het college kan ook bij een lager subsidiebedrag het indienen van een accountantsverklaring als voorwaarde bij de subsidieverlening opnemen. 112. De accountant onderzoekt of het financieel verslag voldoet aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en of het activiteitenverslag met het financieel verslag verenigbaar is. 113. De accountant onderzoekt tevens de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen. 114. De accountant geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid. Artikel 10
Weigering
115. Subsidieverlening kan, naast de in artikel 4:25 en 4:35 Awb geregelde gevallen worden geweigerd als naar het oordeel van het college redenen bestaan om aan te nemen dat: a. de activiteiten van de aanvrager niet zijn gericht op of niet aanwijsbaar in belangrijke mate ten goede komen aan de inwoners van de gemeente Venlo, behalve als dit verklaarbaar is vanuit de regionale centrumfunctie van Venlo; b. de gelden niet of onvoldoende zullen worden besteed aan het doel waarvoor de subsidie wordt aangevraagd; c. subsidieverlening niet past binnen het gevoerde gemeentelijk beleid dan wel de betreffende activiteiten in dat kader onvoldoende prioriteit hebben; d. niet voldaan wordt aan de algemene vereisten of aan de voorwaarden zoals vermeld in de van toepassing zijnde subsidieregel; e. de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde; f. meer specifiek de activiteiten strijdig zijn met de erkende rechten van de mens zoals vastgelegd in de Grondwet en internationale verdragen; g. de activiteiten van godsdienstige of politieke aard zijn; h. de activiteitenkosten betrekking hebben op verteer en vertier, behoudens reële kosten die verband houden met het waarderen en binden van vrijwilligers; i. de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt om de voorgenomen activiteiten uit te voeren. 116. In die gevallen waarin geen subsidieplafond is vastgesteld en uit relevante wettelijke voorschriften geen aanspraak op subsidieverlening voortvloeit, kan het college een aanvraag om subsidie afwijzen op de enkele grond dat in de begroting geen gelden ter beschikking zijn gesteld. Artikel 11 1.
Liquidatie, splitsing of fusie
Een subsidieontvanger informeert het college terstond over het voornemen een fusie aan te gaan, dan wel de organisatie te liquideren of te splitsen.
210
Raadsbesluit I.28
2. 3.
4.
5.
Verleende subsidies worden bij liquidatie, splitsing of fusie voor het nog niet gerealiseerde deel van het doel waarvoor subsidie is verleend terugbetaald aan de gemeente. Bij liquidatie worden het batig saldo van de liquidatierekening en een overblijvend eigen vermogen, voor zover deze direct of indirect gevormd zijn met subsidies van de gemeente Venlo, door het college teruggevorderd. Bij splitsing of fusie besluit het college, na overleg met de betrokken instellingen, over de bestemming van het eigen vermogen voor zover dat direct of indirect gevormd is met subsidies van de gemeente. Het is de subsidieontvanger niet toegestaan om vrije reserves te vervreemden of onder te brengen bij gelieerde instellingen, behoudens voorafgaande schriftelijke goedkeuring van het college.
Hoofdstuk 2 Artikel 12 6. 7.
8.
9.
Structurele subsidie
Boekjaar
Bij structurele subsidies geldt als boekjaar het kalenderjaar. In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten het schooljaar als boekjaar aan te merken, waarbij dan tevens aangepaste data worden bepaald ten aanzien van subsidieaanvraag, -verlening en -vaststelling. De subsidiënt wordt hierover geïnformeerd. Voor per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid is afdeling 4.2.8 van de Awb van toepassing, tenzij het college anders bepaalt. Voor per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen zonder volledige rechtsbevoegdheid is afdeling 4.2.8. van de Awb zoveel mogelijk overeenkomstig van toepassing, tenzij het college anders bepaalt.
Artikel 13
Subsidieaanvraag
10. Een subsidieaanvraag moet worden ingediend voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het boekjaar c.q. de meerjarige subsidieperiode. 11. Bij de subsidieaanvraag worden gevoegd een activiteitenplan met beoogde prestaties c.q. effecten en een begroting van inkomsten en uitgaven. 12. De subsidieaanvrager maakt melding van elders aangevraagde subsidies voor de onderhavige activiteiten en de stand van zaken hiervan. 13. Het college kan nadere informatie verlangen die nodig wordt geacht voor een goede beoordeling van de subsidieaanvraag. Deze informatie moet binnen de gestelde termijn worden overlegd. 14. Bij een eerste subsidieaanvraag moeten tevens de volgende stukken worden ingediend: de statuten, een kopie van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel en een opgave van de bestuurssamenstelling. Artikel 14
Subsidieverlening
15. In de beschikking tot subsidieverlening wordt meegedeeld welk bedrag beschikbaar wordt gesteld, voor welke periode, voor welke activiteiten en/of prestaties en onder welke aanvullende subsidievoorwaarden. 16. Het college kan besluiten om de subsidieverlening en -vaststelling te laten samenvallen. 17. In de beschikking wordt vermeld op basis waarvan de definitieve vaststelling van de subsidie zal plaatsvinden, tenzij subsidieverlening en subsidievaststelling samenvallen.
211
Raadsbesluit I.28
18. De beschikking tot subsidieverlening wordt meegedeeld uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het boekjaar. 19. Het college kan afwijken van het bepaalde in het vierde lid. De subsidieaanvrager wordt hiervan gemotiveerd in kennis gesteld. In de beschikking tot subsidieverlening kunnen voorwaarden worden opgenomen ten aanzien van het tussentijds rapporteren over de voortgang van de activiteiten c.q. te leveren prestaties. Artikel 15
Meerjarige subsidies
20. Het college kan besluiten om een meerjarige beschikking af te geven tot maximaal 4 boekjaren. In dat geval wordt jaarlijks een door het college te bepalen indexering toegepast. 21. In een meerjarige beschikking wordt vermeld op grond waarvan tussentijds eventueel de beschikking tot subsidieverlening kan worden bijgesteld. 22. Bij meerjarige beschikkingen kan het college besluiten om, voorafgaand aan een nieuw boekjaar, de beschikking te wijzigen indien het door de raad vastgestelde financiële kader daartoe aanleiding geeft. Artikel 16
Subsidievaststelling
23. Na afloop van het boekjaar dient de subsidieontvanger voor 1 mei een aanvraag in tot subsidievaststelling. Deze aanvraag bevat in ieder geval een inhoudelijk en financieel verslag. 24. De definitieve vaststelling van de subsidie vindt plaats uiterlijk 3 maanden na indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling. 25. Bij meerjarige subsidies en/of als subsidieverlening en subsidievaststelling samen vallen kan de verantwoording worden beperkt tot een inhoudelijk verslag. Het tweede lid van dit artikel is dan niet van toepassing.
Hoofdstuk 3 Artikel 17
Eenmalige subsidie
Subsidieaanvraag
26. Een subsidieaanvraag moet worden ingediend tenminste 6 weken voor de start van de activiteit. 27. Het college kan in een subsidieregel een andere indieningstermijn bepalen. 28. De subsidieaanvraag bevat een adequate motivering en beschrijving van de activiteit, evenals een hierop betrekking hebbende begroting van inkomsten en uitgaven. 29. De subsidieaanvrager maakt melding van elders aangevraagde subsidies voor de onderhavige activiteit en de stand van zaken hiervan. 30. Het college kan nadere informatie verlangen die nodig wordt geacht voor een goede beoordeling van de subsidieaanvraag. Deze informatie moet binnen de gestelde termijn worden overlegd. Artikel 18
Subsidieverlening
31. Binnen 8 weken na indiening van de aanvraag neemt het college hierover een beslissing welke terstond aan de aanvrager wordt meegedeeld. 32. Het college kan besluiten om de subsidieverlening en -vaststelling te laten samenvallen. Artikel 19
Subsidievaststelling
212
Raadsbesluit I.28
33. Binnen 3 maanden na de realisatie van de activiteit dient de aanvrager bij het college een verzoek in tot subsidievaststelling. Bij dit verzoek is gevoegd een inhoudelijk en financieel verslag. 34. Binnen 3 maanden na indiening van de verantwoording wordt de subsidie definitief door het college vastgesteld en meegedeeld aan de subsidieaanvrager. 35. Als subsidieverlening en subsidievaststelling samen vallen kan de verantwoording worden beperkt tot een inhoudelijk verslag. Het tweede lid van dit artikel is dan niet van toepassing. 36. Indien niet binnen 6 maanden na de subsidieverlening met de activiteit een aanvang is gemaakt dient dit door de subsidieaanvrager te worden gemeld bij het college. De subsidie wordt vervolgens op nihil vastgesteld en eventueel betaalde voorschotten worden teruggevorderd.
Hoofdstuk 4 Artikel 20
Slotbepalingen
Hardheidsclausule
37. Het college kan in individuele gevallen ontheffing verlenen van één of meerdere verplichtingen van deze verordening. 38. Het college kan in bijzondere omstandigheden bij individuele gevallen afwijken van een of meerdere bepalingen uit deze verordening. 39. In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college. Artikel 21
Inwerkingtreding
40. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010. 41. Op dat tijdstip worden ingetrokken: a. de Algemene subsidieverordening Venlo 2009, zoals vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van Venlo van 26 november 2008; b. de Algemene subsidieverordening Arcen en Velden, zoals vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van Arcen en Velden van 18 december 2008. Artikel 22
Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als “ Algemene subsidieverordening Venlo 2010” ofwel “ ASV 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
213
Raadsbesluit I.28
Algemene toelichting Bij subsidieverstrekking moet het gemeentebestuur rekening houden met hetgeen is bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Awb bevat een groot aantal artikelen over de subsidieprocedure (titel 4.2), waarvan sommige artikelen direct en sommige indirect van toepassing zijn op de subsidieverstrekking door de gemeente. Naar aanleiding van intern onderzoek is geconcludeerd dat de aansluiting van de verordening op de Awb kan worden verbeterd en dat tevens vereenvoudigingen kunnen worden doorgevoerd. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de algemene subsidieverordening (ASV) 2006 hebben betrekking op: c. vermelding van de reikwijdte; d. sterker nadruk op de rechtsmomenten zoals in de Awb worden beschreven; e. beperking van het aantal subsidiesoorten tot twee: structurele subsidies en eenmalige subsidies. Reikwijdte In de ASV 2006 is vermeld dat de verordening betrekking heeft op subsidies op het gebied van onderwijs, welzijn, sport en cultuur. Vanuit de Awb is deze beschrijving te algemeen (Awb, artikel 4:23). Bij subsidies waarop geen specifieke subsidieregel van toepassing is ontstaat hierdoor een probleem. De ASV op zichzelf kan dan niet gelden als het wettelijk voorschrift op basis waarvan subsidie wordt verstrekt. Dit wordt nu opgelost door meer gedetailleerd te vermelden voor welke activiteiten het gemeentebestuur subsidies verleend. Een nadere aanduiding is te vinden in subsidieregels en vastgestelde beleidskaders. Rechtsmomenten Bij de rechtsmomenten gaat het om de volgende: subsidieaanvraag, subsidieverlening en subsidievaststelling. Deze rechtsmomenten vormen tevens de leidraad bij de interne registratie van subsidies, waarbij ook alle financiële handelingen worden vastgelegd. Subsidiesoorten De ASV 2006 kende de volgende subsidiesoorten: budgetsubsidie, waarderingssubsidie, exploitatiesubsidie, eenmalige subsidie, investeringssubsidie. In de nieuwe verordening is ervoor gekozen om dit terug te brengen tot twee soorten: structurele en eenmalige subsidies. Immers dit zijn de soorten die in de Awb expliciet worden genoemd. Het is wel mogelijk meerdere soorten (varianten) te benoemen, maar in de nieuwe ASV zien we daar van af, ook omdat de praktijk van de subsidieverlening heeft geleerd dat die verfijning weinig toegevoegde waarde heeft en soms aanleiding geeft tot verwarring. Algemene opzet Bij de redactie van de verordening is niet alleen gestreefd naar een adequaat juridisch instrument, maar ook naar een beknopt en leesbaar (hanteerbaar) document. Dit leidt tot enige overlap met de Awb en daarmee tot een beperking van het aantal verwijzingen. Waar niettemin de Awb wordt aangehaald is in de artikelsgewijze toelichting steeds een korte uitleg opgenomen. Zoals hiervoor vermeld zijn, gelet op het streven naar deregulering, waar mogelijk vereenvoudigingen doorgevoerd. Het aantal artikelen kon hierdoor worden teruggebracht van 38 tot 21. Dit heeft vooral te maken met het beperken van het aantal subsidiesoorten.
214
Raadsbesluit I.28
Artikelsgewijze toelichting Artikel 2 De in dit artikel genoemde activiteiten zijn in principe onderwerp van gemeentelijk beleid waarbij subsidiëring als instrument wordt gehanteerd om gemeentelijke beleidsdoelen te realiseren. Met de subsidieverordening bestaat een wettelijke grondslag voor het verstrekken van subsidies ten behoeve van de vermelde activiteiten. Artikel 3 Naast het bepalen van subsidieplafonds, binnen het financiële kader dat door de raad is vastgesteld, is het college bevoegd om subsidieregels vast te stellen. In de ASV 2006 werd de term ‘ beleidsregels’ gehanteerd, maar omdat de Awb hieraan aan andere betekenis hecht wordt nu de term ‘ subsidieregels’ gebruikt. Aan de hand van subsidieregels kan worden bepaald of activiteiten voor subsidie in aanmerking komen en hoe de subsidie wordt berekend. Met name voor groepen van gelijksoortige organisaties wordt gewerkt met subsidieregels, zoals bij sportverenigingen, amateurkunst, scouting enz. In totaal kennen we momenteel ongeveer 20 subsidieregels. Zie wat betreft de uitvoeringsovereenkomst, genoemd in het zesde lid, de toelichting bij artikel 13. In het zevende lid is geregeld dat het college ook bevoegd is te beslissen op aanvragen om subsidie in gevallen waarin op grond van artikel 4:23 lid 3 van de Awb subsidie mag worden toegekend, ondanks het feit dat geen wettelijke grondslag aanwezig is. Het gaat hierbij met name om incidentele subsidieverlening en de verlening van subsidie in een situatie waarin de gemeentebegroting de subsidieontvanger vermeld, evenals het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld. Artikel 4 In dit artikel staan een aantal algemene vereisten die gelden bij subsidieverlening. Om de administratieve druk op (vrijwilligers)organisaties te beperken wordt niet bij elke subsidieaanvraag verlangd dat op alle genoemde punten wordt gerapporteerd. Dit neemt niet weg dat deze zaken van belang zijn. Bij signalen en/of als van gemeentewege wordt geconstateerd dat een organisatie in strijd is of handelt met de vereisten wordt actie ondernomen. In het uiterste geval kan dit leiden tot beëindiging van de subsidie. Op advies van het Wmo-forum zullen de algemene vereisten zoals genoemd in lid 3 t/m 6 voortaan steeds in de beschikking tot subsidieverlening worden vermeld. De vereiste van een ‘ redelijke financiële bijdrage van leden c.q. deelnemers’ geldt voor de meeste organisaties. In sommige gevallen zal deze eigen bijdrage nihil zijn vanwege de aard van de activiteiten. Te denken valt aan maatschappelijke dienstverlening, vrijwilligerswerk in de zorg, voorlichtingsactiviteiten e.d. Artikel 5 Op basis van dit artikel bestaat zowel voor het college als voor de raad of de rekenkamercommissie de mogelijkheid om onderzoek te doen naar een gesubsidieerde organisatie. Deze is verplicht hieraan alle medewerking te verlenen.
215
Raadsbesluit I.28
Artikel 6 Artikel 4:71 van de Awb noemt een aantal juridische handelingen, zoals het oprichten van of deelnemen in een rechtspersoon, het wijzigen van statuten, het verwerven van eigendom, het vervreemden of bezwaren van registergoederen, het aangaan van geldleningen of kredietovereenkomsten, enz. Toestemming van het college is nodig als dit leidt tot risico’ s ten aanzien van de besteding van subsidiegelden. Met een verwijzing naar de Awb biedt het derde lid de mogelijkheid van een egalisatiereserve bij de gesubsidieerde instellingen. Zeker bij grote instellingen is het van belang dat enige buffer aanwezig is om tekorten van het ene jaar te kunnen opvangen met overschotten van een ander jaar. Hiermee kan een doelmatige besteding en doelmatig beheer van subsidiegelden wordt bevorderd. Artikel 4:72 van de Awb bevat nog enkele nadere voorschriften over de vorming van een egalisatiereserve. Artikel 4:76 bevat een aantal normen ten aanzien van de financiële verslaglegging door organisaties die volledig van subsidie afhankelijk zijn. Het vijfde lid van ons artikel 6 regelt dat dit ook van toepassing is op organisaties die slechts voor een deel van subsidie afhankelijk is. Volgens de Awb kan ‘ in overwegende mate’ gelezen worden als meer dan de helft, maar in specifieke gevallen zal de jurisprudentie moeten worden geraadpleegd. Artikel 7 Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om te bepalen dat de subsidieontvanger een vergoeding verschuldigd is bij een met subsidiegelden opgebouwd vermogen. In een dergelijk geval zal rekening worden gehouden met bestemmingsreserves en de buffer die nodig is voor een gezonde exploitatie. In artikel 4:41 lid 2 van de Awb wordt aangegeven in welke gevallen van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt. Artikel 10 Subsidieaanvragen worden in eerste instantie getoetst aan de hier vermelde weigeringsgronden alvorens een verdere behandeling plaats vindt. Artikel 4:25 regelt dat een subsidie ook kan worden geweigerd als toekenning zou leiden tot een overschrijding van het subsidieplafond. Artikel 4:35 noemt nog meer gevallen, zoals het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens of als een organisatie failliet is verklaard. Artikel 12 Afdeling 4.2.8 van de Awb geeft in zijn algemeenheid regels voor het gehele proces van per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen. Door hiernaar te verwijzen verklaren we deze regels van toepassing op al deze subsidies. Omdat deze verordening moet kunnen dienen als een handvat voor subsidieaanvragers zijn de belangrijkste elementen van het genoemde hoofdstuk van de Awb verwerkt in de artikelen 13 t/m 16: aanvraag, verlening, meerjarige subsidies, vaststelling. Volgens artikel 4:66 van de Awb wordt subsidie slechts verleend aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid. Uitzonderingen zijn mogelijk. Het vierde lid van ons artikel 12 is met name van toepassing op organisaties die in oprichting zijn en nog niet over volledige rechtspersoonlijkheid beschikken. Een uitzondering betreft ook de subsidie aan een topsporter cf. de betreffende subsidieregel.
216
Raadsbesluit I.28
Artikel 13 Een subsidieaanvraag moet voor 1 oktober worden ingediend. Dit houdt in dat vóór 1 oktober de gemeente de aanvraag in bezit moet hebben. In zijn algemeenheid moet zowel bij een structurele als bij een incidentele subsidieaanvraag expliciet worden vermeld welk subsidie wordt aangevraagd. Uitzonderingen gelden slechts als de van toepassing zijnde subsidieregel een grondslag kent op basis van het aantal leden. Wat betreft activiteitenplan en beoogde prestaties gelden bij vrijwilligersorganisaties andere normen dan bij professionele organisaties. Zo zullen verenigingen vaak kunnen volstaan met vermelding van de aard van de activiteiten en het aantal leden. De subsidieregels geven hierover nadere informatie. Bij professionele organisaties kan gekozen worden voor een uitvoeringsovereenkomst op maat. Artikel 4:36 van de Awb biedt hiertoe de mogelijkheid. In ons artikel 3 lid 6 wordt hiernaar verwezen. In een dergelijke overeenkomst kan worden bepaald dat de subsidieontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie wordt verleend. In overleg tussen gemeente en instelling wordt geregeld op welke manier de activiteiten en de voorgenomen prestaties worden vastgelegd. Artikel 14 Subsidieaanvragers moeten voorafgaand aan het subsidiejaar weten of en hoeveel subsidie wordt verleend. Uitzonderingen zijn denkbaar als zich in het voortraject complicaties hebben voorgedaan. In dergelijke gevallen zal steeds goed worden gecommuniceerd met de subsidieaanvrager. Artikel 15 Als sprake is van activiteiten die in principe jaar na jaar worden uitgevoerd, wordt de voorkeur gegeven aan een meerjarige subsidiebeschikking. Zowel voor de betreffende organisatie als voor de gemeente ontstaat hierdoor eenvoud in de procedure. Artikel 17 Zoals uit de definitie in artikel 1 blijkt heeft het hoofdstuk ‘ eenmalige subsidies’ betrekking op uiteenlopende zaken: van een kleine bijzondere activiteit, aanschaf van materialen, tot een investering of een groot project. Het is de eenmaligheid die maakt dat toch dezelfde basisregels kunnen gelden. De verordening biedt de mogelijkheid om onderdelen van de regeling op maat aan te passen. De beoordeling van een investering kan bijvoorbeeld meer tijd in beslag nemen dan 8 weken. De ruimte bestaat om een afwijkende termijn te bepalen (artikel 20). Artikel 18 De bevoegdheid om besluiten te nemen over eenmalige subsidieaanvragen kan worden gedelegeerd aan het afdelingshoofd. De uitvoering van deze bevoegdheid geschiedt vervolgens in overleg met de portefeuillehouder.
217
Raadsbesluit I.28
Artikel 20 De subsidieverordening betreft een algemene regeling. Het college is bevoegd hiervan af te wijken als toepassing van bepaalde regels voor bv. een belanghebbende gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die met deze verordening worden beoogd (zie Awb, artikel 4:84). Als het gaat om afwijking van termijnen kan het betreffende afdelingshoofd worden gemandateerd om hiertoe namens het college te besluiten.
218
Raadsbesluit I.29
GEMEENTERAAD
Verordening leerlingenvervoer
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team MO steller W. Heesen doorkiesnummer 077-3596259 e-mail @venlo.nl
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 19 mei 2009; gehoord de herindelingscommissie van 24 juni 2009; gelet op artikel 149 van de Gemeentewet; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Verordening leerlingenvervoer; Titel 1 Algemene bepalingen Artikel 1
Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder: f. school: een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs (Stb. 1998, 495); een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra (Stb. 1998, 496) of; een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs (Stb. 1998, 512); g. ouders: de ouders, voogden of verzorgers van de leerling; h. leerling: een leerling van een school als bedoeld onder a; d. gehandicapte leerling: een leerling als bedoeld onder c, die door een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet, of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken; e. woning: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft; f. afstand: de afstand tussen de woning en de school, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg; g. vervoer: openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids, tenzij de structurele handicap van een leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt;
Raadsbesluit I.29
h. i. j. k.
l.
m. n.
o.
p. q. r. s. t.
u.
openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling per trein, metro, tram, bus, veerdienst of auto; aangepast vervoer: vervoer per besloten (school)busvervoer, taxi, treintaxi of bustaxi; eigen vervoer: vervoer per eigen motorvoertuig, bromfiets of fiets; reistijd: de totale duur die ligt tussen het verlaten van de woning en de aanvang van de schooldag volgens de schoolgids, minus maximaal 10 minuten indien en voorzover de leerling het schoolgebouw met bijbehorend terrein gewoonlijk eerder bereikt dan de schoolgids aangeeft, dan wel de totale tijdsduur die ligt tussen het einde van de schooldag volgens de schoolgids, een eventuele wachttijd, en de aankomst bij de woning; toegankelijke school: voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs: de basisschool van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school of de speciale school voor basisonderwijs waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school; voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en scholen voor voortgezet onderwijs: de school van de soort waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school van het soort waarop de leerling is aangewezen; opstapplaats: plaats aangewezen door het college, vanaf waar de leerling gebruik kan maken van het vervoer; commissie voor de begeleiding: de commissie die is ingesteld door het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, niet zijnde een instelling, of de bevoegde gezagsorganen van twee of meer scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, niet zijnde instellingen, die hetzelfde regionaal expertisecentrum in stand houden; vervoersvoorziening: een gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijke geachte vervoerskosten van de leerling en zo nodig diens begeleider, of bekostiging van de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer voor de leerling en zo nodig diens begeleider, of aanbieding van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen; permanente commissie leerlingenzorg: de commissie als bedoeld in artikel 23 van de Wet op het primair onderwijs; samenwerkingsverband: het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18 van de Wet op het primair onderwijs; regionale verwijzingscommissie: de commissie als bedoeld in artikel 10g van de Wet op het voortgezet onderwijs; opdc: orthopedagogisch en -didactisch centrum als bedoeld in artikel 10h, derde lid Wet op het voortgezet onderwijs; ambulante begeleiding: de begeleiding door een personeelslid van een school of instelling als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra van leerlingen die zijn geplaatst op een basisschool of leerlingen die zijn geplaatst op een school voor voortgezet onderwijs en naar het oordeel van het bevoegd gezag zonder die begeleiding zouden zijn aangewezen op het speciaal onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs; commissie voor de indicatiestelling: de commissie als bedoeld in artikel 28 c van de Wet op de expertisecentra.
Artikel 2 Bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten
220
Raadsbesluit I.29
42. Ten behoeve van het schoolbezoek kent het college aan de ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag een vervoersvoorziening toe met inachtneming van het bepaalde in deze verordening. 43. Indien het college toepassing geeft aan het eerste lid, verlangt het dat de ouders aan wie slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten toekomt, hun kinderen van het aldus verzorgde vervoer gebruik laten maken. 44. De bepalingen in deze verordening laten onverlet de verantwoordelijkheid van de ouders voor het schoolbezoek van hun kinderen. 45. Indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, wordt de bekostiging op aanvraag verstrekt aan de leerling. Artikel 3 1.
2.
Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
Bekostiging van de vervoerskosten wordt toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen. Indien de ouders bekostiging van de vervoerskosten aanvragen voor het bezoeken van een school, die op grotere afstand van de woning is gelegen dan in artikel 11 is bepaald, terwijl een of meer scholen van dezelfde onderwijssoort dichterbij de woning zijn gelegen, ontstaat er slechts aanspraak op bekostiging naar eerstgenoemde school als door de ouders schriftelijk wordt verklaard dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van het onderwijs van alle bijzondere scholen, van de soort waarop de leerling is aangewezen, die dichterbij de woning zijn gelegen.
Artikel 4
Uitbetaling van de bekostiging
Het college bepaalt bij het verstrekken van bekostiging van de vervoerskosten de wijze en het tijdstip van de uitbetaling, alsmede de tijdsduur van de verstrekte bekostiging. Artikel 5 3.
4. 5. 6. 7. 8.
Aanvraagprocedure
Een aanvraag voor bekostiging van de vervoerskosten wordt gedaan door indiening bij het college van een volledig ingevuld en door de ouders ondertekent formulier, voorzien van de op het formulier vermelde gegevens. De aanvraag wordt, indien het een aanvraag voor het eerstvolgende schooljaar betreft, vóór 1 mei voorafgaand aan dat schooljaar ingediend. Indien dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, kan het college de ouders verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens. Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis. Indien een vervoersvoorziening wordt toegekend wordt deze getroffen: a. met ingang van het nieuwe schooljaar indien de aanvraag vóór 1 mei is ingediend; b. met ingang van de door de ouders verzochte datum als het een aanvraag gedurende het schooljaar betreft, met dien verstande dat de datum waarop bekostiging wordt verstrekt niet ligt vóór de datum van ontvangst van de aanvraag door het college.
Artikel 6
Doorgeven van wijzigingen
221
Raadsbesluit I.29
1.
2.
3.
4.
De ouders zijn verplicht wijzigingen die van invloed kunnen zijn op de verstrekte bekostiging van de vervoerskosten, onder vermelding van de datum van wijziging, onverwijld schriftelijk mede te delen aan het college. Indien sprake is van een wijziging die van invloed is op de verstrekte bekostiging, vervalt de aanspraak op bekostiging en verstrekt het college al dan niet opnieuw bekostiging van de vervoerskosten. Indien de ouders niet voldoen aan het bepaalde in het eerste lid, en het college een wijziging als bedoeld in het tweede lid vaststelt, waardoor blijkt dat ten onrechte bekostiging is verstrekt, vervalt de aanspraak op bekostiging van de vervoerskosten terstond en verstrekt het college al dan niet opnieuw bekostiging van de vervoerskosten. Het college deelt zijn besluit schriftelijk mee aan de ouders. Ten onrechte genoten bekostiging kan van de ouders worden teruggevorderd, dan wel worden verrekend bij een eventuele nieuwe verstrekking van bekostiging.
Artikel 7
Peildatum leeftijd leerling
Voor het verstrekken van bekostiging op basis van artikel 12 is bepalend de leeftijd van de leerling op 1 augustus van het schooljaar waarop de bekostiging betrekking heeft. Artikel 8
Andere vergoedingen
De aanspraak op bekostiging wordt verminderd met de aanspraak op een toelage, voor zover die voor de betrokken leerling betrekking heeft op de reiskosten.
Titel 2
Bepalingen omtrent het vervoer van de niet-gehandicapte leerlingen van scholen voor primair onderwijs
Artikel 9
Bekostiging voor de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 wordt bekostiging verstrekt van de kosten van het vervoer over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en: a. de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is, of b. een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a. bedoelde samenwerkingsverband, indien het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar de speciale school voor basisonderwijs, bedoeld onder a. Artikel 10 1.
2.
Permanente commissie leerlingenzorg
Indien het college de gevraagde voorziening ten behoeve van een leerling op een school voor primair onderwijs niet of slechts gedeeltelijk toekent, dient het bij de beschikking de beslissing te betrekken van de permanente commissie leerlingenzorg over de toelating van de leerling op een speciale school voor basisonderwijs. Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag voor leerlingenvervoer eventuele adviezen van de permanente commissie leerlingenzorg die voor de beoordeling van die aanvraag van belang zijn.
Artikel 11
Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets
222
Raadsbesluit I.29
3.
4.
Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school voor basisonderwijs bezoekt, bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt. In afwijking van het eerste lid verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets, indien de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets.
Artikel 12 5.
6.
Bekostiging van de kosten van vervoer ten behoeve van een begeleider
Indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 11, bekostigt het college tevens de daarin bedoelde kosten ten behoeve van een begeleider, indien de leerling jonger dan negen jaar is en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken. Indien een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.
Artikel 13
Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer
Het college verstrekt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die, a. een school voor basisonderwijs bezoekt, indien wordt voldaan aan het afstandscriterium van artikel 11, en 1. de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, of 2. openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets. b. een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Artikel 14 1.
2.
1.
2.
Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer
Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten, kan het college de ouders op aanvraag toestaan één of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren: a. een bedrag op basis van de kosten van openbaar vervoer, indien aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, behoudens het bepaalde in het vijfde lid; b. een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland, indien aanspraak zou bestaan op bekostiging van de kosten van aangepast vervoer, behoudens het bepaalde in het vierde lid. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto afgeleid van de Reisregeling binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid. Aan de ouders die één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van gemeentewege voor het vervoer van een of meer leerlingen bekostiging ontvangen
223
Raadsbesluit I.29
afgeleid van de Reisregeling binnenland, wordt door het college geen bekostiging verstrekt. 3. Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets, bekostigt het college aan de ouders een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland. Titel 3 Bepalingen omtrent het vervoer van de leerlingen van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs Artikel 15 1.
2.
Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets
Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer. In afwijking van het eerste lid verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets dan wel bromfiets, indien de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, dan wel zelfstandig gebruik kan maken van het vervoer per bromfiets.
Artikel 15a Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke WEC school Cluster 4 Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 geldt voor de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs uit cluster 4 bezoekt als dichtstbijzijnde toegankelijke school, de school die door de commissie voor indicatiestelling is geadviseerd. Dit is van toepassing zolang de leerling zijn woonplaats heeft in het gebied van het regionale expertisecentrum waaraan voornoemde commissie is verbonden. Artikel 16 1.
2.
Indien het college de gevraagde voorziening ten behoeve van een leerling op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs niet of slechts gedeeltelijk toekent, dient het bij de beschikking het advies van de commissie voor de begeleiding of het advies van andere deskundigen te betrekken. Als de commissie voor de begeleiding binnen vier schoolweken na verzending van de adviesaanvraag geen advies heeft uitgebracht of niet schriftelijk om verlenging van de adviestermijn met ten hoogste twee weken heeft verzocht, wordt door het college het besluit genomen zonder het advies van de commissie voor de begeleiding.
Artikel 17 1.
2.
3.
Commissie voor de begeleiding
Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider
Indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 15, bekostigt het college tevens de daarin bedoelde kosten ten behoeve van een begeleider, indien door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling, gelet op zijn lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap of leeftijd, niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken. Indien het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, dient het bij de beschikking het advies van de commissie voor begeleiding of het advies van andere deskundigen te betrekken. Indien een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het openbaar vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.
224
Raadsbesluit I.29
Artikel 18 1.
2.
Het college verstrekt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, en a. de gehandicapte leerling, naar het oordeel van het college, niet in staat is - ook niet onder begeleiding - van openbaar vervoer gebruik te maken, of: b. de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, of c. openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets, dan wel zelfstandig gebruik kan maken van het vervoer per bromfiets. Indien het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, dient het bij de beschikking het advies van de commissie voor de begeleiding of het advies van andere deskundigen te betrekken.
Artikel 19 1.
2.
3.
4.
5.
Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer
Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten, kan het college de ouders op aanvraag toestaan een of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren: a. een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, behoudens het bepaalde in het vijfde lid; b. een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland, indien aanspraak zou bestaan op bekostiging van de kosten van aangepast vervoer, behoudens het bepaalde in het vierde lid. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, verstrekt het college aan de ouders die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoeren, of laten vervoeren, bekostiging van een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid. Aan de ouders die één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van gemeentewege voor het vervoer van één of meer leerlingen bekostiging ontvangen, afgeleid van de Reisregeling binnenland, wordt door het college geen bekostiging verstrekt. Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets of bromfiets, verstrekt het college aan de ouders bekostiging van een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets dan wel bromfiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland.
Artikel 20 1.
Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer
Bekostiging vervoerskosten van gehandicapte leerlingen voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs
Het college verstrekt eveneens bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, indien het college van oordeel is dat de leerling gehandicapt is.
225
Raadsbesluit I.29
2.
3.
Indien het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, dient het bij de beschikking het advies van de commissie voor de begeleiding of het advies van andere deskundigen te betrekken. Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten zoals bedoeld in het eerste lid, is artikel 19 van toepassing.
226
Raadsbesluit I.29
Titel 4
Bepalingen omtrent weekeinde- en vakantievervoer
Artikel 21
Bekostiging kosten weekeinde- en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende ouders
Het college bekostigt desgewenst de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs, in een internaat of pleeggezin verblijft, volgens het bepaalde in deze titel. Artikel 22 1.
2.
3.
Bekostiging kosten weekeinde- en vakantievervoer
Het college verstrekt aan de ouders bekostiging van de kosten van het weekeindevervoer van de leerling voor de, eenmaal per weekeinde gemaakte, reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft naar de woning van de ouders en terug, voorzover de weekeinden niet vallen binnen de in het tweede lid bedoelde schoolvakanties. Het college bekostigt de kosten van het vakantievervoer van de leerling voor de, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer, gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft naar de woning van de ouders en terug, voor zover de vakantie voorkomt in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt. Titel 3 van deze verordening is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 16, artikel 17, tweede lid; artikel 18, eerste lid onder b; artikel 18, tweede lid; artikel 20.
Titel 4A
Artikel 22a
Bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen naar een locatie voor buitenschoolse opvang
Bekostiging kosten naar een locatie voor buitenschoolse opvang
Het college bekostigt desgewenst de kosten van het vervoer naar een locatie voor buitenschoolse opvang aan de in de gemeente wonende ouders van een leerling die op grond van deze verordening aanspraak kan maken op een vervoersvoorziening, volgens het bepaalde in deze titel. Artikel 22b 1.
2.
3.
Bekostiging naar een buitenschoolse opvang locatie
Het college verstrekt op verzoek van de ouders van de leerling eveneens bekostiging voor vervoer, aansluitend aan de reguliere schooltijd van de school, naar een door de ouders gekozen locatie voor buitenschoolse opvang in de gemeente Venlo. Het vervoer naar de buitenschoolse opvang locatie dient op één vast adres alsook op vaste dagen gedurende het schooljaar plaats te vinden. De dagen waarop vervoer naar de buitenschoolse opvang locatie gewenst is dient jaarlijks schriftelijk bij de aanvrage voor leerlingenvervoer door de ouders verstrekt te worden. Vervoer van de buitenschoolse opvanglocatie naar de woning van de leerling valt niet onder de werking van deze verordening.
Artikel 22c
Einde bekostiging naar een buitenschoolse opvang locatie.
227
Raadsbesluit I.29
Indien geen aanspraak kan worden gemaakt op vervoer volgens het bepaalde in deze verordening, is toepassing van Titel 4a uitgesloten. Titel 5 Bepalingen omtrent het vervoer van gehandicapte leerlingen van scholen voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs Artikel 23 Bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer met begeleiding 1.
2.
3.
4.
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 verstrekt het college bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer met begeleiding aan de ouders van de leerling die een basisschool, speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs bezoekt en die gehandicapt is. Ten aanzien van een leerling van een speciale school voor basisonderwijs neemt het college artikel 9 in acht. Indien het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, dient het bij de beschikking het advies van de permanente commissie leerlingenzorg of de ambulante begeleider of het advies van andere deskundigen te betrekken. Indien een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het openbaar vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking. In afwijking van het eerste lid verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets dan wel bromfiets, indien de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, dan wel zelfstandig gebruik kan maken van het vervoer per bromfiets.
Artikel 24 1.
2.
Het college verstrekt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een basisschool, speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs bezoekt, indien: a. de leerling, naar het oordeel van het college, gehandicapt is. Ten aanzien van een leerling van een speciale school voor basisonderwijs neemt het college artikel 9 in acht. of: b. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 23 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school en terug, meer dat anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, of: c. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 23 en openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets, dan wel zelfstandig gebruik kan maken van het vervoer per bromfiets. Indien het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, dient het bij de beschikking het advies van de permanente commissie leerlingenzorg, de ambulante begeleider of het advies van andere deskundigen te betrekken.
Artikel 25 1.
Bekostiging op basis van kosten van aangepast vervoer
Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer
Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten, kan het college de ouders op aanvraag toestaan één of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.
228
Raadsbesluit I.29
2.
3.
4.
5.
Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die één leerling zelf vervoeren of laten vervoeren: a. een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer indien aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, behoudens het bepaalde in het vijfde lid; b. een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland, indien aanspraak zou bestaan op bekostiging van de kosten van aangepast vervoer, behoudens het bepaalde in het vierde lid. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, verstrekt het college aan de ouders die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoeren of laten vervoeren, bekostiging van een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid. Aan de ouders die één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van gemeentewege voor het vervoer van één of meer leerlingen bekostiging ontvangen afgeleid van de Reisregeling binnenland, wordt door het college geen bekostiging verstrekt. Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten en het college desgewenst toestaat dan wel van oordeel is dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets of bromfiets, verstrekt het college aan de ouders bekostiging van een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets of bromfiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland.
Titel 7 Slotbepalingen Artikel 26
Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet
In gevallen die de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffen en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college. Artikel 27
Afwijken van bepalingen
Het college kan in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan de permanente commissie leerlingenzorg, de commissie voor de begeleiding, de regionale verwijzingscommissie of andere deskundigen. Artikel 28 1. 2.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip worden ingetrokken: a. de Verordening leerlingenvervoer Venlo, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 2 januari 2001 en laatstelijk gewijzigd d.d. 24 september 2008; b. de Verordening leerlingenvervoer van Arcen en Velden, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 12 maart 2009.
Artikel 29 1.
Inwerkingtreding
Overgangsregeling
Voor een leerling als bedoeld in Titel 5 voor wie in het schooljaar 2001-2002 krachtens de Wet REA een vervoersvoorziening werd verstrekt, niet zijnde een voorziening in de vorm van een bruikleenauto of een voorziening deel uitmakend van of samenhangend met een leefvervoervoorziening, blijft, indien de ouders dat wensen, zo nodig in afwijking
229
Raadsbesluit I.29
2.
3.
van artikel 3 aanspraak bestaan op een gelijkwaardige voorziening van en naar de school die de leerling in schooljaar 2001-2002 bezocht. Voor de leerling van leerwegondersteunend onderwijs of praktijkonderwijs die in het schooljaar 2001-2002 een vervoersvoorziening kreeg naar een school voor speciaal voortgezet onderwijs, leerwegondersteunend onderwijs, praktijkonderwijs of een opdc, blijft aanspraak bestaan op een vervoersvoorziening van en naar de school of opdc die de leerling in het schooljaar 2001-2002 bezocht. De bepalingen in Titel 5 zijn voor de eerste maal van toepassing in het schooljaar 20022003. Op het vervoer van leerlingen voorafgaand aan het schooljaar 2002-2003 en daarop betrekking hebbende geschillen, blijven de regelingen die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening luiden van toepassing.
Artikel 30
Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als “ Verordening leerlingenvervoer” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
230
Raadsbesluit I.29
Algemene toelichting: Het college bepaalt welke wijze van vervoer wordt bekostigd aan de ouders, Uitgangspunt van de regeling is bekostiging van het openbaar vervoer. Het college kan echter bepalen dat de bekostiging plaatsvindt voor een andere wijze dan openbaar vervoer. Indien ouders afwijken van de wijze van vervoer dienen ze hiervoor in principe toestemming te krijgen van het college. De bekostiging blijft echter gebaseerd op de door het college toegekende wijze van vervoer. De toestemming is nodig omdat het college moet afwegen welke wijze van vervoer de goedkoopste is. In een aantal gevallen kan het namelijk goedkoper zijn de leerling gebruik te laten maken van het door het college verzorgde vervoer. Er drietal wijzen van vervoer zijn te onderscheiden: 1. openbaar vervoer 2. aangepast vervoer 3. eigen vervoer
Ad 1 Openbaar vervoer Als openbaar vervoer is aan te merken: voor een ieder openstaand personenvervoer per trein, metro, tram, bus, veerdienst of auto volgens dienstregeling. Indien de kosten van het openbaar vervoer aan de ouders worden bekostigd, bepaalt het college de voor de gemeente goedkoopst mogelijke wijze van vervoer. Immers, het college verstrekt een vervoersvoorziening (artikel 2, eerste lid). Dit hoeft bijvoorbeeld niet in alle gevallen een maandabonnement of jaarkaart te zijn.
Ad 2 Aangepast vervoer Onder aangepast vervoer wordt verstaan vervoer per taxi, per speciale schoolbus, per treintaxi of per bustaxi. In veel gemeenten – waaronder ook de gemeente Venlo – is aangepast vervoer georganiseerd doordat het college een contract heeft afgesloten voor het vervoer van leerlingen.
Ad 3 Eigen vervoer Met eigen vervoer wordt bedoeld het vervoer per eigen motorvoertuig, bromfiets of fiets. Indien ouders aanspraak maken op bekostiging van de vervoerskosten en de leerling zelf wensen te vervoeren of zelf laten vervoeren, is toestemming van het college vereist. Indien het eigen vervoer bijvoorbeeld consequenties zal hebben dat van het dor het college verzorgde vervoer niet optimaal gebruik zal worden gemaakt, kan het college besluiten geen bekostiging te verstrekken voor dit eigen vervoer. Hierdoor kan een zo efficiënt mogelijk gebruik van het centraal georganiseerde vervoer gemaakt worden. Uiteraard is het mogelijk de boven omschreven wijze van vervoer te combineren. Het college kan dan besluiten bekostiging te verstrekken aan ouders op basis van het zgn. combinatievervoer, bijvoorbeeld fietsbus (bustaxi en dergelijke). Op deze wijze wordt voldaan aan de wettelijke verplichting dat het college de noodzakelijk te achten vervoerskosten bekostigt. Bovendien kan op deze wijze
231
Raadsbesluit I.29
een financieel doelmatig beleid gevoerd worden. Uiteraard gelden ook voor het combinatievervoer de criteria van reistijd en bereikbaarheid van de school. Tevens kan hierbij gedacht worden aan bijvoorbeeld een fietsvergoeding voor de maanden april tot en met september, terwijl voor de andere maanden een andere vergoeding wordt verstrekt.
Artikelsgewijze toelichting Artikel 1
Begripsomschrijvingen
ad a Onder een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wvo, vallen het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (havo en mavo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), waar praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs deel van uitmaken. In de begripsomschrijving wordt het speciaal voortgezet onderwijs (svo) nog genoemd, maar deze schoolsoort bestaat niet meer en komt alleen terug in de overgangsregeling (artikel 29) ad e Uit jurisprudentie is gebleken dat de rechter ten aanzien van het leerlingenvervoer niet meer uitgaat van één hoofdverblijf. Leerlingen kunnen twee structurele feitelijke verblijfplaatsen hebben, van waaruit het college afzonderlijk toetst of er recht is op bekostiging van leerlingenvervoer. ad f Het vervoer vindt alleen plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids van de school. Eventuele wachttijd wordt voor de bepaling “ totale reistijd” meegerekend. ad r Orthopedagogisch en didactisch centrum (opdc). Bovenschoolse voorziening bedoelt om leerlingen extra aandacht te geven. Op een opdc kan ook onderwijs gegeven worden, maar de leerlingen blijven ingeschreven op een school voor voortgezet onderwijs. Leerlingen die volledig onderwijs volgen aan een opdc, kunnen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar het opdc. Leerlingen die gedeeltelijk onderwijs volgen aan een opdc en gedeeltelijk aan een school voor voortgezet onderwijs, kunnen alleen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar de school voor voortgezet onderwijs. ad s Een ambulante begeleider is verbonden aan een school voor speciaal onderwijs en geeft ondersteuning aan gehandicapte leerlingen in het regulier primair- en voortgezet onderwijs. De gemeente kan aan de ambulante begeleider van gehandicapte leerlingen in het regulier onderwijs, voor wie een aanvraag leerlingenvervoer wordt ingediend, advies vragen over de vervoersbehoefte van die leerlingen. Artikel 2 Bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten Dit artikel bespreekt de toekenning van een vervoersvergoeding door het college op aanvraag van de ouders van de in de gemeente verblijvende leerlingen. Indien het college het vervoer zelf laat verzorgen, kunnen zij van ouders verlangen dat hun kinderen van dit
232
Raadsbesluit I.29
vervoer gebruik maken. Dit kan dus zijn vergoeding voor openbaar vervoer, al dan niet onder begeleiding, of aangepast vervoer. Indien een leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is kan hij zelf een aanvraag voor leerlingenvervoer indienen in plaats van zijn ouders/verzorgers. Artikel 3
Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
Dit artikel bepaalt dat bekostiging van de vervoerskosten van de leerling in principe plaatsvindt naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school (openbaar of bijzonder) van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting. Als dichtstbijzijnde school kan worden aangemerkt, de school die naar afstand het dichtst bij gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende (meest) begaanbare, veilige weg. Een voorwaarde hierbij is dat op de toegankelijke school wel plaats voor de leerling moet zijn en dat de leerling moet zijn/worden toegelaten tot de desbetreffende school. De leerling zal indien hij niet toegelaten wordt op de desbetreffende school, moeten uitzien naar de volgende dichtstbijzijnde school. Een school voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen, een pedologisch instituut of een school voor langdurig zieke kinderen worden in het kader van de Wet op de expertisecentra aangemerkt als cluster 4-scholen. Artikel 5
Aanvraagprocedure
In dit artikel zijn de nadere bepalingen opgenomen omtrent de aanvraag voor bekostiging in de vervoerskosten. De aanvraag kan in principe op twee tijdstippen plaatsvinden: 1. indien het betreft een aanvraag voor het nieuwe schooljaar, dient de aanvraag voor 1 mei voorafgaand aan dat nieuwe schooljaar ingediend te worden; 2. indien het betreft een aanvraag gedurende het schooljaar, kan de aanvraag gedurende het schooljaar worden ingediend. ad 1 Het college geeft voor het nieuwe schooljaar een beschikking af als de aanvraag voor 1 mei is ingediend bij de gemeente en de aanvraag juist en volledig is ingevuld en voorzien van de noodzakelijke bijlagen. Indien het aanvraagformulier niet juist en/of volledig is ingevuld, zullen ouders/verzorgers het aanvraagformulier moeten aanpassen dan wel aanvullen en opnieuw moeten inzenden. Dit kan tot gevolg hebben dat het niet haalbaar is om de beschikking voor het begin van het nieuwe schooljaar af te geven. Het college neemt na ontvangst van het juist en volledig formulier binnen acht weken een besluit. ad 2 Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als in de loop van het schooljaar een leerling 'van schoolsoort wisselt', ofwel dat het kind in de loop van het jaar verhuist en daardoor een andere gelijksoortige school gaat bezoeken. Ook hier geldt de termijn van een besluit door het college binnen acht weken na ontvangst van een juist en volledig in gevuld formulier. Artikel 6
Doorgeven van wijzigingen
Het eerste lid van dit artikel geeft aan dat ouders verplicht zijn wijzigingen door te geven aan het college, die van directe invloed zijn op de verstrekte bekostiging van de vervoerskosten. Gegevens die van invloed kunnen zijn op de bekostiging zijn onder andere wijziging van: de reistijd, in verband met veranderingen in bijvoorbeeld het openbaar vervoer; het woonadres van de leerling, door bijvoorbeeld verhuizing;
233
Raadsbesluit I.29
-
gezinssamenstelling; gezinssituatie, die invloed heeft op het al dan niet begeleiden van leerlingen; het adres van de school; de schooltijden van de school.
Het tweede lid geeft aan dat het college de toegekende bekostiging kan in trekken als daar op basis van de wijzigingen aanleiding toe is. Zij kennen vervolgens al dan niet opnieuw bekostiging toe van de vervoerskosten na wijziging. Indien de wijziging geen invloed op de bekostiging heeft gebeurd dit niet. In het vierde lid wordt aangegeven dat de ten onrechte ontvangen bekostiging als gevolg van wijzigingen terug gevorderd wordt of in mindering gebracht wordt bij eventueel nieuwe verstrekking van bekostiging. Artikel 9
Bekostiging voor de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband
Dit artikel is een aanvulling op artikel 3 van de verordening. Voor alle onderwijssoorten geldt de hoofdregel van artikel 3 (eerste lid). Artikel 4 van de WPO bepaalt daarnaast voor speciale scholen voor basisonderwijs echter dat het vervoer naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband dient te worden vergoed. Dat zal veelal wel, maar hoeft niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school van zijn soort te zijn, omdat buiten het samenwerkingsverband een dichterbij gelegen speciale school kan zijn. Evenals bij de regeling voor basisscholen wordt bij het toekennen van een voorziening voor leerlingenvervoer in speciaal onderwijs rekening gehouden met de toegankelijkheid voor de leerling en de op godsdienst of levensbeschouwing berustende keuze van de ouders. Daarbij geldt tevens als vereiste de onder artikel 3 lid 2 genoemde schriftelijke verklaring van de ouders. Artikel 10
Permanente commissie leerlingenzorg
In dit artikel wordt de rol van de permanente commissie leerlingenzorg (PCL) besproken. In de Wet op het Primair onderwijs wordt aan de permanente commissie leerlingenzorg de taak gesteld om een besluit te nemen over de toelating van een leerling tot een speciale school voor basisonderwijs. Het college gaat bij de beoordeling van een aanvraag voor leerlingenvervoer van dit besluit uit. Artikel 12
Bekostiging van de kosten openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider
Dit artikel bespreekt de bekostiging ten behoeve van een begeleider. Men komt voor bekostiging van een begeleider in aanmerking als: 1. de afstand tussen de woning van het kind naar de school meer dan zes kilometer bedraagt; 2. het kind jonger is dan negen jaar; 3. de ouders/verzorgers genoegzaam aantonen dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken. Hiervan kan onder andere sprake zijn indien: - de leerling te jong is om zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken; - de leerling gedurende de rit met het openbaar vervoer een of meerder malen moet overstappen op gevaarlijke overstappunten en hij, gezien zijn leeftijd hiervoor te jong is;
234
Raadsbesluit I.29
-
de route van het uitstappunt van de bus naar de school gevaarlijke punten kent.
Dit genoegzaam aantonen dient zoveel mogelijk ondersteund te worden door eventuele bewijsstukken. Ongeacht wie de leerling begeleidt, vindt de vergoeding van de kosten plaats aan de ouders van de leerling. Artikel 13
Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer
Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer ten behoeve van de leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, dient in principe slechts in uitzonderingsgevallen te worden verleend. In veel gevallen zal het echter voorkomen dat de leerling gebruik kan maken van door het college georganiseerde aangepast vervoer. Uit kostenoverwegingen kan het college bepalen dat de leerling hiervan gebruik dient te maken. Overigens geldt met name voor aangepast vervoer dat regionale samenwerking met andere gemeenten tot belangrijke besparingen kan leiden. Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer wordt verstrekt, indien de afstand van de woning naar de school meer dan zes kilometer bedraagt, en: 1. indien de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderwijs is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht of 2. openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling, naar het oordeel van het college, zelf gebruik kan maken van vervoer per fiets. Artikel 14
Bekostiging op basis van kosten van eigen vervoer
Artikel 14 geeft nadere regels omtrent de bekostiging van het eigen vervoer. Hieronder kan worden verstaan: ouders die de leerlingen zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets, fiets etc.) of een leerling die gebruik maakt van fietsvervoer. De bekostiging van het eigen vervoer is gerelateerd aan de bekostiging waar de ouders in principe op basis van de bepalingen in de verordening voor in aanmerking komen: voor openbaar vervoer of voor aangepast vervoer. Indien ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer en zij vervoeren de leerling met toestemming van het college zelf, dan vindt bekostiging plaats op basis van het openbaar vervoer. Indien ouders in aanmerking komen voor bekostiging op basis van kosten van aangepast vervoer en zij met toestemming van het college de leerling zelf vervoeren, bekostigt het college een bedrag per kilometer, afgeleid van het Reisbesluit binnenland. Artikel 15
Bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets
Voor het vervoer van leerlingen naar scholen voor speciaal onderwijs of speciaal voortgezet onderwijs geldt evenals voor het vervoer van leerlingen naar (speciale) scholen voor basisonderwijs als uitgangspunt: bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer. Indien het college van oordeel is, eventueel na de commissie voor de begeleiding en andere deskundigen gehoord te hebben, dat een andere wijze van vervoer noodzakelijk is, kan een andere wijze van vervoer voor bekostiging in aanmerking gebracht worden, namelijk: openbaar vervoer onder begeleiding;
235
Raadsbesluit I.29
aangepast vervoer al dan niet verzorgt door het college; eigen vervoer; een combinatie van bovenstaande vervoersmogelijkheden. Het college kan op grond van het tweede lid van dit artikel bekostiging voor de fiets toekennen als zij van oordeel zijn dat de leerling, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij wordt rekening gehouden met: leeftijd van de leerling; eventuele handicap van de leerling; veiligheid van de af te leggen route; afstand. Artikel 18
Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer
Ook voor het vervoer naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt dat bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer in principe uitzondering is. Wel moet de toegankelijkheid van het (voortgezet) speciaal onderwijs gewaarborgd blijven. Daar waar vervoer, openbaar of aangepast, noodzakelijk is, moet dit op passende wijze kunnen plaatsvinden. Indien de leerling, gelet op zijn verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is, ook niet onder begeleiding, van het openbaar vervoer gebruik te maken, bekostigt het college de kosten van aangepast vervoer. Hiervan kan sprake zijn indien: 1. een leerling een school voor lichamelijk gehandicapte kinderen bezoekt en zich in een rolstoel voort moet bewegen; 2. een leerling een ZMOK-school bezoekt en zijn geestelijke toestand aangepast vervoer noodzakelijk maakt. Welke wijze van aangepast vervoer bekostigd wordt, bepaalt het college. Een belangrijk criterium hierbij is: op welke wijze kan het aangepast vervoer zo goedkoop en efficiënt mogelijk georganiseerd worden zonder de bereikbaarheid van de school in gevaar te brengen. In veel gevallen zal het door het college georganiseerde vervoer het meest efficiënt zijn. Het college kan ook, uit financiële- en doelmatigheidsoverwegingen, in samenwerking met buurgemeenten een vervoersregeling treffen, zodat leerlingen uit verschillende gemeenten gebruik kunnen maken van het door het college georganiseerde vervoer. Ook kan het betekenen dat de taxi, schoolbus en dergelijke in de route verschillende opstappunten kent, waar de leerlingen kunnen opstappen. Bij een ernstige lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke handicap van de leerling kan het college besluiten dat de leerling thuis opgehaald wordt. Indien er sprake is van centrale opstappunten, kan van de ouders verlangd worden dat zij de leerling, indien nodig, hier naar toe begeleiden. In veel gevallen zal de afstand woningopstappunt klein en veilig te overbruggen zijn. Artikel 20
Bekostiging vervoerskosten van gehandicapte leerlingen voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs
In het geval een leerling, vallende onder het regime van de Wet op de expertisecentra, gehandicapt is en recht heeft op aangepast vervoer kunnen ouders ook kiezen voor bekostiging van eigen vervoer.
Artikel 21
Bekostiging van de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende ouders
236
Raadsbesluit I.29
Indien de ouders ten behoeve van hun kind aanspraak maken op bekostiging van het weekeinde- en vakantievervoer, dan wordt deze bekostiging toegekend door het college van de gemeente waar de ouders woonachtig zijn, en dus niet door het college van de gemeente waar de leerling in het internaat of pleeggezin verblijft.
Verantwoordelijkheid ouders bij vervoer naar een buitenschoolse opvang locatie. Artikel 22a Ouders dienen zelf afspraken te maken met de vertegenwoordiger van de buitenschoolse opvang organisatie aangaande de begeleiding en opvang van de leerling zodra de leerling de bus heeft verlaten teneinde deel te kunnen nemen aan buitenschoolse opvang-activiteiten. De verantwoordelijkheid voor een goede opvang van de leerling op het door de ouders aangegeven buitenschoolse opvang adres blijft een verantwoordelijkheid van de ouders, zij kan nimmer gelegd worden bij de vervoerder/chauffeur en/of het college. Artikel 22b Vergoeding van kosten naar een buitenschoolse opvanglocatie vindt alleen plaats indien deze worden gemaakt direct aansluitend aan de reguliere eindtijd van de school (volgens de schoolgids), die de leerling bezoekt. Vervoerskosten gemaakt in verband met voorschoolse opvang en vakantieopvang worden niet vergoed. Vervoer naar een buitenschoolse opvang locatie dient volgens een vast rooster plaats te vinden en dient per schooljaar gelijk met de aanvraag voor leerlingenvervoer aangevraagd te worden. Geen vervoer is mogelijk van de buitenschoolse opvanglocatie naar de woning van de leerling. Het college draagt geen enkele verantwoordelijkheid gedurende de periode dat de leerling de schoolbus heeft verlaten en het binnengaan van de locatie waar buitenschoolse opvang wordt verzorgd. De bij de aanvraag behorende bijlage dient door de aanvrager ondertekend te worden. Ouders zijn zelf verantwoordelijk, zij dienen hierover met de buitenschoolse opvang organisatie afspraken te maken. Artikel 22c Indien de leerling de school verlaat dan wel in de loop van het schooljaar zelfstandig naar school gaat kan geen aanspraak meer worden gemaakt op vervoer naar een buitenschoolse opvanglocatie. Artikel 23 tot en met 25 Door toevoeging van deze artikelen wordt geregeld dat alleen gehandicapte leerlingen in het regulier primair en voortgezet onderwijs die niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken, in aanmerking kunnen komen voor leerlingenvervoer. Gemeenten kunnen aan de ambulante begeleider die verbonden is aan de reguliere school voor primair of
237
Raadsbesluit I.29
voortgezet onderwijs, advies vragen over passend vervoer voor deze leerlingen. (zie toelichting artikel 1) Leerlingen die in het schooljaar 2001-2002 een vervoersvoorziening kregen naar een school voor speciaal voortgezet onderwijs, praktijkonderwijs, leerwegondersteunend onderwijs of een opdc, kunnen op basis van de overgangsregeling (zie artikel 31) aanspraak blijven maken op die voorziening gedurende de periode dat zij diezelfde school bezoeken.
238
Raadsbesluit I.29
Artikel 27
Afwijken van bepalingen
Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders kan afwijken van de bepalingen in de verordening. Dit houdt in dat het college slechts in voor ouders voordelige zin kan afwijken van de verordening. Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, twaalfde lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 4, zevende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 4, tiende lid, van de Wet op de expertisecentra. Artikel 29
Overgangsregeling
In het eerste lid wordt gesproken over een bruikleenauto of leefvervoervoorziening. Deze voorziening zijn aan te vragen bij en worden verstrekt door het UWV en niet de gemeente. Met een “ gelijkwaardige voorziening” wordt bedoeld dat leerlingen die in het schooljaar 20012002 op basis van de Wet Rea taxivervoer kregen, niet in het schooljaar 2002-2003 van de gemeente bekostiging openbaar vervoer of openbaar vervoer met begeleiding mogen krijgen. Ook zal het vervoer in een busje door de wetgever niet worden opgevat als gelijkwaardig aan taxivervoer. Wel mogen gemeenten in gevallen waar dat praktisch mogelijk is, individuele taxiritten met elkaar combineren. Dit zou bijvoorbeeld mogelijk zijn als twee leerlingen elk een individuele taxivoorziening naar dezelfde school ontvangen en de twee ritten, zonder dat de leerlingen daar aantoonbaar nadeel van ondervinden, kunnen worden gecombineerd. Ook zal in sommige gevallen vervoer verzorgd moeten worden naar een school die niet de dichtstbijzijnde, toegankelijke school is voor de betrokken leerling. In de Wet Rea wordt dit criterium namelijk niet gehanteerd. In het tweede lid wordt gesproken over een vervoersvoorziening naar een opdc. Zie hiervoor ook de toelichting op artikel 1.
239
Raadsbesluit I.30
GEMEENTERAAD
Verordening Wet kinderopvang (VWK) gemeente Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team WIZ steller Cas Cremers doorkiesnummer 077-3596695 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 10 maart 2009; gehoord de herindelingscommissie van 18 maart 2009; gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Verordening Wet kinderopvang (VWK) gemeente Venlo 2010;
§ 1 Algemene bepalingen Artikel 1
Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder: a. het college: het college van burgemeester en wethouders; b. de wet: de Wet kinderopvang;
§ 2 Aanvraag van de tegemoetkoming Artikel 2 1.
Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat: a. naam, adres en sofi-nummer van de ouder; b. indien van toepassing: naam en sofi-nummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner; c. naam, geboortedatum en sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft; d. een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang; e. gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet;
Raadsbesluit I.30
f. 2. 3.
overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming. Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.
§ 3 Verlening van de tegemoetkoming Artikel 3 1. 2.
Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming
Het college besluit over de aanvraag binnen vier weken na ontvangst van alle benodigde gegevens. Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.
Artikel 4
Weigeringsgrond
Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet. Artikel 5 1. 2.
De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.
Artikel 6 1. 2.
2.
De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een kalenderjaar. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.
Artikel 7 1.
Ingangsdatum van de tegemoetkoming
Omvang van de kinderopvang
Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd. In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.
Artikel 8
Inhoud van de beschikking
Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval: a. de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder behoort; b. de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft; c. de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;
241
Raadsbesluit I.30
d. e. f. g.
de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend; de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend; de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald; de verplichtingen van de ouder.
Artikel 9 1. 2.
De bevoorschotting van de tegemoetkoming
De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald. Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.
§ 4 Vaststelling van de tegemoetkoming Artikel 10 1.
2.
Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming
De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode. Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.
Artikel 11
Verrekening met de voorschotten
De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.
§ 5 Verplichtingen van de ouder Artikel 12 1.
2.
Inlichtingenplicht
De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming. De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.
§ 6 Slotbepalingen Artikel 13
Uitvoering
De uitvoering van deze verordening rust bij het college. Artikel 14
Nadere beleidsregels
Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.
242
Raadsbesluit I.30
Artikel 15 1. 2.
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip worden ingetrokken: a. de verordening Wet kinderopvang, vastgesteld door de raad van de gemeente Venlo op 5 november 2004; b. de verordening Wet Kinderopvang (VWK) gemeente Arcen en Velden, vastgesteld door de raad van de gemeente Arcen en Velden op 11 november 2004.
Artikel 16
Citeertitel
De verordening kan worden aangehaald als “ Verordening Wet kinderopvang (VWK) gemeente Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
243
Raadsbesluit I.30
Toelichting verordening Wet Kinderopvang Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.
Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘ openeinde regeling’ . Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente. Om de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen: de omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming van ouders die geen eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang hoeven te betalen, wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening wordt bepaald dat bij deze groep ouders de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken; er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijke tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen; de tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt; de tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.
Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur één kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij wijze waarop de betalingen door de Belastingsdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat).
244
Raadsbesluit I.30
Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak. De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.
Doelgroepen De verordening bevat geen inhoudelijke criteria over de definities van gemeentelijke doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkomingen. Deze criteria zijn allemaal rechtstreeks in de Wet kinderopvang opgenomen. Gemeenten hebben bij de bepaling van deze doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkoming dus geen beleidsvrijheid. Over de wijze waarop de aanspraak op- en de hoogte van de tegemoetkoming moet worden vastgesteld worden gemeenten in een later stadium apart geïnformeerd zodra alle relevante uitvoeringsregelingen bekend zijn.
245
Raadsbesluit I.30
Artikelsgewijze toelichting Artikel 1
Begripsbepalingen
De begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld. Artikel 2
Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wet kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb). Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een kalenderjaar wordt verstrekt (artikel 4.4) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang en artikel 16, eerste lid). Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (artikel 5, eerst lid, Wet kinderopvang). Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt: de ouder of partner ontvangt een uitkering in het kader van de WWB, IOAW/IOAZ of Anw én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling; de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het CWI maakt én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling; de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt; In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken: de ouder of partner ontvangt een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars; de ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo’ n uitkering ontvangen; de ouder of diens partner zijn ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000; de ouder of diens partner ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling; de ouder of diens partner is arbeidsgehandicapte en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
246
Raadsbesluit I.30
Indien de uitkering wordt verkregen in een andere gemeente: naam van deze gemeente; bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut; Trajectplan van het UWV. In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is reeds neergelegd in artikel 26, derde lid, Wet kinderopvang. Artikel 3
Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming
De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste vier weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd. De beslistermijn van vier weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal vier weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen. Artikel 4
Weigeringsgrond
Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat: a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden; b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen; c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn. Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager: a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of b. failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.
247
Raadsbesluit I.30
Artikel 5
Ingangsdatum van de tegemoetkoming
Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk: 1. de datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben; 2. de datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt. Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag: schriftelijk moet worden ingediend; moet zijn ondertekend; de naam en het adres van aanvrager dient te bevatten; een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd. De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen. De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen. Artikel 6
De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen. Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.
248
Raadsbesluit I.30
Artikel 7
Omvang van de kinderopvang
De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg. Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (het zogeheten ’ Koakopje’ , zie artikel 24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, Wet kinderopvang). Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang. Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken. Artikel 8
Inhoud van de beschikking
Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f). Artikel 13 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten. Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht: de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode; de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, Wet kinderopvang. Artikel 9
De bevoorschotting van de tegemoetkoming
De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft). De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of
249
Raadsbesluit I.30
gastouderbureau. Het college zou zo’ n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang. Artikel 10 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen. De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen. In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal. Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien: a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden; b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen; c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten. Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘ Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’ . Artikel 11
Verrekening met de voorschotten
Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen.
250
Raadsbesluit I.30
Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wet kinderopvang (zie ook de toelichting bij artikel 16).
251
Raadsbesluit I.30
Artikel 12
Inlichtingenplicht
Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang. Volledigheidshalve wordt deze verplichting hier herhaald. Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘ De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’ . Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden: 1. het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang; 2. er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep). Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan. Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden: a. de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en b. de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld; Ad a.
De tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb) Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien: a. de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden; b. de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen; c. de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid; d. de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
252
Raadsbesluit I.30
Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb) Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken. Ad b. De tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)
Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen: a. er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld; b. de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten; c. de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt. Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang) Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen. In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB). De bestuurlijke boete Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1, eerste lid, onderdeel t, Wet kinderopvang). Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente (artikel 72, vierde lid Wet kinderopvang).
253
Raadsbesluit I.30
Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen: het desgevraagd verstrekken aan het college van alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn (artikel 28, eerste lid, Wet kinderopvang); het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen een door het college te stellen redelijke termijn (artikel 28, tweede lid, Wet kinderopvang); het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken aan het college van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang). De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2269 (artikel 72, eerste lid, onderdeel c, Wet kinderopvang). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid, Wet kinderopvang bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. In de Wet kinderopvang is geregeld in welke gevallen het college géén bestuurlijke boete mag opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties: de overtreder is overleden; de overtreder is wegens dezelfde gedraging reeds eerder een bestuurlijke boete of er is hem een kennisgeving gedaan dat een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. In deze gevallen kan het college aangifte doen bij het Openbaar Ministerie; er is vijf jaren verstreken nadat de overtreding heeft plaatsgevonden. De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 tot en met 84 van de Wet kinderopvang. Artikel 13
Uitvoering
Deze bepaling spreekt voor zich. Artikel 14
Nadere beleidsregels
Deze bepaling spreekt voor zich. Artikel 15
Inwerkingtreding
Deze bepaling spreekt voor zich. Artikel 16
Citeertitel
Deze bepaling spreekt voor zich.
254
Raadsbesluit I.31
GEMEENTERAAD
Verordening adviesorganen Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team WIZ steller Cas Cremers doorkiesnummer 077-3596695 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 10 maart 2009; gehoord de herindelingscommissie van 18 maart 2009; gelet op het belang van een actieve betrokkenheid van (vertegenwoordigers van) doelgroepen bij de gemeentelijke beleidsvorming en de behoefte aan een basisregeling voor wat betreft de relatie tussen de gemeente en particuliere adviesorganen; gelet op artikel 160 van de Gemeentewet en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Verordening adviesorganen Venlo 2010;
Artikel 1 Adviesorgaan 4. Een adviesorgaan in de zin van deze verordening is een orgaan bestaande uit vertegenwoordigers van organisaties en/of personen die het belang van een bepaalde categorie uit de bevolking vertegenwoordigen en een deskundigheid hebben op het voor deze groep relevante beleidsterrein. 5. Bij een verzoek tot erkenning worden statuten en/of reglement overlegd, evenals een overzicht van de personele samenstelling. 6. Indien de instelling van een adviesorgaan wettelijk is voorgeschreven wordt het reglement vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Artikel 2 Erkenning via beleidsregel 7. Het college van burgemeester en wethouders kan middels vaststelling van een beleidsregel besluiten tot erkenning van een adviesorgaan. 8. Het college motiveert zijn besluit en brengt het adviesorgaan hiervan op de hoogte. 9. In een beleidsregel worden nadere afspraken vastgelegd die op het specifieke adviesorgaan betrekking hebben. 10. Over de inhoud van de beleidsregel bestaat overeenstemming tussen het college en het adviesorgaan. 11. Het college informeert de raad over zijn besluiten tot erkenning van adviesorganen. 12. Het college kan het besluit tot erkenning intrekken indien het college van oordeel is dat het adviesorgaan niet meer voldoet aan de criteria zoals vermeld in artikel 3.
Raadsbesluit I.31
Artikel 3 Criteria erkenning adviesorgaan Erkenning van een adviesorgaan geschiedt op basis van volgende criteria: 13. Het adviesorgaan dient representatief te zijn voor de relevante doelgroep en/of over aantoonbare deskundigheid te beschikken op het specifieke beleidsterrein. 14. Men moet onafhankelijk van de gemeente kunnen opereren. 15. Het adviesorgaan moet passen binnen het geheel van gemeentelijke adviesorganen. 16. Het college moet overtuigd zijn van de werkbaarheid en continuïteit van het adviesorgaan. Artikel 4 Proces van advisering 17. Een adviesorgaan is bevoegd het college gevraagd of ongevraagd te adviseren over zaken betreffende het aandachtsgebied zoals in de beleidsregel beschreven. 18. Door het college worden alle ontwerp beleidsnota’ s of -verordeningen voor advies voorgelegd aan het relevante adviesorgaan. Dit gebeurt in een zodanig stadium dat het advies van invloed kan zijn op de besluitvorming. 19. In principe worden adviesorganen reeds in de oriëntatiefase bij de beleidsvorming betrokken. 20. Als door het college een zaak aan het adviesorgaan wordt voorgelegd dient in zijn algemeenheid binnen 6 weken advies te worden uitgebracht. 21. Het college kan gemotiveerd een andere adviestermijn bepalen. 22. Een adviesorgaan kan het college gemotiveerd tot uitstel verzoeken. 23. Het college deelt het adviesorgaan binnen een termijn van twee maanden mee op welke wijze in het gemeentelijk beleid met het uitgebrachte advies rekening wordt gehouden. 24. Mocht binnen deze periode geen besluitvorming plaats vinden dan wordt meegedeeld welke verdere procedure de behandeling van het advies zal ondergaan. 25. Door het adviesorgaan wordt geaccepteerd dat door het gemeentebestuur uiteindelijk een brede afweging van soms strijdige belangen moet worden gemaakt. Artikel 5 Overleg en evaluatie 26. Minimaal eenmaal per jaar heeft de betreffende portefeuillehouder een overleg met het adviesorgaan over de algemene gang van zaken en over actuele onderwerpen. 27. Elke drie jaar werkt het adviesorgaan mee aan een evaluatie waarin de in de artikelen 3 en 4 genoemde aspecten worden getoetst, evenals de effectiviteit van het adviesorgaan. 28. Een evaluatie kan ook tussentijds plaats vinden als het college van oordeel is dat daartoe aanleiding bestaat. Artikel 6 Faciliteiten 29. Een erkend adviesorgaan kan aanspraak maken op een vergoeding van de kosten die direct verband houden met het advieswerk, zoals: administratie- en vergaderkosten, deskundigheidsbevordering en kosten die te maken hebben met het consulteren van de achterban. 30. Voor de dekking van de hiervoor genoemde kosten wordt door het college elke vier jaar, ingaande 2006, per adviesorgaan een vast taakstellend bedrag per jaar bepaald, onverlet het budgetrecht van de raad. 31. Bij de subsidiëring is de ‘ subsidieverordening onderwijs, welzijn, sport en cultuur’ van toepassing, te weten de hoofdstukken 1 en 3.
256
Raadsbesluit I.31
Artikel 7 Slotbepalingen 32. Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2010. 33. Op dit tijdstip vervalt de Verordening adviesraden Venlo, vastgesteld door de raad gemeente Venlo d.d. 6 juli 2005. 34. In die gevallen waarin deze verordening of de specifieke beleidsregels niet voorzien, beslist het college van burgemeester en wethouders. 35. Deze verordening kan worden aangehaald als de “ Verordening adviesorganen Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
257
Raadsbesluit I.31
Toelichting Besturingsmodel In het besturingsmodel van de gemeente Venlo komt het streven naar interactiev e beleidsvorming prominent naar voren. Kort gezegd houdt dit in dat gemeentelijk beleid wordt ontwikkeld en getoetst in nauw contact en overleg met de mensen waarop dit beleid betrekking heeft. In het coalitieprogramma 2001-2006 wordt groot belang gehecht aan de relatie burger - bestuur. Het gaat om transparantie, participatie en communicatie, uitgaande van de mondigheid en verantwoordelijkheid van burgers. Het betrekken van burgers bij gemeentelijk beleid krijgt op uiteenlopende wijze gestalte zoals via de wijkgerichte aanpak, themabijeenkomsten en -debatten, inspraakprocessen bij specifieke plannen en enquêtes onder de bevolking. In dit kader vervullen ook particuliere adviesorganen een rol. Adviesorganen Voor een aantal beleidsterreinen bestaan particuliere adviesorganen die gevraagd of ongevraagd het gemeentebestuur van advies dienen. Sommigen hebben reeds een lange traditie, anderen zijn van recenter datum. De autoriteit van deze organen is gebaseerd op de aanwezige kennis en kunde van het beleidsveld en van de situatie, problemen en wensen van bepaalde groepen uit de bevolking. De informatie die hieruit naar voren komt kan een belangrijke toegevoegde waarde hebben voor de gemeentelijke beleidsvorming. Terugblik Sinds de gemeentelijke herindeling is behoefte ontstaan aan een algemene formele regeling van de relatie tussen de gemeente en de betreffende adviesorganen. Het is van belang dat de verwachtingen wederzijds met elkaar sporen en dat discussies worden geconcentreerd op de inhoud en niet op procedures. Met deze verordening wordt hieraan gestalte gegeven. Eind 2001 heeft het college een notitie uitgebracht met enkele hoofdlijnen t.a.v. de relatie gemeenteadviesorganen Tot nog toe is deze als algemene leidraad gehanteerd. Tot op heden heeft een formalisering niet plaats gehad vanwege de aanvankelijke onduidelijkheid over de gevolgen van de dualisering en omdat het verstandig leek om na de herindeling eerst ervaring met de bestaande adviesorganen op te doen alvorens een uniforme basisregeling vast te leggen. Algemene regeling Voor enkele adviesorganen bestaan reeds regelingen en afspraken die op wisselende manieren zijn beschreven. Deze zijn in de nieuwe algemene regeling ingebed, zonodig aangepast. Voor ogen staat een uniforme basisregeling (verordening), waarbij op maat aanvullende afspraken worden vastgelegd c.q. bestaande afspraken worden bevestigd of aangepast. In verband hiermee zal door het college voor elk adviesorgaan een afzonderlijke beleidsregel worden vastgelegd. Verordening als instrument De onderhavige verordening heeft niet automatisch betrekking op alle adviesorganen van de gemeente. Daar waar zaken op een andere manier goed zijn geregeld heeft deze verordening geen functie. Waar dat niet het geval is kan deze verordening als instrument worden gebruikt.
258
Raadsbesluit I.31
Kerntaak adviesorgaan De praktijk heeft laten zien dat sommige adviesorganen een bredere taak hebben dat enkel het adviseren van het gemeentebestuur. Op zich geen probleem, maar het leidt wel tot het risico dat een en ander met elkaar wordt verweven. Met deze verordening wordt de focus op de kerntaak gericht, te weten: advisering van het college op basis van deskundigheid en kennis van het specifieke beleidsveld. Indien door een adviesorgaan voor andere activiteiten subsidie wordt gevraagd wordt dit afzonderlijk beoordeeld. Erkenning Een besluit tot erkenning op basis van deze verordening is in een aantal gevallen een bevestiging van de huidige situatie. Over de beleidsregel is overeenstemming nodig omdat zonder overeenstemming geen sprake kan zijn van een effectieve advisering gericht op kwaliteitsverbetering van de gemeentelijke beleidsvorming. Om deze reden is ook geen formeel bezwaar mogelijk indien het college niet tot erkenning besluit of een erkenningsbesluit intrekt. Deze verordening adviesorganen is niet bedoeld om een officiële status te verlenen aan groepen van pure belangenbehartiging c.q. actiegroepen. Deze zijn uiteraard wel van maatschappelijk belang, maar hebben doorgaans minder boodschap aan de gemeentelijke regie van beleidsprocessen. Het is evident dat een adviesorgaan onafhankelijk van de gemeente moet kunnen opereren. Dit betekent ondermeer dat college- of raadsleden geen deel uit kunnen maken van een adviesorgaan Adviesorganen behartigen weliswaar belangen van specifieke doelgroepen, maar zij doen dit binnen gemeentelijke structuren en processen. Zij zijn gericht op een structurele bijdrage en niet op ad hoc interventies. Adviesorganen zijn zich bewust van de brede afwegingskaders waar de gemeente mee te maken heeft, waarbij vaak vele en soms tegengestelde belangen een rol kunnen spelen. Adviesorganen helpen mee om binnen dat geheel oplossingen te vinden die het belang van de betreffende doelgroep dienen, evenwel zodanig dat in zijn geheel een evenwichtig en verantwoord gemeentelijk beleid tot stand komt. Een goede informatieuitwisseling, wederzijdse openheid en communicatie dragen hieraan bij. Faciliteiten De geboden faciliteiten zijn gericht op het adequaat kunnen functioneren als gemeentelijk adviesorgaan. Vanwege de verscheidenheid van adviesorganen worden de faciliteiten door het college op maat bepaald. Gestreefd wordt naar 4-jarige subsidiebeschikkingen, zodat administratieve lasten worden beperkt en de subsidieontvanger meerjarige zekerheid wordt geboden. De verleende subsidies zijn taakstellend. De ambities van het adviesorgaan worden hierop afgestemd.
259
Raadsbesluit I.31
Verplichtingen gemeente Erkenning van een adviesorgaan schept ook verplichtingen voor de gemeente. Bij relevante beleidsprocessen zal de rol van een adviesorgaan vooraf goed moeten worden ingebed. Ook in de tijdsplanning zal hiermee rekening gehouden moeten worden. Waar mogelijk worden adviesgroepen ook betrokken in de oriëntatiefase van een beleidsproces. Verder is steeds een gemotiveerde terugkoppeling van de uitgebrachte adviezen van belang. Voor een goede communicatie tussen de gemeente en het adviesorgaan zal per adviesorgaan een contactambtenaar worden aangewezen. Hij/zij is het eerste aanspreekpunt, zowel intern als extern, maar ook andere beleidsmedewerkers zullen rechtstreeks met een adviesorgaan in contact treden als advisering over hun beleidsproject aan de orde is. Minimaal eenmaal per jaar vindt bestuurlijk overleg plaats. In de beleidsregel kan een en ander nader worden uitgewerkt.
260
Raadsbesluit I.32
GEMEENTERAAD
Kwaliteitsverordening peuterspeelzalen Venlo
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team BVJZJ steller R. Sweelssen doorkiesnummer 077-3596914 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 19 mei 2009; gehoord de herindelingscommissie van 24 juni 2009; gelet op artikel 149 van de Gemeentewet; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Kwaliteitsverordening peuterspeelzalen Venlo;
Hoofdstuk 1 Artikel 1
Algemene bepalingen
Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder: c. peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar gedurende een of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen; d. peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt; e. houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert; f. beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties; g. begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal.
Hoofdstuk 2 Artikel 2
Meldingsplicht
Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
36. Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college. 37. De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.
Raadsbesluit I.32
Artikel 3
Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk
De houder geeft in de melding aan het college aan voor welk ambitieniveau van het peuterpeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden: a. ambitieniveau 0: ‘ spelen en ontmoeten’ ; b. ambitieniveau 1: ‘ spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’ ; c. ambitieniveau 2: ‘ spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’ . Artikel 4 1. 2.
Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen acht weken na het tijdstip van de melding. Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17, eerste lid, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.
Artikel 5
Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17, eerste lid, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan. Artikel 6 3.
4. 5.
Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na een melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid, en artikel 3 zijn verstrekt. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden. Het register ligt in de stadswinkels kosteloos voor een ieder ter inzage.
Artikel 7 6. 7.
Register
Wijzigingen van gegevens
De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register zijn aangetekend.
Hoofdstuk 3 Artikel 8 8. 9.
De kwaliteitseisen
Algemene kwaliteitseisen
De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.
262
Raadsbesluit I.32
Artikel 9
Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid
De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’ s de opvang van kinderen met zich meebrengt. Artikel 10
Oppervlakte speelruimte
10. Voor ieder kind is minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar. 11. Voor ieder kind is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto-oppervlakte minimaal 4 m2 per kind bedraagt en die voor kinderen bereikbaar is. Artikel 11
Groepen en groepsgrootte
12. De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes. 13. In een groep zijn ten hoogste zestien kinderen gelijktijdig aanwezig. Artikel 12
Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep
14. Het aantal beroepskrachten of begeleiders per groep is afhankelijk van het door de houder gekozen ambitieniveau. 15. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 0: ‘ spelen en ontmoeten’ zijn er in elke groep ten minste twee begeleiders aanwezig en er is één beroepskracht voor ten minste 50% van de openingsuren aanwezig in de peuterspeelzaal. 16. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 1: ‘ spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’ zijn er in elke groep ten minste één beroepskracht en één begeleider aanwezig. 17. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 2: ‘ spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’ zijn er in elke groep ten minste twee beroepskrachten aanwezig. Artikel 13
Overeenkomst tussen houder en ouder
Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder. Artikel 14
Informatieplicht aan de ouders
De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over: a. de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden; b. het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 3; c. het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven; d. de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal.
263
Raadsbesluit I.32
Artikel 15 1.
2.
3.
Verklaring omtrent het gedrag
Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens of een vergelijkbare verklaring uit een andere Eu-lidstaat. Deze verklaring wordt aan de houder overlegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.
Hoofdstuk 4 Artikel 16
Het gemeentelijk toezicht
Aanwijzing van toezichthouders
Het college wijst toezichthouders aan. Artikel 17 4.
5.
6.
Onderzoek door de toezichthouder
De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen acht weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening. Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.
Artikel 18
Het inspectierapport
7.
De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport. 8. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport. 9. Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport. 10. De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats. 11. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar. Artikel 19
Aanwijzing en bevel
12. Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.
264
Raadsbesluit I.32
13. In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen. 14. Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd. 15. De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn. Artikel 20
Strafbepaling
Overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordeningen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Hoofdstuk 5 Artikel 21
Slot- en overgangsbepalingen
Overgangsbepaling
16. Een houder van een peuterspeelzaal verstrekt desgevraagd aan het college alle gegevens die nodig zijn voor opnamen in het register. 17. Beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, leggen aan de houder binnen drie maanden na de inwerkingtreding een verklaring omtrent het gedrag over. Artikel 22 1. 2.
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010. Op dat tijdstip wordt de Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen gemeente Venlo, vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo bij besluit van 6 juli 2005, ingetrokken.
Artikel 23
Citeertitel
De verordening wordt aangehaald als “ Kwaliteitsverordening peuterspeelzalen Venlo” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
265
Raadsbesluit I.32
Algemene toelichting Gemeenten zijn niet verplicht kwaliteitsregels te stellen voor het peuterspeelzaalwerk. Het peuterspeelzaalwerk valt niet onder de Wet kinderopvang (artikel 1, tweede lid, onderdeel b). Dit betekent dat de grondslag voor deze verordening de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeenten vormt die is neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet. Dit is ook in de aanhef van de verordening aangegeven. De verordening sluit zoveel mogelijk aan bij de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) en de kwaliteitseisen die de Wet kinderopvang (Wk) stelt ten aanzien van kinderopvang. Voor dit laatste dient als belangrijkste reden te worden aangevoerd: dat het toezicht op de instellingen voor kinderopvang en op peuterspeelzalen zal door dezelfde toezichthouders worden gedaan. Het uitoefenen van toezicht wordt vergemakkelijkt als de toezichthouders zoveel mogelijk met dezelfde regels te maken hebben. Evenals in de Wk is in de verordening gekozen voor algemene kwaliteitsregels die voor alle peuterspeelzalen in de gemeente gelden, gekoppeld aan een stelsel van melding en registratie. Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 De beroepskracht in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider, te weten: ‘ degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal’ (onderdeel e). Artikel 2 Dit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren. De melding moet plaatsvinden met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier. Het stelsel van melding en registratie maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijn op het terrein van het peuterspeelzaalwerk. De melding biedt aan de gemeente de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet. De gemeente moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in een register dat voor een ieder toegankelijk is. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat het peuterspeelzaalwerk bij de aanvang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft. Tussen een vergunningenstelsel en een meldingsstelsel zijn een aantal verschillen. Zo kunnen in een vergunning nadere eisen worden opgenomen die specifiek gelden voor de instelling die de vergunning krijgt. Bij een meldingsstelsel kunnen geen specifieke voorschriften worden gesteld, maar moet worden volstaan met algemene, voor alle instellingen geldende regels. Ook wat betreft het toepassen van sancties is er een verschil. In een vergunningenstelsel vormt het intrekken van de vergunning een sanctie. Deze sanctie is er niet in een meldingsstelsel. Wanneer de gemeente wil dat de exploitatie van een peuterspeelzaal wordt stopgezet, zal ze er voor moeten zorgen dat betreffende inrichting wordt gesloten. Artikel 3 Dit artikel bepaalt dat de houder in de melding aan het college aangeeft voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest. Het gekozen ambitieniveau bepaalt de kwalificatie-eisen die aan de leidinggevenden worden gesteld (zie artikel 12). Het
266
Raadsbesluit I.32
ambitieniveau 0 (‘ spelen en ontmoeten’ ) is het minimumkwaliteitsniveau. Aan dit kwaliteitsniveau dienen alle peuterspeelzalen in ieder geval te voldoen. Door de melding en registratie worden de ouders op de hoogte gesteld van het ambitieniveau. De toezichthouder kan controleren of een peuterspeelzaal zich houdt aan het gestelde ambitieniveau. Nadrukkelijk dient hierbij gesteld te worden, dat het gekozen ambitieniveau niets zegt over het niveau wat de gemeente toekent aan deze peuterspeelzaal. De voorkeur verdient dan ook om het betreffende niveau vooraf samen met de betrokken beleidsmedewerker van de gemeente Venlo te bepalen. Zo voorkomt de houder onnodige problemen als er over financiële middelen (subsidiëring) onderhandeld wordt. Artikel 4 Dit artikel bevat de termijn die de gemeente (i.c. de toezichthouder) nodig heeft om te beoordelen of een nieuwe peuterspeelzaal zal voldoen aan de eisen van de verordening. Elke gemeente zal in overleg met de toezichthouder moeten bepalen welke termijn haalbaar is. Het moet gaan om een termijn die enerzijds de toezichthouder de mogelijkheid biedt een deugdelijk onderzoek te doen naar de wijze waarop de nieuwe peuterspeelzaal zal worden geëxploiteerd en die anderzijds degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen niet onnodig lang laat wachten op het moment dat met de exploitatie kan worden gestart. Het tweede lid biedt de mogelijkheid voor de houder om vóór het verstrijken van de termijn in het eerste lid met de exploitatie van de peuterspeelzaal te beginnen.
Artikel 5 Dit artikel bevat het expliciete verbod om een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, indien blijkt dat de initiatiefnemer niet aan de eisen van de verordening voldoet. Op grond van deze verbodsbepaling kan het college tot bestuursdwang (sluiting) overgaan of een dwangsom opleggen, indien de peuterspeelzaal toch in gebruik wordt genomen.
Artikel 6 Dit artikel regelt het instellen van het register. Het derde lid bepaalt dat het register openbaar is.
Artikel 7 Om het register actueel te houden, bepaalt het eerste lid dat de houder onmiddellijk melding doet aan het college van wijzigingen van gegevens die bij de melding zijn verstrekt. Artikel 8 Het eerste lid bevat een algemene kwaliteitsnorm die ontleend is aan artikel 48 Wk. Het gaat om een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten geven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderen richtsnoer moet zijn het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk. Het tweede lid is ontleend aan artikel 50, eerste lid, Wk. Deze bepaling geeft aan dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening. Artikel 9
267
Raadsbesluit I.32
Dit artikel is gelijk aan artikel 51 Wk. De houders van peuterspeelzalen moeten een risicoinventarisatie uitvoeren ten aanzien van de domeinen veiligheid en gezondheid. De risicoinventarisatie heeft tot doel het in kaart brengen van veiligheid- en gezondheidsrisico’ s die kinderen in peuterspeelzalen lopen. Daarbij wordt uitgegaan van het gedrag van kinderen. De risico-inventarisatie dient als basis om de omstandigheden voor kinderen te verbeteren en om te stimuleren dat personeel en de kinderen adequaat met risico’ s omgaan. Deze risico-inventarisatie vervangt niet de risico-inventarisaties die op grond van andere wetgeving verplicht is (artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7 Infectieziektewet). Ook vervangt een risico-inventarisatie niet de veiligheidsnormen waaraan de peuterspeelzalen op grond van andere wetgeving zijn gebonden, zoals de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit en de bouwverordening. Ook laat de risicoinventarisatie toepassing van de Wcpv onverlet. Artikel 10 Gekozen is voor minimum bruto-oppervlaktematen (in plaats van netto-oppervlaktematen) omdat deze eenvoudiger door de toezichthouder zijn vast te stellen. Artikel 11 Het tweede lid bepaalt dat de maximum groepsgrootte zestien kinderen bedraagt. Dit maximum geldt voor alle drie ambitieniveaus. Artikel 12 Het gekozen ambitieniveau bepaalt het aantal beroepskrachten of begeleiders dat in elke groep aanwezig moet zijn. Artikel 13 Voor houders van peuterspeelzalen en ouders is het van belang om in een overeenkomst te expliciteren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder. Artikel 14 De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht ouders voor dat ze een contract tekenen te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken. Artikel 15 Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle beroepskrachten en begeleiders die zijn peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de houder wordt overlegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag. Artikel 16
268
Raadsbesluit I.32
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken. Artikel 17 In dit artikel worden drie soorten van onderzoek door de toezichthouders onderscheiden: het eerste lid: het onderzoek naar aanleiding van een melding van het voornemen een peuterspeelzaal te gaan exploiteren; het tweede lid: het reguliere onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen in de gemeente; het derde lid: het incidentele onderzoek bij een peuterspeelzaal, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips. Wat betreft de termijn in het eerste lid wordt verwezen naar de opmerking bij artikel 4. Het tweede lid bevat de opdracht aan het college om ervoor zorg te dragen dat tenminste één keer per jaar een controle wordt uitgevoerd. Artikel 18 De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college (zie artikel 19, eerste lid). Deze werkwijze is identiek aan de manier waarop handhaving op grond van de Wk gaat plaatsvinden. Het derde lid bepaalt dat het college (en niet de toezichthouder) de houder in de gelegenheid stelt van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Awb (artikel 10:14) is delegatie van bevoegdheden aan ambtenaren niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat deze bevoegdheid in mandaat wordt overgedragen. In dat geval handelt de toezichthouder namens het college. De overige taken die in dit artikel worden genoemd zijn van feitelijke aard. Deze kunnen wel aan een toezichthoudend ambtenaar worden overgedragen. Artikel 19 Indien de houder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld. Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer niet binnen een bepaalde termijn maatregelen worden getroffen, het college deze op kosten van de houder kan laten uitvoeren. Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Zijn er zoveel tekortkomingen, dan kan het college in de aanwijzing of bevel gelasten de exploitatie van de peuterspeelzaal te staken. Geeft de exploitant daaraan geen gehoor, dan gaat het college hiertoe over. Ook dit is een vorm van bestuursdwang. Artikel 20 Deze bepaling spreekt voor zich. Artikel 21, 22 en 23 Deze bepalingen spreken voor zich.
269
Raadsbesluit I.32
270
Raadsbesluit I.33
GEMEENTERAAD
Parkeerverordening Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team SBIBU steller W. Bakkes doorkiesnummer 077-3599457 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 19 mei 2009; gehoord de herindelingscommissie van 24 juni 2009; gelet op de artikelen 147 en 149a van de Gemeentewet; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Parkeerverordening Venlo 2010;
Hoofdstuk 1 Artikel 1
Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder: a. het RVV 1990: het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens van 26 juli 1990, Stb. 459; b. motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990; c. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staanvan een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden en lossen van goederen, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer opens taande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden; d. houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was inge s chreven; e. parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan; f. parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur; g. belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die
Raadsbesluit I.33
h.
i.
a. is aangeduid met bord E9 uit Bijlage I van het RVV 1990 of b. gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit Bijlage I van het RVV 1990 met het onderschrift "ZONE", voor zover deze plaats niet is uitgezonderd; vergunning: een door burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op de daartoe aangewezen belanghebbendenplaatsen; vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend.
Hoofdstuk 2
Plaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en vergunningsbewijzen
Artikel 2 1.
Burgemeester en wethouders kunnen, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.
2.
Burgemeester en wethouders kunnen, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren aan vergunninghouders is toegestaan.
Artikel 3 1.
Burgemeester en wethouders kunnen op een aanvraag één vergunning verlenen voor het parkeren op een daartoe aangewezen belanghebbendenplaats.
2.
De vergunning kan onder door burgemeester en wethouders te stellen voorwaarden worden verleend aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig wanneer deze: a. woont en/of een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenplaatsen aanwezig zijn, voorzover die plaatsen zijn voorzien van parkeerbeugels (parkeerbeugelplaats); b. een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenplaatsen aanwezig zijn (bedrijfsstraten) en aantoont dat: zijn pand een uitgang heeft in het gebied waar belanghebbendenplaatsen (de bedrijfstraat) aanwezig zijn; op ieder moment van de dag het noodzakelijk is, dat hij over zijn motorvoertuig moet kunnen beschikken ter uitvoering van zijn bedrijf; in het belang van diens beroeps- of bedrijfsuitvoering het noodzakelijk is, dat in dat gebied zijn motorvoertuig wordt geparkeerd.
3.
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen een vergunning ook verlenen aan eigenaren of houders van motorvoertuigen die niet voldoen aan één van de in het tweede lid genoemde voorwaarden.
4.
Aan de vergunning kunnen zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is.
Artikel 4 1. 2. 3.
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in de volgen de leden van dit artikel, regels geven voor het aanvragen en verlenen van een vergunning. Burgemeester en wethouders beslissen binnen zes weken na ontvangst van een aanvraag voor een vergunning. Burgemeester en wethouders kunnen de in het tweede lid genoemde termijn met ten hoogste zes weken verlengen.
272
Raadsbesluit I.33
4.
Burgemeester en wethouders weigeren een vergunning, indien voor alle belanghebbendenplaatsen in het gebied, waarvoor de aanvraag is ingediend, vergunningen zijn verleend.
Artikel 5 1.
Een vergunning wordt verleend hetzij tot wederopzegging hetzij voor een bepaalde termijn.
2.
De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens: a. de naam, voorletters, het adres van de vergunninghouder; b. het kenteken van het motorvoertuig van de vergunninghouder; c. de periode waarvoor de vergunning geldt; d. het gebied waarvoor de vergunning geldt.
Artikel 6 1.
Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken of wijzigen: a. op aanvraag van de vergunninghouder; b. wanneer de vergunninghouder het gebied, waarvoor de vergunning is verleend, metterwoon verlaat of het daar uitgeoefend beroep of bedrijf be ëindigt; c. wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning; d. wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te verval len; e. wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften; f. wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt; g. indien het voor de vergunning verschuldigde parkeerbelasting niet of niet tijdig is voldaan; h. om redenen van openbaar belang.
Hoofdstuk 3
Verbodsbepalingen
Artikel 7 1.
2.
3.
4.
5.
Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig te plaatsen ofet laten staan: a. op een parkeerapparatuurplaats; b. op een belanghebbendenplaats. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal ge bruik ervan wordt belemmerd of verhinderd. Het is verboden op een parkeerapparatuurplaats een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te hebben indien de aanwijzingen omtrent het gebruik van de parkeerapparatuurplaats niet in acht worden genomen. Het is verboden buiten de aangeduide parkeervakken op plaatsen die kennelijk niet als parkeervakken bedoeld zijn en indien het motorvoertuig zich niet in zijn geheel bevindt binnen de grenzen van het parkeervak, te parkeren. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en het vierde lid van dit artikel.
Artikel 8
273
Raadsbesluit I.33
Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur taan s aangegeven in werking te stellen. Artikel 9 1.
2.
Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbenden plaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parke ren of geparkeerd te houden: a. zonder geldige vergunning; b. zonder dat het motorvoertuig is voorzien van een duidelijk zichtbaar bewijs dat het parkeren op die parkeerplaats krachtens vergunning is toegestaan; c. in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.
Artikel 10
Toezicht
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders of de burgeme ester aangewezen personen.
Hoofdstuk 4
Strafbepaling
Artikel 11 Overtreding van het bepaalde in hoofdstuk 3 van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie. Hoofdstuk 5
Overgangs- en slotbepaling
Artikel 12 De opsporing van de in artikel 11 strafbaar gestelde feiten is, behalve aan de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders of de burgemees ter met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voorzover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld. Deze wijziging treedt in werking op de 8e dag na de bekendmaking. Artikel 13 1. 2.
3.
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. Op de datum van inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Parkeerverordening 2004, zoals die is vastgesteld bij raadsbesluit van 5 november 2004 door de gemeenteraad van Venlo. Vergunningen welke zijn verleend krachtens de Parkeerverordening 2004, als bedoeld in het vorige lid, worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.
Artikel 14
Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als“ Parkeerverordening Venlo 2010” .
274
Raadsbesluit I.33
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
275
Raadsbesluit I.34
GEMEENTERAAD
Wegsleepverordening gemeente Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team SBIBU steller W. Bakkes doorkiesnummer 077-3599457 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 19 mei 2009; gehoord de herindelingscommissie van 24 juni 2006; gelet op de artikelen 147 en 149a van de Gemeentewet; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Wegsleepverordening gemeente Venlo 2010.
Artikel 1
Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder: a. RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990; b. wet: de Wegenverkeerswet 1994; c. besluit: het Besluit wegslepen van voertuigen; d. voertuig: wat hieronder wordt verstaan in artikel 1, onder al RVV 1990; e. motorrijtuig: wat hieronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder c van de wet; f. het college: het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 2
Aanwijzing van wegen en weggedeelten waar voertuigen kunnen worden verwijderd, overgebracht en in bewaring gesteld in het belang van het vrijhouden van wegen en weggedeelten
Als wegen en weggedeelten, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onder c, van de wet worden alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente aangewezen voorzover ze behoren tot een van de in artikel 2 van het besluit bedoelde soorten van wegen en weggedeelten. Artikel 3
Plaats bewaring voertuigen en openingstijden
1.
Als plaats van bewaring van voertuigen wordt aangewezen het bedrijfsterrein van Takel- en bergingsbedrijf Broekmans aan de Columbusweg 11 te Venlo.
2.
De openingstijden van de in het eerste lid bedoelde bewaarplaats is op werkdagen en zaterdagen van 08.30 uur tot 19.00 uur.
Raadsbesluit 1.34
Artikel 4
Kosten overbrengen en bewaren voertuigen
1.
De kosten van het overbrengen van een voertuig naar de bewaarplaats bedragen: a. voor het voorrijden € 60,00 inclusief BTW; b. voor het wegslepen € 57,00 inclusief BTW; c. voor opslag en afgifte € 38,00 inclusief BTW, waarin inbegrepen de bewaarkosten voor de eerste 24 uur (of gedeelte daarvan): d. de bewaarkosten voor de volgende dagen bedragen € 14,00 inclusief BTW per dag of daggedeelte.
2.
Een voertuig met aanhanger wordt voor de toepassing van lid 1, beschouwd als twee voertuigen in de zin van artikel 1, onder al, van het RVV.
Artikel 5
Overbrengen en in bewaring stellen van motorrijtuigen in het geval van gebleken onvoldoende rijgeschiktheid of rijvaardigheid dan wel het ontbreken van een behoorlijk zichtbare kentekenplaat
Wanneer gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 130, vierde lid, 164, zevende lid, en 174, eerste lid van de wet , zijn artikel 1, 3 en 4 van deze verordening van overeenkomstige toepassing. Artikel 6 4. 5.
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip wordt de wegsleepverordening gemeente Venlo, zoals die is vastgesteld bij besluit van 28 mei 2003 door de gemeenteraad van Venlo, ingetrokken.
Artikel 7
Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als “ Wegsleepverordening gemeente Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
277
Raadsbesluit I.35
GEMEENTERAAD
Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team BLSON steller T.A.A. Thijssen doorkiesnummer 077-359 96 77 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo;
gezien het voorstel van het projectcollege van 16 juni 2009; gehoord de herindelingscommissie van 24 juni 2009; gelet op artikel 6.7 Wet ruimtelijke ordening (Wro) en artikel 6.1.3.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro); mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Venlo 2010;
Artikel 1. Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. aanvrager: degene die een aanvraag om tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 Wro indient; b. adviseur: de door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon als bedoeld in artikel 6.1.1.1, onder c, Bro; c. adviescommissie: schadebeoordelingscommissie als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van deze verordening; d. besluit: Besluit ruimtelijke ordening; e. college: het college van burgemeester en wethouders; f. gemeente: gemeente Venlo; g. planologische maatregel: oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, Wro; h. planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, Wro; i. wet: Wet ruimtelijke ordening. Artikel 2. Opdrachtverstrekking Binnen twaalf weken na het verstrijken van de termijnen als bedoeld in artikel 6.1.3.1 van het besluit verstrekt het college aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, opdracht om ter zake van een aanvraag advies uit te brengen, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 van het besluit of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Raadsbesluit I.35
Artikel 3. Adviseur of adviescommissie 1. Voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking wordt door het college een adviseur aangewezen die beschikt over voldoende deskundigheid inzake advisering op het gebied van planschade. 2. Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege inkomensderving en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is op het gebied van accountancy of van financieel economische bedrijfsvoering. 3. Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege waardevermindering van een onroerende zaak en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is ter zake van de waardering van onroerende zaken en van waardevermindering daarvan als gevolg van een planologische verslechtering. 4. Indien naar het oordeel van het college het tweede en het derde lid van toepassing zijn, worden zowel de in het tweede als het derde lid bedoelde adviseurs aangewezen. 5. Bij aanwijzing van meerdere adviseurs vormen deze een adviescommissie, waarvan de in het eerste lid bedoelde adviseur voorzitter is. 6. De adviescommissie wijst uit haar midden een rapporteur aan. Artikel 4. Deskundigheid en onafhankelijkheid 1. Voordat een persoon als adviseur wordt aangewezen, kan het college verlangen dat deze aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 3, eerste, tweede of derde lid, bedoelde aspecten waarop deze persoon de aanvraag moet beoordelen. 2. Een adviseur mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijk van de raad. Eveneens mag een adviseur niet betrokken zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft. Artikel 5. Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of adviescommissie 1. Voordat het college de opdracht tot advisering zoals bedoeld in artikel 2 verstrekt, stelt het college de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van: a. een adviseur als bedoeld in artikel 3, eerste lid, of b. meerdere adviseurs als bedoeld in artikel 3, vijfde lid. 2. De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college indienen. 3. Het college beslist binnen twee weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs.
279
Raadsbesluit I.35
Artikel 6. Werkwijze adviseur of adviescommissie 1. Het college stelt aan de adviseur of de adviescommissie alle op de aanvraag betrekking hebbende informatie, alsmede de voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie noodzakelijke bescheiden ter beschikking. 2. Het college wijst uit de ambtelijke organisatie één of meer personen aan die de adviseur of de adviescommissie bij de uitvoering van de adviesopdracht bijstaat. 3. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie organiseert één of meerdere hoorzittingen, waar de aanvrager en de in het tweede lid bedoelde ambtelijke vertegenwoordiger(s) in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten, onderscheidenlijk de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te verschaffen, dan wel een standpunt van de gemeente over de aanvraag aan de adviseur of de adviescommissie kenbaar te maken. Eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken. 4. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie bepaalt het tijdstip waarop de adviseur of de adviescommissie de situatie ter plaatse zal bezichtigen en nodigt de aanvrager voor de plaatsopneming uit. 5. Ten behoeve van een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak, wordt door de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie met de aanvrager een afspraak gemaakt. 6. Van de in het derde lid bedoelde hoorzitting en van de in het vierde lid bedoelde bezichtiging wordt door, dan wel onder verantwoordelijkheid van, de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie een verslag gemaakt, dat onderdeel vormt van het uit te brengen advies. 7. Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviseur of de adviescommissie binnen zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan aan de gemeente, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn met ten hoogste vier weken verlengen. 8. De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending van het concept advies schriftelijk hierop te reageren. 9. In het geval tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen vier weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken. 10. In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college. Artikel 7. Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010.
280
Raadsbesluit I.35
Artikel 8. Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als “ Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
281
Raadsbesluit I.35
Toelichting procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade Gemeente Venlo 2010 Algemene toelichting Krachtens artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan degene die in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een planologische maatregel, op aanvraag een tegemoetkoming in planschade worden toegekend, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming in planschade niet voldoende anderszins verzekerd is. Afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) van de Wro bevat bepalingen over het tijdstip waarbinnen aanvragen moeten worden ingediend (artikel 6.1, vierde en vijfde lid, Wro), is uitgewerkt welke schade in ieder geval voor rekening van de aanvrager dient te blijven (artikel 6.2 Wro) en wordt ingegaan op zaken die het bestuursorgaan bij het nemen van een beslissing op het aanvragen om een tegemoetkoming in planschade dient te betrekken (artikel 6.3 Wro). Artikel 6.1, derde lid, Wro stelt eisen aan de aanvraag om een tegemoetkoming, die op grond van artikel 6.7 Wro in het Bro zijn uitgewerkt. De regels in het Bro leiden tot een uniformering en standaardisering van regels omtrent de inrichting en behandeling en de wijze van beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in schade. Onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) bestond de noodzaak dat iedere gemeente een regeling voor de behandeling van de planschadeverzoeken moest opstellen. De regeling met betrekking tot de behandeling van de aanvragen is nu terug te vinden in het Bro. In het Bro zijn in afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) de vereisten voor het indienen van een aanvraag, alsmede een aantal procedurevoorschriften en de regels voor het aanwijzen van een adviseur opgenomen. Artikel 6.1.3.2 Bro verplicht het college een adviseur aan te wijzen die advies uitbrengt over de op de aanvraag te nemen beslissing. In artikel 6.1.3.3, eerste lid, Bro wordt voorgeschreven dat de gemeente een verordening moet vaststellen over de wijze waarop een adviseur wordt aangewezen en de wijze waarop deze tot een advies komt. In artikel 6.1.3.3, tweede lid, Bro wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op: a. b. c. d.
e.
de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur; de gevallen waarin een adviescommissie wordt ingeschakeld; het tijdstip waarop de adviseur wordt ingeschakeld; de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro vooraf in de aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel na deze aanwijzing kunnen wraken; de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken, en de hierbij geldende termijnen.
282
Raadsbesluit I.35
De procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in Planschade gemeente Venlo 2010 in verhouding tot de Procedureregeling planschadevergoeding 2008 Met de inwerkingtreding van de verordening voor advisering tegemoetkoming in planschade in uw gemeente kan de oude planschaderegeling nog niet in zijn geheel door het college worden ingetrokken. De Procedureregeling planschadevergoeding 2008 is nog van toepassing op de volgende situaties: op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is geworden op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 van kracht is geworden, is de Wro van toepassing (met inbegrip van de verjaringstermijn, maar er is geen sprake van het forfait normaal maatschappelijk risico); op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval de planologische maatregel van kracht is geworden op of na 1 juli 2008, is de Wro onverkort van toepassing; op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2010 is de Wro in alle gevallen onverkort van toepassing. Artikelsgewijze toelichting Artikel 1. Begripsbepalingen Bij de definiëring van de begrippen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Wro en het Bro en voor zover dit noodzakelijk werd geacht is een aanvulling gegeven. Voor een juiste interpretatie van de verordening is naast raadpleging van artikel 1 kennisneming van de algemene bepalingen in artikel 6.1.1.1 Bro van belang. Ten behoeve van de duidelijkheid van de begrippen adviseur en adviescommissie is in deze verordening een van het Bro afwijkende omschrijving van het begrip adviseur opgenomen. Het begrip gemeente is afzonderlijk gedefinieerd om te verduidelijken dat indien de verordening het woord gemeente gebruikt, het de gemeente betreft waar de aanvraag om tegemoetkoming in planschade is ingediend.
Artikel 2. Opdrachtverstrekking Het college dient binnen twaalf weken een opdracht te verstrekken aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 Bro of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 6.1.3.1, eerste lid, Bro geeft het college de bevoegdheid een aanvraag binnen vier, dan wel acht weken indien de aanvrager eerst nog een termijn krijgt de aanvraag aan te vullen, als kennelijk ongegrond af te wijzen. Artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro heeft betrekking op de bevoegdheid van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht waarbij een onvolledige aanvraag verder buiten behandeling moet worden gelaten. Volgens artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro moet het besluit tot het niet in behandeling nemen binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag aan de aanvrager worden medegedeeld. Voor zover de aanvrager in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen, krijgt het college acht weken de tijd na het tijdstip waarop de termijn om de aanvraag aan te vullen is verstreken, om het besluit tot niet verdere behandeling van de aanvraag bekend te maken. De laatstgenoemde beslistermijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd. Indien de aanvraag kennelijk ongegrond wordt verklaard of buiten behandeling wordt gelaten, is de verordening niet toepasselijk, tenzij de termijnen bedoeld in artikel 6.1.3.1 Bro worden overschreden. In het laatste geval dienen niettemin één of meerdere adviseurs te worden aangewezen en dient een opdracht te worden verstrekt. De opdracht wordt niet
283
Raadsbesluit I.35
eerder verstrekt dan nadat de termijn om te wraken is verstreken en er geen verzoeken tot wraking zijn ingediend, dan wel door het college afwijzend is beslist over een ingediend verzoek tot wraking. Artikel 3. Adviseur of adviescommissie Het college schakelt één of meerdere adviseurs gezamenlijk in voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking. In dit artikel is bepaald in welke gevallen een adviseur of een adviescommissie dient te worden ingeschakeld en over welke deskundigheid een adviseur dient te beschikken. Een adviseur kan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn. De keuze tussen een natuurlijke persoon of een rechtspersoon wordt aan de gemeente overgelaten (zie de Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 63). Een adviesbureau gespecialiseerd in planschade kan derhalve worden aangewezen als adviseur bedoeld in het eerste lid, of als één van de adviseurs (tweede of derde lid) in een adviescommissie. Hoewel voor iedere aanvraag een aanwijzing van één of meerdere adviseurs noodzakelijk is, staat de verordening er niet aan in de weg om telkens dezelfde adviseur(s) aan te wijzen (vaste adviseur/vaste adviescommissie). In het eerste lid is bepaald dat een eerste adviseur wordt aangewezen die over voldoende deskundigheid op het gebied van planschadeadvisering dient te beschikken. Afhankelijk van de kennelijke oorzaak van de planschade kan een tweede en/of derde adviseur worden aangewezen, die over specifieke deskundigheid op het gebied van planschade wegens inkomensderving onderscheidenlijk wegens waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een planologische verslechtering beschikt. Het is aan het college om, na advies te hebben ingewonnen bij de (eerste) adviseur, te beoordelen of deze (eerste) adviseur zelfstandig kan adviseren, of dat er gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte is een tweede en/of derde adviseur bij de opdracht te betrekken die beschikt over specifieke deskundigheid. Het college zal de tweede en/of derde adviseur dan vervolgens moeten aanwijzen; bij de aanwijzing van twee of meer adviseurs is er sprake van een adviescommissie (artikel 3, vijfde lid). De adviseurs dienen de in artikel 6.1.3.4 Bro genoemde zaken te betrekken. Artikel 6.1.3.5, eerste lid, Bro bepaalt dat de adviseur of de adviescommissie zich door derden kan laten adviseren en bijstaan. Indien hiermee kosten zijn gemoeid is instemming van het college vereist. Artikel 4. Deskundigheid en onafhankelijkheid Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder a, Bro schrijft voor dat de verordening regels moet bevatten over de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur. Om de deskundigheid van de adviseurs te waarborgen is in het eerste lid bepaald dat het college alvorens zij tot aanwijzing van een persoon als adviseur overgaat, kan verlangen dat deze persoon aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 3, tweede of derde lid, genoemde aspecten waarop hij of zij de aanvraag dient te beoordelen. In aansluiting op artikel 3:5, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 6.1.1.1 onder c, Bro waaruit voortvloeit dat een adviseur niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd, wordt in artikel 4, tweede lid, bepaald dat die adviseur eveneens niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van de raad. Voorts bepaalt artikel 4, tweede lid, dat een adviseur niet betrokken mag zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft. Dit betreft deskundigen die op enigerlei wijze betrokken zijn bij de in het geding zijnde planologische maatregel. In het bijzonder kan worden gedacht aan personen behorende tot de risicoanalysecommissie die optreedt in het kader van planologische maatregelen.
284
Raadsbesluit I.35
Artikel 5. Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij de aanwijzing adviseur of adviescommissie. Dit artikel bepaalt dat de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro schriftelijk op de hoogte moeten worden gebracht van de aanwijzing van een adviseur of adviescommissie. De aanwijzing van een adviseur dient schriftelijk bekend te worden gemaakt. In het geval meerdere adviseurs worden aangewezen, worden deze aanwijzingen gezamenlijk schriftelijk bekend gemaakt. Indien de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro zich niet kunnen verenigen met de aanwijzing van één of meerdere adviseurs is er de mogelijkheid om één of meerdere adviseurs te wraken. Op verzoek van de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro kunnen één of meerdere adviseurs worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de vereiste deskundigheid en onafhankelijkheid schade zou kunnen lijden. Genoemde partijen worden gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college kenbaar te maken. Het college moet binnen twee weken na het verstrijken van de termijn tot het indienen van een verzoek tot wraking beslissen. Artikel 6. Werkwijze adviseur of adviescommissie Dit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken. Tevens worden de hiervoor geldende termijnen vastgelegd. In het tweede en derde lid is bepaald dat vanuit de gemeente bijstand wordt verleend aan de adviseur of adviescommissie, door alle voorhanden zijnde informatie met betrekking tot de aanvraag om tegemoetkoming in planschade ter beschikking te stellen. Daarnaast worden alle bescheiden die naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag aan hen ter beschikking gesteld. Het derde, vierde en vijfde lid bevatten regels over achtereenvolgens de hoorzitting, de bezichtiging en de taxatie. Deze onderdelen behoeven niet afzonderlijk te worden georganiseerd. Het is mogelijk om de hoorzitting te combineren met de bezichtiging en/of taxatie. Volgens artikel 6.1.3.5, tweede lid, Bro mag van de bezichtiging worden afgezien, indien uit de inhoud van de aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen. Het concept advies dient binnen zestien weken na dagtekening van de opdracht aan de gemeente, aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro te worden toegezonden. Deze termijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd (zevende lid). Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder e, Bro bepaalt dat de verordening aandacht moet schenken aan de wijze waarop de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro bij de opstelling van het advies moeten worden betrokken. De Nota van Toelichting bij het Bro noemt als voorbeeld dat de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld om binnen een bepaalde periode op het concept advies te reageren (zie de Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 66). In dit kader bepaalt het achtste lid dat de gemeente, de aanvrager, eventuele andere bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro in de gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken schriftelijk op het concept advies te reageren. Het negende en het tiende lid bepalen de termijnen voor het uitbrengen van het advies aan het college.
285
Raadsbesluit I.35
Artikel 8. Citeertitel In de citeertitel is het jaartal van vaststelling opgenomen om de betrokken verordening te onderscheiden van eventuele gelijkluidende opvolgende verordeningen.
286
Raadsbesluit I.36
GEMEENTERAAD
Monumentenverordening Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team BVJZJ steller R. Sweelssen doorkiesnummer 077-3596914 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 3 november 2009; gehoord de herindelingscommissie van 9 november 2009; gelet op de Monumentenwet en artikel 149 van de Gemeentewet; mede gelet op de Wet tot samenvoeging van de gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit tot vaststelling van de navolgende Monumentenverordening Venlo 2010;
Hoofdstuk 1 Artikel 1
Algemene bepalingen
Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder: e. monument: 18. zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde; 19. terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1; f. gemeentelijk archeologisch monument: monument, bedoeld in onderdeel a, onder 2; g. beschermd gemeentelijk monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen; h. archeologisch belangrijke plaats: groep van onroerende zaken en terreinen, die door hun ligging en geschiedenis van belang zijn voor de archeologische wetenschap; i. beschermde archeologisch belangrijke plaats: archeologisch belangrijke plaats, die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als archeologisch belangrijke plaats is aangewezen; j. gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument respectievelijk als beschermde archeologisch belangrijke plaats aangewezen zaken; k. beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;
Raadsbesluit I.36
l.
kerkelijk monument: onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst; m. commissie ruimtelijke kwaliteit: de door de raad ingestelde commissie, wiens taak is geregeld in de Bouwverordening Venlo. Artikel 2
Het gebruik van het monument
Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument. Hoofdstuk 2 Paragraaf 1
Beschermde gemeentelijke monumenten De aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument en de registratie op de gemeentelijke monumentenlijst
Artikel 3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument 1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een onroerend monument aanwijzen, als beschermd gemeentelijk monument. 2. Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen zij advies aan de commissie ruimtelijke kwaliteit. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven. 3. Voordat burgemeester en wethouders een kerkelijk monument aanwijzen, voeren zij overleg met de eigenaar. 4. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Limburg. Artikel 4 Termijn advies en aanwijzingsbesluit 5. De commissie ruimtelijke kwaliteit adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders. 6. Burgemeester en wethouders beslissen binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de commissie ruimtelijke kwaliteit, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag. Artikel 5 Mededeling De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers. Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst 7. Burgemeester en wethouders registreren het beschermde gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst. 8. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermde gemeentelijke monument. 9. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op een beschermd monument een merkteken aan te brengen waaruit blijkt dat dit monument voorkomt op de gemeentelijke monumentenlijst. Artikel 7
Wijzigen van de aanwijzing
288
Raadsbesluit I.36
10. Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen. 11. Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging. 12. Indien de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, eerste lid, achterwege. 13. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend. Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing 14. Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing intrekken. 15. Artikel 3, tweede lid, en artikel 4, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking. 16. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of indien een monument is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Limburg. 17. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.
Paragraaf 2
Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten
Artikel 9 Verbodsbepaling 18. Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen. 19. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften: a. een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen; b. een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Artikel 10 De aanvraag De aanvraag van de vergunning als bedoeld in artikel 9, tweede lid, wordt ingediend bij burgemeester en wethouders. Artikel 11 Advies van de commissie ruimtelijke kwaliteit en beslissing op de aanvraag 1. Burgemeester en wethouders vragen advies aan de commissie ruimtelijke kwaliteit voordat zij beslissen op de aanvraag. 2. Binnen acht weken na de adviesaanvraag brengt de commissie ruimtelijke kwaliteit schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders. 3. Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na ontvangst van het advies van de commissie ruimtelijke kwaliteit, maar in ieder geval binnen zestien weken na ontvangst van de aanvraag, op de aanvraag van de vergunning. 4. Burgemeester en wethouders kunnen de in het derde lid genoemde termijn van zestien weken met ten hoogste tien weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geven binnen de in het derde lid genoemde termijn van zestien weken. 5. Een vergunning ingevolge deze verordening blijft buiten werking gedurende zes weken na de datum waarop zij is verleend of van rechtswege is verleend. Indien gedurende
289
Raadsbesluit I.36
deze termijn bezwaar wordt gemaakt op grond van de Algemene wet bestuursrecht, blijft de vergunning buiten werking totdat op het bezwaar is beslist. Artikel 12 Kerkelijk monument Burgemeester en wethouders geven met betrekking tot een beschermd kerkelijk monument geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 9, tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn. Artikel 13 Intrekken van de vergunning 6. De vergunning kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien: a. blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend; b. blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 9, tweede lid, niet naleeft; c. de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen; d. niet binnen zes maanden na vergunningverlening van de vergunning gebruik wordt gemaakt. 7. De beschikking tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de commissie ruimtelijke kwaliteit. Hoofdstuk 3 Artikel 14 1.
2. 3.
Beschermde rijksmonumenten
Vergunning voor beschermd rijksmonument
Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument met de naar voren gebrachte zienswijzen aan de commissie ruimtelijke kwaliteit na afloop van de termijn van veertien dagen, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Monumentenwet 1988. De commissie ruimtelijke kwaliteit adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de commissie ruimtelijke kwaliteit geacht geadviseerd te hebben.
Hoofdstuk 4
Beschermde archeologisch belangrijke plaatsen
Paragraaf 1 De aanwijzing als beschermde archeologisch belangrijke plaats Artikel 15 De aanwijzing tot beschermde archeologisch belangrijke plaats 4. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende een archeologisch belangrijke plaats aanwijzen, als beschermde archeologisch belangrijke plaats. 5. Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen zij advies aan de commissie ruimtelijke kwaliteit. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven. Artikel 16 Termijn advies en aanwijzingsbesluit 6. De commissie ruimtelijke kwaliteit adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders.
290
Raadsbesluit I.36
7.
Burgemeester en wethouders beslissen binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de commissie ruimtelijke kwaliteit, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag.
Artikel 17 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst 8. Burgemeester en wethouders registreren de beschermde archeologisch belangrijke plaats op de gemeentelijke monumentenlijst. 9. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de gebiedsaanwijzing van de beschermde archeologisch belangrijke plaats en een beschrijving van de daarin vervatte cultuurhistorische waarden. Artikel 18 De artikelen 5, 7 en 8 zijn van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 2
Ontheffing tot wijziging van beschermde archeologisch belangrijke plaatsen
Artikel 19 Verbodsbepaling 10. Het is verboden in een door de gemeente beschermde archeologisch belangrijke plaats zonder ontheffing van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige ontheffing gestelde voorschriften: a. bodemverstorende activiteiten te verrichten; b. archeologisch waardevolle voorwerpen op te rapen. 11. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degene aan wie ingevolge artikel 40 van de Monumentenwet 1988 een vergunning is verstrekt. Artikel 20 De artikelen 10, 11 en 13 zijn van overeenkomstige toepassing. Hoofdstuk 5 Artikel 21
Slot- en overgangsbepalingen
Strafbepaling
Hij, die handelt in strijd met artikel 9 of artikel 19 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie. Artikel 22
Opsporingsbevoegdheid
De opsporing van de in artikel 21 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld. Artikel 23 Inwerkingtreding 1. Voor zover deze verordening niet betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking op 1 januari 2010. 2. Op dat tijdstip wordt de Monumentenverordening Venlo, zoals vastgesteld bij besluit van 2 januari 2001 door de gemeenteraad van Venlo, voor zover deze niet betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, ingetrokken.
291
Raadsbesluit I.36
3.
4.
5.
6.
7.
Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988. De Monumentenverordening Venlo, vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo bij besluit van 2 januari 2001, vervalt voor zover deze betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, op de datum waarop het derde lid toepassing vindt. De op grond van de ingevolge het tweede lid vervallen verordening geregistreerde beschermde gemeentelijke monumenten en archeologisch belangrijke plaatsen, worden geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van de onderhavige verordening. De beschermde gemeentelijke monumenten en archeologisch belangrijke plaatsen, aangewezen en geregistreerd op de monumentenlijst van de ingevolge het tweede lid genoemde vervallen verordening, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van de onderhavige verordening. Aanvragen om vergunning als bedoeld in de in lid 2 genoemde verordening, die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in lid 2 genoemde verordening.
Artikel 24
Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als “ Monumentenverordening Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
292
Raadsbesluit I.36
Toelichting monumentenverordening Algemeen Bij het opstellen van deze verordening zijn de ‘ Aanwijzingen voor de regelgeving’ van het Ministerie van justitie en van de VNG-publicatie ‘ Gemeente en regelgeving’ in aanmerking genomen. De bepalingen van de Monumentenwet 1988 en de daarin gekozen systematiek vormen een belangrijke basis voor de bepalingen van de verordening. Vijf hoofdpunten zijn in de verordening geregeld: 1. de aanwijzing van zaken tot beschermd gemeentelijk monument. Dit betreft ook archeologische monumenten; 2. het vergunningenstelsel voor de beschermde gemeentelijk monumenten; 3. de verwijzing naar het vergunningenstelsel voor beschermde rijksmonumenten in de Monumentenwet 1988; 4. de aanwijzing van zaken tot beschermde archeologisch belangrijke plaats; 5. het ontheffingenstelsel voor de beschermde archeologisch belangrijke plaatsen. Artikelsgewijs Artikel 1 Sub a Bij de omschrijving van het begrip ‘ monument’ is aansluiting gezocht bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988. Cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Het begrip cultuurhistorische waarde is dermate ruim dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde. De onder 2 bedoelde terreinen kunnen bijvoorbeeld parken, tuinen en een perceel met een of meer bomen zijn. Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt teneinde over een monument te kunnen spreken. Een ‘ zaak’ is immers een veel ruimer begrip. De vijftig-jaargrens die voor rijksmonumenten geldt, is niet voor gemeentelijke monumenten overgenomen. Daardoor biedt de verordening ook de mogelijkheid om monumenten die (nog) niet op de rijkslijst kunnen komen omdat ze te jong zijn, reeds op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen. Sub b De term ‘ gemeentelijk archeologisch monument’ wordt apart gedefinieerd in verband met de enigszins afwijkende positie die een archeologisch monument inneemt ten aanzien van de vergunningverlening. Ten eerste is er verschil in behandeling tussen een rijks- of gemeentelijk beschermd archeologisch monument bij een vergunningaanvraag. De vergunningverlening voor het verstoren of in enig opzicht wijzigen van een beschermd gemeentelijk monument is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Als er echter sprake is van een beschermd archeologisch rijksmonument beslist de minister op de vergunningaanvraag. Ten tweede regelt de Monumentenwet 1988 dat het doen van een opgraving alleen plaats mag vinden met vergunning van de minister. Deze verplichting geldt in zijn algemeenheid voor alle archeologische monumenten. Het maakt dus niet uit of er sprake is van rijks- of gemeentelijke bescherming, het doen van opgravingen is vergunningplichtig.
293
Raadsbesluit I.36
Deze vergunning tot het doen van opgravingen kan onder bepaalde voorwaarden alleen worden toegekend aan de rijksdienst, een instelling voor wetenschappelijk onderwijs of een gemeente. Vanwege deze twee aspecten wordt in deze verordening een onderscheid gemaakt tussen een ‘ normaal’ en een (gemeentelijk) ‘ archeologisch’ monument. In het geval van een opgraving regelt de Monumentenwet 1988 (artikelen 39 tot en met 49) de eigendom van roerende monumenten die men daarbij aantreft. Deze regels gelden in alle gevallen dat opgravingen worden gedaan of men bij toeval op een vondst stuit waarvan men kan vermoeden dat het om een monument gaat. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen rijks- en gemeentelijke monumenten. Sub d Groepen van onroerende zaken en terreinen die door hun ligging en geschiedenis van belang zijn voor de archeologische wetenschap. Een deel daarvan is aan de oppervlakte zichtbaar (terpen, grafheuvels en dergelijke), het merendeel is voor het oog onzichtbaar onder het aardoppervlak verborgen of verzonken. Zie over dit soort monumenten het rapport “ Het bodemarchief bedreigd, archeologie en planologie in de binnensteden van Nederland” (Staatsuitgeverij 1982) van de Rijksdienst voor het oudheidkundig bodemonderzoek. In dit rapport wordt ernstige aantasting van het bodemarchief in vele binnensteden geconstateerd en worden aanbevelingen tot bescherming gedaan. Sub f Dit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig de verordening aangewezen monumenten en archeologisch belangrijke plaatsen registreert. Het plaatsen op de monumentenlijst heeft geen rechtsgevolg. Dit betreft slechts een administratieve handeling. Voorafgaand aan de plaatsing op de lijst is het de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument en beschermde archeologisch belangrijke plaatsen die rechtsgevolg beoogt. Het is inzichtelijker om de aanwijzing en de plaatsing op de lijst uit elkaar te trekken. Zie ook de toelichting op artikel 3, lid 1, en artikel 6. Sub g Het is nodig om een begripsomschrijving van een ‘ beschermd rijksmonument’ in de gemeentelijke monumentenverordening op te nemen. Deze verordening is namelijk een voorwaarde voor het verkrijgen door burgemeester en wethouders van de bevoegdheid om vergunningen voor de wijziging en sloop van beschermde rijksmonumenten te verlenen. Op de vergunningverlening voor beschermde rijksmonumenten zijn met name de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing. Sub h Ingeval van aanwijzing van een kerkelijk monument tot beschermd gemeentelijk monument is overleg tussen eigenaar en gemeente nodig (zie artikel 3, lid 3). Is er sprake van een vergunning voor het gemeentelijke of rijksbeschermde kerkelijke monument, dan kan overeenstemming tussen eigenaar en vergunningverlener nodig zijn (zie artikel 12). Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het kerkelijke monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie, een catechisatieruimte of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzondering voor kerkelijke monumenten in de regel dan ook niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de andere monumenten gelden.
294
Raadsbesluit I.36
Sub i De taken van de commissie ruimtelijke kwaliteit strekken zich uit over de monumentenverordening en de Monumentenwet 1988. Door de commissie ruimtelijke kwaliteit in deze begripsomschrijving bevoegd te verklaren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 te adviseren aan burgemeester en wethouders, is voldaan aan het vereiste, genoemd in artikel 15, lid 1, van de Monumentenwet 1988. De taken van de commissie ruimtelijke kwaliteit staan in de Bouwverordening Venlo. Sub a tot en met i In deze verordening is sprake van onroerende monumenten. Roerende monumenten worden derhalve niet beschermd. Reden hiervoor is dat het effectueren van de bescherming een probleem vormt. Roerende monumenten kunnen meestal eenvoudig worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld schepen, voertuigen, schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen. Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen wel de beschermde status krijgen, op basis van de redengevende omschrijving. Artikel 2 Het betreft hier niet zozeer de publiekrechtelijke, planologische bestemming, maar de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar/gebruiker daaraan toekent. Een en ander mede gelet op de constructie en ligging van het pand. Dit artikel is van belang als een motiveringsplicht bij de aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening. Artikel 3 Lid 1 De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het daarna registreren op de gemeentelijke monumentenlijst is slechts een administratieve handeling. Het is inzichtelijker om de aanwijzing en de plaatsing op de lijst uit elkaar te trekken. Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers over het algemeen niets aan het gebruik van het monument. Lid 2 Burgemeester en wethouders moeten het advies inwinnen van de commissie ruimtelijke kwaliteit. De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud. De bouwverordening, die de taak en werkwijze van de commissie regelt, is daarvoor de aangewezen plaats. De verordening bevat geen voorschriften voor de bescherming van het monument gedurende de tijd dat de aanwijzingsprocedure loopt, zoals de Monumentenwet 1988 dat doet. De spoedprocedure kan in situaties die ernstige gevolgen voor het aan te wijzen monument hebben, bewerkstelligen dat binnen korte tijd de verbodsbepalingen van de verordening van toepassing zijn. Er moeten dan gegronde redenen aanwezig zijn om de spoedprocedure te kunnen gebruiken.
295
Raadsbesluit I.36
Er wordt niet bepaald dat de aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord voordat burgemeester en wethouders over een aanwijzing een besluit nemen, omdat dit is geregeld in (de artikelen 4:8 en 4:9 van) de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Lid 3 Dit lid is nodig ondanks het bepaalde in de Awb dat belanghebbenden zienswijzen naar voren kunnen brengen (artikel 4:8). Overleg is immers meer dan het naar voren kunnen brengen van zienswijzen. Lid 4 Monumenten die al op een lijst van beschermde rijksmonumenten of een lijst van beschermde provinciale monumenten staan, komen niet voor aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument in aanmerking. Artikel 4 In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de commissie ruimtelijke kwaliteit moet adviseren (lid 1) en burgemeester en wethouders een beslissing moeten nemen (lid 2). Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten de aanvrager, eigenaar en andere belanghebbenden beter waar ze aan toe zijn. De redactie van lid 2 heeft tot gevolg dat, wanneer de commissie ruimtelijke kwaliteit niet tijdig adviseert, burgemeester en wethouders de volgende keuze kunnen maken: zonder advies een beslissing nemen, of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies) toch in hun overwegingen te betrekken. Als burgemeester en wethouders niet tijdig beslissen, is op grond van de Awb sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6:2 staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open die ook tegen een reëel besluit open zou staan. Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6). Artikel 5 De mededeling van burgemeester en wethouders is voor de eigenaar en de anderszins zakelijk gerechtigden van essentieel belang. Het is dan ook zaak dat de mededeling door de geadresseerde wordt ontvangen. In de regel zal de mededeling bij aangetekend schrijven uitgaan. In latere instantie kan hij zich er dan niet op beroepen van niets te weten. Dit artikel regelt niet dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de aanvrager, omdat de Awb zulks bepaalt (afdeling 3.6). Is artikel 4:8 toegepast (het horen van geadresseerde en van derde belanghebbenden) en is van de daar geboden mogelijkheid gebruik gemaakt, dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb een mededeling te ontvangen. Artikel 6 Door aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument is het gehele pand, inclusief het interieur, onder de werking van de verordening geplaatst. Andere zaken die zich op het perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting en bomen moeten expliciet worden aangegeven, willen zij onder de werking van de verordening vallen. Voor elke wijziging van het beschermde monument is dus een vergunning nodig. Voor de duidelijkheid, bijvoorbeeld in verband met kadastrale vernummering, kan ook een plattegrond worden aangehecht.
296
Raadsbesluit I.36
De registratie van de aanwijzing is een administratieve handeling. De bedoeling van de aldus bij te houden monumentenlijst is om eenieder snel inzicht te geven in welke zaken om welke reden als beschermd gemeentelijk monument zijn aangewezen. Artikel 7 Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van beschermde gemeentelijke monumenten te wijzigen (lid 1). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure (advies van commissie ruimtelijke kwaliteit of eigenaar van een kerkelijk monument) als voor de aanwijzing (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de gemeentelijke monumentenlijst (lid 4). De begrippen wijziging en intrekking zijn uit elkaar getrokken. Dit sluit aan bij de nieuwe methodiek (om rechtsgevolg te verbinden aan de aanwijzing, niet aan de plaatsing op de monumentenlijst) en bevordert de duidelijkheid. Artikel 8 Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van beschermde gemeentelijke monumenten in te trekken (lid 1). Ook hiervoor geldt dat het advies van de commissie ruimtelijke kwaliteit nodig is, tenzij het gaat om spoedeisende gevallen (lid 2). Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor gegaan), worden door burgemeester en wethouders van de monumentenlijst gehaald. Lid 3 regelt dat monumenten die na aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument worden geregistreerd als beschermd rijksmonument, vanaf dat tijdstip geacht worden niet meer te zijn aangewezen. Voor de situatie waarin een provinciale monumentenlijst bestaat is een vergelijkbare regeling opgenomen. Ook is het mogelijk dat de provinciale monumentenverordening dit regelt. Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) documentatie te eisen. Enerzijds kan deze voor een goede afweging van de aanvraag dienen, anderzijds wordt het gebouw voorafgaand aan de sloop voor de lokale geschiedenis gedocumenteerd. Artikel 9 De opbouw en inhoud van dit artikel vertoont gelijkenis met artikel 11 van de Monumentenwet 1988. De verordening legt de vergunningverlening ten aanzien van rijksmonumenten op basis van de Monumentenwet 1988 in handen van burgemeester en wethouders. Het is verstandig de vergunningverlening voor rijks- en gemeentelijke monumenten procedureel en inhoudelijk zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. Het is voor de aanvrager, maar ook voor de behandelende gemeentelijke diensten en voor burgemeester en wethouders van praktische betekenis dat beide aanvragen zoveel mogelijk langs dezelfde weg worden afgehandeld. De Monumentenwet 1988 regelt de vergunningverlening voor de wijziging van beschermde rijksmonumenten door burgemeester en wethouders in de artikelen 11 tot en met 21 Monumentenwet jo artikel 14 van de monumentenverordening. In dit artikel gaat het derhalve alleen over beschermde gemeentelijke monumenten. Het artikel regelt dat een vergunning nodig is om een beschermd monument te verstoren (lid 2). Dit geldt ook voor beschermde archeologische monumenten. Over opgravingen en vondsten is niets in de verordening geregeld. Reden hiervoor is dat deze aspecten uitputtend in de Monumentenwet 1988 zijn geregeld.
297
Raadsbesluit I.36
De Monumentenwet 1988 regelt: dat voor opgravingen een vergunning nodig is; dat een rechthebbende van een terrein moet duiden dat de opgravingsbevoegde zijn terrein betreedt en eventueel opgravingen verricht; de eigendomskwestie van vondsten; een schaderegeling. Met de ratificering van het Verdrag van Valetta (verwacht in 2002) en de aanpassing van de Monumentenwet 1988 daarop zal een en ander nog explicieter worden geregeld. Artikel 10 Het artikel dat de vergunningaanvraag voor gemeentelijke monumenten betreft, is zeer kort gehouden omdat het verlangen van gegevens en ontbrekende gegevens is geregeld in de Awb (artikel 4:2 respectievelijk 4:5 en 4:15). In een aanvraagformulier voor de vergunning kan de gemeente aangeven welke gegevens zijn vereist. Artikel 11 Als burgemeester en wethouders de aanvraag in behandeling nemen, moet door hen op grond van de verordening advies gevraagd worden aan de commissie ruimtelijke kwaliteit. Nadat dit advies aan burgemeester en wethouders is uitgebracht moeten zij ermee rekening houden dat artikel 4:7 of artikel 4:8 Awb van toepassing kan zijn. Over het voornemen de beschikking af te geven, dan wel geheel of gedeeltelijk af te wijzen moeten de aanvrager en de belanghebbenden worden gehoord. Deze kunnen naar keuze hun zienswijzen schriftelijk of mondeling naar voren brengen op grond van artikel 4:9 Awb. De commissie ruimtelijke kwaliteit adviseert burgemeester en wethouders binnen acht weken na de adviesaanvraag (lid 2). Vervolgens, dus na ontvangst van het advies, beslissen burgemeester en wethouders binnen acht weken (lid 3). De redactie van lid 3 heeft tot gevolg dat, wanneer de commissie ruimtelijke kwaliteit niet tijdig adviseert, burgemeester en wethouders de volgende keuze kunnen maken: zonder advies een beslissing nemen of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies) toch in hun overwegingen betrekken. De totale termijn kan met maximaal tien weken worden verlengd, mits de aanvrager tijdig van het uitstel op de hoogte wordt gesteld (lid 4). De totale termijn van 26 weken spoort met die voor de bouwvergunning (artikel 46, lid 1 en 2, Woningwet, waarin een termijn van tweemaal 13 weken wordt voorgeschreven). De bepaling van lid 5 komt overeen met die in de Monumentenwet 1988, maar niet met hetgeen geregeld is voor de bouwvergunning en de Awb. Het is niet nodig om te regelen dat burgemeester en wethouders aan een vergunning voorschriften kunnen verbinden in het belang van de monumentenzorg of dat de vergunning voor bepaalde tijd kan worden verleend. Het verbinden van voorschriften aan een vergunning en het verlenen van een vergunning voor bepaalde tijd is namelijk een ongeschreven regel van het bestuursrecht. Dat kan dus ook zonder het in de verordening te regelen. Artikel 12 Zijn er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding, dan is overeenstemming niet vereist. Zie de toelichting op artikel 1, sub h.
298
Raadsbesluit I.36
Artikel 13 Lid 1 Dit artikellid bevat de mogelijke intrekkingsgronden. De bepaling onder c heeft de volgende achtergrond: als de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument wijzigen, dan zou het zo kunnen zijn dat als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval moet de vergunningverlener (burgemeester en wethouders) de mogelijkheden hebben om de vergunning in te trekken. Lid 2 Gelet op de taak van de commissie ruimtelijke kwaliteit, ligt het voor de hand dat een afschrift van de intrekking aan die commissie wordt gezonden. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin het aanbeveling verdient om de commissie om advies te vragen. De commissie kan ook ongevraagd adviseren. De in kennisstelling van de vergunninghouder en het met redenen omkleed moeten zijn van het besluit zijn weggelaten, omdat artikel 3:41 Awb dit regelt. Artikel 14 Lid 1 Dit artikel vloeit voort uit artikel 15, lid 1, van de Monumentenwet 1988. Alhoewel de Awb termijnen doorgaans in aantallen weken uitdrukt, is in lid 1 de dagentermijn uit de Monumentenwet 1988 gevolgd. De procedure voor de afgifte door burgemeester en wethouders van de vergunning voor beschermde rijksmonumenten staat in de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988. Leden 2 en 3 De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de commissie ruimtelijke kwaliteit bij de aanvragen om vergunning voor beschermde rijksmonumenten wordt ingeschakeld. Om te voorkomen dat dit wettelijke vereiste door het ontbreken van het advies van de commissie ruimtelijke kwaliteit tot moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning, is in lid 3 bepaald dat de commissie ruimtelijke kwaliteit geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de in lid 2 gestelde adviestermijn. Artikel 15 Lid 1 Zie toelichting artikel 1, sub d en artikel 3, lid 1. Lid 2 Zie toelichting artikel 3, lid 2. Artikel 16 Zie toelichting artikel 4. Artikel 17 Zie toelichting artikel 6.
299
Raadsbesluit I.36
Artikel 18 Zie toelichting artikelen 5, 7 en 8. Artikel 19 Lid 1 sub a Onder bodemverstorende activiteiten worden die activiteiten verstaan die de archeologica in zijn context in of op de bodem nadelig beïnvloeden. Werkzaamheden als diepploegen, verlagen van de grondwaterstand en sloopwerk van gefundeerde bouwwerken kunnen de archeologica beschadigen maar ook de context ervan verstoren. Door verstoring van de context gaat ook infomratie over het archeologische bodemarchief verloren. Lid 1 sub b Het rapen van archeologisch waardevolle voorwerpen op bijvoorbeeld diepgeploegde akkers kan weliswaar zonder graafwerk worden verricht, maar daarmee de vondsten buiten hun context waardoor waardevolle informatie voor interpretatie van de gevonden voorwerpen verloren gaat. Artikel 20 Zie toelichting artikelen 10, 11 en 13. Artikel 21 Artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet laat aan de gemeentelijke wetgever de keuzemogelijkheid om op overtreding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of de eerste categorie. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. De op te leggen boete voor strafbare feiten in de eerste categorie is maximaal € 225,00; in de tweede categorie maximaal € 2.250,00. Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorieën. In de Monumentenwet 1988 is handelen in strijd met artikel 11 (het verbod om een beschermd monument zonder vergunning te wijzigen of af te breken) gekoppeld aan een geldboete van de vijfde categorie (€ 45.000,00). Op gemeentelijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat voor beschermde rijksmonumenten en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie voor de hand liggend. Er is niet gekozen voor de mogelijke straf om bij overtreding de rechterlijke uitspraak openbaar te maken. Een dergelijke strafbepaling is overbodig, omdat iedere rechterlijke uitspraak openbaar is. Artikel 22 De artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering wijzen de ambtenaren aan die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast. Artikel 141 noemt de ambtenaren met een algemene opsporingsbevoegdheid, zoals politieagenten. Uit de bewoordingen van artikel 142 blijkt dat de gemeentelijke wetgever bevoegd is om in zijn verordeningen buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen. Op basis van deze bepaling kunnen burgemeester en wethouders medewerkers van de bouw- en woningdienst en monumentenzorg aanwijzen als buitengewoon opsporingsambtenaar.
300
Raadsbesluit I.36
Artikel 23 De datum van inwerkingtreding en het vervallen van de oude verordening is allereerst geregeld voor beschermde gemeentelijke monumenten en de beschermde archeologisch belangrijke plaatsen (de leden 1 en 2) en daarna voor beschermde rijksmonumenten (de leden 3 en 4). Vervolgens wordt bepaald dat de op grond van de oude verordening op de gemeentelijke monumentenlijst voorkomende monumenten en archeologisch belangrijke plaatsen geacht worden te zijn aangewezen en geregistreerd overeenkomstig deze nieuwe verordening (de leden 5 en 6). Tenslotte is in lid 7 geregeld dat aanvragen om vergunning voor beschermde gemeentelijke monumenten die zijn ingediend vóór het van kracht worden van deze verordening, worden afgehandeld op grond van de oude verordening. Het eerste lid is gebaseerd op artikel 139 van de Gemeentewet. Hierin wordt de bekendmaking van verordeningen geregeld. In dit artikel is geen overgangsbepaling opgenomen ten aanzien van beschermde rijksmonumenten omdat artikel 14 van de monumentenverordening, noch artikel 12/artikel 15 van de Monumentenwet 1988 is gewijzigd. Evenmin is een regeling getroffen inzake het toepasselijk recht ten aanzien van bezwaarschriften die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze verordening. Dit betekent dat het nieuwe recht op deze bezwaarschriften van toepassing is. Artikel 24
Citeertitel
Dit artikel noemt de naam van de verordening.
301
Raadsbesluit I.37
GEMEENTERAAD
Subsidieverordening stadsvernieuwing Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team BVJZJ steller R. Sweelssen doorkiesnummer 077-3596914 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 3 november 2009; gehoord de herindelingscommissie van 9 november 2009; gelet op artikel 149 van de Gemeentewet; mede gelet op de Wet tot samenvoeging van de gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit tot vaststelling van de navolgende Subsidieverordening stadsvernieuwing Venlo 2010;
Hoofdstuk 1 Artikel 1.1
Algemene bepalingen
Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder: 1. stadsvernieuwing: de stelselmatige inspanning, zowel op stedenbouwkundig als op sociaal, economisch, cultureel en milieuhygiënisch gebied, gericht op behoud, herstel, verbetering, herindeling of sanering van bebouwde gedeelten van het gemeentelijk grondgebied; 2. eigenaar: eigenaar, vereniging van eigenaren, opstaller, erfpachter, gerechtigde tot een appartementsrecht. Artikel 1.2
Subsidieplafond
De gemeenteraad stelt jaarlijks het subsidieplafond vast voor de uitvoering van eze d verordening. Artikel 1.3 1. 2.
Werkingssfeer
De gemeenteraad kan besluiten dat deze verordening of een deel daarvan slechts van toepassing is in door hem aangewezen gebieden. De gemeenteraad stelt de termijn vast waarvoor de aanwijzing geldt.
Artikel 1.4
Raadsbesluit I.37
1.
2. 3.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in het belang van de stadsvernieuwing en met inachtneming van het bepaalde in deze verordening subsidie toe te kennen aan natuurlijke of rechtspersonen. Alle aanvragen om subsidie op grond van deze regeling worde n in volgorde van binnenkomst afgehandeld. Burgemeester en wethouders kunnen aan het toekennen van subsidie voorwaarden verbinden.
Artikel 1.5 1. 2.
3.
4. 5. 6. 7. 8. 9.
Voor de aanvraag dient gebruik gemaakt te worden van een daartoe door burgemeester en wethouders verstrekt formulier. De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld door de volgende gegevens: a. het doel waarvoor subsidie wordt gevraagd; b. een verklaring van eigendom/kopie van de koopakte; c. een gespecificeerde begroting van de kosten van de voorzieninge n uitgesplitst in lonen en materiaalkosten per te treffen voorziening; d. de naam en het adres van de aannemer alsmede het inschrijvingsnummer van deze aannemer en/of onderaannemers bij de Kamer van Koophandel en het Sociaal Fonds Bouwnijverheid: e. indien gelijk tijdig met het treffen van voorzieningen ook niet-gesubsidieerde voorzieningen worden getroffen: een uitsplitsing van de gesubsidieerde en nietgesubsidieerde kosten; f. alle overige bescheiden en gegevens die naar het oordeel van burgemeester en wethouders nodig zijn voor een juiste beoordeling van de aanvraag. De aanvraag gaat voor zover van toepassing ook nog vergezeld door de volgende gegevens: a. een eventuele subsidieaanvraag op grond van enige andere regeling voor dezelfde voorzieningen, onder vermelding van de stand van zaken tot de beoordeling van die aanvraag; b. tekeningen schaal 1:100, aangevende zowel de bestaande als de te maken toe stand van de woning. Burgemeester en wethouders bevestigen binnen twee weken de ontvangst van de aanvraag. Zij beslis sen binnen tien weken na ontvangst van de aanvraag omtrent het verlenen van subsidie. Bij hun besluit omtrent subsidieverlening bepalen zij de hoogte van de voorlopige subsi die. Zij kunnen beslissen hun besluit tot verlenen van subsidie met ten hoogsteien t weken te verdagen. Zij verlenen subsidie onder voorwaarde dat zonder hun toestemming niet wordt afgeweken van het plan. De intrekking en wijziging van de beschikking tot subsidieverlening en subsidievaststel ling geschieden overeenkomstig afdeling 4.2.6. van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 1.6 1. 2.
Aanvraag om subsidie
Gereedmelding
Binnen drie maanden nadat de voorzieningen zijn getroffen, dient de gereedmelding bij burgemeester en wethouders te zijn ingediend. De gereedmelding bevat: a. een volledig ingevuld gereedmeldingsformulier;
303
Raadsbesluit I.37
b.
3. 4. 5. 6. 7.
een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is of wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de subsidie is verleend; c. een gespecificeerd overzicht van de kosten vergezeld met betaalbewijzen en/of rekeningen; d. de gereedmelding is tevens een aanvraag om vaststelling van de subsidie. Burgemeester en wethouders bevestigen binnen twee weken de ontvangst van de gereedmelding. Burgemeester en wethouders beslissen binnen tien weken na ontvangst van de gereedmelding omtrent het vaststellen van de subsidie. Burgemeester en wethouders kunnen beslissen hun besluit tot het vaststellen van de subsidie met ten hoogste tien weken te verdagen. Alvorens burgemeester en wethouders een subsidie vaststellen, gaan zij na of aan de gestelde voorwaarden is voldaan. De subsidie-aanvrager houdt gedurende twee na de gereedmelding alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar.
Artikel 1.7 Burgemeester en wethouders kunnen voor de uitvoering van deze verord ening nadere regels vaststellen betreffende de wijze waarop de aanvraag en de gereedmelding worden gedaan. Artikel 1.8 Burgemeester en wethouders kennen subsidie toe in de vorm van een bijdrage ineens. Artikel 1.9 1.
2. 3.
Burgemeester en wethouders kunnen op eendaartoe strekkende en gemotiveerde aanvraag van de subsidie-aanvrager ontheffing verlenen van in deze verordening genoemde termijnen. Een dergelijke aanvraag wordt vóór het verstrijken van de betreffende termijn bij burgemeester en wethouders ingediend. Indien burgemeester en wethouders een aanvraag als bedoeld in het eerste lid honore ren, geven zij een nieuwe termijn aan. Burgemeester en wethouders kunnen aan de toestemming voor de in het tweede lid bedoelde nieuwe termijn voorwaarden verbinden.
Artikel 1.10 Burgemeester en wethouders kunnen toezichthouders aanwijzen die toezicht houden op het bepaalde in deze verordening. Artikel 1.11 Wijzigingen in het plan 1. 2.
Elke wijziging in de plannen behoeft voorafgaande schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders. Toestemming wordt slechts verleend indien: a. voldoende is aangegeven waarom de wijziging noodzakelijk is en welke wijzigingen in de oorspronkelijke aanvraag optreden; b. de kosten van de wijziging worden overlegd in een gespecifice erde begroting; c. geen strijd ontstaat met enige bepaling van dit besluit.
Artikel 1.12 Uitbetalen van de subsidie
304
Raadsbesluit I.37
Uitbetaling van een toegekende subsidie vindt plaats, nadat: 1. a. de in de aanvraag opgenomen werkzaamheden schriftelijk zijn gereedgemelden door of namens burgemeester en wethouders zijn gecontroleerd en akkoord bevonden; b. de op naam van de aanvrager gestelde rekeningen en betaalbewijzen inzake de uitgevoerde werkzaamheden op dezelfde wijze zijn gerangschikt als de in artikel 2.3, lid 2, sub a, bedoelde begroting, namens burgemeester en wethouders zijn gecontroleerd en akkoord bevonden; 2. na vaststelling van de hoogte van de subsidie, op een door de aanvrager, opgegeven bank- of girorekeningnummer. Artikel 1.13 Voorschot Indien subsidie wordt verleend, kan aan de aanvrager op zijn verzoek een voorschot worden verstrekt. De aanvrager komt in aanmerking voor een voorschot indien 50% van de werkzaamheden zijn verricht waarvoor een voorlopige subsidie is toegekend. Het voorschot wordt verrekend bij de betaling van de subsidie. Artikel 1.14 Hardheidsclausule Indien toepassing van deze verordening zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de bepalingen in deze verordening. Hoofdstuk 2
Verbetering van door eigenaren bewoonde woningen
Artikel 2.1 Burgemeester en wethouders kunnen aan de eigenaar-bewoner van een woning waarvan de bouw is voltooid vóór 1 januari 1946, subsidie toekennen ter tegemoetkoming in de door hen te aanvaarden kosten van het treffen van voorzieningen tot: a. het opheffen van bouwtechnische gebreken aan het casco van de woning; b. het vervangen van de technische installaties zoals vermeld in artikel 2.6 van deze verordening; c. het treffen van verbeteringen als bedoeld onder artikel 15a, b en c Woningwet. Artikel 2.2 1. 2.
3.
Onder een verbeteringsplan wordt in dit hoofdstuk verstaan de omschrijving van de voorzieningen waarvoor subsidie wordt gevraagd. Onder voorzieningen wordt in dit hoofdstuk in elk geval verstaan de geraamde en na mens burgemeester en wethouders goedgekeurde bedragen van: a. de aanneemsom; b. onvoorziene kosten, tot een maximum van 5% van de aanneemsom; c. de risicoverrekening van loon- en materiaalprijsstijgingen; d. het honorarium van de architect en de constructeur, de kostenvan het dagelijks toezicht; e. de leges van de bouwvergunning; f. de verschuldigde BTW. De voornoemde voorzieningen zijn gerelateerd aan de te treffen voorzieningen.
Artikel 2.3
305
Raadsbesluit I.37
1.
2.
Indien het treffen van voorzieningen geheel of gedeeltelijk in zelfwerkzaamheidgebeurt, anders dan in de uitoefening van een bedrijf, al dan niet met hulp van anderen, zonder dat bij deze hulp sprake is van uitoefening van een bedrijf, worden slechts materiaalkos ten als aanvaardbare kosten geaccepteerd met inachtneming van het bepaa lde in artikel 2.6 van de verordening. Indien het aandeel van de zelfwerkzaamheid dat volgens verklaring van de aanvrager in zelfwerkzaamheid wordt uitgevoerd, in werkelijkheid lager blijkt te zijn, wordt het te subsidiëren deel van niet-zelf uitgevoerdewerkzaamheden niet verhoogd.
Artikel 2.4 Burgemeester en wethouders kennen subsidie toe onder andere onder de voorwaarden dat: a. het verbeteringsplan sober en doelmatig is; b. de werkzaamheden dienen naar genoegen van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht te worden uitgevoerd; c. binnen drie maanden na datum van kennisgeving van het toekennen van de subsidie met het treffen van de voorzieningen een aanvang wordt gemaakt; d. de voorzieningen zijn getroffen binnen twee jaar na datum van het toekennen van de subsidie; e. de voor het verrichten van de voorzieningen alle noodzakelijke publiekrechtelijke vergunningen zijn verleend; f. de woning na verbetering voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit. Artikel 2.5 Burgemeester en wethouders weigeren subsidie onder andere indien: a. met het treffen van de voorzieningen naar het oordeel van burgemeester en wethouders het belang van de volkshuisvesting niet of in onvoldoende mate wordt gediend; b. de kosten van de voorzieningen niet in een redelijke verhouding staan tot het te verkrij gen resultaat; c. met het treffen van voorzieningen is begonnen voordat door of vanwege burgemeester en wethouders een beschikking is genomen op de aanvraag als bedoeld in artikel 2.3, danwel de oorspronkelijke situatie aan de hand van de aanvraag als bedoeld in ratikel 2.3 is opgenomen en schriftelijk door of vanwege burgemeester en wethouders toestemming is verleend dat met het treffen van de voorzieningen mag worden begonnen; d. de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet als hoofdverblijf dient; e. de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen, bestemd is om binnen een periode van tien jaar te worden afgebroken; f. in een periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag voor verbetering subsidie is verleend. Artikel 2.6 1.
-
De subsidie als bedoeld in dit hoofdstuk wordt per voorziening als volgt bepaald: a. herstel van de fundering, waarvoor de subsidie 40% van de goedgekeurde kosten tot maximaal € 95,00 m1 bedraagt en waaronder wordt verstaan: - het ontgraven van de fundering; - het slopen van het verzakte gedeelte; het opnieuw aanwerken/ aanhelen van de fundering tot aan het opgaande (metsel)werk;
- het aanvullen tot aan het bestaande niveau;
306
Raadsbesluit I.37
b.
-
herstel van buitenwanden en dragende binnenwanden, waarvoor de subsidie 40% van de goedgekeurde kosten tot maximaal € 70,00/m² bedraagt en waaronder wordt verstaan:
het vervangen of verbeteren van steens of halfsteens metselwerk of spouwmuur;
- en in samenhang hiermee; - het vervangen van voegwerk; - het vervangen van lateien; - het aanbrengen van muurisolatie; onder voorwaarde dat: -
om in aanmerking te komen voor subsidie voor het verbeteren van een niet geïsoleerde buitengevel dient, indien het in redelijkheid mogelijk is, de muurconstructie te voldoen aan een Rc-waarde van 1,3 m² K/W;
c.
herstel van vloerconstructies, balkons en trappen, waaronder wordt verstaan: 1. houten vloerconstructies, waarvoor de subsidie 40% van de goedgekeurde kosten tot maximaal € 45,00/m² en waaronder wordt verstaan: het repareren en/of vernieuwen van de vloerconstructie, balken en vloerdelen; - het waterpas stellen van bestaande balken; - het aanpassen van de oplegging en inkassingen van balken; en in samenhang hiermede: het aanbrengen van vloerisolatie (Rc>2,5m²K/W; alleen noodzakelijk wanneer de totale vloerconstructie wordt vernieuwd); 2.
d.
steenachtige vloerconstructies, waarvoor de subsidie 40% van de goedgekeurde kosten tot maximaal € 45,00/m² en waaronder wordt verstaan: - het repareren en/of vernieuwen van de steenachtige vloerconstructie en in samenhang hiermede: het aanbrengen van vloerisolatie (Rc>2,5 m² K/W; alleen noodzakelijk wanneer de totale vloerconstructie wordt vernieuwd); - het aanbrengen van een cementdekvloer of tegelvloer; 3. balkons, waarvoor de subsidie 40% van de goedgekeurde kosten tot maximaal € 455,00/m². bedraagt en waaronder wordt verstaan: - het repareren en/of vernieuwen van het balkon; en in samenhang hiermede: - het aanbrengen van een deugdelijke vloerafscheiding; 4. trappen, waarvoor de subsidie 40% van de goedgekeurde kosten tot maximaal € 910,00 bedraagt en waaronder wordt verstaan: - het repareren en/of vervangen van trappen; en in samenhang hiermede: - het aanbrengen van een deugdelijke vloerafscheiding en/of leuning; herstel van dakconstructies, waaronder wordt verstaan:
1. kapconstructies, waarvoor de subsidie 40% van de goedgekeurde kosten tot maximaal € 60,00 m² bedraagt en waaronder wordt verstaan:
-
het repareren en/of het vernieuwen van de draagconstructie (spanten, gordingen, kepers, muurplaat); het repareren en/of vernieuwen van de dakconstructie (dakbeschot, tengels, panlatten, dakbedekking); het repareren en vernieuwen van de overige dakvoorzieningen (goten, gootbetimmeringen, hemelwaterafvoeren, dakramen, daklichten, schoorstenen, dakdoorvoeren, loodafdichtingen, enz.); onder voorwaarde dat: 307
Raadsbesluit I.37
-
2.
3.
e.
indien geen dakbeschot aanwezig is, dient de kapconstructie te worden beschoten; indien het dakbeschot wordt vernieuwd dient een geïsoleerde dakplaat te worden aangebracht (Rc>2,5 m² K/W); indien het aanbrengen van een dakplaat in redelijkheid niet is uit te voeren (b.v. onderliggende plafonds, verhoging van het dak t.o.v. de belendingen) kan over de kepers een dakplaat worden aangebracht in samenhang met een dakisolatie (Rc>2,5 m² K/W); indien een bestaand dakbeschot asbesthoudend is kan subsidie worden verstrek op het vervangen van het dakbeschot indien dit noodzakelijk is voor het verbeteren van de kapconstructie; dakkapellen, waarvoor de subsidie 40% van de goedgekeurde kosten tot maximaal € 1.590,00 bedraagt en waaronder wordt verstaan: - het repareren en/of vernieuwen van de dakkapel; en in samenhang hiermee: - de aansluitvoorzieningen met de dakconstructie; platdakconstructies, waarvoor de subsidie 40% van de goedgekeurde kosten tot maximaal € 45,00/m² bedraagt en waaronder wordt verstaan: het repareren en/of het vernieuwen van de draagconstructie (balklaag, en liggers); het repareren en/of vernieuwen van de dakconstructie (dakbeschot, isolatie, dakbedekking, boeiboorden, verhoging van de dakranden); het repareren en/of vernieuwen van de overige dakvoorzieningen (dakdoorvoeren, schoorstenen, loodvoorzieningen, dakramen, daglichtkoepels, daklichten, beloopbare dakafwerking, vloerafscheidingen, loodvoorzieningen); onder voorwaarde dat: indien een nieuw dakbeschot wordt aangebracht dient de dakconstructie te voldoen aan een Rc-waarde van minimaal 2,5 m² K/W; indien op het bestaande dakbeschot een nieuwe dakbedekking wordt aangebracht dient de dakconstructie te voldoen aan een minimale isolatiewaarde van 2,5 m² K/W; indien de woning voldoende andere buitenruimte heeft dan op het te verbeteren platdak wordt de beloopbare dakafwerking en vloerafscheiding niet gesubsidieerd;
het vervangen van buitenkozijnen en geveltimmerwerk, waarvoor de subsidie bedraagt 40% van de goedgekeurde kosten tot maximaal € 95,00/m² en waaronder wordt verstaan:
- het repareren en/of vervangen van buitenkozijnen en geveltimmerwerk; en in samenhang hiermede: - het aanbrengen van de noodzakelijke ventilatievoorzieningen; - het aanbrengen van het hang- en sluitwerk; - het aanbrengen van thermopanebeglazing (U-waarde >1,8 W/m² K); - het aanbrengen van nieuwe buitendorpels; - het aanbrengen van een nieuwe vensterbank; -
het aanhelen en/of bijwerken van het aansluitende metselwerk, stucwerk en/of andere afwerking;
f.
het vervangen van technische installaties, waarvoor de subsidie 40% van de goedgekeurde kosten tot maximaal € 2.045,00 bedraagt en waaronder wordt verstaan:
308
Raadsbesluit I.37
3. 4.
5.
6.
7.
- het vervangen van de riolering; - het vervangen van de waterleidingen; - het vervangen van de gasleidingen; en in samenhang hiermede: - de noodzakelijke sloopwerkzaamheden; - de herstelwerkzaamheden aan de vloer- wand- en dakconstructie; - het vervangen van de elektrische installatie; en in samenhang hiermede: - de noodzakelijke sloopwerkzaamheden; - de herstelwerkzaamheden aan de vloer- wand- en dakconstructie; g. het maken van een closetruimte met inrichting, waarvoor de subsidie 40% van de goedgekeurde kosten tot maximaal € 545,00 bedraagt; h. het maken van een doucheruimte met inrichting, waarvoor de subsidie 40% van de goedgekeurde kosten tot maximaal € 820,00 bedraagt; i. het maken van een ruimte om te koken en het aanbrengen van een keukeninrichting, waarvoor de subsidie 40% van de goedgekeurde kosten tot maximaal € 1.635,00 bedraagt. De subsidie per aanvraag als bedoeld in dit hoofdstuk bedraagt maximaal € 13.615,00. Indien de werkzaamheden, verbonden aan het treffen van voorzieningen, worden verricht door de eigenaar-bewoner, anders dan niet met hulp van anderen, zonder dat bij de hulp sprake is van uitoefening van een bedrijf, worden de vaste bijdragen (inclusief percentages), behorende bij die voorzieningen, met 55% verminderd. Ook de maximale bijdrage wordt dan in verhouding bijgesteld. Indien de eigenaar-bewoner op het moment van aanvragen van subsidie op grond van deze verordening, de woning minder dan twee jaar in eigendom heeft en bewoont wordt geen subsidie verstrekt. Het vorenstaande is niet van toepassing op eigena r en van woonhuismonumenten. In daarvoor naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders in aanmerking komende bijzondere gevallen kan de bijdrage ineens, bedoeld in het eerste lid, op een hoger bedrag worden bepaald dan voortvloeit uit de toepassing van dit artikel. Een toegekende subsidie wordt ingetrokken indien de woning waarvoor subsidie is verleend, wordt vervreemd voordat burgemeester en wethouders hebben ingestemd met de gereedmelding.
Artikel 2.7 Geen subsidie wordt verstrekt indiende subsidie minder bedraagt dan € 905,00. Artikel 2.8 1.
2.
Burgemeester en wethouders kunnen overgaan tot gehele of gedeeltelijke terugvordering van de uitgekeerde subsidie, indien de aanvrager aansluitend aan de gereedkomingsdatum, zijnde de datum van het gereedmeldingsformulier, zelf niet langer dan twee jaar de woning waaraan de voorzieningen zijn getroffen heeft bewoond en in eigendom heeft behouden. De terugvordering als bedoeld in het eerste lid bedraagt bij eigendomsoverdracht binnen twee jaar 50% van de toegekende subsidie.
Hoofdstuk 3
Onderhoud van gemeentelijke monumenten
Artikel 3.1
309
Raadsbesluit I.37
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. gemeentelijke monumenten: panden of andere bouwwerken die zijn geplaatst op de monumentenlijst, zoals bedoeld in hoofdstuk 2 vande Monumentenverordening Venlo; b. onderhoud: werkzaamheden die noodzakelijk zijn om een monument winden waterdicht alsmede in goede staat te houden en die gericht zijn op het handhaven en herstellen van een historisch verantwoorde staat van een monument enhet voorkomen van groot onderhoud of restauratie; c. restauratie: het zo mogelijk terugbrengen in oorspronkelijke staat of waardigheid van het gebouw in architectonische zin als teken van cultuurhistorische kwaliteit, met het doel het gebouw voor een vitale bestemming te conditioneren. Artikel 3.2 1.
2. 3.
4.
Aan een eigenaar van een gemeentelijk monument kan subsidie worden toegekend ter tegemoetkoming in de kosten van voorzieningen die bijdragen aan het onderhoud of restauratie van het monument. De subsidie bedraagt 15% van de door of namens burgemeester en wethouders goedgekeurde kosten van onderhoud, tot een maximale subsidie van€ 4.540,00. De subsidie bedraagt 25% van de door burgemeester en wethouders goedgekeurde kosten van de werkzaamheden van restauratie, tot een maximale subsidie van € 22.690,00. Een onderhoudsplan of restauratieplan wordt niet voor de verstrekking van sub sidie in aanmerking gebracht indien deze subsidie minder bedraagt dan € 905,00.
Artikel 3.3 Een gemeentelijk monument komt slechts eenmaal per vijf jaar in aanmerking voor subsidi ëring als bedoeld in artikel 3.2, lid 2. Artikel 3.4 1.
Onder de in artikel 3.2, lid 1 bedoelde kosten van onderhoud worden verstaan de volgende onderhoudswerkzaamheden: a. buiten- en daarmee samenhangend binnenschilderwerk, voorzover het betreft de buitenramen, buitenkozijnen en buitendeuren; b. herstel en vernieuwen van rieten daken (met deklatten en herstel van sporen); c. herstel van dakvlakken, gedekt met pannen (met tengels en panlatten), leien, lood, zink of koper, uitsluitend in samenhang hiermee, het herstel van gedeelten van het dakbeschot en sporen; d. herstel van goten, in zink, koper of lood, inclusief bijbehorende hemelwaterafvoeren en het aanbrengen van de door de waterafvoer noodzakelijke goten waar deze niet eerder aanwezig waren, inclusief aansluitingen op riolering en open water; e. herstel van buitenkozijnen, buitendeuren raampartijen, luiken en herstel of terugplaatsen van stoepen, roedenverdeling, lijstwerk en luiken; f. herstel van windveren, schoorstenen kapellen en loodaansluitingen; g. herstel van dak- of torenluiken en loopbruggen, inclusief het afgazen van torenluiken en het nemen van beperkte maatregelen tegen duivenoverlast; h. inboeten, herstel van gedeelten van muurwerk en opvoegen of pleisteren van gevels; i. op kleine schaal vervangen of inboeten van natuursteen; j. behandelen van muur- of houtwerk ter regulering van de vochthuishouding, danwel ter bestrijding van zwamaantasting of houtaantasters;
310
Raadsbesluit I.37
k.
2.
herstel van gedeelten van dragende constructies (ankerbalkgebinten, schoren en platen, balkkoppen en spantbenen); l. herstel van glas-in-lood, beglazing en aanbrengen van beschermende beglazing voor gebrandschilderd glas of historisch waardevol glas; m. vervangen en herstel van overige bouwelementen van grote zeldzaamheid of met grote historische waarde; n. het plaatsen van achterzetbeglazing in samenhang van historisch waardevolle ramen. Als subsidiabele kosten kunnen worden aangemerkt de kosten verbonden aan de uitvoering van subsidiabel geachte onderhoudswerkzaamheden als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, voor zover het betreft: a. de directe kosten, dat wil zeggen de loonkosten en materiaalkosten; b. de indirecte kosten, dat wil zeggen de bouwplaatskosten, de algemene bedrijfskosten en de winst; c. de BTW.
Artikel 3.5 1.
Subsidie voor restauratiewerkzaamheden worden uitsluitend ver strekt ten behoeve van de onderstaande werkzaamheden van restauratie: a.
herstel van het casco, dat wil zeggen de hoofdstructuur van het monument bestaande uit de dragende onderdelen en het omhulsel, te weten dak- kap en gebintconstructie, vloeren, balklagen, dragende muren, fundering, kelder en gewelven;
b.
2.
alle onder artikel 3.4, eerste lid, onderdeel a tot en met o van deze regeling vermelde subsidiabele onderhoudswerkzaamheden die tegelijk worden uitgevoerd met een algehele restauratie; met dien verstande,dat de onder sub a vermelde werkzaamheden slechts subsidiabel zijn tot 60% van de subsidiabel geachte kos ten; c. herstel van afzonderlijke monumentale onderdelen (in- en exterieur) al dan niet in combinatie met het herstel van het casco waaronder schouwen, vloeren, trappartijen, plafonds, schilderingen, pleister en schilderwerk, bijzonder behang, raam en deurpartijen met omlijsting en gevelonderdelen; d. reconstructies van verdwenen of gewijzigde onderdelen indien en voorzover deze verdwijning en wijziging afbreuk doen aan de monumentale waarde van het object. Als subsidiabele kosten kunnen worden aangemerkt de kosten verbonden aan de uitvoering van restauratie werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, voorzover het betreft: a.
de directiekosten, bestaande uit de kosten van honorarium, uitvoeringstekeningen, toezicht en kosten van verschotten;
b. c.
de directe kosten, dat wil zeggen de loonkosten en de materiaalkosten; de indirecte kosten, dat wil zeggen de algemene bouwplaatskosten, de algemene bedrijfskosten en de winst; de BTW; de over de directe kosten, dat wil zeggen de som van loonkosten en materiaalkosten, te berekenen onvoorziene kosten; de constructeurskosten; de kosten van de CAR-verzekering.
d. e. f. g.
Artikel 3.6 Naast de in artikel 3.2 bedoelde subsidie vergoeden burgemeester en wethouders aan een eigenaar van een gemeentelijke monument 50% van de kosten van het lidmaatschap van de Monumentenwacht. 311
Raadsbesluit I.37
312
Raadsbesluit I.37
Artikel 3.7 1. 2.
De artikelen 2.3, 2.4, 2.5, en 2.9 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing. Burgemeester en wethouders weigeren de subsidie onder andere indien: a. de kosten van de voorzieningen niet in een redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat; b. met het treffen van voorzieningen is begonnen voordat door of vanwege burgemeester en wethouders een beschikking is genomen op de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.3, danwel de oorspronkelijke situatie aan de hand van de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.3 is opgenomen en schriftelijk door of vanwege burgemeester en wethouders toestemming is verleend dat met het treffen van de voorzieningen mag worden begonnen.
Hoofdstuk 4 Artikel 4.1 1. 2.
2.
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip wordt de Verordening stadsvernieuwing Venlo, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo bij besluit van 2 januari 2001, ingetrokken:
Artikel 4.2 1.
Slotbepalingen
Overgangsbepaling
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om subsidie op grond van de verordening als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast. Op aanvragen, waarop voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een subsidie is verleend, blijven de bepalingen van de regeling op grond waarvan de bijdrage is verleend van toepassing.
Artikel 4.3
Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als “ Subsidieverordening stadsvernieuwing Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
313
Raadsbesluit I.37
Toelichting Opzet verordening De subsidieverordening heeft als doel eigen woningen van voor 1946 van slechte kwaliteit weer met subsidie te laten opknappen Met name de bouwkundige voorzieningen aan het casco worden gesubsidieerd. Tot bouwkundige voorzieningen aan het casco zijn onder meer te rekenen: Fundering, dragende muren, gevels, buitenkozijnen, dakconstructie, riolering en elektrische installaties Artikel 1.5 De praktijk is dat er onvoldoende subsidiemiddelen per jaar zijn om te voldoen aan alle aanvragen om subsidie. Burgemeester en wethouders weigeren een aanvraag zodra het subsidieplafond is bereikt. Zowel het verstrekken als het verlenen en vaststellen zijn beschikkingen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 2.11 Voor alle duidelijkheid worden alle te subsidiabele voorzieningen vermeld. De bepaling over verhuis- en herinrichtingskosten is vervallen.
314
Raadsbesluit I.38
GEMEENTERAAD
Verordening bodemsanering gemeente Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team BLMIL steller F. Verbakel doorkiesnummer 077-3596602 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 16 juni 2009; gehoord de herindelingscommissie van 24 juni 2009; gelet op de artikelen 147 en 149a van de Gemeentewet; mede gelet op de Wet tot samenvoeging van de gemeenten Arcen en velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Verordening bodemsanering gemeente Venlo 2010.
Titel 1 Begripsbepalingen Artikel 1 In deze verordening wordt verstaan onder: 6. burgemeester en wethouders: het bevoegd gezag Wet bodembescherming, zijnde ingevolge artikel 88, eerste lid Wet bodembescherming in samenhang met het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming (Stbl. 2000, 591) burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo; 7. melding: de melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid van de Wet bodembescherming; de indiening van een nader onderzoek als bedoeld in artikel 29, eerste lid van de Wet bodembescherming; de indiening van een gefaseerd saneringsplan als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming; de indiening van een saneringsplan als bedoeld in artikel 39, eerste en tweede lid van de Wet bodembescherming; de melding tot wijziging van het saneringsplan als bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Wet bodembescherming; de indiening van een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 39c, eerste en tweede lid van de Wet bodembescherming; de indiening van een nazorgplan als bedoeld in artikel 39d, eerste en derde lid van de Wet bodembescherming; de indiening van een deelsaneringsplan als bedoeld in artikel 40, eerste en tweede lid van de Wet bodembescherming.
Raadsbesluit I.38
Titel 2 Voorbereiding Artikel 2 Een melding wordt voor de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht aangemerkt als een aanvraag tot het nemen van een besluit. Titel 3 Indiening van bescheiden Artikel 3 8. 9.
Een melding geschiedt door middel van een door burgemeester en wethouders vastgesteld meldingsformulier. Het meldingsformulier en daarbij behorende stukken worden in drievoud bij burgemeester en wethouders ingediend.
Titel 4 Saneringsplan Artikel 4 10. Onverminderd de eisen, die artikel 39, eerste lid, Wet bodembescherming aan het saneringsplan stelt, worden in het saneringsplan de volgende gegevens vermeld: 11. het adres, de kadastrale aanduiding voorzien van datum en een topografische kaart, waarop de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt is aangegeven; 12. een kadastrale kaart voorzien van datum en noordpijl, waarop het geval van verontreiniging is aangegeven, die ten hoogste dertien weken voor de indiening van het saneringsplan door het Kadaster is afgegeven; 13. een uittreksel van het kadaster waaruit de huidige eigendomssituatie blijkt, dat ten hoogste dertien weken voor de indiening van het saneringsplan door het kadaster is afgegeven; 14. de naam en het adres van degenen die een zakelijk of een persoonlijk recht hebben op het grondgebied, bedoeld onder 1.a.1, evenals van de gebruikers daarvan; 15. een op de ligging van het grondgebied, waarop de verontreiniging zich bevindt, betrekking hebbende uitsnede uit de plankaart van het vigerende bestemmingsplan, evenals de daarbij behorende bestemmingsplanvoorschriften; 16. het huidige en eventueel toekomstige gebruik van de locatie; 17. een beschrijving van de bodemkundige opbouw en geohydrologische situatie; 18. een beschrijving van de wijze waarop de milieukundige begeleiding en controle op de voortgang van de sanering en het saneringsresultaat plaatsvindt; 19. indien verontreinigde grond zal worden afgegraven of verontreinigd grondwater zal worden onttrokken: de te verwachten hoeveelheid af te graven grond dan wel te onttrekken hoeveelheid grondwater in kubieke meters; 20. de grootte in vierkante meters van het totale oppervlak waarbij de interventiewaarde voor grond en/ of grondwater wordt overschreden; 21. de grootte in kubieke meters van het totale volume waarbij de interventiewaarde voor grond en/ of grondwater wordt overschreden; 22. het percentage dat is verontreinigd van elk betrokken perceel; 23. de hoeveelheid af te graven grond dan wel te onttrekken hoeveelheid grondwater; 24. een ontgravingskaart en een grondwateronttrekkingskaart waarop de ontgravingsdieptes en ontgravingscontouren zijn aangegeven
316
Raadsbesluit I.38
2.
25. indien van toepassing een kaart met de situering van het grondwaterontrekkingssysteem incl. grondwaterzuiveringsinstallaties; 26. voorzover de sanering betrekking heeft op vluchtige organische stoffen en/of asbest: een omgevingsplan dat aangeeft hoe de risico’ s en hinder voor de omgeving tijdens de uitvoering van de sanering worden voorkomen; 27. het tijdstip van de feitelijke aanvang van de saneringswerkzaamheden en de doorlooptijd van de saneringswerkzaamheden of de gefaseerde saneringswerkzaamheden; 28. een beschrijving van de te treffen (geo)hydrologische en andere technische voorzieningen met de gekozen dimensionering en de invloed hiervan op de omgeving; 29. gegevens over de hoeveelheid in kubieke meters, kwaliteit en herkomst van de eventueel te gebruiken aanvulgrond; 30. indien van toepassing: een beschrijving van de wijze waarop de verschillende categorieën vrijkomende grond in depot worden gezet, inclusief een tekening waarop de plaats van het depot of de depots staan aangegeven evenals de beschermende voorzieningen. Onverminderd het bepaalde in artikel 39, eerste lid van de Wet bodembescherming kan het vermelden in het saneringsplan van gegevens als bedoeld in het eerste lid achterwege blijven indien c. bij de indiening van het plan wordt aangegeven welke gegevens ontbreken, en d. daarbij de reden wordt aangegeven waarom deze gegevens ontbreken, en e. deze gegevens, die naar het oordeel van burgemeester en wethouders, niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het saneringsplan.
Titel 5 Wijziging saneringsplan Artikel 5 Bij een melding tot wijziging van het saneringsplan als bedoeld in artikel 39, vierde lid van de Wet bodembescherming, dienen alle gegevens te worden verstrekt die afwijken van de eerder overeenkomstig artikel 4 van de verordening en artikel 39, eerste lid van de Wet bodembescherming verstrekte gegevens. Tevens dient inzichtelijk te worden gemaakt wat de reden om van het goedgekeurde saneringsplan af te wijken is, wat de inhoud van de afwijking is en wat de gevolgen van de afwijking zijn oorspronkelijk beoogde saneringsdoelstelling en/ of -maatregelen. Titel 6 Evaluatieverslag Artikel 6 31. Onverminderd de eisen, die artikel 39c, eerste lid van de Wet bodembescherming aan een evaluatieverslag stelt, worden in het evaluatieverslag de volgende gegevens vermeld: 32. het adres, de kadastrale aanduiding voorzien van datum en een topografische kaart waarop de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevond is aangegeven; 33. een korte omschrijving van de bodemverontreinigingsituatie voor de uitvoering van de sanering;
317
Raadsbesluit I.38
2.
34. het (behaalde) resultaat van de sanering voor grond en grondwater, gerelateerd aan het beoogde saneringsresultaat, met een verwijzing naar het goedgekeurde saneringsplan met rapportnummer en de datum van het bijbehorende besluit; 35. de gegevens over het verloop van de sanering inclusief de data van de uitvoering; 36. de op grond van artikel 39, vierde lid van de Wet bodembescherming gemelde en goedgekeurde afwijkingen ten opzichte van het goedgekeurde saneringsplan met een beschrijving van de aangetroffen afwijking dan wel een beschrijving van de afgeweken uitvoering van de sanering; 37. het oppervlakte in vierkante meters van de ontgraven grond en/of grondwater; 38. het volume in kubieke meters van de ontgraven grond en grondwateronttrekking; 39. een beschrijving van de analyseresultaten van de controlegrondmonsters, depotmonsters, in- en effluentmonsters en monsters uit waarnemingsfilters evenals een analyse van de consequenties; 40. de daadwerkelijk gemaakte saneringskosten in euro’ s waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de kosten van onderzoek en de kosten van sanering. Onverminderd het bepaalde in artikel 39c, eerste lid van de Wet bodembescherming kan het vermelden in het evaluatieverslag van gegevens als bedoeld in het eerste lid achterwege blijven indien: a. bij de indiening van het plan wordt aangegeven welke gegevens ontbreken, en b. daarbij de reden wordt aangegeven waarom deze gegevens ontbreken, en c. deze gegevens, die naar het oordeel van burgemeester en wethouders, niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het evaluatieverslag.
Titel 7 Nazorgplan Artikel 7 1.
Onverminderd de eisen, die artikel 39d van de Wet bodembescherming aan het nazorgplan stelt, worden in het nazorgplan de volgende gegevens vermeld: 2. het adres, de kadastrale aanduiding voorzien van het jaartal en een topografische kaart waarop de ligging van het grondgebied waarop de restverontreiniging zich bevindt is aangegeven; 3. het gebruik van de locatie waarop het nazorgplan betrekking heeft; 4. een korte beschrijving van de geologische en geohydrologische situatie ter plaatse van de locatie; 5. een beschrijving van de uitgangspunten waarop het nazorgplan is gebaseerd; 6. een beschrijving (van de historie) van de verontreinigingssituatie op de locatie bestaande uit: a. een overzicht van de op de locatie uitgevoerde bodemonderzoeken, opgestelde saneringsplannen, besluiten die in het kader van de Wet bodembescherming voor de onderhavige locatie zijn genomen en de op de locatie uitgevoerde saneringen; b. kaarten voorzien van een noordpijl waarop zijn weergegeven: I. verontreinigingssituatie van de grond en/of het grondwater voor aanvang van de sanering is weergegeven; II. de ontgravingsgebieden en de diepte daarvan met de contouren in het horizontale vlak en doorsneden in het verticale vlak; en III. de eventuele ontgravingsvoorzieningen en/ of tijdelijke voorzieningen; IV. de aard en omvang van de restverontreinigingen in zowel grond als grondwater;
318
Raadsbesluit I.38
7.
8.
V. de aard en omvang van de gebieden waarop gebruiksbeperkingen van toepassing zijn; VI. de situering van signaleringsdoek en isolerende maatregelen met doorsnede in het verticale vlak; VII. de situering van de monitoringspeilbuizen; VIII. de situering van drains en pompen; IX. de invloed van de grondwateronttrekking op omgeving, weergegeven in isohypsen; X. de grondwaterstromingsrichting; een omschrijving van de aanpak van beveiligings- en monitoringsmaatregelen evenals de wijze waarop de continuïteit van de passieve en/ of actieve nazorg wordt gewaarborgd; indien de maatregelen inhouden het regelmatig inspecteren van de beheers- en/of isolatievoorzieningen die ter uitvoering van de sanering zijn aangebracht dienen de volgende gegevens te worden verstrekt: c. een beschrijving van de wijze waarop de instandhouding van de voorzieningen wordt gewaarborgd en de tijdstippen waarop de voorzieningen worden gecontroleerd; d. de wijze en de tijdstippen waarop hierover verslag wordt gedaan aan het bevoegd gezag;
9.
2.
indien de maatregelen inhouden het periodiek monitoren van de restverontreiniging worden de volgende gegevens verstrekt: e. de wijze en het tijdstip waarop monitoring plaatsvindt, inclusief het benoemen van peilbuizen, de te verrichten analyse en de frequentie van bemonstering; f. een beschrijving van de vastgestelde signaal- en actiewaarden en daarbij behorende acties; g. de wijze en tijdstippen waarop hierover verslag wordt gedaan aan het bevoegd gezag; 10. indien de maatregelen inhouden het isoleren van de achtergebleven verontreiniging dient een beschrijving te worden gegeven van de wijze waarop het betrokken gebied wordt beheerd. 11. een beschrijving van de handelswijze bij wijziging van het gebruik van de locatie; 12. een beschrijving van de handelwijze bij eventuele graafwerkzaamheden op de locatie; 13. een begroting van de kosten van de nazorgmaatregelen inclusief de eventuele noodzakelijke vervangingen van de voorzieningen evenals een overzicht van de daarvoor beschikbare middelen; Onverminderd het bepaalde in artikel 39d van de Wet bodembescherming kan het vermelden in het nazorgplan van gegevens als bedoeld in het eerste lid achterwege blijven indien: h. bij de indiening van het plan wordt aangegeven welke gegevens ontbreken; en i. daarbij de reden wordt aangegeven waarom deze gegevens ontbreken, en j. deze gegevens, die naar het oordeel van burgemeester en wethouders, niet k. noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het nazorgplan.
319
Raadsbesluit I.38
Titel 8 Slotbepalingen
Artikel 8 1. 2.
Deze verordening treedt inwerking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip wordt de Verordening bodemsanering Venlo 2006, vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo bij besluit van 21 december 2005, ingetrokken.
Artikel 9 2.
3.
inwerkingtreding
Overgangsbepalingen
Op saneringsplannen, die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Verordening bodemsanering gemeente Venlo 2010 blijft de verordening als bedoeld in artikel 8 lid 2 van toepassing. Op een sanering of een fase van een sanering zoals is bedoeld in artikel 38, derde lid van de Wet bodembescherming die is uitgevoerd voor het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening als bedoeld in artikel 8 lid 2 zijn de artikelen 6 en 7 niet van toepassing. Op deze gevallen blijft met betrekking tot de onderwerpen die in genoemde artikelen zijn geregeld de Bodemverordening gemeente Venlo van toepassing.
Artikel 10
Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als “ Verordening bodemsanering gemeente Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
320
Raadsbesluit I.39
GEMEENTERAAD
Subsidieverordening duurzaam bouwen Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team BLMIL steller F. Verbakel doorkiesnummer 077-3596602 e-mail
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 16 juni 2009; gehoord de herindelingscommissie van 24 juni 2009; gelet op de artikelen 147 en 149a van de Gemeentewet; mede gelet op de Wet tot samenvoeging van de gemeenten Arcen en velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Subsidieverordening duurzaam bouwen Venlo 2010.
Hoofdstuk I
Algemene bepalingen
Artikel 1
Begripsomschrijvingen
In deze Subsidieverordening wordt verstaan onder: l. de Awb: de Algemene wet bestuursrecht; m. de Subsidie: een subsidie ingevolge artikel 4:21 Awb evenals de subsidie op grond van deze verordening; n. Duurzaam bouwen maatregel nieuwbouw (DuBo-maatregel nieuwbouw): een maatregel in nieuwbouw woningen als opgenomen in bijlage 1 van deze subsidieverordening; de bij de afzonderlijke maatregelen genoemde subsidiebedragen zijn aan de aanvrager uit te keren bedragen; o. Duurzaam bouwen maatregel bestaande bouw (DuBo-maatregel bestaande bouw): een maatregel in bestaande woningen als opgenomen in bijlage 1 van deze subsidieverordening; de bij de afzonderlijke maatregelen genoemde subsidiebedragen zijn aan de aanvrager uit te keren bedragen; p. Duurzaamheidmaatregelen: de in bijlage 1 van deze subsidieverordening opgenomen maatregelen; q. de Aanvrager: de aanvraag voor Subsidie geschiedt door een natuurlijke persoon, zijnde de eigenaar/bewoner van een nieuwbouwwoning of bestaande woning; r. Aanvraagformulier: het in bijlage 2 van deze subsidieverordening opgenomen door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier; s. Gereedmeldingformulier: het in bijlage 3 van deze subsidieverordening opgenomen door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier;
36375\5311 - 321
Raadsbesluit I.38
t.
Aanvraag om verlening van subsidie: een aanvraag van de aanvrager om een Beschikking tot subsidieverlening op basis van een aanvraagformulier als opgenomen in bijlage 2 van deze subsidieverordening; u. Aanvraag om vaststelling van subsidie: een aanvraag van de aanvrager om een Beschikking tot subsidievaststelling op basis van een gereedmeldingformulier als opgenomen in bijlage 3 van deze subsidieverordening; v. Nieuwbouw woning: een woning waarvoor op of na de datum van inwerkingtreding van deze verordening een bouwvergunning wordt aangevraagd; w. Bestaande woning: een woning waarvoor vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening een bouwvergunning is aangevraagd; x. Beschikking tot subsidieverlening: de beslissing van burgemeester en wethouders van Venlo op de aanvraag om verlening van subsidie die voorafgaande aan de voltooiing van de duurzaamheidmaatregelen wordt gegeven en waardoor al dan niet een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen ontstaat; y. Beschikking tot subsidievaststelling: de beslissing van burgemeester en wethouders van Venlo op de aanvraag om vaststelling van subsidie die vaststelt in hoeverre de voorwaarden zijn vervuld en hoeveel het exacte subsidiebedrag bedraagt en waardoor een onvoorwaardelijke en definitieve aanspraak op het vastgestelde subsidiebedrag ontstaat; z. Subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak maximaal beschikbaar is voor de verstrekking van een subsidie voor bestaande en nieuwe woningen krachtens deze verordening. Artikel 2
Doel van de verordening en doelgroep
Deze verordening heeft ten doel het verstrekken van de Subsidie aan de aanvrager ten behoeve van het treffen van duurzaamheidmaatregelen aan een bestaande of nieuw te bouwen woning, met het oogmerk om het verbruik van energie in deze woningen te verminderen om daarmee te komen tot reductie in de uitstoot van CO 2. Artikel 3
Bevoegdheid burgemeester en wethouders
De bevoegdheid tot het nemen van besluiten op grond van deze verordening berust bij burgemeester en wethouders.
Hoofdstuk II Artikel 4
De aanvraag van de subsidie
Wijze van indienen van de aanvraag
De aanvrager vraagt de Subsidie aan met behulp van het in bijlage 2 van deze subsidieverordening opgenomen en door burgemeester en wethouders vastgesteld en ter beschikking gesteld aanvraagformulier. Artikel 5
De inhoud van de aanvraag
Alle in het aanvraagformulier gevraagde gegevens dienen bij de indiening van de aanvraag verstrekt te worden.
Hoofdstuk III
De verlening van de subsidie
322
Raadsbesluit I.38
Artikel 6 4.
De subsidie wordt verleend indien aan de volgende voorwaarden en verplichtingen is voldaan: a. De aanvraag heeft betrekking op duurzaamheidmaatregelen bij een nieuwbouw woning of een bestaande woning als opgenomen in bijlage 1 van deze subsidieverordening; b. De indiening van een aanvraagformulier voor subsidie voor het realiseren van een of meerdere duurzaamheidmaatregelen in een Nieuwbouw woning vindt gelijktijdig plaats met de indiening van aanvraag om bouwvergunning. De duurzaamheidmaatregel(en) dient verwerkt te zijn in de bouwtekeningen en in de EPC-berekening behorende bij de bouwaanvraag; c. Bij een bestaande woning dienen de navolgende onderdelen van de woning op onderstaand minimum niveau aanwezig te zijn of gelijktijdig met het aanbrengen van de duurzaamheidmaatregel(en) te worden gebracht, tenzij kan worden aangetoond dat in het specifieke geval toepassing van één of meerdere van deze voorzieningen niet in redelijkheid mogelijk zijn; het betreft: de gevels van de woning zijn voorzien van gevelisolatie; alle ramen, deuren en kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructieonderdelen zijn voorzien van dubbele beglazing; d. Bij een nieuwbouw woning dient, al dan niet met inbegrip van de duurzaamheidmaatregel(en) waarvoor subsidie wordt aangevraagd, een EPC van 0,72 of lager gerealiseerd te zijn; e. De duurzaamheidmaatregelen(en) waarvoor subsidie wordt aangevraagd zullen pas uitgevoerd worden nadat door de gemeente een Beschikking tot subsidieverlening is afgegeven; f. Een duurzaamheidmaatregel zal een permanent karakter hebben en zal zodanig worden aangebracht en/of geïnstalleerd dat het beoogde milieu- c.q. energiebesparingeffect technisch haalbaar is; g. Een aan te brengen of te installeren duurzaamheidmaatregel is voorafgaand aan het aanbrengen en/of installeren daarvan niet eerder gebruikt; h. Het in artikel 7, lid 1, genoemd totaal per woning beschikbare subsidiebedrag is voor de woning waarop de aanvraag betrekking heeft nog niet verleend; i. De aanvrager vermeldt bij de eventuele communicatie aan derden over de in de woning aangebrachte duurzaamheidmaatregel dat deze mede tot stand is gekomen met behulp van een subsidie van de gemeente Venlo ingevolge de Subsidieverordening Duurzaam Bouwen Venlo.
Artikel 7 1.
2.
3. 4. 5.
De voorwaarden voor de subsidie
Subsidieplafond en de hoogte van de subsidie
Per woning kan maximaal aan subsidie worden verleend en worden vastgesteld: een bedrag van € 2.000,00 ingeval van een nieuwbouw woning; een bedrag van € 2.200,00 ingeval van een bestaande woning; Voor de berekening van het totaal aangevraagde bedrag aan subsidie dient gebruik te worden gemaakt van het in bijlage 1 opgenomen subsidiebedrag per duurzaamheidmaatregel; Het subsidieplafond wordt vastgesteld door de gemeenteraad; De aanvragen worden in volgorde van datum van ontvangst in behandeling genomen; Indien voor een woning een bouwvergunning is aangevraagd voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening en de woning is op het moment van indiening van
323
Raadsbesluit I.38
6.
de aanvraag om verlening van subsidie nog niet gereed, dan kan maximaal een bedrag van € 2000,00 aan subsidie worden verleend; De subsidiebedragen worden gereserveerd op basis van volgorde van datum van ontvangst van ontvankelijke aanvragen.
Artikel 8 7. 8.
9.
De inhoud van de Beschikking tot subsidieverlening
De Beschikking tot subsidieverlening vermeldt in ieder geval de maximale hoogte van de subsidie. De Beschikking tot subsidieverlening vermeldt voorts of aan de onder de in artikel 6.1. opgenomen voorwaarden en verplichtingen is voldaan alsmede aan welke voorschriften en verplichtingen moet worden voldaan. Burgemeester en wethouders kunnen aan de Beschikking tot subsidieverlening nadere voorschriften en verplichtingen verbinden.
Hoofdstuk IV
De vaststelling van de subsidie
Artikel 9
De wijze tot indienen en inhoud van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie
10. Aanvrager dient: bij een bestaande woning: binnen 12 weken na realisatie van de duurzaamheidmaatregel; bij een nieuwbouw woning: binnen 12 weken na oplevering van de woning; bij burgemeester en wethouders een aanvraag om vaststelling van de subsidie, in te dienen met behulp van het in bijlage 3 opgenomen en door burgemeester en wethouders vastgesteld en ter beschikking gesteld gereedmeldingformulier. 11. Alle in het gereedmeldingformulier gevraagde gegevens dienen bij de indiening van de aanvraag om vaststelling van subsidie verstrekt te worden. Artikel 10
Beschikking tot subsidievaststelling
12. De Beschikking tot subsidievaststelling vermeldt in ieder geval: a. of is voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen voor de vaststelling van de subsidie zoals opgenomen in de Beschikking tot subsidieverlening, deze subsidieverordening en de Algemene wet bestuursrecht; b. de hoogte van de subsidie in euro; c. het bedrag dat als subsidie wordt vastgesteld kan niet hoger zijn dan het bedrag dat in de Beschikking tot subsidieverlening is opgenomen.
Hoofdstuk V Artikel 11 1. 2.
De uitbetaling
De uitbetaling van de subsidie
De subsidie wordt door burgemeester en wethouders binnen 8 weken na afgifte van de Beschikking tot subsidievaststelling aan de aanvrager uitbetaald als bijdrage ineens. Op de subsidie wordt geen voorschot verleend.
Hoofdstuk VI
Slotbepalingen
324
Raadsbesluit I.38
Artikel 12
Hardheidclausule
Indien toepassing van deze verordening zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de bepalingen in deze verordening. Artikel 13
Evaluatie doeltreffendheid en effecten subsidie in de praktijk
Overeenkomstig het gestelde in de Algemene Wet Bestuurrecht zal jaarlijks een evaluatie van de doeltreffendheid en effecten van de subsidie in de praktijk plaatsvinden, voor het eerst één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening. Artikel 14 1. 2. 3.
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip wordt de Subsidieverordening Duurzaam Bouwen Venlo, vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo bij besluit van 28 juni 2006, ingetrokken. De verordening als bedoeld in lid 2 blijft werkzaam voor reeds aangevraagde of verleende subsidies op grond van die regeling.
Artikel 15
Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als ” Subsidieverordening duurzaam bouwen Venlo 2010” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010/
De griffier
De voorzitter
325
Raadsbesluit I.38
Toelichting Artikel 2 Er wordt ingezet op duurzaamheidmaatregelen die leiden tot energiebesparing en daarmee dus CO 2 reductie. Het eerste aspect zal leiden tot lagere energiekosten voor de aanvrager. Het tweede aspect is vooral van belang voor het leveren van een bijdrage aan de mondiale, landelijke, provinciale en gemeentelijke doelstellingen om te komen tot een reductie van de emissie van CO 2. Gekozen is voor een beperkt aantal duurzaamheidmaatregelen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd. De doeltreffendheid en effectiviteit van deze maatregelen, die in bijlage 1 zijn opgenomen, is relatief hoog. De subsidieverordening is alleen van toepassing op nieuwbouw en verbouw van een woning door of in opdracht van de eigenaar van een woning die tevens bewoner is van deze woning. Van verhuurders van woningen wordt aangenomen dat deze op basis van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ten behoeve van de huurders voldoende duurzaamheidmaatregelen hebben getroffen of nog zullen treffen. Er wordt onderscheid gemaakt in duurzaamheidmaatregelen voor bestaande en nieuwe woningen. Dit onderscheid is terug te vinden in de toe te passen duurzaamheidmaatregelen en maximaal te verstrekken subsidie. Immers zullen bij nieuwbouwwoningen op een eenvoudigere wijze duurzaamheidmaatregelen kunnen worden ingepast dan bij bestaande woningen. Artikel 4 Voor de aanvraag van subsidie dient het aanvraagformulier als opgenomen in de bijlage 2 gehanteerd te worden. Dit aanvraagformulier is door burgemeester en wethouders vastgesteld. Artikel 5 In het aanvraagformulier dienen alle relevante gegevens om voor subsidie in aanmerking te komen te worden vermeld c.q. te worden toegevoegd. Ook zijn hierin de voorwaarden voor de verlening van Subsidie in opgenomen. Indien de aanvraag niet compleet is wordt de aanvrager ingevolge artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht eenmaal in de gelegenheid gesteld om de aanvraag binnen een bepaalde termijn te completeren. Artikel 6 Om voor subsidie in aanmerking te komen moet voldaan worden aan de in dit artikel opgenomen voorwaarden en verplichtingen. Voor zowel bestaande als nieuwe woningen zullen eerst al voldoende energiebesparingsmaatregelen aan de woning moeten zijn getroffen om te komen tot een beperking van de energievraag. Voor bestaande woningen liggen deze eisen (historisch) lager. De voor subsidie in aanmerking komende maatregelen hebben bij bestaande woningen immers alleen voldoende effect als eerst voldaan is aan een goede isolatie van de woning. Zo zullen de gevels van de woning voorzien moeten zijn van gevelisolatie en zullen alle ramen, deuren en kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructieonderdelen moeten zijn voorzien van dubbele beglazing.
326
Raadsbesluit I.38
In het aanvraagformulier voor subsidie verklaart de aanvrager dat deze maatregelen getroffen zijn of gelijktijdig met het aanbrengen van de duurzaamheidmaatregel getroffen zullen worden. De indiening van een subsidieaanvraag voor het treffen van duurzaamheidmaatregelen in een nieuwe woning dient gelijktijdig plaats te vinden met de indiening van de aanvraag om een bouwvergunning. De EPC berekening die deel uitmaakt van de aanvraag om bouwvergunning wordt namelijk tevens gebruikt als toets van de subsidieaanvraag. De effecten van de duurzaamheidmaatregel waarvoor subsidie wordt aangevraagd mag in deze EPC berekening worden meegenomen. Tevens zal de duurzaamheidmaatregel direct invloed hebben op het ontwerp en de bouwkundige en installatietechnische onderdelen van de woning. Subsidieverstrekking is verder alleen mogelijk als voor de betreffende woning het in artikel 7, lid 1 genoemd totaalbedrag nog niet is verleend of vastgesteld. Artikel 7 Per woning is het in dit artikel opgenomen maximale subsidiebedrag beschikbaar. De aanvragen worden in volgorde van datum van ontvangst in behandeling genomen, waarbij de datumstempel van ontvangst op het aanvraagformulier voor de gemeente bepalend is. Indien de aanvraag aan de gestelde eisen voldoet wordt deze verder in procedure genomen. Indien blijkt dat de aanvraag aanvulling behoeft, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om een nieuwe aanvraag in te dienen. In een dergelijk geval zal de datum van ontvangst van de aangevulde gegevens bepalend zijn en gelden als ontvangstdatum van de aanvraag. Deze ontvangstdatum is van belang in verband met het subsidieplafond. Een subsidie wordt namelijk geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. Artikel 8 Een Beschikking tot subsidieverlening wordt afgegeven als de aanvraag aan alle vereisten voldoet. Op basis van deze beschikking kan door de aanvrager worden aangenomen dat wanneer aan alle voorwaarden ook daadwerkelijk is voldaan tot subsidievaststelling zal worden overgegaan. Artikel 9 Een duurzaamheidmaatregel bij een bestaande woning is gerealiseerd als de maatregel geheel is aangebracht en functioneert. Een duurzaamheidmaatregel bij een nieuwbouwwoning is gereed als de woning is opgeleverd en geschikt is voor bewoning, waarbij ook de duurzaamheidmaatregel geheel is aangebracht en functioneert. Hierna dient, binnen een termijn van 12 weken, door de aanvrager een verzoek tot vaststelling van de subsidie worden ingediend door middel van een bij deze verordening behorend gereedmeldingformulier. Dit is een fatale termijn. Bij latere indiening dan de termijn van 12 weken moet negatief worden beschikt op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Het gereedmeldingformulier is opgenomen in bijlage 3 van deze verordening en is door burgemeester en wethouders vastgesteld. Door middel van de gereedmelding verklaart de aanvrager onder andere dat aan de diverse voor subsidie in aanmerking komende voorwaarden en verplichtingen is voldaan.
327
Raadsbesluit I.38
Ook dienen de noodzakelijke bescheiden en verdere gegevens te worden bijgevoegd. Artikel 12 Indien de uitvoering van deze verordening leidt tot uitkomsten die als onbillijk worden ervaren dan hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met inachtneming van de strekking van deze verordening af te wijken van het bepaalde in deze subsidieverordening. Artikel 13 Voor de evaluatie van de subsidieregeling zullen op basis van de aanvragen en de beschikkingen gegevens worden verzameld.
328
Raadsbesluit I.38
Bijlage 1 Lijst duurzaamheidmaatregelen nieuwbouw woning
Nr. Maatregel
Eenheid
Subsidie
1. 2. 3. 4.
Woning Woning Woning Per Wp
€
Warmtepomp voor warm water en verwarming Warmtepompboiler voor warm water Zonneboiler PV-systeem
1.250,00 500,00 500,00 2,00 €
€
€
Het toe te kennen subsidiebedrag is gemaximeerd op € 2.000,00 per woning. Subsidie kan worden verstrekt zolang het betreffende fonds voldoende middelen bevat om het gehele subsidiebedrag voor de betreffende maatregel uit te kunnen keren.
Lijst duurzaamheidmaatregelen bestaande woning
Nr. Maatregel
Eenheid
Subsidie
1. 2. 3. 4.
Woning Woning Woning Per Wp
€
Warmtepomp voor warm water en verwarming Warmtepompboiler voor warm water Zonneboiler PV-systeem
€
€
€
1.500,00 600,00 600,00 2,50
Het toe te kennen subsidiebedrag is gemaximeerd op € 2.200,00 per woning. Subsidie kan worden verstrekt zolang het betreffende fonds voldoende middelen bevat om het gehele subsidiebedrag voor de betreffende maatregel uit te kunnen keren.
Omschrijving maatregelen 1. Warmtepomp voor warm water en verwarming Een warmtepomp is een apparaat dat duurzame omgevingswarmte van een laag naar een hoger en bruikbaar temperatuurniveau brengt. De warmte kan worden onttrokken aan de omgeving: bodem, water, lucht of afvalwarmte. Voor het aandrijven van de warmtepomp is een beperkte hoeveelheid energie nodig. Door duurzame energie te benutten kan een warmtepomp tot ca. 50% energie besparen ten opzichte van een cv-ketel.
329
Raadsbesluit I.38
Warmtepompen kunnen niet zonder meer worden toegepast. Een warmtepompsysteem bestaat altijd uit: de warmtepomp zelf, een warmtebron en een geschikt warmteafgiftesysteem. Er zijn twee verschillende typen warmtepompen: een elektrisch aangedreven (combi-)warmtepomp; een gasgestookte (absorptie)warmtepomp.
330
Raadsbesluit I.38
Elektrische warmtepomp Bij de elektrische warmtepomp zijn de volgende typen warmtepompsystemen te onderscheiden: Individuele (combi-)warmtepomp met de functies tapwater verwarming, ruimteverwarming en ruimtekoeling. Als warmtebron wordt meestal gebruik gemaakt van de bodem door middel van een bodemwarmtewisselaar. Collectief (combi-)warmtepompsysteem met de functies tapwater verwarming, ruimteverwarming en ruimtekoeling. Deze warmtepomp is vergelijkbaar met de individuele warmtepomp met het verschil dat een collectieve warmtepomp in de warmtebehoefte van meerdere woningen voorziet. Als warmtebron kan gebruik gemaakt worden van de bodem, grondwater (aquifer) oppervlaktewater of afvalwarmte. Bij een elektrische warmtepomp is in de woning geen gasaansluiting meer nodig en kan volstaan worden met alleen een elektriciteitsaansluiting. De consequentie daarvan is dat de bewoners gedwongen zijn om elektrisch te koken. Voor meer specifieke informatie raadpleeg uw installateur. Gasgestookte (absorptie)warmtepomp De gasgestookte absorptiewarmtepomp is op de markt beschikbaar als individuele combiwarmtepomp en als collectieve warmtepomp met de functies tapwater verwarming en ruimteverwarming. In plaats van elektriciteit gebruikt deze warmtepomp gas. De individuele warmtepomp wordt in de woning geplaatst terwijl de collectieve warmtepomp voorziet in de warmtebehoefte van meerdere woningen. Het verschil met elektrische warmtepompen is dat een absorptiewarmtepomp gebruik maakt van een absorptieproces (door middel van een brander/ generator) in plaats van mechanische compressie. De werking van de verdamper, condensator en expansieventiel is voor deze warmtepomp in principe hetzelfde als voor een elektrische warmtepomp. Voor meer specifieke informatie raadpleeg uw installateur. De warmtepomp dient voorzien te zijn van een warmtepompkeur. Voor meer informatie over warmtepompen en warmtepompboiler zie onder andere http://www.sbr.nl 2. Warmtepompboiler Een warmtepompboiler wordt gebruikt voor het verwarmen van water. Een vloeistof die in gasvormige toestand overgaat (verdampt), neemt warmte op. Wanneer het gas opnieuw vloeibaar wordt, geeft het die warmte weer af. Een warmtepompboiler onttrekt warmte aan lucht. Door een warmtewisselaar in het voorraadvat wordt die warmte aan het water afgegeven. Een warmtepompboiler kan worden gebruikt wanneer ventilatie plaatsvindt door middel van natuurlijke toevoer en mechanische afvoer van ventilatielucht. Op deze manier kan de warmte in de afgezogen ventilatielucht toch nog nuttig gebruikt worden. De warmtepompboiler benut dan de warmte van de afgevoerde lucht en zet ze om in bruikbare energie. Een minimumdebiet van 125 m3 per uur is wel nodig. Voor meer specifieke informatie raadpleeg uw installateur. De warmtepomp dient voorzien te zijn van een warmtepompkeur. Voor meer informatie over warmtepompen en warmtepompboiler zie onder andere http://www.sbr.nl 3. Zonneboiler Hieronder wordt verstaan een installatie voor het verwarmen van tapwater met behulp van zonlicht. De zonneboiler bestaat uit een (dak)collector en een voorraadvat. De vloeistof in de dakcollector verwarmt door een afzonderlijk buizenstelsel het water in het voorraadvat,
331
Raadsbesluit I.38
waardoor dit water wordt opgewarmd. Als de zon onvoldoende schijnt wordt het water naverwarmd door cv-ketel of geiser. Bij een collectoroppervlak van 3 m² bedraagt de jaarlijkse besparing tussen de 150 en 200 m3. Het dakvlak waar de collector op wordt aangebracht dient wel nagenoeg geheel op het zuiden gericht te zijn om voldoende effectiviteit te realiseren. Raadpleeg hiervoor uw installateur. Het plaatsen van een zonneboiler is in principe vergunningvrij. Voor bijzondere situaties (monumentaal pand e.d.) is wel een bouwvergunning nodig. De zonneboiler dient voorzien te zijn van een zonnekeur voor zonneboilers. Het Zonnekeur is een kwaliteitsmerk van de Stichting Energie Prestatie Keur (EPK). Het is verstandig te allen tijde de afdeling Gebouwde Omgeving, team klantbehandeling burgers te raadplegen. Voor meer specifieke informatie raadpleeg uw installateur. Voor meer informatie over zonneboilers zie onder andere http://www.sbr.nl 4. PV-systeem Hieronder wordt verstaan het door middel van zonnepanelen opwekken van elektriciteit, waarbij de opgewekte elektriciteit direct wordt gebruikt en/of wordt teruggeleverd aan het openbare elektriciteitsnet. Het systeem bestaat uit een of meerdere zonnepanelen en een of meerdere apparaten die de opgewekte gelijkstroom omzetten in 230 Volt wisselstroom. Het subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis va de som van de nominale vermogens van de zonnepanelen, uitgedrukt in Wattpiek (WP). De panelen dienen te zijn voorzien van het KEMA keurmerk. Als vuistregel voor de opbrengst van een dergelijk systeem in KWh kan worden uitgegaan van 0,85 maal het nominale vermogen. Het dakvlak waar de collector op wordt aangebracht dient wel nagenoeg geheel op het zuiden gericht te zijn om voldoende effectiviteit te realiseren. Voor meer specifieke informatie raadpleeg uw installateur. Het plaatsen van zonnepanelen is in principe vergunningvrij. Voor bijzondere situaties (monumentaal pand e.d.) is wel een bouwvergunning nodig. Het is verstandig te allen tijde de afdeling Gebouwde omgeving, team klantbehandeling burgers te raadplegen. Voor meer informatie over PV-systemen zie onder andere http://www.sbr.nl
332
Bijlage 2
Aanvraag subsidie Duurzaam Bouwen Venlo A. Persoonlijke gegevens aanvrager Naam en voorletters
........................................................................................
Geslacht
☐ M
Straatnaam en huisnummer
........................................................................................
Postcode en woonplaats
........................................................................................
Telefoonnummer(s)
........................................................................................
Faxnummer
........................................................................................
E-mailadres
........................................................................................
Bank- of girorekening
☐
Ten name van
........................................................................................
☐ V
B. Adresgegevens waar duurzaamheidmaatregelen worden aangebracht Betreft
☐ Nieuwbouw woning
☐ Bestaande woning
Straatnaam en huisnummer
........................................................................................
Postcode en woonplaats
........................................................................................
Alleen invullen indien het een nieuwbouw woning betreft. Kadastraal
Sectie
............................ Nummer ............................
C. De volgende duurzaamheidmaatregelen worden getroffen (aankruisen wat van toepassing is)
Lijst duurzaamheidmaatregelen nieuwbouw woning Nieuwbouw woning: een woning waarvoor op of na 1 juli 2006 een bouwvergunning wordt aangevraagd.
Maatregel
Eenheid
Subsidie
☐ Warmtepomp voor warm water en verwarming
Woning
€
1.250,00
☐ Warmtepompboiler voor warm water
Woning
€
500,00
☐ Zonneboiler
Woning
€
500,00
☐ PV-systeem
Per Wp
€
2,00 ------------------
Versie: 01-06-2009 pagina 1
Totaal aan te vragen subsidie (maximaal € 2.000,00)
€
.................
Subsidie kan worden verstrekt zolang het betreffende fonds voldoende middelen bevat om het gehele subsidiebedrag voor de betreffende maatregelen uit te kunnen keren.
1
Lijst duurzaamheidmaatregelen bestaande woning
Bestaande woning: een woning waarvoor vóór 1 juli 2006 een bouwvergunning is aangevraagd.
Maatregel
Eenheid
Subsidie
☐ Warmtepomp voor warm water en verwarming
Woning
€
1.500,00
☐ Warmtepompboiler voor warm water
Woning
€
600,00
☐ Zonneboiler
Woning
€
600,00
☐ PV-systeem
Per Wp
€
Totaal aan te vragen subsidie (maximaal € 2.200,00)
2,50 -----------------€
.................
Subsidie kan worden verstrekt zolang het betreffende fonds voldoende middelen bevat om het gehele subsidiebedrag voor de betreffende maatregelen uit te kunnen keren.
D. Bouwvergunning Om een zonnecollector of zonnepaneel bouwvergunningvrij aan te mogen brengen, moet volgens het ministerie van VROM voldaan worden aan de volgende voorwaarden: 1.
De zonnecollector of het zonnepaneel moet op of aan een bouwwerk worden geplaatst.
2.
De zonnecollector of het zonnepaneel moet bedoeld zijn voor de energie- of warmtevoorziening van het bouwwerk waarop of waaraan het is geplaatst. Het is ook toegestaan om een collector of een paneel op of aan een bouwwerk te plaatsen ten dienste van een ander op het perceel aanwezig bouwwerk. Zo is een zonnepaneel op een garage (onder voorwaarden) ook bouwvergunningvrij als het stroom opwekt voor de woning op hetzelfde perceel.
3.
De collector of het paneel moet één geheel vormen met de installatie voor het opslaan van het water respectievelijk het opwekken van elektriciteit. Als dat niet het geval is, dan moet de installatie in het betreffende bouwwerk worden geplaatst.
4.
Komt de zonnecollector of het zonnepaneel op een schuin dak, dan geldt dat: de collector of het paneel niet mag uitsteken en dus aan alle kanten binnen het vlak van het dak moet blijven; de collector of het paneel in of direct op het dakvlak moet worden geplaatst;
Versie: 01-06-2009 pagina 2
de hellingshoek van de collector of het paneel hetzelfde moet zijn als die van het dakvlak waarop het staat.
Versie: 01-06-2009 pagina 3
5.
Komt de zonnecollector of het zonnepaneel op een plat dak, dan geldt dat: de collector of het paneel ten minste net zo ver verwijderd moet blijven van de dakrand als die hoog is. Is het hoogste punt van de collector bijvoorbeeld 50 centimeter, dan moet de afstand tot de dakrand(en) ook minimaal 50 centimeter zijn; de hellingshoek van de collector of het paneel niet meer dan 35° mag zijn.
Alleen als voldaan wordt aan alle genoemde voorwaarden (1 t/m 5) mag u de zonnecollector of het zonnepaneel zonder bouwvergunning laten plaatsen. Deze voorwaarden gelden ook als u bouwvergunningvrij iets wilt laten veranderen aan een zonnecollector of -paneel. Overigens mag u meerdere zonnecollectoren of zonnepanelen bouwvergunningvrij laten plaatsen, zolang er maar wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden. Voor monumenten en woningen, die vallen onder een beschermd stads- of dorpsgezicht, is voor het installeren van een zonnecollector of zonnepaneel altijd een monumenten- en bouwvergunning nodig. Deze kunt u aanvragen bij de afdeling Gebouwde Omgeving, team klantbehandeling burgers van de gemeente Venlo, waar u ook informatie kunt inwinnen als u niet aan alle genoemde voorwaarden (1 t/m 5) voldoet.
E. De aanvrager verklaart dat voldaan zal worden aan de navolgende voorwaarden a.
De aanvraag heeft betrekking op duurzaamheidmaatregelen bij een nieuwbouw woning of een bestaande woning als opgenomen in bijlage 1 van de subsidieverordening DuBo Venlo.
b.
De indiening van een aanvraagformulier voor subsidie voor het realiseren van een of meerdere duurzaamheidmaatregelen in een nieuwbouw woning vindt gelijktijdig plaats met de indiening van aanvraag om bouwvergunning. De duurzaamheidmaatregel(en) dient(en) verwerkt te zijn in de bouwtekeningen en in de EPC-berekening behorende bij de bouwaanvraag.
c.
Bij een bestaande woning dienen de navolgende onderdelen van de woning op onderstaand minimum niveau aanwezig te zijn of gelijktijdig met het aanbrengen van de duurzaamheidmaatregel(en) te worden gebracht, tenzij kan worden aangetoond dat in het
Versie: 01-06-2009 pagina 4
specifieke geval toepassing van één of meerdere van deze voorzieningen niet in redelijkheid mogelijk zijn; het betreft: de gevels van de woning zijn voorzien van gevelisolatie; alle ramen, deuren en kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructieonderdelen zijn voorzien van dubbele beglazing. d.
Bij een nieuwbouw woning dient, al dan niet met inbegrip van de duurzaamheidmaatregel(en) waarvoor subsidie wordt aangevraagd, een energieprestatie van EPC 0,72 of lager gerealiseerd te zijn.
e.
De duurzaamheidmaatregel(en) waarvoor subsidie wordt aangevraagd zal/zullen pas uitgevoerd worden nadat door de gemeente een beschikking tot subsidieverlening is afgegeven.
f.
Een duurzaamheidmaatregel zal een permanent karakter hebben en zal zodanig worden aangebracht en/of geïnstalleerd dat het beoogde milieu- c.q. energiebesparingeffect technisch haalbaar is.
g.
Een aan te brengen of te installeren duurzaamheidmaatregel is voorafgaand aan het aanbrengen en/of installeren daarvan niet eerder gebruikt.
h.
Het in artikel 7, lid 1, genoemd totaal per woning beschikbare subsidiebedrag is voor de woning waarop de aanvraag betrekking heeft nog niet verleend.
i.
De aanvrager vermeldt bij de eventuele communicatie aan derden over de in de woning aangebrachte duurzaamheidmaatregel dat deze mede tot stand is gekomen met behulp van een subsidie van de gemeente Venlo ingevolge de Subsidieverordening Duurzaam Bouwen Venlo 2010.
F. Bijlagen (aankruisen wat van toepassing is) Voor nieuwbouw woning ☐ De EPC berekening. ☐ Een (technische) omschrijving met documentatie en offerte van de duurzaamheidmaatregelen. Voor bestaande woning
Versie: 01-06-2009 pagina 5
☐ Een (technische) omschrijving met documentatie en offerte van de duurzaamheidmaatregelen.
G. Ondertekening Ondergetekende verklaart alle gevraagde gegevens naar waarheid en zonder voorbehoud te hebben ingevuld. Plaats en datum
Handtekening aanvrager
........................................................................................
...................................................
Het formulier “ Aanvraag subsidie Duurzaam Bouwen Venlo 2010” sturen naar: bij een bestaande woning: Gemeente Venlo, Afdeling Gebouwde Omgeving team klantbehandeling burgers, Dubosubsidie, Postbus 3434, 5902 RK Venlo bij een nieuwbouw woning (gelijktijdig met de indiening van de bouwaanvraag): Gemeente Venlo, Afdeling Gebouwde Omgeving team Klantbehandeling Burgers, Dubosubsidie Postbus 3434, 5902 RK Venlo
Versie: 01-06-2009 pagina 6
In te vullen door de gemeente
H. Afhandeling Ingekomen d.d.
...............................................................................................
Afgehandeld door:
☐
afdeling Gebouwde Omgeving team klantbehandeling burgers Datum ingekomen
...............................................................................................
Aanvraag ontvankelijk
☐ Ja
Opmerkingen
...............................................................................................
☐ Nee
............................................................................................... ............................................................................................... Datum afgehandeld
...............................................................................................
Behandelend ambtenaar ............................................................................................... Paraaf
☐
...............................................................................................
afdeling Ontwikkelbedrijf Datum ingekomen
...............................................................................................
Datum afgehandeld
...............................................................................................
Behandelend ambtenaar ............................................................................................... Paraaf
...............................................................................................
Vermeden CO2 emissie ten opzichte van referentie
........................... kgCO2
situatie:
Versie: 01-06-2009 pagina 7
Raadsbesluit
Gereedmelding subsidie Duurzaam Bouwen Venlo A. Persoonlijke gegevens aanvrager Naam en voorletters
........................................................................................
Geslacht
☐ M
Straatnaam en huisnummer
........................................................................................
Postcode en woonplaats
........................................................................................
Telefoonnummer(s)
........................................................................................
Faxnummer
........................................................................................
E-mailadres
........................................................................................
Bank- of girorekening
☐
Ten name van
........................................................................................
☐ V
B. Adresgegevens waar duurzaamheidmaatregelen zijn getroffen Betreft
☐ Nieuwbouw woning
☐ Bestaande woning
Straatnaam en huisnummer
........................................................................................
Postcode en woonplaats
........................................................................................
Alleen invullen indien het een nieuwbouw woning betreft. Kadastraal
Sectie
............................ Nummer ............................
C. De volgende duurzaamheidmaatregelen worden getroffen (aankruisen wat van toepassing is)
2
Lijst duurzaamheidmaatregelen nieuwbouw woning
Nieuwbouw woning: een woning waarvoor op of na 1 juli 2006 een bouwvergunning wordt aangevraagd.
Maatregel
Eenheid
Subsidie
☐ Warmtepomp voor warm water en verwarming
Woning
€
1.250,00
☐ Warmtepompboiler voor warm water
Woning
€
500,00
☐ Zonneboiler
Woning
€
500,00
☐ PV-systeem
Per Wp
€
2,00 ------------------
Totaal aan te vragen subsidie (maximaal € 2.000,00)
€
8
.................
Raadsbesluit
3
Lijst duurzaamheidmaatregelen bestaande woning
Bestaande woning: een woning waarvoor vóór 1 juli 2006 een bouwvergunning is aangevraagd.
Maatregel
Eenheid
Subsidie
☐ Warmtepomp voor warm water en verwarming
Woning
€
1.500,00
☐ Warmtepompboiler voor warm water
Woning
€
600,00
☐ Zonneboiler
Woning
€
600,00
☐ PV-systeem
Per Wp
€
2,50 ------------------
Totaal aan te vragen subsidie (maximaal € 2.200,00)
€
.................
D. Aanvullende gegevens Datum beschikking tot subsidieverlening
...................................................................................
Maximaal verleende subsidiebedrag
€ .................
Is het gevraagde bedrag voor subsidievaststelling gelijk aan het bedrag waarvoor eerder subsidie is verleend? ☐ Ja ☐ Nee Zo niet, welke redenen zijn hiervoor? .................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................
E. De aanvrager verklaart dat voldaan zal worden aan de navolgende voorwaarden a.
De aanvraag heeft betrekking op duurzaamheidmaatregelen bij een nieuwbouw woning of een bestaande woning als opgenomen in bijlage 1 van de subsidieverordening DuBo Venlo 2010.
b.
De indiening van een aanvraagformulier voor subsidie voor het realiseren van een of meerdere duurzaamheidmaatregelen in een nieuwbouw woning heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de indiening van aanvraag om bouwvergunning. De duurzaamheidmaatregel(en) zijn verwerkt in de bouwtekeningen en in de EPCberekening behorende bij de bouwaanvraag.
9
Raadsbesluit
c.
Bij een bestaande woning zijn de navolgende onderdelen van de woning op onderstaand minimum niveau aanwezig, tenzij ten genoegen van de gemeente Venlo is aangetoond dat in het specifieke geval toepassing van één of meerdere van deze voorzieningen niet in redelijkheid mogelijk zijn; het betreft: de gevels van de woning zijn voorzien van gevelisolatie; alle ramen, deuren en kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructieonderdelen zijn voorzien van dubbele beglazing.
d.
Bij een nieuwbouw woning is, al dan niet met inbegrip van de duurzaamheidmaatregel(en) waarvoor subsidie wordt aangevraagd, een energieprestatie van EPC 0,72 of lager gerealiseerd.
e.
Een duurzaamheidmaatregel waarvoor subsidie is aangevraagd, is pas uitgevoerd nadat door de gemeente de beschikking tot subsidieverlening is afgegeven.
f.
Een duurzaamheidmaatregel zal een permanent karakter hebben en is zodanig aangebracht en/of geïnstalleerd dat het beoogde milieu- c.q. energiebesparingeffect technisch haalbaar is.
g.
Een aangebrachte of geïnstalleerde duurzaamheidmaatregel is voorafgaand aan het aanbrengen en/of installeren daarvan niet eerder gebruikt.
h.
Het in artikel 7, lid 1, genoemd totaal per woning beschikbare subsidiebedrag is voor de woning waarop de aanvraag betrekking heeft nog niet verleend.
i.
De aanvrager zal bij de eventuele communicatie aan derden over de in de woning aangebrachte duurzaamheidmaatregel(en) vermelden dat deze mede tot stand is gekomen met behulp van een subsidie van de gemeente Venlo ingevolge de Subsidieverordening Duurzaam Bouwen Venlo 2010.
F. Bijlagen De volgende bijlagen zijn toegevoegd (aankruisen wat van toepassing is): ☐ nota’ s van de aangebrachte en/of geïnstalleerde duurzaamheidmaatregel. ☐ nota’ s van installateur die de duurzaamheidmaatregel heeft aangebracht en/of geïnstalleerd.
G. Ondertekening Ondergetekende verklaart alle gevraagde gegevens naar waarheid en zonder voorbehoud te hebben ingevuld. Plaats en datum 10
Raadsbesluit
Handtekening aanvrager ........................................................................................
...................................................
Het formulier “ Gereedmelding subsidie Duurzaam Bouwen Venlo 2010” sturen naar: Gemeente Venlo, Afdeling Gebouwde Omgeving team klantbehandeling burgers, Dubosubsidie, Postbus 3434, 5902 RK Venlo
In te vullen door de gemeente
H. Afhandeling Ingekomen d.d.
...............................................................................................
Afgehandeld door:
☐
afdeling Gebouwde Omgeving team klantbehandeling burgers Datum ingekomen
...............................................................................................
Aanvraag ontvankelijk
☐ Ja
Opmerkingen
...............................................................................................
☐ Nee
............................................................................................... ............................................................................................... Datum afgehandeld
...............................................................................................
Behandelend ambtenaar ............................................................................................... Paraaf
☐
...............................................................................................
afdeling Ontwikkelbedrijf Datum ingekomen
...............................................................................................
Datum afgehandeld
...............................................................................................
Behandelend ambtenaar ............................................................................................... Paraaf
...............................................................................................
Vermeden CO2 emissie ten opzichte van referentie
........................... kgCO2
situatie:
11
Bijlage 2
Raadsbesluit I.40
GEMEENTERAAD
Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Venlo
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 team BVJZJ steller R. Sweelssen doorkiesnummer 077-3596914 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 3 november 2009; gehoord de herindelingscommissie van 9 november 2009; gelet op de Wet milieubeheer, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Venlo;
PARAGRAAF 1. ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1. Begripsomschrijvingen In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan: a. b.
c.
d.
e.
f. g.
wet: Wet milieubeheer ; inzamelen: de activiteiten gericht op het ophalen of innemen van afvalstoffen die binnen de gemeente ter inzameling worden aangeboden en het feitelijk ophalen en innemen daarvan; ter inzameling aanbieden: de wijze van overdragen van afvalstoffen aan een inzamelende persoon of instantie, inclusief het achterlaten van afvalstoffen in daartoe door of vanwege de inzamelende persoon of instantie geplaatste inzamelmiddelen of -voorzieningen of op een daartoe aangewezen plaats; inzamelmiddel: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp- of bewaarmiddel, bijvoorbeeld een huisvuilzak, minicontainer, afvalemmer, kca-box of big bag, ten behoeve van één huishouden; inzamelvoorziening: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd(e) bewaarmiddel of plaats, bijvoorbeeld een verzamelcontainer, wijkcontainer of brengdepot, ten behoeve van meerdere huishoudens; inzameldienst: de krachtens artikel 2, eerste lid, aangewezen inzameldienst, belast met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen; andere inzamelaars: de krachtens artikel 2, tweede lid, aangewezen personen en instanties, belast met het afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen;
Versie: 01-06-2009 pagina 12
Raadsbesluit I.40
h.
gebruiker van een perceel: degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.21 en artikel 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt; i. straatafval: huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, sigarettenpeuken, kauwgom, plastic bekertjes en blikjes, verpakkingsmateriaal, etenswaren, niet zijnde klein chemisch afval, ontstaan buiten een perceel; j. wegen: de wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994 ; k. motorrijtuigen: alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c van de Wegenverkeerswet 1994; l. afvalwijzer: jaarlijks in opdracht van de gemeente onder alle burgers verspreid informatiedocument, waarin alle gegevens staan vermeld ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval; m. hoog- en stapelbouw: die woonsituaties waarbij er sprake is van bewoning boven en/of beneden de betreffende woning; n. laagbouw: die woonsituaties waarbij er geen sprake is van hoogbouw zoals omschreven onder m. van dit artikel, en het een grondgebonden pand betreft; o. binnenstad: dat deel van Venlo dat wordt begrensd door, inbegrepen de daarbij genoemde straten: Havenkade, Maaskade, Puteanusstraat, Noord- Buitensingel, NoordBinnensingel, St. Martinusstraat, grote Kerkstraat, Parade, Keulsepoort, Koninginneplein, Koninginnesingel, Prinsessesingel.
PARAGRAAF 2. INZAMELING VAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN Artikel 2. Aanwijzing inzameldienst en andere inzamelaars 1. 2. 3.
Het college wijst de inzameldienst aan, die belast is met het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen. Naast de inzameldienst kan het college andere inzamelaars aanwijzen die belast zijn met het afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen. Het college kan aan het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen voorschriften en beperkingen verbinden in het belang van de bescherming van het milieu.
Artikel 3. Afzonderlijke inzameling 1.
Door de inzameldienst of andere inzamelaars worden de volgende categorieën huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk ingezameld: a. groente-, fruit- en tuinafval; b. klein chemisch afval; c. glas; d. oud papier en karton; e. kunststof verpakkingen; f. textiel; g. elektrische en elektronische apparatuur; h. bouw- en sloopafval; i. (verduurzaamd) hout; j. grof tuinafval; k. asbest en asbesthoudend afval; l. grof huishoudelijk afval;
13
Raadsbesluit I.40
2.
m. huishoudelijk restafval; n. (herbruikbare) huisraad p. kunststof verpakkingsafval Het college kan een omschrijving vaststellen van de categorieën huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 4. Inzamelmiddelen en – voorzieningen 1.
2.
De inzameling kan plaatsvinden via: a. een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel; b. een inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen; c. een inzamelvoorziening op wijkniveau; d. een brengdepot op lokaal of regionaal niveau. Het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Artikel 5. Frequentie van inzamelen 1. 2. 3. 4. 5.
Huishoudelijk restafval wordt ten minste een maal per 2 weken bij elk perceel ingezameld. In afwijking van het eerste lid wordt huishoudelijk restafval bij de hoog- en stapelbouw en in de binnenstad nabij elk perceel ingezameld. Groente-, fruit- en tuinafval wordt ten minste een maal per 2 weken afzonderlijk bij elk perceel ingezameld. In afwijking van het vijfde lid wordt groente-, fruit- en tuinafval bij de hoog- en stapelbouw en in de binnenstad, integraal met het huishoudelijk restafval nabij elk perceel ingezameld. Het college kan de frequentie van inzameling vaststellen van de overige categorieën huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk in aangewezen delen van de gemeente bij elk perceel worden ingezameld.
Artikel 6. Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen behoudens aanwijzing 1. 2. 3.
Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen. Het verbod geldt niet voor de inzameldienst of andere inzamelaars. Het verbod geldt niet voor personen of instanties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben gekregen voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.
PARAGRAAF 3. TER INZAMELING AANBIEDEN VAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN Artikel 7. Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan anderen Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst, andere inzamelaars of de personen of instanties die in het kader van
14
Raadsbesluit I.40
producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.
15
Raadsbesluit I.40
Artikel 8. Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door anderen dan de gebruikers van percelen Het is anderen dan gebruikers van percelen verboden om huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden. Artikel 9. Afzonderlijk ter inzameling aanbieden 1. 2. 3. 4.
Het is verboden om de categorieën huishoudelijke afvalstoffen zoals bepaald in artikel 3, eerste lid, anders dan afzonderlijk ter inzameling aan te bieden. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden aan anderen dan de krachtens artikel 2 aangewezen inzameldienst en andere inzamelaars. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de bij nadere regels aan te wijzen categorieën van personen. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor het aanbieden van categorieën huishoudelijke afvalstoffen aan personen of instanties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben gekregen voor die categorieën huishoudelijke afvalstoffen.
Artikel 10. Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen 1.
2.
3. 4. 5. 6.
Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot. Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel of inzamelvoorziening aan te bieden, dan de categorie waarvoor dit inzamelmiddel of deze inzamelvoorziening krachtens artikel 4, tweede lid, is bestemd. Het college kan regels stellen omtrent het gebruik van een van gemeentewege verstekt inzamelmiddel. Het college kan regels stellen omtrent de plaats en wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen moeten worden aangeboden. Het college kan categorieën huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen die zonder inzamelmiddel ter inzameling kunnen worden aangeboden. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze ter inzameling aan te bieden dan krachtens dit artikel is bepaald.
Artikel 11. Dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden 1. 2.
Het college stelt de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Artikel 12. Het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen
16
Raadsbesluit I.40
In afwijking van hetgeen in deze paragraaf is bepaald kan het college regels stellen omtrent het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst of andere inzamelaars.
17
Raadsbesluit I.40
PARAGRAAF 4. INZAMELING VAN BEDRIJFSAFVALSTOFFEN Artikel 13. Inzameling bedrijfsafvalstoffen door de inzameldienst Het college kan categorieën bedrijfsafvalstoffen aanwijzen die door de inzameldienst worden ingezameld. Artikel 14. Ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst 1. 2.
3.
4.
Het is verboden bedrijfsafvalstoffen aan te bieden aan de inzameldienst. Het verbod geldt niet voor de krachtens artikel 13 aangewezen categorieën bedrijfsafvalstoffen, voor zover degene die gebruik maakt van de inzameling door de inzameldienst voldoet aan de regels die het college stelt voor het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst. Het college kan regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijzen en plaatsen waarop de krachtens artikel 13 aangewezen bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst ter inzameling kunnen worden aangeboden. Het is verboden de krachtens artikel 13 aangewezen bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden in strijd met deze regels.
Artikel 15. Het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst 1. 2.
Het college kan regels stellen voor het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst. Het is verboden bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden in strijd met deze regels.
PARAGRAAF 5. ZWERFAFVAL Artikel 16. Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging 1.
2. 3.
4.
Het is verboden buiten een daarvoor door het college bestemde plaats en buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer een afvalstof, stof of voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins te plaatsen op een wijze die aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen. Het verbod is niet van toepassing op: a. het overeenkomstig deze verordening ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen; b. het thuis composteren van groente-, fruit- en tuinafval; c. voor zover de (afval)stoffen tijdelijk op de weg geraken of worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen dan wel het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet bodembescherming of het Besluit bodemkwaliteit voorziet in de beoogde bescherming van het milieu.
18
Raadsbesluit I.40
Artikel 17. Achterlaten van straatafval 1.
2.
Het is verboden straatafval in de openbare ruimte achter te laten zonder gebruik te maken van de van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen. Het is verboden om andere afvalstoffen dan straatafval achter te laten in daartoe van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen.
Artikel 18. Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen 1. 2.
Het is verboden afvalstoffen of inzamelmiddelen die ter inzameling gereed staan te doorzoeken en te verspreiden. Het is verboden tegen afvalstoffen of inzamelmiddelen, die ter inzameling gereed staan, te stoten, te schoppen, deze omver te werpen of deze anderszins te behandelen waardoor er zwerfafval ontstaat.
Artikel 19. Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren De houder of beheerder van een inrichting waar eet- of drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht: a. een afvalbak, -mand of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek afval kan achterlaten; b. zorg te dragen dat deze afvalbak, -mand of soortgelijk voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die afvalbak, -mand of voorwerp steeds tijdig wordt geledigd; c. zorg te dragen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met de toezicht op de naleving van dit artikel, in de nabijheid van de inrichting achtergebleven afval, voor zover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, wordt opgeruimd. Artikel 20. Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal Degene die in de openbare ruimte reclamebiljetten of dergelijke of ander promotiemateriaal onder het publiek verspreidt, is verplicht deze of de verpakking daarvan terstond op te ruimen of te laten opruimen, indien deze in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen. Artikel 21. Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden 1.
2.
Het is verboden afvalstoffen, stoffen of voorwerpen zodanig te laden, te lossen of te vervoeren of andere werkzaamheden te verrichten dat de weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig kan worden beïnvloed. Indien bij het laden of lossen of vervoeren van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen deze weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig wordt beïnvloed, is degene die genoemde werkzaamheden verricht alsmede diens opdrachtgever verplicht deze weg te reinigen of te laten reinigen: a. direct na het ontstaan van de verontreiniging, indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of beschadiging van het wegdek oplevert;
19
Raadsbesluit I.40
b. c.
direct na beëindiging van de werkzaamheden, indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of beschadiging van het wegdek oplevert; indien de werkzaamheden langer dan een dag duren, elke dag direct na beëindiging van de werkzaamheden.
PARAGRAAF 6. OVERIGE ONDERWERPEN DIE DE VERORDENING AANGAAN Artikel 22. Verbod opslag van afvalstoffen 1.
2. 3.
Het is verboden afvalstoffen op voor het publiek zichtbare plaats in de open lucht en buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer op te slaan of opgeslagen te hebben. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. Het verbod is niet van toepassing op het overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst, andere inzamelaars of de personen of instanties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.
Artikel 23. Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden Het is de eigenaar of kentekenhouder verboden zich te ontdoen van een autowrak, dat afkomstig is van een huishouden, anders dan door afgifte aan inrichtingen, genoemd in artikel 6 van het Besluit Beheer Autowrakken. PARAGRAAF 7. SLOTBEPALINGEN Artikel 24. Strafbepaling Een gedraging in strijd met de volgende artikelen is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 3, Wet op de economische delicten : Strafbepaling Artikel Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18
Onderwerp Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen behoudens aanwijzing Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan anderen Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door anderen dan de gebruikers van percelen Afzonderlijk ter inzameling aanbieden Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen Dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden Ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst Het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging Achterlaten van straatafval Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen
20
Raadsbesluit I.40
Artikel 19 Artikel 20 Artikel 21 Artikel 22 Artikel 23
Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden Verbod opslag van afvalstoffen Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden
Artikel 25. Toezichthouders Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de krachtens artikel 18.4, derde lid, van de wet aangewezen ambtenaren. Artikel 26. Inwerkingtreding 1. 2.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010. Op dat tijdstip worden ingetrokken: de Afvalstoffenverordening van de gemeente Venlo 2004, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo d.d. 15 december 2004; de Afvalstoffenverordening van de gemeente Arcen en Velden 2004, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Arcen en Velden d.d. 7 oktober 2004.
Artikel 27. Overgangsbepaling 1.
2.
3.
4.
5.
6.
Vergunningen verleend krachtens de verordening bedoeld in artikel 26, tweede lid, blijven voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende 2 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht en worden beschouwd als een aanwijzing bedoeld in artikel 2 van deze verordening. Ontheffingen verleend krachtens de verordening bedoeld in artikel 26, tweede lid, blijven voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende 2 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht en worden beschouwd als een ontheffing als bedoeld in deze verordening. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de verordening bedoeld in artikel 26, tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende 2 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning op grond van de verordening bedoeld in artikel 26, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt deze aanvraag beschouwd als een aanvraag tot aanwijzing, als bedoeld in artikel 2 van deze verordening. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een ontheffing op grond van de verordening bedoeld in artikel 26, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt deze aanvraag beschouwd als een aanvraag tot ontheffing, als bedoeld in deze verordening. Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing bedoeld in het eerste lid, dan wel voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 26, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien
21
Raadsbesluit I.40
7.
geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 26, tweede lid. De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 26, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.
Artikel 28. Citeerbepaling Deze verordening wordt aangehaald als “ Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Venlo” .
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
22
Raadsbesluit I.40
TOELICHTING OP DE AFVALSTOFFENVERORDENING ALGEMENE TOELICHTING
De afvalstoffenverordening heeft betrekking op die bepalingen die worden gesteld voor het beheer van huishoudelijke en andere afvalstoffen. Op grond van artikel 10.23 Wm zijn gemeenten verplicht een afvalstoffenverordening vast te stellen in het belang van de bescherming van het milieu. Artikel 10.24 Wm schrijft de verplichte inhoud van de afvalstoffenverordening voor. Artikel 10.25 Wm somt een aantal onderwerpen op die facultatief in de afvalstoffenverordening kunnen worden opgenomen. Overige wetgeving Met betrekking tot de inzameling van afvalstoffen zijn - voor de gemeente en derden - ook andere wetten en verordeningen van belang. Wij noemen de Wet milieubeheer (milieuvergunning), de bouwverordening (bouwvergunning) en de APV (plaatsen voorwerpen op of aan de openbare weg). Paragraaf 1. Paragraaf 2. Paragraaf 3. Paragraaf 4. Paragraaf 5. Paragraaf 6. Paragraaf 7.
Opbouw van de afvalstoffenverordening Algemene bepalingen Inzameling van huishoudelijke afvalstoffen (regels over inzameldienst, andere inzamelaars en de inzamelstructuur;) Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen (regels voor de burger over de aanbieding van huishoudelijke afvalstoffen) Inzameling van bedrijfsafvalstoffen Zwerfafval Overige onderwerpen die de afvalstoffenverordening aangaan Slotbepalingen (strafbaarstelling, toezicht en overgangstermijn)
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING PARAGRAAF 1. ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Definities uit de Wet milieubeheer (Wm) In dit artikel zijn alleen die begripsomschrijvingen opgenomen die specifiek zijn voor deze verordening. Relevante begrippen die al in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen Wm) zijn omschreven, worden, voorzover bij de omschrijving in de wet wordt aangesloten, niet in dit artikel herhaald. Daarbij gaat het om de volgende begrippen. Afvalstoffen
Definities Alle stoffen, preparaten of andere producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende
23
Raadsbesluit I.40
afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Doelmatig beheer van Zodanig beheer van afvalstoffen dat daarbij rekening wordt gehouden afvalstoffen met het geldende afvalbeheersplan, dan wel de voor de vaststelling van het plan geldende bepalingen, dan wel de voorkeursvolgorde aangegeven in artikel 10.4, en de criteria, genoemd in artikel 10.5, eerste lid. Huishoudelijke Afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, behoudens voor afvalstoffen zover het ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen. Bedrijfsafvalstoffen Afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen. Gevaarlijke afvalstoffen Bij ministeriële regeling als zodanig aangewezen afvalstoffen, met inachtneming van ter zake voor Nederland verbindende verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Afvalbeheersplan Het afvalbeheersplan, bedoeld in artikel 10.3 Wm (Nb. LAP 20022012) Afvalstoffenverordening De verordening, bedoeld in artikel 10.23 Wm Beheer van afvalstoffen Inzameling, vervoer, nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen. Nuttige toepassing De handelingen die zijn genoemd in bijlage II B bij richtlijn nr. 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen. Verwijdering De handelingen die zijn genoemd in bijlage II A bij richtlijn nr. 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen.
Grof huishoudelijk afval Het begrip huishoudelijke afvalstoffen omvat ook grof huishoudelijk afval. Onder grof huisafval worden verstaan "huishoudelijke afvalstoffen die te groot en te zwaar zijn om op dezelfde wijze als de andere huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst te worden aangeboden". Straatafval, zwerfafval en illegale dumping De Wet milieubeheer voorziet niet in een definitie van het begrip zwerfafval. Dit heeft te maken met het feit dat het begrip in de praktijk weinig problemen oplevert, terwijl een juridisch sluitende definitie moeilijk te geven is. In het Landelijk Afvalbeheersplan (LAP) is wel een definitie opgenomen: "Zwerfafval is afval dat door mensen bewust of onbewust is weggegooid of achtergelaten op plaatsen die daar niet voor bestemd zijn of door indirect toedoen of nalatigheid van mensen op zulke plaatsen terecht is gekomen. Dit afval bestaat voornamelijk uit verpakkingsmateriaal van consumpties (blikjes, flesjes, wikkels, patatbakjes), sigarettenpeuken, kauwgomresten en allerhande gebruiksgoederen als kranten, folders en tissues."
24
Raadsbesluit I.40
Het verschil tussen straatafval en zwerfafval is dat straatafval, dat niet in een prullenmand wordt achtergelaten, maar in de openbare ruimte terecht komt, zwerfafval wordt. Onder zwerfafval wordt ook niet verstaan illegale dumping van afval. In tegenstelling tot bij zwerfafval, gaat het bij illegale dumping niet om een of enkele restanten van consumptie, maar om grotere hoeveelheden afval (bijvoorbeeld met een volume van ten minste en plastic tas). Bovendien gaat het niet om afval dat uit nalatigheid of gemakzucht wordt achtergelaten of weggegooid. De ontdoener kiest er namelijk zeer bewust voor om het afval niet via de daarvoor geëigende manier af te voeren, maar om het onbeheerd achter te laten in de openbare ruimte. Het kan zowel huishoudelijk als bedrijfsafval zijn. Veel voorkomend illegaal gedumpt afval is huisvuil, tuinafval, fietswrakken, accu’ s, meubilair en autobanden. Ook het bijplaatsen van afval bij inzamelvoorzieningen valt onder illegale dumping. b. Inzamelen Het begrip "inzamelen" is gedefinieerd om uitdrukkelijk vast te leggen dat er sprake is van een brede omschrijving. Hiervoor is gekozen om recht te doen aan het feit dat een gemeentelijke inzamelstructuur steeds meer bestaat uit zowel haal- als brengvoorzieningen op verschillende niveaus. Bovendien maakt een bredere omschrijving van het begrip inzamelen de veelheid van termen uit de vorige modelbepalingen ("aan te bieden of over te dragen", "achterlaten", etc.) overbodig. Wel is een ondergrens aangebracht: voordat sprake kan zijn van inzamelen, dienen de afvalstoffen ter inzameling te worden aangeboden. Voor de omschrijving van het begrip "ter inzameling aanbieden" geldt dezelfde brede invulling met betrekking tot haal- en brengvoorzieningen, nu van de kant van degene die zich van afval wenst te ontdoen. h. Gebruiker van een perceel De omschrijving "gebruiker van een perceel" sluit aan bij de begripsomschrijving in de VNG-modelverordening reinigingsheffingen. Deze is opgenomen om te kunnen bepalen dat alleen diegenen die in de gemeente betalen voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen, gebruik mogen maken van de inzamelstructuur (zie de toelichting bij artikel 8) en de aangewezen inzameldienst. PARAGRAAF 2. INZAMELING VAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN Artikel 2. Aanwijzing inzameldienst en andere inzamelaars
Eerste lid: De aanwijzing van de inzameldienst bij uitvoeringsbesluit De gemeente is op basis van artikel 10.24, eerste lid, onder a, Wm verplicht bij of krachtens de verordening een inzameldienst aan te wijzen voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. Hoewel de inzameldienst ook direct in de verordening kan worden aangewezen, is er in de modelverordening voor gekozen de aanwijzing in het uitvoeringsbesluit [10] op te nemen. Indien de inzameldienst
25
Raadsbesluit I.40
wordt gewijzigd hoeft slechts het besluit te worden aangepast en niet de hele verordening. Tweede lid: De aanwijzing van andere inzamelaars De brede grondslag van de afvalstoffenverordening ten aanzien van huishoudelijk afval is vastgelegd in artikel 10.24, tweede lid, Wm. Op basis hiervan kunnen regels worden gesteld voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen. Zoals de Memorie van Toelichting stelt, gaat het hierbij vooral om de inzameling van bestanddelen van het huishoudelijk afval door anderen dan de inzameldienst. Tweede lid: Detaillisten/reparatiebedrijven De aanwijzing op grond van het tweede lid van dit artikel kan ook worden gebruikt om detaillisten die bijvoorbeeld batterijen van particulieren inzamelen, op hun verzoek aan te merken als inzamelpunt. In het kader van de aanwijzing als inzamelpunt kunnen nadere afspraken worden gemaakt met de inzamelende persoon of instantie over bijvoorbeeld de wijze van inzameling, opslag en de afgifte aan de gemeente, monitoring, etc. Indien detaillisten en/of reparatiebedrijven in een AMvB, of ministeriële regeling zijn aangewezen als inzamelende instantie is de gemeente niet bevoegd daarover nadere regels te stellen. Dit betekent dat detaillisten en/of reparatiebedrijven geen aanwijzing van de gemeente nodig hebben om huishoudelijke apparaten in te nemen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur. Europese aanbesteding Wanneer een gemeentelijke overheid een opdracht te vergeven heeft, kan zij in aanraking komen met aanbestedingsregelgeving (zowel Europees als nationaal). De belangrijkste wetgeving op het gebied van aanbesteden wordt gevormd door de twee Europese aanbestedingsrichtlijnen: de richtlijn voor werken, leveringen en diensten [11] in de richtlijn voor de nutsectoren water, energie, transport en posterijen. [12] Deze richtlijnen zijn geïmplementeerd in het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten (Boa) en het Besluit aanbestedingen speciale sectoren (Bass). Aanbesteden betreft een vorm van inkopen. De Europese aanbestedingsrichtlijnen zijn onder andere opgesteld om binnen de Europese Unie en ten behoeve van het tot stand komen van een interne markt, de vrije, eerlijke concurrentie te stimuleren. Daarnaast zou een goede toepassing van de richtlijnen opdrachtgevers moeten brengen tot een professioneler inkoopproces, waarbij integriteit van het bestuur, transparantie en het verkrijgen van het beste product tegen de voordeligste prijs (besparingen én efficiëntie derhalve) hoog in het vaandel staan. In de praktijk betekent toepassing van de richtlijnen, dat - voordat gemeenten contracten sluiten voor de uitvoering van (bouw)werken, voor leveringen of voor dienstverlening aan de gemeente - moet worden bekeken of de desbetreffende opdracht volgens een Europese procedure dient te worden aanbesteed.
26
Raadsbesluit I.40
De Europese aanbestedingsregels kunnen bij het inzamelen van afval in een gemeente van toepassing zijn op de aanschaf van middelen zoals (ondergrondse) afvalcontainers, inzamelvoertuigen en minicontainers. Ook het uitbesteden aan de inzameldienst dient in vrijwel alle gevallen Europees te gebeuren. Uitzondering hierop is de inzameldienst die volledig eigendom is van de overheid (of in volledig eigendom van meerdere overheden). Volgens de Europese aanbestedingsregels moet er bij een aanbesteding een medecontractant zijn die juridisch wordt onderscheiden van de aanbestedende dienst. Deze ontbreekt wanneer de aanbestedende dienst de dienst zelf verricht, bijvoorbeeld wanneer een gemeente een eigen interne dienst bepaalde opdrachten geeft. In een dergelijk geval is er sprake van inbesteden. De aanbestedingsregels zijn dan niet van toepassing en de gemeente kan de interne dienst de opdracht zonder meer gunnen. Inbesteden is slechts mogelijk onder zeer strikte voorwaarden, die nader zijn uitgewerkt in de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie. [13] Voor overige vragen over aanbesteden wordt verwezen naar de website van Europa Decentraal: www.europadecentraal.nl. Derde lid: Voorschriften en beperkingen De tekst van dit artikel sluit aan bij artikel 1.4 model-APV: Voorschriften en beperkingen. Deze voorschriften en beperkingen worden vervolgens nader gespecificeerd in het uitvoeringsbesluit. De voorschriften en beperkingen kunnen voortvloeien uit het gemeentelijk afvalbeleidsplan. Belang van de bescherming van het milieu De gemeenteraad stelt op grond van artikel 10.23, eerste lid, Wm in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast. De voorschriften of beperkingen die krachtens de afvalstoffenverordening aan de inzameling kunnen worden verbonden, beogen dus het belang van het milieu te beschermen. De memorie van toelichting zegt over Wet milieubeheer, art. 10.23, eerste lid nog het volgende: "De gemeenten zijn gehouden om een afvalstoffenverordening vast te stellen. De regels worden vastgesteld in het belang van het milieu. Dat is ruimer dan de doelmatige verwijdering van afvalstoffen. Ook regels die beogen de milieuaspecten van handelingen met afvalstoffen te beperken, zijn daardoor mogelijk. Men denke aan een verbod om ter voorkoming van (geluids-)overlast afvalstoffen in te zamelen voor zeven uur ’ s ochtends." Artikel 3. Afzonderlijke inzameling
Eerste lid: Landelijk afvalbeheersplan Artikel 10.14 Wm bepaalt dat bestuursorganen, bij de uitoefening van hun bevoegdheid met betrekking tot afvalstoffen, rekening dienen te houden met het geldende afvalbeheersplan. Hieruit volgt dat bij het vaststellen of wijzigen van de afvalstoffenverordening rekening dient te worden gehouden met het LAP. In de
27
Raadsbesluit I.40
opsomming in het eerste lid van dit artikel is daarom aangesloten bij het Landelijk afvalbeheersplan (LAP). Het LAP benoemt in hoofdstuk 14 van deel 1 Beleidskader de volgende door de consument te scheiden afvalstoffen: groente-, fruit- en tuinafval, papier en karton, glas, textiel, elektrische en elektronische apparatuur, klein chemisch afval, en componenten van grof huishoudelijk afval (grof tuinafval, huishoudelijk bouw- en sloopafval, waaronder verduurzaamd hout). Als gevolg van de raamovereenkomst verpakkingen zal in het LAP-2 een zorgplicht voor gemeenten voor de inzameling van kunststofverpakkingen worden opgenomen. Deze modelverordening houdt met deze wijziging van het LAP al rekening. Indien er gekozen wordt voor inzameling en nascheiding dan komt sub e te vervallen. Eerste lid: Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur en Besluit Beheer Batterijen Ten slotte verplichten de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur en het Besluit Beheer Batterijen gemeenten tot de gescheiden inzameling van elektrische en elektronische apparatuur respectievelijk batterijen, afkomstig van huishoudens. Eerste lid: Aanvulling lijst met andere categorieën De lijst genoemd in artikel 3 kan naar behoefte met andere categorieën worden uitgebreid. De grondslag hiervoor is te vinden in artikel 10.21, derde lid, Wm, waarin gesteld wordt dat de raad kan besluiten tot het afzonderlijk inzamelen van andere bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld ijzer of autobanden. Eerste lid: Afstemming met artikel 9 Afzonderlijk ter inzameling aanbieden In artikel 9 is een verbod opgenomen om opgesomde categorieën anders dan afzonderlijk ter inzameling aan te bieden. Eerste lid, sub a: GFT-afval Artikel 10.21, tweede lid, Wm verplicht gemeenten in ieder geval tot de afzonderlijke inzameling van groente-, fruit- en tuinafval (GFT-afval). Het Landelijk afvalbeheersplan (LAP) gaat er in ieder geval van uit dat GFT-afval apart wordt ingezameld. Ook het ministerie van VROM houdt vast aan een verplichte GFTinzameling. Desondanks is afwijking van deze verplichting mogelijk in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen, bijvoorbeeld om redenen van de GFT-kwaliteit, kostenniveau of de milieuhygiëne. Op grond van artikel 10.26, eerste lid, onder c, Wm kan bij verordening worden bepaald dat in een deel van het grondgebied geen huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld.
28
Raadsbesluit I.40
Zie voor de vrijstellingsmogelijkheden voor het inzamelen van GFT-afval tevens § 2.3.2.
29
Raadsbesluit I.40
Eerste lid, sub f: Uitspraak Raad van State over textiel Textiel is een afvalstof in de zin van artikel 1.1, eerste lid , Wm. Dit blijkt uit een uitspraak (voorlopige voorziening) van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS 28 januari 2003, 200206958/1). Het Intergemeentelijk Orgaan Rivierenland (IOR) had een inzamelvergunning voor textiel verleend aan een charitatieve instelling. Het bestuur van het IOR besloot uit oogpunt van doelmatigheid de inzameling van textiel zelf ter hand te nemen en de samenwerking met de charitatieve instelling te beëindigen. In een voorlopige voorziening bij de Raad van State werd door de instelling betoogd dat er geen sprake was van een afvalstof, omdat het textiel met het oogmerk op hergebruik werd ingeleverd en ingezameld. De Raad van State oordeelde echter anders. Het ingezamelde textiel (draagbare en niet-draagbare kleding, lakens, dekens, grote lappen stof en gordijnen) is aan te merken als een huishoudelijke afvalstof, omdat de aangeboden kleding kennelijk ongesorteerd wordt aangeboden en daarom nog een sorteerbewerking moet ondergaan. Een deel van de ingezamelde textiel kan namelijk gebruikt worden overeenkomstig de oorspronkelijke bestemming, een deel is slechts geschikt voor een ander gebruik en een deel is onbruikbaar. De Raad van State verwijst ook naar een uitspraak van het Hof van Justitie, waarin werd geoordeeld dat het toepassingsgebied van het begrip afvalstof afhangt van de term "zich ontdoen van". In de genoemde feiten ligt volgens de Raad van State een aanwijzing besloten dat de huishoudens zich van het textiel hebben willen ontdoen, voornemens zijn zich daarvan te ontdoen of zich daarvan moeten ontdoen. De inzameling is daarom primair een verantwoordelijkheid van de lokale gemeente. De genoemde uitspraak betreft een voorlopige voorziening. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de voorgestelde lijn echter voortgezet in latere uitspraken; zie bijvoorbeeld ABRS 17 december 2003, JM 2004/41, 200302669/1 en ABRS 24 februari 2006, LJN: AV2954, 200600642/1. Voor de afvalstoffenverordening heeft de uitspraak van de Raad van State de volgende consequentie. Het is niet aannemelijk dat een burger zijn textiel gesorteerd kan aanbieden. Immers deze kan niet weten voor welke bestemming hij bijvoorbeeld lappen of kleren aanbiedt (hergebruik, poetslap of onbruikbaar). Een sorteerbewerking lijkt hierdoor altijd noodzakelijk. Gesteld kan worden dat de gemeente op grond van artikel 10.21 Wm een zorgplicht heeft voor de inzameling van textiel. Dat betekent overigens niet dat de gemeente deze inzameling zelf ter hand moet nemen. De gemeente kan op grond van artikel 2, tweede lid, van deze afvalstoffenverordening besluiten andere inzamelaars dan de inzameldienst aan te wijzen die met de inzameling van textiel zijn belast. Uitvoeringsbesluit op grond van het tweede lid
30
Raadsbesluit I.40
Het vastleggen van een omschrijving van de verschillende categorieën huishoudelijke afvalstoffen is van belang om te kunnen ingrijpen bij vervuiling van de fracties vanwege verkeerd aanbiedgedrag. Een te zeer vervuilde fractie kan leiden tot kostentoerekening voor de verwijdering door de be- of verwerker aan de gemeente, en in het uiterste geval tot weigering van de ingezamelde fractie. Het verdient in dat verband aanbeveling om in het besluit ook een "welles-nietes"lijst op te nemen, waarin is aangegeven welke componenten de betreffende afvalcategorie omvat en welke daartoe juist niet behoren (zie bijvoorbeeld de welles-nietes-lijsten in de VNG-handreiking Gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen en in het GFT-boekje van het voormalige Afval Overleg Orgaan). Artikel 4. Inzamelmiddelen en -voorzieningen
Eerste lid In dit artikel worden de niveaus van inzameling aangegeven. Hiermee wordt recht gedaan aan de vervaging van het onderscheid tussen huis-aan-huisinzameling en inzameling via brengvoorzieningen op verschillende niveaus. Eerste lid, onder a: Inzameling bij elk perceel (haalsysteem) Op grond van artikel 10.21, eerste lid, Wm is de gemeente verplicht tot het wekelijks inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel. Op grond van artikel 10.21, tweede lid, Wm wordt daarbij in ieder geval groente-, fruit- en tuinafval afzonderlijk ingezameld, tenzij daar in het kader van doelmatig beheer van mag worden afgeweken (zie de toelichting op artikel 3 van deze verordening). De inzameling bij elk perceel is individueel en vindt plaats bij elke woning via een haalsysteem. De bewoners maken gebruik van individuele inzamelmiddelen, zoals vuilniszakken of minicontainers. Eerste lid, onder a: Inzameling bij hoogbouw Voor het bewaren en aanbieden van huishoudelijk afval kan van gemeentewege eventueel een bewaar- of inzamelmiddel worden verstrekt. De inzamelmiddelen worden buitengezet op de dag van inzameling. Bij hoogbouw kunnen inpandige inzamelvoorzieningen worden getroffen, zoals stortkokers of containers. Benadrukt moet worden dat een of meer inzamelvoorzieningen bij één flat, moet worden gezien als inzameling bij elk perceel. Eerste lid, onder b: Inzameling nabij elk perceel (brengsysteem) In afwijking van artikel 10.21 Wm kan de raad op grond van artikel 10.26 eerste lid, onder a, Wm bij verordening besluiten dat - in plaats van bij elk perceel - nabij elk perceel wordt ingezameld. Zoals reeds in § 2.3.1 uiteengezet is, in het kader van het VROM-project "herijking regelgeving" (Kamerstukken II, 2003/04, 29 200 XI, nr 7), voorgesteld de Regeling voorwaarden inzamelen huishoudelijke afvalstoffen
31
Raadsbesluit I.40
nabij elk perceel in te trekken. Uit het oogpunt van decentralisatie is het dan niet noodzakelijk om te bepalen binnen welke maximale afstand van de perceelgrens de gemeente moet zorgdragen voor de inzameling van huishoudelijk afval, indien het inzameling nabij elk perceel betreft. De gemeente heeft hierin haar eigen beleidsvrijheid. Indien het wetsvoorstel, dat eind 2007 naar de Raad van State is gestuurd, doorgang zal vinden, zal de regeling vervallen en krijgen gemeenten de vrijheid om invulling te geven aan de inzameling nabij elk perceel. Gemeenten kunnen ervoor kiezen om de criteria uit de ministeriele regeling te blijven gebruiken of gezien hun eigen specifieke omstandigheden andere criteria vastleggen. Deze wetswijziging is op 25 november 2008 gepubliceerd in het Staatsblad, waardoor deze op 26 november 2008 in werking is getreden. De Tweede Kamer heeft op 30 september 2008 met dit wetsvoorstel ingestemd. Voor de inzameling nabij elk perceel wordt gebruik gemaakt van collectieve inzamelmiddelen, dit zijn brengsystemen waar een groep huishoudens gezamenlijk gebruik van maakt. Huishoudelijk afval wordt dus niet bij elk perceel bij elke woning - opgehaald, maar vanaf een centraal punt bij voor meerdere huishoudens gezamenlijk. De huishoudens beschikken over individuele bewaarmiddelen en moeten deze brengen naar de plaats waar het collectieve inzamelmiddel staat opgesteld. Inzameling nabij elk perceel: clusterplaatsen en inzamelvoorzieningen Inzameling nabij elk perceel plaatsvinden via clusterplaatsen en via inzamelcontainers nabij elk perceel. Een inzamelcontainer kan boven- of ondergronds zijn. Een clusterplaats is een plaats waar de burger het inzamelmiddel op de dag van ophalen naar toe brengt. Voorbeelden van clusterplaatsen zijn: een parkje, een pleintje, een parkeerplaats waar op de dag van inzameling niet mag worden geparkeerd of een centrale plaats op de stoep. Voor beide vormen van collectieve inzameling geldt dat de inzameling laagdrempelig moet zijn. Voor de clusterplaats geldt dat dit het geval is als de afstand tussen perceel en clusterplaats niet meer is dan 75 meter, waarbij de raad in bijzondere gevallen maximaal 125 meter kan toestaan. Voor de inzamelvoorzieningen geldt hetzelfde, echter aangevuld met een aantal extra eisen. Deze eisen zijn: de inzamelvoorziening is voor een ieder goed bereikbaar en toegankelijk, de afvalstoffen kunnen eenvoudig worden achtergelaten en er wordt tussen clusterplaatsen en overige inzamelwijzen nabij elk perceel (de zogenaamde inzamelvoorzieningen) gelegenheid gegeven om ten minste 12 aaneengesloten uren per week huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden. Handreiking inzamelen bij/nabij elk perceel
32
Raadsbesluit I.40
Naar aanleiding van deze regeling heeft de VNG de "Handreiking inzamelen bij/nabij elk perceel" opgesteld, die in 1999 verschenen is (ISBN 90 322 7344 2). Deze handreiking gaat in op de keuze tussen bij en nabij elk perceel inzamelen en beoogt het bieden van een afwegingskader van alle lokale belangen. Uitgegaan wordt van een gelijkwaardigheid van beide inzamelwijzen. Eerste lid, onder c: Inzamelvoorziening op wijkniveau Bij inzamelvoorzieningen op wijkniveau kan in de eerste plaats worden gedacht aan glasbakken, textielbakken, en dergelijke. Dit zijn permanent aanwezige voorzieningen. De voorzieningen op wijkniveau kunnen ook mobiel of niet permanent aanwezig zijn. Voorbeelden van dergelijke mobiele voorzieningen zijn de chemokar en "afvaleilanden" die gedurende een bepaalde periode in de wijk aanwezig zijn. Het gebruik van de wijkvoorzieningen is niet beperkt tot de gebruikers van een bepaalde groep percelen. In het belang van de doelmatige verwijdering van kca, glas, oud papier en karton en textiel kan de gemeente bepalen dat dit afval dient te worden gebracht naar een door de gemeente aangewezen plaats. Uitvoeringsbesluit op grond van het tweede lid Het college kan bij uitvoeringsbesluit voor iedere gebruiker van een perceel per categorie huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen via welk(e) inzamelmiddel of voorziening wordt ingezameld. De inzamelmiddelen kunnen van gemeentewege worden verstrekt of geplaatst, of moeten door de burger zelf worden aangeschaft. Bij dit uitvoeringsbesluit kan worden gedacht aan een overzicht van de gemeente, waarop is aangegeven waar ingezameld wordt via inzamelmiddelen voor de gebruiker van een perceel, dan wel via inzamelvoorzieningen voor een groep gebruikers van percelen. Wat betreft de inzamelvoorzieningen op wijkniveau (zoals glasbakken) en de brengdepots kan eventueel worden volstaan met het aanwijzen van de categorie van huishoudelijk afval waarvoor de voorziening is bestemd (dit kan bijvoorbeeld door het aanbrengen van een pictogram op de container). Het opstellen van een dergelijk overzicht is bewerkelijker naarmate de variatie in inzamelmiddelen en -voorzieningen tussen gebruikers groter is. Specifieke aanwijzing van de groep gebruikers van percelen die hun afvalstoffen via een bepaalde inzamelvoorziening mogen (of moeten) aanbieden, kan van belang zijn om tegen te gaan dat ook inwoners uit andere delen van de gemeente gebruik maken van de inzamelvoorziening, met als gevolg bijvoorbeeld een (vroegtijdig) overvolle container. Het aanwijzen van een groep gebruikers is noodzakelijk indien de afvalstoffenheffing binnen de gemeente wordt gedifferentieerd naar het aanbod van afval. Eisen aan het inzamelmiddel
33
Raadsbesluit I.40
Wanneer het inzamelmiddel niet door de gemeente wordt verstrekt, kan worden vereist dat het inzamelmiddel aan bepaalde normen voldoet. Ook kan via deze bepaling worden geregeld dat alleen huisvuilzakken met een gepatenteerde gemeentelijke opdruk mogen worden gebruikt indien wordt gewerkt met een systeem van dure zakken als vorm van tariefdifferentiatie. Voor bepaalde categorieën huishoudelijke afvalstoffen (bijvoorbeeld asbest) kunnen specifieke eisen aan het inzamelmiddel worden gesteld.
34
Raadsbesluit I.40
Artikel 5. Frequentie van inzamelen
Wekelijkse inzamelfrequentie De gemeentelijke zorgplicht voor de inzameling van huishoudelijk afval en groente, fruit- en tuinafval bij elk perceel is op grond van artikel 10.21, eerste lid, respectievelijk tweede lid, Wm gesteld op ten minste eenmaal per week. Artikel 10.21, eerste lid, Wm bepaalt dat de gemeente, al dan niet in samenwerking met andere gemeenten, er voor zorg draagt dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan. Op grond van artikel 10.21, tweede lid, Wm wordt daarbij in ieder geval groente-, fruit- en tuinafval afzonderlijk ingezameld. De wekelijkse inzamelplicht bij elk perceel geldt uitdrukkelijk niet voor grove huishoudelijke afvalstoffen (zie ook artikel 10.21, eerste lid, Wm). Wel geldt voor deze categorie huishoudelijke afvalstoffen op grond van artikel 10.22, eerste lid, onder a en b, Wm een zorgplicht. Eerste lid Het eerste lid is een uitwerking van artikel 10.26, eerste lid, onder b, Wm, dat de mogelijkheid biedt om af te wijken van de wekelijkse inzamelfrequentie van huishoudelijk afval en groente-, fruit- en tuinafval. Huishoudelijke afvalstoffen mogen - in het belang van een doelmatig beheer - worden ingezameld met een bij de verordening aangegeven regelmaat. In dit lid is vastgelegd met welke frequentie de huishoudelijke afvalstoffen bij elk perceel worden ingezameld. Indien de raad besluit tot afwijking van de wekelijkse inzamelfrequentie, is de raad verplicht om de inspraakverordening toe te passen (zie artikel 10.26, tweede lid, Wm). Tweede lid Het tweede lid is een uitwerking van artikel 10.26, eerste lid, onder a, Wm, dat de mogelijkheid biedt om - in het belang van een doelmatig beheer - huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel in te zamelen. Zie voor een uitgebreide toelichting voor de inzameling nabij elk perceel de toelichting onder artikel 4. Op grond van het tweede lid wordt de frequentie van inzameling van huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel geregeld. Dit is vooral van belang voor de zogenaamde clusterplaatsen. Derde en vierde lid Het derde en vierde lid regelt hetzelfde als het eerste en tweede lid, maar dan voor groente-, fruit- en tuinafval. Indien wordt besloten GFT-afval in een deel van de
35
Raadsbesluit I.40
gemeente niet gescheiden in te zamelen, dient dit in het uitvoeringsbesluit behorende bij het vierde lid geregeld te worden. Vijfde lid Het college kan op basis van het vijfde lid de frequentie van inzameling bij elk perceel bepalen van andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen dan huishoudelijk restafval en groente-, fruit- en tuinafval. Dit artikel heeft alleen betrekking op de categorieën huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk bij elk perceel worden ingezameld en is beperkt tot het regelen van de frequentie van inzamelen. De dagen en tijden waarop huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden, kunnen worden geregeld op basis van artikel 11 van deze verordening. Verplichting gemeente bij afwijking van de inzamelfrequentie genoemd in artikel 10.21 Wm Indien de gemeente op grond van artikel 10.26 onder a, b en c, Wm bij verordening afwijkt van de inzamelfrequentie genoemd in artikel 10.21 Wm, is zij op grond van artikel 10.27 Wm verplicht om op ten minste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeente of binnen de gemeenten waarmee wordt samengewerkt, in voldoende mate gelegenheid te bieden om huishoudelijke afvalstoffen achter te laten. Artikel 6. Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen behoudens aanwijzing
De inzameling Gemeenten zijn belast met de zorgplicht voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. Zij hebben daarmee ook het recht om te bepalen dat het verboden is aan andere dan de door het college aangewezen inzameldienst en instanties om huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen. Tweede lid In dit kader is de brede omschrijving die in artikel 1 is gegeven van het begrip inzamelen van belang. Ook het innemen van huishoudelijke afvalstoffen in de winkel valt hieronder. Wanneer de gemeente deze serviceverlening op prijs stelt, kunnen de betreffende winkels op grond van artikel 2, tweede lid, door het college worden aangewezen als inzamelende persoon of instantie. Derde lid Het derde lid is nodig omdat het inzamelverbod behoudens aanwijzing niet mag gelden voor personen of instanties die bij AMvB of ministeriële regeling in het kader van producentenverantwoordelijkheid een inzamelplicht hebben gekregen.
36
Raadsbesluit I.40
PARAGRAAF 3. TER INZAMELING AANBIEDEN VAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN Artikel 7. Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan anderen
Burgers mogen hun afvalstoffen alleen aanbieden aan de krachtens in het eerste lid van artikel 2 aangewezen inzameldienst, andere inzamelaars die zijn aangewezen krachtens het tweede lid van artikel 2 en personen of instanties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij AMvB of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben (zie de toelichting bij artikel 2 en artikel 6). In dit geval mag de burger zijn huishoudelijke afvalstoffen, zoals elektrische en elektronische apparatuur, ook aan deze personen of instanties aanbieden. Artikel 8. Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door anderen dan de gebruikers van percelen
Dit artikel bepaalt dat alleen diegenen die binnen de gemeente afvalstoffenheffing betalen, huishoudelijke afvalstoffen mogen aanbieden. Achtergrond van dit artikel is de toename in het illegaal aanbieden van afvalstoffen door inwoners van andere gemeenten (afvaltoerisme) of door bedrijven van binnen en buiten de eigen gemeente, die op deze manier de kosten van de verwijdering van hun afvalstoffen willen ontlopen. Een aantal gemeenten heeft een apart artikel in hun afvalstoffenverordening opgenomen om afvaltoerisme tegen te gaan. Deze zou als volgt kunnen luiden: "Het is aan personen, die geen woon- of verblijfplaats in de gemeente ... hebben, verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden of achter te laten." De keuze voor de formulering "anderen dan de gebruikers van ..." is gekoppeld aan de Verordening reinigingsrechten. Overigens is het natuurlijk niet de bedoeling om te verbieden dat degene die de heffing betaalt zijn afvalstoffen door iemand anders laat aanbieden namens hem. Recreatiewoningen Geldt er een zorgplicht voor de gemeente voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen bij recreatiewoningen? Er zijn twee situaties mogelijk. In de eerste plaats kan een recreatiewoning deel uitmaken van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Er is sprake van een inrichting zodra er een technische, organisatorische of functionele samenhang is. Dit is bijvoorbeeld zo wanneer het gaat om een recreatiepark of als er voor de recreatiewoningen veel gezamenlijk is geregeld. Bij recreatiewoningen die vaak worden verhuurd is gauw sprake van een organisatorische samenhang. Indien er gezamenlijke technische voorzieningen zijn (bijvoorbeeld gastanks of warmwatervoorzieningen) is er ook al gauw sprake van een inrichting. Vrijkomend afval moet dan worden gezien als bedrijfsafval. De verantwoordelijkheid voor de verwijdering van bedrijfsafval ligt in dat geval bij de
37
Raadsbesluit I.40
houder van de inrichting. De regels die hiervoor gelden, staan in het Activiteitenbesluit. Maken de recreatiewoningen geen onderdeel uit van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, dan is het vrijkomende afval huishoudelijk afval. Van belang is vervolgens de vraag of er op het perceel geregeld huishoudelijke afvalstoffen vrijkomen. Artikel 10.21, eerste lid, Wm verklaart de zorgplicht van de gemeente namelijk van toepassing indien er op een perceel geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. Daartegenover staat dat de gemeente in dat geval ook een afvalstoffenheffing kan heffen. Omgekeerd geldt ook hetzelfde. Ontstaan er op een perceel niet geregeld huishoudelijke afvalstoffen, dan geldt de zorgplicht van de gemeente niet en kan eveneens geen afvalstoffenheffing worden geheven. In sommige gevallen kan de inzameling van huishoudelijk afval niet doelmatig zijn, bijvoorbeeld wanneer de recreatiewoningen vrijwel onbereikbaar zijn. In dat geval kan de raad op grond van artikel 10.26, eerste lid, onder b en c, Wm beslissen dat op een deel van het grondgebied niet of met een andere regelmaat wordt ingezameld (zie ook artikel 10.26, tweede en derde lid, Wm en artikel 10.27 Wm). Artikel 9. Afzonderlijk ter inzameling aanbieden
GFT-afval Afwijking van de wettelijke inzamelplicht van groente-, fruit- en tuinafval is mogelijk in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen, bijvoorbeeld om redenen van de GFT-kwaliteit, kostenniveau of de milieuhygiëne. Op grond van artikel 10.26, eerste lid, onder c, Wm kan bij verordening worden bepaald dat in een deel van het grondgebied geen huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld. In dit geval is de inspraakverordening van toepassing en stelt het college de inspecteur op de hoogte van het voornemen. Zie ook de toelichting op artikel 3. Afstemming met artikel 3: Afzonderlijke inzameling In artikel 3 is een opsomming opgenomen van de categorieën huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk worden ingezameld. Artikel 9 houdt een verbod in voor de burger. Ongeadresseerd reclamedrukwerk Om het afzonderlijk ter inzameling aanbieden van oud papier te bevorderen, hebben een aantal gemeenten hierover een artikel in hun afvalstoffenverordening opgenomen. Een voorbeeld hiervan: "Het is verboden ongeadresseerd reclamedrukwerk te bezorgen of te laten bezorgen bij een woning, bedrijf of woonschip, indien de bewoner ervan of gebruiker ervan duidelijk kenbaar heeft gemaakt (op een door het college vastgestelde wijze) geen prijs te stellen op het ontvangen van ongeadresseerd reclamedrukwerk."
38
Raadsbesluit I.40
Vierde lid Het vierde lid is nodig, omdat het verbod op het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst of andere inzamelaars niet mag gelden voor het aanbieden van afval aan personen of instanties die bij AMvB of ministeriële regeling in het kader van producentenverantwoordelijkheid een inzamelplicht hebben gekregen. Artikel 10. Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen
Wettelijke plicht brengdepots Op grond van artikel 10.27 Wm is een gemeente in een aantal gevallen verplicht om op tenminste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeente (of binnen de gemeenten waarmee wordt samengewerkt) een brengdepot te realiseren. Het gaat om de gevallen waarin de raad op grond van artikel 10.26, eerste lid, onder a, b en c, Wm afwijkt van artikel 10.21 Wm: inzameling nabij elk perceel, inzameling met een bij verordening aangegeven regelmaat en uitsluiting van inzameling op een deel van het grondgebied van de gemeente. Eerste lid Het eerste lid betreft het verbod om huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het aangewezen inzamelmiddel of de inzamelvoorziening. Bij inzamelmiddelen voor de gebruiker van een perceel kan worden gedacht aan vaste inzamelmiddelen, zoals minicontainers, afvalemmers, kratjes, kca-boxen en dergelijke, maar ook aan huisvuilzakken of plastic folie waarin asbesthoudend afval moet worden verpakt. De inzamelmiddelen kunnen al dan niet van gemeentewege worden verstrekt. Tweede lid Het tweede lid betreft het verbod om categorieën huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het aangewezen inzamelmiddel of de aangewezen inzamelvoorziening. Vijfde lid De mogelijkheid om huishoudelijke afvalstoffen te kunnen aanbieden zonder inzamelmiddel of -voorziening (bij het perceel of op een ander inzamelniveau) is vooral van belang voor grof huisvuil of grof tuinafval.
39
Raadsbesluit I.40
Uitvoeringsbesluiten Artikel 10 biedt de basis tot het stellen van diverse regels die relevant zijn voor het inzamelen van huishoudelijk afval. Deze regels kunnen bijv. betrekking hebben op: maximale gewicht maximaal aantal aan te bieden inzamelmiddelen voorwaarden voor gebruik van inzamelmiddelen eisen aan inzamelmiddel regels voor het gebruik van inzamelvoorzieningen op wijkniveau regels ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen bij het
brengdepot op lokaal of regionaal niveau
In het onderstaande wordt (niet uitputtend) aangegeven welke regels door het college kunnen worden gesteld. Uitvoeringsbesluiten Derde lid: Voorwaarden waaronder het inzamelmiddel wordt verstrekt Op grond van dit lid kan het college regels stellen over voorwaarden waaronder het inzamelmiddel wordt verstrekt. Gedacht kan worden aan de juridische basis van de verstrekking (bijvoorbeeld bruikleenovereenkomst), regels in geval van verhuizing van een gebruiker van een perceel, aansprakelijkheid voor de schade of verdwijning van het verstrekte inzamelmiddel. Derde lid: Gebruik en reiniging van het verstrekte inzamelmiddel Met betrekking tot het gebruik van vaste inzamelmiddelen kunnen bijvoorbeeld regels worden gesteld rond het aanbrengen van veranderingen aan de container. Dit kan in het bijzonder relevant zijn wanneer de gemeente ook met herkenningssystemen voor individuele containers werkt. Daarnaast kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een verbod op het deponeren van hete vloeistoffen in de container. Bepaald kan worden dat het inzamelmiddel in het belang van de doelmatige verwijdering (voorkomen dat afval in de container blijft plakken) regelmatig wordt gereinigd. De burger kan dit eventueel uitbesteden, maar blijft zelf verantwoordelijk voor de naleving van de regels gesteld krachtens de verordening Vierde lid: Plaats van aanbieden Bepaald kan worden dat het inzamelmiddel op de krachtens artikel 11 vastgestelde inzameldag langs de inzamelroute op de weg kan worden geplaatst, eventueel uit te breiden met nadere aanwijzingen voor een specifiek verzamelpunt voor het plaatsen van de inzamelmiddelen. Dit kan gebeuren vanuit oogpunt van verkeersveiligheid, maar bijvoorbeeld ook om redenen van doelmatige inzameling
40
Raadsbesluit I.40
en arbeidsbelasting. In artikel 10.26 Wm is hiervoor uitdrukkelijk de bevoegdheid gecreëerd. Voorgeschreven kan worden dat bepaalde categorieën huishoudelijke afvalstoffen (met name klein chemisch afval) niet op de weg mogen worden geplaatst, maar persoonlijk moeten worden aangeboden aan de inzamelaar. Verder kan worden bepaald dat het inzamelmiddel zodanig op de weg moet worden geplaatst dat het voetgangers- en overige verkeer niet wordt gehinderd of in de doorgang wordt belemmerd en gevaar of schade wordt voorkomen. Vierde lid: Wijze van aanbieden. Gedacht kan worden aan de volgende regels: het inzamelmiddel dient goed gesloten te zijn; er mag geen sprake zijn van uitsteeksels, die kunnen leiden tot verwondingen of het
scheuren van de huisvuilzak.
Vierde lid: Maximaal gewicht en maximaal aantal inzamelmiddelen per keer. Het maximaal toelaatbare gewicht zal onder meer samenhangen met de wijze van inzameling, de toelaatbare arbeidsbelasting van de huisvuilbeladers, het gebruikte inzamelvoertuig. Behalve een beperking aan het gewicht per inzamelmiddel kan ook een beperking worden opgelegd naar aantal inzamelmiddelen dat per keer mag worden aangeboden. Er kan op dit punt een koppeling worden gelegd met de tarieven in de belastingverordening. Overigens moet daarbij wel worden gelet op de handhaafbaarheid van de bepaling. Vierde lid: Regels ten aanzien van het gebruik van inzamelvoorzieningen Regels die door het college kunnen worden gesteld ten aanzien van inzamelvoorzieningen omtrent de wijze van aanbieding zijn bijvoorbeeld: de afvalstoffen dienen in een goed gesloten zak in de verzamelcontainer te worden
gedeponeerd; de inzamelvoorziening dient na gebruik goed te worden gesloten; het is verboden afvalstoffen naast de verzamelcontainer te plaatsen het al dan niet mogen gebruiken van zakken voor groente-, fruit- en tuinafval.
Vierde lid: Brengdepot Met de term "brengdepots" wordt gedoeld op bemande voorzieningen op lokaal of regionaal niveau waar meerdere afvalcomponenten heen kunnen worden gebracht. Wanneer het een brengdepot op regionaal niveau betreft, zal de vaststelling van de wijze waarop afvalstoffen bij het depot kunnen worden aangeboden, vaak overgedragen zijn aan het bestuur van de regio. De bepalingen in het uitvoeringsbesluit zullen daarop moeten worden aangepast.
41
Raadsbesluit I.40
Vijfde Lid: Inzamelen zonder inzamelmiddel Ten aanzien van die componenten kan bepaald worden dat deze bijvoorbeeld gebundeld dienen te worden aangeboden. Ook kan worden gedacht aan de inzameling van oud papier en karton, gebundeld of in kartonnen dozen. Artikel 11. Dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden
Uitvoeringsbesluit op grond van het eerste lid Bij het vaststellen van de dagen en tijden kan in het besluit van het college een onderscheid worden gemaakt naar de verschillende niveaus van inzameling en de daarbij gehanteerde inzamelmiddelen en -voorzieningen. Voor de inzameling via een inzamelroute bij de percelen kan worden gedacht aan de volgende regels: - plaatsing op de weg mag niet geschieden vóór … uur op de vastgestelde inzameldag of de dag voorafgaande aan de vastgestelde inzameldag; - het van gemeentewege verstrekte inzamelmiddel dient zo spoedig mogelijk na lediging, doch uiterlijk voor ... uur op de vastgestelde inzameldag, van de weg te zijn verwijderd; Bepaald kan ook worden dat inzameling bij het perceel op afroep plaatsvindt. Afvalstoffen kunnen dan worden aangeboden op de dag die, na de melding van de burger dat hij bepaalde afvalstoffen ter inzameling wil aanbieden, wordt aangewezen (niet voor ... uur op de vastgestelde inzameldag). Met betrekking tot inzamelvoorzieningen op buurt- of wijkniveau kan worden bepaald dat de burger zijn afvalstoffen niet mag aanbieden tussen ... en ... uur. Ten slotte kunnen op basis van dit artikel de openingstijden van brengdepots worden vastgelegd. Wanneer dit een regionaal depot betreft en de vaststelling van de openingstijden is overgedragen aan het bestuur van de regio, dient dat in dit artikel tot uitdrukking te komen. Artikel 12. Het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen
Dit artikel biedt de grondslag voor een door het college vast te stellen calamiteitenregeling. Een dergelijke (eventueel tijdelijke) regeling zou bijvoorbeeld nodig kunnen zijn in geval van stakingen, etc. Ook kan worden gedacht aan een regeling voor het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen bij wegopbrekingen.
42
Raadsbesluit I.40
PARAGRAAF 4. INZAMELING VAN BEDRIJFSAFVALSTOFFEN Artikel 13. Inzameling bedrijfsafvalstoffen door de inzameldienst
De inzameldienst kan naast huishoudelijke afvalstoffen bijvoorbeeld ook bedrijfsafvalstoffen (of een bepaalde categorie van bedrijfsafvalstoffen) inzamelen. Gedacht kan worden aan afval uit de kantoren/winkels/dienstensector of bouw- en sloopafval (voor zover dit niet wordt gerekend tot het huishoudelijk afval).De gemeente heeft met betrekking tot bedrijfsafvalstoffen geen zorgplicht en kan niet bepalen wie er binnen de gemeente al dan niet mogen inzamelen zoals dat bij huishoudelijke afvalstoffen het geval is. Artikel 14. Ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst
Alleen die bedrijven die betalen voor de gemeentelijke inzamelvoorzieningen mogen, voor zover artikel 13 daartoe de mogelijkheid biedt, hun bedrijfsafvalstoffen aanbieden aan de inzameldienst. Het college kan, net als bij huishoudelijke afvalstoffen, regels stellen over de wijze waarop de afvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden. In haar uitspraak van 1 november 2006 geeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN: AZ1257, 200603719/1) nadere invulling aan het begrip "bedrijfsafval". Dit wordt in de verordening gedefinieerd als "afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen". Punt van discussie vormen een aantal poststukken met naam en adresgegevens van appelante, die aan de inzameldienst zijn aangeboden. De Afdeling bepaalt dat ondanks de aard van het afval (papier), de geringe hoeveelheid en de omstandigheid dat er sprake is van een kantoor aan huis, de brieven, die gelet op de adressering afkomstig zijn van een bedrijf, dienen te worden aangemerkt als bedrijfsafval. Artikel 15. Het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst
Inzameling bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst De basis voor het stellen van regels over de inzameling van bedrijfsafvalstoffen kan worden gevonden in artikel 10.23, derde lid, Wm. De memorie van toelichting zegt hierover: "Ten aanzien van de inzameling van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen mogen ook in het belang van de bescherming van het milieu regels worden gesteld. Blijkens het derde lid mogen deze regels geen vergunningstelsel inhouden. Dit is krachtens artikel 10.48 Wm voorbehouden aan de minister. Vanzelfsprekend mogen de gemeenten hun bevoegdheid evenmin benutten ter bevoordeling van de eigen inzameldienst en ten nadele van andere aanbieders op de markt." Eerste lid De Wet milieubeheer geeft de gemeente uitdrukkelijk de bevoegdheid om regels te stellen over de inzameling van bedrijfsafvalstoffen in het belang van de
43
Raadsbesluit I.40
bescherming van het milieu. Dit artikel is de uitwerking hiervan. Het college kan in het belang van de bescherming van het milieu regels stellen omtrent bijvoorbeeld de dagen, tijden, wijze en plaatsen waarop bedrijfsafvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden. Uitvoeringsbesluit op grond van het tweede lid Op grond van het tweede lid kan het college in het belang van de bescherming van het milieu regels stellen over bijvoorbeeld dagen, tijden, wijze en plaatsen waarop de bedrijfsafvalstoffen worden aangeboden. Het is dus mogelijk om in het belang van het milieu bepaalde dagen te kunnen aanwijzen waarop bedrijfsafvalstoffen mogen worden ingezameld. Bijvoorbeeld ter beperking of voorkoming van geluidhinder of aanzuigende werking of om ritten zoveel mogelijk te combineren. Dit artikel kan met name van belang zijn voor de inzameling van bedrijfsafvalstoffen in een (historisch) centrum. Uiteraard gelden deze regels voor alle betrokken inzamelaars die bedrijfsafvalstoffen ophalen. Afbakening met artikel 13 en artikel 14 Op grond van de artikel 13 en artikel 14 kunnen regels worden gesteld over de inzameling van bedrijfsafvalstoffen door de inzameldienst. Artikel 15 betreft het stellen van regels over het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst. Publicatie Het is niet nodig om in het uitvoeringsbesluit een bepaling op te nemen over de publicatie van de dagen en tijden waarop afval wordt ingezameld (of andere uitvoeringsbesluiten). De bekendmaking van besluiten is geregeld in afdeling 3.6 van de Algemene wet bestuursrecht.
PARAGRAAF 5. ZWERFAFVAL Inleiding zwerfafval Zwerfafval staat hoog op de politieke agenda. In het kader van het Impulsprogramma Zwerfafval hebben VNG, het ministerie van VROM en VNO-NCW (bedrijfsleven) afgesproken om de hoeveelheid zwerfafval terug te dringen. In het Impulsprogramma is de volgende ambitie geformuleerd. "De ambitie van het programma, en daarmee van de samenwerkende partijen is om de preventie van zwerfafval, de handhaving en het opruimen zodanig ter hand te nemen dat de openbare ruimte eenduidig zichtbaar en meetbaar schoner is." De ergernis van de burger over zwerfafval is groot. Gemeenten spelen daarom een belangrijke rol bij het voorkomen en bestrijding van zwerfafval en daarmee het verbeteren van de directe leefomgeving van de burger. Gedacht kan worden aan het creëren van voldoende voorzieningen voor inzameling en verwijdering,
44
Raadsbesluit I.40
communicatie met de burger en de controle van (on)gewenst aanbied- en wegwerpgedrag. Op grond van artikel 10.25, onder a en b, Wm kunnen gemeenten in hun afvalstoffenverordening de zwerfafvalproblematiek regelen. Er is sprake van facultatief medebewind. Gemeenten hebben hiertoe de bevoegdheid, maar geen wettelijke plicht. In deze paragraaf van de afvalstoffenverordening zijn een aantal artikelen over het voorkomen en beperken van zwerfafval opgenomen. Het regelen van het voorkomen en bestrijden van zwerfafval in de afvalstoffenverordening en de handhaving hiervan is het sluitstuk van een goede aanpak van het zwerfafval. Een goede aanpak van zwerfafval vereist in de eerste plaats een goede analyse van het daadwerkelijke probleem. Wie zijn de veroorzakers (bijvoorbeeld scholieren, recreanten)? Op welke plekken ontstaat zwerfafval (invalswegen, snoeproutes, winkelcentra, recreatiegebieden, evenementen)? Ook het ontwikkelen van gemeentelijk beleid voor de aanpak van zwerfafval is zeer wenselijk. Daarnaast zullen er ook een aantal fysieke maatregelen genomen moeten worden, zoals voldoende afvalbakken, blikvangers en dergelijke. Voor een goede aanpak in de gemeente is het ook wenselijk om een coördinator te benoemen, omdat er vaak meerdere afdelingen binnen een gemeente betrokken zijn. Ten slotte is communicatie naar de burger een zeer belangrijk element in de aanpak van zwerfafval. Gedacht kan worden aan lokale reclamespotjes, folders, persberichten, lespakketten voor basis en middelbaar onderwijs of zogenaamde speciaal schoonmaakacties. SenterNovem heeft een Quickscan zwerfafval ontwikkeld voor gemeenten. Zie voor meer informatie over deze quickscan www.uitvoeringafvalbeheer.nl. Voor meer informatie over zwerfafval, wordt verwezen naar de website van het Impulsprogramma: www.samenwerkenaaneenschonernederland.nl. Artikel 16. Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging
Dit artikel heeft een primair een milieubeschermende functie en beoogt de gemeenten een instrument te geven om illegale dumpingen, voor zover er geen hogere wet- of regelgeving van toepassing is, of het ontstaan van zwerfafval tegen te gaan. Zie voor illegale dumpingen ook de toelichting op artikel 1. Uiteraard zal in een aantal gevallen het brengen van stoffen op of in de bodem zodanig kunnen gebeuren dat een hogere wet, zoals de Wet bodembescherming of het Bouwstoffenbesluit van toepassing is. Met opzet worden in het eerste lid ook de termen "stof" en "voorwerp" gebruikt en niet alleen de term "afvalstof", omdat niet altijd duidelijk is of de desbetreffende stoffen of voorwerpen afvalstoffen zijn. Wettelijke grondslag
45
Raadsbesluit I.40
In artikel 10.25, onder a, Wm wordt de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die hierover zegt: "De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld." Artikel 17. Achterlaten van straatafval
Straatafval In artikel 1 van deze verordening wordt een definitie gegeven van straatafval. Bij het begrip straatafval gaat het in feite om afval "dat onderweg ontstaat", buiten een perceel, dat niet als zwerfafval op straat of in het plantsoen terecht dient te komen en waarvoor je de burger (in dit geval ook toeristen) de mogelijkheid wilt bieden om zich ter plekke ervan te ontdoen (voor zover van zeer beperkte omvang en gewicht). Klein chemisch afval is uitdrukkelijk uitgesloten van de omschrijving. Dit afval dient in alle gevallen via de daartoe opgezette inzamelstructuur te worden verwijderd. In de definitie van straatafval wordt uitdrukkelijk gesproken over "buiten een perceel ontstaan". Een huishoudelijke afvalstof, ontstaan op of binnen het perceel, moet worden aangeboden volgens de bepalingen uit paragraaf 3 "Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen (regels voor de burger over de aanbieding van huishoudelijke afvalstoffen)". Artikel 18. Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen
Wettelijke grondslag In hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer wordt in artikel 10.25, onder a, Wm de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die hierover zegt: "De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld. Zo kunnen er regels worden gesteld omtrent het direct veroorzaken van dit soort verontreiniging. Ook een verbod om ter inzameling gereed gezet afval te doorzoeken ("morgensterrenverbod") kan op onderdeel a worden gebaseerd". Eerste lid: Morgensterren Het eerste lid heeft betrekking op wat wel de "morgenster"-problematiek wordt genoemd. Het beoogt paal en perk te stellen aan het doorzoeken en verwijderen van ter inzameling aangeboden afvalstoffen voordat de medewerkers van de inzameldienst ter plaatse zijn. Vaak immers heeft dit doorzoeken tot gevolg dat het huisvuil over de hele straat verspreid ligt en de inzameldienst zijn werk niet meer kan verrichten. Het aldus ontstane zwerfafval veroorzaakt een zware belasting van de gemeentelijke veegdienst.
46
Raadsbesluit I.40
Eerste lid: Inzameldiensten, andere inzamelaars en toezichthouders Het kan in plaatselijke situaties wenselijk en doelmatig zijn, op beperkte schaal "morgensterren" te dulden en het moet vanzelfsprekend ook mogelijk zijn dat toezichthouders en handhavers in de gelegenheid zijn om zo nodig de inhoud van aangebroken zakken, emmers en (mini)containers te onderzoeken. In dit geval zou een alternatief voor het eerste lid kunnen zijn: "Voor anderen dan de inzameldienst of andere inzamelaars is het verboden afvalstoffen die ter inzameling gereed staan te doorzoeken en te verspreiden." Eerste lid: Mogelijkheid tot verwijdering van grof huishoudelijk afval Er zou kunnen worden gekozen voor toevoeging van een extra lid: "Het verwijderen van grof huishoudelijke afvalstoffen is toegestaan, mits dit niet gepaard gaat met het veroorzaken van verontreiniging van de omgeving." Tweede lid: Voorkomen van zwerfafval In artikel 10.25, onder a, Wm wordt de basis gelegd voor het opnemen van het tweede lid. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die hierover zegt: "De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld." Met het tweede lid wordt beoogd om zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen te voorkomen. Artikel 19. Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren
Wettelijke grondslag In artikel 10.25, onder a, Wm is de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die over dit artikel zegt: "De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld. Zo kunnen er regels worden gesteld omtrent het direct veroorzaken van dit soort verontreiniging. Veelal zal het daarbij gaan om een verbod, bijvoorbeeld om afval op straat of in het water te werpen. De regels kunnen ook de aanwezigheid van bepaalde voorzieningen (bijvoorbeeld een afvalbak bij een snackbar) of het gebruik daarvan voorschrijven." Inrichtingen waar eet- en/of drinkwaren worden verkocht zijn bijvoorbeeld een winkel, hal of kraam. Het afval dat hierbij kan vrijkomen zijn bijvoorbeeld papier, etensresten, verpakkingsmateriaal of ander afval. Wet milieubeheer Opgemerkt wordt dat een inrichting zoals bedoeld in dit artikel, vergunningplichtig kan zijn op grond van de Wet milieubeheer, dan wel meldingsplichtig op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, ook wel het Activiteitenbesluit genoemd. Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit op
47
Raadsbesluit I.40
1 januari 2008 is het voormalig Besluit Horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer komen te vervallen. De verplichting zoals opgenomen onder c van deze bepaling kan in deze gevallen als voorschrift aan een dergelijke milieuvergunning worden verbonden, dan wel rechtstreeks voortvloeien uit het Activiteitenbesluit. In de nabijheid van de inrichting Artikel 213 van het Activiteitenbesluit bepaalt het volgende: "Degene die de inrichting drijft verwijdert zo vaak als nodig etenswaren, verpakkingen, sport- of spelmaterialen, of andere materialen die uit de inrichting afkomstig zijn of voor de inrichting zijn bestemd binnen een straal van 25 meter van de inrichting." Hieruit volgt dat het criterium "in de nabijheid van de inrichting" kan worden uitgelegd als binnen een straal van 25 meter van de inrichting. Artikel 20. Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal
Wettelijke grondslag In artikel 10.25, onder b, Wm is de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die over artikel 10.25 Wm zegt: "De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. … … .. Onderdeel b betreft het opruimen van zwerfafval." Dit artikel is dus een uitwerking van artikel 10.25, onder b, Wm in de vorm van een verplichting tot opruimen of laten opruimen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal. Een bepaling als vervat in dit artikel, werd door de Hoge Raad verenigbaar geacht met artikel 7 grondwet (oud artikel 7, eerste lid, van de herziene Grondwet). Zie HR 27 februari 1951, 472 (Eindhoven). Promotiemateriaal Niet alleen reclamebiljetten worden aan het publiek uitgereikt. Ook ander promotiemateriaal wordt vaak uitgereikt. Gedacht kan worden aan de zogenaamde samplings, monsters of miniverpakkingen, waarin ter promotie een product in een kleine hoeveelheid wordt aangeboden. Op grond van dit artikel kan degene die dergelijk promotiemateriaal uitreikt, worden verplicht het promotiemateriaal, de verpakking of de inhoud daarvan op te ruimen of te laten opruimen. Relatie met APV Dit artikel stond vroeger in de APV. Het is niet verstandig om, om redenen van eenduidigheid, om dit artikel in beide verordeningen op te nemen. Artikel 21. Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden
Eerste lid
48
Raadsbesluit I.40
De grondslag voor het eerste lid is opgenomen in artikel 10.25, onder a, Wm. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die over artikel 10.25 Wm zegt: "De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld. Zo kunnen er regels worden gesteld omtrent het direct veroorzaken van dit soort verontreiniging." Het eerste lid beoogt het ontstaan van zwerfafval bij het laden of lossen of vervoeren van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen te voorkomen. Tweede lid Het tweede lid vloeit voort uit artikel 10.25, onder b, Wm. De memorie van toelichting zegt hierover: "De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. … … .. Onderdeel b betreft het opruimen van zwerfafval." Dit artikel is dus een uitwerking van artikel 10.25, onder b, Wm in de vorm van een verplichting tot het reinigen of laten reinigen van de weg bij het ontstaan van zwerfafval. De opname van het tweede lid heeft vooral betekenis in verband met het op kosten van de overtreder laten reinigen van de weg (bestuursdwang). PARAGRAAF 6. OVERIGE ONDERWERPEN DIE DE VERORDENING AANGAAN Artikel 22. Verbod opslag van afvalstoffen
In artikel 10.25, onder c, Wm is de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Bij de afvalstoffenverordening kunnen voortaan in ieder geval regels worden gesteld omtrent het op een voor het publiek zichtbare plaats aanwezig hebben van afvalstoffen. Artikel 10.25, onder c, Wm geldt voor de opslag van alle afvalstoffen (zie ook de toelichting bij artikel 1 en artikel 23 van deze verordening). Net als bij de bepalingen over zwerfafval, die zijn gebaseerd op artikel 10.25, onder a en b, Wm is ook hier sprake van facultatief medebewind. APV In de model-APV is een soortgelijke bepaling opgenomen. Op grond van het tweede lid kan het college ontheffingen verlenen op het verbod om onder andere afvalstoffen en autowrakken op te slaan voor buiten de weg gelegen plaatsen. Door het opnemen van deze bepaling in de model-afvalstoffenverordening is het artikel uit de model-APV - alleen - voor wat betreft het aanwijzen van plaatsen voor afvalstoffen en autowrakken komen te vervallen. Artikel 22 beoogt het belang van het milieu te beschermen. Ten aanzien van autowrakken die op de weg zijn geplaatst heeft het artikel in de APV een aanvullend motief op grond van de verkeersveiligheid. Artikel 23. Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden
49
Raadsbesluit I.40
Wettelijk regime autowrakken De regelgeving voor autowrakken is in 2002 drastisch gewijzigd. Op 8 mei 2002 is de wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen, Staatsblad 2001, 346) gedeeltelijk in werking getreden. Op 2 juli 2002 is het Besluit beheer autowrakken (Staatsblad 2002, 259) in werking getreden. Het nieuwe Besluit Beheer Autowrakken (hierna te noemen BBA) verplicht autofabrikanten om een hoogwaardig inname- en verwerkingssysteem voor autowrakken op te zetten. Definitie autowrak Het begrip autowrak wordt in artikel 1, onder b, BBA als volgt gedefinieerd: "voertuig dat een afvalstof is in de zin van artikel 1.1 lid 1 van de Wm". De Wet milieubeheer definieert het begrip afvalstof als: "alle stoffen, preparaten of andere producten … … waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen". Door deze definities wordt een autowrak altijd aangemerkt als afvalstof en valt hiermee dus onder de werking van deze bepaling. In de Nota van toelichting van het BBA wordt nader ingegaan op het begrip autowrak. "De houder van een voertuig zal zich doorgaans zich daarvan ontdoen, voornemens zijn zich daarvan te ontdoen of zich daarvan moeten ontdoen, wanneer het voertuig rijtechnisch in onvoldoende staat verkeert en het niet meer op rendabele wijze in een rijtechnisch voldoende staat is te brengen. Een motorrijtuig verkeert in een rijtechnisch onvoldoende staat wanneer het niet voldoet aan de wettelijke inrichtingseisen, genoemd in de wegenverkeerswetgeving of aan de apkeisen of andere ernstige technische gebreken kent, bijvoorbeeld of essentiële onderdelen zijn gedemonteerd. Voor het beantwoorden van de vraag of een voertuig op rendabele wijze weer in rijtechnisch voldoende staat te brengen is, kan worden uitgegaan van de richtprijzen voor gebruikte voertuigen en van de door garages en schadeherstelbedrijven gehanteerde tarieven voor reparatiewerkzaamheden. … .. De vraag of sprake is van een autowrak zal van geval tot geval door een persoon belast met de handhaving bepaald moeten worden op grond van de wet- en regelgeving en de jurisprudentie terzake." Er is dus sprake van een autowrak indien een voertuig niet meer op economisch rendabele wijze in rijtechnisch voldoende staat is te brengen. Opslag van autowrakken in inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer De provincie is bevoegd gezag voor Wm-inrichtingen die vijf of meer autowrakken opslaan. Het college van de gemeente is bevoegd gezag voor inrichtingen die onder de werking van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer vallen. In dergelijke inrichtingen is de opslag van maximaal vier autowrakken toegestaan. 50
Raadsbesluit I.40
Zich ontdoen van een autowrak door huishoudens Dit artikel is een uitwerking van artikel 6 BBA. Hierin is de afgifte van autowrakken door huishoudens geregeld. Op grond van artikel 6 BBA moeten gemeenten in hun afvalstoffenverordening bepalen dat een autowrak, zijnde een huishoudelijk afvalstof, slechts mag worden afgegeven aan autodemontagebedrijven, garages en autoschadeherstelbedrijven of aan een persoon die in een ander land dan Nederland is gevestigd (onder strikte voorwaarden). Op grond van artikel 7 BBA worden autowrakken, afkomstig van huishoudens uitdrukkelijk uitgezonderd van de gemeentelijke zorgplicht voor de inzameling van huishoudelijk afval. PARAGRAAF 7. SLOTBEPALINGEN Artikel 24. Strafbepaling
De tekst van dit artikel sluit aan bij artikel 6.1 model-APV: Strafbepaling. Aanduiding strafbare feiten In dit artikel worden de bepalingen opgesomd die als strafbaar feit worden aangeduid om strafrechtelijk te kunnen worden gehandhaafd. De strafbaarstelling van artikel 10.23 Wm over de gemeentelijke afvalstoffenverordening is geregeld in de Wet op de economische delicten (Wed). Aangezien niet alle bepalingen in de afvalstoffenverordening zich voor strafrechtelijke handhaving lenen, is de strafbaarstelling geclausuleerd. Artikel 1a, aanhef, onder 3º Wed luidt: "Economische delicten zijn eveneens: overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens: … . de Wet milieubeheer, 10.23 – voor zover aangeduid als strafbare feiten - en … … ." In de afvalstoffenverordening moet daarom worden aangegeven welke overtredingen (lees: de overtreding van welke artikelen) een strafbaar feit opleveren. Uitsluitend indien dat het geval is, vormt de overtreding een economisch delict in de zin van artikel 1a, onder 3º Wed. In dit kader is tevens van belang dat de afvalstoffenverordening tijdig wordt aangepast aan een eventuele wijziging van hogere wetgeving. Zo werd in een uitspraak van de rechtbank Zwolle (d.d. 14 december 2004, LJN:AR7488, 07.750227-03) overwogen, dat de APV ten tijde van het bewezen verklaarde feit nog niet was aangepast aan de wijziging van de Wet milieubeheer, zodat het gedrag in strijd met de verordening niet uitdrukkelijk is aangeduid als strafbaar feit. De rechtbank bepaalde dat niet was voldaan aan het vereiste van de Wed en dat alleen sprake was van een economisch delict, indien de betreffende gedraging is aangeduid als strafbaar feit en besluit tot ontslag van alle rechtsvervolging. Als strafbaar feit aangeduide bepalingen uit de model-Afvalstoffenverordening
51
Raadsbesluit I.40
Gedragingen in strijd met de volgende artikelen van de modelAfvalstoffenverordening kunnen worden aangeduid als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 3º Wed:
Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 19 Artikel 20 Artikel 21 Artikel 22 Artikel 23
Strafbepaling Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen behoudens aanwijzing Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan anderen Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door anderen dan de gebruikers van percelen Afzonderlijk ter inzameling aanbieden Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen Dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden Ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst Het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging Achterlaten van straatafval Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden Verbod opslag van afvalstoffen Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden
Strafmaat
In de Wed is de strafmaat aangegeven van overtredingen van plaatselijke verordeningen die gebaseerd zijn op de Wet milieubeheer. In het geval van de afvalstoffenverordening hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie. Artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht stelt de hoogte van een boete van de vierde categorie vast op maximaal 11.250 euro. Artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht geeft de officier van justitie de mogelijkheid om met een boete strafvervolging te voorkomen. Het openbaar ministerie heeft richtlijnen opgesteld voor boetes. De boete voor het verkeerd aanbieden van huishoudelijk afval of voor zwerfafval is op dit moment (voorjaar 2008) gesteld op een standaardbedrag van 50 euro. Artikel 25. Toezichthouders
De tekst van dit artikel sluit aan bij artikel 6.2 model-APV: Toezichthouders.
52
Raadsbesluit I.40
Aanwijzing van de toezichthouder in de afvalstoffenverordening is noodzakelijk, indien een toezichthouder tevens opsporingsbevoegdheden dient te krijgen. Alleen voor de aanwijzing van toezichthouders is een bepaling opgenomen in de afvalstoffenverordening. Opsporingsambtenaren worden namelijk aangewezen in de artikelen 141 en 142 Wetboek van Strafvordering. Artikel 26. Inwerkingtreding
De tekst van dit artikel sluit aan bij artikel 6.4 model-APV: Inwerkingtreding.
53
Raadsbesluit I.40
Tweede lid: Intrekking Afvalstoffenverordening of artikelen APV Als de gemeente al beschikt over een Afvalstoffenverordening dan moet die met het vaststellen van de nieuwe Afvalstoffenverordening worden ingetrokken. Artikel 27. Overgangsbepaling
tekst van dit artikel sluit aan bij artikel 6.5 model-APV: Overgangsbepaling. Omdat echter de oude verordening een vergunningstelsel kende en de nieuwe verordening dit niet kent zijn de bepalingen iets aangepast. Het bepaalde in het tweede lid moet geregeld worden in het uitvoeringsbesluit dat hoort bij deze nieuwe verordening door het intrekken van het oude uitvoeringsbesluit. Artikel 28. Citeerbepaling
De tekst van dit artikel sluit aan bij artikel 6.6 model-APV: Citeerbepaling.
54
Bijlage 2
Raadsbesluit I.41
GEMEENTERAAD
De Verordening gemeentelijke onderscheidingen Venlo 2010
raadsnummer 2010 5 registratienummer 09-28140 afdeling COBAD steller Paul Dickmann doorkiesnummer 077-359 68 64 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 juni 2009; gehoord de herindelingscommissie van 24 juni 2009; gelet op het bepaalde in de Gemeentewet; mede gelet op de Wet samenvoeging gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit vast te stellen de navolgende Verordening gemeentelijke onderscheidingen Venlo 2010 Algemeen Artikel 1 Ingesteld worden: a. Het ereburgerschap van de gemeente Venlo b.
De erepenning van de gemeente Venlo
c.
De erespeld van de gemeente Venlo
d.
De waarderingsonderscheiding van de gemeente Venlo;
Artikel 2 1. De gemeenteraad besluit tot het verlenen van het ereburgerschap en tot de toekenning van de erepenning, zoals genoemd in artikel 1. 2.
De gemeenteraad beraadslaagt in een besloten vergadering. Het besluit met vermelding van de redenen welke tot toekenning hebben geleid, vindt plaats in een openbare vergadering.
3.
Het bezit van een van de onderscheidingen, als bedoeld in artikel 1, lid c en d, sluit het ontvangen van het ereburgerschap niet uit.
Versie: 01-06-2009 pagina 55
Raadsbesluit I.41
4.
Burgemeester en wethouders besluiten tot het verlenen van de erespeld en de waarderingsonderscheiding.
Artikel 3 1. Van het verlenen van het ereburgerschap, het toekennen van de erepenning en de erespeld houden burgemeester en wethouders aantekening in een register dat naam “ Ereboek van de gemeente Venlo” draagt, onder vermelding van de omstandigheden, die tot het verlenen c.q toekennen van de onderscheiding hebben geleid. 2.
Burgemeester en wethouders bepalen de vorm en indeling van dit register.
3.
Ten bewijze van de verleende onderscheiding wordt aan de begiftigde een op naam gestelde oorkonde uitgereikt, waarin de aard, de redenen en de datum van de uitreiking van de onderscheiding worden vermeld. Aan het ereburgerschap is tevens de uitreiking van een gouden draagspeld verbonden.
4.
Burgemeester en wethouders bepalen de datum, het tijdstip en de wijze waarop de onderscheiding aan de begiftigde wordt uitgereikt.
Het ereburgerschap Artikel 4 Het ereburgerschap wordt toegekend aan personen: a. Als bijzondere blijk van waardering en erkentelijkheid aan hen, die zich jegens de gemeente Venlo in zeer hoge mate verdienstelijk hebben gemaakt; b.
Als bijzondere blijk van waardering, wanneer iemand door uitzonderlijke prestatie of anderszins, voor de gemeente zodanige verdiensten heeft verworven, dat zij voor de inwoners of in het algemeen belang nog vele jaren van groot belang zijn.
De erepenning Artikel 5 De erepenning wordt toegekend aan bedrijven of organisaties (rechtspersonen): a. Als bijzondere blijk van waardering en erkentelijkheid aan hen, die zich jegens de gemeente Venlo in zeer hoge mate verdienstelijk hebben gemaakt; b.
Als bijzondere blijk van waardering, wanneer het bedrijf of de organisatie door uitzonderlijke prestatie of anderszins, voor de gemeente zodanige verdiensten heeft verworven, dat zij voor de inwoners of in het algemeen belang nog vele jaren van groot belang zijn.
Artikel 6 1. De erepenning wordt geslagen in goud en heeft een ronde vorm en een middellijn van maximaal 6 cm. 2.
De erepenning vertoont aan de voorzijde het wapen van de gemeente en daar omheen de tekst “ Erepenning van de gemeente Venlo” .
56
Raadsbesluit I.41
3.
Aan de achterzijde wordt een toepasselijk opschrift vermeld, waarvan de tekst wordt vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.
De erespeld Artikel 7 1. Burgemeester besluiten eerst tot toekenning van de erespeld, nadat het raadspresidium is gehoord. 2.
De erespeld kan worden toegekend, wanneer voldaan wordt aan de volgende criteria: a.
De verdiensten moeten: i. aan de gemeente Venlo of aan een van de gemeenschappen binnen de gemeente ten goede zijn gekomen; ii. zich uitstrekken over een geruime periode en een opmerkelijke uitstraling kennen; iii. bijzonder en van een algemeen maatschappelijk karakter zijn, terwijl de activiteiten op vrijwillige basis zijn uitgevoerd, waardoor in beginsel verdiensten in een werksituatie, al dan niet volledig beroepsmatig, worden uitgesloten.
b.
Verdiensten mogen, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, niet langer dan 5 jaar geleden zijn beëindigd.
Artikel 8 De erespeld is een zilveren draagspeld, vervaardigd naar het ontwerp van het wapen van de gemeente Venlo en is aan de achterzijde voorzien van een 1 mm dikke zilveren steekspeld. De waarderingsonderscheiding Artikel 9 1. De waarderingsonderscheiding wordt toegekend:
2.
a.
Aan personen, die gedurende een lange periode bestuurslid zijn van een vereniging of stichting in de gemeente Venlo;
b.
Aan personen die gedurende een lange periode verdienstelijk lid zijn geweest voor een vereniging of stichting in de gemeente Venlo;
c.
Aan personen, die gedurende een lange periode verdienstelijk zijn geweest voor een van de gemeenschappen van de gemeente Venlo;
d.
Indien de aanvraag hiervoor minimaal drie maanden voor de uitreikdatum is ingediend.
Verdiensten mogen niet langer dan 5 jaar geleden zijn beëindigd.
57
Raadsbesluit I.41
Artikel 10 De waarderingsonderscheiding is een ovaalvormige draagspeld in zilver met daarop de Gelderse Leeuw uit het wapen van de gemeente Venlo en de tekst “ voor hen die het verdienen” .
Artikel 11 1.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010.
2.
Op dat tijdstip worden ingetrokken: a.
de Verordening toekenning gemeentelijke onderscheidingen vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo op 27 juni 2007;
b.
de Verordening tot regeling van de instelling en het toekennen van gemeentelijke eretekenen vastgesteld door de gemeenteraad van Arcen en Velden op 24 november 1997.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
De griffier
De voorzitter
58
GEMEENTERAAD
Raadsbesluit
raadsnummer 2010 5 team BVJZJ steller R. Sweelssen doorkiesnummer 077-3596914 e-mail
[email protected]
De raad van de gemeente Venlo; gezien het voorstel van het projectcollege van 15 december 2009, nummer 09-28140; gelet op de Gemeentewet, de Wet algemene regels herindeling en de Wet tot samenvoeging van de gemeenten Arcen en Velden en Venlo; besluit I
de volgende verordeningen vast te stellen: 83. 84. 85. 86. 87. 88. 89. 90. 91. 92. 93. 94. 95. 96. 97.
de Algemene plaatselijke verordening Venlo; de Verordening behandeling bezwaarschriften Venlo 2010; de Verordening binnentreden ter uitvoering noodverordeningen Venlo 2010; het Delegatiebesluit Venlo 2010; de Inspraakverordening Venlo 2010; de Verordening interne klachtadviescommissie Venlo 2010; de Havenverordening Venlo 2010; de Marktverordening Venlo 2010; de Verordening op de raadscommissies gemeente Venlo 2010; de Verordening op het onderzoeksrecht van de raad gemeente Venlo 2010; de Verordening op de ambtelijke bijstand gemeente Venlo 2010; het Mandaat- en volmachtbesluit griffie Venlo; de Verordening op de fractieondersteuning gemeente Venlo 2010; de Instructie voor de griffier 2010; het Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad Venlo 2010; 98. het Reglement op de auditcommissie gemeente Venlo 2010; 99. de Gedragscode raadsleden gemeente Venlo 2010; 100. de Verordening op de gemeentelijke rekenkamercommissie 2010; 101. de Verordening rechtspositie raadsleden, wethouders en leden commissie bezwaarschriften gemeente Venlo; 102. de Arbeidsvoorwaarden griffie; 103. de Gedragscode college gemeente Venlo 2010; 104. de Verordening gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens 2010; 105. de Archiefverordening gemeente Venlo 2010; 106. de Verordening cliëntenparticipatie 2010; 107. de Afstemmingsverordening Wwb gemeente Venlo 2010;
Raadsbesluit
108. de Toeslagenverordening Wwb gemeente Venlo 2010; 109. de Verordening inzake fraude, terugvorderdering en verhaal 2010; 110. de Algemene subsidieverordening Venlo 2010; 111. de Verordening leerlingenvervoer; 112. de Verordening Wet Kinderopvang gemeente Venlo 2010; 113. de Verordening adviesorganen Venlo 2010; 114. de Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk; 115. de Parkeerverordening Venlo 2010; 116. de Wegsleepverordening gemeente Venlo 2010; 117. de Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Venlo 2010; 118. de Monumentenverordening Venlo 2010; 119. de Subsidieverordening stadsvernieuwing Venlo 2010; 120. de Verordening bodemsanering gemeente Venlo 2010; 121. de Subsidieverordening duurzaam bouwen Venlo 2010; 122. de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Venlo; 123. de Verordening gemeentelijke onderscheidingen Venlo 2010. II
a. de volgende voorschriften van de gemeente Venlo voor het gehele grondgebied van de gemeente geldend te verklaren: 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34.
b.
het Inkoop- en Aanbestedingsbeleid 2007; de Controleverordening gemeente Venlo; de Financiële verordening gemeente Venlo 2005; de Verordening onderzoek en doelmatigheid en doeltreffendheid van de gemeente Venlo 2005; de Algemene erfpachtvoorwaarden voor bedrijfsterreinen; de Specifieke erfpachtvoorwaarden voor bedrijfsterreinen; de Algemene verkoopvoorwaarden; de Beheersverordening ontwikkelbedrijf; de Exploitatieverordening; de Bouwverordening; de Participatieverordening; de Beleidsnota Cultuurhistorie; de Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting 2010 (Verordening toeristenbelasting 2010); de Verordening op de heffing en de invordering van brandweerrechten 2010 (Verordening brandweerrechten 2010); de Verordening op de heffing en invordering van hondenbelasting 2010 (Verordening hondenbelasting 2010); de Verordening op de leges 2010; de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2010 (Verordening rioolheffing 2010). en de met deze verordeningen corresponderende voorschriften die zijn vastgesteld door de gemeenteraad van Arcen en Velden vervallen te verklaren.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 4 januari 2010.
60
Raadsbesluit
De griffier
De voorzitter
61
Raadsbijlage
GEMEENTEBESTUUR
raadsnummer 2010 5 team BVJZJ steller R. Sweelssen doorkiesnummer 077-3596914 e-mail
[email protected]
I
DE NIEUW VAST TE STELLEN – GEHARMONISEERDE - VERORDENINGEN
124. de Algemene plaatselijke verordening Venlo Zowel in Venlo als in Arcen en Velden geldt een Algemene plaatselijke verordening, welke gebaseerd is op de door de VNG opgestelde modelverordening. De harmonisatie van de verordeningen is geschied aan de hand van het nieuwe door de VNG uitgegeven model. De specifiek voor de gemeente Venlo geldende bepalingen, die niet voorkomen in het model of de verordening van Arcen en Velden, zijn weer opgenomen. Het betreft met name die bepalingen die betrekking hebben op de bestrijding van drugsoverlast, horecabedrijven, voetbalwedstrijden en grow- en smartshops. 125. de Verordening behandeling bezwaarschriften Venlo 2010 Er is gekozen voor de huidige Venlose handelwijze voor de nieuwe gemeente. Aansluitend zal er in de tweede helft van 2010 een evaluatie plaatsvinden van de bezwaarschriftbehandeling, waarbij met name ook de raadscommissie bezien zal worden, nu er nog maar weinig besluiten zijn waartegen bezwaar gemaakt kan worden bij de gemeenteraad. 126. de Verordening binnentreden ter uitvoering noodverordeningen Venlo 2010 Alleen Venlo kent deze verordening, welke gelijkluidend vastgesteld zal worden voor de nieuwe gemeente. 127. het Delegatiebesluit Venlo 2010 Het besluit van Venlo is uitgebreider dan dat van Arcen en Velden en wordt overgenomen voor de nieuwe gemeente. 128. de Inspraakverordening Venlo 2010 Arcen en Velden en Venlo kennen een gelijkluidende inspraakverordening. Deze zal gelijkluidend worden vastgesteld voor de nieuwe gemeente. 129. de Verordening interne klachtadviescommissie Venlo 2010 Er is gekozen voor de huidige Venlose handelwijze voor de nieuwe gemeente. De Verordening interne klachtadviescommissie zal geactualiseerd overgenomen voor de nieuwe gemeente.
Raadsbijlage
Daarbij wordt er in het kader van de deregulering voor gekozen om de Instructie interne klachtvoorziening te schrappen. 130. de Havenverordening Venlo 2010 Alleen Venlo kent deze verordening, welke gelijkluidend en met bijbehorende kaart, vastgesteld zal worden voor de nieuwe gemeente. 131. de Marktverordening Venlo 2010 De huidige bestaande situatie zal worden voortgezet. Daartoe zal de huidige Marktverordening van Venlo gelijkluidend worden vastgesteld. De weekmarkt van Arcen en Velden blijft bestaan uit een maximum aantal vaste standplaatsen op basis van de APV. 132. de Verordening op de raadscommissies gemeente Venlo 2010 Arcen en Velden kent geen raadscommissies en derhalve ook geen verordening hiervoor. Er is voor gekozen om de verordening van Venlo op één punt (behandelwijze initiatiefvoorstellen) geactualiseerd over te nemen voor de nieuwe gemeente. In 2010 kan er dan in de nieuwe raad een discussie gevoerd worden over het vergaderstelsel (wel of geen raadscommissies). 133. de Verordening op het onderzoeksrecht van de raad gemeente Venlo 2010 Arcen en Velden kent geen onderzoeksverordening. Venlo sinds 2005 wel. Deze wordt geheel overgenomen ten behoeve van de nieuwe gemeente. 134. de Verordening op de ambtelijke bijstand gemeente Venlo 2010 Er zijn geen inhoudelijk relevante verschillen tussen de verordeningen van de beide gemeenten. De Venlose verordening wordt geheel overgenomen ten behoeve van de nieuwe gemeente. 135. het Mandaat- en volmachtbesluit griffie Venlo Venlo kent een Mandaat- en volmachtbesluit griffie. Arcen en Velden niet. Nu voor wat betreft de griffie aangesloten wordt bij de organisatie van de gemeente Venlo kan de regeling van de gemeente Venlo gecontinueerd worden. Het besluit is wel geactualiseerd met betrekking tot de verwijzingen naar de arbeidsvoorwaardenregeling, nu deze regeling geactualiseerd zal worden vastgesteld voor de nieuwe gemeente. Dit besluit bevat bevoegdheden van de gemeenteraad, de burgemeester en van het college van burgemeester en wethouders. 136. de Verordening op de fractieondersteuning gemeente Venlo 2010 Arcen en Velden kent geen aparte verordening op de fractieondersteuning. Venlo wel en voorgesteld wordt om de verordening van Venlo op één punt geactualiseerd over te nemen voor de nieuwe gemeente. 137. de Instructie voor de griffier 2010 Er is een geactualiseerde instructie opgesteld, met als basis de instructies van Arcen en Velden en Venlo.
63
Raadsbijlage
138. het Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad Venlo 2010 Er is voor gekozen om het huidige Venlose reglement geactualiseerd over te nemen voor de nieuwe gemeente. Zoals onder punt 9 al aangegeven kan er dan in 2010 in de nieuwe raad een discussie gevoerd worden over het vergaderstelsel (wel of geen raadscommissies). 139. het Reglement op de auditcommissie gemeente Venlo 2010 Er zijn geen inhoudelijk relevante verschillen tussen de reglementen van de beide gemeenten. Het Venlose reglement wordt geheel overgenomen ten behoeve van de nieuwe gemeente. 140. de Gedragscode raadsleden gemeente Venlo 2010 Arcen en Velden heeft de gedragscode van de raad samengevoegd met de gedragscode voor het college. Venlo heeft de codes gescheiden. Er is gekozen voor vaststelling van de Gedragscode raadsleden èn de Gedragscode college gemeente Venlo conform de huidige Venlose regelingen voor de nieuwe gemeente Venlo en een wijziging te koppelen aan een voorgenomen ‘ integriteitstraject’ begin 2010. 141. de Verordening op de gemeentelijke rekenkamercommissie 2010 De verordeningen van Arcen en Velden en Venlo verschillen marginaal: op de meeste onderdelen komen de verordeningen qua strekking met elkaar overeen. Er is voor gekozen om de Venlose verordening geactualiseerd en op één punt uitgebreid met een bepaling uit Arcen en Velden (over verboden handelingen – in aanvulling op de eedaflegging) over te nemen voor de nieuwe gemeente. 142. de Verordening rechtspositie raadsleden, wethouders en leden commissie bezwaarschriften gemeente Venlo Voor Venlo gelden voor politieke ambtsdragers momenteel een viertal verordeningen / regelingen: Arcen en Velden kent geen verordening, maar heeft bij afzonderlijk besluit voorzieningen getroffen. De secundaire voorzieningen in de gemeente Arcen en Velden maken ook deel uit van de voorzieningen zoals die in Venlo gelden. Een afweging in het kader van de harmonisatie is dan ook niet nodig. Volstaan kan worden met de voor Venlo geldende voorzieningen op te nemen in de verordening voor de nieuwe gemeente. Buiten de harmonisatie is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de lokale voorzieningen voor politieke ambtsdragers te actualiseren. Met de voorgestelde nieuwe verordening wordt niet alleen een actualisatie doorgevoerd maar worden tevens de huidige separate verordeningen voor raadsleden en wethouders samengevoegd in één en dezelfde verordening. 143. de Arbeidsvoorwaarden griffie Het is nodig dat het bevoegde gezag voor de griffie een besluit neemt met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en rechtspositie van het griffiepersoneel. Bij de inwerkingtreding van het duale bestuursmodel in 2003 is in Venlo door de raad besloten voor het griffiepersoneel de arbeidsvoorwaarden en rechtspositie van de ambtelijke organisatie integraal te volgen met inbegrip van toekomstige wijzigingen. Nu er geen aanleiding bestaat om voor de nieuwe gemeente voor het griffiepersoneel af te wijken van de arbeidsvoorwaarden en rechtspositie van de ambtelijke organisatie, is er voor
64
Raadsbijlage
gekozen deze arbeidsvoorwaarden integraal te volgen met inbegrip van toekomstige wijzigingen.
65
Raadsbijlage
144. de Gedragscode college gemeente Venlo 2010 Arcen en Velden heeft de gedragscode van de raad samengevoegd met de gedragscode voor het college. Venlo heeft de codes gescheiden. Er is gekozen voor vaststelling van de Gedragscode raadsleden èn de Gedragscode college gemeente Venlo conform de huidige Venlose regelingen voor de nieuwe gemeente Venlo en een wijziging te koppelen aan een voorgenomen ‘ integriteitstraject’ begin 2010. 145. de Verordening gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens 2010 Er is gekozen voor een nieuwe geactualiseerde verordening op basis van het model van de VNG-NVVB, welk model geheel is overgenomen. 146. de Archiefverordening gemeente Venlo 2010 Er is voor gekozen om de Venlose verordening over te nemen en te actualiseren met betrekking tot de gevolgen van de Wet dualisering medebewindsbevoegdheden. 147. de Verordening cliëntenparticipatie 2010 De verordeningen van Venlo en Arcen en Velden zijn geharmoniseerd. 148. de Afstemmingsverordening Wwb gemeente Venlo 2010 De verordeningen van Venlo en Arcen en Velden zijn geharmoniseerd. 149. de Toeslagenverordening Wwb gemeente Venlo 2010 De verordeningen van Venlo en Arcen en Velden zijn geharmoniseerd. 150. de Verordening inzake fraude, terugvordering en verhaal 2010 De verordeningen van Venlo en Arcen en Velden zijn geharmoniseerd. 151. de Algemene subsidieverordening Venlo 2010 Eind 2008 is zowel in Venlo als in Arcen en Velden een nieuwe verordening vastgesteld, gelijk van tekst. Door de nieuwe raad kan deze worden bekrachtigd. 152. de Verordening leerlingenvervoer Begin 2009 hebben de raden van Venlo (28 jan. 2009) en Arcen en Velden (12 mrt. 2009) een nieuwe verordening leerlingenvervoer vastgesteld. De verordeningen in beide gemeente zijn gelijk luidend. Door de nieuwe raad kan deze worden bekrachtigd. 153. de Verordening Wet Kinderopvang gemeente Venlo 2010 De verordeningen van Venlo en Arcen en Velden zijn geharmoniseerd. 154. de Verordening adviesorganen Venlo 2010 In Venlo is deze actueel, Arcen en Velden kent deze niet. De nieuwe raad kan de Venlose verordening bekrachtigen. Deze heeft betrekking op: Het Wmo-forum De gehandicaptenraad De seniorenraad De sportraad In de loop van dit jaar worden deze adviesorganen verbreed, zodat deze straks actief kunnen zijn voor de nieuwe gemeente.
66
Raadsbijlage
155. de Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk Alleen Venlo kent deze verordening, welke gelijkluidend vastgesteld zal worden voor de nieuwe gemeente. 156. de Parkeerverordening Venlo 2010 Alleen Venlo kent deze verordening, welke gelijkluidend vastgesteld zal worden voor de nieuwe gemeente. 157. de Wegsleepverordening gemeente Venlo 2010 Beide gemeenten kennen een wegsleepverordening, maar in de dagelijkse praktijk wordt door de gemeente Arcen en Velden de verordening van Venlo gebruikt. De verordening van Venlo kan overgenomen worden voor de nieuwe gemeente. 158. de Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Venlo 2010 Arcen en Velden en Venlo kennen een gelijkluidende verordening. Deze wordt overgenomen voor de nieuwe gemeente. 159. de Monumentenverordening Venlo 2010 Alleen Venlo kent deze verordening, welke gelijkluidend vastgesteld zal worden voor de nieuwe gemeente. 160. de Subsidieverordening stadsvernieuwing Venlo 2010 Alleen Venlo kent deze verordening, welke gelijkluidend vastgesteld zal worden voor de nieuwe gemeente. 161. de Verordening bodemsanering gemeente Venlo 2010 Na de herindeling is het gemeentebestuur van Venlo bevoegd gezag voor het gehele grondgebied van de heringedeelde gemeente. Het is derhalve noodzakelijk de huidige verordening bodemsanering van Venlo voor de heringedeelde gemeente gelijkluidend vast te stellen. 162. de Subsidieverordening duurzaam bouwen Venlo 2010 Alleen Venlo kent deze verordening, welke geactualiseerd naar de nieuwe situatie per 1 januari 2010 vastgesteld zal worden voor de nieuwe gemeente. 163. de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Venlo Omdat beide gemeenten op het gebied van afvalinzameling- en verwijdering al jaren samenwerken, zijn er in werkwijze en uitvoering nauwelijks verschillen. Uitsluitend de inzameling van bedrijfsafval en klein chemisch afval zijn verschillend, maar deze worden in 2010/2011 gelijkgetrokken. In het kader van de herindeling is het noodzakelijk om voor de nieuwe gemeente een nieuwe Afvalstoffenverordening vast te stellen. Daarnaast is het ook mede in het kader van de Dienstenrichtlijn en de inwerkingtreding van de Dienstenwet noodzakelijk om de Afvalstoffenverordening te actualiseren en aan te passen. De VNG constateerde tijdens hun beoordeling van de model-Afvalstoffenverordening op de Dienstenrichtlijn dat het vergunningstelsel onnodig administratieve en bestuurlijke lasten veroorzaakt, en daarom herzien moet worden. De VNG heeft gezorgd voor een nieuwe modelverordening waarin het
67
Raadsbijlage
vergunningenstelsel is getoetst aan artikel 9 Dienstenrichtlijn en vervangen door een systeem van melding gecombineerd met algemene regels. Dit systeem is eveneens in overeenstemming met de volgende punten uit de Dienstenrichtlijn: 1- non-discriminatie beginsel 2- noodzakelijkheidbeginsel 3- evenredigheidsbeginsel. Er is gekozen voor een nieuwe geactualiseerde verordening op basis van het nieuwe model van de VNG. 164. de Verordening gemeentelijke onderscheidingen Venlo 2010 Bij het opstellen van de verordening is gebruik gemaakt van voordelen van beide verordeningen. Zo kende de oude verordening van Venlo geen mogelijkheid om een bedrijf of instelling te onderscheiden. De verordening van Arcen en Velden kende geen laagdrempelige onderscheiding. In de voorliggende verordening is in beiden voorzien.
II
DE GELDEND TE VERKLAREN VERORDENINGEN
35. het Inkoop- en Aanbestedingsbeleid 2007 Het inkoop- en aanbestedingsbeleid wordt momenteel geactualiseerd. De voorbereidingen hiervoor zullen doorlopen en het geactualiseerde beleid zal in het voorjaar van 2010 in de besluitvorming worden gebracht. Gezien de vlotte ontwikkelingen rond de aanbestedingen is op dit moment wenselijker om in de tussentijd tot de actualisering van het beleid voor de nieuwe gemeente Venlo het beleid van Venlo te gaan hanteren. Dit zodat voor beide gemeenten met gelijke drempels gewerkt kan worden. Om dit te bereiken dient het beleid van Venlo geldend verklaard te worden en het beleid van Arcen en Velden ingetrokken te worden. 36. de Controleverordening gemeente Venlo 37. de Financiële verordening gemeente Venlo 2005 38. de Verordening onderzoek en doelmatigheid en doeltreffendheid van de gemeente Venlo 2005 De vaststelling van een inhoudelijk nieuwe financiële verordening zal aan de nieuwe raad worden overgelaten. In deze lijn zal de nieuwe raad verder ook op het punt van de andere twee verordeningen (controleverordening en verordening onderzoeken doelmatigheid enz.) rond de financiële functie de kans krijgen een nieuwe afweging dan wel heroverweging te maken over omvang maar vooral ook over de inhoud van de nieuwe verordeningen. Gelet op het vorenstaande wordt voorgesteld de huidige drie bedoelde verordeningen van de gemeente Venlo in eerste instantie geldend te laten verklaren voor de nieuwe gemeente Venlo. 39. de Algemene erfpachtvoorwaarden voor bedrijfsterreinen 40. de Specifieke erfpachtvoorwaarden voor bedrijfsterreinen 41. de Algemene verkoopvoorwaarden Alleen Venlo kent dergelijke voorwaarden. Het is van belang dat deze voorwaarden blijven bestaan in de nieuwe gemeente. Gezien deze situatie kan er in het kader van de harmonisatie volstaan worden met het geldend verklaren van deze drie soorten voorwaarden voor de nieuwe gemeente. 42. de Beheersverordening ontwikkelbedrijf
68
Raadsbijlage
Alleen Venlo kent een Beheersverordening ontwikkelbedrijf welke de inrichting van een aparte boekhouding voor ruimtelijk-fysieke projecten regelt evenals de financiering daarvan en de projectmatige aanpak. Dit is een recente verordening voor de nieuwe gemeente geldend verklaard kan worden. 43. de Exploitatieverordening De verordening van Arcen en Velden is uitgewerkt. De verwachting is dat niet alle lopende exploitatieovereenkomsten in Venlo die stoelen op de Venlose Exploitatieverordening 2004 binnen 2 jaar na de herindeling zijn uitgevoerd en afgewikkeld als gevolg van de algehele invulling van de rechten en verplichtingen uit die overeenkomsten. Derhalve zal de Exploitatieverordening in het kader van de afwerking van lopende zaken geldend verklaard moeten worden voor de nieuwe gemeente. De verordening kan door de nieuwe gemeente worden ingetrokken zodra de overeenkomsten die gebaseerd zijn op de Exploitatieverordening zijn uitgewerkt. 44. de Bouwverordening Door de Vereniging Nederlandse gemeente (VNG) is een modelbouwverordening opgesteld. Deze wordt door middel van periodieke wijzigingen geactualiseerd na bijvoorbeeld wetswijzigingen. De gemeente Venlo maakt gebruik van deze modelbouwverordening die ook periodiek wordt aangepast. De bouwverordening van de gemeente Venlo is dan ook geheel bijgewerkt, zijnde tot en met de laatste wijzigingen en vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juli 2007. De gemeente Arcen en Velden maakt ook gebruik van deze modelbouwverordening echter is deze niet periodiek bijgewerkt (deze dateert nog van 2005). Gelet hierop kan de "Bouwverordening gemeente Venlo" met ingang van de datum van herindeling geldend verklaard worden voor het grondgebied van de gehele nieuwe gemeente.. 45. de Participatieverordening Recentelijk (najaar 2009) hebben de beide gemeenten een gelijkluidende nieuwe Participatieverordening vastgesteld, waarin re-integratie, inburgering en educatie zijn geïntegreerd. Daarmee is de gemeente Venlo één van de eerste Nederlandse gemeenten met een dergelijke integrale verordening. Gezien deze situatie kan er in het kader van de harmonisatie volstaan worden met het geldend verklaren van deze verordening voor de nieuwe gemeente. 46. de Beleidsnota Cultuurhistorie Venlo kent een Nota Cultuurhistorie 2007-2011. Vastgesteld in de gemeenteraad op 26 september 2007 In Arcen en Velden zijn er geen specifieke beleidsdoeleinden geformuleerd. Door het geldend verklaren van de bestaande Nota Cultuurhistorie van Venlo voor de gehele nieuwe gemeente Venlo wordt het echter na de herindeling mogelijk om ook in Arcen en Velden cultuurhistorische inventarisaties uit te voeren en gemeentelijke monumenten aan te wijzen. Medio 2010 zal gestart worden met het opstellen van een nieuwe Nota Cultuurhistorie voor de periode 2012-2016 met daarin specifieke beleidsdoelen voor Arcen en Velden.
69
Raadsbijlage
47. de Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting 2010 (Verordening toeristenbelasting 2010); 48. de Verordening op de heffing en de invordering van brandweerrechten 2010 (Verordening brandweerrechten 2010); 49. de Verordening op de heffing en invordering van hondenbelasting 2010 (Verordening hondenbelasting 2010); 50. de Verordening op de leges 2010; 51. de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2010 (Verordening rioolheffing 2010). Deze verordeningen zijn in december 2009 door de beide gemeenteraden gelijkluidend vastgesteld. Nu wordt de Venlose verordening voor het gehele grondgebied van de gemeente geldend verklaard, opdat er telkens nog slechts één verordening voor de gehele gemeente van kracht is. Dit biedt meer duidelijkheid.
70