inko
VAN DE REDACTIETAFEL
informatiegevende en kontaktleggende periodiek van de fraters van utrecht
31e jaargang nummer 2 mei 2008
Voor een redactie is het een pijnlijk gebeuren als een nieuwe aflevering van de periodiek begonnen wordt met een IN MEMORIAM. Maar wij brengen ons overleden redactielid Henk van Vliet toch gaarne even in ieders herinnering, omdat hij dat verdient. De overweging bij de Constituties sluit er toevalligerwijze nauw bij aan: het is God die ons roept…. Zo gewoon eigenlijk! Het toevallig samenkomen van twee andere artikelen zien we in het artikel over “Het erfgoed van de Nederlandse religieuzen” én “De pen doorgeven….”. Bestaat toeval wel? De inhoud spreke voor zichzelf. Zestig jaar frater zijn laat natuurlijk ook sporen na, zowel bij de persoon als bij degenen waarvoor/waarmee hij gewerkt en geleefd heeft en nog actief is. Centraal staat bij frater Edwin Ossewold het woord “veranderingen”, waarop hij op een eigen wijze heeft ingespeeld. Petra de Landmeter zocht hem op in de wijk Overvecht in Utrecht. Ontdekken dat de devotie tot onze congregatiepatrones, Onze Lieve Vrouw van het H. Hart, meer verspreid is dan wij vaak weten, is soms heel verrassend en ook goed om er kennis van te nemen. Leo Ruitenberg ontdekte in Nederhorst den Berg dat die devotie daar al aanwezig was ten tijde van de stichting van onze Congregatie. Mag je Jezus en Mohammed met elkaar vergelijken? Huub Schumacher doet het in ieder geval. Deze vergelijking zal niet veel stof doen opwaaien, ook niet in de Moslimwereld! Soms kom je in het archief pennenvruchten tegen van overleden medebroeders. Zo ook beschrijvingen van allerlei ontmoetingen en avonturen, bijeengeschreven door frater André Formanoy zaliger. De redactie zal er een aantal aan de vergetelheid ontrukken. Wij gaan ervan uit dat velen deze met plezier zullen lezen. Wij wensen u zonnige zomermaanden toe! 2
IN MEMORIAM HENK VAN VLIET
Sinds de zilveren jaargang (2002) maakte Henk van Vliet deel uit van onze redactie. Een slopende ziekte maakte de laatste tijd aanwezig zijn bij de besprekingen voor hem onmogelijk, maar hij bleef inbreng leveren via andere wegen. Zijn belangstelling voor het werk aan INKO is niet verflauwd tijdens die laatste moeilijke fase. Zijn inbreng was duidelijk aanwezig en hij had zeer zeker zo zijn eigen ideeën omtrent de inhoud van ons blad. Hij snuffelde dan ook graag in andere congregatiebladen om te zien wat erbij anderen leefde en wat wellicht ook interessant voor ons lezerspubliek zou zijn. 3
Gezien zijn actieve leven in en buiten Borculo, ook als Algemeen Econoom van onze Congregatie, was het niet verwonderlijk dat er een enorme belangstelling was bij zijn uitvaart. Iedereen sprak over de “warme afscheidsviering”. Het is tekenend voor Henk dat hij deze zelf volledig in elkaar had gezet en zeer waardevolle lezingen en hartverwarmende liederen ervoor had uitgekozen. Dit geeft de sfeer weer, waaruit hij leefde. Toch was van zijn innerlijk beleven niet zo veel bekend, maar wel van zijn leefsfeer. Iets van zijn binnenste kwamen we net voor zijn overlijden op Tweede Paasdag tegen in het boekje van de Paasviering in Groningen. Het lijkt ons goed om dit hier te memoreren: In Groningen hield men voor Kerst een actie tegen al het zinloos afsteken van vuurwerk, waarbij voor ontelbare Euro’s de lucht in gaat. Onze medebroeder Paul Steverink had dit aan Henk laten weten, die toen al wist dat hij vlug zou sterven. Paul had hem gevraagd om een goed woordje voor hun actie te doen als Henk in de hemel aankwam. Op 12 december schreef Henk aan Paul: “Ik sta naast je in de campagne op de Grote Markt in Groningen. Gewoon doorgaan. Overigens vraag je mij – àls ik ooit in de hemel kom – een goed woordje te doen voor jullie acties. Dat wil ik wel doen, maar de hemel is mij te eng, doet door de Kerk zo begrensd aan. Ik denk meer aan een bescheiden plekje in het heelal, onbegrensd fenomeen. Miljarden lichtjaren ver, waar ik namens mijn Schepper een ster mag zijn om een onbekende planeet te verlichten en opnieuw te beginnen met een nieuw soort aarde zonder al die missers hier. Ik meen het hoor! Ik denk daar vaak over.” Nu hoeft Henk er niet meer over te denken; nu weet hij wat de hemel is. Wij kunnen er nog naar raden, maar Henk heeft nu ervaren wat het verschil is tussen de aards voorgestelde hemel en het heelal! Beide onbegrensd! Dat hij voor eeuwig gelukkig mag zijn. Henk, veel dank voor je constructieve inbreng in ons redactiewerk! 4
ZO GEWOON EIGENLIJK
Artikel 10 – het eerste van hoofdstuk 2 – is een juweel van een voorbeeld hoe je spiritualiteit onder woorden brengt. Als we kort samenvatten wat er staat, hoor je: “Het is eigenlijk niets bijzonders dat wij geroepen werden om als frater in onze congregatie te wonen, leven en werken. Maar we geloven wel dat we het niet aan ons zelf te danken hebben, maar dat God het was die ons bijeen gebracht heeft”. Ik zie hierin twee verschillende manieren van kijken: de nuchtere kijk op de werkelijkheid zoals ze is aan de ene kant, en aan de andere kant de verwondering die naar boven komt wanneer je gaat beseffen welke rijkdom ons ten deel valt als lid van de congregatie.
Wij geloven dat het eigenlijk God is die roept. Hij komt ons met zijn genade tegemoet. Wij herkennen in ons eigen leven het woord van Jezus tot wie Hem volgden: ‘Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u…’ (Joh. 15: 16) Hij nodigt ons uit Hem te volgen en te delen in zijn leven.
Allereerst de Hollandse nuchterheid. Zij komt aan het licht in het woordje ´gewoon´: blijf gewoon met twee benen op de aarde staan en kijk wat er zich rondom jou afspeelt, durf je daaraan over te geven en maak de zaken niet mooier, heiliger en vromer dan ze zijn. Want zoals ze zijn, zijn ze het mooist. En dan de verwondering die je hoort in die regel: ´Maar we geloven dat het eigenlijk God is die roept’. Deze simpele regel brengt een diepe ontroering teweeg als je niet alleen tot je laat doordringen wat er gezegd wordt, maar vooral hoe. De ‘zekerheid’ die deze zin uitstraalt – wij geloven - heeft tegelijk een diepe ondertoon van ‘onzekerheid’ – eigenlijk God - . Ben je ooit in het Credo of in de Twaalf Artikelen het woordje ‘eigenlijk’ tegengekomen? Ik niet. Ik ken wel het korte vers Nader tot U van Gerard Reve:
Wij beantwoorden zijn uitnodiging persoonlijk; wij doen dat als lid van de congregatie, samen met onze medebroeders. In deze gemeenschap willen wij elkaar bevestigen en bemoedigen, elkaar inspireren en uitdagen.
Eigenlijk geloof ik niets en twijfel ik aan alles zelfs aan U. Maar soms wanneer ik denk dat Gij waarachtig leeft, dan denk ik dat Gij liefde zijt en eenzaam, en dat in zelfde wanhoop Gij mij zoekt, zoals ik U.
artikel 10 Langs wegen van gewoon menselijke omstandigheden en invloeden, hebben wij ons laten roepen tot religieus gemeenschapsleven in onze congregatie.
5
6
Reve gebruikt soms dezelfde woorden als artikel 10 – dat kan geen toeval zijn. In beide teksten wordt geprobeerd te zoeken naar woorden die iets kunnen articuleren van het mysterie dat God is, het wonder dat wij zijn en het geheim dat de relatie tussen die twee vorm geeft. Welke woorden zullen wij spreken als we willen uitdrukken dat het ‘eigenlijk God is’ die mij in het leven heeft geroepen? Wat moet je zeggen om uit te leggen dat je het zelf niet weet waarom je er bent, waarom je hier bent, en waarom de anderen er zijn – omdat je het als een vanzelfsprekend wonder ervaart? In artikel 10 wordt recht gedaan aan het wonder van de verbondenheid tussen God en mens. De wederkerigheid tussen God en ons is eigenlijk zo iets gewoons en tegelijk zo mysterieus, dat het spreken daarover in verheven taal en vrome praat op onze lachspieren werkt. Dergelijke taal heeft dan ook weinig met spiritualiteit te maken, maar alles met theologie en kerkjuridische scrupulositeit. In de spiritualiteit - en daarmee bedoelen we de geleefde praktijk van ons geloven door de dag heen – kunnen we alleen maar spreken vanuit onze ervaring. Dat betekent dus: ‘gewone taal’ spreken. Maar wat we meemaken in onze ervaring is verre van gewoon en daar gaat het hier om. Het mysterie van God en mens kan dan wel ervaren worden, maar je moet deze ervaring wel durven toelaten bij jezelf, durven herkennen, ja zelfs durven erkennen dát het een mysterie is. Dat is niet eenvoudig. Want mysteries kunnen we zo moeilijk als mysteries laten bestaan. We willen ze oplossen, begrijpen, beheersen – en dat gaat nooit of te nimmer. Mysteries zijn niet via denken te begrijpen, ze zijn slechts mee te maken. In die ervaring van het mysterie komen wij tot bezinning, tot besef: dat in zelfde wanhoop Gij mij zoekt zoals ik U. Ad de Keyzer
7
Jubilaris frater Edwin Ossewold:
“VERANDERING LOOPT ALS EEN RODE DRAAD DOOR MIJN FRATERLEVEN” Op 6 augustus dit jaar vieren twee medebroeders hun diamanten kloosterjubileum: frater Georgius Smink en frater Edwin Ossewold. Beide medebroeders voelen er niet veel voor om door een artikel in Inko in de schijnwerpers gezet te worden. Toch liet frater Edwin zich overhalen en stemde toe in een interview. Ik ga dus met pen en papier naar Utrecht, neem de bus naar Overvecht en zoek zijn flat aan de Tafelbergdreef. De lift brengt me naar de achtste verdieping! Frater Ossewold staat me al op te wachten en na de begroeting volgt het verrassende uitzicht over de stad Utrecht, en dáár tussen kantoortorens en gebouwen is heel duidelijk de Domtoren zichtbaar. Prachtig.
Zijn ruime woonkamer staat vol bloemen en ik vraag me even af of hij misschien pas jarig is geweest. “Nee hoor, ik houd veel van bloemen en planten. Ik zorg altijd dat er verse bloemen in de vazen staan,” is zijn antwoord.
8
De flat van frater Edwin is licht en zonnig. Grote ramen nodigen uit om naar buiten te kijken. Aan de gele wand hangt een modern schilderij naast een antieke klok. Een smaakvol contrast. Op tafel staat een kandelaar met vijf brandende kaarsen en bij de fotogalerij van familie en vrienden brandt een kaarsje bij een mooi beeldje van Madonna met kind. “Ik woon hier bijna tien jaar met veel plezier. Al was het natuurlijk wel even wennen om alleen te wonen”, vertelt hij.
In veranderingen meegetrokken “Als je mijn leven zou willen karakteriseren dan is er één woord dat absoluut van toepassing is en dat is ‘verandering’. Ik ben als het ware opgenomen in die verandering, ik ben meegenomen in die verandering en ik heb alle veranderingen in de congregatie vanaf 1948 tot nu toe van heel dichtbij meegemaakt zonder dat ik in een overheidsfunctie ben geweest. Ik had geen bestuursfuncties; ik heb de veranderingen niet bedacht en ik heb er geen besluiten over hoeven nemen. Ik ben als het ware in de veranderingen meegetrokken.” Gezin met twaalf kinderen “Ik kom uit een echt orthodox-christelijk katholiek gezin met twaalf kinderen. Eén ervan is onmiddellijk na de oorlog overleden en één van mijn zusters is overleden. Ik ben de oudste, dat wil zeggen mijn tweelingbroer is de oudste en ik ben tien minuten jonger. We woonden in Deventer, een ‘rooie’ stad. Na de lagere school ben ik in 1943 naar de kweekschool van de fraters in Zeist gegaan.”
Liever buiten beeld blijven “Ach, voor mij hoeft zo’n levensverhaal niet zo nodig”, begint de jubilaris. “Ik houd niet van een opsomming van wat ik allemaal gedaan heb. Bovendien heb ik altijd al de neiging gehad om buiten beeld te blijven en dat wil ik eigenlijk wel zo houden.” Maar als frater Edwin eenmaal begint te vertellen, blijkt dat hij een zeer onderhoudende gesprekspartner is, die graag wat dieper graaft, een man ook die heel veel dingen in zijn leven heeft opgepakt en een scherp geheugen heeft als het om zaken gaat die hem in zijn fraterleven hebben geraakt. We laten hem graag aan het woord.
Oorlogstijd “Het was oorlogstijd en de fraters waren uit hun gebouwen verdreven omdat er soldaten werden ondergebracht. Wij hadden tijdelijk onderdak in kasteel Lunenburg. Daar ben ik ruim een jaar geweest tot november 1944. Vlak voor het bombardement op het kasteel waren we vertrokken. We zijn toen onder leiding van frater Pontianus Schobre met vijf of zes jongens lopend weggegaan. We moesten de IJssel over en we hadden nog net de mogelijkheid om dat te doen. Drie jongens van onze groep gingen naar Deventer en de anderen moesten naar Zutphen. Zij hebben daar het bombardement op de IJsselbrug meegemaakt. Ikzelf heb, vanaf het moment dat ik thuisgekomen ben, zo’n 80 bombardementen in Deventer meegemaakt. De brug over de IJssel was natuurlijk het doelwit.
9
10
Wij woonden daar niet zo ver vandaan. De brug werd niet geraakt maar alles eromheen ging plat. Gelukkig is ons huis gespaard gebleven. Wel alle ruiten er uit, deuren er uit en heel veel kapot.” “Ik ben ongeveer drie maanden thuis geweest en toen konden we weer terug. Maar het was nog steeds oorlogstijd. Ik zal daar niet al te veel over uitweiden, maar zo’n periode is toch wel van invloed op je ontwikkeling. We moesten bijvoorbeeld bij bombardementen gaan helpen, we moesten eten halen en dat moest allemaal veroverd worden en daar word je ook door gevormd. Het betekende wel dat we in die tijd een zekere onafhankelijkheid hadden verworven en ontwikkeld.” “Pas later heb ik me gerealiseerd dat zo’n oorlogsperiode veel consequenties heeft. Van een gestructureerd religieus bestaan met een gestructureerde voorbereiding kwam niks meer terecht. Dat is ons volkomen uit de handen geslagen door de oorlogsomstandigheden, maar daardoor kwamen wel andere initiatieven vrij. Dat is zeker. Je hebt geleerd na te denken, standpunten in te nemen en ideeën te ontwikkelen. Bij mij is dat in het jaar van mijn intreden al begonnen. Als ik 1948 het postulaat in ga, valt mij op dat ik in een zeer gesloten gemeenschap kom. Ondanks het feit dat onze novicenmeester een zeer vroom en zeer religieus ingesteld man was, voelde ik toen al dat er een zekere beweging gaande was. Na een jaar doe ik mijn tijdelijke gelofte en in 1954 mijn - zoals dat toen heette - eeuwige gelofte. In 1954 is de beweging al in volle gang. Er is van een religieus bestaan zoals dat ín het begin van de oorlog en vooral vóór de oorlog bestond geen sprake meer. Het gemeenschapsleven loopt in snel tempo terug.” Eerste baan met tegenzin Doordat frater Edwin een grote zelfstandigheid had ontwikkeld, raakte hij soms in conflict met de destijds heersende gewoonte in de congregatie, dat fraters weinig invloed hadden op de plek 11
waar ze gingen werken. Hij vertelt: “Mijn allereerste baan heb ik met enorme tegenzin opgepakt. Ik kwam namelijk in een omgeving waar grote ruzie heerste. Dat staat me nog steeds heel levendig voor mijn geest. Dat was de kwestie die werd afgekort met: B. te U. (Bouwman te Utrecht). Er was een controverse tussen leken en fraters op een jongensschool aan de Bosboom Toussaintstraat. Ik wilde die ruzie niet. Toen ik er kwam werken, probeerde ik met iedereen gewoon om te gaan. Ik kon goed overweg met de heer Bouwman en ook met de twee andere leerkrachten die daar waren. Die opdracht in Utrecht is de eerste keer geweest dat ik iets moest doen wat ik helemaal niet wilde. En dat is vaker gebeurd, want mijn tweede opdracht was een dubbele opdracht die ik niet zag zitten en daar ben ik toen tegen in gegaan.” Naar Amersfoort “Ik heb bij elkaar zo’n vier jaar voor de klas gestaan aan de Bosboom Toussaintstraat. Toen kwam er een nieuwe opdracht voor mij. Dat wil zeggen de algemeen overste kwam bij me met een dubbele opdracht. Ik zou naar Amersfoort worden verplaatst om daar hoofd van de school te worden en bovendien werd van mij verlangd dat ik mijn akte Middelbaar Frans zou halen. Ik vond, dat ik die twee taken niet kon combineren, dus ik zei: dat doe ik gewoon niet. We hebben er indringend over gepraat. De algemeen overste is weggegaan en na drie dagen kwam hij terug met het voorstel om dan de akte Frans even te laten schieten en later op te pakken. Dat vond ik redelijk en ik ben als jongste schoolhoofd naar Amersfoort gegaan.” “Ik had een vrij uitgebreide taak in Amersfoort. Daar zaten namelijk twee scholen in één gebouw. De ene school was de zogenaamde klompenschool - daar zaten alleen jongentjes uit achterstandwijken en de onderwijzers waren leken. En de andere school was de zogenoemde herenschool, waar fraters voor de klas stonden. Mijn eerste opdracht was om die twee 12
scholen in elkaar te schuiven. Verder moest ik het hele gebouw moderniseren zodat de twee scholen in één modern gebouw gehuisvest konden worden, met één hoofd. En de derde opdracht was om de methodiek aan te passen, want ze schreven daar nog met twee ee’s en twee oo’s. Niet te geloven, want het was wel 1958! Doordat er zoveel moest gebeuren had ik wel het voordeel dat ik een goede entree had bij de gemeente. De verbouwing betekende bijvoorbeeld, dat we de school uit moesten en tijdelijk ergens anders ondergebracht worden. Ik heb toen ook nog een kleine architectencursus gevolgd. Ik ben namelijk helemaal niet technisch en ik wilde toch wel weten wat er allemaal ging gebeuren en waarom. Onze architect Marcel Bakker was bereid mij te helpen, dus ik ging twee of drie keer per week naar hem toe om ingewijd te worden in de bouwplannen. Uiteindelijk zijn alle drie doelstellingen verwezenlijkt. En dat heb ik met ongelooflijk veel plezier gedaan.” Één van mijn topprestaties “In 1963 is dat allemaal klaar. En dan komt er een verzoek uit Utrecht om frater Alexius op onze school aan te nemen. Er waren problemen in Utrecht waardoor frater Alexius in de knel kwam. Hij was een heel goede onderwijzer en schoolhoofd in Utrecht. Hij kwam bij ons in de zesde klas. Daar stond ik omdat het gebruikelijk was dat het hoofd de zesde klas had, maar ik heb toen een lagere klas genomen. Langzaam maar zeker heb ik Alexius uit het dal gehaald. Het is nog steeds niet te geloven dat me dat is gelukt binnen één jaar. Ik vind het zelf één van mijn topprestaties. Niet zozeer zichtbaar in materieel opzicht maar wel in mijn gevoel, in menselijk opzicht. Ik heb nog nooit een man zo omhoog zien komen en zo op zien bloeien. Dat was geweldig. Ik zat als schoolhoofd in allerlei commissies en ik heb hem overal mee naar toe genomen. Steeds gezegd: nu blijf jij er in en ik ga eruit. Hij nam als het ware elke keer een stuk werk van mij over en na een jaar kon hij volledig als schoolhoofd in Amersfoort functioneren.” 13
Stadhouderslaan “Ik ben zes jaar in Amersfoort geweest. Mijn taak was klaar en ik ben weer naar Utrecht gegaan. Daar heb ik nog een jaar op de Mulo gestaan en in die tijd heb ik mijn akte Middelbaar Frans gehaald. Dan kruipen bij mij toch ook weer gevoelens van veranderingen omhoog. En niet alleen bij mij. Mensen om mij heen hadden allemaal het idee: wij moeten iets anders met ons religieuze leven. Die gevoelens werden versterkt toen in 1968 het bewuste Vernieuwingskapittel werd gehouden. Dat was een extra kapittel dat leidde tot een enorme controverse tussen de oudere, behoudende fraters en wij als de jongeren. We hebben toen een nieuwe groep gevormd en we kregen toestemming om een eigen vestiging te gaan zoeken. Voorwaarde was wel dat er banen aan verbonden waren zodat we een zeker inkomen hadden. In 1969 gaan we op zoek naar een huis om onze ideeën uit te werken en uit te voeren. We zijn toen met vijf of zes jonge fraters op de Stadhouderslaan in Utrecht een project gestart. Dat was het eerste project waardoor we uit de communiteit aan de Herenstraat gingen. We hebben er ongeveer drie jaar gezeten en intussen zijn we op zoek gegaan naar andere vestigingsplaatsen want eigenlijk was de Stadhouderslaan een soort tussenstation.” Met nieuwe groep naar Nieuwe Pekela “Het zal ongeveer 1973 zijn geweest toen we ons zijn gaan richten op het noorden van het land; Drente, Friesland, Groningen. Aanvankelijk strandden we in Delfzijl. Daar zaten Broeders van Oudenbosch die ook zoekende waren naar nieuwe dimensies in hun religieus bestaan. Na een korte periode Delfzijl zijn we dan met vier of vijf man in Nieuwe Pekela terecht gekomen. Daar hebben we tien jaar gezeten. Ik zou een boek kunnen schrijven alleen al over die periode waarin zich enorme ontwikkelingen hebben voltrokken. Veel fraters in de congregatie hebben daar geen notie van. Ik weet, dat er ook enkele fraters zijn die zich sterk tegen onze plannen hebben 14
verzet. Maar goed, wij hebben doorgezet en het is een heel goede tijd geweest.” “In 1980 zijn we naar de stad Groningen gegaan. We hadden vanuit Nieuwe Pekela regelmatig contact met de Bisschop en hij had er al een aantal keren op aangedrongen dat wij onze ideeën ook in Groningen goed zouden kunnen ontwikkelen. Toen we hadden besloten om te verhuizen moesten we wel op zoek naar woon- en werkruimte. Ik was in die tijd zonder baan en het was mijn taak om ruimte te vinden. En dan doet zich een wonder voor.” De Moesstraat “Ik ging regelmatig in de stad Groningen op zoek naar een plek. Ik ben overal geweest. Maar telkens was het niet wat we zochten. Totdat……. Op een gegeven moment zei iemand dat ik eens moest gaan kijken in de Moesstraat. Daar was nog een klooster waar acht nonnen woonden, vertelde hij. Ik had er nog nooit van gehoord, wist ook helemaal niet waar het was. Dus ik op zoek naar de Moesstraat, het regende dat het goot, ik kom in die straat, loop de poort door en ik zie het klooster. Ik bel aan, er werd opengedaan, ik zeg wie ik ben en wat ik kom doen en die zuster keek mij aan en zei: nou frater wij gaan hier volgende week weg. Wij gaan naar Arnhem, dus vanaf volgende week staat het hele klooster leeg. Ik heb toen meteen naar de algemeen overste van de zusters gebeld en onze situatie uitgelegd. Met klem heb ik haar gevraagd om het klooster nog niet te verkopen omdat dit pand precies was wat wij zochten en dat wij het wilden hebben. Hoe we dat moesten doen wist ik op dat moment natuurlijk helemaal niet. Maar het is allemaal goed gekomen. Nog op de dag van vandaag vind ik het een wonder hoe dat allemaal gelopen is.”
Oudenbosch is uitgevoerd. Bovendien had ik inmiddels een baan gekregen als docent Frans op het Wessel Gansfort College in Groningen. Ik was dus aardig gesetteld en dan dient zich de volgende verandering aan.” “Vanuit Utrecht belde Nico Harmsen, hoofd van het Gregorius College, met de vraag of ik hem wilde helpen. Hij was op zoek naar een docent voor een aantal lesuren en er was een adjunt nodig. Of ik dat wilde doen. Ik antwoordde: ben je gek, dat wil ik helemaal niet. Ik zit in Groningen. Ik heb toen het verzoek van Nico in onze groep in Groningen ter sprake gebracht en niemand vond het een goed idee. Maar de noodkreet van Nico was zo dringend dat ik toch heb toegestemd. Ik ben toen weer naar Utrecht gegaan met die restrictie dat ik niet langer dan een jaar zou blijven. Maar het liep – weer – anders dan ik dacht, want ik heb daar mijn laatste jaren voor de klas doorgebracht, tot ik in de VUT ging in 1989. Er was in die tijd een regeling dat onderwijzers met hun 58ste in de VUT konden en daar heb ik toen gebruik van gemaakt.”
“In Groningen heb ik eerst op verzoek van de Minister van Onderwijs, van Kemenade, een project geschreven voor een lagere school dat door frater Berno en een broeder van
Project voor kinderen met aids “Toen ik pas in de VUT was, maakte ik heel toevallig kennis met twee artsen en een hoofdverpleger van het Wilhelmina Kinderziekenhuis. Zij zochten iemand die de aids-problematiek voor kinderen wilde aanpakken. Zo’n twintig jaar geleden was er nog niet veel voor kinderen die aids hadden. Er was nog weinig bekend, er waren nauwelijks medicijnen, maar er was ook geen organisatie of stichting die dit probleem wilde oppakken. Ik had mij inmiddels verdiept in de aids-problematiek. Ik heb onder andere in de Mozes en Aäron Kerk een aantal bijeenkomsten en lezingen meegemaakt en ik heb er ook veel over gelezen. Bij die bijeenkomsten liepen strompelende mensen, doodziek door aids. God wat een ellende heb ik daar gezien. Die artsen waarmee ik in contact kwam, hebben mij gevraagd of ik wilde helpen een stichting op te richten. Allereerst moest er geld komen en daarvoor ben ik op pad gegaan.
15
16
Links en rechts geld gevraagd en ook de congregatie heeft meegeholpen. Een jaar later was de stichting een feit en kon de organisatie beginnen met van het opsporen van kinderen met aids. Dat is heel goed gegaan. Die twee artsen hebben daar hard aan gewerkt en een frappante bijkomstigheid is dat die hoofdverpleger na twee jaar is ingetreden bij Paters Cisterciënzers in Tilburg.” “Negen jaar ben ik actief geweest voor die stichting. Het liep als een trein. Er kwamen steeds mensen die wilden meehelpen. Het sprak de mensen aan. Voor een deel werkte de stichting in Amsterdam en voor een deel in Utrecht. Ik woonde nog in de Herenstraat en ik ging dus veel op en neer.” Van de Herenstraat naar Overvecht Intussen kwam er weer een nieuwe verandering op me af, want het bestuur begon aan mensen te vragen: willen jullie niet alleen gaan wonen. Dat was eind negentiger jaren. Het was al bekend dat ons Moederhuis in Utrecht gesloten moest worden. Alleen wonen? Nou nee, dat leek mij niets. Ik had me er al op ingesteld dat we met z’n allen uit Utrecht naar De Bilt zouden gaan. Maar toen me werd uitgelegd dat er in De Bilt de eerste jaren nog geen plaats zou zijn voor alle Utrechtse fraters, toen ben ik er goed over gaan nadenken. En deze flat is het resultaat. Ik woon dus nu Overvecht, maar gelukkig wel in Utrecht. Via mijn jongste broer Frans heb ik een adres gekregen van een makelaar die huizen verhuurt. Ik heb me aangemeld en kreeg drie adressen van flats waar ik kon gaan kijken. Toen ik hier binnenkwam en dat uitzicht zag en ook nog zicht op de Dom, toen zei ik: deze wordt het! Hier wil ik wel wonen. Op 14 juli 1998 ben ik van de Herenstraat naar hier verhuisd. En ik heb er beslist geen spijt van. Maar het was natuurlijk wel de zoveelste verandering in mijn leven, want ik had altijd in groepsverband gewoond en geleefd.”
17
Moeder “Na mijn verhuizing had ik niet zo veel meer om handen. Dat kwam goed uit want mijn moeder werd een dagje ouder en zij kon wel wat hulp gebruiken. Ze was inmiddels over de 90 en woonde nog zelfstandig. Ik ben toen gaan helpen. Op het laatst was ik drie/vier dagen in Deventer in haar huis. Op een bepaald moment is ze ‘s nachts gevallen en gelukkig was ik ook in huis. Ze riep me en ik zag meteen dat het niet goed was. Ik heb toen 112 gebeld. Ze is naar het ziekenhuis gebracht waar geconstateerd werd dat haar heup gebroken was. De volgende ochtend wilde de chirurg een gesprek met mij en ik heb toen gezegd dat mijn moeder dat gesprek heel goed zelf kon voeren. Ik was er wel bij. Toen de arts haar uitlegde dat haar heup was gebroken maar dat hij dat goed kon herstellen, antwoordde ze heel kordaat: “U gaat mij toch niet opereren he? Want dat wil ik beslist niet. Ik weet dat ik dood ga, dus ik wil geen operatie.” Ze heeft toen nog tien dagen geleefd en in die tijd heeft ze heel bewust van iedereen afscheid genomen en daarna is ze rustig heengegaan. Ze is 98 jaar geworden.” Een fusieproces van drie parochies “Kort na het overlijden van mijn moeder in 2002 komt er iemand van mijn parochie hier in Overvecht naar me toe en vraagt of hij eens een gesprek met mij kan hebben omdat ze iemand zoeken voor het parochiebestuur. De man komt hier thuis en zegt: ik hoor dat u frater bent en we komen u vragen of u voorzitter wilt worden van deze parochie. Ik heb geantwoord dat ik er nooit over had nagedacht maar dat ik het niet zo’n gek idee vond. Nu mijn moeder er niet meer was, had ik wat meer tijd. Maar ik wilde wel graag een half jaar rondkijken wat er zoal speelde in de parochie. Ik had al geruchten gehoord dat er plannen waren om in Overvecht drie parochies samen te voegen. Ik hoorde hier bij de H. Geest Parochie, en dan waren er nog de parochie Blijde Boodschap en de Emmaus-parochie. Ik ben toen vice-voorzitter geworden van de H. Geest-parochie. 18
Dat is nu zo’n zes jaar geleden. In die tijd was er geen pastor en er was geen bestuur. Ik ben eerst op zoek gegaan naar mensen waarvan ik dacht dat ze wel in het bestuur pasten. Dat is gelukt. Ik heb een goed bestuur kunnen opbouwen met een zeer deskundige secretaris en penningmeester. Voortreffelijke mensen! En het allerbeste wat we hebben kunnen vinden is een eigen pastor. Een jonge man, Pool van geboorte maar spreekt heel goed Nederlands. Hij had al tien jaar in Dedemsvaart gewerkt en wilde wel graag naar een grote stad. Joachim heet hij.” Het was een klus tot en met! “Ik vertel het nu in een paar minuten, maar je moet je eens voorstellen wat een karwei het is om drie parochiegemeenschappen samen te voegen tot één parochie. Wat een werk, wat een overleg en wat een tact moet je dan gebruiken. Onze pastorie zou na de fusie blijven en moest worden opgeknapt, de andere twee moesten worden verkocht. Ook de twee andere kerken moesten worden verkocht. Het was een klus tot en met! Onze kerk, wat eerst de H. Geest parochie was, heeft een andere naam gekregen, we heten nu de H. Rafaël. Op 1 januari 2004 was de fusie een feit. Ook was op die datum onze Pastor Joachim al geïnstalleerd. Maar het totale proces was nog niet afgerond want er moest ook nog een gemeenschapszaal gebouwd worden. De ruimte was er wel maar daarin moest van alles gerenoveerd worden. En dat is inmiddels ook gebeurd. Alles is vernieuwd. En weet je wie zich bij die verbouwing aandiende? Dezelfde architect die ik kende van de verbouwingen aan de school in Amersfoort in 1958, Marcel Bakker. Dan kom je zo iemand na ruim veertig jaren weer tegen. Is dat niet toevallig?” “Het fusieproces hier in Overvecht is nu achter de rug, maar er moet nog veel meer gefuseerd worden. Momenteel ligt er een opdracht van het Bisdom om in Utrecht zeven parochies samen te voegen. Dat moet per 1 januari 2010 zijn beslag krijgen. Maar aan dat proces doe ik niet meer mee. Wij hadden hier nog een 19
betrekkelijk voordeel gehad dat we met z’n drieën moesten samengaan. Zeven parochies samenvoegen is natuurlijk helemaal een crime. Zo’n fusie is ook financieel-technisch een enorm proces. De penningmeester heeft daar enorm veel werk aan gehad en ook de secretaris heeft bergen werk verzet. Het zijn echt specialisten. De twee kerken zijn verkocht. Daardoor is er geld binnengekomen waardoor we onze eigen kerk konden opknappen. Voor mij was het inderdaad een prettige bijkomstigheid dat ‘mijn’ kerk is blijven bestaan. Nee, aan het nieuwe fusieproces wil ik niet meewerken. Ik zie ook geen kans om nog eens aan zo’n klus te beginnen. Ik dien me in ieder geval niet aan. Dat heb ik trouwens nooit gedaan. Ik ben er altijd in meegetrokken.” De eeuwige gelofte, wat doet het met je Terugkijkend op zestig fraterjaren vindt frater Edwin dat veranderingen als een rode draad door zijn leven lopen. “Zo’n mensenleven kun je toch heel moeilijk samenvatten. Er zijn natuurlijk zoveel dingen gebeurd. Ik heb daarnet al gezegd dat ik over één periode al een boek zou kunnen schrijven. Het gaat nu meer om overzicht in vogelvlucht. Ik heb altijd heel veel nagedacht over alle veranderingen die ik in mijn fraterleven heb meegemaakt. Ik denk ook steeds heel veel na over de grote veranderingen waar alle religieuzen momenteel voor staan. Ik bedoel dan de totale onttakeling van onze congregatie in Nederland, die zich nu duidelijk begint te manifesteren. Niet dat dat erg is of dat we deze onttakeling tegen kunnen houden, maar het houdt me wel bezig. Ik heb er veel over gelezen, er met veel mensen over gesproken, onder andere met goede vrienden in het klooster in Diepenveen, de Cisterciënzers. Met hen heb ik veel gepraat over ons bestaan. Bijvoorbeeld over het afleggen van de Eeuwige Gelofte, zoals dat toen heette. We hebben diepgaande gesprekken gevoerd over wat die Gelofte betekende toen, en wat het betekent nu.” 20
“Neem nou die Gelofte van gehoorzaamheid, die van inhoud volledig veranderd is, maar ik heb daar in mijn leven wel last van gehad. Ik ben een aantal malen opgeroepen voor taken, terwijl ik dat helemaal niet wilde. De Gelofte van armoede is inhoudelijk ook veranderd. Daar heb ik nooit moeite mee gehad. Ik ben van nature iemand, die helemaal niets geeft om bezit of om geld. Ik heb me ook nooit gehecht aan een plaats. Als ik hier morgen weg zou moeten zou me dat niet echt raken. Ja, natuurlijk ik moet vrienden achterlaten dat doe je niet graag. Dan gaat me dat wel aan het hart. Dan kom je dichtbij de Gelofte van onthouding, van relationeel niet gebonden zijn. Dat is voor mij eigenlijk de zwaarste opgave geweest.” Vriendschap was taboe…….. “Gehoorzaamheid, nou daar heb ik altijd wel een beetje tussendoor kunnen schuiven; de Gelofte van armoede is voor mij geen enkel probleem, maar het relatieprobleem is voor mij altijd wel een vraag geweest. In die zin, dat ik iemand ben die zich aan anderen hecht. Of ik ook een relatie met één persoon zou willen hebben dat weet ik niet. Je moet niet vergeten, dat ik ben opgevoed in een milieu waarin elke vorm van vriendschap taboe was. Sterker nog, het was gewoon verboden. Totdat de grote verandering kwam in de zestiger jaren. Ik heb de uittocht meegemaakt in de jaren na het Vernieuwingskapittel. Er zijn veel mensen weggegaan. Ik heb daar wel mee geworsteld. Vooral omdat ik om mij heen veel mensen zag die iets anders gingen doen. Die begonnen aan een huwelijk of begonnen aan een vrije relatievorm en dat waren dan fraters geweest.”
Ik heb maar een paar mensen met wie ik wat nader in contact kom, dat is bijvoorbeeld de penningmeester en de secretaris van het parochiebestuur. Dat contact is uitgegroeid tot een heel goede vriendschap. Dat mag nu wel. Dat mocht vroeger niet. En dat kan ik nog steeds niet goed begrijpen. Dat zal zeker ook te maken hebben met alle veranderingen die in mijn leven zo’n grote rol hebben gespeeld. Mede daardoor heb ik altijd een sterk gevoel voor zelfstandigheid en voor eigen verantwoordelijkheid gehad.”
Petra de Landmeter
…….en mag nu wel “Ik ben geen allemansvriend maar ik heb wel een aantal heel goede vrienden. Na alle ups en downs tijdens het fusieproces hier in Overvecht heb ik een welwillende groep van sympathieke mensen om mij heen; ik ben een ‘geziene’ figuur geworden en daar kan ik van genieten. Maar dat blijft aan de oppervlakte. 21
22
GEVLUCHT VOOR GEWELD “Dode getuigen spreken niet, een levende wél !”
Na het telefoontje Met steun van acht studenten, die de kamers huren die tot juni 2006 door fraters werden bewoond, is er plek voor een vluchteling. Zijn familienaam is Sinon. Hij komt uit de Seychellen, dat uit 115 eilanden bestaat en 82.000 inwoners telt. Het land ligt 1600 km ten oosten van Tanzania in de Indische Oceaan. De Seychellen wordt in 1977 onafhankelijk. De eerste president wordt meteen na een coup in 1977 afgezet door Albert René, die in 2004 wordt opgevolgd door zijn partijgenoot James Michel, opperbevelhebber van het leger. Het communisme in de Seychellen * Het land is de grootste tonijnexporteur van de wereld. Het is staatsbedrijf. De meeste winst gaat naar partijleden van de regering. De winkels zijn bijna leeg. * De tweede bron van inkomsten is het toerisme. Hotels zijn staatseigendom. De Chinese president Hu Jintao komt regelma -tig op bezoek. De Seychellen steunt China’s claim op Taiwan. * Er werken 20.000 arbeiders uit o.a. China, India, en Indonesië tegen lage lonen in hotels, de visserij en als chauffeurs; werk dat de Seychellois zelf kunnen doen. * Alle huizen zijn bezit van de staat. De mensen betalen hun hele leven lang huur en lossen steeds schulden af. * Euro’s en dollars die de Seychellois ontvangen van toeristen moeten worden ingewisseld.
De Terebint Gemeenschap in Groningen heeft van 1988 tot 2005 vluchtelingen opgevangen. In augustus 2007 krijgt frater Paul Steverink een telefoontje van mevrouw Anymary Eleveld, advokaat asielrecht, die veel betekend heeft voor de Terebint. Zij vraagt onderdak voor een politieke vluchteling. Hier volgt Paul’s verhaal.
Kritiek Als lid van de oppositie levert Sinon fel kritiek op dit systeem van onrecht. Dat wordt niet geaccepteerd. Sinon is betrokken geweest bij een opstand van het leger tegen de dictatuur van president René, waarbij Sinon de enige getuige is geweest van de moord op zijn vriend en mede-soldaat Anrew P., die werd uitgevoerd door twee sergeanten op bevel
23
24
van de opperbevelhebber van het leger, James Michel. Sinon heeft gezien hoe Michel de vermoorde heeft ‘afgevoerd’ in zijn jeep. Ook de twee sergeanten zijn nooit meer teruggezien. Als in 2004 James Michel president van de Seychellen wordt, laat hij het volgende via een kapitein aan Sinon weten: “Je was een goeie vriend van Andrew P. , maar hij is helaas dood. Ik begrijp dat sommige mensen naar de oorzaak van zijn dood vragen, maar zij moeten niet vergeten dat dode mensen niet kunnen praten” Vanaf die dag is Sinon aangeschoten wild. Hij wordt achtervolgd door de geheime staatspolitie en slaapt nergens méér dan één nacht. Hij zoekt een zeilboot die naar Europa vaart en mag mee. Onderweg bij Somalië en Yemen wordt een aanval door piraten afgeslagen. In Nederland Sinon heeft van de CNN-TV vernomen dat Nederland het enige land is dat een infrastructuur voor vluchtelingen heeft. Daar wil hij naar toe. Na veel tegenslag, ook in Nederland, krijgt hij hier een kamer op de tweede verdieping. De studenten zorgen voor een TV toestel en de verbinding met de kabel. Sinon biedt zijn diensten aan: schildert vertrekken, onderhoudt de tuin en kookt als gediplomeerd chef-kok ondermeer creoolse maaltijden voor de inwoners van dit huis. Hij ondervindt steun van zijn geloof. Hij vindt het grootste kruisbeeld van dit klooster, hangt het op in zijn kamer, wikkelt er een rozenkrans omheen, en identificeert zich met het grote onrecht dat Jezus is aangedaan. Via e-mail en telefoon hier in huis, vraagt Sinon aan een advocaat in de Seychellen een ‘affidavit’, een beëdigde verklaring, waarin de advocaat bevestigt dat Anrew P. en de twee sergeanten niet meer in leven zijn. 25
Inspiratie Wat mij persoonlijk moed geeft is het Messiaans Beraad dat in 2005 werd opgericht door Huub Oosterhuis in de Rode Hoed in Amsterdam. In april dit jaar vond de negende bijeenkomst plaats. Tijdens de eerste bijeenkomst refereerde Huub naar de ‘politieke strekking’ van de Schrift, die hij baseert op vooral een tekst van de joodse wijsgeer-rabbijn Emmanuel Levinas, die luidt: ‘ In het feit dat de relatie tot het goddelijke via de relatie tot de mensen verloopt en met de sociale gerechtigheid samenvalt, ligt de hele geest van de joodse bijbel. Mozes en de profeten bekommeren zich niet om de onsterfelijkheid van de ziel, maar om de arme, de weduwe, de wees en de vreemdeling. De relatie tot de mens, waarin het contact met het goddelijke zich voltrekt, is niet een soort “geestelijke vriendschap”, maar een rechtvaardige economie, waarvoor ieder mens ten volle verantwoordelijk is’ Toegepast op de Seychellen vind ik het een eer, samen met anderen, een vertegenwoordiger van dat land, een vreemdeling, op te vangen. Hij kwam op voor de rechten van zijn volk, en werd onrecht aangedaan. Dankzij de traditie van de Terebint Gemeenschap en de Congregatie kan ik er op vertrouwen dat het goed komt met Sinon.
Ik geef de pen over aan Hilarius.
Paul Steverink
26
HET ERFGOED VAN DE NEDERLANDSE RELIGIEUZEN
's-HERTOGENBOSCH - Tijdens een door de Konferentie Nederlandse Religieuzen georganiseerde bijeenkomst in het Stedelijk Museum op 16 januari l.l. sprak Peter Nissen over de waarden die religieuzen aan onze hedendaagse samenleving en onze eigentijdse cultuur te bieden hebben. Op de vraag naar het immateriële erfgoed van de Nederlandse religieuzen gaf Nissen een vierledig antwoord. Onderstaand volgt een deel van zijn betoog.
Vier erfgoedterreinen Een eerste terrein is dat van de omgang met culturele diversiteit. Dat is een terrein waarop vooral missionaire orden en congregaties de nodige ervaring hebben. Veel missionarissen hebben geleerd om te gaan met verschillen in taal, in cultuur, in religie, in levenswijze, in voeding en kleding, in omgangsvormen. Zij kunnen ons, vandaag, in ons multiculturele Nederland, leren wat het betekent om in een heel ander land en een heel andere cultuur terecht te komen, temidden van mensen die je niet verstaat en die je nog minder begrijpt, temidden ook van mensen die je argwanend en afwachtend op afstand houden. Zij kunnen hun ervaringen in het omgaan met culturele diversiteit aan ons doorgeven en ons lessen aanreiken in tolerantie, in geduld, in respect en in aanpassingsvermogen. Een geslaagde 27
vorm waarin dit momenteel gebeurt, is het project Jongeren & Missie. Ik zeg dit niet zomaar, maar als vader van een dochter die het afgelopen jaar een hele tijd in Oeganda in een door zusters geleid weeshuis heeft meegeleefd en die daar voortreffelijk is begeleid door een Nederlandse Mill Hiller en hier in Nederland goed is voorbereid door enkele dagen mee te maken in religieuze leefgemeenschappen als de Hoogstraatgemeenschap in Eindhoven en Hircos in de Haagse Schilderswijk. Een tweede terrein waarop het immateriële erfgoed van religieuzen ligt, is dat van de barmhartige nabijheid bij mensen. Religieuzen hebben op dat terrein ervaring opgedaan in de ziekenzorg en de verpleging, in de opvang van weeskinderen en thuislozen, maar ook in het aanbieden van onderwijs en vorming. Zij zijn in de caritas en het onderwijs werkzaam geweest niet om een dik salaris te verdienen en niet om carrière te maken, maar omwille van de concrete mens, jong of oud, die om aandacht en zorg vraagt. En daarbij stond voor hen niet die mens als zieke, als leerling, als patiënt of cliënt voorop, niet die mens in slechts één functioneel aspect van zijn identiteit, maar die mens als mens, in zijn heelheid én in zijn kleinheid. Die houding van barmhartige nabijheid bij een mens die aandacht en toewijding verdient, kan mensen die momenteel in de wereld van de zorg of het onderwijs werken, op weg helpen naar bezieling, naar zin in hun werk. Een derde terrein waarop religieuzen een grote expertise hebben, is dat van de zorg voor de ziel. De orden en congregaties kennen allemaal hun eigen traditie van spiritualiteit, de een wat meer uitgesproken dan de ander.
28
Zij beschikken over soms wel eeuwen aan spirituele ervaring en hebben een grote voorraadschuur volgeladen met teksten en getuigenissen uit het verleden. Door de deuren van die voorraadschuur wijd open te zetten, kunnen religieuzen in onze tijd van grote betekenis zijn voor de vele zinzoekers, de soloreligieuzen en de postmoderne pelgrims, die op zoek zijn naar inspiratie en verdieping, naar stilte en toewijding, naar vormen van aandachtig en geconcentreerd leven, naar stijlen van bidden en mediteren, ja, naar het geheim van hun leven. Belangrijk daarbij is dat religieuzen zich inzetten om ook op dit punt hun diversiteit aan de wereld te laten zien. Veel mensen krijgen bij het woord kloosterleven namelijk onmiddellijk het beeld van een stille abdij op het platteland, waar bier gebrouwen wordt en zelfgebakken brood wordt gegeten, en waar vooral mooi gezongen wordt in oude eiken koorbanken en waar vader abt als een goeroe wijze woorden spreekt. Maar kloosterleven is meer dan monastieke romantiek. Kloosterleven is ook het leven delen van mensen aan de marge van de samenleving, is onderdak bieden aan jeugdige ex-delinquenten en uitgeprocedeerde asielzoekers, is een bijstandsmoeder helpen bij het invullen van formulieren, is met een Irakees meegaan naar de IND en daar tolk voor hem spelen. En ook daarin wordt spiritualiteit gevonden, ook daarin liggen toewijding en aandacht, ook dat kan niet zonder zin en bezieling, ook daarin wordt het Geheim beleefd.
dat dit nodig was, en zij lieten, gebruikmakend van een zekere kerkrechtelijke autonomie, woorden horen die de heersers van kerk en samenleving niet altijd welgevallig waren. Zij hadden en hebben een eigen positie, een eigen verantwoordelijkheid en ook een eigen vrijheid in de kerk. Religieuzen horen geen paladijnen van de kerkelijke hiërarchie te zijn – hetgeen niet wegneemt dat zij het in het verleden vaak toch waren -. Zij waren en zijn krachtens hun professie geroepen om te luisteren naar en gehoor te geven aan wat er leeft in hun eigen harten en in die van anderen, te luisteren ook naar de tekenen van de tijd. En die luisterbereidheid, die gehoorzaamheid van religieuzen vraagt van hen soms ongehoorzaamheid, ongehoorzaamheid namelijk tegenover wetten en regelingen die mensen onrecht aandoen en ongehoorzaamheid tegenover overheden die mensen kleineren. Die ongehoorzaamheid kan gestalte krijgen in een vrijmoedig en onverbloemd spreken van de religieuzen. Dat is wat de dominicanen eind augustus 2007 hebben gedaan en de 73 besturen van religieuzen eind september van het afgelopen jaar: een vrijmoedig en onverbloemd getuigenis afleggen.
Door: Will van de Ven Gepubliceerd op: 21-1-2008 Bron: PJA Nissen
Het vierde terrein ten slotte waarop religieuzen een immaterieel erfgoed door te geven hebben, is dat van het vrijmoedige getuigenis. Religieuzen hebben in de geschiedenis van de kerk met enige regelmaat een eigen geluid laten horen. Zij hebben hun stem in vrijheid en vrijmoedigheid verheven als zij dachten 29
30
ONZE LIEVE VROUW VAN HET HEILIG HART Voor mijn activiteiten voor Stichting Rupingh, een particuliere stichting die diverse projecten op Flores financiert, ben ik de laatste paar jaar in enkele parochies en op enkele scholen geweest in het kader van de Vastenactie. Zo kwam ik in Kortenhoef en Nederhorst den Berg. Tot mijn grote verbazing trof ik daar in de kerken een groot beeld van Onze Lieve Vrouw van het H. Hart aan. Voor mij als frater van de Congregatie met die patrones, was dat een aardige binnenkomer! Toch was ik verbaasd over het feit, want de devotie tot deze Maria is niet zo erg verspreid in Nederland. Ik ben dus eens navraag gaan doen en aan de hand van een brochure* uit de parochie Nederhorst den Berg, heb ik de volgende zaken bij elkaar geschreven. *“O.L.Vrouw van het H.Hart, Hoop der Hopelozen” door Rob Stalenhoef, gebaseerd op gegevens uit: Jan Baar: ”Nu, gij bouwt niet uit weelde”, 1990
Nederhorst den Berg en de Broederschap Reeds in 1873 schrijft pastoor Vismans in het Liber Memorialis: “Op den eerste Paaschdag is door de pastoor opgerigt: “De Broederschap van O.L.Vr. van het H. Hart”. In 1877 vertrokken 45 pelgrims uit Harmelen voor de eerste keer voor een driedaagse pelgrimstocht naar Sittard. Het initiatief hiertoe was uitgegaan van dhr. C. Voorn uit Harmelen. De prille onderneming kwam niet erg van de grond: de pastoor van Harmelen werkte de initiatiefnemer nogal tegen. Het jaar daarop, 1878, trokken maar 18 pelgrims naar het Limburgse genadeoord. Onder deze 18 waren Cornelis Stalenhoef en Peter van Deudekom uit Den Berg. Stalenhoef bood zijn diensten aan de heer Voorn aan en beloofde dat hij bij terugkomst met pastoor Vismans over de problemen zou spreken. Hij bracht Voorn in contact met de pastoor. Het gevolg was dat in 1879 21 bede31
vaartgangers onder leiding van Paulus Bernardus Vismans naar Sittard vertrokken. De heer H.M. Werker, pelgrim van het eerste uur, schreef in 1904 aan pastoor Geenen (de opvolger van Vismans) die wel eens uitgezocht wilde hebben hoe de Processie Broederschap in Den Berg terecht gekomen was: “Ik geloof, dat zonder Stalenhoef de processie aan de tering gestorven zou zijn. Want Stalenhoef bracht Voorn in kennis met pastoor Vismans en deze was niet bang”. De Bergse pastoor toog voortvarend aan de slag. Twee dagen nadat de bisschoppelijke goedkeuring verkregen was, maakte hij op 16 april 1880 het kerkbestuur bekend: “…..met de goedkeuring van een regelement voor een op te richten Broederschapsprocessie ter eere van O.L.Vr. van het H. Hart van Jezus te Nederhorst den Berg….las het regelement in hoofdzaak voor, alsmede de goedkeuring van ZDH. Mgr. Snickers, Bisschop van Haarlem en gaf de wensch te kennen , dat ZEW hoopte, dat vervuld mogt worden, wat Mgr. …. had toegewenscht: ”bloei der Broederschap”. P.B. Vismans was president, J.H. Bernsen secretaris, C. Stalenhoef penningmeester en C. Voorn uit Harmelen vice-president. Op 20 maart 1884 werd de Bergse Broederschap verbonden met de Aartsbroederschap te Sittard. Nederhorst den Berg was niet de enige plaats van waaruit een bedevaart naar het Maria-genadeoord werd georganiseerd. In 1885 kwamen er wel 36 processies aan in Sittard.” Op bedevaart “Op dinsdag 15 juni 1880 vertrok de eerste bedevaart uit Nederhorst den Berg. Per boot werden de bedevaartgangers vervoerd naar Utrecht. Daar ging de reis verder per trein (retour Utrecht-Sittard ƒ4,65). In het Maandschrift van Sittard van 1880 staat te lezen: “…… de pelgrims van Nederhorst den Berg traden met heilige geestdrift, met inachtneming der stiptste orde, tot aller stichting het heerlijk verlichte Heiligdom van O.L. Vr. van het H. Hart binnen. Onderweg hadden de 126 “dienaars van de Hoop der 32
Hoopelozen”….met een prijzenswaardige stiptheid zich gehouden aan het programma, hun door den ZeerEerwaarde heer P.B. Visman voorgeschreven. Het was een moeilijke pelgrimstocht, gedurende welke het bidden gestadig door het zingen van geestelijke liederen werd afgewisseld, onder de wijze en verlichte leiding van een volijverig priester…. De volgende dag – woensdag – werd de Hoogmis bijgewoond en werden er andere geestelijke oefeningen gehouden, eindigend met een Avondlof. Donderdag werd na een Afscheidsviering om 10 uur de terugreis aanvaard. Onderweg bracht men nog even een bezoek aan O.L. Vr. in ’t Zand in Roermond, waarna de pelgrims ’s avonds om ongeveer half zeven in Utrecht uit de trein stapten. De onderneming kon geslaagd genoemd worden. Het jaar daarop trokken 268 Mariavereerders en -vereersters met de Processie mee naar het “Limburgs Bethlehem”. Ze kwamen niet allemaal uit Den Berg, want de Broederschap had leden door het hele land.” Neergang Zoals op vele bedevaartplaatsen zien we een schommeling in het deelnemen aan processies en bedevaarten. Zo verging het ook met de bedevaarten uit Nederhorst den Berg naar Sittard. Hierover las ik o.m.: “Het hoogtepunt van de verering lag in de periode 1873 - 1914. In de periode 1914 - 1950 bleef het deelnemen aan een pelgrimage vrij constant, terwijl in de zestiger jaren van de 20ste eeuw er grote teruggang te zien was, ondanks dat de Ursulinen van de Basiliek in Sittard in 1951 een grote schriftelijke propaganda hadden gehouden. In 1951 gingen via de Broederschap van Nederhorst den Berg nog zo’n 200 personen met de bedevaart mee. In 1962 maakte men de bedevaart wat aantrekkelijker door een lichter programma (minder Weesgegroetjes bidden enz.) en ook meer toeristisch rijden, 33
maar dat mocht niet baten. In 1965 vertrok de 86e en naar het leek, de laatste bedevaart onder de naam: “een cultureel-geestelijk reisweekend”, naar Sittard.” Opleving “In het jaar 2000 kwam een der nazaten van eerder genoemde Cornelis Stalenhoef een advertentie van de zusters uit Sittard onder ogen. Na verloop van tijd volgde hieruit een correspon-dentie met de zusters en toen bleek dat het beeld van de Mater Dolorosa, een eeuw eerder door de Broederschap uit Nederhorst den Berg geschonken, danig in verval was geraakt en restauratie behoefde. Deze informatie werd doorgespeeld naar het parochiebestuur en pastoor Peter van de Weide (neef van moederszijde van onze frater Wulfram z.g. L.R.) ondernam actie. Door middel van een aantal collectes werd het benodigde bedrag bijeengebracht en werd er een bedevaart naar Sittard georganiseerd. We schrijven dan 2003. Onder de bezielende leiding van pastoor van de Weide werd in 2005 het 125-jarig bestaan van de Broederschap gevierd tijdens het parochiefeest. Het ging vergezeld van een tentoonstelling rond O.L. Vr. van het H. Hart. Verscheidene herinneringen aan de Broederschap waren uitgestald en tot grote verrassing was daar ook een herinneringsmedaille van het zilveren jubileum van de Broederschap, een eeuw eerder. Deze medaille was kort daarvoor gevonden in de winkel van Albert Heijn aan de Voorstraat. In hetzelfde jaar, 2005, was er een bedevaart naar Sittard. Ook in 2007 is men weer op pelgrimage gegaan. Het lijkt weer traditie te worden.” Tot zover de historie van de relatie van de parochie Nederhorst den Berg met onze congregatiepatrones. Er zijn nog wel meer plaatsen in Nederland, van waaruit bedevaarten gehouden werden naar Sittard. Ook Duiven heeft een speciaal lijntje met de Hoop der Hopelozen. Het is interessant hoe deze devotie zich ontwikkeld heeft, maar daarentegen bij de meeste mensen 34
onbekend is gebleven. De op- en neergang hebben we in onze eigen Congregatie ook mee gemaakt. In mijn begin jaren op het Juvenaat was 31 mei een groot feest, maar deze feestdag is in de 60er jaren helemaal weggezakt. Gelukkig merken we dat er toch weer meer belangstelling voor onze patrones bestaat. Ik ben er van overtuigd, dat allen die ooit meegegaan zijn naar Issoudun of Sittard, er toch iets van meekrijgen. Ik ben dan ook erg blij dat zowel de MSC en de Dochters van O.L.Vr. van het H. Hart, als wij, het feest van onze patrones weer vieren op de laatste zaterdag in de maand mei, dit jaar toevallig weer op 31 mei.
NAAR WIE ZINGT DE ZIEL Hier een nieuw lied van de priester-dichter Herman Verbeek. Zijn verzen en liederen bezitten een rijke inhoud, naar voren gebracht in een bloemrijke taal. De teksten worden uitgegeven door Stichting Verbeekfonds, Postbus 11065, 9700 CB Groningen of kijk op www.verbeekfonds.nl
Zeist, 22 april 2008 Leo Ruitenberg
Maria-altaar in de parochiekerk van Nederhorst den Berg. Het beeld is vervaardigd in het atelier van Cuypers en Stoltzenenberg in Roermond en stamt uit 1880. Foto: Leo Ruitenberg
35
geen beeld en geen naam geen oor en geen oog nu zing u maar uit uw lied stijgt omhoog op vlagen van adem op adem van wind de echo de laatste uw oor dat zij vindt 36
dat gij het hervat het lied van het licht dat oprijst in u hoe gloeit uw gezicht het vuur in uw inborst breekt uit in uw zang uw stem zij zal breken het maakt u niet bang
Herman Verbeek
het zingen vervult u verhoort wat ge vraagt het licht van het vuur dat gij in u draagt tot gij uitgezongen stem die het begeeeft het lied door zult geven aan adem die leeft.
Naar wie zingt de ziel, de ziel van de religieuze mens? Godsdienst vult de vraag onmiddellijk in: naar God natuurlijk. Het antwoord slaat de vraag dood. Terwijl die nog nat is van geboorte: tot wie zing je in hemelsnaam, tot wie zingen ze daar in die kerken? De vraag is verboden, bedreigend blijkbaar, zo direct komt het antwoord. De ziel zingt – om te zingen, daarom alleen. Het is zonder bestemming, zonder adres. Het zingen zelf vervult en verhoort. Die zo zingt, stelt de vraag naar het waarom niet. De vraag wordt gesteld door degene die zelf met het antwoord klaarstaat. Want die zanger daar is al vier strofen bezig en heeft nog God niet genoemd.
37
38
JEZUS EN MOHAMMED SAMEN IN BEELD Het valt ouders niet moeilijk eerst over het ene kind te vertellen en daarna over het andere. Moeilijker is de twee met elkaar te vergelijken. Zo ook bij Jezus en Mohammed. Wie zich erin verdiept krijgt wel eens – oneerbiedig gezegd – de indruk appels met peren te vergelijken. Toch moet het mogelijk zijn beide religieuze genieën in één lijst te krijgen, hoezeer ze ook van elkaar verschillen. Alleen al het gegeven, dat ze beiden een religieus genie zijn, is een overeenkomst. Eerst enkele verschillen, waarna wellicht overeenkomsten aan het licht komen. Christenen baseren zich op de persóón Jezus Christus; op zijn leven, dood en verrijzenis. Moslims baseren zich daarentegen op de bóódschap aan Mohammed, neergedaald in de koran, Allah’s eigen woord, waarvoor Mohammed ‘slechts’ als medium diende. Verschillende context Jezus treft het nodige aan, zoals een Romeins rechts- en wetssysteem. Hij hoeft dit niet op te zetten. Al is hij niet zelf een man van het Boek, hij groeit wel op in een gemeenschap met het Boek, de joodse bijbel. Het landschap op de achtergrond van Jezus’ schilderij is niet alleen met de ‘Romeinse wereld’, maar meer nog met de al minstens duizendjarige geschiedenis van het jodendom vóór Jezus verbonden. Bij Mohammed ligt dit volkomen anders. Over het zevende eeuwse Arabië en zeker over het gedeelte waar Mekka ligt weten we bar weinig. Hedendaagse islamkenners stellen, dat niet alleen de toenmalige en vroegere situatie van Arabië vóór Mohammed een grote onbekende is, maar dat er eveneens honderdduizend vragen over Mohammeds eigen situatie bestaan. Zoals zijn geboortedatum, geboortejaar, zijn vader en moeder, zijn eerste en latere vrouwen. Telkens klinkt in hun studies het refrein ‘we veronderstellen’. De koran verschaft op 39
dit punt nauwelijks informatie. De eerste biografie van Mohammed – van Ibn Ishaq – dateert uit 750 en krijgt zijn definitieve vorm – van Ibn Hisham – pas in 800. Deze geschriften hebben groot gezag, maar het is de vraag hoe betrouwbaar ze zijn. Vergeleken met Jezus is het landschap op de achtergrond van Mohammeds schilderij ‘praktisch leeg’. Ander doel Jezus is niet helemaal nieuw. Hij heeft het over iets waar zijn gehoor tevoren al min of meer vertrouwd mee was: het Rijk Gods. Dit was al veel eerder een thema in de joodse geloofsbeleving: er werd al zo lang naar uitgezien. Jezus roept dan ineens: ‘Het is ophanden!’ Met wonderen en tekenen probeert hij zijn toehoorders voor dat Rijk te winnen. Mohammed daarentegen is nieuw, hij moet vanuit het niets beginnen. Op radicale wijze polytheïsten – mensen die meer goden aanbidden – overtuigen van het monotheïsme – één God aanbidden – en dit dan ook nog zonder allerlei wonderen en tekenen waarover Jezus rijkelijk beschikte. Andere manier van leven Jezus is een rondtrekkende prediker, ongehuwd. Mohammed heeft een huis in Mekka en in Medina, heeft een vrouw, meer vrouwen zelfs, en een grote familie. Jezus is gebrand op een geselecteerde kring van leerlingen en investeert in hun vorming. Mohammed heeft ook volgelingen maar van ‘apostelen’ of ‘tweeënzeventig leerlingen’ zoals bij Jezus, is bij hem geen sprake. Jezus is twee, hooguit drie jaar “openbaar opgetreden’; Mohammed is maar liefst tweeëntwintig jaar actief als profeet van Allah. Hun einde Jezus wordt in het openbaar als misdadiger terechtgesteld en verkeert op dat moment in de grootste verlatenheid. Dit is enigszins vergelijkbaar met Mohammed die het aan het einde van zijn eerste periode, 610-622 in Mekka, zó moeilijk werd gemaakt dat hij er weg moest gaan (hidjrah betekent 40
emigreren) wilde hij niet vermoord worden. Jezus’ executie wordt ‘goedgemaakt’ door zijn verrijzenis. Mohammeds vlucht wordt ‘goedgemaakt’ door de volle opbloei van zijn islam in Medina en heel westelijk Arabië, zodat hij als ‘Heer van Arabië’ kon sterven. Het eerste eigene Het eerste ‘eigene’ heeft te maken met de wijze waarop ze leiding geven. Jezus is alleen geestelijk leider; Mohammed zowel geestelijk als politiek leider. Jezus hoeft de staat niet uit te vinden, geen wetten te maken, geen lijst van gedragingen op te stellen, geen synagogen te bouwen. Het was er allemaal al. Hij hoeft geen belasting te heffen – want daar werd al voor gezorgd – en niet te regelen waar het belastinggeld heen moest. Niets van dit alles. Jezus heeft zijn handen vrij om op de innerlijke gezindheid van de mensen in te spelen, hun drijfveren tot de spiritualiteit waarvan hij droomde te mobiliseren. Mohammed staat ook nog voor heel andere opgaven, zeker vanaf het moment dat hij in 622 te Medina aankomt! Daar staat hij feitelijk aan het hoofd van een gemeenschap die godsdienstig en politiek hervormd moet worden; met alle sores en kopzorgen vandien.
In het soefisme – de mystieke tak van de islam; de koran 33:40 – heet Mohammed het zegel der profeten, de laatste die alle hem voorafgaande profeten – Jezus inbegrepen – overtreft. Jezus krijgt van de soefi’s de titel het zegel van de heiligen. ‘En’, zegt Anton Wessels in Islam verhalenderwijs ‘worden de heiligen vaak als superieur aan de profeten gezien.’ Huub Schumacher Met toestemming overgenomen Uit De Roerom van februari 2008
Het tweede eigene Het tweede ‘eigene’ betreft de beleving van de gelovigen. Jezus is in de beleving van christenen heel iemand anders dan Mohammed in de beleving van moslims. In Jezus ‘zien’ christenen God zó zuiver aanwezig en werkzaam, dat hij niet meer alleen mens is. Men verbeeldt zich in de uitstraling van zijn persoon Gods gezicht te zien. Mohammed is weliswaar medium voor Allah maar blijft verder gewoon mens. Natuurlijk, omdat hij gekozen werd tot dé Profeet, blijft hij voor moslims dé moslim bij uitstek. Beiden hebben ze het over God, maar het is begrijpelijk dat de arme verschoppeling Jezus in theologie en beleving eerder gezien wordt als ‘zetelend aan de rechterhand van de Vader’ dan de soms mopperende kapitein in Arabië. 41
Jezus en Mohammed. Ezel vergroot, kameel verkleind om op gelijke hoogte met elkaar te kunnen praten.
42
Een jongeman die alles had. Een jongeman, die alles had, hij zocht de allerhoogste schat. Hij ging naar Onze Lieve Heer en vroeg: is er nog meer dan meer? Je moet niet doden meer voortaan; maar doden heb ik nooit gedaan. Je moet niet weggaan bij je
daar ga ik liever niet in mee. De jongeman die alles had, hij keerde terug op ’t oude pad. “Geen punt” zei Onze Lieve Heer, “hij weet nu: er is meer dan meer.” Matteus 19: 16 e.v.
Met toestemming overgenomen uit het parochieblad van Ooijen
vrouw; ik ben toch als een hond zo trouw. Je moet niet stelen geld of goed; voor stelen voel ik me te goed. Doe nooit een vals getuigenis; voor mij het ergste wat er is. En houd je ouders steeds in eer; ik doe niet anders Lieve Heer. Bemin je naasten, zie ze staan; dat heb ik altijd al gedaan. Geef armen al wat je bezit; pardon, naar welk gebod is dit? ’t Is geen gebod, maar Gods idee; 43
44
Uit de nalatenschap van frater André Formanoy:
ONTMOETINGEN EN AVONTUREN Zevenboom Onze winkel, (ijzerwaren en huishoudelijke artikelen) stond op de hoek van de Aldegondestraat (no.1) in Amersfoort. Ik was leerling op de fraterschool: Sint Jorisschool A. Een echte fraterschool (vijf fraters en één ‘mijnheer’). Iedere derde zaterdag van de maand kregen we een vrije dag. Waarom wist niemand. We hadden er geen behoefte aan om dat te weten. We hadden een vrije dag en daarmee uit. Toen ik acht jaar was en zo’n vrije zaterdag had, zei mijn moeder: ‘Freek ga even naar Zevenboom, een pond suiker, hier is het geld.’ Zevenboom woonde op no. 15 en runde een kruidenierswinkel. Een gezellige winkel, net als de onze, waar de klanten altijd een praatje maakten en als er meer klanten waren werden er allerlei nieuwtjes uitgewisseld. Dat soort winkels bestaan niet meer. De mensen gaan nu naar de supermarkt waar niemand zich om een ander bekommert. Doen de boodschappen desnoods voor de hele week, betalen, gaan schommelend met twee zware tassen op huis aan. Anderen komen met de auto en stouwen de boodschappen in de ‘achterbak’. Ik stapte dus naar Zevenboom. Vijf dames stonden te converseren, hadden de boodschappen al gedaan want Zevenboom stond werkeloos achter de toonbank. ‘Hé Freek’ zei een dame, ‘moet jij niet naar school?’ Zevenboom nam het woord: ‘Nee,’ zei hij, ‘het is de derde zaterdag van de maand.’ ‘Nooit van gehoord’ riepen de dames. ‘Luister dan maar goed’ zei Zevenboom. ‘De fraterscholen zijn de beste van heel het land. Bovendien gaan alle fraters op de derde zaterdag van de maand naar Utrecht om naar de nieuwste vindingen van de opvoedkunde en didactiek te horen en te spreken. En daarom heeft Freek een vrije dag. En, wat zal het zijn?’ ‘Een pond suiker’. Ik met het pond naar huis. Ik vertelde het aan mijn ouders. Die werden er stil van. Vier jaar later toen ik twaalf was, zat ik op een feestavond naast het hoofd van de school, frater 45
Gerardo. Ik was in een puike stemming want het was feest en morgen derde zaterdag. Ik zei: ‘Frater gaat u morgen weer nar Utrecht om de nieuwste vindingen van de opvoedkunde en didactiek te horen en te bespreken?’ ‘Wat zeg je me daar?’ zei hij, ‘vertel me eens hoe je dat van iemand gehoord hebt.’ Ik vertelde hem alles. Toen hij uitgelachen was kreeg ik te horen dat het een volle dag bidden was. Dat zo’n dag Recollectie heette en hij vertelde heel precies wat dat was en wat er allemaal gedaan werd op zo’n dag. Nog vele jaren nadien zei hij, als ik hem ergens ontmoette en ook frater was: ‘André heb je je recollectie al gedaan?’ Race Met de Willem Ruys, richting Indonesië. Port Said in zicht. Die havenstad is gebouwd na de opening van het Suezkanaal (1871). We mochten vier uur aan wal. Als we terugkwamen zou de Ruys op een andere plaats liggen. We konden dan een motorboot huren op kosten van de Maatschappij. We wisten dat we drie voorname zaken moesten zien. Het standbeeld van Ferdinand de Lesseps, ontwerper en uitvoerder van het Suezkanaal. Dat beeld hadden we gezien bij de ingang van de haven. Nummer twee: Simon Artz. Een grootwinkelbedrijf waar je van alles kopen kon. In Nederland was dat nog onbekend. En een voorname derde: het Suezkanaal. Dat zouden we een volle dag bekijken vanaf de boot. U dus onmiddellijk naar Simon. We hadden al een gebouw gezien parallel gelegen met ons schip op 10 meter afstand. Toen we midden voor het gebouw waren zagen we de reusachtige letters: Simon Artz. We hebben een uur in de winkel doorgebracht. Alles was te koop. 46
Als je daar ’s morgens een kostuum bestelde (maatwerk), werd het diezelfde dag geleverd. De damespassagiers gilden als ze weer iets nieuws gevonden hadden. De andere dames renden in die richting, gevolgd door de wanhopige echtgenoten. Daarna de stad in. We hadden nog drie uur. Onderweg zagen we een klooster van Franse zusters. We werden enthousiast ontvangen door een zuster. ‘Ik ben de portier, de zuster van de rondleiding komt er al aan.’ We (acht personen) hadden een talenwonder bij ons, een broeder met M.O.Nederlands en M.O.Duits, maar die ook vlot Engels en Russisch sprak. Toen we bij de kapel kwamen zei de zuster: ‘Blijft u even op de drempel staan.’ Ze opende de deur en draaide en schakelaar om. We zagen in de koepel van het altaar een complete sterrenhemel tegen een blauwe achtergrond flonkeren. Nu nog als ik in een atlas of waar dan ook Port Said tegenkom, zie ik de sterrenhemel weer. Na een afscheidsdrankje en dank aan de zusters verkenden we de stad en kwamen weer aan de haven. Eerst door de douane die ons vluchtig fouilleerde. Toen hij over mijn toog streek, 47
knorde hij van genoegen. Ik moest laten zien wat ik in mijn zak verborg. Ik haalde mijn rozenkrans tevoorschijn. ‘Uitstekend’, zei hij. Een motorboot met stuurman (Egyptenaar) lag klaar. ‘De laatsten’, zei hij. We gingen aan boord en de motor werkte zich op tot volle kracht. Ongeveer 25 meter links van ons zagen we een motorboot van de Engelse marine die even snel als onze boot probeerde te varen. ‘Het zal ze niet lukken’, zei onze stuurman, ‘ze proberen het iedere keer die Engelsen.’ Het werd een spannende race. Onze boot bleef steeds wat voor. De motoren brulden, wij brulden, de Engelsen schreeuwden. Toen opeens draaiden de Engelsen negentig graden en kwamen recht op ons af. ‘Als we nu remmen, verliezen wij’, zei stuur. De Engelsen hadden wel door dat hij geen vaart minderde en stuurden recht op het midden van onze boot af. Niemand gilde, we rekenden op onze stuurman, een oog op het stuur en met het andere op de Engelsen. Toen ze met volle kracht een paar meter van ons af waren, smeet hij de motor op nul. Daardoor schoot de Engelse boot vlak voor ons door. Stuur gaf volle kracht en raasde weg. Wij hadden gewonnen. Stuur juichte en gebruikte een sterk woord voor Engelsen. Ik vroeg aan de geleerde broeder wat de betekenis was. ‘Ploerten’, zei hij. De rijke jongeling Op Flores maakte ik kennis met Pater Cornelissen SVD. Zijn ouders woonden in Tilburg en waren niet onbemiddeld want ze hadden veel grond rond Tilburg in hun bezit. Hun zoon (de pater) werd priester en werd kapelaan. Dat was hij 1 jaar. Toen trad hij in bij de paters SVD, dus de priester werd tevens kloosterling. Hij was ook nog iets anders. Hij had de onderwijzersakte, de hoofdakte en MO-A Opvoedkunde. Hij werd als 48
missionaris uitgezonden naar Flores. Zijn klasgenoten deden hem uitgeleide en beloofden hulp voor zijn werk. Dat hebben ze ook altijd gedaan. De pater-onderwijzer kwam goed van pas. Op Flores was een Flores-contract met de Nederlandse koloniale regering. De staat betaalt de onderwijzers, de missie bouwt de scholen en zorgt voor leermiddelen. De bisschop delegeerde de inspectie, onderhoud, oprichting van scholen aan pater Cornelissen. Als hij nieuwe scholen oprichtte moest hij de bisschop wel even raadplegen. Af en toe ging hij naar de bisschop voor andere zaken: ‘Monseigneur, het grootseminarie staat op instorten, kan ik het laten afbreken en een nieuw seminarie bouwen?’ ‘Natuurlijk’, zei Monseigneur, ‘als je maar weet dat ik geen rooie cent heb om te bouwen.’ ‘Ik wel’, zei Cornelissen, ‘mag ik een lap grond verkopen?’ ‘In orde’, zei Monseigneur. (Pater Cornelissen had al die grond rond Tilburg geërfd, mocht dat zoals iedere kloosterling wel bezitten maar niet gebruiken voor zichzelf, wel voor anderen, met goedkeuring van zijn overheden.) Zo had hij al veel gebouwd op Flores en ook Florinezen die uitstekend studeerden naar Nederland of Duitsland gestuurd om op zijn kosten te studeren. Met de titel Drs. of Ir. kwamen ze dan terug op Flores. Ik maakte het zelf mee. Tijdens mijn eerste jaar op Flores kwam ‘De rijke jongeling’ zoals de paters hem noemden, mij opzoeken. ‘Ik ben van plan om Jan, die bij u in de 1e klas SMP (ULO) zit naar Nederland te sturen. In Maastricht kan hij naar de HBS en daarna in Groningen op de universiteit studeren voor dokter. Daarna komt hij terug en na enige tijd op Flores gewerkt te hebben als arts, stuur ik hem terug naar Nederland om chirurg te worden.’ Aldus geschiedde. De Florinees Jan kwam als arts terug en na een aantal jaren als arts gewerkt te hebben, mocht hij weer naar Nederland om voor chirurg te leren. Kwam met die titel terug en Flores had zijn chirurg. Hem werd later gevraagd of hij hoofdchirurg van het R.K. Ziekenhuis in Jakarta wilde worden. Jan besprak het met Cornelisssen. ‘Je hebt mijn zegen.’ Tot op heden is Jan hoofdchirurg in Jakarta.
De Zusters Ursulinen toonden belangstelling voor Flores. Er waren al enkele besprekingen geweest. Provinciaal Mère Judith was niet de gemakkelijkste, maar Pater Cornelissen stond zijn mannetje. De vergaderingen werden gehouden in de hoofdplaats van Flores: Endeh, waar zoals overal in Indonesië een tropische warmte heerste. Volgens zeggen steeg de temperatuur daar aanmerkelijk als Mère en Pater vergaderden. Zoiets als ‘van dik hout zaagt men planken.’ Op zekere dag stuurde de Mère een telegram aan de Pater: donderdag 10 uur Endeh, Judith. Cornelissen antwoordde met het volgende telegram: Oké, Holofernus.
49
50
Aden Met de boot deden we Aden aan. Toen nog een Engelse kolonie. We kregen vijf uur om die havenstad te bezichtigen. Frater Roberto en ik gingen op stap. Het viel niet mee. In Indonesië waren we 33 graden (in de schaduw) gewend. Hier was het veertig. Op de hoek van een straat kreeg ik een zoen van jewelste. Een unicum. Een kameel kwam uit een zijstraatje en botste tegen mij op, zijn lippen kwamen op mijn hele gezicht. ‘Welkom in Aden’, zei Roberto.
We zagen een grote middelbare school. Even kijken. De directeur was een Tsjechische priester die uit dat land was gevlucht. Hij sprak Engels en vertelde zijn verhaal hoe hij hier beland was. We dronken Turkse koffie uit hele kleine kopjes. Een nieuwe ervaring. We hoorden dat het nu winter was (februari). Veertig graden. Hij vroeg wanneer we na verlof terugkeerden. Begin augustus. Blijf op de boot als je hier komt. Het is dan zomer, 60 graden. Het is hier een woestijnklimaat. We hebben regen ééns in de vijf jaar. Dan is het groot feest. De kinderen en vooral de kleintjes die nooit regen gezien hebben, gaan douchen in de regen en de volwassenen vangen zoveel regen op als ze kunnen. Water wordt uit nabije landen ingevoerd. Je ziet hier geen gras, geen bloem, alleen zand en stof. Rijke mensen hebben een palmboompje, ook ingevoerd en dat wordt verzorgd als een baby. En nog iets bijzonders: Engeland stuurt af en toe nogal driftige ambtenaren hier naar toe ‘om af te koelen’. Na vijf jaren hete dienst mogen ze terugkomen. We bedankten de priester-directeur zeer hartelijk voor deze interessante morgen. We kwamen begin augustus terug. En jawel: 60 graden. Niemand ging aan wal. Alleen de kapitein ging tien minuten van boord om een paar brieven te posten.
INHOUD
Van de redactietafel
2
In memoriam Henk van Vliet
Redactie
3
Overweging bij de Constituties: Zo gewoon eigenlijk
Ad de Keyzer
5
Jubilaris frater Edwin Ossewold
Petra de Landmeter
8
De pen doorgeven
Paul Steverink
23
Het erfgoed van de Nederlandse religieuzen
Will van de Ven
27
Onze Lieve Vrouw van het Heilig Hart
Leo Ruitenberg
31
Naar wie zingt de ziel
Herman Verbeek
36
Jezus en Mohammed samen in beeld
Huub Schumacher
38
Een jonge man die alles kan
Parochieblad Ooijen 42
Ontmoetingen en avonturen
André Formanoy
Inhoud
51
44 51
52
INKO onder redactie van:
Theo te Bogt, Johan Brummelhuis, Wim Heister, Leo Ruitenberg, Frits Stevens, Wim Versteeg.
met medewerking van:
Angelico Fennis (omslag), Hilarius de Booij (illustraties), Petra de Landmeter (interviews).
secretariaat:
Johan Brummelhuis. Schorteldoeksesteeg 1, 3732 HS De Bilt. tel.: 030 - 69 76 237. email:
[email protected]
53