inko informatiegevende en kontaktleggende periodiek van de fraters van utrecht
34e jaargang nummer 4 oktober 2011
VAN DE REDACTIETAFEL Na zeer mooie nazomerdagen, begint de herfst zich nu toch te roeren. Regenbuien, harde wind en jagende wolkenluchten zijn van de partij. Op zulke momenten met INKO bezig zijn, maakt het dan ook erg aannemelijk dat gedachten uit gaan naar Allerzielen, kerkhofbezoek en wat meer met overledenen bezig zijn dan anders. Van verschillende schrijvers zijn hierover bijdragen aanwezig. Een van onze overleden medebroeders heeft in Didam de eer ontvangen om een straatnaam te hebben gekregen. Hoe zou Leonardi daar zelf op gereageerd hebben? De serie “de pen doorgeven” brengt verrassende “openbaringen” naar buiten. Naast een vers van Theobaldus z.g. en een overweging van Alfons Kroese, beschrijft Ton Oostveen zijn Zen-praktijk. Met een aardige reactie van medebroeder Clemens vanuit Malang en een fotoverslag van een bezoek aan de zandsculpturen-expostie in Garderen, is deze aflevering van INKO de moeite van het lezen waard. Veel leesgenoegen!
2
ALERHEILIGEN - ALLERZIELEN Toen wij jong waren, was er in onze kerk een groot verschil tussen 1 en 2 november. Stonden er op de eerste dag veel bloemenmanden, palmen en zilveren kandelaars, op twee november was daar niets van over. Veel zwart met zilveren ornamenten. De kaarsen, op zwarthouten kandelaars, waren gelig. Het was duidelijk: de eerste dag was om de heiligen te vieren, de tweede dag om ‘de arme zielen in het vagevuur’ te gedenken. De eerste dag voor personen als Maria en de apostelen, de tweede dag voor overleden familieleden. Het verschil zat ‘m in de verhalen over wonderen, of over zo’n uitzonderlijke heiligheid, dat wij, gewone mensen, en dus ook onze familie, daar niet aan konden tippen. Maar onze familieleden voelden we wel dichter bij ons dan de heiligen. Maar langzamerhand verdween deze duidelijkheid: Soms ontmoeten we mensen die - zonder wonderen te doen en zonder kwezelachtigheid - ons overtuigen: dat zijn ook heiligen. En zo nu en dan horen we in preken dat ook wijzelf heilig zijn, geheiligd door Gods genade. We gaan natuurlijk niet op de troon van Willibrord zitten, maar wij geven, wankelmoedig soms, antwoord op God die ons roept. Twee dagen ter gedachtenis van mensen die ons zijn voorgegaan, niet alleen in tijd, maar ook in voorbeeld. In gebed met hen verbonden leven wij ons eigen leven, maar zij kunnen door hun voorbeeld een soort steun in de rug zijn, want wij worden, net zoals zij door Gods vergevende genade, gedragen. En of ze nu heilig verklaard zijn of niet, doet er eigenlijk niet toe. Mijn ouders zijn niet minder heilig omdat zij niet officieel door de kerk zijn aangewezen.
3
Edith Stein werd samen met haar zus Rosa op 9 augustus 1942 vermoord. Beiden waren bekeerlingen, beiden karmelietes, verhuisd naar Echt, opgepakt en beiden vermoord. Is Rosa minder heilig dan Edith? Toch wordt alleen Edith heilig verklaard. ====== De kans, dat wij heilig verklaard worden na onze dood lijkt niet overdreven groot, Maar Gods genade zal ook ons opnemen in zijn liefde.
Ed van Liemt, ofm
4
“ER IS NOG NOOIT EEN MENS GEWEEST DIE ÉÉN KORREL AARDE HEEFT BEZETEN” Jan Arends. art. 31 Door te leven in gemeenschap van goederen, zijn we elkaar tot steun in onze toewijding aan het Rijk Gods en in de onthechting die dat vraagt. Door de gelofte van armoede beperken wij ons vrijwillig in het recht om persoonlijk te beschikken over materiële zaken. Wij aanvaarden afhankelijk te zijn van Gods zorg en van de zorg voor elkaar. art. 32 In de zorg voor het welzijn van allen, zullen wij oog hebben voor onderlinge verschillen in wat mensen werkelijk nodig hebben. Tegemoetkomen aan persoonlijke behoeften, mag echter het gemeenschappelijk welzijn niet in de weg staan. art. 33 Wat de gemeenschap ons geeft, zullen wij in eenvoud dankbaar aanvaarden en, als goede beheerders, zorgzaam gebruiken. Onze geestelijke en materiële toerusting moet in dienst staan van onze zending. Wij willen ons ervan weerhouden, de behoefte aan allerlei voorzieningen onnodig op te voeren. 5
art. 34 De zorg voor het Rijk Gods zet ons aan tot soberheid van leven en solidariteit met de armen. Dit betekent dat wij bereid moeten zijn, te delen met de medemens die armoede lijdt en hem te geven wat hem toekomt. De heilige Ambrosius zegt: ‘Gij schenkt aan de arme niet van uw eigen bezit, maar gij schenkt hem terug wat hem toebehoort. Want gij eigent u toe voor uzelf alleen, wat als gemeenschappelijk bezit is gegeven voor het gebruik van allen. De aarde behoort aan alle mensen en niet alleen aan de rijken’. (Pop. Progr. nr. 23) art. 35 Als wij neigen tot grote bezorgdheid voor onszelf, kan Jezus’ woord ons tot nadenken stemmen: ‘Weest niet bezorgd voor uw leven, wat ge zult eten of wat ge zult drinken, en ook niet voor uw lichaam, wat ge zult aantrekken… Uw hemelse Vader weet wel dat gij al deze dingen nodig hebt. Maar zoek eerst het Koninkrijk en zijn gerechtigheid: dan zal dat alles u erbij gegeven worden. Maak u dus niet bezorgd voor de dag van morgen, want de dag van morgen zorgt voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen leed’. (Mt. 6: 25-34) Wat kennen wij van armoede? Of zijn het alleen maar woorden en een loze belofte? Een gewetensvraag voor mij? In onze huidige samenleving voert een sterke trend tot nutsdenken de boventoon. Alles en iedereen moet zijn nut hebben in het streven naar een maakbare maatschappij. Dergelijk denken draagt het risico in zich dat mensen in kwetsbare situaties buiten de boot vallen. De onder6
linge solidariteit is er geen vanzelfsprekendheid meer. Kijken we om ons heen en zijn we ons er van bewust, dat als je kijkt je niet altijd ziet, wat je denkt te zien. Mensen willen meestentijds zich niet laten zien in hun kwetsbaarheid. Wij hebben eerder de neiging te willen verhullen, dan durven kijken door de ogen van de ander. Wat heeft die ander ons te zeggen? De verkoper van de daklozenkrant? De schoonmaker onderweg op straat of in de trein? De onvrijwillig werkeloze? Leeg zijn en open handen en een luisterend hart hebben komt dat niet dicht bij onze beleving van de echte armoede? Betrokkenheid, opkomen voor de kwetsbaren. Je oprecht zorg maken over de tweedeling in onze samenleving, meeleven en meevoelen met de “andere kant“ van Nederland. Echt durven delen. Bedoelen wij met de beleving van onze gelofte van armoede ook niet zich solidair weten met mensen die zich inzetten voor een betere wereld? In gesprek gaan met, echt te luisteren naar verhalen van mensen die zich hier tegen verzetten. Ervaren wat er aan die andere kant gebeurt, is leerzaam, zet aan tot denken, maakt bewust van eigen leefsituatie en die van anderen. De kans nemen de ander als mens te ontmoeten, je laten inspireren door de kracht en het verzet van gemarginaliseerden. Je ogen te openen voor mensen wier leven zo hemelschreiend door de vingers glipt. Hard is het leven voor hen, deze maatschappij een tandje te hoog. Zo’n leven kan het lot zijn dat iedereen kan treffen. Is dit armoede beleven dat het voor mij - voor ons? - betekent: altijd te blijven zoeken naar “wat verloren dreigt te gaan”; naar de “losers” in het leven? Geldt dat ook voor ons religieuzen in ruste? Als mensen elkaar ontdekken, kunnen er mooie dingen gebeuren. Durven wij verder te zien en te luisteren dan onze voordeur? Achter het masker zien? Nemen wij er de tijd en de aandacht voor? Voor de allerarmsten, omdat zij het meest achtergesteld zijn? Was het ook niet dat in het verleden onze stichters en stichteressen dit voor ogen stond? Gelijkwaardigheid en respect. Maar ook trouw, de trouw aan het eens gegeven woord. Ik vraag mij wel eens af: is er ooit in onze 7
recreaties en anderszins respect uitgesproken voor een uitkeringsgerechtigde die het toch maar moeten zien vol te houden met weinig geld en in afhankelijkheid van allerlei instanties? Is er voldoende tijd en ruimte gemaakt voor de ander? Voor de nieuwkomer in ons midden, die nog moeite heeft zich thuis te voelen in onze samenleving, maar ook voor de medebewoner die hier al langer is, maar die zich soms zo eenzaam voelt, en voor die ander die zich niet gezien voelt? Is het ook niet goed wat verder weg te kijken, aandacht te hebben voor de mensen die letterlijk buiten ons blikveld zijn, maar met wie wij ons toch verbonden voelen; bijvoorbeeld de boerinnen en boeren in Brazilië, die maar heel weinig verdienen met de producten die ze met hard werken oogsten? Daarvoor moet je misschien dagelijks opnieuw de bereidheid opbrengen met elkaar op weg te zijn. En steeds opnieuw leren de ander in zijn andersheid te aanvaarden en waarderen. Misschien moet je dagelijks je gelofte van armoede hernieuwen. Durven staan met lege handen, pas als je durft niets te verwachten, hoor je niet alleen wat de ander zegt en beleeft, maar lukt het je ook te durven luisteren met een open hart, dat niet alleen vervuld is van eigen verhalen en sores. Durven waar mogelijk een hand uit te steken en proberen samen op weg te gaan. Leren door schade en schande de ander in zijn andersheid te aanvaarden en echt te waarderen. “Als wij neigen tot grote bezorgdheid voor onszelf, kan Jezus’ woord ons tot nadenken stemmen: ”Weest niet bezorgd voor uw leven, wat ge zult eten of wat ge zult drinken, en ook niet voor uw lichaam, wat ge zult aantrekken… Uw hemelse Vader weet wel dat gij al deze dingen nodig hebt. Maar zoek eerst het Koninkrijk en zijn gerechtigheid; dan zal dat alles u er bij gegeven worden”. Voorhout, 1 augustus 2011 Drs. Alfons Kroese o.c.d. 8
HET VERHAAL VAN EEN SCHILDERIJTJE Toen mijn vader en moeder in 1926 in de stad Leiden pas getrouwd waren, hadden zij lang niet alle kamers van hun huis nodig. Daarom werd de eerste verdieping waar twee grote kamers waren met een keuken en een toilet verhuurd, het liefst aan wat oudere mensen. Een ervan was mevrouw X die ik nooit goed gekend heb, althans ik herinner mij haar naam niet zo goed. Wel weet ik dat in 1935 mijnheer Biljouw voor haar in de plaats kwam. Hij woonde in de Lange Raamsteeg samen met zijn broer en toen die gestorven was, wilde hij graag bij ons in pension. Zijn kamer werd, voordat hij kwam, eerst opgeknapt met nieuw behang, nieuwe “Jabo”-vloerbedekking en nieuwe meubeltjes, waaronder een opklapbed. Wij kregen van hem twee mooie houten ledikanten, die hij toch niet meer nodig had. Deze werden naar onze grote zolder gebracht en verder netjes in orde gemaakt voor mij en mijn jongere broer Wim. Dat was een hele vooruitgang voor ons beiden, want tot die tijd sliepen wij samen in de bedstee van de huiskamer. Mijnheer Biljouw woonde op de kamer die aan de keuken grensde en in de andere kamer woonde mijnheer van Ewijk. Hij was een gepensioneerd onderwijzer, die elke ochtend een plak koek met roggebrood at en ons, als we hem de krant of de post brachten, ook een plakje koek met boter gaf. Hij vertelde graag over zijn militaire diensttijd en de heldendaden in het algemeen uit de eerste wereldoorlog. Van toen af had ik al een hekel aan het idee dat ik ook in militaire dienst zou moeten. ’s Middags ging hij altijd met wandelstok en hoed naar zijn broer die op de Vliet woonde. Hij at daar zijn warme maaltijd en voor het avondeten zorgde hij zelf. 9
Hij kocht daarvoor zijn broodje, de boter, de kaas en de jam natuurlijk bij mijn moeder in de winkel. ’s Avonds zat hij volgens mijn moeder vaak zijn geld te tellen. Het was dan doodstil in huis en moeder hoorde dan soms de zilveren guldens op de grond vallen. Dat vond zij heel eng. Mijnheer van Ewijk had aardige spullen. Op zijn bureau stond bijvoorbeeld een inktstel met een kroontjespen. Ik zie dat nog zo voor me. Ook had hij schilderijtjes en foto’s aan de muur. Toen hij naar het oude-liedenhuis op de Zoeterwoudsesingel vertrok, werd zijn kamer opgeruimd en werden enkele van zijn spulletjes, die zijn familie had laten staan, bij ons op zolder in een grote kofferkist opgeslagen. Over één schilderijtje van hem wil ik graag iets vertellen. Toen Fien en ik namelijk in 1954 gingen trouwen en naar Nijmegen vertrokken omdat ik daar een nieuwe baan met huis gekregen had, moesten wij dat huis natuurlijk wat aankleden. We hadden nog niet zoveel en zochten daarom bij ons op zolder of we nog iets konden meenemen en zowaar vonden wij een van de schilderijtjes van mijnheer van Ewijk in de grote kofferkist. Aangekomen in Nijmegen hing dat schilderijtje al gauw aan de muur, maar Fien vond de lijst niet zo mooi en daarom ging zij naar een lijstenmakerij in de van Broekhuizenstraat om er een nieuwe lijst om te laten zetten. En wat hoorde zij tot haar verbazing, dat zij een heel mooi en waardevol schilderij had, dat wel eens een “Koekoek” zou kunnen zijn! Wij vertelden dat later aan deze en gene en ook bijvoorbeeld aan een van mijn zussen, die het eigenlijk maar niks vond dat wij ooit dat schilderijtje zo maar meegenomen hadden. We hebben er echter alle jaren van genoten en vooral de laatste jaren weleens de neiging gehad om er eens mee naar het tv-programma “Tussen Kunst en Kitsch” te gaan. Van dat voornemen is echter nooit iets terecht gekomen. Wel was er in Zeist in het jaar 2008 bij gelegenheid van een jubileumfeest een gelegenheid om waardevolle spullen gratis te laten taxeren. 10
Die kans hebben wij met enige schroom wel aangepakt en dus gingen wij met een zekere spanning naar dat adres. Aangekomen, zagen we dat er heel wat volk was en dat we bij de deskundige inzake schilderijen, in de rij moesten staan om aan de beurt te komen. Eindelijk was het zover en vroeg de deskundige ons hoe we aan het schilderijtje waren gekomen. Wij deden ons verhaal en zij betastte intussen de achterkant van dat schilderstukje. “Hoe oud is het, weet u dat misschien”, vroeg zij heel vriendelijk. Ik gaf aan dat het mogelijk honderd jaar oud zou kunnen zijn. “Neen”, zei zij, “dat kan niet, want kijk maar aan de achterkant”. Zij had intussen namelijk op het paneeltje wat gekrast en gezien dat het geen eikenhout was maar een ordinair hardboardpaneeltje en het dus niet zoveel waarde had. Kijk, dan ga je af als een gieter! Fien vond het heel erg dat wij daar naar toe waren gegaan. Toch zijn we nog altijd heel blij met het schilderijtje en hopen dat we er samen nog heel veel jaartjes van mogen genieten. Aad van Mil
De pen geef ik graag door aan frater Gerard Kroes. 11
ZEN-MEDITATIE IN HET FRATERHUIS Wanneer we spreken over Zen-meditatie wordt al gauw gedacht aan mensen die zich opvouwen op kleine bankjes of kussentjes en uren stilzitten. Dit opvouwen valt trouwens wel mee en ook dat uren stilzitten. Maar hoe kom je tot Zen-meditatie? Het is nu bijna vijfentwintig jaar geleden dat ik met Zen-meditatie begon (1986). Dit op advies van mijn toenmalige huisarts in Borculo, dokter Jan Wiarda. Na een wat hectisch bestaan en een eerste hartoperatie, raadde hij mij aan om met meditatie te beginnen. ‘Maar ik mediteer elke dag,’ was mijn reactie. ‘Dat is tekstmeditatie’, antwoordde hij. ‘Je moet de stilte in, rust en evenwicht zoeken tussen inspanning en ontspanning.’ En zo ben ik begonnen met Zen-meditatie. Eerst vanuit boekjes en later via de Gestalttraining met wat meer begeleiding. In die jaren was Zen-meditatie nog een vaag begrip. Inmiddels is dit wel anders. Dat bemerkte ik toen ik in 2006 begon met een Zentraining. Iedere avond zat de kleine ruimte van Zen.nl Nijmegen vol. Twintig tot vijfentwintig mensen per sessie, om 17.00 uur en om 20.00 uur; drie avonden in de week. Het waren gewone huismoeders, studenten van de universiteit, docenten, verpleegsters, leidinggevenden jong en oud, die hier aan deelnamen. Daar zat ik tussen met inmiddels twintig jaar Zen-ervaring. Dit laatste was voor mijn Zen-leraar Rients Ritskes aanleiding mij een lerarenopleiding aan te bieden toen ik, na drie jaar training, aankondigde dat ik vanuit Arnhem naar De Bilt zou verhuizen. Mijn jarenlang werken met mensen en groepen, plus mijn vooropleiding en inmiddels drie en twintig jaar meditatie-ervaring waren voldoende basis om dit aan te gaan. Na een stevige stage van vier maanden, de nodige boeken en persoonlijke gesprekken en begeleiding, kreeg ik tijdens een Zen-retraite in Vught te horen: ‘Je bent er klaar voor’. En zo kreeg ik in maart 2009 mijn diploma Zen-leraar. 12
In Arnhem was ik inmiddels gestart met een groep van vijftien mensen. Dat was een goede eerste ervaring. Eenmaal in De Bilt wonend, kreeg ik de Oude Refter in het Fraterhuis ter beschikking als Zendo (meditatiezaal). Dankzij de ‘Rotary Haarzuilens’ kon ik deze Zendo inrichten met Zen-matten, kussentjes, bankjes, een theeset voor de theeceremonie, lesmateriaal enz. In Nijmegen had ik een gedegen Japanse, praktischgerichte, opleiding gehad, maar ik miste hierin de spirituele kant. Mijn Zenleraar Rients Ritskes, verwees mij door naar Ton Lathouwers, een Zen-leraar in de Chinese Chan die meer accent legde op dat wat ik zocht. Bij hem heb ik een jaar meegedaan tot hij zei: ‘Ton, jij moet je eigen taal gaan spreken’. En zo heb ik mijn weg gevonden tot nu toe. De Zen-meditatielessen die ik geef bevatten elementen uit de traditie van de Japanse en Chinese Zen, maar ik schuw niet om voortdurend de link te leggen naar onze eigen christelijke traditie en de christelijke mystieken. Zen gaat er vanuit dat de eenheid waar wij uit voortkomen Leegte is. Alles hangt samen met de Oorsprong. Zen hecht daarom weinig waarde aan het ‘ik’. Het los komen van je Ego is de noodzakelijke stap naar eenheidsbewustzijn die de weg is naar eenheidservaring met het Al, God, Nirwana, Alla, Krisna of onze Christusnatuur of Boeddhanatuur. De naam die wij eraan geven wordt bepaald door de cultuur of het geloof waar wij uit voortkomen, maar zij duiden uiteindelijk alle op dezelfde Oorsprong. Dit denken is gebaseerd op de eenheidservaring die binnen de Zen ‘verlichting’ genoemd wordt. Het is dezelfde eenheid waar Jezus op duidt als Hij zich één weet met de Vader. Dit je één weten met de kosmos, de Vader, het Al, kan ertoe leiden dat je meer gaat leven in het besef dat alles gave is en dat je bent opgenomen in een groter geheel. Dat je jezelf één weet met andere mensen, de natuur, God. Dit is wat Franciscus van Assisi ook nastreefde. Dit alles echter vraagt oefening, stilte, loslaten 13
van oude ideeën, loslaten van oordelen en beelden. Dit is wat we doen tijdens de meditatie. Mensen die enkel kiezen voor meditatie vanwege de rust, het beter in je vel zitten, een goede concentratie, controle over je denken of beter slapen, blijven, naar mijn opvatting, hangen in de eerste vruchten van meditatie. Daar is niets mis mee, het is zelfs een zegen voor onze huidige maatschappij. Maar ik noem het, ‘het koekje bij de thee’, en nodig mensen uit om ook de thee te drinken. Een volgende stap in de meditatieweg is dan ook het contact met je individuele onderbewustzijn. Hierin krijgen we kans om ‘oud-zeer’, negatieve ervaringen en overtollige ballast in ons denken los te laten. Naarmate we opruimen in ons denkhoofd, scheppen we ruimte voor nieuwe inzichten. We krijgen inzicht in de taal van ons (collectief) onderbewustzijn en de taal van onze dromen. Dit opent de weg naar het contact met ons diepste Zelf, de Bron van alle bestaan, God. Inmiddels werk ik met twee vervolggroepen van totaal twintig personen. In september 2011 is er ook een nieuwe introductiegroep gestart van drie en twintig personen en is er een wachtlijst van acht. Ook in deze groepen bemerk ik dat meditatie bevrijdend werkt en mensen aantrekt van allerlei slag. De hierboven genoemde typen van mensen kom ik ook nu tegen. Opvallend is wel dat ook ouderen zich nu melden. Dit komt mogelijk omdat ik naast het Zen-bankje en het kussen, ook het mediteren op een gewone rechte (keuken)stoel als mogelijkheid aanbiedt. De jongste deelnemer is 29 jaar en de oudste 90 jaar. Ik denk dat het gegeven dat de cursus aangeboden wordt vanuit het fraterhuis een voordeel heeft. De locatie is vertrouwd, heeft een religieuze achtergrond, het begrip frater wekt ook vertrouwen en de vermelding dat er gewerkt wordt met een brug naar de christelijke traditie en christelijke mystiek neemt vooroordelen 14
weg. Ik hoop dan ook dat mijn verhaal, dit artikel, de wazige sluier rond Zen-meditatie enigszins opgeheven heeft en duidelijk maakt dat de overeenkomsten tussen Zen en Christendom groter zijn dan de verschillen. Ik ben uiteraard altijd graag bereid tot aanvullende informatie en toelichting. frater Ton Oostveen
“Zen is als een kopje thee, voor de Christen smaakt het precies hetzelfde als voor de Boeddhist”. Kôun Yamade Roshi
15
EEN KORT BEZOEK Bij gelegenheid van een reünie van de lichting 1954-1959 van de Ludgeruskweekschool in Hilversum heeft dhr. Herman Leenes uit Hoogezand een boekje met herinneringen samengesteld. Het is interessant om te lezen wat de studenten van die jaren geworden zijn en waar ze terecht gekomen zijn. Dit artikel gaat echter niet over het persoonlijke wel en wee van de heren, maar Herman Leenes heeft ons kerkhof bezocht en staat stil en kijkt met zijn ogen en ervaringen van toen bij de graven van zijn toenmalige leraren en surveillanten. Daarover heeft hij het een en ander geschreven en daarvan willen wij u graag deelgenoot maken.
DE BEGRAAFPLAATS VAN DE FRATERS VAN UTRECHT Na enige tijd op het bankje bij de vijver gezeten te hebben en een blauwe reiger geobserveerd te hebben, schrijft Herman: Het wordt tijd om de dodenakker van de fraters op te zoeken. Daarvoor ben ik naar deze plek gekomen. Het eind van het wandelpad versmalt zich tot een paadje tussen de struiken en bomen. Rechts staat op een kleine open plek een lage houten klokkentoren. Er hangt een bronzen klok in. Die zal ongetwijfeld worden geluid als de fraters hun gestorven medebroeder naar zijn laatste rustplaats zullen begeleiden. Een smeedijzeren hek met dunne spijlen geeft toegang tot de kleine begraafplaats. Ik druk de klink naar beneden en loop het kleine kerkhof op. Het wordt aan alle zijden omgeven door een twee meterhoge coniferenhaag, die keurig is bijgehouden. Degene die de haag snoeit verstaat zijn vak. Strak en regelmatig. Geen bruine naalden. Nergens een uitspringende tak of een dun begroeide plek in de haag. De coniferen maken van het kerkhof een intieme plek. Een bijzondere plaats voor de mannen die het grootste gedeelte van hun leven bij elkaar hebben gewerkt en geleefd in de beslotenheid van het klooster. 16
Daarachter staan aan drie zijden hoge, schitterende beukenbomen die met hun immense bladerdak in de zomermaanden de doden in hun graven enige koelte geven. Ze zullen allen aan de beurt komen door de steeds wisselende positie van de zon en de daardoor verspringende schaduwplekken op de graven. De imposante bomen houden niet alleen de wacht maar geven ook bescherming. Hier hebben de fraters hun plekje uiteindelijk voorgoed gevonden. Ook mijn frater-leraren. De internaatsperiode op de St.-Ludgeruskweekschool heeft voor mij vijf jaren geduurd. Samen met de lekenleraren, hebben ze mij in vijf jaar gevormd en opgeleid tot de onderwijzer die ik geworden ben. Dat is nu meer dan een halve eeuw geleden begonnen. Maar de fraters zijn geen schimmen uit het verleden geworden. Ik zie hun gestalten en karakteristieke gelaatstrekken nog altijd duidelijk voor me. De dodenakker is maar klein. Iets groter dan een kwart voetbalveld misschien? Een breed middenpad dat uitkomt bij een groot kruis. Aan weerszijden staan twee banken. Aan beide zijden van het middenpad is ruimte voor vijf vakken. In ieder vak is plaats voor achtentwintig graven. Elk perk heeft twee rijen van veertien graven met in het midden bij elke twee graven een granieten kruis. Het zal wel kunststeen zijn. De doden zullen ongetwijfeld met hun hoofden naar elkaar toegekeerd op hun rustplek zijn begraven. Vanuit de hoek van de begraafplaats gezien roepen deze eenvoudige eendere kruisen de rust op die past bij deze plek. Het komt de sfeer ten goede en maakt indruk. Het geheel wordt benadrukt door de vierkante vorm 17
van de dodenakker. De bezoeker wordt voor even herinnert aan het feit dat het aardse leven sterfelijk is. Voor ieder mens komt eenmaal het einde. De paden tussen de vakken zijn ruim. De looppaden tussen de vakken zijn bedekt met een combinatie van witte, grijze en zwarte kleine kiezelsteentjes. De aarde in de perken is bedekt met bodembedekkende planten. Ik herken vrouwenmantel met het grijsgroene blad. Een hosta die het zowel op zonrijke als beschaduwde plekken doet. De plant met zijn lichtpaarse en roze bloemen in de vorm van een trompet. De pluimen met hun bloempjes steken boven de grote groen bladeren met strepen uit. In de herfst worden de stengels kaal en de bladeren zullen vaalgeel verkleuren. Hier en daar een buxus. Hij ziet ook de kardinaalsmuts staan. De scharlakenrode bloemetjes doen het goed tegen het groen van de andere planten.
In een hoek blijf ik stil staan en kijk over het kleine kerkhof. De eenvoudige planten vormen met de eenvoudige kruisen een harmonieus geheel. Het vingerhoedskruid steekt zijn lange stengels met 18
de witte en blauwe karakteristieke bloemetjes boven de laaggroeiende planten uit. Ik vervolg mijn weg en loop zoekend langs de graven. Ik hoef niet alle kleine grafplaten steen voor steen langs te gaan. De fraters zijn hier begraven in volgorde van overlijden. Dat maakt het zoeken naar de nog altijd vertrouwde namen een stuk gemakkelijker. Alle namen van de leraren waar ik op het internaat mee te maken heb gehad, staan nog verankerd in mijn geheugen. Aan het voeteneinde van elk graf is een zwarte grafsteen geplaatst. Met witte letters staan hierop naast de kloosternaam van de overledene ook een beperkt aantal biografische gegevens. Al snel vind ik de grafsteen van frater Willibrordo, in mijn kweekschoolperiode directeur van de school. Onder zijn kloosternaam staat zijn familienaam, geboortedatum en overlijdensdatum. Ik wist dat deze beminnelijke, maar ook strenge man, altijd rechtvaardig en tot luisteren bereid, niet oud geworden was. Ik schrik wel even. Nog geen vijftig jaar. Dat is jong. Ik vond 14-08-1963, Willibrordo hem op school altijd al een oude man. Frater Gonzales, die naast hem ligt, is vierenzeventig geworden. Als ik voor de twee graven sta, kan ik een glimlach niet onderdrukken. Het is toch wel komisch. Dat uitgerekend deze twee mannen uit mijn kweekschooltijd hier broederlijk naast elkaar liggen. De frater-prefect was met zijn bijna twee meter 27-08-1963, Gonzales 19
de langste van het gezelschap kloosterlingen, de ander de kleinste, hij haalde misschien net een meter zestig. Ik zie dat ze op één dag na twee weken na elkaar zijn overleden. Wij noemden de prefect altijd De Puut. Met zijn lange magere gestalte was de toog die hij droeg eigenlijk geen gezicht. Hij was een man die van orde en stiptheid hield. Op het bordje op de deur van zijn kamer stond Hic et nunc. Hij was de Tyrannosaurus Rex van de school. Niet alleen een symbool voor zijn vakgebied biologie, maar ook voor zijn heerschappij over de kweekwereld. Als er zaken waren die hem niet aanstonden en waar hij verandering in wilde, dan zette hij de puntjes op de i. Zo luidt het gezegde. Het moet natuurlijk boven de i zijn. Voor generaties kweekschoolleerlingen het bekende Puntje van de Puut. De hele schoolbevolking moest dan na de avondmaaltijd in de aula komen. Altijd op een donderdag. In een kleine twintig minuten vertelde hij dan zo beslist en op zo’n overtuigende toon (‘Jongelui, ik moet eens ernstig met jullie praten …’) dat er dingen op school waren die niet in orde waren en dat er snel verbetering in moest komen. Iedereen vond het dan vanzelfsprekend dat voor twee, drie vier weken het leven op de kweekschool weer volgens zijn regels moest verlopen. Tot het volgende Puntje van de Puut. Rond hun twee graven groeit de schoenlappersplant. Die is op meer graven geplant. De plant staat er met zijn grote, glanzend groene bladeren uitstekend bij. Hij staat hier op een zonnige plek. In het voorjaar zullen de talloze purperen bloemen uitbundig hebben gebloeid. Als de zon dan aan het ondergaan was zullen ze deze dodenakker in een gedempte avondgloed hebben gezet. Nu moet ik het doen met het wat leerachtige groene blad. Het steekt goed af tegen het zwart van de grafstenen. Later in het najaar zal het blad in een lichtbruine bronskleur overgaan. Frater Olav, klassenfrater en docent, ligt naast frater Crispinus, die Frans en muziek onderwees. Rond hun graven bloeien planten met kleine blaadjes en roze kelkbloempjes. Ik ken de naam niet. Tussen hun overlijden ligt een korte tijd van bijna drie maanden. 20
Op de grafsteen van de eerste ontbreekt de kloosternaam. Een aantal jaren geleden heb ik gehoord dat deze frater was uitgetreden, getrouwd en korte tijd later was overleden. Voor zijn dood had hij een verzoek bij de congregatie ingediend om tussen zijn vroegere medebroeders op het kloosterkerkhof te mogen worden begraven. Dat was goed gevonden. Nu liggen ze hier vredig naast elkaar. Met frater Crispinus kon ik totaal niet overweg. En helemaal niet in het jaar dat hij toezicht moest houden in de gemeenschapsruimte voor de vierdejaars. We botsten toen herhaaldelijk. Ik begrijp nu waarom. De frater is in dezelfde maand geboren als ik, onder het sterrenbeeld stier. Bijgeloof? Frater Olav hield toezicht op ons in de recreatiezaal in het eerste jaar. Hij doceerde tekenen en schrijven. Voor 13-09-1969, Crispinus tekenen had ik totaal geen feeling. Maar mijn kriebelige schrijfhand met kleine los- en scheefstaande letters werd met veel geduld omgetoverd tot een lichthellend, aaneengesloten sierlijk handschrift met letters van gelijke hoogte. Daar ben ik hem nog altijd dankbaar voor. Op het examen voor onderwijzer matste hij me met een tekenopdracht voor een collage van vissen. Een 7 kreeg ik er voor, een cijfer dat ik voor tekenen nooit eerder had gehaald. Ik dwaal verder en kom bij het volgende graf. Als ik de gegevens op de grafsteen op me laat inwerken, komen de herinneringen als vanzelf naar boven. Deze frater Marcellus doceerde geschiedenis. Hij leerde ons kwekelingen hoe we de graven van het Hollandse Huis konden onthouden. Of dat zo belangrijk was. Maar deze onzin werd wel overhoord. Maar toegegeven, hij hielp de studenten ook, als ze tijdens een mondelinge overhoorbeurt van alle namen en jaartallen in de war raakten. 21
Dan had hij de gewoonte de eerste twee letters een paar maal voor te fluisteren. Het rijtje met de opeenvolgende namen van de graven van Holland was zijn stokpaardje. Dirk, Dirk, Arnout, Dirk, Dirk, Floris, Dirk, Floris, Dirk, Floris, Dirk, Ada, Willem, Floris, Willem, Floris, Jan. Toen ik eens een mondelinge beurt kreeg raakte ik al snel de draad kwijt. ‘Je kunt het wel. Nog maar eens, jongeman.’ En ik begon opnieuw. Het lukte bijna. De frater begon toen met ‘Di di di…f f f …di…’, en ik knalde eruit ‘Dikke Frans’.De frater was verbouwereerd en zei: ’Nee, die komt helemaal niet. Het moet nog eens 19-02-1999, Marcellus Dirk zijn.’ Lachen natuurlijk. Toen had hij het door. Ik mocht wel naar de frater-prefect gaan om uit te leggen waarom ik de klas was uitgestuurd. Of ik toen ook al een bekend gezicht voor de hoogste baas op school was, weet ik niet meer zo goed. Maar ik weet nog best dat hij mij wel eens vaker op zijn kamer uitnodigde op de eerste verdieping, meteen om de hoek. Hoe vaak heb ik niet op de kamerdeur met het bordje Hic et nunc geklopt? Moeten kloppen. Die keer besloot ik toch maar niet naar hem toe te gaan. Ik gokte erop dat de leraar zou vergeten om navraag te doen. Een week daarvoor had ik ook een akkefietje met een frater gehad. Als een leerling uit de les werd gestuurd, moest hij zorgen dat hij geen frater op de gangen of andere plekken in het gebouw tegenkwam. Elke naam van een leerling die tijdens de lesuren op de gangen werd gesignaleerd werd doorgegeven. Het ging dus niet goed. 22
De volgende morgen stond mijn naam netjes linksonder op het bord dat tegenover de kamer van frater-prefect hing en waar mededelingen voor de leerlingen werden opgeschreven. Dat betekende dat de betreffende leerling zich moest melden voor de lessen begonnen. Daar kon de kwekeling zich maar beter aan houden. Tegelijk was ook de gehele schoolbevolking op de hoogte. Ik loop verder over het wandelpad. Schuin er tegenover ligt frater Athanasius, die de leerlingen niet alleen bezig hield met scheikunde en natuurkunde, maar hen ook wegwijs maakte in de kloostertuin met de namen van allerlei planten en kruiden. Die laatste vooral. Tijdens een proef in het natuurkundelokaal kwam hij eens onder stroom te staan. Een van de leerlingen reageerde bliksemsnel door de stroom uit te schakelen. De goede man moest even bijkomen, maar ging vervolgens gewoon door met de les. Hij was een harde. De natuurkundeproeven waren een hele belevenis onder zijn les. Hij was ook een regelrechte tovenaar met allerlei chemische stoffen. Weer een ander graf. Deze kloosterling had de zorg op zich genomen om zieke leerlingen en fraters te behandelen. Als hij het niet vertrouwde werd uiteraard altijd eerst de huisarts geraadpleegd. Het omgaan met de zieken ging frater Philippus goed af in zijn eigen ziekenzaaltje, dat vlak bij de kapel lag. Voor het geval dat? Gebruikte hij mis23
01-05-1971, Athansius
09-07-1994, Philippus
geneeskrachtige kruiden uit de kloostertuin? Bad hij even vlug voor hij de medicijnen toediende? Alleen bij grote griepaanvallen stond ook hij machteloos. Dan werden de stoelen uit de aula gehaald en lagen de kwekelingen op matrassen op de vloer met een tussenruimte van een meter naast elkaar broederlijk ziek te zijn. Een paar jaar nadat ik op de kweekschool aan mijn studie was begonnen, was er zo’n griepepidemie. De aanval is aan mij volledig voorbij gegaan. In die vijf jaren ben ik zelfs niet eenmaal ziek geweest. Nog een klassenfrater. Polycarpus. Hij had het altijd over goede omgangsvormen en wellevendheid. Voor hem was het ook duidelijk dat bij de kwekelingen bereidheid moest groeien om altijd je plicht te doen. Normen en waarden, zullen we maar zeggen. Even verder frater Celestinus, die aardrijkskunde doceerde. Als de student een onvoldoende had gehaald op een proefwerk, beurde hij hem op met de woorden: “Ik ben hard, kei en keihard.” In een ander perk het graf van frater Egbertus, die een uur achter elkaar kon doorpraten over opvoedkunde en psychologie, alsof hij het allemaal zelf had bedacht en geloofde. En dan moest de leerstof ook nog worden nagelezen in de boeken. Voor hem was een lesperiode van vijftig minuten zo voorbij. Voor ons als studenten niet.
23-11-1989, Polycarpus 27-07-1991, Celestinus 20-03-1978, Egbertus
24
De frater voor handenarbeid heette Stephanus. Zijn lessen waren elke week een verademing. Heerlijk bezig zijn met de handen en met elkaar kunnen praten. Hij liet ons kennismaken met allerlei materialen en technieken. Maar helaas ook met de theorie en didactiek. Kwaad hebben we hem nooit gezien wat er ook gebeurde in de les. Eén keer is het in een later schooljaar misgegaan. In de tijd voor kerstmis maakten we onder een les boetseren met klei niet van die leuke opmerkingen over 17-07-1959, Stephanus het naderende kerstfeest. De frater liet niets merken en zei er ook niets van. Maar alle leerlingen van onze klas hadden met het kerstrapport twee punten minder dan gewoonlijk. Een wel heel opvoedkundige straf. We hadden het verdiend. Dat vonden we zelf ook. Na de kerstvakantie hebben we hem ons excuus aangeboden. Maar de cijfers op het rapport bleven wel gehandhaafd. Toen we later geslaagd waren voor het onderwijzersexamen kwam hij er nog op terug. Op zijn grafsteen zie ik dat hij kort na ons afscheid van de kweekschool is overleden. Nu liggen de leraren hier. Ik kan ze niet allemaal terugvinden. Verschillende fraters zijn natuurlijk later uitgetreden en hebben de orde verlaten. Zijn getrouwd. Hebben misschien alsnog een gezin gesticht. Zijn na hun dood ergens anders begraven. Als ze nog in leven zijn moeten ze toch wel in de negentig zijn. Ik kan bij| de teruggevonden namen vijftig jaren later nog altijd feilloos een gezicht plaatsen. Ze moeten toch wel indruk op me hebben gemaakt.
25
De kweekschool had natuurlijk een naam op te houden in katholiek Nederland. Het pedagogische klimaat op de school kwam op het merendeel van de leerlingen niet vreemd over. Hun ouders hadden voor deze school gekozen vanwege de kwaliteit van het onderwijs. En de katholiciteit. Aan godsdienstonderwijs werd veel aandacht besteed. Bezoek aan de misviering op zondag in de kapel was verplicht. Het dagelijkse misbezoek van zeven tot half acht werd in het tweede leerjaar afgeschaft. Het overgrote merendeel van de kwekelingen had daar totaal geen bezwaar tegen. Drie jongens uit onze klas bleven trouw gaan, kan ik me herinneren. Misschien hebben zij toen overwogen om later ook in te treden in de orde. Herman Leenes
OVERDENKING OVER DE DOOD In onze vroegere kloosterjaren hielden we op de recollectie- en retraitedagen een voorgeschreven “meditatie van de zalige dood” Het was moeilijk om je als jongeman bezig te houden met je eigen dood….. Nu we – ouder geworden – regelmatig met overlijden van medebroeders, familieleden en vrienden geconfronteerd worden en met Allerzielen weer talloze overledenen van het afgelopen jaar herdenken, kan de volgende tekst van Erik Stijnen wellicht helpen om er positief over te denken. 26
te moeten sterven is een angst die in ons sluimert. die wordt wakker bij de dood of het ongeval van anderen. we schuiven het sterven weg, ver van ons; het is iets voor later. en toch is sterven het enige waar we zeker van kunnen zijn, waar we onvermijdelijk naar toe leven. leven en dood horen bijeen, maar wij hebben ze elk een eigen bestaan gegeven. voor velen is de dood een eindpunt en geen rustpunt. dood is ook bevrijding van tijd en ruimte. weg van de drukte, rust voor het lichaam. het is een stilvallen van elke beweging, een verharden van je gevoel, een verliezen van je stem, een verkillen van je lach, het einde van je dromen. laten we de dood niet langer doodzwijgen, maar leren ermee te leven. wetend dat er een plaats is waar de doden leven.
Erik Stijnen 27
HERFST De herfst sluipt aan in de natuur. Straks zal de stormwind razen. De zomer heeft succes gehad, moet nu de aftocht blazen. De zomer werd door mij begroet. Ik min het licht, de hitte. Nu licht en hitte minder zijn, moet ik maar binnen zitten. Het stervend blad in najaarsgloed, brengt velen tot ontroering. Maar als er bui na buien valt, raakt niemand in vervoering. De zonne steeg tot hoogste stand. Wat mij met vreugd’ vervulde. Nu blijft zij maanden, maanden weg. Wat zal die pil vergulden? Wat moet ik met dit saai seizoen? Hoe mij daarin te schikken? Ik pak mijn fiets, mijn regenjas en ga een borrel pikken. Theobaldus 28
STRAAT NAAR MEDEBROEDER GENOEMD Al eerder hebben we laten weten dat in Didam onze overleden medebroeder Leonardi Rotink een straat naar hem genoemd krijgt. Nu is het zover. Erick en Eline Elfvering – zijn oud-collega’s in het Speciaal Onderwijs – hebben foto’s opgestuurd. Nu is het een feit. In een gerenoveerde buurt zijn nieuwe huizen en een nieuwe school voor Speciaal Onderwijs gebouwd en in gebruik genomen. Deze school wordt 4 oktober officieel geopend. Fijn, dat in de Diemse gemeenschap Leonardi op deze manier niet vergeten wordt. Hij heeft zijn sporen daar wel verdiend.
29
FRATER CLEMENS BEDANKT Vlak voor dat fr. Clemens zijn gouden kloosterfeest zou gaan vieren lag er op een zondagmiddag voor het Bestuurshuis in De Bilt een ringslang zich te koesteren in het zonnetje. Lekker opgerold en ook uitgestrekt, prachtig getekend en groot! Kees van Rooden, die de slang ontdekte, heeft dit gebeuren op foto laten zetten door Johan Brummelhuis. Wilfried heeft deze foto’s bij zijn felicitatie aan Clemens als volgt gebruikt: “Deze slang kwam jou feliciteren met je gouden jubileum, maar je was er niet! Daarom komt hij op foto naar je toe om je proficiat te wensen en geluk te schenken!” Vandaar de zinsnede over de slang aan het eind van de dankbrief die Clemens gestuurd heeft. Begin juli ben ik naar Flores vertrokken om mijn gouden feest te vieren en om boeken af te leveren, die ik voor de scholen geschreven heb. Ik vloog rechtstreeks van Surabaya naar Maumere. Ik bleef daar enkele dagen om die boeken af te leveren en ook deed ik dat in Podor. Op 20 juli jl. ben ik met ongeveer 60 familieleden van moederszijde van Waibalun met een boot naar het eiland Solor vertrokken. Wij werden in de pastorie van het dorp Rita Ebang ontvangen met thee en koek. Daarna gingen we per auto naar mijn geboortedorp Lewolein. Veel mensen stonden op de weg ons al op te wachten. Met muziek en dans werden we de kerk binnengeleid. In de kerk hebben we samen met parochiepriester gebeden. Klokslag 19.00 uur was er een Eucharistieviering ter intentie van mijn overleden ouders, familieleden en vrienden. Donderdag 21 juli was de H. Mis uit dankbaarheid voor mijn 50-jaar frater-zijn. Twaalf priesters concelebreerden bij deze viering, die van 08.00-10.00 uur duurde. Veel mensen waren aanwezig. Na de Eucharistieviering een gezellig samenzijn met na het eten speeches, zang en dans. Rond 16.uur ging iedereen naar huis. 30
Frater Wilfried veel dank voor de felicitatie bij mijn Gouden Kloosterfeest. Ik ben vooral erg blij met de toegestuurde foto’s van de slang, zo groot en mooi gekleurd, die in de tuin bij het Bestuurshuis was binnengekomen. Jammer, dat ik niet in De Bilt was, anders zou ik deze slang zeker gepakt en met formaline ingespoten hebben en meegenomen hebben naar Indonesië. Veel hartelijke groeten vanuit Malang voor de Bilt. Mijn groeten en gebed, Frater M. Clemens, BHK.
31
ZANDSCULPTURENFESTIJN Veluwse Zandsculpturen Twintig internationale zandkunstenaars, afkomstig uit zes verschillende landen, hebben ruim 1400 ton speciaal zand verwerkt tot twaalf zandsculpturen met als thema "Uitvindingen". Hoe wordt een zandsculptuur gemaakt? Zand is zand, denk je misschien. Maar dat is niet helemaal waar. Voor zandsculpturen wordt een speciaal soort zand gebruikt. Dat zand wordt in grote kisten aangestampt. Zo ontstaat een groot blok van zand. Daarvan kan de carver - dat is degene die de zandsculptuur maakt - zijn kunstwerk maken. Een zandsculptuur is eigenlijk net een beeldhouwwerk. Het wordt op dezelfde manier gemaakt. Het begint met een groot blok waar alle overbodige stukjes worden afgehaald. Dat is wel een precies werkje. Je moet er niet per ongeluk te veel afhalen. Carvers werken dagen achter elkaar om hun zandsculptuur te maken. Een heel werk dus. Maar dan kan het ook maanden achter elkaar blijven staan.
32
Uitvindingen Buiten tussen de kasteelmuren vindt u 12 grote sculpturen. Deze staan dit jaar in het teken van de uitvindingen van de laatste eeuw. De zandkunstenaars hebben ook dit jaar weer verrassende sculpturen neergezet. Voor jong en oud een leerzame belevenis, die menig bezoeker nog lang in het geheugen zal staan. (bron: internet).
33
(In dit zandsculpturenfestijn is er ook nog een afdeling van wat er allemaal is en leeft in de wereld van de zee, maar vanwege de speciale lichteffecten waren daar geen foto’s van te nemen.)
34
INHOUD
Van de redactietafel
02
Aleerheiligen – Allerzielen
Ed van Liemt
03
Overweging bij de Constituties
Alfons Kroese
05
De pen doorgeven
Aad van Mil
09
Zen-meditatie in het fraterhuis
Ton Oostveen
12
Een kort bezoek
Herman Leenes
16
Overdenking over de dood
Erik Stijnen
26
Herfst
Theobaldus Geraets
28
Straat naar medebroeder genoemd
Redactie
29
Frater Clemens bedankt
Frater Clemens
30
Zandsculpturenfestijn
Redactie
32
Inhoud
35
Colofon
36
35
INKO onder redactie van:
Johan Brummelhuis, Wim Heister, Leo Ruitenberg, Frits Stevens, Wim Versteeg
met medewerking van:
Angelico Fennis (omslag) Hilarius de Booij (illustraties) Petra de Landmeter (interviews)
secretariaat:
Johan Brummelhuis Schorteldoeksesteeg 1, 3732 HS De Bilt tel.: 030 - 69 76 237 email:
[email protected]
36