INHOUDSTAFEL
SAMENVATTING.....................................................................................................................5 1
DEEL 1: SITUERING .........................................................................................................8
1.1 ACHTERGROND VAN HET LISSABON-PROCES .....................................................................8 1.2 DE LISSABONCYCLUS 2005-2008 .....................................................................................8 1.3 DE LISSABONCYCLUS 2008-2010 ...................................................................................11 1.4 VLAANDEREN EN DE LISSABONSTRATEGIE: IMPLEMENTATIE VAN HET VLAAMS HERVORMINGSPROGRAMMA 2005-2008 EN DE OPMAAK VAN EEN NIEUW VLAAMS HERVORMINGSPROGRAMMA 2008-2010...................................................................................15 1.4.1 LISSABONCYCLUS 2005-2008 ......................................................................................15 1.4.2 LISSABONCYCLUS 2008-2010 ......................................................................................16 1.5 GEVOLGDE WERKWIJZE M.B.T. HET OPSTELLEN VAN HET VLAAMSE VOORTGANGSRAPPORT 2008 EN HET VLAAMSE HERVORMINGS-PROGRAMMA 2008-2010 .............................................18 1.6 VLAAMSE BIJDRAGE AAN DE NATIONALE LISSABONSTRATEGIE ........................................18 2
DEEL 2: OMGEVINGSANALYSE ...................................................................................19
2.1 MACRO- EN MICRO-ECONOMISCHE UITDAGINGEN .............................................................19 2.1.1 WELVAARTSINDICATOREN ............................................................................................19 2.1.2 INNOVATIEGERICHTE ECONOMIE ...................................................................................22 2.1.3 DIGITALISERING ...........................................................................................................32 2.1.4 DUURZAAM ENERGIE- EN MATERIALENGEBRUIK .............................................................33 2.1.5 DUURZAAM MILIEUBELEID .............................................................................................38 2.1.6 DUURZAAM MOBILITEITSBELEID .....................................................................................39 2.2 UITDAGINGEN OP HET VLAK VAN WERKGELEGENHEID.......................................................45 2.2.1 AANSLUITING TUSSEN ONDERWIJS EN ARBEIDSMARKT ...................................................45 2.2.2 SPANNING OP DE ARBEIDSMARKT ..................................................................................46 2.2.3 EVENREDIGE DEELNAME VAN KANSENGROEPEN OP DE ARBEIDSMARKT ..........................46 2.2.4 EEN MEER DYNAMISCHE ARBEIDSMARKT ......................................................................49 2.2.5 VLOTTE COMBINATIE VAN ARBEID EN GEZIN ...................................................................50 2.3 FINANCIËLE TOESTAND ...................................................................................................52 2.3.1 FINANCIËLE TOESTAND OP MACRO-NIVEAU ....................................................................52 2.3.2 FINANCIËLE TOESTAND OP MICRO-NIVEAU .....................................................................53 2.4 SAMENVATTTEND ............................................................................................................55 2.4.1 MACRO-ECONOMISCHE ONTWIKKELINGEN .....................................................................55 2.4.2 ARBEIDSMARKT ............................................................................................................56 2.4.3 FINANCIEEL-BUDGETTAIRE SITUATIE..............................................................................56 2.5 STRUCTURELE INDICATOREN ...........................................................................................57 3
DEEL 3: VLAAMS VOORTGANGSRAPPORT 2008 ......................................................61
3.1 MACRO- EN MICRO-ECONOMISCHE UITDAGINGEN (CF. VLAAMS HERVORMINGSPROGRAMMA 2005-2008- DEEL II) ................................................................................................................61 3.1.1 GEÏNTEGREERD INDUSTRIEBELEID (VH – II.B.1) ............................................................61 3.1.2 EEN BELEID DAT ZICH RICHT OP GLOBALISERING EN MEDEDINGING (VH – II.B.2.)............66 3.1.3 EEN BELEID DAT MET BETERE REGELGEVING BEDRIJVIGHEID STIMULEERT (VH – II.B.3.) .72 3.1.4 EEN BELEID DAT ONDERNEMERSCHAP BEVORDERT (VH – II.B.4.) ..................................76
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
2
3.1.5
EEN BELEID DAT ONDERZOEK EN ONTWIKKELING EN ONTWIKKELING EN INNOVATIE NAAR INTERNATIONALE STANDAARDEN WIL BRENGEN (VH – II.B.5.) ....................................................79 3.1.6 EEN BELEID DAT OOG HEEFT VOOR DUURZAAMHEID (VH – II.B.6.)..................................91 3.1.7 GEZONDE OVERHEIDSFINANCIËN (UITVOERING EUROPESE LENTERADEN 2006-2008) ....98 3.1.8 LOGISTIEK EN MOBILITEIT (UITVOERING EUROPESE LENTERADEN 2006-2008) .............100 3.1.9 COHESIEBELEID (UITVOERING EUROPESE LENTERADEN 2006-2008) ...........................104 3.1.10 BETERE REGELGEVING (UITVOERING EUROPESE LENTERADEN 2006-2008) ...............106 3.1.11 KLIMAAT- EN ENERGIEBELEID (UITVOERING EUROPESE LENTERADEN 2006-2008)......108 3.2 UITDAGINGEN OP HET VLAK VAN WERKGELEGENHEID (CF. VLAAMS HERVORMINGSPROGRAMMA 2005-2008- DEEL III)..................................................................109 3.2.0 ALGEMENE SITUERING VAN DE BELEIDSREALISATIES ....................................................114 3.2.1 ACTIEF OUDER WORDEN AANMOEDIGEN EN HERSTRUCTURERINGEN IN GOEDE BANEN LEIDEN (VH – III.B.1) .............................................................................................................116 3.2.2 DE AANSLUITING TUSSEN ONDERWIJS EN ARBEIDSMARKT VERBETEREN EN HET LEVENSLANG LEREN STIMULEREN (VH – III.B.2.) .....................................................................121 3.2.3 EEN SLUITENDE PREVENTIEVE AANPAK VAN DE WERKLOOSHEID REALISEREN EN LANGDURIG WERKLOZEN KANSEN BIEDEN VIA EEN VERSTERKT CURATIEF BELEID (VH – III.B.3.) 127 3.2.4 DE EVENREDIGE DEELNAME VAN ALLOCHTONEN EN ANDERE KANSENGROEPEN OP DE ARBEIDSMARKT BEVORDEREN (VH – III.B.4.)...........................................................................133 3.2.5 EEN VLOTTE COMBINATIE VAN ARBEID EN ZORG MOGELIJK MAKEN (VH – III.B.5.)..........138 3.2.6 HET EUROPEES PACT VOOR DE JEUGD (2005) (UITVOERING EUROPESE LENTERADEN 2006-2008) ...........................................................................................................................142 3.2.7 HET EUROPEES PACT VOOR DE GENDERGELIJKHEID (2005) (UITVOERING EUROPESE LENTERADEN 2006-2008) ......................................................................................................143 3.2.8 MAATREGELEN OM DE SOCIALE SAMENHANG TE VERSTERKEN (UITVOERING EUROPESE LENTERADEN 2006-2008) ......................................................................................................145 4
DEEL 4: VLAAMS HERVORMINGSPROGRAMMA 2008-2010...................................146
4.0 4.1 4.2
INLEIDING EN SITUERING ................................................................................................146 VLAANDEREN: “GOVERNANCE” EN “OWNERSHIP” VAN DE LISSABONSTRATEGIE ...........147 MAATREGELEN OP HET VLAK VAN MACRO-ECONOMIE (GLOBALE RICHTSNOEREN VOOR HET ECONOMISCH BELEID RICHTSNOEREN 1 T/M 6) ........................................................................148 4.2.0 DE EUROPESE CONTEXT EN DE VLAAMSE INVULLING (PERIODE 2008-2010).................148 4.3 MAATREGELEN OP HET VLAK VAN MICRO-ECONOMIE (GLOBALE RICHTSNOEREN VOOR HET ECONOMISCH BELEID RICHTSNOEREN 7 T/M 16) ......................................................................150 4.3.0 DE EUROPESE CONTEXT EN DE VLAAMSE INVULLING (PERIODE 2008-2010).................151 4.3.1 EEN GEÏNTEGREERD INDUSTRIEBELEID .......................................................................151 4.3.2 EEN BELEID DAT ZICH RICHT OP GLOBALISERING EN MEDEDINGING ...............................154 4.3.3 EEN BELEID DAT MET BETERE REGELGEVING BEDRIJVIGHEID STIMULEERT ....................158 4.3.4 EEN BELEID DAT ONDERNEMERSCHAP BEVORDERT ......................................................161 4.3.5 EEN BELEID DAT ONDERZOEK EN ONTWIKKELING EN INNOVATIE NAAR INTERNATIONALE STANDAARDEN WIL BRENGEN ..................................................................................................165 4.3.6 EEN BELEID DAT OOG HEEFT VOOR DUURZAAMHEID .....................................................168 4.3.7 EEN ONDERSTEUNEND FLANKEREND BELEID ...............................................................174 4.4 MAATREGELEN OP HET VLAK VAN WERKGELEGENHEID (EUROPESE RICHTSNOEREN 17 T/M 24) 177 4.4.0 DE EUROPESE CONTEXT EN DE VLAAMSE INVULLING (PERIODE 2008-2010).................177 4.4.1 ACTIEF OUDER WORDEN AANMOEDIGEN EN HERSTRUCTURERINGEN IN GOEDE BANEN LEIDEN 179 4.4.2 DE AANSLUITING ONDERWIJS EN ARBEIDSMARKT VERBETEREN EN HET LEVENSLANG LEREN STIMULEREN ..........................................................................................................................180 4.4.3 EEN SLUITENDE PREVENTIEVE AANPAK VAN DE WERKLOOSHEID REALISEREN EN LANGDURIG WERKLOZEN KANSEN BIEDEN VIA EEN VERSTERKT CURATIEF BELEID ......................183
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
3
4.4.4 DE EVENREDIGE ARBEIDSDEELNAME VAN ALLOCHTONE EN ANDERE KANSENGROEPEN OP DE ARBEIDSMARKT BEVORDEREN ............................................................................................185 4.4.5 EEN VLOTTE COMBINATIE VAN ARBEID EN ZORG MOGELIJK MAKEN ................................187 5
DEEL 5: ALGEMEEN BELEIDSSTATEMENT..............................................................192
5.0 INLEIDING EN SITUERING ................................................................................................192 5.1 AANBEVELINGEN EN AANDACHTSPUNTEN VAN DE EUROPESE COMMISSIE ......................192 5.2 ANTWOORDEN VAN DE VLAAMSE OVERHEID: BELEIDSSTATEMENT ..................................193 BIJLAGE 1 .............................................................................................................................197 GEÏNTEGREERDE RICHTSNOEREN VOOR GROEI EN WERKGELEGENHEID (2008-2010)...............197 BIJLAGE 2 .............................................................................................................................198 AFKORTINGENLIJST ...............................................................................................................198 BIJLAGE 3 .............................................................................................................................206 RELEVANTE WEBSITES M.B.T. DE LISSABONSTRATEGIE...........................................................206
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
4
Samenvatting In maart 2000 nam de Europese Raad in Lissabon een algemene strategie aan om tegen 2010 van Europa “de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld” te maken “die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang”. Omdat de Lissabonstrategie in de periode 2000-2005 weinig succesvol was, probeerde de Europese Unie het tij te keren en daarom werd fors aan de strategie gesleuteld. Op de Europese Lenteraad van maart 2005 werd besloten tot een inhoudelijke én methodologische herijking van de Lissabonstrategie. In navolging van de Europese Commissie werd beslist dat groei en werkgelegenheid de voornaamste prioriteiten zouden worden voor de komende jaren. Op de Europese Lenteraad 2006 trad echter ook het energie- en klimaatbeleid binnen de strategie zeer sterk op de voorgrond. Op vlak van uitvoering van de Lissabonstrategie moeten de lidstaten van de Europese Unie op basis van 'Geïntegreerde Richtsnoeren' een hervormingsprogramma opstellen voor 3 jaar. Ook de Vlaamse overheid was van oordeel dat het een eigen hervormingsprogramma diende op te stellen en is hiermee één van de weinige regio’s in de Europese Unie die een eigen Hervormingsprogramma en voortgangsrapportage heeft. In het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 staan zowel maatregelen op macro- en microeconomische vlak, als maatregelen op het vlak van de werkgelegenheid centraal. Op dit ogenblik is de eerste vernieuwde Lissaboncyclus 2005-2008 afgerond en is de tweede en voorlopig laatste Lissaboncyclus 2008-2010 van start gegaan. De voorliggende Vlaamse Lissabonrapportering 2008 is een sleuteldocument. Het vormt het moment om even terug te kijken op de realisaties van de Vlaamse Lissabonstrategie tot op heden, maar ook om vooruit te blikken naar 2010. Om de Lissabonstrategie nauw te kunnen opvolgen, werden op Europees niveau 14 structuurindicatoren bepaald, waarvan een aantal (werkzaamheidsgraad, O&O, opleidingsniveau jongeren) zeer duidelijke streefcijfers vastleggen. De voorliggende Vlaamse Lissabonrapportering 2008 geeft een stand van zaken m.b.t. de al genomen en nog te treffen maatregelen ter uitvoering van het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 en dit zowel op macro- en micro-economisch vlak, als op het vlak van de werkgelegenheid. Inzake macro-economische maatregelen legt de Vlaamse overheid de nadruk op gezonde overheidsfinanciën en het voeren van een brede fiscale activiteitspolitiek waarbij het instrument van de jobkorting een centrale plaats inneemt en die in 2009 wordt uitgebreid tot alle werkenden die in het Vlaamse Gewest gedomicilieerd zijn. Op micro-economisch vlak is de belangrijkste structuurindicator de 3%-norm, zijnde het percentage van het bruto binnenlands product dat besteed wordt aan O&O. In 2005 bedroeg deze voor Vlaanderen 2,09% wat hoger is dan het EU-gemiddelde, maar toch tamelijk ver verwijderd is van de 3%. De Vlaamse overheid heeft in de meerjarenbegroting 2006-2009 525 miljoen euro extra middelen voorzien voor wetenschap en innovatie, waarbij werd gestreefd om deze middelen evenwichtig te verdelen tussen het lange termijn nietgeoriënteerd onderzoek, het strategisch basisonderzoek en het toegepast bedrijfsgericht onderzoek. Voor 2008 is een totaal wetenschapsbeleidbudget van 1,682 miljard euro voorzien, waarvan 1,051 miljard euro onderzoekskredieten. Er zal ook continu worden verder gewerkt aan eenvoudige en efficiënte structuren ten bate van ondernemers en de stimulering van een ondernemersvriendelijk klimaat. Een aantal in het oog springende maatregelen betreffen de vereenvoudiging van het KMO-steuninstrumentarium, de fusie tussen het Agentschap Economie en VLAO tot één Agentschap Economie, de maatregelen inzake
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
5
“Better Regulation” en de vernieuwde ecologiepremie. Dit brengt ons tenslotte bij de door de Vlaamse overheid genomen maatregelen inzake het klimaat- en energieluik van de Lissabonstrategie waarbij specifiek kan verwezen worden naar de uitvoering van het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012, dat een hele reeks van prioritaire maatregelen met betrekking tot energie-efficiëntie, duurzaam gebruik, hernieuwbare energie,… bevat. Dankzij de economische hoogconjunctuur van de voorbije jaren zijn er steeds meer mensen aan het werk in Vlaanderen. Anno 2007 zijn er per 100 Vlamingen op actieve leeftijd 66 aan het werk, dit is er één meer dan in 2006. Vlaanderen presteert hiermee ruim boven het Belgische gemiddelde (62%) en ook iets boven het Europese gemiddelde (65%), maar blijft desondanks toch nog een stuk verwijderd van de Europese Lissabon-doelstelling van 70% tegen 2010. De doelstelling van een hogere arbeidsdeelname wordt verder ondersteund door de hoge scholingsgraad van de bevolking (87% van de 22-jarigen is minstens in het bezit van een diploma hoger secundair onderwijs) en uitgebreide voorzieningen voor kinderopvang (34,5 opvangplaatsen per 100 kinderen jonger dan 3 jaar). Op al deze terreinen realiseert Vlaanderen nu reeds de Lissabondoelstellingen voor 2010, en behoort het tot de Europese top. Medio 2008 kleuren de economische groeiverwachtingen echter minder rooskleurig en wordt ook de impact van de vergrijzing op onze arbeidsmarkt stilaan zichtbaar. In het bijzonder voor 55-plussers, maar ook voor andere kansengroepen, blijft de erg lage arbeidsdeelname een structureel pijnpunt. De deelname aan permanente vorming daalt reeds voor het 3e jaar op rij in Vlaanderen tot 8% in 2007, waardoor we steeds verder verwijderd raken van het Europees gemiddelde van 10% en de Europese doelstelling van 12,5% tegen 2010. Deze twee pijnpunten stellen meteen scherp op de twee belangrijkste uitdagingen voor het Vlaamse arbeidsmarktbeleid in de komende jaren: meer mensen aan het werk en ruimte bieden voor elk talent. Onder de eerste prioriteit ‘meer mensen aan het werk’ staan we voor de belangrijke opdracht om de sluitende aanpak voor werkzoekenden verder te verdiepen en verbreden (maatwerk voor doelgroepen). Via een intensieve begeleiding van werk naar werk zullen ook de gevolgen van herstructurering en collectief ontslag beter worden ondervangen. En samen met de andere regio’s zullen maatregelen worden genomen om de interregionale mobiliteit van werkzoekenden te stimuleren. De Vlaamse Regering blijft daarnaast ook investeren in een vlotte combinatie van arbeid en zorg en in diversiteit op de werkvloer. Onder de tweede prioriteit ‘ruimte voor elk talent’ worden de voorwaarden gecreëerd voor meer en betere jobs op een iets langere termijn. De versnelde uitvoering van de Competentieagenda 2010 moet de baan vrijmaken voor het beter onderkennen, zichtbaar maken en inzetten van competenties op de Vlaamse arbeidsmarkt en in het onderwijs. De voorliggende Lissabonrapportering valt uiteen in vijf delen. In een eerste deel wordt een situering gegeven van de doelstellingen, inhoud en proces van de Europese Lissabonstrategie en de manier waarop deze een doorvertaling krijgt in de nationale en Vlaamse Hervormingsprogramma’s en voortgangsrapportages. In een tweede deel wordt Vlaanderen (waar mogelijk) zowel op macro- en micro-economisch vlak als op het vlak van werkgelegenheid vergeleken met lidstaten van de Europese Unie en de andere gewesten in België. In een derde deel wordt voor het voorbije jaar een zeer gedetailleerde stand van zaken gegeven m.b.t. de uitvoering van het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008. In een vierde deel wordt het bestaande Hervormingsprogramma 2005-2008 geüpdatet, waarbij de nadruk wordt gelegd op de implementatie en continuïteit van al besliste maatregelen, zodat het Vlaams programma klaar is voor de laatste Lissaboncyclus. In het vijfde deel wordt tenslotte stil gestaan bij de specifieke maatregelen die de Vlaamse overheid neemt in
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
6
uitvoering van de aanbevelingen en aandachtspunten m.b.t. de uitvoering van de nationale hervormingsprogramma’s die de Europese Commissie elk jaar aan de lidstaten overmaakt.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
7
1
Deel 1: Situering
1.1
Achtergrond van het Lissabon-proces1
Tijdens de Europese Raad van Lissabon in maart 2000 hebben de staatshoofden en regeringsleiders de strategie van Lissabon gelanceerd, die tot doel had van de Europese Unie vóór 2010 de meest concurrerende economie ter wereld te maken en volledige werkgelegenheid te scheppen. Deze strategie werd daarna op diverse bijeenkomsten van de Europese Raad verder uitgewerkt. Zij berust op drie pijlers: een economische pijler, die de overgang naar een concurrerende en dynamische kenniseconomie moet voorbereiden. Centraal hierbij staat dat een voortdurende aanpassing aan de ontwikkelingen van de informatiemaatschappij noodzakelijk is en dat op het gebied van onderzoek en ontwikkeling grote inspanningen moeten worden geleverd; een sociale pijler, die erop gericht is het Europees sociaal model te moderniseren door in menselijk potentieel te investeren en sociale uitsluiting te bestrijden. De lidstaten wordt gevraagd te investeren in onderwijs en beroepsopleiding en een actief werkgelegenheidsbeleid te voeren om de overgang naar een kenniseconomie te vergemakkelijken; een milieupijler, die de Europese Raad van Göteborg in juni 2001 heeft toegevoegd en die er de aandacht op vestigt dat het belangrijk is bij de economische groei rekening te houden met de natuurlijke hulpbronnen. Om de in 2000 vastgestelde doelen te bereiken, is een lijst met streefcijfers opgesteld. Omdat de betrokken beleidsgebieden vrijwel uitsluitend onder de aan de lidstaten voorbehouden bevoegdheden vallen, is een open coördinatiemethode (OCM)2 ingevoerd, die ook het opstellen van nationale actieplannen inhield. De strategie van Lissabon legt niet alleen de richtsnoeren voor het economisch beleid vast, maar beoogde ook de bestaande coördinatieprocessen aan te passen en te versterken. Hierbij gaat het om het proces van Luxemburg voor werkgelegenheid, het proces van Cardiff voor de werking van de goederen-, de diensten- en de kapitaalmarkt en het proces van Keulen voor de macro-economische dialoog.
1.2
De Lissaboncyclus 2005-2008
Uit de tussentijdse balans die de voormalige Nederlandse premier Wim Kok in 2005 heeft opgemaakt, is gebleken dat als gevolg van de bij de open coördinatiemethode aangewende indicatoren de rangorde van de doelstellingen uit het oog werd verloren, waardoor de 3 strategie slechts matige resultaten had opgeleverd . In 2005 werd daarom fors aan de Lissabonstrategie gesleuteld in het kader van de tussentijdse evaluatie of “Mid Term Review”. Op de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad (20 en 21/03/2005)4 werd besloten tot een inhoudelijke én methodologische herijking van de Lissabonstrategie. In navolging van de Europese Commissie werd beslist dat groei en werkgelegenheid de voornaamste prioriteiten zouden worden voor de komende jaren.
1
Zie http://europa.eu/scadplus/glossary/lisbon_strategy_nl.htm De OCM is voornamelijk gebaseerd op: de gezamenlijke vaststelling van de te bereiken doelstellingen (die zijn goedgekeurd door de Raad); gezamenlijk gedefinieerde meetinstrumenten (statistieken, indicatoren, richtsnoeren); benchmarking, m.a.w. vergelijking van de prestaties van de lidstaten en uitwisseling van optimale praktijken (toezicht door de Commissie). 3 Zie http://europa.eu/scadplus/glossary/lisbon_strategy_nl.htm 4 Zie http://europe.eu/european-council (Europese Raad van Brussel, 22 en 23/03/2005) 2
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
8
Op vlak van uitvoering moeten lidstaten voortaan op basis van “Geïntegreerde Richtsnoeren”5 een hervormingsprogramma opstellen voor 3 jaar. De hervormingsprogramma’s van de verschillende lidstaten werden in de herfst van 2005 opgesteld en aan de Europese Commissie overgemaakt. Jaarlijks moeten de lidstaten tevens een verslag schrijven over de uitvoering van het hervormingsprogramma, een zogenaamd vooruitgangsrapport (“Progress Report”). Tegenover de nationale hervormingsprogramma's plaatst de Commissie een communautair hervormingsprogramma met daarin de lopende en nieuwe Europese initiatieven die betrekking hebben op groei en werkgelegenheid. Net als de lidstaten, brengt ook de Commissie jaarlijks verslag uit over de uitvoering ervan. Ze doet dit in haar Lenterapport (“Annual Progress Report”), waarin ze overigens ook de uitvoering van de nationale hervormingsprogramma's van de verschillende lidstaten onder de loep neemt. Wat dit laatste betreft, stelt ze waar nodig landenspecifieke aanbevelingen en aandachtspunten voor de lidstaten op6. Indien door een lidstaat aan een bepaald “point to watch” te weinig opvolging of uitvoering wordt gegeven, kan dit aandachtspunt in de toekomst uitgroeien tot een echte aanbeveling voor de betrokken lidstaat. Bij de vervolmaking van de cyclus brengt de Commissie een strategisch rapport uit waarin ze de afgelopen drie jaar evalueert en aanbevelingen maakt voor de komende drie jaar. Het eerste Annual Progress Report (januari 2006) van de Europese Commissie “Tijd voor een hogere versnelling7”, maakte een stand van zaken op van de nationale hervormingsprogramma’s van de toenmalige 25 lidstaten evenals van het communautaire Lissabon-programma. Wat het Belgische hervormingsprogramma betrof, was de Commissie van oordeel dat het programma een geïntegreerde nationale strategie naar voor bracht (met inbegrip van een duidelijke analyse, realistische doelen en relevante maatregelen) dat de verschillende geïdentificeerde uitdagingen het hoofd biedt. De Commissie merkte wel op dat op een aantal terreinen het programma zou kunnen verbeterd worden door een meer gecoördineerde aanpak tussen de federale en de regionale regeringen. Ook was niet steeds duidelijk aangegeven wat de financiële impact was van nieuwe initiatieven. De Commissie merkte volgende punten op die speciale aandacht vroegen: bijkomende inspanningen om de belastingen op arbeid te verminderen; regionale verschillen in tewerkstelling wegwerken. De Europese Commissie reikte via haar Annual Progress Report ook een aantal bijkomende voorstellen voor acties betreffende meer groei en werkgelegenheid voor de Europese Raad van 23 en 24/03/2006 aan. De Europese Raad van maart 2006 stelde de Lissabonstrategie voor werkgelegenheid en groei centraal en beklemtoonde eveneens het gegeven dat nu de nationale hervormingsprogramma’s waren opgesteld, het van essentieel belang was dat de betrokken dynamiek werd in stand gehouden door de programma’s effectief, tijdig en volledig uit te voeren en zo nodig de in de programma’s overeengekomen maatregelen aan te scherpen. De Europese Raad bevestigde dat de geïntegreerde richtsnoeren 2005-2008 voor werkgelegenheid en groei geldig bleven en legde bovendien sterk de nadruk op 4 specifieke 5
In totaal werden 24 geïntegreerde richtsnoeren goedgekeurd. Deze bestaan uit de geïntegreerde richtsnoeren voor het economische beleid (GREB) en de werkgelegenheidsrichtsnoeren. De betrokken richtsnoeren worden geoperationaliseerd op macro-economisch vlak, micro-economisch vlak en op het vlak van de werkgelegenheid. Zij vormen het belangrijkste beleidsinstrument voor de ontwikkeling en uitvoering van de Lissabonstrategie. 6 Voor de lidstaten zijn het economisch beleid en het werkgelegenheidsbeleid aangelegenheden van gemeenschappelijke zorg (artikelen 99 en 126). Met het oog op het multilaterale toezicht en teneinde een nauwere coördinatie van het economisch beleid en het werkgelegenheidsbeleid te verzekeren, brengen de lidstaten verslag uit over de maatregelen die in het kader van deze richtsnoeren werden genomen door middel van nationale hervormingsprogramma's (en jaarlijkse voortgangsverslagen). Wanneer op basis van de voortgangsverslagen blijkt dat het economisch beleid of het werkgelegenheidsbeleid van een lidstaat niet overeenkomt met de geïntegreerde richtsnoeren, kan de Raad, op basis van de mogelijkheden waarin de artikelen 99 en 128 voorzien, aanbevelingen tot de betreffende lidstaat richten. 7 Mededeling van de Commissie aan de Europese Voorjaarsraad; “Tijd voor een hogere versnelling. Het nieuwe partnerschap voor groei en werkgelegenheid”. (zie http://ec.europa.eu/growthandjobs/pdf/illustrated-version_nl.pdf).
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
9
gebieden voor prioritaire actie, die ook in de uitvoering hervormingsplannen dienden aan bod te komen: investeren in kennis en innovatie; ondernemerspotentieel, vooral bij het klein en middenbedrijf; arbeidskansen voor prioritaire categorieën; energiebeleid voor Europa (EBE).
van
de
nationale
Op elk van deze 4 gebieden stelde de Europese Raad een aantal specifieke acties vast en drong er bij de lidstaten op aan om deze uiterlijk eind 2007 ten uitvoer te leggen. In oktober 2006 hebben de lidstaten de eerste voortgangsrapporten van hun nationale hervormingsprogramma’s opgesteld. De Europese Commissie heeft o.a. op basis van deze voortgangsrapporten haar jaarlijks voortgangsverslag opgesteld. Het tweede Annual Progress Report (december 2006) van de Europese Commissie “Een jaar van goede resultaten” bestaat uit twee delen: in het eerste deel (een jaar van goede resultaten) wordt door de Europese Commissie stil gestaan bij de uitvoering van de strategie voor groei en werkgelegenheid, de uitvoering van de maatregelen op de vier prioritaire gebieden en verdere te nemen stappen; het tweede deel heeft betrekking op de beoordeling van de door elke lidstaat en de eurozone geboekte vooruitgang (de “landendossiers”), en beleidsconclusies. De beoordeling door de Europese Commissie van de uitvoering van het Belgisch hervormingsprogramma 2005-2008 was vrij positief8. De Europese Commissie was van mening dat België goede vooruitgang boekte bij de ten uitvoerlegging en handhaving van het nationale hervormingsprogramma 2005-2008 en somde een aantal sterke punten op: de onafgebroken neerwaartse trend van de schuldquote; het tot staan brengen van de afname van de O&O-intensiteit; de ontwikkeling van clusters en concurrentiepolen; de betere resultaten bij de omzetting van internemarktrichtlijnen; verdere stappen inzake betere regelgeving en administratieve vereenvoudiging; het beleid voor de ondersteuning van startende ondernemingen; de maatregelen om het stelsel voor alternerend leren te verbeteren; de formele erkenning van verworven vaardigheden en de kwaliteit van het technisch onderwijs. De Europese Commissie somt echter ook een aantal zwakke punten op die volgens haar met de hoogste prioriteit dienen te worden aangepakt: de verlaging van de fiscale druk op arbeid en het terugdringen van de regionale ongelijkheden op het gebied van werkloosheid. De Europese Commissie beval België daarom aan om: verdere inspanningen te leveren om de belastingdruk op arbeid omlaag te brengen tot het gemiddelde van de aangrenzende landen, waarbij wordt voortgewerkt aan de voortdurende verbetering van het begrotingssaldo; verdere maatregelen te nemen om de regionale ongelijkheden op het gebied van werkloosheid aan te pakken door middel van een actief arbeidsmarktbeleid, reintegratie en onderwijs. Daarnaast dient België volgens de Europese Commissie bijzondere aandacht te besteden aan: het op orde houden van de overheidsfinanciën op lange termijn; het opstellen van verdere emissiebeperkende beleidsmaatregelen;
8
COM(2006) 816 definitief (2e deel).
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
10
het intensiveren van de mededinging op de gas- en elektriciteitsmarkten (onder meer door onafhankelijke en krachtdadige toezichthouders en door extra maatregelen inzake transmissie- en distributiesysteembeheerders); de verhoging van de participatiegraad van oudere werknemers en kwetsbare groepen (in het bijzonder door de aanscherping van de criteria om in aanmerking te komen voor vervroegde uittredingsregelingen en door de versterking van een actief arbeidsmarktbeleid).
De Europese Lenteraad van 8 en 9/03/2007 besteedde ruim aandacht aan volgende drie grote pakketten van maatregelen: (I) strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid; (II) betere regelgeving; (III) een geïntegreerd klimaat- en energiebeleid. Wat de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid betreft, werden door de Europese Raad volgende maatregelen naar voor geschoven: een op groei en stabiliteit gericht financieel en economisch beleid; versterking van de interne markt en van Europa’s concurrentievermogen; versterking van innovatie, onderzoek en onderwijs; bevordering van de werkgelegenheid en modernisering en versterking van het Europees Sociaal Model. Het Energiebeleid voor Europa (EBE) was reeds duidelijk aanwezig op de Europese Raad van maart 2006. Tijdens de Europese Raad van maart 2007 namen de maatregelen m.b.t. een geïntegreerd klimaat en energiebeleid een zeer prominente plaats in. Wat het energiebeleid betreft, wordt een actieplan van de Europese Raad (2007-2009) naar voor geschoven9. Het Energiebeleid voor Europa (EBE) heeft drie doelstellingen: meer continuïteit van de energiebevoorrading; het waarborgen van het concurrentievermogen van de Europese economieën en van de beschikbaarheid van betaalbare energie; het bevorderen van milieuduurzaamheid en het bestrijden van klimaatverandering.
1.3
De Lissaboncyclus 2008-2010
Het rapport van de Europese Commissie van 11/12/200710; “Keeping up the pace of change” blikt enerzijds terug op de Lissaboncyclus 2005-2008 en doet concrete voorstellen voor de lancering van de nieuwe Lissaboncyclus 2008-2010. De Europese Commissie wijst in haar rapport op de tijdens de eerste Lissaboncyclus uitgevoerde structurele hervormingen die tot goede resultaten hebben geleid. In het betrokken document legt de Europese Commissie voor de volgende cyclus voornamelijk de klemtoon op het verdiepen van de Lissabonstrategie. De rode draad voor de volgende cyclus is echter dat de in de bestaande hervormingsprogramma’s opgenomen maatregelen concreet worden uitgevoerd. De Europese Commissie deed ook een voorstel m.b.t. een Communautair Lissabonprogramma (CLP) voor de nieuwe cyclus. Kernboodschap hier was dat het nieuwe CLP voor de periode 2008-2010 een einde wil maken aan een aantal bestaande tekortkomingen. De Commissie stelt daarom een programma met slechts tien prioritaire hoofddoelstellingen11 (gebaseerd op de geïntegreerde richtsnoeren en 9
Het actieplan bevat 5 prioritaire acties: (1) interne markt voor gas en electriciteit, voorzieningszekerheid, internationaal energiebeleid, energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen, energietechnologieën. 10 http://ec.europa.eu/growthandjobs/pdf/european-dimension-200712-annual-progress-report/200712-annual-report-communityprogramme_nl.pdf 11 (1) De Commissie zal tegen midden 2008 een nieuwe sociale agenda voorstellen en de vaardigheidskloof helpen aanpakken. (2) De Commissie zal in 2008 voorstellen voor een gemeenschappelijk immigratiebeleid formuleren. (3) De Gemeenschap zal een “Small Business Act” goedkeuren om het groeipotentieel van kleine en middelgrote ondernemingen gedurende hun volledige levensduur te ontsluiten. (4) De Gemeenschap zal blijven ijveren voor 25% minder administratieve lasten in de EU
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
11
steunend op de vier gebieden voor prioritaire actie) voor, die in de periode 2008-2010 kunnen worden verwezenlijkt. De doelstellingen en de bijbehorende voorgestelde acties: geven blijk van een grote meerwaarde op Gemeenschapsniveau of waardevolle synergieën met het beleid van de lidstaten en/of ander EU-beleid; hebben een grote invloed op de groei en de werkgelegenheid, hetzij direct, hetzij doordat ze herstructureringen en aanpassingen vergemakkelijken. De kernboodschap van de Europese Commissie voor de Lissaboncyclus 2008-2010 werd, tijdens de Europese Lenteraad12 van 13 en 14/03/2008, bevestigd. Voor de nieuwe cyclus werden weinig echt nieuwe zaken naar voor geschoven. De klemtoon lag voornamelijk op continuïteit en de uitvoering13. Zo werden de maatregelen op de 4 prioritaire gebieden (investeren in mensen en moderniseren van de arbeidsmarkt, ontsluiting van het ondernemingspotentieel – met name voor het klein- en middenbedrijf, investeren in kennis en innovatie, energie- en klimaatverandering) bevestigd. De Europese Lenteraad 2008 stelt voor om op een (eerder beperkt) aantal plaatsen de bestaande hervormingsprogamma’s aan te vullen. De volgende passages uit de Europese Lenteraad 2008 zijn hierbij van belang: de lidstaten moeten in hun nationale hervormingsprogramma's en de bijbehorende jaarverslagen over de uitvoering ervan gedetailleerde, concrete beleidsmaatregelen opnemen als uitwerking van de geïntegreerde richtsnoeren, de landenspecifieke aanbevelingen en de "aandachtspunten" (conclusie 4); de lidstaten wordt verzocht in hun nationale hervormingsprogramma's aan te geven hoe vooruitgang naar de nationale doelen voor de O&O-investeringen geboekt zal worden en hoe hun O&O-strategieën zullen bijdragen aan de totstandbrenging en een beter beheer van de Europese onderzoeksruimte (conclusie 7); de wetenschappelijke e-infrastructuur en het gebruik van hogesnelheidsinternet moeten aanzienlijk worden uitgebreid. De lidstaten moeten ernaar streven hogesnelheidsinternet uiterlijk in 2010 voor alle scholen beschikbaar te maken en als onderdeel van hun nationale hervormingsprogramma's ambitieuze nationale streefcijfers voor de toegang van huishoudens tot hogesnelheidsinternet vast te stellen (conclusie 7); in overeenstemming met de aanbevelingen van de Europese sociale partners van oktober 2007 en erkennende dat er niet slechts één flexizekerheidsmodel is, roept de Europese Raad de lidstaten op de overeengekomen gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid toe te passen door in hun nationale hervormingsprogramma's van 2008 te schetsen met welke nationale flexizekerheidsregelingen zij die beginselen effectueren (conclusie 16). Belangrijk is ook dat de 24 bestaande geïntegreerde richtsnoeren (1 tot 6: macroeconomische richtsnoeren14, 7 tot 16: micro-economische richtsnoeren15,17 tot 24: tegen 2012 en zij zal een ambitieus vereenvoudigingsprogramma uitvoeren. (5) De Gemeenschap zal de interne markt versterken, de concurrentie in de dienstensector vergroten en bijkomende stappen ondernemen om de financiële dienstenmarkt verder te integreren. (6) De Gemeenschap zal de vijfde vrijheid (het vrije verkeer van kennis) verwezenlijken en een echte Europese onderzoekruimte tot stand brengen. (7) De Gemeenschap zal de randvoorwaarden voor innovatie verbeteren. (8) De Gemeenschap zal de interne energiemarkt voltooien en het pakket maatregelen inzake klimaatverandering goedkeuren. (9) De Gemeenschap zal een industriebeleid bevorderen dat gericht is op duurzamere productie- en consumptiepatronen. (10) De Gemeenschap zal bilateraal met de belangrijkste handelspartners onderhandelen om nieuwe kansen voor internationale handel en investeringen te ontsluiten, en een gemeenschappelijke ruimte van regelgeving en normen tot stand brengen. 12 http://europa.eu/european-council (Europese Raad van Brussel, 13 en 14/03/2008). 13 In conclusie 5 van de Europese Lenteraad 2008 staat: “In de nieuwe cyclus komt het accent te liggen op de uitvoering.” 14 Macro-economische richtsnoeren: (1) Zorgen voor op duurzame groei gerichte economische stabiliteit; (2) Houdbare economische en begrotingssituaties als basis voor meer werkgelegenheid waarborgen; (3) Een efficiënte, op groei en werkgelegenheid gerichte allocatie van productiemiddelen bevorderen; (4) Zorgen dat de loonontwikkelingen bijdragen tot macro-economische stabiliteit en groei; (5) Meer samenhang tussen macro-economisch beleid, structuurbeleid en werkgelegenheidsbeleid bevorderen; (6) Bijdragen tot de dynamiek en de goede werking van de EMU. 15 Micro-economische richtsnoeren: (7) De investeringen in O&O verhogen en verbeteren, in het bijzonder in de particuliere sector ; (8) Alle vormen van innovatie faciliteren; (9) De verspreiding en effectieve toepassing van ICT faciliteren en een volledig inclusieve informatiemaatschappij opbouwen; (10) De concurrentievoordelen van de Europese industriële basis versterken; (11)
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
12
werkgelegenheidsrichtsnoeren16) voor de periode 2008-2010 behouden blijven. Enkel de toelichting bij deze richtsnoeren wordt op bepaalde plaatsen aangepast. Wat het CLP betreft, roept de Europese Raad de betrokken Europese instellingen op om binnen het kader van hun bevoegdheden, de werkzaamheden voort te zetten aangaande de tien doelstellingen van het communautair Lissabonprogramma, dat een agenda voor strategische hervormingen biedt voor het communautaire gedeelte van de hernieuwde Lissabonstrategie. De Europese Raad beklemtoonde terug de cruciale rol die het Cohesiebeleid inneemt in de realisatie van de Lissabondoelstellingen. De Europese Raad “benadrukt dat economische, sociale en territoriale samenhang ook bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de hernieuwde Lissabonstrategie, en hij neemt met voldoening kennis van de vooruitgang die geboekt is bij het toespitsen van de cohesiefondsen op ondersteuning van de nationale hervormingsprogramma's en de toepassing van de geïntegreerde richtsnoeren. Nu de programmeringfase is afgerond, roept de Europese Raad de lidstaten op ervoor te zorgen dat de uitgaven overeenstemmen met de toezeggingen.”17 De Europese Raad ondersteunde op deze manier ook de mededeling van de Europese Commissie “Member States and Regions delivering the Lisbon strategy for growth and jobs through EU cohesion policy, 2007-2013". De Europese Commissie stelde in deze mededeling immers vast dat: “For the period 2007-2013, the total budget available for European cohesion policy amounts to EUR 347 billion euros (in current prices). This will be complemented by national public and private co-financing of some EUR 160 billion. In other words, with the leverage of national public and private resources, cohesion policy programmes will mobilise annually more than EUR 70 billion between 2007 and 2013. The strategies drawn up by the Member States for the 2007-2013 programming period suggest that a clear change of emphasis is underway, in favour of the key Lisbon priorities.”18 In haar conclusie stelt de Europese Commissie dat: “The analysis of the new generation of cohesion policy strategies and programmes for the period 2007-2013 suggests that most of the resources available will be used to take forward the Union’s top policy priority: the Lisbon strategy for growth and jobs. This is primarily due to the major reform of cohesion policy 2007-2013 which has created the basis for a more strategic approach to investment planning based on the Lisbon strategy and for greater ownership of the strategy on the ground through the enhanced decentralisation of management and the greater role for the partners.19” In de periode 2007-201320 zijn er voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds 3 doelstellingen vastgelegd:
Duurzaam gebruik van hulpbronnen aanmoedigen en de synergieën tussen milieubescherming en groei versterken; (12) De interne markt uitbreiden en verdiepen; (13) Zorgen voor open en concurrerende markten binnen en buiten Europa en de voordelen van de mondialisering benutten; (14) Een bedrijfsklimaat met meer mededinging creëren en particulier initiatief door betere regelgeving aanmoedigen; (15) Het ondernemerschap bevorderen en het klimaat voor het MKB verbeteren; (16) Europese infrastructuren uitbreiden,verbeteren en onderling koppelen en prioritaire grensoverschrijdende projecten voltooien. 16 Richtsnoeren voor de werkgelegenheid:(17) Streven naar een beleid gericht op volledige werkgelegenheid, betere arbeidskwaliteit en -productiviteit en hechtere sociale en territoriale samenhang; (18) Levensloopbeleid bevorderen; (19) Arbeidsmarkten toegankelijker, werken aantrekkelijker en arbeid lonend maken voor werkzoekenden, inclusief mensen met een achterstandspositie en inactieven; (20) Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar afstemmen; (21) Met gepaste aandacht voor de rol van de sociale partners, flexibiliteit gecombineerd met werkzekerheid bevorderen en segmentering van de arbeidsmarkt verminderen; (22) Zorgen voor arbeidskostenontwikkelingen en regelingen voor loonvaststelling die bevorderlijk zijn voor de werkgelegenheid; (23) Investeringen in menselijk kapitaal opvoeren en verbeteren; (24) Onderwijs- en opleidingsstelsels aanpassen aan nieuwe bekwaamheidsvereisten. 17 http://europa.eu/european-council (Europese Raad van Brussel, 13 en 14 /03/2008) 18 http://ec.europa.eu/growthandjobs/pdf/european-dimension-200712-annual-progress-report/200712-annual-report-cohesionpolicy_en.pdf (pag. 4) 19 http://ec.europa.eu/growthandjobs/pdf/european-dimension-200712-annual-progress-report/200712-annual-report-cohesionpolicy_en.pdf (pag. 10). 20 Voor de periode 2007-2013 is er voor het cohesiebeleid 347,41 miljard euro beschikbaar (35.7% van de totale Europese begroting). Voor de convergentiedoelstelling is 81,54% beschikbaar, voor de doelstelling “regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid 15,95% en voor de doelstelling Europese territoriale samenwerking 2,52%
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
13
doelstelling 1: Convergentie (EFRO, ESF, Cohesiefonds)21 22; doelstelling 2: Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid (EFRO, ESF); doelstelling 3: Europese territoriale samenwerking23 (EFRO).
Zoals gebruikelijk stelde de Europese Commissie ook een document op waarin de voortgang van de maatregelen die in nationale hervormingsprogramma’s werden opgenomen, wordt besproken. De Europese Lenteraad 2008 onderschreef de landenspecifieke aanbevelingen voor het economisch en het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten en de eurozone die de Raad op basis van de Commissievoorstellen had opgesteld24. Wat België betrof, werd geconstateerd dat het goede vooruitgang boekte bij de uitvoering van zijn NHP en dat België ook enige vooruitgang boekte ten aanzien van de afspraken die op de Europese Raad van voorjaar 2006 voor de vier prioritaire actiegebieden werden gemaakt. Volgens de Europese Commissie waren de sterke punten van het Belgische voortgangsrapport 2007 de beleidsmaatregelen met het oog op emissiereductie en de veelbelovende resultaten van het monitorings- en begeleidingsstelsel voor werklozen. Op de volgende beleidsterreinen die in het Belgische NHP aan de orde komen, doen zich knelpunten voor die met de hoogste prioriteit moeten worden aangepakt: het verminderen van de fiscale druk op arbeid in combinatie met een krachtiger begrotingsconsolidatie en betere arbeidsmarktprestaties. Daarom wordt aanbevolen dat België (aanbevelingen): de begrotingsconsolidatie voortzet en daarbij verdere inspanningen levert om de belastingdruk op arbeid omlaag te brengen tot het gemiddelde van de buurlanden, met name door de belastingwig bij laaggeschoolden te verkleinen; de beleidsmaatregelen versterkt om overeenkomstig een geïntegreerde flexizekerheidsbenadering de arbeidsmarktprestaties door een alomvattende strategie te verbeteren, de arbeidsmarktparticipatie te verhogen, de regionale verschillen te verminderen en de deelname aan een leven lang leren te vergroten. Naast deze twee aanbevelingen, moet België aandacht besteden aan de volgende knelpunten (aandachtspunten): de strategie voor de langetermijnhoudbaarheid van de overheidsfinanciën volledig uitvoeren, met inbegrip van uitgavenbeperkingen, begrotingsoverschotten en een aanhoudende vermindering van de overheidsschuld; dringend maatregelen nemen voor meer mededinging op de gas- en elektriciteitsmarkten, onder meer door onafhankelijke en krachtdadige reguleringsinstanties en door extra maatregelen ten aanzien van transportnetbeheerders en distributienetbeheerders; veel meer inzetten op het bevorderen van O&O en innovatie, in het bijzonder door zowel het niveau als het effect van de overheidsfinanciering te verhogen en een gecoördineerde beleidsmix op alle niveaus te ontwikkelen; de uitvoering voortzetten van maatregelen om de arbeidsparticipatie van oudere werknemers en kwetsbare groepen te verhogen, het effect van deze maatregelen in het oog te houden en indien nodig extra activeringsmaatregelen te nemen. De Europese Raad geeft ook een boodschap voor de periode na 2010. Zo benadrukt de Europese Raad dat de EU zich na 2010 moet blijven inzetten voor structurele hervormingen, duurzame ontwikkeling en sociale cohesie om de vooruitgang die geboekt is dankzij de 21
De convergentiedoelstelling is er op gericht groeibevorderende omstandigheden en factoren te stimuleren om de minst ontwikkelde lidstaten en regio’s hun achterstand te laten inlopen. 22 De doelstelling regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid beoogt het concurrentievermogen en de aantrekkelijkheid van en de werkgelegenheid in regio’s die niet voor de convergentiedoelstelling in aanmerking komen te verbeteren. 23 De doelstelling Europese territoriale samenwerking beoogt een intensievere grensoverschrijdende samenwerking via gezamenlijke initiatieven op plaatselijk en regionaal niveau, meer transnationale samenwerking om een geïntegreerde territoriale ontwikkeling tot stand te brengen, en een betere interregionale samenwerking en uitwisseling van ervaringen. 24 http://register.consilium.europa.eu/pdf/nl/08/st07/st07275.nl08.pdf
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
14
hernieuwde Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid, te bestendigen. De Europese Raad verzoekt de Commissie, de Raad en de nationale Lissaboncoördinatoren om zich te beraden op de toekomst van de Lissabonstrategie na 2010.
1.4
Vlaanderen en de Lissabonstrategie: implementatie van het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 en de opmaak van een nieuw Vlaams Hervormingsprogramma 2008-2010
1.4.1 Lissaboncyclus 2005-2008 Hoewel het de lidstaten van de Europese Unie zijn die hervormingsprogramma’s en voortgangsrapporten moeten opstellen, was de Vlaamse overheid van oordeel dat ook Vlaanderen een eigen hervormingsprogramma diende op te stellen. Op deze manier knoopte ze hiermee aan bij een traditie. Sinds 2000 volgt de Vlaamse overheid de Europese werkgelegenheidsstrategie en het Lissabonproces van zeer nabij op (o.a. d.m.v. de opmaak van jaarlijkse actieplannen en voortgangsverslagen). Het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 “Lissabonstrategie: groei en jobs” werd op de Vlaamse Regering van 7/10/200525 goedgekeurd. Dit hervormingsprogramma is opgebouwd rond vier delen26: een samenvatting met de voornaamste beleidsprioriteiten 2005-2008; een algemene omgevingsanalyse, waarin de brede politieke en sociaaleconomische context in Vlaanderen wordt geschetst; de macro- en micro-economische uitdagingen; de uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid. Hoewel de regionale overheden27 dus geen eigen hervormingsplannen dienden op te stellen, vermeldde de Europese Commissie in haar rapport van 2006 m.b.t. het Belgische hervormingsprogramma toch het gegeven (zonder Vlaanderen bij naam te noemen) dat “One region has elaborated a regional reform programme, attached to the NRP, whilst other regions and communities reference to other specific programmes has been made.28” In het Vlaams Hervormingsprogramma worden op verschillende plaatsen specifieke doelstellingen en maatregelen naar voor geschoven. M.b.t. de uitvoering van het Vlaamse Hervormingsprogramma werden zowel in 2006 en 2007 eigen gedetailleerde voortgangsapporteringen opgesteld. In het Vlaams Voortgangsrapport 2008 dat voorligt, wordt (net zoals dit in 2006 en 2007 het geval was) per deel van het Vlaams Hervormingsprogramma concreet nagegaan wat de huidige stand van zaken m.b.t. de
25
VR/2005/0710/MED11 De indeling m.b.t. macro- en micro-economische uitdagingen en uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid, was impliciet het indirecte gevolg van de indeling op Europees vlak m.b.t. de geïntegreerde richtsnoeren 2005-2008. De Europese Raad van juni 2005 schoof immers macro-economische, micro-economische en richtsnoeren op het vlak van de werkgelegenheid naar voor. Op deze manier hield het Vlaamse hervormingsprogramma al rekening met de nieuwe Europese context. 27 Het gegeven dat regio’s in het kader van het Lissabonproces een belangrijke rol kunnen spelen wordt trouwens ook op Europees niveau meer en meer onderkend. De Europese Raad van 2005 die het partnerschap voor groei en werkgelegenheid naar voor schoof stelde: “Naast de regeringen moeten alle andere actoren (parlementen, regionale en lokale overheden, sociale partners en civiele samenleving) een eigen inbreng hebben in de strategie en actief de doelstellingen ervan verwezenlijken.” Ook het Comité van de Regio’s wil een belangrijkere rol voor de regio’s in het kader van de Lissabonstrategie. De Europese Raad van 23 en 24 /03/2006 bepaalde dat (zie ook http://europe.eu/european_council) “De lidstaten hebben reële inspanningen geleverd om de nationale parlementen en de vertegenwoordigers van regionale en plaatselijke overheden, alsmede de sociale partners en andere belanghebbende uit het middenveld bij de formulering van hun nationale hervormingsprogramma’s te betrekken. Ook spreekt de Europese Raad zijn waardering uit voor de initiatieven van het Europees Parlement, het Comité van de Regio’s en het Europees Economisch en Sociaal Comité voor meer zeggenschap op communautair niveau.” 28 The Commission's Assessments of National Reform Programmes for Growth and Jobs, januari 2006, Zie ook http://ec.europa.eu/growthandjobs 26
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
15
uitvoering van dit hervormingsprogramma betreft. Het voortgangsrapport 2008 (zie verder deel 3) is het laatste voortgangsrapport voor de cyclus 2005-2008. In dit voortgangsrapport wordt ook specifieke aandacht besteed aan de maatregelen van de Europese Raden van maart 2006, 2007 en 2008. Deze hebben immers ook hun weerslag op de bevoegdheden van de Vlaamse overheid. Er wordt verder ook stil gestaan bij de aanbevelingen die de Europese Commissie in december 2007 m.b.t. de uitvoering van het Belgische hervomingsprogramma verstrekte en die door de Europese Lenteraad van 2008 werden bekrachtigd. Een aantal van deze aanbevelingen hebben betrekking op Vlaamse bevoegdheden, zodat het belangrijk is om deze in het voorliggende voortgangsrapport mee op te nemen. Belangrijk in het Vlaamse voortgangsrapport is dat naast het aangeven van een stand van zaken m.b.t. de luiken betreffende macro- en micro-economische uitdagingen en uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid ook aandacht wordt besteed aan beleidsindicatoren. De Europese Commissie heeft in samenwerking met de lidstaten een lijst van 14 structurele indicatoren opgesteld om de Lissabonstrategie te monitoren. Bovendien omvatten de geïntegreerde richtsnoeren een aantal gekwantificeerde “benchmarks” m.b.t. het werkgelegenheidsbeleid. In de Lissaboncyclus 2005-2008 participeerde de Vlaamse overheid ook aan de Lissabonwerkzaamheden van het Comité van de Regio’s29. Het Comité van de Regio’s heeft, op vraag van de Europese Lenteraad van 2006, een rapport opgesteld waarin de betrokkenheid van de regio’s en lokale overheden bij de Lissaboncyclus 2005-2008 wordt omschreven. Dit rapport kwam tot stand door de praktijkgerichte inbreng van de regio’s bij het door het Comité van de Regio’s opgezette Lisbon Monitoring Platform, waaraan ook Vlaanderen actief participeert. Het rapport gaf aanleiding tot een specifieke resolutie die aan de Europese Lenteraad van 2008 werd overgemaakt. Deze resolutie vermeldde onder meer de “Lissabon paradox”: regionale en stedelijke overheden engageren zich in quasi alle beleidsterreinen van de Lissabonstrategie, maar de betrokken overheden ervaren niet dat deze strategie op dezelfde wijze bijdraagt tot hun regionale en lokale ontwikkeling. Uit de resultaten van het Lisbon Monitoring Platform, blijkt ook duidelijk dat heel wat regio’s door de lidstaten nog steeds te weinig betrokken worden bij het Lissabonproces van de lidstaten (voornamelijk bij het opstellen van de nationale hervormingsprogramma’s en de voortgangsrapporten). Vlaanderen vormt op dit vlak waarschijnlijk een uitzondering. Het is als regio van bijzonder nabij betrokken bij het opstellen van het Belgische hervormingsprogramma en de voortgangsrapporten. De Vlaamse overheid neemt ook actief deel aan de jaarlijkse ontmoeting van de Europese Commissie aan België, waarbij de uitvoering van het Belgische hervormingsprogramma wordt besproken en waar de Vlaamse overheid toelichting kan geven bij de door haar genomen maatregelen. De actieve bijdrage van de Vlaamse overheid aan de Lissabonrapporteringen op het Belgische niveau, kan mogelijk ook inspirerend zijn voor andere Europese regio’s.
1.4.2 Lissaboncyclus 2008-2010 Ook in de nieuwe Lissaboncyclus 2008-2010 stelt Vlaanderen het governance-aspect van de Lissabonstrategie voorop. De actieve betrokkenheid van andere cruciale actoren als de Europese regio’s en Europese instellingen als het Europees Parlement en het CoR zullen cruciaal zijn voor het verder versterken van het draagvlak van de Lissabonstrategie en het uiteindelijke welslagen ervan.
29
http://lisbon.cor.europa.eu
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
16
Voor Vlaanderen was het daarom belangrijk dat de Europese Lenteraad 2008 de rol van de lokale en regionale instanties bij het bewerkstelligen van groei en werkgelegenheid uitdrukkelijk erkende. De Raad stelt ook dat een grotere zeggenschap op alle overheidsniveaus ten aanzien van de agenda voor groei en werkgelegenheid tot een coherenter en efficiënter beleid leidt (conclusie 5). Vlaanderen heeft voor de periode 2008-2010 het bestaande Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 geüpdatet, zodat het aangepast is voor de nieuwe cyclus. Er werd een aangepast Vlaams Hervormingsprogramma 2008-2010 (zie deel 4) opgesteld. Op deze manier werd tegemoet gekomen aan het strategisch rapport van de Europese Commissie van december 2007 waarin vermeld stond “een beroep te doen op de lidstaten om de resterende hervormingen in het kader van hun nationale hervormingsprogramma’s door te voeren en ervoor te zorgen dat deze programma’s volledig up-to-date zijn voor de nieuwe cyclus; de lidstaten in het kader van hun jaarlijkse uitvoeringsverslagen te verzoeken bij de Raad en de Commissie concrete actieplannen in te dienen met daarin hun specifieke beleidsrespons en tijdschema’s voor de implementatie van de specifieke aanbevelingen per lidstaat en aandachtspunten”30. In het document van de Europese Commissie “The next cycle of the Lisbon strategy for growth and jobs (2008-2010): next steps” worden de contouren aangegeven hoe de opmaak van de nationale hervormingsprogramma’s er moeten uitzien. Centraal staan de landenspecifieke aanbevelingen en aandachtspunten die op de Europese Lenteraad 2008 werden bekrachtigd. De Commissie suggereert dat de lidstaten bij het opstellen van hun (geüpdate en/of nieuwe) hervormingsprogramma’s aan volgende 3 elementen aandacht besteden: een statement met gedetailleerde en concrete maatregelen die de lidstaten zullen nemen als antwoord op de landenspecifieke aanbevelingen en aandachtspunten (zie concreet deel 5 van voorliggend rapport); het nationaal hervormingsprogramma moet up-to-date zijn; de omvang van de update zal echter van lidstaat tot lidstaat variëren. In elk geval moeten de lidstaten in hun hervormingsprogramma’s deze maatregelen opnemen die op de Europese Lenteraad 2008 voor de 4 prioriteitsgebieden werden afgesproken. Dit houdt in dat aangegeven worden hoe vooruitgang richting de nationale O&O-doelstellingen zal worden bereikt, dat verder wordt aangegeven dat hogesnelheidsinternet uiterlijk in 2010 voor alle scholen beschikbaar zal zijn, dat als onderdeel van de nationale hervormingsprogramma's ambitieuze nationale streefcijfers voor de toegang van huishoudens tot hogesnelheidsinternet worden vastgesteld en tenslotte dat de lidstaten de overeengekomen gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid toepassen door in hun nationale hervormingsprogramma’s van 2008 te schetsen met welke nationale flexizekerheidsstrategieën zij deze beginselen effectueren (zie concreet deel 4 van voorliggend rapport); een beschrijving van de belangrijkste hervormingen die tijdens de voorbije 12 maanden werden genomen, met bijzondere aandacht voor de maatregelen die tegemoet komen aan de landenspecifieke aanbevelingen en aandachtspunten en aan de belangrijkste acties die tijdens Europese Lenteraden in de 4 prioriteitsgebieden werden genomen (zie concreet deel 3 van voorliggend rapport).
30
http://ec.europa.eu/growthandjobs/pdf/european-dimension-200712-annual-progress-report/200712-annual-report_nl.pdf (pag. 19).
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
17
1.5
Gevolgde werkwijze m.b.t. het opstellen van het Vlaamse voortgangsrapport 2008 en het Vlaamse Hervormingsprogramma 2008-2010
De voorliggende Vlaamse Lissabonrapportering 2008 (voortgangsrapport 2008 en Vlaams Hervormingsprogramma 2008-2010) behandelen zowel de procesmatige opvolging als de effectopvolging van de Vlaamse Lissabonstrategie. De procesopvolging en de coördinatie van de Vlaamse Lissabonstrategie gebeurt door de Stafdienst van de Vlaamse Regering (Departement Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid). Op het SG-forum van 18/05/2006 werd besloten hiervoor een ambtelijke Lissabonwerkgroep, met contactpersonen uit elk van de 13 beleidsdomeinen, in te stellen. Deze aanspreekpunten zijn verantwoordelijk voor de inhoudelijke inbreng betreffende hun respectieve onderdelen van het hervormingsprogramma en de voortgangsrapporten. De effectopvolging aan de hand van beleidsindicatoren behoort tot de gedeelde verantwoordelijkheid van de Studiedienst van de Vlaamse Regering en de diverse betrokken inhoudelijke beleidsdomeinen. De Studiedienst van de Vlaamse Regering verzorgde ook de omgevingsanalyse. Bij de opmaak van de Vlaamse Lissabonrapportering 2008 wordt ook VESOC betrokken. Op deze manier wordt tegemoet gekomen aan de conclusies van de Europese Lenteraad 2008 om zoveel mogelijk belanghebbenden bij de Lissabonstrategie te betrekken. Elk jaar geeft de Vlaamse minister-president, die verantwoordelijk is voor de coördinatie van de Vlaamse Lissabonstrategie, een stand van zaken m.b.t. de vooruitgang die Vlaanderen boekt inzake het behalen van de Lissabondoelstellingen31. Meer informatie m.b.t. de Vlaamse Lissabonstrategie is terug te vinden op de website Vlaanderen in Actie32.
1.6
Vlaamse bijdrage aan de nationale Lissabonstrategie
De Vlaamse overheid was ook zeer nauw betrokken bij het opstellen van het Belgische hervormingsprogramma 2005-200833 en ook bij het opstellen van de voortgangsverslagen 2006 en 2007 was er een belangrijke inbreng vanuit de Vlaamse overheid. Deze inbreng wordt structureel verzekerd door de deelname van de Vlaamse overheid aan een politiek begeleidingscomité34 en redactiecomité35. Heel wat bevoegdheden op het vlak van de Lissabonstrategie (werkgelegenheid, onderwijs en vorming, leefmilieu,…) zijn immers bevoegdheden van Vlaanderen zodat een inbreng van de Vlaamse overheid cruciaal is voor het welslagen van de Belgische Lissabonstrategie. Ook m.b.t. de opmaak van het nationale hervormingsprogramma 2008-2010 werd Vlaanderen van zeer nabij bij de werkzaamheden betrokken. Het betrokken nationale hervormingsprogramma moet uiterlijk tegen 15/10/2008 bij de Europese Commissie zijn ingediend.
31
De bespreking vond dit jaar plaats op 06/03/2008 in de Commissie Economie van het Vlaams Parlement http://www.vlaandereninactie.be Het Vlaamse hervormingsprogramma vormt een integrale bijlage van het Belgische hervormingsprogramma. 34 Het Politiek Begeleidingscomité wordt voorgezeten door de secretaris van het Overlegcomité en bestaat uit vertegenwoordigers van de Minister-Presidenten (van de gewesten en de gemeenschappen), van de Vice-Premiers, van de Minister van Buitenlandse Zaken en van de Staatssecretaris voor Europese Zaken, alsook, indien het comité dit nodig acht, vertegenwoordigers van andere betrokken ministeries. 35 De redactie gebeurt door een Redactiecomité dat wordt geleid door de Kanselarij van de Eerste Minister. Elk belangrijk hoofdstuk wordt gepiloteerd door een overheidsinstelling: de FOD Financiën voor het macro-economische hoofdstuk, het Federaal Planbureau voor het microeconomische hoofdstuk (i.s.m. de FOD Economie) en de FOD Werkgelegenheid voor het werkgelegenheidshoofdstuk. Ook de gewesten en gemeenschappen zijn vertegenwoordigd op het Redactiecomité. 32 33
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
18
2
Deel 2: Omgevingsanalyse
Ook in de Lissabonrapportering 2008 wordt een bijzondere plaats voorzien voor de omgevingsanalyse, net zoals dit het geval was bij het Vlaams Hervormingsprogramma 20052008 en de Vlaamse voortgangsrapporteringen 2006 en 2007. Op deze manier wordt in beeld gebracht waar Vlaanderen zich bevindt op socio-economisch vlak. De socioeconomische status van Vlaanderen wordt aan de hand van indicatoren gemeten. De resultaten worden met de 15 West-Europese lidstaten en waar mogelijk met alle 27 Europese lidstaten vergeleken. De omgevingsanalyse heeft betrekking op macro- en micro-economische uitdagingen (zie 2.1), uitdagingen op het vlak van de werkgelegenheid (zie 2.2) en de financiële toestand van Vlaanderen (zie 2.3). Vervolgens worden in het subhoofdstuk 2.4 de belangrijkste gegevens samengevat en wordt tenslotte in subhoofdstuk 2.5 stil gestaan bij de structurele Lissabonindicatoren. Wat dit laatste subhoofdstuk betreft is het zo dat teneinde de vooruitgang in het Lissabonproces comparatief te kunnen ‘meten’, er op Europees niveau een aantal structurele indicatoren werden vooropgesteld. In december 2003 besloten de Europese staatshoofden en regeringsleiders om het aantal indicatoren voor opvolging van de Lissabonstrategie36 in te perken tot 14 indicatoren (“short list”). Deze structurele indicatoren worden voor de EUlidstaten goed gemonitored37. Er werd echter niet voorzien dat ook de Europese regio’s deze indicatoren zouden opvolgen voor het toezicht op hun beleid. Nochtans is dit belangrijk, daar ook de regio’s – ingevolge de verregaande federalisering in België – vaak betrokken zijn bij de uitvoering van de doelstellingen die de strategie van Lissabon beoogt. Doorheen de omgevingsanalyse wordt de link gelegd met deze 14 structurele Lissabonindicatoren.
2.1
Macro- en micro-economische uitdagingen
2.1.1 Welvaartsindicatoren Het bruto binnenlandse product (BBP) is een synthetische indicator voor de mate waarin een land of regio welvaart voortbrengt. De evolutie van de welvaart is aan conjunctuurschommelingen onderhevig. In 2007 zou de reële groei van het Vlaamse BBP 2,9% bedragen. De conjunctuurverzwakking in 2008 zal een lager groeicijfer teweegbrengen (+2,0%). De EU-27 als geheel noteert exact dezelfde groeicijfers voor beide jaren. Vlaanderen doet het beter dan de andere Belgische gewesten en dan de buurlanden, met uitzondering van Nederland. Anno 2008 wordt het bruto binnenlands product (BBP) in het Vlaamse Gewest geraamd op 30.100 € per inwoner, uitgedrukt in koopkrachtpariteiten (KKP). Deze laatste wijze van voorstellen laat toe om de welvaartscijfers te vergelijken tussen de Europese landen. Onze regio scoort met deze indicator hoger dan de EU-27 (25.800 euro) of de buurlanden Duitsland en Frankrijk. Vlaanderen scoort een kwart hoger dan het EU-27 gemiddelde (structuurindicator 1). In tabel 1 wordt het Vlaamse Gewest tevens vergeleken met een aantal kleine West-Europese landen. Deze landen zijn eveneens afhankelijk van omliggende grote economieën voor de creatie van hun welvaart. Zoals uit tabel 1 blijkt, doet binnen België het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest het uitstekend. De geografische omschrijving van de Belgische NUTS-1 niveaus (gewesten) is zodanig dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest echter een relatief klein territorium vormt. Heel wat 36
De Europese Raad van Laken van 14 en 15 december 2001 schoof 42 indicatoren naar voren, gegroepeerd rond zes thema’s . Met het oog op een meer overzichtelijke weergave werden deze indicatoren vaak verder opgesplitst. 37 De recentste gegevens kunnen teruggevonden worden op de website van Eurostat (http://europa.eu.int/comm/eurostat).
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
19
arbeidskrachten wonen in een ruimer gebied rond Brussel, in het Vlaamse of Waalse Gewest en pendelen naar het hoofdstedelijke gebied. Zij dragen daar bij tot de vorming van het Brusselse BBP, maar nemen hun inkomen mee naar het gewest waar zij wonen. Indien we corrigeren voor de pendel gaat het Vlaamse Gewest alle bovenvernoemde landen voor, behalve Ierland en Nederland. Tabel 1: BBP per inwoner in euro KKP in 2008, Belgische gewesten, België, de buurlanden en een aantal kleine West-Europese landen
LAND/GEWEST EU-27 EU-15
BBP/inwoner (euro KKP) 25.800 28.600
Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels Hoofdstedelijk Gewest
30.100 21.500 58.000
Vlaams Gewest, correctie pendel Waals Gewest, correctie pendel Brussels Hoofdstedelijk Gewest, correctie pendel
32.900 24.900 30.800
België Nederland Ierland Oostenrijk Denemarken Finland Zweden
30.100 33.600 36.800 32.500 31.200 30.300 31.500
Duitsland Frankrijk
29.000 28.000
Bron: Eurostat, HERMREG, bewerking SVR
De arbeidsproductiviteit is anno 2008 naar schatting het hoogst in Ierland, maar het Vlaamse Gewest komt toch op de tweede plaats in de lijst van de kleine West-Europese economieën. Dat betekent meteen dat onze hoge arbeidsproductiviteit een belangrijke factor is en blijft voor de bepaling van de geproduceerde welvaart (zie structuurindicator 2). De werkgelegenheidsgraad is naar verhouding het zwakke punt voor de Vlaamse economie, zelfs na doorvoering voor de correctie voor pendel (een belangrijk aantal Vlamingen werkt in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest). Alle benchmarklanden doen het beter. Ierland wist op 25 jaar tijd zelfs een achterstand op Vlaanderen om te buigen in een voorspong. Voor wat het aandeel van de bevolking op beroepsactieve leeftijd betreft zijn de verschillen met de andere kleine landen veel minder groot. De geproduceerde welvaart in een land of regio is een maatstaf voor de productieve capaciteit. Dat is niet hetzelfde als het inkomen dat de inwoners daadwerkelijk verdienen. Volgens de statistiek van het beschikbare inkomen per inwoner is Oostenrijk onder de kleine West-Europese economieën het welvarendst (18.000 euro in 2005). Het beschikbare inkomen in het Vlaamse Gewest bedraagt 15.800 euro. Van de buurlanden is het beschikbare inkomen per inwoner hoger in Duitsland (17.100 euro). Er zij vermeld dat de gegevens uitgedrukt zijn in euro koopkrachtpariteiten, gebaseerd op de finale consumptie. Dat wil zeggen dat hoge inkomens ook afgewogen worden tegen de levensduurte in een land. De Scandinavische landen zijn in deze rangschikking hekkensluiter.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
20
De mate waarin een land of regio investeert is een indicatie van het geloof in de toekomst. De opgebouwde productiecapaciteit kan de volgende jaren immers zorgen voor een grotere output. De investeringen van de private sector bedroegen in het Vlaamse Gewest 21,2% van het BBP anno 2006 (structuurindicator 8). Sinds 2004 kwam een einde aan de dalende tendens die zich sinds het conjuncturele topjaar 2000 inzette. De investeringsratio van de private sector ligt in het Vlaamse Gewest op een structureel hoog niveau. In de EU27 bedroeg deze indicator 18,2% in 2006. Onder de kleine landen presteert enkel Ierland beter (22,6%). Onze buurlanden scoren alle lager dan Vlaanderen. Onze centrale ligging binnen West-Europa en de aanwezigheid van “poorten” zoals de havens en luchthavens hebben als gevolg dat de Vlaamse economie sterk uitvoergericht is. Doch ook de kleine oppervlakte van Vlaanderen zorgt ervoor dat een handelstransactie over een bepaalde afstand sneller een “buitenlandse” transactie is dan een vergelijkbare binnenlandse transactie in een groter land zoals Frankrijk. Daarom is het niet steeds zinvol om zich vast te pinnen op de uitvoerratio (uitvoer in % van het BBP) als maatstaf voor de exportprestaties van Vlaanderen. Deze is om voormelde redenen heel hoog in het Vlaamse Gewest (97% in 2006). De Vlaamse in- en uitvoer situeert zich voornamelijk in halffabrikaten. Figuur 1: Spreiding van Vlaamse in- en uitvoer van goederen naar hoofdindustriegroep in 2006
80
70
Uitvoer
In %van de totale export, resp. import
Invoer 60
50
40
30
20
10
0 Verbruiksgoederen
Uitrustingsgoederren
Intermediaire goederen
Andere goederen
Bron: INR
De drie traditionele muntzones (euro, dollar en yen) krijgen steeds meer concurrentie van opkomende economieën. In het bijzonder wordt wel eens verwezen naar de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China). Is Vlaanderen voldoende aanwezig op deze groeimarkten? Vooreerst kan het aandeel van een aantal landen(groepen) in de totale Vlaamse uitvoer worden nagegaan. Drievierde van het Vlaamse exportpakket ging in 2006 naar de EU-27. Het gaat vooral om de oude EU-15 (70,9%), en in het bijzonder onze drie buurlanden, Duitsland, Frankrijk en Nederland (45,5%). De zogenaamde BRIC (Brazilië, Rusland, India en China of de grote opkomende economieën) maken 5,4% van het Vlaamse exportpakket uit anno 2006. Voor Finland zijn de BRIC heel belangrijk (14,6%), wat te verklaren valt door de nabijheid van Rusland als handelspartner. Duitsland presteert hier beter dan Vlaanderen (7,0%). Een aantal kleinere landen beschikken eveneens over groeipotentieel en zijn interessant voor opvolging van buitenlandse handel. Het gaat om Bangladesh, Egypte, Indonesië, Iran, Zuid-Korea, Mexico, Nigeria, Filippijnen, Pakistan, Turkije, Vietnam (Next 11 genoemd). In 2006 voerden we 2,6% uit naar deze landen. Op vier jaar tijd is dit een (nominale) toename
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
21
met bijna één derde. Dat is groter dan de totale uitvoergroei (circa één kwart). Binnen de N11 zijn er grote verschillen. Opvallend is de sterke toename van de Vlaamse uitvoer naar het Gemenebest van Onafhankelijke Staten, GOS, en naar de 12 nieuwe EU-lidstaten. De GOS-landen maken een groter aandeel uit van het uitvoerpakket in alle kleine WestEuropese landen (behalve Ierland), Duitsland en Nederland dan in Vlaanderen. Tabel 2: Export en import Vlaanderen, evolutie 2002-2006 en aandeel van belangrijkste handelspartners EXPORT
IMPORT
2002-2006
2006
2002-2006
evolutie
aandeel
evolutie
2006 aandeel
TOTAAL
24,6%
100,0%
37,6%
100,0%
PER HANDELSBLOK: EU-27 Oude EU-15 (zonder België) EU-12 (nieuwe EU-lidstaten)
24,8% 23,0% 67,4%
75,1% 70,9% 4,2%
35,4% 34,3% 63,6%
72,9% 69,5% 3,3%
VS, Canada Japan
-1,6% -0,3%
4,7% 0,8%
0,3% 24,1%
4,9% 2,7%
Brazilië India China
58,1% 49,7% 11,7%
0,4% 1,3% 2,5%
48,0% 152,8% 45,1%
0,8% 3,0% 1,2%
GOS (waaronder Rusland)
96,0%
1,6%
48,6%
1,5%
N11 (Next 11)
32,9%
2,6%
93,5%
2,7%
Als de uitvoerinspanningen in verhouding tot het BBP van de exporterende landen worden berekend, dan is het Vlaamse Gewest topper in BRIC en GOS, na Finland. De Europese Unie blijft echter de belangrijkste uitvoermarkt voor het Vlaamse Gewest. Vlaanderen heeft sinds 2002 marktaandeel verloren in de meeste landen. Het Vlaamse Gewest heeft het hoogste marktaandeel, namelijk 9,3%, in Nederland (2006). Ook in de BRIC loopt het Vlaamse marktaandeel licht terug, te wijten aan de handelsrelaties met India. Ook onze buurlanden verliezen in een aantal landen marktaandeel door de toegenomen intra-industriële handel tussen de opkomende landen onderling. Daardoor nemen de Westerse landen een kleiner aandeel van de invoer van deze landen in.
2.1.2 Innovatiegerichte economie De Vlaamse economie kon in het verleden groeien door de efficiëntere inzet van productiefactoren. Dit proces bereikt zijn bovengrenzen, te meer daar ook opkomende economieën meer efficiënt beginnen te produceren. Het wordt dan ook noodzakelijk om door kennis en creativiteit toegevoegde waarde te genereren. Men spreekt in dit verband van een innovatiegerichte economie. Daarom is het van belang om zowel inputs, outputs en processen en effecten binnen deze innovatiegerichte economie verder te bestuderen. De aanwezigheid van menselijk kapitaal is een belangrijke stimulans voor de technologische en organisatorische vernieuwing. Het is algemeen geweten dat de Vlaamse scholieren zeer goed scoren op het gebied van wiskundige, wetenschappelijke geletterdheid en leesvaardigheid. De resultaten van het PISA onderzoek bevestigen deze toppositie jaar na jaar. De stijgende scholingsgraad van de werkende beroepsbevolking is eveneens een troef voor Vlaanderen: 35,5% van de werkende Vlamingen heeft hoger onderwijs genoten. In de ons omringende landen is dit
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
22
circa 30% of lager. Op 125 Europese regio’s staat Vlaanderen met deze indicator op een uitstekende 10e plaats. Vlamingen kiezen evenwel niet zo vaak voor richtingen wetenschappen en technologie. Wat het aandeel hoger afgestudeerden in wiskunde, wetenschappen en technologie betreft ten opzichte van de leeftijdsgroep 20 tot en met 29 jaar (academiejaar 2003-2004), situeert Vlaanderen zich in de middenmoot, met 11,8%, maar het cijfer ligt ook iets onder het EU-gemiddelde. Na 1998 is er een stijging merkbaar zowel voor Vlaanderen als op Europees vlak maar de stijging valt de jongste jaren wat stil. Tabel 3: aandeel hoger afgestudeerden in wiskunde, wetenschappen en technologie betreft ten opzichte van de leeftijdsgroep 20 tot en met 29 jaar (in %)
Ierland VK Litouwen Zweden Denemarken Japan EU-25 Spanje
23,1 18,1 17,5 15,9 13,8 13,4 12,7 12,5
Vlaanderen België Portugal VS Italië Slovenië Duitsland Nederland
11,8 11,2 11,0 10,2 10,1 9,3 9,0 7,9
Bron: Internationaal: EIS (European Innovation Scoreboard) 2005 & 2006; Vlaanderen: Departement Onderwijs en Vorming
Als aanvulling op bovenstaande indicator kan ook gekeken worden naar het percentage diploma’s in wiskunde, wetenschappen en technologie in het hoger onderwijs ten opzichte van alle diploma’s in het hoger onderwijs. Dit cijfer bedroeg voor Vlaanderen in 2003, 20,5%, wat internationaal gezien eerder laag te situeren valt, en ook een stuk onder het Europees gemiddelde is. Sinds 1998 is dit cijfer voor Vlaanderen wel licht gestegen. Een andere belangrijke indicator met betrekking tot het menselijke potentieel wordt gevormd door de doctoraten, die duidelijk in de lift zitten. In 2000-2001 werden er in Vlaanderen 723 doctoraten behaald, terwijl vier jaar later, het aantal behaalde doctoraten gestegen tot meer dan 1000. Het aandeel van de exacte wetenschappen is wel gedaald, terwijl het aandeel van de ingenieurswetenschappen en de humane wetenschappen gestegen is. Tabel 4: aantal behaalde doctoraten
Exacte en natuurwetenschappen Ingenieurswetenschappen Medische wetenschappen Landbouwwetenschappen Sociale wetenschappen Humane wetenschappen Gecombineerde domeinen Totaal
2000-2001 aantal percentage 244 33,7 102 14,1 128 17,7 83 11,5 92 12,7 69 9,5 5 0,7 723 100,0
2004-2005 Aantal percentage 270 26,8 178 17,7 182 18,1 120 11,9 130 12,9 119 11,8 8 0,8 100,0 1007
Bron: Vlaams Indicatorenboek WTI 2007: p35-36
Het O&O personeel (onderzoekers, technisch personeel en overig personeel) bedroeg in 2005 voor Vlaanderen 34.187 voltijdse eenheden (Bron: Steunpunt O&O Indicatoren, 3% nota (14/03/2007)) terwijl het Belgisch cijfer voor hetzelfde jaar 53.517 voltijdse eenheden was. Meer dan 21.000 voltijdse eenheden zijn tewerkgesteld bij de Vlaamse bedrijven, terwijl de overige voltijdse eenheden binnen de publieke onderzoekswereld (hoger onderwijs, instellingen zonder winstoogmerk, publieke onderzoekscentra) te situeren vallen.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
23
Het grootste gedeelte van de O&O tewerkgestelden bevindt zich dus binnen de bedrijfswereld. Echter scoren verschillende sectoren hierbij relatief meer of minder naargelang hun activiteitsdomein. In termen van O&O-tewerkstelling is de sector van ICT en hardware relatief gezien de belangrijkste, met meer dan 1/4de van het totaal. Daarna volgen de sectoren “andere bedrijfsdiensten”, de farmaceutische sector, en de sector machines en uitrusting. Samen vertegenwoordigen deze sectoren bijna 72% van de totale O&Otewerkstelling van alle bedrijven samen. Deze verdeling volgt in grote lijnen deze van de O&O-uitgaven in bedrijven (zie figuur 4). Figuur 2: Verdeling O&O-personeel over de NACE-sectoren in Vlaanderen in 2005 (%)
andere 9,9% rubber en plastics 2,4% software en communicatie 3,6% ICT hardware en instrumenten 26,2%
chemie en raffinaderijen 4,0% metaal(producten) 4,2%
voeding en tabak 4,2% machines en uitrusting 12,9%
farmaceutische producten 14,2%
andere bedrijfsdiensten 18,4%
Bron: Vlaams Indicatorenboek 2007, p. 57
Met het oog op een uitgedrukt in % van Europees gemiddelde Scandinavische cijfers.
internationale vergelijking wordt het totale O&O personeel vaak de beroepsbevolking. Vlaanderen scoort hierbij hoger dan het en internationaal gezien niet slecht, maar wel een stuk onder de Na de sterke terugval in 2002, is er recentelijk licht herstel merkbaar.
Tabel 5: O&O personeel als % van de totale beroepsbevolking
Finland (2001) Zweden (2002) Frankrijk (2004) Japan (2001) Vlaanderen (2005) Duitsland (2005)
2,03 1,62 1,32 1,32 1,25 1,20
België (2005) Nederland (2004) EU-15 (2004) EU-25 (2004) Spanje (2001) Portugal (2001)
1,18 1,09 1,05 0,97 0,70 0,44
Bron: berekeningen VRWB (op basis van gegevens Steunpunt O&O-Indicatoren, SVR en Eurostat)
Naast menselijk kapitaal, zijn financiële middelen voor WTI ook een belangrijke factor in deze analyse. De Vlaamse overheid heeft voor het jaar 2007 meer dan 1,55 miljard euro kredieten veil voor wetenschap, technologie en innovatie. Het overgrote aandeel daarvan (61%) is
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
24
bestemd voor Onderzoek en Ontwikkeling, afgekort O&O. Dit is een merkbare toename in vergelijking met 1995. In de periode 2004-2008 steeg het budget van het horizontaal begrotingsprogramma wetenschapsbeleid van 1,393 miljard euro (2004) naar 1,681 miljard euro (2008), of een toename met ca. 25,9%. Wanneer ingezoomd wordt op het O&O-budget kan worden vastgesteld dat dit budget steeg van 820,67 miljoen euro (2004) tot 1,05145 miljard euro (2008), of een stijging met ca. 28%. Figuur 3: Verdeling van het Vlaamse wetenschapsbudget over O&O, O&V en W&T, 1995-2008, in miljoen euro WETENSCHAPSBUDGET 2.000
1.500
1.000
500
0
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008i
W&T
40,40
39,54
42,52
67,46
88,04
77,27
76,79
75,13
66,97
68,16
72,28
75,10
77,52
79,39
O&V
411,36
422,17
420,71
427,16
443,82
454,10
463,81
482,41
497,54
504,05
517,91
532,92
531,17
551,06
O&O
356,11
429,50
479,62
518,64
575,12
595,68
625,07
711,26
770,69
820,67
898,64
967,95
952,67
1.051,45
O&O
O&V
W&T
Bron: EWI-Speurgids 2008, p. 33 *O&O= Onderzoek & Ontwikkeling; O&V= Onderwijs & Vorming; W&T= Wetenschappelijke & Technologische dienstverlening.
De publieke middelen voor O&O in Vlaanderen zijn niet alleen afkomstig van de Vlaamse overheid zelf. In Vlaanderen worden ook O&O-activiteiten gefinancierd met federale overheidskredieten. Dit Vlaamse aandeel wordt geschat op 56% van de federale O&Ooverheidskredieten. Tabel 6: O&O-overheidskredieten voor Vlaanderen, 2001-2008, in lopende prijzen en in verhouding tot het BBP
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
GBAORD (miljoen euro)* GBAORD/BBP (%)
897,5 979,4 1.050,0 1.103,6 1.157,6 1.254,1 1.251,4 1.350,1 0,69 0,61 0,64 0,67 0,67 0,68 0,70 0,67 Bron: EWI-Speurgids 2008, p.53 *GBAORD= Government Budget Appropriations or Outlays on R&D= overheidsuitgaven voor O&O, hier berekend door bij de middelen afkomstig van de Vlaamse overheid het Vlaamse aandeel (56%) in de federale O&O-kredieten te tellen. Best zouden hierbij de fiscale maatregelen ten behoeve van O&O mede in rekening worden gebracht, om op die manier een realistische beeld van het 1%overheidsaandeel binnen de Barcelonanorm te verkrijgen.
Rekenen we, naast de kredieten voor O&O gefinancierd door de Vlaamse overheid, en het Vlaamse aandeel in de federale overheidskredieten, ook de Vlaamse return van de EU-
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
25
onderzoeksprogramma’s (Kaderprogramma’s voor OTO) bij, dan komen we in 2008 aan een gezamenlijke overheidsinput aan O&O voor Vlaanderen gelijk aan 1,44 miljard euro. De Vlaamse overheid zelf neemt daarin ongeveer driekwart van de fondsen op zich (73,1%). Samen maakt dit 0,73% van het BBP voor Vlaanderen uit, wat iets hoger uitvalt dan het vorige jaar (0,71%). Naast de overheden zijn er nog andere O&O-actoren die een rol spelen, bv. de bedrijven of de instellingen van hoger onderwijs. Bedrijven zijn erg belangrijke spelers in het O&O-domein, maar de O&O-intensiteit varieert afhankelijk van de sector waarin een bedrijf actief is. In figuur 4 staat de verdeling van de interne O&O-uitgaven over de verschillende sectoren in 2005. Hieruit blijkt dat O&Obestedingen van bedrijven in Vlaanderen vooral gericht zijn op hightechsectoren van farmaceutische producten, ICT hardware alsook de dienstensector en de mechatronica. Samen vertegenwoordigen deze sectoren bijna 80 % van de totale O&O-uitgaven van alle bedrijven samen. Deze verdeling volgt in grote lijnen deze van de O&O-tewerkstelling in bedrijven. Figuur 4: Verdeling intramurale O&O-uitgaven over de NACE-sectoren in Vlaanderen in 2005 (%)
rubber en plastics 2%
andere 8%
software en communicatie 2%
ICT hardware en instrumenten 26%
metaal(producten) 4% chemie en raffinaderijen 5%
machine en uitrusting (incl. electr.) 11%
farmaceutische producten 24% andere bedrijfsdiensten 18%
Bron: Vlaams Indicatorenboek 2007, p. 55
Om te weten wat de totale bestedingen zijn voor onderzoek en ontwikkeling, moeten de uitgaven van alle actoren in rekening worden gebracht. De totale Bruto Binnenlandse Uitgaven voor O&O (BUOO, of GERD (“Gross Expentiture on R&D”)) is de som van de uitgaven voor O&O door de overheden (GOVERD), de bedrijven (inclusief de collectieve onderzoekscentra) (BERD), het hoger onderwijs en de instellingen zonder winstoogmerk (PNP). Volgens de Oeso-definitie is GERD = GOVERD + BERD (inclusief COC) + HERD (gewest) + PNP. De som van alle O&O bestedingen in Vlaanderen samen bedraagt 3,569 miljard euro (cijfer 2005).
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
26
Zoals blijkt uit figuur 5 nemen in de totale O&O-uitgaven (GERD), de bedrijven (BERD) het overgrote deel voor hun rekening. In 2005 waren bedrijven (op gewestniveau) verantwoordelijk voor 68% van alle O&O-uitgaven, d.i. een lichte daling vergeleken met hun 71% aandeel in 2003. De universiteiten en hogescholen (HERD) zijn de tweede grootste O&O-besteder met 19% van de totale O&O-uitgaven in 2005. Figuur 5: Totale O&O-uitgavenverdeling voor het Vlaamse Gewest in periode 2003-2005 (GERD in miljoen euro, lopende prijzen)
PNP (nonprofit) Not For Profit Organisations Expenditures on R&D
36
37
38
600
625
666
261
335
380
37
44
2.313
2.441
100%
90%
HERD (onderwijs en onderzoeksinstellingen) Higher Education Expenditures on R&D GOVERD (overheden) Governement Expenditures on R&D
80%
47 70%
60%
50%
COC (collectieve onderzoekscentra)
40%
2.331
30%
BERD (privé) business expenditures on R&D
20%
10%
0% 2003
2004
2005
Bron: Vlaams Indicatorenboek 2007, p 87
Alle O&O-uitgaven samen uitgedrukt als % van het BBP is de O&O-intensiteit (structuurindicator 5). Voor het jaar 2005 is de O&O-intensiteit 2,09% (berekening op gewestniveau). Vergelijken we met andere Europese landen, dan scoort Vlaanderen qua O&O-intensiteit behoorlijk boven het EU 27-gemiddelde (geschat op 1,74% voor 2005). De EU van haar kant blijft flink achter bij het niveau van de Verenigde Staten (2,62% voor 2005) of Japan (3,32% voor 2005). Duidelijk is dat de Europese drieprocentnorm (de zgn. Barcelonanorm) nog niet bereikt is. Ter vergelijking: België haalt voor 2005 1,86%, Duitsland 2,48%, Frankrijk 2,13% en Nederland 1,74%. Koplopers in Europa zijn Zweden (3,80%) en Finland (3,48%). Bron cijfer België: CFS/STAT juni 2007 Tabel 7: Uitgaven voor O&O in verhouding tot het BBP in het Vlaamse Gewest en in EU-27, 19952006, in % Vlaams Gewest BERD/BBP Non-BERD/BBP GERD/BBP GERDgem/BBP België GERD/ BBP EU-27 GERD/BBP
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
1,27 0,41 1,68 1,73
1,37 0,45 1,83 1,86
1,45 0,47 1,92 1,97
1,48 0,51 1,99 2,03
1,59 0,52 2,11 2,15
1,72 0,52 2,24 2,29
1,84 0,55 2,38 2,43
1,61 0,56 2,17 2,22
1,51 0,57 2,09 2,13
1,42 0,60 2,03 2,07
1,46 0,63 2,09 2,13
-
1,67
1,77
1,83
1,86
1,94
1,97
2,08
1,94
1,89
1,87
1,86
1,85 p
-
-
-
1,8
1,85
1,86
1,87
1,88
1,87
1,83
1,84
1,84 p
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
27
Bron: Steunpunt O&O Indicatoren, 3% nota (14/03/2007) en persbericht Federaal Wetenschapsbeleid (O&O intensiteit) 1 BERD = Business Expenditure on R&D = uitgaven voor O&O van de bedrijfswereld inclusief de collectieve onderzoekscentra; non-BERD = uitgaven voor O&O buiten de bedrijfswereld (GOVERD + HERDgew + PNP); GERD = Gross Expenditure on R&D = Bruto Binnenlandse Uitgaven voor O&O; telkens berekend volgens de gewestbenadering. 2 (p): voorlopige schatting
Zoals blijkt uit figuur 6 ligt de O&O intensiteit zowel voor Vlaanderen als voor de meeste EUlanden nog ver verwijderd van de vooropgestelde 3%-norm. De Europese trend toont ook aan dat de meeste Europese landen (en ook Vlaanderen) de jongste jaren slechts een beperkte stijging kennen. In de EU zijn Zweden en Finland de enige landen die de Barcelonanorm reeds bereikt hebben: ze halen elk een score van meer dan 3% O&Ouitgaven als percentage van het Bruto Binnenlands Product. Figuur 6: Internationale vergelijking O&O-intensiteit in 2005 (GERD/BBP) Zweden
3,86%
Finland
3,48%
Japan
3,13%
VS
2,67%
Duitsland
2,51%
Denemarken
2,44%
Oostenrijk
2,36%
OECD
2,26% 2,13%
Frankrijk
2,09%
Vlaanderen 1,85%
EU-25
1,82%
België
1,78%
Nederland
1,73%
VK 1,25%
ierland Spanje
1,12%
Italië
1,10%
0,00%
0,50%
1,00%
1,50%
2,00%
2,50%
3,00%
3,50%
4,00%
4,50%
Bron: Vlaams Indicatorenboek 2007, p. 191
De OESO en Eurostat onderscheiden een aantal sectoren waar relatief veel aan onderzoek en ontwikkeling (O&O) gedaan wordt. Het aantal werkenden in kennisintensieve sectoren is een maat voor de inschakeling van de actieve bevolking in de innovatiegedreven economie en een globale indicator is het aandeel werkenden in de (medium)-hoogtechnologische industrie en in de hoogtechnologische diensten. Deze bedroeg anno 2006 11,8% van de totale tewerkstelling in het Vlaamse Gewest en dat cijfer ligt boven het Belgische en het EUgemiddelde. Van onze buurlanden doet enkel Duitsland het beter (14,2%). Wanneer Vlaanderen vergeleken wordt met 131 EU-27 regio’s38, dan behaalt het een 24e plaats voor deze indicator. Indien we uitsluitend de categorie van de hoogtechnologische en meduimtechnologische sectoren beschouwen, zakt Vlaanderen met een aandeel van 8,0% van het aantal werkenden in 2006 tot de 29e plaats in de EU-27 lijst van regio’s. Het aandeel van de totale medium- en high-techsector in de export bedraagt 59,16%. Vlaanderen zit hiermee op wereldniveau waar deze sector eveneens 59,16% van de totale 38
NUTS-1 en -2 gebieden , zie ook VIA, Vlaanderen vergeleken, september 2007
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
28
industriële wereldexport in beslag neemt en iets onder het EU-15 gemiddelde van 63%. De belangrijkste exportsectoren vormen de chemische industrie, de transportassemblage en de machinebouw. Voor de hightech dienstenactiviteiten zijn geen Vlaamse cijfers voorhanden. De hightech dienstenactiviteiten in België zijn goed voor 12,88% van de totale dienstenexport. Relatief gezien heeft België daarmee het derde grootste aandeel in de dienstenexport, na Ierland (47,13%) en Finland (12,93%). Het aantal aangevraagde patenten (EPO) meet in hoeverre onderzoeksinspanningen resulteren in producten en diensten die op de markt kunnen gebracht worden. Toch is enige voorzichtigheid geboden, daar niet voor elke nieuwe toepassing een patent aangevraagd wordt. Vlaanderen doet het met 161,2 patenten per miljoen inwoners anno 2002 vrij behoorlijk maar de sterke stijging van eind jaren 1990 werd in 2000 gestopt, om in de meeste recente cijfers opnieuw een herstel te tonen. De patentactiviteit ligt hoger in Duitsland (297 per miljoen inwoners) en Nederland (244). Frankrijk (139) en het Verenigd Koninkrijk (122) doen het minder goed. Vlaanderen behaalt hiermee een 23e plaats op 125 EU-25 regio’s. Toppers binnen de Europese regio’s zijn Zuid-Nederland, een aantal Duitse regio’s en de Scandinavische landen. Er zijn grote verschillen binnen Europa. In de categorie van de hoogtechnologische, biotechnologisch, en ICT-patenten doet het Vlaamse Gewest het relatief beter. In 2002 werden 51 patenten aangevraagd per miljoen inwoners, wat goed is voor een 16e positie op 125 EU-regio’s (bron: VIA, Vlaanderen vergeleken, september 2007). Uit onderstaande tabel blijkt dat de relatief belangrijkste technologiedomeinen waar Vlaamse EPO-octrooien aangevraagd worden, zich situeren in de chemische technologiedomeinen, de verpakking- en druktechnologie, materiaalbehandeling, textiel, papier, telecommunicatie en optica. Min of meer dezelfde sterke posities zijn er in de toegekende USPTO-octrooien. Ook biotechnologie (4,1%) alsook farmacie en cosmetica (4,4%) zijn relatief goed vertegenwoordigd. Tabel 8: Aandeel Vlaanderen in EPO- en USPTO-octrooiaanvragen over 30 Fraunhofer technologiedomeinen in de periode 1996-2005
1 2 3 4 5 6 7
Technologiedomein met cutoff aandeel > 5% % aandeel in technologiedomein Classificatie Fraunhofer 30 technologiedomeinen Vlaamse EPO- Vlaamse USPTOoctrooien patentaanvragen patenten Macromoleculaire chemie, polymeren 7,6% 8,6% Organische fijnchemie 7,4% 8,4% Verpakkings- en druktechnologie 7,0% 6,9% Chemie en petrochemie, chemie basismaterialen 5,9% 7,1% Materiaalbehandeling, textiel, papier 5,8% 5,9% Telecommunicatie 5,5% (4,4%) Optica 5,3% 8,9%
Bron: Vlaams indicatorenboek 2007, p 163-164
Op het gebied van nieuw ondernemerschap betreft scoort Vlaanderen niet zo goed in vergelijking met Europese landen (Global Entrepreneurship Monitor). In 2007 zou 3,7% van de volwassen Vlamingen betrokken zijn bij de start van een zaak of een bedrijf runnen dat jonger is dan 42 maanden. De waarde is toegenomen in vergelijking met 2006. Het is eveneens iets meer dan in heel België (3,2%). Frankrijk scoorde in 2006 nog boven Vlaanderen, maar dit is niet meer het geval in 2007. Nederland scoort steeds hoger (5,2%) dan het Vlaamse Gewest. Een kanttekening is wel dat er al heel wat (familiale) bedrijven zijn in Vlaanderen en dat familiale opvolging in het onderzoek niet in aanmerking komt. De tewerkstellingsmogelijkheden in vestigingen van grote (buitenlandse) bedrijven is een andere factor die de lage waarde voor Vlaanderen verklaren.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
29
Tabel 9: Total Entrepreneurial Activity rate (TEA), internationale vergelijking, 2001-2007, in %
België Duitsland Frankrijk Nederland Verenigd Koninkrijk Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels Hoofdstedelijk Gewest
2001 4,6 7,0 7,2 6,4 7,7 4,1 3,2 -
2002 3,0 5,2 3,2 4,6 5,4 2,6 3,6 -
2003 3,9 5,2 1,6 3,6 6,4 4,3 -
2004 3,5 4,5 6,0 5,1 6,3 2,7 4,7 -
2005 3,9 5,4 5,4 4,4 6,2 3,7 3,6 -
2006 2,7 4,2 4,4 5,4 5,8 3,1 -
2007 3,2 3,2 5,2 5,5 3,7 -
Bron: Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie
De Community Innovation Survey (CIS) van de Europese Unie geeft een inzicht in innovatie in brede zin. Overeenkomstig de Eurostat definitie omvat innovatie naast productinnovatie ook procesinnovatie, innovatie die in voorbereiding is, of afgebroken werd. Volgens de voorlopige resultaten van de vijfde editie van deze enquête (CIS-5), is aan de hand van de bovenstaande criteria 56% van de Vlaamse bedrijven in de periode 2004-2006 innovatief. De grootte van het bedrijf speelt een rol in de innovatiegraad: deze loopt op van 52% voor kleine bedrijven, naar 67% bij middelgrote bedrijven, en stijgt tot 81% bij de categorie van 250 of meer werknemers (grote bedrijven). Volgens sectoropdeling stellen we vast dat er ook hier uiteenlopende resultaten zijn: het aandeel innovatieve bedrijven bedraagt meer dan 75% in de sectoren van scheikunde/plastics, informatiediensten, en electronica en electromechanica (met 78% de meest innovatieve sector), ligt tussen de helft en ¾ voor de sectoren van textiel, hout/papier/drukwerk, metaal, machines, overige industrie, en handel, en ligt onder de helft voor de andere sectoren (bv. andere diensten en transport). Nog volgens de voorlopige CIS-5 resultaten zou 34% van de Vlaamse bedrijven productinnovator zijn (kleine bedrijven 30% en grote 66%) en 36% procesinnovator (kleine ondernemingen 32% en grote 67%). Van alle innovatieve bedrijven deed dus 61% aan productinnovatie, 64% aan procesinnovatie, en heeft 61% lopende of afgebroken innovatieactiviteiten verricht. Verder stellen we aan de hand van deze bevraging ook vast dat ongeveer 7% van de Vlaamse bedrijven in de periode 2004-2006 een octrooi aanvroeg (vooral de sectoren scheikunde/plastics, electronica en electromechanica, en informatiediensten scoorden hierbij hoog), 3% een industriëel ontwerp, 11% een handelsmerk en 2% een auteursrecht (bron: ontwerpnota Steunpunt O&O-indicatoren 30.06.2008). Uit een verdere gedetailleerde analyse van de definitieve resultaten voor de CIS-4 enquête uit 2005 die de gegevens over de periode 2002-2004 verwerkte (Bron: Steunpunt O&OIndicatoren, Vlaams Indicatorenboek 2007 p.121) kunnen volgende resultaten nog vermeld worden. De nieuwe of duidelijk verbeterde producten/processen worden in meerderheid ontwikkeld door hoofdzakelijk de onderneming(sgroep), vervolgens door “de onderneming in samenwerking met andere bedrijven of instellinge”, en tenslotte door andere ondernemingen of instellingen. Innovatie-activiteiten betreffen in hoofdzaak de aankoop van machines, voor training, interne O&O, marktintroducties van innovaties, de categorie “design, andere productie/leveringsvoorbereidingen”, externe O&O, en de verwerving van externe kennis. Van de innovatieve ondernemingen die intern aan O&O doen, doet ongeveer 2/3 dit permanent en 1/3 occasioneel. Van de Vlaamse innovatieve ondernemingen kon gemiddeld in de periode 2002-2004 12% een beroep doen op financiële ondersteuning van de gewestelijke overheid, terwijl de federale overheid 9% van de bedrijven ondersteunde (de EU 3% en het EU Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling 2%). Gemiddeld werkt eenderde van de populatie voor innovatieprojecten samen met een partner. Bij grote bedrijven ligt dit gemiddelde met 72% veel hoger. Bedrijven in de sectoren scheikunde, metaal, informatiediensten, electronica en machines zijn relatief meer geneigd tot samenwerken. In deze samenwerkingsverbanden zijn leveranciers en klanten de
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
30
belangrijkste partners. Daarna volgen de andere bedrijven in de groep, consulenten/commerciële laboratoria, en universiteiten of instellingen van hoger onderwijs. Met de gegevens van deze CIS-4 enquête kan Vlaanderen ook internationaal vergeleken worden met de EU-landen. Hieruit blijkt dat het hoog scoort voor het relatieve aantal innovatieve bedrijven: Het aandeel innovatieve bedrijven in Vlaanderen bedroeg 58,6% (industrie 64,0% en diensten 53,8%), tegen 51,3% voor België (resp. 58,1% en 45,3%) en 42,0% voor de EU-27 (resp. 41,5% en 37,0%). Zoals verwacht zijn grote bedrijven altijd meer innovatief dan kleine. Voor Vlaanderen gaat het om resp. 88,1% en 57,4%. Van alle EU-27 landen heeft alleen Duitsland een hoger cijfer dan Vlaanderen (bron: VRWB-advies 113 van 5/07/2007 en Eurostat news release van 22/02/2007). Tenslotte, het gemiddeld percentage omzet op basis van nieuwe of verbeterde producten of diensten bedraagt 16,43% (18,60% in 2004; bron: driejaarlijkse TOA - enquête van de SERV / STV – Innovatie en Arbeid, 2007). Kmo’s vormen een belangrijke component van het Vlaamse economische weefsel. Op 30/06/1996 vertegenwoordigde de bezoldigde tewerkstelling in vestigingen van minder dan 50 werknemers 42,7% van de totale bezoldigde werkgelegenheid. Op 30/06/2005 was dit 42,8%. Tussen de Vlaamse provincies onderling zijn wel enige verschillen, met een minimale waarde voor Vlaams-Brabant (39,9%) en een maximale voor West-Vlaanderen (46,7%). Uit een recente studie van Flanders DC blijkt dat in België 1 op 4 kmo’s exporteert (2004). De internationale oriëntatie neemt toe naarmate de kmo’s langer bestaan en groter zijn. Er zijn sectorale verschillen. De exportgerichtheid is groter in de industriële branches dan in de diensten. De kmo’s die sterk zijn in hoogtechnologische producten exporteren bijna allemaal. De buitenlandse handel geeft aanleiding tot hogere productiviteit, tewerkstelling en toegevoegde waarde, zeker bij de start, daarna zwakt het wat af. Industriële kmo’s die niet exporteren verliezen op deze indicatoren. Bij de diensten is het minder wit-zwart. Zij die internationaliseren, doen het beter dan zij die dat niet doen maar kmo’s in de dienstensectoren kunnen ook enkel binnen de thuismarkt overleven. Het motief voor internationaliseren is niet alleen de afzetmarkt verruimen, de kmo’s zien er ook mogelijkheden om strategische posities te verwerven en kennis op te doen op het gebied van nieuwe technologieën. Uit de gedetailleerde cijfers van de CIS-4 blijkt tenslotte ook dat 36% van de kmo’s innoveert binnen de eigen kmo. Het IWT stelt zijn steunprogramma’s voor bedrijven open voor samenwerking en kan zo internationaal veel bereiken. In 2007 heeft het 50 projecten gesteund waarbij Vlaamse bedrijven een buitenlandse onderzoeksgroep of onderaannemer onder de arm namen, of waarbij Vlaamse onderzoeksgroepen een consortium hebben gevormd met buitenlandse. Dit voor een bedrag van 45 miljoen euro. Daarvan ging 15 miljoen euro naar de buitenlandse partners. De ene helft ervan werd gefinancierd door IWT en de andere helft door de Vlaamse bedrijven. Vlaanderen neemt ook nog steeds behoorlijk deel aan het Europese Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (EU KP voor OTO) van de Europese Commissie. In het Zesde Kaderprogramma voor OTO (2002-2006) behaalde Vlaanderen een financiële return van 2,12%. Dit ligt iets onder de verwachte juiste return van 2,2%, en ligt opnieuw iets lager dan die uit de voorgaande Kaderprogramma’s (in het Vierde en Vijfde Kaderprogramma behaalde Vlaanderen nog financiële returns van resp. 2,38% en 2,20%), maar gezien het toenemende aantal (potentiële) deelnemers die alleen al de verdere uitbreiding van de EU met zich meebrengt, kan worden gesteld dat Vlaanderen zich vrij goed kan handhaven. Wat wel opvalt is de verdere achteruitgang van de deelname van de Vlaamse bedrijven aan het EU Kaderprogramma voor OTO (van 27% in 5KP naar 20% in 6KP). De Vlaamse onderzoekscentra daarentegen doen het steeds beter (van 27% in 5KP
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
31
naar 34% in 6KP). Vanuit verschillende instellingen binnen Vlaanderen werd aan in totaal 24 ERA-NETten in het Zesde kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling deelgenomen.
2.1.3 Digitalisering In 2007 was het percentage volledig online beschikbare overheidsdiensten in België (60%) ongeveer gelijk aan het percentage in Europa (58% voor EU27 plus Noorwegen, IJsland, Turkije en Zwitserland). België bekleedt de 16e plaats op 31 landen voor deze indicator. Er is echter een grote kloof tussen de diensten voor burgers (17e plaats) en deze voor bedrijven (5e plaats). In 2007 had 97% van de bedrijven met minstens tien werknemers en met hun zetel in het Vlaamse Gewest een internetaansluiting, 86% had een breedbandverbinding waarmee Vlaanderen aansluit bij de Europese top (respectievelijk 99 en 91 procent). De bedrijven met vijf tot negen werknemers doen het slechter: 94% heeft internet en 76% een breedbandverbinding. Vlaamse bedrijven met minstens 10 werknemers behoren ook bij de Europese top wat de penetratie van extranet (27%) betreft, alleen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (37%) doet het beduidend beter. Voor intranet (43%) krijgt Vlaanderen de achtste plaats. Vooral in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (55%), in Litouwen (56%), in Ierland (47%) en in Zweden (48%) is het intranet in een groter aandeel van de ondernemingen aanwezig. Terwijl deze IT-infrastructuur goed ingeburgerd is in de Vlaamse ondernemingen gaat het Vlaamse Gewest van 2006 naar 2007 enkele plaatsen achteruit voor de penetratie van intranet en van breedband. Voor bedrijfswebsites is er nog een extra inspanning nodig om aansluiting te krijgen bij de Europese top (73% bij de Vlaamse, maar 80 tot 85% bij de Deense, Nederlandse, Finse en Zweedse bedrijven). Ook voor e-government, e-commerce, e-learning en telewerken is er een duidelijke inspanning nodig om bij de Europese top te komen, al evenaren we het EU-gemiddelde. De kans dat deze internettoepassingen worden gebruikt, neemt toe naarmate de onderneming meer werknemers heeft. Tabel 10: Aandeel van bedrijven met minstens tien werknemers die gebruik maken van e-government, e-commerce, e-learning en telewerken binnen bedrijven* in 2007, internationale vergelijking, in %
EU27 Maximale score in EU België Duitsland Frankrijk Luxemburg Nederland Verenigd Koninkrijk Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels Hoofdstedelijk Gewest
E-government 2007** 65 94 51 56 69 85 81 54 51 52
E-commerce 2007** 15 33 18 24 NB 13 26 29 17 19
E-learning 2007** 23 50 24 17 17 20 13 25 22 28
Telewerken 2006** 21 55 34 27 NB 22 36 35 33 28
52
20
30
52
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Eurostat, bewerking Studiedienst van de Vlaamse Regering * NACE-sectoren D, F, G, H (groepen 55.1-55.2), I, K, O (groepen 92.1-92.2). ** E-government: percentage van de bedrijven die via het internet in contact komen met de overheid; e-commerce: percentage van de bedrijven die in 2006 online-bestellingen ontvingen (minstens 1%); elearning: percentage van de bedrijven die e-learning applicaties gebruiken; telewerken: percentage bedrijven met werknemers die regelmatig buiten het bedrijf werken en van daaruit toegang hebben tot het IT-systeem van het bedrijf.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
32
In 2007 had 65% van de Vlaamse huishoudens een internetaansluiting en 66% gebruikte het internet minstens één keer per week. De beste Europese scores voor deze indicatoren zijn respectievelijk 83 en 81 procent. Wat de penetratiegraad van breedband betreft, verliest Vlaanderen (61%) meer en meer zijn koppositie. De breedbandpenetratie is groter in Zweden (67%), Denemarken (70%) en Nederland (74%). Het Vlaamse Gewest doet het in 2007 beduidend slechter dan het best scorende land in de EU wat het gebruik van e-government (24% versus 58%), ecommerce (aankoop goederen en diensten in de laatste 3 maanden: 13% versus 44%), ebanking (36% versus 66%) en e-learning (cijfers 2006: onderwijsactiviteiten in school of universiteit: 11% versus 24%; naschoolse cursussen: 4% versus 28% en opleiding in het kader van tewerkstellingskansen: 2% versus 21%) betreft. Het grote verschil in internetgebruik naargelang de leeftijd en het diploma wijst op de realiteit van de digitale kloof.
2.1.4 Duurzaam energie- en materialengebruik De energie-intensiteit geeft een goed beeld van de energie-afhankelijkheid van de Vlaamse economie. De energie-intensiteit vergelijkt het energieverbruik met het Bruto Binnenlands Product (structuurindicator 13). Een lager cijfer kan duiden op meer efficiëntie, zoals het produceren van evenveel producten met minder energie. Maar een verandering kan evengoed het gevolg zijn van een structureel effect, zoals verschuivingen van het belang van sectoren in de Vlaamse economie. De energie-intensiteit steeg met 14% tussen 1990 en 1996. Daarna steeg het BBP veel sterker dan het energieverbruik. Bijgevolg nam de energie-intensiteit terug af, om in 2006 3,5% onder het niveau van 1990 uit te komen. In 2006 kende de energie-intensiteit een opmerkelijke daling van 4,3% ten opzichte van 2005. In 2007 nam de energie-intensiteit verder af met 2,4%. De energie-intensiteit ligt ruimschoots (-5,7%) onder het niveau van 2004. In 2005 bedroeg de energie-intensiteit van de EU-15 185 kilogram olie-equivalenten per duizend euro BBP. Voor de EU-27 was dit 208. Vlaanderen had met 254 de hoogste energie-intensiteit van de EU-15, en werd nog gevolgd door Finland, Portugal en Griekenland. België bevond zich in de middenmoot met een energie-intensiteit van 206. Vlaanderen is een energie-intensieve regio wegens een aantal energie-intensieve industrietakken zoals de chemie, de raffinaderijen, de ijzer- en staalsector en de voedingsen dranksector. Een belangrijk deel van haar productie wordt geëxporteerd, het energieverbruik en de samenhangende uitstoot worden echter toegerekend aan het Vlaamse Gewest. De energie-intensieve activiteiten gebeuren bovendien op een energie-efficiënte wijze door hun verbintenis binnen het convenant benchmarking om de werledtop te halen. De koolstof-intensiteit toont de relatie tussen de energie-gerelateerde CO2-emissies en het BBP. De koolstof-intensiteit is in de periode 1990-2006 gedaald met 25%. De curve van de koolstofintensiteit daalt door de directe band met het energiegebruik. Bovendien daalt die koolstofintensiteit sterker dan de curve van de energie-intensiteit door de omschakeling naar koolstofarmere brandstoffen: vaste brandstoffen met een hoge CO2-emissiefactor (bv. steenkool) werden voornamelijk vervangen door aardgas met een lagere CO2-emissiefactor.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
33
Figuur 7: Energie-intensiteit en koolstof-intensiteit van de economie, Vlaams Gewest, van 1990 tot 2006, index 1990=100 150
140
130
index 1990=100
120
110
100
90
80
70 1990
1994
1995
1996
1997
1998
1999
CO2-emissies
BBP
koolstofintensiteit
2000
2001
2002
BBE
2003
2004
2005
2006*
energie-intensiteit
Bron: Studiedienst van de Vlaamse Regering, Energiebalans VITO, Emissie Inventaris Lucht (rapportering EC 15/03/2008) Opmerking: De definitie van Bruto Binnenlands Energieverbruik (BBE) in de energiebalans Vlaanderen wijkt af van deze gebruikt door Eurostat en het EIA. Het verschil zit in het balansdeel 'internationale bunkers', dat niet mee wordt opgenomen in het BBE. Eurostat en het EIA boeken alle brandstofleveringen aan vliegtuigen bij de transportsector i.p.v. enkel de leveringen voor binnenlandse vluchten. Onder bunkers verstaan Eurostat en het EIA de brandstoffen die geleverd worden aan de internationale scheepvaart. In de Vlaamse Energiebalans zitten de brandstoffen voor de internationale lucht- en scheepvaart onder de noemer “bunkers”. Figuur 8: Energie-intensiteit in de Europese Unie in 2005, in kgoe/1.000 euro BBP 300
250
200
150
100
50
Vlaams Gewest
Finland
Portugal
Griekenland
Spanje
EU27
België
Zweden
Verenigd Koninkrijk
Nederland
Italië
Luxemburg
Frankrijk
EU15
Duitsland
Oostenrijk
Ierland
Denemarken
0
Bron: Studiedienst van de Vlaamse Regering, Energiebalans VITO, Eurostat
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
34
Om het materiaalgebruik te schetsen, gebruiken we 2 indicatoren. Enerzijds bespreken we de materiaalproductiviteit. Dit is de verhouding tussen het BBP en de Directe Materialen Input (DMI) en geeft de eco-efficiëntie van de economie weer. De DMI is de totale hoeveelheid materialen die wordt ingezet in de economie. Het omvat zowel materialen die in een land verbruikt worden als de materialen die geëxporteerd worden. De materiaalproductiviteit is de hoeveelheid economische welvaart die gecreëerd wordt per eenheid grondstoffen die wordt ingezet in de economie. Vlaanderen had in 1999 de laagste materiaalproductiviteit van de EU-15. De DMI van Vlaanderen neemt de laatste jaren geleidelijk aan toe omwille van het steeds groter wordend aandeel van export. De groei van de DMI volgt min of meer de economische groei waardoor de materiaalproductiviteit vrij constant blijft. Er is dus in Vlaanderen nog geen ontkoppeling tussen de economische groei en het gebruik van primaire grondstoffen. Het grote aandeel van de export betekent ook dat er een deel van de milieudruk geëxporteerd wordt. In de EU-15 neemt de materiaalproductiviteit wel toe. Dit wil zeggen dat er meer economische welvaart wordt gegenereerd met minder gebruik van natuurlijke grondstoffen. Anderzijds bespreken we de Eigen Materialen Consumptie (EMC). Dit zijn grondstoffen die tijdens productie- en consumptieprocessen in een land omgezet worden in afval en emissies of in goederen en infrastructuur. Export is hier dus niet in opgenomen (EMC= DMIexport). De EMC is een proxi voor de milieudruk die veroorzaakt zal worden door de materialen die in de eigen economie gebruikt worden. De EMC van Vlaanderen blijft sinds 1995 vrij constant en is laag in vergelijking met andere EU-15 lidstaten. In een aantal Zuiderse landen zoals Spanje, Portugal en Griekenland is de EMC sterk toegenomen sinds 1995. Figuur 9. Eigen Materialen Consumptie in de Europese Unie, 2004, index 1995=100 150
145 141
140
133
130
120
Zweden
109
114
Ierland
102
107
Nederland
100
Oostenrijk
98
EU15
97
Frankrijk
94
97
Italië
100
Vlaanderen
110
Denemarken
116 112
96
90 83 80
70
Portugal
Spanje
Griekenland
Finland
Verenigd Koninkrijk
België
Duitsland
60
Bron: VMM-MIRA, Eurostat
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
35
Figuur 10: Directe Materialen Input, Eigen Materialen Consumptie en BBP, van 1995 tot 2004, index 1995=100 140
130
120
110
100
90
80
70
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
DMI
100
104
106
110
111
116
112
113
117
120
EMC
100
106
102
103
105
103
95
94
95
97
BBP
100
101
105
107
110
114
115
117
118
121
BBP/DMI
100
97
99
97
99
98
103
107
106
105
BBP/EMC
100
95
103
104
105
111
121
132
132
132
Bron: VMM-MIRA, Eurostat, EEA
De hernieuwbare elektriciteitsproductie in Europa groeit iets sneller dan de bruto elektriciteitsconsumptie. Volgens de Europese Richtlijn ter bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen moet België tegen 2010 een aandeel van 6% hernieuwbare energie halen. Ook voor Vlaanderen geldt deze doelstelling. Tegen 2010 wil Europa in de EU-15 voor 22% elektriciteit opwekken uit hernieuwbare energiebronnen. In 2005 bedroeg het totale aandeel groene stroom in de EU-15 naar schatting 14,5%, in de EU-27 bedroeg het 14,0%. Het Vlaams gewest en België kennen een aantal kenmerken op geografisch en klimatologisch vlak die een beperkt potentieel op het vlak van hernieuwbare energiebronnen als resultaat hebben.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
36
Figuur 11: Aandeel groene stroom (uit hernieuwbare energiebronnen) t.o.v. de totale elektriciteitsconsumptie in de Europese Unie, in %, streefnorm 2010, realisatie 2005 90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
Vlaander en
België
Luxembu rg
VK
Ierland
EU27
Italië
EU15
Spanje
Portugal
Finland
doelstelling 2010
6,0
6,0
5,7
10,0
13,2
Nederlan Griekenl Duitslan Frankrijk d and d 9,0
20,1
12,5
21,0
21,0
25,0
22,0
29,4
39,0
31,5
Denemar Oostenrij Zweden ken k 29,0
60,0
78,1
2005
1,7
2,8
3,2
4,3
6,8
7,5
10,0
10,5
11,3
14,0
14,1
14,5
15,0
16,0
26,9
28,2
54,3
57,4
Bron: VITO, VEA, VREG, Eurostat
Voor België bedroeg het aandeel hernieuwbare energie in 2005 2,8%. In het Vlaamse Gewest kwam in 2005 1,7% van de elektriciteitsleveringen voort uit hernieuwbare energiebronnen, in 2007 was dit al 2,7%, waardoor de groenestroom productie sinds 2004 verdrievoudigd is. Sinds de invoering van de certificatenregeling in 2000 steeg de productie jaarlijks met bijna de helft. De 6%-doelstelling tegen 2010 lijkt dus haalbaar. Figuur 12: Aandeel groene stroom in de totale elektriciteitsconsumptie in het Vlaamse Gewest, in %, van 1994 tot 2007
3,0 2,7 2,5
2,4
2,0 1,7 % 1,5
1,1 1,0 0,8 0,6 0,5
0,4
0,1
0,1
0,1
0,1
1994
1995
1996
1997
0,2
0,3
1998
1999
0,3
0,0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007*
Bron: VITO, VEA, VREG
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
37
2.1.5 Duurzaam milieubeleid Oplopende broeikasgasconcentraties in de atmosfeer zijn verantwoordelijk voor de globale klimaatverandering. Bij de verdeling van de Belgische Kyotodoelstelling werd afgesproken dat Vlaanderen zijn jaarlijkse emissie van CO2, CH4, N2O en F-gassen (SF6, HFK’s en PFK’s) - samen de zogenaamde ”korf van broeikasgassen” - in de periode 2008-2012 met 5,2% moet terugdringen ten opzichte van 1990. De uitstoot van broeikasgassen dook in 2006 voor het eerst onder het niveau van het referentiejaar 1990. In 2006 was Vlaanderen ongeveer 3% verwijderd van zijn Kyotodoelstelling voor de periode 2008-2012; in 2003 was dat nog 9% (structuurindicator 12). Belangrijke bijdrages in de recente daling zijn ondermeer geleverd door het verhoogde gebruik van WKK-installaties, de toenemende stroomproductie uit hernieuwbare energiebronnen, de maatregelen genomen door de industrie, de zachtere klimatologische omstandigheden en het effect van energiebesparende investeringen in gebouwen. De industrie en de transformatiesector samen staan in voor ruim de helft van de broeikasgasemissies. Transport en de huishoudens zijn ook belangrijke bronnen. Ondanks de toegenomen energie-efficiëntie van de meeste transportmodi is bij transport de uitstoot in absolute termen sterk toegenomen in de periode 1990-2006. Oorzaak daarvan zijn de groeiende transportstromen. De emissiereducties gerealiseerd in de industrie, de landbouw en de energiesector werden zo voor een deel tenietgedaan. Onder invloed van de gezinsverdunning en de sterk toegenomen economische activiteiten slaagden ook de huishoudens en de dienstensector er nog niet in hun emissies terug te dringen tot onder het niveau van 1990. Voor België is de doelstelling om gemiddeld over de periode 2008-2012 een afname met 7,5% te realiseren t.o.v. 1990. In 2005 zat België 2,1% onder het niveau van 1990. De EU15 verbond zich tot een vermindering van 8%. In 2005 lagen de broeikasgasemissies 2% onder het niveau van 1990. In de EU-27 lagen de broeikasgasemissies 7,9% onder het niveau van 1990. Figuur 13. Broeikasgasemissies in 2005 in relatie tot de doelstelling tegen 2008-2012 in de Europese Unie, index basisjaar=100 160
140
120
100
80
60
40
20
0
Duitslan d
VK
doelstelling 2008-2012
79,0
87,5
2005
81,3
84,3
EU27
92,1
Denema Zweden rken
Finland
België
EU15
Frankrijk
Vlaams Gewest
Italië
79,0
104,0
100,0
92,5
92,0
100,0
Nederla Luxemb nd urg 94,0
72,0
94,8
93,5
Oostenrij Ierland k 87,0
113,0
Griekenl Portugal and 125,0
127,0
115,0
92,2
92,6
97,4
97,9
98,0
98,1
98,9
100,4
102,3
112,1
118,1
125,4
125,4
140,4
152,3
Spanje
Bron: VMM Emissie Inventaris Lucht en Energiebalans VITO (rapportering EC 15/03/2008), Eurostat
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
38
2.1.6 Duurzaam mobiliteitsbeleid Het Vlaamse Gewest wordt gekenmerkt door een bijzonder dichte transportinfrastructuur. Hierdoor beschikt Vlaanderen als historisch en geografisch kerngebied van de Europese Unie over goede transportverbindingen met het buitenland. Heel wat transport op deze lijninfrastructuur wordt gekenmerkt door internationale relaties. Dit blijkt het duidelijkst met betrekking tot het goederenvervoer. Slechts 44,6% van de afgelegde tonkilometer over de weg, het spoor, te water is zuiver binnenlands. De rest is afvoer naar het buitenland (1/5), aanvoer vanuit het buitenland (1/5) of doorvoer (1/7). Reden hiervoor is de aanwezigheid van belangrijke zee- en luchthavens gecombineerd met de centrale ligging in Europa. Zonder een goede integratie in het Europese transportnetwerk is dit grote aandeel internationaal verkeer onmogelijk. Tabel 11: Bestemmingsrelatie in 2006, aandeel in totaal goederenverkeer, Belgische cijfers, in %
Binnenlands vervoer Aanvoer Afvoer Doorvoer Totaal
Wegvervoer ton tonkm 58,0 49,3
Spoorvervoer ton tonkm 40,0 27,7
Binnenvaart ton tonkm 22,6 35,3
15,7 17,9 8,4 100,0
22,9 32,9 4,2 100,0
44,8 29,5 3,1 100,0
15,8 18,0 16,8 100,0
27,5 39,7 5,1 100,0
38,6 18,5 7,5 100,0
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, NMBS, bewerking Studiedienst van de Vlaamse Regering
81,1% van de personenkilometers werd in 2006 door personenwagens afgelegd. Dat is het laagste percentage sinds het begin van de opvolging van deze indicator in 1995. Sinds 1999 daalde het aandeel van de wagen continu, in het totaal met 3,4 procentpunt. Het relatieve aandeel van het treinvervoer steeg licht in 2006 in vergelijking tot het jaar ervoor, en groeide sinds 1998 met 1,7 procentpunt. De bussen-autocars deden het in 2006 eveneens goed en konden sinds het dieptepunt in 2000 2,1% marktaandeel bijwinnen. Tabel 12: Verdeling van personenvervoer volgens drie belangrijkste modi in 2006, internationale vergelijking, in %
EU27 België Duitsland Frankrijk Nederland Verenigd Koninkrijk Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Personenwagens 83,5 79,9 85,7 85,4 84,7 87,6 81,1 79,8 66,3
Treinen 7,0 7,0 7,8 9,3 8,4 6,0 7,4 5,2 17,8
Bussen 9,5 13,1 6,5 5,3 6,9 6,4 11,5 15,0 15,9
Bron: EC DG TREN, FOD MV, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, NMBS (België en gewesten), bewerking Studiedienst van de Vlaamse Regering
Het aandeel van personenwagens ligt 2,4 procentpunt onder het gemiddelde van de EU-27 en zelfs 3,3 procentpunt onder het gemiddelde van de EU-15. Voor de trein zit Vlaanderen iets boven het Europese gemiddelde. Het marktaandeel van het busvervoer is echter 2,8 procentpunt hoger dan de EU15 en 2,0 procentpunt hoger dan de EU27. De groei van het marktaandeel voor collectief vervoer vinden we niet terug in de Europese Unie in haar
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
39
geheel. De overheidsmaatregelen in ons land om het openbaar vervoer te stimuleren, werpen dus hun vruchten af. Figuur 14: Aantal reizigersritten van maatschappijen voor openbaar vervoer in België, 1996-2007, in miljoen 500 450 400 350 300 250 200 150 100 50 0
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
De Lijn
215
213
216
223
240
265
318
362
413
449
463
483
TEC
156
156
153
159
144
161
169
179
186
192
212
MIVB
162
162
161
159
170
183
204
220
239
255
269
277
NMBS
142
143
146
147
153
160
165
168
179
187
198
207
Bron: VVM De Lijn, TEC, MIVB, NMBS
In 2007 realiseerde De Lijn 483,2 miljoen reizigersritten, dit is een groei van 4% t.o.v. vorig jaar. Vooral in Vlaanderen kent het busvervoer een stijgend succes. De indicator voor het goederenvervoer, uitgedrukt in tonkilometer, werd berekend volgens de Lissabon-definitie. Het globale binnenlandse vrachtvervoer stijgt maar niet in dezelfde mate als het BBP toeneemt. Deze indicator vertoont in Vlaanderen een dalende trend, terwijl die in Europa stijgt (structuurindicator 14). We moeten hier echter opletten wat we meten. Het wegvervoer heeft betrekking op vervoer met vrachtwagens geregistreerd in het betreffende land, ongeacht het land waar de tonkilometers gepresteerd worden. Bij binnenvaart en spoorvervoer is het net omgekeerd: het gaat over alle vervoer binnen een land, ongeacht het land van registratie van het binnenschip of de spoormaatschappij. De cijfers voor het Vlaamse wegvervoer zijn een raming: de tonkilometers afgelegd door Belgische vrachtwagens worden aan elk gewest toegekend pro rata hun aandeel in het aantal vrachtwagens en vrachtwagentrekkers in het Belgische voertuigenpark. Voor het goederenvervoer beschikken we over Vlaamse cijfers sinds 1995. Het aandeel van de vrachtwagens bedroeg in 2006 75,5%. Dit is een daling met 5,4 procentpunt sinds 2001. De trein was in 2006 goed voor 11,6% van alle afgelegde tonkilometers. Sinds 2001 is dit een groei met 3,2 procentpunt. Het hoge aandeel van eind de jaren negentig wordt opnieuw behaald. In absolute cijfers bleef het goederenvervoer per trein gedurende de laatste tien jaar ongeveer constant, al is er de laatste twee jaar toch een duidelijke stijging tot 4,1 miljard tonkilometer. Een sterke groeier is de binnenvaart: in 2006 werden zowel in absolute als in relatieve cijfers de records van de voorbije jaren geëvenaard.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
40
In Europese context doet Vlaanderen het qua modale verdeling voor het goederenvervoer niet slecht. Het aandeel van het vrachtvervoer via de weg ligt onder het gemiddelde van de EU15, en duikt verder onder het gemiddelde van de EU27. Een opvallend verschil is te vinden bij de binnenvaart: het Vlaamse aandeel van de binnenvaart bedraagt 12,9% en ligt hiermee 6,4 procentpunt boven het EU15-gemiddelde en 7,3 procentpunt boven dat van de EU27. Vele lidstaten zijn door hun reliëf echter minder of niet geschikt voor binnenvaart. Het vlakkere en waterrijke Nederland haalt met 32% een opmerkelijk hoger percentage. Qua vrachtvervoer per spoor blijven we echter ruim onder de Europese gemiddeldes. Tabel 13: Verdeling van goederenvervoer volgens drie belangrijkste modi in 2006, in %
EU27 België Duitsland Frankrijk Nederland Verenigd Koninkrijk Vlaams Gewest
Weg 76,7 71,0 65,9 80,9 63,6 88,1 75,5
Spoor 17,7 14,2 21,4 15,7 4,1 11,8 11,6
Binnenvaart 5,6 14,8 12,8 3,4 32,3 0,1 12,9
Bron: EC DG TREN, PBV, NMBS, raming Studiedienst van de Vlaamse Regering (wegvervoer VG)
De evoluties in het goederenvervoer volgen de Europese trends niet. In Vlaanderen daalde het aandeel van het wegvervoer (vooral sinds 2001) en steeg het aandeel van de binnenvaart. In de EU-15 en EU-27 is de tendens omgekeerd. Het spoorvervoer verloor een deel van zijn Europees aandeel. Binnen Vlaanderen nam het aandeel van het spoor dan weer toe, waarmee een einde komt aan de dalende tendens die eind jaren ’90 werd ingezet. Volgens de Lissabondefinitie wordt enkel rekening gehouden met de tonkilometer verreden door Vlaamse vrachtwagens (in Vlaanderen en het buitenland). Tonkilometers gepresteerd door buitenlandse vrachtwagens op Vlaamse wegen worden genegeerd, terwijl hier net een stijgende tendens valt waar te nemen. Hieronder staat de “alternatieve” modale verdeling, waarbij voor zowel vrachtwagens, binnenvaart en spoorwegen wordt gekeken naar het aantal gepresteerde tonkilometer in Vlaanderen, ongeacht het land van registratie van het voertuig. De modale verschuiving, waarvan hierboven nog sprake was, is verdwenen. Tabel 14: Verdeling goederenvervoer in het Vlaamse Gewest, ongeacht land van registratie, van 1995 tot 2006, in %
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
vrachtwagen 77,9% 75,0% 76,3% 76,0% 77,2% 77,2% 78,6% 77,7% 77,4% 78,5% 78,0% 78,2%
spoor 11,7% 13,2% 12,5% 12,8% 11,4% 10,7% 9,4% 9,7% 9,8% 9,2% 10,2% 10,3%
binnenvaart miljard tonkilometer 10,5% 27,73 11,8% 26,06 11,2% 27,92 11,2% 29,07 11,3% 30,85 12,0% 33,71 12,0% 35,19 12,6% 34,87 12,7% 35,36 12,3% 38,23 11,8% 38,74 11,5% 39,46
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, NMBS, PBV
Het toenemende verkeer op de (autosnel-)wegen veroorzaakt ook een groot aantal verliesuren (snelheden onder de 95 km per uur) op de autosnelwegen. In 2007 stonden de automobilisten 5,4 miljoen uren in de file op de Vlaamse hoofdwegen. In dat jaar waren
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
41
5,3% van de gereden uren verliesuren/file. De grootste problemen spelen zich af rond Brussel en Antwerpen, de twee belangrijkste economische knooppunten. Op die plaatsen doen zich dan ook dikwijls structurele files voor. In het Brusselse zijn maar liefst 9,6% van de rijuren als verliesuren te beschouwen, in Antwerpen 4,8%39. Verkeersveiligheid is belangrijk in het mobiliteitsbeleid. Per 100.000 inwoners vielen in 2006 in Vlaanderen 8,9 verkeersdoden, een goede verbetering ten opzichte van het jaar voordien (9,4 verkeersdoden). Vergeleken met 1990 betekent dit ruim een halvering van het aantal verkeersdoden per 100.000 inwoners. Toch deed Vlaanderen het in 2006 iets slechter dan het gemiddelde van de EU27 (8,7 verkeersdoden per 100.000 inwoners). Figuur 15: Verkeersdoden per 100.000 inwoners in 2006, internationale vergelijking 16 14,7 14
12 10,1 10
8,9
8,7 7,7
8 6,2
5,4
6 4,5 4 2,5 2 0 België
Brussels H. Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Duitsland
EU27
Frankrijk
Nederland
Verenigd Koninkrijk
Bron: CARE (Eurostat), FOD Economie - Algemene Directie Statistiek (België en gewesten), bewerking Studiedienst van de Vlaamse Regering
Lijninfrastructuur is niet alles, belangrijk is ook de toegangsinfrastructuur, via de zogenaamde poorten. Ook op dat vlak is het Vlaamse Gewest goed voorzien, met vier zeehavens en vier luchthavens. De vier Vlaamse zeehavens zijn Antwerpen, Gent, Zeebrugge en Oostende. Deze zijn vooral belangrijk voor het goederentransport. Internationaal worden de Vlaamse zeehavens qua goederentransport geschetst binnen de Le Havre-Hamburg range. Deze range omvat de belangrijkste zeehavens tussen deze twee steden: Antwerpen, Gent, Zeebrugge, Oostende, Rotterdam, Amsterdam, Hamburg, Bremen, Duinkerke en Le Havre. In 2007 realiseerden deze havens een overslag van 1.075,7 miljoen ton, een groei met 6,3% tegenover het jaar voordien. In de Vlaamse havens was de toename met 8,1% iets hoger, en werd een nieuw historisch record van 258,1 miljoen verscheepte ton opgetekend. Zeebrugge en vooral Antwerpen groeiden sterk. In Oostende en Gent was de groei iets gematigder. Het gezamenlijke aandeel van de Vlaamse havens steeg licht tot 24,0%. In het begin van de jaren tachtig bedroeg het aandeel van de Vlaamse havens slechts 18,9%. Naast de Vlaamse havens konden sinds 1980 alleen de Duitse havens hun marktaandeel versterken. De Vlaamse havens zijn ook een belangrijke economische speler die in 2006 goed was voor een directe toegevoegde waarde van 14,0 miljard euro, 108.379 directe banen en 3,3 miljard 39
Een vergelijking in de tijd is moeilijk omdat er een wijziging is opgetreden in de meetmethode en omdat de werken rond de ring van Antwerpen enkele jaren onvolledige tellingen veroorzaakten.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
42
euro directe investeringen. Daarnaast staan de Vlaamse havens ook nog voor een indirecte toegevoegde waarde van 13,6 miljard euro en een indirecte werkgelegenheid van 155.241 voltijdse equivalenten. Figuur 16: Trafiek havens Hamburg Le Havre Range, 1980-2007, x 1.000 ton 500.000 472.164 450.000
400.000
350.000
300.000 258.055 250.000 209.593 200.000
150.000 135.927 100.000
50.000
Vlaamse zeehavens
Nederlandse zeehavens
Duitse zeehavens
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
1990
1989
1988
1987
1986
1985
1984
1983
1982
1981
1980
0
Franse zeehavens
Bron: Vlaamse Havencommissie
De luchtvaart kende in 2001 en 2002 moeilijke tijden. De economische crisis, de aanslagen van 11 september 2001, de SARS-epidemie… lieten hun sporen na. Sinds 2003 groeit het aantal passagiers opnieuw. In 2006 bekleedde Brussels National de 19de plaats tussen de Europese luchthavens. De absolute koplopers zijn London Heathrow (67,7 miljoen), Paris Charles de Gaulle (56,4 miljoen) en Frankfurt Rhein-Main (53,1 miljoen). Als passagiersluchthaven is Zaventem vooral intra-Europees gericht. In 2007 groeide het passagiersaantal voor het vijfde jaar op rij, met 6,8% tot ruim 17,8 miljoen reizigers. Toch ligt het passagiersaantal nog altijd een vijfde onder het cijfer van het recordjaar 2000 (21,6 miljoen). Als vrachtluchthaven staat Zaventem hoger genoteerd. In 2006 bekleedde Zaventem de vijfde positie onder de Europese luchthavens voor vrachtvervoer, na de vier afgescheiden koplopers Frankfurt Rhein/Main, Schiphol (Amsterdam) en London Heathrow en Paris Ch. de Gaulle. In 2007 werd in Zaventem een goederentrafiekgroei gerealiseerd van 8,9%, goed voor een nieuw record van 783.727 ton. Europa blijft het belangrijkste eind- of vertrekpunt, gevolgd door Afrika, Noord-Amerika, het Midden-Oosten en het Verre Oosten.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
43
Figuur 17: Passagiers in de belangrijkste Europese luchthavens in 2000 en 2006, in miljoen 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Lo nden Heathr ow
Ro me P arijs Frankfu A mster B arcelo M adrid Lo nden M unch Fiumici Ch. de rt Rhein- dam na B arajas Gatwick en no Gaulle M ain Schiph
P arijs Orly
M ilaan P alma Lo nden M anch M alpen de Stanste ester sa M allo rc d
Dublin
Ko penh Sto ckh agen o lm Wenen Kastrup A rlanda
Zavent Dussel em do rf
2000
64
48
49
39
33
32
23
26
19
25
12
18
21
19
14
18
18
6
22
16
2006
68
56
53
46
45
34
31
30
30
26
24
23
22
22
21
21
18
17
17
17
Bron: EC DG TREN, BIAC (Zaventem) Figuur 18: Luchtvrachtvervoer in de Europese luchthavens in 2000 en 2006, in 1.000 ton 2.500
2.000
1.500
1.000
500
0
Frankfu A mster Lo ndo n P aris- B russel Ko ln : rt / dam / Heathr Charles s B o nn M ain Schiph ow De Natio na
Luxemb o urg
2000
1.703
1.223
1.307
1.067
687
438
501
2006
2.118
1.567
1.343
1.340
720
691
634
Københ M ilano avns / / Kastrup M alpen 419
Liege
Ro ma / B ergam Helsinki Wien M adrid No tting Lo ndan M anch M unch Lo ndo n Fiumici o / Orio Schwec / ham Stanste etsre en Gatwick no A l Serio Vantaa hat B arajas East d
296
270
305
179
168
148
319
66
117
153
99
96
418
407
344
298
241
238
220
202
150
140
139
124
Bron: EC DG TREN, luchthavenautoriteiten (Belgische luchthavens)
De luchthaven van Zaventem is belangrijk voor de werkgelegenheid. In 2006 was de luchthaven goed voor 20.222 banen via directe tewerkstelling en 24.814 via indirecte tewerkstelling. Daarnaast zijn er ook nog 11.921 afgeleide jobs en 14.700 arbeidsplaatsen door een katalytisch tewerkstellingseffect. In totaal creëert de luchthaven dus werkgelegenheid voor 71.657 personen. Het belang van de regionale luchthaven van Oostende ligt vooral in het vrachtvervoer en chartervluchten voor passagiers. De trafiek schommelt over de jaren heen. 2007 was opnieuw een succesjaar: het aantal passagiers steeg met 23% t.o.v. vorig jaar. De
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
44
luchtvracht ging ruim 10% vooruit. Deurne profileert zich als binnen-Europese regionale zakenluchthaven. In 2007 steeg het aantal passagiers met 18%. Het vrachtvervoer blijft er beperkt.
2.2
Uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid
2.2.1 Aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt Het wordt steeds belangrijker om met voldoende kwalificaties naar de arbeidsmarkt te kunnen gaan. In Europees perspectief kent de Vlaamse arbeidsmarkt een instroom van goed opgeleide jongeren: anno 2007 beschikt 86,9% van de Vlaamse 20-24-jarigen over een diploma van minstens secundair onderwijs, tegenover slechts 78,1% gemiddeld in de EU-27 (structuurindicator 6). De Europese Lissabon-doelstelling van 85% is dan ook bereikt. Anderzijds wordt Vlaanderen nog steeds geconfronteerd met een ongekwalificeerde uitstroom (vroegtijdige schoolverlaters) uit het onderwijs, in het bijzonder bij de jongens (10,9%), in veel mindere mate bij de meisjes (7,6%). In 2007 is de globale ongekwalificeerde uitstroom licht gedaald tot 9,3%. Dankzij de leerplicht tot 18 jaar ligt de ongekwalificeerde uitstroom in Vlaanderen structureel beneden het Europese gemiddelde van 14,8%. Bovendien hebben we de Europese doelstelling (10%) gehaald. Het Vlaamse Gewest presteert minder goed wat de deelname aan levenslang leren betreft. In 2007 is de opleidingsdeelname verder licht gedaald van 8,3% in 2006 tot 7,9% in 2007. Vlaanderen presteert hierdoor opnieuw beneden het Europees gemiddelde (9,7%), en is verder verwijderd van de Europese benchmark van 12,5% tegen 2010. Er zijn tevens een aantal groepen, zoals kortgeschoolden en ouderen, die opvallend minder deelnemen aan permanente vorming. Tabel 15: Opleiding en vorming, internationale vergelijking, jaarcijfers, 2005-2007, in % Europese Vlaams Gewest EU-27 doelstelling 2010 2005 2006 2007 2005 2006 2007 Opleidingsniveau van de jongeren aandeel 20-24-jarigen 85 85,1 86,5 86,9 77,5 77,9 78,1 dat minimaal een diploma hoger secundair onderwijs heeft behaald Ongekwalificeerde uitstroom (vroegtijdige schoolverlaters)* aandeel 18-24-jarigen 10 10,7 10,0 9,3 15,5 15,2 14,8 die geen diploma hoger secundair onderwijs hebben behaald en die geen onderwijs of opleiding meer volgen Deelname aan levenslang leren** aandeel 25-64-jarigen 12,5 9,1 8,3 7,9 9,7 9,6 9,7 dat deelneemt aan opleiding of vorming Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS, bewerking Steunpunt WSE * in de Vlaamse invulling van de indicator “ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs” worden studenten in de schoolvakantie, respondenten die men sinds EAK 2005 onderscheidt, niet meegeteld als ongekwalificeerde uitstroom. Daardoor, en doordat met jaargemiddelden gewerkt wordt, zijn de scores voor Vlaanderen en België niet vergelijkbaar met de Europese score (EU-27), die gebruik maken van tweede kwartaal cijfers en niet uitzuivert voor schoolvakanties. Als gevolg van de gehanteerde methodologie bedraagt de ongekwalificeerde uitstroom in 2007 9,3% ten opzichte van
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
45
9,9% volgens de definitie die Eurostat hanteert. In beide gevallen realiseert Vlaanderen de Europese doelstelling, al is het verschil met de Europese score kleiner in het laatste scenario. **vanaf 2006 wordt een nieuwe methodologie gebruikt
2.2.2 Spanning op de arbeidsmarkt Het totale aantal ontvangen vacatures bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) gaat sinds 2003 in stijgende lijn. In 2007 ontving de VDAB 281.661 werkaanbiedingen uit het normaal economisch circuit (NEC) zonder de interimopdrachten. Dat zijn er 51.705 of 22,5% meer dan een jaar eerder. De verdere groei is een gevolg van de goede conjunctuur en de samenwerking tussen de VDAB en intermediairen die hun werkaanbiedingen ook aan de VDAB melden. De spanning op de Vlaamse arbeidsmarkt is anno 2007 verder toegenomen. Dit kan afgeleid worden uit de verdere daling van de spanningsindicator tot 3,2 niet-werkende werkzoekenden per vacature in 2007. Hierdoor wordt het voor de werkgevers steeds moeilijker om bepaalde werkaanbiedingen in te vullen. De lijst met de zogenaamde knelpuntberoepen of kansenberoepen, waar de invulling van vacatures moeilijker verloopt, bevat een aantal blijvers zoals technische beroepen, ingenieurs en medische beroepen. Voor deze beroepen is er een structureel probleem in de afstemming tussen vraag en aanbod op de Vlaamse arbeidsmarkt. Tabel 16: Vraag naar arbeid in het Vlaamse Gewest, 1999-2007, jaargemiddelde 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 130.244 142.195 124.697 118.651 122.447 148.492 176.331 Aantal ontvangen vacatures (NEC zonder interim) Spannings6,2 4,6 4,9 6,4 7,3 6,8 6,1 Indicator Bron: VDAB
2006
2007
229.956
281.661
4,4
3,2
2.2.3 Evenredige deelname van kansengroepen op de arbeidsmarkt Het aantal werkenden en de werkzaamheidsgraad stegen lichtjes tot 66,1% in 2007. Hiermee zit het Vlaamse Gewest boven het EU27-gemiddelde van 65,4% (structuurindicator 3). Volgens de HERMREG projecties zou Vlaanderen de Lissabonnorm van 70% halen tegen 2014, bij ongewijzigd beleid. De Vlaamse ILO-werkloosheidsgraad is relatief laag (4,4% in 2007) in internationale context (EU-27: 7,2%). Ook het aandeel langdurig werklozen ligt in het Vlaamse Gewest (2,1%) lager dan het Europees gemiddelde (3,7%) (structuurindicator 10). De verschillen tussen de provincies in Vlaanderen (structuurindicator 11) zijn klein vergeleken met de verschillen tussen de gewesten in ons land. Zo ligt de arbeidsdeelname van de totale bevolking 15-64 jaar zowat 9 procentpunten hoger in het Vlaamse Gewest (66,1%) dan in het Waalse Gewest (57%) en meer dan 11 procentpunten hoger dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (54,8%). In vergelijking met 1999 is de kloof met beide gewesten toegenomen, voor het Waalse Gewest zelfs tot het hoogste niveau in jaren in 2007. Ook op het vlak van de (ILO-)werkloosheidsgraad zijn de regionale verschillen groot. De situatie in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest met een werkloosheidsgraad van meer dan 17% is het meest zorgwekkend, maar ook het Waalse Gewest (10,5%) bereikt in 2007 een niveau meer dan dubbel zo hoog als het Vlaamse (4,4%). Net zoals de arbeidsdeelname,
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
46
groeit de kloof met het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest inzake werkloosheid tot bijna 13 procentpunten. De kloof met de werkloosheidsgraad in het Waals Gewest stagneert rond 6 procentpunten. Tabel 17: Evolutie van de regionale verschillen (1999-2007)
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Regionale verschillen in de werkzaamheidsgraad Kloof werkzaamheidsgraad Waals Gewest Kloof werkzaamheidsgraad Brussels Hoofdstedelijk Gewest Regionale verschillen in de werkloosheidsgraad Kloof werkloosheidsgraad Waals Gewest Kloof werkloosheidsgraad Brussels Hoofdstedelijk Gewest
7,9
7,8
8,0
8,6
7,5
9,2
8,7
9,0
9,4
9,0
9,7 10,2 10,1 11,6 11,4
7,4
6,1
5,9
5,7
5,2
10,7
9,8
9,0
9,8 10,1 10,5 11,0 12,7 12,8
6,7
8,8
6,4
8,9
6,8
9,2
6,2
Bron: FOD Economie – ADSEI – EAK (Bewerking: Steunpunt WSE/Departement WSE)
Figuur 19: Regionale verschillen in arbeidsdeelname
Evolutie van de regionale verschillen in arbeidsdeelname (1999-2007) 12 11
11,4
ppt
10 9
9,2 8 7 6 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Kloof w erkzaamheidsgraad Vlaams-Brussels Gew est Kloof w erkzaamheidsgraad Vlaams-Waals Gew est
Bron: FOD Economie – ADSEI – EAK (Bewerking: Steunpunt WSE/Departement WSE)
Er is blijvende aandacht vereist voor een aantal kansengroepen op de Vlaamse arbeidmarkt. Bij vrouwen neemt de werkzaamheidsgraad toe tot 59,8% (2007), waardoor de genderkloof verder verkleint tot 12,5 procentpunten. In Europees perspectief scoort de vrouwelijke arbeidsdeelname in het Vlaamse Gewest niet slecht en komt de 60%-doelstelling tegen 2010 zeer dichtbij. Op vlak van ILO-werkloosheid doen de Vlaamse vrouwen (5,1%) het in 2007 nog steeds minder goed dan de mannen (3,8%).
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
47
De arbeidsdeelname bij de Vlaamse jongeren (15-24 jaar) blijft in 2007 beperkt tot minder dan 1 op 3 en ligt daarmee lager dan het EU27-gemiddelde (37,2%), maar dit heeft te maken met het feit dat haast 60% van hen nog studeert. Als er geen rekening gehouden wordt met deze studenten, dan is ruim 4 op de 5 van de niet-studerende jongeren in Vlaanderen aan het werk. Ondanks de groei in arbeidsdeelname van de 55-plussers zijn de Vlaamse oudere werkenden met 34 op 100 beneden het Europese gemiddelde van 44,7% in 2007 (structuurindicator 4). De 50%-benchmark tegen 2010 lijkt nog ver af. Ouderen die niet werken zitten meer in de inactiviteit dan in de werkloosheid. De ILO-werkloosheidsgraad van de 55-64-jarigen lag in 2007 met 3,5% onder die van de totale bevolking op beroepsactieve leeftijd (4,4%) in het Vlaamse Gewest. De kloof in arbeidsdeelname tussen laag- en hooggeschoolden bedraagt nog steeds 32,9 procentpunten in 2007 en evolueert nauwelijks. Naast de ondervertegenwoordiging in de werkzaamheid hebben de laaggeschoolden ook een hoger risico op werkloosheid, al ligt in EU27 opzicht de werkloosheidsgraad bij de laaggeschoolden eerder aan de lage kant. De werkzaamheidsgraad van personen met de niet-EU27 nationaliteit neemt licht toe: van 40,6% in 2006 tot 42% in 2007. Er blijft echter een aanzienlijke kloof (25 procentpunten) gapen met de werkzaamheidsgraad van mensen met de Belgische nationaliteit. Ook in 2007 verkleint de kloof weinig. De zwakke positie van de allochtonen komt ook tot uiting in een ILO-werkloosheidsgraad van 21,4% (tegen 4% bij Vlamingen met de Belgische nationaliteit). In het tweede kwartaal van 2007 bedroeg de werkzaamheidsgraad van personen met een handicap in Vlaanderen 42,2%, wat toch een stuk lager is dan de gemiddelde arbeidsdeelname (65,6%) van de totale bevolking op arbeidsleeftijd. Personen met een handicap kennen een hogere ILO-werkloosheidsgraad (4,7%) dan het Vlaamse gemiddelde (3%) en zitten ook meer in de inactiviteit. Tabel 18: Werkzaamheidsgraad, naar kansengroepen en internationaal vergeleken, 2001-2007, jaargemiddelde, in % EuroVlaams Gewest België* EU27* pese doelstelling 2010 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2007 2007 Totale bevolking 70 63,4 63,5 62,9 64,3 64,9 65,0 66,1 62,0 65,4 (15-64 jaar) Vrouwen 60 54,5 55,2 55,0 56,7 57,8 58,3 59,8 55,3 58,3 Jongeren 34,5 34,4 32,6 32,8 31,8 32,0 31,5 27,5 37,2 (15-24 jaar) Laaggeschoolde 51,8 52,1 52,0 52,4 52,3 52,2 54,2 49,8 57,2 n (25-64 jaar) Ouderen 50 24,5 25,6 26,5 29,5 30,7 31,4 34,2 34,4 44,7 (55-64 jaar) Allochtonen** 34,0 37,5 35,5 38,5 40,6 40,6 42,0 38,2 58,4 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE) * Cijfer 2007: website Eurostat 9/5/2008 ** Niet-EU15 nationaliteit in 2001-2004, niet-EU25 nationaliteit in 2005-2006 en niet-EU27 nationaliteit in 2007
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
48
Tabel 19: ILO-werkloosheidsgraad, naar kansengroepen en internationaal vergeleken, 2001-2007, jaargemiddelde, in %
Totale bevolking (15-64 jaar) Vrouwen Jongeren (15-24 jaar) Laaggeschoolden (25-64 jaar) Ouderen (55-64 jaar) Allochtonen**
2001 4,0
2002 4,9
Vlaams Gewest 2003 2004 2005 5,7 5,4 5,5
2006 5,0
2007 4,4
België* 2007 7,5
EU27* 2007 7,2
4,5 10,0
5,7 11,6
6,3 15,5
6,6 13,6
6,3 14,2
5,8 12,5
5,1 11,7
8,5 18,8
7,9 15,5
5,0
6,2
7,4
7,0
7,9
7,5
6,3
11,3
9,2
-
3,8
-
3,5
3,8
4,6
3,5
4,2
5,5
21,5
25,3
27,3
25,4
25,2
25,2
21,4
29,5
14,4
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE) * Cijfer 2007: website Eurostat 9/5/2008. ** Niet-EU15 nationaliteit in 2001-2004, niet-EU25 nationaliteit in 2005-2006 en niet-EU27 nationaliteit in 2007.
2.2.4 Een meer dynamische arbeidsmarkt De Vlaamse en Europese arbeidsmarkt is al sinds de jaren negentig een stuk dynamischer geworden en deze evolutie zet zich nog steeds door. Het aandeel deeltijds werkenden is in het Vlaamse Gewest is gestegen van 18,2% in 2001 naar 22,6% in 2007. Deeltijdarbeid is overigens nog steeds in hoge mate een vrouwelijk fenomeen. Bijna drie op vijf vrouwen die deeltijds werken geven aan dit te doen omwille van de combinatie arbeid-gezin/privé. Het aandeel deeltijdse arbeid ligt in Vlaanderen ook opmerkelijk hoger dan het Europese gemiddelde (17,6% in 2007). Het aandeel tijdelijk loontrekkende werkenden is in het Vlaamse Gewest de voorbije jaren min of meer gestabiliseerd en komt in 2007 op 7,5%. Dit is een stuk lager dan het EU27gemiddelde van 14,5%. Meer dan elders in de Europese Unie blijkt het contract voor onbepaalde duur de norm te zijn in Vlaanderen. Tijdelijke arbeid is net als deeltijdarbeid een overwegend vrouwelijke aangelegenheid, maar minder uitgesproken. In 2007 werkte bijna een tiende van de loontrekkende vrouwen in tijdelijk dienstverband, tegenover 5,6% van de mannen. Ook bij de 15-24-jarigen komen tijdelijke arbeidsovereenkomsten relatief meer voor. Tijdelijk werk doet voor deze leeftijdcategorie vaak dienst als intredekanaal. Tot slot is er ook nog de arbeid volgens een afwijkend uurrooster. Opvallend is dat vrouwen meer op zaterdag en zondag werken dan mannen. Nachtwerk, avondwerk en ploegenarbeid kent dan weer meer succes bij de mannen. In Europees perspectief is de ploegenarbeid in Vlaanderen relatief beperkt: nog geen 10% van de Vlaamse loontrekkenden werkt in ploegverband tegenover 17,3% in de EU27. Ook in de overige atypische arbeidsvormen zijn de Vlamingen minder tewerkgesteld dan gemiddeld genomen in de Europese Unie in 2006.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
49
Figuur 20: Aandeel loontrekkenden met een tijdelijk contract of afwijkend uurrooster in 2007, internationale vergelijking, jaargemiddelde, in % 25 22,9
20
18,7 17,3
14,3
13,6
15 12,5
11,5 9,0 10 8,2
7,4
7,5
4,5
5
0 tijdelijke arbeid
nachtarbeid
avondwerk Vlaams Gewest
zaterdagwerk
zondagwerk
ploegenarbeid
EU27
Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)
2.2.5 Vlotte combinatie van arbeid en gezin Indien men meer mensen aan het werk wil hebben en houden moet er ook oog zijn voor de kwaliteit van arbeid, de werkbaarheid van de jobs. Een werkbare combinatie van werk en gezinsleven is hierbij een belangrijk aandachtspunt en kan bijdragen tot de verhoging van de werkzaamheidsgraad. In vergelijking met 2004 (nulmeting) is de werkbaarheid bij de werknemers in 2007 gestegen van 52,3% naar 54,1%. Dit komt er op neer dat ruim de helft van alle loontrekkenden in Vlaanderen hun baan als kwaliteitsvol ervaren en geen werkbaarheidsknelpunten signaleren. Deze werknemers zijn niet psychisch vermoeid door hun werk, ze zijn gemotiveerd in hun werk, ze hebben voldoende leermogelijkheden in hun werk en hun werk - privé balans is in evenwicht. De werk-privé balans wordt door 10,8% van de Vlaamse werknemers in 2007 wel als problematisch ervaren. Dat is een lichte vermindering tegenover 2004 (11,8%). Er is geen opvallend verschil naar geslacht; wel naar leeftijd. Werknemers tussen 30 en 50 jaar hebben het meer dan anderen moeilijk om werk en privé te combineren. In 2007 werd ook voor het eerst gepeild naar de werkbaarheid bij zelfstandige ondernemers. Meer dan de helft (52,3%) heeft wel een probleem met de werkomstandigheden. Zo meldt meer dan één op drie zelfstandige ondernemers problemen met de combinatie werk/privé. Er is hierbij weinig onderscheid tussen mannen en vrouwen. De 30-39-jarige ondernemers signaleren de meeste problemen om werk en privé op elkaar af te stemmen.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
50
Tabel 20: Aandeel Vlaamse werknemers en zelfstandige ondernemers in een niet-problematische versus problematische situatie voor de onderscheiden werkbaarheidsdimensies in 2004 en 2007, in %
Werknemers 2004 Niet Probleproblematisch matisch 71,1 28,9
Psychische vermoeidheid Welbevinden in het werk Leermogelijkheden Werk-privé balans
2007 Niet Probleproblematisch matisch 71,2 28,8
81,3
18,7
81,9
18,1
77,4 88,2
22,6 11,8
80,1 89,2
19,9 10,8
Zelfstandige ondernemers 2007 Niet Probleproblematisch matisch 63,3
36,7
91,8 94,4 65,5
8,2 5,6 34,5
Bron: Vlaamse Werkbaarheidsmonitor, SERV - STV Innovatie & Arbeid
De beschikbaarheid van voldoende en toegankelijke kinderopvang is een van de elementen die bijdraagt tot een soepelere combinatie werk-gezin en tevens van belang is voor het verhogen van de arbeidsdeelname van vrouwen en mannen. Met 34,5 plaatsen in de kinderopvang per 100 kinderen jonger dan 3 jaar voldoet het Vlaamse Gewest in 2007 aan de Europese doelstelling (tegen 2010) van 33 opvangplaatsen per 100 kinderen (jonger dan 3 jaar). Sinds 2000 is het aantal opvangplaatsen per 100 kinderen in stijgende lijn; wat niet alleen te maken heeft met het toenemende aantal plaatsen, maar ook met het afnemende aantal 0- tot 3-jarigen. Sinds 2003 is het aantal kinderen jonger dan 3 jaar opnieuw aan het klimmen. In 2006 gaf dit aanleiding tot een daling van het aantal plaatsen per 100 kinderen. In 2007 is dit door een stijging van het aanbod recht getrokken. Figuur 21: Aantal plaatsen in de kinderopvang per 100 kinderen (jonger dan 3 jaar) in het Vlaamse Gewest, 2000-2006
35 34,2
34,4
34,2
34,5
34
33 32,5 32 32,0 31,4 31
30 29,9 29
28
27 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Bron: Kind en Gezin
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
51
2.3
Financiële toestand
2.3.1 Financiële toestand op macro-niveau De Belgische overheden, als geheel genomen, zijn er vanaf 2000 in geslaagd het vorderingensaldo uit de rode cijfers te halen (met uitzondering van 2005 en 2007). Wel stellen we vast dat dit saldo na 2001 blijft schommelen rond een zeer bescheiden overschot. De verslechtering van de algemene conjunctuur is hier echter niet vreemd aan. De financiën van al onze buurlanden verslechterden na 2000 en bevonden zich in 2002 zonder uitzondering in het rood. Na 2003, is samen met een conjunctuurherstel een verbetering opgestreden in het overheidshuishouden. De beste leerling is Nederland dat weer overschotten boekt, gevolgd door Duitsland dat in 2007 nagenoeg in evenwicht is. De Vlaamse Gemeenschap laat al vanaf 1997 een licht positieve begroting zien (met uitzondering van het jaar 2002). Ook de andere regionale overheden boeken sinds 2004 geen verliezen meer. Figuur 22: Vorderingsaldo in %BBP in vergelijking met Maastrichtnorm, 1998-2007
4%
3%
2%
1%
0% 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
-1%
-2%
-3%
MAASTRICHT-NORM
-4%
-5% Vlaamse Gemeenschap
Waals Gewest
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Franse Gemeenschap
België
EU-27
Duitsland
Frankrijk
Nederland
Verenigd Koninkrijk
Bron: Eurostat, INR, Studiedienst van de Vlaamse Regering, IWEPS
Sedert 1993 is de gezamenlijke Belgische schuld afgenomen van 138% BBP tot 85% in 2007, hetgeen nog ver verwijderd is van de 60%-norm van Maastricht. Van onze buurlanden voldoen het Verenigd Koninkrijk en Nederland aan de norm. De overige buurlanden overschrijden die norm licht. Het gemiddelde voor de EU-27 bedraagt 59% BBP in 2007. De Vlaamse Gemeenschap zet de laagste schuld neer van alle regionale overheden in België. Deze bedraagt in 2007 minder dan 1% van het BBP van het Vlaamse Gewest.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
52
Figuur 23: Schuldsaldo in % BBP, 1998-2007 120%
110%
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
MAASTRICHT-NORM 30%
20%
10%
0% 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Vlaamse Gemeenschap
Waals Gewest
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Franse Gemeenschap
België
EU-27
Duitsland
Frankrijk
Nederland
Verenigd Koninkrijk
2007
Bron: Eurostat (staten) en Instituut voor de Nationale Rekeningen (Gewesten en Gemeenschappen)
2.3.2 Financiële toestand op micro-niveau Het risico op financiële armoede bij individuen (structuurindicator 9), na alle sociale transfers (pensioenen, werkloosheidsvergoedingen, ziekte- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, kinderbijslagen en sociale bijstandsuitkeringen), wordt berekend als het percentage personen dat moet rondkomen met een netto-inkomen onder de armoedegrens. Deze grens wordt bepaald op 60 procent van het beschikbare mediaaninkomen van de inwoners van een land. De armoedegrens lag in 2006 in België op 10.316 euro per jaar of 860 euro per maand. Omgerekend is dat voor een gezin met twee volwassenen en twee kinderen 1.805 euro per maand. Van alle inwoners van het Vlaamse Gewest beschikte 11,4% (of ca. 690.000 personen) over een inkomen onder deze grens. Vlaanderen scoort duidelijk beter dan het Waalse Gewest en België in zijn geheel. In vergelijking met de landen uit de Europese Unie bekleedt het Vlaamse Gewest de derde plaats. Enkel in Tsjechië en Nederland ligt het armoederisicopercentage nog lager dan in Vlaanderen. Daardoor is de doelstelling uit het Pact van Vilvoorde om op het gebied van armoedebestrijding in 2010 tot de top vijf van de lidstaten van de Europese Unie te behoren nu al bereikt. Maar Vlaanderen scoort niet bij alle groepen even goed. Vrouwen (12,4%) lopen een iets hoger risico op financiële armoede dan mannen (10,5%). Vergeleken met de andere EU-landen behaalt het Vlaamse Gewest met deze indicator bij de vrouwen een derde plaats, bij de mannen een vierde plaats. Het armoederisico bij kinderen (0-15 jaar) bedraagt in het Vlaamse Gewest 9,8%, wat overeenkomt met een tweede plaats binnen de EU25. Binnen de leeftijdsgroep van 25 tot 49 jaar (6,7%) neemt het Vlaamse Gewest in Europa zelfs de toppositie in. Bij de oudere leeftijdsgroepen (65 jaar en ouder) ligt het armoederisico met 23,1% duidelijk hoger en scoort het Vlaamse Gewest met een 19e plaats in de EU25 een pak minder goed.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
53
Naar huishoudtype zijn de eenoudergezinnen het meest kwetsbaar: 23,8% van hen moet rond komen met een inkomen onder de armoedegrens. In de Europese ranking betekent dit nog wel een vierde plaats. Ook alleenstaanden (20,5%) lopen een verhoogd risico op armoede. Hier haalt het Vlaamse Gewest de 9e plaats binnen Europa. Bij de huishoudens met twee volwassenen, waarvan minstens één persoon ouder is dan 65 jaar (armoederisico: 22,0%) doet het Vlaamse Gewest het met een 22e plaats in Europees opzicht duidelijk minder goed. Voor werkenden bedraagt het armoederisico slechts 3,8% waarmee het Vlaamse Gewest de tweede plaats haalt in Europa. Voor werklozen stijgt het risicopercentage naar 22,4% maar het Vlaamse Gewest scoort in deze groep binnen Europa wel het best. Dat de Vlaamse ouderen in vergelijking met de ouderen in de anderen EU-landen niet goed scoren, blijkt nogmaals uit het relatief hoge armoederisico van gepensioneerden (20,2%). Daarmee haalt het Vlaamse Gewest slechts de 15e plaats in de Europese Unie. Het hoogste armoederisico vinden we terug bij gezinnen met kinderen waar niemand aan het werk is: het risico loopt er op tot 70,7%, waarmee het Vlaamse Gewest in Europa uitkomt op een 17e plaats. Ten slotte ligt het armoederisico van huurders meer dan dubbel zo hoog als dat van eigenaars (respectievelijk 20,6 en 9,1%). Bij de huurders haalt het Vlaamse Gewest de 12e plaats binnen de EU, bij de eigenaars de vijfde plaats. Figuur 24: Risico op financiële armoede in Europa, na alle sociale transfers, in 2006 (inkomen 2005)* 25
23 21 19 19 19
20
20 20 20
18 18 18 16 16 16
17
15 14 14 14
15 12 12 12 12
13 13 13 13
11 10 10 10
Letland
Griekenland
Litouwen
Italië
Spanje
Polen
Verenigd Koninkrijk
Portugal
Roemenië
Ierland
Estland
Waals Gewest
Hongarije
EU25
Cyprus
Malta
België
Bulgarije
Luxemburg
Frankrijk
Duitsland
Oostenrijk
Finland
Zweden
Slovakije
Slovenië
Vlaams Gewest
Tsjechië
Nederland
0
Denemarken
5
Bron: EU-SILC 2006, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Eurostat *Percentage individuen met een netto-inkomen lager dan 60% van het mediaan equivalent nettoinkomen (na sociale transfers).
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
54
2.4
Samenvatttend
2.4.1 Macro-economische ontwikkelingen Het Vlaamse Gewest heeft een hoog welvaartsniveau. Uitgedrukt in BBP per inwoner (structuurindicator 1) ligt dit een kwart boven het EU-27 gemiddelde. Het BBP groeit even snel als gemiddeld in de Europese Gemeenschap. De arbeidsproductiviteit (structuurindicator 2) blijft hoog in Vlaanderen en blijft een bepalende factor voor onze groei van de welvaart. De investeringsratio van de private sector ligt in het Vlaamse Gewest (21,2%) op een hoog niveau (18,2% in EU-27) en waarborgt voor de toekomst een hoge productie output (structuurindicator 8). Naast kapitaal is de inbreng van kennis belangrijk voor de toekomstgerichtheid van de economie. Meer dan een derde van de werkende bevolking heeft in Vlaanderen hoger onderwijs genoten, wat uitstekend is op Europees niveau. Rekenen we alle overheidskredieten voor O&O van de Vlaamse, de federale en de Europese overheden samen, dan komen we in 2008 aan een gezamenlijke input van 1,44 miljard euro. Vlaanderen neemt ongeveer driekwart van de fondsen op zich (73,1%). Samen maakt dit 0,69% van het BBP voor Vlaanderen uit, een lichte stijging tegenover vorig jaar. In 2007 had 97% van de bedrijven met minstens tien werknemers en met hun zetel in het Vlaamse Gewest een internetaansluiting, 86% had een breedbandverbinding waarmee Vlaanderen aansluit bij de Europese top (respectievelijk 99 en 91 procent). In 2007 had 65% van de Vlaamse huishoudens een internetaansluiting en 66% gebruikte het internet minstens één keer per week. Het Vlaamse Gewest doet het in 2007 beduidend slechter dan het best scorende land in de EU wat het gebruik van e-government, ecommerce, e-banking en e-learning. Het grote verschil in internetgebruik naargelang de leeftijd en het diploma wijst op de realiteit van de digitale kloof. De uitvoer is een indicatie van de internationalisatie van de Vlaamse economie. De uitvoer is voor drievierde gericht op de Europese markt. De export naar de nieuwe groeieconomieën en naar de potentiële groeilanden groeit in omvang maar het marktaandeel in de invoer van deze landen blijft beperkt. De uitvoer naar de GOS-landen en de 12 nieuwe EU-lidstaten is recentelijk toegenomen. De Lissabonstrategie streeft naar meer economische groei maar wil de milieu effecten beperkt houden. In 2006 zakte de energie-intensiteit 3,5% onder het referentieniveau (structuurindicator 13), maar het niveau blijft zeer hoog internationaal vergeleken (structuurindicator 13). Het aandeel van hernieuwbare energiebronnen groeit snel in Vlaanderen en bedroeg in 2007 2,7%, het streefdoel is 6% tegen 2010. De uitstoot van broeikasgassen dook in 2006 voor het eerst onder het niveau van het referentiejaar 1990. In 2006 was Vlaanderen ongeveer 3% verwijderd van zijn Kyotodoelstelling voor de periode 2008-2012 (structuurindicator 12). Er is in Vlaanderen nog geen ontkoppeling tussen de economische groei en het gebruik van primaire grondstoffen. De globaliserende economie geeft aanleiding tot heel wat verkeersstromen. Heel wat goederentransport op het dichte infrastructuurnet van Vlaanderen is buitenlands vervoer: slechts 44,6% van de afgelegde tonkm is binnenlands verkeer. Het merendeel van het goederenvervoer gebeurt nog via de weg (75%). Dit geldt ook voor het personenvervoer
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
55
(81%) ondanks het feit dat aandeel van de treinen en bussen toeneemt en hoger ligt dan het Europese gemiddelde. Het intense wegverkeer veroorzaakt heel wat congestie en verliesuren (5,4 miljoen uren). Het aantal verkeersdoden is opmerkelijk gedaald maar het kan nog beter Europees vergeleken. De zeehavens vormen de poorten tot de infrastructuur. In de Vlaamse zeehavens lag de groei van het goederentransport (8,1%) hoger dan in het geheel van havens van de Le Havre-Hamburg range. Zaventem is als passagiersluchthaven vooral georiënteerd op intraEuropese vluchten. Zaventem scoort Europees beter als vrachtluchthaven.
2.4.2 Arbeidsmarkt In Europees perspectief kan de Vlaamse arbeidsmarkt steunen op een potentieel goed opgeleide jongeren: anno 2006 beschikt 86,5% van de Vlaamse 20-24-jarigen over een diploma van minstens secundair onderwijs, tegenover slechts 78% gemiddeld in de EU-27 (structuurindicator 6). Vlaanderen scoort op het gebied van werkzaamheid (structuurindicator 3) relatief goed: met een werkzaamheidsgraad van 66,1% evenaart het Europese gemiddelde. De afstand tot de 70% streefnorm vergt nog inspanningen, vooral bij kansengroepen moet deze omhoog. De werkzaamheidsgraad van 55-64 jarigen ligt 12 procentpunt onder het Europese gemiddelde (structuurindicator 4). De Vlaamse ILO-werkloosheidsgraad is relatief laag (4,4% in 2007) in internationale context (EU-25: 7, 2%). Ook het aandeel langdurig werklozen ligt in het Vlaamse Gewest (2,1%) lager dan het Europees gemiddelde (3,7%) (structuurindicator 10). Ruim de helft van alle loontrekkenden in Vlaanderen ervaren hun baan als kwaliteitsvol en signaleren geen werkbaarheidsknelpunten. Meer dan de helft van de zelfstandige ondernemers heeft problemen met de combinatie werk/privé (52,3%). Het aanbod aan kinderopvang voldoet aan de Europese streefnorm van 33 plaatsen per 100 kinderen van 0-3 jaar.
2.4.3 Financieel-budgettaire situatie Op macro-niveau kunnen we vaststellen dat de Belgische overheden, als geheel genomen, er vanaf 2000 in geslaagd het vorderingensaldo uit de rode cijfers te halen. De gezamenlijke Belgische schuld is afgenomen tot 85% van het BBP maar is ondanks inspanningen nog ver verwijderd van de 60%-norm van Maastricht. Het gemiddelde voor de EU-27 bedraagt 59% BBP. De Vlaamse Gemeenschap zet de laagste schuld neer van alle regionale overheden in België. Deze bedraagt in 2007 minder dan 1% van het BBP van het Vlaamse Gewest. Van alle inwoners van het Vlaamse Gewest beschikte 11,4% (of ca. 690.000 personen) over een inkomen onder de armoedegrens. In vergelijking met de landen uit de Europese Unie bekleedt het Vlaamse Gewest de derde plaats (structuurindicator 9). Er zijn nochtans verschillen binnen de populatie: één op vijf ouderen, alleenstaanden, eenoudergezinnen leven wel onder de armoedegrens.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
56
2.5
Structurele indicatoren
1 BBP per inwoner in € koopkrachtpariteiten BBP in koopkrachtpariteiten per hoofd van de bevolking, index EU25=100 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 EU27 100 100 100 100 100 100 100 100 100 België 119,8 121 121 123,3 125,3 123,7 126,2 123,3 123,2 Vlaams Gewest 119,7 119,9 120 121,9 123,5 122 124,6 121,6 122 Waals Gewest 86,0 87,4 87,2 88,7 90,1 89,3 91,3 89,4 91,0 Brussels Hoofdstedelijk Gewest 232,5 240,2 240,0 247,2 254,9 251,0 255,8 249,6 250,1 Bron: Eurostat, NBB, bewerkingen Studiedienst van de Vlaamse Regering 2 Arbeidsproductiviteit In koopkrachtpariteit per werkende, index EU25=100 2006 2005 2004 2003 2002 2001 EU27 100 100 100 100 100 100 België 131,4 132,1 132,2 134,8 136,6 133,9 Vlaams Gewest 131,9 131,7 132,0 134,4 135,5 133,0 Waals Gewest 114,5 115,3 115,6 118,7 120,0 118,6 Brussels Hoofdstedelijk Gewest 159,1 162,4 161,0 163,2 168,6 163,1 Bron: Eurostat, bewerking Studiedienst van de Vlaamse Regering
1997 100 125,8 124,7 92,2
253,9
2000 1999 1998 1997 100 100 100 100 137,0 134,2 134,4 137,4 136,5 133,9 134,6 138,1 121,1 118,7 121,0 122,5
166,3 162,2 163,0 164,4
3 Werkzaamheidsgraad Aandeel werkende personen in de bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jaar), jaargemiddelde, in % 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 EU27* 65,4 64,5 63,5 62,9 62,6 62,3 62,5 62,2 61,8 61,2 60,7 België 62,0 61,0 61,1 60,3 59,6 59,9 59,9 60,1 58,8 58,5 58,2 Vlaams Gewest 66,1 65,0 64,9 64,3 62,9 63,5 63,4 63,5 62,1 61,7 61,4 Waals Gewest 57,0 56,1 56,1 55,1 55,4 54,9 55,4 55,7 54,2 54,2 53,8 Brussels Hoofdstedelijk Gewest 54,8 53,4 54,8 54,1 53,2 54,5 53,9 54,5 53,4 53,7 53,0 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS, bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE * Website Eurostat 8/5/2008 4 Werkzaamheidsgraad ouderen (55-64 jaar) Aandeel werkende personen in de bevolking bij de leeftijdsgroep 55-64 jaar, jaargemiddelde, in % 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 EU27* 44,7 43,5 42,4 40,7 40,0 38,5 37,7 36,9 36,5 36,2 36,2 België 34,4 32,0 31,9 30,0 28,1 26,6 25,1 26,1 24,2 23,7 23,2 Vlaams Gewest 34,2 31,4 30,7 29,5 26,5 25,6 24,5 25,5 23,7 23,3 22,9 Waals Gewest 33,6 31,9 32,3 29,4 29,1 26,2 24,6 25,2 23,7 23,2 22,5 Brussels Hoofdstedelijk Gewest 38,3 36,9 39,8 35,9 35,5 35,3 31,0 34,1 30,3 28,4 28,0 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS, bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE * Website Eurostat 8/5/2008
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
57
5 Bruto binnenlandse uitgaven aan O&O Als percentage van het BBP 2006 2005 2004 2003 EU27** 1,84 1,84 1,84 1,87 België*** 1,85 (p) 1,86 1,87 1,89 Vlaams Gewest* : 2,09 2,03 2,09 Waals Gewest : 1,86 2,00 1,99 Brussels Hoofdstedelijk Gewest : 1,16 1,18 1,19
2002 1,88 1,94 2,17 1,94
2001 1,88 2,08 2,38 2,08
2000 1,86 1,97 2,24 1,99
1999 1998 1997 1,85 1,80 1,94 1,86 1,83 2,11 1,99 1,92 2,01 1,89 1,91
1,26
1,27
1,23
1,25
1,27
1,27
Bron: Vlaams Gewest: Steunpunt O&O Indicatoren (WTI-Indicatorenboek 2007, p. 89); België, Waals Gewest & Brussels Hoofdstedelijk Gewest: FPB; EU: Eurostat ** Ramingen Eurostat p = Provisional value : = Not available 6 Opleidingsniveau jongeren Aandeel 20 tot 24-jarigen die het hoger secundair onderwijs hebben beëindigd, jaargemiddelde, in % 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 EU27* 78,1 77,8 77,4 77,1 76,8 76,7 76,6 76,6 België 82,6 82,4 81,8 81,8 81,2 81,6 81,7 81,7 78,5 Vlaams Gewest 86,9 86,5 85,1 84,9 83,7 85,6 85,2 85,4 82,0 Waals Gewest 79,0 78,6 79,0 78,9 78,7 78,3 79,5 78,8 75,7 Brussels Hoofdstedelijk Gewest 71,7 71,7 72,5 73,8 75,4 69,5 69,4 70,1 68,4 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS, bewerking Steunpunt WSE * EU27: website Eurostat 24/4/2007 7 Prijsniveaus Niet beschikbaar voor Vlaams Gewest. 8 Investeringsratio van de private sector in % van het BBP Bruto vaste kapitaal formatie door private sector als percentage van het BBP 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 EU27 18,2 17,8 17,3 17,1 17,3 17,9 18,4 18,1 17,8 EU25 18,2 17,8 17,3 17,1 17,3 17,9 18,4 18,1 17,8 België 19,1 18,6 18,0 17,1 17,5 18,7 18,9 18,7 18,5 18,3 Vlaams Gewest* 21,2 20,8 19,6 18,1 18,7 19,6 20,3 20,1 19,3 18,7 Waals Gewest* 14,6 13,8 13,3 13,0 13,4 14,6 14,8 14,5 14,3 14,5 Brussels Hoofdstedelijk Gewest* 20,1 19,2 19,4 19,3 19,2 22,2 20,7 20,6 21,5 22,2 Bron: Eurostat, Studiedienst van de Vlaamse Regering * Ramingen.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
58
9 Risico op financiële armoede, na sociale transfers Percentage individuen met een equivalent netto-inkomen lager dan 60% van het mediaan equivalent netto-inkomen 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 EU25** 16 16 16 15 nb 16 16 16 België 14,7 14,7 14,8 *15,2 nb 13,3 12,9 12,8 Vlaams Gewest 11,4 11,2 11,3 *12,7 nb 13,3 12,0 13,0 Waals Gewest 17 16,7 17,7 *18,1 nb 14,4 14,7 13,4 Brussels Hoofdstedelijk Gewest nb nb 27,0 *20,9 nb nb nb nb Bron: ECHP (bewerking OASeS), FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EU-SILC, Eurostat * Breuk in reeks: overgang van ECHP naar EU-SILC ** Cijfers voor EU27 niet beschikbaar; cijfers voor EU25 zijn schattingen van Eurostat nb = niet bekend 10 Langdurige werkloosheid Langdurige werklozen (12 maanden of meer) als percentage van de totale beroepsbevolking, jaargemiddelde 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 EU27 3,0 3,7 4,1 4,2 4,1 4,0 3,9 4,0 België 3,8 4,2 4,4 4,1 3,7 3,7 3,2 3,7 4,8 Vlaams Gewest* 2,1 2,3 2,2 2,0 1,7 1,4 1,7 2,5 Waals Gewest* 6,6 6,9 6,5 5,8 6,2 5,6 6,5 8,1 Brussels Hoofdstedelijk Gewest* 9,9 9,2 8,3 8,0 8,0 7,0 8,2 9,6 Bron: website Eurostat LFS 4/3/2008 * Berekening door SVR op basis van gegevens LFS website Eurostat 4/3/2008 11 Regionale spreiding werkzaamheidsgraden* Variatiecoëfficiënt in %, op basis van NUTS-2 gebieden 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 EU27 11,4 11,9 12,1 12,8 13,2 13,2 13,0 12,9 EU25 België 8,7 8,4 8,7 7,7 8,0 8,0 7,9 8,0 Vlaams Gewest** 2,8 3,6 3,2 3,4 3,0 3,2 3,9 3,8 Waals Gewest** 6,0 5,3 5,7 4,7 5,1 5,8 5,2 6,3 Brussels Hoofdstedelijk Gewest*** Bron: Eurostat, maart 2008 * De spreiding rond het gemiddelde beperkt zich tot NUTS-2 gebieden (wat voor Vlaanderen/België overeenkomt met de provincies) en maakt bijgevolg uitspraken over/vergelijkingen met de spreiding van gewesten onmogelijk. ** Gewesten: berekeningen Studiedienst van de Vlaamse Regering *** Kan niet berekend worden omdat er maar één waarnemingspunt is (Brussels Hoofdstedelijk Gewest zelf)
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
59
12 Broeikasgasemissies Index broeikasgasemissies, basisjaar=100 doel 2008 -2012 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 EU27 92,1 92,8 92,8 90,9 91,7 90,7 België 92,5 97,9 100,5 100,8 98,8 100,0 100,4 Vlaams Gewest 94,8 98,3 101,9 103,1 104,2 101,5 101,4 102,6 Waals Gewest 92,5 94,5 93,9 Brussels Hoofdstedelijk Gewest 103,5 109,2 109,4 105,9 110,7 106,2 Bron: Emissie Inventaris Lucht VMM, Energiebalans VITO, MRW, BIM, Eurostat
1999 1998 1997 90,7 92,7 93,6 100,1 104,0 100,6 102,6 108,3 103,8
108,1 110,2 109,2
13 Energie-intensiteit Bruto binnenlandse consumptie van energie gedeeld door BBP (constante prijzen 1995) in kgoe/1.000 euro 2006* 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 EU27 208,1 211,1 213,5 210,9 214,0 213,1 219,5 227,8 232,0 België 205,7 207,4 217,4 213,6 228,1 236,1 244,0 248,8 249,0 Vlaams Gewest 242,2 254,2 250,8 257,7 255,0 257,4 260,0 267,5 280,9 273,3 Waals Gewest 296,5 312,6 323,7 332,1 334,4 Brussels Hoofdstedelijk Gewest - 47,6 47,8 46,8 50,0 48,5 50,9 53,7 53,5 Bron: Studiedienst van de Vlaamse Regering, Energiebalans VITO, ICEDD, Eurostat * Voorlopig cijfer.
14 Volume vrachttransport Index van binnenlands vrachtvervoer in verhouding tot BBP, gemeten in tonkm (in constante prijzen 1995), 1995=100 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 EU25 106,2 104,6 104,0 98,9 99,7 98,9 100,1 100,5 101,4 101,0 België 81,5 84,2 89,7 95,4 100,5 100,6 98,5 94,0 89,4 96,4 Vlaams Gewest 82,9 86,4 92,4 98,1 102,9 102,7 100,4 94,3 90,0 94,5 Brussels Hoofdstedelijk Gewest 62,1 67,4 76,7 87,4 98,3 104,2 98,8 99,4 92,7 114,5 Waals Gewest 83,1 83,8 89,3 93,4 97,5 95,9 96,2 92,8 87,8 94,8 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, NMBS, Eurostat, bewerking Studiedienst van de Vlaamse Regering
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
60
3
Deel 3: Vlaams Voortgangsrapport 2008
Het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 vertaalde de hernieuwde Lissabonstrategie met klemtoon voor groei en jobs in 2 belangrijke uitdagingen: macro- en micro-economische uitdagingen enerzijds en uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid anderzijds. Aan deze uitdagingen werd in de periode 2005-2008 met heel wat maatregelen concrete invulling gegeven.
3.1
Macro- en micro-economische uitdagingen Hervormingsprogramma 2005-2008- deel II)
(cf.
Vlaams
In het Vlaams Hervormingsprogramma worden twee centrale uitdagingen voor het Vlaamse economiebeleid naar voor geschoven. Een eerste uitdaging bestaat in het bevorderen van het ondernemen, investeren en innoveren. Een tweede uitdaging bestaat in het bevorderen van een ondernemingsvriendelijk flankerend beleid. Beide uitdagingen werden in het Vlaams Hervormingsprogramma (VH) doorvertaald in zes economische beleidsprioriteiten, met name: een geïntegreerd industriebeleid, een beleid dat zich richt op globalisering en mededinging, een beleid dat met betere regelgeving bedrijvigheid stimuleert, een beleid dat ondernemerschap bevordert, een beleid dat onderzoek en ontwikkeling en innovatie naar internationale standaarden wil brengen en een beleid dat oog heeft voor duurzaamheid (zie hierna 3.1.1 tot en met 3.1.6). Op elk van deze terreinen werden de afgelopen twee jaren de nodige initiatieven genomen. De Vlaamse voortgangsrapportering 2008 zal focussen op de periode september 2007- september 2008. In vergelijking met de voortgangsrapportering 2007 worden de beslissingen die de Vlaamse Regering nam in opvolging van de Europese Lenteraden 2006, 2007 en 2008 nu uitdrukkelijk in de bespreking van het luik m.b.t. de macro- en micro-economische uitdagingen opgenomen. Het betreffen de rubrieken gezonde overheidsfinancieën, logistiek en mobiliteit, cohesiebeleid, better regulation, klimaat-en energiebeleid (zie hierna 3.1.7 tot en met 3.1.11).
3.1.1 Geïntegreerd industriebeleid (VH – II.B.1) In het Vlaams Hervormingsprogramma werden m.b.t. dit luik maatregelen op het vlak van bedrijventerreinen, geïntegreerde financiële stimuli (groeipremie, ecologiepremie), strategische investeringssteun en groeistrategie naar voor geschoven. Op 16/05/2007 keurde de Vlaamse Regering het besluit houdende subsidiëring van bedrijventerreinen goed. Dit besluit kent t.o.v. het vorige een aantal vernieuwingen. Er wordt nog meer de nadruk gelegd op de herontwikkeling van verouderde terreinen en brownfields. Zo worden voortaan ook de voortrajecten (de studie- en coördinatiefase voorafgaand aan de ontwikkeling) voor de herontwikkeling van terreinen gesubsidieerd. Bedrijventerreinen waarbij nieuwe kavels worden aangelegd moeten voortaan in hun energieverbruik CO2-neutraal zijn. De bedrijven kunnen dit oplossen door bijvoorbeeld een contract af te sluiten voor groene stroom, zelf groene stroom te produceren of emissierechten aan te kopen. Ook de ontwikkelaar van het bedrijventerrein kan initiatieven nemen om de CO2-neutraliteit te bereiken voor het ganse terrein. Voor de aanleg van bedrijventerreinen en de heringebruikname van industriële sites is in 2008 40 miljoen euro voorzien. In 2008 zullen de nieuwe subsidiebesluiten met betrekking tot enerzijds bedrijventerreinen en anderzijds bedrijvencentra en doorgangsgebouwen op kruissnelheid komen. Tevens zal een diepgaande analyse plaatsvinden van de nood aan een bijkomend of aanvullend juridisch instrumentarium om de realisatietijd van bedrijventerreinen te versnellen en het zorgvuldig en kwalitatief ruimtegebruik op bedrijventerreinen te stimuleren.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
61
Op 11/05/2007 keurde de Vlaamse Regering het besluit houdende subsidiëring van bedrijvencentra en doorgangsgebouwen goed. Op 3/09/2007 werd de eerste oproep voor bedrijvencentra en doorgangsgebouwen onder het nieuwe besluit van de Vlaamse Regering goedgekeurd. Vanaf september 2007 konden publieke en private partners die een bedrijvencentrum oprichten of moderniseren een project indienen bij de Vlaamse overheid en overheidssteun ontvangen voor de investeringen in grond, gebouwen en uitrusting van de gebouwen. Er wordt met een oproepsysteem gewerkt, waarbij een jury de beste projecten selecteert. Naast publieke spelers kunnen ook kmo's deelnemen aan deze oproepen. De projecten konden worden ingediend tot 6/12/2007. In 2008 zal de eerste oproep worden geëvalueerd en zal terug een oproep worden gelanceerd. Een budget van 1 miljoen euro is daartoe voorzien. Een startend bedrijf dat onderdak vindt in een bedrijvencentrum kan genieten van professionele diensten en begeleiding, hulp die zij vaak goed kunnen gebruiken. Daarom is overheidssteun voorzien voor oprichting en modernisering van bedrijvencentra die openstaan voor starters en een maximale, kwalitatief sterke managementondersteuning voor startende bedrijven bieden. De nieuwe steunregeling richt zich op drie soorten bedrijvencentra: centra met basisdiensten, strategische bedrijvencentra (die zich richten op starters uit een bepaalde buitenlandse regio) en specifieke bedrijvencentra (die zich richten op starters uit een bepaalde economische doelgroep). Voor het eerst worden strategische bedrijvencentra ondersteund en de inspanningen van specifieke bedrijvencentra om starters uit het buitenland aan te trekken, worden extra gehonoreerd. Het Brownfielddecreet heeft tot doel investeerders en projectontwikkelaars ertoe te bewegen zich bij hun projectontwikkelingen niet bij voorkeur te richten op zogenaamde “Greenfields”, maar ook de herontwikkeling van braakliggende of onderbenutte terreinen (“Brownfields”), in overweging te nemen. Met het decreet van 30/03/2007 werd al een systematiek ontwikkeld waarbij deze investeerders en projectontwikkelaars een convenant kunnen sluiten met de Vlaamse Regering. Door het sluiten van een dergelijke convenant bieden een aantal aantrekkelijke juridisch-administratieve en financiële voordelen zich aan. De Vlaamse Regering keurde op 9/11/2007 het besluit goed betreffende de vorm van het attest tot het verkrijgen van kosteloze registratie in het kader van een brownfieldproject dat het voorwerp uitmaakt van een brownfieldconvenant. Inzake de informatieplichten in het kader van brownfieldconvenanten keurde de Vlaamse Regering op 9/09/2007 een besluit goed. Het VLAO zal ingeschakeld worden om de taak van uniek aanspreekpunt voor brownfieldconvenanten waar te nemen om zo de administratieve last tot een minimum te herleiden en de onderhandelingen omtrent de totstandkoming van een brownfieldconvenant efficiënt te laten verlopen. Dit houdt in dat een accountmanager van VLAO het volledige proces begeleidt en zo onder andere zorgt voor een efficiënte afhandeling van de aanvragen, een gedegen informatie-uitwisseling tussen de verschillende betrokken actoren en een vlotte afhandeling van het dossier. In het kader van het Brownfielddecreet beslist de Vlaamse Regering op 21/03/2008 tot het instellen van een tijdelijke Brownfieldcel (die wordt ingebed in het VLAO). Die cel moet een advies voorbereiden over de aanvraagdossiers rond de Brownfieldconvenanten en namens de Vlaamse Regering onderhandelingen voeren omtrent de totstandkoming van Brownfieldconvenanten. In 2007 werden enkele sleutelaspecten m.b.t. de monitoring van de ijzeren voorraad bedrijventerreinen verder geoperationaliseerd. De inventarisatie van het huidige gebruik van de bedrijventerreinen gebeurt via de GIS-inventaris bedrijventerreinen. Deze wordt bijgehouden door het VLAO en is gedeeltelijk consulteerbaar op www.gisvlaanderen.be. In het najaar van 2007 werd er een kortlopende onderzoeksopdracht opgestart die enerzijds moet leiden tot een toekomstscenario voor het GIS-bedrijventerreinen en anderzijds tot aanbevelingen in verband met informatieverzameling, informatiedoorstroming en kwaliteitsbewaking. In 2008 zal gestart worden met de uitvoering van deze aanbevelingen.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
62
Om invulling te geven aan de monitoring van de ijzeren voorraad wordt er ook gewerkt met een atlas van zoeklocaties en een ruimtelijk economische kaart Vlaanderen. De atlas van zoeklocaties bevat zones die nog niet de bestemming bedrijventerrein hebben, maar waarvan geoordeeld wordt dat ze de vereiste kwaliteiten hebben om deze bestemming te krijgen. Deze informatie kan dan ingebracht worden in de planningsprocessen ruimtelijke ordening. De atlas wordt gevoed met zones aangeleverd door eigen onderzoek van de administratie en zones voorgesteld door derden. In 2007 werden twee thematische studies opgestart, respectievelijk rond watergebonden bedrijventerreinen en locaties voor Sevesobedrijven. In 2008 worden deze studies gefinaliseerd en in de atlas verwerkt. De ruimtelijk-economische kaart Vlaanderen bevat de belangrijke terreinen die op de markt te koop zijn of op korte termijn op de markt zullen komen. Op deze kaart wordt het aanbod aan belangrijke strategische bedrijventerreinen weergegeven. Ook terreinen waarvoor er al een principiële beslissing werd genomen, maar die het volledige besluitvormingstraject nog niet hebben doorlopen, worden op de kaart weergegeven met inbegrip van de verdere timing. Deze ruimtelijk-economische kaart Vlaanderen moet een belangrijk instrument worden voor de promotie van Vlaanderen als investeringsregio. Om deze reden dient ook de differentiatie aan bedrijventerreinen duidelijk te zijn: watergebonden, geschikt voor Sevesobedrijven, wetenschapsparken, hotspots voor logistiek,… De verschillende zones worden in de loop van 2008 in een eenvormige format verwerkt. Voor projecten in het kader van gebiedsgerichte partnerschappen en/of het Vlaams ruimtelijk-economisch beleid is jaarlijks ongeveer 3 miljoen euro voorzien. Een goede monitoring vereist ook dat de voortgang in besluitvormingstrajecten en realisatietrajecten op de voet worden gevolgd zodat eventuele knelpunten tijdig gedetecteerd kunnen worden. Omwille van de complexiteit wordt dit dynamische aspect van de monitoring vandaag gebiedsgericht opgevolgd, maar in de toekomst zou dit voor gans Vlaanderen moeten gebeuren. Momenteel wordt er binnen het coördinatieplatform voor de nadere uitwerking van het economische netwerk Albertkanaal ervaring opgedaan met een dergelijke monitoring. In 2008 zal er ook een intensieve monitoring opgestart worden voor het Vlaamse stedelijk gebied rond Brussel en/of de luchthavenregio. In de loop van 2006 werd de ecologiesteunregeling al strenger gemaakt en vanaf 2007 omgevormd van een open naar een gesloten budgettair systeem via een oproep (“call”) met wedstrijdformule. Hiertoe besliste de Vlaamse Regering op 16/05/2007. De nieuwe ecologiesteunregeling streeft volgende doelstellingen na: 1 de budgettaire beheersbaarheid garanderen door te werken met een oproepsysteem en een wedstrijdformule op basis van een gesloten begrotingsenveloppe; 2 een betere afstemming van vraag en aanbod en dus de handhaving van een redelijke slaagkans door een aanpassing van de steunpercentages en het maximale steunbedrag en door de invoering van één unieke, eventueel gecombineerde steunaanvraag per onderneming per oproep; 3 een doelmatiger aanwending van de ingezette middelen door prioritair steun te verlenen aan investeringen in de meest performante technologieën, met name deze die de grootste bijdrage leveren aan de realisatie van de Kyoto-doelstellingen en aan het milieubeleidsplan van de Vlaamse overheid. Daartoe werd aan het VITO gevraagd om aan elke technologie van de limitatieve lijst een performantiefactor toe te kennen welke bepalend zal zijn voor de rangschikking van de steunaanvragen in elke oproep; 4 een vereenvoudiging van de maatregel en het verder afstemmen ervan op de groeipremieregeling. Op 5/10/2007 werd de eerste oproep gelanceerd voor de ecologiepremie, en eind december 2007 werd beslist om de tweede oproep te laten starten. De steunaanvragen
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
63
worden ingediend via een interactieve internettoepassing40. In 2008 zijn drie op elkaar aansluitende oproepen voorzien, waarvoor een jaarbudget van 75 miljoen euro werd vastgelegd. Er wordt bovendien vastgesteld dat de EU een ambitieuze strategie ontwikkelt inzake het bereiken van een duurzaam geïntegreerd Europees klimaat- en energiebeleid tegen 2020. De doelstellingen daarvan zijn o.a. het vergroten van de energievoorzieningszekerheid, het waarborgen van het concurrentievermogen van de Europese economieën, de beschikbaarheid van betaalbare energie, het bevorderen van milieuduurzaamheid en het bestrijden van klimaatverandering. De uitstoot van broeikasgassen moet tegen 2020 met ten minste 20% dalen ten opzichte van het niveau van 1990. Het is eveneens een doelstelling om 20% energiegebruik te besparen ten opzichte van de ramingen voor 2020 en om tegen 2020 20% van het totale energieverbruik uit hernieuwbare energie te halen. Daarnaast beginnen de sterk stijgende energieprijzen de economische groei voelbaar te beïnvloeden. De “state of urgency” wordt groter en bedrijven voelen de noodzaak om structurele ingrepen door te voeren op vlak van hun ecologisch beleid. Waar het ecologische aspect vroeger veeleer als een kost, als een last werd beschouwd, wordt het nu hoe langer hoe meer gezien als een must om concurrentieel te blijven maar ook als een opportuniteit omdat door hierop in te zetten nieuwe technologie wordt binnengehaald die op haar beurt de weg openzet voor andere innovaties of mogelijkheden. Om deze reden wordt voorgesteld zowel de steunpercentages als het maximaal steunbedrag per aanvraag op te trekken. Op dit ogenblik bedraagt de ecologiepremie 10% voor grote ondernemingen en 20% voor kleine en middelgrote ondernemingen. Het maximale steunbedrag bedraagt 1,5 miljoen euro per aanvraag. De steunpercentages worden opgetrokken naar 20% voor grote en 40% voor kleine en middelgrote ondernemingen. Daarnaast wordt het steunplafond verhoogd van 1,5 miljoen euro naar 1,75 miljoen euro per aanvraag. Om deze bijsturing budgettair sluitend te maken wordt per 1/01/2009 de groeipremie afgeschaft en het vrijgekomen budget toegevoegd aan dit van de ecologiepremie. Op kruissnelheid wordt dan jaarlijks 120 miljoen euro vrijgemaakt voor deze maatregel. Van de bijsturing wordt gebruik gemaakt om de regelgeving in overeenstemming te brengen conform de vereisten van Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 06/08/2008 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag, waarbij bepaalde soorten van steun met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard, en eventuele latere wijzigingen van deze verordening (PB L 214 van 09/08/2008, blz. 3), meer bepaald het aantonen van het stimulerend effect van de steunmaatregel voor grote ondernemingen. Het nieuwe steunmechanisme voor strategische investerings- en opleidingsprojecten ging in op 18/04/2008 en vertrekt van de strategische doelstelling van de Europese Raad van Lissabon en een Europese verordening die stelt dat nationale regionale investeringssteun bedoeld is om de ontwikkeling van gebieden met de grootste achterstand te stimuleren door binnen een duurzame context investeringen en het scheppen van arbeidsplaatsen te ondersteunen. De nieuwe regeling is een gecombineerd steunsysteem, van toepassing op investeringsprogramma's van meer dan 8 miljoen euro van kleine, middelgrote en grote ondernemingen - deze laatste enkel in de regionale steungebieden - en op opleidingsprojecten van meer dan 450.000 euro, uitgevoerd door alle ondernemingen. De steunaanvragen zullen worden getoetst aan criteria die peilen naar het strategische karakter van het project en naar de drie elementen van duurzaam ondernemen, namelijk de bedrijfseconomische gezondheid,de sociale verantwoordelijkheid en de milieugerichtheid van de onderneming. De evaluatie aan de hand van deze criteria levert een score op die, samen met de grootte van de onderneming en haar vestigingsplaats, het toegekende steunpercentage bepaalt. Er wordt een maximaal steunbedrag voorzien van 1 miljoen euro 40
Omdat deze maatregel een onderdeel is van het e-conomy-project, wordt voor de identificatie van de aanvrager gebruik gemaakt van de federale token of de e-ID, een vernieuwing die de veiligheid van de maatregel sterk verhoogt.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
64
per aanvraag en een onderneming kan om de drie jaar een dossier indienen. De mogelijkheid om steun te verlenen aan strategische investerings- en opleidingprojecten vervolledigt het instrumentarium waarmee uitvoering wordt gegeven aan het flankerende ondersteuningsbeleid. De nieuwe regeling creëert duidelijkheid omtrent de toekenningsvoorwaarden van de strategische steun en draagt dus positief bij tot de rechtszekerheid voor de ondernemingen. Zij vergroot de aantrekkingskracht van Vlaanderen als investeringsregio voor buitenlandse kennisintensieve ondernemingen en is voor de al in Vlaanderen gevestigde ondernemingen een bijkomend element van verankering. Er is een budget van 30 miljoen euro voorzien voor de ondersteuning van dergelijke strategische projecten, voor zowel investeringen in vaste activa als grote strategische opleidingsdossiers. Wat de groeistrategie van de kmo’s betreft, neemt BEA (Budget Economisch Advies) een sleutelrol in. Sedert 11/05/2006 kunnen kmo’s via de ondernemerschapsportefeuille, beter bekend onder de naam BEA (Budget voor Economisch Advies), opleiding, advies, kennis en mentorschap inkopen bij erkende dienstverleners. Het systeem kwam er ter vervanging van de opleidings-en adviescheques. Voor 2008 werd 26,450 miljoen ingeschreven. In 2008 werden verschillende evaluaties afgerond op basis waarvan een bijsturing wordt doorgevoerd. Vanaf begin 2009 zal BEA door de kmo met exploitatiezetel in het Vlaamse Gewest als elektronisch betaalinstrument kunnen worden ingezet voor de inkoop van opleiding, advies en technologieverkenning. Een uitbreiding naar internationaal advies behoort eveneens tot de mogelijkheden. Elke onderneming zal jaarlijks maximaal 15.000 euro aan steun kunnen bekomen via BEA. Onderstaand schema geeft de integratie-en afstemmingsoefening weer.
Vereenvoudiging KMO-steuninstrumenten Vier pijlers ondernemerschapsportefeuille (BEA)
huidig gescheiden systeem
nieuwe geïntegreerde systeem
mentorschap
opleiding
advies
afschaffing
Opleiding
Businessverkenning
kennis
Twee instrumenten voor KMO’s van IWT
KMO-type 1
Grondig technologisch advies (GTA)
Technologieverkenning
BEA = afkorting voor Budget voor Economisch Advies en betreft een subsidiemaatregel voor kleine en middelgrote ondernemingen voor de ondernemerschapsbevorderende diensten “mentorschap, opleiding, advies en opleiding” (de zgn. “vier pijlers” van BEA) door erkende of aanvaarde dienstverleners. Via BEA kan tot 35% steun worden ontvangen op de in aanmerking komende kosten. De subsidie is beperkt tot max. 5.000 € per cyclus (= twee kalenderjaren) en maximaal 2.500 € per pijler. BEA is een volledig webgebaseerde applicatie. De subsidie kan enkel aangevraagd worden via het internet aangezien de aanvraag, verwerking, toekenning en beheer van de subsidie volledig gebeurt via een elektronische portefeuille. Het stelsel wordt beheerd door het Agentschap Economie. KMO-type 1 en en GTA betreffen een subsidiemaatregel voor kleine en middelgrote ondernemingen voor innovatiebevorderende diensten, zijnde kleine studies en adviesverstrekking vanuit een erkende kennisinstelling (steun beperkt tot 6.000 à 6.500 €). Het stelsel wordt beheerd door het IWT. In het nieuwe systeem wordt geïntegreerd en drastisch vereenvoudigd van zes steunmaatregelen tot nog drie.
Wat het overleg tussen de Vlaamse Regering en de industriële sectoren in Vlaanderen betreft, kan verwezen worden naar de beslissing van de Vlaamse Regering m.b.t. het structurele overleg in opvolging van de rondetafelmethodiek. In het kader van de Ronde Tafel over de levenswetenschappen wordt onderzocht in welke mate zich eventuele aanpassingen opdringen aan bestaande financieringskanalen om translationeel onderzoek beter te kunnen financieren. De Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB) wordt om advies gevraagd. Een eventuele aanpassing van de modaliteiten van het SBO-
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
65
programma (luik maatschappelijke finaliteit) en/of het TBM-programma behoren ook tot de mogelijkheden. Volledigheidshalve moet ook vermeld worden dat de Vlaamse Regering op 5/10/2007 aan de hand van 20 besluiten een werkingssubsidie goedkeurde voor het tweede werkjaar van de sectorconvenants voor de sector van de automobielnijverheid, bedienden (Cevora), elektriciens, goederenvervoer, hout, metaalarbeiders, metaalbedienden, uitzendsector, verhuissector en de voeding. Deze sectorconvenants worden afgesloten tussen sectoren en de Vlaamse Regering en zijn protocols van samenwerking omtrent actuele thema’s zoals een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, het bevorderen van het leven lang leren en het verhogen van diversiteit op de arbeidsmarkt. De inhoud van de modelconvenant wordt besproken op en vastgelegd door het Vlaams Economisch Sociaal Overleg Comité (VESOC). Inmiddels werd een ontwerpdecreet op de sectorconvenants goedgekeurd.
3.1.2 Een beleid dat zich richt op globalisering en mededinging (VH – II.B.2.) Goed instrumentarium voor steun aan onderzoek en innovatie Een basisdecreet voor wetenschap en innovatie is in voorbereiding en zal een aantal terugkerende structurele ondersteuningen decretaal verankeren. Sinds Vlaanderen, in uitvoering van de staatshervorming van 1988, grotendeels zelf verantwoordelijk is voor wetenschap en innovatie, werd stapsgewijs een eigen beleid uitgebouwd. De Vlaamse Regering keurde op 18/07/2008 principieel een voorontwerp van decreet over de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid goed met het oog op de voorlegging ervan aan de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid en aan het IWT. Ook wordt het advies van de Raad van State ingewonnen. Tijdens de vorige legislatuur werd met het initiatief “Beter Bestuurlijk Beleid” (BBB) een vernieuwingsproject opgezet om de Vlaamse overheid efficiënter en slagvaardiger te maken. Op 1/07/2006 werd het nieuwe beleidsdomein Economie, Wetenschap en Innovatie gedeeltelijk in werking gesteld. Naast het departement Economie, Wetenschap en Innovatie gingen ook het agentschap Economie en het Vlaams agentschap Ondernemen (VLAO) van start. In het voorontwerp van decreet worden het Fonds voor Wetenschappelijk OnderzoekVlaanderen (FWO) en het IWT (Instituut voor de aanmoediging van innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen) ingepast in de BBB-filosofie. Deze worden omgevormd tot extern verzelfstandigde agentschappen. Daarnaast komen er voor het beleidsdomein Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) strategische adviesraden (SERV, VRWB). De Strategische adviesraad Wetenschap en Innovatie zal advies verlenen voor wetenschap en innovatie, de SERV zal optreden als strategische adviesraad voor het beleidsveld economie. Een belangrijke vernieuwing is de oprichting van een internationale reflectiekamer binnen deze Strategische adviesraad. Deze reflectiekamer bestaat uit internationale deskundigen en zal jaarlijks advies geven over het gevoerde beleid, dit vanuit een internationale invalshoek. Tevens geeft het decreet een grondslag aan de financiering vanuit de Vlaamse begroting van de strategische onderzoekscentra (IMEC, VITO, VIB, IBBT). Het decreet regelt ook de rechtsgrond voor de structurele subsidiëring van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten (KVAB) en voor de vzw’s waaraan de Vlaamse overheid participeert (Flanders Technology International en Flanders, District of Creativity (Flanders DC)). Ook geeft het decreet een basis aan enkele recent ingestelde financieringsinstrumenten en subsidiëringen zoals het Industrieel Onderzoeksfonds (IOF) en de instellingen voor postinitieel onderwijs. Qua timing, wordt gemikt op een afkondiging door de Vlaamse Regering voor het einde van de huidige legislatuur. Begin juli 2007 bracht de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB) haar advies uit over de verdere uitbouw van een competitief en evenwichtig wetenschaps- en
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
66
innovatiebeleid. Dit advies diende onder meer antwoord te bieden op de vraag hoe bijkomende middelen best verdeeld kunnen worden tussen de verschillende fazen van het onderzoek enerzijds en de diverse financieringsinstrumenten anderzijds. De VRWB bevestigde dat de Vlaamse overheid over een uitgebreid financieringsinstrumentarium beschikt dat op alle schakels van de innovatieketen inwerkt. Elke schakel in de innovatieketen is belangrijk en moet in evenwicht met alle andere adequaat uitgebouwd en ondersteund worden. Volgens de VRWB zijn alle instrumenten echter aan versterking toe (zowel budgettair als inhoudelijk), maar moeten prioritair dié instrumenten worden versterkt die samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen bevorderen. Een goede samenwerking en interactie tussen de onderzoeks- en innovatieactoren is immers van essentieel belang in een kenniseconomie. Een voorwaarde hierbij is uiteraard dat de individuele actoren zelf voldoende sterk staan om op wereldniveau te kunnen presteren. Een andere belangrijke gebeurtenis was de doorlichting van het Vlaamse innovatieinstrumentarium. Het eindverslag van een expertgroep werd op 30/11/2007 voorgesteld. Het bevat naast een aantal vaststellingen over het bestaande instrumentarium ook een reeks aanbevelingen. De ondersteuning van het hele innovatietraject is op dit moment uitgebouwd binnen de Vlaamse overheid maar zijn de instrumenten of is de rol van de actoren in het Vlaams Innovatiesysteem soms niet duidelijk genoeg. De bevoegde minister kondigde aan rekening te zullen houden met de aanbevelingen en te streven naar een vereenvoudiging van de actoren en de bestaande (steun)maatregelen. Deze doorlichting en de eruit voortvloeiende aanbevelingen zullen samen met het advies van de VRWB worden onderzocht en in de loop van 2008 en 2009 worden vertaald naar bijsturingen van bestaande instrumenten en ontwikkeling van nieuwe beleidsinitiatieven. Een belangrijk gevolg van de conclusies van dit eindverslag is de beslissing van de Vlaamse Regering van 18/07/2008 tot aanpassing van het Programma tot stimulering van technologische innovatie bij kmo’s (kort: KMO-Programma). Dit programma werd in december 2000 gelanceerd om traditionele kmo’s en startende bedrijven een laagdrempelig programma aan te bieden om innovatie aan te moedigen en te ondersteunen en wordt door het IWT beheerd. De wijziging is gedeeltelijk ook gekoppeld aan de aanpassing van de BEA-maatregel. Door een vereenvoudiging en bijsturing van het KMO-Programma moet een meer eenvoudige en transparante communicatie van de aangeboden steunvormen en – modaliteiten mogelijk worden. Concreet worden enerzijds de KMO-Innovatiestudies van het type 1, alsook het Grondig Technologisch Advies, geïntegreerd en afgestemd met de hervorming van BEA via de pijler van de KMO-Technologieverkenningen (zie boven). Anderzijds worden in het KMO-Programma de bestaande types 2, 3, 4, 5 en 6 gebundeld tot één enkel projecttype, de KMO-Haalbaarheidsstudie. Voor dit instrument kunnen kmo’s innovatieprojecten indienen ter waarde van 50.000 euro à rato van 50% subsidie. Hiermee heeft de Vlaamse Regering een sterke vereenvoudiging doorgevoerd in de KMOsteuninstrumenten op het gebied van ondernemen en innovatie. Deze worden van 11 naar 4 instrumenten herleid. Voor de bedrijven betekent deze vereenvoudiging een gemakkelijkere toegang tot het systeem en minder administratieve rompslomp. Voor het eerst beschikt Vlaanderen met de regionale octrooikaart over een instrument dat beleidsmakers een betrouwbaar beeld geeft van de octrooiactiviteit op arrondissementeel niveau. Deze octrooikaart werd opgesteld door het Steunpunt O&O-indicatoren en voorgesteld op 20/09/2007. Ze analyseert de evolutie van de octrooiaanvragen op het niveau van de arrondissementen. Voor een internationale octrooiaanvraag is de hoge kostprijs vaak nog een niet te nemen hindernis. Daarom is de bestaande overheidssteun voor octrooiaanvragen ook uitgebreid. Niet alleen de octrooikosten gemaakt tijdens de looptijd van een O&O-bedrijfsproject of een kmo-project van het IWT, maar ook kosten voor de octrooiname die binnen de 3 jaar na de opstart van het project worden gemaakt, komen voortaan in aanmerking voor overheidssteun. Het totaalbudget bedraagt 500.000 euro per
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
67
jaar. Ook liet het IWT een handleiding op het vlak van intellectuele eigendom voor de innovatieve kmo uitwerken. Binnen het Vlaams Innovatienetwerk zal in 2008 ook een pool van “Trainers Intellectuele Eigendom” worden samengesteld. In de context van beleidsleren kadert ook de bestaande samenwerking met de steunpunten “O&O-indicatoren” en “Ondernemen en Internationaal Ondernemen” en de uitwisseling op internationaal niveau van beleidsinformatie en kennis over relevante goede praktijken. Dit laatste gebeurt onder meer binnen de OESO, het zogenaamde “Six Countries Programme“ en TAFTIE (Through the Association for Technology Implementation in Europe) en projecten gesteund door de Europese Commissie zoals INNO-net en het IPREG-netwerk (Innovation Policy Research for Economic Growth) waar het departement EWI instaat voor een “policy scan” voor Vlaanderen omtrent innovatie en ondernemerschap. Het departement EWI, het agentschap Economie en het IWT zijn tevens lid van het ERRIN-netwerk (European Regions Research and Innovation Network). Ook is er de deelname aan het EU ERA-net VISION project: “Shared Knowledge Bases for Sustainable Innovation Policies”. Het doel van een ERA-net, dat een thematisch internationaal samenwerkingsverband binnen het EU Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (KP voor OTO) is, is nationale onderzoeksgelden over een thema samen te brengen en een gezamenlijke onderzoeksagenda op te stellen. In het geval van VISION gaat het over onderzoek over innovatiebeleid. In de pilootfase zijn vier projecten gestart waarbij twee Vlaamse onderzoeksinstellingen betrokken zijn. Deze projecten zullen tot meer inzicht leiden in de organisatie van het wetenschaps- en innovatiebeleid in de VISION-partnerlanden en bijdragen tot de identificatie van de toekomstige uitdagingen van een op “open innovatie” gericht (regionaal/nationaal) beleid binnen de Europese onderzoeksruimte. Om de Vlaamse deelname aan dit Europese netwerk mogelijk te maken en nieuwe projecten te kunnen lanceren werd een bedrag van 0,35 miljoen euro voorzien in de begroting 2008. Ook aan netwerken in het kader van de “Open Method of Coördination” (OMC) neemt Vlaanderen deel, bijvoorbeeld “Regions for Research” (R4R). Binnen dit internationaal netwerk (eveneens onderdeel van KP voor OTO) worden goede praktijken uitgewisseld tussen regio’s met betrekking tot kennisoverdracht ter verbetering van instrumenten voor regionaal onderzoeksbeleid. Vernieuwd beleid voor internationale samenwerking in wetenschap en innovatie De Vlaamse Regering verlengde op 30/11/2007 de overeenkomsten voor de projecten Europese InnovatieStimulering (EIS) met FlandersBio, Flanders' Food, IMEC en Agoria voor één jaar. Ze machtigde het IWT daarbij om hiertoe bijna 0,245 miljoen euro vast te leggen, dat tegen uiterlijk 30/06/2008 een uitgewerkt programma moet voorleggen voor de ondersteuning van de deelname van Vlaamse kmo's aan internationale onderzoeksprogramma's. Dit gebeurt op basis van een grondige evaluatie van de EISprojecten en een internationale benchmarking van mogelijke alternatieven. Op 19/10/2006 presenteerde het “European Strategy Forum on Research Infrastructures” (ESFRI) de eerste versie van een zogenaamde "Roadmap for Research Infrastructures" (groeipad voor onderzoeksinfrastructuur) met 35 voorstellen voor pan-Europese onderzoeksinfrastructuur voor de komende 10 tot 15 jaar. Deze roadmap kadert in de ondersteuningsacties van de Commissie rond de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur met een Europese dimensie. De Vlaamse wetenschappelijke gemeenschap is actief betrokken in de voorbereiding van verschillende ESFRI-dossiers, waaronder CLARIN41 en LIFEWATCH42. Vlaanderen wil de onderzoeksgerelateerde voorbereidende activiteiten binnen deze projecten ondersteunen. De Vlaamse Regering keurde daarom op 25/04/2007 een aanvullende ondersteuning goed van maximaal 300.000 41
CLARIN is een pan-Europees samenwerkingsverband gericht op het ontwikkelen en coördineren van taalgebonden producten en technologieën. 42 LIFEWATCH wil databanken binnen en buiten Europa met elkaar verbinden om de evolutie van de ecosystemen op een duurzame wijze op te volgen.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
68
euro voor een periode van drie jaar voor de Vlaamse deelname aan CLARIN en LIFEWATCH. Ook de internationale dimensie inzake wetenschap en innovatie werd het afgelopen jaar uiteraard ook niet uit het oog verloren. Hierna wordt een overzicht gegeven van de andere belangrijkste genomen maatregelen inzake internationale samenwerking: actieplan internationale samenwerking Internationale samenwerking blijft hoog op de agenda staan in het hedendaagse onderzoek, zowel op bilateraal als op multilateraal vlak. De Vlaamse overheid wil hierin vooral een faciliterende rol spelen. De diverse activiteiten worden samengebracht in een visienota internationale samenwerking met daaraan gekoppeld een jaarlijks actieplan. Voor de uitvoering van de nieuwe beleidsinitiatieven wordt in 2008 een bijkomend budget van 2,1 miljoen euro voorzien. Hierdoor bedraagt het totale budget in 2008 3,465 miljoen euro. bilaterale samenwerking Met betrekking tot de bilaterale samenwerking staan verdere initiatieven in de stijgers, de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland43,… Op 30/05/2008 keurde de Vlaamse het ontwerpaddendum 13 bij de FWObeheersovereenkomst 2002-2007 houdende toekenning van een subsidie voor de financiering van internationale bilaterale onderzoekssamenwerking; deze goedkeuring kadert in de hervorming en rationalisering van het bilateraal wetenschappelijk beleid. Voor de financiering van dit initiatief wordt in de uitgavenbegroting 2008 1,5 miljoen euro voorzien. multilaterale samenwerking In de multilaterale samenwerking zijn vooral de EU, maar eveneens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en Verenigde Naties (VN) belangrijk. Vlaamse vertegenwoordigers nemen verder actief deel aan de vergaderingen van het OESO Comité voor Wetenschappelijk en Technologisch beleid en zijn nauw betrokken bij het opstellen van het Belgische standpunt over de acties binnen de nieuwe meerjarige OESO innovatiestrategie. Voor wat betreft de VN is vooral het FUST van belang waarvan de 3e fase van de samenwerking in voorbereiding is en waarvoor jaarlijks ongeveer 1,45 miljoen euro voorzien gedurende 4 jaar is voorzien. het Europese Kaderprogramma voor OTO (in uitvoering) Het EU Zevende Europees Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (EU 7KP voor OTO), dat begin 2007 startte, vormt voor Vlaanderen een belangrijke bron van intellectuele en financiële inkomsten. Om de deelname vanuit Vlaamse instellingen aan 7KP voor OTO maximaal te ondersteunen werden de activiteiten van het bestaande Vlaams Contactpunt Kaderprogramma (VCP) geoptimaliseerd. In 2008 is er een toename van 0,060 miljoen euro hiervoor voorzien en blijven de taken en objectieven van het VCP gericht op: - de proactieve opvolging van de beleidsontwikkelingen in de Europese Onderzoeksruimte (EOR), inclusief het monitoren van de Vlaamse deelname aan het KP voor OTO; - de vertolking van het Vlaamse standpunt over onderzoeksaangelegendheden binnen de Belgische en Europese overlegorganen; - de stimulering van de Vlaamse deelname aan het 7KP voor OTO door gerichte, proactieve informatieverstrekking, opleiding en begeleiding. Deze activiteiten krijgen invulling via de National Contact Point (NCP)-werking.
43
binnen de samenwerking Vlaanderen-Nederland zijn de aandachtspunten voor de werking 2007-2008: (i) op het vlak van innovatie: de thema’s “automotive electronics” en “levenswetenschappen; (ii) op het vlak van wetenschappelijk onderzoek: het zeewetenschappelijk onderzoek en de (internationale) onderzoeksinfrastructuren; (iii) op het vlak van economie: het bevorderen van het ondernemerschap en het intensifiëren van de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland binnen internationale structuren voor economische ondersteuning en ontwikkeling zoals INTERREG IV.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
69
De interne beleidscoördinatie werd geoptimaliseerd met het oog op een efficiëntere deelname aan de ERA-NET en INCO-initatieven. deelname aan gemeenschappelijke programma’s (Art. 169) en gemeenschappelijke ondernemingen (Art. 171) Vlaanderen participeert via het IWT-Vlaanderen aan de Art. 169-initiatieven “Ambient Assisted Living (AAL)” waarbij wordt gestreefd naar het verbeteren van de levenskwaliteit van ouderen en het versterken van de in deze sector actieve industrie binnen Europa door gebruik te maken van informatie en communicatietechnologieën en het Art. 169-initiatief EUROSTARS, wat een “bottom-up” OTO programma is voor kennisintensieve kmo’s. Voor deelname aan AAL werd binnen de IWT-begroting een jaarlijks budget van ongeveer 1 miljoen euro voorzien, terwijl voor deelname aan EUROSTARS een budget van ongeveer 1,5 miljoen euro wordt gereserveerd. Daarnaast participeert Vlaanderen (onder Belgische vlag), via het IWT, aan de Gezamenlijke technologie-initiatieven (Joint Technology Initiatives – JTI’s) op basis van artikel 171 van het EU-verdrag, met name ARTEMIS rond ingebedde computersystemen en ENIAC rond nanotechnologie. deelname aan “big science”-faciliteiten (CERN, ESRF, EMBL, …) Op 30/05/2008 keurde de Vlaamse het ontwerpaddendum 13 bij de FWObeheersovereenkomst 2002-2007 goed, houdende de toekenning van de subsidie 2008 voor internationale onderzoeksprojecten die worden uitgevoerd aan internationale of supranationale faciliteiten waaraan de federale of de Vlaamse overheid bijdraagt in de financiering ("big science"). Met “big science” wordt een type onderzoek aangeduid waarvoor infrastructuur nodig is die de mogelijkheden van een land, zelfs van de wetenschappelijk sterkste spelers, ver te boven gaat. Hiervoor worden internationale samenwerkingsverbanden opgezet. Typische voorbeelden zijn CERN, ESRF, EMBO/EMBL en ESO. België neemt deel aan een aantal van deze internationale onderzoeksfaciliteiten. Meestal staat de federale overheid in voor het betalen van het Belgisch lidgeld. Hierdoor krijgen Vlaamse onderzoekers principieel de mogelijkheid gebruik te maken van deze onderzoeksfaciliteiten. Het gaat hier echter om “naakt gebruik”. Om experimenten te kunnen uitvoeren, vaak in samenwerking met buitenlandse onderzoeksgroepen, dienen projecten te worden opgezet. Hiervoor is een gepaste financiering nodig, die losstaat van het Belgisch lidgeld. Voor de financiering van dit initiatief wordt in de uitgavenbegroting 2008 2.273.000 euro voorzien. internationale coördinatieacties Vlaanderen heeft veel expertise in huis om de coördinerende rol te spelen in een beperkt aantal, internationaal toonaangevende wetenschappelijke samenwerkingsverbanden. Voor een onderzoeksgroep is het pas zinvol om een coördinerende rol op zich te nemen (en te laten renderen) indien financiering beschikbaar is voor zowel de wetenschappelijke als de administratief-logistieke component. Om aan dit hiaat in het financieringsmechanisme tegemoet te komen werd eind 2007 een bedrag van 700.000 euro toegekend aan het FWO voor de financiering van internationale coördinatie-acties. Deze coördinatieacties worden in 2008 voortgezet ten belope van eenzelfde bedrag. het Europese Kaderprogramma voor Concurrentievermogen en Innovatie (KCI)44
44
Om de Lissabondoelstellingen te realiseren biedt het kaderprogramma voor innovatie en concurrentievermogen (KCI) met een totaalbudget voor 2007-2013 van 3,6 miljard euro een coherente, op synergie gerichte afstemming tussen het industrie-, het KMO-, het innovatiebeleid en de beleidsinstrumenten om bureaucratische barrières weg te werken en een interne markt tot stand te brengen. Het KCI heeft 3 pijlers: het programma voor ondernemerschap en innovatie (2,63 miljard euro, 60% van het totale KCI budget), het programma “ICT beleidsondersteuning” (budget van 728 miljoen euro) en “Intelligente Energie voor Europa”(“Intelligent Energy for Europe”) (indicatief budget van 727 miljoen euro). Het KCI heeft 4 hoofddoelstellingen: naast het bevorderen van het concurrentievermogen van Europese bedrijven, met de KMO’s als hoofddoelgroep, beoogt het programma de innovatie-activiteiten te ondersteunen met focus op eco-innovatie. Een derde doelstelling is het toegankelijker maken van financiering en diensten ter ondersteuning van bedrijven in de regio’s. Tot slot dient een beter en breder gebruik van informatie en ICT-middelen bij te dragen tot de uitbouw van een informatiesamenleving.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
70
In 2007 ging het nieuwe EU Kaderprogramma voor Concurrentievermogen en Innovatie (KCI) 2007-2013 van start. Het KCI is een programma dat EU-acties coördineert rond 3 thema’s: economie/innovatie, ICT, en energie. Innovatief aanbesteden Innovatief aanbesteden is het aankopen van bestaande of het bestellen van nog te ontwikkelen vernieuwende producten of diensten. Bij de lancering van het Milieu- en energietechnologie InnovatiePlatform (MIP) gaf de Vlaamse Regering het IWT de opdracht voor een grondige studie als aanzet voor het uitwerken van operationele formules voor Innovatief Aanbesteden. Innovatieve oplossingen worden dan als het ware "besteld" door overheidsinstanties die hiermee ook optreden als "launching customer" naar andere binnenen buitenlandse markten toe. Binnen het MIP ging in 2006 een thematische werkgroep rond Innovatief Aanbesteden van start. Op basis van een analyse van wat het nieuwe Europese juridische kader toestaat, werd een Vlaams model voor innovatief aanbesteden uitgewerkt. Finaal moet dit leiden tot een "toolbox" voor innovatief aanbesteden waaruit in functie van het projecttype kan geput worden. Begin 2007 ging ook het Europees OMC-NET project van start, een netwerk van nationale en regionale overheidsinstanties in Europa die rond de problematiek van innovatief aanbesteden willen overleggen. Het netwerk kwam tot stand onder leiding van het IWT en werd door de Europese Commissie voor steun geselecteerd. Dit moet toelaten om in een vroeg stadium te genieten van een onderlinge leercurve. Parallel hiermee werden in Vlaanderen enkele nieuwe projecten bekeken die voor innovatief aanbesteden in aanmerking komen. De praktische uitwerking van deze losstaande gevallen is niet zo vanzelfsprekend. De opdracht aan het IWT resulteerde medio 2008 in een actieplan. Op 18/07/2008 besliste de Vlaamse Regering om onderzoek en innovatie in de Vlaamse overheid te stimuleren via “Innovatief Aanbesteden“ en de eerste fase uit het actieplan “Innovatief Aanbesteden (20082010)” te laten starten. Zo wil de Vlaamse overheid meer aandacht besteden aan innovatie en aan de Vlaamse concurrentiepositie in binnen- en buitenland. Het innovatief aanbesteden is relevant voor elk van de dertien beleidsdomeinen binnen de Vlaamse overheid. Het actieplan past binnen de wens van de Europese Commissie om via overheidsopdrachten onderzoek en innovatie te stimuleren. Overheden zijn grote spelers op de markt en kunnen daardoor veel invloed uitoefenen op het stimuleren van investeringen in onderzoek en innovatie. De eerste fase uit dit actieplan bevat de volgende stappen: oprichting van een kenniscentrum “Innovatief Aanbesteden” in de schoot van het IWT, waartoe 0,435 miljoen euro wordt vastgelegd; delegatie aan de minister bevoegd voor het innovatiebeleid om tot maximaal 10 miljoen euro vast te leggen voor uitgaven in het kader van “Innovatief Aanbesteden”, verdeeld over de begrotingsjaren 2008-2010; delegatie aan elke Vlaamse minister om tot maximaal 1 miljoen euro vast te leggen voor uitgaven in co-financiering van innovatieve aanbestedingen die samen met de minister bevoegd voor het innovatiebeleid tot stand komen. Maatregelen ter stimulering van het exportbeleid en het buitenlands investeringsbeleid Vlaanderen hinkt nog achterop in de uitvoer van hoogtechnologische producten. Daarom zal het Flanders Investment and Trade, FIT, een samenwerking aangaan met het IWT zodat innovatieve en technologische bedrijven op een volledige waaier aan ondersteuning van de overheid kunnen rekenen. Daarnaast zet FIT technologische vertegenwoordigers in die Vlaamse bedrijven met hoogtechnologische en kennisintensieve activiteiten beter kunnen begeleiden op buitenlandse markten. De Vlaamse Regering besliste op 18/07/2008 verder om steun te verlenen voor de samenwerking tussen het FIT en de themazender Kanaal Z voor de productie van een
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
71
televisieprogramma “Handelsroute”, een programma over internationaal ondernemen. Het programma enthousiasmeert en gidst Vlaamse bedrijven om te exporteren naar en/of te investeren in 10 te bepalen landen. De in 2005 opgerichte Task Force bij Flanders Investment and Trade behandelt potentiële investeringsdossiers waarbij een overleg vereist is tussen verschillende actoren van de Vlaamse overheid. Het FIT is trekker van deze activiteiten en organiseert geregelde overlegmoment over uiteenlopende dossiers. De Vlaamse Regering keurde op 23/11/2007 de beheersovereenkomst 2007-2010 met de vzw Ex-Change en kende een subsidie van bijna 207.000 euro toe voor het werkingsjaar 200745. Ook kan nog melding gemaakt worden van het Fonds Vlaanderen Internationaal, FVI, ter ondersteuning van Vlaamse bedrijfsinvesteringen in het buitenland (inbreng middelen in PMV, de Participatiemaatschappij Vlaanderen).
3.1.3 Een beleid dat met betere regelgeving bedrijvigheid stimuleert (VH – II.B.3.) Ook het voorbije jaar nam de Vlaamse overheid verschillende initiatieven m.b.t. een betere regelgeving. Hierna wordt meer in detail ingegaan op volgende maatregelen: reductiedoelstellingen administratieve lasten, de omzetting van de Europese Dienstenrichtlijn, reguleringsimpactanalyse, monitoring reguleringsmanagement, het formulierenbeleid, de benchmarkanalyse inzake vergunningen en erkenningen:
reductiedoelstellingen administratieve lasten De Vlaamse Regering besliste op 29/06/2007, in uitvoering van de besluiten van de Europese Lentetop 2007, om alle administratieve lasten verbonden aan Vlaamse regelgeving te meten. De Vlaamse Regering opteerde voor een gefaseerde aanpak, waarbij in een eerste fase zes voortrekkers een nulmeting uitvoerden in de periode september 2007-april 2008. De overige beleidsdomeinen voeren een nulmeting uit in 2008. Tegen eind 2008 moeten de reductiedoelstellingen door alle beleidsdomeinen geformuleerd zijn. Uiterlijk in maart 2009 moeten alle beleidsdomeinen een actieplan opgesteld hebben en jaarlijks zal er een voortgangsrapportering zijn. omzetting van de Europese Dienstenrichtlijn Binnen de Vlaamse overheid wordt de omzetting van EU regelgeving nauwgezet opgevolgd. Er is eveneens een draaiboek hiertoe opgesteld. Voor de specifieke problematiek rond de Europese Dienstenrichtlijn (EDRL)46, is binnen de Vlaamse overheid een stuurgroep opgericht, die gecoördineerd wordt door het departement EWI. Deze omzetting vereist en krijgt speciale aandacht. Het volledig en correct elektronisch ter beschikking stellen van alle vereiste vergunningen is hiervan een onderdeel. Dit helpt eveneens mee de administratieve vereenvoudiging te realiseren en de voordelen van de interne markt beter te benutten. Op 9/05/2008 besliste de Vlaamse Regering over de uitbouw van het Uniek Loket (als centraal contactpunt voor aanbieders van diensten waar de dienstverschaffer alle
45
Ex-Change is een Vlaams uitzendplatform voor experts dat deskundigen uitzendt om bij te dragen aan de capaciteitsopbouw van KMO's in Afrika, Azië, Latijns-Amerika, Oost- en Midden-Europa. In juni 2008 keurde de Vlaamse Regering een subsidie toe van maximaal 329.441 euro voor 2008. De vzw UNIZO Internationaal kreeg opnieuw voor het project "Go North - Helpdesk Import Vlaanderen" een subsidiëring na beslissing Vlaamse Regering van 7 december 2007. Doel is het ondernemerschap in Zuid-Afrika, Malawi en Mozambique verder te versterken; enkel KMO's met een duurzame en maatschappelijk verantwoorde bedrijfsvoering, kunnen gebruik maken van de geboden begeleiding. 46 De Europese Dienstenrichtlijn verplicht de Europese lidstaten om alle maatregelen in hun interne rechtsorde op te heffen die het vrije verkeer van diensten en de vrijheid van vestiging binnen de Europese markt zouden kunnen belemmeren, tenzij deze noodzakelijk en evenredig zijn.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
72
procedures en formaliteiten in verband met de toegang tot en de uitoefening van een dienstenactiviteit moet kunnen afwikkelen) en opstart van de "screening" van de regelgeving. De Vlaamse Regering besliste het gebruik van de dienstenimpacttoets47 (DIT) als bewijsmethode bij de “screening” van de (bestaande) Vlaamse regelgeving aan te bevelen. Voor de screening van nieuwe regelgeving wordt de reguleringsimpactanalyse (RIA) geïntegreerd met de dienstenimpacttoets (DIT). De vereenvoudigingsprojecten als gevolg van de screening worden opgenomen in de actieplannen met reductiedoelstellingen om de administratieve lasten te verminderen. Het register van Vlaamse vergunningen en erkenningen wordt ter beschikking gesteld van de Vlaamse stuurgroep voor de omzetting van de EDRL. reguleringsimpactanalyse − op 14/12/2007 werd gerapporteerd over de toepassing van het Vlaamse RIAsysteem. Er werden hierbij geen nieuwe beleidsbeslissingen genomen; − op 7/03/2008 keurde de Vlaamse Regering de invoering van een RIA-databank goed. De doelstelling van de RIA-databank is het verhogen van de transparantie van de Vlaamse RIA’s en van het regelgevingsproces op zich. De RIA-databank wordt gekoppeld aan de boordtabellen “regelgeving in opmaak”. Deze tabellen geven op dit ogenblik per minister van de Vlaamse Regering een overzicht van de (voor)ontwerpen van decreet en van de (voor)ontwerpen van besluit van de Vlaamse Regering; − op 30/05/2008 keurde de Vlaamse Regering een nieuwe omzendbrief m.b.t. de reguleringsimpactanalyse en de compensatieregel administratieve lasten goed. De nieuwe rondzendbrief geeft meer uitleg over het toepassingsgebied, de procedurele aspecten en de inhoud van een RIA en van de compensatieregel administratieve lasten. monitoring reguleringsmanagement − op 25/04/2008 werd het rapport Vlaamse Regelgeving 2007 meegedeeld aan de Vlaamse Regering. In dit rapport worden een aantal kwantitatieve indicatoren van het regelgevingsproces beschreven, een aantal indicatoren over de omzetting van Europese richtlijnen in de interne Vlaamse rechtsorde en tot slot een aantal kwalitatieve indicatoren over Vlaamse regelgeving. formulierenbeleid − in 2007 werd de inventaris van Vlaamse formulieren op de formulierensite verder actueel gehouden. De inspanningen m.b.t. de kwaliteitsverbetering van Vlaamse formulieren werd verder gezet. In 2007 werd het formulierenbeleid ook verankerd in het voorontwerp van decreet van 23/11/2007 over de kwalitatieve verbetering en digitalisering van de Vlaamse formulieren betreffende het elektronische bestuurlijk gegevensverkeer. Er is een juridische omkadering nodig voor het beleid van de Vlaamse overheid om elektronische formulieren ter beschikking te stellen, om het gebruik ervan te promoten en te vergemakkelijken en om formulieren zoveel mogelijk uit de bestaande regelgeving te verwijderen. Daarnaast is het ook noodzakelijk om als gevolg van de derde fase van het formulierenproject (na inventarisatie en kwaliteitsverbetering), elektronische formulieren gelijk te stellen met papieren versies die hetzelfde opschrift dragen. Volledigheidshalve kan nog vermeld worden dat de Vlaamse Regering op 09/05/2008 het E-gov-decreet betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer goedkeurde. benchmarkanalyse vergunningen en erkenningen − op 6/07/2007 nam de Vlaamse Regering een beslissing over de opmaak van een register van Vlaamse vergunningen en erkenningen. De Vlaamse overheid vergelijkt haar vergunningen en de bijhorende procedures met de
47
De Vlaamse overheid ontwikkelde een specifieke ‘dienstenimpacttoets’ als een instrument om de toetsing van de in de dienstenrichtlijn opgenomen vereisten m.b.t. non-discriminatie, noodzakelijkheid en evenredigheid te kunnen uitvoeren. Deze ‘dienstenimpacttoets’ is geïnspireerd op de Vlaamse RIA-methodiek.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
73
beste voorbeelden in de rest van Europa. De dienst Wetsmatiging stelde al een register op van alle Vlaamse vergunningen en erkenningen met de bijhorende procedures. De Vlaamse Regering besliste dat dit register actueel wordt gehouden door de Cellen Wetskwaliteit die daartoe de instructies van de dienst Wetsmatiging volgen. De Vlaamse overheid wil daaruit lessen trekken over hoe het eventueel beter, sneller of eenvoudiger kan. Het project maakt deel uit van “Vlaanderen in actie” en moet de economische concurrentiepositie van Vlaanderen verbeteren. De Vlaamse Regering nam ook akte van een aantal voorstellen om met een benchmark-analyse te beginnen. Voor het beleidsdomein EWI betreft dit de erkenningen inzake de regeling voor Budget Economisch Advies (BEA) en ARKIV (een instrument dat deel is van ARKimedes bij de PMV). De ministers moesten tegen eind 2007 rapporteren aan de Vlaamse Regering over de resultaten van de uitgevoerde benchmarks. Elke minister en de administratie kunnen dan de nodige lessen trekken uit de resultaten om waar mogelijk, de procedures te verbeteren. Naar aanleiding van de bepalingen in de EU Kaderregeling voor staatsteun aan O&O en Innovatie, die in werking trad op 30/12/2006, werd een analyse uitgevoerd over de mate van overeenstemming van de betrokken Vlaamse steunmaatregelen met deze kaderregeling. Een aantal besluiten dienden aangepast te worden en de bepalingen gecommuniceerd naar de Europese Commissie. Hierover had het IWT contacten met de Commissie. Op 7/12/2007 nam de Vlaamse Regering akte van een voorstel voor communicatie jegens de Commissie hierover, waarna het dossier daadwerkelijk werd overgemaakt aan de Commissie op 19/12/2007. Deze stuurde een schrijven terug op 23/01/2008, waarna op 22/02/2008 de Vlaamse Regering vervolgens zes voorontwerpen van besluit hierover goedkeurde. Doel hiervan was deze verschillende besluiten van de Vlaamse Regering m.b.t. onderzoek, ontwikkeling en innovatie in overeenstemming met de EU kaderregeling te brengen. Hierna gaven de raad van bestuur van het IWT en de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid, VRWB, hun advies over deze voorontwerpen. Er is finaal besloten om geen nieuwe formele aanmeldingen te voorzien, wel om een reeks aanpassingen door te voeren in de reglementaire teksten en bijgevolg ook in handleidingen, typesteunovereenkomsten, enz. Ten gevolge van een aantal nieuwe ontwikkelingen, en de reactie van de Europese Commissie op de kennisgeving van de ontwerpbesluiten, heeft de Raad van Bestuur van IWT in zijn advies van 20/03/2008 voorgesteld een aantal bijkomende wijzigingen aan te brengen aan het voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van de steun aan projecten van onderzoek en ontwikkeling van het bedrijfsleven in Vlaanderen (kort: het O&O-besluit van 5/10/2001). Hierna besliste de Vlaamse Regering op 18/07/2008 om opnieuw principieel het O&O-besluit te wijzigen zodat het in overeenstemming gebracht wordt met de Europese Kaderregeling voor staatssteun aan O&O en Innovatie, waarna het voor advies nog aan de Raad van State wordt voorgelegd. Ten gevolge van een aantal nieuwe ontwikkelingen, en de reactie van de Europese Commissie op de kennisgeving van de ontwerpbesluiten, heeft de Raad van Bestuur van IWT in zijn advies van 20/03/2008 voorgesteld een aantal bijkomende wijzigingen aan te brengen aan het voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van de steun aan projecten van onderzoek en ontwikkeling van het bedrijfsleven in Vlaanderen (kort: het O&O-besluit van 5/10/2001). Hierna besliste de Vlaamse Regering op 18/07/2008 om opnieuw principieel het O&O-besluit te wijzigen zodat het in overeenstemming gebracht wordt met de Europese Kaderregeling voor staatssteun aan O&O en Innovatie, waarna het voor advies nog aan de Raad van State wordt voorgelegd. De Vlaamse overheid wil de lokale overheden en de bedrijfswereld verder ondersteunen en stimuleren in hun streven naar een bedrijfsvriendelijker klimaat.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
74
Eind 2007 werd in het kader van de projectoproep Eenvoudigste gemeente/stad 2007 aan een aantal geselecteerde lokale besturen op basis van hun projectvoorstellen een opleiding formulierenontwerp en/of een opleiding reglementen aangeboden. Er kan verder concreet verwezen worden naar het project bedrijfsvriendelijke gemeente, waarbij de lokale overheid via tien concrete projecten wordt gestimuleerd om een efficiënte dienstverlening voor kmo's te organiseren, eind 2007 ten einde liep. Na een evaluatie van de afzonderlijke projecten en het geheelconcept, zal in het najaar van 2008 over de modaliteiten van een vervolgtraject worden beslist. Voor 2008 is een budget van 0,8 miljoen euro voorzien. Kleine ondernemingen zijn van belang voor de economische slagkracht van een stad of gemeente. Hun positie is echter onderhevig aan een negatieve tendens. Via een flankerend economisch beleid op lokaal en regionaal niveau kan de slagkracht van kleine ondernemingen worden versterkt. Op basis van bestaand en - waar nodig - nieuw onderzoek zal worden onderzocht waar precies hun knelpunten liggen en welke de meest adequate antwoorden daarop zijn. De RESOC’s maken voor hun regio’s specifieke streekpacten op. De communicatie met de RESOC’s over de streekpacten zal in 2008 geïntensiveerd worden zodat het beleidsveld Economie gevoed kan worden met belangrijk regiospecifieke informatie om streekontwikkelingsprojecten te kunnen aflijnen en ondersteunen. Zowel over de inhoudelijke behandeling van de streekpacten als wat betreft de financiële ondersteuning werden de mogelijkheden voorzien. Vanaf 10/07/2007 kunnen de kmo's die hinder ondervinden van openbare werken een rentetoelage aanvragen (beslissing Vlaamse Regering van 6/06/2007). Voor de rentetoelage wordt jaarlijks een budget uitgetrokken van 5 miljoen euro. De rentetoelage steunt kmo's die een overbruggingskrediet moeten aangaan omwille van verminderde inkomsten ten gevolge van een verstoorde bereikbaarheid door openbare werken. De rentetoelage sluit aan bij de zogenaamde derde waarborgregeling die operationeel is sinds september 2005. De waarborgregeling vereenvoudigt de toegang tot een krediet voor kmo's die worden gehinderd door openbare werken, terwijl de rentetoelage de terugbetaling van het aangegane overbruggingskrediet verlicht. De nieuwe maatregel zal langs diverse kanalen aan de ondernemingen en hun belangenorganisaties en aan de rechtstreeks betrokken intermediairs zoals de steden en gemeenten en de banken worden gecommuniceerd. Op basis van een tussentijdse evaluatie medio 2008 werd ondertussen beslist om de rentetoelage en waarborgregeling voor kmo’s die worden gehinderd door openbare werken sterker op elkaar af te stemmen. Streefdoel is om de bijsturingen begin 2009 te operationaliseren. Tenslotte moet ook het in het voorjaar 2008 afgesloten Lokaal Pact worden vermeld48. De belangrijkste maatregelen omvatten: overname van 612 miljoen schulden van de lokale besturen. Hierdoor komen er op lokaal niveau meer middelen vrij om te investeren in nieuw beleid zonder dat hiervoor hogere belastingen nodig zijn; de gemeenten engageren zich om de belastingdruk voor het jaar 2009 niet te laten toenemen, forfaitaire huisvuilbelastingen en belastingen op kantoorruimten en op tewerkgesteld personeel af te schaffen en een bedrijfsvriendelijke en transparante fiscaliteit te voeren; een verdere verhoging van de compensatie voor de afschaffing van de Eliataks met 25 miljoen in 2008, 41,5 miljoen in 2009 en nogmaals 41,5 miljoen in 2010, de vrijstelling van nieuw materieel en outillage van onroerende voorheffing en een 48
Lokaal Pact tussen de Vlaamse Regering, de Vlaamse gemeenten en de Vlaamse provincies (01/02/2008).
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
75
wezenlijke vermindering van diezelfde onroerende voorheffing voor energiezuinige woningen; verder zal de Vlaamse overheid een bijkomende inspanning leveren van 700 miljoen euro (gespreid over 7 jaar) voor nieuwe gemeentelijke riolen; tot slot worden in het Lokaal Pact afspraken gemaakt rond de overname van de provinciewegen.
3.1.4 Een beleid dat ondernemerschap bevordert (VH – II.B.4.) Het is uitermate belangrijk dat het ondernemerschap in Vlaanderen verder wordt bevorderd. Maatregelen die hiertoe kunnen bijdragen zijn: de verdere verbetering van de toegang tot (risico)kapitaal, de verdere vereenvoudigde toegang tot informatie voor (potentiële) ondernemers, de administratieve vereenvoudiging voor bedrijven en allerlei diverse initiatieven (onderwijs, promoten ondernemerschap, uitwisselingen..). De Vlaamse overheid heeft een zeer belangrijke bevoegdheid op het vlak van de verbetering van de toegang tot (risico)kapitaal. Uit het voortgangsrapporten 2006 en 2007 bleek reeds duidelijk dat heel wat instrumenten voor een betere toegang tot financiering (ARKimedes, VINNOF,…) voor innovatieve kmo’s, concreet werden geoperationaliseerd. Hierna volgt een gedetailleerd overzicht van de stand van zaken: ARKimedes (ARK = Activering van RisicoKapitaa) versterkt het Vlaamse economische weefsel door te investeren in beloftevolle kmo’s via risicokapitaal. Op 6/07/2007 keurde de Vlaamse Regering een wijziging goed van het zogenaamde ARK-besluit van 3/12/2004 aangaande de activering van risicokapitaal in Vlaanderen. Een ARKIV is een in het kader van de ARKimedesregeling erkende risicokapitaalverschaffer. Een erkenning als ARKIV geeft aanleiding tot een participatie in het kapitaal van de risicokapitaalverschaffer door het ARKimedesFonds. Midden 2008 waren er 12 professionele risicokapitaalverschaffers als ARKIV erkend die samen beschikken over 214,6 miljoen euro om te investeren in Vlaamse kmo’s. Daarvan is 104,7 miljoen euro afkomstig van het ARKimedes-fonds. De ARKIV’s hadden midden 2008 in 73 ondernemingen in Vlaanderen geïnvesteerd, voor een totaal bedrag van 53,2 miljoen euro; sedert de start van de nieuwe Waarborgregeling zomer 2005, genoten midden 2008 reeds 2.019 ondernemers van de Waarborgregeling, voor een totaalbedrag van 182,6 miljoen euro. Dankzij deze waarborg konden zij bankkredieten krijgen voor in totaal 313,1 miljoen euro. Zonder deze waarborg hadden zij die kredieten ongetwijfeld nooit gekregen en voor veel van deze bedrijfsleiders was het anders wellicht onmogelijk om hun zaak op te starten of verder te doen groeien. De kredieten die dankzij de Waarborgregeling werden verstrekt, hebben op hun beurt voor bijna 400 miljoen euro investeringen mogelijk gemaakt. Dat betekent dat voor elke euro waarborg meer dan twee euro investeringen worden gerealiseerd. Liefst de helft van de aangemelde dossiers kwam van starters, goed voor 40 % van het totaal verbruikte waarborgbedrag; Midden 2008 hadden al 610 ondernemingen in Vlaanderen een Winwinlening gesloten, voor een totaalbedrag van 15,8 miljoen euro. Vermits de Winwinlening pas op 1 september 2006 werd opgenomen in het productengamma van PMV komt dat neer op bijna twee winnaars per dag; het Vlaams Innovatiefonds, VINNOF, biedt 3 financieringsproducten aan: zaaikapitaal, incubatie- en projectfinanciering. In 2005-2006 werd beslist om in totaal 150 miljoen euro voor dit fonds te voorzien. Midden 2008 stelde VINNOF risicokapitaal ter beschikking aan 103 innovatieve ondernemingen, voor een totaalbedrag van 16,1 miljoen euro. Deze waren als volgt verdeeld: zaaikapitaal (7,9 miljoen euro / 24 projecten), incubatiefinanciering (2,1 miljoen euro / 38 projecten), en projectfinanciering (6,1 miljoen euro / 41 projecten); Cultuurinvest verleent cultuurbedrijven toegang tot risicodragend kapitaal. CultuurInvest is operationeel sinds november 2006 en investeert in allerlei
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
76
cultuurprojecten. : zowel uit de muziek- en entertainmentsector, als uit de beeldende kunsten, design, mode, en de game-industrie. De totale impact van deze investeringen op de Vlaamse markt bedroeg eind juni 2008 bijna 8 miljoen euro: via CultuurInvest 3,9 miljoen euro en daarnaast een inbreng van bijna 4 miljoen euro via banken, andere investeerders en de ondernemers zelf. Dit betreft 28 investeringsprojecten; het Fonds Vlaanderen Internationaal, FVI, helpt kmo’s uit Vlaanderen bij hun uitvoeractiviteiten. Sinds 26/10/2006 is het actief binnen PMV en sinds begin 2007 tot midden 2008 werd in totaal 2,8 miljoen euro steun gegeven voor 6 projecten, aan investeringen in China, Bulgarije, Hongarije, Rusland, Turkije en de VS. De Vlaamse regering heeft vijfentwintig miljoen euro toegezegd voor het FVI. Via een kapitaalverhoging heeft zij daarvan al vijftien miljoen euro ingebracht in PMV; het NRC-fonds verstrekt langetermijnfinanciering voor innovatieprojecten van hoogtechnologische bedrijven tegen marktconforme voorwaarden en heeft sinds de opstart eind 2006 tot midden 2008 aan 3 projecten een achtergestelde lening toegekend, goed voor een totaal financieringsbedrag van 8 miljoen euro.
Met de oprichting van het Vlaams Agentschap voor Ondernemen (VLAO) heeft de Vlaamse Regering gezorgd voor een eenvoudigere en duidelijkere toegang tot de maatregelen die de Vlaamse overheid neemt om bedrijven te ondersteunen en het ondernemingsklimaat in Vlaanderen te verbeteren. Het VLAO is het unieke contactpunt tussen de overheid en de zoekende ondernemer of onderneming, fungeert als begeleider wanneer een ondernemer bij verschillende administraties moet aankloppen en is spreekbuis van de Vlaamse overheid bij de lancering van nieuwe initiatieven en steunmaatregelen voor het bedrijfsleven. Het VLAO zorgt ervoor dat bedrijven geen tijd meer verliezen met het zoeken van hun weg in de veelheid van Vlaamse, federale en Europese steunmaatregelen en overheidsinstellingen. VLAO staat ter beschikking van de ondernemingen en koppelt terug naar de andere agentschappen en departementen van de Vlaamse administratie om een kwaliteitsvolle aanbreng te verzekeren. VLAO doet dus ook de administratieve rompslomp bij bedrijven in Vlaanderen gevoelig dalen. Om deze dienstverlening zo doeltreffend mogelijk te realiseren werkt het VLAO aan een uitgebreid netwerk van samenwerkingsverbanden met socio-economische overheidsinstellingen en privé-organisaties. In 2007 werden al een aantal samenwerkingsovereenkomsten afgesloten en afspraken gemaakt met overheidsagentschappen die belangrijk zijn voor het Vlaamse bedrijfsleven. Zo kregen de experten van het Agentschap Internationaal Ondernemen (FIT) en de experten van de innovatiecentra van het Instituut voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) een plaats in de provinciale VLAO-vestigingen. Daarnaast wordt actief samengewerkt met het Agentschap Economie, het departement Milieu (LNE-OVAM), ruimtelijke ordening (RO), financiën (PMV) en het Energie-agentschap (VEA). Met de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling (VDAB) en SYNTRA werden eveneens afspraken gemaakt om elkaars werking te versterken en kandidaat-ondernemers de gepaste begeleiding te bieden om sneller en beter voorbereid de stap naar het zelfstandig ondernemerschap te laten zetten. De Vlaamse Regering stemde op 21/03/2008 principieel in met het samengaan van het Agentschap Economie (AE), en het Vlaams Agentschap Ondernemen (VLAO), tot een nieuw Agentschap Ondernemen (AO). Doel van deze fusie is meer duidelijkheid en efficiëntie te verkrijgen voor de bedrijven. Tegen 1/01/2009 moet deze overgang zijn gerealiseerd. De Vlaamse overheid neemt nog een hele reeks specifieke initiatieven op het vlak van het bevorderen van het ondernemerschap. Om aan te geven wat de belangrijkste projecten zijn die door het beleidsdomein EWI in 2008 zullen worden geïnitieerd ter sensibilisering en bevordering van ondernemerschap zal in het najaar het Actieplan Ondernemerschap 2008 op het niveau van het ganse beleidsdomein worden opgesteld. Het doel van het actieplan
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
77
bestaat erin een overzicht te brengen van die projecten teneinde enerzijds een versnippering van het beleid te voorkomen door een maximale afstemming tussen de verschillende beleidsmaatregelen te bewerkstelligen en anderzijds geobserveerde lacunes in het werkveld aan te pakken. Het budget voor de initiatieven ter bevordering van het ondernemerschap steeg in 2008 met 0,25 miljoen euro tot 4,7 miljoen euro. Volgende specifieke maatregelen van het (de) afgelopen ja(a)ren kunnen vermeld worden: gelijktijdig met het lanceren van de oproep “Geïntegreerde Financiering” werd een proep ondernemerschap met als beleidsaccent "Allochtoon Ondernemerschap" gelanceerd. Deze oproep heeft tot doel competenties aan te leren die ondernemingszin stimuleren en/of het imago van ondernemers, bedrijven en ondernemerschap bevorderen. Indien het project gericht was op allochtoon ondernemerschap, werden extra punten toegekend in de uiteindelijke rangschikking, maar ook projecten rond andere thema's konden ingediend worden. De beste projecten krijgen ondersteuning en dit voor een totaal budget van 1,5 miljoen euro; de Vlaamse Regering kende op 14/12/2007 1,44 miljoen euro subsidie toe aan de vzw Ondernemingsplanwedstrijd Vlaanderen in Antwerpen voor de organisatie van de edities 6, 7 en 8 van de ondernemingsplanwedstrijd Bizidee in de periode 20072010. Sinds 2002 wordt de wedstrijd jaarlijks georganiseerd; de Vlaamse overheid kent subsidies toe aan organisatoren van peterschapsprojecten om zo een gediversifieerd aanbod van peterschapsprojecten in heel Vlaanderen te stimuleren en de deelnameprijs voor ondernemers beperkt houden. Kenmerkend voor elk door de Vlaamse overheid gesubsidieerd peterschapsproject is dat ondernemers gedurende een of meerdere jaren regelmatig in groepen samenkomen om ervaringen uit te wisselen over de bedrijfsvoering. Zij worden daarin begeleid door een of meerdere peters of mentoren. Dat zijn kaderleden uit grotere bedrijven of ervaren bedrijfsleiders van kmo’s die kosteloos hun kennis en ervaring ter beschikking stellen van de deelnemende ondernemingen. In 2007 werd via een oproepsysteem, een 30-tal projecten gesubsidieerd voor ruim 2,6 miljoen euro. Het beleidsaccent lag op de bewustmaking van ondernemers over duurzaam ondernemen en de voorbereiding van een overname. Het principe van "peterschapsprojecten" met als kerndoelstelling kennisoverdracht van ervaren ondernemers en onderlinge netwerkvorming, heeft haar nut bewezen. Dit neemt echter niet weg dat op basis van de opgedane ervaringen een evaluatie van het concept zinvol is. In 2008 werd een nieuwe oproep gelanceerd, ditmaal met als thema “eco-management”. Daartoe is een budget van 3 miljoen euro voorzien. Daarnaast werd een evaluatie gestart van dit initiatief; KMO-IT zorgt met de steun van de Vlaamse overheid en Europa voor gratis dienstverlening aan kmo’s voor een brede waaier van ICT-onderwerpen; op 14/11/2007 keurde de Vlaamse Regering een subsidie goed van 210.000 euro aan UNIZO tot 15/11/2008 voor het project Leeronderneming. Jonge mensen krijgen hiermee gedurende enkele maanden de kans om ondernemer te zijn en maken kennis met de werkelijkheid van het ondernemerschap. De leeronderneming van Unizo is een didactisch - pedagogische werkvorm waarbij een klas een eigen bedrijf, met eigen locatie, product, eigen kapitaal, naam, marketing en management opzetten in de school. De Leeronderneming wordt ingericht binnen de lestijden en vanuit het vakgebied van de opleiding; op 20/07/2006 gaf de Vlaamse Regering aan SYNTRA Vlaanderen opdracht te fungeren als draaischijf ondernemersvorming, wat inhoudt dat de algemene promotie en sensibilisering rond ondernemersvorming, en het stimuleren van ondernemerszin, -vaardigheden en attitudes daar gebeurt. De belangrijkste factor bij het stimuleren van ondernemerschap blijkt vorming te zijn. De Vlaamse Regering hechtte haar akkoord aan een beheersovereenkomst 2008-2010 met SYNTRA Vlaanderen;
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
78
in 2006 werden vijf projecten ingediend met betrekking tot integratie en ondernemerschap. In 2007 werden er vier projecten ingediend, waarvan twee verlengingen. Een daarvan is het pilootproject “Allochtone ondernemers, welkom!” van UNIZO-Limburg. De andere projecten vinden plaats in diverse provincies.49.
In het kader van de beleidsondersteuning voor het Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) besliste de Vlaamse Regering op 20/07/2007 de personeelsmiddelen uit te breiden. Op 5/10/2007 organiseerden de Vlaamse sociale partners een conferentie over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is een continu verbeteringsproces waarbij ondernemingen vrijwillig op systematische wijze economische, milieu- en sociale overwegingen op een geïntegreerde manier in de gehele bedrijfsvoering opnemen. Overleg met de stakeholders, of belanghebbenden, van de onderneming maakt deel uit van dit proces. MVO is geen nieuw fenomeen in Vlaanderen. Heel wat ondernemingen voeren al jaren een actief MVO-beleid en ondernemend Vlaanderen kiest steeds meer voor MVO. De Open Bedrijvendag die in Vlaanderen werd georganiseerd begin oktober 2007 stond in het teken van duurzaam ondernemen. Deze dag werd georganiseerd in samenwerking met de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM).
3.1.5 Een beleid dat onderzoek en ontwikkeling en ontwikkeling en innovatie naar internationale standaarden wil brengen (VH – II.B.5.) Een van de (weinige) expliciete kerncijfers van de Lissabonstrategie is dat overheid en bedrijfsleven samen 3% van het BBP aan O&O moeten besteden. Vooralsnog bereikt Vlaanderen dit streefcijfer niet. Op dit ogenblik ligt het cijfer voor de Barcelona-norm voor de Vlaamse overheid op 2,09%, wat hoger is dan het Belgische en EU-gemiddelde. Daarenboven is bijna de helft van alle O&O-uitgaven in ons land van Vlaanderen afkomstig (47,6% in 2007). Niettemin kunnen nog meer inspanningen geleverd worden door Vlaanderen op het domein van onderzoek en ontwikkeling en innovatie. Vlaanderen heeft zich echter ten volle in deze Europese ambitie ingeschakeld via het Innovatiepact. Dit pact houdt een formeel engagement in van alle betrokken actoren (overheid, bedrijfsleven, universiteiten en onderzoeksinstellingen) om door gezamenlijke en complementaire inspanningen de betrokken 3%-norm te realiseren. In de meerjarenbegroting 2006-2009 worden 525 miljoen euro extra middelen voorzien voor wetenschap en innovatie. Er wordt naar gestreefd deze middelen evenwichtig te verdelen tussen het LT niet-georiënteerd onderzoek, het strategisch basisonderzoek en het toegepast bedrijfsgericht onderzoek. Voor 2008 is een totaal wetenschapsbeleidbudget van 1,682 miljard euro voorzien, waarvan 1,051 miljard euro onderzoekskredieten. Binnen het beleidsdomein EWI is in de initiële begroting 2008 722 miljoen euro middelen voor wetenschapsbeleid ingeschreven, waarvan 692 miljoen O&O-kredieten. In uitvoering van het Vlaams Innovatiepact werden voor 2008 75 miljoen euro extra middelen t.o.v. begin 2007 voorzien voor onderzoek en ontwikkeling. De middelen voor deze structurele stijging worden verdeeld over fundamenteel zowel als toegepast onderzoek en ontwikkeling. De klemtonen die met de bijkomende nieuwe middelen voor wetenschap en innovatie worden gelegd, richten zich op: 49
Andere projecten zijn bijvoorbeeld dat van SYNTRA Brussel voor nieuwkomers, om mensen in de richting van allochtoon ondernemerschap te leiden. Er is het project van Stebo vzw, namelijk ‘Integraal Traject naar Ondernemerschap voor nieuw- en oudkomers’, project van 2006 verlengd in 2007. SYNTRA Vlaanderen heeft in 2006 in de regio Antwerpen ‘Diverse Ondernemende Dames’ gelanceerd. Kansrijk Ondernemen had het project ‘Mentors in ondernemerschap’ in Brussel en dan was er nog Vlaamse jonge onderneming, met ‘Peterschap Allochtoon Ondernemerschap’. Dat had plaats in Antwerpen en Limburg. Activa Belgium is een bvba met ‘Ontwikkeling Potentieel Ondernemerschap’ gericht op Vlaamse ondernemers met een probleem voor de overname van hun zaak en waarbij men poogt allochtone kandidaten te vinden om die zaak over te nemen. De Vlaamse Regering besliste op 14/11/2007 tot ondersteuning van Activa Belgium.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
79
de versterking van de onderzoeksomgeving via extra middelen voor Hercules, Methusalem en het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) en voor de realisatie van het actieplan onderzoekloopbaan; de versterking van innovatie via O&O-bedrijfsprojecten; de versterking van samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen via onder meer de verhoging van het Industriële Onderzoeksfonds (IOF), de opstart van het Baekeland-programma voor intersectorale mobiliteit, en de verhoging van de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het IOF en het SBO-programma.
De belangrijkste stijgingen in 2008 betreffen: +20 miljoen euro voor directe steun aan O&O-bedrijfsprojecten toegekend door het IWT-Vlaanderen, en voorgesteld door de ondernemingen zelf in Vlaanderen; +10 miljoen euro voor de financiering van middelzware en zware infrastructuur voor fundamenteel en strategisch basisonderzoek via het “Herculesmechanisme”; +8,17 miljoen euro voor een nieuw Actieplan Menselijk Kapitaal, waarvan 1,2 miljoen euro wordt gereserveerd voor een pilootprogramma rond intersectorale mobiliteit tussen de academische wereld en het bedrijfsleven (het zgn. Baekeland-programma); +9 miljoen euro voor het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) van de universiteiten, waarvan 5 miljoen euro gaat naar de verdere uitbouw van het Methusalemprogramma, 1,5 miljoen euro voor de financiering van bijkomende Zelfstandig Academisch Personeel-onderzoeksmandaten, en 2,5 miljoen euro wordt toegevoegd aan de basissubsidie voor het BOF; +2,1 miljoen euro voor de Internationale samenwerking; +5 miljoen euro voor het Industrieel Onderzoeksfonds; +2,7 miljoen euro voor bijkomende postdoctorale mandaten aan het FWO; ter ondersteuning van de Vlaamse hogescholen is in 2008 +1,5 miljoen euro voorzien voor bijkomende onderzoeksmiddelen alsook +1,5 miljoen euro voor het TETRAfonds, dat valorisatie van onderzoeksresultaten vanuit de hogescholen beoogt; en meer dan 8 miljoen euro extra voor de Vlaamse strategische onderzoekscentra IMEC en VITO samen; 3,1 miljoen euro extra aan het IWT voor specialisatiebeurzen; +1 miljoen euro voor het toegepast biomedisch onderzoek. De ondersteuning van kwalitatieve hoogstaande O&O-bedrijfsprojecten die worden voorgesteld door de ondernemingen zelf, blijft een belangrijke beleidsprioriteit en hiervoor worden opnieuw aanzienlijke bijkomende middelen ingezet. Het budget stijgt in 2008 structureel met 20 miljoen euro. In 2007 was er al een stijging met 17 miljoen euro voor O&O-bedrijfsprojecten en 6 miljoen euro voor de competentiepolen. Dit is in lijn met het zogenaamde evenwichtenadvies van de VRWB van juli 2007. De toegekende steun (subsidie + lening) aan O&O-bedrijfsprojecten bedroeg in 2007 97,72 miljoen euro, en aan het KMO-Programma 18,08 miljoen euro. Naast de verhoging van de beschikbare middelen werd in 2007 een aanzet gegeven voor verschillende aanpassingen binnen de O&Obedrijfssteun, wat resulteerde in de principiële goedkeuring op 22/02/2008 van de ontwerpbesluiten voor zes gewijzigde besluiten, en hierna opnieuw een principiële goedkeuring van een wijziging van het besluit voor de O&O-bedrijfssteun, op 18/07/2008 (zie hoger).
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
80
De belangrijkste totaalbudgetten in 2008 bedragen: Omschrijving
Bedrag (in miljoen euro)
actieplan menselijk kapitaal
8,17
subsidies projectmatig wetenschappelijk onderzoek
9,5
versterking onderzoeksbetrokkenheid academische opleidingen hogescholen
6,5
subsidie voor Methusalem
15,19
bijkomende ZAP-mandaten
3,02
dotatie aan Industrieel Onderzoeksfonds
16,699
subsidie voor Odysseus
12,344
dotatie voor Toegepast Biomedisch Onderzoek
6
subsidie aan het FWO
117,182
subsidie aan IWT voor specialisatiebeurzen
26,019
subsidie aan universitaire interfacediensten
2,762
TETRA-fonds(hogescholen)
8,899
strategisch basisonderzoek
38,604
subsidie voor internationale onderzoeksfaciliteiten
2,273
subsidies voor landbouwkundig onderzoek
9,602
subsidie aan BOF voor de universiteiten (inclusief Methusalem)
122,87
dotatie aan Herculesstichting
15
subsidie aan de Publieke Onderzoeksinstellingen IMEC VIB IBBT VITO
43,976 38,771 23,476 39,754
projecten op initiatief van bedrijven (O&Obedrijfssteun / KMO-Programma) en Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden (VIS)
123,860
popularisering van WTI
2,257
Daarnaast werden er de voorbije jaren ook een aantal eenmalige investeringen in onderzoek en ontwikkeling gedaan. De belangrijkste daarvan zijn bv. +150 miljoen euro eenmalige uitgaven in 2005-2006 voor het Vlaams Innovatiefonds, VINNOF (waarvan 1/3 in het NonRecurring Costs, NRC, fonds), of de investeringen vanuit het Financieringsfonds voor
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
81
Schuldafbouw en Eenmalige Investeringsuitgaven (FFEU), waaronder 3 miljoen euro ter ondersteuning van 2 bioincubators bij het VIB en 37,2 euro voor een zgn. “clean room” bij IMEC. Voor 2008 is er opnieuw over een dergelijke inspanning binnen de Vlaamse Regering een akkoord bereikt: een bijkomend bedrag van 45 miljoen euro wordt eenmalig vanuit het FFEU voor wetenschapsbeleid bestemd. Hierdoor bedraagt de totale stijging van het wetenschapsbudget in 2008 dus 120 miljoen euro, zijnde de som van 75 miljoen euro structurele toename en 45 miljoen euro eenmalige toename. Het actieplan Vlaanderen i2010 geeft via vijf krachtlijnen invulling aan de rationale dat informatie- en communicatietechnologieën maximaal moeten worden benut als katalysator in innovatieprocessen. In maart 2008 is het IBBT-project MADUF (Maximize DVB Usage in Flanders) afgesloten. Het had als doel voldoende kennis op te doen om in Vlaanderen maatschappelijke keuzes te maken rond het gebruik van mobiele digitale televisie. Tijdens het slotevent werden zowel de technische en juridische mogelijkheden en knelpunten als de gebruikersaspecten toegelicht. Sinds 1/04/2007 loopt het IBBT-project PokuMOn (POdiumKUnsten Multimediaal ONtsloten). In dit project wordt ingezoomd op de problemen van online distributie en archivering van multimedia in de podiumkunsten en de (klassieke) muziek. Recente wetenschappelijke kennis op het vlak van auteursrechten, metadata en audio- en videocompressie worden aan elkaar gekoppeld, met het oog op pragmatische oplossingen voor de producenten en de receptieve huizen. CoCoMedia (Collaborative Community Media) is een IBBT-project met als doelstelling zowel sociaal wetenschappelijk als technologisch te onderzoeken op welke wijze Vlaamse media bedrijven met community media kunnen omgaan. Dusdanig kan er een integratie zijn van traditionele journalistiek en deze community media. De focus binnen dit project ligt dan ook specifiek op innovatieve vormen en ondersteunende technologieën met betrekking tot moderatie, redactionele omgevingen en technieken i.v.m. content aggregatie. Voor de proeftuin i-City werd in 2007 een overbruggingsfinanciering voorzien van maximaal 4 miljoen euro voor 2007. De globale doelstelling van de vzw i-City is een onderzoeksfacilitator te zijn waarbinnen draadloze (breedband) ICT-toepassingen en projecten, toegespitst op stedelijk gebruik, kunnen worden uitgetest. Hiertoe wordt een proeftuin gebouwd in de steden Hasselt en Leuven, waar enerzijds een draadloze stedelijke infrastructuur wordt gerealiseerd en waar anderzijds testgebruikers op dagelijkse basis de applicaties uittesten en evalueren. In het kader van het overbruggingsproject (2007) heeft de organisatie haar strategische en operationele doelstellingen met bijhorend financieringsplan uitgewerkt voor de periode 2007-2010. Na deze periode zou het initiatief zelfbedruipend moeten zijn. Voor 2008 wordt uitgegaan van een continu beleid. Op 18/07/2008 besliste de Vlaamse Regering in een extra tijdelijke financiering van de Proeftuin I-City voor 2008-2010. Later zal een definitieve beslissing over de toekomst van het project worden genomen. Inzake e-Government werd het budget voor economisch advies (BEA) geoperationaliseerd in een geïntegreerde subsidiemaatregel ten gunste van kmo's voor opleiding, advies, kennis en mentorschap. Deze maatregel komt in de plaats van én vormt een uitbreiding op de vroegere opleidings- en adviescheques. De maatregel loopt tot 2010 via tweejaarlijkse cycli (2007-2008 en 2009-2010), maar werd in 2008 onderworpen aan een grondige evaluatie met het oog op een verdere bijsturing. In uitvoering van het digitaal actieplan Vlaanderen i2010, besliste de Vlaamse Regering op 14/12/2007 tot de financiering van het voorbereidende traject voor een Vlaams Supercomputer Centrum (2008-2009). Een van de doelstellingen van het actieplan is namelijk ervoor te zorgen dat de Vlaamse onderzoekers over een performante digitale infrastructuur kunnen beschikken om volwaardig te kunnen deelnemen aan e-onderzoek (zie hierna). De Vlaamse Regering keurde een samenwerkingsovereenkomst goed voor de
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
82
periode 2008-2022 met het Belgisch telematica-onderzoeksnetwerk (BELNET). Die overeenkomst voorziet 2,95 miljoen euro aan subsidies aan BELNET voor een periode van 15 jaar die aan de Vlaamse BELNET-klanten als korting wordt doorgerekend. Met deze maatregel wil de Vlaamse overheid performante netwerktoegang voor Vlaamse onderzoekers stimuleren. Wat concreet supercomputers en gridtechnologieën betreft, hebben de universitaire associaties een gezamenlijk plan opgesteld voor de uitbouw van hogere rekencapaciteit in Vlaanderen waar zowel het publiek als het privaat gefinancierd onderzoek gebruik kan van maken. Voor de voorbereiding van dit plan werd in de begroting 2007 een bedrag van 2,4 miljoen euro uitgetrokken. Dit dient om voor de periode 2008-2009 gespecialiseerd personeel aan te trekken dat instaat voor sensibilisering en opleiding met betrekking tot supercomputers en gridtechnologieën. Inzake databanken zal de problematiek van de digitalisering en de digitale archivering en ontsluiting van het Vlaamse wetenschappelijk en cultureel erfgoed exhaustief in kaart worden gebracht. In juli 2008 gingen de eerste netwerkverbindingen van start. De nieuwe beheersovereenkomst met de VRT (2007-2011) voorziet in een consolidering van de expertise die in de periode 2002-2006 werd opgebouwd in het kader van e-VRT. Vanuit de begroting wetenschapsbeleid wordt in 2008 een bedrag van 3,907 miljoen euro voorzien. Dit dient voor de ondersteuning van het team VRT-Medialab (opvolger van eVRT), als aanvullend deel van de nieuwe VRT-beheersovereenkomst 2007-2011. Daarnaast zal de VRT beroep kunnen doen op een bijkomend bedrag van maximaal 500.000 euro als "matching fund" voor projecten die worden binnengehaald in het kader van vraaggestuurde onderzoeksprogramma's. De precieze subsidievoorwaarden werden vastgelegd in een aparte overeenkomst onderzoek & innovatie, afgesloten op 24/04/2007. In de loop van 2008 zal aan de Vlaamse Regering een voorstel, inclusief ontwerp van reglementair besluit, worden voorgelegd voor een onderzoeksprogramma rond e-media. Digitalisering en digitale archivering en ontsluiting van het wetenschappelijk en cultureel patrimonium vormen daarbij een belangrijk aandachtspunt. De oproep zal worden georganiseerd door het IWT. Voor 2008 is er een budget voor e-mediaprojecten bij IWT van 11,263 miljoen euro, een stijging van 3,426 miljoen euro vergeleken met 2007. Tevens werd een Stuurgroep Onderzoek en Innovatie opgericht in uitvoering van de overeenkomst met de Vlaamse openbare omroep VRT inzake onderzoek en innovatie. In het voorjaar van 2006 werd een stuurgroep e-Onderzoek opgericht die de opdracht kreeg om in nauw overleg met alle betrokkenen uit het veld (universiteiten en hogescholen, onderzoeksinstellingen en bedrijven) een meerjarig stappenplan uit te werken voor de uitbouw, het onderhoud en optimaal gebruik van digitale infrastructuur. In mei 2007 legde de stuurgroep haar aanbevelingen neer. Op basis hiervan werden in 2007 concrete initiatieven opgestart. Zo werd een overeenkomst ondertekend met BELNET om BELNET IP-diensten aan te bieden aan de Vlaamse onderzoekers over de Vlaamse glasvezel. Sinds enkele jaren voert de Vlaamse overheid een beleid om het gebruik van informatieen communicatietechnologie (ICT) aan te moedigen in het Vlaamse onderwijs. Zo was er de actie “een PC voor elke Kadee” waarbij gebruik van computers in de school werd aangemoedigd (PC/KD). Later bleek dat grote inspanningen nodig zijn rond de nascholing van leerkrachten. De Vlaamse Regering gaf toen aan Regionale Expertisenetwerken (REN) de opdracht vraag- én aanbodgestuurde nascholingen aan te bieden. De opdracht bestaat erin om te voorzien in nascholing en ondersteuning voor het pedagogisch gebruik van ICT in het onderwijs; REN richt vraag- en aanbodgestuurde nascholingen in m.b.t. de invoering en het gebruik van ICT op school. Op 14/03/2008 keurde de Vlaamse Regering een beheersovereenkomst 2008-2009 goed. Voor uitgaven ter bevordering van de Vlaamse informatiemaatschappij in het kader van de Lissabonstrategie voor groei en jobs is 2,919 miljoen euro voorzien in 2008 voor de
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
83
uitvoering van het luik e-onderzoek uit het actieplan Vlaanderen i2010. Met dit budget wordt werk gemaakt van het via glasvezel aansluiten van hogescholen en wetenschappelijke instellingen op het federale onderzoeksnetwerk BELNET. De bio-incubator die ten behoeve van VIB werd gebouwd te Leuven, is eind februari 2008 geopend. Eerder was de tegenhanger in Gent al in gebruik genomen. De Vlaamse overheid heeft hieraan in totaal 3 miljoen euro bijgedragen, afkomstig uit de middelen van het FFEU. In juni 2007 publiceerde IWT de handleiding voor het aanvragen van steun voor competentiepolen. Deze handleiding is gebaseerd op het beleidskader aan grote kenniscentra ten behoeve van innovatie (juli 2005). Voor de steun wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om binnen het VIS-besluit ook grotere geprogrammeerde initiatieven te ondersteunen. Hiermee is invulling gegeven aan de behoefte aan meer transparantie bij de opzet en steun van competentiepolen. In 2007 werd in totaal 15,06 miljoen euro besteed aan de competentiepolen, tegen 7,78 miljoen euro in 2006. In 2008 zal de financiering van een aantal Competentiepolen ten einde lopen. Een belangrijk thema van deze competentiepolen is dan ook het ontwikkelen van een gepaste strategie voor de toekomst. Het IWT zal, op basis van een zelfevaluatie van de competentiepool, instaan voor de eindevaluatie na afloop van het convenant. Bij de competentiepolen zijn er een aantal wijzigingen doorgevoerd, en is de ondersteuning van één ervan substantieel verhoogd. Met het Flanders' Mechatronics Technology Centre (FMTC, mechatronica) werd per 1/02/2008 het bestaande convenant verlengd tot eind 2010 en de missie geherdefinieerd. Met het Flanders Materials Centre (FLAMAC, materialen) werd per 14/09/2007 een aanpassing van de statuten doorgevoerd en een addendum bij het convenant goedgekeurd. De competentiepool Flanders InShape (productontwikkeling en industrieel design) werd gelanceerd op 20/09/2007 en voor het Vlaams Instituut voor de Logistiek (VIL) werd een addendum bij het convenant goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 12/10/2007 naar aanleiding van een tussentijdse evaluatie. Tenslotte werd voor de competentiepool IncGeo (Incubatiepunt Geo-informatie) het convenant tot 31/12/2008 verlengd (beslissing Vlaamse Regering van 7/12/2007). Op 28/09/2007 besliste de Vlaamse Regering tot ondersteuning van de competentiepool Flanders' DRIVE II voor de periode 2008-2011, waarbij in totaal 28,8 miljoen euro over een periode van 4 jaar is voorzien. Aldus wordt deze in 2001 opgerichte competentiepool voorzien van een belangrijke meerjarige financiering waarmee het als competentiecentrum op het internationale niveau kan raken. De competentiepool Flanders’ Drive II ging van start op 1/01/2008 en bestaat uit 3 operationele pijlers: het innovatieplatform, waarbij de activiteiten gericht zijn op innovatiestimulering, onderzoek en het testcentrum. De nieuwe middelen bieden Flanders’ DRIVE ook de kans om de samenwerking met andere regio’s die een sterke voertuigindustrie hebben, verder uit te bouwen. Er zijn bij het programma 65 onderzoekers betrokken. Het innovatieprogramma wil verder gaan dan productie en assemblage; er moet ook worden nagedacht over het product en het productieproces. De focus van Flanders’ DRIVE II ligt op vier domeinen (i) vervaardiging (assemblage en productie), (ii) lichtgewichtmaterialen (die zorgen voor minder verbruik en dus CO2vriendelijker zijn), (iii) actieve veiligheidssystemen, (iv) schone aandrijftechnologieën. De uitbouw van deze vier kerncompetenties versterkt het innovatieve karakter van de voertuigindustrie in Vlaanderen en vergroot de concurrentiekracht van onze bedrijven op de wereldmarkt. Bovendien zal er via onderzoek in de vier bovenvermelde domeinen ook een nauwe samenwerking komen tussen industrie en onderzoeksinstellingen. De invulling gebeurt projectmatig en is gebaseerd op businesscases die door de industrie in samenwerking met Flanders’ DRIVE, Agoria Vlaanderen en met ondersteuning van het IWT zijn uitgewerkt. Flanders’ DRIVE is de afgelopen jaren met meer dan 160 leden uitgegroeid tot hét innovatieplatform voor de voertuigindustrie in Vlaanderen.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
84
De andere competentiepolen zijn Flanders’ Food (innovatieve voeding) en het Vlaams Instituut voor de Mobiliteit, VIM. Met betrekking tot de financiering van universitaire interfaceactiviteiten besliste de Vlaamse Regering op 14/11/2007 tot de verlenging van de geldigheid van het eerste beleidsplan 2002-2007. Zoals voorzien in het reglementair besluit dat de periode 2002-2007 omspant, werd op het einde van deze eerste periode de werking van de maatregel aan een doorlichting onderworpen. Dit besluit over de interfacediensten is een uitvoeringsbesluit van het zogenaamde innovatiedecreet van 18/05/1999. De resultaten van de evaluatie worden in 2008 verwerkt in een aangepast besluit, dat vanaf 1/01/2009 in werking zal treden. Het Projectmatig Wetenschappelijk Onderzoek (PWO) is een financieringskanaal bestemd voor de professionele bacheloropleidingen van de hogescholen en geeft deze opleidingen de mogelijkheid om innovatie te stimuleren in kmo's en non-profit instellingen. Het gaat hierbij niet zozeer om onderzoek maar om kennisoverdracht en het oplossen van concrete problemen waarmee deze organisaties worden geconfronteerd. Tegelijk werkt deze samenwerking bevruchtend voor de opleidingsprogramma's. Vanaf 2006 bedraagt de totale PWO-dotatie 9 miljoen euro, verdeeld op basis van het aantal studenten. Voor 2008 wordt dit bedrag opgetrokken met 500.000 euro. Deze stijging wordt gekoppeld aan een aangepaste regelgeving. De doelstellingen zullen scherper worden afgelijnd en er zal onderzocht worden of de toekenning van een beperkt gedeelte van deze middelen kan worden gekoppeld aan performantie-indicatoren. Het TETRA-fonds, dat de valorisatie beoogt van onderzoeksresultaten van Vlaamse hogescholen, krijgt in 2008 een bijkomend budget van 1,5 miljoen euro. Hierdoor wordt de samenwerking tussen de industrie en de (niet-universitaire) onderwijsinstellingen verder versterkt. Met het in 2004 opgerichte Industrieel Onderzoeksfonds (IOF) wordt aan de universiteiten een structurele financiering toegekend om een portefeuille van toepassingsgerichte kennis met de bijhorende eigendomsrechten op te bouwen. In 2007 werd de werking van het Industrieel Onderzoeksfonds in kaart gebracht. De Vlaamse Regering besliste op 29/02/2008 het bestaande besluit voor de financiering van het IOF te verlengen tot eind 2008 en de bijdrage aan het IOF stijgt in 2008 met netto 5 miljoen euro. Vanaf de oproep 2007 werd de oproepkalender van het Strategisch Basisonderzoek (SBO) - programma aangepast zodat vertragingen bij de effectieve opstart en uitvoering van de SBO-projecten kunnen worden gereduceerd. Het globale budget voor de SBO-oproep 2007 bedroeg 38,6 miljoen euro. Hiermee konden 10 projecten met een primaire economische finaliteit en 5 projecten met een primaire maatschappelijke finaliteit worden ondersteund. Met het oog op een verdere optimalisering van het programma werd in het voorjaar van 2007 een bestedings- en impactanalyse uitgevoerd van de SBO-projecten met een primaire economische finaliteit. Het rapport van de effectmeting beveelt aan om de positionering van het programma te handhaven, maar de interacties tussen de academische wereld en het bedrijfsleven aanzienlijk te versterken, zowel in de voorbereidingsfase voor nieuwe projecten als in de gebruikerscommissies voor lopende projecten. De VRWB pleit in zijn zogenaamde evenwichtenadvies van juli 2007 voor een verdere versterking van het SBO-programma. Dit kan echter pas worden overwogen nadat de SBO-modaliteiten zijn aangepast in nauw overleg met de academische wereld en het bedrijfsleven. Waar nodig zal het reglementaire kader worden aangepast. Met de initiatieven voor Hercules, Odysseus (bedoeld om Vlaamse toponderzoekers terug naar Vlaamse instellingen te halen en tegelijkertijd ook buitenlandse toponderzoekers aan te
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
85
trekken) en Methusalem beschikt Vlaanderen over een krachtig instrumentarium om internationaal vooruitstrevend onderzoek te kunnen uitvoeren. Op 9/11/2007 keurde de Vlaamse Regering definitief het besluit voor het Herculesprogramma goed. Dit wil grootschalige investeringen in onderzoeksapparatuur voor zowel fundamenteel als strategisch basisonderzoek mogelijk maken, waarbij de Vlaamse overheid voor 70 tot 90% tussenkomt in de investeringskosten. Voor 2007 beschikte de Herculesstichting over een dotatie van 5 miljoen euro, aangevuld met 10 miljoen euro overgedragen vanuit het FWO dat niet langer diende te staan voor de financiering van middelzware uitrusting voor fundamenteel onderzoek. Voor 2008 wordt een structurele financiering van 15 miljoen euro voorzien (toename van 10 miljoen euro). Eind 2007 werd de eerste oproep voor het indienen van voorstellen voor middelzware onderzoeksinfrastructuur gelanceerd. Begin 2008 volgde de eerste oproep voor zware infrastructuur. Dankzij het Methusalem-programma kunnen uitmuntende Vlaamse wetenschappers rekenen op langdurige en structurele financiering waardoor wetenschappelijk talent beter kan behouden blijven. Net zoals het Odysseus-programma gaat het hier om ad personam toegekende excellentiefinanciering. In september 2007 werden de eerste onderzoeksprogramma’s voorgesteld die vanuit Methusalem worden gesteund en eind 2007 deden de Vlaamse universiteiten hun eerste toekenningen van middelen. De financiering wordt in de periode 2006-2009 stapsgewijs opgebouwd. In 2008 wordt het budget met 5 miljoen euro verhoogd om in 2009 op kruissnelheid 20 miljoen euro te bereiken. Wat betreft het aantrekken van menselijk kapitaal in het onderzoeksdomein, wordt het Odysseus programma jaarlijks ondersteund met 12 miljoen euro of in totaal 60 miljoen euro. Het richt zich tot onderzoekers die hun carrière in het buitenland hebben uitgebouwd op 2 niveaus: enerzijds topwetenschappers die internationaal erkend worden als toonaangevend en die reeds een aanstelling aan een buitenlandse universiteit hebben (Groep I), en anderzijds onderzoekers met het potentieel om door te groeien tot internationaal toonaangevende status (Groep II). De laureaten bekomen projectfinanciering voor een periode van 5 jaar. De oproepen 2006 en 2007 leverden 18 geselecteerde kandidaten op. De resterende budgetten zullen na een derde oproep in 2008 worden toegekend. In de loop van 2008 wordt het programma ook geëvalueerd met het oog op een eventuele voortzetting na 2010. De bevoegde Vlaamse minister stelde op 3/10/2007 17 topwetenschappers voor die (terug) naar instellingen binnen Vlaanderen komen om onderzoek uit te voeren. Het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen is het Vlaamse instrument en financieringskanaal voor steun aan het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek op basis van interuniversitaire competitie. In de loop van 2007 werden een hele reeks obstakels voor onderzoekers uit de weg geruimd en werden de formele vereisten flexibeler, socialer en internationaler. Daardoor wordt een betere overeenstemming bereikt met het Europese “Charter van de Onderzoeker”, dat begin 2007 door het FWO werd ondertekend. Het FWO schaart zich ook resoluut achter de Verklaring van Berlijn rond "open access". Hiertoe worden onderzoekers met FWO-steun verplicht hun onderzoeksresultaten elektronisch ter beschikking te stellen via daartoe ingestelde databanken. Mede dankzij parafiscale maatregelen van de federale overheid (de zogenaamde Maribel wetenschappelijk onderzoek) kwam er voldoende budgettaire ruimte om vanaf het academiejaar 2007-2008 aan doctorandi en postdoctorale onderzoekers van het FWO een basiswerkingstoelage te verlenen ("bench fee"). De beheersovereenkomst 2002-2007 met het FWO werd op 14/11/2007 verlengd tot 30/09/2008. Hierbij werd eveneens voorzien in de ondersteuning van zogenaamde "big
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
86
science"50-faciliteiten, waarvoor in 2008 extra 0,75 miljoen euro is voorzien. Ook zullen "big science"-aanvragen binnen het FWO volgens een geijkte procedure worden behandeld. De projectvoorstellen zullen beoordeeld worden door een overkoepelende, internationaal samengestelde expertencommissie. Voor post-doctorale FWO-mandaten is er in 2008 eveneens een netto toename voorzien van 2,7 miljoen euro. Ook voor de ondersteuning van internationale coördinatieacties door FWO-Vlaanderen werd op 14/12/2007 een regeling getroffen door de Vlaamse Regering. Het budget bedraagt 700.000 euro in 2007 en in 2008. De instelling werd in 2007 geëvalueerd. Hierbij stonden volgende thema’s vooraan: de wetenschappelijke werking van deze financieringsinstantie, de interne werking, het communicatiebeleid, de uitvoering van het Vlaamse wetenschapsbeleid, de afstemming met het federale en het internationale wetenschapsbeleid, de klanttevredenheid en een analyse van het ontwerpbeleidsplan 20082012. De resultaten van de evaluatie zullen worden gebruikt bij het opstellen van de nieuwe beheersovereenkomst en eventueel ook leiden tot een bijstelling van het beleidsplan. Met nog een aantal andere instellingen die wetenschappelijk onderzoek verrichten of ondersteunen51 werd een beheersovereenkomst afgesloten. Met het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) werd op 23/11/2007 een beheersovereenkomst voor de periode 2008-2010 afgesloten. Voor salarissen en toelagen personeel, werkings- en investeringsuitgaven is in de begroting 2008 initieel een krediet van 15,174 miljoen euro ingeschreven. Een ondersteuning voor onderzoeksfinanciering voor de Vlerick Leuven Gent Management School en het Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG) werd op 7/12/2007 afgesloten terwijl met deze laatste op 9/05/2008 een convenant werd ondertekend voor de periode 2008-201052. Daarvoor had de Vlaamse Regering al beslist op 30/11/2007 tot de verlenging van de overeenkomst met het ITG tot 30/06/2008 m.b.t. de co-financiering van de uitbouw van een onderzoekseenheid voor klinische proeven m.b.t. AIDS, malaria en tuberculose binnen het European and Developing Countries Clinical Trials Partnership (EDCTP). Het voorzien budget is 500.000 euro; vanaf 2008 komt er een nieuwe overeenkomst met ITG. Een andere vorm van steun aan internationale wetenschappelijke samenwerking, nl. met ontwikkelingslanden, keurde de Vlaamse Regering goed op 6/07/200753. Van de andere initiatieven van internationale samenwerking kan vermeld worden dat van de fase II (2004-2008) van het Vlaams UNESCO-Trustfonds Wetenschappen (FUST) een evaluatierapport werd opgesteld. Daarnaast keurde de Vlaamse Regering ook het SPINCAM-project goed en besliste ze op 21/03/2008 tot de start van de volgende fase voor 50
Met “big science” wordt een type onderzoek aangeduid waarvoor infrastructuur nodig is die de mogelijkheden van een land, zelfs van de wetenschappelijk sterkste spelers, ver te boven gaat. Hiervoor worden internationale samenwerkingsverbanden opgezet. “Big science” projecten zijn projecten aan grote internationale onderzoeksfaciliteiten zoals CERN, Genève en ESRF, Grenoble. 51 Zo sloot de Vlaamse Regering met de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde van Antwerpen (KMDA) een samenwerkingsovereenkomst 2007-2011 voor wetenschappelijk onderzoek. In de nieuwe overeenkomst worden de performantiecriteria aanzienlijk scherper gesteld. Om deze doelstellingen te realiseren was een verhoging van de subsidie aan KMDA van 20% ten opzichte van de vorige overeenkomst verantwoord. De subsidie werd in 2007 dan ook met 20% verhoogd tot 0,815 miljoen. euro (0,827 miljoen. in 2008, vanaf 2008 jaarlijks verhoogd met de gezondheidsindex). Het doel is het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en excellentie ervan te verhogen. 52 Voor de samenwerkingsovereenkomst 1/07/07 tot 30/06/08 is een bedrag van 600.0000 euro voorzien. Het budget voor de nieuwe overeenkomst in voorbereiding (incl. financiering CTU) is 1,6 miljoen euro voor 2008, 1,75 miljoen euro/jaar voor 20092012. 53 Hierbij worden met de UGent beheersovereenkomsten 2007-2011 afgesloten voor de deelname van haar Instituut voor Plantenbiotechnologie voor Ontwikkelingslanden (IPBO) en haar Internationaal Centrum voor Reproductieve Gezondheid (ICRH) aan internationale coördinatieacties binnen hun werkdomein. De werkingstoelage voor het IPBO (91.000 euro in 2008) vermindert jaarlijks met 10.000 euro tot en met 2011. Het is de bedoeling dat het IPBO tegen 2012 wordt ingebed in een groter, bij voorkeur interuniversitair geheel. Vanaf 2010 wordt de steun aan het ICRH (71.000 euro in 2008) eveneens verminderd met 10.000 EUR. Bedoeling is dat ook het ICRH vanaf 2012 is verankerd in een groter geheel.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
87
de samenwerking. Voor het FUST is de 3e fase van de samenwerking in voorbereiding. Hiervoor is jaarlijks ongeveer 1,45 miljoen euro voorzien gedurende 4 jaar. Op 12/10/2007 keurde de Vlaamse Regering verder een betoelaging goed voor projecten voor onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (OBPWO). OBPWO is specifiek bedoeld voor de voorbereiding, de uitvoering, de evaluatie en de bijsturing van het onderwijsbeleid en de onderwijspraktijk. De prioritaire thema’s en hun uitwerking concretiseren de beleidsvragen waarop de overheid een antwoord wil. In 2008 is hiervoor een krediet van 1,653 miljoen euro voorzien. Eind 2006 werden met de Vlaamse publieke onderzoekscentra VIB, IMEC, en IBBT nieuwe beheersovereenkomsten afgesloten voor de periode 2007-2011. Hierna werd eind 2007 eveneens met de VITO een nieuwe beheersovereenkomst afgesloten. De opdrachten werden aangepast in functie van de resultaten van de verschillende doorlichtingen. Bij het afsluiten van de meerjarige overeenkomsten werd eveneens vastgelegd dat een code van goed bestuur als leidraad voor het beheren van de instellingen moet dienen, en zijn enkele bepalingen opgenomen om tegemoet te komen aan de EU transparantierichtlijn en de EU regeling met betrekking tot diensten voor algemeen (economisch) belang. Verder is voor 2008 opnieuw een aanzienlijke stijging van de overheidmiddelen voor deze instellingen voorzien van in totaal 10,429 miljoen euro (+ 4,960 miljoen euro voor IMEC, + 4,518 miljoen euro voor VITO, + 0,573 miljoen euro voor VIB, + 0,378 miljoen euro voor IBBT). De 4 Vlaamse publieke onderzoekscentra of strategische onderzoekscentra, IMEC (nano-elektronica en nanotechnologie), VIB (biotechnologie), VITO (energie, milieu, materialen, aardobservatie) en IBBT (breedbandtoepassingen), richten het belangrijkste deel van hun inspanningen op de ontwikkeling van strategisch basisonderzoek met valoriseerbare resultaten op langere termijn. Eind 2006 werden met VIB, IMEC, en IBBT nieuwe beheersovereenkomsten afgesloten voor de periode 2007-2011. Hierna werd eind 2007 eveneens met de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek, VITO, een nieuwe beheersovereenkomst afgesloten voor de periode 2008-2012. De opdrachten werden aangepast in functie van de resultaten van de verschillende doorlichtingen. Bij het afsluiten van de meerjarige overeenkomsten werd eveneens vastgelegd dat een code van goed bestuur als leidraad voor het beheren van de instellingen moet dienen, en zijn enkele bepalingen opgenomen om tegemoet te komen aan de EU transparantierichtlijn en de EU regeling met betrekking tot diensten voor algemeen (economisch) belang. In 2007 werd voor de vier strategische onderzoekscentra samen een bedrag van 135,5 miljoen euro voorzien en 145,977 miljoen euro in 2008. De onderzoekscentra hebben ook de opdracht gekregen om in de loop van 2008 een "good governance"-code voor te leggen. De subsidie aan de Publieke Onderzoeksinstellingen bedraagt voor 2008: 43,976 miljoen euro IMEC; 38,771 miljoen euro VIB, 23,476 miljoen euro IBBT, 39,734 miljoen euro VITO. (referentietaken inbegrepen). Zoals hierboven werd vermeld, is in 2008 opnieuw een aanzienlijke stijging van de overheidmiddelen voor deze instellingen, van in totaal 10,429 miljoen euro voorzien. De subsidie aan VIB werd in 2007 verhoogd met 6,3 miljoen euro. Deze stijging met 20% was verantwoord gelet op de uitstekende resultaten van de internationale doorlichting en moet het VIB in staat stellen zijn zeer scherpe ambities in de komende vijf jaar waar te maken. De stijging voor 2008 bedraagt 0,573 miljoen euro. Ook voor IMEC waren de resultaten van de doorlichting zeer goed. Voor 2008 wordt een verdere stijging voorzien van 4,960 miljoen euro, zodat IMEC in 2008 ook zal beschikken over een subsidie die 20% hoger ligt dan het niveau 2006. Bij het IBBT werd in 2007 een nieuwe cluster toegevoegd in het domein van de medische beeldverwerking. Hiervoor werd een extra bedrag van 4,2 miljoen euro gereserveerd. Voor 2008 werd een stijging voorzien van 0,378 miljoen euro. Momenteel wordt de potentiële toegevoegde waarde van een nieuwe cluster in het domein e-Cultuur in kaart gebracht. E-cultuur komt tot ontwikkeling in de context van de kennis- en informatiemaatschappij en staat voor de veranderingen die het maken, verspreiden, bewaren
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
88
van en participeren aan cultuur ondergaan onder invloed van de informatie- en communicatietechnologie. In 2008 wordt de basistoelage voor strategisch basisonderzoek aan de VITO met 1,746 miljoen euro verhoogd. Voor het uitvoeren van de referentietaken wordt het budget opgetrokken met 2,244 miljoen euro. Uitgangspunt is dat de referentietaken, die vooral voor de beleidsdomeinen energie en milieu worden uitgevoerd, aan volledige kost moeten worden gedekt. Bij de steun aan het IWT zijn er verschillende wijzigingen, o.a. de verhoging voor de O&Obedrijfssteun, Industrieel Onderzoeksfonds, Strategisch Basisonderzoek, VIS,… In 2008 verhogen de middelen voor het IWT met 27,601 miljoen euro. In 2006 werd het programma "Toegepast Biomedisch Onderzoek met een Primair Maatschappelijke Finaliteit" (TBM) opgestart. Onder de eerste TBM-oproep (2006-2007) werden 18 projecten geselecteerd voor een totaal bedrag van 10 miljoen euro (5 miljoen euro jaarlijks). Voor de oproep 2008 wordt 1 miljoen euro extra voorzien. De toename van de middelen van de overige IWT-instrumenten bedragen in 2008 (in miljoen euro): Omschrijving
Bedrag (in miljoen euro)
Specialisatiebeurzen
26,019 (+3,101)
Interfacediensten
2,762 (+0,039)
TETRA
8,899 (+1,5)
SBO
38,604 (0)
Landbouwonderzoek
9,602 (0)
Vlaams Contactpunt
0,283 (+0,063)
Werkingsdotatie IWT
11,848 (+0,395)
Projecten op initiatief van de Vlaamse Regering
44,434 (+19,970 / +20,361 zonder kredietherschikking)
O&O-Bedrijfssteun en Vlaams Innovatiesamenwerkingsverbanden, VIS
123,860 (-1,905 / +1,83 zonder kredietherschikking)
e-Media
11,263 (+3,426 / +0,166 zonder kredietherschikking)
Vlaams Innovatienetwerk, VIN
0,841 (+0,012)
In juli 2007 werd een oproep gelanceerd tot indienen van projecten binnen het Actieplan Wetenschapsinformatie en Innovatie 2007. Half december 2007 keurde de Vlaamse Regering de geselecteerde voorstellen voor wetenschapspopularisering goed; het betreft algemene projecten (ICT en levenswetenschappen), projecten voor meisjes en wetenschap, projecten voor televisieprogramma's en bijdragen in de geschreven pers. In totaal is 1,9 miljoen euro voorzien hiervoor. Het maatschappelijk draagvlak en het imago van wetenschap, techniek en technologische innovatie zijn van bijzonder belang in de huidige kenniseconomie. De
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
89
sensibilisering draagt bij tot een algemeen klimaat van innovatie, ondernemerschap en creativiteit. De Vlaamse overheid stelt hiertoe jaarlijks een actieplan wetenschapsinformatie en innovatie op (zie o.a. actie I.1 van het plan "Vlaanderen in actie"). Voor 2008 wordt hiervoor een bedrag van 9 miljoen euro voorzien. Het actieplan 2008 focust op efficiëntere samenwerking en maximale afstemming tussen alle actoren bij de wetenschapscommunicatie betrokken actoren. In 2008 vinden de Wetenschapsweek en het Wetenschapsfeest plaats in Mechelen54. Op 30/11/2007 hechtte de Vlaamse Regering haar goedkeuring aan het tweede addendum bij het protocol van samenwerking voor Techniek op School voor de 21ste eeuw (TOS21). Het eindresultaat van het project is een leerlijn van 3 tot 18 jaar waarbij aan de betrokken leeftijd aangepaste materialen worden gebruikt, die de brede vorming rond wetenschap en technologie mogelijk maakt. Het budget voor TOS 21 bedraagt 180.000 euro. Het jaarlijks actieplan wetenschapspopularisering wordt vanaf 2008 veranderd in het actieplan wetenschapscommunicatie. In 2008 bedraagt het voorziene budget hiervoor 9,144 miljoen euro. In juni 2008 zijn twee oproepen gelanceerd voor projecten wetenschapspopularisering in het kader van het actieplan wetenschapscommunicatie: één oproep met als thema "planeet aarde" m.i.v. ruimtevaart en één oproep voor multimediale projecten. Voor beide oproepen wordt 1.240.000 euro voorzien. Andere sensibiliseringsacties in het kader van het actieplan wetenschapscommunicatie zijn: de uitbating van het doe-centrum "Technopolis", de rondrijdende truck "Mysterix", wetenschapstheater: "Bricolo" en "Reuske, reuske", objecttheater, "Van Kop tot Been", interactief poppentheater, techniekclubs enz. voor een bedrag van 3,974 miljoen euro. De structurele partners uit het actieplan wetenschapscommunicatie: VLIZ, VIB, RVO-Society, Jeugd, Cultuur en Wetenschap, Natuur en Wetenschap, Scriptieprijs, Solvay Instituut, VRT, KVIV, de expertisecellen wetenschapspopularisering aan de hogescholen en universiteiten, de volkssterrenwachten, de Vlaamse Olympiades organiseren eveneens een aantal sensibiliseringsactiviteiten. Hiervoor wordt ongeveer 3,939 miljoen euro voorzien. Op 18/07/2008 keurde de Vlaamse Regering verder ook een overeenkomst goed tussen de Vlaamse overheid en de Vlaamse openbare omroep, VRT, waardoor deze wordt ingeschakeld in het actieplan Wetenschapscommunicatie. Namelijk zal de VRT voor het actieplan wetenschapspopulariserende programmareeksen rond een wetenschappelijk thema produceren, co-produceren of aankopen, gericht op het grote publiek. Het publiek zal niet enkel via televisie, maar cross-mediaal worden benaderd. De subsidie voor de Steunpunten voor beleidsrelevant onderzoek bedraagt in 2008 8,628 miljoen euro, een stijging van 0,128 miljoen euro. Het Steunpunt O&O indicatoren ontvangt vanuit het beleidsdomein EWI een bijkomend bedrag van 1,314 miljoen euro en het Steunpunt Ondernemingen en Internationaal Ondernemen een bijkomend bedrag van 266.00 euro. Binnen de actie “Vlaanderen thuishaven voor toptalent“, die past in het socio-economisch plan “Vlaanderen in Actie”, gepubliceerd in juli 2006 en opnieuw gelanceerd in december 2007, zijn een aantal maatregelen uitgevoerd om van Vlaanderen een attractiepool te maken voor wetenschappelijk toptalent.
54
Het Wetenschapsfeest zal op een andere manier aangeboden worden aan het grote publiek. Voor de universiteiten en hogescholen zal dit op het niveau van de associaties gebeuren. Hierbij vullen de associaties een voor hen bestemde ruimte naar eigen keuze in, waarbij zien, doen en denken centraal staan. De structurele partners van het actieplan zullen geclusterd worden. Hiermee wil de Vlaamse overheid het grote publiek beter sensibiliseren voor de inspanningen die de overheid levert ten aanzien van wetenschapscommunicatie.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
90
3.1.6 Een beleid dat oog heeft voor duurzaamheid (VH – II.B.6.) De Vlaamse overheid heeft in haar Lissabonstrategie steeds een belangrijke plaats voorzien voor duurzaamheid. Economische groei kan niet duurzaam zijn, als ze niet gepaard gaat met investeringen in een gezond leefmilieu. Tegen 2010 moet een verregaande ontkoppeling gerealiseerd zijn tussen economische groei enerzijds en milieu-impact, materiaal- en energiegebruik anderzijds. In het Vlaams Hervormingsprogramma werden op 5 terreinen, met name klimaat en energie, duurzame productie en consumptie, marktinstrumenten, biodiversiteit, maatschappelijk verantwoord ondernemen specifieke maatregelen naar voor geschoven. Op heel wat van deze terreinen werden deze maatregelen het afgelopen jaar verder geïmplementeerd. Klimaat- en energie Op 20/07/2006 keurde de Vlaamse Regering het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006 – 2012 definitief goed. Om tijdig de Kyotodoelstelling te halen werd het prioritair uitvoeren van interne maatregelen vooropgesteld in de diverse beleidsdomeinen tegen socio-economisch haalbare kostprijs, afgestemd op en aangevuld met de inzet van flexibiliteitsmechanismen. De Vlaamse Regering waakt erover dat men tijdens de looptijd van dit Vlaams Klimaatbeleidsplan de voorziene maatregelen tijdig en correct uitvoert. Het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006–2012 voorziet in twee rapporteringen om een efficiënte opvolging door de Vlaamse Regering mogelijk te maken: een beknopt zesmaandelijks rapport over de evolutie van de projecten en de mogelijke knelpunten bij de uitvoering; een tweejaarlijks voortgangsrapport, met een toelichting bij de toestand van het Vlaamse klimaatbeleid . Uit het laatste zesmaandelijkse rapport in 2007 blijkt dat globaal genomen 97% van de projecten probleemloos wordt uitgevoerd. 3% van de projecten hebben beperkte vertraging. De realisatie van het reductiepotentieel voor de periode 2008–2012 wordt hierdoor niet in het gedrang gebracht. Resultaat is dus dat de realisatie van het voorziene reductiepotentieel 100% op schema zit. Verder blijkt dat de vastgestelde en geprojecteerde Vlaamse uitgaven voor de periode 20062012, toegenomen zijn van 684 miljoen euro bij de goedkeuring van het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006–2012 in juli 2006, tot iets meer dan 1 miljard euro. In 2007 werd een verbeterd opvolgingssysteem uitgewerkt voor het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012. Via een top-down benadering werd een eenvoudig en efficiënt evaluatie- en opvolgingsinstrument uitgewerkt, gebaseerd op een set van robuuste operationele indicatoren. Dit werd gekoppeld aan de opmaak van één databank waarin alle noodzakelijke informatie vervat zit. Voor het afgelopen jaar kunnen volgende vaststellingen worden aangegeven: in 2007 bedroeg het aandeel groene stroom in het bruto binnenlands elektriciteitsverbruik 2,7%. Op basis van de evolutie in aantal voorgelegde groene stroomcertificaten, kan gesteld worden dat de groenestroomdoelstelling uit het Vlaamse regeerakkoord, nl. 6% van elektriciteitsleveringen in 2010, binnen bereik ligt; elektriciteitsleveranciers zijn verplicht om jaarlijks voor een stijgend percentage van hun leveringen WKK-certificaten voor te leggen. Op 31/03/2008 werd 75% van het vereiste aantal certificaten ingeleverd, een stijging ten aanzien van 2006 (43%) en 2007 (55%) wat aantoont dat het vertrouwen van kandidaat-investeerders in dit steunmechanisme is toegenomen. Het aantal installaties waaraan
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
91
warmtekrachtcertificaten worden uitgereikt, is snel gestegen van 28 (eind 2005), naar 121 (eind augustus 2008); met ingang van 17/05/2007 werd de bestaande ecologiesteunregeling stopgezet. Vanaf 1/10/2007 werd overgegaan van een open naar een gesloten budgettair systeem via een oproep met wedstrijdformule. Een eerste oproep liep van 1/10/2007 tot 21/12/2007. Jaarlijks zullen er drie op elkaar aansluitende oproepen, waarop ondernemingen met hun investeringsproject kunnen intekenen, worden georganiseerd. Deze ecologiepremie is ook van toepassing op de sector industrie; ook de landbouwsector draagt bij aan de realisatie van de Vlaamse doelstelling voor hernieuwbare energie door biomassa te produceren en/of te valoriseren voor energieproductie. De actie beoogt het sensibiliseren van de landbouwer en hem meer rechtszekerheid te geven, zodat meer hernieuwbare energie op basis van biomassa wordt geproduceerd. Belangrijk om voor de landbouwsector bijkomend te vermelden is dat in 2006 een steunpunt Energie voor de land- en tuinbouwsector werd opgericht. Twee energieconsulenten werden door het VEA aangesteld voor de sector Land- en tuinbouw. Deze staan ondermeer in voor: een energiescan op landen tuinbouwbedrijven, advisering (eerste lijn), energieplatform (Vlagidt, Glasreg, sector, praktijkcentra, energietechnoloog, …) en terugkoppeling naar overheid met betrekking tot knelpunten en technologische oplossingen. Sinds 2007 is een energietechnoloog actief bij ILVO. Deze staat in voor volgende taken: opvolging praktijktechnologie en onderzoek naar technologie ( zoals warmtepompen, rookgasreiniging voor CO2-bemesting, biomassa vergassing,…) in samenwerking met het VITO en de sector.
M.b.t. de uitvoering van het luik van het rationeel energieverbruik, kan verwezen worden naar maatregelen om het energiegebruik bij gezinnen te verminderen. In 2006 werd een daling van het energieverbruik voor de gezinnen t.o.v. 1999 vastgesteld van 3,5%: de energieprestatieregelgeving (EPB) is op 1/01/2006 van kracht geworden. Begin 2008 bleken de woningen met een gemiddelde van E89 zo’n 10% beter te scoren dan voorgeschreven in het minimale energieprestatiepeil; het energieprestatiecertificaat voor nieuwe gebouwen startte op 1/01/2006, gelijktijdig met de nieuwe energieprestatieregelgeving; in het najaar van 2008 wordt het energieprestatiecertificaat ingevoerd bij de verkoop van residentiële gebouwen. Begin 2009 geldt dit ook voor de verhuur van residentiële gebouwen. In 2008 wordt de goedkeuring voorzien van een besluit van de Vlaamse Regering betreffende de invoering van het energieprestatiecertificaat in niet-residentiële gebouwen; het besluit van de Vlaamse Regering inzake de openbaredienstverplichtingen ter bevordering van REG werd na evaluatie gewijzigd via het besluit van de Vlaamse Regering van 2/03/2007. De belangrijkste aanpassingen worden vanaf de actieplannen 2008 doorgevoerd; in het kader van de transitie naar energiezuinige gebouwen werd een energierenovatieprogramma 2020 voor bestaande woningen uitgewerkt. Een eerste deelplan op korte termijn (2007-2009) bevat acties die snel geïmplementeerd kunnen worden. Ook met de industrie werden afspraken gemaakt m.b.t. energie-efficiëntie: zo maken al 188 bedrijfsvestigingen deel uit van het benchmarking convenant over energie-efficiëntie in de industrie. Uit de monitoring van het convenant blijkt dat de energie-efficiëntie (energieverbruik per eenheid product) van de Vlaamse energieintensieve industrie hoog scoort op wereldniveau en nog steeds verbetert. Indien de industrie doorgaat met haar ritme van inspanningen, is de verwachting dat eind 2012 de benchmarkingbedrijven samen jaarlijks 7,2% ten opzichte van het primair verbruik 2002 besparen (bij gelijkblijvend productieniveau);
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
92
er zijn intussen 231 bedrijven toegetreden tot het auditconvenant. Uit de energieplannen blijkt dat deze bedrijven voor eind 2010 maatregelen zullen uitvoeren met een totaal energiebesparingspotentieel van 4,7% (2,1PJ) t.o.v. het primair energieverbruik in 2005; voor ondernemingen met een energieverbruik <0,1 PJ (industrie, tertiair, zelfstandigen, land- en tuinbouw) stellen de werkgeversorganisaties (UNIZO, VOKA en Boerenbond) energieconsulenten ter beschikking. De Vlaamse overheid heeft na een positieve evaluatie de projectsubsidies aan de werkgeversorganisaties verlengd; sinds 1/01/2005 is er in de Europese Unie een systeem van verhandelbare emissierechten in voege. Wat het Vlaamse Gewest betreft, zijn - afhankelijk van de handelsperiode - tussen de 170 en 175 bedrijfsvestigingen gevat door CO2emissiehandel. Op 16 /05/ 2008 keurde de Vlaamse Regering definitief het ontwerp van besluit goed tot goedkeuring van het definitief Vlaams Toewijzingsplan CO2emissierechten 2008-2012.
Ook investeringen m.b.t. duurzame mobiliteit zijn van essentieel belang voor het Vlaamse klimaatbeleid. Er werden vooreerst volumebeperkende maatregelen genomen. Er kan hier concreet verwezen worden naar de verdere uitbouw en optimalisatie van het openbaar vervoer, de uitbreiding van een veilige fietsinfrastructuur, de promotie van autodelen, investeringen in binnenvaart en spoorverkeer als transportalternatieven voor het wegvervoer,… Er wordt door de Vlaamse overheid ook meegewerkt aan een milieuvriendelijk en emissiearm voertuigenpark. Hierbij kan concreet verwezen worden naar het instrument van de Ecoscore waarrond de gewestelijke en federale ministers van leefmilieu midden 2006 een akkoord bereikten. Een ontwerp protocolakkkoord werd opgesteld om deze beslissing te verankeren door de voltallige regeringen. In overleg met het Waalse Gewest, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de federale overheid zal een definitief protocol worden opgesteld en ondertekend. Hiermee wordt het gebruik van Ecoscore erkend en de methodologie definitief vastgelegd. Tenslotte worden via diverse projecten door de overheid, opleidingscentra en milieubeweging een milieuvriendelijke rijstijl gepromoot. Duurzame productie en consumptie Bij het transitieproces naar een duurzaam materialenbeheer werden eind 2007 streefbeelden en transitiepaden (of oplossingsrichtingen) uitgewerkt voor vijf prioritaire thema’s55. De eerste ideeën voor transitie-experimenten werden begin 2008 voorgesteld. De Vlaamse overheid voorziet in een verruiming van het afvalbeleid naar duurzaam materialenbeleid (materiaalketen wordt integraal meegenomen). Deze verruiming wordt o.a. nu al meegenomen in de uitwerking van nieuwe sectorale uitvoeringsplannen en zal verder worden doorgevoerd bij de ontwikkeling van nieuwe of bijsturing van bestaande instrumenten. Wat de afvalstoffenproblematiek betreft, kunnen volgende maatregelen worden aangegeven: in kader van het Actieplan groene stroom van de Vlaamse Regering werd op 1/04/2008 de “Inventarisatie biomassa” voor 2006-2007 goedgekeurd. In deze inventarisatie wordt aangegeven hoeveel biomassa-afvalstromen er in Vlaanderen beschikbaar zijn en welke biomassa-afvalstromen energetisch gevaloriseerd worden of in aanmerking kunnen komen voor energierecuperatie; de selectieve inzameling en sortering wordt verder meer gericht op het verhogen van de kwaliteit van de te recycleren afvalstoffen waardoor ze vlotter op de recyclagemarkt kunnen terechtkomen. Hierbij is nagegaan hoe de terughoudendheid t.a.v. het gebruik van gerecycleerde materialen en producten kan worden weggewerkt. In eerste instantie ligt de focus op de stromen compost en digestaat, 55
zie http://www.duurzaam-materialenbeheer.be
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
93
puingranulaten en kunststofgranulaten. Verdere acties zijn ondernomen of worden nog voorzien op basis van een analyse van de afzetmarkten met ondermeer promotie van de kwaliteit, gebruiksmogelijkheden en hoogwaardige toepassing van secundaire grondstoffen en een doorlichting van de wetgeving over secundaire grondstoffen; het ontwerp uitvoeringsplan “Bagger- en Ruimingsspecie” is verder op punt gesteld en principieel goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 1/06/2007. Op 7/07/2007 stelde de Vlaamse Regering het uitvoeringsplan “Milieuverantwoord materialengebruik en afvalbeheer in de bouw” vast; tenslotte kan opgemerkt worden dat de optimalisatie van de selectieve inzameling (op basis van het eerder uitgewerkte toetsingskader) een onderdeel vormt van het nieuwe uitvoeringsplan “Milieuverantwoord beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen”, dat werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 14/12/2007.
Er werden door de Vlaamse overheid ook maatregelen genomen m.b.t. milieugerichte technologische innovaties. In het Vlaams Actieplan Milieu en Innovatie actieplan werden acties opgenomen rond het verhogen van maatschappelijke betrokkenheid voor milieuinnovatie, uitvoeren van toekomstverkenningen en roadmaps en innovatief aanbesteden. Er kan bijkomend ook aangegeven worden dat een handboek “Innovatief aanbesteden” werd uitgewerkt. Belangrijk is ook het Eco-efficiëntiescanprogramma dat Vlaamse kmo’s wil aanzetten tot investeringen in de verbetering van hun eco-efficiëntie. Eind 2007 werden 330 bedrijven gescreend d.m.v. een eco-efficiëntiescan en ging het tweede jaar van start. Het tweede jaar heeft de OVAM een aantal specifieke sectoren op het oog: wasserij en droogkuis, horeca, distributie en bedrijven die zelf producten ontwerpen. Eind 2008 start het derde scanjaar en kunnen opnieuw 330 kmo’s zicht krijgen op hun verbeterpotentieel op vlak van ecoefficiëntie. Er werden ook de nodige maatregelen genomen op het vlak van informatieverlening en sensibilisering: op dit vlak kan concreet verwezen worden naar het door OVAM ontwikkelde berekeningsmodel dat organisaties een inzicht verschaft over hoe zij presteren op het vlak van milieuverantwoorde consumptie en productgebruik56. Aan de hand van een aantal vragen krijgt de gebruiker een score van de milieuprestaties van een product. Deze score laat meteen een vergelijking toe tussen verschillende producten of producttypes. Voorlopig geldt het model voor kantoormaterialen en schoonmaakmiddelen. Begin 2009 zal het model aangevuld zijn met een derde productcategorie, nl. elektrische apparaten; ook Ecodesign werd verder gepromoot door het opnemen van een 50-tal cases in haar voorbeeldendatabank en de verdere uitbreiding en toepassing van de Ecolizer, een instrument dat de milieu-impact van verschillende productvoorstellen, gebruikte materialen of productieprocessen evalueert. Naast de reeds bestaande Ecodesign Award voor studenten, is nu ook de award PRO voor professionele ontwerpers gelanceerd. De Vlaamse overheid nam ook in het afgelopen jaar het voortouw in milieuvriendelijk produceren en consumeren. In 2007 werd een studie uitgevoerd rond duurzaamheidscriteria in overheidsopdrachten. Doel van de studie was na te gaan wat de huidige stand van zaken is binnen de Vlaamse overheid en aanbevelingen te formuleren voor toekomstige acties. De studie werd afgerond met een studiedag. Ze dient als insteek voor een krachtlijnennota rond duurzame overheidsopdrachten binnen de Vlaamse overheid, die momenteel in opmaak is. De coördinatiecel Milieuzorg fungeert als trekker voor de actieplannen “Energiezorg in de Vlaamse overheidsgebouwen” en “Milieuzorg in het voertuigenpark van de Vlaamse 56
www.producttest.be
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
94
overheid”. Zowel in kader van het actieplan “Energiezorg in de Vlaamse overheidsgebouwen 2006–2010”57 als in uitvoering van het Actieplan “Milieuzorg in het voertuigenpark van de Vlaamse overheid 2007-2010”58 werden verschillende acties ondernomen. Marktinstrumenten De Europese Commissie heeft in het voorjaar van 2007 een groenboek gepubliceerd over economische instrumenten voor het milieubeleid. Met dit groenboek wil de EC het debat op gang brengen om deze instrumenten meer in te zetten voor energie en klimaatbeleid. Wat de concrete toepassing in Vlaanderen betreft, werd in 2007 intensief verder gewerkt aan het project “Milieukostenmodel” voor Vlaanderen. Wat het onderdeel lucht betreft, werd dit model uitgebreid met de polluent fijn stof en de tijdshorizont werd uitgebreid van 2010 naar 2015 en 2020. Tegelijkertijd werd ook werk gemaakt om de reguleringskosten van milieubeleidsinstrumenten beter in kaart te brengen. Midden 2007 werd een studie hieromtrent afgerond, welke resulteerde in een databank met o.a. informatie over eenheidskosten, frequenties, aantal betrokkenen enzovoort. Met deze databank wordt een startbasis geleverd om voor specifieke cases reguleringskosten te ramen. Biodiversiteit Het uitgangspunt hier is om tegen 2010 het verlies aan biodiversiteit tegen 2010 te stoppen. Een uitgebreid pakket van Vlaamse maatregelen geeft hieraan uitvoering. Belangrijk is om de ecologisch waardevolle gebieden veilig te stellen. Daartoe werd het volgende ondernomen: er werd verder gewerkt om de ecologisch waardevolle gebieden ruimtelijk veilig te stellen door de afbakening en invulling van een coherente en ruimtelijke structuur. Eind 2007 was 87.045 ha VEN en 934 ha natuurverwevingsgebied afgebakend; het aankoopbeleid van natuur- en bosgebieden is gericht op de verwerving van de meest kwetsbare gebieden en vormt een belangrijke peiler voor de invulling van de natuurlijke structuur, namelijk op de habitattypes en biotopen van soorten in (i) de Speciale Beschermingszones (Natura 2000), (ii) het VEN, de GNBS en de beschermde gebieden onder het Duinendecreet, (iii) de groene gewestplanbestemmingen en bosuitbreidingsgebieden, (iv) de beschermde landschappen en ankerplaatsen (erfgoedlandschappen) en (v) de overstroombare valleien met hoge waterbergingscapaciteit; er wordt nagestreefd om de oppervlakte met natuurgericht beheer jaarlijks te doen toenemen. Eind 2007 bedroeg deze oppervlakte 39.365 ha, waarvan 12.626 ha erkend natuurreservaat, 6.008 ha Vlaams natuurreservaat en 2.547 ha bosreservaat; door natuurgericht beheer van groen in verstedelijkte gebieden en van de bermen langs wegen en waterwegen wordt eveneens bijgedragen tot de coherentie van het netwerk; er werden al 6 NRP-pilootprojecten opgestart. Op 17/12/2007 werd het eerste natuurrichtplan (Middenkust) definitief goedgekeurd en in het voorjaar van 2008 werden bijkomend twee NRP (Dender en Poperinge) definitief goedgekeurd. Eén NRP (Hoge Kempen) werd voorlopig goedgekeurd (openbaar onderzoek voorjaar 57
Er kan hier verwezen worden naar de afwerking en promotie van de handleiding “Waardering van kantoorgebouwen - Op weg naar een duurzame huisvesting voor de Vlaamse overheid”. Er werden twee omzendbrieven rond rationeel energiegebruik opgesteld, waaraan een infosessie voor de technische beheerders werd gekoppeld. Er kan ook melding gemaakt worden van de organisatie van sensibilisatiecampagnes: Dikke-truiendag op 15 februari 2008 en een op stapel staande energiecampagne in oktober 2008. Tenslotte kan ook verwezen worden naar de opmaak van een nieuw bestek voor de aankoop van groene stroom. 58 Er kan hier verwezen worden naar het afronden en de evaluatie van de opleiding milieuvriendelijk rijgedrag voor beroepschauffeurs van de Vlaamse overheid, naar het afronden van het proefproject i.v.m. de ombouw van enkele dienstwagens waardoor deze ook op plantenolie kunnen rijden ( waarvan het evaluatieverslag nog in opmaak is) en de opname van ecoscore voor aankoop van nieuwe dienstwagens in het bestek voor het raamcontract van het Agentschap voor Facilitair Management en de nieuwe omzendbrief dienstvoertuigen (ontwerp).
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
95
2008). De instandhoudingsdoelstellingen voor de SBZ in de 6 NRP-pilootprojecten zijn afgewerkt, terwijl het juridisch kader voor de procedure van de opmaak van de instandhoudingsdoelstellingen van de overige SBZ intussen verder werd uitgewerkt; Vlaanderen telt actueel bijna 8.000 hectare aan FSC gecertificeerd bos met de bossen van de Lage Kempen, Zoniën, Meerdaal, Heverlee en Egenhove. Via de ondersteuning van de vzw Fair Timber wordt verder gewerkt aan de gelijkwaardigheidsvereisten voor certificering van duurzaam bosbeheer in Vlaanderen. Midden 2007 zijn er 281 bosexploitanten en 20 kopers erkend via de erkenningsregeling voor bosexploitanten en kopers; er werd verder uitvoering gegeven aan de afspraken in kader van de grensoverschrijdende samenwerking voor het Schelde-estuarium, de Grensmaas, het Grenspark De Zoom-Kalmthoutse Heide, het Drie-Landen-Park alsook in uitvoering van het Grensoverschrijdend Ecologische Basisplan (GEB) met Nederland.
Wat het invoeren van natuurgerichte milieukwaliteit in kwetsbare en waardevolle gebieden betreft, kan verwezen worden naar volgende maatregelen: via overleg en facilitering door ANB met andere sectoren en met doelgroepen wordt gewerkt aan ecologische inpassing van gebruiksvormen in het buitengebied. In het kader van specifieke samenwerking met Bosgroepen, Wildbeheerseenheden, Regionale Landschappen, wordt via technische en financiële ondersteuning de beheerplanning en –uitvoering gericht op duurzaam gebruik van biodiversiteit59; via natuurinrichtingsprojecten wordt beoogd om de natuurwaarden in specifieke gebieden te herstellen en infrastructuur voor openstelling en recreatieve doeleinden te realiseren. Eind 2007 waren er zes natuurinrichtingsprojecten uitgevoerd en zestien opgestart60. De oppervlakte uitgevoerde natuurinrichtingsprojecten nam in 2007 toe tot 1071ha door de voltooiing van het project Uitkerkse Polder (Blankenberge, De Haan en Zuienkerke); in het landgoedforum werd overleg gepleegd met vertegenwoordigers van particuliere eigenaars van natuur, bos en landschap. Een ontwerp voor een model “geïntegreerd beheerplan” wordt verder uitgewerkt met specifieke aandacht voor multifunctionaliteit van gebieden; de integratie van de natuurzorgplicht in ander beleidsdomeinen kreeg verder vorm o.a. via samenwerking in kader van het Integraal Waterbeleid, de gemeenschappelijke visievorming voor ruimtelijke planning, overleg met de recreatiesector. Voor de havengebieden werden meerdere interdisciplinaire Beheercommissies opgericht, die o.a. toezien op de ontwikkeling van (compensatie)natuurgebieden. Deze verscheidene samenwerkingsvormen kregen tevens een stimulans door middel van de uitvoering van LIFE-projecten (vb. met Defensie, kustzonebeheer) en via beheerovereenkomsten met landbouwers voor natuurgericht beheer van graslanden en van perceelsranden, ontwikkeling en beheer van kleine landschapselementen, beperkte bemesting, geen gebruik van pesticiden. M.b.t. het nemen van aanvullende maatregelen voor bedreigde, kwetsbare en/of zeldzame soorten, kunnen volgende maatregelen worden aangegeven: er werd verder gewerkt aan de stroomlijning van de monitoringsprogramma’s, zodat ook beter tegemoet kan worden gekomen aan de toenemende vereisten van internationale rapporteringen (o.a. voor Natura 2000 en de kaderrichtlijn Water) en om betere inzichten te krijgen over de trends van biodiversiteit;
59
Tot op heden (14/05/2008) werden er in totaal 15 bosgroepen erkend: 8 voorlopig erkende bosgroepen en 7 definitief erkende bosgroepen. Twee bosgroepen bereiden momenteel hun erkenningsaanvraag voor 2009 voor. De laatste twee bereiden dit voor in een pilootfase. Eind 2007 waren er 182 wildbeheereenheden erkend. De aandacht gaat nu verder naar de technische ondersteuning voor een effectieve werking van deze bosgroepen en wildbeheerseenheden. 60 Hiervan waren er twaalf concreet in uitvoering. Daarnaast liep voor vier projecten een onderzoek naar de haalbaarheid.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
96
een ontwerp van geïntegreerde en geharmoniseerde soortenwetgeving is in procedure van goedkeuring. Eind 2007 waren er 12 soortenbeschermingsplannen (28 soorten) opgesteld. Hiervan zijn er 10 in uitvoering op regionaal of lokaal niveau61.
Inzake het verhoging van het draagvlak en de samenwerking voor natuurbehoud werden volgende acties ondernomen: bestaande vormen van samenwerking, zoals Bosgroepen, Wildbeheerseenheden, Regionale Landschappen, die de verwevenheid van natuur- en bosbeleid met andere functie ondersteunen werden vergezet; begin 2008 werd een samenwerkingsprotocol met de landbouwsector en de groene sectorraden in het kader van de MiNa-raad ondertekend; naast een samenwerking in acties voor verhoging van het draagvlak wordt ook financiële ondersteuning gegeven aan terreinbeherende verenigingen voor de aankoop van gebieden en voor het beheer van de gebieden erkend als reservaat. Wat de verhoging van de samenwerking met lokale besturen betreft, kan naar volgende maatregelen worden verwezen: in het kader van de Samenwerkingsovereenkomst met lokale besturen, werden in 2007 119 “natuur”projecten voor subsidiëring goedgekeurd. In 2008 gaat ook voor het thema “Natuurlijke entiteiten” de vernieuwde samenwerkingsovereenkomst tussen het Vlaamse Gewest en de lokale overheden van start. Extra aandacht wordt daarbij gevraagd voor ecologisch bermbeheer en gebruik van streekeigen soorten; de samenwerking met actoren om stadbossen en grotere geïntegreerde projecten op het terrein te realiseren wordt verder gezet. Er werd ook verder gewerkt aan het gericht wetenschappelijk onderzoek voor onderbouwing en evaluatie van beheer- en beschermingsmaatregelen: in kader van het samenwerkingsprotocol tussen het ANB en het INBO wordt ook verder gewerkt aan de stroomlijning van de monitoringsprogramma’s, zodat enerzijds beter tegemoet kan worden gekomen aan de toenemende vereisten van internationale rapporteringen (o.a. voor Natura 2000 en de kaderrichtlijn Water) en anderzijds mogelijk wordt gemaakt om de ingezette beleidsinstrumenten in het kader van biodiversiteit, het natuurlijke milieu en het duurzame gebruik ervan op hun effectiviteit en efficiëntie te evalueren; m.b.t. de tweede gewestelijke bosinventaris werden de voorbereidingen voor de 2e gewestelijke bosinventarisatie in het najaar van 2007 afgerond. Op basis van de uitgewerkte modaliteiten wordt de inventarisatie opgestart in 2008. Wat het luik van de internationale verplichtingen en initiatieven betreft, kunnen volgende maatregelen worden vermeld: in samenwerking met INBO wordt verder gewerkt aan de harmonisering en stroomlijning van rapportering inzake biodiversiteit op internationaal, nationaal en gewestelijk niveau. Hiertoe worden inspanningen geleverd om indicatorensets (SEBI, NARA, MINA-plan) te toetsen en op elkaar af te stemmen; de Vlaamse Regering besliste op 11/05/2007 over de midterm evaluatie van het Vlaams Fonds Tropisch Bos. Nieuwe projecten zullen ook moeten voldoen aan de criteria van het Kyoto-protocol, en tegelijk een bijdrage moeten leveren aan het behoud van de biodiversiteit en de sociale ontwikkelingen van betrokken bevolkingsgroepen.
61
Andere acties zijn versterking van hamsterpopulaties, soortenherstel- en beschermingsprogramma’s voor stroomminnende vissoorten, beschermingsplannen voor inheemse boom- en struiksoorten.. Inzake exoten werden concrete acties in uitvoering gebracht, zoals de verwijdering van exote planten- en diersoorten.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
97
3.1.7 Gezonde overheidsfinanciën (uitvoering Europese Lenteraden 20062008) De Europese Lissabonstrategie hecht bijzonder veel belang aan de gezonde overheidsfinanciën. Zo benadrukte de Europese Lenteraad van 2006 dat voor het instandhouden van de dynamiek van het Lissabonproces het noodzakelijk is om gezonde en houdbare overheidsfinanciën te garanderen. Ook op de Europese Lenteraad van 2007 wordt terug aandacht besteed aan een op groei en stabiliteit gericht financieel beleid. De Vlaamse Regering komt haar engagementen aangaande gezonde en houdbare overheidsfinanciën onverminderd en onverwijld na. De ontvangsten werden naar aanleiding van de begrotingscontrole 2008 opnieuw voorzichtig en realistisch geraamd. De raming van de samengevoegde en gedeelde belastingen is gebaseerd op de parameters van de Economische Begroting van februari 2008. Deze parameters werden ook door de federale overheid weerhouden om haar doorstortingen naar de gewesten en gemeenschappen op te baseren. Ook inzake de gewestbelastingen werd een voorzichtige raming aangehouden en liggen de cijfers in de lijn van de ramingen die door de federale overheid werden gemaakt. De door zowel de eigen Vlaamse administratie gemaakte herberekening als de herraming gemaakt door de FOD Financiën liggen grosso modo in de lijn van de adviezen van het Rekenhof en de SERV zoals neergelegd naar aanleiding van de initiële begroting 2008. Zo werden bij de tweede begrotingscontrole uit voorzichtigheidsoverwegingen, de verwachte ontvangsten uit gewestbelastingen 48 miljoen lager geraamd, dan bij de eerste begrotingscontrole. Om reden van budgettaire voorzichtigheid, maar in het bijzonder ook om geen afbreuk te doen aan het budgettaire orthodoxe uitgangspunt van de initiële begroting 2008, namelijk het garanderen van de fundamenten voor een structureel gezonde begroting op lange termijn, werd bij de tweede begrotingscontrole een conjunctuurprovisie ten belope van 161 miljoen euro behouden, zodat eventuele lager dan voorziene ontvangsten kunnen worden opgevangen. De indexprovisie werd aangepast aan de laatst gekende inflatieverwachtingen en de door het Federale Planbureau herberekende overschrijding van de spilindex. Ook inzake de na te leven norm van de Hoge Raad van Financiën bevestigt de Vlaamse Regering haar eerder gemaakte engagement. Op het vlak van de normbepaling wordt er uitgegaan van het scenario B van de Overeenkomst van 15/12/2000 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de begrotingsdoelstellingen voor de periode 2001-2005, en van het tienjarig genormeerd traject (2001-2010) van de Hoge Raad van Financiën zoals het in het Jaarverslag 1999 beschreven staat. De Vlaamse Regering heeft in het verleden reeds meermaals haar engagement ten aanzien van scenario B - het strengste scenario - benadrukt. Onderstaande tabel toont de berekening van de na te leven norm voor de begrotingsjaren 2006 en volgende (toestand na de Interministeriële Conferentie voor Financiën en Begroting van 16/10/2006). Begrotingsnorm (in miljoen euro) HRF scenario B Correcties
Basis Codes 8 (KVD) Alesh
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
2006 242,9 126,8 -51,7
2007 198,3 126,8 -51,8
2008 138,8 126,8 -44,7
2009 74,4 126,8 -43,5
2010 0,0 126,8 -39,7
98
Vakantiegeld 13,07% HRF-afwijking tbv 1% Overlegcomité 6 juli 2005 IMCFB 25 oktober 2005 IMCFB 16 oktober 2006 Totaal correcties Begrotingsnorm
2006 31,1 0,0
2007 31,1 0,0
2008 31,1 0,0
2009 31,1 0,0
2010 31,1 0,0
-75,0 145,2 0,0 176,4 419,3
-145,0 0,0 187,0 148,1 346,4
-115,0 -101,4 0,0 -103,3 35,6
-145,0 -43,7 0,0 -74,4 0,0
-100,0 0,0 0,0 18,2 18,2
Over het begrotingsjaar 2007 realiseerde de Vlaamse overheid op geconsolideerde basis een overschot van 449,5 miljoen euro ten opzichte van de na te leven norm (346,4 miljoen euro). In meerjarig perspectief blijft de Vlaamse Regering waken over en werken aan de verdere gezondmaking van de Vlaamse financiën. De medio juni 2008 in het Vlaams Parlement ingediende meerjarenbegroting 2007-2009 voorziet dat de Vlaamse Regering ook in de toekomst de strengste HRF-norm zal respecteren. Voor de periode 2008-2014 wordt er een overschot ten opzichte van de te respecteren norm voorzien. Tijdens deze legislatuur worden de inspanningen op het gebied van schuldafbouw versterkt verder gezet. Het is immers de betrachting van de Vlaamse Regering om reeds tegen eind 2008 Vlaanderen quasi schuldenvrij te maken. Het is mede dankzij de jaarlijks gerealiseerde begrotingsoverschotten enerzijds en de sterke kaspositie anderzijds dat vervroegde schuldaflossingen financieel haalbaar zijn. Het afbouwen van de schuld heeft ontegensprekelijk drie uitermate positieve gevolgen. Ten eerste kunnen – vanuit een kasredenering - de vrijgekomen (kas-) middelen voor andere doeleinden besteed worden dan voor kapitaalsaflossingen en rentebetalingen. Ten tweede creëert – vanuit een ESR beleidsredenering – het verminderen van de jaarlijkse rentebetalingen extra permanente beleidsruimte. Ten derde heeft het lage schuldpeil van Vlaanderen er mede toe geleid dat het ratingagentschap Moody’s aan Vlaanderen in 2007 haar hoogste rating Aaa toekende. De onderstaande tabel en grafiek toont de evolutie van de afbouw van de schuld. Evolutie van de uitstaande directe en indirecte schuld van de Vlaamse Gemeenschap 1995– 2008 (in miljoen euro)
Datum
Directe schuld
Indirecte schuld
Totale schuld
31/12/95 31/12/96 31/12/97 31/12/98 31/12/99 31/12/00 31/12/01 31/12/02 31/12/03 31/12/04 31/12/05 31/12/06 31/12/07 31/12/08
4.078,22 4.148,35 3.904,99 3.447,21 3.257,72 2.732,57 2.736,59 2.143,94 1.715,59 1.176,47 858,21 426,50 243,87 0,00
4.201,55 3.951,10 3.727,13 3.156,45 2.828,41 2.589,72 1.814,17 1.739,95 31,97 28,24 24,33 20,43 5.75 0,00
8.279,77 8.099,45 7.632,12 6.603,66 6.086,13 5.322,29 4.550,76 3.883,89 1.747,56 1.204,71 882,54 446,93 249,62 0,00
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
99
Evolutie van de uitstaande directe en indirecte schuld van de Vlaamse Gemeenschap 1995– 2008 (in miljoen euro) 9.000 8.000 7.000 6.000 5.000 4.000 3.000 2.000 1.000 0 1995
1996
1997
1998
1999
2000
Directe schuld
2001
2002
2003
Indirecte schuld
2004
2005
2006
2007
2008
Totaal
Inzake de alternatieve financiering en PPS-constructies biedt het onderstaande overzicht een korte samenvatting van de op dit ogenblik op stapel staande projecten. De erbij vermelde bedragen hebben betrekking op de investeringsengagementen waartoe de huidige Vlaamse Regering reeds beslist heeft (in miljoen euro). - Onderwijs: 1.000 - Welzijn: 1.746 - Sociale Huisvesting: 31 - VIA-Invest: 655 - Masterplan Antwerpen: 3.450 - Luchthaven Antwerpen: 19 - De Lijn – stelplaatsen: 197 - Lijninvest: 179 - Toerisme: 64 - Sport: 225 In deze berekening wordt uitgegaan van het totale bedrag aan te realiseren investeringsprojecten in het kader van alternatieve financiering. De reële druk op de uitgavenbegroting die hierdoor ontstaat tijdens deze legislatuur wijkt hier uiteraard in belangrijke mate van af en is afhankelijk van de overeengekomen/overeen te komen gebruiks- of beschikbaarheidsvergoedingen. De lijst van geplande projecten zal normaal gezien nog verder uitbreiden gedurende deze legislatuur. Via alternatieve financiering probeert de Vlaamse Regering zaken te realiseren die anders niet realiseerbaar zouden zijn; aldus wordt PPS gehanteerd als een enorme investeringshefboom.
3.1.8 Logistiek en Mobiliteit (uitvoering Europese Lenteraden 2006-2008) In het Vlaamse voortgangsrapport 2007 werd de problematiek inzake logistiek en mobiliteit een zichtbare plaats toegewezen. Er werd op deze manier zowel concreet gevolg gegeven aan de conclusies van de Europese Lenteraden als aan de centrale plaats van het logistiek en mobiliteitsvraagstuk in het kader van “Vlaanderen in Actie”. Hierna wordt een beknopt overzicht gegeven van de belangrijkste genomen maatregelen tijdens het afgelopen jaar.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
100
Algemeen: Flanders Logistics De Vlaamse Regering en de logistieke sector willen samen de unieke logistieke positie van Vlaanderen versterken en veiligstellen voor de toekomst. Met dit doel voor ogen werd Flanders Logistics opgericht dat onze voorsprong verder zal uitbouwen, met aandacht voor duurzame ontwikkeling. Flanders Logistics maakt deel uit van het project Vlaanderen in Actie. Sinds 2007 worden concrete pilootprojecten uitgewerkt die mogelijke bedreigingen omvormen tot opportuniteiten om de logistiek dieper in Vlaanderen te verankeren en te versterken. Waar dat mogelijk is hebben ze een internationaal en intermodaal karakter. Bovendien vormt duurzaamheid het centrale uitgangspunt in elk van deze pilootprojecten. Dit houdt ondermeer in dat een toename van de logistieke activiteiten niet noodzakelijk een toename van het vervoer impliceert. De pilootprojecten, die sinds 2007 uitgewerkt worden, zijn gebundeld binnen zeven hoofdthema's: capaciteit van multimodale infrastructuur optimaliseren (o.a. wegwerken ontbrekende schakels wegennet, wegwerken ontbrekende schakels waterwegennet, optimalisering laad- en lostijden, vrachtoptimalisatie, stadsdistributie, ondersteunen modal split); wetgeving stroomlijnen; logistieke clusters opzetten (o.a. stimuleren samenwerking, logistieke samenwerking binnen bestaande bedrijventerreinen); infrastructuur op alternatieve wijze financieren; onderwijs en arbeidsmarkt activeren (o.a. creëren positief imago voor alternatieve modi en knelpuntberoepen, educatief pakket waterwegen, sensibilisatiecampagne logistieke beroepen, matching sectorbehoeften en leerplannen onderwijs); onderzoek en ontwikkeling bevorderen; doelgericht communiceren. Investeringen in waterwegen Om het goederenvervoer over de weg te beperken zal de Vlaamse overheid de binnenvaart stimuleren. Voor het wegwerken van capaciteitsbeperkende knelpunten op het hoofdwaterwegennet, teneinde dit hoofdwaterwegennet volwaardig in te passen in het Trans Europees netwerk van waterwegen, kan o.a. verwezen worden naar het Seine-Schelde project. Het opstarten van de werkzaamheden van de Seine-Schelde verbinding. Op 13/07/2007 heeft de Vlaamse Regering principieel de uitvoering van het Vlaamse deel van de prioritaire sectie Deûlémont – Gent van het project Seine – Schelde onderschreven, haar goedkeuring gehecht aan een ministeriële verklaring tot samenwerking met Wallonië en Frankrijk en aan een gemeenschappelijke verklaring tussen het Vlaamse en het Waalse Gewest, en haar akkoord gegeven voor een gemeenschappelijk subsidiedossier. Dit gemeenschappelijk Europees subsidie-dossier, samen met Frankrijk en Wallonië, werd in juli 2007 ingediend. Het subsidiedossier is ondertussen door de Europese Commissie gunstig beoordeeld. Nu wordt in eerste instantie een plan-MER uitgevoerd. Nadien volgen nog een GRUP en specifieke project-MERs. Op basis daarvan kunnen dan de nodige bouw- en milieuvergunningen worden aangevraagd. Het Belgische gedeelte van het project, grotendeels op Vlaams grondgebied, bestaat uit de verbetering van de bevaarbaarheid op het noordelijke gedeelte van de Seine-Schelde verbinding. De verbeteringswerken in Vlaanderen vinden plaats op de Leie tussen de Franse grens te Deûlémont en Deinze, op het Afleidingskanaal van de Leie tussen Deinze en Schipdonk, op een stukje van het kanaal Gent-Brugge en op het Noordervak van de Ringvaart rond Gent. De verbinding geeft daar uit in het kanaal Gent-Terneuzen, van waar verder kan gevaren worden richting Antwerpen of Rotterdam. Uit een eerste studie omtrent het Vlaamse gedeelte van de Seine-Schelde verbinding in 1998 en 1999 bleek dat de normalisatie van de Leie voor schepen tot CEMT klasse Vb economisch interessant was.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
101
Van 2002 tot 2005 werd het zogenaamde “Rivierherstel Leie” verder bestudeerd, waarbij de nodige aandacht ging naar de verschillende en soms conflicterende functies van de rivier en riviervallei zoals bevaarbaarheid, ecologie, landschap en recreatie. De economische impact analyse werd gefinaliseerd in april 2008. De gebiedsplanning en het project EIA worden verwacht begin 2009. De bouwvergunningen zouden tegen midden 2009 in orde moeten zijn waardoor de werken kunnen starten in de tweede helft van 2009. Andere belangrijke waterwegenprojecten betreffen het voltooien van de tweede sluis te Evergem en het afwerken van de modernisering op 10.000 ton van het Zeekanaal Brussel – Schelde. Daarnaast liggen volgende werken ook nog ter studie: de modernisering van het kanaal naar Charleroi (1.350 ton) startende te Halle, het vrijwaren van de capaciteit op de kleinere waterwegen en het opwaarderen van de Dender. Tenslotte kan ook nog verwezen worden naar de capaciteitsuitbreiding van het Albertkanaal. Voor de uitbouw van intelligent en hoogtechnologische transportsystemen zal het RIS ontwikkeld worden in uitvoering van de Europese Richtlijn terzake. Het project zal worden afgerond binnen de door de EU opgelegde timing. Volledigheidshalve kan nog aangegeven worden dat in overeenstemming met de “Minimis regels” van de Europese Unie werd in 2007 een programma ontwikkeld om het gebruik van emissiearme motoren en het ombouwen van bestaande motoren te ondersteunen. Met dit programma wordt een bijdrage geleverd aan duurzame mobiliteit door de emissies vanwege de binnenvaart te beperken. De Vlaamse overheid stimuleert haar burgers om de eigen wagen minder te gebruiken. Dit gebeurt zowel door het uitbreiden van het aanbod aan openbaar vervoer, het stimuleren van carpooling en carsharing als het uitbreiden van veilige fietsinfrastructuur. Investeringen in het openbaar vervoer Op basis van de criteria van het besluit “netmanagement” en de beleidsprincipes werd het jaarprogramma Netmanagement opgesteld voor zowel 2007, 2008 als 2009. Naast de projecten in het kader van netmanagement ontwikkelde de VVM De Lijn strategische plannen voor de verbetering van de bereikbaarheid met het openbaar vervoer. Op jaarbasis wordt hiervoor 18 miljoen euro voorzien. Zo werd het Spartacusplan Limburg verder verfijnd en onderbouwd. Een aantal deelstudies (inclusief wijze van financiering) rond concrete projecten werden opgestart. Budgettair is hiervoor 140 miljoen euro voorzien voor investeringen door de VVM De Lijn en 9 miljoen euro extra voor jaarlijkse exploitatiekost. In het najaar van 2007 werd het strategisch toekomstplan voor het openbaar vervoer in West-Vlaanderen voorgesteld (Neptunus). Het overleg met de gemeentebesturen werd opgestart om een draagvlak te bekomen voor de uitvoering van de verschillende projecten. In het kader van het masterplan Antwerpen werden in 2007 deelprojecten uitgevoerd van het Pegasusplan. Ook in 2008 en 2009 zal verder uitvoering gegeven worden aan dit plan. Voor Oost-Vlaanderen (Pegasusplan) werden in 2007 de frequenties en amplitudes voor een groot aantal lijnen in en rond Gent verbeterd. Ook werden een aantal nieuwe tramlijnen voorzien om uitgewerkt te worden in het kader van Pegasus Oost-Vlaanderen. Voor de uitvoering van het Pegasusplan is 1,1 miljard euro voorzien voor investeringen (Gent 250 miljoen euro, Antwerpen 600 miljoen euro, en Vlaams Brabant 250 miljoen euro (= Regio Net), 114 miljoen euro zijn voorzien voor de jaarlijkse exploitatiekosten). In Vlaams Brabant is actief ingespeeld op het initiatief van de Vlaamse Regering voor een betere ontsluiting en ontwikkeling van de luchthavenregio Zaventem (START) met de
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
102
uitwerking van een openbaar vervoerplan dat bestaat uit ondermeer 13 radiale en rechtstreekse busverbindingen naar de luchthavenregio. Dit openbaar vervoerplan zal verder worden uitgevoerd. Naast de 13 rechtstreekse buslijnen van en naar de luchthavenregio, zullen er ook lokale toevoerlijnen worden ingelegd naar de knooppunten van openbaar vervoer en frequentieverhogingen op de bestaande streeklijnen. Voor het start-gebied is 110 miljoen euro voorzien voor exploitatie en 15 miljoen euro voor investeringen. Met het oog op de financiering van deze projecten werd in 2007 de nv Lijninvest opgericht als dochtermaatschappij van De Lijn. Lijninvest zal participeren in projectvennootschappen die moeten zorgen voor het ontwerp, de bouw, financiering en het onderhoud van tramprojecten in Antwerpen, Gent, Limburg en van de openbaar vervoerprojecten uit de eerste fase van het Masterplan Antwerpen. Het accent ligt m.b.t. het openbaar vervoer dus vooral op het woon-werkverkeer. Het Pendelplan geeft de concrete uitwerking aan van de noodzakelijke acties voor wat het woon-werkverkeer betreft. Voor de uitvoering van dit plan is in de begroting 2008 ongeveer 11,5 miljoen euro voorzien. Voor het openbaar vervoer is er de ontwikkeling van tram- en snelbusprojecten in stedelijke gebieden zoals vermeld in het Pegasus en Spartacusplan (zie hoger). Daarnaast is ook een betere bediening van de bedrijventerreinen door het openbaar vervoer belangrijk. Voor bepaalde verkeersstromen zoals recreatief verkeer wordt gezocht naar maatregelen op maat (zoals de kusttram, openbaar vervoeraanbod bij evenementen). Voor het personenvervoer per spoor biedt het investeringsplan van de NMBS de basis. De Vlaamse overheid neemt een deel van de financiering op zich voor het Gewestelijk Expressnet (GEN) en de Diaboloverbinding naar de luchthaven van Zaventem (zie hoger). Investeringen in fietsverkeer en vervoersmanagement Om het fietsverkeer te bevorderen ligt het accent op de verdere uitbouw van de fietsinfrastructuur op het bovenlokale fietsroutenetwerk. In 2007 is een inhaaloperatie voor de aanleg van veilige fietspaden voortgezet. Meer aandacht gaat ook naar een beter onderhoud van de fietspaden dat het fietscomfort verhoogt. Verder dragen veiliger oversteekplaatsen en wegwerken van gevaarlijke verkeerspunten voor de fietsers bij tot veilige en comfortabele fietspaden. Voor de uitvoering van al deze projecten is op jaarbasis in 60 miljoen euro voorzien. De Vlaamse overheid zet ook de uitbouw van het vervoersmanagement voort. Op jaarbasis is hiervoor 864.000 euro voorzien. De provinciale mobidesken en de mobiliteitsconsulenten van De Lijn zullen samenwerken onder de koepel van op te richten provinciale mobiliteitspunten. Om het carpoolen te stimuleren blijft de carpooldatabank voor bedrijven gratis toegankelijk. Niettemin blijft carpooling als verplaatsingswijze marginaal. Daarom werd een onderzoek gestart om na te gaan welke factoren belangrijke hinderpalen zijn voor een verdere ontwikkeling van het carpoolen. Tegen 2009 zullen autodeelprojecten in de meeste stedelijke gebieden lopen. Ook de promotie van particuliere autodelen zal verder gezet worden. Investeringen in wegeninfrastructuur Belangrijk hier zijn de investeringen in de missing links. Van de geselecteerde missing links zijn volgende projecten voor een eerste gedeelte momenteel in uitvoering en zullen zonodig bijkomende gedeelten de komende jaren aanbesteed worden: het aanpassen van de verkeerswisselaar A2 – A13 in Lummen; het herinrichten van de N31 tot een primaire weg; het aanleggen van een verbindingsweg E19 – Luchthaven Zaventem.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
103
Van de geselecteerde missing links lopen voor de hierna volgende projecten momenteel de studiefases: het aanleggen van de Oosterweelverbinding in Antwerpen; het aanpassen van de N19 Westerlo – Turnhout. Van de hiervoor geselecteerde missing links wordt voor de hierna volgende projecten de studie- en ontwerpfase doorlopen en de onderhandelingsprocedure voorbereid: het aanpassen van de N74 Houthalen-Helchteren in Limburg; het aanleggen van de N60 als primaire weg van categorie I te Ronse; het vervolledigen van de R4-Zuid in Gent; het omvormen van de AX havenrandweg Zuid naar Zeebrugge. Voor de alternatieve financiering (PPS-formule) van een aantal wegenprojecten waarvan sommigen tot het TEN-T netwerk behoren, heeft de Vlaamse overheid volgende projecten voorgesteld: het aanleggen van een verbindingsweg E19 – Luchthaven Zaventem (in uitvoering); Oosterweelverbinding: TEN-T project (in studiefase); het aanpassen van de N19 Westerlo – Turnhout (in studiefase); het vervolledigen van de R4-Zuid in Gent (in studefase); het aanleggen van de N60 als primaire weg van categorie I te Ronse (in studiefase); het aanpassen van de N74 Houthalen-Helchteren in Limburg (in studiefase); het omvormen van de AX havenrandweg Zuid naar Zeebrugge (in studiefase). Voor de realisatie van het eerste en de laatste 5 vermelde projecten werd eind 2006 een specifieke vennootschap Via-Invest opgericht.
3.1.9 Cohesiebeleid (uitvoering Europese Lenteraden 2006-2008) De Europese Lenteraden 2006-2008 wezen op het belang van het Cohesiebeleid voor het realiseren van de Lissabondoelstellingen. Het Cohesiebeleid kreeg een centrale plaats toegewezen in de Lissabonstrategie. Voor Vlaanderen zijn in het kader van het Cohesiebeleid enkel de doelstellingen 2 en 3 relevant: EFRO: Doelstelling 2 Vlaanderen kan bij de uitvoering van het sociaal-economisch beleid eveneens een beroep doen op Europese middelen. In het kader van de nieuwe programmaperiode 2007-2013 van het cohesiebeleid, werd m.b.t. doelstelling 2 "Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid", een bedrag van 201 miljoen euro verkregen uit het EFRO (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) voor de ondersteuning van initiatieven welke bijdragen tot het versterken van de economische groei en het bevorderen van de werkgelegenheid (Lissabon-doelstellingen). Een eerste stap tot aanwending van deze Europese middelen betrof het opstellen van een Nationaal Strategisch Referentiekader (NSRK) voor België, aansluitend bij de Europese Verordeningen inzake het nieuwe Cohesiebeleid en de Communautaire Strategische Richtsnoeren (CSR). De bijdrage van Vlaanderen werd, na een brede consultatieronde, definitief goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 15/12/2006. De Vlaamse bijdrage werd vervolgens verder uitgewerkt in het Doelstelling 2operationeel programma 2007-2013, dat - eveneens na een algemene consultatieronde door de Vlaamse Regering definitief werd goedgekeurd op 16/05/2007 en ingediend bij de Europese Commissie. Voor dit nieuwe operationele programma gelden een aantal belangrijke innovaties: themagerichte i.p.v. gebiedsgerichte benadering; financiële concentratie op 4 beleidsprioriteiten; beheer door een centraal programmasecretariaat en provinciale/stedelijke contactpunten;
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
104
organisatie van een projectoproep systeem; elektronische indiening van projectvoorstellen (e-government ); belangrijke synergie met de strategische doelstellingen van het Agentschap Economie.
In tegenstelling met vorige programmaperiodes is het operationeel programma 2007-2013 voor de eerste maal van toepassing op het gehele Vlaamse grondgebied. De inspanningen worden niet langer toegespitst op beperkte gebieden (gebiedsgericht) maar gaan uit van belangrijke thema's welke bijdragen tot de Lissabon-doelstellingen. De financiële middelen worden daarbij geconcentreerd op 4 prioriteiten: stimuleren van kenniseconomie en innovatie: gericht op sensibilisering en begeleiding, samenwerking en internationalisering, vernieuwende voorbeelden van kennisvalorisatie en innovatie van de plattelandseconomie; bevorderen van het ondernemerschap: gericht op het stimuleren van ondernemerszin en -vaardigheden, het creëren van een faciliterend start-, groei- en overnamekader, en het stimuleren van internationaal ondernemen; verbeteren van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren: gericht pp de duurzame versterking van de economische poorten en de multimodale bereikbaarheid, kwaliteitsvolle bedrijfshuisvestingsmogelijkheden, Vlaamse en subregionale hefboomprojecten en het benutten van verduurzamingspotenties van economische concentraties; bevorderen van de stedelijke ontwikkeling: gericht op geïntegreerde stedelijke ontwikkelingsprojecten in de 13 Vlaamse centrumsteden en het Vlaamse stedelijk gebied rond het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, en kleinschalige stedelijke projecten op buurt- en wijkniveau in Antwerpen en Gent. Het totale geraamde programmabudget bedraagt 500 miljoen euro. Naast de EFRO middelen ten bedrage van 201 miljoen euro (gelijkmatig verspreid over de 4 prioriteiten), wordt tevens een financiële bijdrage geleverd door het Vlaamse Gewest en de regionale/lokale besturen (220 miljoen euro) en de privé-sector (80 miljoen euro). Het programma zal in tegenstelling tot de voorbije periode beheerd en ondersteund worden door één centraal programmasecretariaat bij het Agentschap Economie, bijgestaan door provinciale lokale contactpunten en grootstedelijke contactpunten in Antwerpen en Gent. De selectie van de gesubsidieerde projecten zal voor de prioriteiten 1 en 2 gebeuren via een oproepsysteem (calls). Voor de prioriteiten 3 en 4 zullen projectvoorstellen doorlopend tijdens de programmaperiode kunnen worden ingediend. Aansluitend bij de talrijke inspanningen van de Vlaamse Regering op het vlak van e-government, zullen de projectvoorstellen digitaal worden ingediend en afgehandeld. De ontwikkeling van een geïntegreerd informaticasysteem voor deze elektronische indiening, monitoring van het programma en uitwisseling van gegevens met de Europese Commissie, vormt een verder essentieel actiepunt. Het EFRO-programma kan als testbed dienen voor nieuwe initiatieven en kan de synergie tussen het beheer van Doelstelling 2 en Doelstelling 3 (Interreg) volledig worden aangewend. Tevens kan de regisseursfunctie tussen de verschillende actoren in de sociaal-economische streekontwikkeling hierdoor optimaal worden ontwikkeld. Na de definitieve goedkeuring van het programma door de Europese Commissie zal een Vlaamse startmanifestatie worden georganiseerd om het ruime publiek te informeren. Daarnaast zijn voor de promotoren op provinciaal niveau informatiecampagnes doorgegaan. Deze info- en promotiecampagnes zullen worden gevoerd op basis van een professioneel opgesteld communicatieplan. De globale doelstelling is om eind 2007 op kruissnelheid te zijn en tevens de eerste oproepen tot het indienen van projecten te lanceren.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
105
EFRO: Doelstelling 3 Net zoals het Vlaamse EFRO Doelstelling 2 programma "Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid", staat Europese Territoriale Samenwerking voor de periode 20072013 helemaal in het teken staat van een versnelde realisatie van de doelstellingen uit de Lissabon en Göteborg agenda’s. Gedurende 2007 werd geïnvesteerd in de opmaak van de operationele programma's voor Europese Territoriale Samenwerking (Doelstelling 3) waaraan Vlaanderen zal participeren. Op één programma na, werden alle operationele programma's voor Territoriale Samenwerking reeds goedgekeurd door de Vlaamse Regering en finaal bij de Europese Commissie ingediend62. Een nieuw grensoverschrijdend maritiem programma werd in het najaar van 2007 aan de Vlaamse Regering voorgelegd alvorens het bij de Europese Commissie in te dienen. De goedkeuring van dit programma wordt verwacht medio 2008.De Comités die instaan voor de uitvoering zijn samengesteld. Tegelijkertijd zijn de eerste projectoproepen gelanceerd. Het is voor Vlaanderen belangrijk om van bij de start mee de agenda en inhoud te bepalen van de verschillende projectoproepen. Via het Agentschap Economie zal er toezicht op worden gehouden dat Vlaanderen deze pro-actieve rol vervult en dat Vlaamse beleidsprioriteiten mede gerealiseerd en ondersteund worden. Ter ondersteuning van potentiële Vlaamse promotoren zal het Agentschap Economie in 2008 onder meer een workshop "Projectindiening in programma’s voor Europese Territoriale Samenwerking" organiseren. De ultieme doelstelling is een versnelde realisatie van de Lissabon en Göteborg doelstellingen via een intensievere samenwerking tussen personen, instellingen, bedrijven over heel de Unie. Vlaanderen dient optimaal te profiteren van de kansen voor samenwerking en een versnelde opname/absorptie van innovatieve projectresultaten op het vlak van economie en innovatie, transport en mobiliteit, milieu en energie, die door deze programma's geboden wordt. De participatiegraad van Vlaamse actoren in deze programma's en de intensiteit waarmee zij Europees samenwerken zal onder meer als een graadmeter fungeren voor het afmeten van het succes van deze programma's voor Vlaanderen. Wat specifiek de transnationale samenwerkingsprogramma's betreft, is het de bedoeling om in te spelen op de kans die door de EU geboden wordt om een Vlaams contactpunt op te richten om promotoren maximaal te begeleiden naar deelname aan deze programma's. In het kader van de Doelstelling 3 programma's 2007-2013 Europese Territoriale Samenwerking keurde de Vlaamse Regering op 7/12/2007 de Vlaamse co-financiering van de Technische Bijstand goed63.
3.1.10 Betere regelgeving (uitvoering Europese Lenteraden 2006-2008) Aanvullend op de onder 3.1.3 besproken maatregelen (een beleid dat met betere regelgeving bedrijvigheid stimuleert), kan aangegeven worden dat de Europese Lenteraden het belang benadrukten van de tijdige omzetting van Europese regelgeving in de lidstaten. Op de Europese Lenteraad 2007 werd al vastgesteld dat de lidstaten bij het wegwerken van hun omzettingsachterstand dicht bij het streefcijfer van 1,5% waren gekomen en de Europese Raad verzocht hen dringend te trachten die achterstand geleidelijk nog verder terug te dringen tot 1% uiterlijk in 2009.
62
1 Grensoverschrijdende territoriale samenwerking: Vlaanderen-Nederland, Euregio Maas-Rijn, Frankrijk-WalloniëVlaanderen. 2 Transnationale territoriale samenwerking: Noordzee Regio,Noordwest Europa. 3 Interregionale territoriale samenwerking: Interreg IVC, Interact, Urbact II.
63
De Technische Bijstand van een programma dekt de kosten van het gemeenschappelijke technisch secretariaat, de voorbereiding, het beheer, het toezicht, de evaluatie, de communicatie en de controle van het programma. Zo krijgt het programma Grensregio Vlaanderen-Nederland bijna 1,42 miljoen euro, het programma Maas-Rijn ongeveer 587.000 euro en het programma Frankrijk-Wallonië-Vlaanderen om en bij de 931.000 euro. 306.000 euro gaat naar het programma Noordzee Regio en het programma Noordwest Europa krijgt nagenoeg 220.000 euro.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
106
Een goede graadmeter van de omzettings- en toepassingsprestaties van de lidstaten is het scorebord van de Interne Markt. In februari 2008 publiceerde de Europese Commissie een nieuw scorebord (16bis van december 2007), waarin informatie verwerkt was tot november 2007. Daaruit bleek dat de 27 lidstaten een gemiddeld omzettingstekort (i.e. het percentage internemarktrichtlijnen dat niet tijdig in nationaal recht is omgezet) van 1,2% hadden, ruim onder de doelstelling van 1,5%. 22 lidstaten zaten trouwens onder het deficitdoel van 1.5%. Daarnaast toonde het scorebord aan dat de lidstaten op schema lagen om het nieuwe streefcijfer (1% omzettingsdeficit uiterlijk in 2009), zoals afgesproken op de Europese Lenteraad van maart 2007, te halen. 15 lidstaten bereikten trouwens toen al dit nieuwe streefcijfer. Echter, het scorebord toonde ook aan dat lidstaten de internemarktregels nog vaak niet correct toepassen: slechts tien lidstaten wisten het aantal tegen hen lopende inbreukdossiers terug te dringen. België telde eind 2007 20 laattijdige omzettingen en had daarmee de doelstelling van 1,5% omzettingsachterstand gehaald, aangezien het Belgische omzettingsdeficit 1,2% bedroeg. Dit was trouwens het beste resultaat ooit (in vergelijking: het scorebord van juli 2007 maakte melding van 26 richtlijnen en een omzettingsdeficit van 1,6%). België moest toen echter ook nog vijf richtlijnen omzetten waarvan de omzettingstermijn al meer dan twee jaar verstreken was (in vergelijking: het scorebord van juli 2007 maakte melding van twee dergelijke richtlijnen). Het aantal inbreukdossiers tegen België wegens laattijdige omzetting en niet correcte toepassing van Europese regelgeving bedroeg op dat ogenblik 66 (in vergelijking: het scorebord van juli 2007 maakte melding van 68). Vlaanderen had eind 2007 zelf nog steeds een zestal richtlijnen niet tijdig omgezet, waarvan twee richtlijnen met een omzettingstermijn die al langer dan twee jaar verstreken was. Vlaanderen was ook in 20 van de 66 Belgische inbreukdossiers betrokken. Ondertussen (mei 2008) is deze situatie niet fundamenteel gewijzigd: een viertal richtlijnen niet tijdig omgezet (waarvan twee met een omzettingstermijn die al langer dan twee jaar verstreken is), 19 inbreukdossiers. Vlaanderen zal dan ook de nodige aandacht moeten blijven schenken aan deze problematiek, en de in het verleden getroffen maatregelen blijven onverkort van kracht: het Draaiboek Europese regelgeving, het netwerk van contactpersonen EU-regelgeving, het Vlaams Interdepartementaal Europa Overleg (VIDEO) en het maandelijks informeren van de Vlaamse Regering over de laatste stand van zaken in de Europese inbreukdossiers. Daarnaast kunnen ook enkele nieuwe initiatieven worden vermeld. Zo wordt maandelijks de lijst van gepubliceerde richtlijnen en voorstellen van richtlijn besproken op VIDEO. Zodoende wordt de Vlaamse betrokkenheid bij en vooruitgang in elk van deze dossiers in kaart gebracht. Na verloop van tijd moet dit ook uitmonden in meer betrouwbare informatie over de omzettingsverplichtingen en -prestaties van de Vlaamse overheid over een langere periode. Deze informatie kan daarenboven ook dienen om de zesmaandelijkse mededelingen over Europese dossiers van de individuele ministers te ondersteunen, eventueel zelfs te vervangen. In juni 2007 besliste de Vlaamse Regering namelijk dat elke minister zesmaandelijks (november en mei) over de Europese dossiers in zijn of haar beleidsdomein moet rapporteren. Ook op basis van deze zesmaandelijkse rapporteringen moet het dus mogelijk worden de vooruitgang in deze dossiers te meten, en indien nodig maatregelen te treffen om knelpunten aan te pakken. Begin 2008 werden opnieuw EU-vormingssessies georganiseerd over informatiebronnen op het internet en de Europese inbreukprocedure. Deze cursussen proberen het Europees bewustzijn binnen de departementen aan te wakkeren en zullen normalerwijze jaarlijks worden herhaald. Daarenboven is het de bedoeling dit cursusaanbod het komende jaar aan
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
107
te vullen met andere informatiesessies over de Europese besluitvormingsprocedures en de rol van Vlaanderen hierin. Ten slotte kan er ook op gewezen worden dat in de loop van 2009 een proefproject van impactanalyses zal worden opgezet om de mogelijke invloed van Europese wetgevende voorstellen en/of beleidsvoorstellen op Vlaanderen beter te kunnen inschatten. Ook dit zou mettertijd moeten kunnen bijdragen tot een betere omzettingsscore en minder inbreukdossiers.
3.1.11 Klimaat- en energiebeleid (uitvoering Europese Lenteraden 2006-2008) Het klimaat- en energiebeleid werd als één van de prioritaire acties tijdens de Europese Lenteraad van 2007 naar voor geschoven. Het pakket trad ook op de Europese Lenteraden 2007 en 2008 als één van de centrale beleidsdprioriteiten van de Lissabonstrategie op de voorgrond. Vlaanderen hechtte al in het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 bijzonder veel belang aan dit thema. Er kan op dit terrein dan ook verwezen worden naar 3.1.6 (een beleid dat oog heeft voor duurzaamheid).
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
108
3.2
Uitdagingen op het vlak van werkgelegenheid (cf. Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008- deel III)
Inleiding: de Vlaamse arbeidsmarkt anno 2007 In de Lissabonstrategie worden een aantal concrete gekwantificeerde doelstellingen vooropgesteld op het vlak van de werkgelegenheid. In tabel 1 worden de scores voor Vlaanderen, België en gemiddeld in de Europese Unie op een rijtje gezet. In figuur 1 wordt het Europese gemiddelde gelijkgesteld aan 100%, waardoor de voortgang in Europees perspectief kan worden afgelezen. Figuur 1b stelt de Europese benchmarks dan weer gelijk aan 100%, zodat op een overzichtelijke manier duidelijk wordt hoe Vlaanderen anno 2007 presteert in het licht van de Europese doelstellingen. Tabel 1: Vlaamse prestaties 2007 in het licht van de Lissabondoelstellingen 2010
Werkzaamheidsgraad totale bevolking Werkzaamheidsgraad vrouwen Werkzaamheidsgraad 55-plussers Aandeel 22-jarigen met een diploma hoger sec. onderwijs Deelname aan permanente vorming Sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid <25 – 4M Sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid <25 – 6M Sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid (>25 jaar) Activering voor langdurig werklozen Aanwezigheid van kinderopvang Vroegtijdige schoolverlaters
VL 66,1% 59,8% 34,2% 86,9% 7,9%
België 62,0% 55,3% 34,4% 82,6% 7,2%
EU-27 65,4% 58,3% 44,7% 78,1% 9,7%
Doelst. 2010 70,0% 60,0% 50,0% 85,0% 12,5%
83%64
n.b.
n.b.
-
93,9%
n.b.
n.b.
100,0%
n.b. n.b. 88,0% 20,8% n.b. n.b. n.b. 34,5% 30,6% 9,3% 12,3% 14,8%
100,0% 25,0% 33,0% 10,0%
65
Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK, Eurostat, LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE), Kind en Gezin, VDAB (bewerking Departement WSE), VSAWSE (Vlaams subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie)
64
De nieuwe Europese indicator voor het sluitend bereik van jongeren werd ingevuld op basis van een eerste, voorlopige raming. 65 De Vlaamse invulling van deze indicator verschilt van de Europese definitie. In de Vlaamse invulling van de indicator ‘ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs’ worden studenten in de schoolvakantie, respondenten die men sinds EAK 2005 onderscheidt, niet meegeteld als ongekwalificeerde uitstroom. Daardoor, en doordat met jaargemiddelden gewerkt wordt, zijn de scores voor Vlaanderen en België niet geheel vergelijkbaar met de Europese score (EU-27) op deze indicator. Eurostat werkt (voorlopig) op basis van tweede kwartaalgegevens en zuivert niet uit voor studenten in schoolvakantie. Als gevolg van de gehanteerde methodologie bedraagt de ongekwalificeerde uitstroom in 2007 9,3% ten opzichte van 9,9% volgens de definitie die Eurostat hanteert.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
109
Figuur 1a: Vlaamse en Belgische prestaties in Europees perspectief (2007, EU-27=100%)
België Vlaanderen
Vroegtijdige schoolverlaters
België Vlaanderen
Deelname aan permanente vorming
Aandeel 22‐jarigen met een diploma hoger secundair onderwijs
België Vlaanderen
Werkzaamheidsgraad vrouwen
België Vlaanderen
Werkzaamheidsgraad totale bevolking
België Vlaanderen
0%
20%
40%
60%
EU-27=100%
België Vlaanderen
Werkzaamheidsgraad 55‐plussers
80% 100% 120% 140%
Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK, Eurostat, LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
110
Figuur 1b: Vlaamse prestaties in het licht van de Lissabondoelstellingen op het vlak van de werkgelegenheid 2006-2007 (benchmark 2010=100%) 20%
40%
60%
80% VL 2006 VL 2007
Werkza a mhei ds gra a d tota l e bevol ki ng
EU 2007 VL 2006 VL 2007 EU 2007
Werkza a mhei ds gra a d vrouwen
Werkza a mhei ds gra a d 55‐pl us s ers
VL 2006 VL 2007 EU 2007 VL 2006
Aa ndeel 22‐ja ri gen met een di pl oma hoger s ecunda i r onderwi js Deel na me a a n perma nente vormi ng
100% Doelstelling 2010
0%
VL 2007 EU 2007 VL 2006 VL 2007 EU 2007
Sl ui tende preventi eve a a npa k va n de werkl oos hei d (>25 ja a r)
VL 2006 VL 2007
Sl ui tende preventi eve a a npa k va n de werkl oos hei d (<25 ja a r)
VL 2006 VL 2007
VL 2006
Acti veri ng voor l a ngduri g werkl ozen
VL 2007
VL 2006 VL 2007
Aa nwezi ghei d va n ki nderopva ng
VL 2006
Vroegti jdi ge s chool verl a ters
VL 2007 EU 2007
Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK, Eurostat, LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE), Kind en Gezin, VDAB (bewerking Departement WSE), VSAWSE (Vlaams subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie)
Het aandeel werkende Vlamingen is in 2007 opnieuw toegenomen nadat het in 2006 stabiel was gebleven: 66,1% van de Vlamingen op beroepsactieve leeftijd (15 tot 64 jaar) is aan het werk. Dit betekent dat van de 100 Vlamingen op beroepsactieve leeftijd er zowat 66 aan de slag zijn, dat is één extra werkende in vergelijking met 2006. Vlaanderen presteert hiermee ruim boven het Belgische gemiddelde (62%) en ook iets boven het Europese gemiddelde (EU-27) dat 65,4% bedraagt. Terwijl de voorsprong op het Belgische gemiddelde stabiel blijft als gevolg van een min of meer gelijkmatige toename sinds 2004, houdt Vlaanderen gelijke tred met het Europese gemiddelde. De toename met +1,1ppt in 2007 (ten opzichte van een toename met 0,9ppt in de EU-27) was onvoldoende om in te lopen op de gemiddelde werkzaamheidsgraad in Europa en de Europese koplopers
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
111
(Nederland, Denemarken, Zweden) bij te benen. Indien Vlaanderen de rest van Europa wil bijhouden en de doelstelling van 70% wil realiseren in 2010, zal de werkzaamheidsgraad in de komende jaren nog sneller moeten toenemen dan in 2007.
%
Figuur 2: Evolutie van de werkzaamheidsgraad (Vlaams Gewest, 2000-2007) 70
Doelstelling 2010
68 66 64 62 60 58
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Vl a a nderen
63,5
63,4
63,5
62,9
64,3
64,9
65,0
66,1
Bel gi ë
60,1
59,9
59,9
59,6
60,3
61,1
61,0
62,0
EU‐27
62,1
62,5
62,4
62,7
62,8
63,5
64,5
65,4
Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK, Eurostat, LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)
Figuur 3 illustreert de relatieve toename van de werkzaamheidsgraad sinds 2000 voor de verschillende doelgroepen van het Lissabon hervormingsprogramma. De toename in de werkzaamheidsgraad wordt in Vlaanderen vooral gerealiseerd door een groeiende arbeidsdeelname van vrouwen. Tussen 2000 en 2007 volstond een toename met iets meer dan 10% om de doelstelling van 60% arbeidsdeelname (bijna) te realiseren. Voor de 55plussers was een toename met meer dan 30% nog onvoldoende om de doelstelling van 50% te benaderen en om in te lopen op het Europese gemiddelde dat 44,7% bedraagt (EU-27). Voor beide groepen was de Vlaamse toename sterker dan de gemiddelde Europese voortgang. Figuur 3: Relatieve toename van de werkzaamheidsgraad (2000=1) 1,35
totaal
1,30
55+
vrouwen
34,2%
1,25 1,20 1,15 1,10
59,8%
1,05 66,1%
1,00 0,95 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK, Eurostat, LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
112
De toenemende arbeidsdeelname bij vrouwen zorgt ervoor dat de Europese doelstelling voor 2010 nu reeds gerealiseerd wordt in Vlaanderen. Met een werkzaamheidsgraad bij vrouwen van 59,8% presteert Vlaanderen beter dan het Belgische gemiddelde (55,3%) en ook iets beter dan het Europese gemiddelde (58,3%). De toename was in de afgelopen jaren forser voor Vlaanderen dan voor België en hangt nauw samen met de toenemende populariteit van deeltijdarbeid. In combinatie met een min of meer stabiele werkzaamheidsgraad bij de mannen (tussen de 70 en de 72%) resulteert de groeiende arbeidsdeelname van vrouwen in een afname van de genderkloof. In Vlaanderen bedraagt deze kloof, die het verschil tussen de arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen uitdrukt, anno 2007 12,5 procentpunten tegenover bijna 19 procentpunten in 2000. Figuur 4 illustreert dat de aanvankelijke achterstand ten opzichte van de Europese en de Belgische genderkloof werd omgezet in een aanzienlijke voorsprong. Figuur 4: Evolutie van de genderkloof in de werkzaamheidsgraad (2000-2007) ppt. 20 Vl a a ms Gewes t
EU‐27
Bel gi ë
19 18 17 16 15 14 13 12 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK, Eurostat, LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)
%
Figuur 5: Evolutie van de werkzaamheidsgraad van 55-plussers (2000-2007) 51 Doelstelling 2010: 50%
46 41 36 31 26 21
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Vl a a nderen
25,6
24,5
25,6
26,5
29,5
30,7
31,4
34,2
Bel gi ë
26,3
25,1
26,6
28,1
30,0
31,9
32,0
34,4
EU‐27
36,8
37,5
38,2
39,9
40,5
42,4
43,5
44,7
Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK, Eurostat, LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)
Hoewel het aandeel werkende 55-plussers erg beperkt blijft (34,2%), zowel in vergelijking met het Europese gemiddelde (44,7%) als met de vooropgestelde target (50%), is de toename in de arbeidsdeelname van deze groep opmerkelijk. Ten opzichte van 2000, het
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
113
startjaar van de Lissabonstrategie, nam de werkzaamheidsgraad van 55-plussers toe met 8,6 ppt (tegenover +2,6ppt globaal). Alleen al in 2007 kan een toenemende arbeidsparticipatie van bijna 3 ppt worden opgetekend. De toename was in Vlaanderen nog iets groter dan gemiddeld in België (+2,4ppt) en in de EU-27 (+1,2ppt), waardoor de kloof met het Europese gemiddelde voor het eerst sinds 2004 opnieuw afneemt. Vlaanderen presteert ook niet langer slechter dan Wallonië, dat een werkzaamheidsgraad van 33,6% realiseert voor de 55-plussers. Toch blijft de arbeidsdeelname van oudere werknemers nog steeds een structureel knelpunt op de Vlaamse arbeidsmarkt. De kloof met het Europese gemiddelde bedraagt meer dan 10 procentpunten, de afstand tot de Europese doelstelling meer dan 15 procentpunten. In Europees perspectief moet Vlaanderen slechts zes landen laten voorgaan als hekkensluiters van het Europese peloton. De beleidsmatige omgeving voor de Vlaamse arbeidsmarkt wordt sinds de start van het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008, voornamelijk gekenmerkt door: een steeds grotere sluitendheid in de (preventieve) aanpak van de langdurige werkloosheid voor volwassen en jonge werkzoekenden (resp. 88% en 93,9%); een relatief sterke afname van het aantal vroegtijdig schoolverlaters en de realisatie van de vooropgestelde doelstelling (9,3% ten opzichte van het Europese objectief van maximaal 10%); een blijvende bekommernis om de aanwezigheid van (voorschoolse) kinderopvangvoorzieningen, zelfs na realisatie van de Barcelonanorm (34,5% tegenover een doelstelling van minimaal 33%); een afname van de opleidingsdeelname tot onder de 8% in 2007 (tegenover een doelstelling van 12,5%). Deze beleidsprestaties worden verder geanalyseerd en besproken, aan de hand van: een algemene situering van de beleidsrealisaties (2007) (zie 3.2.0); de voortgang in het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008, met name in de vijf beleidsprioriteiten voor het werkgelegenheidsbeleid (zie 3.2.1 tot en met 3.2.5); de uitvoering van de Europese Lenteraden 2006-2008 (zie 3.2.6 tot en met 3.2.8); de uitvoering van het Europees Pact voor de jeugd (2005) (zie 3.2.6); de uitvoering van het Europees Pact voor de gendergelijkheid (2006) (zie 3.2.7); maatregelen om de sociale samenhang te versterken (2006-2008) (zie 3.2.8).
3.2.0 Algemene situering van de beleidsrealisaties Binnen het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid geeft de beleidsnota Werk 2004-2009 uitdrukking aan een dubbele centrale beleidsdoelstelling: 1 meer mensen aan het werk vormt de centrale uitdaging voor het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid. In het Vlaams regeerakkoord 2004-2009 wordt deze uitdaging vertaald in de concrete doelstelling van een jaarlijkse stijging van de Vlaamse werkzaamheidsgraad; 2 meer ruimte voor talenten vormt een tweede ankerpunt voor het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid. Omwille van de relatief hoge loonkost in Vlaanderen (zowel in Europees als in internationaal vergelijkend perspectief) moeten investeringen in onderwijs en permanente vorming resulteren in een toename van het levenslang en levensbreed leren. Om aan de twee centrale doelstellingen in het werkgelegenheidsbeleid tegemoet te komen werden in het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 de volgende vijf prioriteiten op het gebied van werk (en sociale economie) vooropgesteld: 1 actief ouder worden aanmoedigen en herstructureringen in goede banen leiden; 2 de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt verbeteren en het levenslang leren stimuleren;
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
114
3 4 5
een sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid realiseren en langdurig werklozen kansen bieden via een versterkt curatief beleid; de evenredige arbeidsdeelname van allochtone en andere kansengroepen op de arbeidsmarkt bevorderen; een vlotte combinatie van arbeid en gezin mogelijk maken.
Voor de uitvoering van deze vijf beleidsprioriteiten werden met de sociale partners werkgelegenheidsakkoorden afgesloten: op 20/01/2005 werd het Vlaams Werkgelegenheidsakkoord 2005-2006 ondertekend. De Vlaamse sociale partners en de Vlaamse Regering zijn het daarin eens geworden over een reeks maatregelen die moeten bijdragen tot het verhogen van de werkgelegenheid in Vlaanderen. Bijzondere aandacht gaat in het werkgelegenheidsakkoord naar knelpuntberoepen en naar minder kansrijke groepen op de arbeidsmarkt. Het akkoord kan onderverdeeld worden in 5 hoofdstukken: langdurig werkzoekenden, leren en werken, oudere werknemers, knelpuntberoepen en beroepskwalificatie; op 16/01/2006 stelde de Vlaamse Regering het Meerbanenplan “samen voor meer banen” voor waarvan het doel is om samen met de sociale partners meer mensen aan het werk te krijgen, vooral uit groepen die het niet goed doen op de arbeidsmarkt. Het plan bestaat uit de versterking van een reeks bestaande maatregelen, samen met een aantal nieuwe of reeds aangekondigde initiatieven; de Vlaamse Regering en de Vlaamse sociale partners keurden op 14/05/2007 de Competentieagenda goed. Met de Competentieagenda willen ze een antwoord bieden op de sociaaleconomische uitdagingen en prioriteiten voor Vlaanderen. De Competentieagenda bevat 10 prioriteiten die, over de grenzen van onderwijs en arbeidsmarkt heen, de competenties van zowel leerlingen en studenten, werkzoekenden als werknemers willen erkennen, ontwikkelen én inzetten. De Competentieagenda moet dus bijdragen tot een duurzame en innovatieve groei waardoor werkzaamheid, inzetbaarheid en werkbaarheid fors verbeterd (kunnen) worden. De uitvoering van het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 was tenslotte onderhevig aan (de nood aan) institutionele omgevingsfactoren: het einde van de legislatuur voor de Vlaamse Regering in 2009 verlegt de focus van nieuwe beleidsmaatregelen naar continuïteit en bijsturingen in de beleidsvoering; op 01/04/2006 werd het nieuwe beleidsdomein Werk en Sociale Economie operationeel in de Vlaamse overheid. In een eerste fase impliceert dit de integratie van een aantal gespecialiseerde maatregelen en instrumenten voor de arbeidsmarktintegratie van specifieke groepen zoals personen met een handicap; op dit ogenblik wordt binnen de Federale Regering een debat gevoerd over de marges en de reikwijdte voor volgende stappen in de staaatshervorming; in het nieuwe Operationeel Programma doelstelling 2 voor het Europees Sociaal Fonds (ESF) dat op 24/11/2006 door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd, werden voor de periode 2007-2013 zes prioriteiten aangeduid. Ook in de nieuwe programmaperiode zullen de ESF-middelen versterkend en flankerend worden ingezet t.a.v. het Vlaamse Werkgelegenheidsbeleid; ook het nieuwe Europese juridische kader inzake tewerkstellingssteun, staatssteun en opleidingssteun bepaalt de uitbouw van de contouren voor het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid.
De uitvoering van de 5 beleidsprioriteiten binnen het Vlaamse Hervormingsprogramma 2005-2008 In dit voortgangsverslag wordt voor elk van de vijf beleidsprioriteiten uit het hervormingsprogramma een stand van zaken opgemaakt. De focus ligt daarbij voornamelijk op de Vlaamse beleidsrealisaties in de periode 2007-2008. Om de voortgang ten opzichte van
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
115
2006 te visualiseren werd ervoor geopteerd om, aansluitend bij de tekst, telkens een overzicht in tabelvorm weer te geven van de belangrijkste (Vlaamse en Europese) indicatoren. De scores worden verduidelijkt en gekaderd in de tekst.
3.2.1 Actief ouder worden aanmoedigen en herstructureringen in goede banen leiden (VH – III.B.1)
Werkzaamheidsgraad 55+ Werkzaamheidsgraad 50+ Generatiekloof 50+/25-50 Werkloosheid 50+ Aandeel 50+ in de werkloosheid
2006 31,4% 46,3% 39,5ppt 45.962 21,2%
2007 34,2% 49,3% 37,5ppt 45.592 25,3%
Doelstelling 50,0% Toename Afname Afname Afname
Aandeel 50+ in trajectwerking werkzoekenden Ondervertegenwoordiging 50+ trajectwerking
3,3% -74,6%
5,4% -64,7%
Toename Afname
Tewerkstellingspremie 50+ Invulling jobkanaal 50+ Diversiteitsplannen leeftijd en werk Aandeel diversiteitsplannen met acties 50+
1.039 360 0 78%
1.444 752 100 84%
3.500/jaar 100 -
Aandeel 45+ in loopbaanbegeleiding Bereik tewerkstellingscellen Uitstroom naar werk uit tewerkstellingscel Uitstroom naar werk 50+ uit tewerkstellingscel
21,1% 59 55,1% 42,8%
25,1% 348 62,2% 41,7%
-
Regionale toetsing Bereik herplaatsingsfonds (HF) Bereik 50+ in acties herplaatsingsfonds (HF) Uitstroom naar werk na outplacement HF Uitstroom naar werk 50+ na outplacement HF
9 1.071 22% 77% 56,0%
35 1.737 22% 78,8% 54,0%
-
Actief ouder worden De Vlaamse Regering streeft naar meer aandacht voor de opleiding, begeleiding en herplaatsing van oudere werkzoekenden en werknemers en stimuleert een leeftijdsbewust personeelsbeleid. Als gevolg van een federale wijziging in de werkloosheidsreglementering is het voor werkzoekende 50-plussers sinds juli 2002 moeilijker geworden om een vrijstelling van beschikbaarheid op de arbeidsmarkt te bekomen. Daardoor is het aantal en aandeel ingeschreven werkzoekende 50-plussers in Vlaanderen fors toegenomen: van 13.000 in 2001 tot 45.500 in 2007 of van 8% tot meer dan 25% van de totale groep werkzoekenden. De forse -absolute en relatieve- toename van oudere werkzoekenden wordt echter (nog) niet weerspiegeld in de begeleiding naar werk. Het aandeel oudere werkzoekenden in de begeleiding naar werk bedraagt op dit moment zowat 5,5%, tegenover een aandeel van 25% in de totale werkzoekendenpopulatie. Het Vlaamse Meerbanenplan van 16/01/2006 zorgde voor een eerste trendbreuk in de uitbreiding van de sluitende aanpak naar oudere werkzoekenden. Vanaf juli 2006 worden oudere werkzoekenden na drie maanden werkloosheid verplicht opgeroepen voor een informatiesessie bij de VDAB of de vakbonden. Daarna kunnen zij vrijwillig kiezen om al dan niet in een traject naar werk te stappen. Hiertoe werd een aangepast begeleidingsaanbod ontwikkeld in de 50+ club, dit is een specifieke en exclusieve sollicitatieruimte waar de werkzoekende 50-plusser terecht kan voor (collectieve) sollicitatietraining, maatgerichte trajectbegeleiding, e.d.m. Inmiddels namen meer dan 10.800 werkzoekenden (stand van
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
116
zaken januari 2008) deel aan deze collectieve infosessies. Het aandeel dat hiervan doorstroomt, hetzij naar de 50+ clubs hetzij naar de trajectwerking blijft echter beperkt: 12% van de werkzoekenden (1.078) stroomt vanuit de collectieve infosessie door naar de 50+ club, 20% (2.157 werkzoekenden) wordt bereikt in de trajectwerking. De langdurig werkzoekende 50-plussers zijn in afwachting van een mogelijke continuering van het samenwerkingsakkoord met RVA niet gevat door de sluitende (curatieve) aanpak. Het akkoord tussen de Federale Regering en de gewesten, waarbij enerzijds de gewesten zich ertoe engageerden om iedere werkzoekende te begeleiden in de zoektocht naar werk en de federale overheid er zich toe engageerde om het zoekgedrag van iedere werkzoekende actief te controleren, werd gefaseerd ingevoerd waardoor sinds juni 2007 iedere werkzoekende (jonger dan 50 jaar) is gevat. Met het oog op de actualisering en de mogelijke uitbreiding van het samenwerkingsakkoord, zijn onderhandelingen opgestart. Voor werkgevers die oudere werkzoekenden aanwerven is er sinds 1/04/2006 een belangrijke financiële impuls via de tewerkstellingspremie 50+. Via deze maatregel kan de werkgever gedurende één jaar een premie ontvangen tussen de 400 en 1000 euro per maand, per werkloze 50-plusser die in dienst wordt genomen met een contract van onbepaalde duur. Jaarlijks is er voor deze tewerkstellingspremie een budget van 30 miljoen euro voorzien. Het bereik van de tewerkstellingspremie 50+ blijft vooralsnog beneden de verwachting van jaarlijks 3.500 premies op kruissnelheid. Totnogtoe (periode april 2006april 2008) werden 3.695 premies goedgekeurd waarvan er momenteel 2.748 in uitvoering zijn. Om enkele administratieve drempels weg te werken in de aanvraag van de tewerkstellingspremie 50+ werd sinds 1/01/2008 een nieuw Besluit van de Vlaamse Regering van kracht, dat o.a. het criterium i.v.m. de minimale werkloosheidsduur van veertien dagen terugbrengt tot 1 dag en de duurtijd waarin werkgevers de premie kunnen aanvragen verlengt tot 3 maanden. In de eerste maanden van 2008 is de groeiversnelling fors: cumulatief over de periode januari-april 2008 waren er 1.327 bijkomende aanvragen, dat is 545 of 70% méér ten opzichte van dezelfde periode in 2007. Het aantal goedgekeurde premies in 2008 benadert nu al het aantal goekeuringen in 2007. Het is echter nog te vroeg om uit te maken in welke mate deze stijging verband houdt met de aanpassing van het besluit. Oudere werkzoekenden kennen een geringe kans op de arbeidsmarkt. Terwijl ze 25% van de werkzoekenden uitmaken (2007), vertegenwoordigen ze slechts 5,7% van de vacatureplaatsingen door VDAB. Die geringe plaatsingskans was de aanleiding voor een actieve vraagzijdepolitiek via het project Jobkanaal66, een semi-gesloten vacaturecircuit voor kansengroepen. In 2007 realiseert VDAB meer dan 12.243 verwijzingen van oudere werkzoekenden naar Jobkanaal, zowat een derde van het totale aantal verwijzingen in dat kader. 6,9% van de doorverwijzingen, door VDAB en anderen, leidde effectief tot vacatureinvulling in 2007. Een betere verwijzing ten spijt, vonden “slechts” 851 werkzoekenden ouder dan 50 jaar een job via Jobkanaal. Via diversiteitsplannen leeftijd en werk, worden in de bedrijven specifieke acties opgezet voor de instroom, opleiding, retentie en/of doorstroom van oudere werknemers. In 2007 werd het vooropgestelde streefdoel van 100 diversiteitsplannen leeftijd en werk gerealiseerd. Daarnaast richt zowat 84% van de “klassieke” diversiteitsplannen zich onder andere tot oudere werknemers en/of werkzoekenden. Eenzelfde diversiteitsplan kan zich immers op 66
Jobkanaal is een semi-gesloten vacaturecircuit onder het beheer van werkgeversorganisaties. Indien de onderneming daarin toestemt, worden openstaande vacatures gedurende drie weken enkel bemiddeld voor werkzoekenden uit de kansengroepen (ouderen, allochtonen, personen met een arbeidshandicap). De VDAB heeft in dit verband het engagement opgenomen om 4 kwalificerende werkzoekenden per jobkanaalvacature door te verwijzen.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
117
meerdere prioritaire kansengroepen arbeidshandicap, 50-plussers.
richten:
allochtonen,
personen
met
een
Oudere werknemers kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de competentieontwikkeling van hun collega’s. Deze “rol als mentor” werd expliciet opgenomen in de Competentieagenda en geoperationaliseerd via een ESF-oproep waarop bedrijven en organisaties in juli 2007 konden intekenen. Er werden uiteindelijk 15 projecten mentorschap goedgekeurd, die thans in de opstartfase zitten. Ook via de diversiteitsplannen kan mentorschap als voorbeeldactie worden opgenomen. In 2007 werden in 205 van de 544 diversiteitsplannen acties rond mentorschap voorzien. In het nieuwe modelconvenant met de sectoren is onder het artikel diversiteit tenslotte voorzien dat een sector proeftuinen kan opzetten waarbij oudere werknemers de begeleiding opnemen van jongeren bij de start van hun loopbaan. In uitvoering van het Meerbanenplan werd in 2006 het expertisecentrum Leeftijd en Werk (eL&W) opgestart. In haar eerste werkjaar is het eL&W begonnen met de ondersteuning van 13 regionale projectontwikkelaars Leeftijd en Werk. Samen met het Expertisecentrum staan zij in voor de ontwikkeling van een leeftijdsbewust personeelsbeleid in bedrijven en organisaties. Om bedrijven te inspireren tot een cultuuromslag die langer werken weer aantrekkelijk maakt, werden tevens een 30-tal leerrijke praktijken gedetecteerd. Meer specifiek gaat het om maatregelen die op ondernemingsniveau worden ingezet in functie ergonomie, competentieontwikkeling, werktijdarrangementen, zelfsturende teams, peterschapprojecten, enz. Loopbaanbegeleiding voor werknemers Vlaanderen investeert reeds langer in toegankelijke loopbaanbegeleiding. Werknemers die minstens een jaar aan het werk zijn hebben het recht om één keer om de zes jaar loopbaanbegeleiding te volgen. Hierin worden ze ondersteund in het beheren van hun eigen loopbaan en worden hun loopbaancompetenties versterkt. Dit zijn de competenties die nodig zijn om actief de eigen loopbaan te beheren en te sturen. Werknemers kunnen hiervoor terecht bij de achttien via ESF erkende centra voor loopbaandienstverlening of bij de VDAB. Wat ooit begon als een pilootproject binnen het ESF-programma 2000-2006, heeft inmiddels een vaste plaats verworven in het reguliere arbeidsmarktbeleid. Sinds 2005 hebben de erkende centra voor loopbaanbegeleiding zowat 11.000 begeleidingen opgestart, waarvan 3.659 in 2007 en reeds 1.655 in 2008. In de VDAB-competentiecentra werden over de gehele periode 3.541 klanten voor loopbaanbegeleiding geregistreerd, waarvan 1.271 nieuwe klanten in 2007. De vertegenwoordiging van kansengroepen vormt hierbij een blijvend aandachtspunt, in het bijzonder in het ontwikkelen van loopbaancompetenties voor ervaren werknemers. De erkende loopbaandienstverlening bereikt immers voornamelijk hoger opgeleide werknemers en zelfstandigen (64%). Allochtonen (2%), personen met een arbeidshandicap (7%) en ervaren werknemers zijn relatief ondervertegenwoordigd in de nieuw gestarte begeleidingen. Zo werden over de hele periode slechts 22,5% 45-plussers en 8% 50-plussers bereikt. Het aandeel 45-plussers in begeleiding neemt evenwel toe in 2007 (+4 procentpunten) tot het niveau van 25%, maar valt in 2008 (op basis van de totnogtoe gestarte begeleidingen) opnieuw terug. Met inbegrip van de middengeschoolden en de 45-50jarigen wordt het globale objectief van 50% kansengroepen niettemin gerealiseerd, zowel over de gehele periode (49,6%) als in 2007 (51,9%). In de VDAB-competentiecentra ligt het kansengroepenbereik iets lager. In 2007 behoorde 43,8% van de begeleide werkenden of zelfstandigen tot minstens één kansengroep, tegenover 41% in 2006. Het engagement in de Competentieagenda is een duidelijke versterking van dit type dienstverlening. Het vooropgestelde groeipad wordt aangehouden en de maatregel wordt
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
118
geherpositioneerd naar een brede basisdienstverlening m.b.t. loopbaaninfo en loopbaanmanagement. Het getrapt dienstverleningsmodel omvat drie trappen die een verschillende intensiteit van begeleiding inhouden. Onder andere via de lokale werkwinkels wordt een breed aanbod van loopbaandienstverlening op een laagdrempelige manier aangeboden (eerste trap). Om de modaliteiten van de implementatie van deze dienstverlening scherp te stellen werd in maart 2008 een experiment opgezet in zes lokale werkwinkels in de provincie Antwerpen. Dit experiment wordt afgerond in het najaar van 2008. Het vooropgestelde groeipad heeft betrekking op de tweede trap van het dienstverleningsmodel waarbij werknemers in een traject van loopbaandienstverlening kunnen instappen. De centra kunnen voortaan ook verkorte trajecten en nazorgmodules voor kansengroepen aanbieden. De derde stap bevat het aanbod in de testcentra voor het ervaringsbewijs (zie verder) of het volgen van een opleiding bij de opleidings-, vormings- of opleidingsinstellingen. De doorverwijzing naar dit aanbod gebeurt op een actieve manier vanuit de eerste of tweede stap. Activerend herstructureringsbeleid In uitvoering van het federaal Generatiepact en het Vlaams Meerbanenplan zijn in het kader van bedrijfsherstructureringen een reeks nieuwe maatregelen in werking getreden. Zo brengt de regionale minister advies uit over het activerend karakter van het sociaal begeleidingsplan van ondernemingen in herstructurering, indien ze een beroep willen doen op vervroegde pensionering. Dit sociaal begeleidingsplan moet de hertewerkstellingskansen van de getroffen werknemers maximaliseren. Tot op heden (periode 20/4/2006-20/5/2008) werden 35 dossiers onderworpen aan deze regionale toetsing. Daarvan werden er 20 positief, 9 voorwaardelijk positief en 6 negatief geadviseerd. De 35 dossiers betreffen 1.385 arbeiders en 429 bedienden die in aanmerking komen voor brugpensioen op een verlaagde leeftijd. Voor zowel arbeiders als bedienden ligt de gevraagde brugpensioenleeftijd in bijna de helft van de dossiers op 50 jaar. In overleg met de outplacementsector en de sociale partners zal het toetsingskader verder worden verfijnd en geactualiseerd, met het oog op meer rechtszekerheid over de uitkomst van een dossier “regionale toetsing”. Bij de opstart van het Vlaams herstructureringsbeleid waren 9 VTE sociale interventieadviseurs (SIA’s) actief binnen de VDAB die zich bezighielden met de eerste opvang van de werknemers in bedrijven in herstructurering. De verplichte oprichting van tewerkstellingscellen en de bijkomende taken die daarmee gepaard gaan, doet de werklast van deze SIA’s toenemen, hun aantal werd dan ook opgetrokken met 24VTE. Naast de tijdelijke tewerkstellingscellen binnen grote ondernemingen, werden er in Vlaanderen op subregionaal niveau 15 permanente tewerkstellingscellen opgericht voor kleinere herstructureringen. Alle permanente tewerkstellingscellen zijn ondertussen minimum 1 jaar actief. Voor elke permanente tewerkstellingscel is minimum 1 SIA voorzien die verantwoordelijk is voor de organisatie en coördinatie van de activiteiten die plaatsvinden in het kader van die permanente tewerkstellingscel. Daarnaast hebben de SIA’s ook een coördinerende opdracht binnen de bedrijfseigen tewerkstellingscellen. Binnen een tewerkstellingscel kunnen onder meer volgende acties plaatsvinden: collectieve informatiesessies voor de getroffen werknemers, inschrijving als werkzoekende en outplacementactiviteiten. Eind maart 2007 hadden er zich van de in totaal 19.634 met ontslag bedreigde werknemers 3.947 (= 20%) ingeschreven in een tewerkstellingscel. Onder hen bevinden zich heel wat 45-plussers, waarvoor de werkgever sinds 2005 verplicht is om outplacementbegeleiding te voorzien na ontslag. Het niet-bereik van 80% in de tewerkstellingscel kan worden verklaard doordat het ontslag alsnog beperkt wordt door sociaal overleg, doordat werknemers de uitkomst van het overleg niet afwachten en op zoek
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
119
gaan naar een nieuwe tewerkstelling, door de niet-verplichting van outplacement voor -45jarigen, enz. Mede als gevolg van het nieuwe Vlaamse (en federale) regelgevende kader voor de werking van de tewerkstellingscellen, stijgt de uitstroomkans naar werk voor met ontslag bedreigde werknemers. Een vergelijking tussen de oude werking van de tewerkstellinscellen (april 2003-april 2006) en de nieuwe werking (mei 2006 tot juli 2007) leert dat de uitstroom naar werk in de nieuwe werking voor de totale doelgroep werknemers gestegen is van 55,1% naar 62,2%. De uitstroomkans bij 50-plussers ligt met 41,7% wel aanzienlijk lager dan de gemiddelde uitstroomkans voor alle werknemers. Een derde van deze groep (34%) betreft 50plussers die ontslagen zijn n.a.v een dossier Koninklijk Besluit 2006 (KB 2006), waarin kandidaat-bruggepensioneerden zijn terug te vinden. Zij worden sinds het generatiepact “verplicht” geactiveerd, maar hebben nog steeds uitzicht op brugpensioen eens de verplichte duur van 6 maanden participatie aan een tewerkstellingscel voorbij is. Hun uitstroomkans bedraagt slechts 16,1% tegenover 55% van de groep 50-plussers die niet onder KB 2006 ressorteren. Tegenover de aanspreekbaarheid van deze groep als gevolg van de gewijzigde regelgeving, staat met andere woorden een zeer moeizame activering. Ook de werking van het Herplaatsingsfonds, dat de outplacementbegeleiding financiert voor bedrijven die dat zelf niet meer kunnen, verder geoptimaliseerd. Via het Besluit van de Vlaamse Regering (BVR) van 15/09/2006 werden aanpassingen gedaan om de werking van het Herplaatsingsfonds af te stemmen op de kleinere faillissementen. Tot dan toe was het fonds immers gericht op faillissementen van ondernemingen met meer dan 20 werknemers. In 2007 werden 42 dossiers afgesloten waarbij potentieel 1.737 ex-werknemers in aanmerking kwamen voor een tegemoetkoming van het herplaatsingsfonds, waaronder heel wat 40plussers (54%) en kortgeschoolden (28%). Ruim 78% van de begeleide personen vindt werk na het einde van de begeleiding. De meerderheid daarvan (60% van de begeleide personen) heeft een vaste baan gevonden of werkt als zelfstandige. Uit de analyse van de loongegevens blijkt dat meer dan 60% van de ontslagen werknemers in de nieuwe functie minstens evenveel verdient als in zijn/ haar vorige baan. Vrouwen blijken iets meer kans op een hoger loon dan mannen te hebben. In de groep van 50-plussers worden relatief meer werknemers geconfronteerd met een lager loon (45% t.o.v. 38% voor alle werknemers). Minder dan 15% van de deelnemers heeft op het einde van de begeleiding geen bevredigende oplossing gevonden, waarvan de helft effectief geen werk gevonden heeft. Voor 50-plussers ligt dit percentage hoger: zowat 46% van de 50-plussers heeft na afloop van de begeleiding geen werk gevonden.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
120
3.2.2 De aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt verbeteren en het levenslang leren stimuleren (VH – III.B.2.)
Ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs Aandeel 22-jarigen met diploma secundair Deelname aan permanente vorming Opleidingsdeelname kortgeschoolden
2006 10,0% 86,5% 8,3% 3,4%
2007 9,3% 86,9% 7,9% 3,5%
Doelstelling 10,0% 85,0% 12,5% 6,2%
Voltijds engagement deeltijds leren Werkervaringsplaatsen sectoren Brugprojecten Voortrajecten
70,1% 4.461 980 1.236
71,8% 4.781 1.084 1.274
100% 1.385/jaar -
Leerlingenstages secundair onderwijs Leerlingenstages beroepssecundair onderwijs
n.b. n.b.
50.60467 3.92769
75.00068 -
Aantal uitgereikte ervaringsbewijzen Aantal aangevraagde opleidingscheques Opleidingscheques: aantal werknemers
11 233.835 162.293
350 250.130 174.752
-
De ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs terugdringen Ondermeer dankzij de leerplicht tot 18 jaar ligt de ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs in Vlaanderen (9,3%) een stuk beneden het Europees gemiddelde (14,8%). De methodologie van de berekening van deze parameter wijzigde de afgelopen jaren diverse keren en kent een verschillende toepassing in Vlaanderen en Europa, wat de vergelijkbaarheid in tijd en ruimte bemoeilijkt70. Onder meer als gevolg van die methodologische schommelingen kent de indicator een vrij grillig verloop: in de periode 2000-2007 schommelt het percentage ongekwalificeerde uitstroom in Vlaanderen tussen 10% en 12%. De ongekwalificeerde uitstroom blijft met andere woorden ook in Vlaanderen een structureel probleem. Toch merken we een dalende trend, die in 2007 is uitgemond in een percentage dat zich onder de Europese doelstelling situeert van maximaal 10%.
67
Betreft het aantal leerlingen; één leerling kan per schooljaar meer dan één stageplaats innemen. Betreft het aantal stageplaatsen dat aangeboden wordt via de sectorconvenants; er worden ook stageplaatsen aangeboden door bedrijven buiten de sectorconvenants. 69 Betreft het aantal leerlingen; één leerling kan per schooljaar meer dan één stageplaats innemen. 70 In de Vlaamse invulling van de indicator ‘ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs’ worden studenten in de schoolvakantie, respondenten die men sinds EAK 2005 onderscheidt, niet meegeteld als ongekwalificeerde uitstroom. Daardoor, en doordat met jaargemiddelden gewerkt wordt, zijn de scores voor Vlaanderen en België niet vergelijkbaar met de Europese score (EU-27) op deze indicator. Eurostat werkt (voorlopig) op basis van tweede kwartaalgegevens en zuivert niet uit voor studenten in schoolvakantie. Als gevolg van de gehanteerde methodologie bedraagt de ongekwalificeerde uitstroom in 2007 9,3% ten opzichte van 9,9% volgens de definitie die Eurostat hanteert. In beide gevallen realiseert Vlaanderen de Europese doelstelling, al is het verschil met de Europese score kleiner in het laatste scenario. 68
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
121
%
Figuur 6: De ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs (2000-2007) 17 15 13 11 9
Doelstelling 2010 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Vl a a nderen
11,6
11,5
11,7
12,5
11,0
10,7
10,0
9,3
Bel gi ë
13,8
13,8
14,1
14,3
13,1
12,9
12,6
12,1
EU‐27
17,6
17,3
17,1
16,6
15,9
15,5
15,2
14,8
Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK, Eurostat, LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)
Het terugdringen van de ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs hangt nauw samen met de Europese doelstelling omtrent de succesvolle beëindiging van het secundair onderwijs: 85% van de 22-jarigen moet in het bezit zijn van (minstens) een diploma secundair onderwijs. Vlaanderen realiseert deze doelstelling in 2007 voor het derde jaar op rij. In 2007 had 86,9% van de Vlamingen in deze leeftijdsgroep een diploma secundair onderwijs, tegenover 86,6% in 2006 en 85,1% in 2005. Opnieuw presteert Vlaanderen hiermee ruim boven het Europese gemiddelde (EU-27) dat iets meer dan 78% bedraagt. Het nieuwe decreet deeltijds leren en werken (in werking sinds september 2008, zie 4.4.2) geeft uitvoering aan het engagement uit het Pact van Vilvoorde en de Competentieagenda om de ongekwalificeerde uitstroom te halveren tegen 2010. Met dit nieuwe decreet werd een belangrijke stap genomen naar de effectieve realisatie van het voltijds engagement voor deeltijds lerenden. Dit betekent dat voor iedere leerling voorzien wordt in een deeltijdse werkervaring, en waar dit niet mogelijk is in een aangepast traject (brugproject, voortraject, persoonlijke ontwikkelingstraject). Daartegenover staat dat men van elke deeltijds lerende de invulling van zowel de leercomponent als de werkcomponent verwacht naar rato van minimaal 28 uren per week. De doelstelling om elke jongere een volwaardige kwalificatie aan te reiken binnen het raamwerk van de voltijdse leerplicht vormt het sluitstuk van het decreet, dat van toepassing is op de deeltijds lerenden in het technisch en beroeps secundair onderwijs. Deze onderwijsvormen hadden in Vlaanderen immers te kampen met imagoproblemen, een gebrek aan werkervaringsplaatsen, enz. De organisatie van de brugprojecten, voortrajecten en persoonlijke ontwikkelingstrajecten71 verloopt via ESF-oproepen. Dit contingent nam de afgelopen schooljaren sterk toe volgens een vooropgesteld groeipad. Tijdens het schooljaar 2006-2007 bedroeg het contingent brugprojecten 980 jongeren en het contingent voortrajecten 1.236 plaatsen. In het schooljaar 2007-2008 werd het contingent opnieuw verhoogd tot 1.084 brugprojecten en 1.274 voortrajecten. Anno 2008 bedraagt het voltijds engagement 71,5%, dit is 1,2 procentpunten hoger dan in 2007 en 2,6 procentpunten hoger dan in 2006. De lichte toename is voornamelijk een 71
Persoonlijke ontwikkelingstrajecten staan open voor jongeren met ernstige persoonlijke en/of sociale problemen, voortrajecten zijn veeleer gericht op attitudevorming voor jongeren die nog niet arbeidsrijp en ook niet arbeidsbereid zijn, brugprojecten omvatten een gerichte opleiding voor jongeren die arbeidsbereid maar niet arbeidsrijp zijn.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
122
gevolg van een verhoogde participatie in brugprojecten (van 11,4% in 2006 tot 12,7% in 2008) en voortrajecten (van 6,9% in 2006 tot 9,6% in 2008). De eigenlijke arbeidsdeelname door werkervaring kent daarentegen een lichte terugval: van 41,6% in 2006 tot 39,9% in 2008. In de leertijd72 bedroeg het voltijds engagement tijdens het schooljaar 2006-2007 92%. Meer en beter werkplekleren Werkplekleren wordt door de Vlaamse overheid gestimuleerd als methodiek binnen alle onderwijs- en opleidingsvormen. Afhankelijk van de onderwijsvorm kunnen systemen van werkplekleren andere vormen aannemen: werkervaring in het kader van deeltijds leren, stages voor leerlingen uit het voltijds onderwijs, leerkrachtenstages, stages binnen de opleidingen van VDAB en SYNTRA, enz. Schooljaar 2007-2008 werd gekenmerkt door de lancering van stagebemiddelaars als bruggenbouwers tussen scholen en bedrijven. De klassieke leerlingenstages in het secundair onderwijs waren in 2007 goed voor 54% van alle leerlingen (derde en vierde graad SO). Onder de leerlingen van het buitengewoon secundair onderwijs liep dit aandeel op tot 78%. In absolute cijfers betekent dit dat er 50.604 leerlingen uit het gewoon voltijds secundair onderwijs en 3.927 leerlingen uit het buitengewoon secundair onderwijs bereikt werden. In uitvoering van de Competentieagenda (prioriteit 2) wordt een verdere toename vooropgesteld van de commitments m.b.t. het stageaanbod die worden vastgelegd in de sectorconvenants: 75.000 leerlingenstages op jaarbasis en 30.000 leerkrachtenstages over een periode van vijf jaar zullen worden aangeboden. Inmiddels werd ook een belangrijke drempel weggewerkt: de kosten verbonden aan het arbeidsgeneeskundig onderzoek dat leerling-stagairs voor de stage moeten ondergaan, worden nu gedragen door het Fonds voor Beroepsziekten. Om systematisch aan de kwaliteit van het werkplekleren te werken, is door de Vlaamse overheid in mei 2008 een leidraad met praktische tips aangeboden aan scholen en bedrijfswereld. Erkennen van verworven competenties De Vlaamse arbeidsmarkt is traditioneel sterk diplomagericht. De werkzaamheidsgraad van laaggeschoolden lag met 44,5% een heel eind onder het niveau van de werkzaamheidsgraad van hooggeschoolden (85,9%) en ook onder de totale werkzaamheidsgraad (66,1%). Toch nam de werkzaamheidsgraad bij laaggeschoolden in 2007 toe met +1,4 procentpunten (bij vrouwen zelfs +1,9ppt) waardoor de zogeheten onderwijskloof afneemt. In 2007 bedroeg het verschil in arbeidsdeelname tussen midden-en hooggeschoolden enerzijds en laaggeschoolden anderzijds 28,1 procentpunten tegenover nog 29,1 procentpunten in 2006. Hoewel deze onderwijskloof licht afneemt, blijft de ongelijke arbeidsdeelname met meer dan 28 procentpunten erg uitgesproken. Voor laaggeschoolden kan het erkennen van verworven competenties een belangrijke hefboom betekenen om de kennis en de vaardigheden die ze hebben opgedaan, te formaliseren en zo hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te verhogen. De Vlaamse overheid heeft daarom een procedure ontwikkeld waarin de vaardigheden, die werden opgedaan via niet-formeel leren, erkend en gevalideerd kunnen worden. Ondertussen zijn 15 testcentra erkend voor 20 verschillende beroepen en werden 350 ervaringsbewijzen voor 12 beroepen uitgereikt. In 2007 werd bijna 90% van de ervaringsbewijzen uitgereikt aan kansengroepen, waarvan 40% aan kortgeschoolden, bijna een vijfde aan allochtonen en 12,5% aan 50-plussers.
72
De leertijd is een stelsel van deeltijds leren en werken dat competentieontwikkeling aanreikt voor zelfstandigen en ondernemers in wording. Hoewel het stelsel met een imagoprobleem kampt liggen de kansen op werkervaring (voltijds engagement) en tewerkstelling na uitstroom erg hoog.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
123
In uitvoering van de Competentieagenda engageren de sociale partners en de Vlaamse overheid zich om krachtiger ervaringsbewijzen te ontwikkelen, meer promotie te voeren en te komen tot een stevigere oriëntering (naar knelpuntberoepen) van het ervaringsbewijs in hun sector. Dit engagement werd doorvertaald naar het nieuwe model sectorconvenant en krijgt op die manier ook verdere uitvoering in de sectoren. Onder prioriteit 4 van de Competentieagenda werd ook het engagement opgenomen om verschillende EVC-initiatieven uit te breiden op de arbeidsmarkt, bv. bij herstructureringen, in de werkervaring, in de nieuwe ESF-oproepen, in de sociale economie, enz. In afwachting van bredere inzetbaarheid wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een checklist waarmee de kwaliteit van portfolio’s en assesment-instrumenten in het EVC-beleid kan worden gewaarborgd. Teneinde de verschillende EVC-initiatieven in Vlaanderen te stroomlijnen en de kwaliteitsborging te ondersteunen worden ook voorbereidingen getroffen voor de opstart van een EVC-kennisnetwerk, een ondersteunende website zal in het najaar van 2008 gelanceerd worden. Meer deelname aan permanente vorming Het bevorderen van de deelname aan permanente vorming is en blijft een belangrijke uitdaging voor Vlaanderen. In het Pact van Vilvoorde spraken de Vlaamse Regering en de sociale partners gezamenlijk de ambitie uit om tegen 2010 de Europese benchmark van 12,5% te realiseren voor de totale bevolking tussen 25 en 64 jaar, en minstens de helft van dat cijfer bij kortgeschoolden. Uit onderstaande figuur (figuur 7) blijkt echter dat de deelname aan levenslang leren in Vlaanderen de afgelopen jaren is gedaald van 9,8% in 2004 tot 7,9% in 2007. De achterstand ten opzichte van het Europese gemiddelde, dat in 2007 9,7% bedraagt, wordt hierdoor steeds groter73. Als gevolg van de vastgestelde daling in 2007 zijn we ook opnieuw iets verder verwijderd van de Europese doelstelling om tegen 2010 een opleidingsdeelname van 12,5% te realiseren.
73
De indicator deelname aan levenslang leren heeft in 2006 een methodologische wijziging ondergaan. Sinds EAK 2006 worden studenten in schoolvakantie niet langer meegerekend. De vastgestelde afname is echter niet enkel een gevolg van de methodologiewijziging, wanneer de oude methodologie gebruikt wordt gebuikt worden slechts zeer kleine verschillen genoteerd. Voor 2006 zou het gaan om een afwijking van 0,1 procentpunt.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
124
%
Figuur 7: de opleidingsdeelname in % van de bevolking tussen 25 en 64 jaar (jaargemiddelden 20002007) 13 Doelstelling 2010
12 11 10 9 8 7 6 5
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Vl a a nderen
6,9
7,4
6,7
7,6
9,8
9,1
8,3
7,9
Bel gi ë
6,2
6,4
6,0
7,0
8,6
8,4
7,5
7,2
EU‐27
7,1
7,1
7,2
8,5
9,3
9,7
9,6
9,7
Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK, Eurostat, LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)
De daling was vooral een gevolg van een verminderde participatie van de werkende bevolking (van 11,4% in 2004 tot 8,5% in 2007) en van de werkzoekenden (van 14,2% in 2004 tot 9,9% in 2007). Enkel bij de niet-beroepsactieven wordt een stabilisatie vastgesteld (5,6%), zij het op laag niveau. De sterk verminderde opleidingsdeelname onder werkzoekenden in 2007 (van 12,3% naar 9,9%) is opmerkelijk en kan vermoedelijk worden toegeschreven aan de toenemende spanning op de Vlaamse arbeidsmarkt. Hierdoor opteren werkzoekenden én werkgevers steeds vaker voor de kortste weg naar werk, waarbij opleiding achterwege blijft74. Opgedeeld naar leeftijd is de afname vooral uitgesproken bij de 25-39-jarigen en bij de 50-plussers. In 2007 wordt voor deze laatste groep een opleidingsdeelname van 5,3% gerealiseerd. Voor de kortgeschoolden wordt een opleidingsdeelname van 3,5% opgetekend in 2007, wat ruim onvoldoende is in het licht van het vooropgestelde streefdoel (zie hoger). De vastgestelde daling van de deelname aan het levenslang leren weerspiegelt zich niet in het bereik van de opleidingscheques voor werknemers. In 2007 werden meer dan 250.000 cheques uitgereikt aan bijna 175.000 werknemers. Niet minder dan 12% van alle Vlaamse werknemers vroeg met andere woorden opleidingscheques aan bij VDAB, voor een gemiddeld bedrag van 136 euro. Dit is een stijging van 7% ten aanzien van 2006. In 2007 ging 14,9% van de aanvragen naar kortgeschoolden, een status quo ten opzichte van 2006. Het aandeel aanvragen van 50-plussers steeg licht tot 15,6% (+0,9 ppt. ten opzichte van 2006). Maar beide groepen blijven daarmee relatief ondervertegenwoordigd in het stelsel van opleidingscheques. Om de groei van het stelsel te kunnen blijven financieren werd in 2007 1 miljoen euro extra middelen voorzien uit het budget van de competentieagenda. Om aan de tanende opleidingsdeelname tegemoet te komen werden in het kader van de Competentieagenda ook verschillende maatregelen genomen om competentiebeleid in ondernemingen en sectoren te stimuleren. Zo werd midden 2007 een ESF-oproep gelanceerd rond lerende netwerken competentiemanagement. Bedoeling is dat verschillende bedrijven (11 projecten) experimenteren rond competentiemanagement en hun ervaringen hieromtrent uitwisselen met andere bedrijven. Via de sectorconvenants enerzijds 74
Voorzichtigheid is echter geboden in de interpretatie van deze gegevens doordat de opleidingsdeelname onder werkzoekenden gebaseerd is op een zeer kleine steekproef.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
125
en via een ESF-oproep “competentiebeleid” anderzijds werden ook de sectoren en de sectorale opleidingsfondsen aangemoedigd om hun rol als expertisecentrum inzake competentiebeleid ten volle waar te maken. Twaalf sectorale ESF-projecten werden opgestart waarbij het de bedoeling is om door analyse van de sector tot een actieplan gericht op werknemers, werkzoekenden en leerlingen te komen. Tenslotte werden door de SociaalEconomische Raad Vlaanderen (SERV) ook reeds 54 voorbeelden verzameld en uitgedragen waarbij competentieontwikkeling doorheen een dialoog tussen werkgever en werknemer aangepakt wordt. De doelstelling bestaat erin om 101 voorbeelden te verzamelen. Naar een transparante kwalificatiestructuur Een transparante kwalificatiestructuur, en dit zowel voor het (hoger) onderwijs als voor de beroepsopleidingen, is een uitdaging die de Vlaamse Regering, in overleg met de onderwijs-, opleidings en vormingsinstellingen, wil aangaan. De Vlaamse kwalificatiestructuur zal aantonen hoe de diverse kwalificaties zich tot elkaar verhouden en inzicht geven in de competenties die een kwalificatie omvat. Geïnspireerd op het European Qualifications Framework (EQF) zal de Vlaamse kwalificatiestructuur toelaten de Vlaamse kwalificaties aan het EQF te koppelen en op die wijze de positie van de Vlaamse kwalificaties in het buitenland helpen verduidelijken. De decretale verankering van deze Vlaamse kwalificatiestructuur is voorzien in het voorjaar van 2009, om in voege te treden in de loop van 2009. Versterking van het technisch en beroepsonderwijs Daarnaast wordt er nog verder gewerkt aan de versterking en herwaardering van het secundair technisch en beroepsonderwijs. Er werden in de schooljaren 2005-2006, 20062007, 2007-2008, 2008-2009 investeringsoperaties doorgevoerd om de basisuitrusting voor technische scholen op peil te brengen. Het gaat om een investering van jaarlijks ongeveer 10,5 miljoen euro. Via de 5 provinciale Regionale Technologische Centra (RTC) (een regionale netwerkstructuur met vertegenwoordigers uit het onderwijs, het bedrijfsleven, andere socio-economische actoren of andere opleidingsverstrekkers) wordt hoogtechnologische apparatuur ter beschikking gesteld van leerlingen, wordt de nascholing van leerkrachten op het vlak van nieuwe technologieën gecoördineerd en wordt de vraag en het aanbod van werkplekleren afgestemd. Verder worden acties ondernomen zoals de examinering in het kader van de VCA-attestering (veiligheidsattest wordt in de scholen afgeleverd). Sinds januari 2008 zijn ook 15 VTE bruggenbouwers aan de slag, verspreid over de 5 RTC’s. Dit zijn mannen of vrouwen afkomstig uit het bedrijfsleven en/of het onderwijsveld die als taak hebben scholen en bedrijven te ondersteunen bij de inrichting van werkplekleren voor leerlingen en leerkrachten. Om systematisch aan de kwaliteit van het werkplekleren te werken, is door de Vlaamse overheid een leidraad met praktische tips aangeboden aan scholen en bedrijfswereld. Onlangs is ook een stageforum voor leerkrachten opgestart waar leerkrachten en bedrijven elkaar kunnen vinden voor organisatie van bedrijfsstages.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
126
3.2.3 Een sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid realiseren en langdurig werklozen kansen bieden via een versterkt curatief beleid (VH – III.B.3.) 2006 92,9% 87,8% 19,1%
2007 93,9% 83%75 88,0% 20,8%
Doelstelling
Sluitende aanpak <25 jaar (6 maanden) Sluitende aanpak <25 jaar (4 maanden) Sluitende aanpak >25 jaar (12 maanden) Activering van langdurig werklozen Sluitendheid instapfase <25 (6 maanden) Sluitendheid instapfase >25 (12 maanden)
97,4% 92,9%
97,4% 93,6%
100% 100%
Bereik steden en gemeentenplan Uitstroom uit de werkloosheid
45,7% 51,9%
65,0% 64,2%
60,0% 50,0%
Bereik Individuele beroepsopleiding (IBO) Bereik IBO-interim Bereik Instapopleiding
15.466 27 438
14.718 106 462
16.000 1.000 5.000
Tendering langdurig werklozen Activeringsscreenings Activeringsbegeleidingen Bereik werkervaringsprogramma WEP+ Bereik sociale werkplaatsen
0 0 2.790 2.804
6.000 1.800 500 2.815 3.097
6.000 3.000 632 -
100% 100% 100% 25,0%
Begeleiding op maat voor elke werkloze De doelstelling van een “sluitende aanpak” voor werkzoekenden, geïnspireerd op de Europese doelstellingen terzake76, wordt in het Vlaams regeerakkoord 2004-2009 concreet vertaald in het engagement om elke werkzoekende binnen de 6 maanden op te roepen om een aangepast en verplicht individueel traject te volgen. In 2007 werd dan ook opnieuw fors geïnvesteerd in de verdere uitbouw van de individuele trajectwerking voor werkzoekenden. Hierdoor werd de doelstelling van een sluitend bereik van kortdurig werkzoekenden in de instapfase77 van de individuele trajectwerking bijna volledig gerealiseerd in Vlaanderen. Bij de jonge werkzoekenden daalt het niet-bereik van de “sluitende aanpak” tot minder dan 3% (zie figuur 8), het niet-bereik bij volwassen werkzoekenden is gedaald van 10,7% in 2005 tot 6,4% in 2007.
75
Het betreft hier een eerste, voorlopige raming op basis van de inschrijvingen in april 2007-april 2008 (zie onder) De Europese benchmark bepaalt dat aan alle werkloze jongeren, voordat ze zes maanden werkloos zijn, en aan alle werkloze volwassenen, voordat ze twaalf maanden werkloos zijn, een nieuwe start wordt aangeboden in de vorm van een opleiding, een herscholing, een werkpraktijk, een baan of een andere inzetbaarheidsmaatregel, zo nodig gecombineerd met voortdurende hulp bij het zoeken naar een baan. In opvolging van een Europese bijstelling van de richtsnoeren voor groei en werkgelegnheid wordt de vooropgestelde nieuwe start voor jongeren binnen een periode van vier maanden gesitueerd, voor volwasssenen blijft de timing ongewijzigd. 77 De instapfase omvat de intake, screening en oriëntatie van de betrokken werkzoekende (module 2). 76
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
127
Figuur 8: Het niet-bereik van kortdurig werkzoekenden in de instapfase van de trajectwerking (Vlaams Gewest, 1999-2007) <25
>25
12% 10%
10,7%
8% 7,1%
6%
6,4%
4% 2%
2,8%
2,6%
2,6%
2005
2006
2007
Doelstelling 2010
0% 1999
2000
2001
2002
2003
2004
Bron: VDAB (Bewerking: Departement WSE)
Gemeten volgens de definitie die door Eurostat wordt gehanteerd in opvolging van de Europese richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid, werd in 2007 in Vlaanderen 6,1% van de jonge werkzoekenden langdurig werkloos zonder “nieuwe start” in de vorm van een individuele trajectbegeleiding (minstens module 7 van de trajectwerking). Omgekeerd betekent dit dat de begeleidingsaanpak sluitend was voor 94% van de jongeren binnen de termijn van 6 maanden werkloosheid. Vanaf 2008 legt Europa de lat hoger: jongeren moeten voortaan vóór hun vierde maand werkloosheid worden bereikt. Uit een eerste voorlopige raming voor inschrijvingen in de periode april 2007-april 2008 blijkt dat ca. 17% van de jongeren niet wordt bereikt binnen deze termijnen. De invoering van het Jeugdwerkplan (zie 3.2.6) belooft, op basis van een snelle opvolging en actieve bemiddeling, echter beterschap. Van de jongeren die zich inschreven in de loop van 2007, vóór de invoering van het Jeugdwerkplan, was nog 24% werkloos na 4 maanden zonder te zijn opgenomen in een individueel traject. Bij inschrijving vanaf januari 2008 was dit aandeel reeds gedaald tot 8,3%. Via de invoering van het Jeugdwerkplan realiseert Vlaanderen met andere woorden een sluitendheid van om en bij de 92%, zelfs volgens een strengere meting. De effecten van het Jeugdwerkplan worden nauwgezet verder opgevolgd. De echte test voor het nieuwe begeleidingsmodel voor jongeren volgt immers met de opvolging van de instroom van nieuwe schoolverlaters in de zomermaanden van 2008. Niettemin mogen we aannemen dat het Jeugdwerkplan garant staat voor een snelle en gerichte activering van jonge werkzoekenden. Ook voor de volwassen werkzoekenden werd de preventieve aanpak van de werkloosheid de afgelopen jaren een stuk sluitender, in 2005 lag het niet-bereik voor hen nog meer dan 6 procentpunten hoger dan vandaag. Het verschil in bereik tussen jonge en volwassen werkzoekenden kan voornamelijk worden toegeschreven aan het beperkte bereik van 50plussers in de trajectwerking voor werkzoekenden (zie eerder). De verplichte uitnodiging naar informatiesessies voor kortdurig werkzoekenden ouder dan 50 jaar mag dan wel tot een hoger bereik van deze groep geleid hebben, toch blijft het niet-bereik in deze groep erg hoog78.
78
De infosessies 50+ worden overigens niet gecapteerd in deze indicator doordat ze geen deel uitmaken van een (instap)module in de trajectwerking.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
128
Figuur 9: Het niet-bereik van kortdurig werkzoekenden volgens de Eurostat-definitie van een “nieuwe start” (Vlaams Gewest, 2002-2007) 20% 18%
<25
>25
16% 14%
12,0%
12% 10% 8%
6,1%
6% 4% 2%
Doelstelling 2010
0% 2002
2003
2004
2005
2006
2007
Bron: VDAB (Bewerking: Departement WSE)
Verdieping van de sluitende aanpak voor jongeren: steden- en gemeentenplan jeugdwerkloosheid In het kader van een verdieping van de sluitende begeleidingsaanpak voor jonge werkzoekenden sloot de Vlaamse Regering in 2005 een convenant met 13 steden en gemeenten (uitgebreide bespreking: zie verder). Het convenant bevat acties gericht op jonge, laaggeschoolde werkzoekenden, bestaande uit een luik opleiding en begeleiding (dat in feite een verdieping is van de sluitende aanpak) en een luik sociale economie. Na afloop van het plan ogen de resultaten over het algemeen vrij goed, zowel in termen van bereik, profielkenmerken, uitstroom uit de werkloosheid als op het vlak van de doelgroepbegeleiding. De a-typische, intensieve begeleidingsmethodes hebben niet alleen geleid tot een betere kennis van de doelgroep maar ook tot een verbreding en verdieping van de sluitende aanpak voor (laaggeschoolde) jongeren. Een aantal van deze bevindingen werden meegenomen in de uitrol van het nieuwe Jeugdwerkplan, dat in werking trad op 1/01/2008 voor alle laag- en midengeschoolden in heel Vlaanderen (zie 4.4.3). Versterking van de sluitende aanpak: instroommaatregelen In aanvulling op de sluitende aanpak werd een aantal instroommaatregelen voor (kortdurig) werkzoekenden ingevoerd of versterkt. In 2007 bleef het bereik in deze maatregelen eerder beperkt, wat aanleiding gaf tot evaluatie en/of stopzetting ervan. Het aantal opgestarte individuele beroepsopleidingen in de onderneming (IBO’s) is, anders dan in de voorgaande jaren, niet langer toegenomen. In 2007 viel het aantal opgestarte IBO’s terug tot 14.718, de nieuwe doelstelling van 16.000 IBO’s op jaarbasis werd dus niet volledig gerealiseerd. Het aantal IBO's in knelpuntberoepen neemt daarentegen toe: van 6.366 in 2006 tot 7.012 in 2007 (+10%). De groeivertraging in het aantal opgestarte IBO’s kan vermoedelijk worden verklaard door een toenemende spanning op de Vlaamse arbeidsmarkt. Hierdoor verkiezen werkgevers om de “tussenstap” van IBO over te slaan, terwijl werkzoekenden de voorkeur geven aan “normale werkaanbiedingen” boven IBO omwille van het statuut. Dat de groeivertraging zich niet doorzet in de IBO’s die toeleiden naar knelpuntberoepen, bewijst dan weer het nut van opleiding en werkervaring op de werkvloer, zelfs bij toenemende arbeidsmarktkrapte.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
129
Uit het hoger aandeel van de IBO’s met knelpuntberoepen spreekt tevens de optie om het IBO-stelsel te heroriënteren naar een actieve matching tussen kansengroepen en kansenberoepen (lees: knelpuntberoepen) op de Vlaamse arbeidsmarkt. Anno 2007 hebben deze hervormingen vooralsnog een beperkt effect op de “ongunstige stopzetting”. Het totale aantal ongunstige stopzettingen van IBO’s is t.o.v. vorig jaar afgenomen met bijna 8%. Daardoor daalde het aandeel ongunstige stopzettingen van 19,9% naar 19,4% en van 21,3% in 2006 naar 19,5% in IBO’s voor knelpuntberoepen. Ook de (groeiende) ondervertegenwoordiging van zowat alle kansengroepen blijft een permanent aandachtspunt voor IBO. In 2007 werd in samenwerking met de uitzendsector IBO-interim gelanceerd. Het stelsel combineert een uitzendperiode met een opleiding op de werkvloer voor kansengroepen als opstap naar duurzame tewerkstelling. In 2007 werden in totaal amper 106 IBO-interims opgestart wat de teller in maart 2008 op een totaal van 164 dossiers brengt, tegenover een vooropgestelde objectief van 1.000 IBO-interims op jaarbasis. Het beperkte bereik van de maatregel in maart was de aanleiding voor het bijsturen van de modaliteiten ervan in de zomer van 2007. De uitzendperiode werd verlengd naar 2 maanden en de vergoeding per succesvolle bemiddeling naar een contract van onbepaalde duur opgetrokken tot 1.200 euro. Het beperkte bereik van IBO-interim wordt verklaard door de toenemende arbeidsmarktkrapte maar ook door de gebrekkige kennis van het product bij uitzendconsulenten en werkgevers en de moeizame commerciële aflijning ten opzichte van reguliere uitzendarbeid. IBO-interim wordt daarom steeds vaker ingezet in een nichebenadering, waarbij een duurzame plaatsing van kansengroepen vooropstaat en externe partners worden aangesproken. Een nieuwe start voor langdurig werklozen Op Europees niveau werd de doelstelling geformuleerd om jaarlijks 25% van de langdurige werkzoekenden te activeren door middel van een beroepsopleiding, werkervaring, begeleiding,… Op dit ogenblik realiseert Vlaanderen een activeringspercentage van 20,8%, dat is iets meer in 2006. Van de 100 werkzoekenden die langdurig werkloos werden in 2007 konden er met andere woorden bijna 21 bereikt worden in activeringsmaatregelen door de Vlaamse overheid. Het activeringspercentage stijgt voornamelijk als gevolg van een sterke afname van het aantal langdurig werklozen tegenover een lichte toename in het bereik van langdurig werklozen. Bijna 80% werd bereikt in de opleidingsmodules van de VDABtrajectwerking, de overige 20% werd bereikt in één van de gesubsidieerde programma’s of tewerkstellingsmaatregelen. Mede als gevolg van een versterkt activeringsbeleid voor langdurig werklozen via de curatieve werking (zie verder) neemt ook het aandeel –door de VDAB- geactiveerde werkzoekenden via competentieversterkende modules (werkervaring, beroepsopleiding) toe. In 2007 werd 17,1% van de langdurig werklozen bereikt, tegenover 16,1% in 2006 en 15% in 2004. De Vlaamse overheid kadert de sluitende aanpak voor de curatieve doelgroep van langdurig werklozen in het samenwerkingsakkoord van 30/06/2004 met de Federale Regering. In de drie gewesten wordt eenzelfde timing gehanteerd. In maart 2004 is de VDAB gestart met de systematische uitnodiging van langdurig werkzoekenden jonger dan 30 jaar. In maart 2005 volgden de langdurig werkzoekenden tot 40 jaar en in juni 2006 werd gestart met het uitnodigen van de werkzoekenden tot 50 jaar. In uitvoering van de proeftuin tendering, waarmee Vlaanderen sinds 2006 de mogelijkheden van marktwerking verkent in de (re)ïntegratie van werkzoekenden, werden 6.000 trajecten voor langdurig werkzoekenden tot 50 jaar uitbesteed aan private actoren. De toeleiding van de 6.000 langdurig werkzoekenden is inmiddels volledig afgerond door VDAB. Uit de tussentijdse evaluatie van deze proeftuin blijkt dat: de uitstroom 6 maand na het einde van de tendertrajecten voor langdurig werkzoekenden resp. 53% (uit de werkloosheid) en 36% (naar werk) bedraagt. Het
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
130
relatief grote verschil tussen beide metingen (uitstroom uit de werkloosheid en naar werk) wijst op een omvangrijke doorstroom naar inactiviteit; er relatief grote verschillen in uitstroomresultaat tussen aanbieders onderling zijn: de uitstroom varieert tussen 26% en 63%; relatief goede resultaten geboekt worden met groepsbegeleiding en vraaggerichte arbeidsbemiddeling; relatief goede resultaten geboekt worden door aanbieders uit non profit-organisaties (vzw’s).
Deze vaststellingen sporen samen met de positieve ervaringen met vraaggerichte bemiddelingsmethodieken (jobhunting, intensieve vacaturematching en begeleiding) in het steden- en gemeentenplan jeugdwerkloosheid (SGPJ). In 2008 zullen in het kader van het nieuwe Jeugdwerkplan dan ook 4.000 trajecten voor jonge werkzoekenden worden uitbesteed, goed voor een budget van 5,6 miljoen EURO. Aanvullend wordt in 2008 ook een algemene tender van 4.500 trajecten voorzien door VDAB, waarvan 2.000 trajecten voor kortdurig werkzoekenden en 2.500 trajecten voor langdurig werkzoekenden. Verdieping van de curatieve aanpak: activeringsscreenings Uit de systematische screening van de langdurig werkzoekenden tussen 30 en 40 jaar is inmiddels ook gebleken dat ongeveer 20% van hen kampt met problemen die niet onmiddellijk op te lossen zijn via arbeidsbemiddeling of beroepsopleiding. Voor deze “harde kern” van langdurig werkzoekenden met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt werd door de Vlaamse Regering op 20/06/2006 het nodige budget vrijgemaakt voor screenings, activeringstrajecten, de versterking van de bestaande trajecten voor arbeidsgehandicapten en de uitbreiding van de capaciteit voor arbeidszorg binnen de sociale economie. In uitvoering van deze beslissing werden met ingang van april 2007 3.000 activeringsscreeningen uitbesteed aan de diensten voor gespecialiseerd arbeidsonderzoek (DGA’s), waarvan er eind maart 2008 effectief 1.800 gerealiseerd werden. Anno 2007 leidt bijna de helft van deze adviezen naar deelname aan de gespecialiseerde activeringsbegeleiding die in partnerschap met actoren uit de welzijnssector en de sociale economie wordt georganiseerd. In feite gaat het om een tender naar private actoren voor de reïntegratie van langdurig werkzoekenden met een ernstige medische, mentale, psychische en/of psychiatrische problematiek (MMPP). Ongeveer 500 werkzoekenden werden reeds definitief toegeleid naar deze activeringstrajecten, wat neerkomt op 85% van de - in het meerbanenplan vooropgestelde - doelstelling van 632 uitbestede trajecten. Doordat het voorziene groeipad voor dit type begeleiding nu reeds overschreden wordt, stellen zich opnameproblemen in sommige regio’s. Het aantal adviezen voor deelname aan (experimenten m.b.t.) arbeidzorg vormt de tweede grootste groep. Van de 278 projectmatig toegewezen VTE, waarvan 100 VTE voor reguliere uitbreiding arbeidzorg79 in sociale werkplaatsen en 178 VTE voor experimenten door samenwerkingsverbanden of beschutte werkplaatsen, werden er totnogtoe ca. 85 VTE toegekend (toestand op 22/04/2008). Inmiddels werden verschillende verbeteracties geïnitieerd zodat op korte termijn wel een opvulling van de vooropgestelde plaatsen voor arbeidzorg in het vooruitzicht wordt gesteld. Alles samen genomen, werden 1.121 arbeidszorgplaatsen ingevuld, waarvan 611 in 2007 en 730 in 2008.
79
Arbeidszorg is een onbetaalde vorm van tewerkstelling voor mensen die nood hebben aan werk op maat, maar die niet (meer) of nog niet terechtkunnen in het betaalde circuit. De persoon maakt kennis met het verrichten van arbeid binnen een arbeidsmatige setting, echter zonder de druk van een betaalde job. Hoewel ‘werken’ centraal staat binnen de arbeidszorg, is de zorg voor de persoon ook steeds zichtbaar aanwezig. De begeleiders in de arbeidszorg besteden dus niet enkel tijd aan werkbegeleiding maar hebben ook oog voor zorgbegeleiding. In het ideale geval vormt arbeidszorg een opstap naar betaalde arbeid.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
131
Uit de activeringsscreeningen blijkt tenslotte ook dat amper 6% in aanmerking komt voor doorstroom naar het regulier circuit en 8% naar tewerkstelling in het beschermde of beschutte circuit. Inmiddels wordt met experimenten inzake “supported employment” (zie verder) ingezet op een verhoogde doorstroom naar het reguliere circuit, hetzij vanuit de werkloosheid hetzij vanuit tewerkstelling in de sociale economie. Versterking van de curatieve aanpak: instroommaatregelen Flankerend aan de curatieve aanpak van de langdurige werkloosheid werd ook het werkervaringsprogrammma WEP+ versterkt in de afgelopen jaren. In een ontwerpbesluit van 30/05/2008 worden 200 bijkomende werkervaringsplaatsen gecreëerd in 2009 en wordt de regelgeving aangepast op basis van tien jaar ervaring met WEP+, de ESF-programmatie 2007-2013, het Vlaams Werkgelegenheidsakkoord 2005-2006 en een analyse van de WEP+regeling door het departement Werk en Sociale Economie. De nieuwe regelgeving rond WEP+, die in werking treedt op 1/09/2009, voorziet onder meer in een inschakelingstraject vanaf de zesde maand, waarbij deelnemers aan het programma, in functie van uitstroom, worden bijgestaan met sollicitatietraining, jobcoaching en/of een eventuele toeleiding richting sociale economie. Anderzijds wordt ook ingezet op verhoogde competentieversterking binnen de werkervaringscomponent. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de positieve ervaringen binnen de proeftuin leerwerkbedrijven, een experimentele benadering organisatievorm die bij wijze van proeftuin werd gelanceerd binnen de werkervaring. In uitvoering van het Meerbanenplan werden ook de sociale werkplaatsen versterkt. Voor dit arbeidsmarktprogramma, gericht op zeer moeilijk bemiddelbare en (zeer) langdurig werkzoekenden was een uitbreiding voorzien met 400 VTE doelgroepwerknemers en 80 VTE omkaderingspersoneel. Reeds in het najaar van 2006 konden al deze plaatsen worden toegekend en ingevuld. Het groeipad van de voorbije jaren heeft zich vertaald in een groeiend bereik: van 2.804 doelgroepwerknemers in 2006 naar 3.097 in 2007 (stand van zaken 31/12/2007). De nieuwe instroom in het programma kenmerkt zich door een hoog aandeel allochtonen en arbeidsgehandicapten, zowel in vergelijking met het globale bereik als met de werkzoekende referentiepopulatie(s). Toch blijft de rotatie en doorstroom vanuit het programma beperkt. Via “supported employment” (zie eerder) wordt daarom gewerkt aan een doorgroeimodel vanuit de sociale economie naar de reguliere bedrijfswereld. Uit de betrokken proeftuinen is immers gebleken dat personen, mits de juiste ondersteuning, kunnen doorgroeien naar het reguliere circuit. Voor personen voor wie de overstap niet lukt, is een terugkeer naar het maatwerkbedrijf (de sociale of beschutte werkplaats) voorzien, wat drempelverlagend kan werken om in het systeem te stappen. Werk lonend maken: de Vlaamse werkbonus De Vlaamse Regering heeft in 2007 een forfaitaire vermindering in de personenbelasting ingevoerd, om de fiscale druk op arbeid te verlichten. Voor het aanslagjaar 2008 (inkomstenjaar 2007) bedraagt de forfaitaire vermindering 125 euro, en is vooral gericht op de laagste inkomens. Dit moet de werkloosheidsval neutraliseren en werklozen motiveren om sneller aan de slag te gaan. Voor het aanslagjaar 2009 (inkomstenjaar 2008) wordt zij opgetrokken tot 200 euro en worden de inkomensgrenzen uitgebreid. De Vlaamse Regering heeft de forfaitaire belastingsverlaging die van toepassing is op de werkenden die in het Vlaams Gewest gedomicilieerd zijn versterkt. Vanaf 2009 zullen alle werkenden die in het Vlaamse Gewest zijn gedomicilieerd een jobkorting krijgen die bovendien hoger is dan aanvankelijk gepland : concreet zal iedereen die in Vlaanderen woont en een inkomen heeft uit activiteit 250 euro belastingvermindering krijgen. Daarbij werd bijzondere aandacht geschonken aan de problematiek van de laagste inkomens, waar
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
132
de werkloosheidsval het sterkst speelt : de regering besliste voor de laagste inkomens de jobkorting op te trekken tot 300 euro per werkende. De maatregel maakt ook deel uit van het Vlaams actieplan werkloosheidsvallen, waarmee denkpistes werden uitgewerkt om de transitie naar werk te bevorderen. Als gevolg van dit actieplan kregen werkzoekende cursisten de werkelijke uitgaven voor kinderopvang vergoed voor zover het gaat om een door Kind&Gezin erkende dienst voor kinderopvang of buitenschoolse kinderopvang en voor álle kinderen tot het einde van het basisonderwijs. Op jaarbasis wordt hiervoor ca. 0,8 miljoen euro aan premies uitbetaald. Verder werden de tussenkomsten voor verplaatsingen van en naar de opleiding hervormd tot een uniform systeem.
3.2.4 De evenredige deelname van allochtonen en andere kansengroepen op de arbeidsmarkt bevorderen (VH – III.B.4.)
Werkzaamheidsgraad niet-EU Nationaliteitskloof Arbeidsdeelname niet-EU burgers Werkloosheid allochtonen Aandeel in de werkloosheid
2006 40,6% 25ppt +1.900 -6% 16,6%
2007 42,0% 24,7ppt +4.700/jaar -1,3% 19,7%
Doelstelling Toename Afname +2.000-5.000/jaar Afname Afname
Werkzaamheidsgraad pmah80 Kloof werkzaamheid pmah Groeiscenario pmah Werkloosheid pmah Aandeel in de werkloosheid
37,4% 26,1ppt +0,8% 12,9%
42,5% 23,4ppt +4.000/jaar -1,8% 15,3%
Toename Afname +4.500-9.000/jaar Afname Afname
Werkzaamheidsgraad 50+ Leeftijdskloof 50+/25-49 Werkloosheid 50+ Aandeel in de werkloosheid
46,3% 39,5ppt +14,9% 21,2%
49,3% 37,5ppt -0,8% 25,3%
Toename Afname Afname Afname
% allochtonen in trajectwerking Oververtegenwoordiging allochtonen % arbeidsgehandicapten in trajectwerking Oververtegenwoordiging arbeidsgehandicapten % 50+ in trajectwerking werkzoekenden Ondervertegenwoordiging 50+
19,6% +25,5% 14,0 +42,3%
20,7% +25,4% 15,3 +38,7%
+40,0% (2009) +40,0% (2009)
3,3 -74,7%
5,4 -64,7%
Afname (2009)
Invulling kansengroepen via jobkanaal Invullingen allochtonen Invullingen 50+ Invullingen pmah
1.900 n.b. n.b. n.b.
3.368 1.889 851 628
5.000 -
Diversiteitsplannen Gericht op allochtonen - % Gericht op 50+ - % Gericht op pmah - %
503 83,0% 78,0% 32,0%
620 86,0% 84,0% 43,0%
550 -
Invoegbedrijven: werknemers Personen met Loonkostsubsidie pmah
1.803 4.881
2.260 4.850
-
80
Voor de personen met een arbeidshandicap (pmah) wordt de vergelijking gemaakt met 2002. In de EAK-enquête in het tweede kwartaal van 2002 en 2007 werd de werkzaamheidsgraad op een uniforme manier is gemeten en zijn vragen gesteld over de aanwezigheid van handicaps en langdurige gezondheidsaandoeningen. Het cijfer voor arbeidsgehandicapten gaat terug op EAK 2002 en geeft de voortgang over vijf jaar aan.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
133
Beschutte werkplaatsen
13.893
n.b.
-
In Europees vergelijkend perspectief is de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen vooral laag voor ouderen (50+), allochtonen, arbeidsgehandicapten en kortgeschoolden. In het Pact van Vilvoorde onderschreven de Vlaamse Regering en sociale partners de doelstelling van evenredige arbeidsdeelname voor deze prioritaire kansengroepen in 2010. Binnen de contouren van het Pact van Vilvoorde en de platformteksten met betrekking tot evenredige arbeidsdeelname die er uitvoering aan gaven, kunnen de resultaten van het EAD-beleid worden afgelezen aan de hand van groeiscenario’s voor de werkzaamheid van prioritaire kansengroepen. Zo zou het aantal werkenden met een niet-Europese nationaliteit jaarlijks moeten toenemen met minstens 2.000 eenheden. Ook de toename van het aantal werkende personen met een arbeidshandicap zou zich binnen een vork van minstens 4.500 en hoogstens 9.000 op jaarbasis moeten situeren. Voor ouderen wordt gestreefd naar evenredige arbeidsdeelname aan de hand van de Europese benchmark terzake (50% 55plussers). Ondanks de vele inspanningen doen kansengroepen het nog steeds niet naar behoren op de Vlaamse arbeidsmarkt. Wie tot één van de prioritaire kansengroepen behoort, maakt meer dan gemiddeld kans op werkloosheid of het niet vinden van een (passende) tewerkstelling. Kansengroepen op de Vlaamse arbeidsmarkt Nationaliteit De werkzaamheidsgraad van niet-EU burgers belandde in 2007 na een periode van betekenisvolle toename op 42%, een verschil van 24,7 procentpunten t.o.v. de werkzaamheidsgraad onder Belgen. Deze nationaliteitskloof, die het verschil in arbeidsdeelname tussen Belgen en niet-EU burgers uitdrukt, is de afgelopen jaren betekenisvol afgenomen: van 30 procentpunten in 2001 tot minder dan 25 procentpunten in 2007. Dat de kloof langzaamaan kleiner wordt, is voornamelijk te danken aan een groeiende arbeidsdeelname van vrouwelijke niet EU-burgers (+10ppt). Ook in 2007 wordt de nationaliteitskloof weer een stukje gedicht, als gevolg van een forsere toename van de werkzaamheidsgraad bij niet EU-burgers in vergelijking met de totale groei. Toch blijft het verschil groot in vergelijking met de gemiddelde nationaliteitskloof in Europa (7,2ppt). Arbeidshandicap Op basis van een vergelijking van enquêtegegevens in 2002 en in 2007 neemt het aantal werkende arbeidsgehandicapten toe met ca. 20.000 eenheden. De ondergrens, zoals voorzien in het groeiscenario voor de evenredige arbeidsdeelname van personen met een arbeidshandicap, wordt hierdoor net niet gerealiseerd. De vergelijking tussen 2002 en 2007 leert wel dat ook het aandeel werkende arbeidsgehandicapten toeneemt: van 37,4% in 2002 tot 42,5% in 2007. Arbeidsgehandicapten blijven echter oververtegenwoordigd in de werkloosheid: in 2007 steeg hun aandeel nog van 13 tot 15%. Tegenover een globale afname van de werkloosheid met 16,8% staat een afname van het aantal arbeidsgehandicapten met “amper” 0,8%. Anno 2008 (gegevens eind juni) vertegenwoordigen de arbeidsgehandicapten meer dan 17% van de werkzoekenden populatie. Leeftijd en scholing Daarnaast blijft ook het verschil in arbeidsdeelname naar leeftijd (in het bijzonder voor 50plussers) en naar scholing (in het bijzonder voor laaggeschoolden) uitgesproken. In 2007 wordt wel een verbetering voor deze groepen gerealiseerd. De detailcijfers i.v.m. leeftijd en scholing worden elders in dit document besproken. Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK, Eurostat, LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
134
Het bevorderen van diversiteit op de Vlaamse arbeidsmarkt blijft anno 2008 een belangrijke uitdaging, die de Vlaamse overheid tracht te realiseren via een impulsbeleid voor een diversiteitsbeleid in ondernemingen (o.a. subsidies voor diversiteitsplannen) en intermediaire organisaties enerzijds en door te waken over een minstens evenredige deelname van deze prioritaire kansengroepen aan de arbeidsmarktmaatregelen en programma’s van de Vlaamse overheid anderzijds (de zogenaamde “diversiteitstoets”). Diversiteitstoets werk en sociale economie In 2007 werd een monitoringsinstrument “diversiteitstoets” ontwikkeld waarmee de Vlaamse arbeidsmarktmaatregelen en –programma’s voortaan kunnen worden gemonitord op hun diversiteitsgehalte, met name door het bereik van en effect naar kansengroepen in kaart te brengen op maatregelniveau. Deze diversiteitstoets wordt ook verankerd en opgevolgd in de beheersovereenkomsten die door de Vlaamse Regering worden afgesloten met de verzelfstandigde agentschappen die instaan voor de uitvoering van het werkgelegenheidsbeleid. Zo wordt in de VDAB-beheersovereenkomst 2005-2009 een positieve oververtegenwoordiging van vier prioritaire kansengroepen in de trajectwerking voor werkzoekenden als doelstelling vooropgesteld. In 2007 maakt de stijging van hun aandeel in de werkzoekendenpopulatie dat voor arbeidsgehandicapten het doel van 40% oververtegenwoordiging net niet gerealiseerd wordt. De doelstelling van een oververtegenwoordiging van 10% voor kortgeschoolden wordt in 2007 wel behaald. De oververtegenwoordiging bij allochtonen stagneert rond 25% (t.o.v. de vooropgestelde 40%). Hoewel ouderen sterk ondervertegenwoordigd blijven in de trajectwerking voor werkzoekenden (5,5% tegenover 25% in de totale werkzoekendenpopulatie), stijgt hun aandeel voor het eerst in 2007 wat resulteert in een afname van de ondervertegenwoordiging. De vertegenwoordiging van kansengroepen in de trajectwerking voor werkzoekenden blijft een permanent aandachtspunt voor VDAB. Impulsbeleid evenredige arbeidsdeelname en diversiteit Om de invulling van vacatures door ouderen (50+), allochtonen en personen met een arbeidshandicap te vergroten is er in samenspraak met werkgeversorganisaties een semigesloten vacaturecircuit opgestart in het project Jobkanaal. Daarbij worden openstaande vacatures, indien de betreffende onderneming daarin toestemt, gedurende drie weken prioritair bemiddeld voor personen uit de kansengroepen. De vacaturebiedende onderneming kan jobkanaal ook gewoon als extra vacaturekanaal naast andere gebruiken. De resultaten van Jobkanaal blijven anno 2007 beneden de doelstelling van 5.000 invullingen van vacatures door kansengroepen. Mede als gevolg van de bijsturingen aan het project, realiseert Jobkanaal in 2007 meer dan 3.000 plaatsingen voor kansengroepen, tegenover slechts 1.900 invullingen in 2006. 10,4% van de verwijzingen naar jobkanaalvacatures leidde effectief tot invulling, een percentage dat iets hoger ligt voor allochtonen (12,9%) en personen met een arbeidshandicap (11,5%) dan voor oudere werkzoekenden (6,9%). In 2007 werden door VDAB slechts 2,3 verwijzingen van werkzoekenden uit kansengroepen per jobkanaalvacature gerealiseerd, dit is nog steedsonder de vooropgestelde 4 verwijzingen per vacature maar toch aanzienlijk omwille van de toename in het aantal verwijzingen in 2007. In 2007 startten 620 ondernemingen een diversiteitsplan op met subsidies van de Vlaamse overheid. In totaal hebben nu ongeveer 2.700 organisaties een diversiteitsplan opgestart (in de periode 1999-2007), wat neerkomt op 2% van alle Vlaamse bedrijven of 8% van alle Vlaamse bedrijven met minstens 10 werknemers. Uit de –door de bedrijven vooropgesteldestreefcijfers blijkt een inhaalbeweging in het aandeel acties naar oudere werknemers: van 78% in 2006 naar 84% in 2007. Het vooropgestelde bereik van arbeidsgehandicapten blijft met 42% onder de verwachtingen liggen. Omwille van intensieve nood aan ondersteuning en begeleiding van personen met een arbeidshandicap op de werkvloer, wordt ingezet op
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
135
een categoriale inhaaloperatie voor deze groep. Aan de hand van een geactualiseerd actieplan, dat in het najaar met de sociale partners verder zal worden uitgewerkt, zullen een aantal bijkomende pistes voor personen met een arbeidshandicap gelanceerd worden. Deze aanpassingen komen bovenop de recente hervormingen in de professionele ondersteuning van de doelgroep (zie verder). In de toekomst wordt zowel ingezet op kwantitatieve toename van het aantal diversiteitsplannen (de doelstelling wordt verhoogd van 525 plannen naar 750 plannen op jaarbasis) als op een verhoogd effect door achtergebleven regio’s en sectoren te sensibiliseren. Verder wordt ook een coderings- en analysekader ontwikkeld dat ons in staat moet stellen om sneller en beter de kwalitatieve effecten van de plannen in kaart te brengen. Op 26/10/2007 werd de intentieverklaring met betrekking tot de arbeidsgerelateerde discriminatie ondertekend door de Vlaamse Inspectie Werk en Sociale Economie (IWSE), VDAB, Federgon, Gebruikersoverleg personen met een handicap GRIP, Kif Kif, het Minderhedenforum, het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding (CGKR) en de vakbonden. Met arbeidsgerelateerde discriminatie wordt elke vorm van discriminatie bedoeld, zoals vermeld in het decreet van 8/05/2002 houdende de evenredige participatie op de arbeidsmarkt. In het voorjaar van 2008 werd een ontwerp actieplan arbeidsgerelateerde discriminatie uitgetekend. Dit Actieplan omvat 4 grote luiken: de registratie en rapportering van meldingen met betrekking tot arbeidsgerelateerde discriminatie, de behandeling van de meldingen, monitoring en onderzoek en vorming en expertise-uitwisseling. Hierbij wordt ten volle gebruik maken van de maatregelen en instrumenten van het EAD-impulsbeleid, in het bijzonder de diversiteitsplannen en de in ontwikkeling zijnde toolbox EAD. Begin 2007 ging de VDAB van start met een databank voor werkzoekende allochtonen en personen met een arbeidshandicap. Op vrijwillige basis kunnen werkzoekenden die tot deze kansengroepen behoren zich laten registreren in deze databank, die in eerste instantie bedoeld is voor de Vlaamse overheid als werkgever. De databank blijkt een succes, afgelezen uit het hoge aandeel arbeidsgehandicapte (bijna 50%) werkzoekenden dat zich effectief laat registreren. Bewust van haar verantwoordelijkheid als werkgever heeft de Vlaamse overheid er zich immers toe verbonden om tegen 2010 4,5% arbeidsgehandicapten en allochtonen in dienst te hebben. Anno 2008 realiseert de Vlaamse overheid een percentage van 0,7% arbeidsgehandicapten en van 1,6% allochtonen in haar personeelsbestand, wat totnogtoe ver onder de vooropgestelde doelstellingen van resp. 4% en 4,5% ligt. Bijkomende maatregelen voor personen met een arbeidshandicap Vanaf oktober 2008 treedt het Besluit van de Vlaamse Regering (BVR) over de professionele integratie van personen met een arbeidshandicap in werking. De gewijzigde regelgeving voorziet onder meer in een snellere en betere begeleiding van werkzoekenden met een arbeidshandicap, ondersteuning op maat voor wie aan de slag gaat en in een forse premie voor wie personen met een handicap aanwerft. Op kruissnelheid wordt voor de hervormingen 23,9 miljoen euro extra uitgetrokken. Het eerste deel van de hervorming regelt de screening, indicering, (traject)begeleiding en ondersteuning van arbeidsgehandicapte werkzoekenden door VDAB. Om die opdracht goed uit te voeren kan de steun worden ingeroepen van drie (soorten) bestaande gespecialiseerde diensten voor beoordeling, begeleiding en opleiding van werkzoekenden met een arbeidshandicap. Bedoeling is de werkzoekenden met een handicap snel onder te brengen in een aangepast traject. Binnen de VDAB wordt ook een expertisecentrum opgericht dat kennis moet verzamelen over de drempels voor arbeidsgehandicapten op de arbeidsmarkt. In het tweede luik van de hervorming worden de bestaande systemen van loonkostensubsidies voor personen met een arbeidshandicap (CAO 26 en VIP) vervangen
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
136
door één Vlaamse Ondersteuningspremie (VOP). Met die premie hebben werkgevers de zekerheid dat ze in het eerste jaar 40% van de loonkost terugbetaald krijgen, daarna 30% en vanaf het vijfde jaar 20%. De premie wordt bovendien gebaseerd op het werkelijke loon en niet, zoals voordien, op het minimumloon in de sector. Reden voor de graduele benadering zijn de kosten die een werkgever vooral in het begin van de tewerkstelling maakt. Een werknemer met een handicap moet vaak langer ingewerkt worden, er zijn aanpassingen nodig in werkschema’s en taakverdelingen, enz. Een hogere premie dan deze basisbedragen is mogelijk, maar de werkgever moet dan wel zijn reële meerkost aantonen. In de nieuwe regeling wordt ook rekening gehouden met zelfstandige arbeidsgehandicapten. Ook zij kunnen vanaf oktober 2008, net zoals het onderwijs en de lokale besturen, een beroep doen op het systeem van de loonkostsubsidie. In 2007 werd een loonkostsubsidie uitbetaald aan minstens 4.850 personen met een arbeidshandicap, verwacht mag worden dat dit aantal zal toenemen als gevolg van de gewijzigde regelgeving. Tenslotte worden met het nieuwe besluit ook de werkende arbeidsgehandicapten ondersteund. Dat gebeurt onder meer aan de hand van ondersteuning door de reguliere VDAB-jobcoaches of specialisten van de gespecialiseerde opleidingsen begeleidingsdiensten. Daarbovenop voorziet de regelgeving in een vereenvoudigde aanvraag van tussenkomsten voor arbeidspostaanpassingen, aangepast arbeidsgereedschap, tolken en verplaatsings- of verblijfskosten. Kansen voor kansengroepen in de sociale economie Met de integratie van de sociale economie in het beleidsdomein Werk en Sociale Economie zijn een aantal maatregelen, die zich op het snijvlak tussen welzijn en werk bevinden, toegevoegd aan het instrumentarium. Concreet gaat het om de beschutte werkplaatsen die gericht zijn op personen met een arbeidshandicap die niet in staat zijn om in het normaal economisch circuit te werken. Anno 2007 zijn de beschutte werkplaatsen (BW) goed voor de tewerkstelling van ca. 14.000 doelgroepwerknemers. Voor de beschutte werkplaatsen werd een groeipad voorzien in het kader van de meerjarenbegroting (54 VTE extra tot en met 2009) en binnen het recente VIA-akkoord (192 VTE extra in 2009 waarvan 70 VTE al in 2008). De programmatienorm voor de BW’s werd tevens opgetrokken in functie van deze uitbreidingen, waardoor subsidies zullen kunnen aangevraagd worden voor 14.048 VTE’s in 2008 en 14.224 VTE’s in 2009. Hoewel de beschutte werkplaatsen pas sinds april 2006 effectief tot het beleidsdomein van de Sociale Economie behoren, werd niet lang gewacht met de voorbereiding van een nieuw decreet maatwerken/maatwerkbedrijven waarmee een overkoepelend beleidskader voor de sociale en beschutte werkplaatsen wordt beoogd. In afwachting van meer duidelijkheid op zowel Europees vlak (de verordening inzake staatssteun die een grote impact heeft op het nieuwe decreet maatwerk wordt momenteel gewijzigd) als op federaal vlak (waar inzake gelijkschakeling van beschutte en sociale werkplaatsen ook voor de federale tussenkomsten een gelijkschakeling nodig is) werd een principeakkoord afgesloten met de stakeholders, dat als basis kan fungeren in de eigenlijke, latere decreetopmaak. Met de invoegmaatregel wordt zowel de bevordering van de arbeidsmarktintegratie voor kwetsbare (kansen)groepen als de implementatie van MVO-principes binnen (startende) bedrijven beoogd. In algemene termen staat de invoegeconomie in 2007 voor 156 bedrijven of organisaties. Begin 2008 kent de invoegmaatregel een bereik van 1.888 invoegwerknemers, waarvan de helft actief is in een dienstenchequebedrijf. De groei van de maatregel is dan ook voornamelijk een gevolg van de groei van de dienstenchequebedrijven. Bovendien werd in het kader van de vereenvoudiging van de sociale economie gekozen om de collectieve invoegmaatregel over te hevelen naar de lokale diensteneconomie gezien zij dezelfde uitgangspunten hanteren. Deze overheveling werd met het in werking treden van het Besluit houdende lokale diensteneconomie van 5/10/2007 op 1/01/2008 een feit. De verschuiving tussen de “segmenten” heeft ook consequenties voor de profielkenmerken van
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
137
de invoegwerknemers: terwijl het aandeel vrouwen in het commerciële segment 55% bedraagt, is dat in het dienstenchequesegment bijna 100%. Het totale bereik van vrouwen in de invoegeconomie bedraagt anno 2007 dan ook meer dan 70%. Ook laaggeschoolden en allochtonen zijn in toenemende mate vertegenwoordigd in de invoegmaatregel. Op 22/12/2006 werd het decreet houdende lokale diensteneconomie goedgekeurd. Het Besluit van de Vlaamse Regering dat uitvoering geeft aan dit decreet werd op 5/10/2007 door de Vlaamse Regering goedgekeurd en trad definitief in werking op 01/01/2008. De - in het Vlaams Regeeraakoord beoogde - structurele verankering van de buurt - en nabijheidsdiensten werd daarmee een feit. Vanuit dit decreet en door middel van een model van klaverbladfinanciering zullen bestaande en nieuwe initiatieven van lokale diensteneconomie kunnen worden ontwikkeld, als basis voor een duurzame werkgelegenheid voor specifieke groepen en kwalitatieve diensten aan gezinnen en buurten. Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) Het bevorderen van diversiteit in bedrijven en organisaties maakt steeds vaker deel uit van het principekader m.b.t. maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). De betrachting om MVO ingang te doen vinden in Vlaanderen wordt in niet onbelangrijke mate gerealiseerd door de sociale economie. Dat gebeurt o.a. via een decretale verankering van MVO als leidraad en toetssteen voor erkenningscriteria. Ook in het kader van het Fonds ter bevordering van de Sociale Economie werd een oproep gelanceerd voor projecten met een looptijd van maximaal 36 maanden die het maatschappelijk verantwoord ondernemen in Vlaanderen bevorderen. De aard van zowel de indieners als de projecten is zeer divers, maar de focus ligt vooral op product- en procesinnovatie binnen de sociale economie. Gezien het bredere innovatieperspectief en toepassingsgebied van het Fonds, werd beslist een deel van de voor 2008 voorziene middelen in te zetten in het kader van een specifieke oproep. Atypische markt- en communicatiebenaderingen, innovatieve oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken en een innovatieve invulling van MVO zijn de sleutelthema’s waaraan de projecten inhoudelijk moeten beantwoorden. Met het oog op een brede(re) implementatie van het MVO-denkkader in Vlaanderen gingen vanaf maart 2008 MVO-acties van start in kmo’s. Met de 300 acties, die zich over een periode van twee jaar zullen voltrekken, worden kmo’s begeleid in het uitrollen van MVOprocessen. Zo kunnen organisaties via een MVO-scan te weten komen in hoeverre een organisatie op een bepaald moment maatschappelijk verantwoord onderneemt, welke de sterke punten zijn maar vooral wat de verbeterpunten zijn. Daarnaast worden acties gecontinueerd om MVO ingang te doen vinden in het onderwijs en (in het aankoopbeleid) bij de overheid.
3.2.5 Een vlotte combinatie van arbeid en zorg mogelijk maken (VH – III.B.5.) 2006
2007
Doelstelling
Aantal opvangplaatsen/100 kinderen jonger dan 3 jaar
34,2%
34,5%
33%
Plaatsen voorschoolse kinderopvang
64.707
67.218
-
Aanmoedigingspremies loopbaanonderbreking/tijdkrediet
42.744
47.291
-
De combinatie arbeid en gezin kan zowel voor vrouwen als voor mannen een obstakel op de arbeidsmarkt betekenen. De Vlaamse overheid investeert daarom in een arbeidsmarktbeleid dat ruimte laat voor een vlotte combinatie arbeid-zorg door voldoende plaatsen in de kinderopvang, het uitbouwen van buurt- en nabijheidsdiensten en het aanmoedigen van loopbaanonderbreking en tijdskrediet via het stelsel van de aanmoedigingspremies.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
138
Kinderopvang Om het groeipad van 5.000 bijkomende plaatsen in de kinderopvang te realiseren tegen 2008, verleende de Vlaamse Regering in februari 2008 haar goedkeuring aan een financiering van 8,3 miljoen euro. Hiermee kunnen 1.600 bijkomende plaatsen in de voorschoolse kinderopvang worden gecreëerd. Meer specifiek gaat het om een financiële ondersteuning van 800 plaatsen in de kinderdagverblijven, 300 plaatsen in diensten van onthaalouders en 500 plaatsen in de minicrèches. Deze bijkomende ondersteuning komt bovenop de creatie van ca. 9.000 kinderopvangplaatsen sinds 2004. Het resultaat van deze inspanningen is dat de Barcelonanorm (33 opvangplaatsen per 100 kinderen jonger dan 3 jaar) voor het vierde jaar op rij gerealiseerd wordt in 2007. Per 100 kinderen jonger dan 3 jaar zijn op 31/12/2007 bijna 34,5 opvangplaatsen beschikbaar, dat is iets meer dan in 2006 toen tegenover 100 kinderen 34,2 plaatsen stonden. De afgelopen jaren werd ook ingezet op flexibilisering en kwaliteitsbewaking van het kinderopvangaanbod. In het actieplan flexibele en occasionale kinderopvang werden verschillende maatregelen geïnitieerd. Hierna wordt een gedetailleerde stand van zaken gegeven m.b.t. de verschillende maatregelen die in het door de Vlaamse Regering op 31/03/2006 goedgekeurde Actieplan flexibele en occasionele kinderopvang, werden opgenomen81. Actie erkende onderneming dienstencheques kinderopvang Organisaties die (minstens gedeeltelijk) kinderopvang aanbieden kunnen door Kind en Gezin erkend worden om kinderen aan huis op te vangen. De ouders betalen de erkende onderneming hiervoor via dienstencheques die ze aankopen bij het uitgiftebedrijf. Niet alle ouders kunnen dienstencheques aankopen: de dienstencheques zijn voorbehouden voor alleenstaande ouders met minstens één kind jonger dan vier jaar. Het aantal erkenningen is niet beperkt: elke onderneming die aan alle voorwaarden voldoet, kan door Kind en Gezin erkend worden als onderneming binnen het Vlaamse systeem voor kinderopvang met dienstencheques. Momenteel zijn er 45 organisaties erkend als erkende onderneming. In de praktijk is er echter nog geen dienstencheque gebruikt, onder meer omdat het voor erkende ondernemingen moeilijk is om personeel aan te werven louter en alleen voor de opvang aan huis. Het systeem van de dienstencheques werd in het voorjaar van 2008 geëvalueerd en zal in overleg met het kabinet van de minister van Sociale Economie op gang gebracht worden. Actie gemandateerde voorziening Een erkend kinderdagverblijf, een initiatief voor buitenschoolse opvang of een dienst voor onthaalouders kan erkend worden als gemandateerde voorziening. Een gemandateerde voorziening werkt binnen een afgebakend gebied als coördinatie- en informatiepunt inzake flexibele en occasionele opvang, sluit een samenwerkingsovereenkomst af met de erkende onderneming(en) voor kinderopvang met dienstencheques die actief is (zijn) in dat gebied, 81
Er wordt op lokaal of regionaal niveau een coördinatie voorzien inzake vraag en aanbod voor wat betreft de flexibele en occasionele opvang. Op die manier kan een lokaal aanbod uitgebouwd worden in functie van lokale noden. Het actieplan werd in het voorjaar van 2007 inhoudelijk uitgewerkt en in een regelgeving gegoten en werd in mei 2007 officieel gelanceerd. De hele sector werd schriftelijk geïnformeerd over het doel van het actieplan en over de acties die voor elke voorziening van belang waren. Ook het Lokaal Overleg Kinderopvang uit elke gemeente werd geïnformeerd. Voorzieningen kregen tot eind juni 2007 de tijd om aanvragen in te dienen. De aanvragen voor financiële ondersteuning voor mini-crèches en zelfstandige kinderdagverblijven waren -net zoals de aanvragen tot erkenning als erkende onderneming- niet aan een uiterste indiendatum gebonden. . Over de verschillende acties heen kreeg Kind en Gezin meer dan 600 aanvragen binnen. Tussen juli en oktober 2007 werden deze aanvragen beoordeeld en per actie tegen elkaar afgewogen volgens de uitgewerkte beslissingsregels en beoordelingscriteria. De erkennings- en toestemmingsbeslissingen vonden gefaseerd plaats. Eind juli 2007 werden de eerste erkende ondernemingen erkend, eind september de eerste gemandateerde voorzieningen en lokale diensten voor buurtgerichte opvang. In oktober en november 2007 werd beslist over de toestemming van de urenpakketten, ploegplaatsen en plaatsen voor occasionele opvang aan kinderdagverblijven en initiatieven voor buitenschoolse opvang.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
139
maakt afspraken met ouders die beroep doen op kinderopvang met dienstencheques en beschikt, door de toekenning van extra middelen en doelgroepwerknemers, over een eigen aanbod aan flexibele en occasionele opvang. Niet iedereen kan als gemandateerde voorziening worden erkend. Het aantal erkenningen is beperkt en verbonden aan een welbepaald werkingsgebied. Per afgebakend gebied kan er maar één vestiging gemandateerd worden. Er zijn momenteel 72 erkende gemandateerde voorzieningen in het Vlaamse Gewest. In 2007 erkende de Vlaamse Regering 72 aanvragen als gemandateerde voorziening (68,5 VTE doelgroepwerknemers) en 12 lokale diensten voor buurtgerichte kinderopvang (17 VTE doelgroepwerknemers en 193 plaatsen voor buurtgerichte kinderopvang). Actie flexibele opvang in mini-crèches en zelfstandige kinderdagverblijven Mini-crèches en bepaalde zelfstandige kinderdagverblijven die voldoen aan algemene en specifieke voorwaarden kunnen een financiële ondersteuning aanvragen voor het aanbieden van een flexibel opvangaanbod dat minstens 440 uur per jaar extra opvang bedraagt op uren vóór 6u30 of na 18u30, op weekenddagen of bovenop de 220 openingsdagen. De toekenning van de financiële ondersteuning is slechts mogelijk binnen de perken van de begroting, dus als er voldoende financiële middelen zijn. Momenteel wordt er ondersteuning voor flexibele prestaties gegeven voor 1951 plaatsen in mini-crèches en 176 plaatsen in zelfstandige kinderdagverblijven. Actie flexibele opvang bij onthaalouders aangesloten bij een dienst Heel wat aangesloten onthaalouders bieden een flexibel opvangaanbod aan. In 2007 werden deze flexibele opvangprestaties geregistreerd. Op basis van deze gegevens werd door de sector een voorstel uitgewerkt om de bestaande flexibele opvang bij de diensten voor onthaalouders te versterken en uit te breiden. Dat voorstel werd in het voorjaar van 2008 regelgevend vertaald. Actie flexibele urenpakketten in erkende kinderdagverblijven en initiatieven voor buitenschoolse opvang Erkende kinderdagverblijven en initiatieven voor buitenschoolse opvang kunnen urenpakketten toegestemd krijgen om kinderen flexibel op te vangen. De toestemming wordt gegeven voor een aanbod op een vestigingsplaats. Het aantal toe te kennen urenpakketten voor flexibele opvang is beperkt. Zowat in elk arrondissement werden er veel meer urenpakketten aangevraagd dan er beschikbaar waren. In totaal werden er 398 urenpakketten toegestemd aan kinderdagverblijven en 185 aan initiatieven voor buitenschoolse opvang. Twee voorzieningen hebben hun toegestemde urenpakketten teruggegeven, waardoor er nog zeven urenpakketten voor kinderdagverblijven te verdelen zijn. Voor de IBO’s zijn alle urenpakketten toegekend. Actie ploegplaatsen voor erkende kinderdagverblijven Erkende kinderdagverblijven kunnen ploegplaatsen toegestemd krijgen om kinderen flexibel op te vangen. Deze ploegplaatsen moeten net zoals gewone plaatsen minstens gedurende 11 aaneensluitende uren beschikbaar zijn en worden ten dele georganiseerd op “verschoven” openingsuren, hetzij ’s morgens, hetzij ’s avonds. Ze liggen voor een deel buiten de opvanguren van het basisaanbod, maar lopen tevens door tot of beginnen in de gewone dagopvanguren. Ploegplaatsen worden ingezet voor de opvang van kinderen waarvan de ouders op atypische uren moeten werken. Het aantal toe te kennen ploegplaatsen voor flexibele opvang is beperkt. Er kwamen echter maar twee aanvragen voor ploegplaatsen binnen, zodat er slechts tien ploegplaatsen gerealiseerd worden. Actie occasionele opvang in kinderdagverblijven en initiatieven voor buitenschoolse opvang Erkende kinderdagverblijven of initiatieven voor buitenschoolse opvang kunnen toestemming krijgen voor bijkomende plaatsen om kinderen occasioneel op te vangen. Deze plaatsen
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
140
zijn niet bedoeld om kinderen structureel op te vangen. De duur van de occasionele opvang is per kind beperkt tot maximaal zes maanden. Voor kinderdagverblijven konden 149 plaatsen voor occasionele opvang toegekend worden. Er zullen in de nabije toekomst nog drie occasionele plaatsen toegekend worden aan kinderdagverblijven in Brussel. Voor initiatieven voor buitenschoolse opvang konden in de eerste ronde 195 beschikbare plaatsen worden toegekend. In 2008 werd een tweede ronde georganiseerd om de resterende 81 plaatsen toe te stemmen. Actie lokale diensten voor buurtgerichte kinderopvang Een erkend kinderdagverblijf, een initiatief voor buitenschoolse kinderopvang (IBO) of een buurt- en nabijheidsdienst (BND)-project van Kind en Gezin kan de toestemming krijgen om een lokale dienst voor buurtgerichte kinderopvang te organiseren. Deze actie is prioritair bedoeld voor de centrumsteden. In 2007 werden er 12 lokale diensten buurtgerichte kinderopvang toegestemd. Er werden middelen voorbehouden voor de toestemming van twee lokale diensten en er zal een tweede gesloten oproep georganiseerd worden om de resterende plaatsen toe te kennen in de vier centrumsteden waar er nog geen lokale dienst toegekend kon worden. Daarnaast worden de projecten kinderopvang van de buurt- en nabijheidsdiensten, mede op basis van de positieve evaluatie van het BND-experiment, vanaf 2008 omgezet in lokale diensten buurtgerichte kinderopvang. Proefprojecten Centra voor kinderopvang Ook andere initiatieven van de Vlaamse overheid werken rond de versterking van de kinderopvang in Vlaanderen. Zo werd eind 2006 de start van de proefprojecten Centrum voor Kinderopvang (CKO) voorbereid. Deze proefprojecten moeten een antwoord geven op enerzijds de vraag hoe een CKO zich kan organiseren om een opnamebeleid te realiseren waarbij de drie maatschappelijke functies van kinderopvang centraal staan en anderzijds op het effect van inkomenscompensatie voor de zelfstandige opvang met een inkomengerelateerde en dus laagdrempelige ouderbijdrage. In december 2006 werd een oproep gelanceerd om zich kandidaat te stellen als proefproject CKO. Dit resulteerde eind februari 2007 in 55 projectkandidaturen, die inhoudelijk werden beoordeeld op een aantal elementen: de verscheidenheid aan opvangvormen binnen het voorgestelde samenwerkingsverband, de samenwerkingsvisie en de intenties en plannen inzake de opdrachten van een Centrum voor Kinderopvang. In mei 2007 werden 16 proefprojecten geselecteerd, die begin juni formeel van start gingen onder opvolging en begeleiding van drie projectbegeleiders van Kind en Gezin. De evoluties in de proefprojecten worden vastgelegd in voortgangsrapporten. De individuele voortgangsrapporten per project zijn beschikbaar voor de periodes mei 2007 tot einde oktober 2007 en november 2007 tot einde maart 2008. Voor deze periodes zijn ook globale voortgangsrapporten uitgewerkt. Na afloop van de proefprojecten (30/09/2008) zal een eindrapport worden opgemaakt, waarin ook aandacht zal zijn voor evaluatie. Daarnaast zal een extern onderzoeksbureau de effecten en resultaten bij de direct en indirect betrokkenen bij de CKO proefprojecten in kaart brengen. De resultaten van dit onderzoek worden verwacht in januari 2009. In uitvoering van het Actieplan werkloosheidsvallen krijgen werkzoekende cursisten de werkelijke uitgaven voor kinderopvang vergoed voor zover het gaat om een door Kind&Gezin erkende dienst voor kinderopvang of buitenschoolse kinderopvang en voor álle kinderen tot het einde van het basisonderwijs. Hiermee werd een belangrijke drempels in de overgang van werkloosheid naar werk voor werkzoekenden, uit de weg geruimd. Lokale diensteneconomie Het actieplan flexibele en occasionele kinderopvang maakt deel uit van het regelgevend kader inzake lokale diensteneconomie (zie ook hoger). In uitvoering van het decreet van 21/12/2006 houdende de lokale diensteneconomie en het Besluit van de Vlaamse Regering (BVR) van 5/10/2007 houdende de lokale diensteneconomie werden de positief
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
141
geadviseerde experimentele projecten uit het Projectenfonds Buurt- en Nabijheidsdiensten, de actieplannen lokale diensteneconomie in de centrumsteden en de plannen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid per 1/01/2008 overgeheveld naar het structurele decretale kader. In 2007 werden bijna 600 doelgroepwerknemers tewerkgesteld in de lokale diensteneconomie, die een budget van 4,8miljoen euro vertegenwoordigt: Overzicht van doelgroepwerknemers in de lokale diensteneconomie (2007) 156 VTE in de buurt- en nabijheidsdiensten, met nieuwe projecten inzake groen- en buurtonderhoud; 164 VTE in het kader van de actieplannen in de centrumsteden; 84 VTE in het kader van de jeugdwerkloosheidsplannen; 86 VTE in het kader van het actieplan kinderopvang (zie hoger); 29 VTE in het kader van het Lijnspotters-project waarmee sociale tewerkstelling wordt gekoppeld aan meer veiligheid op bus en tram; 30 VTE energiesnoeiers waarbij doelgroepwerknemers ingezet worden in een stimuleringsbeleid voor energiebesparing bij particulieren; 16 VTE in de fietspunten (fietsbewaking); 12VTE binnen het Limburgplan (toerisme en groen); … Bron: Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie
Aanmoedigingspremies voor loopbaanonderbreking en tijdkrediet Tenslotte wordt de combinatie arbeid-gezin verder gestimuleerd aan de hand van aanmoedigingspremies voor loopbaanonderbreking en tijdskrediet. In 2007 hebben meer dan 53.000 werknemers een aanvraag ingediend voor een Vlaamse aanmoedigingspremie voor loopbaanonderbreking of tijdskrediet tegenover iets minder dan 49.000 in 2006, dit is een stijging met 9%. De stijgende trend van de laatste vijf jaar zet zich met andere woorden door. Parallel met het aantal aanvragen stijgt ook het aantal premieontvangers in 2007 sterk ten opzichte van 2006: van 42.744 naar 47.291, een stijging met 11%. Vooral in de groep van de 50 plussers is het aantal begunstigden spectaculair toegenomen. Deze stijging is het grootst in de openbare sector (+28%)82.
3.2.6 Het Europees Pact voor de jeugd (2005) (Uitvoering Europese Lenteraden 2006-2008) Het Europese Pact voor de jeugd, dat in 2005 als onderdeel van de herziene Lissabonagenda door de Europese Raad werd goedgekeurd, is gericht op de participatie van jongeren aan het onderwijs, op de arbeidsmarkt en in de brede samenleving. Op het vlak van de werkgelegenheid wordt deze doelstelling doorvertaald in de uitvoering en implementatie van een levenscyclusbenadering, waaronder ook maatregelen voor ouderen en gericht op gelijke kansen voor mannen en vrouwen ressorteren. Als antwoord op de oproep van het Europese Pact voor de jeugd heeft Vlaanderen niet lang gewacht met een versterking van de initiatieven gericht op voortijdig schoolverlaters (zie eerder) en op jonge, laaggeschoolde werkzoekenden door een verbreding van de sluitende begeleidingsaanpak. Dat laatste gebeurde tussen 2005 en 2007 aan de hand van het steden- en gemeentenplan ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid (SGPJ). Het convenant, dat bij wijze van proeftuin met dertien steden en gemeenten met een hoge jeugdwerkloosheid kon worden afgesloten, bevat o.m. acties gericht op laaggeschoolde
82
Door het toenemend maatschappelijk succes van de verschillende vormen van loopbaanonderbreking en tijdskrediet kwam de financiering van de aanmoedigingspremies in 2005 onder grote druk te staan. Dit leidde tot een aanpassing van de regelgeving voor het stelsel van de privé-sector in april 2005, waarbij de maximumduur van de premie van 2 naar 1 jaar werd verminderd. Het effect van deze ingekorte maximumduur is zichtbaar in het lagere budget in 2006. Het toegenomen gebruik van de premies in 2007 vertaalt zich wel in een hernieuwde stijging van het budget.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
142
werkzoekende jongeren, bestaande uit een luik opleiding en begeleiding en een luik sociale economie. Voor het actieplan rond opleiding en begeleiding werd éénmalig 6,1 miljoen euro voorzien voor 2006 en 2007. De VDAB kreeg als regisseur van deze actieplannen jeugdwerkloosheid de doelstelling opgelegd om minimaal 60% van de totale doelgroep (-25 jarige, laaggeschoolde werkzoekenden) een extra aanbod te doen. Bovendien moet 6 maanden na het einde van de acties minimaal 50% van de bereikte jongeren uitgestroomd zijn uit de werkloosheid en zou de uitstroom in elk van de 13 steden en gemeenten hoger moeten liggen dan vóór aanvang van het SGPJ. Na afloop van het steden- en gemeentenplan (01/01/2006 t.e.m. 01/01/2008) ogen de resultaten over het algemeen goed. +/-65% van de potentiële doelgroep werd eind 2007 bereikt of is uitgestroomd, wat meer is dan de vooropgestelde doelstelling van 60%. Van de +/-3.600 jongeren in een traject met SGPJ-acties was 64,5% niet langer werkzoekend 6 maanden na het einde van het traject, ruim boven de doelstelling van 50%. Bijna 50% van de doelgroepjongeren is bovendien uitgestroomd naar werk. Gelet op een doelgroep van laaggeschoolde, vaak allochtone (42,2%) jongeren is dit een opvallend hoog percentage. De daling van de werkloosheid83 is in de periode december 2005-december 2007 in de 13 steden en gemeenten ook relatief sterker dan de daling in de 13 controlesteden en – gemeenten (-33,9% t.o.v. -26,4%) en iets sterker dan gemiddeld in Vlaanderen (-29,0%). Binnen het luik sociale economie werden de steden en gemeenten gestimuleerd om te werken rond 3 pijlers: competentieverhoging van jongeren, maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en het tewerkstellen van jongeren in de lokale diensteneconomie. De beoogde verhoogde toeleiding naar en versterking van de trajectwerking door middel van competentieversterking (pijler 1) leverde vooralsnog weinig zichtbare resultaten op. De actie werd bijgevolg niet verlengd, gelet op onder meer de moeilijke aansluiting met de VDAB-trajectwerking. De uitdaging bestaat er niettemin in om enkele goede praktijken die deze oefening opleverde, waarbij vanuit de leefwereld van jongeren aan attitudes, zelfvertrouwen en werkervaring gewerkt werd, ten volle te valoriseren. Binnen de pijler MVO (pijler 2) ontwikkelden steden en gemeenten acties om MVO ingang te doen vinden in het lokale werkgelegenheidsbeleid, in het aanbestedingsen aankoopbeleid en in het werkgeversschap van de lokale besturen. Een aantal van deze acties werden gecontinueerd. De invulling van de 200 jobs in de lokale diensteneconomie werd in grote mate gerealiseerd, onder meer ten gevolge van een supplementaire oproep begin 2007 om het resterende contingent in te vullen. Het actieplan heeft aangetoond dat er een grote groep jongeren is die niet klaar zijn om in het normale arbeidscircuit een job te vinden. Lokale diensteneconomie (zie verder) kan voor deze groep een alternatief zijn voor duurzame tewerkstelling. Alle projecten met een positieve evaluatie werden met ingang van 1/01/2008 overgeheveld naar en opgenomen in het nieuwe decreet lokale diensteneconomie.
3.2.7 Het Europees Pact voor de gendergelijkheid (2005) (Uitvoering Europese Lenteraden 2006-2008) Via de open coördinatiemethode wordt de horizontale aanpak van het genderbeleid door het Vlaamse gelijkekansenbeleid structureel verankerd. In 2006 werden de doelstellingen vastgelegd waarvan de verschillende beleidsdomeinen deze legislatuur werk maken. Ter verdere implementatie van deze doelstellingen werden nieuwe actieplannen ingediend voor 83
Gemeten volgens de ‘strenge’ definitie, wat impliceert dat ook werkzoekenden in opleiding en deze in begeleiding als 'werkzoekend' beschouwd worden.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
143
de periode 2008-2009. Deze actieplannen worden midden 2008 voorgelegd aan regering en parlement. In 2010 zullen er nieuwe doelstellingen worden vastgelegd, waaruit dan ook andere actieplannen voortvloeien. Wat de verticale component van het Vlaamse gelijkekansenbeleid betreft, werd eind 2007 het tweede Vlaamse genderjaarboek gepubliceerd met als titel “Genderongelijkheden in het onderwijs”. Meisjes en jongens kiezen vaak nog voor typisch “vrouwelijke” en “mannelijke” studierichtingen, waarna vrouwen eerder in de zachte sectoren en beroepen terechtkomen, en mannen vaker kiezen voor een harde, technische loopbaan. Dit heeft minder te maken met kennis en vaardigheden van deze meisjes en jongens, maar wel met stereotypering die vaak al begint in de kleutertijd. Dit genderjaarboek geeft een stand van zaken weer en er is ook aandacht voor praktische tips waarmee ouders en leerkrachten dagelijks aan de slag kunnen. In 2008 zal het thema van het genderjaarboek “arbeidsmarktmobiliteit en transities” betreffen. Het dynamisch karakter van de arbeidsmarkt wordt hierbij in beeld gebracht. In het Steunpunt Gelijkekansenbeleid is er in 2007 een onderzoek gestart naar de loopbanen en loopbaankansen van alleenstaande ouders. In hetzelfde Steunpunt loopt ook een kort onderzoek naar de loopbanen van vrouwen in de financiële sectoren en in financiële beroepen. In 2008 is in het SGKB een doctoraatsthesis gestart over de impact van processen van genderidentiteit op de (in)stabiliteit van loopbanen in “vrouwelijke” beroepen. Ter bestrijding van stereotypen via de media, onder meer in verband met arbeidsmarkten waar zich seksesegregatie voordoet, heeft Gelijke Kansen in Vlaanderen een expertendatabank voor de media gelanceerd op 12/03/2008. In deze databank zitten zo’n duizend namen van experten in een waaier van materies gaande van bijvoorbeeld artificiële intelligentie tot ruimtelijke ordening. Al de opgenomen experten zijn vrouw of transgender of/en van allochtone origine of/en hebben een functioneringsbeperking. De expertendatabank is uitsluitend bedoeld voor journalisten en programmamakers, zodat zij experten uit deze kansengroepen meer zichtbaar kunnen maken in een niet-stereotiepe context. In deze databank zijn ook organisaties opgenomen die werken rond de thema’s gender of holebiseksualiteit of rond de kansengroepen vrouwen, transgender, allochtonen en personen met een functioneringsbeperking. Via de opname van deze organisaties kan de kennis over onder meer het genderthema via de media beter worden verspreid. Deze databank is een levende databank. De gegevens in de databank worden twee maal per jaar geactualiseerd en de databank wordt in de loop van 2008 drie keer gericht uitgebreid. Door de Vlaamse Regering werd een ontwerpdecreet houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid goedgekeurd dat enerzijds beschermt tegen discriminatie en anderzijds de oprichting van Vlaamse meldpunten tegen discriminatie in centrumsteden omvat. Het decreet beschermt tegen discriminatie op grond van geslacht, seksuele oriëntatie, functioneringsbeperking, etnische afkomst en geloof en is conform de Europese richtlijnen ter zake. Met dit decreet wordt bovendien het Vlaamse gelijkekansenbeleid decretaal verankerd. In 2008 zal Gelijke Kansen in Vlaanderen een sensibiliseringscampagne “Gezinnen onder druk” realiseren. Bedoeling is enerzijds via een enquete vooraf zicht krijgen op ondersteuning die het beleid aan alle vormen van gezinnen kan bieden, anderzijds de bevolking te sensibiliseren om vrij te kiezen welke verdeling van arbeid en zorg voor hun specifieke gezin aangewezen is, en zich niet te laten leiden door bestaande stereotypes. Het Vlaamse gelijkekansenbeleid is mede-financierder van het onderzoek “The integration of the European second generation”(TIES). Het TIES-programma wil onderzoeken hoe de integratie van deze allochtonen verloopt aan de hand van een gestandaardiseerd surveyonderzoek in 7 Europese landen, waaronder België. De resultaten van het Belgische luik zullen in de loop van 2008 resulteren in een rapport.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
144
In opdracht van het Vlaamse gelijkekansenbeleid voert de “Onderzoeksgroep Armoede en Sociale Uitsluiting” een verkennend, kwalitatief onderzoek naar de noden en behoeften van allochtone vrouwen (van Marokkaanse en Turkse origine) in armoedesituaties. Het onderzoeksrapport zal in september 2008 beschikbaar zijn.
3.2.8 Maatregelen om de sociale samenhang te versterken (Uitvoering Europese Lenteraden 2006-2008) Zowel de Europese lenteraden van 2006 als 2007 benadrukken het belang van het versterken van de sociale samenhang en riepen de lidstaten op om maatregelen te nemen om o.a. de armoede te bestrijden. De Europese Lenteraad 2008 roept opnieuw op tot het uitsluiten van armoede en sociale uitsluiting. In Vlaanderen gebeurt dat laatste aan de hand van het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding (VAP) dat een overzicht geeft van alle acties en maatregelen die de Vlaamse overheid neemt om armoede te bestrijden. Binnen de Vlaamse overheid werd het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2005-2009 in 2007 geactualiseerd om een betere opvolging, evaluatie en integratie van het armoedebeleid over de verschillende beleidsdomeinen en beleidsniveaus heen te verzekeren. Een ontwerpversie van deze actualisatie werd voorgelegd aan het Vlaams Netwerk van Verenigingen waar armen het woord nemen en getoetst bij hun overleggroepen. Het geactualiseerde actieplan werd door de Vlaamse Regering goedgekeurd en in april 2008 aan het Vlaams Parlement voorgelegd. De implementatie en actualisering van het VAP is een permanente cyclus. De respectieve Vlaamse ministers willen door de verschillende acties die in dit plan zijn opgenomen de participatie bevorderen van mensen in armoede aan het maatschappelijke gebeuren. De aandacht voor de consequenties van maatregelen voor de doelgroep moet verdere uitsluiting vermijden. De uitvoering van de acties wordt opgevolgd in het verticaal armoede overleg dat ieder minister organiseert en door het coördinerende horizontaal armoedeoverleg, waaraan aandachtsambtenaren uit de verschillende beleidsdomeinen participeren. De implementatie en actualisering van het VAP is een permanente cyclus. Ook het armoededecreet van 21/03/ 2003, dat de coördinatie van het beleid en de beleidsparticipatie van de armen regelt, werd geëvalueerd. Voor de uitvoering van dit decreet wordt in 2007 een bedrag van 2.780.000 euro uitgetrokken. Op basis van deze evaluatie zullen aanpassingen gebeuren. Eén van de maatregelen is het stimuleren van een meer geïntegreerde werking met de sector samenlevingsopbouw. Op 30/03/2007 werd er een nieuwe overeenkomst getekend tussen de Vlaamse Regering en het Vlaams Netwerk van Verenigingen waar armen het woord nemen. Momenteel is het Vlaams Netwerk belast met de taak om verenigingen waar armen het woord nemen te erkennen en te subsidiëren. In overleg met het Vlaams Netwerk werd in 2007 een decreetwijziging voorbereid die deze taak naar de Vlaamse overheid overhevelt en de rol van het Vlaams Netwerk als ondersteuner van de verenigingen en gesprekspartner van de overheid vanuit een coördinerende rol bevestigd. Armoede bestrijden is niet enkel een taak van de overheid. Het blijft een breed maatschappelijke uitdaging. De inbreng van (opgeleide) ervaringsdeskundigen is daarbij belangrijk en er wordt gerekend op de ondersteuning van veel maatschappelijke actoren om vanuit medestanderschap de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting op te voeren. Recent onderzoek maakte met harde cijfers duidelijk dat ook in Vlaanderen armoede bij mensen van buitenlandse herkomst een groeiend probleem is. In samenwerking met het Vlaams Minderhedencentrum werd een project “Gekleurde armoede” uitgewerkt dat loopt van augustus 2007 tot juni 2008.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
145
4
Deel 4: Vlaams Hervormingsprogramma 2008-2010
4.0
Inleiding en situering
In haar strategisch rapport van december 2007 (“Het tempo van veranderingen aanhouden”)84 stelde de Europese Commissie o.a. voor “een beroep te doen op de lidstaten om de resterende hervormingen in het kader van hun nationale hervormingsprogramma’s door te voeren en ervoor te zorgen dat deze programma’s volledig up-to-date zijn voor de nieuwe cyclus; de lidstaten in het kader van hun jaarlijkse uitvoeringsverslagen te verzoeken bij de Raad en de Commissie concrete actieplannen in te dienen met daarin hun specifieke beleidsrespons en tijdschema’s voor de implementatie van de specifieke aanbevelingen per lidstaat en “aandachtspunten." Deze oproep van de Europese Commissie biedt ook voor Vlaanderen de mogelijkheid om het bestaande Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 te updaten en te komen tot een aangepast Vlaams Hervormingsprogramma 2008-2010. Een aantal rubrieken en bijhorende maatregelen die in het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 te weinig of niet aan bod kwamen (bijvoorbeeld logistiek en mobiliteit, gezonde overheidsfinanciën,..) zullen in het aangepaste Vlaams Hervormingsprogramma 2008-2010 structureel worden opgenomen. Een aantal belangrijke aandachtspunten die door de Europese Commissie worden vooropgesteld, zullen de leidraad vormen van het Vlaams Hervormingsprogramma 20082010, met name: aandacht voor de continuïteit en het doorvoeren van de resterende hervormingen uit de bestaande hervormingsprogramma’s (implementatie); de 4 gebieden voor prioritaire actie85; de aandacht voor de 24 geïntegreerde richtsnoeren (macro-economie/microeconomie/werkgelegenheid); de landenspecifieke aanbevelingen en aandachtspunten (voor België). Deze hoofdlijnen, zullen doorheen het Vlaams Hervormingsprogramma 2008-2010 duidelijk aan bod komen. Naast deze Europese invulling, zal Vlaanderen in de periode 2008-2010 ook verder bouwen op een aantal bestaande initiatieven en deze als belangrijk aandachtspunt in het hervormingsprogramma opnemen. Eén van deze centrale initiatieven is Vlaanderen in actie86 dat een 30-tal concrete sociaal-economische projecten bevat, waarmee wordt beoogd om Vlaanderen een duurzame plaats geven in het keurkorps van Europese regio’s. In deze sociaal-economische toekomstactie wordt gewerkt met projecten die zijn gegroepeerd rond uitdagingen. Uitdaging I: Voluit voor elk talent; Uitdaging II: Creativiteit, innovatie als cultuur, ondernemerschap; Uitdaging III: Vlaanderen als poort op Europa; Uitdaging IV: De overheid in actie. De projecten, ongeveer dertig in getal, zijn op hun beurt onderverdeeld in verschillende thematische acties. De vijfde uitdaging, die rond “meer internationalisering”, en de zesde uitdaging, die rond “duurzaamheid” zitten verspreid over de vier andere.
84
http://ec.europa.eu/growthandjobs/pdf/european-dimension-200712-annual-progress-report/200712-annual-report_nl.pdf, pag.. 20 (1) investeren in kennis en innovatie, (2) ontsluiting van het ondernemerspotentieel, met name van het klein-en middenbedrijf, (3) Investeren in mensen en moderniseren van de arbeidsmarkt, (4) Energie- en klimaatverandering. 86 Brochure “Vlaanderen in actie. We maken er werk van.” (www.vlaandereninactie.be). 85
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
146
Op 17/12/2007 riep de Vlaamse Regering het Sociaal-Economisch Forum samen. Tijdens dit Forum boogden 300 Captains of Society zich in verschillende werkgroepen het hoofd over 4 thema’s. De “Captains of Society” formuleerden de te bereiken doelstellingen in de domeinen talent, logistiek en mobiliteit, internationalisering en innovatie. In 2008 vinden 4 ateliers plaats (talent87, logistiek en mobiliteit88, internationalisering89, Innovatie90) en deze resultaten worden meegenomen naar het Sociaal-Economisch Forum van december 200891. In 2008 trekt de Vlaamse overheid met Vlaanderen in Actie resoluut de kaart van het ruimere schaaleffect waarbij wordt gemikt op doelgroepen die moeten worden bereikt. Vlaanderen in Actie wil immers ook en vooral werk maken van een mentaliteitswijziging die noodzakelijk is om de toekomst duurzaam te winnen, en om resoluut koers te zetten naar sociaaleconomische veranderingen. VIA zal alle maatschappelijke stakeholders verenigen achter een reeks ingrijpende doorbraakacties die als Vlaamse samenleving tegen 2020 moeten worden ondernomen.
4.1
Vlaanderen: “Governance” Lissabonstrategie
en
“Ownership”
van
de
Het statement van de voorzitter van de Europese Commissie, J.M. Barosso van 200592: "Europe needs a clearer focus on contributing to growth and jobs. Greater ownership for this objective on the part of the EU Regions means a better performance of the EU economy as a whole. In this respect, Lisbon needs the Regions as much as the Regions need Lisbon" is bijzonder duidelijk. De Lissabonstrategie is enerzijds belangrijk voor de Europese regio’s, maar anderzijds kan de Europese Lissabonstrategie nooit slagen zonder een actieve betrokkenheid van diezelfde regio’s. Voor Vlaanderen is de Lissabonstrategie van bijzonder belang voor het mede ondersteunen en vormgeven van haar ambities om een Europese topregio te worden. Binnen Vlaanderen zullen alle betrokken actoren hier moeten aan bijdragen. Vandaar dat Vlaanderen bijzonder belang hecht aan zowel een goede “governance” als een versterkt “ownership” van de Lissabonstrategie voor Vlaanderen In de Lissaboncyclus 2005-2008 besteedde de Vlaamse overheid al bijzondere aandacht aan het governance-aspect en ownership van de Lissabonstrategie. Ze deed dit op meerdere terreinen. Binnen de Vlaamse overheid werd op administratief niveau door het departement Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid een ambtelijke Lissabonwerkgroep opgestart, waarin alle beleidsdomeinen zijn vertegenwoordigd. Op deze manier werd het draagvlak binnen de Vlaamse administratie voor de Lissabonstrategie versterkt en organisatiebreed gedragen. Er vond bij het uittekenen van het Vlaams Hervormingsprogramma en de jaarlijkse voortgangsrapporteringen ook intens overleg plaats met VESOC en jaarlijks is er een uiteenzetting van de minister-president in het Vlaams Parlement m.b.t. de vooruitgang die Vlaanderen boekt in het kader van de Lissabonstrategie. D.m.v. de verdere uitbouw van een Vlaamse Lissabonwebsite investeert de Vlaamse overheid in het uitdragen van de Vlaamse Lissabonstrategie naar een breder publiek. De Vlaamse overheid droeg in de afgelopen cyclus ook intensief bij aan de opmaak van de nationale hervormingsprogramma’s en voortgangsrapporteringen. Op Europees niveau
87
Het atelier Talent vond plaats op 16/05/2008 in Leuven Het atelier Logistiek en Mobiliteit vond plaats op 03/07/2008 in Antwerpen 89 Het atelier Internationalisering vond plaats op 11/09/2008 in Brugge 90 Het atelier Innovatie vindt plaats op 04/11/2008 in Gent 91 Het Forum vindt plaats op 16/12/2008 in Hasselt 92 http://lisbon.cor.europa.eu 88
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
147
participeerde de Vlaamse overheid aan het initiatief van het Comité van de Regio’s m.b.t. het Lisbon Monitoring Platform. Ook in de Lissaboncyclus 2008-2010 plaatst Vlaanderen een goede governance van de Lissabonstrategie centraal. Op Vlaams niveau investeert Vlaanderen verder in de structurele betrokkenheid van de belanghebbenden bij de Lissabonstrategie (VESOC,…). De Vlaamse overheid zal in de periode 2008-2010 ook bijkomende maatregelen nemen om het draagvlak m.b.t. de Lissabonstrategie verder te versterken (o.a. informatieverspreiding via website en andere activiteiten, -bijvoorbeeld de organisatie van workshops, …). Op federaal niveau zal Vlaanderen een substantiële bijdrage leveren m.b.t. de federale Lissabonrapportering (hervormingsprogramma en voortgangsrapporteringen). Op Europees niveau blijft Vlaanderen in de nieuwe cyclus ijveren voor een grotere structurele betrokkenheid van de regio’s in de Lissabonstrategie. Ze schaart zich hiermee achter de conclusies van de Europese Lenteraad van maart 2008 waarin gesteld wordt dat de Europese Raad “de rol erkent van de lokale en regionale instanties bij het bewerkstelligen van groei en werkgelegenheid. Een grotere zeggenschap op alle overheidsniveaus ten aanzien van de agenda voor groei en werkgelegenheid leidt tot een coherenter en efficiënter beleid.” Vlaanderen zal ook actief blijven meewerken aan het Lisbon Monitoring Platform van het Comité van de Regio’s. Voor de periode na 2010, sluit Vlaanderen sluit zich aan bij de conclusies van de Europese Lenteraad waarin deze benadrukt dat de “EU zich na 2010 moet blijven inzetten voor structurele hervormingen, duurzame ontwikkeling en sociale cohesie om de vooruitgang die geboekt is dankzij de hernieuwde Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid, te bestendigen. De Europese Raad verzoekt derhalve de Commissie, de Raad en de nationale Lissaboncoordinatoren om zich te beraden op de toekomst van de Lissabonstrategie na 2010.” Vlaanderen zal er bij de federale overheid op aandringen om van nabij bij de toekomst van de Lissabonstrategie betrokken te worden (periode na 2010). In dit kader zal het concrete voorstellen overmaken (vb. m.b.t de governance van de Lissabonstrategie, assessment van de lidstaten,…).
4.2
Maatregelen op het vlak van macro-economie (globale richtsnoeren voor het economisch beleid richtsnoeren 1 t/m 6)93
4.2.0 De Europese context en de Vlaamse invulling (periode 2008-2010) De belangrijkste focus die de macro-economische richtsnoeren vooropstellen is het feit dat gezonde macro-economische beleidsmaatregelen en structurele hervormingen op de product-, arbeids- en kapitaalmarkten essentieel zijn voor de ondersteuning van een evenwichtige economische groei en voor de volledige realisering van het groeipotentieel94. Ook tijdens de Europese Lenteraad 2008 werd nog eens opnieuw benadrukt hoe belangrijk macro-economische stabiliteit is voor het aanpakken van de uitdagingen die zich op termijn aandienen. Binnen België, levert Vlaanderen de grootste begrotingsinspanning en boekt de laatste jaren stelselmatig overschotten. Dit heeft een belangrijk effect op de realisaties van België in het kader van het Stabiliteitspact. Hierdoor wordt de vereiste begrotingsdiscipline in het kader van de Europese Monetaire Unie in belangrijke mate door Vlaanderen gerealiseerd. 93 94
Zie bijlage 1 http://register.consilium.europa.eu/pdf/nl/08/st07/st07280.nl08.pdf
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
148
Door deze schuldafbouw zal Vlaanderen eind 2008 quasi schuldenvrij zijn, waardoor middelen vrijkomen voor nieuwe uitdagingen, zoals bijvoorbeeld de vergrijzing of de beperkte energiebronnen. De medio juni 2008 in het Vlaams Parlement ingediende meerjarenbegroting 2007-2009 voorziet dat de Vlaamse Regering ook in de toekomst de strengste HRF-norm zal respecteren. Voor de periode 2008-2014 wordt er een overschot ten opzichte van de te respecteren norm voorzien. Aangezien de schuldafbouw zelf ook bijdraagt tot gunstigere macro-economische factoren, wordt het voeren van een anticyclisch begrotingsbeleid gemakkelijker. Door de Federale Regering werd een nieuw Stabiliteitsprogramma 2008-2011 goedgekeurd. België was één van de laatsten in de rij om dit door de EC gevraagde rapport in te dienen. In dit nieuwe Stabiliteitsprogramma worden de respectievelijke bijdragen van de overheden weergegeven:
federale overheid: 2009 (-0,3% BBP), 2010 (0,0% BBP), 2011 (0,3% BBP); Gemeenschappen en Gewesten: 2009, 2010, 2011 (0,0% BBP); lokale overheden: 2009 (0,2% BBP), 2010 (0,2% BBP), 2011 (0,1% BBP); sociale zekerheid: 2009 (0,4% BBP), 2010 (0,5% BBP), 2011 (0,6% BBP).
Zo komt men voor de gezamenlijke Belgische overheden tot een te bereiken vorderingensaldo van:
2009 (0,3% BBP), 2010 (0,7% BBP), 2011 (1,0% BBP).
Over dit Stabiliteitsprogramma is er nog geen overleg geweest met de gemeenschappen en gewesten. De Federale Regering wenst een hogere bijdrage van die gemeenschapppen en gewesten dan 0,0% BBP. Het gaat dus om een voorlopig Stabiliteitsprogramma. Gelet op de evoluties in de conjunctuur en de kritiek op dit voorlopige Stabiliteitsprogramma (met name van de Europese Commissie en Hoge raad van Financiën), in die zin dat dit stabilteitsprogramma is opgesteld uitgaande van te optimistische hoge groeicijfers en te optimistische lage inflatiecijfers, waardoor de inspanning om de doelstellingen van het Stabiliteitsprogramma te bereiken beduiden hoger zal liggen, zal er wellicht een update moeten komen. M.b.t. de Vlaamse begroting, neemt de beschikbare beleidsruimte in 2008 met maar liefst 5% of 1,1 miljard euro toe. Dit laat toe een aantal nieuwe initiatieven te nemen. Een belangrijk deel van de vrije beleidsruimte wordt niet onmiddellijk bestemd teneinde een veiligheidsmarge in te bouwen:
de aanleg van een conjunctuurprovisie van 161 miljoen euro om tegenvallende groeiparameters te kunnen opvangen en een indexprovisie van 312,2 miljoen euro als buffer tegen een stijgende inflatie; het Vlaamse Zorgfonds (+200 miljoen euro extra reservering) en het Vlaamse Toekomstfonds (+153 miljoen euro) zijn ideale verzekeringsinstrumenten die de toekomstige uitdagingen van Vlaanderen vrijwaren;
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
149
er wordt verder gewerkt aan schuldafbouw zodat Vlaanderen eind 2008 quasi schuldenvrij zal zijn.
Met het Lokaal Pact ondersteunt de Vlaamse Regering de lokale besturen in het wegwerken van hun schulden. Het kasoverschot van 795 miljoen euro eind 2007 en het feit dat Vlaanderen quasi schuldenvrij is maken het mogelijk om 612 miljoen schulden over te nemen van de lokale besturen. De begroting 2009 blijft een voorzichtige begroting. Zo bevat deze begroting een conjunctuurreserve van 178 miljoen euro. In deel 3 van de voorliggende Lissabonrapportering werd al duidelijk aangegeven dat Vlaanderen al maatregelen heeft genomen om de participatie op de arbeidsmarkt te verhogen door de fiscale druk op arbeid te verlagen (d.m.v. het doorvoeren van een forfaitaire vermindering in de personenbelasting). Omdat werken lonend moet zijn trekt de Vlaamse Regering in 2009 een bedrag van 717 miljoen euro uit voor deze jobkorting. De Vlaamse Regering besliste in 2008 belangrijke maatregelen die inspeelden op koopkrachtproblemen :
4.3
95 96
Er wordt ingezet op energiebesparende maatregelen met o.m. de gewaarborgde levering en de begeleiding van wanbetalers, de premie voor huishoudens die geen of niet genoeg belasting betalen, energieconsulenten voor de gezinsbeweging en de koepels van armen- en ouderenverenigingen en maatregelen en subsidies die energiebesparing en energiezuinigheid aanmoedigen.Vanaf 2009 wordt aan eenieder die investeert in dakisolatie een premie van 500 euro gegeven. Daarnaast wordt ingezet op maatregelen die rechtstreeks de koopkracht verhogen met het voeren van een brede fiscale activiteitspolitiek. Zo werd de jobkorting voor 1 miljoen minstverdienenden in 2008 verhoogd van 150 tot 200 euro. Vanaf 2009 zullen alle werkenden die in het Vlaamse Gewest zijn gedomicilieerd een jobkorting krijgen die bovendien hoger is dan aanvankelijk gepland : concreet zal iedereen die in Vlaanderen woont en een inkomen heeft uit activiteit 250 euro belastingvermindering krijgen, voor de laagste inkomens wordt de jobkorting opgetrokken tot 300 euro per werkende. Tenslotte wordt ook ingezet op maatregelen die het koopkrachtbehoud van personen met een laag- en middelinkomen beogen. Inzake onderwijs wordt er geïnvesteerd in meer en hogere schooltoelagen en er is de beperking van de schoolfacturen gekoppeld aan een verhoging van de werkingsmiddelen in het basisonderwijs. Inzake openbaar vervoer krijgen allen die onder het omniostatuut vallen een sociaal abonnement bij De Lijn. Om de zorg betaalbaar te houden, verhoogde de Vlaamse Regering het uitkeringsbedrag van de zorgverzekering voor thuisblijvende zorgbehoevenden tot 125 euro per maand, of 1.500 euro op jaarbasis. In de begroting 2009 is voorzien dat het maandelijkse uitkeringsbedrag in de zorgverzekering nog eens met 5 euro verhoogd wordt tot 130 euro per maand. In overeenstemming met de Barcelonanorm, werden extra middelen uitgetrokken voor de uitbreiding en betaalbaarheid van de kinderopvang: er komen 7.000 plaatsen bij in de kinderopvang95.
Maatregelen op het vlak van micro-economie (globale richtsnoeren voor het economisch beleid richtsnoeren 7 t/m 16)96
Dit zijn 2.000 plaatsen meer dan initieel beoogd. Zie bijlage 2
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
150
4.3.0 De Europese context en de Vlaamse invulling (periode 2008-2010) De micro-economische richtsnoeren moeten een kader scheppen voor noodzakelijke om het groeipotentieel van Europa te versterken.97 Kennis en innovatie worden hierbij gezien als motoren van economische groei. Verder moet Europa ook aantrekkelijker worden om te investeren en te werken. In het geüpdate Vlaams Hervormingsprogramma 2008-2010 worden de 6 bestaande uitdagingen van het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 bevestigd. Dit betekent dat in de periode 2008-2010 zal ingezet worden op (i) een geïntegreerd industriebeleid, (ii) een beleid dat zich richt op globalisering en mededinging, (iii) een beleid dat met betere regelgeving bedrijvigheid stimuleert, (iv) een beleid dat ondernemerschap bevordert, (v) een beleid dat onderzoek en ontwikkeling en innovatie naar internationale standaarden wil brengen en (vi) een beleid dat oog heeft voor duurzaamheid.
4.3.1 Een geïntegreerd industriebeleid Algemeen kan gesteld worden dat Vlaanderen zich vandaag volop in de overgang bevindt naar een innovatiegedreven economie. Deze overgang vergt een aangepaste beleidsstrategie die inzet op de creatieve processen van innovatie, ondernemerschap en internationalisatie. Het departement EWI heeft op basis van een vergelijkende studie van het preventief bedrijfsbeleid in andere Europese landen een concrete aanpak voorgesteld voor de stimulering, ondersteuning en bevordering van financieel gezonde ondernemingen. Het Vlaams Agentschap Ondernemen zal instaan voor een efficiënte uitbouw hiervan door middel van het aanreiken van hulpmiddelen, eerstelijnsadvies en een aantal nuttige tools. De aanpak van dit actief preventief bedrijfsbeleid zal volgens onderstaande krachtlijnen in praktijk gebracht worden: het sensibiliseren en stimuleren van ondernemingen om voortdurend een pad te volgen van diagnose, planning en uitvoering van bedrijfsplannen zodat de continuïteit van de onderneming verzekerd is; het ontwikkelen en ter beschikking stellen van tools voor zelfdiagnose en het verstrekken van eerstelijnsadvies aan ondernemingen via een diagnosetool en een gestandardiseerde methodologie. Hiertoe zal onder andere een "quickscan" ontwikkeld worden die gratis ter beschikking gesteld wordt aan de individuele onderneming/ondernemer en die hem zal toelaten een zelfdiagnose te stellen aan de hand van de input van bedrijfsgegevens; het aanbieden van een vervolgtraject aan de ondernemingen in geval van mogelijke continuïteitsproblemen; dit vervolgtraject maakt maximaal gebruik van de beschikbare middelen van de Vlaamse Regering met inschakelen van de instrumenten die in het flankerend ondernemingsbeleid werden en zullen uitgewerkt worden; het preventief bedrijfsbeleid is in uitbouw. Tijdens het eerste deel van de regeerperiode van de Vlaamse Regering 2005-2008 (die samenviel met de start van het eerste Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008), zijn een aantal van de bestaande economische steunmaatregelen aangepast of hervormd. Dit was mede het resultaat van evaluaties van de maatregelen of de noodzaak om bijsturingen te doen wegens redenen van doelmatigheid. Op deze manier zijn de betrokken instrumenten ook klaar voor de periode 2008-2010 en worden ze gecontinueerd en waar nodig verder geoptimaliseerd. Door het succes van de ecologiepremie kwam de budgettaire beheersbaarheid van de maatregel in het gedrang omdat die met een zogenaamde “open enveloppe” werkt. Daarom werd in de loop van 2007 de maatregel hervormd tot een nieuw instrument dat steun toekent 97
http://register.consilium.europa.eu/pdf/nl/08/st07/st07280.nl08.pdf
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
151
op basis van een oproepsysteem met een wedstrijdformule, zoals ook voor de groeipremie het geval is. Op deze manier wenst de Vlaamse Regering een maximale milieuperformantie en energie-efficiëntie te halen uit de betoelaagde investeringen. Tussentijdse evaluatie leert dat de maatregel van de ecologiepremie onvoldoende wordt benut (de slaagkans bedroeg in de twee eerste oproepen 100%) terwijl de groeipremie nog steeds een slaagkans heeft van circa 20%. Er wordt vastgesteld dat de EU een ambitieuze strategie ontwikkelt inzake het bereiken van een duurzaam geïntegreerd Europees klimaat- en energiebeleid tegen 2020. De doelstellingen daarvan zijn o.a. het vergroten van de energievoorzieningszekerheid, het waarborgen van het concurrentievermogen van de Europese economieën, de beschikbaarheid van betaalbare energie, het bevorderen van milieuduurzaamheid en het bestrijden van klimaatverandering. De uitstoot van broeikasgassen moet tegen 2020 met ten minste 20% dalen ten opzichte van het niveau van 1990. Het is eveneens een doelstelling om 20% energiegebruik te besparen ten opzichte van de ramingen voor 2020 en om tegen 2020 20% van het totale energieverbruik uit hernieuwbare energie te halen. Daarnaast kan er niet gekeken worden naast de sterk stijgende energieprijzen die de economische groei voelbaar beginnen te beïnvloeden. De “state of urgency” wordt groter en bedrijven voelen de noodzaak om structurele ingrepen door te voeren op vlak van hun ecologisch beleid. Waar het ecologische aspect vroeger veeleer als een kost, als een last werd beschouwd, wordt het nu hoe langer hoe meer gezien als een must om concurrentieel te blijven maar ook als een opportuniteit omdat door hierop in te zetten nieuwe technologie wordt binnengehaald die op haar beurt de weg openzet voor andere innovaties of mogelijkheden. Om deze reden wordt voorgesteld zowel de steunpercentages als het maximaal steunbedrag per aanvraag op te trekken. Op dit ogenblik bedraagt de ecologiepremie 10% voor grote ondernemingen en 20% voor kleine en middelgrote ondernemingen. Het maximale steunbedrag bedraagt 1,5 miljoen euro per aanvraag. De steunpercentages worden opgetrokken naar 20% voor grote en 40% voor kleine en middelgrote ondernemingen. Daarnaast wordt het steunplafond verhoogd van 1,5 miljoen euro naar 1,75 miljoen euro per aanvraag. Om deze bijsturing budgettair sluitend te maken wordt per 1/01/2009 de groeipremie afgeschaft en het vrijgekomen budget toegevoegd aan dit van de ecologiepremie. Op kruissnelheid wordt dan jaarlijks 120 miljoen euro vrijgemaakt voor deze maatregel. Van de bijsturing wordt gebruik gemaakt om de regelgeving in overeenstemming te brengen conform de vereisten van Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 06/08/2008 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag, waarbij bepaalde soorten van steun met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard, en eventuele latere wijzigingen van deze verordening (PB L 214 van 09/08/2008, blz. 3), meer bepaald het aantonen van het stimulerend effect van de steunmaatregel voor grote ondernemingen (richtsnoer 10 - richtsnoer 11 – richtsnoer 15). Midden 2006 werd de regeling voor de strategische investeringssteun aan bedrijven opgeschort omwille van het verlopen van de bestaande regionale steunkaart eind 2006. Via dat instrument ondersteunde de Vlaamse Regering grote ondernemingen die zogenaamde strategische investeringen realiseren in het Vlaamse Gewest voor bedragen van meer dan 8 miljoen euro. Naast de investeringssteun verleende men aan grote ondernemingen ook zogenaamde “ad-hoc”-opleidingssteun. Gezien noch de regeling voor strategische investeringssteun, noch de “ad-hoc”-opleidingssteun rechtszekerheid boden voor bedrijven, werden beide steuntypes in het voorjaar 2008 vervangen door een aangepaste regeling. Hierbij wordt uitgegaan van de in 2007 goedgekeurde nieuwe EU regionale steunkaart voor de periode 2007-2013. Het nieuwe steunmechanisme voor strategische investerings- en opleidingsprojecten ging in op 18/04/2008 en vertrekt van de strategische doelstelling van de Europese Raad van Lissabon en een Europese verordening die stelt dat nationale regionale investeringssteun bedoeld is om de ontwikkeling van gebieden met de grootste
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
152
achterstand te stimuleren door binnen een duurzame context investeringen en het scheppen van arbeidsplaatsen te ondersteunen. De nieuwe regeling is een gecombineerd steunsysteem, van toepassing op investeringsprogramma's van meer dan 8 miljoen euro van kleine, middelgrote en grote ondernemingen - deze laatste enkel in de regionale steungebieden - en op opleidingsprojecten van meer dan 450.000 euro, uitgevoerd door alle ondernemingen. De steunaanvragen zullen worden getoetst aan criteria die peilen naar het strategische karakter van het project en naar de drie elementen van duurzaam ondernemen, namelijk de bedrijfseconomische gezondheid,de sociale verantwoordelijkheid en de milieugerichtheid van de onderneming. De evaluatie aan de hand van deze criteria levert een score op die, samen met de grootte van de onderneming en haar vestigingsplaats, het toegekende steunpercentage bepaalt. Er wordt een maximaal steunbedrag voorzien van 1 miljoen euro per aanvraag en een onderneming kan om de drie jaar een dossier indienen. De mogelijkheid om steun te verlenen aan strategische investerings- en opleidingprojecten vervolledigt het instrumentarium waarmee uitvoering wordt gegeven aan het flankerende ondersteuningsbeleid. De nieuwe regeling creëert duidelijkheid omtrent de toekenningsvoorwaarden van de strategische steun en draagt dus positief bij tot de rechtszekerheid voor de ondernemingen. Zij vergroot de aantrekkingskracht van Vlaanderen als investeringsregio voor buitenlandse kennisintensieve ondernemingen en is voor de al in Vlaanderen gevestigde ondernemingen een bijkomend element van verankering. Er is een budget van 30 miljoen euro voorzien voor de ondersteuning van dergelijke strategische projecten, voor zowel investeringen in vaste activa als grote strategische opleidingsdossiers. Wat de groeistrategie van de kmo’s betreft, neemt BEA (Budget Economisch Advies) een sleutelrol in. Sedert 11/05/2006 kunnen kmo’s via de ondernemerschapsportefeuille, beter bekend onder de naam BEA (Budget voor Economisch Advies), opleiding, advies, kennis en mentorschap inkopen bij erkende dienstverleners. Het systeem kwam er ter vervanging van de opleidings-en adviescheques. De Vlaamse overheid wil er de kleine en middelgrote ondernemingen mee aanzetten om een beroep te doen op de ondernemerschapsbevorderende diensten opleiding, advies, kennis en mentorschap om hun bedrijfsvoering te professionaliseren. In 2008 werden verschillende evaluaties afgerond en een voorstel tot bijsturing neergelegd. Voor 2008 werd 26,450 miljoen ingeschreven. Vanaf begin 2009 zal BEA door de kmo met exploitatiezetel in het Vlaamse Gewest als elektronisch betaalinstrument kunnen worden ingezet voor de inkoop van opleiding, advies en technologieverkenning. Een uitbreiding naar internationaal advies behoort eveneens tot de mogelijkheden. Elke onderneming zal jaarlijks maximaal 15.000 euro aan steun kunnen bekomen via BEA (richtsnoer 10 - richtsnoer 14 - richtsnoer 15). Onderstaand schema geeft de integratie-en afstemmingsoefening weer.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
153
Vereenvoudiging KMO-steuninstrumenten Vier pijlers ondernemerschapsportefeuille (BEA)
huidig gescheiden systeem
nieuwe geïntegreerde systeem
mentorschap
opleiding
advies
afschaffing
Opleiding
Businessverkenning
kennis
Twee instrumenten voor KMO’s van IWT
KMO-type 1
Grondig technologisch advies (GTA)
Technologieverkenning
BEA = afkorting voor Budget voor Economisch Advies en betreft een subsidiemaatregel voor kleine en middelgrote ondernemingen voor de ondernemerschapsbevorderende diensten “mentorschap, opleiding, advies en opleiding” (de zgn. “vier pijlers” van BEA) door erkende of aanvaarde dienstverleners. Via BEA kan tot 35% steun worden ontvangen op de in aanmerking komende kosten. De subsidie is beperkt tot max. 5.000 € per cyclus (= twee kalenderjaren) en maximaal 2.500 € per pijler. BEA is een volledig webgebaseerde applicatie. De subsidie kan enkel aangevraagd worden via het internet aangezien de aanvraag, verwerking, toekenning en beheer van de subsidie volledig gebeurt via een elektronische portefeuille. Het stelsel wordt beheerd door het Agentschap Economie. KMO-type 1 en en GTA betreffen een subsidiemaatregel voor kleine en middelgrote ondernemingen voor innovatiebevorderende diensten, zijnde kleine studies en adviesverstrekking vanuit een erkende kennisinstelling (steun beperkt tot 6.000 à 6.500 €). Het stelsel wordt beheerd door het IWT. In het nieuwe systeem wordt geïntegreerd en drastisch vereenvoudigd van zes steunmaatregelen tot nog drie.
Er blijft bijzondere aandacht voor de problematiek van de bedrijventerreinen in ruime zin (het voorkomen van tekorten, het bevorderen van een snelle en kwaliteitsvolle ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen, brownfields, enz.). In 2008 zullen de nieuwe subsidiebesluiten met betrekking tot bedrijventerreinen enerzijds en bedrijvencentra en doorgangsgebouwen anderzijds op kruissnelheid komen. Tevens zal een diepgaande analyse plaatsvinden van de nood aan een bijkomend of aanvullend juridisch instrumentarium om de realisatietijd van bedrijventerreinen te versnellen en het zorgvuldig en kwalitatief ruimtegebruik op bedrijventerreinen te stimuleren. Er zijn ook belangrijke inspanningen op vlak van activering en verduurzaming van bedrijventerreinen voorzien (richtsnoer 11 – richtsnoer 15). In de periode 2008-2010 zullen o.b.v. subsidies voor ruimtelijk-economische projecten “onderhandelingsteams” via “zachte weg” proberen onbenutte kavels op bestemde bedrijventerreinen op de markt te brengen als bijkomend aanbod aan bedrijfspercelen. Als de “zachte aanpak” onvoldoende effect genereert, zal overwogen worden om nieuw instrumentarium in te zetten (waarvan het decreet ruimtelijke economie de rechtsgrond moet bieden). De rondetafel-methodiek heeft haar nut bewezen en de noden van de industrie werden steeds meer opgenomen in het reguliere (Vlaamse en federale) beleid en er ontstonden goede contacten tussen de overheid én de sectoren. Om deze contacten en ervaringen te verankeren én om het ad hoc karakter van de rondetafels te verlaten zou het overleg tussen industrie en de Vlaamse Regering op een meer structurele manier kunnen worden georganiseerd, waarbij de belangrijkste vragen van de industrie kunnen worden samengebracht (richtsnoer 10 – richtsnoer 13).
4.3.2 Een beleid dat zich richt op globalisering en mededinging In mei 2007 publiceerde de Europese Commissie een eerste ontwerp van "Algemene vrijstellingsverordening inzake staatssteun"98. Deze algemene verordening zal een 98
Dit ontwerp werd een eerste keer besproken met de lidstaten in juli 2007. Een tweede consultatie is gepland begin 2008, waarna de verordening van kracht wordt op 1/07/2008.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
154
aantal bestaande vrijstellingsverordeningen inzake staatssteun vervangen en zodoende het nieuwe Europese regelgevende kader vormen waaraan vele steunmaatregelen tot 2013 moeten voldoen.99 Deze algemene vrijstellingsverordening zal een impact hebben op enkele Vlaamse steunmaatregelen, die er bijgevolg in de toekomst zullen moeten worden aan aangepast (richtsnoer 12 – richtsnoer 13 – richtsnoer 14). Dankzij de operatie Beter Bestuurlijk Beleid (BBB) zijn de beleidsinstrumenten rond het bevorderen van ondernemerschap en het stimuleren van innovatie gebundeld in één beleidsdomein Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI), en dit sinds 1/07/2006. Het overheidsinstrumentarium rond het ondersteunen van de internationalisering van bedrijven is onderdeel van een ander beleidsdomein, doch ressorteert onder eenzelfde minister. De voorwaarden om te komen tot een geïntegreerde beleidsaanpak rond ondernemerschap, innovatie en internationalisering zijn derhalve vervuld. Het komt er nu op aan deze geïntegreerde aanpak in de praktijk te brengen. Daartoe dienen maximaal bruggen te worden gebouwd tussen de beleidsvelden Wetenschap, Innovatie, Economie en Internationaal Ondernemen. Voor een vlotte transformatie van een efficiëntiegedreven naar een innovatiegedreven economie is het immers cruciaal de verbindingen tussen de diverse schakels van het Vlaams innovatiesysteem - overheid, kennisinstituten, industrie, ondernemingen, financiële instellingen en gebruikers - te versterken. Met als doelstelling het innovatieve vermogen van Vlaanderen op te drijven en een maximale economische en maatschappelijke valorisatie van de beleidsinspanningen te garanderen. Op deze manier kan het concurrentievermogen van de Vlaamse bedrijven maximaal ondersteund en uitgebouwd worden, wat cruciaal is voor het vrijwaren van de welvaart (richtsnoer 13 – richtsnoer 14). Een basisdecreet voor wetenschap en innovatie is in voorbereiding en zal een aantal terugkerende structurele ondersteuningen decretaal verankeren. De Vlaamse Regering keurde op 18/07/2008 principieel een voorontwerp van decreet over de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid goed. Hierna wordt het voorontwerp voor advies voorgelegd aan de VRWB en het IWT, alsook aan de Raad van State. In het voorontwerp van decreet worden het Fonds voor Wetenschappelijk OnderzoekVlaanderen (FWO) en het IWT (Instituut voor de aanmoediging van innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen) ingepast in de BBB-filosofie en omgevormd tot extern verzelfstandigde agentschappen. Daarnaast komen er voor het beleidsdomein Economie, Wetenschap en Innovatie strategische adviesraden. De Strategische adviesraad Wetenschap en Innovatie zal advies verlenen voor wetenschap en innovatie. Tevens geeft het decreet een grondslag aan de financiering vanuit de Vlaamse begroting van de strategische onderzoekscentra (IMEC, VITO, VIB, IBBT). Het regelt ook de rechtsgrond voor de structurele subsidiëring van de KVAB en voor de vzw’s waaraan de Vlaamse overheid participeert (Flanders Technology International en Flanders DC). Ook geeft het decreet een basis aan enkele financieringsinstrumenten en subsidiëringen zoals het Industrieel Onderzoeksfonds (IOF) en de instellingen voor postinitieel onderwijs. Qua timing, wordt gemikt op een afkondiging door de Vlaamse Regering voor het einde van de huidige legislatuur, zijnde medio 2009 (richtsnoer 7 – richtsnoer 8). De Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB) heeft in een verkenningsstudie eind 2006 dertig prioritaire domeinen binnen zes strategische clusters voor Vlaanderen gedefinieerd. De studie kadert in het initiatief van de VRWB om een langetermijnreferentiekader te ontwikkelen voor technologie en innovatie in Vlaanderen, 99
Het eerste deel omvat de gemeenschappelijke bepalingen die ongeacht de steunvorm van toepassing zijn. In het tweede deel werden de specifieke voorwaarden opgenomen voor regionale steun, investeringssteun voor KMO's, steun voor milieubescherming, consultancy, risicokapitaal, O&O en kwetsbare en gehandicapte werknemers en voor opleidingssteun. Deze algemene verordening waarborgt een grotere transparantie en uniformiteit. Ook integreert zij voor het eerst bepalingen inzake ecologiesteun, steun aan risicokapitaal en O&O-steun voor grote ondernemingen. Voor deze categorieën werden dus ook vrijstellingen voorzien, waarbinnen de lidstaten mogen afzien van de voorafgaande aanmelding bij de Europese Commissie.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
155
rekening houdend met de eigen techno-economische context, de internationale ontwikkelingen, en de mogelijke en gewenste kruisbestuiving tussen beide. Het methodologisch kader voor technologieverkenningen laat toe om de ontwikkeling van techno-economische domeinen te identificeren, te onderzoeken, te monitoren én te ondersteunen, en dit om innovatie in de Vlaamse regio aan te moedigen. Hiermee reikt de VRWB aan alle geïnteresseerde partijen - overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen - een cartografie aan van de strategische keuzes inzake technologie en innovatie die welvaart en welzijn in Vlaanderen blijvend kunnen verzekeren. Op basis hiervan kunnen de komende jaren scenario's worden uitgewerkt die bijdragen tot de creatie van economische of maatschappelijke toegevoegde waarde voor de middellange en lange termijn in Vlaanderen. De overkoepelende visie dient als inspiratiebron en leidraad, die toelaat een portfolio van beleidsinstrumenten vorm te geven, waarbij onderzoeksprogramma's en projecten zoveel mogelijk bottom-up ontstaan en worden gefaciliteerd. Dit vergt een innovatiebeleid en een proces van strategieontwikkeling in interactie met alle relevante spelers. Deze clusters zijn cruciaal voor de welvaart en het welzijn van Vlaanderen en worden verder verfijnd in een vervolgtraject (richtsnoer 7 – richtsnoer 8). Aan de hand van het in juli 2007 door de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB) uitgebrachte advies over de verdere uitbouw van een competitief en evenwichtig wetenschaps- en innovatiebeleid, en de aanbevelingen van het op 30/11/2007 voorgestelde rapport over de doorlichting van het Vlaamse innovatieinstrumentarium, kunnen bijsturingen van bestaande instrumenten en ontwikkeling van nieuwe beleidsinitiatieven ontwikkeld worden. Het uitgebreide financieringsinstrumentarium dat op alle schakels van de innovatieketen inwerkt kan aldus nog gestroomlijnd worden om doelmatiger te zijn. Prioritair zouden dié instrumenten moeten worden versterkt die samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen bevorderen want een goede samenwerking en interactie tussen onderzoeks- en innovatieactoren is immers van essentieel belang in en kenniseconomie. Mede als gevolg van de resultaten van de doorlichting van het Vlaamse innovatieinstrumentarium, besliste de Vlaamse Regering op 18/07/2008 om het geheel van de steunmaatregelen voor kmo’s te vereenvoudigen (richtsnoer 7 – richtsnoer 8). Enerzijds heeft dit betrekking op de economische ondersteuningsmaatregelen bij BEA, en anderzijds op het Programma tot stimulering van technologische innovatie bij kmo’s (kort: KMO-Programma). Door een vereenvoudiging en bijsturing van het KMO-Programma moet een meer eenvoudige en transparante communicatie van de aangeboden steunvormen en –modaliteiten mogelijk worden. Concreet worden enerzijds de KMO-Innovatiestudies van het type 1, alsook het Grondig Technologisch Advies geïntegreerd en afgestemd met de hervorming van BEA via de pijler van de KMO-Technologieverkenningen (zie boven). Anderzijds worden in het KMOProgramma de bestaande types 2, 3, 4, 5 en 6 gebundeld tot één enkel projecttype, de KMO-Haalbaarheidsstudie. Vanaf 2009 wordt dit operationeel. Hiermee heeft de Vlaamse Regering een sterke vereenvoudiging doorgevoerd in de KMOsteuninstrumenten op het gebied van ondernemen en innovatie. Deze worden van 11 naar 4 instrumenten herleid. Voor de bedrijven betekent deze vereenvoudiging een gemakkelijkere toegang tot het systeem en minder administratieve rompslomp. Op 9/12/2005 keurde de Vlaamse Regering het Vlaams Innovatiebeleidsplan goed. Vanuit de formulering van een negental krachtlijnen werd de aanzet gegeven voor een horizontaal innovatiebeleid in Vlaanderen. Dit impliceert dat innovatie integraal deel uitmaakt van het beleidskader over de verschillende beleidsdomeinen en sectoren heen. Bij de goedkeuring van het Innovatiebeleidsplan besliste de Vlaamse Regering dat periodiek een voortgangsrapport over de implementatie aan de ministerraad zou worden voorgelegd. Een eerste voortgangsrapport is in voorbereiding.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
156
In de loop van 2008 zal een open oproep worden georganiseerd tot het indienen van projectvoorstellen voor beleidsdomeinoverschrijdende innovatie. Bedoeling is dat per beleidsdomein één of twee pilootprojecten kunnen worden geselecteerd. Bij de uitwerking van de oproepmodaliteiten zal de ervaring met de boven genoemde ad hoc-projecten maximaal worden meegenomen. Tevens zullen concrete afspraken worden gemaakt met de andere beleidsdomeinen over hun inhoudelijke en budgettaire betrokkenheid. De oproep zal worden beheerd door het IWT en de precieze modaliteiten worden ter goedkeuring aan de Vlaamse Regering voorgelegd. Verdere internationalisering van het beleidsinstrumentarium wordt als bijzonder aandachtspunt vooruitgeschoven. Specifieke aandacht gaat hierbij uit naar de verdere integratie van Vlaanderen binnen de Europese Onderzoeksruimte en een positionering van Vlaanderen t.a.v. de bijhorende initiatieven (Art. 169, Art. 171, ontwikkelen Onderzoeksinfrastructuur van wereldformaat, gemeenschappelijke programmering, mobiliteit van onderzoekers, …). Verder wordt gestreefd naar een verdere rationalisering van het beleid inzake bilaterale wetenschappelijke samenwerking. De Europese Commissie kondigde op 6/02/2008 de start van een Enterprise Europe Network aan. Binnen de Vlaamse overheid wordt het plaatselijke deel van dit netwerk gevormd door een consortium bestaande uit het Agentschap Economie, het VLAO (Vlaams Agentschap Ondernemen) en het IWT. Samen zullen zij de informatie-, advies-, bemiddelings- en promotiediensten van dit Europese Netwerk ter beschikking stellen van de Vlaamse ondernemingen. Ook Flanders Investment and Trade (FIT) werkt mee. Dit netwerk bundelt de activiteiten van de voorheen bestaande Europese informatiecentra (EIC) en Europese innovatie-verbindingscentra (Innovation Relay Centres of IRC). Door deze integratie zullen de knooppunten van het nieuwe netwerk een ruimer en beter geïntegreerd gamma van informatie en diensten kunnen aanbieden. Het Agentschap Economie en VLAO zullen, voortbouwend op hun vroegere werking als EIC, zorgen voor brede informatieverspreiding naar kmo’s over Europese regelgeving en subsidiemechanismen. Ondernemers zullen in elk van de vijf provinciale VLAO-kantoren terechtkunnen voor informatie op maat over zakendoen in Europa, en over regelgeving, normen, procedures, programma's en steunmechanismen die gelden in de EU en in de afzonderlijke lidstaten. Ondernemers zullen ook worden geholpen bij het zoeken naar zakenpartners in andere regio's en bij het opzetten van internationale samenwerkingsverbanden. Daarvoor zal het consortium naast de andere netwerkpartners ook nauw samenwerken met Flanders Investment and Trade (FIT). De internationale uitwisseling en verspreiding van innovatieve technologieën onder ondernemingen en andere innovatieactoren, waarmee het Innovation Relay Center Vlaanderen bij het IWT belast is, wordt nu door IWT voortgezet in het verruimde Enterprise Europe Netwerk. Het consortium zal in opdracht van de Commissie ook de opinies en ervaringen van kmo’s over specifieke thema’s, en hun reacties op Europese beleidsvoorstellen bevragen en terugkoppelen naar de EU. In de periode 2008-2010 gaat binnen de Vlaamse overheid eveneens het “Innovatief Aanbesteden” van start. Innovatief Aanbesteden is het aankopen van bestaande of het bestellen van nog te ontwikkelen vernieuwende producten of diensten. Op deze manier wil de Vlaamse overheid meer aandacht besteden aan innovatie en aan de Vlaamse concurrentiepositie in binnen- en buitenland. Het innovatief aanbesteden is relevant voor elk van de dertien beleidsdomeinen in de Vlaamse overheid. Met de beslissing van 18/07/2008 van de Vlaamse Regering wordt een actieplan Innovatief Aanbestenden 2008-2010 goedgekeurd en gaat de eerste fase van start. Dit houdt de oprichting in van een kenniscentrum “Innovatief Aanbesteden” bij het IWT, waarvoor 435.000 euro voorzien wordt. Dit kan bijvoorbeeld juridische ondersteuning leveren, naast technologische assessmentcapaciteit, of overheidsopdrachten helpen detecteren die in aanmerking komen voor innovatief aanbesteden via een netwerk van meldpunten in de verschillende beleidsdomeinen. Aan de betrokken medewerkers binnen de verschillende beleidsdomeinen
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
157
wordt een vormingspakket over innovatief aanbesteden aangeboden. Deze werkwijze moet over een periode van twee jaar een tiental praktijkgevallen opleveren, waarna een volledige operationalisering van innovatief aanbesteden als beleidsinstrument kan plaatsvinden. Daartoe krijgen de ministers ook de bevoegdheid om een deel van hun uitgaven te doen mede op basis van het principe van innovatief aanbesteden. De minister bevoegd voor het innovatiebeleid krijgt een delegatie om tot maximaal 10 miljoen euro vast te leggen voor uitgaven in het kader van “Innovatief Aanbesteden”, verdeeld over de begrotingsjaren 20082010, en daarnaast krijgt elke Vlaamse minister een delegatie om tot maximaal 1 miljoen euro vast te leggen voor uitgaven in co-financiering van innovatieve aanbestedingen die samen met de minister bevoegd voor het innovatiebeleid tot stand komen.
4.3.3 Een beleid dat met betere regelgeving bedrijvigheid stimuleert Tegen eind 2008 moet de omzetting van de EU Dienstenrichtlijn gerealiseerd zijn. De Europese dienstenrichtlijn verplicht de Europese lidstaten om alle maatregelen in hun interne rechtsorde op te heffen die het vrije verkeer van diensten en de vrijheid van vestiging binnen de Europese markt zouden kunnen belemmeren, tenzij deze noodzakelijk en evenredig zijn. In het kader van het omzettingsproces van de EDRL binnen de Vlaamse overheid nam de Vlaamse Regering op 21/03/2008 een aantal beslissingen, waaronder de voorlegging van een voorstel tot uitbouw van het Uniek Loket tegen eind april (als centraal contactpunt voor aanbieders van diensten waar de dienstverschaffer alle procedures en formaliteiten in verband met de toegang tot en de uitoefening van een dienstenactiviteit moet kunnen afwikkelen), en de ambtelijke sturing van het omzettingsproces door de Vlaamse Stuurgroep. Op 9/05/2008 besliste de Vlaamse Regering over de uitbouw van het Uniek Loket en opstart van de "screening" van de regelgeving. De Vlaamse overheid wil de lokale overheden en de bedrijfswereld verder ondersteunen en stimuleren in hun streven naar een bedrijfsvriendelijker klimaat. Hierbij kan verwezen worden naar de uitvoering van het Lokaal Pact, de rentetoelage en de derde waarborgregeling bij hinder in geval van openbare werken. Wat deze laatste maatregel betreft, is het zo dat deze langs diverse kanalen aan de ondernemingen en hun belangenorganisaties en aan de rechtstreeks betrokken intermediairs zoals de steden en gemeenten en de banken worden gecommuniceerd. In 2008 wordt verwacht dat de maatregel op kruissnelheid zal komen. Naar het einde van 2008 toe wordt een eerste tussentijdse evaluatie door het Agentschap Economie in het vooruitzicht gesteld. Uit de resultaten van die eerste evaluatie zal moeten blijken of wijzigingen aan de rentetoelage op het vlak van de geldende procedures en voorwaarden noodzakelijk zijn. De Vlaamse overheid heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in de ontwikkeling van verschillende instrumenten m.b.t. de Lissabondoelstelling inzake “betere regelgeving” (richtsnoer 12 – richtsnoer 13). De basis voor een modern wetgevingsbeleid is hiermee gelegd. Een voortdurende opvolging en bijsturing van deze instrumenten is noodzakelijk. De uitdaging voor de toekomst is om de meerwaarde van deze instrumenten te bewijzen door er daadwerkelijk gebruik van te maken in het wetgevingsproces. Dit is de gezamenlijke uitdaging van alle betrokken maatschappelijke actoren. In de periode 2008-2010 staan volgende sporen centraal: reguleringsimpactanalyse: − in het najaar van 2008 zal er naar Europees voorbeeld een Inter-institutioneel akkoord m.b.t. het gebruik van RIA worden afgesloten tussen de Vlaamse Regering, het Vlaams Parlement, de Strategische Adviesraden en de SERV. De doelstelling van dit akkoord is om de kwaliteit van de RIA’s te verbeteren en om het gebruik van RIA’s in het besluitvormingsproces te stimuleren; − vanaf 2009 zullen extern wetenschappelijk onderzoek en vormingsinitiatieven m.b.t. kwaliteitsvolle regelgeving de wetgevingsambtenaren in het algemeen en de cellen wetskwaliteit in het bijzonder ondersteunen;
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
158
−
eind 2008 zal het Vlaamse RIA-systeem n.a.v. een nieuwe evaluatie bijgestuurd worden; − voor de screening van nieuwe regelgeving in kader van de Europese Dienstenrichtlijn wordt de reguleringsimpactanalyse (RIA) geïntegreerd met de dienstenimpacttoets (DIT); − de vereenvoudigingsprojecten als gevolg van de screening worden opgenomen in de actieplannen met reductiedoelstellingen om de administratieve lasten te verminderen; − er zal bijzondere aandacht worden besteed aan het gebruik van de (R)IAmethodiek bij de totstandkoming van Europese regelgeving en bij de eventuele latere omzetting ervan in de Vlaamse rechtsorde. reguleringsimpactevaluatie: − concrete uitwerking van een specifiek systeem van wetsevaluatie, namelijk de Reguleringsimpactevaluatie (RIE)-methodiek. De RIE-methodiek steunt op de RIA-methodiek en kadert in het concept van de beleidscyclus; cellen wetskwaliteit: − in het najaar van 2008 wordt de werking van de cellen wetskwaliteit geëvalueerd. N.a.v. deze evaluatie worden aanbevelingen en instructies geformuleerd om de werking van de cellen Wetskwaliteit te optimaliseren. De dienst Wetsmatiging zal de ondersteuning van deze cellen ook verder uitbreiden; regelgevingsagenda: − in het najaar van 2008 wordt het gebruik van de regelgevingsagenda geëvalueerd. Daarbij wordt gestreefd naar het voorbeeld van de Europese “roadmaps”. Nieuwe aanbevelingen en instructies zullen geformuleerd worden voor de regelgevingsagenda’s bij de opmaak van de beleidsbrieven 2009; transparante Vlaamse regelgeving: − de toegankelijkheid van Vlaamse regelgeving en van het regelgevingsproces in het bijzonder wordt verhoogd via een centrale website; monitoring: − de bestaande indicatorenset over Vlaamse regelgeving wordt bijgestuurd en uitgebreid. Jaarlijks wordt een globaal rapport “Vlaamse regelgeving 200X” opgemaakt. administratieve lasten100: − eind 2008 wordt de compensatieregel geëvalueerd en bijgestuurd; − op 29/06/2007 besliste de Vlaamse Regering om alle administratieve lasten verbonden aan Vlaamse regelgeving te meten. Overtuigd van het belang van leren opteerde de Vlaamse Regering voor een gefaseerde aanpak. Zes voortrekkers voerden eind 2007 - begin 2008 een indicatieve nulmeting uit. De nulmetingen vormen de basis voor de opmaak van actieplannen met concrete vereenvoudigingsprojecten en een reductiedoelstelling per beleidsdomein. De nulmeting bestaat uit een kwantitatief luik (de meetresultaten) en een kwalitatief luik (de suggesties voor vereenvoudiging). De meetresultaten en suggesties tot vereenvoudiging worden in kaart gebracht met behulp van panelgesprekken met de doelgroep. Op basis van de nulmeting wordt een reductiedoelstelling bepaald en een actieplan met concrete vereenvoudigingsprojecten opgezet. De actieplannen stellen Vlaanderen in staat om door middel van gerichte inspanningen effectieve en efficiënte vereenvoudigingen door te voeren. Einddoel is een voelbare daling van de administratieve lasten verbonden aan Vlaamse regelgeving tegen 2012. De actieplannen en bijhorende reductiedoelstellingen worden geëvalueerd in een jaarlijkse voortgangsrapport. In het voortgangsrapport wordt gerapporteerd over de voortgang van het
100 Sinds 01/01/2005 is de compensatiemaatregel voor administratieve lasten verplicht. Eind juni 2008 heeft deze regel geleid tot een afname van de administratieve lasten met ruim 81 miljoen euro.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
159
actieplan. Het voortgangsrapport is een tussentijdse stand van zaken en geeft weer in welke mate de reductiedoelstelling in 2012 gehaald zal worden. Bij de jaarlijkse voortgangsrapportering wordt ook de reductiedoelstelling geëvalueerd en eventueel bijgestuurd. De overige beleidsdomeinen voeren hun nulmeting uit in de loop van 2008 en finaliseren hun eindrapport met een inschatting van reductiedoelstelling uiterlijk 31/12/2008. Uiterlijk 31/03/2009 maken ze een actieplan met reductiedoelstelling op. beheerskosten: − naast het in kaart brengen van de administratieve lasten wordt ook een methodiek gezocht om de beheerskosten van regelgeving in kaart te brengen. formulieren: − er wordt verder werk gemaakt van de kwaliteitsverbetering van externe formulieren. Er wordt vanaf 2008 ook gestart met de kwaliteitsverbetering van interne formulieren.
Een efficiënte en effectieve overheidsorganisatie is een zeer belangrijk element in het welslagen van de Lissabonstrategie. Dit werd trouwens ook in het Strategisch Rapport van de Europese Commissie van december 2007 erkend101: “Een belangrijk onderdeel van de verbetering van het ondernemingsklimaat voor het midden- en kleinbedrijf, en een onderschatte bron van innovatie, is de modernisering van de overheidsadministratie, met name wat betreft het gebruik van interoperabele informatie- en communicatietechnologieën. In het kader van de agenda voor betere regelgeving formuleren de meeste overheden reeds een antwoord op de groeiende verwachtingen; bedrijven en burgers als klanten behandelen, nieuwe technologieën gebruiken, sociale innovatie bevorderen en organisatorische veranderingen doorvoeren om transparante, voorspelbare diensten en effectieve rechtsmiddelen te bieden. De Commissie zal de uitwisseling van goede voorbeelden stimuleren.” Vanuit Vlaanderen wordt bijzonder veel belang gehecht aan een efficiënte en effectieve Vlaamse overheid. Een van de uitdagingen die in “Vlaanderen in actie” (uitdaging 4: de overheid in actie) werden opgenomen heeft specifiek betrekking op een klantvriendelijke en efficiënte overheid. Het belang hiervan kan moeilijk onderschat worden, zoals uit het volgende blijkt: “Uit onderzoek blijkt dat de kwaliteit van de overheid een belangrijke, bepalende factor is in de internationale economische positionering en concurrentievermogen van een regio. Economen schatten dat deze inherente “goodwill” in het maatschappelijk kapitaal voor ongeveer 40% bijdraagt tot het economische succes van een regio. Het is daarom cruciaal dat het overheidsapparaat vertrouwen geniet van burger en onderneming, en een klantvriendelijke en efficiënte ondersteuning vormt voor mens en economie.”102 In oktober 2007 heeft het College van Ambtenaren-generaal (CAG) een “tien-sporennota” overhandigd aan de Vlaamse Regering, met daarin diverse organisatiebrede voorstellen om de efficiëntie en effectiviteit van de Vlaamse overheid te verbeteren. Deze nota leidde tot overleg tussen de regering en het CAG. Daarin werd onder andere de afspraak gemaakt om een Commissie Efficiënte en Effectieve Overheid te installeren. De “Commissie voor Efficiënte en Effectieve Overheid” , die op 27/08/20008 werd geïnstalleerd, moet een bijdrage leveren in het kader van de algemene uitdaging om de Vlaamse overheid zo te organiseren dat zij tegen 2020 duurzaam bij de topregio’s behoort op het vlak van performantie, efficiëntie en effectiviteit.103 Deze Commissie, samengesteld met ervaringsdeskundigen uit diverse geledingen104, treedt op als gemeenschappelijke 101
http://ec.europa.eu/growthandjobs/pdf/european-dimension-200712-annual-progress-report/200712-annual-report_nl.pdf www.vlaandereninactie.be Mededeling aan de Vlaamse Regering (VR 2008 1605 MED.0217) 104 5 externe leden uit het bedrijfsleven of ervaringsdeskundigen uit andere maatschappelijke sectoren; 3 professoren actief rond overheidsmanagement, 5 ambtenaren-generaal uit de Vlaamse administratie. 102 103
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
160
denktank en visiegroep m.b.t. de uitdagingen voor een duurzaam/efficiënt en innoverend overheidsoptreden in het perspectief van 2020. Het CAG zal visienota’s, projecten en acties voorstellen die de commissie zal bespreken en toetsen. De Commissie zal dus optreden als klankbord en feedback voor de voorstellen van de Vlaamse administratie, maar ze zal ook eigen suggesties formuleren en ideeën aanbrengen.
4.3.4 Een beleid dat ondernemerschap bevordert In de periode 2008-2010 blijft uiteraard de verbetering van de toegang tot (risico)kapitaal voorop staan. In de periode 2005-2008 werden heel wat instrumenten verbeterd en ontwikkeld. Deze instrumenten moeten er ook in de periode 2008-2010 voor zorgen dat de toegang tot (risico)kapitaal optimaal aanwezig blijft. Hierna worden de betrokken instrumenten nog eens opgelijst en kort besproken: de Winwinlening (richtsnoer 15): op 1/09/2006 werd de Winwinlening toegevoegd aan het productengamma van PMV-kmo, de business unit kmo-financiering van ParticipatieMaatschappij Vlaanderen NV (PMV). De Winwinlening is een achtergestelde lening van maximaal 50.000 euro, met een vaste looptijd van 8 jaar. Jaarlijks dient de kredietnemer interesten te betalen en de hoofdsom wordt in één keer terugbetaald op het einde van de looptijd. De ontlener geniet een belastingvoordeel: jaarlijks 2,5% van het geleende bedrag, en ingeval van een nietterugbetaling krijgt deze een eenmalige belastingsvermindering van 30% van de openstaande schuld. Midden 2008 hadden al 610 ondernemingen in Vlaanderen een Winwinlening gesloten; Ban Vlaanderen, het Business Angel Netwerk Vlaanderen, (richtsnoer 15) is een platform waarbinnen startende of groeiende ondernemingen op zoek naar risicokapitaal in contact worden gebracht met informele private investeerders. Sinds de start van Ban Vlaanderen in 2004 tot juli 2007 werden 59 ondernemingen met middelen van business angels ondersteund en dit voor een totaalbedrag van 7.722.675 euro. Uit een evaluatie van de Business Angel Netwerken1 is gebleken dat overheidsmiddelen aan Business angel netwerken goed zijn besteed, gezien op deze manier wel degelijk investeerders en ondernemingen worden samengebracht die elkaar anders niet hadden gevonden. Op basis van deze ondervindingen besliste de Vlaamse Regering voor de voor de periode 1/1/2007 – 31/12/2010 opnieuw een gedeeltelijke resultaatsgebonden steun te verstrekken ten bedrage van maximaal 308.000 euro per jaar; VINNOF (richtsnoer 8 – richtsnoer 15): op 10/03/2006 ging binnen PMV-kmo het Vlaams Innovatiefonds (VINNOF) van start. Het fonds werd opgericht op 5 juli 2005 als een commanditaire vennootschap op aandelen. Voor dit fonds werd 150 miljoen euro gereserveerd waarvan één derde is toegewezen aan het NRC-fonds Met de resterende 100 miljoen euro verstrekt VINNOF risicokapitaal aan innovatieve starters in Vlaanderen onder de vorm van zaaikapitaal, incubatie- en projectfinanciering. Zaaikapitaal is het hoofdproduct. Daarmee investeert Vinnof risicodragend in de opstart en de initiële groei van een onderneming. Meestal gebeurt dat in de vorm van een deelname in het kapitaal ervan maar ook converteerbare achtergestelde leningen of leningen met warranten zijn mogelijke investeringsvormen. VINNOF verstrekt ook incubatiefinanciering. Die biedt (pre-)starters de mogelijkheid om na te gaan of en hoe ze een innovatief idee kunnen realiseren en omzetten in een economische activiteit. Dat gebeurt in de vorm van een achtergestelde lening. Zij kan worden toegekend aan ondernemers die van het IWT een subsidie krijgen voor een KMOinnovatiestudie.Tenslotte voorziet VINNOF eveneens in projectfinanciering. Die is bedoeld om de innovatieprojecten van kmo’s te financieren, aanvullend op een IWTsubsidie die is toegekend in het kader van een KMO-innovatieproject of een O&O-
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
161
bedrijfssteun project. Bij VINNOF gebeurt projectfinanciering ook in de vorm van een achtergestelde lening. Zoals dat het geval is voor elk investeringsfonds, geldt ook voor VINNOF een investeringsperiode van 5 jaar en een opvolgingsperiode die zich veel verder in de tijd zal uitstrekken. Rekening houdend met de beheerskost van het fonds, zijn er in totaal 85 miljoen euro aan middelen beschikbaar voor daadwerkelijke investeringen. Het investeringsbedrag zal de komende 5 jaar jaarlijks in omvang toenemen. Midden 2008 stelde VINNOF risicokapitaal ter beschikking aan 103 innovatieve ondernemingen, voor een totaalbedrag van 16,1 miljoen euro. Deze waren als volgt verdeeld: zaaikapitaal (7,9 miljoen euro / 24 projecten), incubatiefinanciering (2,1 miljoen euro / 38 projecten), en projectfinanciering (6,1 miljoen euro / 41 projecten); nieuwe Waarborgregeling (richtsnoer 15): sinds juli 2005 vervangt de nieuwe waarborgregeling de tussenkomst van het vroegere Vlaams Waarborgfonds, dat in maart 2004 werd ondergebracht in Waarborgbeheer NV, een 100% dochtervennootschap van PMV. De Waarborgregeling biedt de bank of kredietverschaffer meer zekerheid wanneer een ondernemer een krediet wil om te investeren maar onvoldoende garanties kan voorleggen. Met twintig deelnemende financiële instellingen kunnen nagenoeg alle kmo’s in Vlaanderen terecht bij hun huisbankier als zij een beroep willen doen op de Waarborgregeling. De banken kunnen zelf uitmaken of een krediet in aanmerking komt voor een waarborg via PMV. De voorwaarden waaraan moet worden voldaan, liggen vast in een raamovereenkomst tussen Waarborgbeheer nv, de dochtervennootschap van PMV die instaat voor het beheer van de Waarborgregeling, en elk van de deelnemende banken. Als een kredietaanvraag voldoet aan de voorwaarden moet de bank het dossier alleen maar aanmelden. Het is dus niet meer nodig om te wachten op de goedkeuring van het dossier door Waarborgbeheer nv. Sedert de start van de nieuwe Waarborgregeling zomer 2005, genoten midden 2008 reeds 2.019 ondernemers van de Waarborgregeling, voor een totaalbedrag van 182,6 miljoen euro. Dankzij deze waarborg konden zij bankkredieten krijgen voor in totaal 313,1 miljoen euro. Zonder deze waarborg hadden zij die kredieten ongetwijfeld nooit gekregen en voor veel van deze bedrijfsleiders was het anders wellicht onmogelijk om hun zaak op te starten of verder te doen groeien. De kredieten die dankzij de Waarborgregeling werden verstrekt, hebben op hun beurt voor bijna 400 miljoen euro investeringen mogelijk gemaakt. Dat betekent dat voor elke euro waarborg meer dan twee euro investeringen worden gerealiseerd. Dat wijst op de aanzienlijke hefboomwerking van de Waarborgregeling. Kleinhandelaars en horecaondernemers waren tot nog toe elk goed voor een vijfde van de aangemelde waarborgdossiers. De vervoersector was goed voor 14 %. Management- en adviesbureaus vertegenwoordigen 12 % van de dossiers. De industrie, de bouwnijverheid en de groothandel nemen elk 10 % voor hun rekening. Liefst de helft van de aangemelde dossiers kwam van starters, goed voor 40 % van het totaal verbruikte waarborgbedrag; Dat is een toename in aantal met zowat één derde in een jaar tijd. Dat wijst erop dat steeds meer starters hun weg vinden naar de Waarborgregeling als een hulpmiddel bij het verkrijgen van een startlening, zelfs voor beperkte bedragen. ARKimedes (ARK = Activering van RisicoKapitaa) versterkt het Vlaamse economische weefsel door te investeren in beloftevolle kmo’s via risicokapitaal. Het ARKimedesfonds (richtsnoer 8 – richtsnoer 15) werd opgericht in juni 2005 en is bedoeld om de toegang voor ondernemingen die hun expansie willen financieren te vereenvoudigen. Het fonds biedt erkende private risicokapitaalfondsen (ARKIV's) tot één euro extra voor elke euro die ze investeren in een Vlaamse kmo. Een erkenning als ARKIV geeft aanleiding tot een participatie in het kapitaal van de risicokapitaalverschaffer door het ARKimedes-Fonds. Het startkapitaal van het ARKimedesfonds bedroeg 1,2 miljoen euro en werd op 12/10/2005 – na een publieke uitgifte van aandelen – verhoogd met 75 miljoen euro, terwijl op diezelfde datum een publieke uitgifte van obligaties tot een verdere verhoging leidde van de
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
162
investeringsmiddelen met nog eens 35 miljoen euro. Sinds voorjaar 2006 is het ARKimedes-initiatief daadwerkelijk voelbaar binnen de kmo-wereld in Vlaanderen. De resultaten die tot nog toe met ARKimedes behaald werden, liggen in lijn met wat bij de start van de regeling vooropgesteld werd. Conform het klassieke investeringsritme van een risicokapitaalfonds zijn er ook bij een ARKIV twee verschillende periodes die de tienjarige duurtijd van een ARKIV uitmaken. Vooreerst kent elke ARKIV een investeringsperiode die zo'n vier à vijf jaar duurt en waarin de eigenlijke investeringen worden genomen. Voor de daaropvolgende vijf à zes jaar wordt gemiddeld een kwart van het totale kapitaal gereserveerd om opvolgingsinvesteringen te doen in ondernemingen waarin al werd geïnvesteerd tijdens de eerdere investeringsperiode. Rekening houdend met dit investeringsritme, kan gesteld worden dat alle ARKIV's samen in totaal net geen 90% van hun doelstelling halen. Dit is bijzonder goed, zeker wanneer we ook de gebruikelijke belemmeringen eigen aan een opstartfase in acht nemen. Begin juli 2007 besliste de Vlaamse Regering het ARK-besluit van 3/12/2004 houdende uitvoering van het ARK-decreet van 19/12/2003 bij te sturen gezien het wettelijk kader op een beperkt aantal punten onduidelijk was of niet langer in overeenstemming was met de Europese regelgeving. Zo werd het ARK-besluit afgestemd op het ARK-decreet en werd onder voorbehoud van goedkeuring door de Europese Commissie beslist dat het maximumbedrag dat een ARKIV per investeringsronde in een doelonderneming mag investeren wordt opgetrokken van 1 miljoen euro tot 1,5 miljoen euro. Verder zijn er nog een aantal partijen die een aanvraag tot erkenning als ARKIV hebben ingediend. Als zij aan de gestelde voorwaarden voldoen, kunnen zij op korte termijn erkend worden en investeringskapitaal van het ARKimedes-Fonds ontvangen. Die verhoogde inzet van investeringsmiddelen kan de impact van ARKimedes in de kmo-wereld in Vlaanderen erder versterken. Het ARKimedes-Fonds had midden 2008 al 104,7 miljoen euro risicokapitaal toegezegd aan de ARKIV’s, waarvan op dat ogenblik 41,2 miljoen euro volstort was. Midden 2008 waren er 12 professionele risicokapitaalverschaffers als ARKIV erkend die samen beschikken over 214,6 miljoen euro om te investeren in Vlaamse kmo’s. Daarvan is 104,7 miljoen euro afkomstig van het ARKimedes-fonds. De ARKIV’s hadden midden 2008 in 73 ondernemingen in Vlaanderen geïnvesteerd, voor een totaal bedrag van 53,2 miljoen euro; NRC-Fonds (richtsnoer 8 – richtsnoer 15): in december 2006 gingen de activiteiten van het NRC-Fonds van start. In de maanden die daaraan voorafgingen, werden de financieringsmodaliteiten in lijn gebracht met het Europese mededingingsrecht. Dat gebeurde op verzoek van de Vlaamse Regering, die op 22/07/2005 ingestemd had met de oprichting van het NRC-Fonds binnen PMV. "NRC" staat voor "Non-Recurring Costs". Het NRC-Fonds verstrekt tegen marktconforme voorwaarden langetermijnfinanciering voor innovatieprojecten van hoogtechnologische bedrijven. Die projecten moeten verbonden zijn aan een specifiek (functioneel) identificeerbaar eindproduct waarvan de afzet al voldoende kan worden aangetoond. Doorgaans neemt het innovatieproject een periode van meerdere jaren in beslag, tijdens welke met het eindproduct geen opbrengsten gegenereerd worden. De afzet van het eindproduct waaraan het innovatieproject verbonden is, neemt zelf ook meerdere jaren in beslag. Het is de bedoeling dat tijdens de afzetperiode de NRC volledig kunnen worden terugbetaald. Sinds de opstart eind 2006 tot midden 2008 werd via het NRC-fonds aan 3 projecten een achtergestelde lening toegekend, goed voor een totaal financieringsbedrag van 8 miljoen euro; Cultuurinvest verleent cultuurbedrijven toegang tot risicodragend kapitaal. CultuurInvest werd opgericht omwille van het gebrek aan private investeringen in de culturele industrie. Het is operationeel sinds november 2006 en investeert in allerlei cultuurprojecten zowel uit de muziek- en entertainmentsector, als uit de beeldende kunsten, musical- en podiumkunsten, uitgeverijen en boekhandels, design, mode, en de game-industrie. CultuurInvest verstrekt leningen aan en neemt participaties in het kapitaal van ondernemingen. Het fonds kan projecten met beperkte looptijd
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
163
financieren via kortetermijnleningen (projectfinanciering). Daarnaast kan CultuurInvest achtergestelde leningen verstrekken voor een langere termijn. De leningen worden steeds verstrekt aan ondernemingen, nooit aan natuurlijke personen. CultuurInvest vraagt geen persoonlijke borgen aan de ondernemers, waardoor het instrument duidelijk verschilt van een bancaire lening. Naast leningen kan CultuurInvest participeren in het kapitaal van de ondernemingen. Dat kan alleen via kapitaalverhogingen. De financiële impact van CultuurInvest in de markt omvat zowel de middelen die CultuurInvest zelf investeert als de middelen die andere partijen samen met CultuurInvest besteden. Midden 2008 bedroeg het totale investeringsbedrag van CultuurInvest 3,9 miljoen euro, en daarnaast brachten ook banken, andere investeerders en de ondernemers zelf nog eens bijna 4 miljoen euro in. Daardoor bedraagt de totale impact in de markt bijna 8 miljoen euro; het aantal investeringsprojecten midden 2008 bedroeg 28. het Fonds Vlaanderen Internationaal, FVI, helpt kmo’s uit Vlaanderen bij hun uitvoeractiviteiten. Risicodragend deelnemen aan buitenlandse investeringsprojecten van Vlaamse kmo’s draagt bij tot de groei van die ondernemingen. De traditionele export volstaat immers niet langer om het voortbestaan ervan te verzekeren. Uitvoer moet gepaard gaan met andere vormen van internationaal ondernemen, waaronder buitenlandse investeringen. Buitenlandse investeringsprojecten kunnen de concurrentiepositie van Vlaamse ondernemingen versterken door het openen van nieuwe markten, door het meer globaal bedienen van hun klanten of door het optimaliseren en diversifiëren van hun productie-eenheden. Studies tonen aan dat de private markt tekort schiet in het aanbieden van voldoende financiering aan kmo’s die internationaal willen investeren. Het FVI reduceert de schadelijke economische gevolgen van dat marktfalen. Een investering van het FVI gebeurt in principe op het niveau van de buitenlandse entiteit en kan bestaan uit een kapitaalparticipatie of een zogenaamde participatieve lening. Dat laatste is een lening waarvan de verschuldigde rente deels afhankelijk is van de resultaten van het project. Het FVI investeert altijd samen met de Vlaamse moederonderneming. Het fonds heeft ook een structureel samenwerkingsakkoord gesloten met de Belgische Maatschapppij voor Internationaal Ondernemen (BMI). Per 30/06/2008 deed de BMI mee in twee van de zes projecten die werden goedgekeurd. Sinds 26/10/ 2006 is het actief binnen PMV en sinds begin 2007 tot midden 2008 werd in totaal 2,8 miljoen euro steun gegeven voor 6 projecten, aan investeringen in China, Bulgarije, Hongarije, Rusland, Turkije en de VS. De Vlaamse regering heeft vijfentwintig miljoen euro toegezegd voor het FVI. Via een kapitaalverhoging heeft zij daarvan al vijftien miljoen euro ingebracht in PMV.
In januari 2009 zal het Vlaams Agentschap Ondernemen (VLAO) fusioneren met het Agentschap Economie (AE) tot het Agentschap Ondernemen. Doel van deze fusie is meer duidelijkheid en efficiëntie te verkrijgen voor de bedrijven. Ook worden de komende jaren terug maatregelen genomen m.b.t. de sensibilisering en de bevordering van ondernemerschap. De afgelopen jaren werden voor specifieke projecten (oproep ondernemerschap, ondernemersplanwedstrijden, peterschapsprojecten, project bedrijfsvriendelijke gemeente,..) in de nodige financiering voorzien. Op deze manier worden bepaalde doelgroepen warm gemaakt voor ondernemerschap. Om aan te geven wat de belangrijkste projecten zijn die door het beleidsdomein EWI in 2008 zullen worden geïnitieerd ter sensibilisering en bevordering van ondernemerschap zal in het najaar het Actieplan Ondernemerschap 2008 op het niveau van het ganse beleidsdomein worden opgesteld. Het doel van het actieplan bestaat erin een overzicht te brengen van die projecten teneinde enerzijds een versnippering van het beleid te voorkomen door een maximale afstemming tussen de verschillende beleidsmaatregelen te bewerkstelligen en anderzijds geobserveerde lacunes in het werkveld aan te pakken. Hoewel een flexibele aanpak in functie van acute noden onontbeerlijk blijft, streeft het Actieplan naar een structurele en systematische aanpak.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
164
Zo zijn gerichte oproepen tot het indienen van projecten, ondersteuning van ondernemingsplanwedstrijden en systematische samenwerking met belangrijke actoren uit het veld hiertoe geschikte beleidsmaatregelen. Ook de vooropgestelde maatregelen in een aantal specifieke sectoren voor de periode 20082010 verdienen de nodige aandacht. Zo kan er concreet verwezen worden naar het landbouw- en plattelandsbeleid. Het Europees landbouwbeleid werd de voorbije jaren grondig hervormd. Op basis van de gestage prijsstijgingen in 2006 en in het eerste halfjaar van 2007 oordeelde de Europese Commissie dat nog resterende aanbodsturende maatregelen (melkquota en braaklegging) konden worden afgeschaft. Deze hervormingen weerspiegelen de koersverandering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, dat vandaag beter is toegerust om zijn belangrijkste doelstellingen te vervullen. Nu de producentensteun grotendeels (voor 90%) van de productie is losgekoppeld, kunnen de landbouwers in Vlaanderen hun bedrijfsvoering afstemmen op de signalen van de markt en zich bij gewijzigde economische omstandigheden laten leiden door het potentieel van hun onderneming en hun eigen voorkeuren. Dit is de meest efficiënte vorm van 105 inkomenssteunverlening aan landbouwers . In november 2007 keurde de Europese Commissie het nieuwe Vlaams programma voor Plattelandsontwikkeling (PDPO 2) goed. Dit programma is de Vlaamse invulling van het Europees Plattelandsbeleid en wordt uitgevoerd via 4 assen106. De doelstellingen binnen deze assen worden gerealiseerd door middel van meer dan 40 verschillende maatregelen met een geraamd budget van 850 miljoen euro, waarvan bijna een kwart gecofinancierd door de Europese Commissie. Wat de eerste as (de verbetering van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector) betreft , is het zo dat de belangrijkste maatregel binnen deze as (en van het hele programma) de investerings- en vestigingssteun aan landbouwbedrijven is. Op de Top van Lissabon in maart 2002 selecteerde de Europese Raad levenslang leren als een structurele maatregel om de competitiviteit in Europa te vergroten. De maatregelen die hiervoor voorzien worden in het PDPO hebben betrekking op de opleiding in de landbouw en bosbouw. Tevens wordt een maatregel bedrijfsadviessystemen voor land- en tuinbouwers voorzien. De andere 3 assen komen in het hoofdstuk m.b.t. duurzaamheid aan bod.
4.3.5 Een beleid dat onderzoek en ontwikkeling internationale standaarden wil brengen
en
innovatie
naar
In de meerjarenbegroting 2006-2009 werden 525 miljoen euro extra middelen voorzien voor wetenschap en innovatie. Er wordt naar gestreefd deze middelen evenwichtig te verdelen tussen het LT niet-georiënteerd onderzoek, het strategisch basisonderzoek en het toegepast bedrijfsgericht onderzoek. Voor 2008 is een totaal wetenschapsbeleidbudget van 1,682 miljard euro voorzien, waarvan 1,051 miljard euro onderzoekskredieten. Binnen het beleidsdomein EWI is in de initiële begroting 2008 722 miljoen euro middelen voor wetenschapsbeleid ingeschreven, waarvan 692 miljoen O&O-kredieten. 105
Door af te stappen van de productsteun, die wijd en zijd aanzien werd als een oorzaak van de overschotproblemen uit het verleden, en door de steunprijzen van de EU te verlagen, werd de afstand tussen de landbouwsector van de EU en de wereldmarkten verkleind, verbeterde het marktevenwicht en wogen de kosten van interventievoorraden en de afzet van overschotten minder zwaar op de begroting. Dankzij het hervormingsproces steeg het concurrentievermogen van de Europese landbouw en ontwikkelde de EU zich, ondanks haar dalende aandeel op de meeste grondstoffenmarkten, tot de grootste landbouwexporteur van hoofdzakelijk hoogwaardige producten en bleef zij tegelijkertijd zowel de grootste importeur van landbouwproducten ter wereld als de voornaamste markt voor ontwikkelingslanden.
106
AS 1: de verbetering van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector AS 2: de verbetering van het milieu en het platteland AS 3 en AS 4: de ondersteuning van de leefkwaliteit op het platteland en ontwikkelen van lokale ontwikkelingsstrategiëen
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
165
De steun aan O&O bij bedrijven in Vlaanderen (richtsnoer 7 – richtsnoer 8), via het IWTVlaanderen, steeg in de periode 2005-2007 met bijna 60 miljoen euro (2005: 216,8 miljoen euro; 2006: 253,6 miljoen euro; 2007: 274,7 miljoen euro). Conform het actieplan Vlaanderen 2010 worden de nodige maatregelen genomen om onderzoekers in Vlaamse instellingen uit te rusten met een hoogperformante digitale infrastructuur. Deze is nodig om te kunnen meedingen in de zich volop ontluikende wereld van e-onderzoek waar wetenschappers van over de hele wereld virtueel samenwerken en gigantische hoeveelheden data analyseren. Naast het actueel houden van bestaande en de uitbouw van digitale infrastructuur (digitale netwerken, supercomputers, gridtechnologieën, softwareplatformen, digitale hulpmiddelen en databanken) is deze krachtlijn eveneens gericht op het maximaliseren van het gebruik door de onderzoekers (richtsnoer 8 – richtsnoer 9). In het voorjaar van 2006 werd een stuurgroep e-Onderzoek (richtsnoer 9) opgericht die de opdracht kreeg om in nauw overleg met alle betrokkenen uit het veld (universiteiten en hogescholen, onderzoeksinstellingen en bedrijven) een meerjarig stappenplan uit te werken voor de uitbouw, het onderhoud en optimaal gebruik van digitale infrastructuur. In mei 2007 legde de stuurgroep haar aanbevelingen eer. Op basis hiervan werden in 2007 concrete initiatieven opgestart. Zo werd een overeenkomst ondertekend met BELNET om BELNET IP-diensten aan te bieden aan de Vlaamse onderzoekers over de Vlaamse glasvezel. De voorbereiding van een Vlaams Supercomputer Centrum is lopende en sinds midden 2008 zijn de eerste netwerkverbindingen actief. De uitbouw van strategische kennissokkels voor het bedrijfsleven in de vorm van competentiepolen (richtsnoer 8 – richtsnoer 10) past in de internationale tendens van open innovatie: de innovatie komt tot stand door effectieve samenwerking en interactie tussen de meest relevante actoren uit het bedrijfsleven en de kennisinstellingen. Competentiepolen richten zich hierbij op kenniscreatie en/of kennisdiffusie voor een zo ruim mogelijke groep van bedrijven. Competentiepolen zijn bottom-up initiatieven die vanuit de bedrijfswereld worden voorgesteld, waarbij naast de vraaggedrevenheid ook het open en collectief karakter van de activiteiten centraal staat. Het reglementair kader voor de ondersteuning van competentiepolen is ingebed in het besluit van de Vlaamse Regering van 20/07/2006 tot regeling van de steun aan projecten van innovatiestimulering, technologisch advies en collectief onderzoek op verzoek van Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden, het zogenaamde VIS-besluit. Het VIS-besluit van 2006 was een belangrijke stap naar een betere structurering en meer transparantie. De meeste competentiepolen kenmerken zich de facto door een tweevoudige missie: een platform voor netwerking/overleg én een eigen, sectorspecifieke onderzoeksprogrammatie. De bulk van de overheidsfinanciering gaat momenteel naar de onderzoekscomponent. Bijkomende maatregelen dringen zich op, vooral op het vlak van de "entry & exit"-strategie. Zo kan deelname van de overheid enkel mits garanties van cofinanciering door de betrokken sector. Binnen een redelijke termijn, en dit wordt best gekoppeld aan de maturiteit van de sector, dient de overheidsfinanciering voor het onderzoeksluik te worden afgebouwd. Hierna wordt de sector geacht in staat te zijn om de reguliere financieringskanalen (IWT en internationale programma's) aan te spreken. Het kan immers niet de bedoeling zijn dat via de competentiepolen zonder beperking in de tijd het equivalent van thematische onderzoeksprogramma's blijvend wordt gefinancierd. Tevens kan van volwaardige competentiepolen een internationaal ambitieniveau worden verwacht, wat zich ook zal moeten vertalen in duidelijke performantiecriteria. De mogelijkheden van maximale internationale inbedding zullen onderzocht worden via het ERA-NET COMPERA. Dit is een Europees netwerk van nationale en regionale organisaties die programma's ter ondersteuning van competentiecentra financieren of beheren.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
166
Tenslotte dient de nodige aandacht te worden besteed aan de positionering van competentiepolen in het onderzoeks- en innovatielandschap. Maximale afstemming met bestaande initiatieven, vermijding van duplicatie en aansluiting bij de economische sterktes van Vlaanderen zijn daarbij essentieel. Voor een inschatting van het wetenschappelijk en valorisatiepotentieel van nieuwe (inclusief de verlenging van bestaande) competentiepolen zal verder een beroep gedaan worden op het IWT. De opportuniteitsbeoordeling (erkenning) zal voorgelegd worden aan de Vlaamse Regering. Indien nodig zal het VIS-besluit worden aangepast. Op de Europese Lenteraad 2008 kwam de problematiek van de versterking van de kennisdriehoek onderwijs – onderzoek – innovatie duidelijk op het voorplan. Dit vraagt o.a. een versterking van de relatie onderwijs en onderzoek aan de hogeschoolopleidingen van twee cycli. Voor het hoger onderwijs in Vlaanderen is in 2008 een nieuw financieringsmodel geïntroduceerd met meer outputgerichte financiering van het hoger onderwijs. Daarnaast is er extra geld voorzien voor de mobiliteit van de studenten en zijn voor de erkenning van buitenlandse diploma’s de principes van de “Lissabonconventie 1997” extra onder de aandacht gebracht, waarbij gestreefd wordt naar meer automatische erkenning en, waar dit niet kan, naar aanpassing van de huidige procedure aan de principes van de Lissabonconventie. Wat het Projectmatig Wetenschappelijk Onderzoek betreft, wordt vanaf 2006 jaarlijks een bedrag van 9 miljoen euro uitgetrokken. Voor 2008 wordt dit bedrag opgetrokken met 500.000 euro. Deze stijging wordt gekoppeld aan een aangepaste regelgeving. De doelstellingen zullen scherper worden afgelijnd en er zal onderzocht worden of de toekenning van een beperkt gedeelte van deze middelen kan worden gekoppeld aan performantie-indicatoren. Een onmisbare schakel in de Vlaamse kennismaatschapij is de onderzoeker (richtsnoer 7 – richtsnoer 8 – richtsnoer 10). De komende jaren zal de nood aan excellente onderzoekers en hoogopgeleiden alsmaar toenemen. Het aantrekken van menselijk kapitaal is een wereldwijde uitdaging: de globalisering zorgt ervoor dat de wet van vraag en aanbod zich op een internationale schaal laat gelden. Verschillende initiatieven werden de voorbije jaren gelanceerd om binnen Vlaanderen een aantrekkelijk onderzoeksklimaat te genereren. Ook in de periode 2008-2010 wordt structureel geïnvesteerd in volgende programma’s: interfacediensten, Tetrafonds, IOF, SBO, Hercules, Odysseus, Methusalem, FWO. Voor een aantal van de genoemde kunnen voor de periode 2008-2010 volgende zaken al worden aangegeven: met betrekking tot de financiering van universitaire interfaceactiviteiten, zullen de resultaten van de evaluatie (uitvoeringsbesluit interfacediensten) in 2008 worden verwerkt in een aangepast besluit, dat vanaf 1/01/2009 in werking zal treden; het Odysseus-programma richt zich tot onderzoekers die hun carrière in het buitenland hebben uitgebouwd. Groep I omvat topwetenschappers die internationaal erkend worden als toonaangevend en reeds een aanstelling aan een buitenlandse universiteit hebben. Tot groep II behoren onderzoekers met het potentieel om door te groeien tot internationaal toonaangevende status. Het programma kan in de periode 2006-2010 beschikken over een budget van ca. 60 miljoen euro. De oproepen 2006 en 2007 leverden 18 geselecteerde kandidaten op. De resterende budgetten zullen na een derde oproep in 2008 worden toegekend. In de loop van 2008 wordt het programma ook geëvalueerd met het oog op een eventuele voortzetting na 2010; verder is ook Methusalem van bijzonder belang. Het Methusalem-programma richt zich op het behouden van wetenschappelijk talent door het toekennen van langetermijnfinanciering aan excellente Vlaamse onderzoekers. Net zoals het Odysseus-programma gaat het hier om ad personam toegekende excellentie-
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
167
financiering. De financiering wordt in de periode 2006-2009 stapsgewijs opgebouwd. In de loop van het najaar 2007 deden de Vlaamse universiteiten hun eerste toekenningen. In 2008 wordt het budget met 5 miljoen euro opgetrokken om in 2009 op kruissnelheid 20 miljoen euro te bereiken. In juni 2008 worden twee oproepen gelanceerd voor projecten wetenschapspopularisering in het kader van het actieplan wetenschapscommunicatie: één oproep met als thema "planeet aarde" m.i.v. ruimtevaart en één oproep voor multimediale projecten. Voor beide oproepen wordt 1.240.000 euro voorzien. In de periode 2006-2007 werden met de Vlaamse publieke onderzoekscentra VIB, IMEC, IBBT, VITO nieuwe beheersovereenkomsten afgesloten voor de periode 2007-2011. Bij het afsluiten van deze meerjarige overeenkomsten werd eveneens vastgelegd dat een code van goed bestuur als leidraad voor het beheren van de instellingen moet dienen en zijn enkele bepalingen opgenomen om tegemoet te komen aan de EU-transparantierichtlijn en de EU regeling m.b.t. diensten voor het algemeen economisch belang. Kennis, innovatie en een goed functionerende innovatie-omgeving (aangepaste regelgeving, infrastructuur, toegang tot kennis en technologie, etc.) is van doorslaggevend belang voor de economische ontwikkeling en het behoud van en versterken van de competitiviteit, ook binnen de agrarische context. Vlaanderen beschikt over een ruime kennisinfrastructuur in de land- en tuinbouw. In universiteiten, hogescholen en het Instituut voor Landbouw en Visserij (ILVO) wordt fundamenteel, basis en toegepast wetenschappelijk onderzoek verricht. In 2008 werd binnen de schoot van het Platform voor Landbouwonderzoek gestart met de opmaak van een Witboek voor Landbouwonderzoek met als bedoeling de onderzoeksnoden voor de komende 20 jaar uit te schrijven.
4.3.6 Een beleid dat oog heeft voor duurzaamheid In het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 namen de maatregelen m.b.t. duurzaamheid een belangrijke plaats in. Rekening houdende met het gegeven dat één van de 4 gebieden voor prioritaire actie (die door de Europese Raad 2006 werd aangenomen en door de Europese Raad 2008 werd bevestigd) betrekking heeft op klimaatverandering en energie, wordt aan het Vlaamse beleid inzake duurzaamheid in het Vlaams Hervormingsprogramma 2008-2010 terug een prominente plaats toegewezen. De Europese Lenteraad 2008 stelde dat aangezien klimaat en energie een integrerend onderdeel zijn van de Lissabonstrategie, maatregelen op deze terreinen ook een gunstig effect zullen hebben op ruimere doelstellingen inzake groei- en werkgelegenheid. A Klimaat- en energiebeleid Volgende algemene maatregelen zijn relevant voor het Vlaams Hervormingsprogramma 2008-2010. Voorbereiden reductiedoelstellingen 2020 (richtsnoer 11) Het komende jaar wordt ook de afronding van het Europese energie- en klimaatpakket verwacht. De Vlaamse Regering onderschrijft de ambitieuze Europese doelstellingen om tegen 2020 de broeikasgassen met 20% te reduceren, 20% energie te besparen en het aandeel hernieuwbare energie te verhogen tot 20%. De EU-lastenverdeling wordt momenteel binnen de Vlaamse overheid grondig voorbereid. Het departement LNE bereidt in het kader van het Coördinatiecomité Internationaal Milieubeleid (CCIM) de onderhandelingen in verband met de verdeling van de doelstelling 2020 tussen de lidstaten voor. Het Vlaams Energieagentschap bereidt in het kader van Enover107 de Belgische doelstelling voor hernieuwbare energie in 2020 voor. De verschillende gewesten en de federale overheid hebben 107
“Energie Overleg Staat-Gewesten"-groep
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
168
een gezamenlijke onderzoeksopdracht, ter ondersteuning van de onderhandelingen van de EU-lastenverdeling, opgestart. Vlaanderen voert haar post-2012 onderzoeksproject, dat het in 2005 uitstippelde, intussen verder uit. De eerste fase (impact van bijkomend beleid op de energiegerelateerde broeikasgasuitstoot in 2020) werd begin 2007 afgerond. Midden 2007 start de tweede fase, namelijk het berekenen van kostencurves voor Vlaanderen. De derde fase (berekening van de impact op de totale economie met behulp van een Algemeen Evenwichtsmodel) is voorzien voor 2008. Vlaams adaptatieplan (richtsnoer 11) De impact van de klimaatwijzigingen wordt in kaart gebracht tegen 2010-2012. Concreet worden de effecten bestudeerd op diverse maatschappelijke sectoren. Deze impactstudie zal de basis zijn voor het opstellen van een Vlaams adaptatieplan. Dit plan bepaalt de prioritaire maatregelen tot risicoreductie en de bijkomende kosten en baten voor zowel de overheid als de verschillende doelgroepen. Sensibilisatie en de ontwikkeling van beleidsondersteunende instrumenten kunnen de lokale besturen, ondernemingen en individuele burgers bij hun acties helpen. Integratie van het langetermijnperspectief in de sectorale beleidsplanning (richtsnoer 11) Om de noodzakelijke omvorming naar een duurzame productie en consumptie te bereiken moeten alle beleidssectoren in Vlaanderen de klimaatdoelstellingen op lange termijn beschouwen. Deze ambitieuze reductiedoelstellingen dienen zo snel mogelijk geïntegreerd te worden in het Vlaamse klimaatbeleid. Zo werd in 2007 in het kader van de transitie naar energiezuinige gebouwen een energierenovatieprogramma 2020 voor bestaande woningen opgestart
Het uitgangspunt voor het merendeel van de maatregelen blijft het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012 dat 87 maatregelen bevat in de sectoren industrie, landbouw, gebouwen, transport, innovatie en electriciteitsproductie. Wat de groene stroomdoelstelling betreft, is iedere elektriciteitsleverancier verplicht om een minimale hoeveelheid van zijn verkochte elektriciteit te halen uit hernieuwbare energiebronnen. Dit minimumaandeel loopt op tot 6% in 2010. De WKK doelstelling is 19% van de elektriciteitsleveringen tegen 2010. De belangrijkste maatregelen die voorop gesteld worden om het bovenstaande te realiseren zijn enerzijds het opleggen van groenestroom- en WKK-certificaten die minimaal jaarlijks door de elektriciteitsleveranciers moeten worden ingeleverd en anderzijds de uitvoering van het jaarlijks actieplan voor het wegwerken van belemmeringen voor milieuvriendelijke energieproductie (zowel groene stroom- als WKK-productie). Belangrijk is ook dat vanaf 2009 het budget van de ecologiepremie nog substantieel wordt verhoogd. Zowel de bedrijven, de gezinnen als overheid moeten inspanningen leveren om de CO2 uitstoot te verminderen, o.a. door het energieverbruik bij gebouwen en woningen aan te pakken. Scholen hebben een voorbeeldfunctie op dit vlak naar leerlingen, leerkrachten en ouders. Met de toepassing van de E-70 norm sinds januari 2008 moeten scholen 30% zuiniger zijn dan de gangbare E100-norm. Daarnaast heeft in 2008 de Vlaamse Regering 21 miljoen euro uitgetrokken voor de bouw van 25 “passiefscholen” verspreid over alle provincies. In dit project worden scholen gebouwd die zo energiezuinig zijn dat bijna geen verwarming meer nodig is. Op die manier vormt het Vlaamse onderwijs de voorhoede inzake energiezuinige overheidsgebouwen in België. Wat het energiegebruik bij de gezinnen betreft, blijft de daling van het energieverbruik met 7,5% (periode 1999-2010) overeind ( richtsnoer 11). De belangrijkste maatregelen worden verder gezet: (i) het opleggen van energieprestatie- en binnenklimaateisen (EPB) aan woningen, appartementen en tertiaire gebouwen, (ii) de geleidelijke invoering van het Energieprestatiecertificaat, (iii) Energierenovatieprogramma 2020, (iv) REG openbaredienstverplichtingen.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
169
Ook de accenten m.b.t. de energie-efficiëntie voor de industrie blijven lopen, zijnde het benchmarkingconvenant, het auditconvenant, de energieconsulenten voor kmo’s. Het Vlaams Toewijzingsplan CO2-emissierechten wordt uitgevoerd. Wat duurzame mobiliteit betreft, wordt verdere maatregelen genomen inzake het beperken van de groei wegtransport via een modale verschuiving en het verbeteren van de doorstroming. Er wordt gewerkt aan de uitbouw van een milieuvriendelijk transportmiddelenpark ondermeer door voorbereiding van een milieuvriendelijke verkeersbelasting en de toepassing van ecoscore als maatstaf voor milieuvriendelijkheid van voertuigen. Verder wordt milieuvriendelijk rijgedrag gestimuleerd en vervult de overheid inzake milieuvriendelijke voertuigen een voorbeeldfunctie. B Duurzame productie en consumptie Centraal staat hier het verder werken rond de verruiming afvalstoffenbeleid naar een duurzaam materialenbeheer (richtsnoer 8 - richtsnoer 11).108 Een aantal vernieuwende initiatieven en processen met verruimde aanpak die onder de noemer van materialenbeheer vallen, zijn lopende: afval- en emissiepreventie, integraal ketenbeheer, eco-efficiëntie, milieuverantwoorde consumptie, secundaire grondstoffen, kringlooptuinieren, enz. Bij de ontwikkeling naar een duurzaam materialenbeheer wordt dan ook voortgebouwd op bestaande processen en initiatieven op de verschillende beleidsniveaus. Waar nodig worden deze versterkt of bijgestuurd. Parallel aan de ingezette stapsgewijze verruiming in het gangbare beleid staat het “transitieproces duurzaam materialenbeheer” (gericht op systeeminnovatie) en het verder operationaliseren van het Vlaams milieu-input-outputmodel (gericht op beleidsonderbouwing) centraal. Inzake het afvalstoffenbeleid neemt de Milieuverantwoorde recuperatie beduidend toe, wordt het storten en verbranden beperkt en wordt BBT109 voor geselecteerd hoogcalorisch afval toegepast (richtsnoer 11)110. Een geïntegreerde beleidsvisie wordt uitgewerkt in functie van een verdere optimalisatie én een betere afstemming van enerzijds materiaalrecyclage en anderzijds energetische valorisatie uit afvalstoffen. Dit is ook op Europees niveau één van de discussiepunten naar aanleiding van de herziening van de kaderichtlijn afval. Rekening houdend met eerder uitgevoerde evaluaties, wordt invulling gegeven aan de producentenverantwoordelijkheid onder andere via de opmaak van nieuwe milieubeleidsovereenkomsten (MBO). In 2008 worden MBO-procedures voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, afgewerkte olie, reclamedrukwerk, persdrukwerk en vervallen geneesmiddelen afgerond. De onderhandelingen voor afvalbanden, batterijen en afgedankte voertuigen worden opgestart. Naast de uitvoering van de lopende aanvaardingsplichten wordt gewerkt aan de verfijning van het instrument. In overleg met de betrokkenen wordt een verdere aanpassing van het milieuheffingensysteem voor storten en verbranden onderzocht. Centraal hierbij staat de omschakeling van de huidige inputheffing op het verbranden van afvalstoffen naar een systeem dat gebaseerd is op de aard en hoeveelheid van emissies bij thermische processen. Inzake eindverwerking wordt ook het accent gelegd op de versnelde afbouw van het storten van hoogcalorisch afval. 108
bron: MINA-plan 3+ (2008-2010) en MJP2008. (MINA-plan 3+ is een door de Vlaamse Regering op 21/12/2007 goedgekeurde actualisatie en verlenging (periode 2008-2010) van het Milieubeleidsplan 2003-2007. Het MJP is het milieujaarprogramma, waarin jaarlijks voortgang en aanpak m.b.t. de doelstellingen en maatregelen uit het MINA-plan worden opgenomen.) 109 BBT: Best Beschikbare Technieken 110 bron: MINA-plan 3+ (2008-2010) en MJP2008
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
170
De hoeveelheid huishoudelijke afvalstoffen moet verder verminderen111. In uitvoering van het uitvoeringsplan “Milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen”, worden volgende accenten gelegd (in hoofdlijnen): grotere inspanning voor preventie, de optimalisering van de bestaande of implementatie van nieuwe systemen of instrumenten om de consument tot milieuverantwoorde consumptie aan te zetten, de optimalisering van de selectieve inzameling onder meer op basis van een toetsingskader en zo eenvoudig mogelijke en transparante sorteerregels. Ook wordt de nadruk gelegd op de voorbeeldfunctie van de overheid. Er wordt blijvende klemtoon gelegd op milieugerichte, technologische innovaties (richtsnoer 8). Vanaf 2008 wordt binnen het kader van het Milieu Innovatie Platform (MIP) gestart met de uitvoering van het Vlaams Actieplan Milieu en Energie-Innovatie. Inzake Milieuverantwoorde productie en consumptie112 zal de evaluatie en effectmeting van het lopend beleid (Eco-efficiëntiescanprogramma, PRESTI-5 programma, …) ondermeer de basis vormen voor een heroriëntering van het beleidsinstrument subsidies ter bevordering van milieuverantwoorde productie en consumptie. De mogelijkheid van een meer geïntegreerde aanpak wordt hierbij nagegaan. Het uitvoeringsplan “Milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen” omvat een uitgebreid programma preventie en milieuverantwoorde consumptie en producthergebruik. De uitvoering gebeurt in nauw overleg met vertegenwoordigers van bedrijfswereld, consumenten en maatschappelijke organisaties. Een accent ligt onder meer op de samenwerking met de distributiesector. Verder wordt er ook in het kader van de Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling een project voorbereid/ uitgevoerd ter bevordering van duurzame productie en consumptiepatronen. De Vlaamse overheid blijft het voortouw nemen in milieuvriendelijk produceren en consumeren (richtsnoer 8 - richtsnoer 11). De Coördinatiecel Milieuzorg (CCM) fungeert als trekker voor de actieplannen “Energiezorg in Vlaamse overheidsgebouwen” en “Milieuzorg in het voertuigenpark van de Vlaamse overheid” en voert zelf ook enkele acties uit. Er wordt werk gemaakt van een indicatorenset en een rapporteringsmethodiek voor beide actieplannen. Op basis van een evaluatie zal de aanpak voor, de verdere werking rond deze thema’s worden bepaald. Onder meer op basis van de resultaten van de studie “duurzaamheidscriteria in overheidsopdrachten binnen de Vlaamse overheid”, zullen acties gepland worden rond groene en duurzame overheidsopdrachten113. C Marktinstrumenten In de komende drie jaar zal vooral aandacht gaan naar het toepassen van economische afwegingskaders voor het Vlaamse milieubeleid. Wat kosteneffectiviteitsanalyses betreft, liggen de accenten bij broeikasgassen, luchtvervuiling inclusief fijn stof en waterkwaliteit. Hiervoor wordt gewerkt met het Milieukostenmodel Vlaanderen. Voor macro-economische analyses wordt ingezet op een macro-economische analyse van het post-2012 klimaatbeleid (zie hoger energie- en klimaatbeleid) en een milieu-Input-Output model voor Vlaanderen. Verder wordt gewerkt aan de hervorming van de regulerende afvalwaterheffing voor oppervlaktewaterlozers, onderzoek naar de hervorming van de afvalstoffenheffing in een emissieheffing en een systeem van verhandelbare mestverwerkingscertificaten. Een belangrijk nieuw economisch instrument zal de hervormde verkeersbelasting zijn dien meer rekening houdt met de emissie van voertuigen en andere kenmerken die schade veroorzaken aan het milieu. 111
bron: MINA-plan 3+ (2008-2010), MJP2008 en het uitvoeringsplan, milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen. 112 bron: MINA-plan 3+ (2008-2010), MJP2008 113 bron: MINA-plan 3+ (2008-2010)
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
171
D Biodiversiteit Biodiversiteit wordt als een belangrijke peiler gezien binnen de prioritaire actie Klimaatverandering en energie. De Europese Lenteraad 2008 spoort de lidstaten en de Commissie aan om zich sterker in te spannen om het biodiversiteitverlies in de EU in 2010 en daarna een halt toe te roepen. Op Vlaams niveau worden op het tegengaan van het verlies aan biodiversiteit de nodige maatregelen getroffen. De doelstellingen met betrekking tot afbakening VEN en natuurverwevingsgebieden blijven ongewijzigd conform Natuurdecreet, RSV en MINA-plan 3+ (2008-2010). De ruimtelijke visies op de natuurlijke en agrarische structuur vormen de basis voor de opmaak van gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s) voor herbestemmingen en voor afbakening van het VEN en de natuurverwevingsgebieden. Voor de regio's met een ruimtelijke visie worden bij prioriteit gewestelijke RUP’s opgemaakt, zodat uitvoering wordt gegeven aan het operationele uitvoeringsprogramma waarvoor de Vlaamse Regering een concreet engagement heeft genomen. Voor andere regio's van het buitengebied worden in 2009 de ruimtelijke visies afgerond en wordt het voorstel voor operationeel uitvoeringsprogramma opgesteld. Om de instandhoudingsdoelstellingen (IHD) voor alle SBZ te kunnen vaststellen tegen 2010114 zoals vereist wordt in de Europese Habitatrichtlijn, zijn extra inspanningen vereist. De IHD worden wetenschappelijk onderbouwd en houden binnen de grenzen van de doelstellingen van de Habitatrichtlijn rekening met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel vlak, en met de regionale en lokale bijzonderheden. Ondertussen worden de goedgekeurde natuurrichtplannen op het terrein uitgevoerd met de mix van bestaande instrumenten en in samenwerking met de partners (regionale landschappen, bosgroepen, …) en betrokkenen. Nieuwe natuurrichtplannen worden opgemaakt om lokale knelpunten op te lossen. Het bestaande beheersinstrumentarium binnen het natuur- en bosbeleid zal zo veel mogelijk ingezet worden voor het treffen van de nodige instandhoudingsmaatregelen voor de speciale beschermingszones die beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats van bijlage I en de soorten van bijlage II die in die gebieden voorkomen (uitvoering van art. 6.1 van de Habitatrichtlijn)115. De beheerplannen voor bossen, natuurreservaten en bosreservaten, de natuurrichtplannen en projectrapporten van natuurinrichtingsprojecten en de beheersgebieden uit de beheersovereenkomsten worden in die zin herbekeken en/of opgemaakt. Inzake certificering, wil het ANB vanaf 2008 starten met de uitbouw van het FSC groepscertificaat in heel Vlaanderen. De doelstelling is ambitieus en duidelijk: tegen 2013 wil het ANB voor alle domeinbossen met een goedgekeurd beheerplan conform de Criteria Duurzaam Bosbeheer, een FSC-certificaat halen. Wat de stroomlijning van het soortenbeleid116 betreft zal het ontwerp van geïntegreerde en geharmoniseerde soortenwetgeving waar nodig nog verder uitgewerkt en onderbouwd worden. Voor de uitvoering van de regelgeving worden de richtlijnen opgesteld en een communicatieprogramma uitgevoerd. In samenwerking met de doelgroepen en lokale overheden wordt een afwegingskader opgesteld om verantwoordelijkheden toe te wijzen. Tevens worden nieuwe instrumenten ontwikkeld of nieuwe geheroriënteerd, zoals onder meer in het kader van de Samenwerkingsovereenkomst en van de beheersovereenkomsten. Ook zullen soortenbeschermingsmaatregelen verder worden uitgevoerd.
114
bron MINA-plan 3+ (2008-2010) en MJP 2008 bron MINA-plan 3+ en MJP 2008 116 bron MINA-plan 3+en MJP 2008 115
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
172
Er wordt ook verder gewerkt aan de verhoging van het draagvlak en samenwerking voor natuurbeleid bij de bevolking. In het kader van het Integraal Waterbeleid, de ruimtelijke planningsprocessen, recreatieve ontsluiting van gebieden blijft de aandacht gaan naar versterking van samenwerking met andere sectoren om een gepaste integratie van natuur en bos te verzekeren. Via de beheerovereenkomsten onder het PDPO117 II wordt gestreefd om de samenwerking met de landbouwer te bevorderen. Hiervoor worden aandachtszones in kaart gebracht. Boven werd reeds verwezen naar het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling, dat rond 4 assen is opgebouwd. De assen 2 tot en met 4 dragen zeer belangrijke duurzaamheidsaspecten in zich en zijn dan ook bijzonder relevant voor het duurzaamheidsluik van de Vlaamse Lissabonstrategie. De Mid Term Review van het Europees landbouwbeleid resulteerde in een aantal randvoorwaarden waaraan landbouwers moeten voldoen. De maatregelen uit As 2 (de verbetering van het milieu en het platteland) zijn duidelijk verdergaand dan deze voorwaarden. Het gaat hier om maatregelen die steun kunnen verlenen aan landbouwers als compenserende betalingen voor het bergen van water in overstromingsgebieden en voor waterpeilaanpassingen in Natura 2000 gebieden, voor het behoud van met uitsterven bedreigde lokale veerassen en variëteiten van hoogstamboomgaarden. Ook de beheersovereenkomsten perceelsrandenbeheer, soortenbescherming, kleine landschapselementen en botanisch beheer vallen onder deze as. De maatregelen van as 3 en 4 (de ondersteuning van de leefkwaliteit op het platteland en ontwikkelen van lokale ontwikkelingsstrategiëen) beogen de verbetering van de kwaliteit van het leven op het platteland en voor diversificatie van de rurale economie. Ook de Plaatselijke Groepen in het kader van LEADER gebiedsgericht uitvoering geven aan de betreffende maatregelen. Ook met de lokale besturen is er een nieuwe samenwerkingsovereenkomst vanaf 2008. In het kader van Harmonisch Park en Groenbeheer (HPG) wordt de reeks van beheertechnische vademecums verder aangevuld en worden informatiesessies georganiseerd. Tevens worden impulsen gegeven naar lokale besturen toe om nieuwe en kwaltiteitsvolle HPG-projecten te stimuleren. Er wordt ook verder geïnvesteerd in gericht wetenschappelijk onderzoek voor de onderbouwing en evaluatie van beheer- en beschermingsmaatregelen. De opgebouwde kennis zal worden aangewend voor het aanleveren van methoden, instrumenten, technieken en materiaal voor biotoopbeheer, -herstel en -ontwikkeling. Via modellering zal verkend worden wat de effecten zijn van variaties in verstoringen en beleidsinspanningen op de biodiversiteit. Hiermee zal het NARA-S rapport wetenschappelijke ondersteuning bieden voor het MINA-plan 4. Via het inventariseren, karakteriseren en vrijwaren van de genetische rijkdom van bomen en struiken en via het veredelen van bosboomsoorten zal worden gewerkt aan het behoud en duurzaam gebruik van genetische bronnen. Hiermee samenhangend zullen in de periode 2008-2010 indicatoren afgestemd en verder op punt gesteld worden. Zo zal er verder gewerkt worden aan de afstemming met het Europese niveau (SEBI) en zullen nieuwe indicatoren voor het MINA-plan 4 worden uitgewerkt. De bijdrage in beleidsvoorbereiding en ondersteuning van samenwerkingsprojecten worden verder gezet in het kader van de uitvoering van de internationale conventies en overeenkomsten.
117
Programmeringsdocument plattelandsontwikkeling
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
173
4.3.7 Een ondersteunend flankerend beleid In het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 werden een aantal maatregelen en instrumenten die konden bijdragen tot een economisch beleid minder uitgesproken behandeld. Er kan hier bijvoorbeeld concreet verwezen worden naar het belang van het Cohesiebeleid voor Vlaanderen, de investeringen in logistiek en mobiliteit die voor Vlaanderen een belangrijke economische meerwaarde opleveren. Hier moet het bijzondere belang van het Cohesiebeleid voor Vlaanderen duidelijk worden onderstreept. In het kader van de nieuwe programmaperiode 2007-2013 van het cohesiebeleid, werd m.b.t. doelstelling 2 "Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid", een bedrag van 201 miljoen euro verkregen uit het EFRO (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) voor de ondersteuning van initiatieven welke bijdragen tot het versterken van de economische groei en het bevorderen van de werkgelegenheid (Lissabon- doelstellingen). Net zoals het Vlaamse EFRO Doelstelling 2 programma "Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid", staat Europese Territoriale Samenwerking voor de periode 2007-2013 helemaal in het teken staat van een versnelde realisatie van de doelstellingen uit de Lissabon en Göteborg agenda’s. Er moet aansluitend ook duidelijk verwezen worden naar de problematiek van de Territoriale Cohesie. Territoriale cohesie heeft als doel uitdrukking te geven aan de ruimtelijke dimensie van het Europees beleid. Het territoriale cohesiebeleid zal onder meer tot doel hebben door middel van een duurzame ruimtelijk geïntegreerde ontwikkelingspolitiek de territoriale potenties van regio’s en steden aan te wenden om zo bij te dragen economische groei en werkgelegenheid en sociale en ecologische ontwikkeling. Wat dit laatste punt betreft, kan ook verwezen worden naar het feit dat de Europese ministers bevoegd voor ruimtelijke ordening op de informele ministerraad over territoriale cohesie van 23/11/2007 in Ponta Delgada het eerste Actieprogramma voor de uitvoering van de Territoriale Agenda van de Europese Unie hebben goedgekeurd. Het Vlaams ruimtelijk beleid zet in op het bijdragen aan de gezamenlijke acties van de lidstaten en onderzoekt de doorvertaling van de Territoriale Agenda in Vlaanderen. Een flankerend beleid is noodzakelijk om mee een antwoord te kunnen geven op de microeconomische uitdagingen. Een maatregelenpakket die hier een belangrijke rol kan betekenen, betreft dit van het investeren in duurzame logistiek en mobiliteit. Hiermee wordt ook tegemoet gekomen aan richtsnoer 16, waarin aangegeven wordt dat moderne infrastructuren voor een belangrijk deel de aantrekkingskracht van een locatie bepalen omdat ze o.a. de mobiliteit van personen, goederen en diensten vergemakkelijken. Vandaar dat de Europese Unie bijzonder belang hecht aan het uitbreiden en verbeteren van de Europese infrastructuren (bvb. de TransEuropese Netwerken). In “Vlaanderen in actie” is men zich trouwens terdege bewust van het belang van logistiek en mobiliteit; Vlaanderen wordt er als de duurzame poort op Europa gezien. In de periode 2008-2010 zullen investeren in wegen, waterwegen, (lucht)havens en openbaar vervoer deze ambitie van Vlaanderen verder gestalte geven (richtsnoer 16). De economische groei van Vlaanderen kent zijn weerspiegeling in het goederenvervoer. Bijzonder belangrijk is dat de verdere verdieping van de Westerschelde op Belgisch grondgebied van start is gegaan. De Vlaamse havens zijn een belangrijke economische speler die in 2005 goed was voor een directe toegevoegde waarde van 14,1 miljard euro, 106.683 directe banen en 4,6 miljard euro directe investeringen. Daarnaast staan de Vlaamse havens ook nog voor een indirecte toegevoegde waarde van 12,8 miljard euro en een indirecte werkgelegenheid van 140.540 voltijidse equivalenten."
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
174
De Vlaamse binnenwateren118 liggen op het kruispunt van de grote Europese handelswegen, in het centrum van de noord-zuid verbinding en bij het begin van de west-oost as. Tachtig procent van alle Vlaamse bedrijven ligt daarenboven op ten hoogste 10 km van een bevaarbare waterweg. De toegankelijkheid van het Vlaamse en Europese net van waterwegen, wordt verder verbeterd door de bouw van kaaimuren die de interface vormen tussen weg of spoor en waterweg. Het aantal ladingen en lossingen langs de waterweg geeft een indicatie van de toegevoegde waarde die de binnenvaart creëert, aangezien het een rechtstreekse aanwijzing biedt over de mate waarin de verwerkende industrie een beroep doet op de binnenvaart voor af- en aanvoer119. Om aan de toegenomen mobiliteits- en transportbehoeften te kunnen blijven beantwoorden, om de verdere toename van het wegverkeer om te buigen naar een meer evenwichtigere verhouding tussen de verschillende modi, zullen er verdere inspanningen dienen geleverd te worden voor het verzekeren en veilig stellen van de Vlaamse logistieke functie. Hiertoe wordt de binnenscheepvaart als een volwaardig en milieuvriendelijk alternatief aanzien voor het vervoer van goederen over de weg. Om dit te realiseren is het belangrijk dat de nodige missing links op de waterweg verder worden weggewerkt, dat de onderlinge verknoping tussen de verschillende transportnetwerken wordt verbeterd, dat er een betere afstemming komt tussen het mobiliteitsbeleid en het planologisch en locatiebeleid en dat de waterweginfrastructuur doelmatiger wordt gebruikt en wordt onderhouden. Daarnaast zal het aantrekken van nieuwe transportstromen verder worden gestimuleerd en uitgebreid, net als het gebruik van kleine waterwegen en schepen en dient er bij de hinterlandontsluiting van de zeehavens meer aandacht te zijn voor de ontsluiting via de binnenvaart, waarbij de afwikkeling binnen de havengebieden naar de binnenvaart toe een specifiek aandachtspunt is. Deze maatregelen moeten de modal shift van de weg naar de waterweg verder bevorderen en het aantal banen die verbonden zijn met de binnenscheepvaart doen toenemen. Om de rechtstreeks verbonden banen te doen toenemen en het economische belang van de waterweg te blijven vrijwaren, moet de vergrijzing van de bemanning en de te beperkte instroom van jongeren (ondernemers en bemanning) in de sector worden bekeken. Tenslotte moeten ook de investeringen in de TEN-projecten nog worden vermeld. Er kan hierbij concreet verwezen worden naar de Seine-Schelde verbinding en naar de “Motorways of the Sea”120. De ontwikkeling van maritieme snelwegen in Europa werd in 2004 aangemerkt als één van de 30 prioritaire projecten binnen de ontwikkeling van het transEuropese vervoersnet. Vlaanderen heeft de ontwikkeling van maritieme snelwegen in 2006 opgenomen als één van de prioritaire doelstellingen in het socio-economische actieplan Vlaanderen In Actie. Op initiatief van de Vlaamse minister-president en zijn toenmalige Nederlandse collega werd in oktober 2006 de North Sea Motorways of the Sea Task Force 118
In de periode 2000-2007 is het transport van goederen op de Vlaamse binnenwateren gestegen van 4 miljard tonkilometer naar 4,6 miljard. Het maatschappelijk nut van de binnenvaart is nergens zo duidelijk als in de toename van het aantal vervoerde containers als men aanneemt dat elke container op een binnenschip een vrachtwagen van de weg houdt. Sinds 2000 is het aantal TEU’s gestegen van 162.500 TEU tot 515.791 TEU in 2007. Bovendien heeft het vervoer via de waterweg de minste impact op het leefmilieu van alle transportmodi. Het totaal van de externe kosten voor de binnenvaart is 7 keer lager dan voor het wegvervoer. Bovendien is de waterweg een veilige transportmodus en kent het slechts een beperkt aantal ongevallen. 119 In 2007 werden langs de Vlaamse rivieren en kanalen 30,7 miljoen ton goederen gelost ten opzichte van 27,6 miljoen in 2000. Het aantal ladingen bedroeg in 2000 6,4 miljoen en is opgelopen tot 9,1 miljoen in 2007. De verwerkende industrie doet dus in toenemende mate beroep op de binnenvaart voor de afvoer van intermediaire goederen en afgewerkte producten. Dit is het gevolg van het succesrijke steunprogramma voor de bouw van kaaimuren. In januari 2008 waren 136 dossiers van kaaimuren goedgekeurd, waarvan er al 62 in bedrijf zijn. 120 Maritieme snelwegen zijn bestaande of nieuwe transportdiensten die ten minste voor een gedeelte over zee lopen, in door-todoor logistieke ketens geïntegreerd zijn en vrachtstromen concentreren op regelmatige, frequente, kwalitatieve en betrouwbare shortsea shippingverbindingen. Het inzetten van de maritieme snelwegen moet een belangrijk deel van de verwachte stijging in het goederenverkeer over de weg opvangen, de toegankelijkheid van perifere gebieden, staten of eilanden verbeteren en de verkeerscongestie op de weg terugdringen.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
175
opgericht. Vanuit de visie dat de overheden eerder een faciliterende rol spelen in de ontwikkeling van maritieme snelwegen, wil deze Task Force een kader creëren waarbinnen de marktspelers concrete projecten kunnen implementeren. Op dit moment participeren Vlaanderen, België, Nederland, Duitsland, Denemarken, Zweden, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Frankrijk in de Task Force. De eerste gezamenlijke projectoproep van de Noordzeelanden werd succesvol afgesloten in september 2007. Er werden in totaal vier projectvoorstellen ingediend, waarvan er twee betrekking hadden op de haven van Zeebrugge. Beide projectvoorstellen hadden voldoende potentieel om verder uitgewerkt te worden. De Vlaamse overheid heeft de projectpromotoren begeleid bij de verdere uitwerking van de projectvoorstellen, het doorlopen van de Europese procedures en de indiening van de voorstellen bij de Europese Commissie. Uiteindelijk is op 20/06/2008 het projectvoorstel Motorways of the Sea Esbjerg (Denemarken) – Zeebrugge ingediend voor co-financiering bij de Europese Commissie. Het projectvoorstel Motorways of the Sea Zeebrugge – Bilbao (Baskenland / Spanje) was op dat moment nog niet rijp genoeg voor indiening en zal onder een latere projectoproep ingediend worden. Een tweede gezamenlijke projectoproep van de Noordzeelanden werd op 28/03/2008 gepubliceerd en zal afgesloten worden op 30/09/2008. Ook de toekomst van de 3 Vlaamse regionale luchthavens wordt verzekerd. De Vlaamse Regering besliste in mei 2008 dat kon overgaan tot de Best and Final Offer (BAFO) van het Consortium, zodat aldus kan overgegaan worden tot de finale besprekingen voor de PPSstructuur voor het beheer en de exploitatie van de luchthaven Antwerpen. Voor de regionale luchthavens Oostende-Brugge en Kortrijk-Wevelgem wordt het voorontwerp van decreet, na advies Serv en het bevoegde sectorcomité, dat een nieuwe beheersvorm mogelijk maakt, goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Het wordt nu ingediend in het Vlaams Parlement. Het ontwerp van selectiedossier voor de beide luchthavens wordt opgesteld waarmee de markt kan geconsulteerd worden op zoek naar een private partner met de juiste know-how en de bereidheid te investeren in de exploitatie van de luchthaven Oostende-Brugge of Kortrijk-Wevelgem.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
176
4.4
Maatregelen op het vlak van werkgelegenheid121 (Europese richtsnoeren 17 t/m 24)122
4.4.0 De Europese context en de Vlaamse invulling (periode 2008-2010) Uitgangspunt van de werkgelegenheidsrichtsnoeren is dat het beleid van de lidstaten op evenwichtige wijze bevorderlijk is voor volledige werkgelegenheid123, verbetering van de arbeidskwaliteit en -productiviteit124 en de economische, sociale en territoriale samenhang125. Belangrijk om de boven vermelde 3 gebieden te versterken en vorm te geven is het feit dat gelijke kansen en bestrijding van discriminatie van essentieel belang zijn om vooruitgang te boeken. Gendermainstreaming en de bevordering van gendergelijkheid moeten bij alle maatregelen vooropstaan. Ander aandachtspunt is de focus op een nieuwe intergenerationele aanpak waarbij bijzondere aandacht dient uit te gaan naar de situatie van jongeren. Verder moet bijzondere aandacht uitgaan naar het aanzienlijk versmallen van de participatiekloof tussen gewone werknemers en mensen met een achterstandspositie. De lidstaten moeten streven naar een actieve sociale integratie van eenieder, door het bevorderen van arbeidsparticipatie en het bestrijden van armoede en uitsluiting van gemarginaliseerde groepen. Inzake armoedebestrijding kan, wat de Vlaamse overheid betreft, verwezen worden naar het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding (2005-2009) dat een overzicht geeft van alle acties en maatregelen die de Vlaamse overheid neemt om armoede te bestrijden. In de uitvoering van het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 kunnen een aantal structurele aandachtspunten voor Vlaanderen gesitueerd worden: geringe arbeidsdeelname van ouderen: hoewel het aantal werkende 55-plussers in de afgelopen jaren toenam, blijft hun arbeidsdeelname (34%) erg beperkt, zowel in vergelijking met het Europese gemiddelde (44,7%) als met de vooropgestelde doelstelling van 50%. Ouderen blijven ook oververtegenwoordigd in de werkloosheid (meer dan 25% van de werkzoekenden is 50-plusser in 2007) en ondervertegenwoordigd in de plaatsingen door VDAB; tanende deelname aan levenslang leren: de deelname aan levenslang leren is in Vlaanderen de afgelopen jaren gedaald van 9,8% in 2004 tot 7,9% in 2007. De achterstand ten opzichte van het Europese gemiddelde, dat in 2007 9,7% bedraagt, wordt hierdoor steeds groter. Als gevolg van de vastgestelde daling in 2007 zijn we opnieuw iets verder verwijderd van de Europese doelstelling om tegen 2010 een opleidingsdeelname van 12,5% te realiseren. De vastgestelde afname in de opleidingdeelname doet zich zowel voor bij werkenden als bij werkzoekenden.
121
http://register.consilium.europa.eu/pdf/nl/08/st07/st07170.nl08.pdf. zie bijlage 1. duurzame economische groei en een hechtere sociale samenhang vereisen absoluut dat volledige werkgelegenheid wordt bereikt en dat, door toename van de vraag naar en het aanbod van arbeid, werkloosheid en inactiviteit worden teruggedrongen. Van essentieel belang hiervoor is een geïntegreerde flexizekerheidsaanpak. Een dergelijke aanpak is tegelijk op flexibiliteit van de arbeidsmarkten, van de werkorganisatie en van de arbeidsverhoudingen, en op werkzekerheid en sociale bescherming gericht. 124 het streven naar een grotere arbeidsparticipatie gaat hand in hand met het aantrekkelijker maken van banen, het verbeteren van de arbeidskwaliteit, een hogere arbeidsproductiviteit en een drastisch terugdringen van segmentering en van het aantal werkende armen. De synergieën tussen arbeidskwaliteit, productiviteit en werkgelegenheid moeten ten volle worden benut. 125 er zijn doortastende maatregelen nodig om sociale integratie te versterken en te intensiveren, armoede - vooral kinderarmoede – te bestrijden, uitsluiting van de arbeidsmarkt te voorkomen, toetreding van mensen met een achterstandspositie tot de arbeidsmarkt te ondersteunen en regionale verschillen in werkgelegenheid, werkloosheid en arbeidsproductiviteit, in het bijzonder in achterstandsregio’s, weg te werken. De interactie met de open coördinatiemethode voor sociale bescherming en sociale integratie moet worden versterkt. 122 123
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
177
Lissabonstrategie: overzicht van de aandachtspunten voor Vlaanderen, 2007 Werkzaamhei ds graad total e bevol ki ng 110%
Vroegtijdi ge s chool verl aters
100%
Werkzaamheids graad vrouwen
90% 80% 70%
Aanwezi gheid van kinderopvang
Werkzaamheids graad 55‐pl us sers
60% 50%
Aandeel 22‐jarigen met een diploma hoger s ecundai r onderwijs
Activering voor l a ngdurig werkl ozen
Sluitende preventieve aanpak van de werkloos hei d (<25 jaar)
Deelname aan permanente vorming
Sl ui tende preventi eve aanpak van de werkloosheid (>25 jaar)
Vlaams Gewest
Doel stel li ng 2010 = 100%
Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK, Eurostat, LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE), Kind en Gezin, VDAB (bewerking Departement WSE), VSAWSE (Vlaams subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie)
Structurele krapte op de Vlaamse arbeidsmarkt: als gevolg van een krimpende arbeidsreserve enerzijds en een toename van het aantal openstaande vacatures anderzijds, neemt de spanning op de Vlaamse arbeidsmarkt verder toe. Eind april 2008 waren er in Vlaanderen nog minder dan 4 ingeschreven werkzoekenden per openstaande vacature. Door deze toenemende krapte ondervinden werkgevers steeds meer moeilijkheden om geschikte kandidaten te vinden voor hun vacatures, en groeit het aantal knelpuntberoepen (met 50% ten opzichte van 2005). Tegelijkertijd vinden vele werkzoekenden over de taalgrens onvoldoende de weg naar jobs in Vlaanderen. Segmentering op de arbeidsmarkt: de Vlaamse arbeidsmarkt wordt anno 2007 gekenmerkt door tussenschotten die een gelijke participatie van kansengroepen in de weg staan, zowel kwantitatief als kwalitatief. Hoewel de werkzaamheidsgraad van niet EU-burgers (42,0%), personen met een arbeidshandicap (42,5%), laaggeschoolden (44,5%) en 50-plussers (49,3%) de afgelopen jaren betekenisvol toenam, blijft de kloof met de totale werkzaamheidsgraad (66,1%) groot. De afname van het aantal werkzoekenden is ook minder sterk voor deze groepen, waardoor hun aandeel in de werkloosheid toeneemt. Anno 2008 behoort bijna 80% van de werkzoekenden tot minstens één kansengroep. Grote regionale verschillen: Vlaanderen (66,1%) presteert inzake werkzaamheidsgraad opmerkelijk beter dan Wallonië (57%) en Brussel (54,8%). Zowel in Vlaanderen als Wallonië kende de werkzaamheidsgraad een licht stijgende trend in de periode 2000-2007. In Brussel bleef de werkzaamheidsgraad steken op hetzelfde niveau, waardoor de kloof met de andere gewesten toenam. Anno 2007 bedraagt de kloof met het Waalse Gewest 9,1 procentpunten tegenover 7,8 ppt in
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
178
2000, de kloof met het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest nam toe van 9 procentpunten in 2000 tot 11,3 ppt in 2007. Ook vanuit Europa worden een aantal aandachtspunten geformuleerd (zie elders in de Lissabonrapportering 2008). In het bijzonder op het vlak van de werkgelegenheid vraagt de Europese Commissie aan de lidstaten om voor 2008 nationale routekaarten vast te stellen voor flexizekerheid binnen de nationale hervormingsprogramma’s, onder meer door volgende overeengekomen gemeenschappelijke beginselen en pijlers te implementeren: flexibele en voldoende zekerheid biedende contractuele regelingen op basis van moderne arbeidswetgeving, cao’s en werkorganisatie; integrale strategieën voor een leven lang leren die moeten waarborgen dat werknemers, met name de meest kwetsbare, continu aanpasbaar en inzetbaar zijn; een doeltreffend actief arbeidsmarktbeleid dat mensen helpt om te gaan met snelle veranderingen, de perioden van werkloosheid kort houdt en de overgang naar een nieuwe baan vergemakkelijkt; moderne sociale zekerheidsstelsels die toereikende inkomenssteun bieden, tot werken aanmoedigen en de mobiliteit op de arbeidsmarkt vergemakkelijken.
Het Vlaams Hervormingsprogramma 2008-2010 Rekening houdend met de bevoegdheidsgebieden waarover Vlaanderen vandaag beschikt enerzijds en de hoger omschreven knelpunten en aandachtspunten anderzijds, kunnen de contouren van het Vlaams Hervormingsprogramma 2008-2010 als volgt worden omschreven: actief ouder worden aanmoedigen en herstructureringen in goede banen leiden (zie 4.4.1); de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt verbeteren en het levenslang leren stimuleren (zie 4.4.2); een sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid realiseren en langdurig werklozen kansen bieden via een versterkt curatief beleid (zie 4.4.3); de evenredige arbeidsdeelname van allochtone en andere kansengroepen op de arbeidsmarkt bevorderen (zie 4.4.4); een vlotte combinatie van arbeid en gezin mogelijk maken (zie 4.4.5). Annex 1: een routekaart voor flexizekerheid binnen het VHP 2008-2010 Annex 2: een routekaart voor flexizekerheid binnen het VHP 2008-2010
4.4.1 Actief ouder worden aanmoedigen en herstructureringen in goede banen leiden De Vlaamse Regering streeft ook in de periode 2008-2010 naar meer aandacht voor de opleiding, begeleiding en herplaatsing van oudere werkzoekenden en werknemers en stimuleert tevens een leeftijdsbewust personeelsbeleid. Daartoe werd in de periode 20052008 een tewerkstellingspremie 50+ ingevoerd, kreeg een aangepast begeleidingsconcept voor oudere werkzoekenden vorm in de zogenaamde 50+ clubs en werd geïnvesteerd in betere kansen op de arbeidsmarkt via het vacaturecircuit Jobkanaal en via diversiteitsplannen met een focus leeftijd en werk. Het Vlaams Meerbanenplan voorzag, met de verplichte uitnodiging voor een collectieve informatiesessie bij de VDAB of de vakbonden en met de introductie van een aangepast begeleidingsconcept in de 50+ clubs, in een verbreding van de sluitende aanpak naar (kortdurig) werkzoekende 50-plussers. Hoewel de doorstroom vanuit deze infosessies naar een traject op maat in de 50+clubs en de individuele trajectwerking vooralsnog beperkt blijft tot 10% à 20%, tonen de hoge uitstroomresultaten voor vrijwillige deelnemers aan dat deze begeleidingsaanpak een meerwaarde kent. Een mogelijke uitbreiding van de sluitende aanpak naar 50-plussers behoort tot de scoop van onderhandelingen met de federale regering en de sociale partners.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
179
Daarnaast zal ook worden ingezet op instrumenten die de overgang van werk naar werk faciliteren voor oudere werknemers. Enerzijds gebeurt dat aan de hand van een versterking van de loopbaandienstverlening, die men steeds uitdrukkelijker gaat focussen op oudere werknemers (en andere kansengroepen). Naar aanleiding van de competentieagenda werd het besluit van de erkende centra voor loopbaanbegeleiding gewijzigd, waardoor de centra nu ook verkorte trajecten en nazorgmodules voor kansengroepen kunnen aanbieden. De vertegenwoordiging van kansengroepen vormt een blijvend aandachtspunt, zowel voor de erkende centra als voor VDAB waar vooral het bereik van laaggeschoolden en 50-plussers betrekkelijk laag ligt. Daarnaast wordt een basisdienstverlening voor werknemers binnen de lokale werkwinkels voorbereid. Anderzijds is er het activerend herstructureringsbeleid. Als antwoord op de nood aan “actieve overbrugging” in de overgang van werk naar werk, zal ook het herstructureringsbeleid (richtsnoer 21) verder worden geactiveerd, op basis van de genomen oriëntaties en besprekingen met de sociale partners. Bijzondere aandacht zal uitgaan naar de (vaak oudere) werknemers die zelfs na outplacement geen passende tewerkstelling vinden.
4.4.2 De aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt verbeteren en het levenslang leren stimuleren Om een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te realiseren om het levenslang en levensbreed leren verder te stimuleren in Vlaanderen werd een Competentieagenda afgesloten. Met de Competentieagenda willen de Vlaamse Regering en de Vlaamse sociale partners een antwoord bieden op de sociaal-economische uitdagingen en prioriteiten voor Vlaanderen. De competentieagenda, als actiepunt van het Meerbanenplan, moet bijdragen tot een duurzame en innovatieve groei, waardoor (brede) inzetbaarheid, werkzaamheid en werkbaarheid fors verbeterd. Jaarlijks wordt ca. 14,5 miljoen euro uitgetrokken voor de uitvoering van deze Competentieagenda, die is opgebouwd rond tien prioriteiten: geïnformeerde studie- en beroepskeuze; meer en beter werkplekleren; actieplan ondernemend onderwijs; de erkenning van verworven competenties (EVC); actieplan jeugdwerkloosheid; stimuleren van competentiebeleid in bedrijven en organisaties; oudere werknemers; incentives werknemers; werk maken van werknemerschap; versterken van de sectorale invalshoek. De Competentieagenda vormt ook in de periode 2008-2010 de spil voor nieuwe maatregelen om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te verbeteren of de deelname aan levenslang leren verder aan te moedigen. Competentieontwikkeling begint in het Onderwijs. Daarom zullen in de periode 2008-2010 een aantal maatregelen worden genomen om financiële drempels in het Onderwijs weg te werken (richtsnoer 23 – richtsnoer 24). Zo kan het minst gegoede kwart van de Vlaamse gezinnen vanaf het schooljaar 2008-2009, naast de studietoelage voor secundair en hoger onderwijs, ook een schooltoelage aanvragen voor hun kinderen in het kleuter- en lager onderwijs. Het aantal gegadigden voor deze toelage in het kleuter- en leerplichtonderwijs stijgt zo van 72.000 in schooljaar 2006-2007 naar 282.000 in schooljaar 2008-2009. Het budget hiervoor is in drie jaar gestegen van 11,9 naar 60,8 miljoen euro.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
180
Ook het systeem van de maximumfactuur wordt ingevoerd in het kleuter- en lager onderwijs. Scholen mogen voortaan de ouders per schooljaar niet meer aanrekenen dan het vastgestelde maximumbedrag. De scholen kunnen immers heel wat kosten verhalen op de werkingsmiddelen die door het nieuwe financieringsdecreet voor het leerplichtonderwijs heel wat gestegen zijn. Binnen het nieuwe financieringsdecreet maakt het immers niet meer uit tot welk net een school behoort om werkingsmiddelen van de overheid te krijgen. Vanaf dan bepaalt o.a. het profiel van de schoolbevolking hoeveel geld de school van de overheid krijgt. Scholen die meer problemen moeten overwinnen om hun leerlingen naar succes te begeleiden, krijgen meer centen. Het opleidingsniveau van de moeder, de taal die thuis gesproken wordt, het al dan niet ontvangen van een schooltoelage en de gemiddelde schoolachterstand in de wijk waar de leerling woont spelen hierbij een rol. Om aan deze financiering tegemoet te komen is een bijkomend budget van 85 miljoen euro extra werkingsmiddelen voor het basisonderwijs en 41,3 miljoen euro voor secundair onderwijs voorzien.
Ondermeer dankzij de leerplicht tot 18 jaar ligt de ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs in Vlaanderen (9,3%) een stuk beneden het Europees gemiddelde (14,5%) en onder de Europese doelstelling van 10%. Niettemin blijft de ongekwalificeerde uitstroom een structureel knelpunt, dat zich in Vlaanderen voornamelijk in het deeltijds beroeps- en technisch secundair onderwijs situeert. Een deel van deze opleidingsvormen, die een opleiding op de schoolbanken combineren met een deeltijdse werkervaring, hebben te kampen met een aantal problemen, zoals gebrek aan afstemming en overleg, te weinig werkervaringsaanbod, schoolmoeheid en spijbelen. Het gevolg is dat jongeren uitstromen zonder kwalificatie. Het decreet deeltijds leren en werken (richtsnoer 23) verankert het voltijds engagement voor deeltijds lerenden, in een optimaal evenwicht van rechten en plichten. Het voltijds engagement houdt in dat er voor iedere leerling voorzien wordt in een (deeltijdse) werkervaring, en waar dit niet mogelijk is in een aangepast traject (brugproject, voortraject, persoonlijke ontwikkelingstraject). Daartegenover staat dat men van elke deeltijds lerende de invulling van zowel de leercomponent als de werkcomponent verwacht naar rato van minimaal 28 uren per week. De doelstelling om elke jongere een volwaardige kwalificatie aan te reiken binnen het raamwerk van de voltijdse leerplicht vormt het sluitstuk van het decreet, dat op 01/09/2008 in werking trad. In de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt stelt zich tevens een probleem van horizontale126 en verticale127 mismatch (richtsnoer 20- richtsnoer 24). Aan die moeizame afstemming van het onderwijsaanbod op de competentiebehoeften op de arbeidsmarkt wordt tegemoetgekomen met een aanpak op meerdere fronten in de Competentieagenda. Zo wordt onder prioriteit 1 ingezet op het indijken van “verkeerde” studie- en beroepskeuzes. Aan de hand van gerichte arbeidsmarktinformatie, die gezamenlijk wordt aangeboden door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) en de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB), zullen leerlingen beter worden geïnformeerd over perspectieven op werk, de aard van het werk, de verwachte dynamiek in beroepen en sectoren, e.d.m. Om het negatieve imago van het technisch en beroepsonderwijs om te buigen en om deze onderwijsvormen van een aangepaste uitrusting te voorzien wordt een jaarlijkse investering gedaan van ca. 10,5 miljoen euro in apparatuur en werkingskosten. Onder meer door een versterking van het groeipad voor leerlingen- en leerkrachtenstages (resp. 75.000 leerlingenstages en zowat 6.000 leerkrachtenstages op jaarbasis) wordt de alternering in verschillende varianten verder aangemoedigd. Sinds januari 2008 zijn ook 15 VTE bruggenbouwers aan 126 127
de jobinhoud sluit niet aan bij de -in het onderwijs verworven- competenties het jobniveau sluit niet aan bij het onderwijsniveau
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
181
de slag, die als taak hebben scholen en bedrijven te ondersteunen bij de inrichting van werkplekleren (prioriteit 2) voor leerlingen en leerkrachten. Een transparante kwalificatiestructuur, waarmee Vlaanderen het “European Qualifications Framework” implementeert in het (hoger) onderwijs en de beroepsopleidingen, vormt vanaf januari 2009 het sluitstuk van de maatregelen voor een betere aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt.
De deelname aan levenslang leren (richtsnoer 23) is in Vlaanderen de afgelopen jaren gedaald van 9,8% in 2004 tot 7,9% in 2007. De achterstand ten opzichte van het Europese gemiddelde, dat in 2007 9,7% bedraagt, wordt hierdoor steeds groter. Om aan de tanende opleidingsdeelname tegemoet te komen rekent men op de versnelde uitvoering van de Competentieagenda. Onder prioriteit 8, het versterken van incentives voor werknemers, werd 1mio euro extra uitgetrokken om de groei in het stelsel van de opleidingscheques te kunnen blijven financieren. In 2007 werden meer dan 250.000 cheques uitgereikt aan bijna 175.000 werknemers. 12% van alle Vlaamse werknemers vroeg met andere woorden opleidingscheques aan bij VDAB, voor een gemiddeld bedrag van 136 euro. In de toekomst zullen inspanningen worden ondernomen om opleidingscheques selectiever in te zetten, met prioriteit voor kwalificerende opleidingen, opleidingen in knelpuntberoepen en deelname van kansengroepen. Zowel ten aanzien van werkzoekenden, werkenden, studenten als schoolverlaters zal verder worden gewerkt aan de erkenning van elders verworven competenties. Elders verworven competenties (richtsnoer 24) kunnen bijdragen tot vlottere transities: bij herstructureringen, in de overgang van werkloosheid naar werk, na uittredeperiodes, binnen onderwijs- en opleidingstrajecten, enz. De arbeidsmarktbrede toepassing van EVC wordt op dit moment voorbereid, op basis van de uitwerking van portfolio’s voor de waardering en erkenning van competenties op de arbeidsmarkt en in de sociale economie. In uitvoering van de Competentieagenda (prioriteit 4) engageren de sociale partners en de Vlaamse overheid zich tevens om meer en krachtiger ervaringsbewijzen te ontwikkelen, meer promotie te voeren en te komen tot een stevigere oriëntering (naar knelpuntberoepen) van het ervaringsbewijs in hun sector. De verdere groei van het aantal ervaringsbewijzen en de arbeidsmarktbrede toepassing ervan vormen de contouren voor de verdere ontwikkeling van het stelsel tussen 2008 en 2010. Al deze maatregelen samen moeten ervoor zorgen dat meer talenten zichtbaar gemaakt worden op onze arbeidsmarkt. De Europese Lenteraad 2008 stelde dat de lidstaten ernaar moeten streven hogesnelheid– internet uiterlijk in 2010 voor alle scholen beschikbaar te maken en als onderdeel van hun nationale hervormingsprogramma's ambitieuze nationale streefcijfers voor de toegang van huishoudens tot hogesnelheid internet vast moeten stellen. Wat het luik m.b.t. de toegang van alle scholen tot hogesnelheid-internet (richtsnoer 23 – richtsnoer 24) betreft, is het zo dat in Vlaanderen in 2004 al 83% van de scholen (basisonderwijs en secundair onderwijs) toegang hadden tot breedbandinternet, een aandeel dat inmiddels wellicht gestegen is tot 86%. De huidige voorzieningen (Belgacom ADSL I-line en Telenet Connect Line) bieden te weinig capaciteit, vandaar dat veel scholen kiezen voor een combinatie van beide technologieën om extra bandbreedte te genereren. Er zal worden nagegaan wat de mogelijkheden tot uitbreiding van bandbreedte binnen het huidige aanbod van Belgacom en Telenet zijn en er zal met de bevoegde instanties worden overlegd. Een politieke beslissing met betrekking tot aankoop van extra bandbreedte zal wellicht pas door de volgende Vlaamse Regering kunnen genomen worden In het kader van de Competentieagenda werden verschillende maatregelen genomen om talentontwikkeling in ondernemingen en sectoren (richtsnoer 7 – richtsnoer 23) te stimuleren. Elf bedrijfsgerichte projecten en twaalf sectorale projecten worden op dit ogenblik financieel ondersteund met een ESF-oproep rond competentiemanagement. Om deze netwerken verder te ondersteunen, maar ook om ervoor te zorgen dat deze lerende
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
182
netwerken onderling ervaringen uitwisselen, wordt ook een taskforce competentiemanagement opgericht. Tenslotte zullen 101 nieuwe voorbeelden, waarbij competentieontwikkeling op een inspirerende wijze doorheen een moderne sociale dialoog tussen werkgever en werknemers aangepakt wordt, worden verzameld en uitgedragen. Op dit ogenblik gebeurde dat reeds voor 54 goede praktijken.
4.4.3 Een sluitende preventieve aanpak van de werkloosheid realiseren en langdurig werklozen kansen bieden via een versterkt curatief beleid Om een sluitende aanpak voor jonge en volwassen werkzoekenden te realiseren werd de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in de verdere uitbouw van de individuele trajectwerking voor werkzoekenden (richtsnoer 18). Hierdoor werd de doelstelling van een sluitend bereik van kortdurig werkzoekenden in de instapfase van de individuele trajectwerking bijna volledig gerealiseerd in Vlaanderen. Gemeten volgens de definitie die door Eurostat wordt gehanteerd in opvolging van de Europese richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid, werd in 2007 in Vlaanderen 6,1% van de jonge werkzoekenden en 12% van de volwassen werkzoekenden langdurig werkloos zonder “nieuwe start” in de vorm van een individuele trajectbegeleiding. Volgens de nieuwe, strengere Europese definitie, waarbij jonge werkzoekenden voor hun 4e maand werkloosheid dienen te worden bereikt, ligt dit percentage iets hoger (17%), al belooft de invoering van het Jeugdwerkplan vanaf 2008 beterschap op dit vlak. In uitvoering van het Vlaams regeerakkoord 2004-2009 worden deze inspanningen voor een tijdig bereik van werkzoekenden minstens gecontinueerd tot en met 2009. Volgens het Vlaams Regeerakkoord 2004-2009 werd het tijdig bereik van werkzoekenden georganiseerd volgens een getrapt begeleidingsmodel (richtsnoer 18), waarin het principe van de “kortste weg naar werk” vooropstaat. Voor het merendeel van de werkzoekenden wordt de kortste weg naar werk gerealiseerd met een brede, snelle en intensieve vacaturebemiddeling. Voor anderen is de kortste weg naar werk iets langer en wordt ingespeeld op de nood aan bijkomende opleiding en/of begeleiding. Hun traject naar werk verloopt langsheen de zogenaamde opleidings- en begeleidingsmodules in de trajectwerking, waarbinnen een oververtegenwoordiging van kansengroepen wordt vooropgesteld. Onder druk van een gewijzigde werkzoekendenpopulatie, waarin bijna 80% tot één of meerdere kansengroepen behoort, groeit de vraag naar intensieve, doelgroepspecifieke en resultaatsgerichte begeleiding (richtsnoer 18) voor steeds meer werkzoekenden. Verschillende proeftuinen waarin met een dergelijke aanpak geëxperimenteerd werd (het steden- en gemeentenplan jeugdwerkloosheid, de activeringstrajecten voor personen met een MMPP128-problematiek, de tendering van curatieve trajecten) kennen op dit ogenblik een verruimde toepassing. De laatste cyclus van de huidige Lissabonstrategie brengt de opportuniteit om versterkt in te zetten voor deze groepen. Toegespitst op jonge, kort- en middengeschoolde werkzoekenden, kent het pilootproject in dertien steden en gemeenten (2005-2007) uitbreiding naar heel Vlaanderen. Met dit nieuwe Jeugdwerkplan wil men jongeren sneller activeren en laten doorstromen naar duurzame tewerkstelling, al dan niet via intensieve begeleiding. Een snelle en correcte inschatting van de plaatsbaarheid moeten, in combinatie met een intensieve opvolging van het werkaanbod op maat en het gebruik van nieuwe communicatietechnologieën (o.a. via SMS) leiden tot het vervroegd wegwerken van drempels voor tewerkstelling. Toegespitst op werkzoekenden met een arbeidshandicap, regelt het nieuwe Besluit van de Vlaamse Regering (BVR) voor de professionele ondersteuning van personen 128
MMPP is de verzamelterm voor personen met een medische, mentale, psyschische en/of psychiatrische problematiek die een snelle bemiddeling in de weg staat.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
183
met een arbeidshandicap de screening, indicering, (traject)begeleiding en ondersteuning van arbeidsgehandicapte werkzoekenden door VDAB. Om die opdracht goed uit te voeren kan de steun worden ingeroepen van drie bestaande gespecialiseerde diensten voor beoordeling, begeleiding en opleiding van werkzoekenden met een arbeidshandicap. Bedoeling is de werkzoekenden met een handicap vervroegd in een aangepast traject onder te brengen, als opstap naar tewerkstelling in het reguliere of beschutte circuit. Toegespitst op de (langdurig) werkzoekenden met een MMPP-problematiek wordt, in partnerschap met de zorgsector, een aangepaste activeringsbegeleiding voor deze groep gerealiseerd. Om de ervaringen met deze aanpak te evalueren en om tegemoet te komen aan de grote vraag naar begeleidingen, wordt in 2009 een nieuwe tender uitgeschreven, waarop partners uit werk en welzijn kunnen intekenen. Toegespitst op werkzoekende 50-plussers zal in overleg met de sociale partners een vernieuwde aanpak op maat worden uitgewerkt. In uitvoering van het Meerbanenplan werd reeds in een aangepast werkaanbod of begeleidingsprogramma voor deze doelgroepen voorzien.
Om de brug van werkloosheid naar werk te verstevigen, zullen de bestaande instroommaatregelen (richtsnoer 19) verder worden geheroriënteerd op de gewijzigde arbeidsmarktrealiteit. Zo zal de individuele beroepsopleiding (IBO) in toenemende mate worden ingezet als opleidingsmaatregel op de brug tussen kansengroepen enerzijds en kansenberoepen anderzijds. Voor IBO-interim, een maatregel waarbij de IBO voorafgegaan wordt door een uitzendperiode als opstap naar duurzaam werk, wordt de inzetbaarheid in een nichebenadering naar moeilijk bemiddelbare kansengroepen onderzocht. De premie 50+, een vermindering van de loonkost voor werkgevers die een werkzoekende 50-plusser aanwerven, zal op basis van de reeds doorgevoerde hervormingen (zie voortgangsrapport) en een aanwas in het aantal premie-aanvragen sinds januari, actiever worden gepromoot om het groeitempo te ondersteunen. Waar mogelijk en opportuun wordt ook gewerkt aan een doorgroeimodel vanuit de sociale economie naar de reguliere bedrijfssector via “supported employment”. Ook de inspanningen om een nieuwe start voor langdurig werklozen (richtsnoer 18) te realiseren worden gecontinueerd in de periode 2008-2010. Deze oefening zou moeten resulteren in een toename van het activeringspercentage voor langdurig werklozen, dat op dit moment bijna 21% bedraagt. Daartoe wordt ook het werkervaringsprogramma voor langdurig werklozen (WEP+) versterkt. De nieuwe regelgeving rond WEP+, die in werking treedt op 01/01/2009, voorziet in een inschakelingstraject complementair aan de werkervaringsmodule, waarbij deelnemers aan het programma, in functie van uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt, worden bijgestaan met sollicitatietraining, jobcoaching en externe werkplekken. Verder zal ook aandacht uitgaan naar instroommaatregelen voor diverse groepen in de sociale economie: sociale werkplaatsen, beschutte werkplaatsen, lokale diensteneconomie, invoegbedrijven, enzomeer. Waar mogelijk en nuttig wordt via de experimenten inzake “supported employment” (richtsnoer 21) gewerkt aan een doorgroeimodel vanuit de sociale economie naar de reguliere bedrijfswereld. Uit de betrokken proeftuinen is immers duidelijk gebleken dat personen mits de juiste ondersteuning kunnen doorgroeien naar het reguliere circuit. Sinds 2006 verkent Vlaanderen de mogelijkheden van marktwerking (richtsnoer 21) in de (re)ïntegratie van werkzoekenden. 6.000 trajecten voor langdurig werkzoekenden tot 50 jaar werden uitbesteed aan private actoren. De toeleiding van de 6.000 langdurig werkzoekenden is inmiddels volledig afgerond door VDAB. Uit de tussentijdse evaluatie van deze proeftuin blijkt dat de uitstoomresultaten 6 maanden na het einde van de tendertrajecten betrekkelijk
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
184
hoog liggen en dat er relatief grote verschillen bestaan tussen de aanbieders onderling. Er lijkt geen uniform recept lijkt te bestaan voor een succesvol traject naar werk, al worden wel relatief goede resultaten geboekt met groepsbegeleiding, vraaggerichte arbeidsbemiddeling en door aanbieders uit non profit-organisaties (vzw’s). In 2008 zullen in het kader van het nieuwe Jeugdwerkplan 4.000 trajecten voor jonge werkzoekenden worden uitbesteed, goed voor een budget van 5,6 miljoen euro. Aanvullend wordt in 2008 ook een algemene tender van 4.500 trajecten voorzien door VDAB, waarvan 2.000 trajecten voor kortdurig werkzoekenden en 2.500 trajecten voor langdurig werkzoekenden. Deze trajecten, die worden uitbesteed aan commerciële en niet-commerciële organisaties, komen bovenop de trajecten die in partnerschap met de zorgsector worden gerealiseerd voor werkzoekenden met een MMPP-problematiek en bovenop de tender in het kader van het jeugdwerkplan (zie hoger). De samenwerking tussen de deelstaten inzake interregionale mobiliteit van werkzoekenden (richtsnoer 21), die vertaald werd in een aantal samenwerkingsakkoorden over o.a. de uitwisseling van vacatures kent een vervolg in de organisatie van een interregionale banentop in juli 2008. Daar werden de wederzijdse engagementen kracht bijgezet. Concreet werd afgesproken dat de VDAB 5.000 Vlaamse jobs op jaarbasis doorstuurt naar Forem voor actieve bemiddeling, Forem zou 50.000 Waalse werkzoekenden mobiliseren om deze jobs in te vullen. Actiris zou zes werkzoekenden actief bemiddelen per Vlaamse werkaanbieding. In de periode 2008-2010 zullen een aantal ervaren knelpunten in de interregionale samenwerking versneld worden aangepakt. Een betere opsporing van passende vacatures in Vlaanderen, waarbij Vlaamse en Waalse consulenten samen op pad gaan, gaat hand in hand met een intensifiëring van de bemiddelingsinspanningen en een versterking van het groeipad voor taalopleidingen. Verder wordt een actieplan voor de luchthavenregio uitgewerkt om tegemoet te komen aan mobiliteits- en andere knelpunten die de invulling van vacatures op en rond de luchthaven door werkzoekenden uit andere regio’s in de weg staan. In de uitvoering van de sluitende aanpak voor werkzoekenden tracht de Vlaamse Regering de efficiëntie en de effectiviteit van het gevoerde beleid te verhogen. In dit verband worden gekwantificeerde doelstellingen vooropgesteld m.b.t. de uitstroom naar werk na afloop van de begeleiding, opleiding of werkervaring voor werkzoekenden. Ook in de privaat-publieke samenwerking terzake wordt in toenemende mate gewerkt op basis van resultaatsfinanciering (richtsnoer 19). Dit betekent dat aanbieders vergoed worden op basis van een vast bedrag voor de trajectbegeleiding van werkzoekenden, gecombineerd met een saldo dat afhankelijk wordt gemaakt van het beoogde resultaat. Indien de gerealiseerde uitstroom zich boven de vooropgestelde norm bevindt, wordt een bonus voorzien, indien de vastgelegde norm niet bereikt wordt vermindert het variabele gedeelte (malus). Ook de vastgestelde verschillen in uitstroomresultaten tussen de verschillende aanbieders ondersteunen de optie om meer resultaatsfinanciering in te brengen in de reïntegratietrajecten die worden uitbesteed aan private partners.
4.4.4 De evenredige arbeidsdeelname van allochtone kansengroepen op de arbeidsmarkt bevorderen
en
andere
Sinds het Pact van Vilvoorde koppelt de Vlaamse Regering de doelstelling van evenredige arbeidsdeelname aan de betrachting om diversiteit te realiseren op de Vlaamse arbeidsmarkt. Doordat verschillende kansengroepen ondervertegenwoordigd zijn op de Vlaamse arbeidsmarkt moet blijvend worden ingezet op evenredige arbeidsdeelname en diversiteit. Enerzijds gebeurt dat door in toenemende mate aandacht te besteden aan kansengroepen in het reguliere arbeidsmarktbeleid. Anderzijds wordt het impulsbeleid diversiteit en evenredige arbeidsdeelname verder versterkt en afgestemd op de categoriale noden van verschillende doelgroepen (waaronder personen met een arbeidshandicap).
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
185
Onder meer om de groeiende arbeidsdeelname van vrouwen te kunnen blijven continueren, wordt opnieuw ingezet op gendermainstreaming (Lenteraad 2008) en gelijke kansen in het Vlaamse arbeidsmarktbeleid. De Europese Lenteraad 2008 stelde dat het noodzakelijk was de inspanningen om zowel voor vrouwen als mannen werk met gezin en privéleven te combineren en de loonverschillen tussen mannen en vrouwen aanzienlijk te verkleinen moesten worden volgehouden. Bovendien moet ook het Europees Pact voor Gendergelijkheid worden uitgevoerd. Tenslotte kan volgens de Europese Lenteraad de Europese Alliantie voor het gezin aan de verwezenlijking van deze doelstellingen bijdragen. In de periode 2008-2010 wordt het Europees pact voor gendergelijkheid door het Vlaamse gelijkekansenbeleid verder uitgevoerd. Ook de bestaande acties die kaderen in het Europees pact voor gendergelijkheid, zoals de expertendatabank voor de media, zullen in de periode 2008-2010 worden verder gezet met het oog op een zo optimaal mogelijk gebruik ervan door de media. Dit impliceert onder meer dat de nodige promotie gevoerd zal worden naar de media enerzijds en dat de databank gericht wordt uitgebreid waar nodig. Via de open coördinatiemethode worden de doelstellingen verder opgevolgd, die in 2006 met de verschillende Vlaamse ministers werden vastgelegd. In het kader van het verticale gelijkekansenbeleid (Lenteraad 2008) zullen de nodige onderzoeken gebeuren ter inspiratie van gepaste acties. Deze acties gebeuren zowel rechtstreeks door het verticale gelijkekansenbeleid als onrechtstreeks via de open coördinatiemethode door de relevante beleidsdomeinen. Het onderzoek voor het ontwerpen van een voorontwerp van een Vlaams anti-discriminatiedecreet129, dat in 2005 werd uitbesteed door Gelijke Kansen in Vlaanderen, vormde zo de basis voor het ontwerp van decreet houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid dat enerzijds beschermt tegen discriminatie en anderzijds de oprichting omvat van Vlaamse meldpunten tegen discriminatie in centrumsteden130 (richtsnoer 18). Om tegemoet te komen aan de onevenredige aanwervingskans voor kansengroepen, rekent de Vlaamse overheid op een verhoogd effect binnen Jobkanaal (richtsnoer 19), het semiopen vacaturecircuit dat in exclusieve bemiddeling van personen uit kansengroepen voorziet. Nog in de loop van 2008 zullen voorstellen worden gerealiseerd om het project, op basis van een evaluatie, bij te sturen. In 2007 werden 620 ondernemingen overtuigd om een diversiteitsplan (richtsnoer 19) op te starten. Met een diversiteitsplan ontwikkelen ondernemingen, organisaties en lokale besturen een HR-beleid met bijzondere aandacht voor diversiteit zowel bij werving en onthaal van nieuwe werknemers als bij doorstroom van en opleiding- en retentie-initiatieven voor werknemers die al langer in dienst zijn. Na de inspanningen voor leeftijdsdiversiteitsplannen in de periode 2005-2008, zal in de periode 2008-1010 een geactualiseerd actieplan voor allochtonen en personen met een arbeidshandicap worden uitgewerkt. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de nood om doelgroepspecifieke acties uit te werken op de werkvloer, in nauwe samenwerking met de sociale partners. Verder wordt in de toekomst zowel een kwantitatieve toename van het aantal diversiteitsplannen (de doelstelling wordt verhoogd van 525 plannen naar 750 plannen op jaarbasis) als een verhoogd effect voor achtergebleven regio’s en sectoren beoogd. In 2008 wordt met verstevigde inzet werk gemaakt van de bestijding van arbeidsgerelateerde discriminatie (richtsnoer 19). Het daartoe opgemaakte actieplan 129
Cfr uitvoering van Europees pact voor gendergelijkheid: ‘bevordering van de arbeidsparticipatie van vrouwen in alle leeftijdscategorieën en verkleining van de genderkloof op de arbeidsmarkt, door onder meer elke vorm van discriminatie te bestrijden’. Het Vlaams ontwerp van decreet gaat ruimer dan dit Europees pact: het beschermt tegen discrilminatie op grond van geslacht, seksuele oriëntatie, functioneringsbeperking, etnische afkomst en geloof. Het betreft niet enkel discriminatie op de arbeidsmarkt, maar op alle Vlaamse beleidsdomeinen. 130 Momenteel lopen er bij wijze van proefproject meldpunten discriminatie in acht centrumsteden. De huidige proefprojecten ‘meldpunt discriminatie’ leveren de nodige ervaring op om in de periode 2008-2010 te leiden tot een structurele basis voor deze meldpunten die zal worden vastgelegd in een besluit van de Vlaamse Regering.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
186
omvat 4 grote luiken: 1) de registratie en rapportering van meldingen met betrekking tot arbeidsgerelateerde discriminatie 2) de behandeling van de meldingen 3) monitoring en onderzoek 4) vorming en expertise-uitwisseling. Hierbij wordt ten volle gebruik maken van de maatregelen en instrumenten van het EAD-impulsbeleid waaronder de diversiteitplannen. De segmentering op de arbeidsmarkt kent een Vlaams antwoord in de ontwikkeling van strategieën voor werkbaar werk (richtsnoer 19). Eind 2007 werd een nieuwe ESF-oproep rond sociale innovatie gelanceerd. Deze oproep resulteerde in 16 nieuwe projecten die in maart 2008 werden goedgekeurd. Voor deze projecten wordt een totaalbedrag van 1,5 miljoen euro vrijgemaakt. Om het werken aan sociale innovatie meer structureel te verankeren in het Vlaamse beleid wordt gerekend op de uitbouw van een volwaardige competentiepool waarin de academische wereld en het bedrijfsleven elkaar versterken. Op deze wijze kan het netwerk dat via de taskforce rond sociale innovatie is ontstaan verder worden uitgebouwd en eventueel worden versterkt met sectorale partners. Om segmentering op de arbeidsmarkt weg te werken en de principes van MVO conform internationale tendensen te mainstreamen, wordt tevens gerekend op de verdere uitrol van het MVO-beleid (richtsnoer 19) in Vlaanderen, zowel in de richting van het onderwijs als naar de overheid en het bedrijfsleven. Toegespitst op het bedrijfsleven, worden in de komende twee jaar zowat 300 MVO-acties bij kleine en middelgrote ondernemingen ondersteund. Daarnaast wordt gewerkt aan de voorbeeldrol van de overheid op vlak van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Focus ligt hier op de horizontale uitwerking van een maatschappelijk verantwoord of duurzaam aankoopbeleid, waarbinnen ook een experimenteel kader wordt uitgewerkt voor de implementatie van MVO in de uitbesteding van overheidsopdrachten. Tenslotte worden de bestaande inspanningen in het onderwijs, zoals de scriptieprijs voor studenten (het ei van MVO) en het project Doen, waarbij de integratie van MVO in curricula centraal staat, gecontinueerd.
4.4.5 Een vlotte combinatie van arbeid en zorg mogelijk maken Ook in de periode 2008-2010 zullen de nodige maatregelen genomen worden om een vlotte combinatie van arbeid en gezin mogelijk te maken. De Vlaamse Regering besliste in 2008 dat om de combinatie arbeid en gezin beter te organiseren er 50 miljoen euro extra voorzien wordt om het aanbod van de kinderopvang uit te breiden, om het statuut van de onthaalouders te verbeteren en om de betaalbaarheid ervan te verbeteren. De Vlaamse Regering heeft in 2008 al 11,3 miljoen euro vrijgemaakt voor 6700 nieuwe plaatsen in de kinderopvang. 5,3 miljoen hiervan wordt gebruikt voor 920 nieuwe plaatsen in de gesubsidieerde kinderopvang, en de overige 6 miljoen euro voor 5880 nieuwe plaatsen in de zelfstandige kinderopvang. (richtsnoer 18). De beslissingen over de toewijzing van deze nieuwe plaatsen zullen in de tweede jaarhelft van 2008 worden voorbereid. Verder zullen de verschillende acties van het Actieplan flexibele en occasionele opvang geëvalueerd worden. Ook de CKO proefprojecten, in het kader van de vernieuwing van de Vlaamse kinderopvang, zullen worden geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie zullen er beleidsvoorstellen worden geformuleerd. Er werd een budget vrijgemaakt voor inkomensgerelateerde bijdragen van de gezinnen in de zelfstandige sector. De uitwerking hiervan zal in 2009 gerealiseerd worden. Een vlotte combinatie van arbeid en zorg wordt verder gefaciliteerd via de uitbouw van de lokale diensteneconomie. Zo wordt dit jaar 5 miljoen euro geïnvesteerd in ondernemingen die hun werknemers gezinsvriendelijke diensten (richtsnoer 18) willen aanbieden. Het kan gaan om volgende diensten: strijken, boodschappen doen, warme maaltijden voor ’s avonds, kinderopvangplaatsen in crèches dichtbij de onderneming, poetshulp, enzovoort. Het gebrek aan dergelijke diensten kan voor werknemers het vinden van een geschikte job én voor werkgevers de vlotte invulling van openstaande betrekkingen in de weg staan. De
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
187
gezinsvriendelijke diensten kunnen in samenwerking met de overheid (volgens het principe van cofinanciering) worden opgezet om concrete alternatieven aan werknemers en hun gezinnen aan te reiken om de combinatie arbeid en gezin te vergemakkelijken. Tenslotte worden ook de inspanningen voor een financiële tegemoetkoming in de vorm van aanmoedigingspremies bij loopbaanonderbreking en tijdkrediet onverminderd voortgezet door de Vlaamse Regering.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
188
Annex 1: De bijdrage van de ESF-middelen aan het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid In het ESF-programma 2000-2006 verbond men de inzet van de ESF-middelen aan de Lissabonstrategie door de Europese richtsnoeren te vertalen naar een aantal zwaartepunten en maatregelen. Voor het Operationeel Programma (O.P.) 2007-2013 ging men op een gelijkaardige manier tewerk: hier werd gekozen voor een aantal prioriteiten, met name: talentactivering en duurzame integratie op de arbeidsmarkt; bevorderen van sociale inclusie van kansengroepen via maatgericht werken; ondernemings- en organisatiecultuur focussen op mens en maatschappij; innovatie; transnationale en interregionale samenwerking; technische bijstand. Zowel binnen de programmaperiode 2000-2006 als binnen het O.P. 2007-2013 kreeg het ESF een flankerende en versterkende rol. Gezien de Lissabondoelstelling om jaarlijks 25% van de langdurig werklozen te activeren, en gezien de doelstelling om jonge en volwassen werkzoekenden een nieuwe start te garanderen voor ze langdurig werkloos worden, maakt de begeleiding en opleiding van werkzoekenden (richtsnoer 19) ook in de nieuwe programmeerperiode een belangrijk deel van het ESF-programma uit. Onder prioriteit 1 van het nieuwe ESF-programma plant VDAB jaarlijks 5.790 startende trajectbegeleidingsacties (brede en intensieve begeleiding) en 3.870 competentieversterkende acties (finaliteitsgerichte opleidingen voor werkzoekenden die regionaal oververtegenwoordigd zijn in de werkloosheid) gericht naar de vier prioritaire kansengroepen. Hiervoor werd een gesloten oproep aan VDAB gericht, die met de 18.850.000 euro ESF-middelen eigen acties financiert. Ook prioriteit 2 –het bevorderen van de sociale inclusie van kansengroepen via maatgericht werken– sluit aan bij richtsnoer 19. Toch is ESF meer dan louter een financieringsinstrument voor de opleiding en begeleiding van werkzoekenden. Steeds vaker worden met ESF-middelen pilootptojecten gelanceerd, die later worden geïntegreerd in het reguliere arbeidsmarktbeleid. Zowel EVC als loopbaanbegeleiding zijn voorbeelden van pilootprojecten die op die manier werden verankerd. In de nieuwe programmaperiode wordt ruimte voorzien voor nieuwe pilootprojecten, met name rond mentorship (prioriteit 3), sociale innovatie (prioriteit 4) en de opleidingsprojecten in ondernemingen en sectoren (prioriteit 1). Deze projecten hebben met elkaar gemeen dat ze de weg vrijmaken voor innovatie en talentactivering op de arbeidsmarkt in het algemeen en op de werkvloer in het bijzonder. Voor de opleidingsprojecten wordt meer dan 11 miljoen euro uitgetrokken op jaarbasis, de mentorshipsprojecten en de sociale innovatieprojecten vertegenwoordigden resp. 2,8 miljoen euro en 1,5 miljoen euro. Ook voor loopbaandienstverlening en het ervaringsbewijs werden in het O.P. nog middelen voorzien.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
189
Annex 2: Routekaart flexizekerheid in het Vlaams Hervormingsprogramma 2008-2010 De Vlaamse arbeidsmarkt worstelt anno 2008 met een paradox Aan de ene kant staat de moeizame invulling van vacatures als gevolg van toenemende krapte: het aantal werkzoekenden neemt af terwijl het aantal openstaande vacatures verder toeneemt, de vervullingstijd voor vacatures wordt langer, het aantal knelpuntberoepen verdubbelt. Tegenover elke vacature in Vlaanderen staan vandaag nog geen drie werkzoekenden, dat is zowat tien keer minder dan in het Brusselse Hoofdstedelijke en het Waalse Gewest. Aan de andere kant staat de –in Europees opzicht- lage arbeidsparticipatie van kansengroepen, in het bijzonder van ouderen, allochtonen en personen met een arbeidshandicap. De werkzaamheidsgraad van deze “kansengroepen” hinkt niet alleen achterop, ook hun aandeel in de totale werkzoekendenpopulatie wordt groter. Anno 2008 behoort bijna 80% van de werkzoekenden tot minstens één kansengroep131. Ook werkzoekenden uit andere regio’s in ons land vinden onvoldoende de weg naar vacatures of jobs in Vlaanderen. Zowel in Wallonië als in Brussel bevindt zich echter nog een meer dan aanzienlijke arbeidsreserve. Elk talent op onze arbeidsmarkt benutten blijft de uitdaging ! Het gebrek aan een voltijds engagement (werk- én leercomponent) voor deeltijds lerenden en werkenden leidt tot een moeizame inschakeling op de arbeidsmarkt en/of vroegtijdig schoolverlaten. Een onderbenutting van talenten zien we ook in de gebrekkige aansluiting van competenties die verworven worden in het onderwijs en competenties die vereist zijn op de arbeidsmarkt. Voor een aanzienlijk gedeelte van de (jonge) werkenden wordt een horizontale of vertikale mismatch vastgesteld. Ook de opleidingsdeelname neemt af in Vlaanderen. Steeds minder werkende, werkzoekende of “inactieve” Vlamingen nemen deel aan permanente vorming (7,9% in 2007), waardoor heel wat onbenut talent verloren gaat. Tenslotte wordt ook heel wat talent “verspild” in de onzekerheid die gepaard gaat met transities op onze arbeidsmarkt, met name in het geval van herstructurering en collectief ontslag of bij toenemende vereisten op het vlak van inzetbaarheid. Om deze en andere uitdagingen het hoofd te bieden en de Lissabondoelstellingen te realiseren in 2010, neemt de Vlaamse overheid maatregelen binnen de prioriteiten uit het VHP 2005-2008 Zo wordt het actief ouder worden (prioriteit 1) verder aangemoedigd aan de hand van een aangepaste sluitende begeleidingsaanpak voor oudere werkzoekenden en door middel van stimuli die moeten bijdragen tot een leeftijdsbewust personeelsbeleid in de Vlaamse ondernemingen (diversiteitsplannen, tewerkstellingspremie 50+, enz.). Om een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te realiseren en om het levenslang en levensbreed leren in Vlaanderen verder te stimuleren (prioriteit 2I) werd een Competentieagenda afgesloten tussen de Vlaamse Regering en de Vlaamse sociale partners. De versnelde uitvoering van de Competentieagenda moet de baan vrijmaken voor het beter onderkenen, zichtbaar maken en inzetten van competenties op de Vlaamse arbeidsmarkt. Binnen de doelstelling van een sluitende aanpak voor werkzoekenden (prioriteit 3) wordt geïnvesteerd in de verdere uitbouw van de individuele trajectwerking voor werkzoekenden. Meer nog dan in het verleden wordt daarbij ingezet op een intensieve begeleiding (en opvolging) van werkzoekenden, op vraaggerichte bemiddeling en maatwerk binnen het kader van een “rechten en plichten”131
Met inbegrip van de kortgeschoolden.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
190
benadering. De begeleidingsaanpak wordt ook steeds uitdrukkelijker toegespitst op de matching van kansengroepen en knelpuntberoepen en op competentieversterking door middel van beroepsopleiding, werkervaring, werkplekleren, enz. In functie van de evenredige arbeidsdeelname (prioriteit 4) voor kansengroepen wordt een dubbel spoor bewandeld. Enerzijds wordt in de uitvoering van het actief arbeidsmarktbeleid in Vlaanderen een diversiteitstoets gehanteerd, waarmee het bereik en resultaat voor kansengroepen wordt nagegaan. Anderzijds worden impulsen gegeven aan diversiteit op de werkvloer met diversiteitsplannen in ondernemingen en organisaties, via semi-gesloten vacaturecircuits en door middel van een doorgedreven samenwerking met kansengroepenorganisaties. De Vlaamse Regering investeert tenslotte ook in de periode 2008-2010 in een arbeidsmarktbeleid dat ruimte laat voor een vlotte combinatie arbeid en zorg (prioriteit 5). De lokale diensteneconomie, de aanmoedigingspremies voor loopbaanonderbreking en tijdkrediet en het groeipad voor de kinderopvang zijn slechts enkele van de investeringen waarmee transities op de arbeidsmarkt worden ondervangen en drempels voor arbeidsdeelname worden weggewerkt.
De bijkomende maatregelen dragen bij tot de Vlaamse invulling van een (Europese) flexizekerheidsstrategie op een snel veranderende arbeidsmarkt Zo is het de bedoeling dat competenties steeds vaker en steeds breder de ruggengraat zullen uitmaken van het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid. Het resultaat van deze “brede” scoop moet resulteren in een verhoogde deelname aan het levenslang leren in Vlaanderen. Om de “juiste” inzet van competenties op de “juiste” plaats mogelijk te maken, worden ook inspanningen verricht voor een verhoogde mobiliteit van werkenden en werkzoekenden op de Vlaamse arbeidsmarkt. Om geografische mobiliteit aan te moedigen, wordt de interregionale samenwerking tussen de gewestelijke arbeidsbemiddelingsdiensten versterkt. Een pakket aan maatregelen, gaande van een versterking van de loopbaandienstverlening over de verdere ontwikkeling van het ervaringsbewijs tot de verankering van “supported employment” moet daarnaast instaan voor méér beroepsmatige mobiliteit, zowel tussen als binnen organisaties. Als sluitstuk van dit verhaal wordt ook het werknemerschap aangescherpt door in te zetten op een brede en toegankelijke loopbaandienstverlening. Met het actief arbeidsmarktbeleid worden deze bruggen van werk naar werk verder ondersteund en ondervangen, bijvoorbeeld met een herstructureringsbeleid dat mensen competenties aanreikt via een (gesubsidieerd) outplacementaanbod en actieve opvolging in de tewerkstellingscellen. Competentieversterking wordt tevens het ordewoord waarrond de inspanningen inzake opleiding en begeleiding verder zullen worden opgebouwd. Er wordt ook blijvend aandacht besteed aan de tussenschotten die een evenredige participatie van kansengroepen op de Vlaamse arbeidsmarkt in de weg staan. Nu eens gebeurt dat door het wegwerken van drempels voor arbeidsdeelname (voorzieningen van kinderopvang, de uitvoering van het actieplan werkloosheidsvallen, …), dan weer door stimuli voor diversiteit en maatschappelijk verantwoord ondernemen op de werkvloer. Discriminatie en segmentering staan de noodzakelijke competentieontwikkeling op de Vlaamse arbeidsmarkt immers niet alleen in de weg, ze zetten ook een rem op de toekomstige innovatie en economische groei. Tenslotte wordt een partnerschapsbenadering gehanteerd. Een flexizekerheids-strategie voor de Vlaamse arbeidsmarkt is enkel mogelijk in overleg met de sociale partners en kansengroepenorganisaties op alle niveau’s (interprofessioneel, sectoraal, subregionaal). Ook in de uitvoering van haar beleid doet de Vlaamse Regering een beroep op externe partners. Sinds 2006 worden daarbij ook de mogelijkheden van marktwerking in de uitbesteding van trajecten verkend. Deze “tendering” kent inmiddels een ruimere toepassing, onder meer in de operationele uitvoering van het Jeugdwerkplan.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
191
5
Deel 5: Algemeen beleidsstatement
5.0
Inleiding en situering
In het document van de Europese Commissie “The next cycle of the Lisbon strategy for growth and jobs (2008-2010): next steps” worden de contouren aangegeven hoe de opmaak van de nationale hervormingsprogramma’s er moeten uitzien. Centraal hierbij staan de landenspecifieke aanbevelingen en aandachtspunten die op de Europese Lenteraad 2008 werden bekrachtigd. De Commissie geeft aan dat de lidstaten bij het opstellen van hun (geüpdate en/of nieuwe) hervormingsprogramma’s aan volgende 3 elementen aandacht besteden (zie ook deel 1):
5.1
een statement met gedetailleerde en concrete maatregelen die de lidstaten zullen nemen als antwoord op de landenspecifieke aanbevelingen en aandachtspunten (zie concreet deel 5); het nationaal hervormingsprogramma moet up-to-date zijn, maar de omvang van de update zal echter van lidstaat tot lidstaat variëren (zie concreet deel 4)132; een beschrijving van de belangrijkste hervormingen die tijdens de voorbije 12 maanden werden genomen, met bijzondere aandacht voor de maatregelen die tegemoet komen aan de landenspecifieke aanbevelingen en aandachtspunten en aan de belangrijkste acties die tijdens Europese Lenteraden in de 4 prioriteitsgebieden werden genomen (deel 3).
Aanbevelingen Commissie
en
aandachtspunten
van
de
Europese
Elk jaar vindt er een bilateraal overleg plaats tussen de Europese Commissie en België waarin de voortgang m.b.t. de uitvoering van de hervormingsprogramma’s worden in beeld gebracht. Aan dit overleg nemen voor België naast de federale overheid ook de gemeenschappen en gewesten deel. Tijdens het overleg dat op 04/07/2008 plaatsvond, werd voornamelijk gefocust op de aanbevelingen en aandachtspunten voor België en op de tijdens de Europese Lenteraden van 2006, 2007 en 2008 aangenomen maatregelen op de 4 gebieden voor prioritaire actie. Een eerste vaststelling is dat de twee aanbevelingen voor België al een aantal jaar dezelfde zijn. Het betreft hier het wegwerken van de regionale verschillen en de vermindering van lasten op arbeid. De Europese Commissie verstrekt concreet volgende aanbevelingen naar België: de begrotingsconsolidatie voortzet en daarbij verdere inspanningen levert om de belastingdruk op arbeid omlaag te brengen tot het gemiddelde van de buurlanden, met name door de belastingwig bij laaggeschoolden te verkleinen; de beleidsmaatregelen versterkt om overeenkomstig een geïntegreerde flexizekerheidsbenadering de arbeidsmarktprestaties door een alomvattende strategie te verbeteren, de arbeidsmarktparticipatie te verhogen, de regionale verschillen te verminderen en de deelname aan een leven lang leren te vergroten. 132
In elk geval moeten de lidstaten in hun hervormingsprogramma’s deze maatregelen opnemen die op de Europese Lenteraad 2008 voor de 4 prioriteitsgebieden werden afgesproken. Dit houdt in dat aangegeven worden hoe vooruitgang richting de nationale O&O-doelstellingen zal worden bereikt, dat verder wordt aangegeven dat hogesnelheid–internet uiterlijk in 2010 voor alle scholen beschikbaar zal zijn, dat als onderdeel van de nationale hervormings-programma's ambitieuze nationale streefcijfers voor de toegang van huishoudens tot hogesnelheid-internet worden vastgesteld en tenslotte dat de lidstaten de overeengekomen gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid toepassen door in hun nationale hervormingsprogramma’s van 2008 te schetsen met welke nationale flexizekerheidsstrategieën zij deze beginselen effectueren.
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
192
Daarnaast moet België volgens de Europese Commissie aandacht besteden aan de volgende knelpunten: de strategie voor de langetermijnhoudbaarheid van de overheidsfinanciën volledig uitvoeren, met inbegrip van uitgavenbeperkingen, begrotingsoverschotten en een aanhoudende vermindering van de overheidsschuld; dringend maatregelen nemen voor meer mededinging op de gas- en elektriciteitsmarkten, onder meer door onafhankelijke en krachtdadige reguleringsinstanties en door extra maatregelen ten aanzien van transportnetbeheerders en distributienetbeheerders; veel meer inzetten op het bevorderen van O&O en innovatie, in het bijzonder door zowel het niveau als het effect van de overheidsfinanciering te verhogen en een gecoördineerde beleidsmix op alle niveaus te ontwikkelen; de uitvoering voortzetten van maatregelen om de arbeidsparticipatie van oudere werknemers en kwetsbare groepen te verhogen, het effect van deze maatregelen in het oog te houden en indien nodig extra activeringsmaatregelen te nemen. De Europese Commissie stond tijdens het onderhoud ook stil bij de implementatie door België van verschillende tijdens de Europese Lenteraden van 2006, 2007 en 2008 aangenomen maatregelen voor de 4 gebieden voor prioritaire actie. Meer specifiek kan hierbij verwezen worden naar de vermindering van de administratieve lasten, de beschikbaarheid uiterlijk in 2010 van hogesnelheid-internet voor alle scholen, het vaststellen van ambitieuze nationale streefcijfers voor de toegang van huishoudens tot hogesnelheidinternet tenslotte de tijdige omzetting van de dienstenrichtlijn. Tenslotte stond de Europese Commissie tijdens het onderhoud ook stil bij de “governance” van het Lissabonproces zelf.
5.2
Antwoorden van de Vlaamse overheid: beleidsstatement
In deel 3 werden de maatregelen van de afgelopen 12 maanden (ter uitvoering van het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008) gedetailleerd in kaart gebracht. In deel 4 blikt de Vlaamse overheid vooruit op de periode 2008-2010, die de voorlopig laatste Lissaboncyclus omvat. In het Vlaams Hervormingsprogramma 2008-2010 worden de (geplande) maatregelen op het vlak van macro-economie, micro-economie en werkgelegenheid opgesomd om aldus tegemoet te komen aan de door de Europese Commissie voor België vastgestelde uitdagingen en aandachtspunten en wordt ook invulling gegeven m.b.t. de aangenomen maatregelen tijdens de Europese Lenteraden. Belangrijk is dat in de periode 2008-2010 de nadruk blijft liggen op de verdere uitvoering en implementatievan de in het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 vastgestelde uitdagingen. De continuïteit staat voorop, iets wat o.a. ook door de Europese Lenteraad 2008 was gevraagd. Vooreerst moet aangegeven worden dat de Vlaamse Regering op 11/07/2006 het sociaal economische plan ‘Vlaanderen in Actie’ heeft gelanceerd. De ambitie bestaat erin om Vlaanderen tegen 2020 op een duurzame manier tot het keurkorps van Europese regio’s te laten behoren. In VIA wordt gewerkt rond projecten die rond uitdagingen voor Vlaanderen zijn gegroepeerd. In de loop van 2008 vinden ateliers plaats rond talent, logistiek en mobiliteit, internationalisering en innovatie. Tijdens deze vier ateliers wordt met een brede groep van stakeholders gebrainstormd rond specifieke doorbraken die noodzakelijk zijn om Vlaanderen tegen 2020 naar de Europese top te brengen. De resultaten van de ateliers zullen op het sociaal-economisch Forum van december 2008 worden besproken. Inzake “governance” en “ownership” van de Lissabonstrategie bewandelt Vlaanderen verder de weg m.b.t. de opmaak van een eigen aangepast hervormingsprogramma en voortgangsrapportering en draagt het ook intensief bij aan de opmaak van het nationale
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
193
hervormingsprogramma 2008-2010 en de Europese activiteiten in het kader van de Lissabonstrategie (Comité van de Regio’s,…). Wat het macro-economisch luik betreft, richt de Commissie een aanbeveling naar België m.b.t. de begrotingsconsolidatie en vraagt ze aandacht voor de langetermijnhoudbaarheid van de overheidsfinanciën. Voor Vlaanderen stellen zich geen specifieke problemen: de Vlaamse overheid heeft in de voorbije legislatuut bijzondere aandacht aan gezonde overheidsfinanciën en zal dit ook in de toekomst blijven doen. De Vlaamse overheid zal eind 2008 schuldenvrij zijn. Er kan ook specifiek verwezen worden naar de forfaitaire verminderingen in de personenbelasting die de Vlaamse overheid in de periode 2007-2009 (inkomstenjaren) doorvoert. Dit beleid heeft als doel om de werkloosheidsval te neutraliseren en de werklozen te motiveren sneller aan de slag te gaan. Op micro-economisch vlak vraagt de Europese Commissie dat België meer zou inzetten op onderzoek en ontwikkeling en innovatie. Op dit ogenblik ligt het Vlaamse cijfer voor de Barcelona-norm, nl. het percentage O&O-uitgaven/BBP, voor de Vlaamse overheid op 2,09%, wat hoger is dan zowel het Belgische als het EU-gemiddelde. In de meerjarenbegroting 2006-2009 worden aldus 525 miljoen euro extra middelen voorzien voor wetenschap en innovatie. Er wordt naar gestreefd deze middelen evenwichtig te verdelen tussen het LT niet-georiënteerd onderzoek, het strategisch basisonderzoek en het toegepast bedrijfsgericht onderzoek. Voor 2008 is een totaal wetenschapsbeleidbudget van 1,682 miljard euro voorzien, waarvan 1,051 miljard euro onderzoekskredieten. Daarnaast werden er de voorbije jaren ook een aantal eenmalige O&O-investeringen gedaan. Voor 2008 werd een bijkomend bedrag van 45 miljoen euro eenmalig vanuit het FFEU aan de middelen voor wetenschapsbeleid toegevoegd. Hierdoor bedraagt de totale stijging voor 2008 dus 120 miljoen euro (de som van 75 miljoen euro structurele toename voor O&O en 45 miljoen euro eenmalige toename van middelen voor wetenschapsbeleid). De in het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 opgenomen zes economische beleidsprioriteiten op micro-economisch vlak worden verder gezet. Op bepaalde terreinen worden (als gevolg van evaluaties) nieuwe beleidsaccenten gelegd, die o.a. gericht zijn op de heroriëntering van de beschikbare middelen of de verfijning van bestaande instrumenten. Er kan hier meer specifiek verwezen worden naar de vernieuwde ecologiepremie, de vereenvoudiging van het KMO-steuninstrumentarium. Belangrijk is verder het basisdecreet voor wetenschap en innovatie dat in voorbereiding is en dat een aantal terugkerende structurele ondersteuningen decretaal zal verankeren. In januari 2009 zal het Agentschap Ondernemen van start gaan (fusie van VLAO en AE) dat voor meer duidelijkheid en efficiëntie voor de bedrijven moet zorgen. In de periode 2008-2010 gaat ook het programma Innovatief Aanbesteden van start. Er wordt ook blijvend verder geïnvesteerd in de kennisdriehoek onderwijs-onderzoek–innovatie, waarvan o.a. programma’s als Odysseus, Methusalem en Hercules voorbeelden zijn. Ook inzake “Better Regulation” worden door de Vlaamse overheid verschillende maatregelen getroffen. Zo wil de Vlaamse Regering de administratieve lasten verbonden aan alle Vlaamse regelgeving tegen 2012 verder gevoelig laten dalen. Wat het aandachtspunt betreffende de mededinging op de gas- en electriciteitsmarkten betreft, is het zo dat deze voornamelijk aan België is gericht. Een aantal jaar geleden heeft de federale regulator van de elektriciteits- en gasmarkt een belangrijk deel van zijn bevoegdheden verloren door een wetswijziging (in het voordeel van de federale energieadministratie). In het Vlaamse Gewest is er geen echt probleem inzake de onafhankelijkheid en de bevoegdheden van de regulator, de VREG. De extra maatregelen inzake transmissie dienen op federaal vlak genomen te worden. In het “third package” van de Europese Commissie (de nieuwe voorstellen tot wijziging van de Elektriciteits- en Aardgasrichtlijn) worden bijkomende vereisten opgelegd inzake
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
194
eigendomsunbundling voor de transmissienetbeheerders. Voor de distributienetbeheerders worden in deze voorstellen geen extra vereisten opgelegd. M.b.t. de onafhankelijkheid van de distributienetbeheerders staat men in het Vlaamse Gewest al verder staat dan vereist in de huidige en toekomstige elektriciteits- en aardgasrichtlijnen. Al sinds 2003 wordt het distributienetbeheer in het Vlaamse Gewest uitgevoerd door bedrijven die juridisch en beheersmatig gescheiden zijn van de leveranciers en producenten van elektriciteit en aardgas. Waar de leveranciers en producenten momenteel nog tot 30% kunnen participeren in de netbeheerders, moet bovendien tegen 2018 een volledige eigendomsontvlechting tot stand komen. Inzake werkgelegenheid, is er de aanbeveling van de Europese Commissie om overeenkomstig een geïntegreerde flexizekerheidsbenadering de arbeidsmarktprestaties door een alomvattende strategie te verbeteren, de arbeidsmarktparticipatie te verhogen, de regionale verschillen te verminderen en de deelname aan een leven lang leren te vergroten. Aandachtspunt is verder de uitvoering voortzetten van maatregelen om de arbeidsparticipatie van oudere werknemers en kwetsbare groepen te verhogen, het effect van deze maatregelen in het oog te houden en indien nodig extra activeringsmaatregelen te nemen. De Vlaamse overheid nam in de eerste vernieuwde Lissaboncyclus (2005-2008) op dit terrein de nodige maatregelen en deze worden in de laatste Lissaboncyclus (2008-2010) verder versterkt. Het verminderen van de regionale verschillen is een aanbeveling die de Europese Commissie al een aantal jaren aan België richt. Wat deze aanbeveling betreft,meent de Vlaamse Regering dat een staatshervorming en herverdeling van de bevoegdheden inzake het arbeidsmarktbeleid belangrijk kunnen zijn voor het verkleinen van de grote regionale verschillen in arbeidsdeelname en werkloosheid. Het actief ouder worden wordt verder aangemoedigd aan de hand van een aangepaste sluitende begeleidingsaanpak voor oudere werkzoekenden en door middel van stimuli die moeten bijdragen tot een leeftijdsbewust personeelsbeleid in de Vlaamse ondernemingen (diversiteitsplannen, tewerkstellingspremie 50+, enz.). Om het levenslang en levensbreed leren in Vlaanderen verder te stimuleren moet de versnelde uitvoering van de Competentieagenda de baan vrijmaken voor het beter onderkenen, zichtbaar maken en inzetten van competenties op de Vlaamse arbeidsmarkt. In het kader van de sluitende aanpak voor werkzoekenden wordt geïnvesteerd in de verdere uitbouw van de individuele trajectwerking voor werkzoekenden. Meer nog dan in het verleden wordt daarbij ingezet op een intensieve begeleiding (en opvolging) van werkzoekenden, op vraaggerichte bemiddeling en maatwerk binnen het kader van een “rechten en plichten”-benadering. De begeleidingsaanpak wordt ook steeds uitdrukkelijker toegespitst op de matching van kansengroepen en knelpuntberoepen en op competentieversterking door middel van beroepsopleiding, werkervaring, werkplekleren, enz. In functie van de evenredige arbeidsdeelname voor kansengroepen wordt een dubbel spoor bewandeld (kansengroepenbenadering-zowel wat bereik als resultaat betreft- én diversiteit op de werkvloer). De Vlaamse Regering investeert tenslotte ook in de periode 2008-2010 in een arbeidsmarktbeleid dat ruimte laat voor een vlotte combinatie arbeid en zorg. Er worden ook maatregelen voorzien om de (Europese) flexizekerheidsstrategie een concrete Vlaamse invulling te geven. Zo is het de bedoeling dat competenties steeds vaker en steeds breder de ruggengraat zullen uitmaken van het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid. Het resultaat van deze “brede” scoop moet resulteren in een verhoogde deelname aan het levenslang leren in Vlaanderen. Om de “juiste” inzet van competenties op de “juiste” plaats mogelijk te maken, worden ook inspanningen verricht voor een verhoogde mobiliteit van werkenden en werkzoekenden op de Vlaamse arbeidsmarkt. Om geografische mobiliteit aan te moedigen, wordt de interregionale samenwerking tussen de gewestelijke arbeidsbemiddelingsdiensten versterkt. Een pakket aan maatregelen, gaande van een
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
195
versterking van de loopbaandienstverlening over de verdere ontwikkeling van het ervaringsbewijs tot de verankering van “supported employment” moet daarnaast instaan voor méér beroepsmatige mobiliteit, zowel tussen als binnen organisaties. Als sluitstuk wordt ook het werknemerschap aangescherpt door in te zetten op een brede en toegankelijke loopbaandienstverlening. Met het actief arbeidsmarktbeleid worden deze bruggen van werk naar werk verder ondersteund en ondervangen, bijvoorbeeld met een herstructureringsbeleid dat mensen competenties aanreikt via een (gesubsidieerd) outplacementaanbod en actieve opvolging in de tewerkstellingscellen. Competentieversterking wordt tevens het ordewoord waarrond de inspanningen inzake opleiding en begeleiding verder zullen worden opgebouwd. Er wordt ook blijvend aandacht besteed aan de tussenschotten die een evenredige participatie van kansengroepen op de Vlaamse arbeidsmarkt in de weg staan. Nu eens gebeurt dat door het wegwerken van drempels voor arbeidsdeelname (voorzieningen van kinderopvang, de uitvoering van het actieplan werkloosheidsvallen, …), dan weer door stimuli voor diversiteit en maatschappelijk verantwoord ondernemen op de werkvloer. Tenslotte wordt een partnerschapsbenadering gehanteerd. Een flexizekerheidsstrategie voor de Vlaamse arbeidsmarkt is enkel mogelijk in overleg met de sociale partners en kansengroepenorganisaties op alle niveau’s (interprofessioneel, sectoraal, subregionaal). Verder doet de Vlaamse Regering in de uitvoering van haar beleid ook een beroep op externe partners (bvb. “tendering” in de operationele uitvoering van het Jeugdwerkplan).
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
196
Bijlage 1 Geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (20082010) Macro-economische richtsnoeren (1) Zorgen voor op duurzame groei gerichte economische stabiliteit. (2) Houdbare economische en begrotingssituaties als basis voor meer werkgelegenheid waarborgen. (3) Een efficiënte, op groei en werkgelegenheid gerichte allocatie van productiemiddelen bevorderen. (4) Zorgen dat de loonontwikkelingen bijdragen tot macro-economische stabiliteit en groei. (5) Meer samenhang tussen macro-economisch beleid, structuurbeleid en werkgelegenheidsbeleid bevorderen. (6) Bijdragen tot de dynamiek en de goede werking van de EMU. Micro-economische richtsnoeren (7) De investeringen in O&O verhogen en verbeteren, in het bijzonder in de particuliere sector. (8) Alle vormen van innovatie faciliteren. (9) De verspreiding en effectieve toepassing van ICT faciliteren en een volledig inclusieve informatiemaatschappij opbouwen. (10) De concurrentievoordelen van de Europese industriële basis versterken. (11) Duurzaam gebruik van hulpbronnen aanmoedigen en de synergieën tussen milieubescherming en groei versterken. (12) De interne markt uitbreiden en verdiepen. (13) Zorgen voor open en concurrerende markten binnen en buiten Europa en de voordelen van de mondialisering benutten. (14) Een bedrijfsklimaat met meer mededinging creëren en particulier initiatief door betere regelgeving aanmoedigen. (15) Het ondernemerschap bevorderen en het klimaat voor het MKB verbeteren. (16) Europese infrastructuren uitbreiden,verbeteren en onderling koppelen en prioritaire grensoverschrijdende projecten voltooien. Richtsnoeren voor de werkgelegenheid (17) Streven naar een beleid gericht op volledige werkgelegenheid, betere arbeidskwaliteit en -productiviteit en hechtere sociale en territoriale samenhang. (18) Levensloopbeleid bevorderen. (19) Arbeidsmarkten toegankelijker, werken aantrekkelijker en arbeid lonend maken voor werkzoekenden, inclusief mensen met een achterstandspositie en inactieven. (20) Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar afstemmen. (21) Met gepaste aandacht voor de rol van de sociale partners, flexibiliteit gecombineerd met werkzekerheid bevorderen en segmentering van de arbeidsmarkt verminderen. (22) Zorgen voor arbeidskostenontwikkelingen en regelingen voor loonvaststelling die bevorderlijk zijn voor de werkgelegenheid. (23) Investeringen in menselijk kapitaal opvoeren en verbeteren. (24) Onderwijs- en opleidingsstelsels aanpassen aan nieuwe bekwaamheidsvereisten
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
197
Bijlage 2 Afkortingenlijst 7KP: 7e Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling van de EU AAL: Ambient Assisted Living Actiris: vroegere Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling (BGDA) ADSL: Assymetric Digital Subscriber Line AE: Agentschap Economie AIDS: Acquired Immune Deficiency Syndrome Alesh: Amortisatiefonds van de leningen voor de Sociale Huisvesting ANB: Agentschap Natuur en Bos AO: Agentschap Ondernemen ARK: Activering RisicoKapitaal (ARKimedes) ARKIV: risicokapitaalverschaffers die erkend zijn in het kader van de ARKimedes-regeling ARTEMIS: Advanced Research and Technology for Microelectronics Integrated Silicon Devices ASEM: Asia-Europe Meeting BAM: Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel BAN: Business Angels Networks BBB: Beter Bestuurlijk Beleid BBE: Bruto Binnenlands Energieverbruik BBP: Bruto Binnenlands Product BBT: Best Beschikbare Technieken BEA: Budget Economisch Advies BELNET: Belgisch telematica-onderzoeksnetwerk BERD: Business Expenditure on R&D BFE: Bedrijfsfederatie der Voortbrengers en Verdelers van Elektriciteit in België BIAC: Brussels International Airport Company BIM: Brussels Instituut voor Milieubeheer Bizidee: Ondernemingsplanwedstrijd BMI: Belgische Maatschappij voor Internationaal Ondernemen BND: Buurt- en Nabijheidsdienst BOF: Bijzonder Onderzoeksfonds BRIC: Brazilië, Rusland, Indië en China BS: Belgisch Staatsblad BSO: Beroeps Secundair Onderwijs BUOO: Bruto Binnenlandse Uitgaven voor O&O BVR: Besluit van de Vlaamse Regering BW: Beschutte Werkplaatsen CAG: College van Ambtenaren-Generaal CAO: Collectieve Arbeidsovereenkomst CARE (Eurostat): Community Road Accident Database Eurostat CCIM: Coördinatiecomité Internationaal Milieubeleid CCM: Coördinatiecel Milieuzorg CEMT: Conférence Européenne des Ministres de Transport CERN: Centre Européen de Recherche Nucléaire (Genève) Cevora: opleidingscentrum van het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor Bedienden CGKR: Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding CH4: methaan, moerasgas CIS: Community Innovation Survey
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
198
CIS-4: Fourth Community Innovation Surveys CKO: Centrum voor Kinderopvang CLARIN: Common Language Resources and Technology Infrastructure CLB: Centra voor Leerlingenbegeleiding CLP: Communautair Lissabonprogramma CO2-emissie: koolstofdioxide uitstoot COC: Collectief Onderzoekscentrum CoCoMedia: Collaborative Community Media COM: Europese Commissie COMPERA: Competence Research Centres CoR: Comité van de Regio’s CORVE: Coördinatiecel Vlaams e-government CSR: Communautaire Strategische Richtsnoeren CTU: Clinical Trial Unit DAR: Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid DGA’s: Diensten voor Gespecialiseerd Arbeidsonderzoek DIT: Dienstenimpacttoets DMI: Directe Materialen Input (Flanders) DRIVE II: innovatieprogramma voor de voertuigindustrie DVB: Digital Video Broadcast Exx (E-peil): Energieprestatiepeil (een globale maat voorde energiezuinigheid van een gebouw- uitgedrukt in termen van primair energiegebruik) EAD: Evenredige Arbeidsdeelname EAK: Enquête naar de Arbeidskrachten EBE: Energiebeleid voor Europa EC DG TREN: Europese Commissie Directoraat-generaal voor Transport en Energie EC: Europese Commissie ECHP: European Community Household Panel EDCTP: European & Developing Countries Clinical Trials Partnership EDRL: Europese Dienstenrichtlijn EEA: European Economic Area EEN: Enterprise Europe Network EFRO: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling EG: Europese Gemeenschap EIA: European Intermodal Association e-ID: elektronische identiteitskaart EIB: Europese Investeringsbank EIC: Europese informatiecentra EIS: Europese Innovatiestimulering EIS : European Innovation Scoreboard eL&W: Expertisecentrum Leeftijd & Werk EMBL: European Molecular Biology Laboratory EMBO: Europese organisatie inzake moleculaire biologie EMC: Eigen Materialen Consumptie EMU: Economische en Monetaire Unie ENA: Economisch Netwerk Albertkanaal ENOVER: Energie Overleg Staat-Gewesten-groep EOR: Europese Onderzoeksruimte EPB: Energie, Prestatie Binnenklimaat EPD: Enkelvoudig Programmeringsdocument EPO: European Patent Office EQF: European Qualifications Framework ERA-net: European Research Area Network
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
199
ERRIN: European Regions Research and Innovation Network ESRF: European Synchrotron Radiation Facility (Grenoble) ESF: Europees Sociaal Fonds ESFRI: European Strategy Forum on Research Infrastructures ESO: Europese Zuidelijke Sterrenwacht ESRF: European Synchrotron Radiation Facility EU: Europese Unie EU-12: België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Denemarken, Ierland, Verenigd Koninkrijk, Griekenland, Portugal en Spanje EU-15: EU-12 + Finland, Oostenrijk en Zweden EU-25: EU-15 + Cyprus, Estland, Letland Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië EU-27: EU-25 + Bulgarije en Roemenië (= alle Lidstaten van de EU per 01/01/2007 na de recentste uitbreiding). EUR: Euro EUROSTAT: EU's statistics agency EVC: Erkennen van Verworven Competenties EWI: Economie, Wetenschap en Innovatie FFEU: Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eenmalige Investeringsuitgaven FIT: Flanders Investment and Trade FLAMAC: Flanders Materials Centre Flanders DC: Flanders District of Creativity FMTC: Flanders Mechatronics Technology Centre FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie: Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie FPB: Federaal Planbureau FSC: Forest Stewardship Council FUST: Flanders Unesco Science Trust Fund FVI: Fonds Vlaanderen Internationaal FWO: Fonds Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen GBAORD = Government Budget Appropriations or Outlays on R&D (overheidsuitgaven voor O&O) GEB: Grensoverschrijdend Ecologisch Basisplan GEN: Gewestelijk Expresnet GERD: Gross Expenditure on R&D GFT: Groente-, Fruit- en Tuinafval GIS: Geografisch informatiesysteem GIS: Gezondheidsinformatiesysteem GLASREG: Efficiënt energiegebruik in de glastuinbouw GNBS: Gewenste Natuur- en Bosstructuur GOVERD: Government Intramural Expenditure on R&D GREB: Geïntegreerde Richtsnoeren voor het Economisch Beleid GRIP: Gelijke Rechten voor Iedere Persoon met een handicap GRUP: Gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan GTA: Grondig Technisch Advies HERD: Higher Education expenditures on R&D HERDgew: Expenditure on R&D in the Higher Education Sector HERMREG: statistisch model HF: Herplaatsingsfonds HFK’s: Hydrogen Fluorcarbons HPG: Harmonisch Park en Groenbeheer HRF: Hoge Raad van Financiën
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
200
HRM: Human Resources Management i2010: Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid IBBT: Instituut voor Breedbandtechnologie IBO: Individuele Beroepsopleidingen in de Onderneming ICEDD: Institut de Conseil et d'Etudes en Développement Durable ICRH: International Centre for Reproductive Health ICT: Informatie- en Communicatietechnologie IEA: Internationaal Energie Agentschap IHD: Instandhoudingsdoelstellingen IKW: Interkabinettenwerkgroep ILO: International Labour Organisation ILVO: Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek IMCFB: Interministeriële Conferentie voor Financiën en Begroting IMEC: Interuniversitair Micro-electronicacentrum INBO: Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek IncGeo: Incubatiepunt voor Geo-Informatie INCO: International Scientific Cooperation INNO-net: Innovatienetwerken INR: Instituut voor Nationale Rekeningen IOF: Industrieel Onderzoeksfonds IPBO: Instituut voor Plantenbiotechnologie voor Ontwikkelingslanden IP: Internet Protocol IPREG: Innovation Policy Research for Economic Growth IRC: Innovation Relay Centres IT: informatietechnologie ITG: Instituut voor Tropische Geneeskunde IVON: Natuurverwervingsgebied IWEPS: Institut Wallon d’Evaluation, de la Prospective et de la Statistique IWSE: Vlaamse Inspectie Werk en Sociale Economie IWT: Instituut voor de aanmoediging van innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen JTI: Joint Technology Initiatives KB: Koninklijk Besluit KCI: Kaderprogramma voor Concurrentievermogen en Innovatie kgoe: kilogram oil equivalent KKP: Koopkrachtpariteiten KMDA: Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde Antwerpen KMO’s: Kleine en Middelgrote Ondernemingen KP: KAderprogramma KP voor OTO: EU Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling KVAB: Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten KVD: Kredietverleningen en Deelnemingen KVIV: Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging L&W: Leeftijd & Werk LEADER: Liaisons Entre Actions de Développement de l’Economie LFS: Labour Force Survey LIFEWATCH: ESFRI-project dat databanken binnen en buiten Europa wil verbinden om de evolutie van de ecosystemen op een duurzame wijze op te volgen LMP: Lisbon Monitoring Platform LNE: Leefmilieu, Natuur en Energie LO-TK: loopbaanonderbreking/tijdskrediet
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
201
LT: Lange Termijn MADUF: Maximize DVB Usage in Flanders MBO: Milieubeleidsoverneenkomsten MER: Milieueffectrapportage, Milieueffectrapport Methusalem: Vlaams programma met ad personam toegekende langdurige en structurele excellentiefinanciering waardoor wetenschappelijk talent beter kan behouden blijven. MINA: Milieu en Natuur MIP: Milieu Innovatieplatform MIVB: Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer Brussel MJP2008: Milieujaarprogramma 2008 MKB: Midden- en Kleinbedrijf MMPP problematiek: Medische, Mentale, Psychische en of Psychiatrische Problematiek MOW: Mobiliteit en Openbare Werken MRW: Ministère de la Région Wallonne MVO: Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen N2O: Distikstofoxide (lachgas) NACE: Nomenclature statistique des Activités économiques dans la Communauté Européenne, Europese economische activiteitennomenclatuur NARA: Natuurrapport Natura2000: Europees netwerk van gebieden die door de EU-lidstaten werden aangewezen als speciale beschermingszone ter uitvoering van de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn NBB: Nationale Bank van België NCP: Nationaal Contactpunt in het kader van de uitvoering van het zevende Europese Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling NEC: National Emission Ceilings Neptunus: strategische toekomstplan openbaar vervoer West-Vlaanderen NEXT 11 (N11): kleinere landen die naast de BRIC-landen over groeipotentieel beschikken en interessant zijn voor de opvolging van de buitenlandse handel: Bangladesh, Egypte, Indonesië, Iran, Zuid-Korea, Mexico, Nigeria, Filippijnen, Pakistan, Turkije, Vietnam NFTE: Network for Training Entrepreneurship NHP: Nationaal Hervormingsprogramma NMBS: Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen NON-BERD: uitgaven voor O&O buiten de bedrijfswereld (GOVERD+HERDgew+P&P) NOx: Stikstofoxides NRC: Non-Recurring Costs NRP: National Reform Programm (Nationaal Hervormingsporgramma) NRP: Natuurrichtplan NSRK: Nationaal Strategisch Referentiekader NUTS-1: Europese regio met 3 tot 7 miljoen inwoners volgens de Nomenclature des Unités Territoriales Statistiques (Nomenclatuur van territoriale eenheden voor statistiek) NUTS-2: Europese regio met 800.000 tot 3 miljoen inwoners volgens de Nomenclature des Unités Territoriales Statistiques (Nomenclatuur van territoriale eenheden voor statistiek) OBPWO: onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek O&O: Onderzoek & Ontwikkeling O&V: Onderwijs en Vorming OASeS: Onderzoeksgroep Armoede, Sociale uitsluiting en de Stad (Universiteit Antwerpen) OCM: Open Coördinatie Methode OCMW: Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn Odysseus: Vlaams overheidsprogramma om Vlaamse toponderzoekers in het buitenland terug te halen en buitenlandse toponderzoekers aan te trekken OESO: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling OMC: Open Method of Coördination
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
202
OP: Operationeel Programma OTO: Onderzoek en Technologische Ontwikkeling OVAM: Openbare Vlaamse AfvalstoffenMaatschappij PBV: Promotie Binnenvaart Vlaanderen PC/KD: actie ‘een pc voor elke kadee’ PDPO 2: Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling Pegasus: strategisch toekomstplan openbaar vervoer (Vlaamse Ruit) PFK’s: Perfluorkoolwaterstofgassen PISA: Programme for International Student Assessment PJ: Per Jaar Pmah: Personen met een arbeidshandicap PMV: ParticipatieMaatschappij Vlaanderen nv PNP: Private Non-Profit Institutions Expenditures on R&D PokKuMon: PodiumKunsten Multimediaal Ontsloten PPS: Publiek Private Samenwerking ppt: procentpunt PRESTI-5: preventiestimulerend subsidieprogramma (afval) PRO: equivalent van de Ecodesignaward voor professionele ontwerpers PSBH: Panelstudie van Belgische Huishoudens PWO: Projectmatig Wetenschappelijk Onderzoek R&D: Research & Development REG: Rationeel Energiegebruik bij Gezinnen REN: Regionale Expertisenetwerken RESOC: Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité RIA: Reguleringsimpactanalyse RIE: ReguleringsImpactevaluatie RIS: Regionale Innovatiesamenwerkingsverbanden RO: Ruimtelijke Ordening RSV: Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen RTC: Regionaal Technologisch Centrum RUP: Ruimtelijk Uitvoeringsplan RVA: Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening RVO: Roger Van Overstraeten-Society SARS: Severe Acute Respiratory Syndrome SBO: Strategisch Basisonderzoek SBZ: Speciale Beschermingszone SEBI: Streamlining European Biodiversity Indicators SERR: Sociaal-Economische Raad van de Regio SERV: Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen Seveso: Europese richtlijn over de risico’s op industriële ongevallen SF6: zwavelhexafluoride SG-Forum: Forum van secretarissen-generaal SGKB: Steunpunt Gelijkekansenbeleid SGPJ: Steden- en Gemeentenplan Jeugdwerkloosheid SIA’s: Sociale Interventieadviseurs SILC: Statistics on Income and Living Conditions SMS: Short Message Service Spartacus: strategisch toekomstplan openbaar vervoer (Limburg) SPINCAM: Southeast Pacific data and Information Network in support to Integrated Coastal Area Management START: Strategisch Actieplan van Reconversie en Tewerkstelling van de luchthavenregio STIP: Steunpunt en Informatiecentrum voor Preventie van Afval
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
203
STV: Stichting Technologie Vlaanderen SVR: Studiedienst Vlaamse Regering SW: Sociale Werkplaatsen SYNTRA: Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming TAFTIE: Through the Association for Technology Implementation in Europe TBM: Toegepast Biomedisch Onderzoek met een Primair Maatschappelijke Finaliteit TEA: Total Entrepreneurial Activity rate TEC: Transport en Commun TEN: Trans-Europees Netwerk TEN-T: Trans-European Transport Network TETRA: Technologietransfer (bij hogescholen van de Vlaamse Gemeenschap) TEU: Twenty feet Equivalent Unit TOS 21: Techniek Op School in de 21e eeuw TSO: Technisch Secundair Onderwijs TW: Trajectwerking Werkzoekenden TWC: Tewerkstellingscellen UNESCO: the United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization UNIZO: Unie van Zelfstandige Ondernemers URBARCT II: European Programme for Urban Sustainable Development USPTO: U.S. Patent and Trademark Office VAP: Vlaamse Actieplan Armoedebestrijding VCA: Veiligheid Checklist Aannemers VCP: Vlaams Contactpunt Kaderprogramma VDAB: Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding VEA: Vlaams Energie Agentschap VEN: Vlaams Ecologisch Netwerk VESOC: Vlaams Sociaal Economisch Overlegcomité VG: Vlaams Gewest VH: Vlaamse Hervormingsprogramma VIA: Vlaanderen In Actie VIB: Vlaams Interuniversitair Instituut voor Biotechnologie VIDEO: Vlaams Interdepartementaal Europa Overleg VIL: Vlaams Instituut voor de Logistiek VIM: Vlaams Instituut voor Mobiliteit VIN: Vlaams Innovatienetwerk VINNOF: Vlaams Innovatiefonds VIP: Vlaamse InschakelingsPremie VIS: Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden VISION-project: onderzoek over innovatiebeleid in het kader van het ERA-net VITO: Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek VLAGIDT: Vlaamse Glastuinbouw Innoveert voor een Duurzame Toekomst VLAO: Vlaams Agentschap voor Ondernemen VLIZ: Vlaams Instituut voor de Zee VMM: Vlaamse Milieumaatschappij VMM-MIRA: Vlaamse Milieumaatschappij-Milieurapport Vlaanderen VN: Verenigde Naties VOKA: Vlaams Netwerk van Ondernemingen VON: Vlaams Ondernemerschapsbevorderend Netwerk VOP: Vlaamse Ondersteuningspremie VREG: Vlaamse reguleringsinstantie voor de elektriciteits- en gasmarkt VRT: Vlaamse Radio en Televisie VRWB: Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
204
VSAWSE: Vlaams Subsidieagentschap Werk en Sociale Economie VTE: Voltijdsequivalent VVM De Lijn: Vlaamse Vervoermaatschappij De Lijn W&T: Wetenschappelijke & Technologische dienstverlening WEP+: WerkervaringsPlan WKK: Warmtekrachtkoppeling WSE: Werk en Sociale Economie WTI: Wetenschap en Technologische Innovatie ZAP: Zelfstandig Academisch Personeel
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
205
Bijlage 3 Relevante websites m.b.t. de Lissabonstrategie Vlaamse overheid http://www.vlaandereninactie.be/lissabon Federale overheid http://www.be2010.eu Europese Unie Europese Commissie: http://ec.europa.eu/growthandjobs/ Europese Raad (conclusies Voorzitterschap): http://europa.eu/european_council/conclusions/ Comité van de Regio’s: http://www.cor.europa.eu/ Lisbon Monitoring Platform : http://lisbon.cor.europa.eu
Lissabonrapportage 2008 (versie 30/09/2008)
206