INHOUDSTAFEL HOOFDSTUK I: HET VAST COMITÉ P, HET OBSERVATORIUM VOOR EEN GLOBALE VISIE OP DE POLITIEZORG __________________________________________________________ 1 1.
RELATIES MET DE INTERNATIONALE INSTANTIES DIE TOEZIEN OP DE EERBIEDIGING VAN DE RECHTEN VAN DE MENS _______________________________________________________ 1
2.
EXTERN, ONAFHANKELIJK, NEUTRAAL EN EFFECTIEF TOEZICHT ________________________ 2
3.
VERDELING VAN DE ONDERZOEKEN NAAR DE MISDADEN EN WANBEDRIJVEN DIE TEN LASTE WORDEN GELEGD VAN DE LEDEN VAN DE POLITIEDIENSTEN TUSSEN DE DIENST ENQUÊTES P ENERZIJDS EN DE POLITIEDIENSTEN OF DE ALGEMENE INSPECTIE VAN DE FEDERALE POLITIE EN VAN DE LOKALE POLITIE ANDERZIJDS ___________________________
4
HOOFDSTUK II: TOEZICHTS- EN OPVOLGINGSONDERZOEKEN _______________________ 6 4.
GEBRUIK VAN DWANG EN GEWELD _________________________________________________ 6
5.
DOORGANGSCELLEN (AMIGO’S) EN OPSLUITINGEN IN POLITIEKANTOREN _________________ 7
6.
‘INCIDENTS IN CUSTODY’_________________________________________________________ 8
7.
VOEDSELVERSTREKKING AAN AANGEHOUDEN PERSONEN ______________________________ 8
8.
FOUILLERINGEN AL DAN NIET NAAR AANLEIDING VAN VRIJHEIDSBEROVINGEN ____________ 9
9.
ASTRID ______________________________________________________________________ 9
10.
WERKING VAN 101-CENTRALES – ACTUALISATIE VAN ALLE BESCHIKBARE GEGEVENS OVER DE SPECIFIEKE BRUSSELSE SITUATIE _________________________________________
10
11.
VOETBAL_____________________________________________________________________ 11
12.
TERUGDRIJVINGEN, UITWIJZINGEN, REPATRIËRINGEN EN DAARUIT VOORTVLOEIENDE AANHOUDINGEN _______________________________________________________________
12
13.
KLACHTENMANAGEMENT EN INTERN TOEZICHT ____________________________________ 13
14.
TOEPASSING VAN DE INDIRECTE BELASTING OP HET VERVOER VAN BESTUURLIJK OF GERECHTELIJK AANGEHOUDEN PERSONEN OF ‘OVERLASTTAKS’ _______________________
14
15.
PUBLIEK PRIVÉ PARTNERSHIP ___________________________________________________ 15
16.
POLITIONELE CONTROLE OP DE DIVERSE VORMEN VAN PROSTITUTIE EN DE BESTRIJDING VAN MENSENHANDEL IN DIE CONTEXT _____________________________________________ 15
17.
POLITIEDIENSTEN EN MINDERJARIGEN ____________________________________________ 17
18.
PARTNERGEWELD _____________________________________________________________ 17
19.
DISCRIMINATIE EN RACISME BINNEN DE POLITIEDIENSTEN ____________________________ 18
20.
LOKALE VUURWAPENREGISTERS EN HET CENTRAAL WAPENREGISTER __________________ 18
21.
STEUNAANBOD VAN DE FEDERALE COMPONENT AAN DE LOKALE COMPONENT VAN DE GEÏNTEGREERDE POLITIEDIENST, GESTRUCTUREERD OP TWEE NIVEAUS _________________
18
22.
INFORMATIEBEHEER ___________________________________________________________ 19
23.
INTERPOLITIONELE CRIMINALITEITSSTATISTIEKEN__________________________________ 19
24.
CAPACITEIT ARRONDISSEMENT BRUSSEL-HOOFDSTAD _______________________________ 19
25.
TERREINONDERSTEUNERS IN EEN GROTE POLITIEZONE_______________________________ 20
26.
WERKING VAN BEPAALDE POLITIEZONES __________________________________________ 20
27.
SPOORWEGPOLITIE ____________________________________________________________ 20
ii 28.
POLITIEWEBSITES _____________________________________________________________ 21
29.
OFFICIEREN VAN BESTUURLIJKE POLITIE __________________________________________ 21
30.
HULPAGENTEN ________________________________________________________________ 21
31.
BIJZONDERE POLITIEDIENSTEN EN BIJZONDERE INSPECTIEDIENSTEN MET POLITIONELE BEVOEGDHEDEN _______________________________________________________________
22
32.
BIJKOMENDE ACTIVITEITEN _____________________________________________________ 22
33.
SUÏCIDE _____________________________________________________________________ 22
34.
ANDERE LOPENDE ONDERZOEKEN ________________________________________________ 23
HOOFDSTUK III: GLOBALE MONITORING VAN DE POLITIEDIENSTEN _______________ 24 35.
POLITIETOEZICHT IN DE RUIME ZIN VAN HET WOORD ________________________________ 24
36.
ANALYSE VAN DE KLACHTEN EN AANGIFTEN IN 2004 – DIVERSE AANGEKLAAGDE FEITEN ___ 25
37.
ANALYSE VAN DE INFORMATIE TOEGEZONDEN AAN HET VAST COMITÉ P ________________ 27
38.
KENNIS IN CIJFERS _____________________________________________________________ 29
39.
OPVOLGING VAN DE IMPLEMENTATIE VAN DE WETTEN BETREFFENDE DE POLITIONELE OPDRACHTEN EN BEVOEGDHEDEN ________________________________________________ 30
40.
BIJZONDERE BESCHOUWINGEN IN HET VERLENGDE VAN BEPAALDE BEHANDELDE DOSSIERS _____________________________________________________________________
30
HOOFDSTUK IV: VOORNAAMSTE AANDACHTSPUNTEN, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ____________________________________________________________ 32 41.
ALGEMEEN KADER VAN DE UITOEFENING VAN DE POLITIEFUNCTIE _____________________ 32
42.
KENNIS EN BEKWAAMHEID ______________________________________________________ 32
43.
COMMUNICATIE – INFORMATIE __________________________________________________ 32
44.
SYSTEMEN EN STRUCTUREN _____________________________________________________ 33
45.
TOEZICHT EN WAARDEN ________________________________________________________ 33
46.
PERSONEEL ___________________________________________________________________ 34
47.
INTERVENTIES EN OPTREDEN VAN DE POLITIEDIENSTEN: UITOEFENING VAN DE POLITIEFUNCTIE _______________________________________________________________
34
48.
CONTROLE VERSUS CONTROLEURS ________________________________________________ 34
49.
GEÏNTEGREERDE WERKING _____________________________________________________ 35
NOTEN
____________________________________________________________ 36
HOOFDSTUK I: HET VAST COMITÉ P, HET OBSERVATORIUM VOOR EEN GLOBALE VISIE OP DE POLITIEZORG
INLEIDING Als extern toezichtsorgaan dat valt onder de bevoegdheid van het federaal Parlement, waakt het Vast Comité P voortdurend over de naleving van de fundamentele rechten en vrijheden bij de uitoefening van de politiefunctie en over de coördinatie en de doelmatigheid s.l. van de politiediensten. De hoofdopdracht van het Vast Comité P bestaat erin de algemene werking van de politiediensten te onderzoeken en, in voorkomend geval, tekortkomingen en/of disfuncties van het systeem, de structuren, de methodes of de politietussenkomsten naar voren te brengen en voorstellen of aanbevelingen te formuleren om deze te verhelpen. Daartoe ontwikkelt het Vast Comité P een globale visie op het politiewezen door toezicht te houden op de algemene werking ervan en identificeert en objectiveert het structurele of individuele problemen en stelt daarover verslagen op, formuleert adviezen of aanbevelingen. In die zin bekleedt het Vast Comité P de bevoorrechte positie van globaal en integraal observatorium van de algemene werking van het politiesysteem en van de implementatie van de wet op het politieambt en de wet op de geïntegreerde politiedienst, afgezien van een veelheid van bijzondere wetten. Via zijn verslagen, onderzoeken, analyses en adviezen of aanbevelingen, verschaft het Comité aan het Parlement, maar ook aan de overheden, de nodige kennis om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de politiediensten te verbeteren, bij te stellen of te handhaven en aldus het vertrouwen van de burger in de politie te behouden. De specifieke en gespecialiseerde supervisie en dito toezicht van het Vast Comité P gaan verder dan het louter vaststellen of formuleren van adviezen en aanbevelingen. Het Comité bestudeert tevens de genomen maatregelen en gaat na of de geformuleerde adviezen of aanbevelingen worden opgevolgd. Het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten heeft begin juni zijn activiteitenverslag 2004 neergelegd bij het Parlement. Dat verslag werd op 12 juli 2005 goedgekeurd door de Bijzondere commissie belast met de parlementaire begeleiding van het Comité en kan worden geraadpleegd op zijn website www.comitep.be. Zoals elk jaar, tracht het Comité ook met dit jaarverslag een globaal beeld te schetsen van de Belgische politie, niet enkel via een beschrijving van zijn voornaamste onderzoeken maar ook aan de hand van een gedetailleerde analyse van de fenomenen en tendensen die worden waargenomen in het politiebestel in zijn geheel. In het verslag wordt bovendien veel aandacht geschonken aan positieve en constructieve aanbevelingen die gericht zijn op een optimale werking van de Belgische politiediensten.
1.
RELATIES MET DE INTERNATIONALE INSTANTIES DIE TOEZIEN OP DE EERBIEDIGING VAN DE RECHTEN VAN DE MENS
Het statuut van onafhankelijk en neutraal extern controleorgaan dat, op grond van artikel 1 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten, belast is met het toezicht op de bescherming van de rechten die de Grondwet en de wet aan de burgers waarborgen in het kader van de uitoefening van het politieambt, maakt van het Vast Comité P een bevoorrechte partner op Belgisch niveau van de internationale instanties die toezien op de eerbiediging van de rechten van de mens. Inzake de bescherming van de fundamentele rechten van de burgers deelt het Vast Comité P bovendien de bekommernissen van onder meer het Europees Comité inzake de voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT), het Comité tegen foltering van de Verenigde Naties (CAT), het Comité voor de rechten van de mens, de Europese Commissie tegen racisme en intolerantie (ECRI) en het Comité tegen rassendiscriminatie van de Verenigde Naties (CERD).
2 Dankzij de diversiteit van de kennis en informatie waarover het Vast Comité P thans beschikt, evenals de knowhow over het meten van politionele disfuncties die het de voorbije tien jaar als globaal en geïntegreerd observatorium van de politiefunctie heeft ontwikkeld, kan het Vast Comité P zijn opdracht van extern en onafhankelijk controleorgaan alsmaar nauwkeuriger vervullen. Die stevig onderbouwde kennisbron is van grote waarde voor de internationale instanties die toezien op de eerbiediging van de mensenrechten, meer bepaald door de politiediensten. Op vraag van de regering en met de goedkeuring van het Parlement, werkt het Vast Comité P mee aan verslagen die periodiek worden opgesteld voor de diverse internationale controleinstanties. Deze verslagen maken deel uit van de verplichtingen die België als partij van internationale overeenkomsten inzake de bescherming van de mensenrechten moet nakomen. In 2004 werd het Vast Comité P zowel door de departementen Justitie, Binnenlandse Zaken als Buitenlandse Zaken aangezocht om een bijdrage te leveren tot de redactie van: (1) het periodiek verslag van België aan het Comité voor de rechten van de mens, overeenkomstig artikel 40 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten; (2) het periodiek verslag van België aan het Comité van de Verenigde Naties tegen foltering, overeenkomstig artikel 19 van het Internationaal Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling en bestraffing en (3) het periodiek verslag van België aan het Comité van de Verenigde Naties tegen rassendiscriminatie, overeenkomstig artikel 9 van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie. De internationale controle-instanties hebben het Vast Comité P ook meermaals gevraagd hun vertegenwoordigers te ontvangen tijdens periodieke of ad hoc bezoeken in België om hun vragen te beantwoorden, hen nauwkeurige informatie te verstrekken en met hen van gedachten te wisselen.
2.
EXTERN, ONAFHANKELIJK, NEUTRAAL EN EFFECTIEF TOEZICHT
Tijdens de voorbereiding van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten heeft de wetgever 6 criteria bepaald die het extern toezichtsorgaan in staat moeten stellen zijn opdrachten in de beste omstandigheden te vervullen. Deze criteria zijn: (1) onafhankelijkheid: het toezicht moet onafhankelijk worden uitgeoefend, zowel ten aanzien van de politiediensten, de uitvoerende en rechterlijke macht als ten aanzien van elke hiërarchie; (2) bestendigheid: het toezicht moet bestendig en op geïntegreerde wijze worden uitgeoefend en opgevolgd in de praktijk van de diensten; (3) doelmatigheid: de leden moeten over voldoende gezag en over voldoende middelen en onderzoeksbevoegdheden beschikken om diepgaande onderzoeken te verrichten; (4) openbaarheid: de uitoefening van het toezicht moet in de grootst mogelijke openheid gebeuren, onder voorbehoud van de nodige waarborgen inzake vertrouwelijkheid; (5) specificiteit: het extern toezicht is de enige taak van het toezichtsorgaan, het is complementair aan de bestaande controles en inspecties ingericht door de hiërarchische en gerechtelijke overheden en (6) legaliteit: het toezicht wordt uitgeoefend volgens de werkwijze die bij wet is geregeld. Naar aanleiding van bepaalde gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan in 2003-2004, gaat het Vast Comité P hier meer in detail in op het criterium onafhankelijkheid van het toezicht. Naar aanleiding van de mondelinge presentatie, in juli 2004, van het 4de periodieke verslag van België overeenkomstig artikel 40 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, had het Comité voor de rechten van de mens van de Verenigde Naties vraagtekens geplaatst bij de onafhankelijkheid van het Vast Comité P omdat de meeste leden van zijn Dienst Enquêtes zijn gedetacheerd uit een politiekorps. Soortgelijke commentaar werd reeds geleverd door het Europees Comité inzake de voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT), na zijn periodiek bezoek aan België in 1997. De uitleg in en in de marge van het jaarverslag 2004 van het Vast Comité P is bedoeld om de minste twijfel in dit verband weg te nemen. In de Dienst Enquêtes P onderscheidt men 2 categorieën van leden: (1) de statutaire leden in strikte zin: dit zijn hetzij leden die aangeworven zijn door het Vast Comité P in het organiek statutair kader van de Dienst Enquêtes P, hetzij gedetacheerde leden die overgegaan zijn
3 naar het organiek statutair kader van het Vast Comité P via het overgangsmechanisme bepaald in artikel 22quater van de wet van 18 juli 19911; (2) de leden die afkomstig zijn uit een politiedienst en die, in het verlengde van die detachering, benoemd zijn door het Vast Comité P als leden van de Dienst Enquêtes P voor een vernieuwbare termijn van 5 jaar. Die benoeming verleent hen een specifiek statuut, dat verschilt van dat van andere leden van een politiedienst of leden die uit zo’n dienst gedetacheerd zijn naar een andere dienst of instelling. Dat specifieke statuut werd onlangs nog verduidelijkt in de twee wetten tot wijziging van de wet van 18 juli 19912. Op grond van artikel 20 van de wet van 18 juli 1991 is ten minste de helft van de leden van de Dienst Enquêtes P gedetacheerd uit een politiedienst of bestuur waarin ze minstens vijf jaar ervaring hebben opgedaan in ambten die verband houden met de activiteiten van de politiediensten. We herinneren eraan dat de wetgever bij de oprichting van het Vast Comité P – zoals bekrachtigd in artikel 67 van de wet van 18 juli 1991, als overgangsbepaling – bepaalde dat de eerste leden van de Dienst Enquêtes via een detachering uit een politiedienst of bestuur werden benoemd, wat het ab initio betrekkelijk hoge aantal gedetacheerde onderzoekers verklaart. De samenstelling van de Dienst Enquêtes P is intrinsiek verbonden met de opdrachten die aan de dienst worden toevertrouwd. Men onderscheidt drie soorten opdrachten: (1) opdrachten van gerechtelijke politie; (2) in zekere zin de opvolging van klachten afkomstig van particulieren en (3) auditopdrachten of toezichtsonderzoeken (thematische, opvolgingsonderzoeken, enz.). Voor de eerste twee soorten opdrachten is het noodzakelijk te kunnen rekenen op onderzoekers die over ervaring en deskundigheid beschikken inzake gerechtelijke onderzoeken, verhoor van personen, speciale politietechnieken, enz. Aangezien de gerechtelijke onderzoeken die aan de Dienst Enquêtes P worden toevertrouwd, van nature bijzonder gevoelig of belangrijk zijn, vereisen ze een doorgedreven politieopleiding. Vooral in het kader van de auditopdrachten of de toezichtsonderzoeken is de inbreng van experts met een andere opleiding dan een politieopleiding absoluut noodzakelijk. De wet van 18 juli 19913 voorziet in verschillende maatregelen om de onafhankelijkheid en de neutraliteit te waarborgen van de leden van de Dienst Enquêtes P die gedetacheerd zijn uit een politiedienst: (1) de mogelijkheid om definitief over te gaan naar het organiek statutair kader van de Dienst Enquêtes P; (2) het behoud van de rechten in het oorspronkelijke bestuur of de oorspronkelijke dienst; (3) de leden vallen onder de tuchtrechtelijke autoriteit van het Vast Comité P en niet onder die van het oorspronkelijke korps; (4) de aanstelling in een hogere graad; (5) bijzondere voorwaarden voor bevorderingen en (6) een lid van de Dienst Enquêtes geniet voorrang op de andere kandidaten voor een functie binnen de politiediensten op het einde van de detachering. Zonder afbreuk te doen aan de moeilijkheid om een statuut ad hoc op te stellen en te laten aanvaarden voor de Dienst Enquêtes P, kan worden gesteld dat al die maatregelen bedoeld zijn om het Vast Comité P in staat te stellen om geleidelijk (over een periode van 5 tot 10 jaar) het belangrijke aandeel – zoals de wetgever oorspronkelijk wilde – van onderzoekers gedetacheerd uit een politiedienst tot de helft van het personeelsbestand van de Dienst Enquêtes P terug te brengen, zoals bepaald in artikel 20 van de wet van 18 juli 1991, door ofwel een terugkeer naar de politiediensten, ofwel een definitieve overgang naar het organiek statutair kader van de Dienst Enquêtes P te bevorderen. Het Vast Comité P bestaat nu tien jaar en het overgangsmechanisme dat in artikel 22quater van de wet van 18 juli 1991, zoals ingevoegd door de wet van 3 mei 2003, is vastgelegd, zal weldra alsmaar meer worden toegepast. Het aantal statutaire leden van de Dienst Enquêtes P zal dan aanzienlijk toenemen. Hieraan moet worden toegevoegd dat: (1) wat de uitoefening van hun toezichtsopdrachten betreft, de leden van de Dienst Enquêtes P rechtstreeks en ontegensprekelijk onder het gezag en de verantwoordelijkheid werken van het Vast Comité P, dat over elk onderzoek een verslag ontvangt. Het is het Vast Comité P dat de verantwoordelijkheid draagt voor zowel het starten van een onderzoek als de conclusies ervan, die voortvloeien uit een collegiale beslissing. De verslagen die worden opgemaakt en voorgesteld, zijn wel degelijk, in ieder geval, die van het Vast Comité P en niet die van zijn Dienst Enquêtes of van één bepaalde onderzoeker; (2) wat de uitoefening van hun gerechtelijke opdrachten betreft, bevinden de leden van de Dienst
4 Enquêtes P zich niet onder het rechtstreeks gezag van het Vast Comité P in het kader van de concrete zaak waarvoor een opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek loopt, maar uitsluitend onder het gezag van de gerechtelijke instanties (onderzoeksrechter of procureur des Konings). Twijfelen aan de onafhankelijkheid van de leden van de Dienst Enquêtes P in het kader van de uitoefening van hun gerechtelijke opdrachten zou er dan ook op neerkomen dat het gezag van de gerechtelijke overheden zelf aan de kaak wordt gesteld, net zoals twijfelen aan de onafhankelijkheid van het Vast Comité P zelf wat de uitvoering van de toezichtsopdrachten betreft.
3.
VERDELING VAN DE ONDERZOEKEN NAAR DE MISDADEN EN WANBEDRIJVEN DIE TEN LASTE WORDEN GELEGD VAN DE LEDEN VAN DE POLITIEDIENSTEN TUSSEN DE DIENST ENQUÊTES P ENERZIJDS EN DE POLITIEDIENSTEN OF DE ALGEMENE INSPECTIE VAN DE FEDERALE POLITIE EN VAN DE LOKALE POLITIE ANDERZIJDS
Op grond van artikel 16 derde lid van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten stelt de Dienst Enquêtes P, uit eigen beweging of op vordering van de bevoegde procureur des Konings of onderzoeksrechter, de onderzoeken in naar de misdaden en wanbedrijven die ten laste worden gelegd van de leden van de politiediensten, en dat samen met de andere officieren en agenten van gerechtelijke politie en zelfs met een recht van voorrang op deze. Dat is trouwens de reden waarom alle leden van de Dienst Enquêtes P de hoedanigheid hebben van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings. In de loop van de jaren 90 heeft de parlementaire begeleidingscommissie van het Vast Comité P reeds herhaaldelijk verklaard te vaak te hebben moeten vaststellen dat de gerechtelijke overheden de onderzoeken naar om het even welke misdaden en wanbedrijven die ten laste werden gelegd van leden van de politiediensten systematisch toevertrouwden aan de Dienst Enquêtes P. Zo maakten zij van de Dienst Enquêtes P een gespecialiseerde politiedienst van de parketten terzake. Hoewel de zaken ondertussen weliswaar enigszins veranderd zijn, valt de houding van sommige parketten of onderzoeksrechters nog te vaak te betreuren. Ze houden nog altijd geen rekening met de ernst van de feiten, noch met de complexiteit van de zaak, noch met de specificiteit van de Dienst Enquêtes P. Dat zijn nochtans stuk voor stuk elementen die de wetgever heel duidelijk kenbaar heeft gemaakt en die het Parlement sinds 1990 onafgebroken heeft herbevestigd, met name in de aanbevelingen van 1996 en 1998 van de Bijzondere commissies belast met de parlementaire begeleiding van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten en het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten. Om de overbelasting of de inadequate inzet van de Dienst Enquêtes P inzake gerechtelijke onderzoeken te verhelpen en in het verlengde van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus heeft de wet van 1 april 19994 een vierde lid ingevoegd in artikel 16 van de wet van 18 juli 1991: “De uitvoering van de gerechtelijke onderzoeken mag de uitvoering van de andere opdrachten van de Dienst Enquêtes niet in het gedrang brengen. Daartoe bepaalt de minister van Justitie, conform artikel 143ter van het Gerechtelijk Wetboek en op voorstel van het Vast Comité P, of, enerzijds, de Dienst Enquêtes P, dan wel, anderzijds, de algemene inspectie van de federale en van de lokale politie of de politiediensten prioritair worden belast met het onderzoek naar de wanbedrijven en misdaden welke leden van de politiediensten ten laste worden gelegd”. Zoals te lezen is in de parlementaire voorbereiding, beoogt deze bepaling het gerechtelijk onderzoek waarmee de Dienst Enquêtes P wordt belast, te beperken tot de feiten die de inschakeling van gespecialiseerde enquêteurs wettigen. De tekst geeft aan dat het wenselijk is dat het gerechtelijk onderzoek inzake ernstige feiten, zoals geweldpleging of daden van corruptie of ernstige inbreuken bij de aanwending van de in het Wetboek van Strafvordering voorziene dwangmiddelen (huiszoeking, bijzondere opsporingsmethoden, enz.) door de Dienst Enquêtes P wordt uitgevoerd, maar zulks is niet het geval voor minder ernstige inbreuken of voor inbreuken die een minder complex onderzoek vergen. Het voorgestelde mechanisme is ontleend aan dat welk in artikel 5, derde lid van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt werd ingevoerd door artikel 153 van de wet van
5 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus5. De wet van 1 april 1999 heeft ook een artikel 20bis ingevoegd in de wet van 18 juli 1991 om het aantal onderzoekers te beperken die speciaal belast zijn met de uitvoering van de gerechtelijke opdrachten bedoeld in artikel 16 van die wet. Op grond van de toenmalige bepaling mag het aantal onderzoekers die speciaal belast zijn met de uitvoering van de gerechtelijke onderzoeken zoals bedoeld in artikel 16 niet minder bedragen dan de helft van het personeelsbestand van de Dienst Enquêtes P en niet meer dan twee derde ervan. De wet van 3 mei 20036 heeft dit aantal nogmaals beperkt door te bepalen dat het aantal enquêteurs dat speciaal belast wordt met de uitvoering van de gerechtelijke onderzoeken bedoeld in artikel 16 niet meer mag bedragen dan de helft van het personeelsbestand van de Dienst Enquêtes P. De wet van 1 april 1999 heeft bovendien een artikel 61bis ingevoegd in de wet van 18 juli 1991, hetwelk bepaalt dat de voorzitter van het Vast Comité P ervoor zorgt dat de uitvoering van de opdrachten van gerechtelijke politie de uitvoering van de toezichtsonderzoeken niet hindert. Daartoe voert hij met de bevoegde gerechtelijke overheden het nodige overleg. Zo heeft de wetgever aan de voorzitter van het Vast Comité P zeer duidelijk een rol toevertrouwd om de beschikbare capaciteit autonoom te beoordelen en terzake een beslissing te nemen. Het Vast Comité P heeft zijn deel van het werk dat het in toepassing van het vierde lid van artikel 16 van de wet van 18 juli 1991 dient te verrichten, zo snel mogelijk volbracht en heeft, meermaals en na talrijke gedachtewisselingen en overleg met de verschillende betrokken partijen, een voorstel tot verdeling van de onderzoeken naar de misdaden en wanbedrijven die ten laste worden gelegd van de leden van de politiediensten geformuleerd aan de minister van Justitie, die dit zou hebben voorgelegd aan het College van procureurs-generaal. Het Vast Comité P baseert zijn voorstel op de duidelijke wil van de wetgever, namelijk het dubbele beginsel van specialiteit/specificiteit van de Dienst Enquêtes P gekoppeld aan de subsidiariteit van zijn inzet. Meer dan zes jaar na de invoeging van het vierde lid in artikel 16 van de wet van 18 juli 1991 en meer dan vierenhalf jaar na de indiening van het eerste voorstel van het Vast Comité P terzake, is het hoog tijd dat er eindelijk schot komt in de zaak en dat de duidelijke en herhaalde keuze van de wetgever werkelijkheid wordt.
6
HOOFDSTUK II: TOEZICHTS- EN OPVOLGINGSONDERZOEKEN In 2004 heeft het Vast Comité P, met behulp van zijn Dienst Enquêtes, 68 toezichtsonderzoeken s.s. beheerd of uitgevoerd, 29 ervan werden in hetzelfde jaar aangevat. Omtrent een aantal van deze onderzoeken werd reeds een tussentijds verslag, een eind- of opvolgingsverslag toegezonden aan de Bijzondere commissie belast met de parlementaire begeleiding van het Vast Comité P. Deze verslagen werden doorgaans dus al besproken tijdens één van de werkvergaderingen met deze commissie. Daarenboven werden al deze verslagen ook overgemaakt aan de verantwoordelijken of overheden, in de meeste gevallen ook aan de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie of aan sommige gerechtelijke overheden die allen steeds de mogelijkheid hadden om in dit verband opmerkingen of suggesties te formuleren, adviezen of beschouwingen naar voren te brengen of specifieke vragen te stellen. Wanneer nodig of nuttig voor een goed begrip van de verslagen, werd met deze reacties rekening gehouden in de publieke versie van de verslagen of dienden ze als toelichting of commentaar tijdens de bespreking met de parlementaire begeleidingscommissie of naar aanleiding van hun publicatie. Op basis van de aard van het toezicht kunnen de toezichtsonderzoeken worden onderverdeeld in drie hoofdcategorieën die overeenstemmen met de drie voornaamste aandachtspunten van het Vast Comité P zoals bepaald in de wet van 18 juli 1991, met name de toezichtsonderzoeken met betrekking tot: (1) de bescherming van de rechten van de mens en de doelmatigheid van de politie s.l.; (2) de coördinatie en de doelmatigheid van de politie s.l.; (3) de doelmatigheid van bepaalde politiediensten. Een aantal onderzoeken is bijeengebracht onder de rubriek ‘Andere onderzoeken’ en wordt hoofdzakelijk uitgeoefend via audits of preaudits, ‘quick scans’, opvolgingsonderzoeken of nog marginale controles of opvolgingsonderzoeken van de functie intern toezicht wanneer het specifiek om globale en geïntegreerde monitoring gaat.
4.
GEBRUIK VAN DWANG EN GEWELD
Wanneer het Vast Comité P de balans opmaakt van tien jaar toezicht7 op de politiewerking, is één van de aandachtspunten die nadrukkelijk op de voorgrond treden ongetwijfeld het gebruik van dwang en geweld in de politiepraktijk. Elk jaar onderzoekt het Vast Comité P relatief veel klachten en aangiften die handelen over een mogelijk willekeurig optreden en ongeoorloofd of ongerechtvaardigd geweldsgebruik door de politie. Ofschoon een groot gedeelte van deze klachten en aangiften na onderzoek, al dan niet op gerechtelijk vlak, ongegrond blijkt te zijn, werpen ze in hun totaliteit een licht op probleemsituaties, tekortkomingen en bepaalde disfuncties die zich voordoen in de politiepraktijk en die een aantasting van de fundamentele rechten en vrijheden van de mens kunnen inhouden. Vanuit deze wetenschap volgt het Vast Comité P een aantal thema’s in dit domein nauwgezet op, zoals het wapenbeheer, fouilleringen en aanhoudingen, de inzet van honden in de politiepraktijk, enz. Dit onderzoek naar het gebruik van dwang en geweld is verricht door middel van: (1) een directe en gestructureerde observatie van de politiewerking op het terrein; (2) analyses van gegevens omtrent geweldsgebruik dat mogelijk als excessief kan worden omschreven; (3) analyses van gegevens omtrent wapen-, spray- en vuurwapengebruik; (4) de toetsing van theorie en praktijk door de bevraging en opvolging van rekrutering, opleidingen en trainingen enerzijds en van interne regelingen en instructies anderzijds. Het Vast Comité P zal dit onderzoek verdiepen in de periode 2005-2008. Werken vanuit een gemeenschapsgerichte politiezorg vergt van elke politieambtenaar een grotere verantwoordelijkheid en veronderstelt het afleggen van verantwoording. Met betrekking tot het gebruik van dwang en geweld betekent dit dat elke politieambtenaar de morele plicht heeft om het gebruik van dwang en geweld permanent te toetsen aan een driedelig doel: (1) de professionele uitoefening van het geweldsmonopolie dat hem is toevertrouwd; (2) de eerbiediging van de mensenrechten; (3) het waarborgen van zo veilig mogelijk arbeidsomstandigheden. Over elk gebruik van dwang en geweld moet bovendien
7 een verslag wordt opgesteld, dat gepaard gaat met een debriefing, een controle, een evaluatie en een reoriëntatie (indien nodig). Onverminderd zijn optreden, stelt het Vast Comité P vast dat er tot op heden niet automatisch verantwoording wordt afgelegd noch regelmatig toezicht wordt gehouden op het gebruik van dwang en geweld, tenzij de politionele tussenkomst een levensbedreigende situatie inhield of het gebruik van een geweldsmiddel daartoe leidde. Er is in ons land geen formele meldingsplicht voor geweldsgebruik, behalve voor vuurwapengebruik en de melding van bepaalde incidenten, met name deze voorzien in de Gemeenschappelijke richtlijn MFO-3 van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken betreffende het informatiebeheer inzake gerechtelijke en bestuurlijke politie van 14 juni 2002. Het Vast Comité P is van oordeel dat de evaluatie van en het toezicht op het gebruik van dwang en geweld door de politieambtenaren, een permanente opdracht moet zijn voor de leidinggevenden van een korps of dienst. Niet enkel om de algemene veiligheidsomstandigheden te verbeteren maar ook om een professionele toepassing van het geweldsmonopolie na te streven. De opvolging van de efficiënte en effectieve inzet van mensen en middelen is daar een onderdeel van. Na afloop van deze fase van het onderzoek formuleert het Vast Comité P de eerste aanbevelingen: (1) de informatie-uitwisseling en het overleg op het terrein tussen de verschillende politieleden en/of -diensten, alsook met de dispatching en de algemene ‘coördinator’, moet dringend het voorwerp uitmaken van opleiding en training, maar ook van opvolging en bijsturing van de politiemensen op het terrein en hun hiërarchie; (2) de veiligheid bij de uitvoering van het politiewerk dient te primeren op de louter routinematige uitvoering van georganiseerde controleactiviteiten en de leidinggevenden moeten hierop toezien en, indien nodig, bijsturen; (3) elk geweldsgebruik dient aan intern toezicht en opvolging te worden onderworpen. Dit kan door vaker debriefings alsook vooraf evaluatiepunten met betrekking tot het politiewerk te organiseren. Daarnaast kan dit gebeuren door het nazicht van de processen-verbaal, hetgeen in de praktijk reeds gebeurt, bijkomend te oriënteren naar de vermeldingen van geweldgebruik en de eventuele gevolgen ervan; (4) ten slotte door het opstellen van een meldingsfiche van elk geweldsgebruik ten behoeve van het algemeen toezicht en de democratisch georiënteerde controle. Het Vast Comité P is van mening dat de politieambtenaren in de uitvoering van hun reguliere taken, behoudens het bijzonder optreden waarbij de waarschuwing het politieoptreden onwerkzaam zou maken, zichzelf alsook de reden van de tussenkomst kenbaar moeten maken tegenover de burger. Het gebruik van bivakmutsen zonder uitdrukkelijk bevel van een leidinggevende is ontoelaatbaar. In de huidige stand van zaken wijst alles er immers op dat deze mutsen meer ter anonimisering zouden worden gebruikt om elk geweldsgebruik intern in te dekken.
5.
DOORGANGSCELLEN (AMIGO’S) EN OPSLUITINGEN IN POLITIEKANTOREN
Aangezien de eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden van de burger door de leden van de politiediensten één van zijn bijzondere aandachtspunten is, oefent het Vast Comité P sinds een aantal jaren toezicht uit op de omstandigheden waarin aangehouden personen in politiekantoren worden opgesloten. Wanneer in een klacht of aangifte melding wordt gemaakt van laakbare opsluitingsomstandigheden, wordt deze site systematisch bezocht en gecontroleerd. In het verlengde van het globaal thematisch onderzoek naar “de amigo’s of veiligheidskamers gevestigd in de kantoren van de Belgische politiediensten”, ingesteld in 1997 en voortgezet in 1998, werden in 2002 62 van die cellencomplexen opnieuw bezocht. Daarover werd een opvolgingsverslag opgesteld. In 2003 waren er, net als in 2004, gerichte bezoeken gepland. In 2003 en 2004 werden verscheidene dergelijke onverwachte bezoeken afgelegd, waaronder in verschillende politiediensten die al eerder waren bezocht. Er zullen nog geregeld gelijksoortige controles worden verricht die zullen uitmonden in aanbevelingen telkens er een tekortkoming of disfunctie wordt vastgesteld. Uit de door de enquêteurs ingewonnen informatie kan worden afgeleid dat de controles van de voorgaande jaren, of de verslagen die daarover werden gepubliceerd, niet altijd de verhoopte resultaten hebben opgeleverd. Zo worden sommige verouderde infrastructuren nog steeds gebruikt en werden de interne richtlijnen waarin de aanbevelingen van het Vast Comité P zijn
8 verwerkt, niet altijd onder alle personeelsleden verspreid. Dat er geen budget werd voorzien voor de herstelling van de celleninfrastructuur wordt vaak gerechtvaardigd door het feit dat er binnenkort nieuwe gebouwen worden opgetrokken. Wanneer er interne richtlijnen bestaan, zijn deze onvolledig en behandelen ze niet alle aspecten van de problemen waarmee politieambtenaren kunnen worden geconfronteerd. De andere voornaamste opmerkingen die kunnen worden geformuleerd, zijn dat er niet kosteloos eten en drank wordt verstrekt aan, zowel bestuurlijk als gerechtelijk, aangehouden personen, dat aan de aangehouden personen geen tekst wordt overhandigd waarin hun rechten zijn beschreven (vordering van een arts indien nodig, verwittiging van een vertrouwenspersoon in geval van bestuurlijke aanhouding, voedsel, enz.) noch is dergelijk bericht opgehangen in de buurt van of zichtbaar vanuit de cellen, dat er in het register der aangehouden personen geen melding wordt gemaakt van de maatregelen die werden genomen ten voordele van de opgesloten personen. Er dient niettemin te worden onderstreept dat de begeleiding van buitenlandse onderdanen, die in de doorgangscellen van de luchthaven van Zaventem worden opgesloten alvorens te worden uitgewezen, van aanvaardbare kwaliteit is, net als de omstandigheden van hun opsluiting. In afwachting van een koninklijk besluit tot bepaling van de minimale normen die moeten worden nageleefd voor de cellen in de politiediensten, is het van belang dat de chefs, op alle niveaus, toezien op de eerbiediging van de rechten van de opgesloten personen. Zij moeten worden ingelicht over hun rechten en moeten in geval van bestuurlijke aanhouding een vertrouwenspersoon kunnen laten verwittigen, alsook voedsel krijgen op de normale etenstijden.
6.
‘INCIDENTS IN CUSTODY’
In navolging van de analyse van een reeks klachten en aangiften alsook van een onderzoek verricht in het Verenigd Koninkrijk, waar elke dood van een burger tijdens of na het contact met of het verblijf bij de politie automatisch aanleiding geeft tot een diepgaand onderzoek, heeft het Vast Comité P, in overleg met zijn parlementaire begeleidingscommissie, beslist zijn soortgelijk onderzoek voort te zetten. Het Vast Comité P beperkt zich echter niet tot de gevallen waarbij een burger daadwerkelijk overlijdt, maar breidt zijn onderzoek uit tot de detectie en analyse van alle incidenten – meer bepaald de incidenten die het gevolg zijn van een beperkende politionele dwangmaatregel – die zich kunnen voordoen met burgers op het ogenblik dat ze onder het toezicht van de politie staan en die een schending van hun fundamentele rechten en vrijheden kunnen inhouden. Centraal staat de ‘zorgwekkende toestand’ waarin de burger zich bevindt, waardoor hij overlijdt, ofwel voor verzorging naar het ziekenhuis wordt overgebracht ofwel, in een aantal gevallen, pas zelf achteraf voor de nodige hulp of verzorging kan instaan. Het Vast Comité P heeft een reeks vaststellingen en aanbevelingen geformuleerd die voornamelijk betrekking hebben op de volgende aspecten: de onvoldoende kennis van het begrip ‘zorgwekkende toestand’ (cf. risicoindicatoren) om deze toestand te kunnen onderkennen en de nodige maatregelen te kunnen nemen; de communicatie met de persoon die onder politietoezicht staat en de risicoanalyse; de vordering van een arts; de inzameling, registratie en uitwisseling van informatie over de toestand van de persoon; de bewaking van de persoon (o.a. nemen van bijkomende veiligheidsmaatregelen, overbrenging, rol van de officier met permanentie, gebruik van technische middelen zoals camerabewaking, functie van ‘custody officer’ op het niveau van de provincie of het gerechtelijk arrondissement); de grote kloof tussen theorie en praktijk, enz. Dit onderzoek werd begin 2005 afgerond en aan de parlementaire begeleidingscommissie voorgesteld. In de toekomst wil het Vast Comité P niet enkel dit soort incidenten verder blijven opvolgen, het wil ook en vooral de aanzet geven tot de interne evaluatie en de opstart van het leerproces dat er noodzakelijkerwijs uit dient voort te vloeien.
7.
VOEDSELVERSTREKKING AAN AANGEHOUDEN PERSONEN
Naar aanleiding van verschillende klachten gericht aan het Vast Comité P werd een specifiek toezichtsonderzoek ingesteld, waarin de bijzondere omstandigheden waarin aangehouden
9 personen worden opgesloten en opgevangen in een politiezone werden geobserveerd teneinde de bestaande gegevens te actualiseren. De omzendbrief van 3 januari 2003 betreffende de bevoorrading van personen in arrest, met uitzondering van diegenen die het voorwerp uitmaken van een opsluiting in een strafinrichting lijkt nog steeds niet goed te zijn gekend noch correct te worden toegepast. Deze ministeriële omzendbrief voorziet dat de diensten die zijn overgegaan tot de vrijheidsberoving van personen erop moeten toezien dat zij te eten en te drinken krijgen. Dit geldt zowel voor de bestuurlijke als voor de gerechtelijke aanhoudingen. Het komt dus logischerwijs de korpschef toe om maatregelen te nemen om het logistieke aspect daarvan te organiseren en om het personeel daarover in te lichten. Het Vast Comité P zal de situatie in verschillende zones in 2005-2007 opnieuw bekijken om na te gaan of er een structurele oplossing werd uitgewerkt in deze zones alsook in een steekproef van andere zones die in het verleden al dan niet met hetzelfde probleem werden geconfronteerd.
8.
FOUILLERINGEN AL DAN NIET NAAR AANLEIDING VAN VRIJHEIDSBEROVINGEN
Uit vorige jaarverslagen blijkt dat het uitvoeren van een gerechtelijke fouillering, en als eventueel onderdeel daarvan het ontkleden van de gefouilleerde, door de politiediensten op verschillende manieren wordt geïnterpreteerd en dat de fundamentele rechten van de burger daardoor in het gedrang zouden kunnen komen. In dit opzicht onderzoekt het Vast Comité P geregeld talrijke klachten die betrekking hebben op deze problematiek. De bestaande wetgeving, rechtspraak, rechtsleer en richtlijnen werden nogmaals onder de loep genomen. Tevens worden de korpsrichtlijnen van de politiezones waarop de klachten betrekking hebben in het bijzonder op eventuele leemtes gecontroleerd. Het kan niet genoeg benadrukt worden dat de fouillering een dwangmaatregel is die een inbreuk vormt op één van de grondrechten voorzien in de Grondwet, namelijk het recht op privacy. Het ontkleden van een gefouilleerde moet dan ook uitzondering blijven, mag niet systematisch gebeuren en moet gerechtvaardigd worden door concrete, individuele omstandigheden en gebaseerd zijn op ernstige voorafgaande aanwijzingen. Bovendien moet hierover steeds een proces-verbaal worden opgesteld. Er blijkt onvoldoende dat de officier van gerechtelijke politie of van bestuurlijke politie vóór de fouillering in kennis moet worden gesteld zodat hij zijn verantwoordelijkheid kan nemen en de nodige richtlijnen kan geven. We stellen vast dat de cursussen van de politiescholen doorgaans enkel gewag maken van de letter van de betreffende wetgeving. Een verduidelijking van de modaliteiten van de fouillering, meer in het bijzonder van het ontkleden van personen, bijvoorbeeld aan de hand van een casus, lijkt ons meer dan nodig, maar dit hangt ook af van het aantal lesuren dat aan dit onderwerp kan worden besteed. Het lijkt ons ook opportuun om, naast de aangeboden vorming tijdens de basisopleiding aan de politiescholen, aan de politieambtenaren die reeds deel uitmaken van een interventiedienst deze problematiek in herinnering te brengen. Te meer daar uit de dossiers die de afgelopen jaren werden onderzocht, blijkt dat de politieambtenaren zelf toegeven de interne korpsrichtlijnen niet te kennen.
9.
ASTRID
Het toezichtsonderzoek Astrid, dat opgestart werd in 2003, heeft als doelstelling de werking van het communicatiesysteem ASTRID (All-round Semi-cellular Trunking Radiocommunication Integrated Dispatchings) ten behoeve van politie- en bij uitbreiding van de veiligheidsdiensten in het algemeen op te volgen en te evalueren. Die opvolging kadert in het verlengde van het toezichtsonderzoek dat werd gevoerd omtrent de werking van de oproepen naar het noodnummer 101. Heel concreet dient een antwoord te worden geboden op de vraag wat de meerwaarde is van het Astridcommunicatieproject en hoe en wanneer het systeem kan worden gemaximaliseerd. Er is duidelijk gebleken dat de evolutie van de implementatie van het Astridproject moeizamer verloopt dan gepland. De veelheid van actoren verhoogt evenredig de kritische succesfactoren en vertraagt de optimale werking van een vooruitstrevend communicatiesysteem. Ook het interdisciplinair te integreren communicatiesysteem en een operationele grensoverschrijdende samenwerking zijn vooralsnog op korte termijn niet meteen realiseerbaar.
10 De vertraagde inplaatsstelling is grotendeels te wijten aan de gebrekkige personeelsbezetting van de communicatie- en informatiecentra (CIC). Er is zowel een kwantitatief als een kwalitatief probleem. De kwaliteit van het personeel dat ter beschikking wordt gesteld van de CIC’s is problematisch en hiervoor wordt nog naar een oplossing gezocht. De komst van het CIC betekent een nieuw veranderingsproces in het politielandschap. De wil tot samenwerking vanuit de verschillende zones is aanwezig, maar is voorlopig nog beperkt. Gelet op de maatregelen waartoe werd beslist op de Ministerraad van 30 en 31 maart 2004, kan aangenomen worden dat men binnenkort zal komen tot een versnelde implementatie van het project. De NV ASTRID belooft een radiodekking op korte termijn en alle CIC’s, behalve de provincie Luxemburg, zouden ten laatste in de loop van 2005 worden opgestart. Het onderzoek naar de implementatie van Astrid zal worden voortgezet in het kader van het onderzoek naar de werking van de CIC/101-centrales. De rapportering over dit toezichtsonderzoek zal gebaseerd zijn op onderzoeksvragen en een methodologie die vooral afgestemd zijn op de Astridgebruiker. Het project is zeer duur voor de politiediensten en er moet bijgevolg op permanente wijze op worden toegezien dat er door alle partners van het Astridproject wordt gestreefd naar een maximale meerwaarde van het systeem vertaald naar een meer doelmatige en doeltreffende geïntegreerde politiewerking. Ook initiatieven zoals het lokaal informatiekruispunt of soortgelijke projecten op het vlak van informatica of ‘education’- en preventieprojecten hebben, net als de lokale dispatchings, hun kostprijs voor en hun onmiskenbare invloed op de goede (geïntegreerde) werking van de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.
10.
WERKING VAN 101-CENTRALES – ACTUALISATIE VAN ALLE BESCHIKBARE GEGEVENS OVER DE SPECIFIEKE BRUSSELSE SITUATIE
Gezien de omstandigheden en de specificiteit van de situatie in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad was nog een laatste verificatie nodig voordat het toezichtsonderzoek 101, dat dan kan worden afgesloten in de staat dat het zich bevindt, volledig opgaat in het onderzoek met betrekking tot de werking van de CIC’s en de implementatie van Astrid. Op het vlak van de politiële radiocommunicatie wordt de Brusselse situatie overheerst door de call-taking 101 en de zonale dispatching, twee processen die dienen afgestemd te worden op de werking van het nieuwe centrale systeem van het Communicatie- en Informatiecentrum van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (CIC-BHG). Daarenboven hebben de zes Brusselse politiezones de wens geuit om hun eigen politieploegen te blijven dispatchen. Tevens wordt de 101-centrale nog steeds de facto beheerd door de lokale politie Brussel-Hoofdstad/Elsene. Volgens verschillende gesprekspartners of experts rijmt dit niet volledig met de filosofie van de organisatie van de CIC’s. De beslissing van de Brusselse politiezones zou bijgevolg de goede geïntegreerde werking van de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus in zekere mate kunnen bemoeilijken, om nog maar te zwijgen van de eventuele meerkost voor het geheel. De operationele inwerkingstelling van het CIC kampt echter, ondanks de maatregelen die werden genomen door de federale regering, met een moeizame personeelsinvulling. Zo leverde de aanwerving, selectie en vorming van de neutrale call-takers van Belgacom nog niet voldoende personeel en blijft de instroom van personeel uit de zones uit. Anderzijds kan het potentieel dat beschikbaar is bij de 101-centrale te Brussel en bij de communicatiecentra van de federale politie wettelijk niet worden ingezet tot aan de operationalisering van het CIC. Uit het onaangekondigde bezoek aan de 101-centrale Brussel bleek dat het beeld van een verkommerde operationele werking, dat op basis van de eerdere informatie naar voren kwam, niet volledig juist is. We konden vaststellen dat de 101-centrale, net zoals de zonale dispatching, in de praktijk goed functioneert, dankzij de ‘goede wil’ van de personeelsleden ter plaatse, dankzij een de facto vrijwilligersbeleid. De korpschef noemde dit niettemin een gevaarlijke situatie omdat de operatoren niet allemaal tweetalig zijn en er een onderbezetting is, waardoor een kwart van de 101-oproepen niet rechtstreeks of voldoende snel zou kunnen worden beantwoord. Om efficiënt te kunnen werken, moeten zowel de Brusselse zones als de federale politie investeren en participeren in de bezetting van het CIC. Dit geldt ook voor de bezetting van de 101-centrale. Een tijdelijke bijkomende inspanning van de personele middelen, zowel vanuit
11 het lokale als vanuit het federale niveau, lijkt nodig om de komende periode te overbruggen. De Brusselse situatie op het vlak van radiocommunicatie kenmerkt zich door ambiguïteit en antagonistische processen, alsook door wetgevende of reglementaire leemtes of onduidelijkheden. Het standpunt van de Brusselse overheden dient op een doordachte manier geanalyseerd, geëvalueerd en in overweging genomen te worden. Rekening houdend met de beslissing van de Brusselse politiezones om zelf in te staan voor de dispatching van de 101-oproepen, lijkt het aangewezen om, naast een kwalitatieve monitoring van de 101-call-taking, eveneens diepgaander in te gaan op de ontwikkeling van een kwalitatief onderzoek van de zonale dispatching.
11.
VOETBAL
De onderzoeksresultaten van het toezichtsonderzoek met betrekking tot de omstandigheden waarin voetbalwedstrijden worden begeleid en beheerd, werden gepubliceerd in het jaarverslag 2003 van het Vast Comité P, dat tevens heeft beslist om deze problematiek te blijven opvolgen in 2004-2005. Kwalitatief hoogstaande processen-verbaal, die logischerwijze voortvloeien uit een consequent verbaliseringsbeleid, zijn een belangrijk instrument in de strijd tegen het hooliganisme. Ondanks de initiatieven die terzake door de voetbalcel van de FOD Binnenlandse Zaken werden genomen, gaande van vorming tot punctuele individuele contacten, levert een aantal politiezones (nog steeds) akten af die geen vervolging toelaten. Zonder te willen vooruitlopen op de conclusies die terzake zullen worden geformuleerd in het dossier “gebruik van geweld”, blijkt uit de gesprekken met de verantwoordelijken van twee voetbalcellen, dat de politie-inzet nog te veel afgestemd wordt op de historische inzet en dat er te weinig rekening wordt gehouden met de beschikbare operationele informatie. Wat het fouilleren betreft, wenst het Vast Comité P nogmaals onder de aandacht te brengen dat het zich systematisch volledig laten ontkleden van een persoon vóór opsluiting in de cel niet kan. Indien deze ontkleding zich opdringt, wordt deze dwangmaatregel het best grondig gemotiveerd in het register der aangehouden personen en/of in het bijzonder verslag ad hoc. Hieruit moet ondubbelzinnig het finaliteits- en proportionaliteitsprincipe tot uiting komen. De leidinggevenden moeten daar voortdurend nauwlettend op toezien. Op het vlak van de grootschalige aanhoudingen kunnen volgende aanbevelingen worden geformuleerd: (1) los van de wettelijke bepalingen betreffende het gebruik der talen in bestuurs- en/of rechtszaken, mogen we redelijkerwijze aannemen dat de leidinggevenden de (bestuurlijk) aangehouden personen behoorlijk informeren omtrent de genomen maatregel; (2) er wordt nauwgezet gerapporteerd met betrekking tot (a) de drank- en/of voedselverstrekking en (b) de verwittiging van de vertrouwenspersoon; (3) er wordt een procedure ontwikkeld om in de meest ideale omstandigheden grootschalige aanhoudingen te doen verlopen. Er moet veel meer worden gecommuniceerd met de deelnemers aan evenementen. Behalve het feit dat er voldoende capaciteit moet worden voorzien om de redactie van processen-verbaal en verhoren professioneel te kunnen invullen, lijkt het net zo onontbeerlijk om naar aanleiding van het beheren en begeleiden van een gebeurtenis te voorzien in een supervisie en coaching van: (1) het onthaal van de deelnemers en (2) het geleverde redactiewerk, teneinde te vermijden dat processen-verbaal en verhoren verworden tot standaardakten zonder individualisering. Het Vast Comité P is van mening dat concreet inhoud geven aan de filosofie van de gemeenschapsgerichte politiezorg naar aanleiding van het begeleiden en beheren van voetbalwedstrijden – wat in een eerste fase een zichtbare en aanspreekbare eerstelijnspolitie impliceert – de beste waarborg biedt om het aantal gevallen van dwang of geweld te doen afnemen. Aangezien het optreden tegenover een individu dat zich in een groep bevindt geen sinecure is, lijkt in de meeste gevallen het principe van de ‘uitgestelde interventie’ de juiste benadering. Vanuit preventief oogpunt kunnen volgende aanbevelingen worden geformuleerd: (1) leidinggevenden blijvend sensibiliseren voor deze problematiek en hun toezichtfunctie optimaliseren naar aanleiding van collectieve tussenkomsten; (2) tijdens elke briefing concrete richtlijnen geven met betrekking tot de aanwending van dwang en geweld; (3) indien er dwang of geweld dient aangewend te worden, is het onontbeerlijk om dit zeer grondig weer te geven in een verslag ad hoc of, indien nodig, in een proces-verbaal.
12 Concrete maatregelen om eventuele klachten op het gebied van racisme, discriminatie en ongelijke behandeling zo veel als mogelijk te voorkomen, zijn: (1) een adequate samenwerking tussen de ordehandhavingsdiensten en gespecialiseerde diensten (multiculturele cel, cel jongerencriminaliteit, enz.); (2) duiding geven bij een politieaanpak op het moment dat de (allochtone) bevolking zich hierover een aantal vragen stelt; (3) een uniforme benadering van de eigen en de bezoekende supporters. Uit de verschillende (juridische) interpretaties die er op dit vlak bestaan, meent het Vast Comité P te kunnen concluderen dat het louter nemen van foto’s van politieambtenaren naar aanleiding van het begeleiden en beheren van manifestaties, niet kan worden verhinderd. Dit impliceert bijgevolg dat het hiervoor aangewende materiaal niet kan in beslag genomen worden, noch door de politie kan vernietigd worden. Op het juiste moment beschikken over de juiste informatie is de kritieke succesfactor in het begeleiden en beheren van evenementen. Voetbal vormt hierop geen uitzondering, maar onderscheidt zich van andere evenementen op het vlak van de voorbereiding. We moeten onder ogen durven te zien dat voor het begeleiden en het beheren van een dergelijk evenement, heel wat (ondersteunende) menselijke en materiële middelen worden ingezet en/of kunnen worden aangewend. Wat de redactie van de processen-verbaal betreft, kan enerzijds verwezen worden naar de supra vermelde aanbevelingen. Daarnaast wordt nogmaals het belang onderstreept van een adequaat uitgewerkt verbaliseringsbeleid, dat in de praktijk ondubbelzinnig kan worden toegepast.
12.
TERUGDRIJVINGEN, UITWIJZINGEN, REPATRIËRINGEN EN DAARUIT VOORTVLOEIENDE AANHOUDINGEN
In het verlengde van de analyse van verschillende klachten en onderzoeksdossiers, van bepaalde verslagen van instellingen zoals het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding en het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT), het Comité des Nations Unies contre la Torture (CAT) en de European Commission against Racism and Intolerance (ECRI), wordt de problematiek van de repatriëring en terugdrijving van illegaal in ons land verblijvende personen vanaf 2003-2004 specifiek opgevolgd door het Vast Comité P. Repatriëren is het terugbrengen van een illegaal in ons land verblijvende persoon naar zijn land van herkomst. Vóór de repatriëring zelf kunnen er ook nog verschillende daden van gerechtelijke of bestuurlijke politie worden gesteld. De repatriëringen kunnen gebeuren via beveiligde vluchten, de zogenaamde special flights, ofwel via lijnvluchten. Naast de repatriëring is nog een andere soort verwijdering mogelijk, namelijk de terugdrijving. De terugdrijving is het terugdringen van een vreemdeling die aankomt in de luchthaven, maar niet toegelaten wordt in ons land (geweigerde persoon). De terugdrijving gebeurt ofwel onmiddellijk na aankomst ofwel na de asielaanvraag die onmiddellijk werd afgewezen. De kosten van een terugdrijving moeten worden gedragen door de luchtvaartmaatschappij die de persoon heeft vervoerd. De onderzoeksverrichtingen in dit toezichtsonderzoek van het Vast Comité P werden onder meer beïnvloed door het feit dat de minister van Binnenlandse Zaken, na de zaak Semira Adamu, specifiek de Algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie (AIG), op haar niveau en binnen de limieten van haar bevoegdheden, had belast met de opvolging van het dossier “repatriëringen”. De AIG brengt hieromtrent jaarlijks verslag uit aan de minister van Binnenlandse Zaken. De uitvoering van de verwijderingen werd in de eerste helft van 2004 enigszins overschaduwd door de verschillende uitspraken in het kader of het verlengde van de zaak Semira Adamu en de reactie daarop van het personeel van het Veiligheidsdetachement van de Nationale Luchthaven (VDNL), namelijk om geen verwijderingen meer uit te voeren waarbij geweld of dwang dient te worden aangewend. Men kan stellen dat in 2004 de verwijderingspogingen hierdoor daalden van 12 631 naar 11 047 en het slaagpercentage van 73,50 % naar 67,6 %. Hierbij raakten niet minder dan 17 personeelsleden van het VDNL gewond door weerspannigheid en/of agressie van een te verwijderen persoon.
13 De voornaamste redenen waarom een repatriëring niet doorging, is de verbale weigering van de te verwijderen persoon en de afgelasting door de Dienst Vreemdelingenzaken. Zowel tijdens de verwijderingspogingen met beveiligde vluchten als met lijnvluchten werd geregeld verbaal of fysiek geweld gebruikt door de te verwijderen persoon, doch zijn er geen echte noemenswaardige incidenten te vermelden. Het eindverslag van de Commissie Vermeersch II, met als titel “Bouwstenen voor een humaan en effectief verwijderingsbeleid”, werd op 31 januari 2005 aan de minister van Binnenlandse Zaken overhandigd en het is nu afwachten welke (van de 34) aanbevelingen meer specifiek in aanmerking zullen worden genomen. Voor het VDNL zijn de aanbevelingen inzake de aanwending van dwang zonder meer de belangrijkste. De AIG heeft, zoals voorgeschreven door de minister van Binnenlandse Zaken, ook in 2004 talrijke controles uitgevoerd, zowel op de beveiligde als op de lijnvluchten. In totaal voerde zij niet minder dan 40 controles uit. Het VDNL voert nauwgezet zijn opdrachten uit, hoewel er ook dit jaar kon worden vastgesteld dat bepaalde procedures toch minder professioneel werden nageleefd. Eén van de belangrijkste uitdagingen van 2005 voor het VDNL is ongetwijfeld de implementatie van de aanbevelingen van de Commissie Vermeersch II. Afhankelijk van de uitvoeringsnota van de minister van Binnenlandse Zaken zullen zo veel als mogelijk aanbevelingen dienen te worden geïmplementeerd. Dit zal zowel op het financiële vlak als inzake capaciteitsaanwending de nodige inspanningen vergen van de voogdijoverheid en van het VDNL. Andere perspectieven zijn: (1) de uitvoering van enkele EU-richtlijnen (uitlevering van gevangenen, verwijderen van ontoelaatbare passagiers onder begeleiding (ANAD) van andere luchtvaartmaatschappijen); (2) opnieuw activeren van de Maatschappelijke en psychologische ondersteuningsteams; (3) het herbekijken van de opleiding voor de grenscontroleursbegeleiders. De Commissie Vermeersch II gaf tevens haar visie over de rol van het Vast Comité P inzake repatriëringen. Het betreft de aanbeveling 12: “Een permanente externe controle door het Vast Comité P, niet alleen door middel van onderzoek van eventuele klachten onder toezicht van het Parlement, maar ook in voorkomend geval, door bijkomstige controles van de activiteiten van de AIG en eventuele uitzonderlijke controles op het terrein in functie van de omstandigheden”. Het is belangrijk hier in herinnering te brengen dat het gaat om een aanbeveling van een Commissie, emanatie van de uitvoerende macht, over de toezichthoudende activiteiten die een instelling die valt onder het gezag van de wetgevende macht, uitoefent op andere emanaties van diezelfde component van de uitvoerende macht. Het Vast Comité P zal deze aanbeveling met zijn parlementaire begeleidingscommissie bespreken en de nodige afspraken maken met de verschillende ad hoc partners en belanghebbenden.
13.
KLACHTENMANAGEMENT EN INTERN TOEZICHT
70 politiezones, waaronder 34 in Vlaanderen, 34 in Wallonië en 2 zones specifiek voor Brussel-Hoofdstad hebben het voorwerp uitgemaakt van een onderzoek naar klachtenmanagement en intern toezicht. Bij de dossiersteekproef werden zowel klachten in aanmerking genomen die rechtstreeks bij de betrokken korpsen werden aanhangig gemaakt als klachten die na overdracht door het Vast Comité P aan de hiërarchie werden toegezonden. De functie intern toezicht impliceert meer dan een, voornamelijk reactieve, formele en inhoudelijke eerstelijnsklachtenafhandeling. Opgevat als een instrument voor een beter korpsbeheer zou de behandeling van individuele klachten systematisch moeten bijdragen tot een globale analyse van de werking van het korps en dienen te leiden tot het nemen van maatregelen om de interne werking van het korps te verbeteren (door een structurele en oorzaakgerichte aanpak). In de politiële praktijk bevindt het klachtenmanagement zich ontegensprekelijk nog in een verkennings- en opstartfase. Het onderzoek brengt discrepanties tot uiting tussen de vooropgestelde doelstellingen inzake de klachtenafhandeling of ‘stated goals’ en de daadwerkelijke afhandeling van klachtenbundels of ‘real goals’. Wat de formele klachtenafhandeling betreft, werd aangetoond dat verbeterpunten onder meer betrekking hebben op: (1) de opvolging van het klachtenafhandelingsproces en de
14 afhandelingstermijn; (2) de overzichtelijkheid en volledigheid van het dossier; (3) de registratiepraktijk van binnenkomende klachten; (4) de ontvangstmelding aan de klager; (5) de (schriftelijke) kennisgeving aan het betrokken personeelslid; (6) de rapportering aan externe partners en bevoegde overheden. Wat de inhoudelijke aspecten betreft, blijkt het onderzoek van klachten ten laste en ten ontlaste en met de nodige objectiviteit te worden uitgevoerd. Het is echter niet gebruikelijk om een standaardverslag van het uitgevoerde intern onderzoek op te stellen. Daardoor komen de transparantie en accountability in het gedrang. Knelpunten met betrekking tot de inhoudelijke klachtenafhandeling betreffen voornamelijk: (1) het verstrekken van een onderbouwde en gemotiveerde afhandelingsinformatie aan de klager, inclusief een kennisgeving van de mogelijkheid van een tweede lezing door Vast Comité P; (2) een constructieve feedback over het intern onderzoek en de eindconclusie aan de betrokken medewerker. De algemene aanbevelingen die het Vast Comité P in zijn jaarverslag 2003 heeft geformuleerd, blijven al hun pertinentie behouden, namelijk: (1) de noodzaak aan vervanging of actualisering van de omzendbrief POL 48 tot regeling van het intern toezicht, waarbij afstemming op o.m. de tuchtwetgeving en het evaluatiegebeuren fundamenteel is; (2) inzake de vormgeving van het klachtrecht van de burger en de interne klachtenafhandeling door de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, is er duidelijk nood aan een consistent raamwerk waarbij formele procedureaspecten en inhoudelijke componenten worden geïnventariseerd; (3) basisopleiding en voortgezette vorming aan de verantwoordelijken intern toezicht zal bijdragen tot enerzijds de effectuering van een uniforme en gesystematiseerde klachtenafhandelingsprocedure op het niveau van elke politiedienst en anderzijds een performant klachtenmanagement. Eén van de redenen waarom een geformaliseerde klachtenafhandelingsprocedure vaak niet voorhanden is, heeft te maken met het feit dat er, tot op heden, geen formele en materiële standaarden in een regelgevende tekst zijn vastgelegd. Binnen de politiewereld is men nochtans vragende partij voor een regelgevend klachtenframework. Regelgeving zou de aandacht voor klachten en klachtenmanagement ongetwijfeld een sterke positieve impuls geven. Daartegenover staat dat men actueel het waarborgen van een politioneel klachtrecht bezwaarlijk alleen kan laten afhangen van regelgeving. Learning by doing blijft wellicht het beste advies.
14.
TOEPASSING VAN DE INDIRECTE BELASTING OP HET VERVOER VAN BESTUURLIJK OF GERECHTELIJK AANGEHOUDEN PERSONEN OF ‘OVERLASTTAKS’
In de stad Mechelen werd bij gemeenteraadsbesluit van 29 mei 2002 een indirecte belasting op het vervoer van bestuurlijk of gerechtelijk aangehouden personen ingevoerd. Opdat deze indirecte belasting, ‘overlasttaks’ genoemd, kan worden geheven, dient een aantal voorwaarden vervuld te zijn: (1) de persoon stelt gedragingen die de levenskwaliteit van de inwoners kunnen beperken op een manier die de normale druk van het sociale leven overschrijdt; (2) de persoon maakt het voorwerp uit van een gerechtelijke of een bestuurlijke aanhouding; (3) de persoon moet met een politievoertuig worden overgebracht. In het onderzoek naar de toepassing van de overlasttaks door de lokale politie van Mechelen in 2003 werden geen elementen van racisme of machtsmisbruik gevonden. De aantijging van de Arabisch-Europese Liga (AEL) dat de Mechelse lokale politie de overlasttaks misbruikt om bepaalde groepen te viseren, is een veralgemening die nergens op gebaseerd is. Het onderzoek bracht wel aan het licht dat in het concrete geval dat aanleiding gaf tot de reactie van de AEL in de pers, de politie ondoordacht tot een bestuurlijke aanhouding is overgegaan. In het onderzochte individuele dossier was de volstrekte noodzakelijkheidsvereiste zoals bepaald in artikel 31 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt om tot een bestuurlijke aanhouding over te gaan, immers niet aanwezig. Het onderzoek naar de toepassing van de overlasttaks door de lokale politie van Mechelen bracht naar voren dat het instrument reactief wordt gehanteerd voor gebeurtenissen die ‘overlast’ uitmaken, wat meestal gepaard gaat met een bestuurlijke en uitzonderlijk met een gerechtelijke aanhouding. Uit de analyse van de dossiers van de toepassingen in 2003 blijkt dat de procedure in de meeste gevallen correct wordt toegepast. Niettemin zijn aanpassingen in de procedure, de toepassing en de controle wenselijk om de legitimiteit van de aanhouding maximaal te garanderen. Daarbij moet de registratie op grond
15 van de individuele concrete gedragingen die de overlast uitmaken en die de aanhouding noodzaakten, de toetssteen zijn op basis waarvan kan worden beoordeeld en gecontroleerd of de politie bijdraagt tot de bescherming van de individuele rechten en vrijheden en deze doet naleven. De toekomst zal uitwijzen of het vernieuwde wettelijk instrumentarium in het domein van de gemeentelijke administratieve sancties de verwachtingen kan inlossen om daden van overlast te kunnen bestraffen met administratieve boetes. In termen van efficiëntie kan worden verwacht dat een door de politie toegepast systeem van indirecte belasting op het vervoer van aangehouden personen voor de aanpak van overlast, zoals toegepast in Mechelen, zich daarnaast moeiteloos zal weten te handhaven.
15.
PUBLIEK PRIVÉ PARTNERSHIP
De privatiseringstendens van de publieke sector vindt de laatste jaren ook ingang in het veiligheidsbeleid en in de uitoefening van de politiefunctie. Zo heeft de wetgever onder meer aan een aantal ambtenaren en agenten van private veiligheidsdiensten een specifieke bevoegdheid toegekend die bijzondere raakpunten vertoont met de uitoefening van de politiefunctie. Hierdoor vallen deze personen en diensten, binnen die hoedanigheid, onder de toezichtsbevoegdheid van het Vast Comité P. Het onderzoek bevindt zich momenteel nog in een beginstadium. Een eerste idee bestaat erin de krijtlijnen te trekken waaraan publiek-private samenwerking in een rechtsstaat dient te voldoen en van waaruit duidelijk de kerntaken van de overheid binnen een rechtsstaat kunnen worden vastgelegd. Vervolgens zullen de bestaande en geplande initiatieven worden geïnventariseerd. Vanuit dit overzicht zullen, aan de hand van een risicoanalyse, jaarlijks een aantal thema's projectmatig worden behandeld en doorgelicht. Deze projectmatige aanpak moet toelaten, na afloop van een onderzoek, concrete aanbevelingen te formuleren, in voorkomend geval resultaten te meten en op te volgen. Deze aanpak biedt tevens de nodige flexibiliteit om in functie van nieuwe elementen de prioriteiten te herschikken.
16.
POLITIONELE CONTROLE OP DE DIVERSE VORMEN VAN PROSTITUTIE EN DE BESTRIJDING VAN MENSENHANDEL IN DIE CONTEXT
De aanpak van de mensenhandel werd als prioriteit in het nationaal veiligheidsplan ingeschreven en is derhalve ook een dwingend aandachtspunt voor de geïntegreerde politiedienst. Voor dit onderzoeksdeel viel de keuze op een aantal steden en gemeenten die reeds in het eerste of tweede onderzoeksluik het voorwerp uitmaakten van een bevraging van de prostituees. Naast de steden Antwerpen en Gent en de gemeenten Schaarbeek en SintJoost-ten-Node op lokaal vlak, evenals de GDA Brussel en Gent op arrondissementeel niveau, werd de stad Sint-Niklaas aan deze lijst toegevoegd. De bezochte korpsen beschikken alle over een gespecialiseerde afdeling belast met de bestrijding van mensenhandel, binnen de lokale recherche. In de eerste onderzoeksfase werd duidelijk dat, hoewel er verschillen bestaan in de aanpak van prostitutie, een streven naar concentratie van het fenomeen in een gedoogzone als gemeenschappelijke noemer kan worden beschouwd. De controle-instrumenten die worden aangewend verschillen echter: controle van huurcontracten van ‘carrés’, gemeentelijke taksen, het statuut van dienster in een bar met de daaraan gekoppelde meldingsplicht bij de politie bij aanvang van het contract, e.a. De onderzochte zones lijken raam- en barprostitutie goed onder controle te hebben. Zowel de bars als de ‘carrés’ worden frequent en grondig gecontroleerd door middel van een plaatsbezoek. De praktijk om prostituees die voor de eerste keer worden aangetroffen uit te nodigen voor een intakegesprek lijkt veralgemeend. Tijdens dat gesprek krijgen de prostituees ook in alle zones informatie met betrekking tot het statuut van slachtoffer van mensenhandel. De straatprostitutie vormt, in de zones waar zij voorkomt, een bijzonder probleem. Bij deze vorm van prostitutie gaat een sterke overlast voor de lokale gemeenschap immers gepaard met een juridisch-technisch beperkt arsenaal van middelen. Bovendien verplaatst het fenomeen zich, gezien zijn aard, na politionele acties zeer gemakkelijk en keert het even snel terug naar de plaatsen van voorkeur. Hoewel moeilijker toegankelijk voor controle, veroorzaken privé-prostitutie en escort weinig of
16 geen maatschappelijke overlast. Ook hier is een positieve evolutie zichtbaar. Waar in de eerste onderzoeksfases in 2001 en 2002-2003 nagenoeg geen controleactiviteiten ontplooid werden naar deze vorm van prostitutie, blijkt thans uit de gevoerde gesprekken dat de politie er wel degelijk aandacht aan besteedt. Vanuit de moeilijke toegankelijkheid worden evenwel uiteenlopende strategieën ontwikkeld. Sommige groeperingen van personen die het statuut van vzw aannemen, lenen zich, ons inziens, zeer goed voor gedwongen prostitutie en verdienen vanuit deze hypothese dan ook bijzondere aandacht. Uit de gesprekken met de verantwoordelijken blijkt dat in alle bevraagde zones onderzoek wordt gevoerd naar dergelijke vzw’s. Zowel de GDA Gent als de GDA Brussel werken op een multidisciplinaire en geïntegreerde wijze inzake bestrijding van de mensenhandel. Beide GDA’s voeren ook financiële onderzoeken in de strijd tegen mensenhandel en hebben enkel positieve ervaringen met deze multidisciplinaire en geïntegreerde aanpak. Wat de beeldvorming betreft, wordt de misdrijfanalyse in Gent door de afdeling zelf gedaan, in functie van de controles en afhankelijk van de werklast. Een analist zou er welkom zijn om de mensenhandel als fenomeen op een meer systematische manier op te volgen. Beide GDA’s geven niettemin de indruk een duidelijk zicht te hebben op de prostitutiefenomenen binnen hun ambtsgebied. De GDA Gent dringt moeilijk door tot de vzw’s en de privé-prostitutie, die echter grondig gecontroleerd worden door de lokale politie. Geen van beide GDA’s heeft klachten met betrekking tot de informatiestroom, noch vanuit de lokale politie noch als feedback vanwege de Algemene directie gerechtelijke politie (DGJ). De nood aan uniformisering van het prostitutiebeleid blijft actueel. Een nauwe samenwerking en het maken van duidelijke afspraken met het parket en externe diensten vormen hierbij een kritieke succesfactor. Het ontbreken van een wettelijk statuut voor prostituees creëert volgens de studie van de Antwerpse politie een klimaat van straffeloosheid in de schemerzone tussen gedoogbeleid en vervolging. Een stap in de goede richting zou kunnen bestaan in het opleggen van dwangmaatregelen, zoals bijvoorbeeld verzegeling van een prostitutiepand, in afwachting dat aan de vereiste verplichtingen is voldaan: inschrijving in het handelsregister, bijhouden van personeelsregister, btw-plicht, e.a. Een uniformisering van de controle op escort en privé-prostitutie dringt zich op, evenals concrete richtlijnen met betrekking tot deze vorm van proactief onderzoek, teneinde zowel de politieambtenaren als de personen die het voorwerp uitmaken van de controle enige rechtszekerheid te bieden. Op het niveau van de politiediensten zou er weinig impact voelbaar zijn van de nieuwe omzendbrief COL 10/2004, die vooral gevolgen heeft op het niveau van het parket. De wet van 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden wordt wel als een verbetering gezien in de strijd tegen de georganiseerde prostitutie. Wat het statuut van slachtoffer van mensenhandel betreft, is de ervaring goed, op voorwaarde dat de draagkracht ervan door de onderzoekers juist wordt ingeschat en zij niet de eerste de beste prostituee doorsturen. Dit gegeven werd door nagenoeg alle geïnterviewden als een kritieke succesfactor ervaren. Er zou in die context bovendien behoefte zijn aan meer en betere opvangtehuizen. Vooral op het gebied van de bestrijding van de straatprostitutie wordt gewag gemaakt van een gebrek aan een wettelijk instrumentarium om dit probleem doeltreffend te beheersen. Zowel de veroorzaakte overlast als de aanzetting tot ontucht blijken in de praktijk moeilijk te bewijzen. Rendez-voushuizen zijn thans niet verplicht om hotelfiches bij te houden. Het invoeren van een dergelijke verplichting zou niet alleen interessant zijn met het oog op een correctere fiscale inning, maar zou, volgens een korpschef, tevens de politiediensten meer inzicht kunnen bieden in de relaties tussen personen (wie kent wie in het prostitutiemilieu). Uit nazicht blijkt dat er van systematische doodsbedreigingen tegen onderzoekers geen sprake is. Alleen op het niveau van de GDA Brussel wordt gewag gemaakt van dergelijke feiten, doch gemiddeld slechts één keer per jaar. Zulke bedreigingen worden aangepakt door proactief op te treden, door kennisgeving aan de betrokkenen dat politie en gerecht op de
17 hoogte zijn van hun plannen. Sinds 2004 programmeert de West-Vlaamse Politieschool een opleiding mensenhandel/mensensmokkel. Een dergelijke opleiding voldoet aan een dringende behoefte. Uit een evaluatie van deze vorming blijkt dat alle aspecten van illegale immigratie en mensenhandel aan bod komen. Dat de vorming zowat alle actoren op het terrein verenigt, is een meerwaarde, niet alleen naar harmonisering van het kennisniveau toe, maar ook op het vlak van netwerkvorming. De opleiding voorziet ook in plaatsbezoeken, die kunnen bijdragen tot een beter inzicht in de werking van de partners en de specifieke problemen waarmee zij worden geconfronteerd. Doorheen de verschillende fasen van dit toezichtsonderzoek kon over het algemeen worden vastgesteld dat in toenemende mate wordt gewerkt op een multidisciplinaire wijze, zowel binnen de geïntegreerde politie als in samenwerking met externe partners. Vooral de grotere betrokkenheid van de wijkinspecteurs is een zeer positieve evolutie, niet alleen gezien de meerwaarde die zij kunnen bieden in de bestrijding van de mensenhandel en het onder controle houden van de gedoogde prostitutie, maar tevens in het raam van de permanente aandacht die in het nationaal veiligheidsplan wordt gevraagd voor een geïntegreerde werking, die vooral steunt op de filosofie van de gemeenschapsgerichte politiezorg. Op het niveau van de GDA heeft men een duidelijk zicht op de verschillende prostitutievormen, hetzij vanuit eigen onderzoeken, hetzij door de informatie die door de lokale politie wordt geleverd. Met betrekking tot de informatiestroom betreffende deze specifieke materie schijnt zich een positieve evolutie voor te doen in de werking van de AIK’s, want geen van de bezochte diensten uitte desbetreffend kritiek, noch naar de doorstroming van het lokale naar het federale niveau, noch met betrekking tot de verschafte feedback. Er schijnt anderzijds behoefte te zijn aan toegang tot sommige externe databanken. Zowel de GDA Gent als de GDA Brussel onderhouden, gezien de internationale dimensie van de mensenhandel, contacten met een aantal gespecialiseerde diensten uit de ons omringende landen of landen van doortocht. De initiatieven die werden ontwikkeld dienen te worden beschouwd als een beginpunt, in het tot stand brengen van een onderlinge dynamiek tussen de verschillende geledingen van de nieuwe politiestructuur onderling en ten opzichte van externe partners. Zo ook zijn de fenomeenstudies die in diverse zones werden opgesteld, een eerste stap in de richting van de implementatie van een lokale veiligheidsdiagnostiek, die is voorzien in de Kadernota Integrale Veiligheid van 30 en 31 maart 2004. Naar de toekomst toe dient deze evolutie op gestructureerde wijze te worden voortgezet, waarbij kan gedacht worden aan een harmonisering van de strategische en operationele grondslagen van de beheersing van de mensenhandel, op basis van ‘best practices’ uit de verschillende politiekorpsen. Deze harmonisering moet onder meer voorkomen dat er geografische verschuivingen plaatsvinden naar zones die minder opgewassen zijn tegen het fenomeen.
17.
POLITIEDIENSTEN EN MINDERJARIGEN
Begin 2004 heeft het Vast Comité P aan de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie een volledig verslag toegezonden over de wijze waarop sommige politieambtenaren zich gedragen ten opzichte van minderjarigen wanneer zij optreden in hun hoedanigheid van officier of agent van gerechtelijke of bestuurlijke politie. Het enige concrete resultaat totnogtoe was echter de publicatie van de omzendbrief inzake niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (N.B.M.V.) – Eerste maatregelen. Voor het overige, heeft de minister van Binnenlandse Zaken de aanbevelingen van het Vast Comité P overgemaakt aan de werkgroep “aanhoudingen” onder het voorzitterschap van de Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken.
18.
PARTNERGEWELD
In de loop van 2003 en 2004 heeft het Vast Comité P een toezichtsonderzoek uitgevoerd met betrekking tot het fenomeen partnergeweld en de wijze waarop de geïntegreerde politiedienst daarmee omgaat. Gezien het belang van dat maatschappelijk probleem zal het Vast Comité P
18 deze problematiek verder opvolgen tijdens de periode 2005-2008. Het opnemen van het fenomeen partnergeweld in het zonaal veiligheidsplan kan een impuls zijn voor het vrijmaken van capaciteit en voor aandachtsvestiging op de problematiek van intrafamiliaal geweld, waaraan ook in de opleiding van politieambtenaren meer aandacht moet worden besteed.
19.
DISCRIMINATIE EN RACISME BINNEN DE POLITIEDIENSTEN
In de loop van 2004 heeft het Vast Comité P de klachten die als racisme, discriminatie en intolerantie sensu lato werden gekwalificeerd lastens leden van politiediensten, geanalyseerd. Over die analyse, die de titel ‘nulmeting bis’ draagt en die tracht de huidige accenten en tendensen aan te geven, is een apart verslag opgemaakt. Tevens werd een thematisch onderzoek over interne discriminatie bij de politiediensten opgestart. Dit onderzoek heeft tot doel de activiteiten die de geïntegreerde politie onderneemt met betrekking tot de problematiek van racisme en discriminatie binnen de politiediensten op te volgen, Sinds 2003 verricht het Vast Comité P bovendien een follow-up van alle maatregelen en initiatieven die worden genomen door de politie. Voor de problematiek van discriminatie en racisme binnen de politiediensten bestaat er een geïntegreerd beleid dat verschillende projecten en initiatieven behelst. De opgezette acties verlopen echter niet altijd probleemloos. Zo werd het actieplan van de geïntegreerde politiedienst als te ambitieus beoordeeld en zal het moeten worden bijgestuurd. Bovendien werd er om budgettaire redenen afgezien van een universitaire studie over de integratie binnen de politie. De uitdaging zal er voor de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, in bestaan om zijn inspanningen voort te zetten en de problematiek op een samenhangende wijze te blijven benaderen.
20.
LOKALE VUURWAPENREGISTERS EN HET CENTRAAL WAPENREGISTER
Naar aanleiding van een krantenartikel besliste het Vast Comité P een onderzoek te voeren naar de wijze van registratie van vuurwapens in het centraal wapenregister door de politiediensten. Het onderzoek, dat bestond uit een bezoek aan de drie belangrijkste betrokken actoren (wapenhandelaars, politiezones en dienst van het centraal wapenregister) heeft aangetoond dat er een achterstand bestond op de verschillende verwerkingsniveaus. Deze achterstand kan, op lokaal niveau, worden verklaard door een gebrek aan aandacht voor de problematiek en door een gebrek aan capaciteit. De onbetrouwbaarheid van het huidige centraal wapenregister maakt dat het momenteel beleidsmatig noch operationeel een bruikbaar instrument is. Deze toestand kan slechts in positieve zin omgebogen worden als men in alle componenten van de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus en op alle beleidsniveaus, bestuurlijk en gerechtelijk, bereid is de nodige investeringen te doen en deze problematiek prioritair te behandelen.
21.
STEUNAANBOD VAN DE FEDERALE COMPONENT AAN DE LOKALE COMPONENT VAN DE GEÏNTEGREERDE POLITIEDIENST, GESTRUCTUREERD OP TWEE NIVEAUS
Met dit onderzoek wenste het Vast Comité P na te gaan in welke mate de federale component van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus een goed inzicht heeft in de behoeften van de lokale component aan federale steun, het steunaanbod, de aanwezigheid en de pertinentie van de evaluatie- en toekenningscriteria en de tevredenheidsgraad van de “klanten”. Hoewel de federale component van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus heel wat initiatieven heeft genomen om steunopdrachten uit te werken op basis van de principes van de “Service Level Agreement” (SLA), valt het nog steeds te betreuren dat er geen voldoende concrete en bruikbare inventaris bestaat inzake de verschillende steunvormen die de federale component aan te bieden heeft aan de lokale component. Het Vast Comité P stelt tevens vast dat er geen eenvormige aanpak van de aansturing en opvolging van de steunverlening is en dat de verschillen qua inhoudelijke invulling en opvolging groot zijn.
19 Door een gebrek aan beschikbare informatie binnen het federale niveau van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, kan het Vast Comité P, in de huidige stand van zaken, geen voldoende betrouwbare en relevante doorlichting maken van het volledige aanbod aan federale steun. Het aanleveren van geschikte informatie en de ontwikkeling van nieuwe meetinstrumenten vereisen een weldoordachte aanwending van de capaciteit door de federale component van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus. De mate waarin deze component zich kan inschrijven in de doelstellingen van dit onderzoek van het Comité is dus een bewuste keuze en is afhankelijk van het prioritaire karakter dat eraan gehecht wordt. Het Vast Comité P zal de voortzetting van dit onderzoek met zijn parlementaire begeleidingscommissie bespreken en haar, overeenkomstig de gemaakte afspraken, een evaluatie van de beschikbare informatie overmaken.
22.
INFORMATIEBEHEER
De vaststellingen en aanbevelingen uit het activiteitenverslag 2003 van het Vast Comité P met betrekking tot het informatiebeheer werden vertaald in de doelstellingen van het nationaal veiligheidsplan 2004-2007. Naar aanleiding van deze doelstellingen werden een aantal initiatieven genomen, waaronder: een verhoging van de budgetten, een communicatieplan, vorming, de uitbouw van arrondissementele informatiekruispunten, maatregelen ter verbetering van de inhoud van de ANG, de ontwikkeling van tools om informatie te verwerken en de centrale gegevensbank te voeden en te exploiteren en tot slot de creatie van een datawarehouse. Het Vast Comité P beveelt bijgevolg aan de vooropgestelde projecten en hun timing nauwgezet op te volgen. De bestaande goede praktijk van de begeleidingscommissie van de ANG is in die zin een zeer goed initiatief dat verdient te worden aangemoedigd en bestendigd. Er dient tevens een vlottere manier te worden gezocht om de richtlijnen inzake informatiebeheer beter te laten aansluiten bij de evolutie op het terrein en daarbij oog te hebben voor de assimilatiecapaciteit van het lokale niveau van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus.
23.
INTERPOLITIONELE CRIMINALITEITSSTATISTIEKEN
De statistische gegevens zijn afkomstig van de ANG maar het gebrek aan exhaustiviteit van de politionele gegevens die in deze gegevensbank zijn geregistreerd en de achterstand in de codering hebben gevolgen voor de betrouwbaarheid van de gepubliceerde cijfers. Er moet dus worden benadrukt dat het absoluut noodzakelijk is dat het informaticasysteem snel en correct wordt gevoed, niet enkel met het oog op de opmaak van correcte criminaliteitscijfers, maar ook in het kader van een doeltreffend gebruik vanuit louter operationeel opzicht. Zolang de situatie niet volledig in orde is gebracht op het niveau van de voeding van de ANG, kunnen we niet anders dan aanbevelen omzichtig om te gaan met de gepubliceerde cijfers. Men moet zeker geen absolute cijfers vergelijken zonder te verwijzen naar hun betrouwbaarheidsgraad en zonder rekening te houden met alle contextualisatiegegevens. Men mag evenmin uit het oog verliezen dat deze cijfers slechts een gedeelte van de reële criminaliteit weerspiegelen.
24.
CAPACITEIT ARRONDISSEMENT BRUSSEL-HOOFDSTAD
Er werd een toezichtsonderzoek gestart om de beschikbare effectieven van de lokale en de federale component van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus en de wettelijke opdrachten binnen het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad te vergelijken. Het Vast Comité P blijft geconfronteerd met een voortdurende onmogelijkheid om pertinente cijfergegevens inzake capaciteit te verkrijgen. Bovendien bestaat er geen echt capaciteits-
20 meetsysteem in de zones van het arrondissement Brussel-Hoofdstad, wat vergelijking met andere zones onmogelijk maakt. De argumentatie voor een capaciteitsverhoging lijkt dus weinig gerechtvaardigd of te rechtvaardigen. Om deze situatie te verhelpen en een diepgaande analyse mogelijk te maken, zou het goed zijn om een systeem van capaciteits- en prestatiemeting in te voeren via een ministeriële richtlijn; de huidige capaciteitsbesteding en werklast door te lichten; de voornaamste kostencentra te identificeren; de niet-operationele sectoren door te lichten; een proefproject op te starten met de invoering van een praktisch capaciteits- en werklastmeetsysteem. Via dat project zou het bewijs kunnen worden geleverd dat de benadering toepasbaar is en zouden de Brusselse politiezones ertoe kunnen worden aangezet om dit systeem toe te passen; een bench marking te realiseren, door te verwijzen naar zones waar wel efficiëntiemaatregelen worden genomen en een gedegen opvolging en verantwoording van de middelen gebeurt en door aan te dringen op de invoering van een concreet actieplan voor de Brusselse politie.
25.
TERREINONDERSTEUNERS IN EEN GROTE POLITIEZONE
Er werd beslist een onderzoek te voeren naar de functie van terreinondersteuner (TO). Uit de analyse blijkt dat de functie van TO een meerwaarde biedt op het vlak van de werking van de dienst. Niettemin dient rekening te worden gehouden met de specificiteiten van de politiezone en moeten er bijvoorbeeld opleidingen multiculturaliteit of marginaliteit worden georganiseerd zodat de TO de situatie tijdens de interventie zo goed mogelijk kan inschatten. Bovendien moet de TO noodzakelijk over de vaardigheden beschikken eigen aan zijn specifieke functie, niet enkel op het vlak van beroepservaring maar ook op emotioneel, intellectueel en didactisch vlak. Het is tevens zeer belangrijk dat hij wordt gesteund door zijn hiërarchie, die hem maximaal moet motiveren.
26.
WERKING VAN BEPAALDE POLITIEZONES
Naast toezichts- en opvolgingsonderzoeken in bepaalde zones, heeft het Vast Comité P een analyse gemaakt van de functionaliteiten ‘onthaal’ en ‘interventie’ van de lokale component van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus in een aantal zones. Deze analyse toont aan dat de tendens is dat de zoneleidingen zich hoofdzakelijk concentreren op de vormelijke organisatie van hun onthaal en veel minder op de kwaliteitscriteria van de dienstverlening aan de klanten. Met een omgekeerde benadering zouden de problemen nochtans makkelijker kunnen worden opgelost. Wat de functie ‘interventie’ betreft, stellen we bovendien vast dat de zoneleidingen het ideale aantal ploegen op het terrein ramen op basis van regels die niet overal gelijk zijn. Op strategisch en operationeel vlak worden de werkingsprocedures van de leiding niet altijd op eenvormige wijze opgesteld of worden deze soms niet nageleefd door de ploegen om de vastgestelde doelstellingen te bereiken. Zo gebeuren er nog heel wat tussenkomsten zonder rapportering of het opstellen van een verslag. Bovendien treedt deze pijler te vaak reactief op. Het Vast Comité P beveelt aan dat de onthaalbeambten worden geselecteerd volgens een welbepaald profiel van sleutelvaardigheden, maar ook en vooral op basis van een aangepaste gemeenschappelijke opleiding en, indien gerechtvaardigd, een nog verder doorgedreven psychologische selectie. Bij het structurele aspect van het onthaal moet ook gefocust worden op zowel de bereikbaarheid als de locatie van de commissariaten.
27.
SPOORWEGPOLITIE
Onder meer naar aanleiding van een aantal klachten gericht aan het Vast Comité P met betrekking tot de spoorwegpolitie werd beslist hieromtrent een specifiek toezichtsonderzoek op te starten. Zo werd vastgesteld dat er binnen deze politiedienst verschillende werkingsproblemen waren, die gedeeltelijk te wijten zijn aan het feit dat de leden van de huidige spoorwegpolitie afkomstig zijn uit verschillende ‘politionele culturen’. De leiding lijkt zich zeer bewust te zijn van de problematiek en wenst actief mee te werken aan het onderzoek van het Vast Comité P.
21 De resultaten van de verschillende elementen van het onderzoek zullen worden gebundeld in een eerste tussentijds verslag dat in de loop van de jaren 2005-2006 aan de parlementaire begeleidingscommissie van het Vast Comité P zal worden voorgelegd.
28.
POLITIEWEBSITES
Wat de evolutie van de websites van de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus betreft, is gebleken dat de situatie in de loop van 2004 niet veel is veranderd: er is zichtbaar niet meer afstemming tussen de stijl en de opbouw van de sites van de federale politie enerzijds en de sites van de lokale politie anderzijds. Bovendien kan worden betreurd dat er in de lijst links op de sites van zowel de federale component als de lokale component van de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus nergens wordt verwezen naar de website van het Vast Comité P. Het federale niveau heeft evenwel laten weten dat het in de komende weken een ontwerp van functioneel kader zou voorstellen. Het Vast Comité P acht het interessant betrokken te worden bij de opvolging van de implementatie van dat kader en zal in ieder geval de evolutie en de realisaties terzake blijven volgen.
29.
OFFICIEREN VAN BESTUURLIJKE POLITIE
Het opvolgingsonderzoek met betrekking tot de richtlijnen officier van bestuurlijke politie (OBP) en de protocollen op het gebied van interzonale samenwerking opgesteld in het kader van de diverse wettelijke bevoegdheden toegekend aan de officier van bestuurlijke politie toont aan dat geen van de bevraagde politiezones over een richtlijn of een procedure beschikt waarin alle verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de officier van bestuurlijke politie beschreven staan en dat de dienstnota’s algemene begrippen verwoorden afkomstig uit de wetteksten, omzendbrieven, aanbevelingen van interne of externe controle-instanties en er, met uitzondering van de wettelijke bepalingen die betrekking hebben op de bestuurlijke aanhouding, in geen enkel document wordt voorzien in een procedure en/of een praktische vertaling van de overige bevoegdheden van de OBP. Een positieve vaststelling is dat een aantal korpsen bij het uitschrijven van hun richtlijnen met betrekking tot de bestuurlijke aanhouding daadwerkelijk rekening heeft gehouden met de aanbevelingen geformuleerd door het Vast Comité P. Het zou niettemin wenselijk zijn om aanvullende korpsrichtlijnen te ontwikkelen om de grondwettelijke rechten en fundamentele vrijheden van de burger zo goed mogelijk te beschermen, om de theoretische wettelijke bepalingen in praktijk om te zetten en om het aanzienlijke aantal klachten binnen het politielandschap tegen te gaan.
30.
HULPAGENTEN
Het Vast Comité P heeft vastgesteld dat hulpagenten soms opdrachten dienden te vervullen die zijn voorbehouden aan politieambtenaren, hoewel daarvoor geen wettelijke basis bestaat. Daarnaast valt het op dat de omschrijving van de bevoegdheden van de hulpagent vaak tot verwarring leidt. Zoals de meeste correspondenten en/of zonechefs, meent het Vast Comité P dat een uitbreiding van de bevoegdheden van hulpagenten niet opportuun is, behoudens wat verkeer of plaatselijke reglementen aanbelangt. Want dit zou niet alleen betekenen dat de hulpagenten effectief zullen worden ingezet voor criminaliteitsbestrijding, doch ook dat hierdoor andere voor de bevolking zeer belangrijke prioriteiten naar de achtergrond kunnen verschuiven. Hulpagenten, met hun huidige bevoegdheden, beantwoorden aan de wens van een groot deel van de bevolking en hun huidige uitrusting en bewapening voldoen voor de uitoefening van hun taken.
22
31.
BIJZONDERE POLITIEDIENSTEN EN BIJZONDERE INSPECTIEDIENSTEN MET POLITIONELE BEVOEGDHEDEN
De bevoegdheden van het Vast Comité P strekken zich uit over de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus in al zijn componenten, maar ook over de diensten die ressorteren onder de overheden en instellingen van openbaar nut, waarvan de leden met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie of van agent van gerechtelijke politie zijn bekleed. Aldus dient het Vast Comité P toezicht te houden op de binnen de openbare vervoersmaatschappijen georganiseerde veiligheidsdiensten, de personen die een inbreuk kunnen vaststellen in het kader van gemeentelijke administratieve sancties, de bijzondere inspectiediensten, alsook sommige componenten en leden van de Administratie der douane en accijnzen. Het wettelijk kader met betrekking tot de administratieve sancties levert enkele problemen op en vertoont enige lacunes. Zo had de wet van 17 juni 2004 de ambitie om te verhelpen dat de meeste vormen van overlastgedrag maar uitzonderlijk werden vervolgd. Maar de nieuwe wet, die problemen veroorzaakt op het vlak van de praktische uitvoering, heeft ook als gevolg dat de last op de schouders van de gemeenten wordt geschoven, terwijl het parket uiteindelijk niet ontlast wordt. Het zou dan ook verstandig zijn om op korte termijn de praktische uitvoering van de wet van 17 juni 2004 te evalueren. De Administratie der douane en accijnzen is één van de grootste bijzondere politiediensten en beschikt over een nogal aanzienlijke autonomie en bevoegdheden. Zo beschikt ze door haar bevoegdheid om gebruik te maken van bijzondere opsporingsmethoden over verregaande politionele bevoegdheden die ernstig ingrijpen op de fundamentele rechten en vrijheden van de burger. Een effectieve en efficiënte organisatie van al deze politionele bevoegdheden is bijgevolg onontbeerlijk, alsook een daadwerkelijke controle op de uitoefening van deze bevoegdheden.
32.
BIJKOMENDE ACTIVITEITEN
In 2004 heeft het Vast Comité P zijn onderzoek voortgezet naar de bijkomende activiteiten uitgeoefend door leden van de politiediensten. Er was immers gebleken dat de wetgeving en regelgeving terzake verschillend werden geïnterpreteerd door de lokale overheden en door de commissaris-generaal, waarbij de federale politie strikter bleek te zijn. Op lokaal niveau blijkt dat hoewel er weinig afwijkingen werden toegestaan, sommige afwijkingen voor commerciële bijkomende activiteiten het belang van de dienst zouden kunnen schaden. Het Vast Comité P is van mening dat de korpschefs nog meer zouden moeten worden gesensibiliseerd voor de problematiek opdat ze geen gunstig advies zouden uitbrengen op vragen om afwijking die onverenigbaar zijn met de uitoefening van het politieambt. Het lijkt tevens van belang dat de minister van Binnenlandse Zaken en/of de Algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie een systeem uitwerkt voor de opvolging en de verfijning van deze problematiek.
33.
SUÏCIDE
In 2004 werd de studie naar suïcide bij politieambtenaren voortgezet. Het Vast Comité P voert sinds een aantal jaren onderzoek naar dat thema en heeft in 2004 de nadruk gelegd op de kwalitatieve opvolging van het fenomeen. Deze kwalitatieve studie zal worden afgerond in de loop van 2005-2006. Hoewel het aantal suïcides binnen de Belgische politie hoog is, is dit niet merkbaar hoger dan bij buitenlandse politiediensten. In de periode 2001-2004 waren er 70 suïcides, vooral van mannen. Deze suïcides zijn vaak te wijten aan een veelheid van factoren die zowel behoren tot het privé-leven als tot het beroepsleven. Wanneer men de cijfers van de afgelopen twee jaar vergelijkt met die van de twee vorige jaren, merkt men een aanzienlijke stijging op. Bij vergelijking over het geheel van de jaren van onderzoek door het Comité, zijnde vanaf 1993, is
23 dat echter niet zo. Daarbij springen vooral de jaren 1993, 1995, 1997 en 1999 in het oog, vooral omdat de politiepopulatie toen heel wat kleiner was. Er valt echter niet te ontkennen dat een gemiddelde van 19 suïcides per jaar bijzonder hoog is en dat er maatregelen nodig zijn om aan dit fenomeen een halt toe te roepen. De kwalitatieve studie toont aan dat in vele gevallen suïcide en de pogingen tot suïcide veroordeeld worden en dat degene die een poging overleeft, soms zelfs eerder gesanctioneerd dan geholpen wordt. Het gebrek aan morele steun binnen de politie blijft voor vele politieambtenaren een onoverkomelijke hinderpaal om over hun problemen te praten of hulp te zoeken, gezien het veralgemeende onbegrip voor dit soort van situaties. Opvallend is ook dat de meeste politieambtenaren die suïcide plegen heel jong zijn. Tijdens de periode 2001-2004 was meer dan een vierde van de suïcidanten jonger dan 32 jaar. Meestal pleegt een politieambtenaar zelfmoord in zijn woning of op een plaats in de nabijheid van zijn woonst. Toch komen er ook suïcides voor op de werkplaats. Hierbij is het verbazingwekkend dat de personen die getuige waren van een dergelijk drama (collega’s of familie) achteraf niet psychologisch worden begeleid. Daarnaast stellen we vast dat degene die zelfmoord pleegt doorgaans geen boodschap nalaat noch met ziekteverlof is. Meestal beroven politieambtenaren zich van het leven met behulp van een vuurwapen (75 %). De betrokken politieambtenaren voeren vaak operationele opdrachten uit waarvoor de wapendracht vereist is. De intrekking van het dienstwapen kan betekenen dat de politieambtenaar een andere functie toegewezen krijgt en kan enorme gevolgen hebben, met name op financieel vlak. Uit het onderzoek komt trouwens naar voor dat de overplaatsing of verandering van werkplaats een belangrijke rol speelt bij het plegen van zelfmoord door politieambtenaren. De gevolgen van de intrekking van een wapen moeten dan ook voldoende worden ingeschat en worden verduidelijkt aan de persoon aan wie deze maatregel wordt opgelegd en deze politieambtenaar dient tevens verder psychologisch te worden begeleid. De conclusies en aanbevelingen van het kwalitatief onderzoek, dat in 2005-2006 wordt afgerond, zullen deel uitmaken van een specifieke rapportering.
34.
ANDERE LOPENDE ONDERZOEKEN
Naast de onderzoeken die in zijn activiteitenverslag 2004 uitdrukkelijk aan bod zijn gekomen, heeft het Vast Comité P een aantal andere onderzoeken voortgezet of nieuwe onderzoeken ingesteld. Als voorbeeld citeren wij politie en bescherming van de persoonlijke levenssfeer, vrijheidsberovingen inzake bestuurlijke politie, een toezichtsonderzoek naar gemeenschapsgerichte politiezorg of community policing, het gebruik van dwang en geweld door de politiediensten, het samenwerken met gerechtsdeurwaarders, de interface publieke veiligheid – private veiligheid en de monitoring van de activiteiten van de politiediensten op het vlak van internationale betrekkingen, integriteit, enz. Met deze onderzoeken blijft het Vast Comité P zijn aandachtspunten benadrukken, namelijk de eerbiediging van de diversiteit, de gelijkheid van kansen maar ook een gelijkwaardige dienstverlening over het ganse grondgebied. Over elk onderzoek zal een afzonderlijk verslag worden opgesteld.
24
HOOFDSTUK III:
GLOBALE
MONITORING
VAN
DE
POLITIE-
DIENSTEN 35.
POLITIETOEZICHT IN DE RUIME ZIN VAN HET WOORD
Het Vast Comité P werd door de wetgever ingesteld als extern controleorgaan dat afhangt van het federaal Parlement en dat waakt zowel over de algemene werking van de politiediensten en hun coördinatie als over de uitvoering van het politieambt door er nauwgezet op toe te zien dat de fundamentele rechten en vrijheden van de burger geëerbiedigd worden. Dit wil zeggen dat het Vast Comité P een onafhankelijk observatorium van de politie is dat ten dienste van het Parlement de globale en integrale monitoring van het geheel van de politiediensten verzekert via een permanent toezicht op de diensten en personen met politiebevoegdheid alsook op de totale werking ervan met speciale aandacht voor de bescherming van de grondwettelijke rechten en fundamentele vrijheden van de burger, de coördinatie en de doelmatigheid van het politieapparaat. De wetgever stelde met de wet van 7 december 1998 en dus de betrekkelijk recente herstructurering van het politielandschap, naast dit bestaande extern toezicht, echter een veelheid van vormen en instanties van controle en toezicht of inspectie in. De uitdaging ligt daarom enerzijds in het globaal beheer van alle controle- en toezichtmechanismen en anderzijds in de alomvattende beeldvorming over politie, waarvan de uitkomst enkel de continue verbetering van de politiewerking mag beogen, het ultieme doel van de hervormingen. Dit betekent dat het toezicht overzichtelijk, transparant en congruent moet zijn, zonder dat het aan adequatie of flexibiliteit moet inboeten. De uitbouw van een dergelijk adequaat politietoezicht is slechts mogelijk door eerst inzicht te verwerven in de historisch gegroeide controlemechanismen in en op de politiediensten, in de verwachtingen voortvloeiend uit de interactie tussen de institutionele controle- of inspectiemechanismen en in de concretisering van al die mechanismen naar aanleiding van de nieuwe politiestructuren. Dit inzicht en begrip worden gedragen door een intensieve studie van alle controle-, inspectie- en toezichtactiviteiten. Daartoe worden alle gegevens met betrekking tot een bepaalde periode – namelijk van 1 januari 2000 tot 31 december 2004 – verzameld en geanalyseerd naar aard, vorm en toedracht binnen het geheel van de controle- en toezichtactiviteiten. De resultante van deze nulmeting – nulmetingbis om precies te zijn – die momenteel wordt afgerond en die in een afzonderlijk verslag aan het Parlement zal worden voorgelegd, moet de opbouw van een beter en vollediger referentiekader mogelijk maken als achtergrond van het globaal toezicht op de politie, dat vertaald wordt in een draaiboek Globaal toezicht op de politiediensten. Dit vervolgstuk van de initiële nulmeting spitst zich toe op de huidige politiewerking en op het toezicht dat de politiehervorming en alle wijzigingen daarop geënt, overstijgt en verschaft het Vast Comité P het noodzakelijke inzicht om zijn rol van globaal en integraal observatorium nog beter te kunnen vervullen. Het globaal beheer van het totale politietoezicht vindt zijn basis in concrete afspraken, een duidelijke taakverdeling en een maximale informatie-uitwisseling. Bovendien dient te worden gestreefd naar de overeenkomst tussen werkstructuren en -systemen vanuit een evaluatief en constructief oogpunt en gericht op algemene verbetering. Ook de flexibiliteit van het globaal beheer van de bestaande controlemechanismen is een belangrijke vereiste, de politie is immers een evoluerend gegeven binnen een maatschappelijke realiteit. Naast het globaal beheer van alle controle- en toezichtmechanismen is de monitoringfunctie van het Vast Comité P erop gericht een algemeen inzicht te verwerven in het functioneren van de politie om eventueel onvolkomenheden te ontdekken en voorstellen te formuleren om deze te verhelpen. Opdat maximaal aan de doelstellingen en uitgangspunten van het extern toezicht ten behoeve van het Parlement kan worden voldaan, moet men het individuele niveau overstijgen om te komen tot het brede werkingsveld van de politie als organisatie. De gegevensverzameling omtrent het doen en laten van de individuele politieambtenaar is op zich belangrijker vanuit het perspectief van beleidscontrole dan vanuit het bredere toezichtperspectief. De individugerichte informatie is manifester en vormt bovendien een aanwijzing voor de organisatie in haar geheel: het betreft eigenlijk een onrechtstreekse informatiebron
25 van de globale politiewerking. Ze is daarentegen, in de huidige stand van zaken, nagenoeg de enige informatiebron om toezicht te houden op de diensten en ambtenaren met beperkte of bijzondere politiebevoegdheid. De controlegegevens met betrekking tot het individu dragen bij tot de uitoefening van globaal toezicht in die zin dat ze als indicator fungeren van de bestaande verhoudingen en de contextualisering van feiten. Op die manier kan het organisatiegericht toezicht betreffende een politiedienst en zijn werking uitgeoefend worden in een breder kader van menselijke interacties en interne relaties. Zowel de resultaten van de toezichtsonderzoeken, de thematische en de organisatiegerichte onderzoeken als de informatie uit de jaarverslagen van de politiediensten, hun instructies, regelingen en andere wettelijk verplicht toe te zenden informatie, bepaalde evaluaties alsook het toezicht op de werkzaamheden van de diensten intern toezicht, dragen bij tot de analyse van het politiesysteem. Dit geheel wordt nog aangevuld met de analyse van klachten en aangiften en de informatie-uitwisseling tijdens de hearings met sleutelfiguren van de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. Ook de inzichten voortvloeiend uit de colloquia georganiseerd door het Vast Comité P of in andere politionele en nietpolitionele middens hebben hun aandeel in het politietoezicht in de ruime zin van het woord. Het Vast Comité P vervult dus eerder een permanente observatierol ten behoeve van het Parlement en zijn democratisch ingestelde controle op de politie dan dat het een extern toezicht sensu stricto uitoefent. Bovenal dient zijn constructieve bijdrage aan het geheel van het toezicht – dit kon vaak tussen de regels van alle werkzaamheden op wetgevend vlak van de afgelopen tien jaar worden gelezen – in het licht te worden gesteld. Het Vast Comité P moet er zich van bewust zijn dat zijn rol van globaal en algemeen observatorium een zekere verwachting creëert en bijgevolg de hoop wordt gekoesterd dat alle controle- en toezichtmechanismen op de politie en vooral hun resultaten zullen worden geïntegreerd in één gestructureerd en transparant geheel, waarbij de verscheidene activiteiten de grondslag vormen van deze globale monitoring.
36.
ANALYSE VAN DE KLACHTEN EN AANGIFTEN IN 2004 – DIVERSE AANGEKLAAGDE FEITEN
In 2004 werden 1 864 klachten en aangiften rechtstreeks ingediend bij het Vast Comité P. Het jaarverslag8 rapporteert over acht groepen van aangeklaagde feiten, die een ernstige inbreuk uitmaken op de fundamentele rechten en vrijheden van de burger, waarvoor een vergelijking wordt gemaakt tussen de betreffende gegevens van de laatste drie jaren. De kwalificatie van de feiten vervat in de klachten en aangiften wordt toegekend zonder rekening te houden met het resultaat van het onderzoek. Met andere woorden, zoals de gebeurtenissen worden beschreven in de aanvankelijke klacht of aangifte, worden ze ook gekwalificeerd en geregistreerd. Het is evident dat er in één klacht of aangifte verschillende feiten, gebreken of tekortkomingen kunnen worden gemeld. Onder de categorie van valsheden in processen-verbaal, verklaringen en andere geschriften werden niet alleen de handelingen opgenomen in de zin van de strafrechtelijke kwalificatie van valsheid in documenten zoals een proces-verbaal, officiële stukken of verklaringen onder ede, maar ook de handelingen in de zin van de normale uitoefening van het politieambt die een schending inhouden van het vertrouwen dat in politieambtenaren mag en kan worden gesteld. Het aantal allegaties over valsheden blijft stijgen in vergelijking met de jaren 2002 en 2003, wat kan verklaard worden door de toename van het totale aantal klachten. Deze tendens komt echter niet tot uiting in een groter aantal opsporingsonderzoeken door het openbaar ministerie. De klachten en aangiften aangaande omkoping zijn zeer klein in aantal en het merendeel heeft betrekking op feiten die het voorwerp uitmaken van een gerechtelijk onderzoek. Aangeklaagde feiten van omkoping zijn onder andere een regeling voorstellen om takeling te vermijden, een boete niet opleggen of geld aannemen van personen tegen wie een onderzoek loopt. Het Comité heeft ook allegaties ontvangen over de onrechtmatige aankoop van bepaalde voorwerpen ten behoeve van het korps. Totnogtoe werden slechts weinig aangeklaagde feiten bewezen. In de dossiers waarin dit wel
26 het geval was, ging het vaak over minder zware vergrijpen die meestal voortvloeiden uit een persoonlijk initiatief. Geen enkel onderzoek leverde het bewijs van een algemeen verspreide normvervaging op dit vlak. Wat de categorie van gewelddaden tegen personen en goederen betreft, wordt het optreden van de politie permanent opgevolgd in toezichtsonderzoeken, die in het jaarverslag 2004 uitgebreid worden toegelicht. Het Vast Comité P heeft alle klachtendossiers en alle gerechtelijke onderzoeken aangaande politioneel geweldgebruik nagekeken op het vlak van de omstandigheden waarin het plaatsvindt. Uit deze analyse blijkt dat bijna 20 % van de gerechtelijke onderzoeken handelt over geweld naar aanleiding van een verkeerscontrole, terwijl de andere omstandigheden eerder kaderen in de handhaving van de openbare orde bij caféruzies, huiselijke twisten, manifestaties of bij huiszoekingen, weerspannigheid bij aanhouding, enzovoort. Een kwart van de geregistreerde klachten en aangiften ingediend door burgers gaat over geweldgebruik door de politie naar aanleiding van een verkeerssituatie. Gelukkig komt het bijna nooit tot excessief geweld en blijft het meestal beperkt tot trekken en duwen. Uit de analyse van de klachten en aangiften in dit verband (132) blijkt dat niet alle korpsen evenveel te kampen hebben met dergelijke houding van hun leden. Op basis van de geregistreerde gegevens komen de gerechtelijke onderzoeken inzake geweld en verkeer het vaakst voor in het arrondissement Brussel-Hoofdstad. In ieder geval mogen we niet vergeten dat een politieambtenaar geacht wordt professioneel op te treden onder andere in de beheersing van conflict- of crisissituaties en gewelddelicten. Niettemin registreerden we voor 2004 een overwicht van klachten en aangiften over gewelddaden tegen personen en goederen. De geregistreerde klachten en aangiften over racisme vinden meestal hun oorsprong in de context van een persoonlijke confrontatie met de politie. In tegenstelling tot sommige nietgeverifieerde of niet-verifieerbare beweringen van bepaalde organisaties, stelt het Vast Comité P geen systematische ondertoon van racisme vast in het optreden van de politie. Voor 2004 wordt een daling genoteerd van het aantal klachten en aangiften over racisme (van 41 naar 34). Het aantal gerechtelijke onderzoeken in dit kader is in vergelijking met de jaren 2002 en 2003 vrij stabiel gebleven, niettegenstaande de aanpassing en de uitbreiding van de wetgeving tegen het racisme. Indien er sprake is van racistische daden of uitlatingen door de politie, gaat het doorgaans over verwijten en partijdigheid, meestal naar aanleiding van een identiteits- of wegcontrole, een aanhouding of in het kader van de openbare ordehandhaving. Gezien het kleine aantal geregistreerde feiten inzake verduistering kan dit voorwerp van klacht of aangifte marginaal worden genoemd. Uit de analyse van de schaarse gegevens blijkt het over een geringe vorm van verduistering te gaan, gaande van het gebruik van een fotokopieerapparaat voor privé-doeleinden, het wegnemen van één in beslag genomen XTCpil voor didactische doeleinden tot het achterhouden van een proces-verbaal. De allegaties aangaande willekeurige vrijheidsberoving zijn in aantal gelijk gebleven in vergelijking met 2003. De geregistreerde feiten geven aan dat de vrijheidsberoving als voorwerp van een klacht of aangifte voornamelijk plaatsvindt naar aanleiding van een verkeerssituatie, een aanhouding wegens openbare dronkenschap en tussenkomsten bij burenruzies of relatieproblemen. Daarnaast werden er op een totaal van 92 klachten en aangiften in dit verband 4 geregistreerd over de opsluiting van minderjarigen, wat eens te meer de aandacht vestigt op de delicate relatie tussen de politie en minderjarigen. Het Vast Comité P heeft reeds een aantal analyses gewijd aan deze problematiek en de bevoegde minister aangeschreven met het verzoek ten aanzien van de relatie tussen minderjarigen en politie duidelijke regels uit te vaardigen. In de huidige stand van zaken komen de aangeklaagde feiten met betrekking tot wapengebruik en woonstschennis slechts sporadisch voor. Bijgevolg kan er op basis van de voorhanden zijnde informatie worden gesteld dat wat het wapengebruik betreft, buiten het soms ongepast wapenvertoon of het gebruik van dienstwapen bij zelfmoord, er zich geen noemenswaardige problemen voordoen. De feiten in verband met woonstschennis betreffen de ‘Ramboachtige’ interventiestijl bij het betreden van de woning, huiszoekingen zonder toestemming en het aanrichten van schade of het meenemen van zaken door de politie.
27
37.
ANALYSE VAN DE INFORMATIE TOEGEZONDEN AAN HET VAST COMITÉ P
Het beheer van de globale en geïntegreerde monitoring is gestoeld op een permanente uitwisseling van gegevens en informatie tussen de verschillende instanties actief in het politionele en justitiële domein. Hiertoe voorziet de wet van 18 juli 1991 in een formeel kanaal van informatie-uitwisseling dat de verplichte melding inhoudt van alle klachten en aangiften bij de politiediensten, tuchtsancties en -maatregelen, gerechtelijke meldingen bij de parketten met betrekking tot politieambtenaren, gerechtelijke onderzoeken en opsporingsonderzoeken die in dit kader door de gerechtelijke overheden worden gevoerd alsook de gevelde vonnissen en arresten. De politiediensten zijn eveneens gehouden hun interne richtlijnen en instructies alsook een exemplaar van hun jaarverslag over te maken aan het Vast Comité P, net als belangrijke of lijvige verslagen aangaande hun werking. Enkele uitzonderingen niet te na gesproken, evolueerde de informatie-uitwisseling met de meeste partners in de loop der jaren in gunstige zin. De centralisatie van voldoende informatie op het niveau van extern toezicht maakt het immers mogelijk degelijke en representatieve data-analyses te maken in functie van de observatoriumrol van het Vast Comité P en ter optimalisering van de politiewerking. In dit opzicht kan en mag de individuele politieambtenaar of het politiekorps op zich niet de spil zijn van een globaal toezichtbeheer. Toch moet de informatie dienaangaande wel beschikbaar zijn, opdat het eindresultaat van analyse en onderzoek leidt tot structurele verbeteringen voor het ganse politiebestel. Het Vast Comité P is dan ook verheugd vast te stellen dat er steeds meer en steeds pertinentere informatie doorstroomt via de voorziene kanalen. Toch zijn er nog 7 Franstalige en 29 Nederlandstalige politiezones en 4 parketten waarvan het Comité niet de minste informatie mocht ontvangen. In dit opzicht merkte zijn parlementaire begeleidingscommissie tevens op: “De begeleidingscommissies benadrukken dat de voornaamste taak van het Vast Comité P, dat door het Parlement werd ingesteld, erin bestaat erop toe te zien dat deze diensten hun plaats in ons democratisch bestel behouden. In deze context dringen zij erop aan dat al de overheden die er wettelijk toe gehouden zijn dit Comité de daarvoor benodigde informatie te verstrekken, zich strikt aan hun verplichtingen ter zake houden”9. Op basis van artikel 14bis, 1ste lidi van de wet van 18 juli 1991 ontving het Vast Comité P van de politiediensten voor het jaar 2004 2 712 meldingen van klachten en aangiften die bij hen werden ingediend. Rekening houdend met de 1 864 klachten en aangiften die het Comité zelf ontving, betekent dit dat er met betrekking tot het voorbije jaar 4 576 klachten en aangiften werden geregistreerd in onze gegevensbank. Deze meldingen werden toegezonden door 160 lokale politiekorpsen en door de federale politie zoals voorzien door voormeld artikel. Er blijven dus 36 korpsen over die totnogtoe geen enkel gegeven voor 2004 hebben overgemaakt. Niet alleen maken bepaalde lokale politiekorpsen geen informatie over, wat sommige gegevens betreft, rijst tevens het vermoeden dat de meegedeelde informatie niet altijd volledig is. Tussen het voorwerp van de klachten en aangiften rechtstreeks ingediend bij het Vast Comité P en van die ingediend bij de politiediensten, kan geen uitgesproken onderscheid worden vastgesteld. Niettemin wordt bij het Vast Comité P een duidelijk overwicht genoteerd van feiten over gewelddaden en pesterijen, terwijl de klager zich blijkbaar met klachten over klantonvriendelijkheid, algemene houding en voorkomen en handelingen buiten dienst die de waardigheid van het ambt of imago aantasten, eerder tot de politiediensten zelf wendt. ii
Het Vast Comité P ontving op basis van artikel 14bis, 2de lid van de wet van 18 juli 1991 in totaal 706 meldingen van tuchtzaken, waarvan 235 toegezonden door de federale politie en 471 door de lokale politie. i
Artikel 14bis, 1ste lid: “De commissaris-generaal van de federale politie, de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie en de korpschefs van de lokale politie sturen aan het Vast Comité P ambtshalve een kopie van de klachten en aangiften die zij betreffende de politiediensten hebben ontvangen en bij het afsluiten van het onderzoek een korte samenvatting van het resultaat ervan”.
ii
Artikel 14bis, 2de lid: “De bevoegde tuchtrechtelijke overheden brengen het Comité maandelijks omstandig op de hoogte van enige tuchtmaatregel of ordemaatregel die is uitgesproken tegen een lid van een politiedienst”.
28 De feiten die hoofdzakelijk het voorwerp uitmaken van tuchtonderzoeken zijn: (1) tekortkomingen door de houding die de waardigheid van het politieambt aantasten, waarvan het grootste deel in verband met alcohol- of druggebruik tijdens de dienst; (2) tekortkomingen in de uitvoering van taken; (3) administratieve tekortkomingen en werksfeer. De tuchtonderzoeken worden voor 99 % uitgevoerd door de dienst intern toezicht van het betrokken korps voor zover deze als dusdanig bestaat. Bijgevolg kan de noodzaak van goed uitgebouwde diensten intern toezicht op lokaal niveau en aldus de actualisering van de POL 48 niet genoeg worden benadrukt. Opvallend is dat slechts een klein deel van de klachten en aangiften leidt tot een tuchtonderzoek en derhalve slechts sporadisch aanleiding geeft tot enige tuchtsanctie. De tuchtsancties die uiteindelijk worden genomen, hebben voornamelijk betrekking op de werking van het korps. Ze worden meestal uitgesproken op het niveau van de korpschef, zoals de waarschuwing en de blaam, maar wanneer zwaardere tuchtsancties worden opgelegd door de hogere tuchtoverheid, zoals de inhouding van wedde, de schorsing, de terugzetting in de weddeschaal en het ontslag van ambtswege of afzetting, is er een zekere terughoudendheid merkbaar. Indien gelijktijdig een gerechtelijk onderzoek of opsporingsonderzoek loopt, wordt er daarenboven vaak voor gekozen het resultaat van deze procedure af te wachten in plaats van tuchtrechtelijk op te treden. Een belangrijke vaststelling is dan ook dat de tuchtprocedure vermeden lijkt te worden omdat ze zo omslachtig en onwerkbaar is. Er is daarom nood aan een herziening van de tuchtwet en een federaal beleid met betrekking tot een eenvormig tuchtbeleid dat ontegensprekelijk integratiebevorderend zal zijn. Een niet-eenvormig beleid zou immers (een gevoel van) straffeloosheid in de hand kunnen werken of zelfs aberraties in de weging van feiten. Ook de informatie van de gerechtelijke overheden is noodzakelijk om de taak van globale en geïntegreerde monitoring te kunnen uitoefenen en in sommige gevallen zelfs onontbeerlijk om op doelmatige en doeltreffende wijze eigen onderzoeken te plannen en voor te bereiden. Het Vast Comité P moet echter vaststellen dat de overdracht van informatie, op basis van artikel 14, 1ste en 2de lidi van de wet van 18 juli 1991, verschilt van parket tot parket, zowel in kwaliteit als in kwantiteit. Bovendien wordt de bedoelde informatie doorgaans pas overgemaakt nadat het Comité er uitdrukkelijk om vroeg en niet ambtshalve zoals voorzien door de wet. Voor 2004 werden in totaal 89 vonnissen en arresten meegedeeld waarin ten aanzien van 98 politieambtenaren een rechterlijke uitspraak werd geveld. Deze houdt ofwel een bestraffing in, al dan niet met (gedeeltelijk) uitstel verleend, ofwel een opschorting van de uitspraak van de veroordeling, ofwel een vrijspraak. Hoewel er enige verbetering wordt vastgesteld, blijven de toegezonden gegevens weinig betrouwbaar en moeilijk verifieerbaar en moet er dus omzichtig worden omgesprongen met daarop gebaseerde besluiten. We stellen dan ook onder voorbehoud dat de hoedanigheid van politieambtenaar een ietwat verzwarende impact lijkt te hebben op het oordeel van hoven en rechtbanken over schuld of onschuld. Ten aanzien van de straftoemeting daarentegen, heeft diezelfde factor blijkbaar het omgekeerde effect. Hoewel deze tendens van mildheid tot uiting komt bij data-analyse, is in strafzaken tegen politieambtenaren de eenvormigheid bij straftoemeting soms ver zoek. De tenlasteleggingen gaan van verkeersinbreuken met intoxicatie en/of vluchtmisdrijf, gewelddaden tegen personen, valsheden tot bedreigingen. Wat het aantal strafonderzoeken tegen politieambtenaren in 2004 betreft, ontving het Vast Comité P 705 meldingen van opgestarte opsporingsonderzoeken en gerechtelijke onderzoeken. Dit is bijna een verdubbeling in vergelijking met het jaar voordien.
i
Artikel 14, 1ste lid: “De procureur-generaal en de auditeur-generaal sturen aan de voorzitter van het Vast Comité P ambtshalve een kopie van de vonnissen en arresten betreffende misdaden of wanbedrijven begaan door leden van de politiediensten”. Artikel 14, 2de lid: “De procureur des Konings, de arbeidsauditeur, de federale procureur of de procureurgeneraal bij het hof van beroep, al naar het geval, brengt de voorzitter van het Comité P op de hoogte telkens als tegen een lid van een politiedienst een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek wegens misdaad of wanbedrijf wordt ingesteld”.
29 i
Een ander belangrijk kanaal van informatieverzameling wordt gecreëerd door artikel 26 van de wet tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten. Het grote aantal van 763 aangiften van een misdaad of wanbedrijf gepleegd door een lid van de politie – waarvan het arrondissement Antwerpen het leeuwendeel voor zijn rekening neemt – bewijst dat in de politiediensten en bij de individuele politieambtenaar de positieve reflex bestaat om laakbare feiten te melden en dat er geen schroom is om het negatieve gedrag van een collega aan de kaak te stellen. Naast de hierboven beschreven manieren van informatievergaring, de klachtenbehandeling en -analyse en zijn onderzoeksactiviteiten, weet het Vast Comité P zijn kennis over de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus te verrijken door naar goede gewoonte jaarlijks een aantal hearings te organiseren met verschillende verantwoordelijken van de federale en de lokale component van de politie. Dergelijke hoorzittingen verschaffen het Comité een nog duidelijker zicht op de reële werking van de geïntegreerde politie, wat bijdraagt tot een optimale uitoefening van zijn rol als globaal observatorium. In 2003 en 2004 nodigde het Comité voornamelijk leden van het lokale en gedeconcentreerde niveau uit zoals bestuurlijke directeurs-coördinators en gerechtelijke directeurs, terwijl in de recenter georganiseerde hearings in 2004 het woord werd gegeven aan de federale partner. Mede door de reacties die het jaarverslag 2003 heeft uitgelokt, werd de aandacht toegespitst op de geïntegreerde werking en steunverlening tussen de verschillende politiediensten. Zo ook achtte het Vast Comité P het uiterst zinvol, tegen de achtergrond van de doorgevoerde politiehervorming en de vernieuwde context van samenwerking tussen parket en politie, een open dialoog te voeren met de voorzitter van de Raad van procureurs des Konings.
38.
KENNIS IN CIJFERS
De geregistreerde gegevens in cijfers gieten, heeft als doel tendensen aan te geven en specifieke toestanden te identificeren. De vermelde cijfers zijn absolute cijfers van ruwe gegevens (sensu lato). De analyses die op een later tijdstip worden uitgevoerd, zijn echter gebaseerd op gecorrigeerde gegevens (sensu stricto). De klachtendossiers die gerechtelijk geworden zijn, de dubbeltellingen en bepaalde onvolledige of onjuiste gegevens worden hierbij buiten beschouwing gelaten teneinde de analyses te verfijnen en de resultaten te verbeteren. De ‘gezuiverde’ cijfers met betrekking tot 2002 zijn beschikbaar in 2003, 2004 en 2005, die met betrekking tot 2003 in 2004, 2005 en 2006. De exploitatie van cijfermateriaal blijft niettemin slechts een ondersteuning om inzichten aan te brengen en is geen doel op zich. Voor het jaar 2004 stellen we vast dat het aantal klachten en aangiften (1 864 in 2004) met 9,77 % is toegenomen ten opzichte van 2003. Deze stijging is minder uitgesproken dan de voorgaande jaren, maar blijft significant daar het gaat over niet-gerechtelijke klachten en aangiften, de dossiers met gerechtelijke afloop dus niet meegerekend. Bij de aangiften van strafrechtelijke inbreuken ten laste van politieambtenaren (763 in 2004) is er een stijging waar te nemen van 10,26 %. Het aantal gerechtelijke onderzoeken toevertrouwd aan de Dienst Enquêtes blijft de laatste jaren nagenoeg stabiel (552 in 2004), terwijl het Vast Comité P op jaarbasis steeds meer ontvangen klachten en aangiften, betreffende strafbare feiten, doorstuurt aan het openbaar ministerie (239 in 2004). De Dienst Enquêtes werd in 2004 166 keer gevat door een procureur des Konings en 58 keer door een onderzoeksrechter. In de loop van 2004 werden er 308 gerechtelijke onderzoeken uitgevoerd door de Dienst Enquêtes beëindigd, bleven er 71 lopend en werden er 101 zonder gevolg geklasseerd door het openbaar ministerie. Het grootste deel van de gerechtelijke onderzoeken die de Dienst Enquêtes uitvoert, betreft het arrondissement Brussel. Dit maakt dat zelfs 52,89 % van de gerechtelijke capaciteit van de Dienst Enquêtes hieraan wordt besteed. Het Vast Comité P heeft in dit raam beslist dat deze tendens van eenzijdig capaciteitsgebruik van zijn Dienst Enquêtes door de gerechtelijke overheden in Brussel moet worden teruggedrongen.
i
Artikel 26: “Elk lid van een politiedienst dat een misdaad of een wanbedrijf gepleegd door een lid van een politiedienst vaststelt, stelt daarover een informatief verslag op en bezorgt dat binnen vijftien dagen aan de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P”.
30 De cijfers tonen ook aan dat in de loop van de jaren 2000 tot 2004 steeds meer dossiers verscheidene feiten melden. In 2003 is er een markante stijging van het aantal aangeklaagde feiten per dossier merkbaar, maar deze tendens moet enigszins genuanceerd worden gezien de nieuwe wijze van codering en de toename met meer dan 300 klachten en aangiften voor dat jaar. De analyse van de beslissingen genomen door het Vast Comité P in klachtendossiers van 2004 geeft een vergelijkbaar resultaat ten opzichte van de voorgaande jaren. Ook de autonome beslissingen van de politiekorpsen vertonen eenzelfde trend. Het totaal van de beslissingen die hebben geleid tot een ongegronde verklaring, onvoldoende bezwaren en geen concrete elementen, komt op een gemiddelde van 16 %, zowel wat de korpsen als wat het Comité betreft. Het aantal klachten en aangiften waarvoor uiteindelijk geen fout of disfunctie werd weerhouden, bedraagt gemiddeld 34 %. Van de overige 50 % dienden het Comité en de korpsen zich in 2004 voor gemiddeld 12 % onbevoegd te verklaren. Op het totaal van de aangegeven feiten wordt slechts een achtste na onderzoek als werkelijk foutief optreden gekwalificeerd.
39.
OPVOLGING VAN DE IMPLEMENTATIE VAN DE WETTEN BETREFFENDE DE POLITIONELE OPDRACHTEN EN BEVOEGDHEDEN
In het licht van zijn rol als globaal observatorium van de politiediensten beoogt het Vast Comité P met zijn jaarverslagen te rapporteren over de veranderingen in het politielandschap en de opvolging van de verantwoorde en transparante implementatie van de wetten van 7 december 1998 en van 5 augustus 1992. Gezien de snelle evolutie van de verschillende aspecten van de politiehervorming is het onvermijdelijk dat op het ogenblik van publicatie bepaalde gegevens uit het jaarverslag reeds achterhaald zijn. In zijn activiteitenverslag 2003 kondigde het Vast Comité P dan ook aan dat het in de toekomst zijn werkwijze op het vlak van rapportering zou aanpassen en verslag zou uitbrengen op basis van een ruimere, meer algemene en geïntegreerde analyse van zijn eigen vaststellingen en alle andere beschikbare gegevens over de beeldvorming over het politiesysteem. Deze benadering zou toelaten alle voorhanden zijnde gegevens, zoals ook die vervat in de jaarverslagen van de verschillende componenten van de geïntegreerde politie, te vergelijken en adequaat te exploiteren. Dergelijke globale analyse is immers één van de onderzoeksopdrachten van het dossier Beeldvorming, dat als doel heeft het Parlement op systematische wijze te informeren over de mate waarin de geïntegreerde politiedienst zijn wettelijke opdrachten uitvoert en over de manier waarop de werkingsprincipes worden ingevuld en nageleefd. Het standpunt van het Vast Comité P werd bovendien bijgetreden door de Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden van de Senaat die vaststelde dat “de indiening, tegen uiterlijk 1 juni, van een volledig jaarlijks activiteitenverslag door het Vast Comité P aan het Parlement niet altijd makkelijk is, gelet op het gebrek aan samenwerking vanwege bepaalde directeurs bij het doorspelen van informatie”10. Met het oog op een coherent geheel zou tevens moeten worden voorzien in een verplichte voorlegging van het jaarverslag van de Algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie. Aldus streeft het Comité een dubbel doel na: (1) de coherentie en de relevantie waarborgen van de verslaggeving van de verschillende intervenanten waarop het toezicht dient te houden en (2) erop toezien dat de instelling die onder de bevoegdheid van de wetgevende macht valt en deze moet inlichten opdat ze de nodige maatregelen kan treffen of de meest geschikte aanbevelingen kan doen, de laatste is om zich uit te spreken, na kennis te hebben genomen van alle beschikbare informatie in hoofde van alle relevante of representatieve intervenanten.
40.
BIJZONDERE BESCHOUWINGEN IN HET VERLENGDE VAN BEPAALDE BEHANDELDE DOSSIERS
Naar aanleiding van de behandeling van bepaalde dossiers inzake specifieke interesses van het Vast Comité P formuleert het in zijn jaarverslag naar goede gewoonte enkele constructieve bedenkingen omtrent uiteenlopende thema’s die bijzondere aandacht behoeven. In het kader van de informatisering van de politiewerking benadrukt het Comité dat de implementatie van het communicatiesysteem Astrid over het ganse grondgebied – die
31 aanvankelijk was gepland voor eind 2003, dan 2004 en intussen is uitgesteld tot 2007-2008 – absoluut moet worden versneld, net als de efficiënte en effectieve inplaatsstelling van de communicatie- en informatiecentra (CIC) en de arrondissementele informatiekruispunten (AIK). Tevens dient te worden onderstreept dat een snelle integratie van de niet-politionele hulpdiensten in het Astridcommunicatiesysteem een absolute noodzaak is. Daarnaast merken we op dat sommige zones onvoldoende bereidheid tonen om het huidige informaticamateriaal te vervangen door een systeem waarmee de nationale gegevensbank kan gevoed worden. De huidige structuur biedt niet genoeg garanties om op lokaal niveau sommige verplichtingen op te leggen inzake geïntegreerde werking. De zones moeten zich ook inschrijven in het ISLP-systeem en het integraal toepassen. Hoewel de informaticatools voor operationele doeleinden moderner en beter geworden zijn, mag men niet uit het oog verliezen dat de informatietechnologie voor het personeelsbeleid 11 zwaarder wordt en veroudert . Inzake terrorisme achtte het Vast Comité P het al vóór de werkzaamheden van de Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden, en nog steeds, nuttig om de aandacht van de politiediensten te vestigen op het feit dat de strijd tegen het terrorisme een absolute prioriteit is en dat voor deze strijd de nodige personeelsleden en middelen moeten vrijgemaakt worden. Het Comité beveelt ook duidelijk aan de politiecapaciteit gespecialiseerd in de strijd tegen het terrorisme te verhogen en stelt in dit verband voor om daartoe binnen de federale politie een bijzondere algemene directie op te richten die onder meer zou zijn belast met de coördinatie van het werk, het informatiebeheer en de geïntegreerde werking in al haar facetten. Met betrekking tot de naleving van de voorschriften van de wet-Franchimont heeft het Comité bij de behandeling van bepaalde dossiers kunnen vaststellen dat het in de praktijk nog te vaak voorkomt dat politieambtenaren deze niet of ontoereikend toepassen. Nochtans wordt de naleving van de wet-Franchimont beschouwd als een essentiële voorwaarde voor het garanderen van de rechten van de burger en wordt erop gefocust in de opleiding en de voorziene interne systemen en procedures. Het komt het Vast Comité P aldus voor dat meestal wel aan de formele, wettelijke verplichtingen wordt voldaan, maar dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de verhoorde persoon zelf, voor wie misschien niet alles duidelijk of verstaanbaar is. Niettemin is het belangrijk dat burgers de draagwijdte van hun rechten kennen. In bepaalde korpsen en graden – namelijk het hulp- en basiskader – blijkt er ten slotte een manifest gebrek aan kennis te heersen van zowel het Strafwetboek, het Wetboek van Strafvordering als van de wet op het politieambt. Het Vast Comité P meent dat de kennis dringend bijgeschaafd moet worden inzake termen als ‘bestuurlijke aanhouding’, ‘gerechtelijke fouillering’, ‘veiligheidsfouillering’, inzake de constitutieve bestanddelen van het misdrijf en het mechanisme van de vrijheidsberoving.
32
HOOFDSTUK IV: VOORNAAMSTE AANDACHTSPUNTEN, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN De voornaamste aandachtspunten, conclusies en aanbevelingen die het Vast Comité P heeft geformuleerd in het verlengde van zijn activiteiten in 2004 kunnen als volgt worden samengevat.
41.
ALGEMEEN KADER VAN DE UITOEFENING VAN DE POLITIEFUNCTIE
Het Vast Comité P acht het nodig op zeer korte termijn na te gaan welke administratieve taken al dan niet uitdrukkelijk of krachtens de wet worden toevertrouwd aan de geïntegreerde politiedienst. Gerechtelijke opdrachten met een vrijwel uitsluitend administratief karakter kunnen trouwens niet ontbreken in de lijst van oneigenlijke politietaken. Hierbij moet de draagwijdte van het artikel 25 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt worden verduidelijkt en moeten alle ‘ongepaste opdrachten’ worden verwijderd uit de ministeriële richtlijn ad hoc. Het Vast Comité P stelt voor om binnen de federale politie een bijzondere algemene directie op te richten, die zich uitsluitend zou bezighouden met het beheer van de verschillende aspecten van het terrorisme en die onder meer zou zijn belast met de coördinatie van het werk, het informatiebeheer en de geïntegreerde werking van de politiediensten. Met betrekking tot de territoriale bevoegdheid van de hulpagenten is het Vast Comité P van mening dat naar analogie van de bevoegdheid van de politieambtenaren dezelfde regeling van toepassing zou moeten zijn op de hulpagenten, zodat ook zij juridisch gezien bevoegd zouden zijn over het ganse nationale grondgebied, hoewel zij in principe hun opdrachten vervullen op het grondgebied van de eigen politiezone. Men moet er ook voor zorgen dat de politiefunctie niet wordt uitgehold. Niettegenstaande er ruimte is voor een verantwoord en transparant ‘partnerschap tussen publieke en private sector’, is het essentieel dat de overheid (en de publieke partner) de ‘eerste viool speelt’, zelfs voor taken die soms als bijkomstig of minder interessant worden beschouwd voor de politieambtenaren zelf.
42.
KENNIS EN BEKWAAMHEID
Gelet op de integrerende en innoverende rol die de opleidingsproblematiek in een veranderend politielandschap zou moeten spelen, meent het Vast Comité P dat er een belangrijke rol is weggelegd voor het hoogste niveau van de politiestructuur inzake opvolging en stimulering van coördinerende en kwaliteitsverhogende initiatieven in deze materie.
43.
COMMUNICATIE – INFORMATIE
Het probleem van de ‘administratieve overlast’ van de geïntegreerde politie (dat volgens sommigen het gevolg is van de ministeriële richtlijn MFO-3), ook in de meest diverse operationele domeinen werd meermaals aangehaald. Hoewel er weliswaar nog nuttige veranderingen kunnen worden bedacht en doorgevoerd, meer bepaald op het vlak van de informatieverstrekking van de bestuurlijke politie, stelt het Vast Comité P vast dat er uiteindelijk niet veel meer formulieren moeten worden ingevuld dan vóór de wet van 7 december 1998. Het Vast Comité P stelt vast dat sommige zones, om een meer ‘lokale’ visie op de feiten te hebben, zelf informatie blijven inzamelen en deze gegevens structureren en ingeven in hun eigen min of meer geavanceerde gegevensbanken, die van zone tot zone verschillen. Met dit soort praktijken loopt men echter het risico om terug te keren naar de situatie van een tiental jaar geleden waarbij elk korps beschikte over zijn eigen bestand binnen de limieten van zijn eigen systeem en volgens zijn eigen logica. Het Vast Comité P meent dat alle diensten moeten focussen op de Algemene nationale gegevensbank (ANG), het gebruik ervan moeten aanmoedigen en verbeteren en de ministeriële richtlijn MFO-3 strikt moeten naleven.
33 Een goede werking van de Communicatie- en informatiecentra (CIC) en de Arrondissementele informatiekruispunten (AIK) is van essentieel belang omdat deze centra de ANG van informatie voorzien. Het Vast Comité P stelt evenwel vast dat in grote lijnen de kwaliteit van de informatie in die gegevensbank achteruitgegaan is. Er moet dus een behoorlijke inspanning worden geleverd zowel bij het verzamelen van de informatie als bij het registreren van de data en de exploitatie moet op bedachtzame en geïntegreerde wijze en ten bate van alle belanghebbende partijen gebeuren. Er moet eveneens een kwaliteitscontrole worden uitgevoerd op de diverse informatie die aan de AIK’s wordt toegezonden. Er moet nog worden benadrukt dat het absoluut noodzakelijk is dat het informaticasysteem snel en correct wordt gevoed door deze politiediensten, niet enkel met het oog op de opmaak van correcte criminaliteitscijfers, maar ook in het kader van een doeltreffend gebruik van het systeem vanuit louter operationeel standpunt.
44.
SYSTEMEN EN STRUCTUREN
Het Vast Comité P is van mening dat Astrid, de CIC’s en AIK’s onontbeerlijk zijn om een doeltreffende, doelmatige en verantwoorde uitvoering van de politiefunctie te waarborgen. In ieder geval is het van belang vaart te zetten achter de daadwerkelijke inplaatsstelling van de CIC’s en de AIK’s, op een juiste en doeltreffende manier. Men moet ook de nodige aandacht besteden aan de kwaliteit en het professionalisme van het personeel dat is toegekend aan de AIK’s en de CIC’s en, in voorkomend geval, moeten hen ad hoc bijkomende opleidingen worden aangeboden. Het Vast Comité P is van mening dat de actieve deelname aan het AIK en het CIC een verplicht aandachtspunt moet zijn in het zonaal veiligheidsplan van alle zones en dat er moet worden geëvalueerd of dit daadwerkelijk gebeurt. Het Vast Comité P wijst ook op het probleem van de financiële investering van de zones in de AIK’s en CIC’s en meent dat de evolutie van deze situatie aandachtig moet worden opgevolgd. De toekenning van rechtspersoonlijkheid aan eengemeentezones zou in vele gevallen en omstandigheden een pluspunt kunnen betekenen en een meer professionele en meer geïntegreerde benadering van de veiligheidsproblemen mogelijk maken. De DirCo heeft niet altijd al zijn potentieel kunnen benutten en dus niet al zijn energie en knowhow kunnen besteden aan de integratie van de twee niveaus van de politie met het oog op een meer doeltreffende werking en meer veiligheid. Het Vast Comité P vindt dat de functie van inspectie en intern toezicht beter moet worden georganiseerd en erkend binnen alle geledingen van de geïntegreerde politiedienst. Ze moet opnieuw worden geëvalueerd in het licht van de vorige richtlijnen, de modaliteiten en doelstellingen ervan moeten worden uitgebreid en het interne toezicht moet ook worden ingevoerd op het federale niveau. Daarbij moet een bijzondere plaats worden voorbehouden voor een kwaliteitsvolle klachtenbehandeling.
45.
TOEZICHT EN WAARDEN
Sommige herhaaldelijke gedragingen, houdingen, uitspraken of lacunes doen het Vast Comité P vermoeden dat er in heel wat eenheden of componenten van de geïntegreerde politiedienst en andere politiediensten in de zin van artikel 3 van de wet van 18 juli 1991 een steeds duidelijkere normvervaging is, namelijk minder normbesef van de deontologie, de discipline die daarmee gepaard gaat, de nauwkeurigheid en enig professionalisme. De interactie tussen de strafvordering en de tuchtprocedure/evaluatie zorgt in de praktijk nog steeds voor heel wat problemen, met als gevolg dat de tucht nog meer vervaagt en dat, te vaak, de hiërarchie geen lessen trekt uit eventuele disfuncties of fouten die, niettegenstaande ze geen strafrechtelijke inbreuk vormen (of om allerhande redenen niet worden bestraft), wel degelijk deontologische fouten zijn of slechte praktijken of die getuigen van een gebrek aan integriteit of professionalisme dat moet worden verholpen. Er moet worden vermeden dat sommige overheden, meer bepaald de tuchtrechtelijke, zich nog te vaak of te makkelijk verschuilen achter een strafrechtelijke procedure, de complexiteit
34 van de situatie of de gebrekkige kennis van de bestaande systemen om uiteindelijk niets te ondernemen op tuchtrechtelijk vlak. De aard of de ernst van sommige disfuncties of fouten vereisen weliswaar dat er bestuurlijke, tuchtrechtelijke of strafrechtelijke maatregelen worden genomen telkens wanneer nodig. In deze materie moet rekening worden gehouden met de aspecten van noodzakelijke verbetering en leerproces in een benadering van een verantwoorde en transparante openbare dienstverlening alsook met het streven naar kwaliteit. Volgens het Vast Comité P ontbreekt deze benadering van ‘learning organisation’ nog te vaak in de meeste componenten van de Belgische politie.
46.
PERSONEEL
Zoals thans georganiseerd, houdt het mobiliteitssysteem geen rekening met de verplichting voor de politiekorpsen om te beschikken over een minimumbezetting en kan het niet verhinderen dat de situatie in de politiezones waarvan het effectief lager is dan het minimale of 12 kritische effectief verergert . Wat de toepassing van de statuten betreft, acht het Vast Comité P het, rekening houdend met het grote belang van deze kwestie, wenselijk om studiedagen te organiseren, niet alleen ten bate van de personeelsleden, maar ook ten bate van de zoneverantwoordelijken, o.a. de bijzondere rekenplichtigen en meer bepaald inzake tucht.
47.
INTERVENTIES EN OPTREDEN VAN DE POLITIEDIENSTEN: UITOEFENING VAN DE POLITIEFUNCTIE
Meer dan eens heeft het Vast Comité P bepaalde leemtes kunnen vaststellen in de kwaliteit van het werk van gerechtelijke politie en dit, zowel in de gespecialiseerde pijler als aan de basis. Deze lacunes zijn vaak het gevolg van de slechte kwaliteit van de basisopleiding of de voortgezette opleiding. De kwaliteit van sommige processen-verbaal baart soms zorgen, wat nogmaals het belang onderstreept van het toezicht op de kwaliteit van het werk door en binnen de hiërarchie. Met betrekking tot het gebruik van geweld is de kwaliteit van de processen-verbaal ook bijzonder belangrijk. Elk geweldsgebruik moet worden onderworpen aan een reëel intern toezicht en moet op gepaste wijze worden opgevolgd. Hoewel rekening moet worden gehouden met wat sommigen het ‘subjectieve onveiligheidsgevoel’ noemen, moet ook het groeiende ‘onveiligheidsgevoel’ van de politieambtenaren in de straat worden vermeld. Zij worden immers geconfronteerd met situaties die meer en meer als bijzonder gevaarlijk, verontrustend of risicovol worden ervaren. Deze situatie kan verklaren waarom men niet optreedt of weigert op te treden, maar kan ook gevolgen hebben voor de minder of meer dwangmatige wijze waarop wordt gehandeld. Hierover moet men zich meer en meer zorgen maken. Het Vast Comité P merkt daarenboven op dat er steeds vaker klacht wordt ingediend door politieambtenaren tegen hun hiërarchie (soms ook ten aanzien van collega’s), wat erop wijst dat sommigen meer gefrustreerd zijn en dat het steeds moeilijker wordt om leidinggevende functies te vervullen. In dezelfde gedachtegang, valt het te betreuren dat er steeds meer feiten worden aangegeven bij verschillende instellingen, waaronder het Vast Comité P, om andere lopende procedures te vertragen of te verstoren, of gewoon om schade te berokkenen. Het Vast Comité P meent dat op dit vlak naar een evenwichtige oplossing moet worden gezocht om te kunnen optreden tegen excessen of dwalingen terzake.
48.
CONTROLE VERSUS CONTROLEURS
Het Vast Comité P werd blootgesteld aan ongegronde kritiek met betrekking tot zijn onderzoeken, stootte op weerstand en werd soms zelfs gehinderd bij de uitoefening van een of andere controle of tijdens één van zijn interventies. In 2004 werd het Vast Comité P opnieuw geconfronteerd met slechte wil, was de toezending van informatie van mindere kwaliteit, werd er minder of soms zelfs helemaal geen informatie overgemaakt.
35 Het is onaanvaardbaar dat het extern toezichtsorgaan dat is ingesteld door de wet en optreedt onder het beschermheerschap van het Parlement bij de uitoefening van zijn activiteiten wordt geconfronteerd met dergelijke hindernissen. Zeker wanneer de eerbiediging van de mensenrechten op het spel staat. Om zijn opdracht van globale en geïntegreerde monitoring van de politiefunctie te kunnen vervullen, is het noodzakelijk dat alle overheden die wettelijk verplicht zijni het Comité in te lichten, hun meldingsplicht nakomen zodat het Vast Comité P alle beschikbare gegevens over een bepaalde activiteitenperiode kan vergelijken met zijn eigen vaststellingen en verificaties over dezelfde periode en, in voorkomend geval, bijkomende verificaties kan verrichten. In dit opzicht is het absoluut noodzakelijk dat het Vast Comité P jaarlijks tegen 1 juni een aantal verslagen ontvangt, waarna het, zoals trouwens ab initio voorzien, gehouden is zijn activiteitenverslag neer te leggen, dat een algemeen en geïntegreerd beeld van de stand van zaken geeft, tegen de opening van het parlementaire jaar. In dit opzicht zou het Vast Comité P ook officieel moeten worden aangeduid als bestemmeling van alle informatie met betrekking tot het gebruik van een vuurwapen of een spray en elk noemenswaardig incident dat zich heeft voorgedaan naar aanleiding van een vrijheidsberoving of een opsluiting en met betrekking tot alle incidenten betreffende een zelfmoord of een poging tot zelfmoord van een lid van een politiedienst. Zowel inzake de behandeling van klachten ten laste van politieambtenaren als inzake gerechtelijke onderzoeken waarin deze ambtenaren betrokken zijn, wenste de wetgever dat de opdrachten en taken zouden worden verdeeld tussen de verschillende actoren en intervenanten. Net zoals het van belang was om te komen tot een taakverdeling tussen het federale niveau en het lokale niveau, is het fundamenteel nu bepaalde taken en opdrachten te verdelen tussen het Vast Comité P enerzijds en alle andere intervenanten, politiediensten, met hun interne inspecties en controlediensten, alsook de Algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie anderzijds.
49.
GEÏNTEGREERDE WERKING
Het Vast Comité P meent dat het hoog tijd is dat men stopt met denken en spreken in termen van politiehervorming en zelfs van lokale politie en federale politie. De wetgever heeft immers een geïntegreerde werking en een geïntegreerde, gecoördineerde en professionele uitvoering van de politiefunctie in plaats willen stellen met de organisatie van de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. Deze geïntegreerde werking impliceert dat de problemen inzake coördinatie op verschillende niveaus en inzake integratiemechanismen nog steeds erg actueel zijn. Binnen de federale component worden volop inspanningen geleverd om te komen tot een geïntegreerde werking en evolueren de zaken in positieve en constructieve zin. In sommige korpsen, bij sommige personen of verantwoordelijken (zelfs politieoverheden) van de lokale component is de wil tot integratie daarentegen niet steeds overal op dezelfde manier noch in dezelfde mate aanwezig. De onontbeerlijke transparantie of ‘accountability’ lijkt nog niet door iedereen als principe te worden gehanteerd bij hun optreden. Een snelle inplaatsstelling van een representatieve Vaste Commissie van de lokale politie zou een oplossing kunnen bieden voor de problemen die voortvloeien uit het feit dat het lokale niveau zich dient aan te passen aan het federale niveau en vice versa. Het politielandschap heeft ontegenzeglijk nood aan een periode van stabiliteit en consolidatie. Men moet dus voorzichtig zijn en de tijd zijn werk laten doen. Tevens wijst het Vast Comité P op de risico’s van een nieuwe, te diepgaande hervorming. Algemeen gesproken, wenst het Vast Comité P een noodzakelijke versterking van de geïntegreerde werking van de volledige politiestructuur te bepleiten, met meer aandacht voor zichtbaarheid, de eerbiediging van de mensenrechten en de democratische ontwikkeling van de maatschappij.
i
Overeenkomstig de artikelen 14, 14bis, 14ter en 26 van de wet van 18 juli 1991.
36
NOTEN 1
2
3 4
5
6
7
8
9
10
11
12
Op grond waarvan het gedetacheerd lid dat, op het einde van de eerste hernieuwbare termijn van vijf jaar, een laatste evaluatie met eindvermelding “goed” heeft, aan het Vast Comité P zijn definitieve overgang naar het organiek statutair kader van de Dienst Enquêtes van het Vast Comité P mag vragen. Het lid van de Dienst Enquêtes dat, op het einde van de tweede hernieuwbare termijn van vijf jaar, een laatste evaluatie met de eindvermelding “goed” heeft, kan van rechtswege worden opgenomen in het organiek statutair kader van de Dienst Enquêtes van het Vast Comité P. Meer bepaald de wet van 3 mei 2003 tot wijziging van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt (B.S. van 1 juli 2003) en de wet van 3 mei 2003 tot invoeging van bijzondere maatregelen inzake aanstelling, bevordering en evaluatie van de leden gedetacheerd uit een politiedienst in de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten (B.S. van 1 juli 2003). Cf. de artikelen 20, 20bis, 22bis, 22ter en 22quater van de wet van 18 juli 1991. Wet van 1 april 1999 houdende wijziging van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politieen inlichtingendiensten (B.S. van 3 april 1999). Dit artikel bepaalt: “Overeenkomstig artikel 143ter van het Gerechtelijk Wetboek en uitgaande van de principes van specialiteit en subsidiariteit, bepaalt de minister van Justitie bij richtlijn de opdrachten van gerechtelijke politie die prioritair worden vervuld, enerzijds, door de lokale politie, anderzijds, door de gerechtelijke diensten en andere diensten van de federale politie”. Wet van 3 mei 2003 tot wijziging van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt (B.S. van 1 juli 2003). CUVELIER, Chr., “Nulmeting als basis voor een adequaat politietoezicht. Meten om te weten” in Politiejournaal & Politieofficier, Brussel, Politeia, november 2004, nr. 8, p. 29-30. Activiteitenverslag 2004 van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, Parl. St., Kamer, 2004-2005, nr. 1966/001 en Senaat, 2004-2005, nr. 3-1321/1, p. 292 e.v. Activiteitenverslag 2003 van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, Parl. St., Kamer, 2003-2004, nr. 1267/001 en Senaat, 2003-2004, nr. 3-782/1, p. 22. Evaluatie van de hervorming van de politiediensten, Verslag namens de Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden uitgebracht door mevrouw Leduc, Parl. St., Senaat, 20042005, nr. 3-566/1, p. 83. Zie onze onderzoeken met betrekking tot de capaciteit, het beheer van de bevoegdheden, de kostprijs en ook de evaluatie van de top van de federale politie. Cf. Rekenhof, Het waarborgen van een minimale dienstverlening inzake basispolitiezorg, Brussel, juni 2004, p. 44.