Home
Jan Thurlings Contra-expertise naar de authenticiteit van de evangeliën in confrontatie met RUDOLF BULTMANN. GESCHICHTE DER SYNOPTISCHEN TRADITION (Over pg. 1 t/m pg. 137) Inhoudsopgave
2
Inhoudsopgave Voorwoord en Bultmann-commentaren Inleiding Die Aufgabe und ihre Mittel I. Die Überlieferung der Worte Jesu A. Apophthegmata 1. Streit- und Schulgespräche a. Heilungen Jesu sind der Anlaß (aanleiding) b. In andrer Weise ist Jesu bzw. der Jünger Verhalten der Anlaß c. Der Meister wird gefragt (von Jüngern oder andern) d. Die Fragen werden von Gegnern gestellt 2. Biographische Apophthegmata Anhang 3. Form und Geschichte der Apophthegmata B. Herrenworte 1. Logien (Jesus als Weisheitslehrer) a. Allgemeines über die Form der Logien b. Das synoptische Material 1. Grundsätze a. Sachlich formuliert b. Persönlich formuliert c. Makarismen d. Folgerungen a maiorem ad minus 2. Mahnworte 3. Fragen 4. Größere Kompositionen C. Prophetische und apokalyptische Worte a. Heilspredigt b. Drohworte c. Mahnrede d. Apokalyptische Weissagung (profetie) e. Die Geschichte der Tradition : Culminerend intermezzo: de opstanding
3
Voorwoord ten geleide Ik heb Dibelius en Bultmannn1 gekozen, omdat vele epigonen op hen steunen. Tegelijkertijd vatten zij de methodes en onderscheidingen van het voorgeslacht, waaruit hierbeneden enkele namen passeren, samen, zodat dit eveneens onder mijn kritiek komt te vallen. Hoewel beide slechts de synoptici behandelen, heb ik er allesbehalve van afgezien ook naar het vierde evangelie te verwijzen, zelfs uitvoerig dit erbij te betrekken en ook criticasters daarvan te antwoorden. De twee Duitse bijbelgeleerden vormen dus de basis voor de beschouwing van meer dan henzelf. Zij zijn voor mij zowel exemplarisch voor wat dan heet ‘de moderne bijbelwetenschap’ als basis voor meer hiervan dan hen alleen, nl. de studie van de vier evangeliën. Ook uitstapjes naar Handelingen blijven niet achterwege.
4
Inleiding ´Die Aufgabe und ihre Mittel´ Het centrale uitgangspunt van de 20e eeuwse Duitse nieuwetestamentbeschouwing, nl. de doorslaggevende rol van de gemeentetraditie en -theologie wordt hier aan het begin meteen aan de orde gesteld: Pg. 1 Wrede. ´das Mk-Evg ist das Werk eines in der Gemeindetheologie stehenden Verfassers (auteur), der die ihm überkommene Tradition nach den Gesichtspunkten des Gemeindeglaubens ordnet und bearbeitet das war das Ergebnis (resultaat: van Wrede ´Das Messiasgeheimnis´). Heeft gemeentetheologie de gebeurtenissen naar de eigen interpretatie gemodelleerd of beantwoorden beschreven gebeurtenissen en interpretatie reëel aan elkaar? Hoeveel objectiefs hier op conto van het subjectieve wordt geschreven heb ik in Dibelius en hier ook in Bultmann willen nagegaan. Ik ben al vrij snel tot de conclusie gekomen, dat er veel subjectivering plaatsvindt, in de vorm van op conto schrijven van de gemeente, maar dat de categorieën wel degelijk de innerlijke zijn van de gemelde toedrachten. Dat er in volgordes gesleuteld is, hoeft helemaal niet te worden uitgesloten. Pg. 2. ´Seither (sindsdien: Weiß) hat man erkannt, daß mehrere Schichten (lagen) von Tradition und Redaktion übereinander liegen, daß die Tradition… stärker (dan Weiß dacht) modifiziert worden ist.´ ´hatte er (: Wellhausen) nicht nur in Mk, sondern auch in Mt und Lk, bzw. (resp.) in der ihnen neben Mk wesentlich zugrunde liegende Spruchquelle (spreukenbron) Q den Einfluß der Gemeindetheologie auf den Traditionsstoff nachgewiesen (aangetoond), hatte die fundamentale Erkenntnis (inzicht) ausgesprochen, daß es überlieferte Einzelgeschichten (afzonderlijke ~) oder Gruppen solcher sind, die in den Evangelien durch Redaktionsarbeit verbunden sind, und hatte gezeigt (getoond), daß Stücke alter Tradition mit sekundären wechseln.´ Wat is Q? Zo´n benaming ´bron´ is gauw gegeven. Alwat Mt en Lk buiten Mk aan voornamelijk uitspraken (logia) gemeen hebben is Q. Maar als Mt en Lk bij het verwerken van materiaal elkaar toevallig overlappen, dan hoeft er nog niet sprake te zijn van een zelfstandige bron. Op een gemeenschappelijk corpus wordt slechts gewezen door die logia die bij beide evangelisten exact hetzelfde zijn, maar ook in dit geval moeten wij rekening houden met de extra zorgvuldigheid die men vaak met grote moeite betrachtte voor het correct overleveren van Jezus´ woorden Toch is er hier een groot verschil met b.v. de overlevering van de bergrede, die tussen Mt en Lk er ongelijk is. Volgens mij is alleen de verzameling van exact eender overgeleverde logia, of dit nu het werk van één persoon is of van een nauwgezet overleverende kring, als een echte bron te beschouwen. Met het bezigen en onderschrijven van de term Q volg ik het bestaande spraakgebruiik, maar dan mooi wel met deze slag om de arm. Ook wanneer verbale delen bij Mt en Lk sterk op elkaar lijken en dus varianten van een en dezelfde overlevering zijn, dan valt hiervan alleen maar te constateren, dat er behalve het Mccorpus nog veel meer volgens dezelfde methodes is overgeleverd, waarvan veel elkaar overlapt. De ware bron hiervan is dan de overlevering als zodanig en dus weinig circumscript. Ten opzichte hiervan is die echte bron dus maar klein. B. citeert Wellhausen: "Man kommt doch nicht aus mit einer Redaktion bloß der mündlichen
5 Überlieferung . . . (interpunctie van B.) Und man hat auch keinen Grund, sich gegen die Annahme zu sträuben (verzetten), daß in unserem (uiteindelijke redactie van traditie na oerMarcus) Mkauch nach der ersten Niederschrift eine Überarbeitung stattgefunden hat. ´nach der ersten Niederschrift´ Het valt mij op, dat men in deze kringen graag ´schriftelijk´, ´bewerken´ etc. zegt, omdat men gauw in iets dingmatigs houvast heeft. Interessant is het om na te gaan in hoeverre een mondelinge overlevering, ook in een zekere mondeling geredigeerde vorm, zelfdragend kan zijn (de misjna-methode). Er zijn namelijk drie Marcusversies geredigeerd die op een zo niet schriftelijke dan mondelinge, zo niet redactie dan ´redactie´, d.i. oer-Marcus moeten teruggaan Das Wichtigste ist allerdings die Anerkennung (de erkenning), daß überhaupt sekundäre Stoffe in der Tradition vorkommen. Een centrum-periferie-model, dat wij, denk ik, nog wel zullen tegenkomen. Ob sie zugleich literarisch sekundär sind, ist eine untergeordnete Frage. Of die stoffen secundair zijn is inderdaad de vraag waar het om gaat. Vorerst muß man darauf verzichten (afzien van), den Ur-Markus reinlich herauszuschälen (zuiver uit te schillen) und die Stufen der Redaktion nachzuweisen." Je weet ook niet of oer-Mc in Mt en daarmee heel Mattheus eerder of later is geschreven dan Marcus, daar van twee parallelle stromen wel de ene eerder schriftelijk werd geredigeerd maar niet welke. Wel lijkt me, dat Lukas van later dan Mattheus is, op grond van het hoofdthema van mijn artikel ´Schijn en Wezen, het verkeerde horen van ´' εκολοβώθησαν' , Mt 24, 22. Maar denkbaar is dat hij een versie van oer-Marcus eerder heeft opgepikt. Pg. 3 ´Aus dieser Sachlage (stand van zaken) entsprang notwendig der Versuch oder die Aufgabe…die Einzelstücke in Spruch und Erzählung, unter Vezicht (met afzien van) auf die analytische Herausarbeitung (duidelijk aanwijzen) von Quellenschriften (schriftelijke bronnen) für sich (voor zichzelf [sprekend]) ins Auge zu fassen…um zu versuchen. ihren gesschichtlichen Platz, ihren Charakter als primäre oder sekundäre Tradition oder als Redaktionsarbeit zu erkennen (onderkennen), wobei es schließlich gleichgültig ist (er niet toe doet), in welcher Quelle ein Stück gestanden hat.´ ´Gestanden hat´ gaat er onbewezen van uit, dat ze teruggaan op schriftelijke bronnen. De toeschrijving aan primaire hetzij secundaire traditie zal Bultmann steeds willen demonstreren. Wij zullen zien, of het hem gelukt. Pg. 4 ´Vor allem hat M. Dibelius in seiner ´Formgeschichte des Evangeliums´ (1919)… die Fruchtbarkeit der Methode für die Erkenntnis der Stufen (fasen) der Tradition wie (evenals) für die Evangelien als Ganzes glänzend (schitterend) erwiesen. De kennis die Dibelius mij (in de editie van 1959) bewees was van een soort ´transcendentale (in de zin van Kant) aard. Dit ´schitterende´ is dan de schittering van het al demonstrerend bezig zijn, maar als men schitterend weet te luchtfietsen is men wellicht een bedreven fabulator maar geen beeldend kunstenaar die hout snijdt. Want ik bevond, dat Dibelius als rechercheur naar de werkelijke toedracht door vanwege de gekozen methode zelfverschuldigde onmondigheid bleef steken en deze armoe voor rijkdom op het preliteraire vlak uitgaf door met zijn nadruk op de vormen zwaar te overcompenseren. Wat er magistraal of schitterend uitziet is het nog niet. Men moet door de uiterlijke schijn heenkijken. Dat heb ik al analyserend op me genomen in het aan onderhavige studie voorafgaande MARTIN DIBELIUS. DIE FORMGESCHICHTE DES EVANGELIUMS. Bultmann: Het gaat er in het volgend onderzoek om de geschiedenis van de afzonderlijke
6 traditiestukken te geven, van het ontstaan van deze traditie, de verandering ervan tot aan haar fixering zoals we die in ieder synopticus vinden, ja voor een deel ook daar nog buiten. Mit M. Dibelius bin ich ganz darin einig, daß die formgeschichtliche Arbeit weder in einem ästhetischen Betrachten (beschouwen), noch in einem deskribierenden und klassifizierenden Verfahren besteht… Vielmehr ist es die Aufgabe "Entstehung und Geschichte dieser Einzelstücke (afzonderlijke ~) zu rekonstruieren, somit die Geschichte der vorliterarische Überlieferung aufzuhellen (op te helderen)." (Dibelius 1929) Die Erfassung (het aanvatten van) dieser Aufgabe beruht auf der Einsicht, daß die Literatur, in der sich das Leben einer Gemeinschaft, also auch der urchristlichen Gemeinde niederschlägt, aus ganz bestimmten Lebensäußerungen und Bedürfnissen dieser Gemeinschaft entspringt, die einen bestimmten Stil, bestimmte Formungen und Gattungen hervortreiben (voortbrengen) Op zichzelf is dit bij primitieve literatuur het geval. Wat er leeft in een gemeenschap, wat haar beweegt, wordt door haar literatuur weerspiegeld. Wat Bultmann beweert is dus: Wat er uitziet als berichten is in feite overlevering, die niet haar herkomst heeft in de ´berichte´ feiten, maar ´overlevering´ als zij is en vaak fantastisch als zij is, de kleur heeft van het milieu waaruit zij stamt. En gezien zijn verschil met een echte nuchtere kroniek, en voorzover deze niet op horen zeggen teruggaat, moet het juist dit karakteristieke legendarische fantastische mythische karakter van vertelling net aan wat hiervoor verantwoordelijk is, de karakteristiek van het ontstaansmilieu ervan, te danken hebben. Zo komt een Dibelius b.v. tot absurditeiten als dat de strijdgesprekken van Jezus met de Farizeeën de weerspiegeling zijn van soortgelijke debatten in de gemeente. Dit nu is een voorbeeld ervan, dat de gemeente om de net genoemde redenen als ´transcendentaal´ (onder leidinggevende kencategorieën die de interesse der gemeente zijn) subject wordt opgevat. ´Literatuur te begrijpen uit het milieu´ is een parti pris, omdat het oordeel ´fantastisch, mythisch, vertelling´ al vaststaat als de ogenschijnlijke waarschijnlijkheid bij uitstek. Daarbij komt nog het primitief literaire karakter, waar Dibelius zich op geconcentreerd heeft. Vinden wij immers niet allerlei literaire genres, allesbehalve een nuchtere kroniek, maar juist hetgene waarlangs verbastering van niet meer na te speuren historische kern plaatsvindt? Juist explorerend kan men dit soort niet voor niets gedane vooraannames beproeven. Bij Dibelius en naar wij zullen zien ook hier kom ik tot een andere slotsom. De media der overlevering zijn berichten in perikope-vorm waarvan de ´literaire´ vorm bepaald wordt door het moeten noemen van steeds weer andere en vaak andersgeaarde bijzondere gebeurtenissen, die op primitieve wijze aan elkaar worden gekoppeld.. Dit laatste zou alleen niet zo zijn als er sprake zou zijn geweest van van een kroniek of een dagboek of een zeker redactioneel raffinement als in het vierde evangelie. Nu is het: overlevering van een veelvoud aan gebeurtenissen die karakteristieken van Jezus geven. Verder: Het is slecht denkbaar, dat deze verhalen steeds zouden zijn overgeleverd als grepen uit een bepaalde hoeveelheid en waarvan de volgorde van vertellen er niet toe zou doen. In de eerste plaats weten sommige overleveraars meer dan andere, het gaat derhalve nooit om los omzwerven van verhalen door de gemeente alsof het onafhankelijke subjecten zijn. In de tweede plaats ligt het voor de hand, dat ook een zekere volgorde het voorwerp wordt van overlevering. Het is dus niet per se nodig een schriftelijke oer-Marcus aan te nemen. Dat kan evengoed een mondelinge zijn. Dat er niet zonder meer sprake van compilatie van losse eenheden, blijkt ook uit het feit dat sommige herinneringen wel degelijk innerlijk in elkaar overlopen: b.v. de afdaling van de berg, de opwekking van het dochtertje van Jaïrus en de genezing van de vrouw met de bloedvloeiing. O.a. de indruk die zulke meervoudige passages uit één stuk geven van uit het leven gegrepen te zijn, maakt mij erop alert, dat er méér aan de hand moet zijn dan dat wij te maken hebben met ´(pre)literaire vormen waarin het leven van de gemeente zijn neerslag vindt´.
7 Het is beslist ook de bedoeling van de auteurs hun verbazing over het onverwachte spectaculaire karakter van het gemelde te willen weergeven i.p.v. van de wonderdaden van iemand die omdat hij al legendarisch is geen verwondering meer wekken en dan als vanzelfsprekend worden weergegeven. Ook dit wekt de vraag of de vermelde buitenissigheden wel op toedichting berusten. In ieder geval trekken de vormhistorici hun conclusie te voorbarig, nee, zij hebben hun conclusie al rond en deze werkt verdovend voor het alert zijn op dingen die anders de aandacht eerder zouden trekken en die, eenmaal opgevallen, de voorbarige conclusie laten voor wat zij is en haar verdovende effect buiten werking stelt, zodat de detective in ons kan wakker worden, die door aandacht voor details, opvallendheden., samenhangen, kortom, door de materie subtiel af te tasten, die de ware toedracht, althans voorzover als nodig is om voor de rechtbank van de eigen consciëntie te kunnen verschijnen, op het spoor wil komen. Jede literarische Gatttung (genre) hat also ihren "Sitz im Leben" (Gunkel), sei es der Kultus in seinen verschiedenen Ausprägungen (uitingsvormen), sei es die Arbeit, sie Jagd oder der Krieg. Wie der "Sitz im Leben" nicht ein einzelnes (apart) historisches Ereignis (gebeurtenis), sondern eine typische Situation oder Verhaltungsweise (gedraging) im Leben einer Gemeinschaft ist, so ist auch die literarische Gattung, bzw. (resp.) die "Form", durch die ein Einzelstück (afzonderlijk ~) dieser Gattung zugeordnet (bij… ingedeeld) wird, ein soziologischer Begriff, nicht ein ästhetischer…´ Dit laatste als individeel streven is zaak van een verdere ontwikkeling, maar nog niet het geval bij de oudste christelijke overlevering. ´… man kann ihre Formen und Gattungen nur in Zusammenhang mit ihrem "Sitz im Leben", d.h. mit den im Leben der Gemeinde wirkenden Motiven finden´. Een sociologisch begrip?: zeemansliederen, drinkliederen, ´work songs´, offerliederen, dankliederen, saga´s, mythen, vertellingen, ´geschiktheid voor de prediking´ (volgens Dibelius) In deze reeks wordt de achtergrond steeds minder distinctief in sociologisch opzicht en gaat het - inderdaad (maar B. ziet deze overgang en dus tegenspraak niet) - om distinctie vanwege de motieven (binnen één sociologische categorie). Dít nu heeft in het vormhistorisch onderzoek het accent. Kortom: de berichten uit de synoptici zijn te verklaren uit binnen de gemeente spelende motieven, die hun hun genretypische aanzijn geven. Dit wil zeggen, dat hun teneuren het bepalende zijn, niet hun inhouden als geheel, nee die inhouden beheerst door hun respectieve teneuren. In feite houdt deze focussing op één element tot op grote hoogte een aanmaning in om aan de andere elementen niet evenveel aandacht te schenken, mede: vervormd als ze zijn door de achter de motieven stekende gemeente-interessen. De vormhistorici zijn zich niet bewust hoezeer zij een subjectief element onderstellen en dan voortrekken. Pg. 5 Rudolf Bultmann komt te spreken over het verwijt, dat ook door mij aan met name Martin Dibelius werd gemaakt. Dit was voor mij in concreto, dat alle genretypologieën louter bestempelingen achteraf zijn als naar de gelang de toevallige vorm van de inhoud, die, uit het leven gegrepen zijnde, een keur aan gedaanten kan aannemen. Bultmann: ´Daß ein Überlieferungsstück nicht selten einer bestimmten Gattung (bepaald genre) nicht eindeutig zugeordnet (bij ingedeeld werden kann, ist kein Einwand (verwijt) gegen die formgeschichtliche Fragestellung, sondern zeigt vielmehr (maar toont veeleer) ihre Fruchtbarkeit. Denn wie (als) im Leben selbst sich in einzelnen (afzonderlijke) Äußerungen verschiedene Motive verbinden können, so auch in seinen literarischen Formungen. Und die
8 formgeschichtliche Annahme führt gerade (juist) dazu, die Motive, die in der Überlieferung wirksam waren, zu erkennen (ontwaren).´ Antwoord: De vorm hangt niet zozeer af van de motieven - dit klinkt ook te abstract - , maar maar van wat voor soort zaken men wil vertellen, b.v. een gauw afgelopen zaak, Jezus die een tegenstander schaakmat zet óf de toedracht van een wonder. Het ene zal er licht eerder anekdotisch uitzien dan het tweede. De lengte, afronding etc. hangt steeds samen met de aard van de beschreven gebeurtenissen en dit is wat anders dan de ´motieven´. Vanuit de abstractie komt men licht in een typologieënproblematiek, die in feite door de abstractie ontstaat en in deze abstractie van deze classificatie blijft steken, ondanks dat men stelt, dat dit laatste het eigenlijke doel van de ´Formgeschichte´ niet is. Bultmann gaat nu in op het verschil tussen Dibelius´ ´analytische´ (uit de vormen naar de motieven van het leven der gemeente) en ´constructieve´ (het verklaren van de vormen uit de gevonden) bepalende methode en de zijne. Er is, zegt B. sprake van een cirkel, dus zonder iets dat een eerste aanzet is. Pg. 6 Bultmann: D. gaat van een constructie vanuit het gemeenschapsleven uit, hij van een analyse der traditiedelen. Dit vult elkaar aan. D. heeft bij zijn analysen reeds vormobservaties gedaan.Bultmann wil uitgaan van een nog maar voorlopig beeld van de oerchristelijke gemeente en haar geschiedenis en dit zal juist door het onderzoek zijn precisering en articulatie verkrijgen. Het gaat hem er, anders dan Dibelius om, dat de vormengeschiedenis niet alleen maar met literairkritische uitgangspunten ook zaak-kritische oordelen vooronderstelt, maar hier ook toe moet leiden (over de echtheid van een woord, historiciteit van een bericht e.d). : Ik begrijp, dat B. zo de dubbelmethode van D. graag uit de cirkelinterne spiegeling - met bijbehorende wazigheid van grens tussen de twee bestanddelen - wil halen waarin zij vastzit. Daarom zal ook in B.´s onderzoekingen, zo vervolgt hij, een hoofdprobleem van het oerchristendom, dat van de verhouding tussen het palestijnse en hellenistische oerchristendom een wezenlijke rol spelen. : Kritiek is kritiek veeleer dan de capitulationistische ´epoché´ (perennerende opschorting van oordeel), daarmee ben ik het eens. Maar D&B´s vorm- en traditiehistorische kritiek is geen spoorzoeken naar de dimensies van de gang der handeling en onmiskenbare kenmerken die elkaar versterken, dat in het bad van opdoemende (t.o.v. ´op het eerste gezicht´ nadere) waarschijnlijkheid voert, maar verraadt een eenzijdig afhoudende sceptische afkomst. Ik pleit daarentegen voor zaaknabijheid. Niet bij wijze van onvoorzichtigheid, maar juist van voorzichtig inschatten, de enige weg, gezien het zich ietwat op de vlakte houdend geveronderstel juist het gevaar loopt en naarmate dit door insistentie eigen vleugels krijgt over te gaan in de meest groteske fantasterij. Het lijkt al een sterke ´parti pris´ waarmee ik dit verslag begin en lijkt zo een vooringenomen lezing te beloven, maar dit is een verslag van een onderzoek, zodat ik hier al iets van de conclusie hiervan verraad. Dit zit zo: toen ik eraan begon, meende ik een sterk geleerde onder handen te hebben, die zeer krachtig zou argumenteren, maar al bestuderend zette voor mij zijn ontluistering hoe langer hoe meer in. Vandaar reeds dit gewag van de conclusie. Die door het onderstaand verslag gedemonstreerd zal worden. Pg. 7 1. B. spreekt over een zekere wetmatigheid in de behandeling van (oer-)Marcus door Mattheus en Lukas en navenant van de Q-stof. ´Kann solche Gesetzmäßigkeit (wetmatigheid) wirklich festgestellt werden, so darf man annehmen, daß sie an dem Traditionsstoff schon vor seiner Fixierung in Mk und Q wirksam war, und man kann so auf ein früheres Stadium der Tradition zurückschließen (terugwaarts
9 concluderen), als das in unseren Quellen fixierte ist, wobei es zunächst gleichgültig (het er eerst niet toe doet), ob die Tradition mündlich oder schriftlich erfolgte, da bei dem unliterarischen Charakter des Überlieferungsstoffes ein prinzipieller Unterschied zwischen ihnen nicht vorhanden ist. Is variantie van de stof er meteen goed voor om te spreken van ´wetmatigheid´? B.v. is niet ´als die dagen niet verkort werden´ Mt 24, 22 vergeleken met actief ´hij niet verkortte´ een simpelevariatie? Goed, vereenvoudiging (waarschijnlijker dan omgekeerd aankleding door Mattheus) van b.v. bergredelogia bij Lukas mag men als zijnde een tendentie wetmatigheid noemen. Diese Betrachtungsweise erhält (wijze van beschouwen verkrijgt) aber durch Erweiterung des Stoffes eine Stütze (steun), sofern nämlich die gleichen Beobachtungen (waarnemingen) an der über die Synoptiker hinausgehenden Geschichte gemacht werden können, und zwar (wel) an den späteren (latere) Evangelien - weniger bei Joh als an der apokryphen Überlieferung - und dann sehr wesentlich an der Textgeschichte. Wel, waar Johannes hier en daar dezelfde stof behandelt, valt te zien, dat het om onafhankelijke alternatieve versies gaat, die niet op verrijking, maar op welingelichtheid wijzen Zodoende zijn ze voor B.´s beschouwingswijze niet dienstig. De apocriefe teksten zijn niet eens verwaaiingen, maar bastaardiseringen, waarbij soms duidelijk opzettelijkheid is aan te wijzen, mede te zien aan het feit dat ze soms absurd zijn. Ze zijn zeker niet, zoals sommigen beweren, de oorspronkelijke versies. Wie hier bloedserieus naar wetmatigheden zoekt, fopt licht zichzelf. Veeleer duikt het beeld om van zo niet opzettelijk verbasteren, dan wel uiterst rommelig overleveren, in tegenstelling tot wat wij binnenevangelisch, synoptisch, johanneïsch, en op zijn eigen wijze: paulinisch zien gebeuren. 2. Die ursprüngliche Form eines Erzählungstückes, eines Herrenwortes, eines Gleichnisses zu erkennen, ist eben das Ziel der formgeschichtlichen Betrachtung (beschouwing). Sie lehrt damit auch sekundäre Erweiterungen erkennen (uitbreidingen kennen) und begegnet sich (ontmoet) in solchen für die Geschichte der Tradition wichtigen Ergebnissen (belangrijke resultaten) mit der vorigen Betrachtungsweise. B. zit op de lijn van lineaire vooruitgang. Dit is een eenzijdige anticipatie. 3. Es stehen Analogien zur Verfügung (beschikking) sowohl für die Form der Traditionsstücke wie (als) für die Geschichte der Tradition. Für jene kommen besonders Sprüche von Rabbinen, oder auch hellenistische Erzählungen in Betracht (aanmerking), für beides die Überlieferung von Sprichwörtern und volkstümlichen (volks-) Erzählungen. Lehrreich ist für manche (sommige) Erscheinungen die Märchenliteratur, Zie mijn commentaar op Dibelius over ´novellen´ en ´legenden´. unter Umständen (omstandigheden) noch mehr das Volkslied, da in seiner gebundenen Form die Erscheinungen primitiver Erzählungsweise noch fester gewahrt (bewaard) bleiben. ´Noch fester´ geldt in casu niet. Weliswaar maken a priori korte ´anekdoten´ meer kans op gave conservering (zo ook Dibelius), maar bij sommige logia ook weer niet, doch in de synoptici zien wij deze conservering ook bij de langere uitingen, al zijn deze, disponibeler voor de evangelist voor herschikking met name Lukas. Maar dit geldt ook voor wat Lukas doet met het zo je wilt ´gezangachtig´ ´Jeruzalem, Jeruzalem…´ en omgeving, die door Lukas mooi worden opgesplitst en op verschillende plekken neergezet, hetzij door Mattheus (23, 37, ziedaar) uit 2 overgeleverde delen samengesteld (er is echter een sterke innerlijke verwantschap tussen de twee delen, nl. dat wat er met de profeten gebeurt).
10 Außerordentlich lehrreiche Analogien zur Geschichte der synoptischen Tradition bietet auch die Geschichte der Jätaka-Sammlung des buddhistischen Kanons. 1 Noot 1. Vgl. die von H. Lüders verfaßte Einleitung zu den buddhistischen Märchen (Märchen der Weltliteratur, Jena, Diederichs) 1921. Er zijn ook nogal wat verschillen tussen de synoptische evangeliën en sprookjes.
11 I. Die Überlieferung der Worte Jesu. B. Apophthegmata Pg. 8 Die Frage, ob die Überlieferung der Worte Jesu oder die Geschichten von ihm früher zu festen Formen gelangt is, scheint mir kein debattierbares wissenschaftliches Problem zu sein. Dat er tussen de twee een verschil zou zijn is inderdaad niet bepaald voor discussie vatbaar, maar dat er een gang is van betrekkelijke vormloosheid naar vaste vormen, verdisconteert niet, dat de drie varianten van oer-Marcus zo sterk op elkaar lijken. M.a.w. oer-Marcus heeft een zeer grote consistentie. Dit wijst op een zorgvuldige manier van overleveren. Er zit a.h.w. een ontwikkelingsideologie achter Bultmanns theorema. Die Bedürfnisse der Gemeinde, die zu beiden Überlieferungsreihen Anlaß (aanleiding) gegeben haben, werden sich gleichzeitig geltend gemacht haben, und die Erkenntnis dieser Bedürfnisse ist jedenfalls das faßbarste und wesentlichste Problem. Over het eerste: Over behoeften van de gemeente heb ik al een en ander gezegd. Zij vormen dan ook niet het wezenlijkste probleem, want dit is hoe getrouw er overgeleverd is. Voor de ´Formgeschichtler´ is zulks te denken van een allang achterhaalde naïveteit, daar het evident is, dat het beschrevene te fantastisch is: brood- en visvermenigvuldigingen, dodenopwekkingen, en legendair tot mythisch, b.v. de transfiguratie. Nee, het zijn de tekenen waaronder de Messias (h)erkend kan worden door de ware gelovigen, zeggen de eerste gelovigen die zeggen dit ervaren te hebben aan wie het horen willen om ze in staat te stellen ook te geloven. Ze vertellen sterke verhalen. Sterke verhalen zijn qualitate qua om met een korreltje zout te worden genomen of anders om na enige tijd om als zodanige doorzien te worden. Wat wij er hier echter in doorzien is de messiaspretentie. Deze heeft Jezus gehad, getuige dat geen andere apostel de avondmaalswoorden heeft willen weerleggen. Ook zegt Paulus aan de Romeinen en aan de Korinthiërs zelf wonderen verricht te hebben, aan de laatsten schrijft hij zelfs, dat hij ze ´bij u´ (bij de Korinthiërs) verricht heeft. Kennelijk is dit dus waar. Het ligt dan voor de hand dit vermogen ook niet aan Jezus te ontzeggen. Een genezer die pretendeert de verwachte Messias te zijn en over wie verteld wordt dat hij hiervoor bewijskrachtige tekenen deed, is het daarvan wijs om te opteren voor het verwijzen naar het rijk der fabelen in plaats van serieus na te willen gaan wat er allemaal van aan is en wat er precies aan de hand is? Of algemener: transpareert er voor de lezer her en der niet zoveel reëels, dat hij er goed aan doet er meer van te willen weten? Er is voor de consciëntieuze lezer zoveel ´Aha-Erlebnis´ dat wie niet zijn schouders ophaalt, d.w.z. onverschillig langs zijn koude kleren laat afglijden, wel zál doorvragen. Maar van tevoren je conclusie al getrokken hebben, zodat je niet ziet of vertekent, dat is zelfmisleiding. Is het dan niet licht te doorziene fantasterij, zodat elk eerlijk en flink mens zich geen knollen voor citroenen laat verkopen? Daarmee ben ik het ten opzichte van humbug en kwakzalverij helemaal eens. Maar wanneer deze optiek aanleiding geeft de addertjes onder haar eigen gras niet te zien, dan doet wantrouwen tegen háár juist het spoor inwaarts de evangelïën, Handelingen en brieven volgen. Door de schijn heenkijken heeft a priori al niet eenzijdig afhoudend te zijn, maar ook geïnteresseerd in positieve mogelijkheden te zijn. Het gaat er immers eigenlijk alleen maar om om erachter te komen wat wáár is. Maar moet dit om gezonde scepsis te overwinnen dan niet van een overstelpende, niet wonderbaarlijkheid, maar evidentie zijn, temeer daar vele mensen maar al tezeer tot bijgeloof geneigd zijn? Maar hoevelen ook niet tot ongeloof. Overigens missen beide geloof in wat geloofwaardig is om ieder aan te gaan wat verwerpelijk is. Maar de evangeliën overtuigen pas
12 door de hoeveelheid wonderbaarlijkheid, die onmiddellijk volgt in het spoor, dat een slagje eerder gegraven word door de standvastigheid ervan, de contextuele manifestheid ervan. Juist heb ik het tot mijn taak gerekend passim aan te wijzen welke momenten van het lezen het mij doen waardoor ik geloof hecht, normaliter een leesproces dat zichzelf niet registreert, maar waardoor wel velen tot geloof zijn gekomen, vaak zelfs analfabeten, maar dan met anderen als intermediair. De vierde evangelist heeft zich uitermate ingespannen om zó te beschrijven, dat men wel moet gaan geloven, iets wat volgens hem blijkbaar dus niet vanzelf spreekt en dat bij hem zijn illustratie vindt in Thomas, die er niet aan wilde wat anderen hem bezwoeren. Natuurlijk, hij wilde niet in het ootje genomen worden. Vandaar dus dat wij van onze kant zorgvuldig hebben na te gaan, maar niet beroerd moeten zijn om te erkennen wat uit zijn aard erkenning verdient, zo goed ook als om te verwerpen wat verwerping verdient. Maar de ´Formgeschichtler´ en anderen hebben hun oorspronkelijke inspiratie vanuit kringen die alleen maar fiducie hebben in de wetenschap. Daar hebben deze dan behalve de voordelen, een grote mate aan zekerheid, maar wel slechts op een deel van het objectsgebied van de wetenschappen - ook de nadelen van de wetenschap: een enorme traagheid in de verificatie, waar met ´expérience vécu´ al veel sneller iets te ontwaren is, ook voor voortgeschreden enkelingen als subjectief vinden van objectieve waarheid (zo ongeveer als een rechercheur die wéét wie het gedaan heeft, maar nog lang niet allen daarvan heeft kunnen overtuigen). Maar zo vallen er voor deze bijbelkundigen gaten die met allerlei vertekening of speculaties die juist voor de wetenschap een schande zijn. Vandaar dat wij met met geloofsbereidheid meekomende gave der (h)erkenning beter willen turen (en niet als Loch-Nessinvestigators, want wij gaan niet lukraak op wilde geruchten of alleen maar ´waarom niet?´ ) om te ontwaren wat er nu eigenlijk aan de hand was dan wie (zij of hun pedagogisch voorgeslacht) als gezondeverstandsmensen (die zich geen knollen voor citroen laten verkopen) begonnen het allang niet meer zijn. Wat het tweede betreft: Hoe weet B., dat het steeds om een overlevering over meerdere ´schijven´ gaat, om een ´rij´ of ´lijn´? De aanhef van Lukas spreekt van ´ooggetuigen en bedienaren des woords´. Dus de eerste groep vormen in ieder geval geen ´rij´. Nur darf man m.E. (m.i.) nicht einseitig konstruktiv verfahren (te werk gaan) und aus den wenn (al is het) auch vielleicht (wellicht) mit Recht (terecht) - vorausgesetzten Gemeindebedürfnissen (~behoeftes) die Formen der Überleiferung einfach ableiten. Dit is zeker niet terecht. Het gaat niet om een premissen kennen en dan de voor de hand liggende afleiding kunnen bewerksteligen. Je weet in menselijke dingen nooit precies vantevoren hoe dingen precies gestalte krijgen of ook maar welke gestalte een en ander gaat aannemen. Sondern (maar) Konstruktion und Analyse müssen in Wechselbeziehung (wisselwerking) stehen (s.o. S. 5f.). Und was dem Ausgangspunkt betrifft, so ziehe ich es vor, analytisch vorzugehen (te werk te gaan) und aus dem Charakter der Überlieferungsstücke auf ihren "Sitz im Leben" , ihren Entstehungs- und Pflegeort (plek van hun praktisering) in der Gemeinde zu schließen (tot… te concluderen), wodurch freilich (inderdaad) das Verständnis von ihrer Form vervollständigt (vervolledigd) wird.´ Geven de overgeleverde woorden van Jezus en geschiedenissen genoeg houvast om conclusies over de gemeente-interessen erachter te trekken? Als b.v. gezegd wordt: dit dient de prediking, dat stelt Jezus als de wonderman voor, weer wat anders vergoddelijkt Jezus mythologisch, men illustreert zijn tragiek in een martyrium, dan is er een wervende interesse en een religieuze behoefte aan idolatrie, dan lijkt de specifieke inhoud er niet zo toe te doen, doch veeleer de karakteristiek. Het vooroordeel is, dat men tot de feiten toch niet doorstoot. Toch is de hoofinteresse van de gemeente het willen getuigen voor wat men voor waar houdt. Men erkent
13 op grond hiervan Jezus als de Messias en wil ook anderen daarvan overtuigen. De interesse is hetzelfde te doen erkennen als waaraan men zichzelf als gewonnen heeft gegeven en dit in eigen kring te versterken. Wel legt men een geloofsgetuigenis af, maar niet komt eerst het geloof dan dan hetgene waarvan men getuigt in het licht daarvan, maar men gelooft eerst aandatgene waarvan men dan wil getuigen. Men wil dus zijn getuigenis met wat men erkent als feiten en daardoor Jezus als de Messias (h)erkent onderbouwen. Concluderen de vormhistorici nu tot typerende invalshoeken als bovengenoemde, dan is er uitgegaan van een in de loop van de overlevering gehypertrofieerde bedoeling, waarvan de subjectiviteit dan ook zonder meer moet worden aangenomen en waarvan dan navenante achterliggende interesse een hypertrofie moet hebben ondergaan t.o.v. waartoe de onkenbare historische toedrachten zelf geen aanleiding gegeven hoeven te, nee, zullen hebben. Deze benadering leidt af van de doorkijk die de vermelde woorden en gebeurtenissen samen, de een met meer kracht dan de ander, in staat zijn te geven. Maar wanneer wij ons nu niet door deze tendentiositeit van de vormhistorici láten afleiden, dan blijken vergeleken met wat wij dan ontwaren genoemde subjectieve interessen niet aldus gehypertrofieerd, maar is het zo, dat hun rol gehypertrofieerd wordt enkel door de vormhistorici. En dit wil zeggen, dat waar men niet aan wil geen positie is die zich beperkt tot een ´tot hier k en niet verder (kunnen wij concluderend komen)´, maar een eigen dynamiek heeft. Door de vertekening verhindert men zichzelf waar men nog niet aan toe is ooit nog te zien te krijgen, want wat een grens is wordt ook nog eens een schot. Men loopt in een zelfgemaakte spiegelzaal rond. Ob man mit den Worten oder Gleichnissen beginnt, scheint mir … eine sekundäre Frage zu sein; ich beginne mit den Worten. Ich rechne aber unter die Wortüberlieferung eine Gattung (genre) von Traditionsstücken, die man versucht sein könnte, zu den Geschichten zu zählen, nämlich solche Stücke, deren Pointe ein in einen kurzen Rahmen gefaßtes Jesuswort bildet (vormt). Ich nenne sie mit einem in der griechischen Literaturgeschichte gebräuchlichen und möglichst neutralen Terminus "Apophthegmata". Pg. 9 Daß ich die Apophthegmata vor den Rahmenlosen (zonder kader) Jesusworte behandle, wird der Verlauf der Untersuchung rechtfertigen. Der Hauptgrund ist der, daß manche (sommige) Apophthegamata durch die Erkenntnis vom sekundären Charakter ihres Rahmens (encadrering) auf Herrenworte reduziert werden, die dann im folgenden Teil mit den anderen Herrenworten zusammen betrachtet werden sollen. Juist een secundair passend kader vult een gat op, de wegggevallen aanleiding van en omstandigheden waarin iets gezegd is. Daarom moeten wij aan de hand van de gevallen goed kijken, of dat kader wel zo secundair is. Als het lukt. Lukt het niet dan moeten wij wellicht het antwoord schuldig blijven. Aan geveronderstel doen wij liefst niet. Ich verfahre (ga te werk) so, daß ich zuerst (eerst) die Stücke einer Gattung (genre) kurz eineln (steeds afzonderlijk) nacheinander analysiere und dan in einem zusammenfassenden Abschnitt (gedeelte) Form und Geschichte der Gattung behandle. Manches bei der Einzelanalyse Gesagte kann erst im Rahmen der Zusammenfassung seine Begründung (beargumentering) oder Bestätigumg erhalten (bevestiging krijgen) Mijn conclusie bij ´die Formgeschichte des Evangeliums´ van Martin Dibelius was, dat die genres uiterlijke gedaanten zijn die afwisselen naar gelang de inhoud, dus waar de ene vorm begint houdt de andere op. Zo liggen zelfs losse logia op een schaal van afnemende context. De context die bij ´paradigmata´ schaarser is dan in andere gevallen en vervolgens in ´geëncadreerde spreuken´ nog schaarser is afwezig bij losse logia (dan vervangen door een uiterst vage, zoals b.v. bij de bergrede). Ik zeg dus niet, dat er geen onderscheidbare genres zijn, maar m.i. is hun relevantie zodoende een zeer beperkte.
14 Streit- und Schulgespräche a) Heilungen Jesu sind der Anlaß (aanleiding) Mk 3, 1-6 Parr.: Die Heilung der verdorrten Hand am Sabbat.´…Der Schlußvers aber, V. 6, ist eine redaktionelle Zutat, denn (toevoeging, want )er verrät das biographische Interesse, das den Streit- und Schulgesprächen sonst (anders) fremd ist und der Pointe der Geschichte - die prinzipielle Frage nach der Sabbatheilung - nicht entspricht (mee overeenkomt). Dit is vivisectie. De Farizeeën mogen hem wel in huis uitnodigen om te eten, maar niet met de Herodianen overleggen, omdat dit biografisch is. Dit gaat uit van een afzonderlijke reeks apoftegmata die gescheiden is van wat er aan biografisch te melden valt. En de grens ligt daar waar de Farizeeën gaan overleggen met de Herodianen. Dit brengt weliswaar nog meer in het geheel van de levende Jezus, maar dit kan niet. Strijdgesprekken zijn voor B. afzonderlijk overgeleverd. Er mogen van hem niet te veel nadere gegevens bij, anders wordt het als type te veel opgehangen aan het niet-type. Maar wat verbiedt dit? En eten in het huis van een Farizeeër is ook biografie Terecht, want als er werkelijke strijdgesprekken hebben plaatsgevonden, is dit onder omstandigheden geschied. Dat de tegenstander bekend is, maakt het alleen maar duidelijker. Maar waarom stopt B. verder inbedding in historiciteit af? ´Für diese ist das ´εσιώπων' (ze zwegen) V. 4 und die Heilung V. 5 der organische Abschluß. Man muß die Frage stellen, ob das Logion in V. 4 ursprünglich einmal isoliert überliefert gewesen ist. Allein gerade (juist) die Frageform entspricht als die typische Form des Gegenarguments dem in V. 2 enthaltenen Vorwurf (bevatte verwijt), so daß die Annahme ursprünglich isolierter Tradition nicht begründet (gefundeerd) ist; vielmehr liegt ein organisches Apophthegma vor. Om welke andere dan academische reden moet men dan die vraag stelllen? Schon sein Inhalt macht wahrscheinlich und die Sprache3 bestätigt (bevestigt) es, daß es in der palästinensiche Urgemeinde seine Formulierung erhalten (gekregen) hat. Noot 3 Vgl. Wellhausen… Die Formulierung braucht freilich kein Semitismus zu sein. Dus dan zou alle bewering hier een slag in de lucht zijn. Maar goed, zo´n beschreven toedracht zal zeer dichtbij de oorspronkelijke liggen. … Für die Geschichte der Überlieferung ist charakteristisch, daß Lk die bei Mk am Schluß auftretenden Gegner (tegenstanders) gleich zu Anfang einführt (6, 7) und daß Mt einen isolierten Sabbarspruch eingefügt hat (12, 11f). Gaan we ervan uit, dat ieder hier een bekend verhaal parafraseert. De Marcustekst is niet per se de basis, want Lukas meldt een rechterhand. In ieder geval is Marcus niet de schriftelijke basis. De mondelinge basis? Maar dan is evengoed ´oer-Marcus´ de mondelinge basis oftewel alle drie zijn versies van een verhaal. Het vooraan invoeren van de Farizeeën betekent niet per se een resultaat van een historisch proces. Die geïsoleerde sabbatsspreuk lijkt op die van de zoon en die os die in de put is gevallen (Lk 14, 5). Waarschijnlijk was het Jezus zelf die bij verschillende gelegenheden dergelijke beelden varieerde. Mattheus heeft deze spreuk erbij. Zijn weergave is een versie. Deze kan hem als geheel en historisch gefundeerd ter ore zijn gekomen. Evengoed weet men niet meer bij welke gelegenheid Jezus deze spreuk bezigde en komt het hier uit aldus goed te combineren. Het gaat om het wezenlijke, niet om de vorm. Pg. 10 Lk 14, 1-6 : die Heilung des Wassersüchtigen am Sabbat. Eine Variante der vorigen Geschichte.
15 Dit lijkt op beschouwing louter op literair niveau, gelijkenden worden hier varianten. Ofschoon, waar wij ons nog niet tot dit niveau beperken, er alleen maar gelijkenis is. Die Pointe V. 5, die Mt in Mk 3, 1-6 untergebracht hat (Mt 12, 11f.), war offenbar (blijkbaar) ein isolierter Spruch und zwar (wel) ein traditionelles Argument in den Sabbatdebatten der Urgemeinde. Dus in de oergemeente zou men erover hebben gedebatteerd, of je op sabbat mag genezen of niet. i.p.v. dat Jezus hier met de Farizeeën, een groep die naar het precieze neigde, over streed. Heeft Bultmann wel enig besef van waarschijnlijkheid? Hij redeneert: In deze schrijfproducten staat de historische Jezus als opgeschort. Veeleer leeft de gemeente teruggeprojecteerde eigen interessen. Uit. Deze vinden dan hun neerslag als dergelijke scène. Het begint dus doordat er bij B. sprake is van een wazige spiegel die de opschorting nodig maakt. Maar wat is er zo wazig aan dergelijke confrontaties? Het is de subjectivistisch-idealistische instelling van een Duitse professor. Die Szene ist dann als Rahmen für den Spruch nach der Analogie einer Geschichte wie Mt 3, 16 komponiert worden, und zwar (weliswaar) liegt eine geschlossene Komposition vor, -De scene is niet rond een spreuk gecomponeerd, want ze is niet algemeen genoeg, terwijl het feit van de confrontatie met de Farizeeën herhaaldelijk moet hebben plaatsgevonden. -Wel is het schrijven van de vraag (vs. 3) mogelijkerwijs een redigering, om alweer zo´n confrontatie op bijpassende wijze in te leiden als samenvatting van de werkelijke letterlijke aanleiding die als zodanig totaal irrelevant is. -In feite zal de evangelist twee verschillende confrontaties op gelijkende wijze beschrijven. Voeg eraan toe de onbepaalde plaatsbaarheid van uitspraken als over het schaap in de put of zoon (ezel) of os in de put, dan is daarmee de mate van vastheid en variabiliteit begrensd. zu der Lk nur V. 1, der zugleich als Einleitung für die folgenden Stücke dienen muß, gebildet hat. Maar dit inleidende vers is voor dit verhaal (´compositie´ is een uitermate suggestieve term) niet alleen nuttig en daardoor dan louter redactioneel, maar innerlijk ook nodig en zonder meer bijbehorend en dus niet alleen maar redactioneel: het moet toch eerst duidelijk worden gemaakt, dat het sabbat is. Lk 13, 10-17: die Heilung der verkrümmten Frau am Sabbat. Eine weitere Variante des Motivs der Sabbatheilung ´Variante des Motivs´ weer puur op literair niveau wie die vorige vielleicht zegt dus zelf, dat hij zwaar aan het speculeren is. komponiert auf Grund eines ursprünglich isolierten Logions (V. 15); Idem dito als het vorige: dit is bijkomend en niet centraal. Het bijzondere is centraal en niet het obstinate. Bultmann beschouwt juist het bijzondere als compositie. Maar de schrijver werkt niet met een palet, maar met merkwaardigheden, die als zodanig al iets gevondens, aangetroffens hebben: hier een in-triest geval van een vrouw die 18 jaar krom heeft gelopen. Of zoiets niet voorkomt en echt en erg is: dit beweegt het verhaal en niet B.´s emotieloze leverkühnianismen2, dat hij met zijn vriendjes deelt. Ben ik sentimenteel? Welnee, wie verzint er nu een 18 jaar krom lopende vrouw? Het is uit het leven gegrepen! ´Oorspronkelijk geïsoleerd.´ Het enige argument hiervoor dat ik bij mijn Dibelius-onderzoek aantrof was ´de reinheid van het type´ en dergelijke abstracties. Ook als Bultmann hier niet in gelooft, dan nog vindt hij uitspraken meer voorwerp van zorg om zorgvuldige overlevering en eerder echt. Maar ik zie geen reden een en ander zo tegen historiciteit en omstandigheden af te
16 zetten. Het wisselende niet de kern, het niet-wisselende het essentiële: het classificeren platonisme komt weer om de hoek kijken. Het concrete, bijzondere, verlopende, dát is garantie voor echtheid. In het verhaal zít de essentie en niet in het logion, zoals ik als stelde. Und zwar ist diese Komposition die ungeschickteste von den drei Sabbatsheilungen, weil hier die Heilung - anders als 14, 1-6 und Mk 3, 1-6 - vor der Debatte erfolgt, so daß der Schluß (V. 17) nicht organisch wirkt; denn die Beschämung müßte auf das Wunder folgen. Wie bekijkt dit verhaal nu, of het organisch is? Jezus laat door zijn woorden zijn tegenstanders zich schamen en nu wil B. dit omdraaien, omdat het zo geen organische eenheid zou vormen. Maar het vormt wis en waarachtig wel één verloop. Ik neem mij voor dit boek niet gelijk Dibelius´ ´Die Formgeschichte des Evangeliums´ helemaal uit te trekken, omdat het nagenoeg dezelfde kant uitgaat. Übrigens stammt vielleicht V. 17b von der Redaktion (Lk), denn die Freude des Volks ist ein Motiv, das ursprünglich seinen Sitz am Schluß der eigentlichen Wundergeschichten hat. Waar gebeurd of niet, maar het is vanzelfsprekend, dat men ´ah!´ en ´oh!´ roept, opgewonden is en zegt: hebben jullie dit gezien? En alle sympathisanten van Jezus zullen het inderdaad prachtig gevonden hebben. Immerhin könnte schon in der mündlichen Tradition der Stil der Wundergeschichte den des Apophthegmas beeinflußt haben. Natuurlijk, er is geen scheiding der categorieën dan door hun toevallige inhoud, zodat alle tussenvormen alleen nominaal tussenvormen zijn, daar allerlei gedaanten mogelijk zijn. Bovendien ís hier helemaal geen sprake van een ´apophthegma´, omdat de beweerde pointe eenvoudig geen pointe is, ook niet zo werkt. Het verhaal loopt er niet als zijn essentie op toe om vervolgens afgebouwd te worden, maar de essentie is de toedracht en daarover ontstaat confrontatie. Mk 3, 22-30 bzw. (resp.) Mt 12, 22-37 //Lk 11, 14-23: der Streit wegen des Dämonenbannens. Voor het goede overzicht geeft ik hier een schema van de resp. opbouwen: Mt Mc Lc aankomst verwanten ↑ ------------------uitdrijving uitdrijving blinde en stomme geest stomme geest vertrek verwanten door wie uw zonen? door wie uw zonen? huis huisraad wapenrusting plunderen plunderen verdeelt zijn buit zonden aan de kinderen der mensen ) zonde tegen H. Geest ) wie niet voor mij is, i.t.m. wie niet voor mij is, i.t.m. zonde tegen Zoon des M.) zonde tegen H. Geest ) enkele logia teken van Jona gedrag uitgevaren demon gedrag uitgevaren demon ------------ aankomst verwanten -------------------aankomst verwanten teken van Jona ------------------------
17 zonde tegen Zoon des M ) zonde tegen de H.Geest ) ↓ Schwerlich (het is nauwelijks aannemelijk) hat Mk, der das Stück zwischen V. 20 f. und V. 3135 geschoben hat, den Anfang unversehrt erhalten (onaangetast bewaard); Tussengeschoven? Waar is het bewijs? Eerder heeft Lukas de scène van de verwanten naar elders (8, 19-21) verplaatst. Mattheus heeft deze scène nog in de buurt, nl. even verderop, staan, maar daarvóór een aantal logia, de perikope over de weigering van het teken als reactie en heeft evenals Lukas het logion over het gedrag van uitgevaren geesten aangevoegd aan deze laatste staan, waarna dan nog die scène volgt. Als wij Marcus als oervorm van de drie nemen, dan hebben de andere twee dit besluit van de verwanten om te komen en hun daadwerkelijke aankomst, wat door de schildering wat er nu eigenlijk aan de hand was overbrugd wordt en door deze scheiding makkelijk los te knippen is, inderdaad losgeknipt en Lk haar ook nog verplaatst. Mattheus´ separatie-en-niet-meer-dan-dat maakt het oorspronkelijk bijeenhoren van duiveluitbanning en komst van de verwanten duidelijk. Dus bij Mk is dit eerste geen invoeging (noch is de aanvang, het op weg gaan van de verwanten alleen maar redactiewerk, want dit doen is volkomen onnodig; dit voelt B. wél goed aan). Mk geeft het beste een gang der handeling weer. Hij en niet Mt zal het dichtst bij oerMarcus liggen, ondanks het feit dat Mt met Lk de logia ´wie niet met mij is, die is tegen mij´ en over de uitgevaren geesten deelt, want zulke uitspraken stammen gelijk bekend van buiten Marcus (´Q´). Of ze ieder zelf deze logia vanwege de geschikte context ter zelve plekke hebben ingevuld, of dat beide gebruik maakten van een reeds omlopend oer-Marcus met wat Q-logia aangevuld, (om daar nog wat passende logia aan toe voegen [Mt] of er een, over de zonde tegen de H. Geest [Lk., Marcaans, niet- Q]), is de vraag (zie pg. 66). denn die Debatte setzt eine vorangegangene Dämonenbeschwörung voraus (veronderstelt), und kaum (nauwelijks) hat man ursprünglich je (ooit) eine Geschichte überliefert die mit Bezugnahme (met het oog op) auf eine Tätigkeit (activiteit) Jesu im allgemeinen begann2. Geen aanmerking Noot 2: Mk kann nach 3, 9-12 als selbstverständlich voraussetzen (veronderstellen), daß Jesus in der 3, 20 gezeichneten Situation auch Heilungen vollbrachte, so daß das Auftreten der Gegner V. 22 einigermaßen motiviert ist.Dann dürfte in dieser Beziehung (betrekking) die Form der Geschichte, die Mt und Lk in Q fanden, ursprünglicher sein als die Mk-Fassung. Geen aanmerking Er wordt gerefereerd aan een duivelsuitdrijving. Het gáát hierover. Geen wonder dan ook, dat Mattheus en Lukas deze vermelden. Deze kunnen reeds omlopende varianten zijn die door successieve aanvulling Of (bij Lk alweer weglating) deze resp. gestalten hebben aangenomen, maar het kunnen ook de oude uitvoeriger varianten zijn. Die Komposition ist aber weder (noch) in Q noch (noch) bei Mk einheitlich (een eenheid).3 Nee? Wat Mc betreft, n.a.v. het commentaar van de uit Jeruzalem afkomstige schriftgeleerden geeft Jezus hierop weer commentaar in gelijkenisjes. De beschuldiging van zonde tegen de Heilige Geest sluit vloeiend aan. Noot 3: Nach Klostermann zu Mt 12, 22-24 wäre die gemeinsame Quelle Mt 9, 32-34 noch genauer wiedergegeben; indes (evenwel) erklärt Klostermann zu Mt 9, 27-34 diese Stücke als sekundäre Varianten.
18 ´Blind en doof´ i.p.v. ´stom en doof´ maakt de gemeenschappelijke oorsprong nog willekeuriger dan de veronderstelling al is. ´In het huis´ zegt niets. Das Grundstück ist Mt 12, 22-26 // Lk 11, 14 f. 17f. bzw. (resp.) Mk 3, 22-26; Horen de respectieve aanvangen hier echt niet bij? En kaatst Mt 12, 27//Lk 19b niet net de beschuldiging terug? Is Mt 29 geen alleen hierop passend antwoord? En zijn Mc 27 resp. Mt 29//Lk 11, 21,22 wel zo los? En Mc 28 vv.? Ook de beschuldiging van zonde tegen de H. Geest is juist erop van toepassing. De overeenkomst tussen de krachtige versie uit Q (die een Marcusverwerking lijkt voor te zijn geweest) en de magere variant Marcus, hierbij geteld, wijst eveneens op een sinds jaar en dag bij elkaar behoren. Pg. 10/11 der Angriff und das doppelgliedrige (tweeledige) Bildwort vom gespaltenen (gespleten) Reich und Haus als Antwort, deren Form typisch in jüdischen Debatten ist. Nun könnte freilich (echter) das Bildwort Mk 3, 23b-25 (bzw. Die Q-Parallele [dus de variant van Mt en Lk]) ursprünglich für sich (op zichzelf) existiert haben; doch ist diese Annahme durch nichts nahegelegt (aannemelijk gemaakt), vielmehr (veeleer) scheint das Grundstück eine einheitliche Komposition zu sein. O.k. Nur der Anfang ist redaktionelle Bildung (vorming) des Markus Dacht u? Het is een nogal apodiktische mededeling, zou ik zeggen! Das ' οτι Βεελζεβουλ 'έχει (dat hij Beëlzebul heeft) (das in Q fehlt) ´in Q fehlt´. Dit is irrelevant. Mc, een korte versie, heeft überhaupt een wat eigen bewoording. ist Dublette zu ' οτι 'εν τω 'αρχοντι των δαιμονίων 'εκβαλλει τα δαιμονία (door de heerser der duivelen werpt hij de duivelen uit). Β. bedoelt waarschijnlijk Mt 9, 34. Het doublet (Mc 3, 22) strekt zich natuurlijk uit t/m ' και 'οτι 'εν τω 'άρχοντι των δαιμονίων 'εκβαλλει τα δαιμονία' en alleen dit stuk is het exacte doublet i.p.v. ' οτι Βεελζεβουλ 'έχει. Dit geeft Klostermann nog geen gelijk, en het doublet heeft slechts een beperkte betekenis. Het verwijt van met de duivel duivelen uitwerpen is waarschijnlijk herhaaldelijk gedaan. Waar men tekenen die Jezus deed niet kon ontkennen, maar men hem toch niet geloofde, zullen velen hun schouders hebben opgehaald, of onverschillig zijn gebleven, en Judas Iskariot omdat hij prefereerde geldzuchtig te zijn, maar niet weinigen zullen ze aan de duivel hebben toegeschreven. Het was zodoende een algemenere gedachte die had postgevat. Bij de beschrijving van de uitingen ervan is men hier ook op een vaste formule uitgekomen. Het doubletkarakter bewijst dan ook niet één bron van het doublet anders dan dat dit de bedenker is van deze ´handig´ weergevende formule. Dit kan zelfs de schrijver van Mt zelf zijn geweest, die haar al schrijvend gewoon voor de tweede keer gebruikt. Dat is dus nog heel wat anders dan dat het doublet eigenlijk op één (of andere) gelegenheid wijst waartoe de verhaalde varianten moeten worden herleid. Ist die letztere Wendung echt semitisch, und enthält (bevat) sie die ursprüngliche Vorstellung von den durch die Kraft des Namens gewirkten Wunder, Is ´εν´ , ´in (de kracht, de naam, van)´ terug te voeren op semitisch ´werkzaam benoemen´? Als de laatste voorstelling authentiek is, wie zegt dan, dat de uitdrukking daarop teruggaat?
19 So enthält (bevat) die erste Wendung die hellenistische Vorstellung des von dem Dämon besessenen Magiers; Noot 2: Vgl. Jo 7, 20; 8, 48f. 52; 10, 20. … Jo 7, 20: Hier is veeleer het equivalent van ´je bent gek, man´ en niet van de zwaarwichtige voorstelling van de ´bezeten magiër´. Idem 8, 48,52 en 10, 20 zelfs ´bezeten en waanzinnig´. En wat is er aan deze voorstelling hellenistisch? De uitdrukking wil zeggen: niet door God, maar op de wijze dat het geen zuivere koffie is, maar van in contact staan met boze geesten. Dat dit genominaliseerd moet worden tot algemeen type en nog wel van voorstelling ligt aan het bekende Duitse trekje. Zou min als normale wereldburgers hier behoefte aan hebben, zo min hebben Joodse auteurs hellenistische beelden nodig. Als ze ze konden gebruiken, goed, maar hier is het onnodig om te veronderstellen. Die Wendung soll zwischen dem Vorwurf der Besessenheit (V. 21) und dem des Teufelsbündnisses (V. 22b) verbinden. Weer een geval van overinterpretatie. Er wordt niets verbonden. De schriftgeleerden zijn het die met de laatste aantijging komen. De eerste luidt: ´Hij is buitenzichzelf´ (´εξέστη) Am Schluß war aber offenbar schon in der dem Mk vorliegenden Form in V. 27 das Bildwort von der Plünderung des Hauses des Starken angehängt, und das dies ursprünglich ein freies Logion war, geht daraus hervor (blijkt ~), daß zwar auch in Q die Tendenz zur Zusammenstellung das Wort mit dem ursprünglichen Apophthegma verbunden hat (Mt 12, 29//Lk 11, 21f.), aber erst nachdem vorher zwei andere, also auch ursprünglich freie Worte angefügt waren (Mt 12, 27,28 // Lk 11,19.20), von denen das erste Jesu Dämonenbannen in Analogie zur Tätigkeit (activiteit) der jüdischen Beschwörer (bezweerders) stellt, das zweite aus einem Sieg über die Dämonen auf das Kommen der Gottesherrschaft schließt (tot… besluit). ´Tendenz zu Zusammensetzung.´ Dit is een erbijgehaalde, geforceerde, verklaring. Het was natuurlijk wél met het oorspronkelijk ´apophthegma´ verbonden. Het is eender als Marcus! ´aber… waren.´ Maar eerst dit: waarom is het ´apophthegma´ kern en het andere aanhangsel? Dan: Wat is Q als Marcus een variant ervan kan bevatten? : Een uitvoeriger versie. Een aanhangen van ´vrije´ (wat zijn dat?) woorden is een willekeurig verhaal. ´von denen… schließt.´ B. suggereert, dat ieder van beide uitspraken vrij was. Nu is Mt/Lk geen met wat Q aangekleed Mc, maar uitvoeriger versie, samen uit Q. Beide zijn repliek op hetzelfde Endlich hat Mk. V. 28f. das Wort von der Sünde gegen den Geist sinngemäß mit dem vorigen verbunden und durch die redaktionelle Bildung V. 30 mit der Szene verklammert (aaneengeklonken)3 Wie zegt, dat het zo gegaan is. Als wij de uitspraak nog elders los hadden gevonden, dan was er reden. Hoe komt de zonde tegen de Heilige Geest hierin? Minstens moeten wij een deugdelijke aanleiding aannemen. Nu is de zonde tegen de H. Geest er een van ongeloof, het uitgesprokens waar men de band met Hem geheel en al afsnijdt. Juist hier is de uitspraak dus bij uitstek van toepassing! Dit heeft Mc, gezien 3, 30, heel goed begrepen, dus innerlijk, niks aaneenklinking!. ´mit dem vorigen verbunden´ is daarom ook te sterk, omdat in ´Q´ deze uitspraak via andere ook met de vorige verbonden is en bij Mt is de overgang der uitspraken innerlijk zeer logisch en consistent, zodat ´Q´ de betere versie is van Marcus. ´Marcus, aangevuld door Q´ is onwaarschijnlijk. Dit stadium is a..h.w. door de volledigheid van Q zelf gepasseerd. Noot 3. Vielleicht hat Mk 3, 28f. im Mk-Text, der dem Lk vorlag, noch gar nicht gestanden (was nog helemaal niet ontstaan); denn Lk bringt gar keine Entsprechunng (overeenkomst).
20 ´Vorlag´? Bultmann is een boekenwurm. Lk legde vooral zijn oor te luisteren. Hééft Lk hier een Marcustekst gebezigd? Ik dacht ´Q´. Hetzelfde over de zonde tegen de Heilige Geest zegt Lk 12, 9 waarheen hij het heeft verplaatst. B. heeft dit niet gezien. Marcus heeft een dichotoom geworden variant van Q. ´tegen de Zoon des Mensen de mensen vergeven´ wordt ´aan de kinderen der mensen, ook de godslasteringen´. Q blijkt het best bewaard, Mc de simpelere en daarmee wat minder nauwkeurige versie. Over redigeren gesproken. In Q war statt (i.p.v.) jenes Wortes das Logion vom Für und Wider (tegen) angefügt (Mt 12, 30 // Lk 11, 24, 26; von Mt umgestellt (omgezet). Lk hat darauf durch ein neueres Apophthegma 11, 27f. (Seligpreisung der Mutter Jesu) die Szene geschlossen, während (terwijl) Mt noch andere Logien (12, 33-37) und das Stück von der Zeichenforderung (eisen v.e. teken) (12, 38-42) Pg. 12 eingefügt hat, um dann die Szene in Anschluß an Mk (12, 46-50 nach Mk 3, 31-35) zu schließen. Der Vorgang (proces), wie ein ursprüngliches Apophthegma in der Tradition durch Hinzufügung von Spruchgut erweitert wird, ist also weiter zu beobachten (constateren) bis hinter Q und Mk. ´angefügt´? M.i. prevaleert Q hier eenvoudig over Mk. ´eingefügt´? Lk heeft ´het teken van Jona´ ook! Ik vind Mt in het geheel zeer goed lopen. Waarom is alleen dat ene ´apophthegma´ de kern? Bovendien heeft Q een aantal dingen: over de tegenspraak, bezwering van duivelen, vraag om een teken bijeenstaan, al is er compositie, voor mij het duidelijkst aan ´wie niet met Mij…´. Het geheel heeft iets van telegramstijl, het gaat om een weergeven willen of als verkorte weergave van een eenmalige gebeurtenis of van wat in de tijd uiteen kan hebben gelegen. Sachliche Erwägungen bestätigen (overwegingen bevestigen) die formale (: ja, al te formele) Analyse: Jesu Entgegnung (repliek) Mk 3, 23-26 enthält (behelst) (ebenso wie Mt 12, 27//Lk 11, 19) keine sachlichen Gegengründe, sondern den Vorwurf (tegenargumenten, maar het verwijt), daß die Gegner Sinnloses behaupten (beweren), also indirekt den Vorwurf verblendeter (van verblinde) Bosheit. Jezus verwijt hun hier nog geen verblinde boosheid en dus ook geen zinloze beweringen die daarop neerkomen. Nee, de zinloosheid van hun beweringen komen neer op zakelijke argumenten. Hij argumenteert Mk 3, 23-26, dat het verwijt niet er logisch is, ja, wijst op het tegendeel. Hij wijst erop, dat veronderstellen, dat hij iets anders doet dan de zonen beogen uit de lucht gegrepen is, dat hij een kennelijk gebruikelijke wijze (vgl Hand 19, 14) van exorcisme bezigt. Is dit zo ongelijk aan wat een advocaat doet? Bedoelt B. soms: met het gehalte van advocatentrucs? Hij toont, dat als het verwijt er juist voor pleit aan te nemen, dat de satan juist zwak staat en verder, dat hij, Jezus, kennelijk de satan de baas is: Mk 3, 27 wie Mt 12, 28// Lk 11, 20 argumentieren aus dem eschatologischen Bewußtsein, d.h. die Stellen der Forderung, aus Jesu Wirken zu schließen, daß die Gottesherrschaft naht. De argumentatie over het zwak staan van de duivel en dit liggen argumentatief uitstekend in elkaars verlengde. Wenn die Zusammenhang zwischen Mt 12, 27 und 28 ursprünglich wäre, so ergäbe (zou zich voordoen) die Konsequenz, daß die jüdischen (: was Jezus dan niet joods?) Beschwörer durch
21 den Geist die Dämonen vertreiben, und daß also auch ihre Tätigkeit (activiteit) das Kommen des Reiches beweist. Dat hangt toch van hun succes af. Jezus stelt echter een vraag, hij zegt niet: wat ik doe, doen jullie zonen ook. Maar hij wijst op iets gemeenschappelijks: Hij zegt: Is mijn opzet soms wezenlijk anders dan die van uw zonen. In een later geval brachten de zonen van de priester Skeva er weinig van terecht. Toch had Jezus ook met het oog op zulke onbekwamen deze vraag kunnen stellen. Für die Geschichte der Tradition ist endlich charakteristisch, daß offenbar (kennelijk) die Gegner allgemein als τίνες bezeichnet (als ´enkelen´aangeduid) waren (Lk 11, 15 nach Q; darüber s .u. ), während Mt dafür die Pharisäer (12, 24), Mk die Schriftgelehrten einsetzt (s.u.). Het kan net zo goed zijn, dat omdat de varianten onduidelijk zijn over om wie het gaat Lk, die toch al steeds poogt te verduidelijken, de zaak maar blauw blauw heeft gelaten. Mattheus is, indien al niet ouder, dan altijd nog ´oerder´ dan Lukas. Mk 2, 1-12 Parr.: die Heilung des Paralytischen. In V. 1f., der redaktionelle Übergangsbildung des Mk, steckt der ursprüngliche Anfang des Stücks, da das 'εν οίκω' (bzw. ´εις οικον) (in huis, resp. naar huis) notwendige Voraussetzung für die Geschichte ist. Die Geschichte hat zwei Pointen 1. Das Wunder, 2. Das Logion von der Sündenvergebung, und zwar ist das zweite Motiv ganz äußerlich in das erste geschoben: V.5b-10 sind sekundäre Einfügung, denn die πίστις (geloof) des Gelähmten und seiner Träger, die V. 3f. ausführlich demonstriert und V. 5a von Jesus konstatiert wird, ist V. 5b-10 verschwunden (verdwenen), und V. 11f. ist der organische Abschluß einer Wundergeschichte: Dokumentierung der Heilung durch Wegtragen des Bettes und Eindruck auf die Hörer. Bij wie is de πίστις (het geloof) verdwenen? Bij de schriftgeleerden blijkt het te ontbreken. Daarmee wordt niets over de lamme en de dragers gezegd. De schriftgeleerden zijn van hen nadrukkelijk onderscheiden door ´καθήμενοι' (gezeten), dus als niet-dragers. Het geloof is dus in ieder geval niet verdwenen. En mocht B. slechts bedoelen, dat πίστις enkele verzen lang geen enkele rol meer speelt, dan wordt het bij ´sta op´ toch nog verondersteld. Vertellen wat er intussen óók nog aan de hand was is in elk verhaal normaal. Bultmann zegt, dat de 'πίστις΄ in 5b en vervolg ontbreekt, maar zij staat in 5a als verklaring voor 5b. Wonderlijk als men dit kunstmatig wil loskoppelen. ´organischer Abschluß einer Wundergeschichte´ . Het woord ´(gedacht: typisch) organisch´ is nietszeggend bij ´einer´ in het algemeen, omdat wat B. als ´Abschluß´ beschouwt geheel een en hetzelfde is als wat B. als het voorafgaande (die Heilung) beschouwt. (Ook ´Dokumentierung´ is dan ook een eveneens veel te sterk aangezette tweeheidsuggererende term). Het algemene is dan het feit dat een wondervehaal een afloop heeft, maar daar is niets typisch aan, a fortiori vanwege die identiteit i.p.v. tweeheid. Minstens evengoed is het organisch verbonden met een concrete toedracht. Is de vergevingsmacht een ingeschoven motief? Nu werd er in de gemeente door mensen vergevingsmacht gepretedendeerd, maar dit is wel een revolutie t.o.v. voorgaande Joodse praktijk en moet teruggaan op de revolutionaire persoonlijkheid, die zelfs pretendeerde zelf de grond van alle vergeving te zijn. (Dit is geen paulinische inleg in de Avondmaalswoorden, daar Mk en Lk wat dit betreft teveel van Paulus en Lk verschillen, bovendien hadden de andere apostelen en oudsten Paulus´ evangelie wel niet erkend.) M.a.w. deze demonstratie is eigenlijk Jezus ten voeten uit. Ook de nadere gegevens over de manier van het binnenbrengen van de lamme , documenteren het verhaal, dringen de echtheid ervan op. Zu V. 5b-10 paßt V. 11f. nicht, denn nach 5b-10 fragt man: welches ist der Eindruck auf die Gegner? gehören sie etwa zu den δοξάζοντες (verheerlijkten) von V. 12?
22 Dit vraag je helemaal niet, dit lees je, de indruk die het maakte staat er. Wat de tweede vraag betreft, luidt het antwoord: nee, want Jezus heeft het wonder nog niet voltrokken. En daarna: voor een deel misschien, niet allemaal. ´Allen´ uit 11 hoeft niet per se letterlijk tellend te zijn, maar kan betekenen: de aanwezigen, uitzonderingen wellicht daargelaten. Vielmehr müßte wie 3, 4 usw. (enz.) ihr Verstummen berichtet sein! Dik kan al niet, omdat ze al zijn uitgesproken en Jezus het laatst aan het woord was (zoals er wel sprake van zijn verstommen, nl. toen het bed werd neergelaten). Voorzover de tegenstanders niet mee-verheerlijkten zullen ze stom hebben gestaan. Er waren tegenstanders aanwezig, anderen pro-Jezus. Bultmann is wel een bet-weter! Omdat over de tegenstanders wordt uitgeweid zou de scène zijn ingevoegd? Dit denken is buitengewoon mechanistisch en kan zich geen levende situatie voorstellen. De eerste de beste cineast zou met drie wisselende beelden gewerkt hebben, het middelste ware dan ingevoegd, maar dit zou alleen maar zeggen, dat de beschreven situatie gearticuleerd is. Maar al is er geen tweeheid te bewijzen, in hoever is er positief een eenheid te bewijzen? Deze blijkt vanaf de woorden aan de lamme ´zoon, je zonden zijn je vergeven´ met hun meervoudige innerlijke nexus met de ergernis van de tegenstanders met het daarop ingaande ´wat is gemakkelijker om te zeggen "je zonden zijn je vergeven" of "sta op, neem je bed op en loop"´ en dan de kern van het bewijs: ´maar opdat ge moogt weten, dat de Mensenzoon macht heeft op aarde om zonden te vergeven, zei hij tot de verlamde: "sta op, neem uw bed op en ga naar huis". Wie heeft dit verhaal dan zo ingewikkeld, nl. al deze passussen als gegoten aan elkaar gevoegd? B.´s verhaal mist elk spoor van waarschijnlijkheid. Hij heeft het over een wondergeschiedenis, in feite als genre, ofschoon een geringere dan Jezus, Paulus, van zichzelf tegenover de Romeinen (15, 19) en de Korinthiërs (12, 12) verklaard en getekend in Handelingen (14, 10, zeer situatief geschilderd t/m 23) net dit soort wonderen ook verrichtte, terwijl het gebeurde rond de opwekking van de dochter van Jaïrus, vanwege dat unicum van Jezus die ´en passant´ een kracht van zich voelt uitgaan naar een vrouw die hem in hoop op genezing aanraakt, plus de vele saillante details, het kenmerk heeft van uit het leven gegrepen te zijn. Bovendien de wijze waarop de lamme binnen wordt gebracht is zeer bijzonder en toch vanzelfsprekend. Hoe kan op zulk los zand als Dibelius uitstrooit er een hele school geleerden ontstaan? Alleen door door elkaars geleerdheid geïmponeerd te worden. Bultmann noemt het gefantaseer over het ontstaan van genres uit de gemeentebhoeften van Martin Dibelius ´glänzend´. Bultmann ziet de passage als platte plaatjes, waarmee geschoven wordt zonder enige driedimensionale situatieve levensechtheid: summum van ´vervoorwerpelijking´ tot ´materiaal´. Deze neiging beheerste ook het rijtje voorgangers genoemd in noot 2. Die Debatte V. 5b-10 ist also eingeschoben2; sie ist deutlich auf die Wundergeschichte hin komponiert und nicht ursprünglich selbständig gewesen. Dit laatste is, omdat de situatie één is, vanzelfsprekend. Zou ze zelfstandig zijn geweest, dan is hier tegenin te brengen, of Jezus deze woorden tegen een ander dan deze expliciet vermelde lamme zou hebben gezegd. : Maar waarom wordt de lamme dan vermeld? De prioriteit in ontstaan van het wonder is nergens aan te zien. ´Deutlich´. Descartes zou zich schamen. B. zei als, dat de vergevingswoorden in het wonder zijn geschoven. Waarom is het wonderverhaal niet bijkomend bij het gesproken woord i.p.v. omgekeerd?, want dit is bij Dibelius en Bultmann regel, het verhaal hád immers kunnen ophouden bij de woorden van Jezus tot de lamme. Nee, het is moeilijker deze woorden in een ´omlopend´ wonderverhaal te krijgen. Je moet dan maar verzinnen, dat het wonder een uiterlijk gebeuren om een onzichtbare kern, de vergeving, als de eigenlijke zin is, en dit ook nog, terwijl dit bij andere wonderen niet gebeurt. Een tour de force. Inmiddels heeft B. de ´wondergeschiedenis´ dus uitgebreid t/m het motief van de
23 zondenvergeving. Nu had Jezus na zijn woorden onmiddellijk tot het wonder kunnen overgaan, maar dan zou daarmee een onbegrijpelijke hocus pocus zijn ontstaan. De situatie vraagt er dus innerlijk om. Pg. 13 Als je echter begint met veronderstellen, dat het slechts vertelling is, dan is dit als zo´n vertelling een ingewikkelde, want dan zijn er twee thema´s, de door B. genoemde pointes, die op zich heterogeen zijn. Deze vallen als zodanig moeilijk tot één te verwoorden, ofschoon niet onmogelijk, want B. formuleert: Entstanden ist sie offenbar (kennelijk) aus dem Streit über das Recht (die 'εξουσία[macht]) der Sündenvergebung, deren Recht durch die Kraft zur Wunderheilung bewiesen wird1. Noot 1. B. interpreteert hier (tegen Friderichsen´s ´Hineininterpretierung´): ´Entweder (Óf) ist die Voraussetzung, daß die Sündenvergebung leicht auszusprechen, weil schwer zu kontrollieren ist; dann beweist das schwerer zu sprechende Wort der Heilung Jesu ´εξουσία zur Sündenvergebung. Oder (óf) da man schwerlich auf 'ειπειν (spreken) solchen Ton (accent) legen darf (mag), und da V. 10 nicht mit ουν ([wel]nu, sondern mit 'δέ (maar) fortfährt (verder gaat) der Sinn ist: es ist gleich schwer die Sünden zu vergeben und zu heilen (genezen) ; kann Jesus das Letztere, so (dan) beweist er seine 'εξουσία für das Erstere. Voor de eerste van deze twee interpretaties ligt de nadruk natuurlijk niet op het spreken als zodanig, dus het ontbreken van het accent op 'ειπεινverandert haar niet., het gaat om de controleerbaarheid. Wat betreft 'δέi.p.v. ουν, B. leest: ´in tegenstelling tot dat beide even zwaar zijn, zal ik laten zien, dat beide voor de Mensenzoon even licht zijn.´ Maar even even harde tegenstelling is er, wanneer de tegenstelling is tegen: zeggen ´uw zonden zijn vergeven´ is lichter dan zeggen ´sta op en loop´, want dit laatste is het omgekeerde van het retorisch gevraagde. Zeker, Jezus werkt toe naar tonen, dat voor hem beide even licht is., maar de vraag is een alternatief , tweeledig en niet drieledig. Gesuggereerd wordt: wat van twee en het antwoord is een derde dat er ook nog blijkt te zijn. Of zet Jezus voor het blok?, waarbij hij dan wel twee suggereert, maar onmiddellijk stuit op het bewustzijn van de hoorders die het antwoord onmiddellijk weten, dat beide even zwaar zijn: vergeven kan niet en een lamme laten lopen ook niet? In de eerste plaats past hierop dan net zo goede ουν, als uitweg uit de overbodige waarheid als een koe. Dus B.´s argumentatie is al te ´sophisticated´. Dit wil echter niet zeggen, dat hij, niet op grond van zijn, argumenten, maar op grond van wat hij daadwerkelijk ´ziet´, geen gelijk kan hebben. Maar nu wil het geval, dat Jezus ´je zonden zijn je vergeven´ al heeft gezegd, zonder moeite, en ´sta op en loop´ nog niet. Nu is de suggestie niet, dat degenen aan wie de vraag gesteld wordt denken: ´sta op en loop´ kan even moeiteloos gezegd worden, want dan is het uitgangspunt voor Jezus´ handelen een luchtledige. Dus Jezus suggereert wel degelijk wat wij ook op het eerste gezicht lezen, nl. dat het veel makkelijker is te zeggen: ´uw zonden worden u vergeven´ dan ´sta op en loop´, maar (sic!) door dit laatste te bewerkstelligen suggereert, dat hij het eerste ook zal kunnen. Dit lezen op het eerste gezicht wordt dus wel degelijk door iets in de tekst veroorzaakt. Maar Bultmann verrationaliseert. Hierom ontgaat hem ook wat in de Schrift het geloof veroorzaakt. Zij moet gelezen met ontsloten ogen door inwendige verlichting door de Heilige Geest, die niet door het verstandalleen kan worden vervangen (deze verhouding tot de Waarheid was reeds aan Socrates duidelijk). (Vervolg hoofdtekst) Toch is op louter verhaalniveau beschouwd de krachttoer, iets wat de lezer die zich alsdan het fictieve karakter bewust is, in het geheel niet bewijskrachtig, of de schrijver wil de lezer wijsmaken - zeker niet zijn bedoeling -, maar dan nog is een wonderlijke wondermacht geen bewijs van wonderlijke vergevingsmacht. Pas op realiteitsvlak dwingt zoiets respect en erkenning af, dat hier een buitengewone begiftiging, en pleitend argument is; er is een kennelijke gave en het een zál iets met het ander te maken moeten hebben. waar op
24 verhaalniveau veel meer vrijblijvendheid tussen de twee is Of men moet, de dubbele (vol)macht inleggend, een beeld van wat de dubbele volmacht moet zijn - dit is een synthetisch beeld, een eenheid van de twee - projecteren. Maar als zonder dat er sprake is van zo´n projectie dit dubbele zich realiter manifesteert en ga je nu denken: wat is er aan de hand? en dan dringt zich een kennelijke samenhang met de pretentie van Bevolmachtigde op, en dit eerst questieuze weldra scherper makend beeld leent zich veel beter voor onderkenning dan in een dat op zich tot incompleet dubbel geprojecteerd is, want dan wil men slechts iets diffuus en veronderstelde eenheid geldig hebben. Nu is het een ´iets´ dat er moet zijn en waar men niet omheen kan. Als waar gebeurd is er meer eenheid , dus meer gewaarborgd dan als verzonnen, waarbij het effect blijft: dit construeert-i nu wel, waar wat voor overtuigende zeggingskracht heeft dit? Want wordt op zich zondevergeving door wonderbaarlijke genezingen bewezen? Dit gaat pas op, als er eerst pretentie van volmacht tot zondevergeving is Welnu, dit is het geval bij valse of echte Christus(sen), en, om te beginnen, niet bij de eerste de beste wonderdoener, dus zo algemeen gesteld gaat het niet op. En als die pretentie hem nu door de schrijver wordt toegedicht?, geeft hij dan niet dezelfde gestalte van veridiciteit? Nee, hij suggereert dat ´iets´ niet, daarvoor biedt hij iets ontoereikends, terwijl een waar gebeurde toedracht met dezelfde middelen die in de fictie geschilderd worden juist het effect heeft, dat, wil dit samenhangen er een overbruggend iets moet zijn dat de zaak verklaart. Het is niet aan te nemen, dat de pretentie in de kerk voorkwam zonder te stoelen op een breuk met de gangbare Joodse opvatting, die plotseling en eenmalig tussen synagoge kerk moet hebben plaatsgevonden. Waar anders dan hier? Er is niets ´auf hin zu komponieren´. Men draait in een vicieuze cirkel. Men bevindt zich op verhaalniveau, vindt eenheid onwaarschijnlijk, en dit maakt aanvaarding van historiciteit moeilijker dan bij het kiezen van het uitgangspunt ´eenvoudig verslag van de toedracht´. Met name vers 5 wordt onrecht aangedaan. Wenn die ´εξουσία des ´υιου του 'ανθρώπου' (zoon des mensen) behauptet wird, so (dan) ist der "Menschensohn" zweifellos Jesus. Man kann nur fragen, ob ' ο υιος τ. ' ανθρ. falsche Übersetzung für "Mensch" ist, und ob ursprünglich allgemein die Vollmacht des Menschen zur Sündenvergebung behauptet werden sollte (Wellhausen). Indessen (inmiddels) ist das trotz (Mt 9, 8) wenig wahrscheinlich; denn dann hätte der Schluß von der ´εξουσία zu heilen auf die ´εξουσία zur Sündenvergebung keine Kraft. Eher ist "Menschensohn" ursprünglich Umschreibung für "Ich" gewesen3. Noot 3. So Arn. Meyer, Jesu Muttersprache… und F. Schultheiß (1922). Ook Vermes heeft hierover geschreven. ´Bar-Nahas´, ´zoon des mensen´ is een aramees equivalent voor ´ik´. Jedenfalls ist ursprünglich von der ´εξουσία Jesu die Rede gewesen. Met deze hele redenering ben ik het eens. Von der durch Jesus gespendeten Sündenvergebung erzählt die Tradition (außer Lk 7, 47) sonst (anders) nichts.4 Noot 4 Mit recht betont deshalb (benadrukt derhalve) … Montfiore … den singulären Charakter von Mt 2, 1-12. Deze gierigheid is verbijsterend. In de eerste plaats is ´behalve Lukas anders niet´ een tendentieuze constructie. Bovendien is dit niet de enige Lukas-plaats. Zie nl. ook Lk 23, 42,43 aan de goede moordenaar. In de tweede plaats is de verzekerende vergevingsaanzegging niet iets dat buiten verdere samenhangen is, met Jezus pretentie voor de zonden van andere te sterven, daarmee de oorzaak van vergeving te zijn (en die zeker historisch is, anders ware Paulus hierover door de andere apostelen tegengesproken) en uiteraard ook met de vergevingsbevoegdheid verleend aan de kerk.
25 Mk 2, 5b-10 ist offenbar entstanden, weil (doordat) die Gemeinde ihr Recht der Sündenvergebung auf Jesus zurückführen will. De gemeente projecteert deze niet terug op Jezus, omdat voor zo´n bevoegdheid een revolutie door een daartoe bevolmachtigd profeet nodig is en dat moet wel Jezus zelf zijn. Wij herkennen in deze gemeente-reprojectietheorie een tot donkere spiegel bevroren doorzichtig water: een epistemologisch voorbehoud van kantiaanse snit gaat via ´hetgeen waarmee wij het moeten stellen´ als stempelende leidinggevende (gemeente-)interesse een eigen leven leiden. Dit is de grondkarakteristiek van de ´Formgeschichte´ en ´Traditionsgeschichte´. Hiertegenover stel ik, dat het ´Ding-an-sich´, de toedracht acher de weergave in de evangeliën zich wel degelijk aan allerlei waarschijnlijkheidskenmerken laat kennen, menigmaal duidelijk, b.v. de gang van zaken rond de opwekking van het dochtertje van Jaïrus, het feit dat Johannes meldt, dat Jezus niet doopte, maar zijn leerlingen. Beide relazen kunnen alleen maar als uit het leven gegrepen worden begrepen. Hierop kunnen wat betreft plausibiliteit soortgelijke gevallen dan steunen. In het onderhavige geval is de geforceerdheid van de gemeentescheppingstheorie goed te zien, net zoals bij bewering, dat de debatten tussen Jezus met de Farizeëen debatten in de gemeente zouden weerspiegelen tussen de hellenisten en de kring rond Jacobus. Het is als een al te doorzichtige truc van een goochelaar. Dit is het veelgeroemde resultaat van 200 nieuwetestamentkunde, die er een nepwetenschap van gemaakt heeft die de hele geleerde wereld, de predikanten en de Europese gelovigen heeft misleid. En dat de ´Formgeschichte´ nu achterhaald heet betekent niet een terugkeer op haar dwalingen, maar een ophouden met vragen naar de historiciteit überhaupt: alles is verhaal en dat verkoopt men aan gelovigen en kinderen, zg. ´om pastorale redenen´, lees: om het ze niet te moeilijk te maken. Geen wonder, dat zoiets door hen alleen maar als curieus en voor hobbyisten wordt beschouwd. De leugenachtigheid van de gang van zaken is evident, wanneer lieden als Nico ter Linden auteurs een bedoeling aanwrijven die zij zelf uitdrukkelijk zeggen of door Jezus laten zeggen niet te hebben. Want deze vragen juist geloof en natuurlijk niet uitgerekend het tegendeel. Ondanks alle waarschuwingen, dat het nergens anders om gaat dan geloof, zoeken de mensen juist vastigheid via ongeloof. Als zij dan hun uitgeworpen zijn en hun machteloosheid bemerken, zij kunnen niet beweren, dat zij niet gewaarschuwd zijn. Maar hoe kunnen wij geloven wat wij niet kunnen geloven? Maar geloof is een houding die het (h)erkenbare oppikt, niet iets blindelings. Maar je hoeft er niet bij geweest te zijn om aan de hand van de nieuwtestamentisch geschriften toch te kunnen geloven. Geloof verdraagt zich echter niet met het sofisme dat de nieuwetestamentkunde (maar ook tal van andere ken-gebieden) al die tijd heeft geteisterd. Het onderhavige verhaal, scenisch, maar een ongecomponeerde eenheid als het is, heeft zeer authentieke kenmerken, in zijn tweeënigheid. Und zwar (weliswaar) ist es, wie die Sprache zeigt (toont) und die Analogien Mt 16, 19; 18, 18 (:over de macht van de kerk tot binden en ontbinden) beweisen, die palästinensische Gemeinde, die durch ihr Vermögen der Wunderheilung beweist, daß sie Recht der Sündenvergebung ausüben kann; Die Analogien zijn van hetzelfde laken en pak. Alléén de pretentie bekrachtigende wondergenezing bewijst iets, niet leidt wondergenezimg op zichzelf via een Aha-Erlebnis van ´dit kunnen wij´ tot die andere pretentie. Het recht tot binden en ontbinden wordt dan ook helemaal niet op wondergenezingen, laat staan die binnen de gemeente, gebaseerd. Alles wordt, zeker ook binnen de ´gemeente´ (en dat zijn, zo is te lezen, de voornaamste apostelen en woordverkondigers) wel aan de Geest toegeschreven, maar de bevoegheid tot binden en ontbinden, vergeven en behouden vergt basering op openbaring, maar wat daarvan vermeld wordt is slechts de zich in spectaculaire tekenen (dodenopwekkingen, geen het gemeenteleven weerspiegelend ´alsof´, zie boven dochter van
26 Jaïrus) openbarende persoon van Jezus, die deze bevoegheden verleent (het duidelijkst in Mattheus, maar minder omslachtig ook in de andere evangelies).. sie hat durch diese Bildung ihr Recht auf eine urbildliche (: prototypische) Tat Jesu zurückgeführt, wozu sich alsbald Analogien einstellen (zich voordoen) werden. Woekering op het subjectieve niveau van de gemeente. a) Er moet een grondslag, Ding-an-sich, zijn, b) het kan niets anders dan het concreet geschilderde zijn. De gemeente krijgt alleen deze rol, omdat men de achterliggende werkelijkheid onbereikbaar acht. Waar moet de gemeente de pretentie vandaan halen als deze zich niet bewaarheidend verschenen is? Welnu, dat zien wij hier. De term ´analogie´ is er ook een uit de armoede dat men geen binding heeft met de historie, de inwendige plausibiliteit van een en ander en überhaupt de gang der handeling. Zo laat men de gemeente die (om door B. opgegeven verkeerde redenen) A gezegd heeft, ook B zeggen. Pg. 14. So ist auch Mt 9, 8 zu verstehen: ´εδοξασαν τον θεον τον δοντα 'εξουσίαν τοιαύτην τοις 'ανθρώποι. Es zeigt sich in dem Plur. Τ. 'ανθρ die Überzeugung "daß die Vollmacht Jesu, Sünden zu vergeben, zum Besitz der Gemeinde geworden ist". Dit toont zich helemaal niet. Wij zien slechts geschilderd hoe de omstanders zien, dat een van hun medemensen, Jezus, deze macht blijkt te bezitten. Für die Geschichte der Tradition ist bemerkenswert, daß Lk 5, 17f. auf die bei Mt 2, 6 plötzlich auftretenden Gegner vorbereitet. Lukas heeft (oer-)Marcus eenvoudig geredigeerd, veeleer dan dat er sprake is van een processuele verandering van het verhaal, een nogal zwaarwichtige veronderstelling van een ietwat romantisch verstand. W.b. ´er was kracht des Heren´: Hij weet nl. dat Jezus niet altijd evenveel kan doen. Vgl. Mc 6, 5. Dit is eenvoudig het omgekeerde. Dit wisselend in staat zijn tot maakt het hem eenvoudig mogelijk aldus in te leiden. Wb. Het laten aanrukken van Farizeeën en wetgeleerden. Hij zegt ietwat hyperbolisch, dat ze uit heel Israel kwamen. Dit is op zijn beurt niet overdreven. Het ligt voor de hand, dat Jezus belangstelling trok en geïnteresseerden in dit fenomeen overal vandaan kwamen. b) In anderer Weise ist Jesu bzw. der Jünger Verhalten der Anlaß (gedrag de aanleiding). Mk 2, 23-28 Parr.: das Ährenraufen (aren afplukken) am Sabbat. Die Pointe ist die Verteidigung der Sabbatverletzung aus Hunger durch einen Schriftbeweis. Die Komposition Verteidigung durch Gegenfrage - ist stilgemäß; aber die Komposition ist Gemeindebildung: Jesus wird wegen des Verhaltens (gedrag) der Jünger interpelliert; warum nicht wegens seines eigenen? d.h. die Gemeinde legt die Rechtfertigung ihrer Sabbatpraxis Jesu in den Mund. Voortdurend wil Bultmann de tekst als spiegel zien van wat zich in de gemeente afspeelt. Dat hier een hele historie aan voorafgaat van sceptcisme, agnosticisme en dat middelerwijl een eigen leven ging leiden, het scherm waar mee niet meende achter te kunnen werd gebombardeerd tot draagvlak met dit al te wonderlijke gevolg van vermeende terugprojectie. Hoe iets een eigen leven gaat leiden! Eerdere armoe die nu voor rijkdom wordt uitgegeven. Zijn enige argument is hier ´waarom niet Jezus zelf?´ Hier zijn weinig consequenties uit te trekken. Gaf B. nu maar eerlijk toe, dat het een skepsis is, een niet verder kunnen komen met oordeel over de historiciteit i.p.v. van met zijn vriendjes, zoals Martin Dibelius dit gat met theorieën en speculaties vol te stoppen. Konden wij zojuist de historiciteit van de genezing van de lamme plasusibel maken door i.p.v. op Jezus terug te projecteren inderdaad op hem als noodzakelijke voorwaarde inderdaad terug te voeren, en verder uit de uitvoerige beschrijving van het wegens de drukte neerlaten van de
27 lamme op zijn bed door het dak, geenszins slechts een ´realistische verteltrant´, iets wat Dibelius over dergelijke schilderingen meent, maar die de situatie treft. Nu blijkt de echtheid uit het volgende. Feit is, dat B. in een vicieuze cirkel zit. Als verhaal genomen zou het opvallend zijn, dat het aldus geaccentueerd is: wel de leerlingen, niet Jezus. Dit moet dus een reden hebben. Bultmann ´vindt´ deze als gemeentemotief. Dit bevestigt alleen zijn anticipatie dat het een verhaaltje is. Maar als reëel gebeurd behoeft het verslag zo´n verklaring niet. Kennelijk plukken (de) leerlingen wel en Jezus niet. Toch nog vreemd dat er niet staat: Waarom doen jullie wat op sabbat niet mag? Het blijkt, dat, toen de leerlingen honger kregen, Jezus, omdat dit een goede reden was, hun toestond om zich tegoed te doen, ook al was het sabbat. Wel degelijk heeft de handelwijze een betrekking met de sabbat. De sabbat moet de mens rust garanderen, maar niet tot iets aan de mens vijandigs verkeren, gelijk de consequentie-tot-elke-prijs wil. Dit wil zeggen, dat de leerlingen op sabbat inderdaad gehouden zijn zich niet nodeloos uit te sloven. We zien Jezus´ instemming, dus het zal voor de leerlingen nodig zijn geweest, omdat ze behoorlijke honger hadden. Een en ander houdt echter wel in, dat, als er voldoende reden ontbreekt, men zich niet mag uitsloven. Jezus doet dit kennelijk zelf niet, maar geeft anderen voor wie kennelijk wel voldoende reden is wél de toestemming. Jezus geeft hiermee een staaltje van van wat de geest van de sabbat is. Zelf heeft hij, ook als hij honger zou hebben, genoeg zelfbeheersing, zodat voor hem geen noodzaak bestaat. Vergelijk b.v. Jezus´ zelfbeheersing in de boot tijdens de storm, bij het zich onttrekken aan de menigte die hem in de afgrond wil werpen. Jezus heeft men nooit op enige wetsovertreding kunnen vatten (P. Lapide). Zonder reden zal Jezus geen aren gaan plukken. Deze verklaring kan simplistisch klinken, maar het gaat niet om hoe iets klinkt, want dit is ook variabel naar de mate van ´sophistication´ van de lezer. Deze simpele verklaring is verreweg de eenvoudigste en dekt de zaak veel beter dan de foezelige spiegeltheorie. De ´gemeente´ is een soort put waar men alles wat moeilijk lijkt inwerpt. Daß der Schriftbeweis auch ohne die szenischen Rahmen in den Debatten der Urgemeinde eine Rolle gespielt hat, darf man wohl vermuten; vielleicht auch der andere Schriftbeweis, den Mt 12, 5f noch hinzufügt, ebenso wie die Polemik mit dem Schriftwort Hos 6, 6. Die Mt 12, 7 (ebenso wie 9, 13a) in die Mk-Vorlage einfügt (wenn es nicht die Schriftgelehrsamkeit des Mt entstammt) Mit der Gegenfrage müßte die Debatte stilgemäß (volgens stijl) zu Ende sein, De tirade is best aldus uitbreidbaar. Waarom moet, stilistisch, Jezus zich beperken tot één schiftargument, ook al staat er vaak maar maar één? Er is geen voorschrift voor, maar het gaat om louter empirie. Het blijft immers een goed gevoegde rede. Het zóu de oorspronkelijkere versie kunnen zijn, nl. de meer uitgebreide versie, maar dit is inderdaad niet al te waarschijnlijk, omdat ook Lk de uitbreiding mist., dus veeleer auteurswerk óf al eerder door een overleveraar aangevuld, in de geest van Jezus, maar in ieder geval is het niet zoiets anoniems en gefantaseerds als ´een neerslag van een debat in de gemeente´. Und die typische Aufreihungsformel (in serie zettende ~) και 'έλεγεν αυτοις zeigt (toont) auch deutlich, daß mit Mk 2, 27f. ein ursprünglich isoliertes Logion angefügt ist2. Het moet überhaupt in zo´n context de ronde hebben gedaan en waarom zou het niet eenvoudig deze kunnen zijn? Men kan natuurlijke lezen, dat de gemeente dit als conclusie terugprojecteert, gelijk Bornkamm doen3. Hierop komen wij zodadelijk terug. Noot 2. Wenn Klostermann lieber V. 27 als ursprüngliche Antwort auf V. 23f. verstehen und die rabbinische Beweisführung V. 25f. für eine Einschaltung (inlas) erklären möchte, so ist die Analyse grundsätzlich (fundamenteel) die gleiche,
28 Om bij het tweede hier aan te sluiten: De tegenvraag (25v.) wordt nu tegen het tegenantwoord (27) uitgespeeld als chassis tegen carosserie. Nu niet: het ´zuivere type´, maar: de grondstructuur zou méér ´oer´ zijn dan voorzien van de aankleding, immers voldoende voorwaarde om in existentie te zijn: dit volgens K. klip en klare antwoord van Jezus volstaat. Daarom is de uitweiding eigenlijk overbodig en dus een inlas. Maar deze spaarzaamheid is in feite een abstrahering. Met de uitweiding is het verhaalde meer uit het leven gegrepen en beslist geen overbodig luxe. Dat het een invoeging zou zijn, wordt weerlegd, doordat zonder dit er een kloof zou bestaan m.b.t. hoe de sabbat om de mens is gemaakt, de reden van de toestemming om te plukken, en niet omgekeerd En wat het eerste betreft: Fundamentele overeenstemming met Bultmann is er bij Klostermann niet over wat oorspronkelijk is en wat toegevoegd. Dan moet B. bedoelen: slechts over de terugprojectie van debatten door de gemeente. Die Frage, ob V. 27 dem ursprünglichen Mk-Text ursprünglich nicht angehörte (vgl. D, Mt und Lk), hat für unseren Zusammenhang nur insofern Bedeutung, als sich in einer späteren (latere) Einfügung dieselbe Tendenz zur Überbringung freier Logien zeigen (tonen) würde, wie wir sie schon mehrfach (meermaals) feststellten. Inderdaad is de afwijking in D en Mt van Mc en Lk niet bepaald bewijskrachtig. Wordt er hier nu later alsnog een ´vrij logion´ ondergebracht of niet? ´Als… zeigen würde´ laat het dus in de lucht hangen. B. zegt in feite: het is er niet aan af te zien. Daar komt bij, dat bijna steeds als er bij Dibelius en Bultmann over ´sichern´ en ´feststellen´ gesproken wordt, het in het geheel niet zeker of vaststaand is. Ich halte es indessen (evenwel) für überwiegend wahrscheinlich, daß V. 27 zum ursprünglichen Mk-Text gehört. Ik ook. Mk is dan degene die zorgt voor de eenheid van conceptie. Maar in dezelfde mate is het behoorlijk irrelevant of het oorspronkelijk los was. Want ´eenheid van conceptie´ en ´eenheid van de zaak´ ligt zeer dicht bij elkaar. Daarbij doet het er eigenlijk niets toe of de spreuk oorspronkelijk tot een andere discussie over sabbatsovertreding heeft gehoord, want in zo´n context hoort het sowieso thuis, zeer mogelijkerwijs in deze. Daarom is dat ´vrij omlopen´ ook onzin. 0 V. 28 ist dan entweder (óf) die sachgemäße (naar de zaak) Fortsetzung von V. 27 gewesen in der 'ο 'υιος του ανθρ. ursprünglich "Mensch" bedeutete, was erst durch den Übersetzer gegen das 'ανθρώπος von V. 27 differenziert wurde. Oder (óf) V. 28 ist von vornherein ein Zusatz von (toevoeging bij) V. 27 gewesen. Consequent geredeneerd heeft er te staan: ´Aldus is de mens heer van de sabbat.´ Dit wil zeggen, dat de sabbat iets verstandigs is: de mens richt wijs de sabbat in. Maar de sabbat is er bij goddelijk gebod. Alleen de mens die van die wijsheid vervuld is, dus ook van de goddelijke wijsheid, richte de sabbat naar de goddelijke bedoeling in. Kan dus iedere wijze aldus wijze mens de Wet verstaan en ten uitvoer brengen? In principe wel. Maar zeker kan dit de Zoon des Mensen (oorspr. ´ik´n4, met hier, gelijk bij de genezing van de lamme, de betekenis van de bevolmachtigde Messias, de mens bij uitstek, die ook norm-mens is [Jo 5, 28). En daar gaat het hier exact om). Dit is geen vertalerswerk, maar de oerbetekenis van de tekst. Het is ook geen bijvoeging, maar consequent. Jezus kan zonder blikken of blozen ´bar nahas´ (zoon van de mens) hebben gezegd. Dit meer bedoelen dan hij zegt zien wij ook in zijn antwoord tegen het verwijt, dat hij zich aan God gelijk stelt. Hij claimt autoriteit, maar op (nauwelijks) verhulde wijze. Je kunt ook horen ´de mens´n5.
29 Pg. 15 Mk. 7, 1-23 Parr.: der Streit über rein und Unrein. Die Pointe ist die Polemik gegen die Schriftgelehrten mittels eines Jesaja-Zitates, die keine eigentliche Argumentation bedeutet, und ist vielleicht erst von Mk selbst vorgenommen und um so (des te) sicherer der traditionellen Gemeindepolemik entstammt. ´Um so´, in deze zelfde proportie? ´Keine eigentliche´ Het is indirecte argumentatie, dit is ook argumentatie. Het is bestrijding op het vlak van de algemeenheid. Menselijke leringen verdringen Gods gebod. Waar de figuur aldus volkomen begrijpelijk is, is referentie aan de alma mater, de gemeente, onnodig. ´Gemeindebildung´ is niets anders dan een vluchteiland, alverklaarder. Hoe meer erin geladen wordt, hoe meer blijkt het niets meer dan een hulphypothese. Dat de geleerden deze rol van de gemeente ontdekt zouden hebben, is dan ook een, helaas wijdverbreid, misverstand. Het is een bankrekening die naar willekeur geopend en gebruikt wordt. De leegte ervan is nog duidelijk, daar B. bij de geringste aanraking met iets in de tekst dat hem ab-normaal lijkt, als een kruidjeroer-me-niet zich erop afsluit: een dooddoener. De reden van bestaan agnosticisme, dat versterkt wordt door ongeloof zien deze geleerden niet meer, het is een eigen leven gaan leiden als armoe die uitgegeven wordt voor rijkdom, verdachte rijkdom: Het voor onkenbaar gehouden ´Ding an sich´, dat aldus iets geheel irrelevant-overbodigs lijkt te zijn geworden en vervangen door wat zich op gemeenteniveau zou afspelen, is er immers hoe dan ook geweest. Als nu de gemeente qua belang de rol daarvan de facto wordt gezegd over te nemen, dan is dit een zeer in het oog lopende verdachte verwisseling. Dit niet bespeuren is niet te verontschuldigen. Zó belangrijk als hier gesteld wordt kan de rol van de gemeente sowieso al niet zijn. Der Aufbau ist nicht stilgemäß (volgens stijl), eben weil (juist omdat) eine eigentliche Argumentation fehlt (ontbreekt), und ist erst vielleicht von Mk selbst vorgenommen. ´Der Aufbau… fehlt´. Dit verwijt heeft B. vaker. Wil hij soms wat stijl is voorschrijven? Volgens stijl is juist het feit van de argumentatie-contra. Maar B. vindt het indirecte argument geen goed argument(-contra). Maar een echt strijdgesprek kenmerkt zich erdoor. Maar het lijkt me sterk, dat het leven zich aan dergelijke schoolmeesterachtige voorschriften houdt. Uitzonderingen bevestigen hier geen regel, want deze is er niet. Het is geen goed argument vóór het auteurschap van Mk. Mk of een overleveraar hebben het zo gebracht of Jezus zelf. Waarom zou Mk beter of slechter argumenteren dan een voorganger. In ieder geval geeft Mk weer hoe Jezus geargumenteerd heeft. Waarom? Omdat Jezus met Farizeeën en schriftgeleerden, die hij moet zijn tegengekomen, in dit soort debatten gewikkeld moet zijn geweest en gebruikmakend van dit soort schriftargumentatie. Of dit debat ook letterlijk ooit is gehouden, zal wel niet te bewijzen zijn. Waarom echter op de gemeente recurreren? Der Grundbestandtteil ist V. 1-8; denn der Versuch, V. 6-14 als Einfügung des Mk in seine Vorlage aufzufassen und die eigentliche Antwort Jesu in V. 15 zu finden (Dibelius, Arn. Meyer), befriedigt nicht, 1. weil es sich in V. 15 offenbar um unreine Speisen handelt1, Nee, onder andere om onreine spijzen (ook met het oog op noot 1). Noot 1. B. wijst erop, dat bescherming tegen verontreiniging van het voedsel niet meer het leidende motief was, zoals uit de discussie bij de rabbijnen blijkt. Weil es der Art des Mk entspricht (overeenkomt met), die Apophthegamata durch Anfügung zu vermehren. ´Durch Anfügung?
30 Es dürfte (zou kunnen) also zunächst V. 9-13 ein weiter von Mk durch die üblichen Formel (gebruikelijke formule) και 'έλεγεν αυτοις angereihtes Herrenwort sein, daß er der Tradition entnahm. Maar tot nog toe heb ik van dat aanrijgen geen bewijs gezien. Tot nog toe ging het, zo te zien, om gehelen. Bij het uitbannen van de duivel ging het om een goed voegend geheel, en hier ook. Klopt de theorie dat het om steeds geïsoleerde apophthegmata gaat wel? Es ist charakteristisch als bloße (enkel en alleen) Polemik, die nicht auf einen Angriff (aanval) antwortet und in der Verwendung einer Schriftstelle den Eindruck der Gemeindepolemik macht. Is het gebruik van schriftplaatsen iets wat uit de gemeentepolemiek komt i.p.v. bij zulke strijdgesprekken gebruikelijk? Hier ten lande kon men er ook wat van. Tussen wie gaat zo´n strijdgesprek nu anders dan tussen de welbekende, immers in de evangeliën steeds weer terugkerende, tegenstanders van elkaar, Jezus en Farizeeën/schriftgeleerden? Waarom pas tussen min of meer parallelle groepen binnen de gemeente? Alleen ´hij verklaarde alle spijzen rein´ was een ´hot item´ in de kerk. Zou dit kerkpolemisch kunnen zijn? Dit blijkt nergens. Hoogstens staat hier iets geschreven dat partijdig zou kunnen zijn, dit dan om de kring rond Jacobus te bekeren. Van enige aandrang op hem is nergens in Handelingen of Paulus iets te vinden. De hele ´gemeentepolemiek´ is een verzinsel. Ein weiteres Traditionsstück hat Mk dann V. 15 angereiht, zu dem er, weil er es als Bildwort auffaßte, nach seiner Art den ΄όχλος (menigte) als nicht verstehendes Publikum entbot (ontbood) (V. 14), und zu dem er den ihm wohl schon mit V. 15 überlieferten Kommentar V. 18b. 19 mittels einer jener Theorie entsprechenden (oveereekomend met) Überleitung (overgang) (V. 17-18a; V. 16 ist Glosse [glos: kanttekening]) fügte, an diesen wieder durch 'έλεγεν δε eine noch viel spätere Weiterspinnung reihend (V- 20 bis 23). Dus het gebruik van beelden maakt een publiek nodig. Jezus in conflict met Farizeeën en schriftgeleerden en als verteller van gelijkenissen, het is allemaal gemeentewerk. Dit is nog ongeloofwaardiger dan toen Jelly Roll Morton van alle stijlen in de oude jazz beweerde ´it´s all Jelly Roll style´. ´mittels einer Überleitung´. Welnee. Jezus is met 18a toch nog niet uitgesproken? Dit stemt overeen met de herhaaldelijk gedane mededeling, dat hij aan zijn leerlingen steeds de zin van zijn gelijkenissen uiteenzette. Dat zij over wat Jezus publiekelijk zei nader werden ingelicht ligt nogal voor de hand. ´Weiterspinnung.´. Waarom moet dit als zodanig worden gezien?: Vielleicht stammt V. 20-23 von ihm selbst ('έλεγε δε ist dann = "und zwar [nl.] meinte er damit"). ´und zwar meinte er damit´ wordt uitgedrukt door ´γαρ'. Έλεγε δε is slechts een herhaling. Deze is nodig als weer oppakken van de onderbroken draad (nl. door ´zo verklaarde hij alle spijzen rein). ´Weiterspinnung´ bewijst dus Bultmanns tendentiositeit. Jedenfalls aber, wie der Lasterkatalog zeigt (toont), von einem hellenistischen Verfasser (auteur). Is II Petrus 10-15 hellenistisch, gezien ook het vervolg hierop, en dit samen tegen de achtergrond van de brief van Judas? Het karakter is m.i. zeer Joods. En wat voor hellenistisch hebben de opsommingen van Paulus? Dagegen dürfte (zou wel kunnen) V. 15 älteste Tradition sein (s.u.). We wachten met ons commentaar nog tot we iets meer bezien hebben. Zie daarom beneden.
31 Die Pharisäer und Schriftgelehrten sind inzwischen vergessen. Dit is een subjectieve, suggestieve inlegging. Men kan toch niet én van scène wisselen én bij het oude blijven verwijlen? Und die Szene hat keinen Abschluß , den ihr aber Mt 15, 20b durch eigene Bildung verleiht (vorming verleent, nachdem er noch vorher noch zwei freie Logien (V. 13 und 14) in der Szene untergebracht hat. Mattheus´ afsluiting moet natuurlijk niet letterlijk worden opgevat, want dat hygiëne geen rol meer speelde, terwijl zulks bij ons, modernen, evident is, lijkt me ondanks het in voetnoot 1 gestelde stug, hoe zou je bij ritualisatie, als het feitelijk, nog om werkelijke hygiëne draait - met vuile handen eten is immers evident onhygiënisch - dit aspect ooit kunnen vergeten? De andere reden van de handenwassing is natuurlijk de heiliging (Epsteinn6 pg. 172) Mattheus koppelt terug op de ongewassen handen en veronderstelt daarmee een samenhang, die B. niet in Marcus ziet. Het kan echter best zijn, dat het oorspronkelijk niet één scène is, maar wel door Mattheus zo wordt opgevat, en gezien de aaneenrijging ook door Marcus.Wat nu vers 15 betreft, waarvan B. boven zei, dat het wellicht tot ´de oudste traditie´ behoorde.: Wat is buiten het voorgaande de aanleiding geweest tot het zeggen van: ´Niets wat van wat buiten de mens komt kan hem onrein maken?´ Dit móet zijn om zedelijke onreinheid van andere onreinheden te onderscheiden. Het is dit dat pleit voor de oorspronkelijke eenheid van het stuk die Mattheus proeft in het stuk Dat men Jezus´ uitspraken meestal (´Q´) zorgvuldig behandelt heeft is duidelijk, maar waarom de rest niet? Dat deze om die gebouwd is is een willekeurige verhaal. Bovendien pleit dat de innerlijk-verbindende aard ertegen. Door de evangelist verbonden? Maar los kan deze uitspraak nooit geweest zijn. Pg.16. Mt hat außerdem (bovendien) die Stücke Mk 7, 6-8 und 9-13 umgestellt und dadurch den Dialog lebendiger gemacht: auf die Frage der Gegner antwortet Jesus mit einer Gegenfrage; s.u. zu Mk 10, 2-12. Der Grundstock (gelijkvloers>basis) Mk 7, 1-8 ist eine künstlich stilisierte Bildung, die aus der Gemeinde stammt. Das zeigt vor allem die Tatsache, daß Jesus das Verhalten (gedrag) der Jünger verteidigen muß; Zie over dit laatste mijn commentaar boven ferner der Umstand (-igheid), daß die γραμματεις aus Jerusalem kommen, gerade um die Jünger essen zu sehen. M.a.w. Men heeft ze alleen opgevoerd om ze het eten te laten waarnemen. Dit is een buitengewoon suggestieve, maar kortzichtige omdraaiing van wat er geschilderd wordt, alleen maar dat ze onder ogen van een menigte waartoe ook deze schriftgeleerden behoren aren plukten omdat ze honger hadden. Dit mogen wij direct al van zijn tendentiositeit ontdoen. Het is ook equivalent aan wat B. even verderop zegt. Wij gaan daar verder. Maar eerst: ´Jedoch stammt das Stück offenbar (duidelijk) aus der palästinensiche Gemeinde, für die (waarvoor) die Frage nach dem Verhältnis der παράδοσις (overlevering) zum Gesetz aktuell war (V. 8; das Gleiche gilt für V. 9-13). Maar dit was voor de schriftgeleerden ten opzichte van Jezus´ eigen radicale nadruk, op de eigenlijke bedoeling van de Tora en innerlijke gezindheid, die alleen al uit de logia duidelijk naar voren komt, zeker niet zo? Kom nou! Dan is een van de alleressentieelste dingen van Jezus slechts een polemisch gemeentebedenksel of blijft althans achter bij de nadruk die de gemeente legt.. Waarom speelt men in die zg. ´gemeente´ de strijd over de hoofden van de Farizeeën en schriftgeleerden, als deze niet sterk in aanmerking komen een dergelijk standpunt te huldigen? Het was voor de schriftgeleerden juist veel actueler (ook nog gezien Jacobus´
32 accoord op de synode van Jeruzalem). Waar heeft de gemeente anders het standpunt anders vandaan dat het om de gezindheid gaat en niet om het uiterlijk dan vandaan? Van anderen dan Jezus die eigenlijk niet veel meer dan een kapstok is? Waarom mág het niet van Jezus zijn? Waarom komen dit soort scènes dan zo obstinaat terug? Het zijn waarachtige geen platoonse dialogen die in een onbestemde ruimte spelen, maar rode draad in een via actuele situtaties getekend verhaal. Overal waar hij komt, tussen menigten, in geografisch welomschreven streken, plaatsen, steden, huizen. Auch das in der Einleitung V.1 verwandte (aan v.1 ~) Motiv, daß die Schriftgelehrten von Jerusalem eine Art Inspektionsrecht über Galiläa haben, entspricht (komt overeen met) den palätinensischen Verhältnissen. Dit laatste is de nuchtere waarheid, dus het is geen ´verwant motief´. Evenmin worden ze dus speciaal voor dit doel opgevoerd. De gemeentetheorie (nl. het achteraf bedenken van zo´n tendensverhaal)) wordt door het navenant lezen als tendensverhaal bevestigd. De aanname wordt bevestigd door de feiten die al in het licht staan van de aanname. De aanname was willekeurig, alle bevestigingen ervan lijden aan hetzelfde euvel. En deze plank voor het hoofd wordt niet weggenomen door de eigen bevestiging dat wat het evangelie meldt overeenkomt met de palestijnse verhoudingen. Wat moeten we eigenlijk (nog) met dat gemeentetussenschot? Mk 2, 15-17 Parr.: das Zöllnergastmahl. Die Pointe, das Wort Jesu V.17, hat keine straffe Beziehung zur Situation; es ist sicher ursprünglich isoliert gewesen, und V. 15f. ist die dazu geschaffene Szene, was vollends (bovendien) aus dem ganz unmöglichen Auftreten der γραμματεις των φαρισαίων (schriftgeleerden der Farizeeën)3 und aus der Tatsache hervorgeht (blijkt), daß die Jünger gefragt werden und Jesus antwortet. Noot 3. ´Zur Tischgesellschaft können sie nicht gehören!´ Als je ziet wie er allemaal meegingen naar dat huis, dan kan deze soort ook nog wel tussen.de menigte die Jezus volgde, vriend en vijand, zou ik zeggen. ´Auch zeigt der Artikel: 'οι γραμματεις; "Es sind eben (juist) die den Hörern bekannten Gegner (tegenstanders) Jesu" (K.L. Schmidt). Inderdaad het welbekende slag! Hoe strak de betrekking moet zijn om strak te heten, is te vergelijken met een aangetrokken handrem: er zijn gradaties van strakte. Op mij komt het antwoord over als lik op stuk, oftewel op zijn Latijns ´ad rem´. ´Ad´ in deze uitdrukking is m.i. strak te noemen. ´daß… antwortet´. Maar dit geen blijk van een lassing. Jezus was met anderen, waaronder nogal wat (πολλοι) tollenaars en zondaars, in het huis van de tollenaar aan de maaltijd genodigd, want er waren vele (πολλοι) die hem volgden. Evenveel? Er waren blijkbaar meer mensen dan aan tafel konden. Er waren in deze grote groep ook schriftgeleerden, die wel uitkeken om samen met die tollenaars en zondaars aan één tafel te eten. Zij. konden zo een directe confrontatie niet aan, wel indirect, door opmerkingen te maken tegen leerlingen, al dan niet degenen onder hen die mee aan tafel lagen, als sommigen dit al deden. Onze eigen schriftgeleerde kan alleen plaatjes, en alleen westerse, eigentijdse, vergelijken en geen zich geen voorstelling maken van een plausibele figuratie in wat hem slechts als combinatie voorkomt. Maar in het onmiddellijk voorafgaande verhaal van de genezing van de lamme staat immers ook al, dat er een hele menigte Jezus´ huis binnendrong. Zelfs in het huidige Nederland zijn er nog dorpen waar de buren zonder bellen of kloppen zomaar door de achterdeur naar binnen lopen. En dan in het toenmalige Galilea! En dat bij de magnetische Jezus.
33 Die Szene des Mahles erschien als geeignete Situation, wie das καλειν (roepen) des Wortes Jesu als Anspielung (toespeling) auf die Ladung (nodiging) zur Tischgemeinschaft (tafel~) verstanden wurde, und weil (omdat) die Tischgemeinschaft symbolische Bedeutung für Gemeinschaft überhaupt hat. ´als… wurde´. Si non è vero, è mal trovato, omdat Bultmann uit zijn duim zuigt waar hij iets funderen of aannemelijk maken moet.. καλειν vraagt niet in het minst om deze aanvulling. Het is loutere inleeskunde, op grond van een zonder grond vermoede symbolische tafelgemeenschap. Het gaat hier alleen om Jezus´ bedoeling om tot gemeenschap te komen door zondaars te redden. Het is nog geen kerk- of avondmaalsgemeenschap. ´Daß sie eigentlich deplaciert ist) für (niet op zijn plaats is bij) das Logion V. 17, empfindet (ervaart) ein primitiver Geschmack (smaak) nicht.´ Is kunnen lezen een zaak van smaak? Ja, iets kan goed of slecht geschreven zijn, maar dit heeft met het verstaan niet veel te maken. Dit verraadt estheticisme, met bijpassende onverantwoordelijke lichtvoetigheid, want je vraagt je af, hoe Bultmann al die verklaringen uit zijn mouw durft te schudden. Bovendien denkt hij zijn ´kundigheid´ aan het ´gebildete´ (ontwikkelde) van zijn ´Geschmack´ te danken te hebben, hetgeen nog een bewijst, dat hij en de zijnen bijzonder ´sophisticated´ zijn. ´Primitief´, nl. ongekunsteld, lezen proeft hier niets, omdat er niets storends te lezen valt. Hoeveel beter kan men niet onbevangen zijn i.p.v, ´sophisticated´. Dus het verhaal is wel degelijk één geheel. Bezeichnend für die Geschichte der Tradition ist das Bemühen (inspanning) der Abschreiber wie des (van de kopiïsten gelijk die vann7) Mt und Lk die unvorstellbare Situation Mk. V. 15f. etwas verständlicher (begrijpelijker) zu machen. Maar het behoorlijk aantal tekstvarianten - als B. dit bedoeltn8[8] - betreft onbelangrijke grammaticale punten en één onwezenlijke woordvolgorde, i.p.v. ´eet´ ´eet en drinkt´, maar niets ter verduidelijking van de situatie. Als B. de toevoeging Mt 9, 10 'ελθόντες, ´zij kwamen en´ bedoelt: nu zien de schriftgeleerden hen niet eten, alleen komen, dan is dit iets dat door hem slechts wordt aangezien voor een begrijpelijker maken, het is hoogstens iets dat levendiger schildert. Bij Lukas hoeven de schriftgeleerden der Farizeeën Jezus en de discipelen helemaal niet te berispen tijdens het eten, maar het kan evengoed wel. Ook hier is slechts sprake van een wat ingekorte variant van Marcus. Maar B. spant de evangelisten voor zijn kar: ebenso daß Mt auch hier das 12, 7 in den Mk-Text gefügte Schriftwort unterbringt ´Geschichte der Tradition´ suggereert een proces. Wat er aan de hand is is, dat één schrijver hier het enige antwoord (vandaar dat het meer dan eens in zo´n situatie voorkomt) nl. de hoofdantiwaarheid tegen hun dwinglandij en feitelijke wetsverachting plaatst, waar Jezus voor dit citaat van Hosea echt wel een voorkeur zal hebben gehad, reden waarom hij het vaker citeert. Zou het oorspronkelijk niet in deze weergave horen, dan mag het in de geest van Jezus hier met recht worden geplaatst. Pg. 17 Mk 2, 18-22 Parr.: die Fastenfrage. Das Logion V. 19a zeigt in dem argumentativen Charakter der Frageform deutlich seinen Ursprung aus einer Debatte. Het verraadt niets dat het niet toont. De argumentatieve vraagvorm is een vorm van debatteren. Oorsprong uit iets anders hoeft niet verondersteld te worden. Eine andere Frage ist aber, ob es ursprünglich mit der Situation, in der es hier erscheint, verbunden war. Das ist kaum der Fall, denn 1. ist die Situationsangabe recht unbestimmt1.
34 Soll V. 18a heißen: sie hielten die Sitte des Fastens, so ist es überhaupt keine eigentliche Situationsangabe und entspricht dem Stil des Streitgesprächs durchaus nicht. Maar de strijd over het wassen van de handen is even arm. Hier ´en zij kwamen´. Een minimale situatieaangave, maar een situatie-aangave is het. Ik vraag me af, of ´stijl van het strijdgesprek´ wel voor een wet van Meden en Perzen geldt. Vast niet. ´Durchaus nicht´ is veel te sterk. Noot 1.´Mk und Lk haben deshalb (derhalve) korrigiert.´ Eerder is geeft Mk een toelichting. Soll es heißen: sie fasteten damals gerade (juist), so ist klar, daß das Nichtfasten der Jesusjünger eigentlich kein Moment ist, der Anlaß (aanleiding) zu einem Streitgespräch geben kann, wenn nicht ein bestimmter (bepaalde) Termin angegeben ist. Waarom moet daarvoor behalve het vermelde ook nog de termijn worden aangegeven? En het kan ook zijn, dat zij op een algemeen in hun ogen in gebreke blijven doelen. Dan vragen zij zoveel als: ´Waarom vasten jullie nooit?´ Ik zie niet in, dat de conclusie moet zijn, dat het gesprek niet met die situatie verbonden is. En het tweede klopt helemáál niet, m.i. ook al omdat 'ησαν… νηστεύοντες (zij waren vastend[en]), zij waren aan het vasten als durativus in de klassieke talen bij mijn weten niet voorkomt. Het moet dus wel op een algemene obsevantie gaan. Nun könnte V. 18a ein nach 18b gebildeter spätere Zusatz (latere toevoeging) sein, sei es von Mk gebildet, sei es von einem Abschreiber (kopiïst) (vgl. Mt und Lk) Wel is het zo, dat er geen Mk-variant bekend is zonder, dus de kopiïst is inderdaad nogal hypothetisch. Eerder komt dan in aanmerking een variant binnen ´oer-Marcus´ Und fiele dann für die Frage nach der ursprünglichen Form des Apophthegmas fort. Het lijkt inderdaad een verduidelijking te zijn. Maar dit hoort eenvoudig binnen levende variantie thuis. Je zou daarom beter kunnen spreken van ´het onveranderlijk bestanddeel´. Das Subjekt des Fragenden wäre dann ursprünglich unbestimmt und in der Tat genügt (volstaat) V. 18b durchaus als Einleitung3. Noot 3. ´In der Frage halte ich das και οι μαθηται των φαρισαίων für eine schlechte Analogiebildung (~vorming) nach οι μαθηται 'Ιωάννου und σοι μαθηταί. ´Schlechte´? De Farizeeën hébben leerlingen, dus zakelijk maakt het niet uit. Lukas heeft dit eveneens. ´Genügt´. Als je schematisch-genrematig denkt, maar het is een wijze van ´brengen´. Aber es kommt 2. in Betracht (aanmerking), daß nach dem Verhalten (gedrag) der Jünger (leerlingen) gefragt wird und Jesus nicht sein, sondern der Jünger Verhalten verteidigt - d.h. in Wahrheit beruft sich die Gemeinde für ihr Verhalten auf Jesus, und die Situationsangabe ist Gemeindebildung (~vorming). Das Logion war also - wenn es nicht mit der Situation zugleich von der Gemeinde erfunden (bedacht) ist, was ich nicht glauben möchte (wel niet geloof) ursprünglich isoliert, und es wurde zu einem Apophthegma verarbeitet, als die Frage nach dem Verhältnis der Gemeinde zur Täufersekte aktuell war. De spiegeltheorie! Zelfs wordt nog doorgetrokken naar andere gemeenschappen en groeperingen. Wel, iedere vogel zingt zoals hij gebekt is: gestemd door de stichters. Wanneer was de vraag actueel? Wel, toen de aanhangers van Jezus minder of niet vastten, anders dan de andere twee groeperingen. Wanneer was dat? In Israel ten tijde van Jezus en Johannes en waarschijnlijk niet zozeer daarna, omdat de Doperbeweging over haar hoogtepunt heen was. In ieder geval gaat het niet aan zo´n strijdvraag naar achteren, naar de gemeente toe tot iets collectiefs te veralgemenen. Waarom dit als spiegel gezien i.p.v. beschrijving?, die veel
35 beter mogelijk is vanwege de relatieve ingewikkeldheid van de gemeentetheorie en de overbodigheid ervan. Die Fortsetzung V. 19b (von D [een handschrift] wohl mit Unrecht gestrichen [ten onrechte weggestreept]) und V. 20 sind eine sekundäre Weiterbildung (verdere gestaltegave) von V. 19a, die weder (noch) dem Stil der Apophthegmen noch der Situation der Urgemeinde, aus der V. 18b, 19a sichtlich (zichtbaar) stammen, entspricht (overeenkomt met)1. Vielleicht stammt diese Weiterbildung von Mk selbst, jedenfalls wohl die Anfügung des überlieferten Bildwortes V. 21f., das er im Sinn von V. 18f. aufgefaßt wissen will. Pg. 18 Noot 1. Dibelius verkennt (miskent) m.E. den Stil des Streitgesprächs, wenn er meint, das Traditionsstück könnte nicht mit V. 19a geschlossen haben. Op pg. 48 waar hij de stijl der ´apophthegmata´ aan het behandelen is, zegt Bultmann, dat als er geen eenheidsconceptie aan ten grondslag ligt, men met een naconstructie van een oorspronkelijk geïsoleerd logion te maken heeft. Maar de ervaring leert, dat B. zo´n stand van zaken te gauw concludeert. Natuurlijk, als het latere op het eerdere slaat als een tang op een varken, dan schort er iets aan. Maar alvorens zo´n, methodisch gesproken, dogmatistische uitspraak te doen, kan men toch beter eerst een kijkje gaan nemen wat er precies aan de hand is, en daar we nog niet op pg. 48 zijn, beperken we ons tot dit geval. Wat heet hier te schorten? Het ´zolang´ van 19b en de voorspelling van de afwezigheid van de bruidegom 20. B. zei hierboven, dat 18b, 19a stammen uit de situatie dat de verhouding christelijke gemeente-doper ´sekte´n9 actueel was, en waarbij men zich op Jezus beriep. Dit wil dus zeggen, dat Jezus er toen niet meer was. Dus dit is een argument pro dat de situatie er een uit Jezus´ leven was. Nee, zegt B., dit contra-argument tegen mijn theorie, is zo misplaatst binnen mijn theorie, dat het uit een derde situatie stamt, nl. latere toevoeging is. Dat het daarmee onwaarschijnlijk gaat overkomen, is duidelijk, het gaat op acrobatiek lijken. De evidentie hiervan wordt echter vertroebeld door het ´zolang … zullen… wordt weggenomen´, want pleit dit niet voor de conceptie door de gemeente? Want is dit niet een duidelijke bevestiging van het later ontstaan zijn, ´vaticinium ex eventu´ (voorspelling uit de uitkomst)? Omdat gezegd wordt van het heden, dat de leerlingen vasten. Maar B. zegt, dat het niet met deze situatie van de gemeente strookt. Hij zegt, dat de leerlingen niet vasten op het moment van de situatie die heet te zijn uitgedrukt, van de actualiteit van de verhouding tot de Dopersekte en dat is heden. Het vasten door gemeente is er dan met St. Juttemis, want zo bezien is Christus altijd bij zijn gemeente. Ook hier zien wij weer de nodeloze ingewikkeldheid, die verdwijnt, als wij aannemen, dat de verhouding met de doper´sekte´ actueel was, toen er een werkelijke ontmoeting met hen én met die van de Farizeeën (die door B. is weggemoffeld) plaatshad, dan voegt alles onmiddellijk zonder noodzaak van extra-verklaring voor zogeheten toegevoegde delen (19b, 20). De eenheid van conceptie wordt door B. zelf verscheurd. Starre methodologie kan o zo verwoestend werken, want bij methodische gestrengheid dreigt het gevaar ´input = output´. Dat de bewoordingen helemaal niet bij de ontwikkeling van de gemeente in de tijd passen, tenzij het gaat om de gemeente der leerlingen tijdens Jezus, alarmeert hem niet tegen waarmee hij bezig is. Hij blaast de echtheid zelf op en zegt vervolgens: zie je wel? En de stijl van het strijdgesprek wordt dus niet doorbroken. Ook de criteria die B. pg. 48 aanlegt worden doorstaan. jedenfalls wohl die Anfügung des überlieferten Bildwortes V. 21f., das er im Sinn von V. 18f. aufgefaßt wissen will. Maar de zg. toevoeging is wel adequaat en kan dus aangevoegd zijn, maar past dan wel goed op, en kan er daarom, waar ze ook in Mt en Lk bij hetzelfde aansluitend aangetroffen wordt, óók een intrinsieke eenheid mee vormen. ´aufgefaßt wissen will´, accoord. Maar dan is het toch zo, dat je bij zo´n overgeleverde
36 uitdrukking moet aannemen, dat ze in een een verband thuis hoort, dat dit waarschijnlijker is dan dat de uitdrukking zonder verband is overgeleverd, zodat het al bij al goed mogelijk is, dat dit verband het gevraagde verband is. Dit laatste is dus plausibel te maken, maar niet te bewijzen. Hier hat Lk ein freies Logion 5, 39 passend unterbringen zu können gegelaubt. Wat moet dit als vrij logion? Als vrij logion is het vrijwel betekenisloos. Of wij hebben hier te maken met een stuk van een variant, oorspronkelijk of een uitdijing tijdens het overleveren. Of het heeft in een andere context hetzelfde uitgedrukt. ´Vrij´ zal dan niet anders zijn dan van een context naar een andere springend. Mk 11, 27-33 Parr.: die Vollmachtsfrage. Das Apophthegma ist durch die Eingliederung (invoeging) in den Zusammenhang umgestaltet (omgevormd): das ταυτα ποιεις (doet gij dat)V.28 hat keine Beziehung, denn auf das περιπατειν (rondwandelen) kann es nicht gehen (slaan)2. ´keine Beziehung´. Als je eerst alle betrekkingen doorsnijdt door a priori alle scènes als geïsoleerde gehelen te beschouwen. Uiteraard kan het ´anekdotische´ karakter der perikopen niet worden ontkend. Verder hoeft niet alle logische opeenvolging uiterlijke schikking naar geschiktheid te zijn, sommigen scenische mededelingen gaan krachtens innerlijke noodzaak aan andere vooraf en omgekeerd. Er is vaak innerlijk verband. Let wel, dat Jezus niet voor niets te Jerusalem is gearresteerd en gevonnist. Men moet dus juist daar aanstoot aan hem hebben genomen. Wie weit (in hoeverre) V. 27 von Mk stammt, läßt sich wohl nicht sagen, aber wahrscheinlich sind die hier auftretenden 'αρχιερεις (hogepriesters) usw. (enz.) von Mk als Gegner seinem Zusammenhang zuliebe (omwille van de ~) eingesetzt Man vermutet nun vielfach (vaak), daß das Apophthegma ursprünglich mit der Tempelreinigung zusammengehangen habe. Noot 2. bevat sommiger vermoeden, dat ταυτα ποιεις betrekking heeft op Jezus´ doopactiviteit (resp. die van zijn gemeente). ´Es wird sich kaum (nauwelijks) mehr feststellen lassen, ob Jesus selbst getauft hat, wie Joh 3, 22. 26 behauptet (beweerd) wird. Dat dit niet goed te zien is, verklaart B. als volgt: ´Ist es der Fall (het geval) gewesen, so wäre leicht verständlich, daß die synoptische Tradition, die alle Spuren davon getilgt (gedelgd) hat, auch den ursprünglichen Anfang von Mk 11, 27-33 weggebrochen hat.´ Deze redenering luidt dus aldus: Overgeleverd is (door de vierde evangelist), dat Jezus´ leerlingen doopten (niet Jezus zelf!, getuige Jo 4, 2, B. kijkt niet verder dan zijn neus lang is) n10 . Om de een of andere reden hebben de synoptici alle sporen daarvan uitgewist. Dan kan het zijn, dat het onbekende waar ταυτα ποιεις bij aanknoopt zo´n uitgewist spoor is. Waarom hebben de synoptici dan uitgewist?, zou je willen weten. Of had het dopen door Jezus´ discipelen nu net niet hun aandacht? Hebben ze dus eigenlijk wel uitgewist? Wel, van enig spoor van uitwissing is geen sprake, want ταυτα ποιεις heef t wel een betrekking, nl. met twee voorafgaande perikopen. Jezus had een intocht als messias gehouden en de tempel voor zijn Vader opgeëist, door de kooplieden hardhandig te verwijderen. Beide daden waren op zijn zachtst gezegd opmerkelijk te noemen. De hoofdtekst vervolgt: Das mag in einer frühren Redaktion des Markus der Fall (het geval) gewesen sein3, Noot 3 ´Es spricht dafür die Tatsache, daß Joh 2, 13-22 die (freilich umgestaltete [weliswaar
37 omgevormde] Vollmachtsfrage direkt an die Tempelreinigung angeschlossen ist. Jo hat also vielleicht die Quelle (bron) des Mk benutzt.´ Men mag, mede op grond van Joh, wel zeggen, dat het in de huidige redactie het geval is Opmerking: Er is geen omvorming, omdat in Joh nooit blijkt, dat hij (oer-)Marcus (of daar weer een bron van, nou nou zeg) als bron gebruikt heeft. Wel gaat het om de vraag waarom Jezus dergelijke pretenties heeft als die in genoemde twee scènes culmineerden. De auteur is geen rijgmachine, die deze samenhang zou missen! De hoofdtekst vervolgt: ob aber auch ursprünglich, ist sehr fraglich, da die Tempelreinigung nicht als Anlaß (aanleiding) einer rabbinischen Debatte, im die es sich hier handelt, geeignet erscheint. Het gaat ook helemaal niet om een rabbijns debat in een leerhuis, of zelfs maar de Tempel. Nee, men vraagt Jezus krachtens welke bevoegdheid hij zulke dingen als vooraf beschreven doet. Dat kán toch? Het kan naar zijn inhoud toch helemaal niet als rabbijns debat worden uitgelegd? Wel zal de stijl van debatteren rabbijns zijn, maar het is toch eerst de inhoud die de uiteindelijke vorm bepaalt. Bultmann heeft eerst het model en dan de feiten, net als zijn vriendje Dibelius. Wij komen nog even terug op de samenhang: De priesters in de Tempel ('αρχιερεις, zie hierboven), die deze samenhang naast het ταυτα (deze dingen) aangeven. ταυτα ook? Ja, want zo komt het op de lezer over, dus óf zó is het redaktioneel geschikt, óf oorspronkelijk. Zijn zowel ταυτα als de priesters redactioneel geschikt? Maar dit dwingt B. de slag in de lucht naar het dopen te slaan zonder spoor van bewijs dan een inleg in Jezus´ antwoord. De priesters worden verwijderd op grond van de theorie van het strijdgesprek over de volmacht tot dopen. Deze is loos, dus de tempelpriesters hoeven niet weg. Zo versterken deze en het anders loze ταυτα elkaar. En komt de meest plausibele interpretatie tevoorschijn, waar ook de absolute losheid van de perikope een bedenksel is. Dat Johannes (d.w.z. die veronderstelde geheime bron) oorspronkelijker zou zijn, deze ingewikkeldheid is ook niet nodig: Johannes komt gelijk te staan en vormt een extra en bevestigend argument. B. lijkt op een kind, dat een horloge uit elkaar haalt en op allerlei manieren weer probeert het te repareren, en duidelijk waarom er geen resultaat volgt. Die Gegenfrage muß die Antwort und die Widerlegung des Angriffs enthalten (behelzen), und das enthält in der Tat V. 30: "Wie der Täufer seine 'εχουσία (autoriteit) von Gott und nicht von Menschen hatte, so auch ich!"4 Het juiste verband met Johannes is niet, dat Jezus liet dopen, maar dat Johannes zich ook bevoegdheden toekende of dat men zich van Johannes ook kon afvragen krachtens welke volmacht hij deed wat hij deed (en dat was o.a. dopen). Deze conclusie (die aansluit bij A. Merx in noot 4) is dus ondanks de verkeerde tussenschakel van het dopen door Jezus, juist. Noot 4. Richtig (op juiste wijze zegt) A. Merx…: "Die Gegenfrage Jesu´ V. 4 enthält (houdt in) die Antwort auf die Frage der Hohenpriester. Sie hätten auf die Gegenfrage antworten müssen: Johannes handelt aus göttlichem Antriebe (aandrift), - und dann müßte Ješu sagen: aus demselben Antriebe handle ich. De tegenvraag impliceert wel, dat ze dit hadden moeten antwoorden, maar niet, dat zij dit ook zouden doen. Dit was ook niet te verwachten. Anders had er niet ingevuld kunnen worden: ´Waarom hebt gij hem niet geloofd?´ Van dat geloof hadden ze kennelijk geen blijk gegeven. Pg. 19 Der Verf. (auteur) von V. 31 hat das nicht mehr verstanden, denn sonst dürfte (anders mocht) er die Hierarchen (hoogwaardigheidsbekleders) nicht erwägen (overwegen) lassen: δια τί ουκ 'επιστεύατε αυτω; viemehr (veeleer): ´Wenn wir sagen: vom Himmel, dann nimmt auch Jesus diese 'εξουσία für sich in Anspruch (maakt aanspraak op)!´
38 Welnee, zover zijn we nog niet. Inderdaad moeten ze hebben gedacht: toegeven, dat wij Johannes erkennen is breken met de houding die wij steeds tegenover deze geestdrijver of eigenmachtig optredende hebben of ergerniswekkende hebben aangenomen. Toegeven zou een onmiddellijke erkenning van Johannes inhouden en daarmee inderdaad de weg voor die terverantwoordingroeping vrij makend. Met zijn antwoord wil Jezus kennelijk ergens heen. Wie schrijft voor, dat het zó moet afsluiten als B. zegt? Het rabbijnse leerdebat? Dít is geen leerdebat, maar bevat hoogstens rabbijnse stijlelementen. Natuurlijk wil Jezus over Johannes, zo niet door geven, dan door schuldig blijven van antwoord zijn volmacht (al of niet, zoals te zien) behandelen. Dit vertelt het verhaal dan ook. B. heeft de neiging om in kortzichtige zin dus te verbeteren. V. 31f. ist also Zusatz (toevoeging): Hij kan blijkbaar slechts tot 2 tellen, maar niet inclusief 3, 4 enz. Wat gebeurt er in Bultmanns hoofd? Hij vat 31 op als ´te bewijzen´ i.p.v. als ´gegeven´. Eerst vraagt B. zich af, of het er wel thuishoort. Daarom doet hij althans voorlopig, of het er niet thuishoort. Dan resteert slechts Merx´ antwoord, een korte weg naar Jezus´ betuiging van zijn eigen autoriteit. Dit pakt voor het antwoord naar de vraag over 31 negatief uit. Een voorbeeld hoe skepsis tot ontkenning leidt. Maar moesten de aartspriesters dan zo nodig pro Johannes zijn? Dat het bij 31 om een ´gegeven´ gaat ligt dus voor de hand. Während V. 30 ex concesso argumentiert, nämlich solchen gegenüber die die göttliche 'εξουσία des Täufers anerkennen (erkennen), steht der Verf. V. 31f. auf dem Standpunkt, daß die Gegner (die Hierarchen) dem Täufer nicht "geglaubt" haben - d.h. auf dem christlichen Standpunkt. ´Solchen gegenüber… anerkennen´. Het gaat helemaal niet om een van de opperpriesters onderscheiden groep. Aan te nemen is, dat net als er verschil van mening binnen het Sanhedrin bestond over Jezus (pro waren Nikodemus, Josef van Arimatea), zo zal er ook verschil van mening over Johannes zijn. Alleen blijkt niet wat ieder dacht. Dat ze, zoals er staat, met elkaar overwogen in de beschreven zin, lijkt mij een naïvisatie van de auteur. Wel zal waar men er niet voor uitgekomen was waar men stond, dit nu opeens wel hebben durven doen. ´christlichen… Standpunkt.´ : De tekst suggereert Jezus´ erkenning van de Doper, inderdaad ook het christelijke standpunt, een terecht standpunt, want Johannes predikte een doopsel van bekering en God wil niets liever dan onze bekering. Johannes was dus terecht en niet de eerste de beste met een of ander subjectief verhaaltje met aanhangers en sympathisanten die slechts een of ander standpunt hadden. Het is ook geen subjectief standpunt van een of andere auteur. Auch das πιστεύειν (geloven) zeigt, daß V. 31f. von einem Hellenisten (vielleicht von Mk selbst) stammt. Πιστεύειν is helemaal niet Grieks. Πίστις is de Griekse vertaling van Hebreeuws ´emuna´ of Aramees equivalent. Zulke begrippen zijn toch vaak door hun equivalenten bepaalbaar.n11 De tegenstelling hellenistisch-palestijns en die tussen de aanhangers van de Doper en van Jezus moet niet overdreven worden. In V. 28-30 dagegen liegt ein echt palästinensisches Apophthegma vor, von dem nur fraglich (de vraag) sein kann, ob es ein geschichtlicher Bericht ist oder eine Bildung der Urgemeinde, die den Gegnern ihre Waffen aus der Hand winden (ontwringen) will; beruft man sich ihr gegenüber (tegenover haar) so oft (vaak) auf den Täufer, so ergreift sie hier die Gelegenheit, um zu behaupten (staande te houden): Wenn ihr die 'εχουσία des Täufers anerkennt, so mußt ihr auch die 'εχουσία Jesu zugeben. ´echt palästinensiches Apophthegma´. Het vervolg hoeft hier niet van afgezonderd te worden. Kon die zg. hellenist of Mk niet in het Grieks over Johannes de Doper schrijven ook zonder
39 een Griek te zijn? ´beruft… Täufer´. Wat moeten wij ons hierbij voorstellen? Geheel uit de lucht gegrepen. De pressie van B.´s laatste zin blijft in de tekst juist uit. Waarom is de tekst dan een spiegel, maar die het spiegelen opschort? Omdat het opschorten als reden heeft een weigering van Jezus om zomaar verantwoording af te leggen. Weigert de gemeente dit soms ook, in Bultmanns hypothese? Nee, juist niet. Door onttakeling ontstaat een tegenstrijdigheid die er in het concrete verhaal niet was. Bovendien is het dwaas te veronderstellen, dat men met verschillende auteurs zo´n listig antwoord verzint. B.´s geknip en gespeculeer zet alle intelligentie stop. Lk 7, 36-50: die Sünderin beim Mahl Die Analyse ist schwierig und unsicher. Die Pointe liegt jedenfalls in V. 47; V. 47 aber soll offenbar etwas Angegriffenes (aangevallens) verteidigen, nicht etwas folgendes vorbereiten, also ist V. 48-50 sekundärer Anhang (so schon Jülicher…), zumal (te meer omdat) in V. 49 ein ganz neues Motiv - dasselbe wie bei Mk 2, 5b-10 hineingebracht ist, ohne zum Austrag gebracht zu werden (afgemaakt te worden). ´sekundärer Anhang´. Op ´uw zonden zijn u vergeven´ wordt nog even voortgegaan. Van een geheel nieuw motief ´wie is deze, dat hij zelfs zonden vergeeft´ is dan ook geen sprake. ´dasselbe wie bei Mk 2, 5b-10.´ Waarom zou dit nu een (weerkerend) motief zijn. T.o.v. de voorafgaande zondevergeving is het niet iets bijkomends, want het feit dat Jezus dit zo stellig zegt, evenals in Mk 2, geeft aan dat hij over dat vergeven gaat, wat op zijn beurt überhaupt aanleiding zal zijn tot de vraag ´wie is hij´ of anders ´wie denkt hij wel, dat hij is?´. Dit ´motief ´ heeft dus niet het obligate van een motief en is één met het voorafgaande en begint dus al vs. 40. ´ohne zum Austrag gebracht zu werden.´ Alsof die verbaasde vraag niet een zelfstandig einde kan zijn. Een nieuw motief moet voor Bultmann blijkbaar thema worden en uitgesponnen worden. Maar het gewicht dat hij aldus eraan toekent wordt door hemzelf erop gelegd. Goethe: ´Immer fragen sie welche Idee ich in meinem Faust zu verkörpern gesucht (Eckermann).´ Nun aber ist fraglich (de vraag), ob man V.44-47 nach V. 41-43 verstehen darf: der Liebeserweis der Frau ist der Erkenntnisgrund dafür, daß sie schon früher die Sündenvergebung erhalten (ontvangen) hat; oder ob V. 41-43 nachträglich (naderhand) eingefügt sind und V. 44-47 ursprünglich die Liebe der Frau als Realgrund der nunmehr (dan)) ausgesprochenen Sündenvergebung hinstellen. ´ob…früher… oder ob etc´ De waarheid is, dat deze vrouw door haar geloof gered wordt. Zij vertrouwt op Jezus als Heiland, d.w.z. als heilige persoon, die zich de zondaren aantrekt, als reddingsboei. Zij houdt als diegene van hem. De parallellie klopt dus. Dat Jezus daarna haar de vergeving toespreekt met het oog op het vertrouwen dat ze in hem stelt, past hier precies op. Wat is er van het protestantisme geworden? Luther had hier niet de minste moeite mee gehad. Integendeel. ´Liebe der Frau als Realgrund der Vergebung.´ is zonder het geloof terugval in je reinste pelagianisme. Dann müßte freilich (echter) auch V, 47b von 'ω δε an als sekundär gelten. Dus om de dooie dood niet! In der Tat erweckt das ου χάριν (derhalve) in V. 47a stark den Eindruck, als solle der Frau die Vergebung zum Dank für ihren Liebeserweis zugesprochen werden, zumal (vooral) im Zusammenhang mit der vorhergehenden Erzählung V. 36-38. In de lijn van de gelijkenis en van 47 geeft 'ότι (omdat, vs.47) niet de reden van de vergeving, maar geeft aan, dat je aan het volgende kunt zien, d.w.z. eruit kunt afleiden, dat haar zonden vóór de liefdesdaad vergeven zijn. 36-38 stond ik in de door B, gestelde kwestie neutraal,
40 daarin verandert door het ου χάρινniets en als dit dat wel gedaan had, dan wordt die indruk nog niet door het neutraal blijvende 36-38 verstoord. Nun kommt aber hinzu (erbij), daß die Erzählung von der Salbung eine Dublette zu Mk 14, 3-9 ist , und daß das Individuelle von Lk 7, 36-50 nur in den Versen 41-43 und 47 liegt (vgl. Jülicher). So sieht man sich vielmehr (veeleer) zu der Konsequenz gedrängt, in diesen Stücken, dem Gleichnis und seiner Anwendung (deren [waarvan de] Anfang dann überarbeitet [omgewerkt] wäre), den Grundbestand des Stückes zu sehen, zu dem dann alles übrige als szenische Einkleidung hinzukomponiert worden wäre auf Grund von Mk 14, 3-9, welches Stück Lk ja an seinem Orte ausläßt (ähnlich [insgelijks] schon Jülicher). Wieviel bei dieser Komposition dann von dem Grundbestande um der Situation willen etwa (misschien) noch gestrichen (geschrapt), ist, läßt sich kaum (nauwelijks) sagen. Jedenfalls ist Wellhausens Grundsatz, daß man die Worte nach der Geschichte interpretieren müsse, falsch. Im allgemeinen haben die Worte eine Situation erzeugt (geproduceerd), nicht umgekehrt. Auch die Frage wird sich nicht mehr entscheiden (beslissen) lassen, wie alt das zugrunde liegende Stück ist1 Noot 1. Zie beneden.. Pg. 20 ´So sieht man… zu sehen.´ Accoord. ´Deren Anfang (nl. van de aanwending)… überarbeitet wäre.´ Als B. bedoelt 44-46, accoord, mogelijk een gereconstrueerde weergave. ´zu dem… hinzukomponiert (erbijge~) wäre, auf Grund von Mk 14, 3-9.´ Áls Maria een zondares was en áls Simon ´de melaatse´ een Farizeeër was, dan moet Simons beschuldiging en Jezus´ weerwoord welhaast gevolgd zijn. Anders ga je veronderstellen, dat terwille van de compositie Maria of die vrouw tot zondares gebombardeerd is en Simon tot Farizeeër. Nu is dit laatste niet het belangrijkste, want erzonder zal een zondares toch een soortgelijke reactie van sommige omstanders, Farizeeën of niet, hebben uitgelokt. Belangrijk is dus of die vrouw (Maria) zondares was. Eén bezwaar hiertegen gaat alvast niet op: Want meent een Martin Dibelius, dat het in dit soort gevallen om legenden gaat, geweven rond vrome personen, en dit zou hier dus op een onregelmatigheid wijzen,dan klinkt hierin ook mee een remming om te erkennen, dat Jezus vaak allesbehalve vrome personen benaderde, van burgerlijk stichtelijkheidsdenken. Jezus werd vaker verweten met zondaars om te gaan. Hij gaf hier echter een goede reden voor. Wij zien, dat Maria Lk 10 vs. 39 aan Jezus´ lippen hangt. Ze hoort gaarne het evangelie en Jezus staat erop, dat ze het verneemt. Duidelijk is, dat Jezus haar gewonnen heeft voor het Koninkrijk Gods. Het mocht en zou haar niet worden afgenomen. Hier Lk 7, 37, 38 stelt Maria een daad van aanhankelijkheid. Ze heeft kennelijk het volste vertrouwen in Jezus´ goddelijke zending. Ze zalft Jezus´ voeten, Jezus reageert geroerd, ongeveer: Maria, je hebt veel op je kerfstok, maar het is je vergeven. Inderdaad, Jezus was niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars tot bekering. Het is dan ook, ook, nee, met name bij iemand die Jezus al langer kende, heel goed mogelijk, dat hij dit pas op dit moment zegt. De hele zondares-lezing is dus zo vanzelfsprekend als maar zijn kan. En er is nog iets dat pleit: Mogen we de maaltijd in het huis van Simon met Mc (Lk plaatst naar voren) t.o.v. 10, 39 als laatste zetten, dan heeft de opwekking van Lazarus (Joh 11, 1) hiertussen plaatsgevonden. Versterken de lucaanse scènes met Maria en Martha door hun overeenstemming met het onafhankelijk van de synoptici ontstanen12 vierde evangelie de indruk van historiciteit van dit laatste. De scène-afwisseling (vooral het op de plaats blijven van Jezus waar hij Martha ontmoet had, Joh 11, 32.) is in dit laatste dermate gecompliceerd, dat dit in sterke mate bijdraagt tot het erkennen van historiciteit van Jezus´ kennis aan Maria, haar zuster Martha en haar broer Lazarus en van dat de zondares deze Maria wasn13.
41 ´welches Stück Lukas ja an seinem Orte ausläßt´ Dit moet zeer bewust gebeurd zijn. Op zijn plaats heeft het de functie op het lijdensverhaal aan te sluiten: het gedrag van de doortrapte Judas, het refereren aan Jezus´ begrafenis, waarbij de vraag is wat oorspronkelijk is (waarbij de vraag is wat oorspronkelijk is: ´Om mijn begrafenis voor te bereiden/van tevoren heeft zij mij gezalfd met het oog op mijn begrafenis´ [Mat 26, 12/Mar 14, 8] of ´laat haar begaan, opdat zij het beware voor de dag van mijn begrafenis´ [Joh 12, 7]).n14 ´Wieviel… von dem Grundbestande gestrichen… kaum noch sagen.´ Ja, in hoeverre ziet het er gereduceerd uit? Dit suggereert een oorspronkelijk afzonderlijk bestaan, maar waarvoor het zó te kort is. Maar is dat wel nodig? Laten wij bezien: Lk heeft dit wat er anders is in de versie van Mk bewust weggelaten, teneinde die zalvingscène binnen zijn evangelie naar voren te kunnen verplaatsen., want het thema ´zondenvergeving aan een zondaar´ is van een aard die net op die plek vlak voor Lk 22 niet zo goed meer past, maar beter als losse perikope tussen zeer vele losse perikopen ergens in het midden, dit gezien de centrale positie van de gelijkenis en het verhaal als toepassing ervan. Is dan de verplaatste stof alleen maar ´materiaal´ of wil Lk van het gebeurde slechts een ander onderdeel vermelden? Maar wie gooit er nu een onderdeel als ´ballast´ overboord? Alleen wie opteert voor opname van dat andere onderdeel, waar twee in een wegens uiteenlopende strekking niet goed kán. Lk moet het Bethaniëverhaal van Mk voor waar hebben gehouden. Heeft hij een door hem voor waar gehouden verhaal voor een deel met een ander voor waar gehouden verhaal willen verbinden onder schrapping van het hiervoor overbodige? Maar het gecombineerde als zodanig is dan helemaal niet waar. Vrijheid van de evangelist? Dit stuit echter op bezwaren: Op de eerste plaats maakt hij van twee voor waar gehouden verhalen, niet het minst doordat ze in elkaar grijpen, tot een verhaal waar niets van waar is. Dai is gezien zijn aanhef niet Lk´s bedoeling. Dit te verwaarlozen slaat terug op de hele ´Formgeschichte´-school als zodanig. Men schrijft de auteurs compositiebedoelingen toe vanuit dezelfde gezindheid die men zelf heeft die tot gevolg deze verwaarlozing heeft, een vorm van leugenachtigheid, die men vervolgens aan de evangelisten verwijt. Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten. Verder: Waarom moet dit zalfverhaal eigenlijk verbonden worden met dat andere? Voor ´brengen´ ervan is het niet eens nodig. En van die voor echt gehouden persoon een zondares maken, zou de nagedachtenis van die persoon ondanks de latere vergeving toch blameren, terwijl die gedachtenis volgens de Mk-tekst toch gevierd moet worden! Heeft Lk niet eenvoudig een versie opgenomen die hij beter vond, nl. welke deze gelijkenis en vergeving bevatte, dan de andere versie pas geschrapt na vergelijking.? Dit klinkt nogal hyptothetisch, wanneer wij de zaak van voren (de twee versies) naar achteren (de hypothese) bekijken, maar laten wij eens van achteren naar voren bekijken, dan ziet het er anders uit. Men stelle zich voor: Een zondares doet iets dergelijk opzienbarends. Men is verbouwereerd. De één roept: wat een verspilling! De ander: weet je wel wie dat is? In de herinnering blijft psychologisch gezien het eerste, de primaire reactie op het explosieve optreden in het geheugen. Het is het summierst en het oppervlakkigst. Het tweede krijgt dan het karakter van een nader verhaal. Zo krijg je: De een heeft vernomen: ter gelegenheid van die wélbekende zalving te Bethanië (waarvan Jezus zei, dat ze in het geheugen moest blijven!) zei Jezus dit. En de andere informant zegt: ´Bij die gelegenheid heeft Jezus ook nog dát gezegd.´ De grondige Lk heeft de laatste versie verkozen, onder schrapping van het eerste. Nog altijd een hypothese. Maar een en ander wordt nog meer plausibel, als wij bezien hoe Lukas boven (oer-)Marcus uit was op extra-informatie Lukas´ indringendheid, die vaker blijkt (b.v. zegt hij, dat Jezus voor het Sanhedrin onkeek) blijkt uit het vermelden, dat Simon een Farizeeër was. Of is dit soms ter vergroting van het effect? Waarom? Dit maakt de zaak waarschijnlijk moeilijker dan zij is.. Ook de geobserveerde Joh-versie (informant, geen geïnformeerde) zet de camera na een
42 onmiddellijk volgend ´wat een verkwisting!´ niet oppervlakkig: nl. dan Judas, en: 300 schellingen! -. Hierna moet dan historisch de opmerking van Simon en de antwoordende gelijkenis geplaatst worden. Dus de bezwaren tegen de alleen-maar-lastheorie zijn, opgesomd: het gaat in tegen de bedoeling, die met name Lk in zijn aanhef blijkt te hebben: de waarheid recht doen, voor een oorspronkelijk afzonderlijk bestaan is de rede tegen Simon te kort is, terwijl slecht voor te stellen is hoe ze er langer uitgezien zou moeten hebben en een andere context nauwelijks voorstelbaar is. Het gaat dan om een geforceerde recombinatie. De vrouw word ernstig geblameerd. Het voordeel van de theorie van het meervoudig perspectief is evident. En in bevestigende richting gaat, dat Lukas steeds extra-informatie inwon, als is het maar b.v. over ene Kleopas en zijn maat die naar Emmaus gingen. Maar waarom geeft Lk de voorkeur aan deze versie boven de andere dubbelbetuigde (syn. en Jo)? Wel waar Mk zegt, dat zij steeds vermeld moet blijven, blijft Lk niet achter. Jezus´ zegging dat zij zijn lichaam zalft voor zijn begrafenis, onwaarschijnlijk lijkt mij, dat hij de versie die ook Joh heeft op het spoor is gekomen en dat Lk daar hij verder niets over haar hoort i.v.m. inderdaad gaan zalven na Jezus´ begrafenis hoort tot slecht passend zijn besluit. Nee, hij zal de vergeving en de verantwoording aan Simon gewoon meer vermeldenswaard hebben gevonden. ´Jedenfalls…Wellhausens Grundsatz… falsch…die Worte eine Situation erzeugt, nicht umgekehrt.´ Of woorden een situatie in het leven roepen of beschrijven = of iets waargebeurd of fantasie is. Woorden naar het verhaal, hun samenhang interpreteren met. Maar je kunt niet weten wat de samenhang betekent zonder de betekenis van de woorden te kennen. Of je komt er zo niet uit en dit is soms het geval, wanneer het is alsof twee kreupelen elkaar tevergeefs proberen op de been houden. Of je komt eruit, doordat het een het ander in wisselwerking de hand reikt. Een goed waarschijnlijkheidsinstinct is hier een vereiste. ´Auch die Frage.. nicht entscheiden… wie alt … Stück ist.1´ Noot 1. ´L. von Sybel ist Lk 7, 36-50 eine Umdichtung von Mk 14, 3-9, motiviert durch den Gemeindeglauben an die Sündenvergebung. Indessen (echter), wenn es auch richtig (juist) ist, daß das Salben (V. 37f. 46) ein unsachgemäßer Zug (zaakvreemde karakteristiek) in Lk 7, 3650 ist der aus Mk 14, 3-9 stammt, ´unsachgemäßer Zug´. Maar de zondares moet toch wát gedaan hebben? Of is de vrouw tot zondares gebombardeerd? Zie hierboven. so folgt daraus noch nicht, daß man Mk 14, 3-9 als den Griundstock von Lk 7, 36-50 und die Verse 41-47 als sekundären Zuwachs (aanwas) sehen muß Het omgekeerde volgt evenmin, zo niet nog minder. So nimmt denn auch Klostermann an, daß die Verse (40) 41-43 (47) ein selbstäniges Tradtionsstück waren, für welches die Salbungsgeschichte als szenische Einkleidung benutzt wurde. Maar het blijft een ´tour de force´ om de zalvende vrouw tot zondares te bombarderen. Bovendien kunnen die verzen niet als zelfstandig stuk bestaan. Dus waarschijnlijker is, dat het hele verhaal zelfstandig was, zo goed als de versie van Marcus. Zo kan het weer goed een door Lk ingewonnen inlichting zijn. Indruk achteraf: Er is een uitdrukkelijke neiging te denken aan combinaties van verwante of heterogene elementen tot een geheel Afzonderlijk gelezen hebben deze zalvingsverhalen niets opvallends in de zin van iets composiets. Wel doordat wij ze naast elkaar gaan leggen. Maar de versietheorie doet de eenvoud meer recht en ook het innerlijk verloop. Wat voor vrouw moet dit anders geweest zijn in de Lk-´kern´? Ook als mijn bewijs niet waterdicht is, dan is het toch
43 het beste dat wij doen kunnen, een verklaring die zoveel mogelijk op zo eenvoudig mogelijke wijze begrijpelijk maakt. Dit is geen simplisme, want het wuift bepaalde moeilijkheden niet weg. In ieder geval zijn alle versies zeer goed verenigbaar. De gelijkenis en haar uitsluitende toepasbaarheid op liefdebetoon is dusdoende reeds op deze vrouw toegespitst. Daarvoor dan het Marcusdoublet bijslepen zou identificatie van twee verschillende gevallen en vrouwen betekenen. Maar is het nu wel nodig zoiets ingewikkelds te veronderstellen? c) Der Meister wird gefragt (von Jüngern oder anderen) Mk 10, 17-31 Parr.: die Frage des Reichen. Sofort hebt sich aus dem ganzen Komplex 10, 1722 als das eigentliche Apophthegma heraus. In seiner Einleitung steckt die redaktionelle Arbeit des Mk (V. 17a); im übrigen ist es korrekt gebaut und einheitlich konzipiert: Jesu Worte haben nur Sinn in bezug auf die Fragen. ´Redaktionelle Arbeit´: indifferente variant. Het ´apophthegma´ ´hebt sich heraus´ als ´das eigentliche´, tegenover de korte lering ern. Het is de kern, meer niet. Is het onderscheid tussen ´apophthegma´ en ´logion´ hier zo wezenlijk? Mk hat es mit Anhängen versehen: V. 23-27, ein Logion (bzw.[resp] zwei) über den Reichtum mit folgender Jüngerdebatte. Dit ´voorzien´ door Mk zegt B. alleen maar, omdat hij niet bewijzen kan, dat het ouder is. Slechts een kritisch moment, maar gemaakt tot een apodiktische uitspraak, zoals hij steeds doet. Het verhaal is dan wel zó geschilderd, dat die zg. ´aanhangsels´ naar de gang der handeling volkomen to the point van het voorafgaande aansluit. Dit pleit óf voor zeer realistisch volgen óf tegen auteurschap pas van Mk. Wij moeten ervan uitgaan, dat de woorden van de leerlingen niet zonder aanleiding geweest zullen zijn. Wij zagen, dat b.v. Lk eigenmachtig stukken verplaatst en Papiasn15 zegt hetzelfde over Marcus, maar dat deze vermeed onwaarheid te spreken. Dit zou dan hier (rond v. 23) wel degelijk het geval worden. Het wordt beschreven als een situatie, die gemakkelijk echt kan zijn. Een strikt bewijs is niet te leveren, wel enige waarschijnlijkheid. Deze is minder bij 28-31. und V. 28-30, ein Logion über die Vergeltung im Gottesreich, durch eine Petrus-Frage veranlaßt (n.a.v. een ~). Was is ´een Petrusvraag´ voor een ding? Alsof het iets is met typisch eigen kenmerken, een universale, i.p.v. een vraag van Petrus. Dit is de Duitse neiging tot abstractie die correcte beschouwing de das om kan doen. endlich V. 31, das Logion von den Ersten und Letzten. In Vs. 23-27 sind die Logien V. 23b und V. 24b Dubletten. Wäre das Stück einheitlich (een eenheid), wäre also V. 24, der die Schwierigkeit, ins Gottesreich zu kommen, als allgemeine betont, ursprünglich eine Steigerung (vergroting) von V. 23, der nur von der Schwierigkeit für die Reichen redet. So müßte in V. 25 das ´η πλούσιον- εισελθειν als falscher Zusatz (toevoeging) gestrichen werden. Die veralgemenende vergroting heeft nog steeds het geval van de rijke als voorbeeld, zodat vers 25 dit gewoon voort kan zetten. Vers 26 vraagt dan ook in feite: Wie kan nog behouden worden, als het b.v. voor een rijke zo moeilijk is. Alleen iemand die aan myopie lijdt kan dit niet in het oog vatten. Er hoeft dus helemaal niets geschrapt te worden. Mt und Lk aber haben ihn gelesen. Zeker. Maar Wellhausen fantaseert: Noot 2: ´So Wellhausen; nur dann sei das Entsetzen der Jünger (de ontzetting van de leerlingen) V. 26 motiviert, die ja (immers) das Wort über die Reichen gar nicht auf sich beziehen (betrekken) konnten.
44 Kun je niet ontzet zijn over het kennelijke lot van een ander? De hele geschiedenis door is men hierdoor zo aangedaan geweest, dat men de kracht van de uitspraak heeft pogen af te dempen, door de op zich ongetwijfeld juiste redenering, dat wanneer men om het aardse het hemelse niet verwaarloost, men ermee weldoende zelfs het hemels loon kan beërven. Door dit ´als men maar´ wordt echter het accent van de uitspraak verzwegen, nl. dat rijkdom juist dit laatste ten zeerste bevordert, ofschoon deze conditionalis dit het voor degene die het betreft en de goede waarnemer juist doet opvallen. Aber das Entsetzen der Jünger ist doch nur redaktionelle Wendung, die die Härte (hardheid) des Wortes beleuchten soll (moet belichten). Als dit woord hard is, en dat is het, anders had men niet alle eeuwen het willen verzachten, is het dan.gek, dat de leerlingen zo ontsteld reageren? De mening dat dit iets typisch redactioneels zou zijn zonder parallel in de werkelijkheid, is niet te zien dan als voortkomend uit dat eeuwige subjectivisme van de ´Formgeschichtler´. Ik zou daarentegen zeggen: Als het niet zo was, ´il faudrait l´inventer´ en dit in de zin van een ontologisch bewijs: de zaak vloeit voort uit het begrip. Om het zo maar uit te drukken. In Wahrheit (: de echte?) drängt sich V. 24 zwischen die zusammengehörigen Verse 23 und 25; diese bilden offenbar (blijkbaar) ein altes Apophthegma, das Mk wohl schon mit V. 17-22 verbunden vorfand (aantrof). Dazwischen bzw. (resp.) dazu hat die Redaktion (wohl Mk selbst) V. 24 und V. 26 gefügt1 Pg. 21 Een heel knutselwerk. Noot1. Da V. 24 in D hinter V. 25 gestellt ist, und da Mt und Lk den Vers überhaupt nicht wiedergeben, könnte man schließen, daß er im Mk-Text überhaupt sekundär ist. So J. Weiß… Indessen (novhtans) ist das sehr unsicher. Das komparativistische περισσώς (bovenmate) setzt doch wohl V. 24 voraus, gegen den es differenzieren will, und der neue Ansatz Mt 19, 24 πάλιν λέγω 'υμιν (weer zeg ik u) verrät doch wohl, daß Mt den Mk-Vers 24 gelesen hat. So auch Goguel… Zoals door mij te doen gebruikelijk betwijfel ik dat ´gelezen hebben´. Het kan net zo goed mnemotechnisch ´gehoord hebben´ zijn. Maar zulk steeds verbaasder laten worden is inderdaad naar z´n aard: wijze van vertellen. In V. 28-30 ist entweder (óf)) die Petrus-Frage V. 28 redaktionelle Übergangsbildung(~vorming), deren Formulierung aus dem Inhalt des überlieferten Logions V. 29f. gewonnen ist. Oder (óf) V. 28 ist die ursprüngliche Einleitung eines alten Apophthegmas, dessen ursprüngliches Jesuswort durch V. 29f. ersetzt (vervangen) ist; so Loisy, der die ursprüngliche Antwort Jesu in Mt 19, 28 findet. Óf het is een oorspronkelijke inleiding en mogelijke, zo niet, vanwege het vermelden van de naam `Petrus´, aanleiding tot dit logion. Loisys voorstel hoeft helemaal niet, want het onderhavige gaat net zo goed. Dus ook net zo goed als eventuele andere voorstellen. En de inhoud van het woord van Petrus hoeft niet ´gewonnen´ te zijn ten behoeve van redactie. Niet in te zien is waarom ´apophthegmata´- en logia wel voorwerp van conservering zijn geweest en een uitspraak als deze van Petrus niet. ´Eines alten Apophthegmas.´ Het meest waarschijnlijke lijkt mij, dat men perikopen die men mondeling en ook nog in volgorde kende en eventuele varianten als bij anekdoten gebruikelijk en te verwachten is overleverde. Marcus is van zulks een schriftelijke weergave, zo goed als de andere tweec synoptici.. Ze zijn resp. concentreren zich alledrie rond versies van oer-Marcus, perikopische-informatie-als-´bulk´. Maar dat er vóór Mk een hele reeks informanten is geweest, is een willekeurige veronderstelling. Iets komt niet uit iets onpersoonlijks als ´de
45 gemeente´, maar werd van persoon tot persoon nauwkeurig overgebracht. ´Redactionele inleiding´ is niets behalve als het iets is dat redacteuren altijd doen. De rest is verzonnen. Hier valt op, dat Loisy en Bultmann vervangingsdrang hebben, weg willen vluchten. Dit is kenmerkend voor mensen die het nieuwe van het oude niet willen zien, maar het oude, omdat het oud is, voor slecht houden, maar dit is psychologie betreffende de beschouwer, maar niets betreffende de zaak. De juiste houding is uiteraard alles rechterlijk zonder vooringenomenheid op zijn plausibiteit zien te beoordelen . Aus der synoptischen Vergleichung ist für unseren Zusammenhang bemerkenswert, daß Mt das dialogische Element noch gesteigert (19, 17), Een heel klein beetje aangescherpt, meer niet. und noch ein weiteres Logion (19, 28) untergebracht hat: die Verheißung des Regentenamtes an die Zwölf. Het is inderdaad waarschijnlijk ondergebracht, waar Lk het bij het Avondmaal heeft staan. Zoiets kan Jezus meerder malen hebben gezegd. Of het ook precies n.a.v. dezelfde gelegenheden was? Wie zal het zeggen? Hier concurreert Q in ieder geval niet met Mk als andere variant. Wordt hier niet gelogen volgens mijn wraking boven van onware verbindingen? Vs. 23 ´rondziende´ wordt als waar gebracht. En de belofte van het rechterschap Mt 19, 28 eveneens. Een inbrenging van een opvulling resp. van een soortgelijke vervalst niets. En Mattheus 27 zeggend: `Petrus antwoordde´, ook als waar gebracht? Mattheus heeft zo geïnterpreteerd en hij kan zich hierbij vergissen Mk 12, 28-34 Parr.: Das höchstse Gebot. Wieder eine organische und einheitliche Komposition. Nur V. 28a und V. 34b και ουδεις κτλ. (en niemand enz.) müssen als redaktionelle Arbeit abgetrennt werden; für V. 34b haben schon Mt und Lk das bemerkt, denn sie bringen den Satz anderswo (ergens anders) unter. Het kan zijn, dat de koppeling met de voorgaande scène al in het aan de auteur overgeleverde zit. Het gaat immers om een typisch Farizeese vraag naar de kern van de Tora naast een Sadduceese vraag omtrent het voor hen en de Farizeeën distinctieve. Jezus wordt bij zijn optreden als leraar dus door de twee partijen benaderd. Men wil weten of zich vergewissen van wat Jezus op beide punten vond. Men behoorde tot zijn gehoor. De redactionele wending 28 a moet dan ook zeker niet als een lege huls worden gezien, maar als een vereenvoudigde weergave van het feit, dat men bij dit soort gelegenheden op meerdere punten ondervroeg, niet punt voor punt, maar binnen een totaalgebeuren, waarbij men ook op elkaar reageert. Het kan best zijn, dat er hier twee gelegenheden kunstmatig aan elkaar zijn gelast. Maar het is een schildering van het soort scène dat zich wel vaker in deze trant toedroeg. Het is dus een redactieve verlevendiging, tekening naar het leven . Ook ´en niemand durfde hem meer iets te vragen´ is iets wat zich wel vaker moet hebben voorgedaan. Het doet zich überhaupt voor bij goede, volkomen terechte antwoorden. ´für V. 34b haben…anderswo unter´. >Mt 22, 46; >Lk 20, 35 Maar Lk is de scène ´wat is het grootste gebod?´ geschrapt, waarschijnlijk vanwege het feit dat het bij het verhaal van de barmhartige Samaritaan op andere wijze aan de orde komt. Dusdoende kan Mk 34b hier slechts het vorige antwoord, over de opstanding, afsluiten. Mattheus heeft het verplaatst naar het einde het volgende antwoord aan zijn zelfgestelde vraag over ´Davids zoon en Heer´. Aldus haalt de auteur deze perikope binnen wat een afsluiting is, omdat deze evengoed voor deze perikope geldt en zo deze perikopen gezamenlijk worden afgesloten. Dit is een voorbeeld van wat je zonder meer redigeerwerk mag noemen.
46 Die synoptische Vergleichung zeigt, daß Mt wie Lk sich den fragenden γραμματεύς (schriftgeleerde) nicht mehr als gutwillig vorstellen konnten; sie behaupten, er habe ' (εκ)πειράζων αυτόν gefragt, und lassen den anerkennenden Schluß fort. ´Op de proef stellen´', (εκ)πειράζω mag ook wat neutraler opgevat als ´uitproberen´, ´iets (bij hem) uitvorsen´. Dan is er slechts sprake van een minder bleke variant. En daarnet zagen wij, dat ze het ´erkennende slot´ helemaal niet weglaten, hoogstens verplaatsen. ´Lk hat außerdem die Szene benutzt um in ihr die Erzählung vom barmherzigen Samariter unterzubringen. Möglicherweise ist diese Kombination schon vor Lk vollzogen gewesen; denn die Formulierung der Frage und die Gegenfrage (Lk 10, 25f.) scheinen zu zeigen, daß hier eine andere Fassung des Textes benutzt ist als die Mk-Redaktion. Een andere ´vatting´ van Deut 6, 5 samen met Lev 19, 18. Enige inlevingsvermogen bij Bultmann zou hem hebben doen inzien, dat deze combinatie niet maar één keer door Jezus zal zijn gebruikt, daar het één inhoudelijk ten sterkste met het ander verbonden is, al staan de in de Pentateuch gescheiden. Hun verbinding is essentieel voor de hele leer van Jezus. Dus van een verschillend ´Fassung´ van in de grond dezelfde tekst zou zijn, is een bewering zonder grond. Wel is het natuurlijk zo, dat het voor Lk reden mag zijn geweest om de behandeling van dit thema niet onnodig dubbelop te doen. Lk 12, 13-14: der Erbstreit. Eine einheitliche Komposition; denn Jesu Wort hat nur Sinn in Beziehung (betrekking) zur Frage. Charakteristisch ist, daß Lk das Apophthegma zur Einleitung für die Erzählung vom reichen Bauern gemacht hat durch Bildung von V. 15. Waarom zou deze eenheid pas van Lk zijn? De overlevering als zodanig zou haar al hebben kunnen bezitten, misschien wel van meet af aan. Wij weten het eenvoudig niet. Lk 13, 1-5: die Ermordung der Galiläer. Eine einheitliche Komposition, von Lk wieder zugleich als Einleitung für ein anderes Stück, diesmal ein Gleichnis, benutzt. Lk of een overleveraar. Een oorspronkelijke eenheid lijkt het me niet. Pg. 22 Mt 11, 2-19//Lk 7, 18-55: die Täuferfrage. Das eigentliche Apophthegma umfaßt nur Mt 11, 26//Luk 7, 18-23; dann werden bei beiden - also nach Q - Worte über den Täufer angehängt: Mt 11, 7-11//Lk 7, 24-28 und Mt 11, 16-19//Lk 7, 31-35. ´also nach Q´. Het geheel is naar Q. ´angehängt´. Waarom moet het ´apophthegma´ per se als geïsoleerd zijn overgeleverd. Het criterium voor ´apophthegma´ komt neer op uiterste pregnantie van de weergave. Als men zo kan samenvatten, zien wij ook, dat het gebeurt. Maar langere uitspraken bestaan ook en combinaties van beide ook. Wat valt er dan te zeggen over geïsoleerde overlevering? Dazwischen hat Mt V. 12, 13 noch ein Wort geschoben, das Lk 16, 16 bringt, und hat es um V. 14f. - vielleicht seine eigene Bildung - vermehrt. Lk hat dagegen V. 29f. ein Wort eingeschoben, zu dem sich eine Variante Mt 21, 32 findet. Zou het niet kunnen zijn, dat Lk voor beide plaatsingen de verantwoordelijkheid heeft? Want 16, 16 staat daar nogal losvast, terwijl het bij Mt als gegoten is, zodat het een loutere bewering is, dat het daartussen geschoven is. Dat Mt dit in 21, 32 zou hebben geplaatst, ligt m.i. niet zó voor de hand, omdat het goed in de toespraak past. Die Pointe von Mt 11, 2-6 Par. liegt in V. 5f. und diese Verse könnten an sich isoliert überliefert gewesen sein. Ist das wirklich anzunehmen? Ja; denn wahrscheinlich ist die Täuferfrage Gemeindebildung und gehört zu den Stücken, in denen der Täufer zum Zeugnis für Jesu Messianität aufgeboten (opgevoerd) wird.
47 Ik heb steeds op het ´transcendentale´ armoedekarakter van de theorie van de gemeenteschepping gewezen. Het zou om de abstracte spiegeling van een veronderstelde controverse gaan. Johannes is hier overigens niet de getuige van Jezus´ messianiteit, maar laat hij vragen, of wat hij kennelijk hoort daar een teken van is, hoe de vork aan de steel zit. À propos. De achtergedachte dat er wel sprake moet zijn van gemeenteschepping(en) vanwege de als strijdigheid ervaren bekendheid van Johannes met Jezus en zijn messiasschap op grond van diens doopgeschiedenis bij dezelfde Mt en bij Joh en de mededeling Jo 3, 26vv. is niet verwonderlijk. Bovendien dat er strijdigheid lijkt te zijn tussen dat Joh zegt, dat Johannes Jezus niet persoonlijk kende en wat Lk over Maria´s logeren bij Johannes´ moeder Elisabeth vertelt.. Het is echter niet nodig te concluderen, dat de bekendheid met elkaar van de moeders uit de lucht gegrepen is, getuige de gegevens als Luk 1, 5; 2, 36 in de kindheidsgeschiedenis van Jezus, want zijn deze uit de lucht gegrepen?. Het ging om tamelijk verre bloedverwanten en achterneven die door het land verspreid wonen kennen elkaar vrijwel nooit. Volgens Joh had hij middels een visioen (het dubbelbetuigde verhaal van de neerdalende duif [een visionaire of een echte, die dan symbool stond, dat is onduidelijk] met zoals te doen gebruikelijk de ´lectio difficilior´ bij Joh) vernomen wie het was die hij doopte, en hij zal daarbij de conclusie hebben getrokken, dat dit Jezus uit Nazaret moest zijn waarvan hij in zijn familie had horen vertellen. Niet lang daarna hoort hij, dat deze Jezus meer dopelingen heeft dan hijzelf. Genoeg toch om te weten wie en wat deze was? Maar let wel, dat alles wat Johannes van Jezus wist, totnogtoe op geloof alleen berustte. Dit maakt begrijpelijk, dat hij het ook nog eens uit zijn eigen mond vernemen wilde. Uit Jezus´ antwoord blijkt dan ook niets anders dan een beroep op geloof in wat hij al gehoord had, dat dit inderdaad waar was en in welke mate, en dit moest genoeg zijn tot verzekering van Johannes´ geloof. Is dit een goedgelovige naieve uitleg? Liever naief ´angehaucht´ dan ´sophisticated´. Door ootmoed ziet men eerder datgene waar ´sophisticated´ personen hun neus voor ophalen. De goedgelovigheid kan hoogstens de dramaturgisch geredigeerde kindheidsgeschiedenis betreffen, waarvan de kunstmatigheid overigens duidelijk is. Maar een ´naief´ tot zich laten doordringen van genoemde plaatsen maakt juist argwanend tegen veronderstelde onwaarheid van deze vroege geschiedenis. Inderdaad, naar aanleiding van wát gegevens is er een naiefmooi drama gecomponeerd. Doch dit is slechts de setting. Dafür spricht, abgesehen von der Frage ob Jesu Wirksamkeit nicht erst nach dem Tode des Täufers begann (s.u. [zie beneden] zu Mk 6, 14-29), Zie mijn commentaar ter plekke. nicht nur der Umstand, daß gar nicht erzählt wird wie sich der Täufer zur Antwort Jesu gestellt hat, Nee, natuurlijk niet. De tekst suggereert, dat Johannes datgene waarop Jezus wijst als bewijs zal zien, en het ermee eens zal zijn, omdat het om een wijzen naar iets ontwijfelbaars, nl. de profetie gaat. Johannes was geen sceptisch rationalist. Meer dan deze suggestie, als aanvulling, laat de aard van het verhaal niet toe en ware niet te verwachten. De zg. weglating zegt dus nul komma nul. sondern vor allem die Tatsache, daß Jesu Wort, wenn es für (als) Antwort auf die Täuferfrage gelten soll, ein Hinweis auf (verwijzing naar) seine Wunder sein muß, wie das Lk durch seinen Zusatz (toevoeging) V. 20f. deutlich zum Ausdruck bringt. Es dürfte (zou mogen) aber einleuchten (duidelijk zijn), daß das Wort eigentlich nur mit den Farben (kleuren) des (Deutero-)Jesajas die selige Endzeit schildern will, die Jesus jetzt anbrechen spürt, ohne daß
48 man die einzelne Aussagen auf einzelne geschehene Ereignisse beziehen dürfte (op afzonderlijke geschiede gebeurtenissen zou mogen betrekken). Wat betreft de tweede omstandigheid, ´ohne… dürfte´: In het evangelie is dit wel degelijk het geval, men volge mij: Blinden worden ziende (Mt 9, 30), lammen lopen (Mt 9, 7), melaatsen worden gereinigd (Mt 8, 3), doven horen (Mt 9, 33, de doofstomme 'κωφός' was de ´geest´ kwijt, dus hij sprak niet alleen; Mc 9, 25), doden worden opgewekt (Mt 9, 25), armen ontvangen het evangelie (Mt 9, 36). B. beweert, dat Jezus hier, op welke grond eigenlijk?, het komen van de eindtijd bespeurt, die alleen maar naar Jesaja getekend is. En dit moet dan de ´gemeenteschepping´ bewijzen? De gebeurtenissen zouden er dan bij moeten zijn verzonnen, parallel aan dat Jezus hier het aanbreken van de zalige eindtijd bespeurt en volgens B. daarbij maar vast dit invult. Op verhaalsniveau verwijst Jezus dan naar deze afzonderlijke gebeurtenissen, maar niet in de achterliggende, eigenlijke, bedoeling. Maar dit woord van Jezus wijst op gebeurtenissen, ´vast invult´ is een geforceerde veronderstelling. Dit laatste zou alleen anders zijn als in het geval van pseudoverwijzing de veronderstelling zou zijn, dat de gemeente de aanbrekende eindtijd bespeurt en hierom zowel uitspraak als de wonderen schept. Dit is wel wat anders dan zeggen, dat de onderhavige uitspraak ([wellicht] op verhaalniveau weliswaar verwijst naar verhaalde gebeurtenissen), ´eigenlijk´ wat anders bedoelt dan hij zegt, want, zó uitgedrukt, blijf je op dat verhaalniveau en zeg je dus: het verwijst eigenlijk niet naar de wonderen waarnaar het verwijst, maar wil Jesaja waarhebben. Jezus op verhaalniveau heeft dan a.h.w. de rol van de gemeente overgenomen. Beter is dan zowel wonderen als deze uitspraak tot gemeenteschepping te bombarderen. Maar dat dit laatste het geval zou zijn, berust louter op constructie door niet aan vermelde wonderen aanwillen. Dit is echter bevooroordeeldheid of bevangenheid, het alledaagse voor het meest waar houden. Getuige voor het voorkomen van dergelijke wonderen echter als indirecte getuige Paulus in zijn brief aan de Romeinen: Rom 15, 17vv.: ´Mijn roem bij God is dan ook in Christus Jezus. Want ik zal niet wagen van iets anders te spreken dan van hetgeen Christus door mij bewerkt heeft, om heidenen tot gehoorzaamheid te brengen door woord en daad, door de kracht van tekenen en wonderen, door de kracht des Geestes. Zo heb ik, van Jeruzalem rondreizende tot Illyrië (: de westelijke Balkan) toe, de prediking van het evangelie van Christus volbracht.´ Aan de gemeente van Korinthe schrijft hij II Kor 12, 12: ´Immers, in geen enkel opzicht heb ik ondergedaan voor de onvergelijkelijke apostelen, ook al ben ik niets. De tekenen van een apostel zijn bij u verricht met alle volharding, door tekenen, wonderen en krachten.´ Men leze ter illustratie Hand 14, 8 vv. En wat Jezus zelf betreft, overeenstemming hiermee heeft nauwkeurig scenische verhaal van de genezing van de lamme (de neerlating door het dak, de verstopping door de menigte) en zeker scenisch bijzonder is de opwekking van het dochtertje van Jaïrus, met die merkwaardig anomalie van het en passant plaatsvindende gebeuren met de hemofiele vrouw, hetgeen alleen maar goed te verstaan is, als het inderdaad uit het leven gegrepen is. Hier dringen harde waarschijnlijkheden (op het tweede gezicht, daar bovennatuurlijkheden uiteraard in eerste instantie bij wie goed bij zijn hoofd is op op zijn minst scepsis zullen stuiten) door in de weergave door overleveraars en evangelist, aftastbaar en niet door gemeente-interesse uitgewist ´Ding an sich´. Dann wäre das Logion ursprünglich isoliert gewesen und von der Gemeinde zu einer apophthegmatische Komposition benutzt worden. Ze de gemeente collectief, als een rederijkerskamer, composities in elkaar? Dit is uiterst onwaarschijnlijk. Of bedoelt Bultmann, dat vertellers heterogene stof bij elkaar plaatsen? Dit is dan wel steeds het werk van een individu.
49 Das Motiv, das zu einer Bildung (vorming) führte, hat A. Fridrichsen deutlich gemacht: In den Diskussionen zwischen der Jüngerschaft Jesu und der des Täufers wurde der messianische Charakter der 'έργα d.h. der Wunder Jesu von den Täufern in Abrede (betwist) gestellt. Die Jesusjünger erwidern (werpen tegen), daß mit den Wundern Jesu die messianische Weissagung in Erfüllung gegangen sei. Hier wordt een hypothese opstellen, een denkbaarheid naast andere, klakkeloos vereenzelvigd met ´duidelijk maken´! Je ziet hier een klakkeloos napraten, dat zo kenmerkend is voor alle volgelingen van de school van Dibelius en Bultmann en hoe men hier ´wetenschappelijk´ gezag verwerft. Dit is een onderwetenschappelijke wollige omhaal van iemand die zijn fantasie aanzet om een verhaaltje te vertellen waarin hij zich naar eigen zeggen goed kan voorstellen hoe een en ander gegaan is. Maar waarom die omhaal? Haal maar weg: ´Betwist´, niet nodig. ´tegenwerpen´, niet nodig, ´dopers´, hoeveel leerlingen van de Doper doopten? ´Leerlingen van Jezus´, waarom Jezus zelf niet, als ze zich op wonderen van Jezus beroepen? Of hebben zij ze dan verzonnen? In ieder geval maakt en gelooft B. zelf verzinsels. Omdat hij denkt, dat de wonderen van Jezus verzinsels zijn, dus de verhalen van het Nieuwe Testament niet gelooft, juist daarom maakt hij de gemeentetheorie, waardoor hij er van ontslagen is eraan te geloven. Wordt men door de aard van de verhalen tot deze cirkel gedwongen? Welnee, veeleer hebben wij hier met pseudowetenschappelijke fantasten te doen, waarvan - je mag wel zeggen waarvan wij Rudolf Bultmann de exponent mogen noemen. Ob man weitergehen und annehmen darf, daß die Weissagung (profetie) von Js. 35, 5f. schon von den Täufern auf ihren Meister bezogen war (betrekking had), muß zweifelhaft bleiben Van iets dergelijks is nergens iets te bespeuren. Er moet toch iets zijn waarop betrokken kan worden of enige verwijzing, wil het geen compleet verzinsel zijn. Daß von Johannes Wunder erzählt wurden, ist an sich sehr glaublich; denn die Behauptung, daß er keine Wunder getan habe (Joh 10, 41) ist natürlich ein Satz der Polemik. Zo natuurlijk is dit helemaal niet. Dus, dat nergens een wonder van Johannes verteld wordt is een interesse van de concurrerende christenen. Maar waarom schrijven ze dan met zoveel sympathie over Johannes? Omdat ze hem annexeren willen? Maar waarom dan geen wonderen vermeld? Hierachter steekt de mening van B., dat wonderverhalen legendes zijn. Maar deze stand van zaken wijst op het tegendeel. Hij denkt: een wondertje schudt de gemeente zo wel even uit haar mouw. Maar dat doen de gelovigen blijkbaar juist helemaal niet, een wonder blijft altijd nog een wonder. De concurrentietheorie is een zolderkamertheorie. Und muß man nicht aus Mk 6, 14 schließen (besluiten), daß auch vom Täufer Wunder berichtet wurden?2 ´Johannes de Doper is opgewekt uit de doden en daarom werken die krachten in hem´, wordt hier gelezen als: Johannes de Doper is terug en daarom werken die krachten weer in hem. Evengoed valt dit te lezen als, dat verondersteld wordt, dat deze Johannes redivivus wonderen doet, omdat hij opgewekt is. Aan een figuur van wie men oppert, dat het een opgewekte dode is, zal men eerder magische betekenis en dito krachten toekennen. Nu meldt het evangelie geen enkel wonder van Johannes en in het vierde evangelie wordt het met zoveel woorden ontkend. Dit wijst echter niet bepaald op een polemische interesse, maar hoogstwaarschijnlijk erop, dat van Johannes geen wonderen bekend zijn. Eigenlijk gebeurt het volgende: De verhalen over Jezus´ wonderen doen de ronde. Men moet een verklaring vinden. Niet vindt men, dat er zo gauw een nieuwe, groter profeet is opgestaan, men wil daar niet zomaar aan, dus het zal de op geheimzinnige wijze nog werkzame oude bekende unieke profeet, de nu dode Johannes, zijn, dus die zal zijn opgestaan. Juist deze kracht wijst erop. Daarmee beweert men bepaald nog niet
50 direct, dat de blijkbaar opgewekte profeet bij leven al wonderen verrichtte. Nee, nú is er iets magisch aan de hand. Noot 2. Bultmann verwijst naar het mandeïsche Johannesboek, waarin in hs. 76 (Lidzb. II, S. 243) Anôš-Uthra beweert: `De blinden opende ik hun ogen, en de melaatsen genas ik. De stommen en doven gaf ik in de mond de spraak, de kreupelen en lammen liet ik weer op hun voeten lopen.´ Iets dergelijks ook in de mandeïsche apocalyps. Het mandeïsche Johannesboek, dat een gigantische hoeveelheid hoofdstukken bevat, is rijkelijk fantastisch, ligt ook, gezien de namen Anôš-Uthra en Enōš ver van de evangelische bron. Op de verhouding tot Q zijn tegenstrijdige hypothesen losgelaten. Bij dergelijke fantastische literatuur ligt secundariteit t.o.v. het evangelie voor de hand. Een bewijs voor wonderen door Johannes is er natuurlijk niet. Pg. 23 Mk 10, 35-45 Par.: die Zebedaidenfrage. Zunächst (eerst) ist V. 41-45 als Anhang abzutrennen (af te splitsen), den Mk wie häufig (zoals dikwijls) an eine Szene der Tradition gefügt hat. Denn während (terwijl) V. 35-40 vom Vorrang im kommenden Reich redet, handelt V. 41-45 vom Vorrang in der christlichen Gemeinde; auch beweist Lk 22, 24-27 die ursprünglich isolierte Überliefering von V. 41-45. Dit is allesbehalve bewijskrachtig, want bij Lk 22, 24 (bij het Avondmaal) ziet eruit als een uiterste verkorting. Wel laten Lk en Joh hier ter gelegenheid van het avondmaal beide Jezus het dienaar zijn propageren, Joh is hier als gebruikelijk nog het meest observatorisch. Lk kan dit thema dat bij die gelegenheid inderdaad samen met de voetwassing aan de orde zal zijn geweest dan verkort hebben weergegeven, van de gelegenheid gebruik makend om Mc 41-45 verkort samen met logion Mt 19, 28 hier(naartoe te ver)plaatsen . Overigens kan Jezus meerdere malen hetzelfde hebben gezegd (vgl. Mk 9, 35). Kán (oer-)Mc dan niet hebben geplakt? In hoeverre is er verschil tussen de voorang in het Koninkrijk en in de gemeente, het Koninkrijk in aantocht? De grootste in het Koninkrijk Gods is wie Gods wil het meeste doet. Het met Jezus oordelen is aan speciaal uitverkorenen (al zijn dit waarschijnlijk in het eerste opzicht niet de geringsten). Er is dus inderdaad een verschil. Verder wordt toch op het eerste: de grootste zijn door dienaar te zijn de nadruk gelegd als enige noodzakelijkheid, de zonen van Zebedeus worden terecht afgestraft voor hun wereldse gezindheid. De tekst kán dus van oorsprong één geheel zijn, maar dit hoeft niet per se. Of? Aber auch das Apophthegma V. 35-40 ist keine einheitliche Bildung (vorming als eenheid); die Bitte V. 37 erhält zwei Antworten: V. 38f. (der Weg der Erhöhung geht durch das Martyrium) und V. 40 (Zurückweisung der Bitte ohne Rücksicht [betrekking] auf V. 38f.) Und zwar ist V. 38f. (ein deutliches Vaticinium ex eventu) das sekundäre Element, das übrigens schwerlich (bezwaarlijk) je isoliert existiert hat, sondern offenbar (duidelijk) für diesen Platz entworfen istt. ´ein deutliches… eventu´. Uitkomende profetieën hoeven geen ´vaticinium ex eventu´ (voorspelling uit de uitkomst) te zijn, want dit is slechts de conclusie van iemand die niet gelooft in echt voorzeggen, kritiek van een rationalist. Helderziendheid in ruimte en tijd is echter normaal (Tenhaeff: ´het paranormale is normaal´), zij het sporadisch. In persoon heb ik zelf last gehad, van regens voorschouwen, zij het tamelijk irrelevante, een vaste eigenschap van mij, maar periodiek qua sterkte. De rationalist heeft geen flauw benul van wat er op dit gebied in de wereld voorkomt. Hij denkt maar wat. Eigenlijk neemt hij de dagelijkse ervaring als norm, in wezen niet anders dan dieren. Ik dankzij goed mijn aandacht de kost geven heb dat benul wel, al ga ik hier wegens gevaar van misbruik niet op in. Maar ik wijs op het proces Jeanne d´Arc, op het gedicht van Willem Elsschot, waarin hij voorspelt, dat wat de beulen Van der Lubbe zojuist hebben aangedaan ´door de Rus gewroken zal worden´, op Hand 11, 28 en 21, 10. Het bovennatuurlijke is voor de rationalist het bizarre, verre, onwezenlijke. Stel je nu
51 eens voor, dat de tak, vanwege het verhullende bladerdek, dit over de stam zei. Ook Jezus´ voorspelling van het kraaien van de haan heeft vele kenmerken van echtheid (zie elders.) Vgl. ook de gerapporteerde helderziendheid Joh 4, 17, (hét kenmerk van de echte profeet was van oudsher het uitkomen van zijn voorspellingen). Vgl. zeker ook Hand 27, 10. Jezus´ profetie van zijn eigen lijden komt zó veelvuldig voor, dat het er alle schijn van heeft, dat hij zijn einde en opstanding (oftewel ook komst van zijn koninkrijk) het duidelijk onder ogen ziende, tegemoet ging. Dat men uitsluitend zou hebben geschreven in het licht van de verhoogde Heer is de hoofdvergissing van de hele Duitse school der ´Formgeschichte´ en aanverwanten. Ook de beroemde paragnost Gerard Croiset gaf op plausibele wijze blijk van dit voorschouwend vermogen (Autobiografie). Er zijn blijkbaar kortere doorsteken van tijdsafstanden mogelijk dan de tijdsafstand zelf. Tijd is een ordening, maar wel één ordening. Metafysisch-ontologisch gesproken gaat het boventijdelijke vóór het tijdelijke, dat eraan ondergeschikt blijft. De ordening en wat deze doorkruist is mogelijk op voorwaarde, dat er geen tegenspraken in causale ketens zijn (zodat je b.v. waar je, indien je niet kon beïnvloeden, iets van te voren kan schouwen, iets niet kan schouwen, dat door je eigen toedoen gebeurt. Want dan zou je wetenschap je anders kunnen doen kiezen, maar dan zou het helemaal niet gebeuren: zo´n voorschouw is dus noodwendigerwijs onmogelijk [althans wanneer dat ´anders kunnen kiezen´ dreigt reëel te worden)]. Bultmann weet niet waarover hij praat. Hij is een van de vele theologen die hebben gecapituleerd voor het sciëntismen16 ´das… schwerlich… entworfen ist.´ Jezus stelt hier zichzelf ten voorbeeld van het dienen tot het uiterste (elders zegt Jezus het geven van zijn leven voor zijn vrienden zeer te waarderen), als waar het in deze eigenlijk om gaat, terwijl hierbij vergeleken dat mede-oordelen onwezenlijker is. Natuurlijk hoort het wel degelijk in het verlengde van de vraag, natuurlijk slaat het terug op 38v. , want deze voorrang krijgen zij wel: van deze beker te drinken en met deze doop gedoopt te worden. Dat het geen ´vaticinium ex eventu´ betreft, blijkt ook hieruit, dat er niets bekend is van een gewelddadige dood van Johannes, één van de twee zonen van Zebedeus. Waarschijnlijk is het al vóór diens dood geschreven. Waarom schrijft men het terwijl men al een formulering heeft met deze graad van nauwkeurigheid, maar dan wel in een wazige spiegel? Niet omdat men weet hoe het is afgelopen, maar omdat men weet, hoe het ongeveer gaat aflopen. Voor - zeer waarschijnlijk – Johannesn17 deed Jezus nog een voorspelling - na een soortgelijke voorspelling als hier over Simon Petrus - na zijn opstanding. De onderhavige is dus niet de enige voorspelling.n18 Voor profetieën van Jezus´ lijden en dood, zie Lk 13, 31-25. Duidelijke taal. Dit kun je niet zomaar achteraf verzonnen noemen, met name het persoonlijk klinkende ´Herodes die vos´ evenals de woorden aan Jeruzalem. Tegen ´ex eventu´ pleit ook, dat Herodes hier als de moordbedreiging wordt gezien en niet het Sanhedrin of Pilatus. Verder: Met name hier de identificatie met Israels God is origineel. Conclusie: 38 v. is dus helemaal geen secundair element. Dat ´speciaal ontworpen zijn´ is dan ook te zeer een ´tour de force´ uit de nood. (Later behandelt Bornkamm in navolging van Jeremias v. 45 en alle lijdensvoorspellingen als secundair, als gemeenteschepping en zet zo zijns inziens achteraf bedachte stukken tekst tegen zijns inziens echte relazen behelzende stukken tekst op. Hij wist daarbij objectieve waarschijnlijkheid weg enkel op grond van het feit dat men echte profetie voor onmogelijk houdt én omdat de gemeente achteraf in het licht van het Oude Testament zou lezen, maar dit kan dus ook vooraf en tijdens.) Lezen wij niet uit de nood, maar positief, dan geeft het antwoord juist een verrassende draai aan de vraag. En zoiets verzint men niet, maar het is typisch een tegenvraag, die je - juist in die typische gedaante van tegenvraag - bij zo´n verzoek mag verwachten Het zal een repliek zijn van het juist door zijn verrassing parerende type. Iets
52 dergelijks als namaak? Deze (on)waarschijnlijkheid is juist secundair. Temeer daar het fantastisch goed aanlsuit bij 43-45. Of is deze aansluiting juist de reden van die schijnbaar onverwachtse wending in het antwoord en deze wél een bewijs van constructie? Deze verbinding loopt door over 45. Maar hoort deze dan niet bij de constructie? Het ´ik moet worden gedoopt met een doop´ is oorspronkelijk, gezien de eigenaardigheid van deze zegswijze en hierbij, dat ze ook staat in Lk 12, 50. Ook de losprijs voor velen stemt overeen met de avondmaalsscène bij Lk en wel met: ´Deze kelk is het nieuwe verbond in mijn bloed die voor u uitgegoten wordt.´ Het in verbinding brengen van dit met ´die doop´ is uniek voor deze passage. Is het echt geen constructie? Wel, ik heb eerder de indruk, dat Lukas naar de avondmaalsscène heeft overgeplaatst, want Joh, die het offer weglaat, vermeldt slechts het dienen, maar niet de twist. Deze twist heeft Mc heel ergens anders en het lijkt mij erg toevallig, dat deze net bij het Avondmaal zou hebben plaatsgevonden. Verplaatsing van Marcus naar het Avondmaal kan echter wel: De aanleiding als bij het Avondnaal staande is dan ook eigenlijk iets secundairs, nl. maar een aanleiding, maar de motieven passen prima. Vandaar: Dat de twist eerder heeft plaatsgevonden, wordt met ´´εγένετο´n19 niet uitgedrukt, a.h.w. verzwegen. De bewoordingen zijn a.h.w. cliché-matig. Deze heeft Lk ook 45 uitgedund en is niet het omgekeerde het geval van van vertheologisering tot wat Jeremias/Bornkamm willen (inlezing vanuit [deutero-]Jesaja) tot Mk 45 van Lk 27 door de gemeente. Dit zou immers gek zijn, want Lk kende de (voor-)Mktekst. Maar dat hij zo´n variant van de Marcustekst overneemt, hoeft en kan niet verondersteld worden, aangezien de inzettingswoorden de gedachte al bevatten. Is dan 38, 39 naar 45 toegeconstrueerd? Wij zagen, dat wat Bultmann Mc verwijt inadequaatheid van het antwoord is. Ten onrechte, want op zo´n wereldse vraag past maar één antwoord, en dat is ´dient elkaar.´ Ook dat Jezus zich tot voorbeeld als dienaar presenteert, is overeenkomstig wat wij uit Johannes (bij het avondmaal) weten, dus dit is hier ook niet gek. Is dan het ´gedoopt worden´+ het ´de beker drinken´ en ´zijn leven geven als losprijs voor velen´ er ook bij gehaald of erin gelegd? M.a.w. is het ´dienen´ met name ´sterven voor´? Vergelijk, dat wij Jezus het sterven voor zijn vrienden Joh 15, 13 zien prijzen. Er is niets dat de eenheid van het geheel stoort en er is een zachte landing op deze gedachte. Voor ´constructie´ is er slechts een bedachte reden. En onderhavige tekst heeft het voordeel van ´lectio difficilior´ (en is waarschijnlijk de oudste) boven Mt en Lk. Bij de afdaling van de berg wordt in feite ook naar Jes. 53 verwezen. Ook gemeentewerk? Alles, werkelijk alles wijst erop, dat Jezus wist wat hem te Jeruzalem te wachten stond. Ik wijs tenslotte op Mc 8, 32-35. Elk onderdeel spreekt voor zich. Het laatste deel heeft dezelfde gedachte wat betreft ´zijn leven geven´, ´zelfverloochening´ als zijnde identiek en wat betreft het eerste moet je wel erg overtuigd zijn van het ´ex eventu´ om dit soort mededelingen steeds maar als gemeenteconstructie af te doen. Marcus is te doorspekt en vaak met bijkomende details zoals de uit het leven gegrepen conversatie bij de afdaling en in de passage die het onderwerp vormt van onderhavige beschouwing. Het feit dat Bornkamm zegt, dat pas Hand 8 bij de Ethiopische eunuch over het lam Gods spreekt, zegt niets. Ervoor wordt getuigenis afgelegd van de feiten en hun voorspelling, terwijl de duiding iets is, dat hierúitvloeit, waarbij de passage uit het Oude Testament in het licht van het gebeuren wordt geduid en niet omgekeerd. Niet zo van tevoren. Jezus zegt hier ´met de Schrift in de hand´ wat te gebeuren staat. Immers als hij zich steeds weer de Messias betoont, haalt hij het OT erbij. Zo vindt er een passeren door het OT plaats. Na Petrus´ belijden van Jezus´ messiasschap komt dan het einde te Jeruzalem in zicht. Áls hij de Messias is, dan kán hij nl. praten over alles wat er over de Messias geschreven staat.
53 Mk 9, 38-40 Par.: der fremde Exorzist. Mir scheint: man daef die Pointe nicht in V. 40 erblicken, der - einerlei (ongeacht) welche Lesart man wählt - eine sekundäre Zufügung sein könnte und vielleicht eine Variante des Logions Mt 12, 30 Par. ist , sondern nur in V. 39 Een versie is vs. 40 in ieder geval niet, maar er is bewuste variatie van de vorm voor de uitzegging van een andere inhoud, nl. een waarheid. Het is de pregnante abstracte samenvatting van het onmiddellijk voorafgaande. Mt 12, 30 is gezien de pretentie ervan Jezus ten voeten uit. Radicale eisen. Dit is de manier waarop hij sprak. Maar dan spreekt hij hier ook zo, aldus deze diepe wijsheid weergevend. De ´gemeente´ hebben wij hier niet voor nodig. Bovendien is het niet in haar ´interesse´ het voor lieden die op eigen houtje handelen op te nemen. Das bedeutet aber wohl, daß das Apopthegma eine einheitliche Komposition ist. Gemeindebildung wird es freilich (toch) sein, denn der ebrauch des ' όνομα (naam) Jesu zur Dämonenbannung dürfte erst in der Gemeinde aufgekommen sein. Zeg, dat deze wijsheid van de gemeente is, dan heeft ze als Sherlock Holmes Watson minder wijze apostelen nodig ter illustratie van deze wijsheid. Maar zo is het niet. Want de apostelen doen niets anders dan begrijpelijk reageren. Dan zouden die duiveluitdrijvers op conto van de gemeente moeten komen Zijn de apostolische bevoegdheden dan ook door de gemeente verzonnen? Dan ook niet alle vermogens tot prediking en genezing? Zo is op het laatst het hele evangelie wel door de gemeente geschreven. Ook hier blijkt ´de gemeente´ weer een term voor epistemologische armoede te zijn, een voor wijsheid uitgegeven agnosticisme. Het spoor van de activiteir van de discipelen is goed te volgen en niet als toeval aanwezig en ook niet als ´regulatieve idee´. Dat Jezus met zijn leerlingen een actieve geméénschap heeft gevormd, ook met zeker hiërarchisering, staat vast. Zij wáren al de gemeente waar men exorciseerde in Jezus naam en zulke dingen als ´hoe staan wij tegenover op eigen gelegenheid optredende exorcisten en van die in Jezus "naam" duivels uitdreven´ konden spelen. Het hoeft helemaal niet achteraf te zijn. Immers als Simon de tovenaar (Hand 8, 9-24) er later tuk op was de gave van mededeling des Geestes voor geldt te kunnen bemachtigen, hoe zouden dan duivelsuitdrijvers die er toentertijd waren (vgl. Hand 19, 13-20) deze succesformule niet hebben willen bezigen? Pg. 24 Außerdem ist in V. 38 "nicht von der Nachfolge Jesu, sondern (maar) vom Zusammenhalten mit den Aposteln (met ~ overhouden) die Rede" (Wellhausen). Alsof het apostelentijdperk tegenover het tijdperk van de aardse Jezus staat! Daß die ganze Bildung (vorming) aus Mt 7, 22 stamt (Wendling, Entstehung des Mk-Evgl. S. 104f.), halte ich für sehr unwahrscheinlich; Inderdaad, het theoretische speculatieve verstand staat bij het ´knollen voor citroenen verkopen ´ voor niets. Aber vielleicht hat die Geschichte von Eldad und Modad (Num 11, 26-29) die Konzeption beeinflußt. Hier ook dat onrustig heen en weer gaande speculatieve verstand. Het gáát niet om dependenties. Het verhaal van Eldad en Modad behelst eenvoudig dezelfde wijsheid. Mag iets een keer zichzelf zijn. Men laat het niet met rust. Lk 17, 20-21: das Kommen der Gottesherrschaft. Wenn man aus der Form des Wortes Jesu m.E. mit Recht - auf seinen palästinensichen Ursprung schließen und es gar für ein echtes Jesuswort halten darf, si ist es hier besonders deutlich, wie ein ursprünglich isoliert tradiertes (overgeleverd) Logion eine sekundäre Einkleidung erhält (verkrijgt)
54 Als men de uitspraak, waarschijnlijk terecht, voor hard oergesteente aanziet, is dit omdat men hier een grond voor ziet. Er is dan echter niets duidelijk over de ´hardheid´ van de entourage, noch positief, noch negatief. ´Inkleding´ is dan licht een voorbarige conclusie. Denn die Fassung der Einleitung ist nach dem Schema einer Gattung der griechischen Philosophen-Apophthegmata gebildet: ('επ)ερωθητεις 'υπο… ειπεν , (des)gevraagd door… zei hij). Maar dit is evengoed Joods, op zijn/in het Grieks uitgedrukt De overeenkomst met de filosofendialogen zit niet in de vorm, maar in de inhoud, nl. dat er een leraar optreedt en ondervraagd wordt. Allesbehalve een bewijs voor secundariteit. Beispiele etwa bei G. v. Wartersleben, Begriff der griechischen Chreia (1901) und bei W. Gemoll, Das Apophthegma (1924), S. 2. Es liegt also eine hellenistische Bildung (wohl des Lk selbst) vor, wie z. B. auch Ps. Arist. § 10; 2. Klem. 12, 2.Conclusie: Lk kan dan beide terreinen bestrijken. Maar op wat hier aan de hand is zal verder worden ingegaan in mijn commentaar bij pg. 57/58. Voor de chrie, zie mijn commentaar op Dibelius. In diesem Zusammenhang ist auch das Apophthegma Lk 6, 5 D), S. 2, der Arbeiter am Sabbat zu behandeln, eine einhetliche Komposition die als Ganzes eine hellenistische Bildung ist, wie die wiederum nach dem Schema griechischen Phιlosophen-Apophthegmen formulierte Einleitung (θεασάμενος…ειπεν, vgl. 1.c.[aanschouwend… zeide hij]) und dazu die geistreiche Formulierung und der pointierte Begriff ´ειδέναι' (weten) beweist.´ ´Op dezelfde dag iemand ziende werken, sprak hij: ´Mens, als ge weet wat ge doet, welzalig zijt ge; als ge het niet weet, vervloekt zijt ge en een overtreder van de wet.´ Dit lijkt als een uitleg te zijn die men heeft ingevuld op de plaats van ´de mensenzoon is Heer des sabbats´, waarbij mensenzoon eenvoudig mens betekent. Mocht B. bedoelen, dat θεασάμενος filosofisch klinkt, dan verdwijnt deze indrukwel in de context ´toen hij iemand zag werken´, op zo alledaags als maar kan, ook al wordt het vervolgens ondewerp van een gereflecteerde uitspraak. ´Pointierte Begriff ´ειδέναι' (weten) Als voormalig gymnasiast kijkt B. tegen het Grieks op. Het is een zeer alledaags woord. Die inleiding is wel erg kort om typisch te zijn en als juist dat korte typisch is, dan toch niet voor Griekse filosofen-apophthegmata alleen. Het gezegde over bewust (met goede reden) een werk (moeten) verrichten of niet wetend , d..i. zonder goedde reden werken, klinkt net zo goed halachisch. Je moet dergelijke algemeen-menselijk logica juist niet zien als tegenstelling Joods-Grieks. De kopiïst-commentator mag een Griekstalige zijn geweest, maar dat nu juist dit zo typisch Grieks is, lijkt mij zwaar overdreven. Het gaat altijd nog om continuïteit JodendomChristendom. Bovendien is een een invullling van tamelijk ver na de totstandkoming van Lk, gezien het feit dat vrijwel geen enkel handschrift deze versie heeft. Wat Bultmann laat zien is een vorm van geleerd doen. Mk 11, 20-25 Par.: der verdorrte Feigenbaum. Ein eigenartiger Fall, sofern klar ist, daß die Herrenworte V. 22.f. 24 und 25 (dies echt im Mk-Text?) ursprünglich überliefert waren, wie ja auch V. 22f. isoliert Mt 17, 20//Lk 17, 6 auftritt und ebenso V. 25 Mt 6, 14; Mt. 17, 20 gaat over zich verplaatsen van hier naar ginder, Mk 11, 23/Mt 21, 21 over zich opheffen en zich in zee werpen, Lk 17, 6 over een moerbeiboom, die zich in zee plant. Over dergelijk ferm geloof heeft Jezus het nooit maar één maal gehad. Als Paulus het I Kor 13, 2 heeft over geloof dat bergen verzet, is het ernstig de vraag of hij dit als variant bedoeld heeft. Zo´n beeld ligt nl. tamelijk voor de hand. Vs. 25 staat in Marcus als verlengde van het overige als ´voor wat hoort wat´. Vs. 26 is zeer
55 waarschijnlijk interpolatie op grond van Mt 6, 14-15, omdat in Mt de Vader ook zijn andere gaven waarom verzocht wordt zou moeten weigeren. De voorwaardelijkheid wordt zo zwaar, dat ze de parallellie verstoort. 25 hoeft geen schrijverswerk te zijn, de gedachte is consequent, maar complicerend en dit doet als ´oer´ aan. Dat het niet helemaal hetzelfde is (vanwege ´als gij staat te bidden´, een authentiek stuk context), kan goed op meermalen aan de orde stellen wijzen, al dan niet oorspronkelijk in de context van het Onze Vader (zo niet dan vormt dit een extra bewijs voor meerdere overleveringen) en al dan niet alhier. In ieder geval verstoort het de eenheid van de tekst niet en kan het wel degelijk bij de oorspronkelijke opzet behoren. Und sofern andrerseits die Szene hier nicht aus dem Inhalt der Worte herausgesponnen ist, vielmehr diese an eine schin vorhandene Wundergeschichte, deren ursprünglicher Sinn dunkel ist, diese vielmehr (veeleer) an eine schon vorhandene Wundergeschichte, deren ursprünglicher Sinn dunkel ist, angefügt wurden. ´Herausgesponnen´ duidt voor gevallen waar B. het wel geldig acht op vooroordeel, het voortrekken van het gesproken woord. Maar de entourage heeft vaak zijn eigen ´hardheid´. Of hoeft niet meteen eenheid ontzegd te worden, op grond van dat de uitspraak echt is. Gaat het hier om een aanvoegsel van een oorspronkelijk duistere wondergeschiedenis? Niet zo duister, of men heeft deze scène geschikt bevonden om ervoor te plaatsen als staaltje van zulk ´geloof´ bij Jezus zelf: weliswaar zijn besefte eenheid met de Vader, maar gezien b.v. Getsemane voor(ver)twijfeling vatbaar, dus toch: geloof Echter, Jezus had vermogens die wij als sterke staaltjes van paranormale vermogens moeten zien. Zijn leerlingen zien Jezus hier iets mee doen, en Jezus benadrukt het algemeen aspect van dit vermogen. Met geloof heeft het te maken in die zin, dat deze geloofde kracht Gods zoveel als een (hier wel zeer sterk) charisma (in de letterlijke paulinische zin van het woord) is. Overigens is de opdracht om zó te geloven praktisch gesproken onmogelijk, want paradoxaal: Je vraagt je immers toch altijd af, óf het wel gebeurt en dan gebeurt er niets, tenzij je enige extra-grond hebt om te vertrouwen, dat het gaat gebeuren.. Mijn eigen ervaring is, dat er een reden om te geloven, bv. kennelijke noodzaak, nl. dat het alleen maar een goede zaak kan zijn en als het niet gebeurt bij beste weten slecht, als dit juist gezien is, dan wordt de dan ontstaande geloofskracht vervuld. Dat is mij b.v. bij mijn zwembadwonder (zie mijn Dibelius-commentaren) overkomen. De tweeheid wonderverhaal en commentaar die Bultmann veronderstelt berust echter op de aanname dat het verhaal niet echt kan zijn. Fout dus. Woorden en het beschreven gebeuren vormen wél een eenheid. Waarom deed Jezus dit dan? Dit is vraag twee. De geopperde duisterheid is zelfmisleiding die ontstaat, nadat B. niet aanwil aan wat het verhaal vertelt en moet de invulling van het zo ontstaande gat schuldig blijven, maar dit op een positieve wijze doen lukt niet. Vandaar die duisternis. Deze ´duisternis´ maakt het verhaal niet méér tot een wonderverhaal dan wanneer het iets echt geconstateerds en overgeleverds is. Het is duidelijk, dat Jezus verbolgen was op Jeruzalem. Dat het in de eeuwigheid geen vrucht meer zou dragen en dit uitgevoerd, is symbolischer nog dan de vloek tegen Chorazin en Bethsaida, dat ze in de hel zouden zakken. O.m. uit zijn genezingen en de kracht die hij onwillkeurig van zich voelde uitgaan (als anomalie én en passant: uit het leven gegrepen [Mc 5, 30]) is duidelijk, dat in, om en door Jezus paranormale krachten werkten Zo´n staaltje als dit was dus typisch Jezus. Wahrscheinlich hat sich die Anfügung in mehreren Stufen vollzogen, die ja auch in der Textgeschichte (mindestens V. 26) fortgesetzt werden. Alleen inmiddels het vergeven lijkt op het eerste gezicht iets van een ´Fremdkörper´ te hebben, maar zowel het feit dat vergeving ten sterkste met geloof te maken heeft, gelijk met name Luther weer eens duidelijk heeft gemaakt, als het ´voor wat hoort wat´, dat bij een conditio sine qua non is voor het ontvangen van vergiffenis, maakt de oorspronkelijkheid van de aanvoeging weer mogelijk. Maar wat weten wij hier eigenlijk zeker?
56 Lk 9, 51-56 Die ungastlichen Samariter. Ein eigentliches Apophthegma liegt nicht vor, da ein Wort Jesu, das die Pointe bildete, fehlt (ontbreekt). De uitspraak is Wel, hier blijkt ´pointe´, de uitspraak waarop de situatie uitloopt, blijkt te zeer in de situatie te wortelen, hetgeen niet altijd het geval is, waardoor het nu niet lukt deze als geïsoleerd of zelfs maar apart te beschouwen. Maar dat dit zou moeten was altijd al een dubieuze veronderstelling. Bij Dibelius heb ik dit ook geconstateerd: Men meent ten onrechte, dat het effect-achteraf oorspronkelijke opzet is of zelfs het oorspronkelijke t.o.v. het overige is. Maar dat deze perikope hier wordt behandelt, wijst erop, dat B. haar beschouwt als apophthegmaachtig. Wel degelijk loopt immers de situatie op een uitspraak uit, die in retrospectief zonder meer ´christelijk´ en ´to the point´ mag worden genoemd. We hebben de inquisitie toch niet voor niets afgeschaft? Alleen, de vlieger (lees: de ´pointe´) gaat hier niet op (lees: is niet als iets loszittends te beschouwen) ´Alte Tradition liegt in keinem Fall vor, denn die Reise durch Samaria ist eine Konstruktion des Lk. Pg. 388 zegt B., dat de reis door Samaria een fictie is die Lk niet heeft kunnen volhouden. Dit blijkt b.v. nodiging aan tafel door Farizeeën (11, 37 14, 1, Jezus´ bezoek aan een synagoge (13, 10)) zijn opduiken te Jericho (18, 35) en in het gebied van Herodes Antipas (Galilea, Perea) (13, 31v.). Ik man zelf nog wijzen op het verhaal van Maria en Martha (Lk 10, 38v.), die volgens een andere tekst (Joh 11,1) in Bethanië wonen, waaruit blijkt, dat Jezus met de zijnen al eens in de buurt van Jeruzalem is. Wij zien, dat Lk Mc´s schema: eerst Galilea, dan de gang naar Jeruzalem, volkomen doorbreekt. Er zijn - en niet zoals B. pg. 388 doet voorkomen (´die Reisesituation´) naar zijn ´eigenlijke´ bedoeling maar één - tal van reissituaties. Dat hij op reis naar Jeruzalem door Samaria is gekomen, is dus zeer wel mogelijk en zelfs waarschijnlijk, omdat hij dit wel vaker deed. Vgl. Johannes 4, 9v., de Samaritaanse bij de put, gelokaliseerd en wel. Wat er aan de hand is, is, dat Mc een kunstmatig vereenvoudigd schema heeft, dat Lk andere criteria of redenen (ook vage) voor plaatsing dan chronologische en zelfs voor opzettelijke verbreking van de chronologie bij Mc (de zalving door de zondares, zie boven), en vanwege de extra hoeveelheid ontvangen informatie Mc´s schema onmogelijk had kunnen volhouden, had hij dit al gewild. Maar inmiddels zal het ook hem wel duidelijk zijn geweest, dat dit schema historisch niet serieus te nemen viel. Dus hij kon dit niet alleen niet volhouden, maar waarom zou hij dit überhaupt hebben gewild? Dat hij een eigen aanzet tot Jezus´ voorgenomen reis naar Jeruzalem niet heeft vermogen door te zetten, is een perspectivische vernauwing van B. Lk heeft eenvoudig dit begin van het einde tamelijk vooraan gezet, zonder pretentie van een consequente chronologie aan te houden. De feitelijke onduidelijkheid van de informaties over de chronologie zal bij dit alles een rol hebben gespeeld. De perikopegewijze overlevering geeft de auteur hier andere procédés in dan de informatie die hij had ingewonnen om zijn Handelingen der Apostelen te schijven, die wel chronologisch zijn, zij het éénmaal met een erorme tijdsprong (11, 19-21 vgl. met Gal 2, 1), een vrijheid die hij ook hier zich permitteerde. Pg. 26 d) Die Fragen werden von Gegnern gestellt. Mk 12, 13-17 Parr.: Der Zensus. Kaum (nauwelijks) ist Jesu Wort V. 17 einmal isoliert überliefert gewesen. Vielmehr (veeleer) liegt ein einheitlich (als eenheid) konzipiertes und ausgezeichnet (voortreffelijk) geformtes (vormgegeven) Apophthegma vor, bei dem man nur in V. 13 mit der redaktionellen Arbeit des Mk zu rechnen hat. An Gemeindebildung zu denken, liegt m.E. kein Grund vor (is er geen ~).
57 De ondervragers zijn de obligate categorieën tegenstanders. Hebben zij hem niet op deze wijze kunnen ondervragen? De oudsten hebben Jezus wel aan het kruis laten slaan, maar zouden hun geestverwanten hem niet vantevoren hebben willen ´vangen´? De scène speelt wel in een Jeruzalems entourage. Echt iets voor agenten-provocateurs om zoiets te vragen. ´Redactionele arbeid´ is typisch een onderkoelde, niet invoelende bewering, op grond van alleen maar, dat het ´als vaste prik´ niet anders dan een maniertje kan zijn. Het doet aan de achterliggende werkelijkheid geen recht. Mk 12, 18-27 Parr.: die Sadduzäerfrage. Dieses Gespräch ist besonders instruktiv, um die Arbeitsweise der Gemeinde zu erkennen. Jedenfalls ist V. 26f. eine Anfügung: aber freilich (zeker) nicht die eines ursprünglich isolierten Wortes wie etwa (b.v.) Mk 10, 11f., sondern (maar) ein Argument, das nur innerhalb (binnen) einer Debatte Platz hat. Existierte diese Debatte aber nicht als Traditionsstück, so (dan) existierte sie um so (des te) sicherer in den theologischen Erörterungen (uiteenzettingen) innerhalb der Gemeinde, m.a.W. in V. 20f. ist ein Argument aus dem theologischen Material der Gemeinde angefügt, das auch in seinem echt rabbinischen Charakter (vgl,. Sanhedr. f. 90b bei Strack-B(illerbeck) I 893) seinen Ursprung verrät. Het voorafgaande aan v. 26 wordt veronderstellend vervangen door ´iets anders´, alsof het nú niet goed aansluit. Duidelijk is het de toeleg van de Sadduceeën het geloof in de opstanding via deze argumentatie aan de hand van dit voorbeeld aan te vallen. Hier stáát dus een rabbijns aandoend debat. Und so wird auch die Debatte V. 18-25 nur die theologische Arbeit der Gemeinde widerspiegeln. Das die Sadduzäer hier als Gegner (tegenstanders) auftreten, beruht auf ihrer traditionellen Rolle als Auferstehunsleugner. Dit laatste is dus helemaal niet aldus bijkomend. B. denkt, dat het debat over het huwelijk er is om zichzelfs wil waar de Sadduceeën dan zijn bijgehaald. Het theologisch debat waar het om gaat is over de Opstanding, een heikel discussiepunt waarvan men zich heel goed kan voorstellen, dat men heel graag wilde weten wat de ´Jezuanen´ ervan dachten. (opvallend is de overeenkomst ´daß die Gemeinde mit ihnen wie mit den Pharisäern diskutiert hat , wird man nicht für unglaublich halten, wenn man sich von der traditionellen Vorstellung freimacht, die in den Sadduzäern die Priesterpartei sieht, und mit G. Hölscher in ihnen eine christliche Schule wie die der Pharisäer, freilich (echter) minder einflußreich erblickt (ontwaart). (Waarom stelt Hölscher het een zo scherp tegenover het andere?) van het christelijke met het farizeese standpunt over de wetsvervulling (LiebespharisäismusLapide, het bestaan van engelen, de opstanding). Weer is in het geheel niet te zien, dat deze discussie uit de latere gemeente zou stammen en niet de eerdere, tijdens Jezus. Deze retardatie is eenvoudig het werk van de voor postief resultaat uitgegeven ´transcendentale´ scepsis. ´Die theologische Arbeit der Gemeinde´ kan nooit een inwendige discussie zijn geweest, maar een met dergelijke tegenstanders.) Men acht onbewezen, dat het van Jezus zelf is, dan wordt uit deze sceptisch?/ de positieve conclusie getrokken, dat het wel de gemeente moet zijn geweest. Hoogstens moest men zich dan op de vlakte houden. Maar dát het een discussie met Jezus is geweest, blijkt uit de stoutmoedige exegese. Het voortbestaan van de mens wordt afgeleid uit die de eindige ziel ontvangt met de Eeuwige dóór de Eeuwige. Dan behoort men tot Gods ´huis´. God hebben leren kennen wordt: in Gods eeuwigheid delen. Zo is het in het O.T. historisch wél te traceren. Jezus ziet dus in ´Ik ben de God van Abraham, Isaäc en Jacob´ het spreken van de belofte. Dit lezen is echter niet het pakkie-an van Jan en alleman. Het is meteen een garanderen, dat een en ander zo mag en moet worden gelezen op grond van een ´verstaan´ op de wijze van de Geest die de diepten Gods
58 doorzoekt. Het opstandingsgeloof van de latere gemeente is gebaseerd op Jezus´ opstanding. Én van zulke exegese? B.v. van een profetisch begaafd lid van de gemeente? Sprak Jezus dan zelf niet met gezag volgens getuigen. Is hij dan niet voortdurend autoritatief leren bezig? De weegschaal slaat duidelijk door naar Jezus zelf. Die retardering is eenvoudig niet nodig. Zulke confrontaties hebben zich inderdaad voorgedaan en het antwoord liegt er niet om van wie het zal zijn. Het is het sterkste staaltje van diepborende exegese dat ik ken en zeker niet van de eerste de beste ´profeet´. Andrerseits ist nicht wahrscheinlich, daß die Sadduzäer gerade (juist) den Auferstehungsglauben der Gemeinde als Angriffspunkt gewählt (punt van aanval gekozen) haben sollten (moesten) Als men in zulke religeuze milieus bermerkt, dat anderen anders denken, reken maar van yes, dat men elkaar gaat uitvorsen. ´Gerade Aiuferstehungsglauben´. Hier past schouderophalen. Mk 10, 2-12 Par.: die Ehescheidung. Daß Mk durch seine Überleitung V. 10 ein ursprünglich isoliertes Wort V. 11f., das auch in Q überliefert (Mt 5, 32//Lk 16, 18) war, durch και λέγει αυτοις angehängt hat, ist klar. ´durch και λέγει αυτοις´ (en hij zei hun)? Minstens door και εις την οικίαν πάλιν οι μαθηται περι τούτου 'επειρωτων αυτόν (en terug thuis ondervroegen de leerlingen hem daaromtrent). ´Angehängt´ is een apodiktische bewering waar onzekerheid heerst. Bekend is, dat Jezus de leerlingen in kleine kring nader verklaarde wat hij in het openbaar zei, vgl. 4 ´de zaaier´, 7, 17, Mk 10, 23n20, 4, 34 ´maar aan zijn leerlingen verklaarde hij alles´. Dit expliciete en dit frequente wijzen erop, dat het zo wel gegaan moet zijn, evenals dat het natuurlijk zo geweest moet zijn, dat hij met de Farizeeën en schriftgeleerden over de vraag van de echtscheiding gesproken zal hebben Ook dat men in de overlevering van zijn woorden een obligate bewoording zal hebben vastgehouden. ´Ist klar´. Niets is ´klar´. ´Anhängen´ klinkt mechanisch, maar zo werkt het niet, eerder is het een realistische kleuring, weergave hoe of ongeveer hoe het gegaan is. Auch Mt hat die Szene durch ein Herrenwort (19, 12) mittels der Übergangsbildung (19, 10f.) vermehrt. ´19, 10f.´. Wij vinden hier een van die aanvullingen waar Mt met nadere informatie komt, die noch tot oer-Mc noch evident tot Q behoort waardoor wij in het duister tasten hoe hij eraan komt. De bewoordingen getuigen van een mensenkennis die zijn tijd ver vooruit was, daar er ook aangeboren homo- en asexualiteit in verdisconteerd is. Bovendien zijn ze van een diepe wijsheid. Ze moeten wel echt zijn. In deze wijsheid hebben ze iets weg van een onthulling van geheimen. Ze zijn ongetwijfeld aan de intimi en niet het publiek of zelfs aan schriftgeleerden gericht. Het is overduidelijk nadere informatie. Het past precies in het schema publiek-voor ingewijden. De overgang is dus niet aparallel aan (variant-)Marcus, dat er samen met deze aanvulling aan ten grondslag ligt. Das eigentliche Apophthegma V. 1-9 ist nach dem unmittelbaren Eindruck eine Parallele zu 7, 1ff. und in der Tat liegt eine solche vor. Waarom zegt Bultmann niet meteen, dat hij er een parallel in ziet? Dit is een uitwas van de typisch Duitse reflectievertraging, die niet de eerste maal op mij als buitenlander enige hilariteit veroorzaakt. Weliswaar deze heeft echter het voordeel van grondigheid: reflectie kan dan nader begrip opleveren, maar het nadeel van enige traagheid van begrip: de pseudoreflectie praat hier de eerste indruk na, zegt wat we al wisten. Alle vertragende moeite is voor niets.
59 Maar de parallel is er nl, mooi niet. Dáár kwamen ook schriftgeleerden uit Jeruzalem, hier komt hij alleen de gebruikelijke regionale Farizeeën tegen. Daß 10, 2 mit einer Frage beginnen muß, ohne auf eine Handlung Bezug zu nehmen (te refereren aan), liegt nur daran, daß Ehescheidungsfragen der Jünger nicht so einfach (eenvoudig) wie ihr Essen mit ungewaschenen Händen als Anlaß (aanleiding) angegeben werden konnten. Dit is qua redenering niets anders zeggen dan: Een vraag die geen betrekking heeft op een handeling is er, omdat er geen handeling is waarop een vraag betrekking kan hebben. Zeggen, dat echtscheidingsvragen minder gauw aanleiding zijn tot een vraag over echtscheiding (dan het eten met ongewassen handen), berust op een fout door het stellen van, tautologiserende, verbeelding boven constatering. Wat er gebeurt is eenvoudig, dat de vraag over de echtscheiding eenvoudig aan de orde wordt gesteld, en wel even ´eenvoudig´ als in het geval dat de andere vraag er een is n.a.v. een zich op dat moment voordoende gebeurtenis. Pg. 26 Wie dort aber entstammt die Debatte sicher der Gemeinde, ist als ganze einheitlich (als eenheid) konzipiert, verwendet (gebruikt) aber das traditionelle Material der Gemeindepolemik.´ Inwendige gemeentepolemiek zou niets anders zijn dan het verinwendingen van een polemiek die buiten de gemeente ook speelt, tussen de scholen van Hillēl en Sjammai (even voor Jezus). Het meest waarschijnlijke is natuurlijk, dat Jezus op dit punt zelf ook wel iets te melden had en dat leden van de resp. kampen hem er afzonderlijk of gezamenlijk over zullen hebben aangesproken. Een gemeentepolemiek zou dan een inwendige polemiek over de interpretatie van de overlevering hieraangaande omtrent Jezus moeten zijn geweest. In het evangelie blijkt echter geen polemiek, maar Mt heeft slechts een ´lectio difficilior´ dan Mc en Lk. Hierbinnen dan een polemiek? Er is geen tegenstrijdigheid.n21 Dus: antwoord minstens ook naar buiten toe. Jesus antwortet mit der Gegenfrage .3: τί 'υμιν' ενετείλατο Μωϋσης; und somit (daarmee) indirekt durch eine Schriftstelle, obwohl hier beides nicht am (op zijn) Platz ist. Denn die Gegenfrage bringt kein Gegenargument, und das Zitat greift ja nicht den Gegner an. Sondern wir der Kritik unterworfen! Inderdaad, maar waarom is dit niet op zijn plaats? m. a. W. 3f. gehörte ganz in den Mund der Gegner. Ja? Jezus is hen voor om vanuit de Tora te polemiseren. Hij gaat nl. van Mozes tot Mozes! Hij begint met vragen wat Mozes geboden heeft en zij antwoorden met wat Mozes toegestaan heeft, en Jezus gaat met terugkoppeling op Genesis verder over wat Mozes geboden heeft. B. beweert van wat hij ziet gebeuren, dat het onmogelijk is. Daar is de ongelovige Thomas maar een kleine jongen bij! Vollends (daarenboven) ist die Formulierung von V. 4 unmöglich; denn in einer wirklichen Debatte müßte hier die Bedingung (voorwaarde waarop) der Scheidung genannt werden. Dit is helemaal niet waar. Er staat zeer kort, het antwoord op de eigen vraag, dat Mozes inderdaad echtscheiding toestond. Is de vraag dan een on-vraag? Nee, maar deze stelt het geval sec, afgedacht van ´zij het onder omstandigheden´. Godbewaarme voor de tekstverbeteraars! De Duitsers zijn meestal goed in plastisch abstract denken, maar hier lijkt het om- en ominterpreteren het te winnen. Sie fehlt (ontbreekt), denn die Aussage (uitspraak) ist danach gebildet (gevormd), daß Jesus die Scheidung überhaupt verwirft.
60 Dit ontbreken houdt de zaak weliswaar zo algemeen, dat Jezus´ verwerping gemakkelijk mogelijk is, maar niet zo algemeen, of Jezus heeft in zijn verwerping nog de algemene conditie, de omstandigheid van de echtscheiding, ´de hardheid van uw hart´. Speelt de discussie essentieel op het algemene vlak, of wordt zij door de verteller algemeen gehouden, om te kunnen spreken in het algemeen? De oudste overleveraar beperkt zich inderdaad tot het essentiële. De discussie is in werkelijkheid natuurlijk omstandiger geweest. Dit is de kunstmatige pregnantie die als vanzelf tot de apophthegmavorm leidt (dit is niet in strijd met hetgeen ik tegen Dibelius volhield, dat de vormen er zijn al naar gelang de toevallige inhoud, integendeel). ´Überhaupt verwirft´. Het woord ´überhaupt´ is hier verdoezelend: Gebod staat hier in spanning met begrip-voor. Inderdaad, dit is volkomen terecht, want men hoeft niet met allerlei menselijks op voorhand te excuseren. Begrip is iets achterafs waar men op voorhand niet moet rekenen. Over immoraliteit daarentegen mag men zich wel degelijk ergeren, en verontwaardiging is, getuige Johannes de Doper, terecht, zij het, dat men hypocriet wordt, indien men zich aan hetzelfde kwaad schuldig maakt. Jezus´ antwoord is dus een ´überhaupt´ met een ´weliswaar… maar´ en geen ´überhaupt´ alleen. ´Übrigens hat Mt, der m. E. über schriftgelehrte Bildung verfügte (vorming beschikte), wieder formal ausgezeichnet (uitstekend) korrigiert, indem er 19, 3 κατα πασαν αιτίαν (om wat voor reden dan ook) einfügte, also die Frage nach der Bedingung (voldoende grond) als notwendig empfand (ervoer), und durch Umstellung das Schriftzitat den Pharsisäern als Gegenargument zuschob (19, 7); s.o. zu Mk 7, 1-23.1 ´κατα πασαν αιτίαν ΄. De Vulgaat vertaalt terecht: ´quacumque ratione´, ´om welke reden dan ook´. Iets preciezer, want minder uitzwaaiend, is: ´om enige reden´. Dit suggereert absoluut uitlopen op een absoluut negatief antwoord, maar is juist gecompliceerd. Vermoedelijk zóekt het naar een of andere wettiging van de echtscheiding. Van ´noodwendig´ is echter geen sprake, dus slechts van aftasting. Maar waarom wordt dan uitgegaan van de althans voorlopige aanname van een absoluut ontkennende positie? Omdat het vooruitloopt op Jesus´ antwoord? Nee, want dat is niet absoluut. Omdat men wist, dat Jezus´ leer streng was en gaarne wilde weten wat Jezus dan wel nog toelaat? Maar in (oer-)Mc komt het waarschijnlijk niet voor. Omdat Mk uitgaat van het gebod, zodat op de wijze van dat men gaarne wil weten wat Jezus dan wel nog toelaat, zijn antwoord meer reliëf krijgt. Het laatste lijkt mij het meest voor de hand liggen. ´die Frage nach der Bedingung (voldoende grond) als notwendig empfand (ervoer)´ is m.i. dus wat te sterk uitgedrukt. Noot 1 B.H. Streeter veronderstelt een parallelle overlevering. Bultmann houdt dit voor mogelijk, maar betwijfelt het op grond van overeenkomstige bewoordingen resp. 'ενετείλατο' (beval), , ' επέτρεψεν' (stond toe). Maar dergelijke verschillen bij overeenkomsten zien wij steeds en doen de vraag rijzen of de overlevering gaat zoals b.v. een mop wordt overgeleverd, met varianten, een gelijk patroon, gelijkende bewoordingen, of dat er in het licht van de toch wel aanzienlijkere hoeveelheid ´materiaal´ is herschreven, maar met nieuw spontane schrijversimpuls om het oude opnieuw te vertellen met ook de gewenste aanvullingen. Dan heeft Mt Mc nieuw schrijvend aangevuld met een grondiger versie op grond van complexere nieuwe informatie. Ga bij jezelf maar na als je iets ouds nieuw wilt weergeven. De keus is dan het oude overschrijven, uit het hoofd opschrijven of hiertussenin: een eigen versie steunend op een bestaande versie. Men krijgt sterk de indruk, dat er mondeling versies zijn overgeleverd. Het gebruik van geschriften is mogelijk, maar niet per se noodzakelijk. Men heeft blijkbaar de Misjna-methode gebruikt. De wortel van dat woord betekent ´herhalen´. Het is dus een inprentmethode.
61 Sachlich hat er freilich (evenwel) dadurch dem Gespräch seinen Radikalismus genommen denn während (terwijl) Jesus bei Mk im Gegensatz zum Gesetz (tegenstelling tot de wet) und zu den Rabbinen die Ehescheidung radikal verwirft (ganz im Sinne des Logions V, 11f.), bewegt sich die Debatte bei Mt um die zwischen den Schulen Hillels und Schammais diskutierte Frage nach dem hinreichenden (toereikende) Grunde der Scheidung (wie Mt ja auch V. 9 in das angehängte Logion das μη 'επι πορνεία (tenzij wegens hoererij) einfügt; vgl. Mt 5, 32 gegenüber Lk 16, 18. ´Sachlich´ (naar de zaak) enigzins, maar niet per se met opzettelijke bedoeling Dit wordt namelijk niet bewezen. ´bewegt sich… die Frage´. Inderdaad, men vraagt waar Jezus staat, en Jezus antwoordt. Dit wordt samengevat gebracht. Niet uitgesloten is de lezing dat ´tenzij wegens hoererij´ slaat op verstoten, wat dan toegestaan is, terwijl hertrouwen de vraag blijft. Want er volgt slechts, dat men buiten die aanleiding, in ieder gevál niet mag hertrouwen . Aldus moet men dan lezen: wie zijn vrouw wegzendt-om-een-andere-reden-dan-hoererij (wat niet mag), en een ander huwt, pleegt echtbreuk, ´om reden van hoererij´ laat dan geoorloofdheid van hertrouw onbeslist. Althans dit laatste is verdedigbaar, want overspel na verzoening vergeven zou christelijk zijn. Maar overspel als ernstige ontregeling als reden van huwelijksontbinding is ook verdedigbaar ofschoon dit zou ook door andere dingen kunnen komen, die dan geen wettigingsgrond vormen. En hier komt dan juist de scheidingsbrief van Mozes om de hardheid van uw hart = verstoktheid, om de hoek kijken met suggestie, dat deze a) vermijdelijk is, b) praktisch met deze of een andere soort onwil moet worden gerekend. Over onmacht wordt hier niet gesproken. Dit doet wel Paulus, die dan als ´gebod van de Heer´ zegt, dat men dan maar uiteen moet gaan en ongehuwd blijven. (Nu kan het wel zijn, dat men ook hier onmachtig blijkt, maar men voelt steeds: je krijgt geen toestemming, maar onmacht is nu juist: als het moet dan moet het maar. Maar je krijgt als christenen nooit te horen: ga je gang! Dit alleen wanneer een van de partijen een heiden is, die niet beter weet en als het hem/haar niet bevalt, kan weglopen: Dan is de christen ´niet gebonden´. Dat in Mt een voortzetting van de strijd tussen de twee Farizeese scholen wordt beslecht is puur veronderstelling. Veeleer wordt hier positie gekozen t.o.v. de twee scholen. Totnogtoe heb ik niet kunnen falsifiëren, dat de gemeentescheppingstheorie een dooddoener is. Zu den Schulgesprächen gehört im Grunde auch Mt 17, 24-29; doch wird dies Stück unten behandelt, da es seiner Äußeren Form nach (naar zijn ~) ein biographisches Apophthegma ist.
62 2. Biographische Apophthegmata Pg. 26/27. Von den bisher (totnogtoe) behandelten Stücken würde man etwa (b.v.) Mk 9, 34 bis 40 und Lk 9, 51-56 auch hierher (hiertoe) rechnen können. Scherpe afgrenzing op grond van het zuivere type is er dus niet. Daarom moet er ook niet teveel waarde worden gehecht aan het formele. Mk 1, 16-20 Par.; 2, 14 Parr.: Berufungsgeschichten (roepingsgeschiedenissen).Die beiden Stücke variieren dasselbe Motiv; im ersten Fall ist es sogar doppelt verwandt, und zwar (wel) werden V. 16-18 und V. 19f. Varianten sein. Wat bedoelt Bultmann bij het laatste? Dat het om muziek gaat? Een muzikale beschouwingswijze dus? Dat het eendere motief op verschillende personen wordt toegepast? Of dat het geroepen worden op de eendere manier wordt samengevat? Maar dan is de roepen van Levi bijna even verwant. Alleen, gaat het wel slechts om een voorstelling? Das Motiv ist das plötzliche Herausrufen aus dem Beruf zur "Nachfolge". ´Nachfolge´ staat tussen aanhalingstekens, omdat het volgens B. een ideale voorstelling is, ook blijkend uit dat plotselinge. Psychologisches Interesse ist dabei nicht vorhanden; Nee, daar is ook geen plaats voor, juist vanwege dat plotselinge. Ze zijn bezig de netten in orde te maken, de ander zit voor zijn tolhuis. Wat moet je hier met psychologie? Die Hauptperson ist nich der Berufene, sondern (maar) der Meister, der beruft. Dit vloeit uit het beschrevene voort, maar ligt daarmee nog niet als expliciet bedoeling van de schrijver ten grondslag. Bovendien is het subject, de hoofdpersoon, niet af te zetten tegen zijn accusativus. Het is natuurlijk net zo goed roepen als geroepen worden, het spectaculaire ervan zegt wat van de Meester, toch slaat dit ook weer terug op de aard en het belang van het geroepen worden. Daß es sich dabei nicht um einen Geschichtsbericht, sondern (maar) eine ideale Szene handelt, sollte keines Wortes bedürfen (zou niet gezegd hoeven te worden).1 Noot1 Vgl, A Schlatter. ´… sie zeigen "ein wesentliches Merkmal der Jüngerschaft (kenmerk v.h. leerling-zijn)"; diese "entsteht durch den Ruf Jesu" , der die absolute Hingabe (overgave) verlangt und aus allen alten Verhältnissen löst (omstandigheden losmaakt). Maar dit moet ook, naar wij Jezus ook verder kennen, ook in werkelijkheid het geval zijn geweest. Und in die Erzählung verschwindet das eigene Verhalten (gedrag) des Berufenen "ganz vor der Hoheit dessen (de hoogheid van degene), der ihm die Berufung gewährt (verzekert)" Maar dit is geen verdwijnen in de zin van uit het vizier raken, eerder maar van de oude omstandigheden als sneeuw voor de zon. Heeft het omkeringsproces dan langer geduurd dan
63 beschreven, terwijl verlamden in één klap genezen? Eén werk, dat hem genoeg geweest moet zijn? Is het hem in die gevallen ook inderdaad genoeg geweest? Het Levi-verhaal is moeilijk anders leesbaar. En het vissersverhaal kan een krappe samenvatting zijn van of eerder één moment onder handen hebben, nl. het moment van het afscheid van de visserij. Volgens Joh ging hem om aan Jezus uit de omgeving van Johannes de Doper bekende religieuze mensen. Bij Lukas erkent Simon, die door Jezus bij de visvangst geholpen wordt, de Meester al. Een verhouding waarbij het slechts om het thema gaat, waarbij de locaties en personen slechts illustratiemateriaal zijn, of tangent of contingent is, blijkt niet. Zo lezen is Duits-´idealistisch´. Fragen kann man nur, ob dir Szene der Berufung der Fischer nicht aus der schon früher vorhandenen Metapher (metafoor) vom Menschen fischer herausgesponnen ist. Dezelfde omdraaiing van idee en gang van de handeling.n22 Want omtrent de gang van de handeling weten wij, a) dat het om vissers ging, b) dat zij door Jezus autoritatief geroepen werden Vgl. voor wat betreft a het sterk visuele verhaal van Joh na de verrijzenis, waarin de vissers hun beroep weer hebben opgepakt en de visualiteit en situativiteit in Lk 5 Dabei brauchte die Metapher nicht einmal in einem isolierten Metapher kursiert zu habenn sondern (maar) die Szene mit dem Worte Jesu könnte eibe einheitliche (eensheids~)Konzeptio zu sein. Dit zegt B., omdat een theorie van een geïsoleerd logion niet vol te houden is. Dit verzwakt dan ook de metafoortheorie. De visualiteit en situativiteit vernietigt haar echter. Verwar ik niet realiteit met realistische schildering? Dat ene schip van twee, dat van Simon, dat Jezus gebruikt, het noemen van de zonen van Zebedeus als medewerkers, aan de oever van het meer van Gennesaret (geen gefantaseerd oord), zoveel vissen dat ze van het andere schip moesten komen helpen. Bij de verdenking, dat Joh aardig wat geleend heeft, wijs ik op bij overeenkomst op aardig wat verschillen. Joh: Simon deed opperkleed om, want hij was naakt, tweehonderd el van de kant, honderddrieënvijftig vissen. Verzonnen, slag in de lucht? Vgl. het aantal metreten bij het wijnwonder, exact, 200 el klinkt ook exact, dan zal 153 ook wel exact zijn. De genoemde aanwezigen, een kolenvuur… Vergelijk heel deze beschrijving met het literair realisme van Flaubert, Zola, Hugo Claus (visueel). Flaubert schildert, Zola noemt allerlei details, Claus vertelt waar het oog op valt en welke gedachte te binnen schiet. De stijl van Joh en van het verhaal bij Lk is meer die van iemand die ergens iets heeft meegemaakt.en bij het vertellen ervan het nodige (maar niet minimaal) vertelt. Men kan poneren, dat weliswaar oord, aanwezigen, beroep kloppen, maar dat dit slechts aan de realiteit ontleende elementen zijn, waarmee een verzonnen verhaal is gecomponeerd. Welnu, bij Joh zijn de genoemde details er aan het verloop, ze zijn ´even goed´ als het verloop, ze zijn zo te proeven hoogstwaarschijnlijk inderdaad memoriaal. Het zijn details die hem opvielen. Lk 5 leent zich meer voor deze verdenking. Dan zou de opmerkelijke visvangst (´wonderbare´ visvangst zeggen máákt het juist te mooi) en de roeping verzonnen zijn. Maar het laatste is zeker: Jezus heeft hem meegetroond. Dan het eerste. Joh 21, 7 herkent naar alle waarschijnlijkheid een van de zonen van Zebedeus, die ook (en wel als hapaxn23) genoemd worden, Jezus vlak na een soortgelijke aanwijzing als nog incognito. Herkende hij hem niet, omdat hij dit al eens eerder had meegemaakt? Als dit zo is, dan is a) Lk 5 waargebeurd, b) dit geen hergebruikte vertelling. De stijl van Lk en Joh heeft met geuren en kleuren en Claus´ kunstmatigheid heeft dit niets te maken. Er is niet ´expressis verbis´ procédématigs, veeleer signalerend.
64 Lk 9, 57-62 bzw. Mt 8, 19-22: die Nachfolge Jesu. Bei dem ersten, von Mt und Lk gemeinsam überlieferten Apophthegma ist klar, daß das Wort Jesu auch ohne Rahmen existiert haben könnte Alles ´könnte´ (zou kunnen). Maar is het ook het geval? Het logion is in ieder geval ingekaderd overgeleverd, in varianten. Dit is niet ongebruikelijk voor logia. Ja, das muß der Fall sein, wenn hier das 'ο υιος του 'ανθρώπου' (de zoon des mensen) fälschlich für ´der Mensch´ einggetreten ist.3 Noot 3. Fr. Schulthesz denkt, dat het hier om de apocalyptische mensenzoon gaat. B. heeft gelijk, als Jezus volgens de Griekse tekst zichzelf bedoelt daar er anders niet van navolging sprake kan zijn. Und das dürfte in der Tat der ursprüngliche Sinn sein: de Mensch, auf Erden heimatlos (vaderlandsloos), wird den Tieren gegenübergestellt; vermutlich ein alter Weisheitsspruch, den die Überlieferung zu einem Logion Jesu gemacht hat . B. redeneert van een zeer algemene zin valselijk naar Jezus toe. Maar Jezus zegt hier toch iets zinvols over zijn eigen gedrevenheid en het geen rust kennen? Wat is er voor oorspronkelijks algemeens aan deze concrete wijsheid, wanneer wordt afgedacht van zijn concrete ik. ´Mensenzoon´, ´bar nasja´ betekent in het Aramees toch ´ik´?: Ik heb de theorie van de wijsheidsspreuk niet nodig. Alweer moet er per se een idee ingelegd zijn. Voor al het ´oude´ van de wijsheidsspreuk doet mythische en daardoor wat komisch (d.w.z. opa-achtig) aan Dann ist natürlich die Einleitung Lk V. 57 erst aus dem Wort herausgesponnen. ´Natürlich´? Nee, dit is niet zo waarschijnlijk. Want Jezus heeft natuurlijk niet zonder aanleiding gesproken. Pg. 28 Das es auch bei dem letzten, von Lk allein überlieferten Stück so liegt, scheint mir deutlich: das Pathos der Antwort V. 62 steht in keinem Verhältnis zu V. 61. Dit laatste is het hem nu juist. Die radicaliteit is absurd, oordeelt B. Hij heeft een burgermansbegrip van ´absurd´ (´maar niks´). Bultmann existentialistische inspiratiebronnen hebben, en net name hun voorvader Kierkegaard heeft van dit radicalisme meer begrip Der Fall liegt nur insofern anders als hier das Logion ein echtes Jesuswort sein kann. Zie zojuist. Durch die Einkleidung ist es dann zu einer idealen Szene erhoben; denn die Einkleidung wurde geradezu komisch wirken, wenn man die Szene als wirkliche betrachten wollte. Het werkt B. dan alleen maar op de lachspieren. Wie heeft er nu eigenlijk gevoel voor humor? Zojuist was B. ook vol ernst.(´wijsheidsspreuk´) en maakte ik mij vrolijk, nu maakt hij zich vrolijk. Lachen is oordelen, luister maar naar de eerste de beste cabaretier. M.i. lacht B. hier ten onrechte. Het lijkt mij, gezien b.v. ook te radicalisme van de bergrede, Jezus ten voeten uit,
65 dat Hij dergelijke dingen zei tegen aanhangers die nog iets te regelen hadden. Men vergelijke Lk. 14, 19f. Vergelijk het zojuist besproken autoritatieve snelle roepen. En ik wil wijzen op de talrijke navolgers van Christus, die inderdaad alles voor hem achterlieten. Maar dit begrijpt een goedbetaalde theoloog, die eigen werk in prachtdrukken laat uitgeven niet. De inleiding past dus wel. Was Jezus soms humorloos? Tegenvraag: Was Franciscus van Assisi humorloos? Was Kierkegaard humorloos? Serieus als Jezus was, zette hij überlegen voor joker (Joh de overspelige vrouw; de weigering om in de tempel verantwoording af te leggen). ´Anders (:??) im zweiten Stück, das Lk und Mt gemeinsam bringen. Daß das 'αφες τους νεκρους θάψαι τους 'εαυτων νεκρους, (laat de doden hun doden begraven) einmal ein isoliertes Wort gewesen ist, dünkt mir nicht wahrscheinlich; es scheint von vornherein auf einen bestimmten Anlaß Bezug zu nehmen (betrekking te hebben op een bepaalde aanleiding), was sich freilich (echter) nicht mit voller Sicherheit behaupten (volhouden) läßt. Accoord. Um so sicherer aber, daß die ganze Konzeption eine ideale Szene ist. In die zin dat alles hier gegroepeerd is onder een thema, in de bron waaruit Mt en Lk gezamenlijk geput hebben, dus Q. Ik vraag me alleen af, of Mt en Lk ook nietgemeenschappelijke logia uit Q geput hebben. Denn das "Nachfolgen" ist natürlich in dem übertragenen (overdachtelijke) Sinne gemeint, in dem das Wort im Judentum zur Bezeichnung der Schülerschaft gebräuchlich war. Daß der Schüler "hinter dem Lehrer hergeht (aan gaat)", bedeutet, daß er nicht nur Wissen von ihm lernt, sondern sich auch im praktischen Verhalten nach ihm richtet. Zo ideaal is het niet. Wij zien toch, dat Jezus meegaan bedoelt al naar gelang de roeping (vgl. Joh 6, 66). Volgens Lk 10, 1 moet Jezus op zijn minst zeventig letterlijke volgelingen hebben gehad. Daß die "Nachfolge" Jesu "jede den Jünger" bindende Sitte sprengt (doet springen), keine andere Verpflichtung zuläßt und eine Hingabe (overgave) von ihm verlangt, die den Jünger vollständig (volledig) und allein an Jesus bindet", ist in einer konkreten Szene symbolhaft zum Ausdruck gebracht. Er zijn trouwens veel meer scènes en uitspraken over dit onderwerp die aan radicaliteit niets te fantaseren overlaten (Lk 14, 25-35). Let ook op de realisaties ervan, van Paulus t/m pater Damiaan en Albert Schweitzer. Waarom neemt B. de gang van zaken in een Joodse leerschool ter interpretatie en niet de hele traditie van het christendom, eigenlijk al eerder begonnen vanaf de aan Jezus avoorafgaande Johannes de Doper? Mk 3, 20f. 31-35 Parr. : die wahren Verwandten. An der Zusammengehörigkeit von V. 20f. und 31-35 scheint man nicht zu zweifeln dürfen. Denn zur Not (zonodig) läßt sich V.31-35 ohne V. 20 f. denken, wie Mt und Lk zeigen (tonen), die es übergehen (overslaan). Aber V. 20f. verlangt nach einer Fortsetzung wie V. 31-35; man sehe nur (maar) die charakteristische Veränderung von V. 21 in D n24 dem (waarvoor) diese Fortsetzung zu spät (laat) kommt Also muß man annehmen, daß V. 20f. und V. 31-35 durch V. 22-30 (über diese s.o. [z.b.]) getrennt (gescheiden) sind. Der redaktionelle Charakter von V. 20 ist deutlich; das 'ακουσαντες V. 21 hat an ihm seinen rechten Rückhalt (steun);
66
Maar een beetje goed schrijven is meteen redigeren. Zo geeft de tussentekst met vermeld gesprek meteen de tijd om zijn verwanten de wandeling naar het huis te laten maken. Hetzelfde geldt wat de betreft de verhouding V. 20 tot 21. 20 geeft al aan wat er aan de hand is en geeft zo steun aan de reactie van 21. Maar hiermee is V. 20 toch niet redactioneel van karakter, maar V. 21. Immers, binnen Mc gedacht kan V. 21 worden weggelaten, zoals in D ook geschiedt. Pg. 29f die Hauptfrage aber ist, ob V. 21. 31-35 eine einheitliche (eenheids~) Konzeption sind. Volgens redactionele regelen weergeven is dus a priori al uitgesloten. Nach Dibelius wäre V. 34 der Ursprüngliche Schluß und V. 35 ein nachträglich angehängtes "Predigtwort", d. h. nicht ein isoliertes Logion, sondern (maar) eine sekundäre Bildung, die aus der Geschichte die allgemeine Moral entnehmen will. Dus dan zou oorspronkelijk bedoeld zijn, dat Jezus zijn aanhangers als moeder en broeders beschouwt, maar waarom? Omdat ze zijn aanhang vormen? Nee, omwille van het deelhebben aan het Koninkrijk Gods en dat is hetzelfde als wat vs. 35 zegt. Dus de twee verzen zijn onlosmakelijk verbonden. Nun ist eine gewisse Diskrepanz zwischen Logion und Geschichte, nicht zu leugnen, insofern von den Hörern, auf die Jesus V. 34 hinweist, nicht. Met het appèl wil Jezus hen over deze streep trekken. Ich glaube deshalb auch, daß die Verbindung von V. 31-34 und V. 35 nicht ursprünglich ist: der Inhalt des Logions, sehe aber unter dem Zwang der Analogien in V. 35 das ursprünglich, in V. 31-34 (damit auch in V. 20 f.) das Sekundäre Het abstracte wordt primair gesteld, het concrete, de situatie slechts als invulling achteraf. Alsof Jezus het niet aldus had kunnen zeggen. Dit is echter het gevolg van hokjesgeest. Alsof appellerend spreken de discrepantie niet kan verklaren. Er worden moeilijkheden gemaakt waar ze niet zijn. Formalisme is uit zijn aard niet dynamisch. Die Diskrepanz nämlich ist viel wahrscheinlicher daraus zu erklären, daß die Situation V. 3134 nach dem Worte V. 35 zurechtgemacht (opgemaakt) ist: Óf-óf-denken der Inhalt des Logions V. 35 sollte in einer idealen Szene abgebildet werden; I s deze dan toch adequaat? nun ließ sich aber das ποιειν το θέλημα του θεου (Gods wil doen) nicht szenisch darstellen (presenteren), da es ein einzelner (afzonderlijke) Akt ist; Zo´n omgekeerde volgorde vraagt inderdaad om moeilijkheden.
67 Es ließ sich aber eindrucksvoll verbildlichen (op indrukwekkende wijze in beelden vertalen), wenn man die Täter des Gotteswillens als lerneifrige (leergierige) Hörer um Jesus geschart zeigte (toonde). Dit gaat beter, maar zo is er nog discrepantie. Deze discrepantie ontstaat pas, als je na vs. 34 stopt, dan weer verder leest bij 35 i.p.v. 35 al onmiddellijk de gedachte van 34 te zien. Zo maakt men de discrepantie toch zelf. Natürlich kann das Motiv von V. 21 nicht einfach aus dem Logion V. 35 herausgesponnen sein, sonder beruht auf guter alter Tradition. De omkering is niet vol te houden, dus nu wordt de oude traditie lief langs de baard gestreken: die blijkt opeens geramd te zitten. Hoogst toevallig. Een motief dat ´naar voortzetting verlangt´ (zie boven) is in de oorspronkelijke samenhang blijkbaar tamelijk zinloos, maar toevallig is er een bijpassend logion, in verband waarmee het toch zinvol weergegeven kan worden. Maar omgekeerd: zonder dat motief is dat ´logion´ als aanleiding tot de voorafgaande ver-beelding ook nogal zinloos. Immers, wat kwamen die verwanten dan doen? Immers, zowel Mt als Lk laten dan ook niet weg - wat anders had gekund - dat de verwanten Jezus nodig moesten spreken. Het ´logion´ n.a.v. de familie die buiten staat kan echter zeer gemakkelijk. Hier zit de moeilijkheid ook niet, kan dus de reden om deze weergave te betwijfelen ook niet zijn. Of korter: is zo goed mogelijk, dat het van tevoren al ruim de vraag is, of we wel met een op dergelijke wijze samengestelde conceptie van doen hebben. Daß solche in den Gemeindebildungen (~vormingen) wirksam ist, bezweifle ich selbstverständlich nicht. Alweer is ´gemeente-schepping´ hier een duvelstoejager die de zelfbedachte moeilijkheden moet ´oplosssen´. De ´goede oude´ tradities (alsof ze zo oud zijn)25 worden op geraffineerde wijze ´door de gemeente´, d.w.z. deze én gene in elkaar geredigeerd, i.p.v. dat er overdracht van één wat variante lezing (´oer-Mc´) afstamt van één opsteller uit welingelichte kring. Niet: vergaarder van verschillende losse informaties? Dat kán. Maar ´gemeenteschepping´ is in zijn anonimiteit nietszeggend. Bovendien weerlegt een passage als de anomale genezing van de bloedvloeiende in het verhaal van de opwekking van het dochtertje van Jaïrus, maar ook de uitvoerige scène van de genezing van de lamme, het alleen uit de levende situatie te begrijpen gesprek van de afdaling over Elia redivivus, dat men al dan niet bij spreuken aansluitende sprookjes heeft verzonnen. In dit compartiment van de subjectieve conceptie steken teveel staken van de harde werkelijkheid door de vloer. Een goed houvast om zich uit deze gevangenschap en bevangenheid te bevrijden. Lk 11, 27-28: die Seligpreisung der Mutter Jesu. Die Seligpreisung V. 27 ist ein im Judentum verbreitetes Motiv.´ Volgen voorbeelden. Pg. 30 ´Diese Beispiele (voorbeelden)… zeigen (tonen) zugleich, daß die Worte Lk 11, 27 und 10, 23f. // Mt 13, 16f. das gleiche Motiv enthalten. Dit ís helemaal geen motief. Het motief dat bestaat in ´geprezen zijt gij´ is iets onafs. Het is pas af, indien vermeld wordt waarvoor. Zo niet, dan laboreert het aan abstractie.
68
Während (terwijl) es Lk 10, 23 f. widerspruchslos (zonder tegenspraak) akzeptiert wird, wird es hier (Lk 11, 27f.) abgewiesen und erhält (krijgt) in V. 28 seine Korrektur. Weggelaten wordt hier: omdat het motief ook anders is. Gesuggereerd wordt: hetzelfde motief V. 28 enthält gleichfalls (eveneens) ein verbreitetes Motiv; vgl. Lk 8, 21; Joh 13, 17; ferner Lk 6, 46//Mt 7, 21; Lk 6, 47-49//Mt 7, 24-27; Rm 2, 13 und dazu Strack-B. III 84-88. Lk 8, 21 = Mk 3, 35, dat net behandeld werd. B. maakt de indruk te doen of dit iets aparts is. Es ist aber nicht notwendig anzunehmen, daß V. 28 als isoliertes Logion existiert hat; vielmehr wird Lk 11, f ein einheitlich konzipiertes Stück sein, daß seine Pointe in dem Gegensatz gegen (tegenstelling tot) die jüdische Anschauuung (visie) von V. 27 hat. ´Joodse visie.´ Deze volkse uitroep wordt meteen geïdealiseerd tot typisch Joodse visie. Was das Verhältnis zum vorigen Stück Mk 3, 20f. 31-35 betrifft, so findet sich die richtige (juiste) Fragestellung sich bei D. Fr. Strauß , Leben Jesu I (1835), S. 696: "…der unvergeßliche Ausspruch Jesu, in welchem er seine geistigen Verwandten über seine leibliche setzte, hatte in der Sage zwei verschiedene Fassungen oder Rahmungen bekommen (redacties of encadreringen gekregen). Strauß doet net, of het over eigenlijk één uitspraak gaat. Waarom? Dit is een variant voor een sceptisch bedoeld minimum. Agnosticisme (of ook opschorting van oordeel) wordt dan de armoe van het niet weten uitgeven voor rijkdom: het gaat positief om een sage. Zo is er evenwel een willekeurig model, de verhouding: één oorsprong, twee neerslagen. Scepticisme/agnosticisme op zulk een abstract niveau mét deze gevolgen verhindert concreet onderzoek. Strauß´ ´output´ zit al in zijn ´input´. Dat trekje blijft de hele ´Leben-JesuForschung´ aankleven. Er is bij het citaat van Strauß helemaal geen vraagstelling, maar een bewering, hoogstens een antwoord op een vraagstelling. Waarom zegt Bultmann dan ´vraagstelling´ waar er een antwoord staat? Omdat het om een interpretatie is als dat Strauß zowel vraagt als antwoordt in één:. Dit doet B. anticiperend, omdat hij het met het antwoord van Strauß niet eens is. Indessen darf (toch mag) man Mk 3, 35 und Lk 11, 28 doch wohl nicht einfach als Varianten auffassen, denn dort liegt eine Umwertung des Begriffs der Verwandtschaft vor, hier nicht. Tja, varianten van abstract hetzelfde zijn uiteraard geen varianten van elkaar. Dat daar een nieuwe waardebepaling wordt gegeven, is niet de reden van dat het geen varianten zijn. Immers, daar biedt de uitspraak op zichzelf wel ruimte voor. Die Übereinstimmung liegt nur im Negativen, daß nämlich die leibliche Verwandtschaft etwas minderwertiges ist sub specie aeterni, und insofern sind beide Apophthegmata in der Tat verwandt und aus dem gleichen Motiv entsprungen. Eine literarische Verwandtschaft scheint nicht vorzuliegen. Daß auch Lk 11, 27f. eine ideale Szene ist, scheint mir keines Wortes zu bedürfen. Als scène, nl. de achtergrond waartegen deze geplaatst is, niets voor: Dat Jezus net het gedrag van een uitgedreven duivel heeft beschreven, is nogal irrelevant ervoor dat een vrouw dit
69 uitgerekend naar aanleiding hiervan uitroept. Het kan wel, maar hoeft niet per se. Maar het feit dat een vrouw hem ooit op deze maniëristische wijze geprezen zal hebben, ligt tamelijk voor de hand. Maar bedoelt Bultmann: Omdat het een losse uitspraak is die van een uitbeelding voorzien moet worden? Door te zeggen, dat er geen literaire verwantschap is, geeft B. toe, dat om verschillende uitspraken (op basis van hetzelfde motief) gaat, dus als ze inderdaad gedaan zijn, zijn ze gedaan in verschillende situaties, nl. nooit ´uit de lucht´. Worden er aanleidingen geschilderd, dan wordt hier echter niet alleen voorbehouden, maar verboden, dat ze echt zouden zijn. Dus wij hoeven helemaal niet aan te nemen, dat deze situaties ideaal zijn, ze kunnen ook verwisselbaar zijn, zodat niet deze achtergrond de historische situatie is, maar een dergelijke achtergrond. B. toont zelf aan, dat dergelijke zaligsprekingen endemisch waren. Alleen maar op papier, alleen maar bij alfabeten? Ze komen volks, oriëntaals-emotioneel over. B.´s overwegingen komen allemaal uit zijn eigen constructie, ´gemeenteschepping´ voort. ´Keines Wortes zu bedürfen´. Ik voelde mij toch genoodzaakt terug te bladeren om te zien waarop de theorie van de ideale scène de vorige keer gebaseerd was. Daar vond hij het blijkbaar wel (en precies) nodig erop in te gaan en toen bleek mij dat wat hij zei volstrekt onjuist was, en nu is er geen equivalent argument en wil hij er geen woord aan vuil maken; hij voelt zich stevig in zijn vooroordelen zitten. Een abonnement op een cake-walk! Nogmaals: ´ideale situatie´ staat voor mij dus tegenover ´soortgelijke situatie´. Dit verschil uitleggen vergt nu eenmaal toch wat woorden. Mar 6, 1-6 Parr.: Jesu Verwerfung in der Heimat (vaderstad). Hier scheint mir ein Musterbeispiel (schoolvoorbeeld) vorzuliegen, wie aus einem freien Logion eine ideale Szene komponiert ist. Wendlings Meinung, daß das Pap(yrus) Ox(yrhynchi) I, 5 überlieferte Herrenwort: 'ουκ 'εστιν δεκτος προφήτης 'εν τη πατριδι αυτου, ουδε 'ιατρος ποιει θεραπείας εις τους γινώσκοντας αυτόν, (een profeet is niet welkom in zijn vaderstad, noch behandelt een arts degenen die hem kennen) primär ist gegenüber Mk 6, 4f., halte ich für zutreffend (raak).2 Bultmann e.a. laten zich niet waarschuwen door de vreemdsoortigheid van dit geheel. Waarom zou een dokter zijn bekenden niet helpen? Verder: de twee verzen dekken elkaar niet inhoudelijk, wel qua figuur: een chiasme: parallellijk op de wijze van een krakeling (gezegdeonderwerp, onderwerp gezegde). Dan is daar omkering van de logische inhoud, door de formele gelijktrekking aan elkaar. Het lijkt mij al op het eerste gezicht dus een verbastering i.p.v. volkswijsheid. Noot 2 Das dieses Wort der Volksweisheit zahlreiche Parallelen hat, ist nicht verwunderlich…´ : Een profeet wordt in zijn eigen kring niet geëerd, omdat men in wat men voor een gewone jongen aanziet niet gauw iets bijzonders zal erkennen. Men dénkt hem nl. al te kennen. Lk 4, 23 geeft Jezus ook toe, dat ´geneesheer, genees uzelf´ een bestaande spreuk is. Maar de Oxy.-versie is geen wijsheid, laat staan volkswijsheid. Het is, zo te zien, een gril.
Pg. 31
70 Der Doppelwort (dubbele ~) kann kaum (nauwelijks) aus Mk 6, 1-6 entsprungen sein, vielmehr ist das Umgekehrte wahrscheinlich: Die zweite Hälfte des Doppelspruchs ist in Erzählung umgesetzt, und die γινώσκοντες αυτόν (hem kennenden) sind zu den συγγενεις (verwanten) Mk 6, 4 geworden. Lukas heeft 4, 23: ´ιατρέ, θεράπευσον σεαυτόν (geneesheer, genees uzelf) 24: 'αμην λέγω 'υμιν, 'οτε ουδεις προφητης δεκτός 'εστιν εν τη πατριδι αυτου (voorwaar, ik zeg u, dat geen profeet welkom is in in zijn vaderstad). Dit vloekt inhoudelijk niet. Oxy. maakt sterk de indruk deze klok te hebben horen luiden zonder te weten waar de klepel hangt? Oxy. hoeft inderdaad helemaal niet aan Marcus ontsprongen te zijn, want dat is Lk´s passage ook niet. Lk heeft immers een geheel eigen variant, zo ook Oxy. Alleen: Oxy. heeft iets typisch apocriefs, zoals getoond. ´In Erzählung umgesetzt´? B. bedoelt: ´En hij kon daar geen kracht doen anders dan dat hij wat zieken de handen oplegde en genas.´ Wacht tot zo, citaat ´der Schluß… Widerspruch´. Beter dan de verwanten in Mc dat in de zin van de niet-erkende profeet opgenomen is af te laten stammen van de geheel andere Oxy.-zin over de geneesheer, temeer daar ´bekenden´ een veel algemener en lichter begrip is dan ´verwanten´n26, is het te veronderstellen, dat het origineel beide zinnen moet weergeven en dat wij dus van de Lukas-passagemoeten nagaan of deze dit niet presenteert of Oxyrhynchus. Nu heeft Lk de zinnige uitspraak ´geneesheer, genees uzelf´ en Oxy. de onzinnige, de geneesheer geneest met hem bekenden niet. Dit wijst op verbastering via onnauwkeurige mondelinge overlevering als dubbellogion. Beide zinnen hebben hierin de provocatieve functie en kunnen niet zonder elkaar. Wel, dergelijke logia moeten uit een context stammen en die van Lk verklaart juist hun samenhang. Het is dus waarschijnlijker, dat ze hieruit stammen, dan dat er deze context verzonnen is teneinde ze op geniale wijze te laten samenhangen. Dan zit er in de gemeente of is Lk een zeer geraffineerd redacteur. Maar van de laatste is het de opzet niet, mede gezien de aanhef van zijn evangelie en het eerste lijkt mij stug, tenminste stugger dan de aanname van een werkelijke context, geschilderd door Lk, die hun aanwezigheid en samenhang verklaart. Slotopmerking: Ware het waar geweest, dat de Mc-passage een relatie had met Oxy., dan dringt zich de volgende vraag op: Is de reactie ´is dit niet de zoon van, broer van´ niet wat ook in werkelijkheid niet te verwachten is? Zodat en de Mc passage authentiek is en origineel en niet de tweede Oxyrhynchus-spreuk. Maar goed, de zolderkamerabstractie maakte deze opmerking al overbodig. Der Schluß Mk 6, 5 ist limitiert, damit nicht ein völliger Mißerfolg (volledig uitblijven van resultaat) Jesu berichtet werden muß, und dabei gerät (geraakt) 5b (´ει μη κτλ. [tenzij enz.]) mit 5a in Widerspruch (tegenspraak). Philistertum! (geleerde bekrompenheid!)) Beter schade beperken dan totale mislukking. Met name Lk´s versie vermeldt, dat Jezus het vanwege hun ongelovige afweerhouding weigerde. Waarom zou hij? ´Wat voor klimaat heerst hier?´ Jezus is niet van zins hen tegen heug en meug te overtuigen. ´Kon´ betekent ´voelde zich niet in de gelegenheid´. Dit is geen hinder van buiten, maar voelt wel als hinder. I.p.v. dat B. dit verstaat, voel je bij hem een onrustig broeden. 5b met 5a in tegenspraak? De informant ziet de oplegging, vergeleken bij wat hij gewend is, blijkbaar als een fluitje van een cent. Zeker Paulus, ook een doener van ´tekenen ´(Rom 15, 19; II Kor 12, 13; Hand 14, 10) is nog geen Jezus. Juist deze ´onmogelijkheid´ om enige ´kracht´ te doen komt zeer levensecht over, als je eenmaal zover bent om in dit soort krachten te geloven. Vandaar ook deze mijn verwijzing naar met name die brieven van Paulus.
71 Die Bildung (vorming) stammt noch nicht erst von Mk , sondern lag ihm bereits vor (maar was voor hem reeds als gereed) ; sie wird in den Missionserfahrungen ihren Ursprung haben1. Noot 1…Friderichsen…: "Gewöhnlich beurteilt man diese Tatsache (feit) als einen Beweis für die Güte (goedheid) der Überlieferung: sie stößt (stoot) sich ja mit dem allgemeinen Gedanken von der souveränen Wundermacht Jesu. Es fragt sich aber, ob hier nicht eher die Missionspsychologie und christliche Erfahrung hineinspielt: Wundertat wird durch empfänglichen (ontvankelijk) Glauben bedingt." Dit schijnt ook de ervaring van paranormale genezers te zijn. Vgl. auch Friderichsen, Le problème du miracle, S. 52f., wo der Sinn des 'ουκ 'δυνατο (hij kon niet) richtig (correct) erklärt wird: es konstatierte nicht ein Unvermögen Jesu, sondern (maar) bedeutet einen Vorwurf (verwijt) gegen den Unglauben. Maar ik heb de indruk dat hier geen absolute hinder is door ontbrekend geloof van te genezen, op te wekken, exorciseren etc. personen, maar het algemene klimaat. Overigens is niet in te zien, dat de missie-ervaringen boven (evt.) ervaringen met Jezus zelf moeten worden gesteld. Übrigens könnte man, da V.2. ganz wie der Ausruf ehrlicher Bewunderung klingt, in diesem Sinne auch V. 3 verstehen bis auf den überraschenden Zusatz (verrassende toevoeging): και 'εσκανδαλίζαντο 'εν αυτω (en zij namen aanstoot aan hem). War ursprünglich von einem erfolgreichen (succesvol) Auftreten Jesu erzählt gewesen? Der vorliegende Text wäre dann aus zwei Elementen entstanden, jenem Logion und dieser Szene des Erfolgs (succes) Jesu, die dann unter dem Eindruck der späteren (latere) Erfahrungen in das Gegenteil umgebogen wurdeCharakteristisch ist die Weiterbildung (verdergaande vorming) Lk 4, 16-30: . . . Er klinkt helemaal geen eerlijke bewondering. Men is verwonderd, men vertrouwt het niet, men neemt aanstoot. Dus niks 2 elementen. Tenzij men Lk´s versie inlegt Nu is dit niet a priori ongeoorloofd, integendeel, een randvoorwaarde voor geoorloofdheid is er zodoende. Maar slecht is de twee versies (als ze dit zijn) te mengen. Veeleer zal men de logica van Lukas´ moeten volgen, waarvan Mk dan een soort verkorting is. Dat Lukas een ´Weiterbildung´ is, is het gevaarlijke ontwikkelingsdenken van de ´Formgeschichtler´. Lukas koppelt in feite op een eigenstandige variant van Jezus´ optreden in Nazaret terug, die de ´lectio difficilior´ bevat, complexer is en authentieker, juist de reden waarom hij die van Marcus niet ´weiterbildete´, maar vervangt. Dat Oxy. ook niet tot het evangelie van de laatste is terug te brengen, versterkt deze mijn indruk. Bij Lk anticipeert Jezus juist op het ongeloof en drukt daarmee een begin van bewondering (instemming en verwondering) de kop in. Het ´verrassende´ komt dus van Jezus zelf. Men had hem kunnen logenstraffen door niet te reageren. Nu vervulden de mensen in de synagoge zelf Jezus´ ´prophecy´: zij maakten waar wat hij zei. Waarom deze lullige behandeling? Jezus kon blijkbaar met zijn publiek doen wat hij wou, terwijl het nochtans zichzelf de schuld moest geven. Wél hoogst irritant en provocerend! Zalig is hij, die zich niet ergert, zoals Palestijnen op Israelische landaankopen en bezettingen. Wat er feitelijk gebeurde is, dat Jezus woog en te licht bevond. Zou er te Kapernaüm hetzelfde gebeurd zijn? Dit hangt af van hoe sterk Jezus chargeerde. Maar hier in ieder geval, waar men hem persoonlijk kende, ergerde men zich dood! De dokter weigert immers zijn eigen kennissen te genezen! Nu wrijf ik mijn ogen uit , want deze mijn conclusie is niet bewust toegeschreven naar het bovenstaande over Oxyrhynchus. Met dit ook voor mij frappante resultaat wordt de verhouding ervan tot dit evangelie inderdaad een stuk begrijpelijker. Dit resultaat = het tweede Oxy.-vers is nl. de exacte achtergedachte van de spreuk uit het eerste geciteerde Lk-vers Lk 4, 23 dat een overeenkomstige ´Wortlaut´ heeft.
72 Nu blijkt de verklaring van de bovengenoemde omkering van de inhoud. Deze gedachte is het gevolg van de suggestie (door de parallellie) van elkaar te dekken. In feite is er dus bij de parallellisering weglating van het enig juiste verband tussen de twee, nl. dat het eerste vers redengeving van het tweede is. Bij Lk wordt gezegd: ´Geneesheer, genees uzelf, doe (hetzelfde) in uw eigen stad.´ Antw. ´Maar een profeet is nooit in zijn eigen stad geëerd. Daarom Oxy. ουδε 'ιατρος ποιει θεραπείας εις τους γινώσκοντας αυτόν (noch behandelt een arts zijn bekenden). De Oxy.tekst is dus alleen verbastering wat betreft ουδε, ' noch' , waar γαρ, 'want´, op zijn plaats was geweest, een ook verder apocrief: en Jezus in de mond gelegd logion daar waar in feite een ´open plek´ is (van die inhoud). Hiermee is duidelijk de afhankelijkheid van Ox. I, 5 van het evangelie aangetoond. Wonderlijk, dat B. a) stipuleert, dat die logia als uitspraken het best bewaard zijn, b) de Oxyrhynchus-teksten gewoonlijk veranderingen bevatten, maar in dit geval Bultmann en Dibelius stellen, dat de zaak omgekeerd zou liggen. Dit is alleen het gevolg van hun slechte voorstellingsvermogen. Der Gedankengang der Rede V. 20-27 ist nicht klar; offenbar steuert sie auf V. 25-27 los: der Gegensatz (tegenstelling) zwischen Israel und den Heiden und daraus folgend der Bruch mit den jüdischen Hörern. Maar 25-27 is identiek met en het eigenlijke onder de inhoud van 24 en de wending ligt in vers 23. Dus we moeten niet zo overdrijven - wat B. doet omdat hij denkt dat het naar het overleveraars-heden is toegeschreven -, maar zeggen, dat de rede aanstuurt op 23-27 als geheel zonder nog uitgesproken toespitsing op de heidenen. Dus dit ´aansturen op´ gaat dan via het voorafgaande. ´der Gegensatz… jüdischen Hörern.´ Maar zo wordt dit motief abstract behandeld. In feite is het hetzelfde motief van de profeet die voor zijn vaderstad, -land, niet acceptabel is: en dan toegepast op de tegenstelling Nazaret (vaderstad) en Kapernaum, vervolgens het heidendom, slechts analoog aan én (inderdaad wel degelijk) preludierend op wat later gebeurt, nú gaat het om Nazaret. V. 25-27 waren dem Lk offenbar durch die Tradition gegeben (ursprünglich aramäisch? Vgl. Wellhausen). Zusammenhang mit dem vorigen hat V.25-27 nicht eigentlich; auch wenn V. 24 Glosse (glos) wäre, entstünde kein Zusammenhang mit V. 23, denn in diesem liegt die Pointe in dem Gegensatz zwischen Kapernaum und Nazaret, und die πατρίς ist nicht das jüdische Volk, sondern (maar) die Vaterstadt. Laten wij eerst vast zien te stellen, of er inderdaad wel een samenhang is tussen 23 en het voorafgaande. Zoveel is waar, de wending komt als een donderslag bij heldere hemel en de mensen kijken, of ze het in Keulen horen donderen. Jezus is het erom te doen de Nazareners een les te leren, waarvan zij de inhoud zelf waarmaken. Hij verkiest hen anders te behandelen dan de Kapernaummers. Maar waarom doet hij zoiets? Hij kent hun ongetwijfeld de verwachting toe, dat hij hetzelfde zal doen als te Kapernaum, maar hij zegt in feite, dat men daarop niet moet rekenen.(vgl. met in Joh zijn moeder op de bruiloft van Kana, maar hier is dan een rotsvast vertrouwen), doch de Nazareners doorstaan de vuurproef niet. Jezus verkiest, niet de luisteraars. Hij is soeverein, onafhankelijk jegens wat men verwacht. Is dit niet sadistisch tegenover zijn stadgenoten? Achteraf, gezien hun gebleken mentaliteit, niet. En van tevoren? staat vast, dat een profeet onacceptabel is. Wil iemand dit niet geloven? Kijk wat Jezus hier bewijst. Hier is duidelijk, dat hij ons kiest en wij niet hem. Maar de opeenvolging der gebeurtenissen is opzet, en dús een eenheid. ´auch wenn… Vaterstadt.´ Nee, maar de verhouding Israel-heidenen kan ook als prima analoog
73 voorbeeld dienen en is ter verklaring van wat nog te gebeuren staat uiterst zinvol. Daarom achteraf door de gemeente ingelegd? Dat is beslist niet gezegd, het kan eenvoudig achteraf iets profetisch gehad blijken te hebben. ´Glosse´: Dit wil dan zeggen: ingelegde verklaring De verklarende samenhang was dus: ´Jullie verwachten genezingen, maar wel eerder bleef de hemel gesloten voor het vaderland. Nu staat hiertussen echter een waarheid als een koe, nl. dat jullie, Nazareners, je tóch ergeren, wat neerkomt op de reden ´het Koninkrijk is slechts voor wie het gegeven is´. Nu is er geen botte reden-loze afwijzing, maar een diepe waarheid. Dan brengt de hypothetische ´glos´ toch de (diepere) verklaring. Maar 24 is, zoals hier getoond, absoluut noodzakelijk om aan te tonen wat er aan de hand is. Het is dus intrinsiek onderdeel, niet achteraf toegevoegd, want dit zou alleen het geval zijn, als de waarheid al zonder die passage vanzelf sprak, maar hier is het verdiependreflexief en de quintessens.Erzonder stond er een waar, maar onbegrijpelijk verhaal. Het is dus geen glos. Lk hat wohl, um V. 25-27 unterzubringen Bultmann doet net of dit gedeelte die oude, wellicht Aramese, traditie is en - omdat hij de eenheid met de rest niet begrijpt- bijmaaksel, maar dat daar meer ´wellicht-Aramees´ in te bespeuren valt, komt, denk ik, door zijn extensie van verhaal. Langere taaltuitingen hebben meer kans op het vertonen van idiomatische (e.d.) kenmerken. die Szene entworfen ´Ontworpen´? Is Jezus tijdens zijn activiteiten in Galilea nooit in de synagoge van zo goed als Kapernaum ook niet in die van Nazaret geweest en vinden wij zo´n provocatie ook niet in Joh 8, 30vv. in de Tempel van Jeruzalem? Dit radicalisme is juist Jezus ten voeten uit. Lk die in zijn proloog zegt, dat hij alles nauwkeurig heeft onderzocht en zijn informatie heeft van de eerste getuigen en van de oudste bedienaren van het Woord zou het verhaaltjesmiddel gebruiken om zijn ei in kwijt te kunnen. Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten. Het zijn pas mensen van het slag van Dibelius en Bultmann die zichzelf en anderen wijsmaken, dat wij een soort eigenlijke bedoeling hieronder in de gaten moeten houden (wat i.p.v. hen te schokken de gelovigen juist zou moeten geruststellen, aldus Bornkamm. ´Macht und List sein grausam Rüstung ist´, ´dulces voces et sermones´). En dit beweert B., die zich zojuist nog verwonderde over een eigenaardige tweeheid in Mk., zo sterk voor hem, dat in zijn ogen Mk deze niet van zichzelf kan hebben, terwijl Lk van die nog net bespeurbare tweeheid de verklaring heeft. Nee, Lk kan, zegt hij, niet anders dan een verdere ontwikkeling van Mk zijn. Dit noem ik planken voor de kop hebben. Mc heeft het over optreden in de synagoge, en wijsheid waar men zich tegen keert. Het moet hier om schriftuitleg gaan. De vordering van de uitleg volgend moet men er aanstoot aan genomen hebben, uiteraard door iets wat als provocatie werd gevoeld. Op grond van Mc alleen weten wij echter niet wat en hoe. Nu zou Lk in dit schema een of andere provocatie hebben ingelegd. Op grond van het verhaal over gevallen van voorkeur Gods voor de heidenen?, dat dan niets anders dan erbij gesleept kan zijn om de veronderstelling te bewaarheiden, dus dat Jezus met iets dergelijks aanstoot zal hebben gegeven. Zo is de vraag (als nog niet het antwoord) al zinvoller dan dat Lk Mc puur als materiaal zou hebben gebruikt. De spreuk over de niet geaccepteerde profeet en de aanstoot staat bij Lk omgekeerd. Nu kan dit bij verkorting gemakkelijk, omdat tóch bepaalde samenhangen worden weggelaten Alvast is echter duidelijk, dat volgens Mc men aan Jezus aanstoot nam, men ongelovig tegenover hem stond, met dezelfde ongelovigheid als zijn familie dacht, dat hij gek was. Zoiets is maar al te bekend. En dat zijn schriftuitleg als een rode lap op een stier moet hebben gewerkt. Waarom
74 heeft Lk nu behoefte gehad ´onder te brengen´, als hij voor deze inhoud geen aanknopingspunt had, nl. het motief dát hij in Nazaret op weerstand stuitte, wat Lk zag als de waarheid, dat een profeet in zijn eigen stad niet geëerd wordt (vgl Mohammed te Mekka). Ongetwijfeld is deze ook aldaar gebleken. Zeer licht heeft Jezus dit na bemerken van weerstand ook gezegd. Zeer zeker heeft dit de weerstand versterkt. Maar de Jesajaplaats plus de latere schriftplaatsen en Jezus´ verrassende wending, dat is er in Lk alleen. Maar ´heden is het schriftwoord vervuld´ is een thema waarvan het bespreken door Jezus wel vaker gemeld wordt, bv. tegen de leerlingen van Johannes (Joh 1, 46), ´moest de mensenzoon dit niet alles lijden´, etc. D.w.z. de schriftuurlijke basis van eigen optreden, als verklaring voor zijn daden. Voor maar een deel van de gevallen is aan te nemen, dat Jezus zijn eigen daden niet van commentaar heeft voorzien. Evenzo zal hij zijn weigering om in Nazaret krachten te doen toegelicht hebben. Bovendien schildert Lk een precieze toedracht., ook wat betreft de afloop met een staaltje van soeverein optreden van Jezus jegens wie hem in de afgrond willen werpen. Dit haalde hij ook nog eens uit in de Tempel (Joh 8, 59). Het is hem ten voeten uit. Kortom, de episode is plausibel en als zodanig een stuk eenvoudiger dan de constructietheorie waarbij van alle kanten elementen uit het niets worden aangesleept, totdat er een ´aanvaardbaar´ geheel ontstaat.n27 und dabei auch in V. 23 die anderswo (ergens anders) überlieferte παραβολή verwandt (aangewend)2. Zo móet Lk a.h.w. de toedracht hébben, terwijl het in werkelijkheid zo is, dat er een dergelijke situatie zal zijn geweest, onder het nodige wijze en schriftuurlijke commentaar van Jezus. Of het exact deze schriftuurlijke plaatsen en schriftuurlijke gegevens zijn geweest, hoe kan men zulks ooit strikt bewijzen? Maar de gebezigde of gelijksoortige zijn gemakkelijk mogelijk. Het ook duidelijk, dat Lk t.o.v. Mc ook de ´lectio difficilior´ heeft, d.w.z. de betere inlichting hoe de vork aan de steel gezeten heeft n28 Deze berust ongetwijfeld op het bij zijn speurwerk nader ingewonnen informatie. Noot 2. … Daß V. 23 hinter (achter) V.22 schlecht paßt, ist die Schuld des Komponisten Lk. De spreuk ´Geneesheer, genees uzelf´ is in feite identiek met het direct volgende: ´doe dit ook hier´. Jezus hééft dit geweigerd en dit bijstaande verbale is verantwoording hiervan. Wat dan ´slecht past´, maar wel degelijk doet, is, dat Jezus weigerde in te gaan op een verzoek om hetzelfde te doen. Het hoe en waarom van deze weigering heb ik boven al plausibel gemaakt. De vraag is nog óf Lk´s versie, dat Jezus´ houding niet een reactie, maar een provocatie was, juist is. Schuld van Lk hoeft het niet te zijn. Zelfs geeft het een beter beeld. Het verklaart de ontwikkeling binnen Mk. Ik veronderstel, dat het echt Jezus is het initiatief in handen te hebben (zie boven; vgl. b.v. ook hoe hij het initiatief houdt in gevaren). Ik acht de lezing van Lk hierom waarschijnlijk. Preuschen meint (a.a.O [ op een andere plaats]) nachweisen (bewijzen) zu können., daß auch Lk das alte zweigliedrige Logion für seine Komposition benutzt hat. Dit gaat van de schijnbare prioriteit van het logion uit en in dit geval van een als oorspronkelijk logion volstrekt onbegrijpelijk, want dit zg. oorspronkelijk logion is een abstractie. Zie boven. Pg. 32 Mk 10, 13-16 Parr.: Jesus segnet die Kinder. Hier würde Dibelius´ Theorie der "Predigtsprüche" am ersten seinen Anhalt (houvast) haben, denn das Logion V. 15 könnte in
75 der Tat innerhalb (binnen) V. 13-16 sekundär sein. Aber ob man es als eine aus V. 14 herausgesponnene erbauliche (stichtelijke) Erweiterung betrachten (beschouwen) darf, ist mir doch sehr fraglich (de vraag). Die Pointe von V. 14 und V. 15 ist doch wohl verschieden (anders): V. 14 sagt nur, daß Kinder an der Gottesherrschaft teilbekommen (deelkrijgen) und man darf (mag) das των τοιαύτων (van dezulken) von V. 14, wie seit (sinds) Origenes üblich (gebruikelijk), nach V. 15 interpretieren. Also muß man V. 15 als ein ursprüngliches freies Herrenwort ansehen (zien), das in die Szene V.13-16 eingesetzt wurde. Je mag dit laatste niet, omdat het op de kinderen slaat en in Mk alléén staat? Inderdaad, het Koninkrijk Gods is voor kinderen, omdat ze (relatief) onschuldig zijn. Maar met deze inhoud opent het vers naar vers 15, want het gaat om de onschuld van wie dan ook. τοιαύτωνbetekent immers ´dezulken´ en dit is toch wat anders dan bv. ´dezen´, ´die´, τουτων. Dus de uitspraak kan wel daar geplaatst zijn, maar het geheel kan ook oorspronkelijk zijn. Dibelius prediktheorie is arbitrair (zie mijn leesverslag over hem) en ook het gezichtspunt, dat logia bij voorkeur raamloos zijn overgeleverd is dat. Waarom zou dit moeten. Juist als ´anekdote´ is de hele scène zichzelf prima tot voertuig. Auf Mt 18, 3 darf man sich dafür freilich (evenwel) nicht berufen; denn dieser Vers beruht offenbar (berust duidelijk) nicht auf besonderer Tradition, sondern (maar) ist die von Mt gebildete (gevormde) und an einen anderen Platz gestellte Fassung von Mk 10, 15. – Gezien het feit, dat Lk, evenals Mt, niet rechtstreeks aan Mk, maar aan oer-Mk, een variant van Mk, ontleende, maar wel het logion heeft, betuigt, dat dit allang in de overlvering van de scène zat. Bij Mt bevindt het logion zich echter in een ´rede´ rond het kind (18, 3), terwijl de met Mc 10, 13-16 overeenkomende scène een wel erg korte indruk maakt en erg willkeurig tussen andere scènes is ingepropt (19, 13-15). Het kan dus goed, dat Mt het logion naar de ´rede´ heeft verplaatst. Unwahrscheinlich ist die andere Möglichkeit, daß die Szene V. 13-16 auf Grund des Logions V. 15 komponiert wäre. Denn V. 13-16 ist ist auch ohne V. 15 ein geschlossenes Apophthegma, das seine Pointe in V. 14 hat. Ist schon (reeds) das ursprüngliche Stück V. 13.14.16 wohl eine ideale Szene, die ihren Grund in dem jüdischen Brauch der Segnung und ein gewisses (zeker) Vorbild in der Geschichte von Elia und Gehasi 4. Rg 4, 27, sowie eine Analogie in einer Rabbinenheschichet hat, so ist durch die Einfügung von V. 15 der ideale Charakter der Szene jedenfalls völlig deutlich gemacht: Bedoelt B. met de laatste bijzin: Als de scène al een ideale is, is dit ideale karakter dan zo ook overgekomen op de toevoeger, die met zijn toevoeging deze idealiteit a.h.w. erkent- ? Een andere mogelijlkheid is er m.i. niet. Maar het ik geloof er niets van, dat de toevoeger de scène zo gezien heeft. Die Wahrheit von V. 15 findet in der Szene eine symbolische Darstellung. Is door invoeging van het oorspronkelijk niet daar thuishorende de idealiteit van de voorafgaande zegening aangetoond, terwijl dit een goed Joods gebruik is? Dus ideaal is niet zozeer dit zegenen, maar wel ´voor zulken is het Koninkrijk Gods´? Een kind is bij uitstek een symbool van onschuld. en eenvoud. Geniet het symbool van het kind ter illustratie van het Koninkrijk Gods dan de voorkeur boven een kind als voorbeeld, door Jezus gezegend? Het gaat hier om een waarheid als een koe. Zou deze niet echt in het volle leven zijn uitgesproken? Wat zou er
76 aan zo´n situatie fictief moeten zijn? B. gaat te werk volgens de objectief gesproken willekeurige conceptie ´welche Idee ich … zu verkörperen (belichamen) gesucht´n29] i.p.v. (buiten het geval dat de uitspraak ter plekke eenvoudigweg tot de oudste overlevering behoort, knappe weergave van een toedracht) dat dit logion.in een dergelijke situatie toepasselijke uitspraak, die dezelfde gedachte weergeeft, is toegevoegd aan de oudste overlevering, knappe weergave van een toedracht. Mt 12, 41-44 Parr.: das Opfer der Witwe. Eine einheitliche (eenheids~) Komposition und zwar deutlich eine ideale Szene, in der ein Grundsatz bildhaft dargestellt (principe beeldend weergegeven) wird, für die es rabbinische wie antike Parallelen gibt, und der auch in de rabbinischen Literatur schon in das Gewand (gewaad) einer idealen Szene gekleidet war; vgl. bes. Wettstein und Strack-B. zur Stelle. Ganz besonders eng ist die Verwandtschaft von Mk 12, 41-44 mit einer Geschichte der buddhistischen Tradition, so daß man schwerlich (moeilijk) die Annahme eines Abhängigkeitsverhältnisses vermeiden kann. H. Haas nimmt an, daß es sich um eine ursprünglich indische Erzählung handelt. Übrigens ist der Grundsatz, daß der Gottheit das geringe Opfer des Armen besser gefällt (bevalt) als das üppige (royale) des Reichen, auch in der griechischen Literatur in einer Geschichte veranschaulicht worden, die in verschiedenen Fassungen (vormgevingen), vom 6. Jharh. Vor bis zum 1. Jahrh. nach Chr. nachweisbar, umlief (aanwijsbaar, de ronde deed). Je in zo´n (pre)literair circuit begeven kan alleen naar, indien men reeds op voorhand aanneemt, dat het om iets literairs gaat, met name als men zich blindstaart op de verwantschap. Dit is dermate formalisme, dat niet eens gevraagd wordt waarop deze verhalen gebaseerd zijn, d.w.z. het erin gemelde waar is of alleen een verhaaltje. Al met al hoeft dit verhaal, al heeft het nog zoveel (pre)literaire analogieën, zelf helemaal geen (primitieve) literatuur te zijn, want primair is wat dit verhaal meldt waar op het niveau van het echte leven. De interdependentie hangt hieraan en niet rechtstreeks onderling. Alleen zwevende denkers kunnen deze eenvoudige samenhang missen. ´ein Grundsatz bildhaft dargestellt´ volgt weer ´welche Idee… zu verkörpern gesucht´, alsof waarden niet met het leven zelf gegeven zijn! Mocht het tot deze beschouwingswijze vanuit de gedachte gekomen zijn door zijn sceptische oorsprong vergetend transcendentalisme van de copernicaanse omwenteling, dan hebben wij hier een voorbeeld van a) hoe categorieën subjectief gemáákt worden, met miskenning van hun levensechtheid en doorzichtigheid, ofschoon deze goed op te sporen is, b) dat het ´Ding an sich´ goed aftastbaar en duidbaar is, want er staat: (in de Tempel) 'ο 'όχλος βάλλει χαλκον εις το γαζοφυλακειον… και 'ελθουσα μία χήρα πτωχη 'έβαλεν λεπτα δύο, 'ο ' εστιν κοδραντης…'όλον τον βίον αυτης, de menigte gooide kopergeld in de offerkist…en er kwam een arme weduwe en die wierp er twee koperstukjes in, dat is een kodrantes…haar hele levensonderhoud.´ Zijn al deze details een realistische vertelling, of is dit uit het leven gegrepen. Zeker is, dat Jezus in de Tempel geweest is en dat de schare langs de offerkist is gelopen en daar geld in heeft gegooid, de rijken uit hun overvloed, de armen uit hun armoede. Verder, dat bij sommige armen en enkele rijken generositeit voorkomt. De vraag is dus alleen, of Jezus inderdaad op een moment dat een arme weduwe zoiets doet, er inderdaad op let. Interesseerden hem voorbeelden van Gods wil doen uit het dagelijks leven? Ja, want hij is geen zolderkamertheoreticus. Is dit dan uit het leven gegrepen? Er staat ´twee koperstukjes´ en dit wordt nog uitgelegd ook, d.i. een kodrantes. Preliterair is dit niet uit te leggen: in rondlopende, dus oudere, sprookjes wordt gesproken over munten die vaak niet meer voorkomen en waarvan althans de waarde niet meer goed te vertalen valt (bij ons b.v. penningen, schellingen, daalders etc.) Evenmin bestaat daar de behoefte om uit te leggen hoe de onderlinge verhouding tussen de munten is. Hier wel en wel uit behoefte van waarheidsgetrouwheid aangaande de mededeling, niet op de wijze van het
77 geven van een realistische kleur, maar van: zo en zo was het geval. Hier minacht het ´gelahrte´ intellect een allereenvoudigst verhaal, dat slechts als specimen wordt gezien van een rondzwervend motief zonder wortel in de realiteit. Machtsgreep van het intellect. Pg. 33 Lk 10, 38-42 Maria en Martha. Die Analyse wird durch die Unsicherheit der Textüberlieferung für V. 41f. erschwert (verzwaard). Doch darf man wohl sagen, daß, selbst wenn ein Stück des umfangreicheren Textes als (voor) ursprünglich zu halten wäre, Jesu Wort kein Logion sein könnte, das ursprünglich isoliert überliefert wäre. Also muß man die Szene als einheitliche (eenheids~) Komposition betrachten (beschouwen), und zwar (wel) ist es eine ideale Szene. Bij Johannes valt uit veel uitvoerigs en gedetailleerds af te leiden, dat Jezus Maria en Martha, twee gezusters, goed kende. In Joh 12, 1-11 doen Maria en Lazarus iets anders dan in Lk 10, 38-42, maar ook daar is Martha aan het bedienen. Er zijn en waren nogal wat vrouwen die dat typisch hun taak achten. Maria ontpopt zich hier, maar in een heel andere scène, wederom als fan van Jezus. Ideaal zou dus alleen zijn wat hier voor logion wordt afgewezen. Want wat is er ideaal aan dat degene aan wie daar liefde en hier aandacht wordt geschonken wordt dit zegt op prijs te stellen? Er moet een gemeenschappelijke grondslag in de werkelijkheid zijn. Wel toevallig, dat twee uit het leven gegrepen en ook nog bij (nl. na) elkaar passende scènes zo illustratief zijn, dat ze ieder van beide en beide samen gememoreerd worden. Toch hangt dit er alleen maar van af, of iets wat gebeurt de moeite waard is. De scène in Johannes is zo spectaculair, dat wij haar ook in de synoptici aantreffen. Deze scène treffen wij echter alleen bij Lk aan, die haar bij zijn ondervragingen zal hebben vernomen. In het geheugen heeft het saillante van het gebeuren ervoor gezorgd, dat dit als ´anekdote´ is bijgebleven. Inderdaad heeft Jezus hier weer een wijsheid gedebiteerd, zonder welke de passage niet de moeite waard zou zijn geweest.om te onthouden. Het beeld ´"anekdote" met pointe" biedt heel wat meer houvast dan dat van het componeren van een hele scène om een gedachte uit te drukken. Voorzover Lk voor die componist wordt aangezien: Alsof Lk niet vernomen heeft wat hij geloofde en- een meer algemene overweging - erzonder over Jezus niet genoeg te vertellen viel. Lk 17, 11-19: Die Heilung der zehn Aussätzigen (melaatsen). Die Pointe, das Wort Jesu V. 17f., ist nur innerhalb (binnen) der Geschichte verständlich; also (dus) liegt, von der herausgesponnenen redaktionelle Einleitung V. 11 abgesehen, eine einheitliche (eenheids~) Komposition vor, freilich (en wel) eine recht (bepaald) sekundäre, hellenistischen Ursprungs (van ~), die auf der Wundergeschichte Mk 1, 40-45 beruht (berust): Die Wegsendung zu den Priestern die ursprünglich einen ganz anderen Sinn hatte (s.u.), ist hier deshalb nötig, weil (omdat) um der Pointe willen (omwille van de ~) die Heilung unterwegs erfolgen (resulteren) mußte, wobei 4. Rg 5, 10ff. (? 2Kon de reiniging van Naäman?) als Vorbild vorgeschwebt haben könnte. Sie ist an sich hier völlig unmotiviert. ´ also liegt… redaktionelle Einleitung V. 11.´ Als Lk dit verhaal alleen maar op de weg naar Jeruzalem plaatst, waarom laat hij hem hier dan eventjes van Jeruzalem vandaan reizen, althans waarom deze kleine complicatie? De reis naar Jeruzalem wordt blijkbaar zeer ruim opgevat en de anomalie is onbegrijpelijk, als er toch geen reden in de werkelijkheid voor is. Of had Lk geen verstand van aardrijkskunde? Maar dat Samaria ten noorden van Galilea lag is wel heel bont. De enige gelijkenis met Mk 1, 40-45 is, dat het om gevallen van melaatsheid gaat Hierom zal het zo zijn, dat Jezus er meerdere onder handen heeft gehad. Dat men, genezen, zich bij de priesters moest melden, was voorschrift. Er is dus geen enkele reden de perikope met die bij Lk
78 te identificeren. Dat wonderverhalen van hellenistische oorsprong zouden zijn, berust daarop, dat de Griekse wereld ook wonderverhalen kende. Deze argumentatie heb ik voor en na tegenover Dibelius al weerlegd. (hellenisme: gevallen van shock; Lucianus´ Philopseudes is niet als weergave, maar e contrario geschreven en wel omdat het om zelfgeselecteerde of verzonnen gevallen in een overduidelijke blijkende fantastische wildgroei gaat, en vele zijn van een Tienoppen-achtigen30 soort. T.a.v. de bijbelse wonderverhalen wordt alleen maar op een algemene abstracte soort, waarmee ze een zekere analogie vertonen, gelet, en niet op het concrete, eigene, de gang der handeling gelet. Zo worden hun verhalen bij Dibelius ´novelle´). Dat hier het een en ander ´nötig´ zou zijn, berust op de veronderstelling van een opzet waar totaal geen aanwijzing voor is en die dus niet meer is dan een loutere bewering. Maar weerlegd wordt het ook niet? Verder: Zijn het tiental, het Samaritaan zijn, niet erg motief-achtig? ´Sie ist… unmotiviert.´ Wat bedoelt hij? Dat het, als er niets volgde, geen zin had gehad het te vermelden. Dit is echter nog wel wat anders dan dat het er speciaal voor in het leven is geroepen met heel ander motief dan het normale, nl. dat het voorschrift was. De genezing omwille van de pointe is vooropgezette willekeur en dus is de hele figuur: pointe vraagt om genezing, genezing vraagt om zending naar de priesters, willekeur. und zudem (daarbij): was sollte der Samariter bei den jüdischen Priester? Maar wie zegt, dat hij als Samaritaan zijnde aan dit collectieve bevel zich naar de priesters te begeven gevolg zal hebben gegeven? Of wellicht was het buiten Samaria ook aan Samaritanen geraden zich te melden. En: de Samaritanen onderhielden toch ook de Pentateuch, waartoe het voorschrift (Lev 14, 1-32) behoort! Auch entspricht (komt overeen met) dem Standpunkt der palästinischen Gemeinde vielmehr Mt 10, 5f. Hier gaat het om de zending van de apostelen, niet om wie Jezus onderweg toevallig ontmoet. Mag dit van de Palestijnse gemeente niet? Evenmin Jezus dan door Samaria trekken, een gesprek met een Samaritaanse vrouw voeren (dan vanuit het gezichtspunt dat Joh ´een hellenistisch presbyter´ was… die dan echter wel erg veel van de ´palestijnse´ toestanden nog tijdens de Doper wist!n31). Wat moeten wij dan aan met de bekering van Samaria (Hand 14) (nog vóór de grensverleggende Doop van Cornelius). Het gaat hier wel om een schoolmeesterachtige alverbeteraar, zeg! Wat hier staat mag niet en toch staat het er en dit wordt op een ingewikkelde wijze wegverklaard. Die Geschichte ist also (aldus) zu einer idealen Geschichte verwendet, Dus de idealiteit van de scène zou de tegenspraak inlossen. Maar de tegenspraak ontstaat juist door betweterij. De geschilderde constellatie hoeft niet principieel beperkt te zijn tot een ietwat ´hellenistisch´ gestempeld evangelie. Hoe riskant deze betiteling voor het duidelijk door een Griek geschreven Lk is, blijkt wel, dat Lk juist een Joods motief als de bevrijding van Israel door de Messias als stokpaardje heeft. in der Dankbarkeit und Undankbarkeit in einem Eindrucksvollen Bilde dargestellt werden. – Dus dankbaarheid en ondankbaarheid zijn hier ´de belichaamde idee´.
79 Übrigens ist V. 19 ein schematischer, vielleicht erst von der Redaktion angehängter Schluß. Obligaat ja, maar dat zijn zielen die zich vol vertrouwen tot Jezus wenden ook. Dus, aangehangen of niet, de zaak blijft hetzelfde. Of wij het getal 10 serieus moeten nemen of niet, het gaat in elk geval om een groep. En de Samaritaan. Zie mijn bezwaar tegen dat vs. 11 puur redactioneel uitspinnen is, want daarmee wordt vs. 11 bij het ideale van de scène ingelijfd. Vermoedelijk speelt de scène in het grensgebied Samaria-Galilea. Dan heeft die Samaritaan om te beginnen.nog niets motiefachtigs en is er ruimte om een inderdaad opmerkelijk feit dat het nu net een Samaritaan moet zijn die terugkomt. Toch is dit wel degelijk motief , want toespeling op het heil, dat zich naar buiten Israel beweegt. Niet: louter motief, want waarom heeft Lk dan ook de parabel over de barmhartige Samaritaan? Juist. Om te laten zien, dat de ware naaste niet per se een Israeliet hoeft te wezen. Dit geldt uiteraard ook voor de ware gelovige. Maar dit is niet waar, als het ook niet menigmaal in werkelijkheid blijkt. Maar hoe bewijs je, dat dit hier het geval is? Aangezien het zo is, dat Jezus vaker melaatsen heeft genezen en meerdere malen door het grensgebied van Galilea en Samaria is getrokken, heeft het verhaal hierdoor een grote kans om waar te zijn, te meer door die anomale inleiding. Lk 19, 1-10: Zakchaios. Hier liegt keine einheitliche (eenheids~) Komposition vor. V. 9f. hat seinen Anschluß an V.7. Man muß also entweder (dus óf) V.7.9f. für sekundär halten, oder (óf) - weit wahrscheinlicher - V. 8. Waarom sluit 9 wel aan op 7 en niet op 8? Omdat het over het huis gaat? Waarom dan niet veel meer op vers 6? Maar de volgorde die wij zien: Jezus laat zich door Zaccheus, oppertollenaar, in zijn huis ontvangen. ´Van een zondaar´, zegt of denkt men. Maar door zijn confronatie met Jezus schaamt Zaccheus zich. D.w.z. de laatdunkende opinie komt bedrogen uit. Volgens vers 10 is dit nu tegenover zo´n opinie Jezus ten voeten uit. Hoe vaak is zoiets niet geschilderd en door Jezus metterdaad weerlegd. Dit thema is op zich als thema al ´einheitlich´. Hoe kan B. beweren, dat 8 niets met het vorige en volgende te maken heeft? Alleen, omdat er iets anders onverwachts in het spel komt? Een absoluut on¨plooibare abstractheidsdwang? A is bij Bultmann absoluut niet niet-A en daarmee is de kous voor hem af. Dit noem ik de waanzin ten top gedreven. Das προς αυτόν V. 9 kann nicht heißen: "mit Bezug auf (betrekking tot) ihn", sondern (maar) "zu ihn". Streicht man es mit einigen Zeugen (getuigen, d.w.z. tekstvarianten), so bleibt der Anstoß (het wringende), daß Jesus jetzt plötzlich in 3. Pers. von Zak. zu den Anwesenden spricht, was noch deutlicher hervortritt (naar voren komt), wenn man mit anderen Zeugen προς αυτούς liest. Inderdaad. En dus sluit 9 goed bij 8 aan en is er dus een barrière (te nemen?) tegen de secundariteit van 8. Auch begründet (baseert) Jesus sein Verhalten (opstelling) nicht mit (op) Berufung auf die Moral des Zakchaios, wie nach V. 8 zu erwarten (verwachten) wäre, sondern (maar) damit, daß Zakchaios ein Jude ist so gut wie die Anwesenden. Ja, Jezus zegt, dat óók een tollenaar bij het huis Israel, bij het volk van God, behoort en hem de vergeving evengoed geldt. Een goj kan men nog vastprikken op zijn goj zijn. ofschoon Jezus dit ook doorgeprikt heeft. Maar Jezus weet zich vooreerst gezonden tot de verloren schapen van het huis Israels. Maar het is vreemd, daarmee de moraal als voorwaarde voor de vergeving
80 buiten te sluiten, omdat bekering wezenlijk is voor vergeving, of deze nu voorafgaat of veronstersteld wordt veeleer te volgen. Maar als hier al bekering plaatsgrijpt, want zou men dan juist het laatste impliciet onderstellen (gelijk b.v. bij de vergeving aan de lamme). Hij krijgt de vergeving als zoon van Israel, zijnde dit het ruimer kader. Pg. 34 Der ausführlichen Einleitung entspricht aber als Pointe zweifellos besser V. 9 als V. 8; Zonder vers 8 geen vers 9! Schenkt Jezus vergeving zonder bekering. Uitsluitend, wanneer men niet weet wat men doet, maar dan nog niet als goedheiligman, anders zou Jezus het kwaad door de vingers zien. Is vers 8 op zich ´pointe´? Maar waarom moet zo´n situatie een ´pointe´ hebben? Als pointe bestempel je iets pas achteraf. Met 8 had het wel kunnen eindigen, maar dan blijf je met niet meer dan een verrassing zitten. Dit zou wel gekund hebben, maar allicht volgt hierop commentaar. ´also wird man Lk selbst, dem die Moral von V. 8 entspricht (waarmee… overeenkomt), für diesen Vers verantwortlich machen. Deze moraal is niet typisch lucaans (n.a.v. Lk 3, 11 en Hand 2, 45) evenmin als bij de rijke jongeman erboven. De moraal van alhier vers 22 vinden wij evengoed bij Mc en Mt. De opvoering van de eis, nadat de jomgeman tot Jezus´ ontroering verklaard heeft nooit enige doodzonde gedaan te hebben is typisch jezuaans radicalisme en hierin blijkt weer dezelfde radicaliteit als bij de Doper. Jezus staat hiermee ook tegenover zijn verbaasde leerlingen Lk 18, 26 en equivalenten in beide andere synoptici. Außerdem auch für die Anfügung von V. 10, der in verschiedenen Textzeugen auch 9, 56; Mt 18, 11 angehängt ist. Zie boven. Dit vers bevat nu Jezus´ motief bij het voorafgaande. Òf het is niet aangehangen óf het is eraan gehangen als explicitatie ter weergave van de essentie van het gebeurde. Es bleibt eine Szene einheitlicher (van eenheids~) Konzeption übrig, und zwar (wel) eine ideale Szene, eine weitergesponnene Variante von Mk 2, 14, zu der vielleicht (misschien) die Verbindung von Mk 2, 14 mit 15-17 den Anstoß gegeben hat. Deze eenheid is een abstracte eenheid. Overeenstemmen wordt hier tot identiteit verklaard. Inderdaad, vanuit de abstractie beschouwd is het een variant, maar wat moeten wij met de abstractie? De plek is anders, de situatie is anders, allemaal compositiewerk?, naar Bultmanns fantasie? Nu, nadat hij zich hierin heeft vastgebeten, de inconsequenties wraak nemen, moet B. gaan apologetiseren.(ik apologetiseer niet, maar neem reeds op voorhand aan, dat de verhalen hun eigen innerlijke logica hebben, per se een defensieve houding innemen hoef ik niet): Das Zakchaios nicht wie Levi "nachfolgt", liegt kaum (nauwelijks) daran, daß er sich mit seiner Familie bekehrt, wie Wellhausen aus τω οίκω τούτω V. 9 mit (ten ~e) Unrecht herausliest, sondern (eruithaalt, maar) daran, daß die Geschichte viel später entstanden ist, als die "Nachfolge" nicht mehr so leicht durch den Akt des Hinterhergehens (volgen) symbolisiert werden konnte. De voor de hand liggende logica wordt van de hand gewezen. Nu wordt er iets uiterst speculatiefs, dat op een smoes lijkt voor in de plaats gezet. Waarom kan bij zoveel
81 compositiekracht later het navolgen niet meer zo goed nagesymboliseerd worden? Daar trappen wij niet in, meneer! Lk 19, 39-40 bzw. Mt 21, 15-16: der Jubel der Kinder. Das Stück ist verkümmert (vergroeid); Waarom? es scheint ursprünglich in Anschluß an eine Hüldigung Jesu erzählt worden zu sein, Dit lijkt kennis uit een geheimzinnige bron en komt aldus hooggeleerd over. Die in der Überlieferung mit dem Einzug in Jerusalem kombiniert wurde. Da Jesu Wort Lk 19, 40 (Mt bringt eine schriftgelehrte Umbildung[omvorming]) nicht isoliert existiert haben kann, handelt sich um eine ursprünglich einheitliche (eenheids~) Konzeption. Hier is die bron dus. ´Mt bringt eine schriftgelehrte Umbildung´. Maar de scènes bij Mt en Lk verschillen niet alleen qua plaatsing, maar ook qua plaats, qua roependen, qua hetgeen geroepen wordt. Mt vermeldt alleen aanstoot door schriftgeleerden en opperpriesters, Lk een bestraffing door de Farizeeën. Diese dürfte idealen Charakters gewesen zu sein: Jesus anerkannt durch die Kinder. Men ziet, dat Bultmann zeer veel details verwaarloost, geen wonder, dat hij er zo gemakkelijk een belichaamde Idee in ziet. (die παιδες [kinderen] des Mt verdienen unbedingt den Vorzug (onvoorwaardelijk de voorkeur) vor den μαθηταί [leerlingen] des Lk; Die μαθηταί gaan immers tegen de theorie in. B. behoort tot het slag, dat de feiten wil vernietigen, omdat ze met de theorie niet kloppen. Volgt weer een smoes tegen hun protest: wenn letztere nicht eine Übersetzungsvariante sind,. Er is duidelijke éénheid van scène bij Lk, maar die wordt vanwege de theorie eventueel maar eventjes geloochend so hat Lk sie nach V. 37 eingesetzt Maar dan wordt ergernis over kinderen zomaar omgezet in bestraffing van discipelen die iets anders declameren ook nog. In het ptolemeïsche wereldbeeld werd nog zo precies mogelijk beschreven wat men zag, maar wij vinden het middeleeuwse denken primitief. Maar wat zullen latere geslachten zeggen over ónze ´copernicaanse omwentelingen´ en theoretische bouwsels? Dat we poep in onze ogen hadden. Dibelius doet, of Jezus´ tegenstanders maar één keer aan dergelijke aanhankelijkheidsbetuigingen aanstoot hebben genomen. Mt 17, 24-27: die Tempelsteuer. Das Stück könnte wegen seines legendarischen Charakters zu den Legenden gerechnet werden
82 Het is inderdaad een ongelofelijkverhaal, dat wij als motief genomen eerder in legenden (b.v. het vrouwtje van Stavoren) dan in het verlengde van het paranormale aantreffen. Wat is de basis van het ontstaan van dergelijke legenden? Dat in magen van vissen vaak blinkende voorwerpen aangetroffen worden. Want als ze ze vinden slikken ze ze door. Toch ligt er in het onderhavige verhaal een onderdeel in het verlengde van helderziendheid, verder dan bij: ge zult een vastgebonden lastdier vinden. Slechts de ervaring van mijn eigen roeping, waarin het meest extreme toeval een rol in speelde (zie Het Herstel van de kerkelijke Eenheid [Messias B])) maakt duidelijk, dat religieus gesproken uiteindelijk niets aan het toeval is overgelaten, zodat ik zelfs met dit verhaal geen moeite heb met de veronderstelling dat het echt gebeurd kan zijn. Ook als je het hierbij gooit over de boeg van de scherpste helderziendheid, blijft toch dat merkwaardige van het zich lenen van de situatie. Maar met name daar is mijn eigen ervaring goed voor. Maar het vinden van een blinkend voorwerp is zo sterk literair motief geworden, dat hier licht een ´belichaamde idee´ voor ons ligt. Dan moeten wij naar de aard van het motief kijken als ratio van het verhaal. Hier gaat het om vrijdom van tempelbelasting. De stater uit de vis wordt gebruikt om te betalen, omdat Jezus niet uit eigen kas betaalt. ´De zonen zijn vrij.´ Het motief is hier niet b.v. een vingerwijzing door uiterst toeval, maar: wel betalen, maar niet uit eigen zak, als symbool voor Jezus´ eigen Heer zijn van de Tempel en afgeleid hiervan zijn dienaars, maar ook niet: anderen voor hen laten betalen, maar ´out of nowhere´. Jezus, benadrukkend vrij te zijn van betaling, tovert a.h.w. het verschuldigde hoofdgeld te voorschijn. Nu was het betalen voor een Jood vanzelfsprekend, naar Petrus´ antwoord aan de belastingontvangers laat zien. Dus zo toont Jezus juist, dat hij Koning, de Messias, is, het centrum om wie alles draait. Hij is t.o.v. vergeving, sabbat, de vervulling der Tora, vrij. Hij is absoluut vrij. Maar dit betekent geen overtreding van de Tora. Hij had kunnen zeggen: ´Betaal toch maar´, dán ware ´vrij van´ een ongeïllustreerde waarheid. In dit verhaal wordt het aan de hand van de stater uit de vis geïllustreerd. Ook deze trouvaille (niet-toevallige vondst, bedachte inventie) is vrij. Jezus toont zich in deze ´gemakkelijke heksentoer´ de soevereine die hij is. Dit heeft hij voortdurend gedaan. Dit zal hij voortdurend doen. Dit doet hij nú ook. Dit alles overwegende wordt nog beter mogelijk, dat het beschrevene inderdaad gebeurd is. Bijzonderheden? Het is i.v.m. de synagoge in Kapernaum. Petrus zegt klakkeloos van tevoren linea recta: ´Zeker.´ Niet op grond van de afloop. Maar deze staat, omgekeerd, wel vast. Anticipatie? Nee, geen ander antwoord op de voorgaande vraag is mogelijk. Maar de ontvangers hadden reden om te twijfelen. Jezus heeft kennelijk de reden hiertoe gegeven. Dus Petrus weet niet beter, of Jezus zal betalen. Jezus´ optreden is echter a) soeverein, b) verrassend op zichzelf al een indicatie van echtheid). Petrus wil er blijkbaar met Jezus over hebben, zodat de vordering voldaan kan worden, maar Jezus is hem voor. Dit laatste had niet gehoeven, Jezus had Petrus ook zijn zegje kunnen laten doen. Een middel van de verteller om Jezus´ soevereiniteit aan te geven? Nee een indicatie van echtheid. Jezus, soeverein, heeft de hele situatie laten ontstaan. Zoals Jezus al vele demonstraties van zijn volmacht en soevereiniteit heeft gegeven, zo nu ook met de stater uit de vis. In wezen niet krankzinniger dan een lamme opeens weer laten lopen (zie boven), een vijgeboom laten verdorren, vele tekenen van helderziendheid. Het is eenvoudig weer Jezus ten voeten uit! Jedoch liegt die eigentliche Pointe in dem kurzen Dialog V. 25f. , und dieser macht in der Art (aard) der Argumentation (Bildwort in Frageform und auch das τί σοι δοκε;, ´wat dunkt u?´) einen durchaus (geheel en al) alten Eindruck, so daß man vermuten möchte, daß V. 25f. sich ursprünglich auf ganz etwas anderes bezogen hat (betrokken is geweest) als auf die Tempelsteuer. Auf was, - das läßt sich freilich (evenwel) nicht mehr erraten (raden).
83 Past het soms niet? Wonderlijk! Of is er reden om ook die samenhang te betwijfelen, of is het slecht bewijsbaar, dat deze samenhang de oorspronkelijke is? Dit is dan voorzichtiger gesteld. Maar de sanenhangt vórmt een eenheid. Maakt deze haar niet plausibel genoeg? Deze samenhang is beslist niet vaag, maar wel hecht doortimmerd. Es wäre dann nachträglich (achteraf) benutzt, um die in der Gemeinde auftauchende Frage nach der Verpflichtung der Tempelsteuer zu beantworten. Maar dit ging evident alleen de christenen uit de Joden aan. En is er ooit sprake geweest van breken met de Tempel? Um die Steuer, die die Juden nach der Zerstörung (verwoesting) des Tempels anstatt der Tempelsteuer den Römern für Jupiter Capitolinus zu zahlen hatten, kann es sich nicht handeln (niet gaan), da dieser sich nicht den βασιλεις της γης (koningen der aarde) gegenüberstellen ließ. Das Stück muß also (dus9 aus älterer Zeit stammen, sei es aus den Diskussionen der palästinensische Gemeinde über die Verpflichtung zur Tempelsteuer, sei es aus Antiochien und Damaskus. Pg. 35 En dan op grond van dat zij er zich vrij van voelden, beseften? Maar dan op grond van, dat de zonen des konings vrij zijn? Dus op grond van wat zij in Jezus zagen: de Messias, die men soeverein laat optreden in deze zoals zij hem überhaupt soeverein zagen, alsof Jezus zich niet überhaupt zo gedroeg? Waarom dit dan naast zoveel dat voor de goede verstaander duidelijk is, nog immer bij wijze van uitzondering slechts als toeschrijving beschouwen? Wenn sich die Glieder (leden) der Gemeinden sich als "Söhne" erwiesen (uitwezen ~ te zijn), so entspricht das (correspondeert met) dem eschatologischen Bewußtsein der ältesten Zeit. Maar dit is dan op Jezus eigen, door niemand betwijfelde, eschatologisch bewustzijn gebouwd. Das verbreitete Legendenmotiv von V. 27 braucht nicht auf hellenistische Herkunft des Stückes zu weisen; denn es begegnet (men komt het tegen) auch im Judentum3. Zie boven. Het motief als motief hoeft niet tegn realiteit uitgespeeld te worden. Typisch ist, daß in V. 24 Petrus und nicht gleich Jesus gefragt wird: es ist ein Problem der Gemeinde, für das sie sich Rat bei Jesus holt, in diesem Fall vielleicht durch Nutzbarmachung (wellicht door nuttige aanwending) eines überlieferten Herrenwortes. Fantaseer er maar op los. De nog nergens aantoonbaar juist gebleken weerspiegelingstheorie, die wij dan ook als voortkomend uit de Duitse neiging tot ideebelichaming moeten zien. Het hele verhaal is onmogelijk zonder dat Petrus die eigen rol speelt. Dus bewijst Petrus´ rol op zich niets, maar is deze vraag naar de rol van Petrus identiek met die naar de authenticiteit van het hele verhaal. ´Nutzbarmachung eines Herrenwortes.´ Zie hierboven. Als ideale Szene ließe sich das Stück bezeichnen. Dat had B. graag gewild.
84 Es gehört nach seinem innersten Charakter eigentlich zu den Schulgesprächen, da es ein Gemeindeproblem durch einen Ausspruch Jesu löst, nicht eine allgemeine Wahrheit bildhaft darstellt. Van een strijdgesprek is niets te zien, ook niets van een oplossing, slechts een uitspraak van Jezus, Evenzogoed heeft deze alle discussie, als die - maar waarom? - ontstaan zou zijn, voorkomen. De discussie zou juist op grond van de vraag of de zonen niet vrij zijn, zijn ontstaan, maar hoe komt men aan de notie dát de zonen vrij zijn? Dit is het zoveelste alsof´. Bultmann heeft het makkelijk, want hij beschouwt bijna alles als ´alsof´. Dan hangt de kwestie aan welke beschouwingswijze juist is, die van B. of de concrete analyse, identiteit met de zaken die deze mijn concrete analyse reeds opleverde. In B.& D.´s analyse vinden wij alle typische dibeliaanse en bultmanniaanse eigenaardigheden terug, die slechts uit hún instelling voortvloeien, postkantiaans, 19de-, 20ste-eeuws zijn. Wij kennen hen en de hunnen zo langzamerhand. Lk 13, 31-33: Jesus und Herodes. Für dieses singuläres Stück habe ich keine Erklärung. Herodes had Johannes laten onthoofden en nu had je er weer zo een. Volgens dezelfde Lk had hij de angst dat Johannes weer was opgestaan. Het is dus niet onwaarschijnlijk, dat Herodes bang was voor Jezus. (Bovendien: Dibelius heeft Mk 3, 6 weggeredeneerd, maar dit wijst op hetzelfde.) Ich möchte (zou) vermuten, daß entweder (óf) V. 33 ein ad vocem σήμερον και αυριον nachträglich (vandaag en morgen naderhand) angehängtes freies Logion ist; denn mit V. 32 hätte Jesu Aussage schon (reeds) Pointe und Abschluß. Met τελειουμαι (ben ik gereed). Hier staat: «Zeg Herodes: ik ben nog druk doende hiermee t/m overmorgen, dan ben ik klaar. Dan volgt een ´open plek´, men vraagt naar ´wat dan? En wat dan? Het zou pointe en afsluiting zijn, als hij hiermee wilde zeggen: «dan mag hij mij doden.» Maar is het überhaupt iets voor Jezus om dit te zeggen? Jezus is geen masochist of een Ignatius van Antiochië, die naar het martelaarschap verlangde. «Dan ben ik klaar en dan mag iedereen mij doden» zou zo niet absurd, dan toch zinledig zijn. Er volgt dan ook nog iets: .. en dan betaamt het dat een profeet als ik niet hier, maar in Jeruzalem omkom, dus daar zal ik overmorgen zijn.» V. 32b ('ιδου 'εκβάλλω κτλ. Zie, ik werp uit, enz.]) wäre zwar auch als freies Logion denkbar, doch ist es nicht begreiflich, wie die Szene V. 31.32a herausgesponnen sein sollte (zou moeten) Men kan beter een sterke samenhang handhaven. Dit zou inderdaad onbegrijpelijk zijn. Also wäre dann V. 31.32 ein einheitliches Überlieferungsstück (~ als een eenheid) Inderdaad. Oder umgekehrt V. 32b (' ιδου 'εκβάλλω κτλ. [zie ik werp uit, enz,]) ist sekundär im Text, Dan zou Jezus´ antwoord neerkomen op: « Zeg Herodes, dat ik op reis moet om in Jerúzalem te sterven». Dit is echter Herodes teveel eer gunnen. Onrespectabel op iets onrespectabels ingaan en hem in zekere zin zijn zin geven. Jezus zegt: «Ik moet verder Ik moet tot dan nog werken en dan doe ík mijn zin (nl. laten geschieden wat een profeet betaamt).
85 und von V.33 wäre nur das πλήν (echter) zu beantstanden (wraken), das auf den Redaktor zurückzuführen wäre. Maar in dit woord onttrekt Jezus zich juist opzettelijk aan Herodes. Door «ik ben dan klaar» in het irreale te verheffen. Hij zegt, ik ben klaar, behalve (dit is de juist de distinctieve betekenis van πλήν) dat er nog wat bijkomt. Als het redactiewerk is, dan heeft de redacteur het m.i. beter begrepen dan Bultmann. Dann würde V. 33 die resignierte Antwort sein: "Also muß ich mich auf die Wanderschaft machen (op trektocht gaan)! Und so ist es ja in der Ordnung. Denn ein Prophet muß in Jerusalem sterben." Op deze manier lijkt het antwoord gauw op een berusting, maar dit is door dat schrappen maakwerk van B., waarmee hij inderdaad weer te kennen geeft het niet te begrijpen. Hier zien wij inderdaad weer een staaltje van Jezus´ ´Überlegenheit´, zijn befaamde wijze van inpakken van tegenstanders. V. 32b wäre dann sekundäre Gemeindebildung4. Weer het panacee voor (vaak gemaakte en) onopgeloste problemen, en met dit wondermiddel hebben deze lieden de hele 20ste eeuwse nieuwetestamentkunde mee aangestoken! Noot 4. ´Anders will Wellhausen Zusammenhang in die Verse bringen, indem (doordat) er in V. 32 als Zusatz streicht (toevoeging doorstreept): και τη τρίτη τελειουμαι (en op de derde dag ben ik gereed), und in V. 33: σήμερον και αύριον και (vandaag en morgen en)… Je mag zomaar niet schrappen. Dit komt neer op doorhakken van de gordiaanse knoop, omdat je tot ontwarren niet in staat bent. Een blijk van onvermogen, dus. K.L. Schmidt meint, daß alte Überlieferungsstück umfasse V. 31 und 32a (bis incl. αύριον; es sei vom Evangelisten nur V.32b.33 erweitert auf Grund einer Leidens- und Osterweissagung (passvoorspelling). Schmidt speculeert ook maar raak. Zonder het voorafgaande is ´op de derde dag ben ik gereed´ (het gaat inderdaad over drie dagen reizen, vgl. ook Jo 2, 1) geen zin. In jedem Fall scheint nicht eine ideale Szene vorzuliegen, sondern (maar) ein im eigentlichen Sinne bopgraphisches Stuck. De idee had kunnen zijn, dat Jezus onverstoorbaar t.o.v. wat dan ook zijn lot tegemoet gaat en dat, om inzover met Schmidt te spreken, alleen die bedreiging biografisch is, maar het is wederom te zeer Jezus ten voeten uit om de idee als grondslag te zien en het antwoord aan Herodes als compositie. Juist 32b is van een uitdrukkelijkheid die niet achteraf kan zijn en het vervolg sluit hier zeer natuurlijk bij aan. Terecht erkent B. de echtheid van vraag en antwoord. Pg. 36 Mk 11, 15-19 Parr.: die Tempelreinigung. Der erste Satz von V. 15 (και 'έρχονται εις 'Ιεροσολυμα [en zij kwamen te Jeruzalem]) und V. 18f. gehören der Redaktion an.
86 Maar 11, 1 ´Bethfage´ en ´Bethanië bij de Olijberg´ zijn te nauwkeurig. Bovendien had Jezus in Bethanië kennissen (Maria, Martha. Lazarus) en ongetwijfeld is Jezus, als Koning gezeten op een ezelsveulen niets anders dan het oord der demonstratie hiervan, Jeruzalem binnengereden (vgl. Joh die het uitdrukkelijk zegt).Voorts ontkent B. niet, dat in de perikope Jezus naar Bethanië heen en weer ging. Maar hij ziet V. 51 blijkbaar als las tussen twee afzonderlijke perikopen. Immers, de isolering van de perikope in het algemeen is iets wat vooropgesteld is i.p.v. dit zo inductief te laten als het is. Deze visie is er een, zoals ik al bij mijn behandeling van Dibelius constateerde, die zichzelf napraat. Duidelijk uit de vorige ´perikope´ was, dat Jezus van Bethanië naar Jeruzalem ging. In feite is deze afstand zó klein, dat wij van één ´Ort und Stelle´ kunnen spreken. In ´perikope´ 2 blijkt een voortdurend heen en weer reizen. De reden van het willen scheiden van de twee perikopen en van de rest kan gelegen zijn in de schijnbare losheid van de scène van de reiniging van de Tempel heeft staan, gezien de heel andere plaats waar Joh deze heeft staan.. Maar dan is 'έρχονται εις 'Ιεροσολυμα juist niet redactioneel, maar vloeit het voort uit het feit dat de aanwezigheid te Jeruzalem uitdrukkelijk bemiddeld is door de gang erheen. Dus het behoort bij de toedracht. En is 18f. redactioneel, alleen omdat het hier om een vast motief gaat? Maar dat is niet zo, want het ter sprake komen van het ombrengen van Jezus was nog niet zo actueel. Bovendien blijkt uit alles (Joh 11, 45-47 geeft zelfs nauwkeurige inlichtingen), dat men op de loer lag.en heeft men hem nu enige tijd later nu laten ombrengen of niet? Of bedoelt B., dat de perikope verplaatst is naar het moment dat deze moordplannen een rol speelden, maar dat dit niet eigen is aan de perikope? De samenspanning was voor en na ontstaan, reeds wegens berichten over zijn optreden in Galilea (Mc 2, 6; 3, 22). Heeft de/een reiniging van de Tempel al (conform Johannes) dan niet aan het begin van Jezus´ carrière hebben plaatsgevonden - hiervoor pleit dat deze toestand bij Jezus´ eerste bezoek aan de Tempel in de periode van zijn uitdrukkelijk beleden pretentie reeds op deze moet zijn gestuit, of heeft hij zich nog ingehouden? Of heeft dit incident zich meerdere malen voorgedaan? - , dan heeft deze (misschien achteraf dus) ongetwijfeld mede tot de moordplannen geïnstigeerd, gezien juist Jezus´ pretentie: Voor sommigen was Jezus´ hele optreden uiterst ergerniswekkend. Ist im übrigen V. 15-17 ein einheitliches Apophthegma? Die auffallende Einführung der Aussage (uitspraak) V. 17: και 'εδιδάσκεν και 'έλεγεν (en hij leerde en sprak) erweckt den Eindruck, als ob Handlung und Wort nicht ursprünglich zusammengehörten. Maar als je het semitisme ´leerde en sprak´ correct vertaalt als ´sprak hen onderwijzend toe´, dan klink het alras minder kanselachtig en meer vermanend, als het geven van een standje. Jezus was blijkbaar kwaad zonder zijn zelfbeheersing te verliezen. Toch lijkt het, dat ´leerde en sprak´ bepaald wordt door het feit, dat wát hij sprak als zijnde schriftplaatsen q.q. weldra als leerregels opgevat worden. Aangezien deze wending in het wat dit betreft op dezelfde bron teruggaand Mt neutraal ´en hij zei´ is, zal dit redactiewerk van de auteur zijn. Maar dat Jezus een commentaar zal hebben gegeven met bijpassende reminescenties aan de Schrift is wel goed mogelijk. Ik komt er zo nog op terug. Auch müßte stilgemäß das Schwergewicht im Apophthegma auf dem Ausspruch liegen, hier ruht es auf der Handlung, der gegenüber das Wort eine Erläuterung (toelichting) ist. Maar het zijn onze bijbelgeleerden die hier de regels hebben opgesteld, bij aanwending waarvan dan ook prompt uitzonderingen volgen. Alle kwalificaties gelden pas achteraf, dit kan niet genoeg benadrukt worden.
87 Hier kann deshalb auch nicht V. 15f. als eine aus V. 17 herausgesponnene ideale Szene angesehen werden, zumal (vooral omdat) als solche höchstens V. 15, kaum (nauwelijks) aber V. 16 zu begreifen wäre. Maar zulke ideale scènes bleken er aan geen enkele keer, dat B. ze ergens in zag. Maar dit hier is illustratief voor B.´s wijze van bekijken, want waarom zou men 16 er nog niet bij hebben kunnen verzinnen? B. ziet een en ander als gedeponeerd dood ´materiaal´, niet als levend te begrijpen. Voorts komt de scène ook, zij het op een veel eerdere plaats, in het vierde evangelie voor, dat gezien zijn speciale welingelichtheid toch al afwijkt - wat ook alhier opnieuw geïllustreerd wordt - een onafhankelijke overlevering vormt. Also dürfte (kon wel) V. 17 eine nachträgliche Deutung (~ achteraf) - wenn man will ein "Predigtspruch" - der altüberlieferten (vanouds overgeleverde) Szene V. 15f. sein, wie Joh 2, 17 eine weitere (verdere) solche Deutung hinzugekommen (bij ~ bijgekomen) ist. Toch is dit een lopend commentaar. Als je steeds zo redeneert - en dit gebeurt vaker -, dan zouden alle handelingen ´senza parole´ voor zichzelf moeten spreken. Ligt de levering van dit commentaar soms daaraan, dat er nauwelijks Jezustaal is? Maar ik kan me nauwelijks een stomme handeling voorstellen. Het is geen stomme film. Bovendien is v. 18 (2 x : Joh én Mc) van belang, want waaraan ergerden de priesters zich? Aan wat er in ´mijn´ in ´dit is het huis van mijn Vader´ (Mc 11, 16) is uitgedrukt. Ongetwijfeld heeft Jezus mondeling zulks gepretendeerd: Bovendien, zo zwijgend zal een verontwaardigd iemand niet optreden. Dit viel mij al als een gebrek op in deze scène in een Ivriettalige Jezusfilm: het was voor mij van een onovertuigende karakterloosheid. Joh 2, 17 wordt ook aangeduid als duiding-achteraf, maar dit staat er met zoveel woorden bij (de auteur maakt de indruk uit persoonlijke herinnering te schrijven n32). Overigens is dit geen ´verdere´ duiding, als de in termen van lineaire ontwikkeling denkende moderne meent te lezen, maar een alternatieve overlevering. Hebben Mc en Mt de schriftplaats over het rovershol, reminescentie aan Jer 7, 11, Joh heeft het zonder een dergelijke schriftreminescentie over ´een verkoophuis´. Óf de oorspronkelijke opsteller van oer-Mc heeft ingelegd, óf Joh heeft een oppervlakkiger weergave, waarbij de waarnemer ontgaan is wat een andere waarnemer is opgevallen. Met óns waarnemingsvermogen zijn wij niet in staat zover door te dringen, dat wij kunnen uitmaken wat de ware kern is. Je kunt denken, dat wat de vierde evangelist zegt vitaler, zonder het onderbrekend effect dat Mc ´leerde en sprak´ weergeeft, maar zojuist zagen wij, dat dit effect juist door het feit dat het om schriftreminescenties zijn zelf wordt veroorzaakt. Dus: Que sais-je? De zaak zelf is niet verder af te tasten. Und zwar (toch) erhebt nun freilich (heus) die Deutung das Ganze zum Rang einer idealen Szene, da das 'υμεις δε πεποιήκατε κτλ' (gij hebt…gemaakt) sich schwerlich (moeilijk) nur an die Adresse der Krämer, sondern (maar) sich vielmehr (veeleer) an die Juden überhaupt richtet. Het was hoogstens een verwijt dat de andere Joden, voorzover medeverantwoordelijk, zich konden aantrekken. In de eerste plaats is het natuurlijk wel tegen de marktkooplui gericht. B. begint al te idealiseren om te bewijzen, dat de scène een ideale is. ´Freilich´ = ´Freilauf´, perpetuum mobile. Man könnte vermuten, daß V. 17 ein älteres Wort Jesu verdrängt hat, das Joh 2, 16 erhalten (bewaard) ist.
88
Dit kan, maar het omgekeerde ook (zie hierboven). Mijn waarschijnlijkmaking voerde ook niet verder, daar beide versies op hetzelfde neerkomen. Bovendien versterkt het feit dat de ´geheel andere´ Joh hier au fond hetzelfde heeft het bewijs van diens authenticiteit. doch kann dies auch eine analoge nachträgliche (achteraf-) Deutung der Szene sein wie Mk 11, 17. Achteraf leveren er dus twee een zelfde commentaar, hetgeen ook scherper nog doet uitkomen, dat de situatie ertoe uitnodigt, waardoor een dergelijke toedracht a.h.w. drieledige opbouw van evidentie heeft, maar heeft Jezus toen óf iets heel anders gezegd, dan is dit echter al gauw iets minder toepasselijks, want wat dan? Of de feiten voor zich laten spreken: waarvan ik al gezegd heb het een onwaarschijnlijke veronderstelling te vinden. Endlich könnte nachträgliche man vermuten, das die Quelle (bron) des Mk an V. 16 gleich (meteen) die Vollmachtsfrage 11, 27-33 angeschlossen war; ob diese Stücke aber ein ursprüngliche Einheit gebildet (gevormd) haben, ist sehr fraglich (de vraag) (s.S.[pg.] 18f.). Ofschoon de vierde evangelist dit wel zegt. (voor pg. 18vv., zie mijn commentaar aldaar, het is een zeer slecht stukje van B.) Ongetwijfeld heeft men Jezus´ hele pretentieuze optreden aldaar met deze vraag bedoeld. Wat kunnen wij hier het een van het andere scheiden? Pg. 37 Mk 13, 1-2 Die Weissagung (profetie) der Tempelzerstörung(~verwoesting). V.1, 2a könnte eine für die offenbar mehrfach (blijkbaar meervoudig) in der Gemeinde überlieferte Weissagung komponierte Szene sein; vgl. Mk 14, 58; 15, 29; Joh 2, 19, auch act (Hand) 6, 14. Ihre Form wäre in diesem Fall (V.2b) durch die Einkleidung bestimmt worden (zou ~ bepaald zijn) . B. neemt eerst aan, dat het om een en dezelfde voorspelling gaat en het verschil, dat dan een vormverschil is, wordt dan verklaard door de inkleding. Het abstracte wordt plompverloren vooropgesteld, het differente dan daarván afgeleid. Maar de differenties zijn van dien aard, dat het om te beginnen en op zijn zachtst gezegd, laat ik maar zeggen: de vraag is, of het wel om dezelfde voorspelling gaat. In de eerste plaats is, zoals ook vaak in Dibelius´ "Formgeschichte des Evangeliums" het vormverschil een inhoudsverschil. Zijn de twee inhouden nu als varianten (´vorm´) van één inhoud te zien? Maar het is evident, dat de ene inhoud gebonden is aan dat erop volgende ´na drie dagen weer opbouwen´. Dit zien wij zelfs in de aanklacht voor Kajafas weer terug. De inhoud is hiermee duidelijk onderscheiden van het lot dat de Tempel te wachten stond. Jezus duidt zichzelf aan als de Tempel. Dit is voor iemand met de messiaspretentie beslist niet zo vreemd als het eruitziet. Joseph Klausnern33 definieert de Messias als ´dienender Gefäß der Gottheit´, hetgeen overeenkomt met het paulinische ´in Hem woont de volheid der Godheid lichamelijk´ [Kol]; Joh zegt uitdrukkelijk, ´dat Jezus van de Tempel van zijn lichaam sprak´ en dat zijn leerlingen zich deze uitspraak na zijn opstanding herinnerden [is dit in tegenspraak met de Kajafas-scène?; nee, want het gaat om het begrijpen van wat hij met het opbouwen na drie dagen bedoelde]. Dit ´zich herinneren´ kan moeilijk, en volgens de theorie van de gemeenteschepping, symbolisch verstaan worden. Als ´duiden, ominterpreteren´, want ook deze theorie is een willekeurig bedenksel (maar waarvan de adepten geloven, dat de meesters dit uitgevonden zouden hebben, i.p.v. wat er werkelijk aan de hand is en dat is, dat ze dit alleen maar hebben uitgevonden). Dat deze uitspraak, verdraaid, in de Kajafasscène terugkomt, en waarschijnlijk ook nog voor de steniging van Stefanus een rol
89 heeft gespeeld, is er vermoedelijk een teken van, dat men dit hoog heeft opgenomen Het moet een in het openbaar gedane uitspraak zijn. Man kann daher (vandaar kan nwn) wohl von einer literarisch einheitlichen (eenheids~) Konzeption eines Motivs reden. B. bevestigt alleen wat hij aanneemt, hij heeft geen grond om op te staan. Het volgt tezeer het deze school typerende schema van het vooropstellen van het abstracte. Daß hier also (dus) von Anfang an mit diesem Rahmen überliefert worden wäre, leuchtet wenig ein (is niet erg duidelijk); die Anrede (aanspreking) V. 1 klingt zu sehr konstruiert zum Zweck (met het doel), die bekannte Weissagung (profetie) zu provozieren (uit te lokken). Daarom is deze aanspreking ook niet erg interessant, de voorspelling wel. ´Provozieren´ is het verkeerde woord, suggereert een opzet die er niet is. Ze wordt gegeven als aanleiding. Ze is niet per se meer of minder historisch dan de voorspelling. De voorspelling is aanleiding tot de rede en de rede gaat over een naderend gericht, is eschatologosch, Jezus ten voeten uit. Auf (in) jeden Fall liegt keine ideale Szene vor. Het is geen afzonderlijke scene. De rede bevat Jezus´ overtuiging dat Jeruzalem en de Tempel verwoest gaan worden, overeenkomstig ´Jeruzalem, Jeruzalem… uw huis zal aan u overgelaten worden´.(Mt 23, 37//Lk 13, 34). Kan dan nu juist alleen het situeren van de rede in het aanzicht van de Tempel niet als ideaalscène gezien worden. Natuurlijk wel. Maar óf het een ideaalscène is, dat is wat anders. De rede bevat dan twee authentiek jezuaanse hoofdtrekken: het eschatologische in het algemeen en het lot van Jeruzalem in het bijzonder. En heeft verder een grote mate van eenheid, gaat aldus ongetwijfeld op Jezus zélf terug. Met deze scène staat hierbij een zeer plausibele aanleiding en van een grote aanschouwelijkheid. Wil men van Jezus geen abstracte pop maken, dan zal men hem zo goed mogelijk, naar de ´anekdotische´ doorkijkjes gelegelegenheid daartoe geven, in het leven moeten volgen. Natuurlijk is die plek uitermate geschilkt om hardop over te denken. Een andere aanleiding hád ook wel gekund, maar a) zo´n opmerking over de Tempel in het aanzicht van de Tempel ligt voor de hand, b) de rede stemt er inhoudelijk mee overeen. Dit kán echter ook alleen aanleiding zijn, niet alleen tot in de lucht componeren, maar tot bijeenzetten. Echter is het panorama zodanig, dat Jezus dit inderdaad heeft gezegd in het aanzicht van de stad, en zeer goed mogelijk: van de Tempel. Lk 19, 41-44: die Weissagung der Zerstörung (profetie der verwoesting) Jerusalems. Zie hiervoor. Das Wort Jesu V. 42-44 ist ein vaticinium ex eventu. Vergelijk Lk 21, 20-22. Jezus spreekt hier tot de stad. Wie doet dat nu? Dus is het in hem ingelegd. Maar niet als vaticinium ex eventu, evenmin als 20-22. Nee, juist op de laatste plek vinden wij de clue. Lukas heeft Mk ´gruwel der verwoesting op de heilige plaats´ gehoord, maar deze Daniël-referentie niet begrepen. Daniël heeft het over een afgodsbeeld, dat in de Tempel wordt opgericht. Niet daarin deskundig heeft de Griek Lk begrepen wat hij eenvoudig dacht dat er stond: een leger dat Jeruzalem bedreigt, het beeld van een belegering. Lk heeft nu 20-22 bij Jezus, immers bij het zien van de gebouwen, die aldus kennelijk verwoest zullen worden, deze kennis reeds bekend verondersteld. Als profeet moet Jezus, zo denkt hij, dat vast alvast in zijn hoofd gehad hebben. Juist dit verklaart waarom de andere Mk-varianten dit (behalve Lk 21, 6) niet hebben, maar Lk wel. Lk heeft meer van deze onbegrepenheden van
90 semitische informatie. Is het dan niet erg toevallig, dat dit overeenstemt met wat er in 70 na Christus gebeurd is? Al te toevallig is niet: Jezus´ apocalyptisch visioen van het wereldeinde, waarin de hele wereld in oorlog geraakt en land en stad, Jeruzalem, verwoest zullen worden en lang zal dit niet duren, maar: dat Jeruzalem in dat tijdperk inderdaad verwoest werd. De rede zelf geeft hier echter niet het beeld van. Immers, het meeste erin klopt er immers niet mee en kan dit ook niet, want de waargebeurde belegering en verwoesting falsificeren de schildering juist. Men kan veronderstellen, dat men de werkelijke verwoesting heeft gebruikt om terugprojecterend een apocalypse neer te zetten, die het wereldeinde schildert, maar dan zou men toch te goed geïnformeerd zijn over de werkelijke toedracht om er iets dermate hyperbolisch van te maken. Veeleer ziet de apocalypticus een überhaupt dramatisch wereldeinde met Jeruzalem als middelpunt vóór zich. Heeft de spanning van iets gruwelijks, dat met Jeruzalem te gebeuren stond niet van tevoren ´in de lucht gehangen´, bv. in de decennia die aan 70 voorafgingen? Er waren tal van incidenten, opstanden. Wel, Hand 5, 36,37 gaat terug tot vóór de dagen van de inschrijving. Zelotisme was endemisch. Zonder schijn van kans. Als dat maar goed afliep. Deze situatie heerst er al van vóór Jezus´ openbare optreden de spanning duurde nog door tot na de gruwelijke verwoesting. Als dat maar goed afliep. Ook met de opstand van BarKocheba is het niet goed afgelopen. De priesters waren als de dood voor Jezus´ optreden. Behalve dat men zich aan zijn voor hun gevoel al te drastische pretenties doodergerde en sommingen meenden met een bezetene van doen te hebben was hetzelfde ook voor hen duidelijk. Men zag Jezus als koning-messias rijdend op een ezel conform Zach 9, 9 toegejuicht worden als leider van een volksbeweging en zag het einde van Jeruzalem al voor zich (Joh 11, 48vv.). Wat dit betreft was de machthebber, Pontius Pilatus nuchterder. Die betuigde dit gevaar niet zo te zien. Maar die had dan ook de macht. De priesters daarentegen waren banger (en hadden toch een appeltje met de ´koning der Joden´ te schillen). Duidelijk moge zijn, dat het voorzien van ´ons zowel plaats als volk ontnemen´, niet: erop wijst, dat het vierde evangelie van na BarKocheba stamt, maar dat het gevaar sedert lang immer dreigde en gevreesd werd. Deze dubbele dramatische wending in de wereldgeschiedenis (de verwoesting van Jeruzalem en de vermoording en uitdrijving van de inwoners en het verjagen van bijna heel Israel 50 jaar later) heeft zijn schaduwen vooruitgeworpen en iemand met de helderziendheid van Jezus heeft dit spook als in een donkere spiegel vóór zich gezien. Men vergelijke dit met wat de Vlaamse dichter Willem Elsschot in1934 dichtte n.a.v. de executie van Marinus van de Lubbe: dat zijn dood door ´de Rus gewroken´ zou worden. Hoe wist hij dat? Hij zag (misschien wel in een flits) al vóór zich hoe het zou gaan. Mc. 13, 2b ´geen steen zal op de ander worden gelaten´ is dan van zulk een akelige scherpte bij Jezus. Nu is het juist Lukas geweest, die dit spook levensechte contouren heeft gegeven. Je zou dus zeggen: op grond van de uitkomst (ex eventu), doordat hij het nu ´aangekleed´ voor zich zag. Maar door ´uitkleding´ van de precieze betekenis van Daniël, door kortzichtigheid dus, krijg je hetzelfde effect. Toeval? Neen legers, belegering, oorlog, zijn zó algemene noties, dat je er zó naar grijpt. Er ís dus helemaal geen congruentie met het de verwoesting van stad en Tempel die te mooi is om waar te zijn. Integendeel, door onprecies begrijpen van de referentie aan Daniëltekst in de rede, krijg je zeer gemakkelijk deze parallellie. Dat soms niet goed begrijpen eenrol speelt moge blijken uit het speciale artikel wat ik hieraan gewijd heb.n34 Natuurlijk zal men kunnen willen volhouden, dat deze mijn redenering veel te omslachtig is, vergeleken met het eenvoudige feit van de parallelie en dat een slimme auteur of overleveraar het materiaal achteraf voor apocalyptische doeleinden heeft gebruikt. Vreemde onnauwkeurigheid dan, die maakt dat er eigenlijk van parallellie geen sprake is. Nee zo globaal mag je het helemaal niet beschouwen. Je moet stap voor stap nauwkeurig kijken. (Maar niet zoals D. en B. spijkers op laag water zoeken en dingen zien die er niet zijn). Tenslotte wijs ik op het feit, dat Handelingen
91 (ook van de hand van Lk en a.h.w. het vervolg van zijn evangelie) eindigt met plotseling afbreken lang vóór 70. Slot: Niet in te zien is, dat de uitspraak ´uw huis zal aan u worden overgelaten´ niet een oorspronkelijk overgeleverd logion is als met logia gebruikelijk. Wat zegt het? Gods protectie viel weg, de tempel- en priesterdienst hielden op. Was dit dan te voorzien? Het is de profetische aanzegging van een strafgericht. Het is dezelfde aanzegging van wat Jeruzalem boven het hoofd hangt, hetzelfde ´Ver-häng-nis´ (dreigend lot). Ook de dorpjes Chorazin en Bethsaida in Galilea werden zo bedreigd, maar deze dreiging tegen de hoofdstad was echt onheilszwanger. n35
Ob es mit der einleitenden Szene V. 41 zugleich konzipiert ist, oder ob diese von Lk stammt, ist nicht zu entscheiden (uit te maken). Jezus spreekt Jeruzalem toch tóe? Dit is dan niet conceptie van Lk? Als dit zo is, dan heeft Jezus dus buiten Jeruzalem tegen derden over Jeruzalem gesproken. Alles kan natuurlijk, maar dat deze emotionaliteit heet van de naald is, maakt het laatste toch niet zo waarschijnlijk. Het is inzoverre een conceptie van Lk, dat het een anticipatie is op de rede annex V. 44a, dat oorspronkelijk (Mc 13, 2) aan de leerlingen gericht was. Lk gaat uit van de veronderstelling, dat wat Jezus daar zegt bij het naderen van de stad is omdat hij wíst wat haar te wachten stond. Eine ideale Szene liegt nicht vor. Is het zien van de val van Jeruzalem, negatief, als huis dat overgelaten wordt, hier positief verwoord als ´en ziet wat tot uw vrede dient´ achteraf niet een ideale projectie te noemen? Alleen, wat hier gezegd wordt is, als we de andere behandelelde bewoordingen met elkaar vergelijken, toch wel een grondovertuiging moeten noemen van Jezus zelf. Het lot van Jeruzalem is, dat het geen bijzondere bescherming meer krijgt. Zijn oude rol zal voorlopig uitgespeeld zijn, zoals gebleken is. Is dit als reden-waarom houdbaar? Als wij Jezus mogen geloven wel. Straf voor ongeloof? Zeker.God houdt echter niet alleen Joden onder ongehoorzaamheid gevangen, maar ook goyim, gelijk Paulus in Romeinen 11, 30,31 betuigt, soms om beurten, soms tegelijkertijd. Mk 14, 3-9 Par.: die Salbung in Bethanien. Die Pointe sehe ich mit Dibelius in V. 7 , wozu aus V. 8f. höchstens noch 'ο 'εσχεν 'εποιησεν gehört (wat zij vermocht heeft zij gedaan). Die Pointe is, zoals ik al heb gezegd, nog geen opzettelijke reden-waarom. Im übrigen ist V. 8f. ein sekundärer Anhang, der das Stück in der Passionsgeschichte zu lokalisieren erlaubte (toestond), wohin schon (al) V. 7 weisen konnte. Dit laatste is geen ´konnte´, maar onlosmakelijk met 8 verbonden, want houdt al in, dat wat hier gebeurt ondanks de armen inderdaad gerechtvaardigd is en dat heeft zijn reden, die gelegen is in wat er met Jezus staat te gebeuren. De kern is dus: ´Mij hebt ge niet altijd´. Als dit zo wordt toegepast, is dit waarschijnlijk de oorspronkelijke samenhang. Dat Jezus naar zijn einde toerekent, is niet ´alweer´ een gemeente-uitvinding: Het doortrekt een heel deel van het evangelie vóór de uiteindelijke gang naar Jeruzalem. Daar was het niet ´ex eventu´ - Jezus wíst waar het op uit ging draaien, denk aan de nog voor Kajafas genoemde uitspraak over afbraak en wederopbouw in drie dagen van de Tempel - en hier, zo vlak bij Jeruzalem, en
92 waarschijnlijk zo vlak van tevoren (want Lk is het die verplaatst heeft) evenmin. Vgl. ook Jezus´ uitvoerig beschreven aanwezigheid te Bethanië in Joh, met veel visueels erin. Het gezegde over het primaire, de pointe, laboreerde al aan de valse veronderstelling van een opzettelijk vooropzetten. Het secundaire hier suggereert nevenschikking waar in feite innerlijke verwantschap en een voorvloeien is. Er is nog iets. Joh brengt: ´Laat haar begaan en het bewaren (τηρήσει) voor de dag van mijn begrafenis´ (12, 7). Toch is het niet waarschijnlijk, dat deze Maria bij de vrouwen behoorde die Jezus na de begrafenis wilden gaan balsemen. Ik vermoed, dat met Joh´s τηρέω het Hebreeuwse ´sjamar´ overeenkomt (van aramees weet ik nagenoeg niets, dus ik gebruik het Hebreeuws als houvast), dat Joz 1, 7 in het Grieks vertaald wordt als φυλάσσω, in het Latijn ´custodio´ en ´onderhouden´ betekent. In ´ινα εις την 'ημέραν του 'ενταφιασμου μου τηρήση αυτο (opdat zij het beware voor de dag van mijn begrafenis) wordt τηρήση latijns vertaald als ´ut servet´: ´opdat zij beware´. Mijn vraag is nu: Slaat αυτο (het, dit) wel op ´το μύρον, de mirre? Vertaal je niet als aanwijzend, maar als persoonlijk voornaamword, dan laat het Grieks toe: ´haar zorg wijdt aan dit met het oog op´, evenals het Hebreeuws. Slaat het daar dan wel op terug (ofschoon ik dan eerder τουτο verwacht)? Daar zeg ik geen ´nee´ op, maar dan op de volgende manier: ´deze mirre hanteert met het oog op´. Ze spendeert de mirre immers. Het lijkt mij onwaarschijnlijk, dat Jezus bedoeld zou hebben: laat zij wat zij over heeft bewaren tot mijn begrafenis, temeer daar zij zoiets niet eens gestand doet. Het waren immers. Jezus´ Galilese aanhangsters die zich het balsemen van zijn lichaam voornamen. Kortom, Joh heeft geheel onafhankelijk een variante uitspraak, ´er staat wat er niet staat´, een willen uitdrukken wat, althans in het Grieks, niet ´overkomt´ (het zal dan een semitisme zijn), dat op hetzelfde neerkomt als wat Mc zegt, een vormvariant dus. En dit wijst op zijn authenticiteit. V. 3-7 ist eine einheitliche Komposition (~ als eenheid), und zwar keine ideale Szene, sondern eine im engeren Sinne biographische; denn es ist schwer glaublich, daß die Szene ursprünglich nur eine symbolhafte Einkleidung des Gedankens sein sollte, daß unter Umständen soziale Pflichten hinter religiösen zurücktreten müssen, wenngleich (hoewel) das Bedenken, das (de bedenking, die) die 'αγαωανακτουντες (verontwaardigden) V. 14f. äußern, seine Analogien im Judentum hat (Strack-B. I 986). Hoogstens dat de ene religieuze plicht boven de andere gaat, vgl. Jezus´ strafrede tegen de Farizeën en schriftgeleerden. Deze situatie is nu zelfs voor B. te concreet om als ideale af te doen. Für die Tendenz der Überlieferung ist bezeichnend (tekenend), daß aus den τινες (sommigen), die V. 4 zürnen (toornen), in D und bei Mt die μαθηταί (leerlingen) geworden sind. Ursprünglich gehörte das Stück offenbar nicht in einen Rahmen des Lebens Jesu, in dem Jesus stets von den zwölf Jüngern begleitet gedacht ist. Noch weiter ist die Einordnung in ein geschlossenes, vermeintlich (vermeend) geschichtliches Bild bei Joh gediehen (uitgegroeid). Lk hat das Stück zur Ausgestaltung (gestaltegeving) des Rahmens von 7, 41-43.47 benutzt, s.o. S. 19f. Vooropgezet wordt, dat Mk 14, 3-9 los staat van de volgende perikope en het erop volgende lijdensverhaal. Nu is weliswaar Lk degene die het meest in aanmerking komt het verhaal verplaatst te hebben en wel vanwege Jezus´ rede tegen Simon, welke Lk kennelijk het belangrijkste vond. Maar de toch wel zeer onafhankelijke Joh heeft deze laatste scène juist op dezelfde plaats als Mc. Dit is een aanwijzing dat ze oorspronkelijk aldaar thuishoort. Bovendien ging Jezus vlak voor zijn lijden veelvuldig van Bethanië naar Jeruzalem heen en
93 weer. Ook de opwekking van Lazarus (broer van Martha en Maria, volgens Joh de zalfster, alledrie uit Bethanië) is er bij Joh niet lang van tevoren. Dat dit klopt, is plausibeler vanwege details als dat de anti-Jezusstemming zo was opgelopen, dat men b.v. ook Lazarus wenste te vermoorden. Verder is daar Joh 13, 54-57 waar medegedeeld wordt, dat in deze tijd Jezus zich zo moest hoeden, dat hij uitweek naar Efrem aan de rand van een woestijn. Hierna nog kunstmatig de zalving te Bethanië plaatsen zou een stout staaltje zijn. Ook juist Jezus´ toespeling op het zalven met het oog op zijn begrafenis wijst hierop. Er is ook vrijwel gelijktijdigheid volgens 12, 12. De zalving leest hier te sterk als onderdeel van het relaas 9 in loodrechte volgorde. ´vermeintlich geschichtliches…´ Is dit historisch ´ogen´ kunstmatig, dan? Waarom dan de exacte namen Maria, Martha, Lazarus, Judas Iskariot? Zijn ze uit oer-Mc of anders uit Joh´s verhaal over opwekking van Lazarus geput om hier in te vullen bij wijze van vereenzelviging? Martha is zoals bij Lk aan het bedienen. Een ontleend beeld i.p.v. schildering van de/een gelijk(end)e situatie? En is dat commentaar over het geven van het geld aan de armen tot schijnheilige opmerking gemaakt uit de mond van de verrader, die uit de beurs stal? Konden de broer en zusters optreden, omdat het verhaal toch in Bethanië speelde en zijn de drie namen dan niet eenvoudig een veronderstelling? De figuur van de bedienende Martha is dan nodig ter opschildering, de bewonderaarster Maria wordt dan de bewonderende zalfster en Lazarus is er voor de continuïteit? Wel, ik wijs op de gemelde menigte bij Joh die begrijpelijkerwijs voor Lazarus kwam. Is dit ingroei in het verhaal via het verhaal van de opwekking van de laatste? Is dan deze Lazarus soms tot broer gebombardeerd? En is het willen zien van Lazarus weer een montage? En dan nog even gauw 12, 17,18 ingesmokkeld? Me dunkt, dat er een sterke eenheid is van het verhaal van de opwekking van Lazarus met de centrale rol die deze hier nog speelt. De broer en zusters hebben de hoofdrol in dit relaas en zijn nu nóg steeds aanwezig. Lazarus wordt dus vermeld, kennelijk omdat hij inderdaad de broer van de twee gezusters was.Het is ook niet verwonderlijk, dat de bewonderende Maria zalft, dat er continuïteit is, niet vanwege Lazarus alleen, dat Martha naar haar karakter aan het bedienen is. Zie zeker ook noot 12 en 13 over het recht willen doen aan de historie door Joh in het algemeen. Is de opmerking over het liever geven van het geld aan de armen - die historisch moet zijn, daar Jezus zijn uitspraak, een antwoord, over de armen volgens twee onafhankelijke bronnen gedaan heeft - niet ´psychologisch´ aan Judas toegeschreven? Maar psychologisch is deze huichelarij, gespeelde verontwaardiging van iemand die wat te verbergen heeft, niet bepaald onwaarschijnlijk. Dat gezien dit alles de intrige van Judas met de opperpriesters bij Mc direct volgt, versterkt alleen maar de indruk dat deze perikope chronologisch juist geplaatst is. Verder: Dat τινες tot μαθηταί geworden is, is evenals de veronderstelling dat Joh een uitgroei is simplistisch en vooropgezet lineair ontwikkelingsmatig denken. Bij Joh is μαθηταί dan zeker ook Judas Iskariot geworden? Dat als de passage als los wordt opgevat, τινες aanduidt, dat het verhaal oorspronkelijk geen leerlingen zou bevatten, omdat Jezus ze toch niet bij zich had, is agnosticisme voor iets positiefs uitgeven. Er is sedert hun aanwerving overigens nergens een passage waar de leerlingen afwezig zijn (of Jezus heeft zich b.v. in de bergen teruggetrokken). Dus om waarschijnlijk te maken, dat hier een uitzondering is, heb je positief bewijs nodig. Τινες zegt dus niets. De variantentheorie en het beschouwen van Joh als onafhankelijk getuigenis verklaren ook veel beter dan de lineaire ontwikkelingstheorie. Het lijkt me dan ook onzin te beweren, dat de overlevering hier geleidelijk leerlingen heeft geplaatst om tenslotte zelfs namen te weten. Het is verder volstrekt onwetenschappelijk om op dergelijke losse gronden te beweren, dat Joh´s weergave een uitgroei is. Zeer vaak zien wij bij de geleerden van deze school conclusies zonder enige toereikende premisse. Wat bij B.´s valse indruk een rol speelt is dat Joh´s namen aan Lk ontleend kunnen lijken. Deze
94 verdenking wordt in sterke mate in de hand gewerkt, doordat Lk bij de zalving niet de namen Maria en Martha noemt, die hij elders wel noemt. Maar Lk heeft én oer-Mc overgenomen én verdere overleveringen gehoord. Hij hoefde dus niet te weten, dat de zalfster diezelfde Maria was. Anders dan Lk is Joh dus te beschouwen als zelf te behoren tot de welingelichte kring. De situatiegetrouwheid van Joh blijkt temeer daaruit dat hij qua namen en observaties zo nauwkeurig is, dat het eerder op een ´fotografisch´ geheugen wijst dan bij met naam en toenaam genoemde details als in verdichting gebeurt, waar het gaat om een bepaalde, en in epiek steeds bontere decoratie. Alle details worden hier oom compact, relaasmatig verteld, zonder opsmuk, maar als iets om daadwerkelijk te informeren (vgl. Joh 12, 2b; 18, 26, zie ook hs. 1 noot 12, 13). Er is aldus weinig grond voor de bewering dat 12, 1-11 een historisering is. Uit dit relaas is duidelijk, dat deze zalving plaatsvond niet lang na de opwekking van Lazarus (deze zelf vindt geweldige steun in het gezien z´n complicatie uit het leven gegrepen verhaal van de opwekking van het dochtertje van Jaïrus, Mc 5, 21-43). Dat het speelt vóór de gang naar Jeruzalem ter gelegenheid van Pesach en de messiaanse intocht., is ook duidelijk. Was het inderdaad de laatste gang? Jazeker, want als een reden voor de aanhankelijkheidsbetuiging van de menigte wordt uitdrukkelijk weer terugggekomen op het grote teken, dat Jezus met de opwekking van Lazarus gedaan had. De samenhang met het vooraf verhaalde over Lazarus is duidelijk.en dat is alleen bij deze volgorde der gebeurtenissen het geval. ´noch weiter… gediehen´ betekent echter, dat deze schakeling kunstmatig zou zijn. Nu ging Jezus frequent van Bethanië naar Jeruzalem heen en weer, dus om aan te nemen, dat de zalving vóór de intocht in Jeruzalem plaatsvond, moeten wij Joh 12, 12 ´de volgende dag´ geloven.n 36 De volgorde bij Joh is m.i. dus die v.d. successievelijke mededelingen over Lazarus. Dat deze niet gauw kunstmatig zullen zijn, vloeit voort uit de niet-kunstmatigheid, historiciteit, vanwege sterke observatie van tamelijk overbodige details, niet te veel en niet zo overbodig of ze zijn er om het doel te dienen ´opdat wij mogen geloven´, dus met de pretentie dat het waar is wat er verteld wordt. Inderdaad kan van een aantal duidelijk worden verstaan, dat het ´make-beliefs´ in de goede zin des woords zijn. Zie hs. 1 noot 12, 13. Lk 23, 27-31: das Geleit (uitgeleide) zum Kreuz. Das Apophthegma ist hier in eindrucksvoller Weise dadurch gebildet, daß eine christliche Prophetie Jesus auf dem Wege zum Kreuz in den Mund gelegt wurde. Varianten in denen das ´ερουσιν (ze zullen zeggen) und das 'άρξονται (ze zullen beginnen) in die 2. Person geändert (veranderd) ist, illustrieren den Prozeß der Angleichung (het op elkaar doen lijken) von Szene und Wort. Zu Fragen, ob V. 29-31 einmal (als Jesuswort) isoliert existiert hat, ist in solchem Falle verfehlt (zo´n geval misplaatst). ´Varianten… Wort.´ Het meervoud van de werkwoorden wijst niet speciaal op een herkomst van buiten de scène. Ook als de inhoud onderdeel uitmaakt van de oorspronkelijke scène, is deze aanpassing begrijpelijk. Welke varianten bedoelt B. overigens? In het apparaat (NestléAland) tref ik ze niet aan. Der Konzipient der Szene hat eben aus dem Material der urchristlichen Apologetik geschöpft (geput). Da das Wort wohl auf eine aramäische Form zurückgeht (s.u., [zie beneden]) und da die Szenen ihre formalen Parallelen in jüdischer Tradition hat, wird die Bildung alt sein3. Palestijnse christelijke joden die tegen de andere joden zeggen: ´Zie je wel?´ Dit te beweren is willekeur, vloeit voort uit hardnekkige ontkenning van het bestaan van voorspellende profetie of maar het loochenen van de mogelijkheid van een scherp vooruitziende blik. Men vindt steun in de als exact bevonden schildering van legerkampen in de Jeruzalemscène. Maar waarom eindigt Handelingen (een tweede geschrift van dezelfde auteur) op zo´n willekeurig moment in het leven van Paulus en nog een hele tijd vóór de belegering vóór de verwoesting van
95 Jeruzalem? De legerkampen zijn schijnwaarneming, want m.i. een misduiding van ´gruwel der verwoesting op de heilige plaats´n37 Laten we eens zien en vooraan beginnen: ´Dochters, weent niet over mij, maar over uzelf en uw kinderen.´ M.a.w. jullie weten niet welk historisch drama zich nu voltrekt: dit houdt al den spreuk vanaf 29 in. Als wij echter, omgekeerd, deze als ergens anders vandaan gehaald nemen, uiteraard niet. Dán moet dit niet reeds door de apologeticus, wel door de redacteur, Lukas zijn ingelast, Jezus in de mond gelegd. Dan houdt het evenwel, omgekeerd, reeds het hele medegedeelde in: ´Dochters van Jeruzalem, weent niet om hem, maar om uwzelf en uw kinderen, etc. . Er staat: Ge hebt niet het flauwste benul van de verhouding tussen waar ge nu medelijden mee hebt en wat uzelf te wachten staat. Jeruzalem ontdoet zich van zijn eigen levenssap, zodat er slechts brandhout overblijft. Och mocht ge dit beseffen. Dit is geen dramatiek die ik inleg, maar blootleg en die kan in deze indringendheid niet anders dan actueel zijn. Kortom, er staat: Zij weten niet wat er gebeurt. De dramatische schildering van het nootlot is onheilszwanger en constructie achteraf zou wel een wijsheid, maar niet deze verzuchting kunnen zijn. D.w.z de combinatie ´weent niet over mij, maar over uzelf en uw kinderen´ uit dit. In Jezus´ bewoordingen blijkt het verstaan van wat er gebeurt. Nu de verantwoordelijke leiders van Gods volk hun koning ter dood laten brengen, voltrekt men zijn eigen ondergang. Het is het begin van het einde, dat dan ook gekomen is. De val van Jeruzalem en de ballingschap daarop volgende is deze lotsvoltrekking. Dit geeft blijk van inzicht in Gods raadsbesluit dat zich hier voltrekt. Of: voltrokken heeft? En Jezus, hoofdpersoon, initiator, is hiervoor stom gebleven? Terwijl in de uitspraak de hitte van het moment blaakt. Heeft men deze hitte achteraf beseft, maar niet Jezus op het moment zelf? Inzicht bij ons in de totale zaak maakt het ons waarschijnlijk, dat de uitspraak de totale zaak correct weergeeft en waarom zal men dit dan alleen maar achteraf beseft hebben? Dat Jeruzalem nog niet gevallen was, is geen argument, gezien de goede mogelijkheid van profetie, die immers bestáát of minstens van een vooruitziende blik. De theorie van ´vaticinium ex eventu´ is niets dan een conto, om het op te schrijven. ´Weent niet om mij, maar om wat te wachten staat´ is zo waar, dat ´weent niet om mij´ absoluut geen toevoegsel is en ´om wat u te wachten staat´ geen toevoegsel aan ´weent niet om mij´. Ze zijn een eenheid in hun waarheid. Hier en nu voltrekt zich het drama. Als deze waarheid pas achteraf beseft is, als afgeleide van de val van Jeruzalem, leidt dit dan ook niet tot het zich goed ( immers a.h.w. al-te formeel ) realiseren van deze dramatische waarheid bij de maker van de scène. Hoe zou de val van Jeruzalem dan ánders hierop toegepast zijn? Is het alleen maar een zich voltrekken in theologisch licht, dan is dat hetzelfde theologische licht dat wij uit het geheel al kennen, het messiaanse. Met het miskennen en doden van de Messias velt Jeruzalem het eigen vonnis. Zoveel is waar, maar er staat meer. Is het niet: door de redacteur gedramatiseerd? Maar zijn dramatisering is louter gemotiveerd door een diepbeleefde waarheid rond de Messias en die deed ook op dat moment al actueel opgeld, zodat hij dus ook niet pas achteraf inlegt. Stel, dat de schrijver de volle waarheid heeft beseft, dan zou hij niet persoonlijk ´weent niet om mij´ geformuleerd hebben. Dit laatste zou je wél kunnen denken dat men achteraf formuleert op de wijze: hij was zo vroom, dat men zei: ´Ween niet om mij, maar…´ Maar waarom zou men hem dit alleen maar moeten toeschrijven? Of er zou bedoeld kunnen zijn: Dit is nog maar niets, vergeleken met wat komt. Dit zou adequaat zijn. Is ´weent niet om mij´ dan semitische scherpstelling? Dit zou bij een gewone vrome nog kunnen, en de aard van zijn vroomheid weergeven. Ik kan mij echter niet voorstellen, dat mén Jezus toedicht zichzelf zo gering te schatten. Het is daarvoor te gelaten, te tam: ´Ik heb mijn tijd gehad. Bekommer je niet meer om mij, of: ik cijfer mezelf weg.´ Wel dééd Jezus dit, maar dit kan men niet van een gelovige verwachten, die Jezus als Heer, opgestaan en als overwinnaar ziet. Tenzij dit de reden zou zijn van het ´niet wenen´. Maar a) hebben christenen ooit serieus kunnen construeren: ´Om hem hoeft ge nooit te wenen?´, dit omdat hij tóch opgestaan is? De Qurân kan nog als in een
96 wazige spiegel zeggen, dat men slechts meende Jezus te doden. Maar geen christengelovige die geen doketist was heeft dit ooit in zijn hart gehad. Dit kan alleen maar gezegd zijn door degene die het zelf betreft en die zich hoofdpersoon van dit historische drama weet. b) Dit is niet de ´Wortlaut´ Dus nogmaals: Alleen hijzelf kan dit gezegd hebben. Vergelijkt men verder al het besprokene over de verschillende plaatsen waar door Jezus gerefereerd wordt aan het komende einde van Jeruzalem, dan blijkt het een drama dat hier en nu reeds aanvangt. Achteraf zou alleen gekund hebben: ´Weent over uw kinderen´ t/m ´bedekt ons´ Ook weer niet: ´want indien… groene hout.´ Dit heeft hetzelfde dramatische. Als achteraf geconstrueerd is niet zozeer de combinatie als wel ´het groene hout´ onmogelijk: nog is Jeruzalem ´groen´, d.w.z het groene Jeruzalem is één záák. Door de liquidatie van Jezus wordt het dor en geschikt als brandhout. Van achteraf gezien is zulk een beeld van een reeds verbrand, maar eerder nog groen Jeruzalem moeilijker denkbaar dan de gedachte: nog is Jeruzalem groen, maar weldra houdt het op. Want achteraf moest men Jeruzalem eerst weer als groen voor ogen toveren. Het gaat dan om een voorstelling die meer moeite kost. Achteraf zou deze uitroep in dier voege ´unzeitgemäß´ (niet bij de tijd passend) zijn, dat er dan een speciaal talent nodig is om uit perspectief achteraf met de tijd mee te gaan. Dit heeft voor mij iets onwaarschijnlijks, want het veronderstelt een beeldend vermogen, dat weliswaar bij een martyrium (martelaarsdrama) zou passen, maar de overeenkomst van Lk met het een martyrium is, zoals ik bij Dibelius heb getoond, er slechts een achteraf. Weliswaar ligt het aan Lk´s dramatisch schrijftalent, maar aldus artificieel te verbeelden is überhaupt Lk´s bedoeling niet en het is ook niet daarin, dat we zijn talent zien liggen. Dit ligt in dramatisch, aanschouwelijk, in zijn verloop verlevendigen van zijn stof.. Dus als actueel. Maar dit is nooit ´alsof´, en dit laatste zou, als wij Bultmann moeten geloven, hier wel het geval zijn. Hij ziet het als een constructie. Maar zo komt het niet over. Levendig maken kan slechts zijn: van wat zich ervoor leent. Dat ´groene hout´ moet dan staan voor iets adequaats, dat dán verkondigd wordt. Maar wat voor ánders, waarvoor juist dit staat, had er gezegd kunnen zijn? Het gaat om iets wat beseft wordt. Het is weliswaar iets ´inschattends´, maar dit dan wel als onmiddellijk besef van het moment. Dit zou anders zijn, als met het groene hout Jezus zelf bedoeld was. Maar hier staat: Nóg is Jeruzalem bloeiend. Dit wordt getuigd en beleden en daarom is dit niet iets achteraf. ´aus dem Material der urchristlichen Apologetik.´ Naar deze theorie vlucht Bultmann, omdat het de enige uitweg is, daar hij geen andere weg ziet. Verder is er geen reden voor deze theorie. ´da… alt sein´ bevestigt dit alleen maar. fNoot 3: Vgl. G. Dalman, Jesus-Jeschua 1922, S. 174: Die Beklagung des zur Kreuzigung Geführten ist üblich (gebruikelijk). R. Chanina Ben Teradjons hier geciteerde uitspraak heeft dezelfde psychologie, want wat mij overkomt is niets vergeleken met iets veel ergers. Het gelaten relativeren is wijsheid en waarheid.. De volgende: indien dit vromen overkomt, wat dan onvromen, wee hun, idem dito. B. merkt dan op: ´Sachliche Parallelen sind das freilich (echter) nicht.´ Ik zou zeggen : Op het psychologische vlak juist wel.
97 G. Bertram: ´Die Leidensgeschichte Jesu und der Christuskult 1922, S. 74, weist darauf hin, daß sich das Motiv der Stellungnahme des Volks auch in heidnischen und christlichen Martyrien findet. Het is niet door de invoeging van dit logion (want iets anders is het niet, die apologie is een constructie van B.) van profetische kracht, dat door ´weent niet… , maar weent… kinderen´ dus een karakteristiek van martyrium geeft. Het is er dus niet in gezet om van het overgeleverde een martyrium te maken. En het motief van stellingname is weliwaar karakteristiek voor martyria, maar dit is wel erg algemeen, want het kan zowel pro als contra de veroordeelde zijn en zulks is nog tamelijk uit het leven gegrepen ook. Dus het is wel ´motief ´, maar niet exclusief literair motief. De waarheid is, dat nog niet zo lang geleden doodvonnisen en plein public werden voltrokken, waarbij steeds stellingname van de mensen een rol heeft gespeeld. Zo ook hier en wel geheel zoals het in werkelijkheid ook gaat in allerlei schakeringen tussen positief en negatief. Dus het is niet zozeer motief als wel waarheidsgetrouw. Als motief leent het zich natuurlijk goed voor literatuur. Maar Jezus had nogal wat vrouwelijke aanhangers, terwijl openlijk weeklagen ook iets normaals was in deze cultuur. Je bent geneigd om je een zwijgend zeulende Jezus voor te stellen en Simon van Cyrene, ofschoon de vader van twee kennelijk bekenden, maar niet aan ons, als figurant, maar dit was deze dus juist niet en Jezus wendde zich tot de vrouwen, die hij dus, zoals men zich ook terecht niet zal voorstellen, niet: tegen het lijf liep. Dit, maakt het ´life´:´Literair´ is deze scènematige en retorische opzet, reeds de aanhef ´dochters van Jeruzalem´ en dit is aan de andere kant ook weer niet bepaald ´life´. Van groen en dor hout is feitelijk ook sprake in de scene van de vervloeking van de vijgeboom (Mc 11, 13,21), die Lk weglaat, ik denk, omdat tweemaal hetzelfde symbool te veel van het goede is. Het kan zijn, dat dit logion hier iets mee te maken heeft en verplaatst is. Veel houvast over de juiste plaats van het logion biedt deze scène niet. Je krijgt het gevoel, dat het beeld niet helemaal goed past, omdat het te orakelachtig is om zomaar gesproken te zijn. Er staat wel: ´Indien zij dit doen aan het groene hout,´ dus ´an Ort und Stelle ´, maar zoiets kan ook eerder het lijden voorzeggend gezegd zijn. Het is verlevendigend redactiewerk, maar met iets dat niet achteraf door de gemeente of redacteur is ingelegd, doch een logion van Jezus, dat hier toepasselijk is aangewend. Het kán ook wél direct toen zijn gezegd, dan: voor de goede verstaander. Kom er maar een precies achter. Zover reiken althans mijn tactiele vermogens niet. Die Komposition ist nicht eine ideale, sondern (maar) im engeren Sinn biographische Szene. Eine merkwürdige Parallele, die aber in mythischer Sphäre spielt, findet sich im mandäischen Ginze R. VI, Lidzb. (…). Ehe das Verhältnis der mandäïschen Literatur zur evangelischen Tradition geklärt ist, lassen sich daraus aber keine Konsequenzen ziehen (trekken) . Allgemeine Sachaparallelen hat schon Wettstein angeführt; vgl. jetzt Klostermann. We zien beide laatsten met wat parallellen nog net zichtbaar in de mist. Anhang Mk 7, 24-31 Par.: die Syrophönikerin. Als Redaktionsarbeit, die z. T. (t.d.) schon (al) dem Mk vorlag (s.u. [z.o.], ist der größte Teil von V. 24 und der ganze V. 31 zu betrachten (beschouwen). De argumenten hiervoor op pg. 68 deugen niet. In het kort: de reis naar Tyrus zou doelloos zijn, maar wat weet B. daar nu van?, en de ´analogie´ Mk 8, 22-27a zou niet kunnen, omdat
98 Bethsaida geen ´κώμη´ (dorp) kan zijn. Maar òf: Bethsaida was een onder aan de rots gelegen voorstadje van Kapernaum, dat erbovenop gebouwd was. ´κώμη´ betekent ook ´(buiten)wijk´ en de Latijnse vertaling ´vicus´ bevestigt dit. Er zijn passages die in deze richting lijken te wijzen. Zie bij pg. 68. Waarschijnlijker lijkt me echter, dat Bethsaida een afzonderlijke plaats was, Bethsaida Julias. Óf: Bethsaida wordt door Lukas en Johannes wel stad genoemd, maar Lukas noemt b.v. ook Ephrem een stad en Lk 8, 4 bedoelt hij met ‘stad’ ‘plaats’. Aan Bultmanns geclassificeer hebben we dus niets. ´Und ziehe schon Jahrzehnten die Schüler an der Nas´ herum´! Im übrigen liegt eine einheitliche Komposition vor, die zwar nicht einen Ausspruch Jesu zu Pointe hat, aber doch unter die Apophthegmata gehört. Of het nu een ´apophthegma´ is of wat anders, wat is daar voor relevants aan? Of de bananen nu recht of krom zijn. ´Overgangsvormen´ of ´afwijkende´ vormen moeten dan a.h.w. geëxcuseerd worden. Das Wunder ist hier ja (immers) nicht um seiner selbst willen erzählt, sondern (maar) Jesu im Gespräch sich entwickelndes Verhalten (opstelling) ist die Hauptsache. Maar je kunt beide niet tegen elkaar uitspelen, want het een heeft het ander nodig. Und zwar liegt eine Art Streitgespräch vor, in dem diesmal - ohne daß dies einen Schatten auf ihn würfe - Jesus der Überwundene ist.Dit is toch zeker geen strijdgesprek in de gebruikelijke zin? Wat wel gebruikelijk is, is dat haar geloof haar heeft gered. Jezus overwonnen zonder blaam? Zonder blaam inderdaad, maar niet overwonnen: zijn woorden zijn prikkelend, provocerend. Alle classificatie is achteraf, dus waarom zou men bij de strijdgesprekken willen indelen? Man kann fragen, ob Mt eine ältere Redaktion der Geschichte vor sich hatte als unseren Mk. Der Dialog mit den Jüngern Mt 15, 23f. spricht zwar nicht dafür, denn die Steigerung (vergroting) des dialogischen Elements ist in der Regel ein Symptom sekundärer Bildung (s.u.) (vorming [z. ben.])) Aber freilich (zeker) macht das Herrenwort Mk V. 24 einen alten Eindruck, und wahrscheinlich hat Mt dies als ein frei tradiertes (overgeleverd) gefunden und mittels der dialogischen Bildung V. 23 in den Mk-Text verflochten (vgl. Mt 15, 12f.). Noot 2. Nach v. Dobschütz… hätte Mt das Wort selbst nach 10, 6 gebildet. Hoe kan zoiets, dat zoveel samenhang behoeft ´vrij´ overgeleverd zijn. Zo´n verband als Dobschütz aangeeft is tenminste een verband, evenals dit verhaal verband aangeeft. ´Frei tradiert´ is hier een nonsens-overlevering. Ook de mededeling dat Jezus haar niet antwoordde en de leerlingen haar wilden wegjagen, maakt niet de indruk alleen maar vergroting van het dialogisch element te zijn, maar is iets eigens. Mt heeft eenvoudig een eigen versie. Het vermelde over de leerlingen hoeft geen ´spelen over´ de leerlingen te zijn. ´Kananese´ is eigenlijk een afzien van de bijzonderheden die Marcus van haar geeft. ´Ik ben slechts gezonden tot de schapen van het huis Israels´ is daarentegen duidelijker dan ´laat eerst de kinderen verzadigd worden´, al is het gezegd tegen de leerlingen. Typerend is inderdaad die omheiningsrol van de leerlingen. Zelfs het antwoord van de vrouw eindigt anders. Het is duidelijk, dat het om twee varianten gaat op niet-schriftelijke basis. Mt vliegt vrij t.o.v. Mc en leunt niet op hem. Oudere of jongere redactie is nauwelijks te zien. Van van buitenaf vervlochten zijn blijkt niets. Het met andere gevallen analoge geval van de tussenrol van de
99 leerlingen in de voorgaande perikope duidt op realistischer schildering. Maar het is niet onwaarschijnlijk. Zij vormen als groep een grotere antenne voor wat er in de menigte te horen is. Als Jezus weigert door niets te zeggen en zij niet opgeeft zal ze zijn leerlingen aanklampen en/of deze zullen zich ermee bemoeien. Uit louter redactioneel oogpunt kan dit weg. Is het louter om te verlevendigen? Meer om te vertellen hoe het ´allemaal´ ging. Er zijn overduidelijkverschillende mondelinge versies in omloop geweest en illustratief voor de totstandkoming van de synoptici. Mt stemt soms meer, soms minder op Mc af. Dagegen scheint Mk V. 27 durch Einfügung des πρωτον später (later) redigiert zu sein; Anders, niet per se later of vroeger. Denn dieses πρωτον, das von vornherein eine Ausnahme konzediert (toestaat), schwächt den Vergleich, auf dem Jesu Argumentation beruht. Men kan zich denken, dat dit in één van de versies zijn ingevoegd als verzwakking, omdat deze uitzonderingen, deze zelf meegerekend, er toch geweest zijn, zodat er zodoende (Mt 8, 5v) geen sprake is geweest van een wet van Meden en Perzen. Maar ´verzadigd´ kan er moeilijk los staan, zonder ´eerst´. Dit zou dan moeten klinken: ´laat de kínderen verzadigd worden´, maar waarom ´verzadigd´ en niet gewoon ´te eten krijgen´? Daarom ligt de hele zin ´laat eerst de kinderen verzadigd worden´ meer voor de hand. Maar is het wel een verzwakking? Is het niet zo, dat ten opzichte hiervan Mt´s versie op dit punt eenvoudig is ingekort, juist vanwege het feit dat er vermeld wordt wat Jezus tegen zijn leerlingen zegt, dat, juist vanwege dezelfde gedachte, dit gezegde dan vervangt? Of zei hij dit wel degelijk alleen tegen haar, maar is dit wegens de inkorting, die dan alleen is omwille van de kortheid zelf, voor de verteller niet langer relevant? Het antwoord aan de leerlingen is namelijk helemaal geen antwoord, maar veeleer een onderstreping. Het lijkt alsof het op de verkeerde plaats gevallen is. Het volgt eigenlijk op niets, aanwijzing dat er verkort is, zodat het maar een antwoord op de leerlingen heeft moeten worden. Es könnte aber auch der ganze Satz (zin) 'άφες πρωτον χορτασθηναι τα τέκνα (laat eerst de kinderen verzadigd worden) eine sekundäre Einfügung in den Mk-Text sein. Hierop heeft mijn bovenstaande commentaar dan betrekking. Mk 8, 5-13//Lk 7, 1-10: Der Hauptmann von Kapernaum. Diese Geschichte, die Mt durch das ursprünglich freie Herrenwort V. 11f. (//Lk 13, 28-30) erweitert hat, dadurch das Akzent verschiebend - : correct - ist vom selben Typus wie die vorige; durch eine geschickte Entgegnung gelingt (gevat antwoord gelukt) es dem bittenden Heiden, Jesu bedenken zu überwinden (overwinnen). Hier is helemaal geen sprake van overreed worden. Integendeel, de hoofdman (centurio, honderdman) stelt zich uiterst bescheiden op. Wie (in Lk) Jezus overreden zijn de oudsten der Joden die het voor de hoofdman opnemen. Ja, ich halte beide Geschichten für Varianten: beide Geschichten erzählen von der Inanspruchnahme (beroep op) Jesu durch eine heidnische Person, in beiden Fällen wird Jesu Wunderhilfe durch den Vater, bzw. (resp.) Die Mutter, für das kranke Kind1 in Anspruch genommen,
100 Noot 1. Unbedingt ist παις (kind; knecht) Mt. V. 6 als Kind zu verstehen; δουλος (slaaf) Lk V. 2 ist falsche Wiedergabe. Dit krijg je dan: de laatste conclusie ligt louter en alleen aan de veel te abstracte ´parti pris´ die B.´s uitgangspunt is. Waar Lk eenvoudig een variant van Mt is, is de identiteit van παιςen δουλος duidelijk. Maar B. wordt hierdoor niet geremd zijn zelfgemaakte gordiaanse knoop door te hakken. Liever ziet hij de algemeen-abstracte overeenkomst met de zojuist besproken perikope en ziet dit als het eigenlijke, waarvan de twee perikopen ´maar´ varianten zijn om vervolgens hieruit doodleuk te concluderen, dat Lk zich vergist heeft. Een cirkelredenering: Eerst moet duidelijk zijn, b.v. uit de term παις, dat Lk zich vergist heeft en dan is er geen enkele reden meer om aan te nemen, dat παις μου wat anders is dan ´mijn kind´, zo mooi als het overeenkomt met het kind uit het verhaal van de Syrofenicische. Alleen is het jammer voor deze theorie, dat daar sprake is van een dochter (θυγάτηρ), dat reeds de zaak op losse schroeven zou zetten, als deze schroeven al niet uiterst los zaten. Het woord παις iswel degelijk in gebruik geweest voor ´knecht´, ´slaaf´ (vgl Nederlands ´jongen´ [leerjongen, de jongens]. Nu hééft Lk zich m.i. inderdaad vergist, maar dit blijkt niet op de wijze die D. schetst. Zie verderop. In beiden Fällen wird Jesu Wunderhilfe durch ein geschicktes (raak) Wort des Bittenden überrascht (verrast) und gibt Gewährung (inwilliging) Jezus wordt door geen van beide heidenen verrast. Wel stellen beiden zich uiterst bescheiden, maar vol geloof op en hiermee hangt samen de genezing zelfs op afstand. Omgekeerde evenredigheid van bescheidenheid en geloof hangt af van de verzadigdheid van Israel. Vgl. de Farizeeër en de tollenaar, ´wie heeft zal gegeven worden´ (Mt 13, 12), een profeet wordt in eigen stad niet geëerd, allemaal eendere psychologie. Wie hebben het meest dorst? Wel, niet de verzadigden of waanwijzen. Dit is geen motief, maar een waarheid. Voor wie vragen die gegeven wordt? Voor zichzelf? Nee, voor een ander. Zij gelden als sieraden, evenals de Samaritaan in het naar hem genoemde verhaal. Als je voor-aanneemt, dat zulke verhalen alleen gedachte uitdrukken en dat het concrete alleen invulling is, dan zijn het van deze abstractie varianten. De verschillen zijn echter groot en het detail ´Griekse, Syrofenicische van geboorte´ te bizonder, vooral de combinatie. Het zijn exemplaren, maar niet van een abstracte gedachte, doch van een in beide liggende gemeenschappelijke waarheid, zin, m.a.w. B. blijft te uiterlijk eraan. Hij roept ´aha!´ tegen iets wat eenzelfde karakteristiek toont en concludeert zo voorbarig tot abstract motief. Dat namen en plaatsen ingevuld zouden zijn, is wel vreemd. Hoe verkrijgt men van één twee zo scherp als eigen getekende voorstellingen? Dat tweemaal dezelfde ´psychologie´ opduikt, daarvan lijkt het mij waarschijnlijker, dat het zijn basis heeft in (religieuze) psychologie dan dat zoiets uit het niets tevoorschijn getoverd is. En let op wat wij ´wegmoffelen´ van de verschillen mogen noemen: Zodra B. maar de kans krijgt om in abstracties te denken, zal hij dit niet nalaten. Dit is precies de aan Bultmann eigen tendentiositeit. in beiden Fällen ist das Wunder eine Fernheilung (genezing op afstand) (die einzige in der synoptischen Tradition). Hierbij zal nog een rol spelen: eerst Israel. Jezus heeft niet méér contact met de heidenen dan minimaal nodig is: zij komen op hem af, hij niet op hen. Dit geldt ook voor de enige andere genezing op afstand Joh 4, 46-54, waarin wij hetzelfde verhaal als van de centurio herkennen. I.p.v. van ´centurio´ wordt er hier van ´een koninklijke´ (βασιλικος) gesproken, wat
101 gewoonlijk vertaald wordt als hoveling. Dit geeft de indruk, dat we met een Jood van doen hebben. Maar realiseren wij ons, dat de Herodessen over Romeinse troepenn38 beschikten. Βασιλικος zal dan een te Kapernaum bevelvoerende centurio geweest zijn. Kijk, zo groot was Kapernaum niet. Bovendien: wat moet een hoveling nu in Kapernaum, terwijl Herodes in Tiberias zetelde? Joh spreekt over de zoon van de centurio. Dit bewijst, dat Mt met παις inderdaad ´kind´ bedoeld moet hebben en dat Lk, juist vanwege het feit dat παις ook ´knecht´ kan betekenen het om een slaaf ging.
´So wird man in der Tat annehmen dürfen, daß man Jesu Frage Mt. V. 7 als eine entrüstete (verontwaardigde) Abweisung der Zumutung ([zo´n] beroep [op hem]) auffassen muß. Weer beweert Bultmann iets zomaar. Maar de klank is heel anders en dit houdt verband met het opvolgende tegenantwoord van de Romein, waarvan het in zekere zin afhankelijk is in de zindat Jezus anticipeert Der Zenturio konzediert V. 8 zunächst (geeft.. eerst toe met) den Standpunkt: "Gewiß, das wäre freilich (inderdaad) zu viel verlangt! Aber das ist auch gar nicht nötig - " Ja, áls de vraag van Jezus deze lading heeft, zou de afhankelijkheid, omgekeerd, zo liggen. Maar het is overduidelijk gechargeerde inleg door Bultmann. Waarom had deze man zoveel epigonen en waarom nooit een vent die zich niet door deze geleerdheid liet overdonderen? und nun folgt V. 9 das geschickte (rake) Wort, das Jesus die Gewährung (inwilliging) doch abringt (ontwringt). Nee, Jezus biedt aan te komen, maar de honderdman zegt: ´Waarom?´ Misschien wel, omdat hij wist, dat Joden ongaarne bij goyim kwamen, maar dit bevindt zich niet in Jezus´ woorden. Vielleicht kam in Q, woher die Geschichte stammen wird, dieser Sinn noch deutlicher zum Ausdruck. Dit had B. graag gewild! Es scheint doch, daß auch Lk die Geschichte in einer Form las (: sic!), in der deutlich war, daß Jesu Bedenken überwunden (overwonnen) werden mußte; aber da er den Dialog nicht mehr klar verstand, teilte er die Rolle des Überredens den πρεσβυτέροι (oudsten) zu, die nun andere Argumente bringen müssen, die Lk für einleuchtender (verhelderender) hielt. ´las´ duidt erop, dat B., wanneer hij het erover heeft, dat een evangelist iets ´vorlag´, dit letterlijk als manuscript bedoelt. Maar het steeds optreden van versies wijst erop, dat de overdracht mondeling geschiedde. De eenderheid van de Q-logia liggen aan extra zorgvuldigheid waarmee men in de betreffende kring met uitspraken omging. Inderdaad doet of je eenzelfde ´anekdote´ nu met deze of die bewoordigen vertelt er voor die ´anekdote´ niet zo toe. Uitspraken lijden hier echter meer onder. Men vergelijke de bergrede maar eens met Lk 6, 20vv. Hier komt het erop aan hoe ze precies luiden.Lk begreep wat anders. Bovendien bewijst Lk niet, dat hij dit niet begreep en vormt zulks dan
102 ook geen argument voor Bultmanns interpretatie van Jezus´ woorden. Want de hoofdman zendt de oudsten niet om Jezus´ bedenking, waar alleen B. hardnekkig aan vasthoudt, te overwinnen, maar om überhaupt contact met hem te krijgen. Ook deze oudsten willen geen bedenking overwinnen, maar doen een dringend en klemmend verzoek. De centurio begaf zich waarschijnlijk als Romeins militair niet graag alleen tussen de menigte op straat. ´andere Argumente… einleuchtender´. Verhelderender dan wát? Dat Jezus zich zomaar liet ompraten? Maar Jezus laat zich niet ompraten in Mt. En in Lk: er wordt nergens over gerept dat tot deze veronderstelling aanleiding toe zou kunnen geven. De oudsten nemen het voor de centurio op en menen hoogstens Jezus te moeten ompraten. ´Lk… hielt.´ Deze complicaties in het verhaal zouden Lk-werk zijn? Maar die interesse van moeten ompraten is er niet, niet bij Jezus, die omgepraat zou moeten worden, dus ook niet bij Lk om in te voegen. Alsof de schrijver door trucs een voor hem raadselachtige gang der handeling zou moeten aanvullen. Dit zou puur bedrog wezen, maar hier stoort B. zich niet aan, die niet beseft hoe leugenachtig zijn holte van willekeur en loos beweren is. Want moest Jezus worden omgepraat, dan zou dit ook wel blijken uit de manier waarop. Maar zeggen, dat Jezus moet zijn omgepraat en dan zelf een manier verzinnen, dat is wel een heel scheve voorstelling van zaken. Dus dit detail is relevant als concreet, een overbodige bijzonderheid, als het niet waar is. Ook ´hij heeft ons volk lief en heeft onze synagoge gebouwd´ komt niet over als uit de lucht gegrepen. Het is geen mop of zo. Kapernaum is toch geen nergenshuizen. Veel interessanter afwijking van Mt is, dat de honderdman thuisblijft. Heeft Lk de informatiever ´lectio difficilior´? Maar ook Joh zegt, dat de koninklijke soldaat naar Kana kwam en vandaar weer afdaalde. Wat nu? Er zijn in ieder van beide teksten merkwaardigheden die opvallen. In Lk zijn dat, wanneer Jezus het huis van de bevelhebber nadert er vrienden komen om hem diens gelovige standpunt over te brengen, waarop Jezus uitroept, dat hij zelfs in Israel zo´n groot geloof niet gevonden heeft. Zeer goed gaat hiermee samen, dat Joh meldt, dat Jezus heeft gezegd: ´Als gij geen tekenen en wonderen ziet, zult gij niet geloven, 'εαν μη σημεια και τέρατα 'ιδητε, ου μη πιστεύσητε', in het meervoud dus. Dit wijst erop, dat Jezus tot een gezelschap sprak en dat was dan een Joods gezelschap. Dus de hoofdman was meegekomen. En bij Lk: zo´n persoonlijke uiting als waarmee de honderdman motiveert, dat Jezus niet bij hem thuis hoeft te komen en Jezus ontroering, maar dan met die ´vrienden´ als intermediair, dat maakt een gekunstelde indruk. Lk versie heeft met het optreden van eerst de oudsten, dan de vrienden iets weg van een parabelopbouw. Dit is vormgeving aan zijn informatie. Hij kreeg te horen, dat oudsten van de Joden een goed woordje voor de honderdman deden, hetgeen de verzoekende honderdman in de schaduw stelde. Deze schaduwplek heeft hij ingevuld met de hoofdman thuis te laten. Dit zal hebben gelegen aan zijn verstaan van ´ik ben niet waard, dat gij onder mijn dak komt´, 'ου γαρ 'ικανός ειμι 'ινα 'υπο στέγην μου εισελθεις' , wat hij moet hebben begrepen als ´bij mij thuis´> ´bij mij´. Maar de honderdman heeft deze uitspraak aan Jezus gericht. In Lk´s ogen kennelijk dus: door anderen, wát anders dan vrienden. Das Wort des Zenturio (Lk V. 6b) hat er dann freilich nur noch als Formel der Demut auffassen können.Dit is dan ook geheel fout. De bewoording vált niet anders op te vatten. Het subjectieve opvatten heeft geen poot om op te staan. Der Gedanke, daß Jesus auch den Heiden Hilfe gewährt (gunt), hat also in der Tradition einen doppelten Ausdruck gefunden. ´Welche Idee ich in meinen Faust zu verkörpern gesucht.´
103
Um so (des te) wird man urteilen müssen, daß es sich um ideale Szenen handelt, die man als Gemeindebildung betrachten (beschouwen) muß; Er valt dus niets te moeten. Die gemeenteschepping is een vluchteiland, een hulphypothese, zeker niet een ontdekt eiland, al denken de epigonen dat dit het geval is, een vorm van nog eerder zichzelf wijsmaken dan zich laten wijsmaken. Veel hangt hier aan grote namen alleen: Bultmann, Dibelius. Ze stelen de show.
Auch wird sich kaum (nauwelijks) Jemand für die Geschichtlichkeit der Fernheilungen einsetzen. Wel, dit verhaal is dubbelbetuigd, zowel synoptisch als johanneïsch. In Joh valt het althans mij op door zijn voor dit evangelie wel erg weinig spectaculaire karakter. M.a.w. de enige reden, dat het toch is opgenomen kan slechts zijn, dat het eenvoudig waar is, temeer daar het kennelijk ´alweer een wonder van Jezus´ (weer in Galilea na dat eerste in Galilea) was , wat nog versterkt wordt door het geheel overbodig noemen van Kana, dat dus kennelijk alleen maar vermeld wordt, a) omdat Jezus daar inderdaad wederom was en vandaar naar Kapernaum werd geroepen b) vanwege dat hij in Kana zijn eerste wonder gedaan had
104 3. Form und Geschichte der Apophthegmata a. Streitgespräche. Die Streit- und die Schulgespräche sind nah verwandt, und es wird sich zeigen (duidelijk worden), daß gelegentlich (soms) ein Streit- zum Schulgespräch geworden ist. Immerhin (nochtans) sind es zwei Gattungen (genres) oder Untergruppen einer Gattung, und es empfiehlt sich (is aan te bevelen) beide Gruppen auch getrennt (gescheiden) zu beschauen (bekijken). Wij zullen zien. Pg. 40 Die Streitgespräche nehmen ihren Ausgang von einer Handlung oder einem Verhalten (gedrag, houding), woran der Gegner (tegenstander) anknüpft und seinen Angriff (aanval) als Vorwurf (verwijt) oder als Frage vordringt (naar voren brengt). Offenbar (duidelijk) kommt der typische Charakter des Streitgesprächs dann am reinsten zur Ausprägung (uitdrukking), wenn ein einzelner Akt, wie das Ahrenausraufen (aren afplukken) oder die Sabbat-Heilung zum Ausgangspunkt dient, weniger wenn ein Gegner nur auf ein allgemeines Verhalten des Angegriffenen Bezug nimmt (betrekking heeft). Maar dit zijn juist definities van wat juist als typisch te gelden heeft, maar zonder dat er is iets eerders is dat gedefinieerd moet worden. Deze zichzelf misleidende wijze van bekijken is geheel verwant aan die van Dibelius. Daher (vandaar) d enn auch das Bestreben (streven), einen bestimmten Akt (bepaalde handeling) auch da zu erzählen, wo sichtlich (duidelijk) ein allgemeines Verhalten (gedrag, houding) in Frage kommt, wo die Symbolisierung in einer konkreten Szene also (dus) künstlich (kunstmatig) ausfallen muß wie Mk. 2, 15f. 18; 7, 1f. (omgaan met tollenaars en zondaars; over het niet-vasten van Jezus´ leerlingen) Wat B. zegt is dus: Een strijdgesprek komt het meest tot zijn recht, als er aan de hand van een handeling die als voorbeeld dient iets algemeens ter discussie wordt gesteld en daarom wordt er kunstmatig zo´n handeling ingevoerd. Ik vraag: a) waarom is het algemene het eigenlijke vlak waarop alles zich exclusief moet afspelen, zonder dat het steeds toch de concrete realiteit betreft? b) waarom kan omgekeerd, opstijgen van gedragingen naar een algemene bespreking niet, terwijl het voor de hand ligt, aangezien het om grondattitudes gaat die in allerlei gedragingen tot uiting zullen komen? c) waarom streeft men ernaar om de discussie in een zuiver type te gieten? Oftewel: is er niet een andere reden, dan zijnde: levensechtheid? Het vermeend zuivere is blijkbaar pas zuiver aan de hand van zichzelf-als-criterium, een algemene discussie n.a.v. een concrete handeling als type, niet als toedracht. Hierdoor is het algemene als niveau van discussie het ´eigenlijke´ waarom het gaat. Het is alleen dit mechanisme van abstractie dat maakt, dat het concrete wordt afgedaan als slechts illustratief voorbeeld dat echter juist geschikt en zelfs nastrevenswaardig is als illustratiemateriaal. Maar hoe zou dit laatste nu komen?… De ijdele vondsten op pg. 16 bevestigen niet de ijdele begronding hier. Is het gek? Wie diese letzteren Szenen also ideale Konstruktionen sind, d.h. nicht Berichte über geschichtliche Begebenheiten (historische gebeurtenissen), sondern (maar) Konstruktionen, die eine Idee in einer konkreten Szene bildhaft (beeldend) zum Ausdruck bringen,Dat hier een idee tot uitdrukking wordt gebracht is a) een verwachting die B. projecteert, b) hierdoor nogal bombastisch vergeleken met wat er daadwerkelijk te lezen valt. Want wat voor reactie zal het bij wetgeleerden hebben uitgelokt, als Jezus inderdaad met hoeren en tollenaars
105 etc. at? Juist: Deze die wij lezen. En: Heeft Jezus inderdaad alleen maar in idee met zondaars en tollenaars gegeten? Zie pg. 16. Deze ideeënzoeker is er op uit om het biografische te verbieden, behalve als alles voor de idee is verstookt. So gilt dies Urteil dann natürlich auch von den Szenen, in denen die berichtete Handlung an sich größere Anschaulichkeit hat, also in den Szenen von den Heilungen und des Ährenraufens (aren afplukken) M.a.W. die Streitgespräche sind sämtlich ideale Szenen. De term ´Anschaulichkeit hat… Ährenraufens´ is wat er als abstracte uitdrukking i.p.v. realisme overblijft. Waarom ´natürlich´ voor B.? Wel, als basis werd beweerd: in een echt strijdgesprek wordt uit liefst een voorbeeld iets algemeens bediscussieerd, wat dan wel de kunstmatigheid van de geschilderde concrete scène waarin een algemene houding wordt gesymboliseerd uit zou wijzen, het gaat omideale constructies die een idee in een scène beeldend tot uitdrukking brengen. Welnu, hier waar de berichte handeling een grotere aanschouwelijkheid heeft, is niet minder sprake van zo´n idee. Waardoor valt de idee hier aanschouwelijker uit? Doordat de idee in deze gevallen minder algemeen is, doordat ze afhangt van een bepááld concreet uitgangspunt, of beter: een minder algemene idee.gemakkelijker concreet kan worden uitgebeeld, aldus B. Maar dit laatste geval was, althans w.b. dit arenplukken, wel het zuiverste voorbeeld van een strijdgesprek, Er is hier van meet af aan al aangenomen, dat de aanwezige aanschouwelijkheid veraanschouwelijking van een idee is. Sterker: Om te bewijzen, dat er in de strijdgesprekken een idee veraanschouwelijkt wordt wijst B. naar het ter discussie gestelde duidelijk algemeen is, om daaruit doodleuk de conclusie te trekken, dat dit ´natuurlijk´ ook het geval is, wanneer de aanschouwelijkheid groter is, wat nog kan, als het punt waar het om gaat maar algemeen is , maar juist dit zegt hij niet, maar suggereert het: hier en ´nur ein allgemeines Verhalten´. Immers, wil dit laatste zeggen, dat het aren plukken en de genezing op sabbat én aanschouwelijk én algemeen zijn? Nee dit laatste niet per se. En: zo duidelijk is dit hier ook niet, anders had B. niet van ´sichtlich´ hoeven spreken. Een conclusie (oordeel hier: = conclusie) valt dit niet noemen, wel een schijnconclusie die samenvalt met het uitgangspunt. Of B. bedoelt: dat juist vanwege de algemeenheid de concretisering moeilijk gaat, het streven tot uitbeelding bestáát, dus dat het onwaarschijnlijk is, dat het bij het minder algemene anders zou zijn. Maar de demonstratie van dat kunstmatige van ´eten met tollenaars en zondaars´ werd op pg. 16 niet hard gemaakt, integendeel. Een aanname wordt aldus door niets bewezen. ´Natuurlijk´ is meer beweerd dan ´niet onwaarschijnlijk´ en het is dus net die overmoed die, objectief gesproken, B. hier de parten speelt. Het ´daher´ van r. 11 is een conclusie uit een stilzwijgende gedachte van idealisering, maar zichtbaar is het een conclusie uit het z.g. zuivere type, waarnaar het zg. onzuiver type is toegeschreven, omdat naar (zoals boven getoond op valse basis) het zuivere moet worden gestreefd. Omdat dit, naar later wordt ge-oordeel-d , het idealiseren dient. Het streven naar de zuiverheid van het type is een vooraanname die voortkomt uit het willen ten grondslag leggen ervan, van het veronderstellen van deze grondslag. Dit zoeken van een ´unversale ante rem´ is - juist omdat het aanname is, die niet aannemelijk gemaakt werd, niet om te beginnen, en niet demonstrando - zelf idee inleggen - en veronderstellen, dat de evangelisten dit ook deden. Het veronderstelde idealiseren is dan het eigen idealiseren. Het idealisme bevindt zich niet in of onder het evangelie, maar is een vorm van Duits idealisme (van het kantiaanse type). Men veronderstelt dus, dat de evangelisten waren als men zelf is. subjectieve idealisten. Men legt zelf idééën in die er niet zijn. ´Natuurlijk´ hadden de evangelisten niet deze oneerlijkheid.
106 Dan wel een andere? De perikopen hebben geen aanschouwelijkheid, ze zijn aanschouwelijk en concreet. Ze laten zich niet aldus abstraheren. Het is toch een wonderlijke omkering: de idee van zich ergeren aan sabbatschending eerst als idee te nemen en deze dan voorzien van concrete situaties. Wat is nu eigenlijk ´idee van sabbatschending´? 0f het moet gaan om vermeende sabbatschending, of er is een strijdpunt ´wat is sabbatschending?´ en dat verliterariseerd, dus de vragen als ´mag aren plukken op sabbat´ als gemeentethema. Maar dit vraagstuk kan toch pas ontstaan als er betrokkenen zijn die deze strijdvraag aanbelangt? Wie waren dat anders dan Farizeeën tegen (aanhangers van) Jezus. Willekeur is het te veronderstellen, dat deze botsingen pas na Jezus begonnen zijn. Dit naar na Jezus verplaatsen is slechts het al te doorzichtige gevolg van een ´transcendentaal criticisme´ zelf, uit de armoede dat men niet bij het ´Ding an sich´ kan, welk agnosticisme positief een theorie oproept die niet gerechtvaardigd is. Maar juist de talrijke aanschouwelijke scènes wijzen uit, dat dit soort dingen rond Jezus gespeeld moet hebben. Ze zijn ´vaste prik´ en er is geen enkele reden om aan te nemen, dat alles pas weerspiegeling van later is i.p.v. dat zulke zaken nu net de dingen waren die toen gespeeld moeten hebben, ze verklaren het uiteengaan (versus interpretatie als weerspiegeling van botsingen van de twee stromingen die reeds uiteengegaan zijn) van de richtingen van resp. farizeïsme en christendom, zijn precies aanleidingen van zulke controversen. Welke aanleiding zou er anders geweest moeten zijn, als wij de aanleidingen die wij vinden aldus wegredeneren? Constructie is het juist om dit tot witte plekken op de kaart te maken en waar de kaart getekend is te beweren, dat het slechts invullingen van ´terra incognita´ zijn. Te zeer zijn die beweerde invullingen juist als de in deze theorie gemiste aanleidingen te herkennen, met name door hun obstinate voorkomen, hun diversiteit, hun goede mogelijkheid in hun verschijning van uit het leven gegrepen te zijn. Zo is de tollenaarsscène te aanschouwelijk en te situatief om niet goed gekund te hebben. Dabei muß die Frage zunächst (eerst) aus dem Spiel bleiben, ob Jesus gelegentlich am Sabbat geheilt habe; gewiß! sehr möglich und sogar (zelfs) wahrscheinlich. Aber die methodisch zuerst (op de eerste plaats) zu beantwortende Frage ist die nach der literarischen Art des Streitgesprächs und seinem Ursprung als literarische Größe. Is methodisch de vorm het eerstbelangrijke en pas daarna de inhoud? Dit berust op kunstmatige spitsing. Het gevaar van vorm als opgelegd te beschouwen, doordat men zich al te zeer op het formele richt, is groot. Het uitgangspunt dat het om een typisch literaire grootheid gaat maakt historiciteit al op voorhand tot iets secundairs en neem een eigen vlucht. M.a.w. ´(typisch) literair´= nauwelijks historisch. Zo is er suggestie van dwingendheid van redenering. Zie echter verderop. Das ist die Frage nach dem "Sitz im Leben"; denn diese fragt nicht nach dem Ursprung eines einzelnen (afzonderlijk) Berichtes in einer geschichtlichen Begebenheit (voorval), sondern (maar) nach dem Ursprung und Zugehörigkeit (bijpassendheid) einer bestimmten literarischen Gattung (genre) in und zu typischen Situationen und Verhaltungen (gedragingen) einer Gemeinschaft einer Gemeinschaft (s.S.[zie pg.] 4f.)2. M.a.w. hoe vertelt men wat voor soort dingen? Men lette op de eigenaardigheden hiervan, alvorens het enkele bericht te analyseren. Het is methodologisch inderdaad juist om op de verpakking te letten, alvorens deze open te maken, maar dan is er wel het genoemd gevaar. Bestudering van het kader waarin de inhoud thuishoort is belangrijker. Noot 2. ´So ist für die Streitgespräche Jesu der Sitz im Leben nicht… im Leben Jesu zu suchen, sondern (maar) in der Gemeinde. Mijn onderzoek naar zowel het algemeen literair karakter als dat van de afzonderlijke perikopen door een kritisch onderzoek van ´die Formgeschichte des Evangeliums´ van Martin Dibelius en van Bultmanns onderhavige werk leverde mij wat dit betreft niet anders op dan
107 onwaarschijnlijkheden. Met name spitst B.´s bewering zich toe, waar men Mc als redacteur ziet van overleveringen die zelf weer resultaten zijn van behandeling door gemeente-overleveraars. Op virtuoze wijze werd met allerlei onderscheidende fijnproeverij ontwaard wat kern, wat wezensvreemd aan de kern, wat aanwas is en wat er zekere interessen dient etc., waarbij het mij steeds weer overduidelijk werd, dat er spijkers op laag water worden gezocht em op myope wijze wordt gemist wat er wél duidelijk was. Steeds werd de eenheid op de losse schroeven gezet van kunstmatige vervaardigde goudschaaltjes waarmee gewogen werd door geleerden die daarbij zelf te licht werden bevonden. Ik verwijs hiervoor naar mijn kritiek van Dibelius en de doorgaande onderhavige. Ik beschouw Mc als een geïnformeerde met een stevig en innerlijk samenhangend pakket, zowel qua afzonderlijke perikopen als hun gezamenlijkheid, voor de overbrenging waarvan mnemotechniek steeds een belangrijke behoudende rol heeft gespeeld. Aan de soms betere (b.v. toedracht opwekking van het dochtertje van Jaïrus; het gesprek bij de afdaling van de berg) soms minder goede historische traceerbaarheid van perikopen (maar de sterkere helpen de zwakkere) is te zien, dat er een eerste overleveraar (oer-Mc) van dit pakket of zelf een verslag heeft gegeven van wat hij zich herinnert en dit heeft willen overleveren of op een rijtje gezet wat hij en/of anderen zich herinnerden. De hoofdvorm, dat is de perikope zelf, die vooral oog heeft voor saillante toedrachten, die de overleveraar nog voor ogen staan, dit in onderscheid met de informatiewijze van Joh die zich a.h.w. weer terugverplaatst en met behulp van parafrasering een close-up maakt. Mc maakt meer een video en algemeen overzicht, Joh meer een film, dagelijks met aandacht voor details en losse opmerking en capita selecta. Ieder van beide hoofdvormen is bewust gekozen om ieder van beide groepen doelen het best te dienen. Wird von den Gegnern (tegenstanders) der formgeschichtlichen Methode gelegentlich (soms) über die Produktivität der urchistlichen Gemeinde gespottet, die ihr von den Formgeschichtlern zugeschrieben wird, so ist 1. Zu sagen, daß an einer Produktivität der urchristlichen Gemeinde allerdings (echter) nicht zu zweifeln ist Inderdaad hebben overleveraars binnen de gemeente heel wat overgeverd, maar dit is niet hetzelfde als bedoelde productiviteit. Het verwijt had moeten zijn, dat zoveel wat in eerste lezing als toedracht verschijnt zo vaak op conto van ´de gemeente´ (juist als iets diffuus, inderdaad: wat dit ook precies moge zijn: in ieder geval miskent men mnemotechnische discipline van specialisten van begin tot eind) wordt geschreven, waarbij de indruk ontstaat, dat de gemeente een factotum is, zo niet een dooddoener. Einer Gemeinde, die sich als die der Endzeit weiß, in der Propheten aufstehen. Dus de evangeliestof is voor een groot deel ´openbaring die men heeft doorgerkregen´ of bevlogen verbeelding? Maar a) daar is het geschilderde vrijwel steeds veel te aards, b) Paulus, Agabus vernamen bij openbaring bepaald korte mededelingen (I Kor 11, 23, Hand 11, 28; 27, 10,24; 21, 11) 2. ist zu bedenken, daß die Produktion - mindestens soweit es die Apophthegmata betrifft. sich in den traditionellen Formen des Rabbinismus bewegt. a. Pas bestudering van de inhoud kan de aard van het op ruime schaal overgeleverde recht duidelijk maken, daarbij kan men dan de vorm als vorm achter zich laten, maar de ´Formgeschichtler´ doen het omgekeerde en missen zo het verschil met allerlei onhistorische anekdote en toeschrijving van uitspraken aan leermeesters en leermeesters van leermeesters. b. Ze zijn strijdgesprekken in de vorm van strijdgesprekken, o.k., nogal wiedes. Niemand ontkent, dat het om strijdgesprekken gaat. Maar het argument, dat ze daarom net zoals die rabbinistische aan historiciteit ontheven zijn gaat daarmee nog niet op. De vormovereenkomst
108 is toch grotendeels achteraf, grotendeels, want aan de andere kant weerspiegelen de rabbinistische strijdgesprekken tot op tamelijk grote hoogte een rabbijnse praktijk en die op naam van Jezus die van een rabbi. c. De situatie van de evangelische strijdgesprekken is veel preciezer aangegeven. d. B. zou meer gelijk hebben, wanneer men een strijdvraag de zuivere vorm van strijdgesprek toekent, maar dit is een oonodige kantiaanse voorzichtigheid voor waarheid uitgeven. Zie boven passim. 3. wird gar nicht bestritten, daß die Gemeinde ihren Ursprung in dem Wirken Jesu hat und in ihren literarischen Bildungen manche (vormgevingen sommige), seiner Aussprüche bewahrt hat.´ ´manche´. Alsof ze niet samen zijn stempel dragen. Maar waarom voelt Bultmann de door hem aangehangen methode als zo superieur aan de conservatieve kritiek? Hij beschouwt hen waarschijnlijk als dogmatici, waartegenover zijn methode gereflecteerder en meer ´sophisticated´ is, maar mijn eigen dramatisch-concrete reflexiviteit, die het conservatisme in zich heeft ´aufgehoben´ in de zin van ´bewaard, maar het onderwerp opnieuw gereflecteerd´ ondervindt het behandelen als vormenmateriaal, het uiterlijk besnuffelen, het zekerstellen daar waar geen zekerstellen is, op basis van wat geen werkelijke indringendheid is, als het voortoveren van een schijnrealiteit. Waardoor hebben D. en B. toch het gevoel.tegenover de ´dogmatici´ op vaste bodem te staan, waarom hun ideologische overtuigdheid? Men beschouwt het eigen extract als het product van (precisie)arbeid. Al doende heeft men het gevoel hout te snijden. Maar het leven is eruit. Zo wordt het uiterst hanteerbaar materiaal voor het wegende, tillende, verplaatsende en toeschrijvende intellect. Juist doordat de echte inhoud eruitgaat, wordt de ´vorm´ - maar dit is, gelijk bij mijn kritiek van Dibelius bleek, au fond toch terug te voeren op inhoud - een losgemaakte schijninhoud, die echter wel het volle gewicht krijgt als ware het echte inhoud. Het is de compositielust van Leverkühnn39 Men acht zich superieur, omdat men scherpslijpt. Dit kan men wel menen, maar het uitgangspunt is formalistisch, dus het resultaat blijft formalistisch en aan de echte inhoud komt men niet eens toe. Maar dit kan toch ook niet zolang je niet minstens ook aan de formele voorwaarden hebt voldaan?- Maar zo is het niet, want het formalisme verhindert de levende betrekking tussen vorm en inhoud te zien. Waar men wel aan toekomt is het omzetten van de methodische skepsis in een ´copernicaanse onwenteling´ naar de ´transcendentaliteit´n40 van de gemeenteconceptie. Een kritisch minimumbegrip en slechts aanvang wordt gemaximaliseerd en tot grondslag gemaakt i.pv. door indringen als slangenhuid achtergelaten. Pg. 41 Natürlich hat in solchen Gattungen (genres) und in ihren einzelnen (stuk voor stuk) Exemplaren das wirkliche Leben seinen Niederschlag gefunden; aber das einzelne uns vorliegende literarische Produkt kann von uns zunächst nur (eerst alleen) auf dem Wege über die Gattung verstanden werden. Deshalb ist es methodisch falsch, von einem hypothetische "Urgespräch" auszugehen und zuletzt die Frage zu stellen: "Wo hat die Erzählung der Streitgespräche innerhalb des geschichtlichen Lebens ihren festen Platz gehabt.1" Diese Frage ist vielmehr (veeleer) zuerst zu stellen; und die Antwort wird lauten: in de Apologetik und Polemik der palästinensische Gemeinde. De gemeente verdedigde niet (apologetiek), maar viel aan, d.w.z. verkondigdehet ev-angelie. ´Polemik´ heeft de vooraanname dat de confrontaties pas later begonnen. Waar heeft het vertellen van de strijdgesprekken in de levende geschiedenis zijn vaste plaats gehad? In de Palestijnse gemeente? Dit veronderstelt al een lange collectieve traditie i.p.v. een kortere over informanten naar schrijvers. Maar, zal men zeggen, dit laatste is als onmiddellijk al te naief en wat weten we? en het weinige dat we weten valt nog te bezien, eerst moet de nadruk liggen op
109 de functie van de literaire genres in het leven van de ze producerende gemeenschap. Aan wát hebben de vertelde strijdgesprekken hun gestalte en inhoud dan te danken? : Het antwoord moet luiden: aan wat de overleveraars bewoog ze door te geven en wat schrijvers bewoog ze aldus op te schrijven, waarbij wij de invloed van de schrijfwijze in het oog hebben te houden. Hier wordt alvast gedaan, alsof actuele gemeente-interessen hun uitdrukking vinden (een aantal vaste) literaire genres i.p.v. wat ook mogelijk is, dat bepaalde toedrachten waarbij de enige interesse is ze te verkondigen, min of meer om een bepaalde schrijfwijze vragen. Natuurlijk moeten wij de vraag naar de ´Sitz im Leben´ meteen als medebepalend te zien, Maar zoals B. hetgene wat degenen die hij kritiseert doen voorstelt: eerst de toedracht, oer-gesprek, e.d. veronderstellen en dan pas naar hun ´Sitz im Leben´ te vragen, heeft iets suggestiefs, alsof zulks zó gaat i.p.v. min of meer tegelijkertijd, en aldus discrediterend is hij er op uit om hiertegen zijn voorkeur voor gemeente-interessen als andere dan die der verkondiging van ware gebeurtenissen als enige realistische (maar in werkelijkheid hoogst gekunstelde) mogelijkheid te propageren. Maar de bedoeling van iedere vraag is toch allereerst om na te gaan, of het object eventueel bestaat, of gepretendeerde mededelingen waar zijn. Volgens de vormhistorici gaat de literaire vormgeving van wat de gemeente beweegt als zodanig voor op hun schijnbare overleveringsfunctie van toedrachten en maakt dit onmogelijk. Het is nu eenmaal overlevering en het zijn vaste genres. Het heeft, omdat dit laatste zo klaarblijkelijk is, geen zin om over vormgeving aan werkelijke toedrachten te praten. Nu vinden wij hier inderdaad algemene vormen, die niet leeg zijn, maar specifiek en als zodanig middelen om iets uit te drukken, al naar gelang hun geschiktheid hiervoor. Evenwel blijkt bij het eerste óverkomen ervan aan de spontane lezer reeds een veel grotere adequatie van specifieke inhoud en vormplasticiteit dan het vormhistorisch schematisme toelaat. Wij zien ´genre´, schrijfwijze, wel degelijk ´meebuigen´ met de inhoud, want alle genrekwalificaties bleken mij reeds bij mijn onderzoek aan Dibelius achteraf. Hier gaan wij de zelfgestelde grens van de ´Formgeschichte´ over, een methode die er al qua uitgangspunt niet voor geschikt is om uit te maken wat historisch is of niet. Hiervoor is er aandacht voor het concrete, het bijzondere, gang van de handeling en überhaupt inhoudelijkheid nodig. Zo is het genre ´strijdgesprek´ niet primair een literair genre, maar een rabbijnse, schriftgeleerde, gedraging. Dit betekent niet, dat schrijfwijze, stijl, genre, geen enkele eigenstandige invloed heeft. Er is in de overlevering, om in termen van Dibelius te spreken, ´paradigmatische´ pregnantie en ´novellistische´ uitvoerigheid, natuurlijk is er anekdotische verkorting en isolering., zijn er korte chrie-achtige uitspraken. Om bepaalde in het leven voorkomende toedrachten weer te geven gebruikt men naar de meest in aanmerking komende technieken, overeenkomend met de het bereikte culturele niveau en naar beproefd recept en mate van schrijfervaring. Men lette bij de evangeliën op Mattheus´ verlevendiging, Lukas´ verhaalkunst en martyriumachtige indringendheid, Marcus´ kortheid van memoriaal, Johannes´ dramatische kracht en uitspinning. Maar hoe wreekt zich ook b.v. de reductie van de eenheid van vorm en inhoud tot gevulde vorm in een dibeliaans begrip als ´legende´ met Maria en Martha als karakteristieke ´vrome personen´ zoals ook de vrouwen die Jezus´ graf bezoeken, alsof de toon het verhaal maakt en niet het verhaal de toon. Noot 1. ´So M. Albertz, Die synoptischen Streitgespräche S. 100 ´… Hier erscheint die Erzählung als eine "Verkürzung der darzustellenden Wirklichkeit" (S. 81. 83:) De weergaves zijn inderdaad vaak zo kort, dat hieruit alleen al na te gaan is, dat de gang van zaken in werkelijkheid wel langer moet zijn geweest. Die verschiedenen Personen und Gruppe… sind… auf eine Partei reduziert worden, Farizeeën, schriftgeleerden, overpriesters, Sadduceeën, Herodianen één partij? Zo ondergraaft Albertz zijn eigen standpunt inderdaad. Zo verkort is de werkelijkheid dus ook weer niet.
110 die mehrfachen (meervoudige) Gesprächsgänge auf einen: Op de essentie en selecterenderwijs. Vergelijking met Joh, hoewel deze, noodgedwongen, en daar een deugd van makend, parafraseert, wijst dit temeer uit. Die Schlußbemerkungen sind of erst in der Niederschrift hinzugekommen, Soms wel, als ze al te formeel zijn, b.v. de reactie van de leerlingen in de boot scheelt per synopticus aanmerkelijk, maar Dibelius´ ´Chorschlüsse´ zijn formeel gemáákt. Maar goed, Albertz kan wel degelijk een en ander constateren (ik ken zijn boek niet). Maar dit zegt dan niets over de rest van de inhoud. Die Expositionen sind literarische Bildungen (vormingen), Als men maar niet in het vooropstellen van typen en het uitspelen tegen de inhoud vervalt, is de term ´literarische Bildung´ prettiger dan al dan niet ´reine´ ´Typen´. Ook Tacitus´ Annales zijn literaire scheppingen. Der Anlaß (aanleiding) zur Frage mitunter künstlich (soms kunstmatig): Gewoonlijk ben ik het hier niet in absolute zin mee eens, maar nog is dit de marge, niet de hoofd-impact van het vertelde. Interpolation und Zusatz (toevoeging) kommt vor. Dit is gauw het geval bij welk weergevend schrijfwerk van enige omvang dan ook. Kurz: "Wieviel von der Formung der Herrenworte auf Konto der Erzähler zu setzen ist, läßt sich im einzelnen (per geval) nicht ausmachen." In ieder geval niet wat dit rijtje betreft, maar hij trekt de onzekerheid op grond van dit rijtje ook door voor de inhoud. Dit is voorbarig. Bij de inhoud kan het voor Albertz blijkbaar vriezen en dooien. (B.:) Was haben wir also (dus) eigentlich vom Urgespräch? Consequent zou zijn: Aan het antwoord hierop komt het rijtje van A. niet toe. B. doet echter, of A. het oergesprek reeds vernietigd heeft. Wir wissen nur, daß die Gemeinde sich die Situation Jesu in Angriff und Verteidigung ebenso vorstellte, wie ihre eigene Situation. ´Wissen nur´ is in feite slechts een opschortend oordeel. Hier past deze kenschetsing als opschortend oordeel evenzo, want of dit slechts zich voorstellen of weten was is zo niet duidelijk. Een, negatieve, opschorting wordt hier voor positief ´voorstelling´ uitgegeven, alhoewel dit nog iets sterk negatiefs heeft als zijnde maar een louter- voorstelling. ´wie ihre eigene Situation´. De eigen situatie was er een van gelovig aannemen en verkondigen, door Dibelius en Bultmann echter als apologetische en polemisch beschouwd, ten onrechte majorerende bepalingen. Deze vertoont dan gelijkenis met wat Jezus zelf deed, nl. ´polemiseren´. ´Situation.´ Men verkondigde volgens B. wat anders dan Jezus zelf verkondigde en deed. Deze band wordt door transcendentaliteit geworden scepsis doorgeknipt en blijft iets vagers als ´situatie´ logischerwijs-noodzakelijk over: van concrete basis ontdaan wordt nu als moverend de situatie van apologetische en polemisch bezig te zijn ingevoerd. De oorzaak van de structurele verandering van het begrippenapparaat zit hem bij die ´voorstellingen´. Uitgesloten wordt: Men wist zichzelf gemotiveerd door Jezus´ woord en daad en daarom verkondigt men wat Jezus deed en verkondigde. Door de transcendentale wending (´copernicaanse onwenteling ´) vindt er omdraaiing plaats. Uitgesloten wordt de eigen continuïteit met Jezus. Een geconstrueerde ´eigen situatie´ wordt de primaire grondslag van het vertelde en bijgevolg zou dit secundair daarnaar zijn gemodelleerd. Dit wordt dan ´voorstellen als haar eigen situatie´.
111 Dit is geen onmiddellijk weten van B., maar ´hoogst bemiddeld´ (om een uitdrukking van Adorno te gebruiken). Het is een voor positief uitgegeven gevolg van wat methodologisch slechts een voorlopig voorbehoud mocht zijn. Want zal het meer dan voorstelling blijken, dan zal de conclusie niet meer dit ´weten´ als gesuggereerd zijn. Dus er is van ´weten´ helemaal geen sprake. De hele methode is ontworpen om te zien hoeveel wij zeker kunnen stellen, volgens Descartes´ opzet. Dit leidt tot twijfelachtige ´copernicaanse omwentelingen´ en hoogst dubieuze fantasterijen. Maar de methode draagt het stempel van voorbehoud, niet-aanwillen, bang zijn bedrogen te worden en afweer. Het ´waarom´ prevaleert over het ´daarom´ en schept in Duitse traditie een vlak voor subjectiviteit.en daarmee van ´vermeende daaroms´. Het betere alternatief is evenwicht tussen ´waarom´ en gerichtheid op antwoord van de onderzochte werkelijkheid: ontwaren, oppikken, erkenne wat erkennenswaard is en equivalent hieraan het doorzien van vermeende constateringen, loze beweringen en nieuwe kleren van de keizer i.p.v. de zeef: moed, zich willen laten gezeggen, instaan voor wat overtuigd heeft, is wat er nodig is. Kortom wat gelooft men zelf van dit soort wetenschappelijkheid. Geloof en wetenschap zijn niet te scheiden in die zin, dat voor moedige conclusie geloof (erkenningsbereidheid) heeft en voor geloof er de mogelijkheid is van wetenschappelijke analyse van de contuïtien41. Ob sie darin recht gehabt hat, ist eine Frage, die wahrscheinlich mit Ja beantwortet werden muß, die aber erst in Angriff genommen (opgepakt) werden kann, wenn das Bild der Gemeinde deutlich geworden ist. Deze situatie is die van gelovigen die wat zij geloven en belijden verkondigen. Het probleem is: leggen zij Jezus in de mond, schrijven zij toe, leggen zij in of geven zij zijn woorden en daden weer en leggen ze uit? Dit hangt af van de benaderbaarheid van het ´Ding an sich´, oergesprekken etc. Eerst kan worden vastgesteld, dat alle algemeenheden (categorieën, genres, typen) inhoudelijk ware dingen kúnnen weergeven. Vervolgens, dat wat er uitgedrukt wordt ´tastbare´ kenmerken van het ware heeft, toegankelijk is, volgbaar, logisch in een voldoende mate kloppend.. Hierbij moeten intelligentie en waarschijnlijkheidsgevoel zonder afhoudende of juist at te gauw ja zeggende vooringenomenheid gecombineerd worden om nu een tot sterker, dan weer tot minder sterk resultaat te komen, welke beide elkaar ook weer dikwijls kunnen versterken. Hierbij is persoonlijk waarschijnlijkheidsbesef, -gevoel en geloofsmoed onontbeerlijk, omdat men anders al snuffelend ervoor blijft staan. Het ´beeld van de gemeente´ krijgt zo minder de nadruk, omdat het juist door het voorbehoud, ter substitutie van het ´Ding an sich´ veel te veel nadruk kreeg. Het gaat niet aan de situatie van de gemeente zo in algemeenheden te stellen en af te denken van wat men naar de inhoud van wat men verkondigt te verkondigen heeft. Deze is als motiverend verklarend genoeg. Men betwijfelt deze inhoud en maakt vervolgens de zodoende zelfveroorzaakte vluchtheuvels van algemeenheid tot het motiverende, terwijl men minimaliseert op de wijze waarop men de beschreven genezing op sabbat als historisch betwijfelt. Zo houdt men als ´minstens waar´ over, dat men over de geoorloofdheid van genezen op sabbat twistte in de gemeente, waarbij het verhaal dan slechts geïdealiseerde illustratie is. Terwijl de beschrijving van de situatie nauwkeurig meldt wat er de motivatie van het debat was, blijft dusdoende de scepsis over: minstens was er sprake van een debat, maar tussen wie en naar aanleiding van wat, dat weten we niet. Deze onbekenden vragen om een invulling: en deze valt alleen maar niet samen met het weggesnedene, omdat men een methodisch voorbehoud heeft gemaakt. Het eenvoudigste, elegantste, is natuurlijk, dat bewezen kan worden, dat nu juist wat weggesneden is inderdaad het motiverende en verklarende is. Waarom dan een vaag en zelfs fantastisch alternatief voor waar houden, dat het qua eenvoud helemaal niet háált bij het weggesnedene? Beter zou men kunnen zoeken daar waar het mooiste antwoord is weggesneden, of het hout dat weggesneden werd wel zo zwak is. Juist omdat, wanneer men helder de zaak overweegt, blijkt, dat men door zijn door methodologische scepsis geïnitieerd formalisme deze zaak van een aanbod dat deze
112 bij nader inzicht te bieden heeft ontdaan heeft. En dat zijn het volle gewicht en zeggingskracht ervan, de levende samenhang, de gang van de handeling, de mate van concreetheid. Jedenfalls zeigen auch Albertz´s Ausführungen, das die uns vorliegenden Streitgespräche keine uns vorliegende "Urgespräche", sondern Gemeindebildungen sind Ja, dat ze door leden van de ´gemeente´ zijn opgeschreven na ze van informanten vernomen te hebben. Uit Albertz blijkt niet, dat het volgens hem slechts vormsels-achteraf zijn, maar hij weet niet in hoeverre dit wel het geval is, en wat ze óns tonen is, dat sommige aspecten aan informanten en/of schrijvers moeten worden toegeschreven. Zum Schaden der Sache unterläßt er es zudem (bovendien), ihren Stil mit dem Stil der Rabbinengespräche zu vergleichen. Dit is niet zo schadelijk, dat A. zich de kans geeft te beweren, dat wat zich werkelijk moet hebben toegedragen naar het model der rabbijnse strijdgesprekken vervormd moet zijn. Nemen wijze ze, ze als historisch momentopnames vergelijkend, in ogenschouw, dan blijkt slechts, dat het hebben van soortgelijke gesprekken al de manier was waarop Jezus woordenstrijd voerde, of is soms wat geen woordenstrijd is in woordenstrijd omgezet? Dus voerde Jezus deze niet? Het zijn nieuwe kleren van de keizer, want men hoeft geen vergelijkingen met rabbijnse gesprekken te maken om eenvoudig vast te stellen, dat Jezus strijdgesprekken voerde over Joodse religieuze onderwerpen. Of moeten wij het typisch rabbijnen-achtige van de weergave in ogenschouw nemen? Als deze stijl slechts tientallen jaren na Jezus bestond, dan ligt de conclusie voor de hand, dat hij tijdens Jezus ook bestond. Daarbij: Het is geen literair genre, maar een verbale praxis. Wat er literair genre aan is, is de relatieve pregnantie van hun samenvattingen, althans weergaves, dus ook indien ze toeschrijvingen zijn. Maar Jezus moet ze zelf gevoerd hebben. So wie uns die Streitgespräche vorliegen, sind sie ideale Szenen, die einen Grundsatz (principe), den die Gemeinde auf Jesus zurückführt, in einem konkreten Fall veranschaulichen2.´ Dus deze principes worden van Jezus als basis ontdaan en hebben ze hun basis in de gemeente. Hoe ze dán totstand zijn gekomen, daarop blijft men het antwoord schuldig. Deze figuur is het gevolg van een onvoltooide methode die nog in het experimentele stadium is blijven steken, een halffabrikaat: knollen voor citroenen: Zo´n product ontstaat alleen dankzij het feit dat men niet tot in het beschrevene meent te kunnen reiken, zodat dit dus aan voor iets positiefs uitgegeven armoede wordt opgehangen. Moest men maar agnostostisch blijven en zich tevreden stellen met het niet te weten? Geenszins, want de methode verwoest eerst alle gegevens en zegt dan bijgevolg, dat men slechts interesseproducten heeft. Wij daarentegen analyseren samenhangen niet stuk en ´verdinglijken´ niet tot dergelijk ´materiaal´, maar geven de gegevens aan zichzelf terug en letten op hun innerlijke identiteit en samenhang met de wens te vinden, hetgeen wat iets anders is dan methodisch te winnen. Winnen doet men stof en extracten en wij doen niet aan kunstmatige ´Aha-Erlebnisse´, maar laten het innerlijk van de toedracht tot ons doordringen. Noot 2 ´Den Sinn der Apophthegmata hat A. Schlatter… deutlicher erfaßt (gevat) als manche (sommige) Kritiker, die eine Szene aus dem Leben Jesu festhalten möchten. Die "Urchristliche Unterweisung" "will uns nicht ´Stimmungsbilder´ aus Jesu Leben vorführen, die der Leser sich durch das Urteil entkräften dürfte, damals (toen) und einmal habe Jesus so gedacht, sonst aber anders (andere malen echter anders), sondern (maar) will der Gemeinde vorhalten, was der Wille und die Verheißung (belofte) ihres Herrn für sie sei.´ Wat is dit nu voor alternatief? Het eerste is een bedenksel of anticonstructie tegen wat als tweede wordt beweerd, en ´Stimmungsbilder´ is ontleend aan de Europese romantische
113 stichtelijke literatuur. Al worden hierin allerlei wisselende stemmingen geschilderd, dan gaat het nog niet om te ontkrachten tegenstrijdigheden, er is toch eenheid in verscheidenheid. Zo laat een te overwegen biografisch karakter zich niet caricaturiseren. Het tweede alternatief is juist, maar is te algemeen gesteld. B.leest een biografisch karakter (al dan niet naar Schlatters bedoeling, daar blijf ik buiten, want zo te lezen kan ook alternatief 2 biografisch bedoelen) in het licht van alternatief 1, waartegen het tweede dan wordt gekenmerkt dóór een wat abstracte consistentie die dan de eenheid in de chaos brengt en dus het leven in deze zin vervormend weergeeft. Maar, zoals ik zei, juist alternatief 1 is onecht, terwijl alternatief 2 ondanks deze suggestie door dit alternatief met het werkelijke overeenstemt, want Jezus is in de evangeliën niet zo onnatuurlijk consequent, dat het voor biografie verdacht is. Jezus´ lering kent én consistentie en zekere toespitsing, naarmate hij zijn dood nadert, iets wat ondanks het schuiven door b.v. Lukas toch wel op te maken valt. (Ik zou wel eens willen weten, of Schlatter het inderdaad zo bedoeld heeft.) Aber das wird die weitere Untersuchung zu größerer Deutlichkeit bringen. Als dezelfde denkwijze wordt voortgezet, en dat zal natuurlijk wel, dan belooft dit weinig goeds. Maar wij zullen de zaak met zo weinig mogelijk ´studio et ira´ (zonder ijverzucht en toorn) volgen. Pg. 42 Die Antwort auf den Angriff (aanval) erfolgt in mehr oder weniger prinzipieller Form, besonders gern als Gegenfrage oder als Bildwort oder als beides zugleich. Sie kann jedoch auch - wie der Angriff - die Berufung auf ein Schriftwort sein. Hoe sterk principieel? De antwoorden kunnen zijn: bevestigend (Mk 2, 18,19), vragend, in beelden, gebaseerd op de Schrift: dit is nogal veelomvattend, veeleer is een en ander karakteristiek. Antwort in Frageform findet sich Mk 3, 4; 2, 19,25f.; 11,30; Lk 13, 15; 14, 5. Auch Mk 17, 25 gehört hieher und Mk 12, 16, das implicite schon die Antwort (enthält), wenn es auch noch weiter ausgeführt wird. Die Festigkeit des Stiles läßt sich auch daran beachten (signaleren), daß Mk 10, 3 schematisch eine Gegenfrage erfolgt, obwohl (hoewel) hier ihr stilgemäßer Sinn verlorengegangen ist (s. S. [z. pg.] 25f [zie mijn commentaar daar]). De vraag heeft wel degelijk zijn stilistische zin. D. ziet slechts zijn vastprikken op één stijl door de vingers glippen. Zelfbedrog, dat niets bevestigt. Ferner daran, daß noch in dem ganz sekundären Streitgespräch Pap. Ox. V 840 … Jesus dem Gegner mit einer Gegenfrage antwortet. Daar tegenvragen algemene stijdmiddelen zijn, is het niet gek, dat ze ergens anders ook kunnen voorkomen. Het zou gekker zijn, wanneer ze exclusief hier zouden voorkomen. Maar eentje voegt aan wat wij al weten maar weinig toe. Im Bildwort ist die Antwort gegeben Mk 2, 17,19; 3, 24f.; Mk 17, 25; Lk 4, 41f. Dahin gehören aber auch die Antworten der Phönizierin und des Zenturio Mk 7, 28; Mt 8, 9. Schriftworte endlich dienen als Argument Mk 2, 25f. ; 7, 6; 10, 6-8; 12, 26. Dazu (daarbij) können gleich (meteen) die Antworten der Schulgespräche gezogen (getrokken) werden Mk 10, 19; 12, 29f. Diese Art (wijze) zu disputieren ist die typisch rabbinische; Dit is niet een principiële vorm, maar een karakteristieke. Dit zit hem in de frequentie waarmee de op zichzelf genomen algemene technieken (behalve het schriftbewijs) gebruikt worden.
114 Der "Sitz im Leben" ist für die Streitgespräche also in den Diskussionen der Gemeinde über Gesetzesfragen zu suchen, die mit den Gegnern, aber gewiß auch in der eigenen Mitte geführt wurden. Dus Jezus mag zelf niet op rabbijnse wijze hebben gedisputeerd. Doordat men twijfelt, behoudt men dit niet voor, nee, men schrijft het op het exclusieve conto van ´de gemeente´ (zie pg. 10, 14). Een kat in het nauw maakt rare sprongen. Is men hier eenmaal aangeland, dan blijven de tegenstanders overeind en men stelt dan hypocriet, dat men zich heus niet tot hen beperkt zal hebben, maar ook in eigen kring zal hebben gediscussieerd. Dit wordt bevestigd door de weerspiegelingstheorie, die in feite het net genoemde bange voorbehoud verkapt. Men durft de zaak zelf niet te her- en erkennen en beperkt zich dientengevolge tot een aldus nodig geworden ´parallelle´ spiegel. Het gekke is ook het omgekeerde: Waarom drukt de gemeente zich steeds aldus cryptisch uit? De brieven van Paulus en Handelingen bevatten weliswaar gemeentecontroverses, maar die zijn relatief (getuige de synode van Jeruzalem), zijn gering in aantal, gaan niet over die tegenstellingen, die in die spiegel vermeld staan, maar over de verhouding van de Wet tot wat men de gojse bekeerlingen moet opleggen, een probleem dat duidelijk thuishoort na de problemen die het onderwerp vormen van de confrontatie met Jezus´ tegenstanders. Juist als de gemeente over zichzelf schrijft, zou je die synoptische polemiek moeten terugvinden. Of moeten wij in het wegens zijn descriptieve karakter hiervoor met name in aanmerking komende Handelingen ook een spiegel moeten zien? Is Handelingen niet meer dan een bellenspoor? Een neerslag van geruchten? Dit valt op dezelfde manier te pareren als bij de synoptici, menigmaal is er teveel ´circumstantial evidence´ (b.v. 9, 43; 10, 7b). Als we het probleem hier in zijn situatie uiteengezet zien, is deze situatie dan om in te verpakken? Is een ´discussie´ dan helemaal niet zo gegaan als beschreven als discussie met aanleidingen, de synode van Jeruzalem. of is er zelfs i.p.v. een discussie een dakterrasvisioen (10, 3) gekomen? Maar dan lijkt het, of het helemaal verboden is om (als steeds: impliciete) redenen van voorbehoud om over omstandigheden te praten. Maar de aanleidinggevende omstandigheden hebben teveel detail, plausibiliteit, waarschijnlijkheid om nét wel de aanleiding te zijn geweest. Een gefantaseerde ´Sitz im Leben´? Dit is hetzelfde als eenvoudig beweren, dat je het verhaal grotendeels niet gelooft, maar alleen vaag gelooft, dat er wel dergelijke problemen bestaan zullen hebben. Want ter goede fundering zijn die verhaalde omstandugheden net wel geschikt. Waar dit wat betreft Handelingen, waarin alles als in de gemeentekring plaatsvindend beschreven is, toch wel veel waarschijnlijker dan de spiegeltheorie is, is dit laatste bij de synoptici ook zeker het geval en geldt hier om te beginnen een ´waarom niet´? Verder sonderen leidt tot meer zekerheid. Die Bezeichnung (aanduiding) dieser Stücke als Paradigmen d.h. Predigtbeispiele (Dibelius) ist also (dus) ungeeignet (ontoepasselijk). Ik vond het ook al een rare theorie. Ein Blick in die rabbinischen Quellen zeigt (bronnen toont), zeigt, daß hier stilistische Untersuchungen von großem Wert sein können. Dit vermag meer: een blik in de toenmalige werkelijkheid werpen. I.p.v. dit had Dibelius een volkomen onbewezen theorie. Inderdaad tonen de rabbijnengeschiedenissen aan, dat wat beschreven staat voor Jezus´ tijd volkomen normaal is. Maar zo abnormaal zou dit er ook zonder deze vergelijking niet hebben uitgezien. Übrigens ist, soweit ich es beurteilen kann, der Prozeß der zur Fixierung der rabbinischen Tradition geführt hat, komplizierter als die Geschichte der synoptischen Tradition; und mir scheint, daß eine Untersuchung der Rabbinengeschichten ebenso von der Untersuchung der Synoptiker zu lernen hatte wie umgekehrt. Die Formen sind in der synoptischen Tradition
115 vielfach reiner erhalten (behouden) als dort, wo die Formung bewußter war, wo die Motive z.T. mit Kunst variiert und die Traditionsstücke umgestaltet (omgevormd) wurden2. Kijk eens aan: ze wijzen dus op een korte geschiedenis en staan dus niet ver van Jezus zelf af. Noot 2. Ausreichende (toereikende) Untersuchungen fehlen (ontbreken) noch immer…Reiches Material ist in dem großen Kommentarwerk von Strack-Billerbeck leicht zugänglich… Lonend zou zijn een onderzoek naar de structuur van het strijdgesprek als zodanig. Dan zou men in al deze typen veel gemeenschappelijks, algemeens, steeds weer terugvinden dat op, algemene, vanzelfsprekendheid berust.De tegenvraag b.v. behoort altijd bij een willekeurige verzameling strijdgesprekken van een wat groter aantal. In beelden antwoorden geldt voor veel soorten uitleg (b.v. bij economie), schriftbewijs behoort überhaupt bij strijdgesprekken over de Schrift. Naar hun inhoud betreffen ze vaak praktische casuïstiek, want de Wet is er voor de praktijk. Pg. 43 Rabbinische Streit- und Schulgespräche (ich fasse hier beide gleich zusammen) nehmen ihren Ausgangspunkt zum Teil von einem bestimmten Anlaß (bepaalde aanleiding). Es wird etwa (b.v.) Hillel von seinen Schülern gefragt, als er zum Badehause geht, inwiefern er damit ein Gebot erfülle (volgen bronnen); aus gleichem Anlaß wird Gamaliel gefragt (idem). Gamaliel wird ferner gefragt, als er in der ersten Nacht nach seiner Heirat (huwelijk) das Schema liest (idem), oder als er in der ersten Nacht nach dem Tode seiner Frau badet (idem). Oder der Anblick der Trümmer (puin) Jerusalems gibt den Anlaß für ein Apophthegma (idem). Het laatste is inderdaad iets om bij stil te staan, zou ik zeggen. ´Gibt den Anlaß´ is juist uitgedrukt. Als je dit tegelijk omgedraaid opvat als dat het naar Bultmanns bovenstaande zegswijze ´Apophthegma seinen Anlaß nimmt´, dan is het dus of de aanleiding slechts is om als aanleiding gebruikt te worden, als iets formeels en van het leven afgetrokkens. Alsof het om een speciale figuratie gaat.waarvan het ook in de synoptici voorkomen zo toevallig is, dat er verwantschap of zelfde oorsprong moet zijn = deze bijzondere figuur. Maar het gemeenschappelijke is, dat zich in het leven in die cultuur dingen voordoen, die voor betrokkenen uiteraard aanleiding zijn. Van een bijzondere figuratie is zo helemaal geen sprake. Als bei einem Hochzeitsmahl die Gäste in die Hände klätschen, nimmt ein vorübergehende (voorbijgaande) Rabbi Anlaß (aanleiding) zur Frage. "Ist es erlaubt (geoorloofd) am Sabbat?" (volgen bronnen).is geheel naar levend voorbeeld, maar dan wel, maar me lijkt, bij wijze van toegespitste casuïstiek. Nicht selten greift ein heidnischer Philosoph oder ein Kaiser oder auch eine Proselytin (proseliete: bekeerlinge) einen Rabbi wegen einer jüdischen Lehre oder Schriftstelle an und legt ihm eine darauf bezügliche (betrekking hebbende) Frage vor. Dit is een heel ander geval. Een vraag naar een leer is niet het vinden van een aanleiding, maar eenvoudig vragen om opheldering. De overeenkomst is wederom een uiterlijke. De formalistische denkwijze verraadt zich elke keer weer. Das Antwort wird in typische Form als Gegenfrage gegeben, oft (vaak) so, daß diese Gegenfrage die Form eines Bildwortes hat; statt (i.p.v.) der Gegenfrage in Bildform wird gern auch ein ausführliches Gleichnis gegeben, das zuweilen (bijwijlen) mit einer Frage endet, in jedem Fall den Charakter einer Frage hat. Het frequente voorkomen van zulke antwoorden is inderdaad typisch rabbijns. Maar het is geen reden om aan te nemen, dat deze kenmerken kort na Jezus ontstaan zijn. Jezus heeft ongetwijfeld ook zo gediscussieerd.
116 Aus der Fülle (volheid) der Beispiele (voorbeelden) seien (mogen ~ zijn) einige ausgewählt (uitgekozen). 1. Als Hillel sich von seinen Schülern verabschiedt (leerlingen afscheid neemt) und auf ihre Frage: "Rabbi, wohin gehst dus?" geantwortet hat: "Um zu erweisen eine Liebestat diesem Gast in meinem Haus", fragen sie weiter: "Jeden Tag hast du einen Gast?" und er erwidert: "Und diser, die bedrückte Seele, ist das nicht ein Gast im Leibe?" (…).´ De vraagvorm wordt hier in sterke mate opgeroepen door het überhaupt gebruiken van het beeld van de gast. Omdat dit bevreemdt. Dit blijkt bij ontstentenis van zo´n vraag in Jezus´ antwoord ´binnen drie dagen zal ik deze Tempel herbouwen´. In beelden of gelijkenissen antwoorden is eigen aan onderwijzen over niet al te exacte onderwerpen die zich ervoor lenen (getuige b.v. Plato´s Phaidōn, over de onsterfelijkheid van de ziel). Zo moet ook Jezus geleerd hebben. Het is algemener dan een bijzonder typisch formele figuratie. De vraag is vaak bedoeld om de hoorder het juiste antwoord te laten invullen. Het is typerend voor leraren überhaupt. Pg. 44. Het bovenstaande geldt ook voor 2. `Waarom geeft Hij wijsheid en wil aan wie inzien?´ Antwoord: Als een rijke en een arme geld van je willen lenen wie leen je dan? 3. Een langskomende rabbi krijgt koeken uit 3 sea meel voorgezet. ´Wist u, dat ik komen zou?´ Antwoord: Is er voor ons soms een grotere dan de sabbat? Bevestigend had er moeten staan: ´Ze zijn alleen maar voor de sabbat bedoeld.´ Nu staat er a.h.w. ´wat denk je wel?´ Nu wordt er in dialoog op de man ingegaan. Nu wordt hij met uitstel en gelegenheid tot nadenken ´verend´ opgevangen. Anders zou hij op humorloze wijze zijn afgestoten door hem met zijn hoofd tegen de muur te laten lopen. Zulk een manier van antwoorden ligt op het niveau van de anekdote, doet al een beetje denken aan de latere jiddische gevatheid, maar dit is niet zonder samenhang met het dagelijkse joodse leven en i.c. rabbijnse slimheid..Ziets beperkt zich vast niet tot anekdotes. 4. Een sectariër werpt op, dat God zelf op sabbat werkt. Antwoord: Mag God op zijn eigen hoeve wat dragen? Ant. Ja. Antw. Hemel en aarde zijn Gods hoeve. De vraag is nodig voor de levendigheid. Zou er een bevestigende zin staan, dan zou je een kort preekje krijgen. Dan is er geen dialoog meer, maar belering. Het gaat dus niet om een speciale, maar een voor de hand liggende vorm. 5. Gamaliël antwoordt op de vraag waarom God zich niet keert tegen de afgoden, maar de afgodendiears. Gam. ´Waarmee is dit te vergelijken?´ Met een koningszoon die zijn hond ´vader´had genoemd. ´Op wie zal de koning boos zijn geweest, op de hond of op zijn zoon? De zoon, natuurlijk.´ De vra(a)g(en) hierin vormen een beproefde leermetghode, al zo oud als er les wordt gegeven. 6. ´Der Kaiser (Hadrian) beanstandet (gispt) die Lehre der Auferstehung (opstanding) und fragt: "Kann Staub wieder aufleben?" Darauf die Gegenfrage: 2In inserer Stadt gibt es zwei Töpfer (kuipers); der eine bildet (die Gefäße) (vormt [de vaten]) aus Wasser, der andere aus Lehm Welcher von ihnen vedient das größere Lob?" Und auf die Antwort: "Der welcher aus Wasser bildet, heißt es: 2Wenn er (Gott) aus Wasser (dem menschlichen Samentropfen [zaaddruppel] einen Menschen schafft, um wieviel mehr kann er es aus Lehm (dem Grabesstaub)?" (bronnen) Met vragen de gedachten van de leerlingen verder brengen is normale onderwijzende techniek. Het uiteindelijke antwoord is trouwens nauwelijks een vraag.
117 Pg. 45 7. Des Kaisers Tochter fragte den R. Joshua b. Chananja: "Erscheint die Weisheit dir rühmenswert in einem garstigen (ranzig) Gefäß" Gegenfrage: "In welchen Gefäßen bewahrt dein Vater den Wein? Doch wohl in goldenen oder silbernen?" Nein, in irdenen (aarden)… " (bronnen). Hier is de vraag beslist niet nodig. Ze is ter uitdaging om de vrager zelf tot het goede antwoord te laten komen. Ook een bekende onderwijstruc. In manchen (sommige) Fällen wird die Gegenfrage nicht (allein) durch ein Wort, sondern (maar) wie Mk 12, 13-17 (das Vorweisen [tonen] der Münze [munten] durch eine Demonstration oder symbolische Handlung gegeben. Hoe algemeen dit soort onderwijstechnieken ook zijn, de frequentie van dit gebruik is wel typisch rabbijns. Dit is evenwel niets ´bijzonders´, omdat het om onderwijs in dialoog gaat en om inscherping en veraanschouwelijking van problemen, waarop de antwoorden juist door veraanschouwelijking (en b.v. niet door discursieve logica, syllogisme, wiskundige symbolen of schools op de wijze van een leerboek aan de hand van definities, vraag en antwoord enz.) kunnen worden verduidelijkt. Dialogerend onderwijs is een vorm van sterk betrekken van de leerlingen, die iets moet worden verduidelijkt of ingescherpt. Kortom: de rabbijnse onderwijsmethode is algemeen genoeg om niet te hoeven worden aangezien voor een figuratie uit de tweede helft van de eerste eeuw (wat B. overigens niet doet, maar daarmee is wat hij wil zeggen over de aldus onderwijzende Jezus zinlloos). 8. Ein Gottesleugner sprach zu Rabban Gamaliel: "Ihr fragt, wo zehn Personen besiammen sind, lasse sich die Gottheit ( )שׁכינהnieder; da muß es doch viele Gottheite geben?" Darauf rief R. Gamaliel den Bedienten des Fragestellers eine Ohrfeige, weil er die Sonne in die Stube (vertrek) scheinen lasse. "Die Sonne, wandte dieser ein (wierp ~ tegen), "durchdringt doch die Welt!" "Wenn das schon von der Sonne gilt", sprach der Rabbi, "die nur einer von den Myriaden Dienern der Gottheit ist, um wieviel mehr muß es erst von dem Abglanze der Gottheit selbst gelten" (bronnen). Deze ´vraag´ is een uitroep. Deze drukt het verrukt zijn door het inzicht uit en dient ter overtuiging. Het is niets dan een bepaalde manier van uitdrukken. Verder is dit een voorbeeld van aanschouwelijk ´practical´ onderwijs en een ankedote met ´the tongue in cheek´. Het beeld ligt overigens zeer voor de hand, voor het grijpen. 9. Eine Matrone bezweifelt dem R. Jose b. Chalaphtha gegenüber die Gerechtigkeit Gottes, weil Gott erwählt (uitverkiest, wenn er will. Der Rabbi antwortet, indem er ein Körbchen Feigen anbietet und als sie die beste auswählt, sagt: "Du verstehst es die guten Feigen aus den besten auszusuchen: und du behauptest, daß Gott nicht weiß, wen er als den Besten aus seinen Geschöpfen (schepselen) erwählt hat?´ (bronnen).´ Hier treedt de leraar niet belerend en ook niet, als hij de zin bevestigend had uitgesproken, als uitleggend wat de dame eigenlijk doet, op. Hij laat haar de proef op de som nemen en vraagt na deze klare demonstratie, retorisch of zij haar betwijfeling nog volhoudt. Een praktische les. Goeie onderwijzer. 10-14. … Bij de hier beschreven voorbeelden gaat het om problemen die er a.h.w. om vragen om met, hoewel originele, kandidaat-schoolvoorbeelden beantwoord te vorden. Typisch rabbijns is, dat ze hier een handje van hebben, hetgeen mede de reden is, dat juist zij geconsulteerd worden. Maar dan gaat het, daar het om hen draait en niet om hun raadplegers, om hún faam op dit gebied. Maar juist ook Jezus onderwees op dit vlak van de praktische theologie.
118 Pg. 46 15. Een Samaritaan vraagt rabbi Meir, hoe de God van hemel en aarde tussen de twee draagstangen van de ark des Verbonds gesproken kan hebben. De rabbi laat hem beurtelings in een vergrotede en een verkleinende spiegel kijken en zegt dan, als jij als mens al van grootte kiunt veranderen, hoeveel te meer dan de Schepper. De laatste (door mij verkorte) zin is een uitroep met eenzelfde oneindigheidseffect als de slotzin van vb. 8. Voor conclusie zie mijn commentaar bij vb. 7. ´Überblickt man solche Beispiele (voorbeelden), so sieht man deutlich: es ist die gleiche Art zu (aard van) argumentieren hier wie dort, bei den Rabbinen und in den synoptischen Streitgesprächen. Maar aangezien deze anekdoten verkort een gepraktiseerde onderwijsvorm moeten weerspiegelen is dit geen argument om te veronderstellen, dat de anekdote-vorm van vele perikopen erop wijst, dat het om slechts-anekdotes gaat. Ook hier wordt, zeker gezien de grote hoeveelheid en vaak treffende details, in deze vorm niet alleen naar de persoon van rabbi Jezus verwezen, maar zelf weerspiegeld, ja getekend met dergelijke consistente karakteristiek en verankering in de werkelijkheid, dat we rustig van verkorte weergaven mogen spreken. De synoptici werken met korte opnames (terwijl Johs´ woorden-parafraserende weergave minder zaken langer op de voet volgt, zodat er minder is dat sowieso wegens zijn saillante karakter geschikt is voor perikopen en er meer mogelijkheid is om wat de weergever persoonlijk is opgevallen weer te gevenn42. Het gaat dan ook niet aan te veronderstellen, dat wat er gezegd is naar dit model verdraaid zou wezen. Minstens heeft Jezus´ onderricht eraan beantwoord zijnde hetzelfde menigmaal dialogiserend onderricht met voorbeelden. Kan deze vorming niet eerst na Jezus hebben plaatsgevonden? a) Dit zou te plotseling zijn, b) de inhoud die men wil weergeven, levend onderwijs, rabbijns van onderwerpen en aanpak, brengt vormen als die wij in de synoptici vinden met zich mee, ze liggen voor de hand, reeds bij Jezus zelf. Und dadurch gewinnt man auch das Urteil, die Zusätze (toevoegingen), die die Kraft des Arguments verderben, abzutrennen (bederven, af te scheiden) wie in den Fällen Mk 2, 18-22; 11, 27-33. Zie B. pg. 17/18 en mijn commentaar. Um den Geist dieser Argumentationstweise zu veranschaulichen, führe ich noch das bekannte Wort des R. Josua ben Chananja an (bron): "Sie fragten ihn: Wenn das Salz schlecht wird, womit soll man es Salzen? Da sprach er: mit der Nachgeburt einer Mauleselin! Hat denn die Mauleselin eine Nachgeburt? Kann denn das Salz schlecht werden?" Hier ist die Gegenfrage selbst dem Gegner in den Mund gelegt durch die Antwort des Rabbi; aber die Grundform: Argumentation durch die den Gegner ad absurdum führende Gegenfrage, ist ganz deutlich. Eerst dit: Wat zegt het, dat de zoutvraag ook een Jezus-logion is en dat nog in volle ernst gebezigd wordt ook? Hoe is de relatie? Is het evangelie slechts rabbijnse literatuur of wordt het hierin belachelijk gemaakt. Dit laatste zou kunnen, rabbi Jozua Ben Chanania was een vermaard lid van de academie van Jawneh (2de eeuw), maar is niet te bewijzen en zou ook niet kunnen, het zou ook een in het (pre-)rabbijnse Jodendom rondspokend beeld kunnen zijn geweest, al dan evengoed niet teruggaand op de logia van Jezus. Maar opvallend is, dat deze uitdrukking door de een gebezigd wordt door de ander met de grond gelijk gemaakt wordt. Dit laatste, opzettelijk of onopzettelijk, lijkt ook gehakt te maken van Jezus´ vermogen tot correcte beeldspraak. Maar het gaat om het beeld-zout van de vergelijking dat Mk 9, 50 een eigenschap krijgt die echt zout niet heeft. Gekunstelde uitleg? Nee, eerder gekunsteld beeld. Maar hoe gemakkelijk en dus niet zo gekunsteld dit gaat, blijkt uit het voorafgaande 49: ´Gij zult met vuur gezouten worden.´ Het nl. niet aannemelijk - wat men spontaan zal willen opperen - dat
119 men toen de eigenschappen van zout niet zo goed kende, want met dit mineraal had men al sinds jaar en dag ervaring. Het is onderdeel van een omvattender verzameling van schijnbaar manke bezigingswijzen van beelden en vergelijkingen, getuige de halve vergelijking, b.v. Mc 9, 13 ´Men heeft met hem (Johannes) gedaan wat men wilde, gelijk geschreven staat (van Elia). Maar er staat nergens geschreven, dat men met Elia heeft gedaan wat men wilde. Echter wel, dat men het wilde. Denk ook aan een onrechtvaardige rechter, waarmee de rechtvaardige God rechtvaardig blijvend op één lijn gebracht wordt (Lk 18, 6). (Trouwens, wie is hier de grootste vernufteling:van de twee, Jesua of Josua?). Commentaar op het bovenstaande. Josua ben Chananja geeft een flauwekul-antwoord om, dit weer inslikkend, die rare vraag als onzinnig af te doen. Het gaat niet om een tegenvraag, want hij komt met een onserieus antwoord, maar om via een dit ántwoord te niet doende vraag naar het serieuze antwoord terug te gaan. De vraag en het slot is als vraag ironiserend, d.w.z. door het beweerde eerst in de absurde vergelijking en dan deze zelf op de tocht te zetten. Dwaas is B.´s bewering, dat de vraag aan de tegenpartij door het antwoord in de mond gelegd wordt. Zo zou de dialoog zichzelf onmogelijk maken. Man vergleiche endlich auch die Art (aard) des Dialogs in 4. Esra, z.B. 4, 39f. : "Daß nicht vielleicht unsertwegen die Tenne (dorsvloer) der Gerechten aufgehalten werde, um der Sünden der Erdbewohner willen!" Antwort: "Geh hin, frage die Schwangere, ob ihr Schoß, wenn ihre neun Monate um sind, noch das Kind bei sich behalten kann?" ferner 5, 46; 7, 52. Het is ook hier weer niet de vraagvorm die het hem doet, maar de notie ´de zwangere weet dat iets dergelijks niet kan´. Het had ook in de vraagvorm kunnen zijn gesteld: ´een zwangere weet toch ook, dat zij haar kind na negen maanden niet bij zich kan houden?, maar dit zou niets veranderen, omdat het nauwelijks een vraag is. Het is eenvoudig een beroep op beter weten bij het stellen van de eerste vraag. Inderdaad, de vorm, beter. de wijze van het accentueren van inhouden wijst hier niet op iets kortstondigs, maar algemeen-cultureels, iets wat met mentaliteit te maken heeft: De vorm is geen toeval, maar in ieder geval iets intrinsieks en algemeens, dat zich echter ook over Jezus zélf moet hebben uitgestrekt. Daß auch im Rabbinendisput das Schriftwort eine Rolle spielt, ist selbstverständlich (vanzelfsprekend). Het is dan ook geen vorm, maar inhoud. Ik zie er daarom vanaf de voorbeelden te citeren. ….. ….. ….. ….. Pg. 47 Übrigens würde vielleicht eine Untersuchung, die genauer (nauwkeuriger) in die Geschichte des Rabbinengesprächts eindränge, zeigen, wie der literarische Stil des Gesprächs erwachsen ist aus der Form der Frage und Antwort, die schon in der alten Weisheit gebräuchlich ist, und die als primitive Form neben der entwickelten des Gesprächs weiter besteht. Het dialogisch leergesprek heeft dan ook een eigen bedoeling en is niet alleen maar primitief. Man beurteilte, ob es nicht im Grunde Zufall ist, daß folgende Stücke nicht in die Form des Gesprächs eingekleidet sind: Mischna Rosch haschana II 7 (Wünsche S. 271): "Warum werden die 70 Ältesten (oudsten) die mit Mose usw. sich auf den Sinai begaben (Ex. 24, 9) nicht genannt (genoemd)? Um dir die Lehre zu geben, daß jedes aus drei Mitgliedern (leden) bestehende Gericht so geachtet werden soll, wie das von Mose selbst eingesetzte." Volgens mij is dit in de vorm van louter mededelende zinnen onmogelijk Dan zou het antwoord zijn op een vraag, die ervóór noodzakelijk weer opdoemt. Anders wordt er plompverloren met de deur in huis gevallen, waarbij de opvallende afwezigheid van de 70 er niet is. Eerst door een vraag wordt gesuggereerd, dat er iets bijzonders aan de hand is door de afwezigheid tot probleem te maken. De vraag vestigt de aandacht op het probleem.
120 Schabbath f. 114 a (Wünsche S. 271): "R. Jochanan sagte: Wer ist ein solcher Weiser, dem die Bewohner seiner Stadt sein Geschäft (zaak) (seine Bedürfnisse [behoeften]) zu besorgen verpflichtet sind? Der seine Angelegenheiten liegen läßt und mit himmlichen Angelegenheiten sich beschäftigt (bezig houdt)." Dit soort vragen en antwoorden zijn katechismus-achtig. Dit dient ter inscherping. Het is wel meer dan ´primitieve vorm´ Het is een beproefde inscherpingsmethode die samenhangt met het feit dat er wat in te scherpen valt: in zijn algemeenheid de Tora en de uitleg daarvan. Tamid f. 28 a (Wünsche S. 292): "Rabbi sagt: Welchen Weg soll der Mensch sich wählen? Er halte auf eine besondere Redlichkeit (rechtschapenheid)…" Idem. Men zint op de Wet. Deze wordt naarstig bevraagd. Het is niet louter vorm. Niet, dat B. zou beweren, dat deze vorm niets met onderwijzen te maken heeft, integendeel, maar hij benadrukt te weinig wat (b.v. de voordelen ervan) het ermee te maken heeft. Dit blijkt uit zijn voorkeur voor ´primitieve vorm´ i.p.v. b.v. ´klassieke vorm´. Jedoch (toch) ist der Ursprung dieses rabbinischen Stils nicht nur das Lehrgespräch der Schule. Dies ist seinerseits offenbar beeinflußt worden von der orientalischen Weise zu reden und zu disputieren und von den primitiven Kunstmitteln, wie sie das Märchen bewahrt und ausgebildet hat. Waarom gebeurt dit? Als im Märchen der Sultan in Verlegenheit ist und den Wesier (vizier) bittet: "Wesier, berate (adviseer) mich", antwortet dieser: "Kann das Besitztum (bezitting) seinen Eigentümer (eigenaar) berate?" Pg. 48 Hij had ook kunnen zeggen: ´Het bezit kan zijn eigenaar geen raad geven.´ Maar de vraagvorm is er, omdat het als antwoord zonder vervolg bedoeld is. Door de vraagvorm blijft het verzoek, teruggekaatst, zweven. Men ziet nu de koning denken en/of zijn conclusie trekken of verbouwereerd het antwoord niet weten. Als mededelende zin zou er een vervolg moeten zijn of de kous is op zinloze wijze af.. De aandacht verschuift hierbij van de koning naar deze zin. Via de vergelijking wordt hier gezegd: Geef zelf het antwoord. De aandacht gaat nu weer naar de koning. Dit is spaningsverhogend en zwevend houden, afdoend en toch openhoudend voor het vervolgenvan het sprookje, maar niet voor: een vervolg. Men gaat niet van de een over op de ander, maar blijft bij de twee. De dialoog is zo om een bepaald effect te bereiken. Eine törichte (dwaze) Frage oder Behauptung (bewering) dadurch ad absurdum führen, daß man sie surch eine noch törichtere überbietet, ist ein beliebtes Märchen und Schwankmotiv (klucht~). Es findet sich in der verbreiteten Geschichte von den "eisenfessenden (ijzervretende) Mäusen" (z. B. [b.v.]…) und in der Geschichte von der "klugen (verstandige) Bauerntochter" . Ein Beispiel aus den Nuegriechische Volksmärchen…. : Der König fragt: "Geschieht es je, das im Meeresschaum Eisen gekocht (gekookt) wird?" (wie das Mädchen behauptet hatte, um die Behauptung des Königs ad absurdum zu führen). Das kluge Mädchen antwortet: "Aber geschieht es denn, mein König, daß sich eine verheiratet (trouwt) und in drei Tagen ein Kind gebiert?" Dit effect is: ´Maak het nou!´ en dan in vraagvorm: iemand kan ook niet na drie dagen zwangerschap een kind baren. Maar bij deze bewerende vorm zou de vergelijking zoek zijn. Nu ironiseert zij door wedijveren: een bewust gezocht effect. Het is ergens om te doen. …. Die Einzelanalyse der synoptischen Streitgespräche hat weiter gezeigt, daß man jedesmal die Frage zu stellen hat, ob man es mit einer einheitlichen Konzeption zu tun hat, oder ob die
121 Szene eine nachträgliche Bildung (vorming achteraf) für ein ursprünglich isoliert tradiertes Logion ist.3 Noot 3. Die Unterscheidung einheitlich konzipierter Apophthegmen von sekundären Bildungen, deren Urelement ein überliefertes Logion ist, fällt natürlich nicht zusammen mit der Unterscheidung idealer Szenen von historisch-biographischen Berichten. Eine ideale Szene kann ein einheitlich konzipiertes Apophthegma so gut wie eine sekundäre Bildung sein. Als ideale Szene ist eine solche zu bezeichnen (kenschetsen), die ihren Ursprung nicht in einer geschichtlichen Begebenheit (voorval), sondern (maar in einer Idee hat, die sie bildhaft (beeldend) veranschaulichen soll (moet). Als een mededeling in een situatie iets leert, hoeft dit überhaupt geen verpakte algemeenheid te zijn, al kittelt deze gedachte Duitse lusten. De achtergrond van deze inleg is het uitgeven van transcendentale armoede (de vermeende ontoegankelijkheid van de echte situatie) voor rijkdom. Dat er een idee ingelegd wordt, bleek steeds een te positieve en ongerechtvaardigde bewering. Nu is het, of er voor het onderwijzen een situatie of aanleiding gezocht wordt, terwijl in de praktijk dit gewoonlijk neerkomt op het geven van voorbeelden, of er zijn werkelijke aanleidingen aan de hand waarvan men onderwijst, zoals vermeende wetsovertredingen, dan een ontmoeting en het losbranden van een discussie over de Tora. De idee-theorie en het traascendetalisme anders dan als doorgangsmoment zijn dan niet nodig. Ist das Logion nur aus der umrahmenden Situation heraus verständlich (begrijpelijk), so ist ja klar, daß es zugleich mit ihr konzipiert ist. Im allgemeinen ist das aber weder (noch) in den Streit- noch den Schulgesprächen der Fall und Fälle wie Mt 2, 15-17; 7, 1-23; 10, 2-12; Lk 7, 41-43, wo die Einschaltung (inschakeling) in eine fremde Geschichte deutlich ist, wie Mt 12, 11f. und Lk 14, 5, Sprüche, die in der Tradition untergebracht sind, - zeigen (tonen), daß in vielen Fällen die Argumente vor den Geschichten da waren. Zie hiervóór. Meerdere malen had ik sterk de indruk, dat B. naar dit model van het preëzistente argument toe wilde en op grond daarvan metselwerk zag dat er niet was. Pg. 49 Ich füge dazu noch ein Beispiel (voorbeeld) aus apokrypher Tradition, Clem. Hom. 8, 7 erscheint Lk 6, 46 als Apophthegma eingekleidet: 'ο Ιησους 'ημων πρός τινα πυκνότερον κύριον αυτον λέγοντα, μηδεν δε ποιουντα 'ων αυτος προσέταξεν 'έφη· τί με λέγεις· κύριε, κύριε, και ου ποιεις 'α λέγω; ου γαρ 'ωφελήσει τινα το λέγειν. 'αλλα το ποιειν, (Jezus, tegen een wijzer heer dan wij, die van hem sprak, maar niets deed van wat hij had opgedragen, zei: wat zegt ge me?: Heer, Heer, en ge doet niet wat ik zeg: maar wat iemand moet doen is niet spreken, maar doen.) Kijk, hier, bij iets notoir apocriefs, ligt het voor de hand, dat er iets bij is verzonnen. De apocriefe evangeliën neigen toch naar fantastische willekeur. Danach wird man auch andere Fälle beurteilen wie Mk 2, 18-22, 23-28 usw. (enz.) Dit doen wij dus niet, het eerdere naar het dubieuze latere beoordelen. Juist doordat het van veel later is en dubieus bewijst dit alleen maar zichzelf. Beter had B. dan ook binnen de evangeliën vergeleken, maar wij hebben het geval voor geval gevolgd en bekeken, of zulks hout snijdt. Zufall ist, daß Herrenworte wie Mk 4, 21; Mt 5, 13; 7, 3f. 9f. 16; Lk 6, 39 isoliert geblieben sind un nicht die Umrahmung einer konkreten Szene gefunden haben. Wat heet toeval? Duidelijk is, dat er meer uitspraken dan omstandigheden zijn overgeleverd. In zoverre is het inderdaad terecht, dat uitspraken belangrijker zijn dan steeds weer de omstandigheden.
122 Aber freilich (niettemin) will ich kein Rezept nachgewiesen (aangetoond) zu haben, nach dem (waarnaar) sämtliche Streit- und Schulgesprächen zu behandeln wären; vielmehr verlangt jeder Fall besondere Behandlung. Dit zijn dan de velden waar wij elkaar ontmoeten. Vielfach (dikwijls) wird das Urteil naturgemäß nicht von objektiven Kriterien, sondern (maar) von Geschmack (smaak) und Takt (´maat´) abhängen. Wel verdraaid, dit bespeurde ik ook al bij Dibelius, de muzikaliteit van Leverkühn!n43 Sinds wanneer moeten wij oude documenten op zo´n manier beoordelen? Stel, dat rechterlijke vonnissen op zoiets gebaseerd waren! Indedaad, ´objectieve criteria´ klinkt naar methode en methode is sterk uitziftend en gericht op wat in ieder geval, als minimum waar is. Dit is dan ook de kracht én de zwakte van de wetenschappelijke instelling (waartegenover de gelovige dan weliswaar de subjectievere, maar ook de snellere weg isn44). Het gaat niet zozeer om methode, maar om intelligentie die verdacht is op verrassingen, die de kunstmatigheid van denken in schablonen, die de methode kenmerkt, herkent, die wel degelijk gericht is op logische samenhang, die echter ook voorlopig nog onzichtbaar kan blijven, die bereid is te erkennen en aanvaarden (geloven), die bovendien een fijn gevoel heeft voor (on)waarschijnlijkheid (op het eerste gezicht en/of bij nader inzien), die zich niet laat afschepen of iets wijsmaken. Kortom, de goede detective. Maar wat heeft een detective te maken met smaak? B. bedoelt natuurlijk ´proeven´. Maar wat geproefd wordt is niet de inhoud, maar de stijl. De buitenkant wordt afgesnuffeld met dito gevolg. Daß ich eine ganze Reihe von Streit- und Schulgesprächen für einheitliche Konzeptionen halte, hat die Einzelanalyse gezeigt (getoond). Und es genügt, eine Tendenz der Überlieferung nachgewiesen zu haben: Herrenworte, bzw. Argumente der Gemeindedebatten werden nach rabbinischer Art (wijze) in die bildhafte Form einer konkreten Szene gekleidet1. Steeds bleek de gemeenteschappingstheorie een uitvlucht. Alsof Jezus niet op de beproefde rabbijnse wijze, die zeer nuttig en toepasselijk was - en zeker niet beperkt tot de rabbijnse literatuur, maar deze eruit voortgekomen - onderwijzend gedialogeerd zal hebben. Men kan het bezwaar maken: Bewijs maar eens, dat de dialogen niet vervormd zijn. De uiterlijk vorm staat pas tijdens het schrijven vast. : Maar de vorm is zich ontwikkelende inhoud. Boven liet ik zien, dat wanneer men juist voor de dialogerende vragenantwoordenvorm mededelingen zet (Jezus bezigt trouwens vaak uit zichzelf mededelende antwoorden), er veel pit, humor en onderwijzende indringendheid verdwijnt, waar het om te doen is. Niet valt echter aan te nemen, dat men dergelijke inhouden later gekruid en gezouten heeft. Dergelijke vormen moeten ook in het oorspronkelijke aanwezig zijn geweest. Het is niet nodig eerste de overleveraar(s), hetzij de evangelisten tot vormgever(s) te maken, maar de vorm is met de overgeleverde inhoud meegekomen. Zijn zij dan niet resultaat van ontwikkeling? Voor de echtheid van de logia kijke men naar de echtheid van de perikopen, het passen in de gehele leer van Jezus. Vergelijking van de synoptici onderling wijst op consistentie van bewoordingen. Eigenlijk is hierbij het vormprobleem niet interessant, bovendien geen probleem, omdat Jezus zulke vormen moet hebben gebruikt. Of de eindvorm ook de oorspronkelijke is geweest, doet er niet zo toe. Minstens is deze soortgelijk geweest. En deze theorie van het later gieten in een rabbijnse vorm is wel zo dwaas, dat men alleen hierdoor al over de twintigste-eeuwse nieuwetestamentkunde, met name de Duitse, de wenkbrauwen mag fronsen, temeer waar zij grootgeworden is dankzij een ontstellend onkritisch epigonisme, inderdaad een verkeerde vorm van geloof op gezag. Te beweren, dat aan de resultaten van dit onderzoek nooit meer voorbijgegaan kan worden, berust dan ook op pure propaganda.van deze epigonen zelf. Hoe kun je wetenschap noemen wat geen wetenschap is, maar willekeurige speculatie?
123 Jedenfalls - das muß noch einmal betont werden (s.o S. [z.b. pg.] 20 - haben die Worte im allgemeinen die Wort eine Situation erzeugt (voortgebracht), nicht umgekehrt. Dit had Bultmann gewild. Zie boven. Noot 1. ´Von dieser Frage nach de Einheitlichkeit (eenheid) der Konzeption ist natürlich die Frage nach einer nachträglichen Erweiterung (uitbreiding naderhand) durch angefügte Logien zu trennen (scheiden). Sie kommt später (later) zur Sprache.´ Wij zullen zien. Noot 2. ´Dieser Satz gilt natürlich, sofern es sich um Worte handelt, die eine wirkliche Pointe enthalten (bevatten) und nicht eine nebensächliche (nevengeschikte) Illustration der Situation sind wie z. B. Mt 26, 2….´ De ´pointe´ zou de uitspraak zichzelf genoeg maken, ofschoon ze toch de vraag naar de aanleiding boven doet komen. De gegeven aanleiding wordt echter steevast weggedaan. Maar de ´pointe´ is geen ophangpunt dat de aanleiding vervangen kan. Ze heeft we het hoofdaccent, maar dan ook slechts het hoofdaccent, dat uit de bewoordingen als zodanig voortvloeit en niet iets waaraan het verhaal is opgehangen. Dit is weer typisch die platoniserende ommekeer waartegen, hier terecht, slechts nominalisme past. Ein deutliches Beispiel (voorbeeld) dafür ist die Geschichte von der Fußwaschung Joh. 13, 4f. 12-15, die der Joh-Evangelist für seine Komposition in c. 13 benutzt hat, und die auf Lk 22, 27 (oder einem verwandten Logion) beruht, die freilich (echter) nicht mehr den primitiven Stil des alten Apophthegma´s zeigt (toont). Dit voorbeeld is alleen maar duidelijk voor wie deze onbewezen visie al aanhangt. Het Johannes-evangelie zou een lineaire verdere ontwikkeling zijn van synoptisch en aanverwant materiaal. Dit is een uit de lucht gegrepen aanname, die al tegen zich heeft, dat Johannes dezelfde zaken toch als met een loupe nader weergeeft en dit dan gecorrigeerd. Er is duidelijk een andere getuige van hetzelfde, gelijk ik o.a. boven met het voorbeeld van de zoon van de Kapernaumse ´hoveling´ mocht bewijzen. Wij moeten natuurlijk de hele passage van Joh in acht nemen en niet alleen datgene wat het meest overeenkomst met Lk vertoont, want dit dient eventueel bij de conclusie te horen, niet bij het begin van de beschouwing alvast als een stuk conclusie te worden binnengesmokkeld. Heeft Jezus zijn leerlingen de voeten gewassen, te ja of te nee? Is hier sprake van realiteit of slechts van realistische schildering. Wat dacht u van de observatorische details waaraan Joh zo rijk is en waaraan alleen iemand die ze niet op hun gewicht weet te wegen kan twijfelen.n45 (Maar men passe op voor valse ´heilige schriften´ die op namaak berust gelijk de slechte imitatiebijbel van Mormon.n46).4 ´En hij legde zijn kleren af en nam een linnen doek en omgordde zich daarmee. Daarna deed hij water in het bekken en begon de voeten van de leerlingen af te wassen met de doek waarmee hij omgord was.´ Zoiets verzin je niet (tenzij het aan de andere kant om iets typiscn apocrief-fantastisch gaat, maar zo is de context in het geheel niet).. Je verzint hier een afdroogdoek. Maar nee, even praktisch als afwijkend, Jezus gebruikte zijn badkleding om áf te drogen. Hierop kun je niet toepassen het gezegde ´si non è vero è ben trovato´. Het vertoont ook niet de primitieve stijl, die Lk niet heeft. Das läßt sich nun m.E. (m.i.) mit Sicherheit feststellen, daß die Formung des Stoffes überwiegend in der palästinenischen Urgemeinde erfolgt ist (plaats heeft gevonden) - sowohl die der einheitlichen (eenheids~) Konzeptionen wie die der anderen Stücke. Das zeigt die Parallelität der Rabbinengeschichten wie auch der Gedankengehalt der Probleme und der Argumente, in denen nur selten hellenistischer Geist zu spüren ist wie Lk 6, 5D und in dem späten (late) Anhang Mk 7, 20-23.
124 Die parallelie toont dit niet aan en zeker niet ´mit Sicherheit´. Het toont slechts aan, dat de ´stof ´ gevormd is (maar alsof de stof van zichzelf weinig vorm had) en niet hellenistisch is. Is Lk 6, 5 D (zie B. pg. 24) dan hellenistischer? Het is in ieder geval apocrief. Pg. 50 De zondelijsten 7, 20-23 zouden ´hellenistisch´ zijn, omdat Paulus ze heeft? En ze uit de rabbijnse literatuur niet bekend zijn? Deze is nogal casuïstisch. In dit soort ´lijsten´ is een ´all in´ bedoeld. Maar het lijkt mij stug, dat dit soort opsommingen in prediking in synagoge en kerk niet bij tijd en wijlen voorkomen. Dit hangt van de intentie af of men het kwaad in het algemeen met voorbeelden wil toelichten. In elk geval is hier elke term en elk substantief hier m.b.t. de Tora verantwoord, lijkt me. Als theorie van late aanhang dubieus. Bovendien: de Judasbrief en de aanverwante II Petrus ademen geen hellenistische geest, maar eerder een Joodse. En als Paulus en deze brieven het bewijs moeten zijn van het hellenistische karakter van zondelijsten, dan zouden deze tot die brieven beperkt moeten zijn, want i.p.v. daardoor in een hellenistische hoedanigheid bekrachtigd te worden. verijdelt het ook in Marcus voorkomen juist deze kracht van bewijs of aanwijzing Dabei halte ich die Frage, wieweit solche Formung in der mündlichen oder in der schriftlichen Tradition erfolgt ist (plaats heeft gevonden), für relativ nebensächlich (een bijzaak). Iemand moet deze illustrerende ´lijst´ gemaakt hebben. Dat het om een late aanhang zou gaan is a) hetzelfde beweren als dat de lijst hellenistisch is, en b) omdat het een nadere uitleg is. Maar zonder deze uitleg, anders dan die voor het ingaande ´zo verklaarde hij alle spijzen rein´, dat uitleg van de uitspraak is, zou Jezus´ hier zijn uitleg niet afmaken, maar de gelijkenis even cryptisch gehouden hebben als ze was. Maar Jezus´ nadere uitleg ´en petit comité´ wordt genoemd als een vaste gewoonte van hem, die niets met latere toevoegingen te maken heeft. Nee? Nee, want dat met je directe leerlingen nabespreken ligt nogal voor de hand Het is dan ook onderdeel van een ´einheitlich´ geheel. Daß Mk 2, 1-12, 15-17; 7, 1-23; 10, 2-12 ihre vorliegende Form in der christlichen Tradition erhalten haben, ist klar. Mijn eigen indruk: Mc 2, 1-12 heeft iets van een opstel, 15-17 kan ook ´anekdote´ zijn, 7, 1-23 is typisch vertellersmatig, dus met de hand eraan gelegd door de laatste, schrijvende, verteller, 10, 2-12 kan gemakkelijk mondeling zijn en dan opgeschreven. Ik kan mij nauwelijks voorstellen, dat een schrijver niet op eigen wijze weergeeft, tenzij het om een ´anekdote´ gaat van de omvang van een mop. Umgekehrt können etwa (bijvoorbeeld) Mk 3, 1-5; 10, 17-30; 12, 13-17 schon mündlich geformt gewesen sein. Mk 3, 1-5 is een ´anekdote´, maar met schrijvershand; 10, 17-30 idem, zie 10, 24: de schrijver kan deze verbazing wel vernomen hebben, maar zo voegt het mooi als overgang. ; 12, 13-17 idem, zie 12, 15. Deze mengeling domineert. Zuivere ´anekdotes´ zijn er weinig en dan heeft de schrijver geen reden gezien om aan de vorm waarin hij heeft vernomen iets te veranderen. Maar een schrijver heeft altijd een zekere vrijheid. Wat wil Bultmann eigenlijk voor belangrijks mededelen? Dat de eerste drie een eerdere schriftelijke vorm moeten hebben gehad? Dat lijkt mij een modern vooroordeel. Daß es aber die Gemeinde war, die diese Geschichten formte, und daß sie - auch wo einheitliche Konzeptionen vorliegen - nicht ohne weiteres (zonder meer) geschichtliche Begebenheiten (historische gebeurtenissen) wiedergeben, zeigt (toont) sehr deutlich die Tatsache (feit), daß mehrfach (meermaals) das Verhalten der Jünger (leerlingen) verteidigt wird2
125 Noot 2 B.: Köhler, die zegt, dat het eenvoudig herinneringen van leerlingen zijn, houdt te weinig rekening met de welbepaalde vorm van rabbijnse geschiedenissen. Men moet hun oorsprong uit het genre verklaren, ook de afzonderlijke vertellingen. ´Daß in der literarischen Produktion der Urgemeinde Erinnerungen an Jesus, sein Verhalten (gedrag) und seine Worte wirksam sind, bleibt dabei unbestritten.´ Onbestreden, maar wel ondermijnd, want ´wirksam´ is wel zeer vervagend. L. Kohler doet niets verkeerds. De literaire vorm van de rabbijnse geschiedenissen is slechts een weergave van praktische discussiewijzen, dus wij hoeven te meer niet de inhoud uit de vorm te verstaan, maar omgekeerd. Jezus kan gemakkelijk in deze stijl gediscussieerd hebben, omdat het heus niet alleen maar een literaire stijl is. Natuurlijk is er niet woordelijk gekopieerd, maar is in de herinnering zowel de inhoud als de manier-waarop onthouden, niet de gebezigde gevormde inhoud, maar deze als herinnering opnieuw volgens die stijl gevormd. M.a.w. ´Jezus heeft het volgende gezegd in deze trant.n47 Sie raufen am Sabbat Ähren aus (plukken ~ af), sie fasten nicht in der Weise der JohannesJünger, sie essen nicht mit gewaschenen Händen, - hat denn etwa (om zo te zeggen) Jesus in all diesen Fällen so korrekt verhalten (gedragen), daß er nicht angegriffen (aangevallen) wird? Dit zegt niets anders dan dat ze honger hadden. Van Jezus, die een zeer grote zelfcontrole heeft, is dit afplukken van aren, wat in principe niet mag, het laatst te verwachten. Dus met een zelfidentificatie van de gemeente met de leerlingen heeft dit niets te maken. ´sie fasten… Johannesjünger´. Dit ligt anders. Hier wordt de hele groep met de hele groep vergeleken. Bedoeld is toch niet, dat Jezus zelf wél zou vasten, of dat dit ´open´ is? Ook dit maakt duidelijk, dat het met zo´n zelfidentificatie niets te maken heeft. Het weglaten van Jezus heeft dus steeds een reden die uit de weergegeven context zelf te begrijpen valt zonder enige inlegkunde. De bijbel lijkt voor sommigen wel, maar is geen jachtterrein over hermeneuse- en interpretatiehobbyisten. Jammer genoeg trekt zij er juist al te veel aan. Onder het mom van wetenschap wordt er non-wetenschap bedreven. ´sie essen nicht… Händen.´ Men moet dit m.i. zien als een halfgeritualiseerde handeling. Regel is haar in acht te nemen, maar in de praktijk schort er wel eens wat aan. Jezus zelf is in geen enkel opzicht onverschillig t.o.v. de Wet. Alleen is dit niet een regel van de Wet. Te minder heeft hij reden er wat van te zeggen om de reden die Hij uiteen zal zetten. Maar alweer is het niet zo, dat hij hier het onderhouden van de Wet over het hoofd ziet. ´Hat sich… wird?´ Dus inderdaad. Und woher (vanwaar), wenn er so konservativ gewesen wäre, die freie Haltung der Jünger? Dat hebben wij zojuist gezien. Oder wagt man ihn nicht so direkt anzugreifen? Aber warum wagt man es denn bei den Sabbat-Heilungen?Nein! ´Nein.´ Inderdaad ´nein´. Maar waarom een uitroepteken? B. heeft vast iets fanatieks te beweren. Die Jünger sind die Angegriffenen (aangevallenen), Welnee, Jezus is de aangevallene, de leerlingen de beschuldigden. d.h. die Gemeinde ist es, und sie wehrt sich mit Berufung auf ihren Meister. Johannes Calvijn geeft in zijn Onderwijzing in de Christelijke Leer talloze voorbeelden van theologische verzinsels. Hoe komt dit hier eigenlijk tot stand? Ziehier een voorbeeld. De ´gemeente´ is hier in velden noch wegen te bekennen. Het is enkel en alleen een invulling van Bultmann. Toch wordt dit hier te vuur en te zwaard verdedigd, zonder enige werkelijke grond.
126 Een nuchter mens zoekt het niet meteen zo hoog en probeert een en ander uit de beschreven situatie te begrijpen en gaat één treetje hoger. B. loopt meteen een hele trap op om zijn hemelbestormende theorie van zolder te halen, iets voor een zolderkamergeleerde opiniaster. Ik herken hier die typische neiging tot symbolisatie, abstractie en hyperinterpretatie die voorbij Zevenaar tot vele waanideeën heeft geleid. Nuchter: deze conclusie is ver voorbij de premissen en dus het werk van aanvullende fantasie. Door professoren moet men zich nooit laten overdonderen. Is deze hyperinterpretatie niet niets anders dan voor positief uitgegeven agnosticisme? Het is een lezing-met-een-bril, die gevoed wordt door twijfel tegen het beschrevene, een gecreëerde ideale ruimte om in te vullen. Nur bei den Sabbat-Heilungen muß sich der Angriff (aanval) naturgemäß (naar hun aard) gegen Jesus selbst richten; denn die Heilungen sind ja (immers) zugleich Wunder, die ihn verherrlichen sollten. Dit lijkt verdacht veel op opportunisme. De wonderen komen als er ter goedmaking bijgesleept over. Waar dit ook gemeente-interesse heet te zijn, werkt dit als argument om deze gevallen a.h.w. tot uitzonderingen te maken. Maar dit doet daarom als opportunistische willekeur aan, omdat dit geval juist bewijst, dat het in de bovenstaande gevallen, indien het gemeenteinteressen zou betreffen, goed mogelijk was geweest Jezus zich op de eendere wijze als zijn leerlingen te hebben laten gedragen. Daarom is het ook duidelijk, dat B. in feite krampachtig aan het onderbrengenis in ´verklaringen´. Ze hebben sterk het karakter van ´mogelijke verklaringen´, maar daarmee van duiderij, goedkoopte. Beginnen we bij het ongeïnterpreteerde, dan laten we de (beide hulpwerkwoorden van) modaliteit om te beginnen weg: in de wonderen wordt hij verheerlijkt. ´Muß´ betekent, dat het in andere gevallen niet had gehoeven, waardoor er ruimte vrij is voor de voorkeur hem m.b.t. de leerlingen voor te stellen, iets waarvan de zwakte net werd aangetoond. ´Muß richten´ moet dus zijn: ´richtet sich naturgemäß´, dit ´ naturgemäß´ is beter dan ´natürlich´, want dit betekent ´logischerwijs´, maar in overeenkomst met ´zoals het in werkelijkheid gaat´. Dan wordt het: de aanval richt zich vanzelfsprekend op Jezus. M.a.w. de wonderbare genezingen stellen Jezus in het centrum en de aanval (wegens overtreding) kán zich nu niet eens op de leerlingen richten. ´Die ihn verherrlichen sollten´ Net zoals M. Dibelius (die Formgeschichte des Evangeliums) staat Bultmann afwijzend tegenover de echtheid van de wonderen. Om ze te verklaren heeft hij bijgevolg de gemeentescheppingstheorie nodig. Als men nu zegt: hij vindt de gemeentescheppingstheorie natuurlijk het plausibelst, want zo vanzelfsprekend zijn juist wonderen niet, dan is daarop het antwoord, dat juist de gemeentescheppingstheorie, vergeleken met het beschrevene, dat ondanks zijn buitenissigheid, gezien de plausibele situatieschets (ik denk o.m. aan Mc 2, 2-4: 5, in 21-43 het ´en passant´ van de vrouw, 9, 9-11; Joh 5, 13; Hand 9n48[48], 43;10, 7/8)n49, toch in ieder geval in tweede instantie het levensechtst overkomt, een geconstrueerde indruk maakt vanuit de dwang die naar dit als enig overblijvende verklaring blijft, als bewijs louter uit het negatieve. Iets om in het licht van het lezend herkennen van de levensechtheid toch maar te heroverwegen. Höchst bezeichnend (betekenisvol) ist es, daß in dem Streitgespräch Pap. Ox. V 840, einer späten (late) hellenistische Bildung, der Vorwurf des Angreifers (verwijt van de aanvaller) gegen Jesus und die Jünger erhoben (opgeworpen) wird; denn dieses Gespräch ist nicht mehr aus der Situation der Gemeinde erwachsen (ontsproten), und für einen Späteren (latere) müßte es ja selbstverständlich sein, daß in erster Linie Jesus selbst angegriffen (aangevallen) wird. Dit laatste was al duidelijk bij de twee vorige gevallen: ´niet meer uit de situatie van de gemeente ontstaan´, maar die vorige ook niet. Verder: deze tekst zegt niets over de synoptische gevallen en krijgt alleen zeggingskracht, indien je wat B. hiervan beweerde van tevoren aanneemt. Deze Oxyrhynchustekst zegt dus niets. Is het dan niet merkwaardig, dat zoiets in de synoptici niet voorkomt? Maar het kómt
127 daar voor en wel in het verwijt, dat Jezus´ leerlingen niet vasten. Want Jezus heeft heus niet als enige wél gevast (het vasten in de woestijn is natuurlijk een geval apart). Verder bleek het inderdaad moeilijk (zie boven) Jezus en zijn leerlingen over één kam te scheren. Pg. 50/51 ´Bezeichnend (tekenend) ist ferner, daß Mk 2, 15f.; Mt 17, 24 zwar (weliswaar) nach dem Verhalten (gedrag) Jesu gefragt wird, aber die Frage nicht direkt an ihn, sondern (maar) an die Jünger ergeht (gericht wordt): die Gemeinde ist das Medium, das für den Außenstehenden die Beziehung (betrekking) zu Jesus vermittelt (bemiddelt)1. Zie commentaar ter plekke, boven: Het ligt voor de hand, dat men Jezus niet rechtstreeks aan tafel aansprak, maar een van zijn leerlingen, waarvan uitdrukkelijk vermeld staat, dat zij talrijk waren en dus niet allemaal mee-aten, als je je zoiets had voorgesteld. Dat hier als in een spiegel de gemeente bedoeld zou zijn is belachelijk. Iedereen kan nu inzien, dat de keizer geen kleren aanheeft. Noot 1. Für das Streitgespräch Mk 3, 22-26, bzw. (resp.) Mt, 12, 22-26//Lk 11, 14f. 17f. hat A. Friderichsen den Charakter der Gemeindebildung wahrscheinlich gemacht. Es ist in der Tat schwer (moeilijk) denkbar, daß gerade (juist) einer Dämonenaustreibung gegenüber (tegenover een ~) der Vorwurf (verwijt) des Teufelsbündnisses erhoben (opgeworpen) wurde. Vielmehr (veeleer) werden die Gegner "überhaupt die δυνάμεις Jesu aus dem Teufelsbündnis hergeleitet (afgeleid) haben. Die allgemeine Behauptung (bewering) hat die Apologie durch Spezifizierung zurechtgenacht (op zijn plaats doen zijn): Zu den δυνάμεις gehören ja (behoren immers) auch die Dämonenaustreibungen, und wenn man diese in den Vordergrund rückt (op ~ zet), läßt sich leicht zeigen (tonen), daß die Gegner sich in einen fulminanten (flagrante) Selbstwiderspruch verwickelt haben. So ist also der Vorwurf (dus het verwijt) auf seiner Verteidigung zugeschnitten."… ….´ Zo´n domme bewering kan men vanwege de flagrante tegenspraak in werkelijkheid niet gedaan hebben, is wat B. en F. beweren. Dat men Jezus´ krachten als zodanig aan de duivel toegeschreven zal hebben en deze uitdrijving dus mede, klopt. De uitleg dat men deze op de voorgrond plaatst teneinde een absurde tegenspraak te creëren die zich licht laat vellen, is er een die het voordeel heeft, dat hij lijkt te kloppen. Het zou een mooie verklaring zijn. Toch is dit een hypothese, waar ook wel naar andere verklaring in iets wat niet pas achteraf ligt kan worden gezocht. Om hier de gemeente een open doel te laten creëren om er de bal in te kunnen trappen is m.i te ver gezocht en te zeer uit de nood. Volgens deze vormhistorici waren Jezus´ opponenten in werkelijkheid zeker voor de tegenstrijdige consequentie teruggeschrokken. In werkelijkheid gaat dit echter anders. Wat men zich in zijn hoofd heeft gezet, wil men liefst nog enige tijd volhouden, en men geeft pas op wanneer de falsificatie inderdaad tot hun hersenenvermag door te dringen. Nu ligt het in de eerste plaats voor de hand, dat de tegenstanders de tegenspraak niet zien, doordat zij al Jezus´ krachten reeds als duivels beschouwden en dit ´par conséquence´ moeten blijven doen bij de uitdrijvingen. Verder hoeft het verwijt helemaal niet zo absurd te zijn, als het eerst in het licht van Jezus´ antwoord lijkt. Want ziet men goed toe, dan is de tegenspraak zo flagrant ook weer niet. Men verwijt Jezus niet, dat hij door satan satan uitdrijft, maar satan uitdrijft d.m.v. Beëlzebul, de overste der duivelen. De uitgedrevenen staan immers onder zijn bevel. Jezus wordt aldus voorgesteld als de rechterhand van de chef. En waarom zou Beëlzebul niet zo slecht zijn, dat hij ook zijn soortgenoten koeionneert? Minstens kan het duivelsrijk een rijk van concurrenten zijn. Jezus´ antwoord is dan ook het vaststellen van een tegenspraak (´hoe kan de satan de satan uitdrijven?) die niet zonder meer ongerijmd is, maar op de volgende wijze: Indien er van zulk een verdeeldheid sprake is, dan kan het niet anders dan de satan (als collectief) fataal worden en… om de satan te overwinnen is het nodig, dat een sterke hem vastbindt (wat wel wil zeggen, dat dit binnen een verdeeld
128 satansrijk niet het geval zal zijn, daarmee kennelijk suggererend, dat hijzelf de Sterke is). Dus: de tegenspraak met zichzelf is alleen maar flagrant in de hoofden van al te abstracte denkers. Geht etwas von diesem Streitgesprächen auf Jesus selbst zurück, so ist es außer (behalve) der allgemeinen geistigen Haltung das entscheidende (beslissende) Wort. Und da es an sich wahrscheinlich ist, daß man in der Gemeinde solche Worte von Jesus bewahrte, so ist auch von hier aus bestätigt (vindt ~ bevestiging), daß das primäre Element in den Streitgesprächen im allgemeinen das Herrenwort ist. Aber freilich (niettemin) muß man auch damit rechnen, daß sich auch unter den Argumenten selbst Gemeindebildungen finden. Das wird besonders da der Fall sein, wo die Argumente in Schriftworten bestehen, denn (want) es dürfte einleuchtend (mag duidelijk) sein, daß in den Gemeindedebatten viel mit Schriftbeweisen argumentiert wurde und sich ein polemisch-apologetisches Material sammelte, das nun auch in Streitgesprächen fruchtbar gemacht wurde. Als gemeenteschepping een rol speelde, zou het inderdaad willekeurig zijn hier halt te houden, maar totnogtoe heb ik noch bij Dibelius noch bij Bultmann enig houtsnijdend argument voor deze theorie gehoord, dus is deze gedachte consequentie evenmin houtsnijdend. Men bezie zelf, hoe weinig waarneming en hoeveel geïmagineerds er in deze mondvol staat. D. doet of in de oergemeente zo´n verdeeldheid heerste, dat de partijen het eigen standpunt met vaste schriftargumentaties verdedigen, maar één partij ze in één debat stopt met het eigen standpunt, Jezus in de mond gelegd, als overwinnend. Blijkbaar is de hele overwinning naar de vrije, antiwettische partij gegaan. Maar wat is hier dan ´außer der allgemeinen geistigen Haltung das entscheidende´? Of er zijn twee geesteshoudingen waarvan één wordt ´ingepakt´ (in twee betekenissen), m.a.w. de dominante partij bepaalt het Jezusbeeld, m.a.w. de gegeven schriftargumentaties zijn partijargumentaties. M.a.w. Jezus zelf, dat ís niks anders dan een terugprojectie. Het is echter wel uiterst gezocht, gezien de houding van Jacobus tijdens het apostelconvent als beschreven Hand 15, 19/20, om de judaïserende tegenpartij met een zeer onsympathiek wetticisme te vereenzelvigen en dit hun in de schoenen te schuiven. Hieruit is duidelijk, dat controverse en ´inpakking´ wel verder terugverwijzen en de soort van contraargumentatie en de superioriteit hiervan wel teruggaan op wie anders dan de initiator van de gemeente, Jezus van Nazaret. Zijn het antwoord op het verwijt van op sabbat aren plukken, de verwijzing naar David´s eten van de toonbroden en op het eten met ongewassen handen met ´gij overtreedt zelf belangrijke geboden´ nu antijudaïserende argumenten van de dominante partij, die eerst verzameld zijn en dan in de strijdgesprekken vruchtbaar gemaakt. In deze geforceerde voorstelling van zaken voelt men een enorme huivering om te erkennen, dat deze vrije geest op de radicale persoonlijkheid van Jezus teruggaat, wat toch wel, wanneer men deze krampachtigheid laat varen, het meest voor de hand ligt. ´Bestätigt wird das z. B. dadurch, daß gelegentlich (nu en dan) neue Schriftbeweise als sekundäres Element in Streitgespräche eindringen wie Mt 9, 13a; 12, 5f. 7. Het lijkt wel een ding, dat ergens vandaan, ertussen terecht komt. De bedoeling van de opsteller van deze berichten is levendige gehelen weer te geven. Wij zien Jezus naar wat ongetwijfeld zijn gewoonte is geweest schriftargumenten bezigen. De oogmerken van de weergever zijn niet vaag, maar precies die welke Lukas in zijn proloog heeft staan. Dat Mt 9, 13a ´Gaat heen en leert "barmhartigheid wil ik een geen offerande"´ een secundair element is, is een bewering waaruit blijkt, dat B. de intrinsieke samenhang ervan met het voorafgaande niet verstaat. 12, 5f. past op het voorafgaande als een dop op een fles; ´meer als de tempel is hier´ kan een invoeging zijn. Vgl. het dubbelbetuigde (voor Kajafas en Joh 2, 19), dat toont, dat Jezus zich werkelijk eens met de Tempel vergeleken heeft. Ontleend hieraan? O.a. hieruit blijkt, dat Jezus er niet vies van moet zijn geweest ook zo zijn messiaanse pretentie
129 te demonsteren. Aldus past dit ook in deze situatie. 7 hamert Jezus weer op hetzelfde argument als 9, 13a, inderdaad een standaardargument, dat dan ook het centrale argument is, het hoofdverwijt. Wat dit met richtingsverschillen binnen de gemeente uit te staan heeft, maakt B. bepaald niet duidelijk. Veeleer spreekt uit deze zijn interpretatie een kille afstandelijkheid. In solchen Fällen, wie Mk 7, 9-13; 10, 6-9; 12, 18-27, ist übrigens die Frage müßig (ijdel), ob ein solches Wort vor seiner Rahmung (encadrering) in eine konkrete Szene auch schon als "Herrenwort" überliefert war; es war eben (juist) einfach als ein Element des polemischen Materials der Gemeinde vorhanden, von dem man sich, wenn man darauf reflektierte, bewußt war, es vom Meister empfangen zu haben, Maar wat is er polemisch aan dit ´materiaal´? Het is hoogstens geschikt voor polemisch gebruik, ofschoon ´polemisch gebruik´ zelf een verzinsel is, waar alleen ´om te verkondigen en in te scherpen´ toepasselijk is. Ik noem het centrale waarom het in deze passages draait. 7, 9 Het gebod Gods stelt gij wel fraai buiten werking om úw overlevering in stand te houden (over het verwijt van met ongewassen handen eten). Waar zijn degenen in de gemeente die dit te verwijten valt? 10, 6-9 7 daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten, en die twee zullen tot één vlees zijn. De echtscheiding was al een Farizeese strijdvraag vóór Jezus. Jezus heeft hier ongetwijfeld een radicaal-overtreffend gebod gesteld en dit is ongetwijfeld in de gemeente bekend geweest. 12, 18-27 over de onhuwbaarheid in de opstanding. Op zijn zachtst uitgedrukt moet Jezus zelf een warm voorstander van het geloof in de opstanding geweest zijn en zal er het ongetwijfeld meer dan eens met de Sadduceeën, die hier niet in geloofden over gehad hebben en zijn standpunt zal ongetwijfeld aan zijn aanhangers bekend zijn geweest. De strijdvragen moeten dus teruggaan op Jezus zelf. Het zal dus wel degelijk om overgeleverde woorden des Heren gaan en ook de gedachte van latere encadrering als zodanig is ijdel, omdat bij de laatste twee deze encadrering minimaal is en als zodanige dan ook de enig mogelijke, het zijn intrinsiek strijdvragen juist met genoemde groeperingen en de eerste situatieschets is op zijn zachtst gezegd passend en als er uit een andere situatie naar geschetste geschoven mocht zijn, is dit zeer irrelevant. Dergelijke verwijten zijn Jezus en de zijnen zeker gemaakt en een dergelijk antwoord is dan wel wat er van hem verwacht kan worden. Wat de laatste zin betreft: Moest men bij dit ´polemisch materiaal´ even stilstaan om zich bewust te zijn ´o ja, en het is nog van Jezus zelf ook, zeg!´ Dit maakt toch wel het hersenspinselkarakter van Bultmanns geschrijf duidelijk. natürlich mit einem inneren geschichtlichen (historisch) Recht. Damit ist natürlich gar nicht ausgeschlossen, daß es hier und da auch mit äußerem Recht geschehen ist, d.h. (d.w.z.) daß dies oder jenes Schriftwort, das die Gemeinde verwertet (verwerkt), auch schon von Jesus in seinem Kampf verwertet wurde; nur daß sich das nicht mehr feststellen läßt. Dit is de ´transcendentale´(uit epistemologisch voorbehoud) remming: in ieder geval is het ´innerlijk´ vast te stellen, bij wijze van besef van voortkomst uit Jezus´ leringen, maar meer niet. Vandaar het ´aüßere Recht´. Het ´Ding an sich´ ´is er misschien´. Maar de gemeentescheppingstheorie vloeit hier helemaal niet uit voort, wat we hoogstens hebben is dan: onzekerheid omtrent de historiciteit. Het is een vreemde figuur iemands leerlingen tot hoofdpolemisten te maken voor die persoon tegen de vijanden van die persoon. Wij kunnen dan ook het verwijt over ´korban´ Mk 7, 9-13 gemakkelijk naar Jezus ´terugstorten ´. Het verbod van echtscheiding is duidelijk als een door Jezus te doen gebruikelijke dynamisering, Frans ´rappel´, van de Tora naar zijn oorspronkelijke bedoeling. De vraag naar de opstanding krijgt een antwoord waar de Farizeeën slechts van konden dromen met een exegese, niet van de schriftgeleerden, maar van een die gezag uitstraalt. ´Ik ben de God van
130 Abraham, Isaac en Jacob, een God van levenden, niet van doden.´ Waar treft men sterker religieus besef aan? Dit is geen flutwerk, maar authenticiteit van een religieuze reus. ´Damit ist es natürlich nicht, etc.´ Bij het voorbeeld ´barmhartigheid en geen offerande´ zei ik, dat het om een weergave van Jezus gaat, zonder exacte controleerbaarheid of Jezus het schriftcitaat ook werkelijk bij die of de andere gelegenheid heeft gebezigd, het is toch conform de hele boodschap van Jezus, het gaat steeds om elementen van dezelfde authentieke boodschap, die Jezus gebracht moet hebben en die samengevat in de weergegevene, in de Schrift vermeld is. De verdubbeling ´das die Gemeinde verwertet´ ´von Jesus verwertet wurde´ is bij de gratie van een veronderstelde andere bedoeling dan van de weergave bij de gemeente, dan de gefantaseerde - polemiek en apologie. Maar deze fantastische veronderstelling is juist een hypertrofie van de epistemologische rem op de toegankelijkheid, die juist gelegen is in dit ´ist nicht ausgeschlossen´. Deze schijnbare productiviteit is dus alleen maar een onnodig verdubbelingversterkend element. In waarheid liggen de twee dus van tevoren wel degelijk in elkaars verlengde. Pg. 52 Es ist z.B. (b.v.) wahrscheinlich, daß die Art, wie Mk 10, 2-9 eine Schriftstelle gegen die andere ausgespielt wird, auf Jesus zurückgeht. Denn bei den Rabbinen ist das m.W. (bij mijn weten) unerhört (ongehoord). Welke twee schriftplaatsen worden er tegen elkaar uitgespeeld? Dat man en vrouw één vlees zijn en dat Mozes scheidingsbrieven geeft zijn beide schriftplaatsen en er valt niets op af te dingen: het laatste maakt wat de bedoeling van het huwelijk is niet ongedaan. Wat we lezen is, dat de ene schriftplaats met de andere overboden wordt. En over wat echtbreuk is vinden we het standpunt van Hillel tegenover dat van Sjammai. Pinchas Lapide: ´Es gibt Dutzende (dozijnen) Rabbinen vor Jesus und nach Jesus, die sich die Freiheit nahmen Torahworte, also Worte aus der göttlichen Weisung (onderricht) in dreifacher Art zu ändern, nämlich zu lindern (afzwakken), umzudeuten oder zu verschärfenn50.´ Hillel en Sjammai lijken beide tegenover Deut 24, 1-4 aan te scherpen in de richting van ´de twee zullen één vlees zijn´. Wohl wird von ihnen oft (vaak) aus dem anscheinend gegensätzlichen Verhältnis (schijnbaar tegenstrijdige verhouding van) zweier Schriftstellen eine Aporie konstruiert, aber doch nur um gelöst (opgelost) zu werden. Maar de steller van de vraag weet hier donders goed, dat een man zijn vrouw niet zomaar mag wegsturen, maar dat dit een bepaalde omstandigheid volgens Deu 24, 1-4 was toegestaan. Hij voelt Jezus over zijn wetskennis aan de tand, naar het lijkt om te zien of hij niet door de mand valt. Het probleem (noem dit voor de vergelijking met de rabbijnen: een soortaporie, die er is als er bij Jezus onkunde is, want wat moet hij dan zeggen?) is hier: het mag niet (de vrager weet: want alleen onder een bepaalde voorwaarde), het mag wel (de vrager weet: nl. onder een bepaalde voorwaarde). De oplossing van deze ´aporie´ (die voor de vrager geen aporie is) is dus: onder een bepaalde voorwaarde. De vraag is er dus op gericht of Jezus de(ze) oplossing van deze aporie weet te vinden. Jezus geeft echter een overtreffende oplossing (een echte oplossing en niet een compromis) door te wijzen op de hoofdzaak, en wijst de andere in het licht hiervan als een nog al te menselijke helaas-oplossing aan. Het verschil met de, literaire, rabbijnengesprekken is, dat deze hele gang van zaken een uit het leven gegrepen zijn aanwijst en in vergelijking hiermee de rabbijnse puzzels als schools, in vergelijking hiermee. Dit verschil verklaart waarom Bultman de authenticiteit van deze dialoog wel moet erkennen. Dit keer gaat de differentie niet op in abstractie, want laat dit evident niet toe. Dit kon hem echter nooit waarschuwen, daar de evidentie van de differentie al verijdelt, dat hij zijn
131 erkenning als dwangvoeding ervaart, m.a.w. een bel gaat er niet bij hem rinkelen die hem kan waarschuwen voor zijn abstracte neigingen. Endlich aber kann man zwar wohl fragen, ob nicht die Überlieferung den prophetischapokalyptischen Charakter des Auftretens Jesu zugunsten seiner Lehrtätigkeit als Rabbi zurüchgedrängt hat (vgl. zur Frage, ob Jesus getauft hat S. 18, 2 [zie mijn afwijzend commentaar]). Gaat het ene wel eens?/ tegen het andere in? Het eschatologische uit zich in de verheviging van de beleving van de Tora: bekeert u nú, maar dit kan een rabbi eigen zijn. In profetischapocalyptische zin spreken over het (komende) Koninkrijk Gods is ook rabbijns.n51 Over de Messias en het Godsrijk praten is geheel en al Joods. Aber angesichts des Gesamtbestandes (totaal) der Überlieferung wird man kaum bezweifeln, daß Jesus als Rabbi gelehrt, "Schüler" gesammelt und disputiert hat. So wenig also (dus) die einzelnen (afzonderlijke) Streitgespräche historische Berichte über einzelne Ereignissen (gebeurtenissen) des Lebens Jesu sind (comm.: volg passim mijn kritiek op ee ´Formgeschichte ´- leer): der allgemeine Charakter dieses Lebens und Wirkens wird in ihnen auf Grund geschichtlicher Erinnerungen wiedergegeben sein. Und wie sich solche Erinnerung in Ortsangaben erhalten hat (bewaard is gebleven) (s.u. [xie beneden]), Ik gaf reeds mijn kritiek hierop en zal dat beneden weer doen. ohne daß die lokale Fixierung eines einzelnen Gesprächs historisch ist. Dit is wel bevreemdend, wel bestaande plaatsnamen, maar dan als invulling, alsof het een streekroman betrof. so kann die Erinnerung auch sonst (anders) geschichtliche (historische) Erinnerung verwertet (verwerkt) haben, z. B. in der Angabe über die Stellung der Verwandten Jesu zu ihm Mk 3, 21 (s.o [zie boven] S. 28f.) oder über seinen Verkehr mit Zöllnern (tollenaars) D. bedoelt, zo is inmiddels duidelijk, dat deze gegevens (´Material´) zo met Idee zijn opgespannen, dat navenante verbastering zal ontstaan. Eerst destilleert hij een Idee uit de situatie, vervolgens wordt deze tot illustratie, niet veel meer dan ornament. Idealiserende repulsie van het concrete. Wie niet tendentieus leest, ziet, dat deze tweeheid nietig is. Natürlich gilt für die Rabbinengeschichten das Gleiche. Sie wollen ihrer Bedeutung nach (naar hun ~), die sie für die Diskussion haben, gar (helemaal) keine historischen Berichte sein, sondern (maar) Illustrationen eines Satzes (van een zin, uitspraak). Maar deze geschiedenissen hebben een klank van ´er was eens´. De synoptici bevatten weliswaar vele ´anekdotes´, maar dan met omstandigheden die veel optischer zijn, er loopt een lijn doorheen, we herkennen een en dezelfde Jesus, heel wat anders dan rabbijnengeschiedenissen, ´Witze´ en werkelijke anekdotes. ´Sie wollen… Satzes.´ Toch komen ze als gehelen in omloop. Wat B. zegt is: Zo´n uitspraak is het algemene en dan van een aanleiding voorzien, maar casuïstisch uit het leven gegrepen, dat dan in realistische kleuring staat. Me dunkt, dat juist deze levensechtheid deze oppering van constructie vernietigt. M.a.w. deze voorstelling van zaken is van een bedachte kronkeligheid. Gleichwohl (evenwel) können sie historische Elemente enthalten (bevatten), nicht nur, indem (doordat) sie die historische Sphäre wirklicher Diskussionen widerspiegeln, sonder (maar) auch, indem (doordat) sie Erinnerungen an wirklichen Begebenheiten (voorvallen) bewahren. Daß sie aber zunächst (eerst) nicht als historischer Bericht genommen werden dürfen (mogen), zeigen (tonen) einmal die Varianten einzelner (van afzonderlijke) Erzählungen, sodann die historische Unmöglichkeiten einzelner Disputen, z. B. derjenigen eines Rabbi mit dem Kaiser.
132 Man erzählt auch Disputationen mit dem Propheten Elias und berichtet ein Streitgespräch Gottes mit den Engelfürsten des Meeres. Deze voorbeelden zijn dermate sprookjesachtig, dat het verschil met de evangeliën duidelijk is. Hier ´gilt das Gleiche´ helemaal niet. Pg. 53 Lehrhafte Konstruktion ist eine Geschichte, die mit einem Strafwunder endet, so gut wie die Geschichte von der Matrone, die um Gottes Weltregiment zu widerlegen ihre tausend Knechte und Tausend Mägde in einer Nacht heiraten läßt. Ik zal niet ontkennen, dat werkelijke strafwonderen niet kunnen, ofschoon er meestal een sprekend toeval zal zijn (b.v. in Handelingen de dood van Herodes Antipas, in tegenstelling tot de dood van Ananias en Sapira; die a.h.w. tegen de brandende lamp die de pneumatische Kerk als (niet: onderweg, maar: bereikte, gerealiseerde ideen52) was liepen; de ondergang van de Titanic). Wat betreft het laatste, inderdaad heeft de Koreaanse sekteleider Moon dit soort huwelijken voltrokken. Eine allgemeine geschichtlichen Analogie für die Bildung solcher Überlieferung liegt auch in der griechischen Literatur vor, sofern es sich um die Überlieferung von Weisen und Lehrern handelt, die nicht literarisch tätig waren, und die weniger für die Wissenschaft als für die persönliche Lebensführung bedeutsam waren wie Sokrates oder Diogenes. Aber Ähnliches (iets soortgelijks) gilt auch für die Überlieferung delphischer Sprüche. Dit zal best, maar er was al geen overeenstemming tussen wat de evangeliën behelzen en degelijke sprookjeswijsheden, dus ook niet met deze literatuur. Zie ook mijn commentaar op Dibelius. Man kann, wenn man die Fälle überblickt, von einer zeugenden Kraft des Streitgesprächs reden, von der Neigung der Gemeinde ihre Herrenworte, ihre Anschauungen und Grundsätze immer mehr in die Form des Streitgesprächs zu kleiden. Die Tendenz zeigt sich darin, daß der Typus des Streitgesprächs gelegentlich (soms) auf andere Stücke abfärbt (kleur afgeeft aan). So ist die Frage nach dem höchsten Gebot Mk 12, 28-34 bei Mk ein reines Schulgespräch, das mit dem Lobe (lofprijzing) des Fragers endet. De schriftgeleerde test, of Jezus ook in deze materie juist zal antwoorden. Als dit het geval blijkt, voegt hij daaraan nog het zijne toe. Dan neemt Jezus het initiatief over. Mt und Lk machen ein Streitgespräch daraus, indem sie den Schluß streichen (schrappen) und dem Frager das Motiv unterschieben (toeschrijven), Jesus zu "versuchen"; Maar bij Mc probeert de schriftgeleerde Jezus evengoed uit. Hij stelt een vraag, krijgt een antwoord en zegt dan a.h.w. ´goed zo!´. Zo gaat het niet om: beantwoorden aan een ideaaltype ´strijdgesprek´, maar het is niet meer dan het op de proef stellen dat het is. Of het is een leergesprek n.a.v. uitproberen. Wij zien hier die levensvreemde neiging tot classificeren en duiden in extenso die wij bij ook Dibelius zagen. Pg. 54 den Stil des Streitgesprächs entsprechend (in overeenstemming met ~) hat Lk 10, 26 dabei die Antwort Jesu als Gegenfrage gegeben. Twee pagina´s verder zegt B. zelf, dat ook leergesprekken zo´n tegenvraag kunnen hebben. Zoals ik gezegd heb, is ook zo´n tegenvraag typisch onderwijzend. Dus het bevestigt niet dat wat een willekeurige aanname was uit het ´verzoeken´.
133 Ferner ist Mk 12, 35-37 (die Davidsohn-Frage), ein Stück, das bei Mk nicht in der Form der Debatte erscheint, bei Mt 22, 41-46 zum Streitgespräch geworden, in dem Jesus diesmal selbst der Angreifer (aanvaller) ist. Schematisch: Mc: Hoe kan de Christus een zoon van David zijn? David zelf noemt hem Heer, hoe kan hij dan zijn zoon zijn? Mt: Wat dunkt u van de Christus? Wiens zoon is hij? … Hoe kan David hem… Heer noemen? David noemt hem Heer, hoe kan hij diens zoon zijn? Het is opgedeeld en bevat een extra vraag, er is uitgesponnen tot disjunctie ´òf Heer, òf zoon´ (destilleerbaar conform) Bij Mc staat 'αποκριθεις (antwoordend). Men heeft het over de karakteristiek van de Christus. ´Antwoordend´ houdt in: naar een of andere aanleiding. Wellicht wijst dit woord dus op redenering. Men heeft kennelijk gezegd, dat de Christus een zoon van David moet zijn of ernaar gevraagd hoe dit zit. Jezus doet wat anders dan zijn behoren tot het geslacht van David bewijzen. (men mag dit niet te enghartig interpreteren). Hier is het dus reeds een strijdgesprek: hij betwist de stelling. Bij Mt is het dus niet tot strijdgesprek geworden, en Jezus spreekt hier zonder wat voor aanleiding ook en is zo de aanvaller. 'Απορκριθεις, zo in de lucht was ook wel vreemd. Als Mc de grondslag hiervan is, kan het daarom zijn weggelaten. Verder is er t.o.v. Mc alleen maar een opdeling van de vraag. In werkelijkheid zal er wel degelijk een aanleiding geweest zijn, waar wij aannemen, dat het debat inderdaad heeft plaatsgevonden. Ebenso ist zu beachten (moeten we erop letten), daß Mt 19, 16ff. die Wendung Mk 10, 21a streicht (schrapt), und daß in der nazaräischen Bearbeitung des Mt der fragende Reiche völlig zum Bösewicht geworden ist. De teksten van Mc en Mt zien er niet zo uit, dat het een van het ander is overgeschreven. Veeleer lijken het versies van een grondslag. ´Schrappen´ is daarom helemaal de vraag. Man kann sich nicht mehr vorstellen, daß Jesus auch harmlose (´ongevaarlijke´) Gespräche gepflogen (gepleegd) hat. Dat ´ ongevaarlijke ´ is daar helemaal geen aanwijzing voor, want de dialoog blijft ´ongevaarlijk´. Alleen bij het tweede is het een eventuele aanwijzing, maar dan zou ik die nazareïsche bewerking eerst wel eens willen zien. Het is een overtrokken conclusie. Endlich ist ein hübsches (leuk) Beispiel, wie auch auf hellenstischen Boden der Typus weiterwirkt, das Fragment, Pap. Ox. V 840 (…): die Erörterung (uiteenzetting) der Reinheitsfrage mit spezifisch hellenistischen Argumenten ist hier die Form einer ganz unmöglichen Debatte Jesu mit dem "Pharisäer und Hohenpriester" Levi gekleidet. Ook in deze literatuur komt de reinheidsvraag aan de orde. Dit is natuurlijk steeds ´hot item´ en heeft dus met ´type´ niets van doen. Het ligt aan het onderwerp. Ik ken het fragment niet, maar ik maak me sterk, dat er argumenten in te vinden zijn, die aantonen, dat het verzonnen verhalen zijn. Für die Geschichte der Streitgespräche in der Überlieferung ist eine weitere Beobachtung (observatie) bedeutsam. Mk 3, 1-5 werden die Gegner nicht als Pharisäer oder Schriftgelehrte bezeichnet, sondern (aangeduid, maar) bleiben unbestimmt und sind erst in dem sekundären Vers 6 als die Pharisäer bestimmt (bepaald) worden; Lukas dagegen hat schon gleich zu Anfang (6, 7) die Gegner (tegenstanders) als die Schriftgelehrten und Pharisäer bezeichnet. ´sekundärer Vers.´ Welnee, zie pg. 9, Mc 3, 1-6 mijn commentaar. Verder zou het feit dat daar pas ´Farizeeën´ gezegd wordt op secundariteit kunnen wijzen. Echter is het iets typisch Farizees en niet iets voor schriftgeleerden in het algemeen om zich op te winden over een
134 genezing op sabbat Het is iets sektarisch-onsympathieks en niet alle Farizeëen dachten er zo over (Lapide ´Liebesphaisäismus´). Die Zeichenforderung (eis van een teken) wurde in Q offenbar von (duidelijk door) unbekannten Subjekten (Lk 11, 16) ausgesprochen; bei Mt sind 12, 38 dafür die Schriftgelehrten und Pharisäer eingesetzt. Q zijn (minstens) de logia die Mt en Lk gemeen hebben, zeker als dit exáct het geval is, maar iedere versie verschilt hier aanmerkelijk van de andere, waarom? Wat is de identiteit van Q precies? Het zijn minstens óók varianten van Mc 8, 11. Mc noemt immers ook het verzoek om een teken. En daar staan de Farizeeën wél! Lk heeft hier het meest bewerkt, want zeer redactioneel en artificieel is al het van tevoren noemen van het verwijt van het verbond met de duivel én van het verzoek om een teken, hoewel dit veel later wordt uiteengezet. Dus de ontwikkeling van Lk naar Mt is een verkeerde voorstelling van zaken. Dus van dit ´eingesetzt´ klopt niets. Und bei Mk ist 8, 11f. das Sekundäre dieser Subjekte noch deutlicher, weil er Jesus extra (als extra) landen und die Pharisäer herbeilommen (naderen) lassen muß, damit (opdat) eine Situation für das Wort hergestellt (geschapen) wird. Algemeen opvallend is, dat Mt het grondpatroon van Mc of oer-Mc volgt, maar sterk varieert in schildering in namen. Mc heeft ´Dalmanoetha´, Mt ´Magadan´, maar dit is slechts een onzekerheid over de klank ´dalman-´/mágadan´ . Mc heeft het over Farizeeën en aanhangers van Herodes, Mt over Farizeeën en Sadduceeën, maar dit komt min of meer op hetzelfde neer. Dat spijziging-vraag naar een teken-zuurdesem aldus al in oer-Mc in deze volgorde staan, zou alleen willekeur zijn, als het om drie aparte perikopen zou gaan, maar deze apartheid is een aanname op basis van de vermeende apartheid van de perikopen, een cirkel dus. Er staat een doorgeschreven verhaal. Dat het montage is, kun je niet beweren. Kun je het ontkennen? Maar de voorstelling van B. is wel zeer subjectief en willekeurig. .. ´damit eine Situation für das Wort hergestellt wird´. Welk woord? ´Aan dit geslacht zal geen teken gegeven worden´ is wel erg mager. Dit kan het niet stellen zonder ´en zij vroegen een teken uit de hemel´. Er is dus verzoek en afwijzing. De discussie was er uiteraard met groepen die graag discussieerden, op de proef stelden etc. Men wilde een teken dat Jezus de Christus was. Situatie en woord zijn dus één en niet is het een voor het ander geconstrueerd. Of het werkelijk Farizeeën waren of (toch) (ook) anderen, is niet echt uit te maken, ook niet op grond van ´wacht u voor het zuurdesem der Farizeeën en Herodianen´, maar dit maakt het wel plausibel, te meer daar dit anders alleen maar een losse opmerking zou zijn. Dat de landing een constructie is, juist waar van hot naar haar gevaren moet zijn, lijkt me een onverstandige opmerking.Ook de obscuriteit van de plaatsaanduidingen duidt niet op ´liggend in Fantasia´, integendeel, doch op aan te nemen kennis van de oorspronkelijke overleveraar (die nog geen last moet hebben gehad van onzekerheid omtrent de klank van de naam) van de situatie ter plaatse beter dan de onze. Dat het een fantastische naam zou zijn geweest, wil er bij mij niet in, evenmin als het ´dogma´ van de afzonderlijkheid der perikopen. Ebenso steht es, wenn den Vorwurf des Teufelsbündnisses in Q τινες (Lk 11, 15) bei Mt 12, 24 und Mk 3, 22 die Pharisäer, bzw. die Schriftgelehrten erheben (maken) (men zie ook pg. 12 waar B. spreekt over ´einsetzt´). Lk is een late redacteur. Het wegvallen van enige aanduiding, ´schiftgeleerden´ en/of ´Farizeeën´, kan gemakkelijk geschrapt zijn, verklaren door erop te wijzen, dat de overlevering immers onzeker is, lijkt mij niet de juiste. Een betere verklaring is, dat de van deze twee aan Lk overgeleverde aanduiding moest wijken voor het redactionele ´sommigen… anderen´. ´Sommige schriftgeleerden (Farizeeën)… andere schriftgeleerden (Farizieeën)´ is immers niet bepaald fraai.
135
Q hat offenbar (duidelijk) überhaupt kein Streitgespräch Jesu mit den Pharisäern und Schriftgelehrten berichtet. Het moeten aperte tegenstanders geweest zijn die dit gezegd hebben Van dat ´offenbar´ deugt als getoond niets. Es wirkt die Tendenz als Gegner Jesu stets die Phasisäer und Schriftgelehrten auftreten zu lassen. Dat is hiermee niet aangetoond. De frequentie en de aard van de discussies maken het meer dan waarschijnlijk, dat deze veelvuldig moeten hebben plaatsgevonden en dit hier hoeft dus beslist geen uitzondering te zijn geweest. Auch Mk 2, 16 ist ihr Auftreten unangemessen (past niet bij hun ~); Zie Bultmanns eigenwijsheid op pg. 16. Opvallend bij Mk 2,16 is de uitdrukking οι γραμματεις των Φαριζαίων (de schriftgeleerden der Farizeeën). Dit verduidelijkt het vaak in één adem genoemd worden van deze twee. Het gaat om schriftgeleerden van de Farizeese richting. sie sind überall zur Stelle, wo die Redaktion sie braucht (nodig heeft) (wie auch Mk 2, 6) als die typischen Debatteredner. Zie pg. 12. Ze worden dus door Bultmann tot type gemaakt, alweer typologisering. Zijn ze dit inderdaad? Welnee. Wie waren in die tijd in dat land degenen die discussieerden? De schriftgeleerden. Wie kwam er uiteraard het eerst in conflict met Jezus? De schriftgeleerde Farizeeën. De bewijzen voor inadequaatheid en ´inschuiven´ bleken geen van alle valide. Wel nemen we steeds de neiging tot typologiseren waar. En: wie voelen zich aangesproken, wanneer iemand de pretentie heeft zonden te kunnen vergeven? De deskundigen, natuurlijk. Mk 2, 18 werden sie neben den Johannes-Jüngern sekundär sein2; Hier is het niet de redactie, die het nodig heeft hen te vermelden, want ze zijn onderdeel van de inhoud. Zijn zij subject (lijkt mij niet op grond van synoptische vergelijking), dan staan zij samen met de inhoud. Zijn zij geen subject, dan is het ook niet zo, dat de redactie het nodig heeft gehad hen te vermelden. Immers, dan ontbreken ze. Noot 2. Bzw. mit ihnen. Vielleicht las Lk 5, 33 hier bei Mc noch keine bestimmten Subjekte. Dan had Lk hen ook niet nodig. Dat ze de vragers zijn, is niet een redactiebehoefte aan een strijdgesprek met de Farizeeën, aangezien deze essentieel voor de inhoud zijn, maar aan het komen met een gesprek over dit onderwerp. Ze worden er nl. niet met de haren bijgesleept. Er is geen sprake van het type van de debatteurs bij uitstek. Dat ze in de inhoud als secundair voor die behoefte zouden zijn toegevoegd, blijft voor rekening van wie het zegt. Het zou dan wel toevallig zijn, dat ze net in de inhoud voorkomen, zodat men mooi van net deze inhoud gebruik kan maken om aan zijn behoefte aan deze debatteurs te voldoen! En toevallig, dat de leerlingen van Johannes deze rol dan mogen meespelen. Mochten met ´zij´ vertegenwoordigers van deze twee groepen bedoeld zijn, dan ligt de aanleiding om ze als debatteurs in te voeren, áls deze discussie niet eenvoudig weergave is, hierin, dat men iets wat door derden gevraagd wordt, door de betrókkenen zelf wil laten vragen. Maar de tekst, als weergave genomen, laat de mogelijkheid tot hun optreden ook al open. Zelf voel ik er niet zo voor om in de 3e pluralis vertegenwoordigers van de twee groepen te zien: omdat ze over deze groepen vragen en niet over zichzelf. Dit is primitieve stijl, daar enerzijds het dat misverstand gewekt wordt, dat anderzijds aldus weer wordt teruggenomen, maar het kan ook primitieve stijl zijn, waardoor dit laatste alleen maar schijn is.
136 De weergave bij Mt, dat het de leerlingen van Johannes alléén zijn, is ook een goede mogelijkheid .voor de identiteit van deze ´ze´. Maar Lk redigeert zo, dat het nog de Farizeeën waren die Jezus met tollenaars hadden zien eten, die de vragers zijn ook hiernaar. Dit is dan hetzij uit inleg, hetzij uit uitleg die als die ´ze´ als ´de Farizeeën´ interpreteert of anders is hij uitgegaan van enige versie van oer-Mc die ´de Farizeeën´ behelst, dit dan omdat de overlevering nogal onzeker is, vandaar dan ook weer Mc´s ´ze´. Tenslotte: Het is dwaas aan te nemen, dat de Farizeeën (ook als men mocht betwijfelen, of het wel zulke vasters waren) expres in de inhoud zijn ingevoerd om de vraag te kunnen laten stellen. Mk 10, 2 fehlen (ontbreken) sie in D vielleicht mit Recht. In dit enkele handschrift, dat is niet erg waarschijnlijk. D. zegt ´vielleicht´ en alleen maar, omdat het toevallig in het straatje van zijn theorie past. Waren Hillel en Sjammai die uitvoerig over hetzelfde discussieerden Faizeeën of niet? Het was dus een Farizees ´hot item´. Pg. 55 Mk 7, 1 werden die γραμματεις.gar (zelfs) von Jerusalem aufgeboten (tevoorschijn geroepen)! Dt is 3, 22 ook het geval. Ten tonele gevoerd? Keer de zaak eens om. Wat zal men in het concentraat van schriftgeleerden, dat Jeruzalem was, gedacht hebben, toen men hoorde over de opschudding die Jezus veroorzaakte? Sommigen zullen zo nieuwsgierig geweest zijn, dat zij poolshoogte gingen nemen. Dit is ook de verklaring voor hun aanwezigheid bij de doopactiviteiten van Johannes als vermeld Joh 1, 19. Diese Gegner dringen auch in andre Stücke ein; 9, 14 werden die γραμματεις erst nachträglich in den Mk-Text eingedrungen sein; sie haben dort nichts zu suchen und fehlen (ontbreken) auch bij Mt und Lk; ´Sie haben… nichts zu suchen.´ Maar waarom en hoe zijn ze ingedrongen, want niet zij hebben er niets te zoeken, maar de hele twist past niet in het verhaal. Dus moet de hele twist ingedrongen zijn? Doch iets dringt zichzelf niet in, maar wordt erin gezet. Nemen wij aan, dat het een verhaal volgens concept is, dan is er inderdaad bij de eenheid van concept een vreemde eend in de bijt, die volkomen raadselachtig is, ook waarom hij daar geplaatst is. Echter juist de ontbrekende eenheid met de rest van het verhaal wijst erop, dat deze scène zich heeft voorgedaan. De situatie laat de twist nl. wel toe en juist het min of meer toevallige en overbodige wijst op uit het leven gegrepen zijn. Waarover men twistte, weten wij niet met zoveel woorden, maar wel, dat het over het exorcisme moet zijn gegaan of het niet-slagen daarvan, wellicht over het gezag van Jezus. Dat schriftgeleerden typisch debattanten zijn, wil nog niet zeggen, dat ze het type van de debattant zijn, maar zij zullen de eersten zijn geweest die discussies aangingen. Verder: Althans vormt deze perikope een eenheid met de vorige. Wij mogen niet dogmatistisch aan de afzonderlijkheid van de perikopen vasthouden. Juist omdat het geen logische las is, wordt ook hier de waarschijnlijkheid van authenticiteit groter, die met het volkomen in de volgorde der gebeurtenissen passende gesprek bij de afdaling er extra toe bijdraagt, dat we het inderdaad plaatsgevonden hebben van de, paranormale, transfiguratie (Jezus´ inkadering in een verschijning hetzij visioen) serieus moeten nemen. Dat de redetwistende schriftgeleerden bij Mt en Lk ontbreken, wordt eveneens door de ´overbodigheid´ verklaard. Het is veel waarschijnlijker, dat bij de overlevering van oer-Mc iemand de ´overbodige´ passage heeft geschrapt dan dat men deze heeft toegevoegd. Maar de las met het voorafgaande is door alle drie synoptici gehandhaafd, waarbij het opvalt, dat deze bij Mt nog maar rudimentair is, zo natuurlijk als de eenheid van beide perikopen ondervonden werd, dat deze verwaarlozing ´er wel vanaf kon´.
137 ebenso die Pharisäer Lk 19, 39; De Farizeeër vindt, dat de leerlingen te ver gingen door Jezus van Nazaret als de Messias te beschouwen: Juist bedachtzamen schriftgeleerden hadden zo hun bedenkingen. Het is dezelfde , op zijn zachtst gezegd: skepsis die steeds in dit milieu heerst. Vgl. Joh 11, 57; 12, 19. Het hoeft helemaal niet zo te zijn, dat iemand de persoon die Lk als Farizeeër aanduidt als Farizeeër herkend heeft. Men wist, dat degenen die steeds op wetsovertreding letten Farizeeën waren en dat er met name van dezen er afkeurend bijstonden. sie fehlen in syrsin; Dit is als argument erbij gesleept, zoals bijna steeds bij dit soort aanhalingen van afwijkingen. (Nestlé-Aland meldt het overigens niet, het is wel zeer uitzonderlijk). Mt setzt in der Parallelstelle gar die αρχιερεις και γραμματεις (hogepriesters en schriftgeleerden) ein (21, 15) . Het is weliswaar een parallelplaats, maar hier bevinden wij ons in de Tempel, bij uitstek de plaats van hogepriesters en schriftgeleerden. Geen wonder, dat er dit keer niet over Farizeeën wordt gesproken. Deze plaatsverandering ontstaat, doordat: Mt heeft scharen roepend: ´Hosanna… David… naam des Heren… hosanna…´, tempeluitdrijving, in de Tempel ´hosanna… David´ geroepen door kinderen + kwalijk nemende priesters en s.geleerden met ´uit de mond van… kinderen… hebt Gij lof bereid.´ Mc heeft mensen roepend: ´Hosanna… David…. naam des heren´, tempeluitdrijving., moordplannen priesters en s.geleerden. Lk heeft menigte der discipelen, roepend: ´Gezegend Hij, die komt, de Koning, in de naam des Heren; in de hemel vrede en ere in de hoogste hemelen´, kwalijk nemende om bestraffing vragende Farizeeën met ´ik zeg u, indien dezen zwegen, zouden de stenen roepen´, tempeluitdrijving, moordplannen priesters en s.geleerden. Opvallend is, dat in Mt de kinderen als staartje van de scharen optreden, en er zo geen ruimte is voor de moordplannen; waar Lk alleen het kwalijk nemen aan de menigte heeft. Dit laatste is waarschijnlijk ouder dan Mt en de kern ervan en behoort dan niet tot (oer-Mc), maar bij de spreuk over de stenen. Mt heeft a.h.w. afgebogen naar de spreuk ´uit de mond van kinderen´, dat er zo duidelijk ingeperst is, dat de kinderen hetzelfde roepen als de menigte even eerder buiten. Neemt Lk eenvoudig ´een Farizeeër´ aan, Mt noemt τα θαυμάσια `α 'εποιησεν , d.i. hier ´het opzienbarende (en niet ´wonderen´ gelijk meestal onbegrepen vertaald wordt) dat hij deed´ en als plaats waar de kinderen roepen de Tempel en naar aanleiding van deze twee zaken worden de tempelpriesters en aanwezige schriftgeleerden boos. Blijkbaar is de identiteit van de kwalijknemer(s) alleen maar (een) tegenstander(s) uit een van de gebruikelijke groepen. Door Mt´s isolering van de kinderen en invulling van net de andere groep dan Lk doet, moet het zich ´par conséquence´ vanwege deze keus wel in de Tempel afspelen Het is dus duidelijk kunstmatig. Omdat de Lk-variant niet bevredigt? Heeft Lk een los de ronde doend vraag- en antwoordlogion toegepast? Maar uit welke situatie afkomstig? Er is de overeenkomst van het kwalijk nemen. Als Lk een ´rondzwervend´ logion gebruikt heeft, heeft hij het dan op naam van de menigte leerlingen gezet en heeft Mt het vervangen door een bijbelvaster logion en de kinderen a.h.w. aan de menigte onttrokken? Van de andere kant: als het Lk-logion op naam van niemand de ronde zou doen, is het ook vreemd. Het moet oorspronkelijk een logion over een situatie waarin Jezus toegejuicht wordt en misschien is het de ronde doende logion gewoon één overlevering over deze situatie en daarom er door Lk of een eerder overleveraar aan toegevoegd en door Mt of een voorganger vervangen. Dit laatste is niet eenvoudig maar geschiedvervalsing. Want de spreuk ´bestraf hen´ past moeilijk op straat. Is men soms naar de ruiter op de ezel toegelopen? Van deze nood werd
138 een deugd gemaakt: dat de spreuk wel moet zijn gedaan in beslotener kring en wel na afloop, zo zal de redenering zijn geweest en: Er zijn ongetwijfeld ook kinderen bij geweest, voor wie dan even ongetwijfeld geldt ´uit de mond van kinderen heb Ik lof bereid´. Om de samenhang met de aanleiding overeind te houden, heeft de overleveraar of evangelist na de de kinderen uit de menigte losgemaakt te hebben hen maar tot in de Tempel laten doordringen. Je moet je weergave als schildering toch een gaaf verhaal laten, nietwaar? Voor het bijbelvaster maken van Jezus´ antwoord hoor wat, blijkbaar. Of: Is soms de volgende verbastering van Mt (oer-Mc) naar Lk, die als Griek Grieks met een semitisch accent moest verstaan, en dit wel vaker niet correct deedn53, mogelijk, in dit geval doordat de zin snel uitgesproken werd, of dit anders in de loop van het overleveren?n54 gezegd 'Εκ στόματος νηπίων και θηλαζόντων κατηρτίσω αινον; uitgesproken ek stomtos nipion ke thilzonton kátirtiso enon verstaan eixtometi sniopion keliznthto n krákrtsoesnen geïnterpr. uitgesproken: ijhouti siopo(si) kelithoi kraxousin nl de interpretatie ει ουτοι σιωπωσι και λιθοι κραξουσιν verbeterd 'εαν ουτοι σιωπησουσιν, οι λίθοι κράξουσιν In meer dagelijkse Nederlandse spelling: Ech stomtis niopio ke thlíthznton katrsoë´n´n I stjongti sniopo ke lithon kraktsousen (Verse nacontrole enkele jaren later ex tomats nipion ke thilznton katrisoënon>extomtosiniopion kai zlithte krakisouson>ei houti siopo(si) kai zlithi kraxousin) de situatie zijnde, dat er nogal wat kinderen juichten, Jezus in de Tempel aangekomen op het juichen commentaar kreeg en toen dit antwoordde? Ik weet, dat deze interpretatie van slecht verstaan van dit laatste erg gedurfd is, maar toch: mits men metatheses toepast, is er een tamelijk grote parallellie. Het bezwaar is natuurlijk, dat het lijkt of men een oorinfluisterspelletje heeft afgeraffeld, gelijk het mij eens overkwam in de zesde klas van de lagere school. Mijnheer pastoor legde het verschil uit tussen de goddelijke (onfeilbare) overlevering en de menselijke. Van de laatste gaf hij een voorbeeld en fluisterde de voor zijn lessenaar zittende jongen iets in, die deed dit weer deed bij de volgende enz. Ik kwam het laatst aan de beurt en zou aan de klas vertellen wat ik vernomen had. Halverwege het gebeuren begon men in mijn richting te lachen, zodat ik benieuwd werd naar wat ik te horen zou krijgen. Wat ik ingefluisterd kreeg en vervolgens aan de klas meedeelde was: ´Thurlings heeft zijn been afgezaagd.´ De lachende pastoor vertelde wat het was dat hij had ingefluisterd: ´De liturgische commissie heeft de octaven afgeschaft.´ (Maar de overlevering aan Lk is dan niet zo menselijk, dat er toch een onverwachte voorzegging van de belegering van Jeruzalem in school, hetgeen providentieel mag worden genoemd). In dit geval is de versie van Mt toch de oudste en Lk als vaker het geval de niet goede verstaander of de verbastering, if any, moet zich al eerder hebben voltrokken. Bovenstaande twee verschillende interpretaties mogen met elkaar concurreren. Ik houd het voorlopig op de eerste, maar misschien is de tweede wel waar. Hiervoor pleit, dat een overgeleverd bij deze situatie passend logion ´als dezen zwegen, zouden de stenen wel roepen´ mogelijk niet de inhoudsrijkdom heeft die nodig is om afzonderlijk, ook met aangave van situatie, overgeleverd te zijn. Daarentegen kan ´uit de mond van kinderen heb ik lof bereid´ wel overgeleverd zijn als snedig antwoord van Jezus op bezwaren tegen de toejuiching van hem.
139 Das Wort vom blinden Blindenführer, das Lk 6, 39 ganz allgemein gedacht ist, wird von Mt 15, 14 an die Pharisäer adressiert. Of het laatste is de oorspronkelijke entourage of de spreuk is ondergebracht bij de aanstoot die de Farizeeën namen en Jezus´ uitspraak over reinheid, niet omgekeerd. En het woord is er wel naar om aanstoot aan te nemen, vooral voor deze wetgetrouwe partij. Ebenso fügt Mt die Worte vom guten und vom schlechten Baum (die Lk 6, 43-45 keine besondere Adresse haben, und denen Mk 7, 16-20 auch eine spezielle Wendung gegeben hatte) 12, 33-35 in die Polemik gegen die Pharisäer ein. Dit is het omgekeerde van het invoeren van de Farizeeën. De polemiek met hen is er al. Ook wat in de vergelijkingen staat is in het te vergelijkene. Bultmann bedoelt, dat in de oorspronkelijke rede over boom en vrucht enz. de Farizeeën niet de tegenstanders hoeven te zijn geweest. In Mt 7, 16 gaat het om valse profeten. Hier gaat het om Jezus, die aan zijn vrucht gekend wordt. Voorts in het verwante beeld van de goede en kwade schat over de Farizeeën. Bij de goede en kwade boom Mt 7, 17 gaat het om valse profeten. Hier worden geen Farizeëen gezocht, nee, zij zijn er al, maar de uitspraken over boom, vrucht en schat zijn hier van toepassing (zie verder pg. 95, 108). Daß Mt 12, 27//Lk 11, 19, das im Zusammenhang gegen die Pharisäer geht, ursprünglich allgemein gegen die Juden ging, zeigt (toont) das οι `υιοι `υμων; denn "Söhne der Pharisäer" ist kein möglicher Begriff. ´Uw zonen´ kan gemakkelijk betekenen ´jullie eigen mensen´. Het kan zelfs over werkelijke zonen gaan, vgl Hand 19, 13. (ervan uitgaan, dat dit een inlegging is, is niet conform genoemde naam én plaats [Efese]). ´Kein möglicher Begriff´ wordt star en op voorhand gezegd. Zur Nachfolge erbietet sich Lk 9, 57 zweifellos nach Q ein tij; Mt 8, 19 hat einen γραμματευς daraus gemacht, offenbar (blijkbaar) weil er annnimmt, daß der Mann sich nicht zur Nachfolge entschließen kann. Men kan beter niet aannemen, althans niet in eerste instantie, dat Lk het eerst geschreven heeft (d.w.z. dichter bij [oer-]Mc staat) en dan pas Mattheus. Per saldo heeft hij het meest geschoven. De reden van Lki´s τισ is, dat het zinsonderwerp gelijkgeschakeld is naar de reeks ´iemand,… een ander, … een ander´. Dit heeft Mt als schema ook, maar daar is de gelijkschakeling onnodig, omdat bij de ander ´een discipel´ vermeld staat. Of je noemt steeds man en paard of je valt terug op het schema. ´Een schriftgeleerde… een ander´ gaat niet zo goed: eigenlijk doet het er, gezien de vergelijking, niet zo toe en dit is de reden van de voorkeur voor gelijkschakeling. Lk was een intelligent man. ´offenbar´. Staat iemand averechts t.o.v. Jezus, dan wordt dit verbeeld door het type, is wat B. zegt. Maar dit typengebruik is niet geverifieerd, van meet af aan steeds gefalsifieerd. Dus B. kan nog nergens op steunen. Wel is duidelijk, dat Jezus onder schriftgeleerden en Farizeeën vele vijanden zal hebben gehad. Dat zulk een partijstrijd bij elke ontmoeting weer zal opleven, is geen wonder. Gebazel wordt hier gemotiveerd met gebazel. Is dit te onvriendelijk uitgedrukt? Dit gestoethaspel zg, ten bate van de Kerk is om je dood te ergeren. Noot 1: ´Noch moderne Exegese folgt unwillkürlich dieser Tendenz; vgl. Klostermann zu μη κρίνετε Μt 7,1; ΄Die Angeredeten sollen es vermeiden, nach der Art der Pharisäer sich die Stellung des Richters über andere anzumaßen´. - was im Text keinen Rückhalt (steun) hat. B. meent dus slechts, dat Mt deze tendens heeft, en deze mening heeft evenmin grond in de tekst.
140 22, 41 führt er die Pharisäer als Debatteredner in der Davidsohnfrage gegenüber Mk 12, 35 ein. Jezus debatteert daar met schriftkenners en mogelijk ook niet-schriftkenners. Men mag immers aannemen, dat de groep niet al te klein geweest zal zijn, zodat de kans op aanwezigheid van Farizeeën reëel is. In de Tempel en dát zonder een behoorlijk aantal vertegenwoordigers van de Farizeese partij is welhaast ondenkbaar.De letterlijkheid van de schriftinterpretatie wijst in de richting van de Farizeeën. Dat Mt 22, 42 iets is, dat in Mc en Lk of is weggelaten of weggebleven, dus origineel (als variant binnen oer-Mc) en niet, omgekeerd, een aanvoeging, blijkt als we de vraag volgen. Jezus refereert zonder een spier te vertrekken waarschijnlijk aan Ps 2, 7, iets wat de anderen missen. Zij hebben een onvolledig messiasbeeld. Men is blijkbaar bezig aan een debat over de eigenschappen van de Messias. Nu zal het wel zo zijn, dat Mt degene die waarschijnlijk alleen maar om een stilistische reden, nl. voor de opbouw in vraag en antwoord, heeft toegevoegd. Daarmee schiet hij echter toevallig misschien wel raak. Licht laat zich nl. veronderstellen, dat het gesprek is gegaan over Jezus´ pretentie Gods Zoon te zijn. Deze is in de synoptici vrij zelden aanwezig, maar b.v. wel in zijn proces voor het Sanhedrin.- aldaar wordt ook gerefereerd aan Jezus´ nergens in de synoptici als zodanig weergegeven tempelprediking. De vierde evangelist die steeds samenvattend parafrassert in eigen jargon heeft echter deze prententie, ook geuit in de Tempel, ampel weer. Blijkbaar is het zo´n eigen jargon ook weer niet. In dit perspectief is het licht denkbaar, dat Jezus hier een repliek heeft gegeven op een vraag naar deze zijn pretentie. Daarrmee komt met name Mt dan dus keurig in de pas. Dat de schriftgeleerden niet met psalm 2 komen, zal daaraan hebben gelegen, dat ´de zoon´ aldaar in eerste instantie Israel als zodanig betekent, terwijl zij bij ´de Christus´ aan een concrete persoonlijkheid denken. Maar Jezus, die zichzelf ook opvat als de Knecht des Heren (zowel Israel als degene die Israel terugvoert. (Jes 49, 6) en dat is dus als Israel bij uitstek, ziet in ´de zoon´ van de psalm zichzelf. Maar goed, het kan ook anders zijn en dan is de vraag bij Mt alleen maar stilistisch zonder die achtergrond ´mee te nemen´. Lk 17, 20 treten die Pharisäer als Frager auf, obwohl (hoewel) sie an der eschatologischen Frage keine Interesse hatten. Het Koninkrijk Gods is het rijk van de Messias. En dat is vrijwel de quintessens van het Judaïsme. En dir interesseerde de Farizeeën wel degelijk. ´Kein spezifischer Interesse´? Zo zou een moraaltheoloog op dogmatisch terrein geen vraag op dogmatisch terrein mogen stellen, omdat het zijn specifieke interesse niet heeft. Het is überhaupt Joods om enigerlei messiaanse interesse te hebben! Auf derselben Linie liegt es, wenn gelegentlich (soms) die Sadduzäer hinzugefügt werden, so Mt 16, 1 gegenüber Mk 8, 11. Herodianen moeten de Sadduceeën zijn. De Farizeeën hadden Herodes immers de eed van trouw in ieder geval aan de eerste Herodes geweigerd, overeenkomstig Deuteronomium 17, 15, de Sadduceeën deze juist gezworen. De eersten hadden zich dan ook uit het politieke leven teruggetrokken. Sadduceeën bemanden het (politieke) Sanhedrin en stelden zich dus coöperatief op.n55 Mc 8 waarschuwt Jezus, die naar vermeld (boven) door Farizeeën was verzocht om een teken, voor Farizeeën en Herodianen. Dit komt dus terecht overeen met voor Farizeeën en Sadduceeën in Mt. Het ziet ernaar uit, dat gezien de tamelijke waarschijnlijkheid van de eenheid van de perikope, Jezus n.a.v. het verzoek der Farizeeën op hen terugkomt en daarbij de Herodianen voegt Wellicht heeft Mt hier een structureel gat opgevuld, de Farizeeën alleen als inadequaat tegenover de inhoud en ervarend
141 Men kan het ook zó stellen: In werkelijkheid zal temidden van een opdrommende schare één schiftgeleerde dit verzoek gesteld hebben om erachter te komen, of Jezus de Messias was. Beide categorieën zullen beslist aanwezig zijn geweest. Dan is Farizeeën en Sadduceeën vrijwel equivalent aan ´schriftgeleerden´. Waarom dit er dan niet staat? Omdat Jezus over beide categorieën spreekt zonder speciaal de schriftgeleerden te bedoelen. Niet alle Farizeeën en Sadduceeën waren dit immers. Vgl. Mk 2,16 οι γραμματεις των Φαρισαίων (de schriftgeleerden der Farizeeën, zie ook boven). Ebenso Mt 16, 6 wo sie dem Mt 16, 1 neben den Pharisäern besser zu passen schienen als der Herodes von Mk 8, 15 (vgl. Mt 16, 11f.). ´Het zuurdesem van Herodes´. Jezus neemt hier blijkbaar hetzelfde standpunt tegenover de halfheidense Herodes in als de Farizeeën. De coöperatieve opstelling van de Sadduceeën keurt hij dus af. Niet alleen, dat Herodes volgens Deu geen koning mag zijn, maar ook de hellenistische invloed in het sadduceeëndom. Jezus heeft beslist verwantschap met de betere versies van het Farizeeëndom dan die wij over het algemeen in de evangeliën aantreffen. (Pinchas Lapide: ´Liebespharisäismus.´). ´Besser zu passen.´ Inderdaad, Mt ´maait´. So hält Mt 3, 7 der Täufer seine Bußpredigt nicht wie Lk 3, 7 (Q) nicht an die 'οχλοι (scharen), sondern (maar) auch an die Pharisäer und Sadduzäer. Het zijn de twee grote partijen binnen het Jodendom. Wie de schoen paste, kon zich specifieke verwijten/oproepen aantrekken. Mt doet niet anders dan preciseren en degene bij name noemen wie de schoen paste. Daß hier überall die bestimmten (welbepaalde) Angaben die sekundären sind, dürfte (zou mogen) klar sein. Nadere bepalingen zijn dikwijls sowieso secundair. B. bedoelt: van secundair belang. Dit is formalisme, naar bedoeling. Bij zulk een opzet kan men van tevoren nagaan, dat het geen hout zal snijden. Begrijp de vorm minstens vanuit de inhoud. Bij Bultmann en Dibelius is essentie van een vorm die door gemeente-interesse bepaald wordt, maar dit wordt alleen veroorzaakt, doordat men daarbij de beschreven inhoud niet begrijpt. Ebenso, daß man wirklich von einer bestimmten Tendenz der Überlieferung reden muß. Idem. B. ziet hier slechts een repeterend motief (Farizeeën en Sadduceeën), doordat men aan de transzendentale armoede niet kan ontsnappen, en interessen van de gemeente, nl. het beslechten van interne confrontaties, als vluchteiland invoert. ´Oneindig´ waarschijnlijk is echter het feit, dat deze twee groepen nu eenmaal de hoofdpartijen binnen het toenmalige Jodendom waren en de gang der handeling geweest, dat Jezus steeds met deze groepen en hun schriftgeleerden overhoop heeft gelegen. Bultmanns visie is on-politiek-historisch en ivorentorenachtig te noemen Sie wird wieder beleuchtet durch das Fragment Pap. Ox. V 840 (s.o. [z.b.]) wo der Debatteredner als Φαπισαιός τις 'αρχιερεύς (een Farizeese opperpriester) charakterisiert wird; und damit vergleiche man, wie bei Jo die Φαρισαιοι και 'αρχιερεις (Farizeeën en opperpriesters) (so oft (vaak) als Bundesgenossen gegen Jesus auftreten. Het totaal apocriefe karakter van het papyrusfragment blijkt wel hierin, dat de hogepriester in Jezus´ tijd in werkelijkheid een Sadduceeër was (Epstein hs. 11). Dit verklaart direct het canonieke karakter van Joh, want het και brengt de verschillende groepen samen. Het Oxyrhynchus-papyrus weerspiegelt geen tendens der overlevering, maar is een slechte constructie en Johannes is situatiegetrouw. Men moet wel blind zijn om te beweren, dat Jezus niet, althans vele, Farizeeën als tegenstanders had en gebrekkig geïnformeerd om te ignoreren, dat Jezus door het Sadduceese Sanhedrin veroordeeld is.
142 Überdenkt man die Beispiele, so leuchtet ein, daß dieser Prozeß nicht mehr auf palästinensichem Boden eingesetzt hat, sondern (maar) auf hellenistischem, wo man die geschichtlichen Verhältnisse nicht mehr kannte, sondern nur von Pharisäern, Schriftgelehrten, Sadduzäern und Hohenpriestern als typischen Gegnern Jesu wußte, Bultmann is zelf zo ´hellenistisch´, dat hij de Joodse situatie zo volkomen miskent, dat hij haar voor hellenistisch aanziet. Hij ziet dit er alleen maar zelf in. Hoe haalt hij het in zijn hoofd deze groepen in zo´n rijtje aan elkaar gelijk te stellen. ´die geschichtlichen Verhältnisse nicht mehr kannte´. Voor het Oxyrhynchus-papyras geldt dit, maar dit stelt zichzelf daarmee terzijde. Johannes geeft de situatie juist weer, maar B. ziet dit niet. Door verkeerd, nl. inleggend, lezen is het B. zelf die niet tot de historische werkelijkheidin-de-beschrijving doordringt. Pg. 56 Daher ist fast durchweg (vandaar is bijna zonder uitzondering) erzählt, daß die Pharisäer usw. (mit bestimmtem Artikel (met bepaald lidwoord) auftreten. Natuurlijk, de Farizeeën zijn inderdáád een groep van vaste tegenstanders, veeleer dan dat er wordt uitgedrukt, dat ze over één kam worden geschoren of door typologisering (een favoriet stokpaardje van de vormhistorici) een veelkleuriger werkelijkheid onrecht wordt aangedaan. Man wird nicht die Pharisäer und Schriftgelehrten als eine geschlossene Gegnerschaft Jesu und der Urgemeinde vorstellen dürfen; Hoe zou men zich dit kúnnen voorstellen! In dies Licht sind sie erst durch die evangelischen Überlieferung geraten. Nogmaals `οι, ´de´, is omdat het vaste tegenstanders zijn. De evangelische overlevering is samenvattend. Maar er valt niet uit op te maken, dat er geen uitzonderingen zouden zijn. Integendeel, één uitzondering is Mc 12, 34. B. stelt zich Joh als een eindontwikkeling van deze tendens voor, maar dit evangelie heeft Nicodemus (Joh 3, 1). Hij weet niet wat hij zegt. Der Gegensatz von Messiasgläubigen und -ungläubigen in der palästinensiche Gemeinde muß unabhängig von dem Gegensatz Pharisäer und Nichtpharisäer betrachtet (beschouwd) werden. De kerkleden waren allemaal messiasgelovigen. Daar waren het kerkleden voor. Of bedoelt B. dit soms als tegenstelling-als-thema? Daar líjkt dit niet op! Es gab doch auch unter den Pharisaërn Differenzierungen, und es wird Pharisäer innerhalb (binnen) der Gemeinde gegeben haben. Zoals al blijkt uit Nicodemus, ´een leraar van Israel´, in weerwil van Joh 7, 48. De leiders van de Farizeeën oefenden dus wel sociale controle uit. Zie ook 12, 42. Of men als notoir Farizeeër gemakkelijk openlijk lid van de Kerk kon worden, betwijfel ik. Paulus hield het er bij zijn eerste bezoek maar 14 dagen (Gal 1, 18) uit (Hand 9, 29/30). In manchen Fällen hat man sich offenbar vielmehr die große Masse des Volks als Gegner der Gemeinde zu denken, wie etwa (b.v.) bei der Zeichenforderung oder dem Beelzebubstreit. Zie boven (pg. 50, 51). Geen sprake van. Bij grote delen van het volk was Jezus en waren zijn aanhangers zeer populair, bij andere niet, zoals maar al te zeer vlak voor Jezus´ dood bleek.Ook de politieke en religieuze oversten waren verdeeld. Er waren echter drommen die graag naar hem luisterden. Auch ist es durchaus (zonder meer) möglich, daß manche (sommige) Streitgespräche aus Debatten innerhalb (binnen) der Gemeinde entstanden sind; Zie boven passim. Het is een ongefundeerd gebleven hulphypothese.
143 Selbstverständlich will ich nicht aus allen Streitgesprächen die Pharisäer und Schriftgelehrten fortschaffen (wegdoen); Schrappen bleek wenselijk noch nodig. ich will nur eine Tendenz der Überlieferung aufweisen (aantonen) Maar dit is niet gelukt. und vor der schematischen Auffassung, wie sie den Evangelien eigen ist, warnen. Er is geen schematische opvatting, gezien de onderscheidenheid van de groepen. Zo zag B. de betekenis van Joh´s Φαρισαιοι και 'αρχιερεις (Farizeeën en opperpriesters) over het hoofd. De enige die het als schematisch ziet is de schematicus, die de neiging heeft tot het zien van het type van de tegenstander-überhaupt. b) Schulgespräche. Bei der Verwandtschaft der Schulgespräche mit den Streitgesprächen ist über den Aufbau der Schulgespräche wenig zu sagen. Der Unterschied(het verschil) ist im Wesentlichen der (dat), daß hier nicht eine bestimmte (bepaalde) Handlung den Ausgangspunkt zu bilden braucht , sondern (hoeft te vormen, maar) daß in der Regel einfach der Meister von einem Wißbegierigen (door een weetgierige) gefragt wird. Darauf erfolgt die Antwort, die gelegentlich (bijwijlen) auchin Frageform gegeben sein kann wie Lk 12, 13-14; 13, 1-5, aber nicht im Sinne, daß sie den Frager ad absurdum fuhrt. Met het verschil van het soort onderwerp verandert het accent van het gesprek. Van praktisch naar theoretisch. Er is overgang naar soort onderwerp. Het is dus naar gelang óf het één óf het ander. Hier lijkt het, alsof we eerst de algemene klassen ´strijdgesprek´ en ´schoolgesprek´ hebben, waaraan dan bepaalde, slechts inductief te constateren eigenaardigheden beantwoorden. Dit is formalisme ten voeten uit. Goed bekeken is het zo, dat zodra het godsdienstig-theoretische over praktische onderwerpen gaat, het praktisch wordt. Met typen heeft dit niets te maken. Het simpelste wordt hier tot het merkwaardigste gebombardeerd, op een manier die doet denken aan iemand die onder invloed is van drugs. Strijdgesprekken zijn n.a.v. een handeling over, ik noem, 1. wetskwesties, 2. af te keuren gedrag (de vreemde exorcist) 3. theoretisch n.a.v. een praktisch voorbeeld: de vraag van de Sadduceeën. Maar dit is een theoretische constructie om een situatie te verkrijgen voor de vraagstelling. Hier wordt het theoretische op zijn consequenties gewezen. Ad absurdum voeren, wat inderdaad een typische strijdmethode is, gaat het beste praktisch (vgl. b.v. de klokkenparadox, Achilles en de schildpad, Kants 100 daalders). 4. ´braucht´? De kwestie van de zoon van David heeft geen praktische aanleiding (ook nooit gehad?) en is toch een strijdgesprek. Dat er zoveel strijdgesprekken over het praktische gaan is voor een deel te verklaren, doordat 3 1 + 2 met zichzelf preponderant maakt (meegenomen, dat het het praktische in aantal strijdmogelijkheden overtreft). Zuivere theorie mist men, want Joden zijn geen Grieken of Duitsers, men twist over gedrag of schriftuitleg, maar liefst aan de hand van concrete, niet abstracte, bewijzen, hoogstens van het niveau ´hoe kan iemand zijn zoon Heer noemen?´. De handeling heeft aan dit concrete niet meer dan een tamelijk groot aandeel. Pg. 56/57 Auch hier ist die Frage nach der Einheitlichkeit der (eenheid van) Konzeption zu erheben (op te werpen). Die Analyse hat gezeigt (getoond), daß sie in den meisten Fällen zu bejahen ist. Nur Mk 11, 20-25; Mt 11, 2-19; Lk 17, 20-21 liegt zwingender (dwingende) Grund zur Annahme vor (is er ~~), daß ein ursprünglich freies Logion nachträglich (naderhand) einen Rahmen erhalten (gekregen) hat. Auch dabei begegnet (treft men aan) den besonders
144 deutlichen Fall, daß eine Wundergeschichte als Rahmen für ein Apophthegma benutzt ist (Mk 11, 20-25). Davon ist natürlich der andere weit häufiger beobachtete (veelvuldiger gesignaleerde) Fall zu unterscheiden, daß an einmal vorhandene Szenen weitere Herrenworte (verdere woorden des Heren) angefügt wurden. Die Frage nach der Idealität der Schulgespräche ist vielleicht nicht so glatt zu beantworten wie bei den Streitgesprächen. Im allgemeinen wird sie zwar (weliswaar) hier zu bejahen (bevestigen) sein: Auch wo man nicht ein überliefertes Herrenwort hatte, wird man Anschauungen der Gemeinde, die man auf Jesus zurückführte, in die Form eines Schulgesprächs so gut wie eines Streitgesprächs gekleidet haben. Ik had gaarne een bewijs. Bij de strijdgesprekken is het nooit geleverd, maar integendeel Leergesprekken zijn niet een door een kloof gescheiden genre, zie zojuist. Danach wird man m.E. Mk 10, 17-31; 12, 28-34 zu beurteilen haben. Waarom ´nie so glatt zu beantworten´? Omdat ze minder tendensachtig zijn, minder goed uit te leggen als subjectieve opzet. Ter plekke van behandeling heeft B. de situatie al op conto van het nageslacht geschreven, gelijk hij ook met die ´tendens´ gedaan heeft. Deze toeschrijving was zó door te prikken. Vervolgens: Dit bewijs is een bewijs op de manier van het zal ook wel een tendens tot concretiseringen van het ideale zijn. Wat hij ter plekke meende aan te tonen was niet meer dan zulk een concretisering, maar zonder spoor van een aantoonbare idee. Nu wordt dit, (wel meer dan) ´versierend´ concretiseren tot idealiseren verheven, terwijl hier niet die tendens (zg. idee) is, die bij die strijdgesprekken te zien zou zijn. Waarom in godsnaam moet dit versieren alsnog idealiseren worden? Geen wonder, dat dit niet glad loopt. Wat is er nu ook ´gemeentesubjectief´ aan het grootste gebod? Het verkopen van zijn bezittingen. Dit onthechten aan bezit, opgeven van bezit is christelijke leer, maar waarschijnlijk zeer oorspronkelijk, zowel de Doper als Jezus eigen. Het zou vreemd zijn de twee ´stichters´ (indirect en direct) van de ´sekte´ af te zonderen. Geloften van armoede zijn ook door de kloosterstichters ingesteld, niet door de kloosterlingen. B. beweert dit ook niet.: Daß an Jesus Fragen wie die nach dem Wege zum Leben oder die nach dem höchsten Gebot herangebracht (voorgelegd) wurden, ist an sich durchaus (op zich uiterst) wahrscheinlich; ein anderes ist aber die Frage, ob die Szenen, die davon erzählen, historische Berichte sind. Sie werden es nur in dem Sinne sein, daß die Gemeinde solche Szenen im Geiste Jesu gebildet (gevormd) hat. Wij zien hier een voorbeeld van: het positieve, ´Idealität´ is een vervanging voor wat skepsis aanricht. Maar ter gelegenheid van wat komen zulke vragen aan de orde? Of bij discussies, of bij ontmoetingen, of bij een predikatie, maar zover in synagoge en Tempel waren er dan vaak ook discussies, of in de intieme kring van de twaalf, maar dit ene is er niet zonder het andere. We moeten minstens aannemen, dat Jezus in het leven stond en zich best zo´n situate kan hebben voorgedaan. Wij weten dit natuurlijk niet, maar er is wel de constellatie met het op zich niets met het onderwerp te maken hebben dialoogje ´Goede meester´, wat dus aan de toevallige reële situatie moet hebben gelegen. ´Waarom noem jij mij goed? Eén is er goed.´ (Mt heeft hier m.i. een al te abstracte weergave en dit lijkt mij een verbastering.) En over wat het grootste gebod is valt aan te nemen, dat Jezus het daar meerdere malen over gehad heeft, met name ook bij discussies met schriftgeleerden. Wat hierbij opvalt is de nadruk op de barmhartigheid jegens de naaste als in één adem genoemd met het eerste gebod (terwijl ze in de Schrift uiteenstaan). Dat moet de opponent, die hem naar één gebod gevraagd had, dan ook onderschrijven. Juist wetskenners zoals al kenners en proevers hebben de neiging om naar de overtreffende trap te vragen, d.w.z. één ding als topper tegen andere uit te spelen. M.a.w. zo ´n vraag is echt iets voor een wetskenner, of daar nu een eraan congruent zinvol antwoord
145 mogelijk is of niet. (vgl. ´wie is de beste, Bach of Mozart?´). Jezus geeft zo´n antwoord ook niet, maar legt uit wat de bedoeling achter de geboden, want dat is ook waar het omgaat en dat moet de vraagsteller, die dit antwoord niet verwacht zal hebben (want anders had hij de vraag niet zo gesteld), erkennen. Hiermee is hij dan niet ver van het Koninkrijk Gods. (Men kan ook veronderstellen, dat de vraagsteller het antwoord wel wist, maar wilde zien hoever Jezus het met zijn antwoord schopte, maar veeleer komt Jezus voor die wetenschap in aanmerking, omdat ´barmhartigheid wil Ik en geen offerande´ zijn hele oppositie tegen de Joodse ´establishment´ doortrekt. Al met al lijkt de discussie mij levensechter dan Bultmann doet voorkomen. Für Stücke wie Mt 11, 2-9 Par.; Mk 9, 38-40; 11, 20-25; Lk 9, 51-56; 17, 20-21 ist ohnehin (toch al) der Ursprung als Gemeindebildung (~schepping) schon aus anderen Gründen wahrscheinlich oder sicher. Helemaal niet! Zie mijn commentaren boven. Für Lk 13, 1-5 wird er vielleicht dadurch bewiesen, daß in diesem Stück auf das Jos(ephus) ant(iquiates) (aanvulling J. Th.) XVIII 4, 1 berichtete Ereignis Bezug genommen (aan ~ gerefereerd wordt). Es könnte vielleicht auch irgendein (een of andere) früherer ZelotenAufstand gemeint sein; denn (want) die Zeloten scheinen gelegentlich (soms) als Γαλιλαιοι bezeichet worden (aangeduid) zu sein (Justin dial. 80); Hegesipp bei Euseb(ius) h. e. IV 22, 7), was nun freilich (weliswaar) auch nicht die Geschichtlichkeit des Apophthegmas beweisen würde. Als het gezegde niet historisch is, moet een en ander Jezus in de mond gelegd zijn. Maar de verhaalde gebeurtenissen zijn zo merkwaardig, dat als ze niet waar waren als vondsten chimaerische slagen in de lucht zouden zijn, de tweede te speciaal wat plaats en getal betreft om zo uitdrukkelijk ´gezet´ te zijn. Zijn het dan latere gebeurtenissen Jezus in de mond gelegd? Neerslag van een debat in de gemeente over lijden en schuld? In ieder geval vonden de gebeurtenissen plaats onder Pilatus. De gebeurtenis is te duidelijk om te veronderstellen, dat de dader vanwege de onduidelijkheid gegist moet zijn. Dat de gebeurtenis dezelfde is als die door Flavius Josephus vermeld wordt, is een al te boude veronderstelling. Het aldaar vermelde gaat over opstandige Samaritanen die door Pilatus afgeslacht worden, geen Galileeërs. Er wordt niet gesproken over bloed dat vermengd wordt met dat van offerdieren. Kan een Amsterdammer iemand van boven het IJ nog laten komen uit Heerpurmerreutelschouw, het Galileese gevolg van Jezus heeft toch zeker wel onderscheid weten te maken tussen Samaritanen en Galileeërs. Trouwens welke Jood kon dat niet? De achttien bedolvenen onder de ingestorte toren bij Siloam is in ieder geval recente herinnering en wel zo recent, dat nauwelijks verondersteld kan worden, dat ze iemand van pakweg vijf jaar eerder in de mond te leggen is, tenzij deze toeschrijving uitdrukkelijk opzet is, vooropgezet procédé om de jezuaanse, dan ook eigen gedachte van Jezus te presenteren. Maar dit is iets veronderstellen waarvan de evangelietekst nergens blijk geeft. Lk ging na wat hem verteld werd. Als de gemeente dergelijke verhalen in omloop bracht, moet dit niet zo kunstmatig zijn gegaan. Men moet zich dan zo met Jezus geïdentificeerd hebben, dat toedichten gemakkelijk ging. Dit komt voor de auteur dan ongeveer op hetzelfde neer als: ´Jezus heeft hetzelfde standpunt gehad als het mijne.´ (dit moet ook minder opzettelijk zijn geweest dan Plato met Socrates deed, want dit was procedure en redactie, bij mondelinge overlevering en ´anekdotiek´ ontbreekt die systematiek). Het standpunt moet enigszins toe te dichten vallen. Maar hoe kan dit bij zo´n heldere duidelijk recente gebeurtenis? Het verhaal moet de toedichter dan zelf ook al ouder lijken. Het verhaal moet niet van hemzelf zijn - in dat geval zou het toedichten het werk zijn van een aperte leugenaar, wat niet zo voor de hand ligt - , want in dat geval wordt het heldere wederom plotseling met een gissing verknoopt, die wederom niet past. Nee, deze gebeurtenis ís uit het geheugen. Blijft over, dat het ´apoftegma´
146 oorspronkelijk Jezus zelf is die het zegt. De uitspraak is als anti-obscurantistisch zelfs Jezus ten voeten uit. En waarom andere uitspraken hierom voor echt houden, maar nu er concrete gebeurtenissen in staan, wel deze als echt zien, maar de uitspraak-waarin plotseling als onecht, omdat men juist vanwege de concreetheid sceptisch reageert: ´Zo precies, dat kan zomaar niet´ (te vergelijken met B.´s houding t.o.v. de precisie van Joh)? Andrerseits könnte freilich (echter) ein solches Gespräch eine geschichtliche Erinnerung erhalten (gekregen) haben, um so eher (des te eerder), je (naarmate) weniger in ihm ein bestimmtes (bepaald) Interesse der Gemeinde zum Ausdruck kommt. De interesse van de gemeente is wat men van Jezus weet en gelooft te belijden en te verkondigen. Hier heerst het vooroordeel dat de gemeente subjectieve interessen heeft en bedoeld is: zo subjectief, dat meestal het objectieve in het gedrang komt. Maar zeker dit standpunt hoeft overduidelijk niets te vertekenen. Zulke dingen gebeuren er immers. Subjectief tegen objectief uitspelen hoeft echter over de hele lijn niet zo´n vaste prik te zijn als in de ´Formgeschichte´-leer het geval is. Ob man von da aus für die Geschichtlichkeit etwa (b.v.) von Lk 12, 13-14 plädieren darf (pleiten mag), is mir aber noch fraglich (de vraag). Schwerlich (waarschijnlijk niet) würde man, wenn eine solche Anekdote von einem anderen Großen der Geschichte überliefert wäre, sie in anderem Sinne als geschichtlich ansehen, denn als treffenden Ausdruck seiner geistigen Haltung. Dit is hier van toepassing. Toch hangt het er maar vanaf hoe goed zo´n uitspraak gedocumenteerd is. B. wiebelt hier niet voor niets. Vaak zijn uitspraken die kenmerkend zijn voor iemands geesteshouding gevleugelde uitspraken die niet historisch zijn, zoals ´ik sta hier en ik kan niet anders´, ´eppur si muove´, ´je staat in de zon´ niet historisch. Wij hebben in de synoptische evangeliën echter te maken met complete uitsprakenverzamelingen waarvan het duidelijk is, dat ze de geesteshouding van één met autoriteit sprekende persoon weergeven en waarbij men zich beijverde om ze tot zich te nemen, te conserveren en door te geven en zijn dan ligt het wel even anders en dat als met het hem gevraagd had, hij dit antwoord zou hebben gegeven (m.a.w. de uitspraken bevestigen elkaar.wat betreft deze ene totaalkarakteristiek). Want het is typisch Jezus niet te zeggen: ´Ik zal in deze rechtvaardig oordelen´, maar om dit te buiten te gaan en te zeggen: ´Ge hebt last van hebzucht.´ Vergelijk de bergrede. Und ebenso wird man über Mk 10, 17-31; 12, 28-34; Lk 13, 1-5 denken, wenn andere Gründe für die Beurteilung nicht in Betracht kommen sollten (in aanmerking hoefden te worden genomen). Voor de drie plaatsen, zie boven. Wat betreft het hoogste gebod, B. zei het waarschijnlijk te vinden, dat vragen naar het hoogste gebod aan Jezus gesteld zijn, maar hij vraagt zich o.a. hierbij af, of het wel om een historisch bericht gaat. Ik vul het boven besprokene hier nog aan met de volgende overwegingen. Het is echter wel een zeldzame passage waarin een schriftgeleerde Jezus bijvalt. Dit is te verklaren hieruit, dat men het over de grondslag van de Tora toch wel eens was, het valt immers moeilijk te ontkennen. Maar heeft, als de vraag gesteld is, juist deze repliek van de schriftgeleerde inderdaad plaatsgevonden? Het beschreven verloop van de dialoog klopt echter met wat men mag veronderstellen, dat de antwoorder het antwoord van tevoren al althans in principe gekend moet hebben, m.a.w de toedracht van het beschrevene ontbeert niet bepaald plausibiliteit.
147
Pg. 57/5 Auch die Frage ist aufzuwerfen, ob für die Bildung der Schulgespräche die palästinensiche oder die hellenistische Gemeinde verantwortlich ist. Die Form der Stücke und ihre Verwandtschaft mit den Streitgesprächen wie mit den rabbinischen Schulgesprächen zeigt (toont) daß das erstere der Fall ist. Dat de gemeente, een anoniem collectief , ze gevormd heeft, is nog immer een onbewezen feit. Wel zijn leden ervan ervoor verantwoordelijk, die met een grote graad van nauwkeurigheid hebben overgeleverd en andere die het hebben opgeschreven. Dat het om overgeleverd gemeente-goed zou gaan, is al een ´verdinglichende´ beschouwing. Er is nooit ´rustende´ informatie, maar concrete informatie-overdracht door informanten. Dezen zijn ´oudste getuigen en bedienaren des Woords´. Vele van de gesprekken hadden vanuit de palestijnse oorsprong al hun vorm. De hellenisten lijden dan a.h.w. onder de ´handicap´, dat ze bestaande gevormde verhalen over te nemen en op te schrijven hebben. Oftewel, geen wonder, dat er geen wezenlijke hellenistische nieuwvormingen zijn, want er is überhaupt nergens nieuwvorming dan een laatste redactionele bewerking, gelijk bij Lk te zien is. Pg. 58 Daß aber nach der Analogie der älteren Schulgespräche in der hellenistischen Gemeinde neue geformt wurden, beweisen Lk 17, 20 f.; 6, 5D; 2. Klem 12, 2; ´Analogie´ is om ruimte te scheppen voor nu eenmaal aangenomen gemeenteschepping. Laten we zien: Lukas 17, 20 vv. heeft geen equivalent in Mc, alleen een korte reminescentie van de valse christussen: het is Q-variatie (en Q strekt zich ook achter Mc´s reminescentie uit). Wij vinden een en ander terug in de langste apocalyptische rede, nl. die van Mt, vaak woordelijk. In Lc´s weergave van de apocalyptische rede worden verdubbelingen vermeden gelijk steeds. De plotselingheid is Daniëlachtig. Het thema is zeer Joods, nl. de komst van de Messias. Lk drukt de bifurcatie uit van deze komst. En Christus ís gekomen en Christus zál komen. Dit stemt overeen met de pretentie van Jezus überhaupt. De inkleding zou redactioneel zijn, maar ook de inkleding heeft niets typisch hellenistisch, zie pg. 24 en mijn commentaar. Het enige subjectieve van de auteur is de verplaatsing naar achter 17, 20. Wel blijft de grote apocalyptische rede aan de leerlingen gericht, maar dit is verplaatst naar het antwoord aan de Farizeeën, vs. 20. Natuurlijk is de Joodse hoofdvraag ´wanneer komt de Messias´ zeker ooit aan Jezus gesteld. 2. Klem 12, 2 is voor mij onbereikbaar. Und von da aus könnte man fragen, ob etwa auch für Lk 12, 13f.; 9, 51-56 hellenistischer Ursprung anzunehmen ist. Lk 12, 13f., zie boven. 9, 51-56, zie boven en pg. 24 + mijn commentaar. Über die Frage nach der Formung in mündlicher oder schriftlicher Tradition gilt das S. 50 über die Streitgespräche gesagte. Zie aldaar. Daß man auch von einer zeugenden (getuigende) Kraft der Schulgespräche reden darf, zeigen eben (tonen juist) die Fälle Lk 17, 20 f.; 6, 5 D; 2 Klem 12, 2: man fuhr fort (ging voort), wie man es gewohnt (gewend) war, einen überlieferten Ausspruch des Herrn in die Form eines Gesprächs zu kleiden (Lk 17, 20f.; 2. Klem 12, 2).,
148 Dit is bij Lk 17, 20 zo dus niet gebeurd. Het is aan een vraag en antwoord aangehangen onder behoud van het zijn van een antwoord aan de leerlingen. Ongetwijfeld heeft Jezus deze rede (Mt is completer) gehouden tegenover aanhangers. Ze zit nl. vol raad aan hen. Het aanhangen aan de vraag en het antwoord aan de Farizeeën is te danken aan het feit dat de evangelist dit goed vindt voegen en daar heeft hij gelijk in. De rol van de al dan niet hellenistische gemeente, evenals Lk´s eigen hellenistn56 zijn, blijft hier geheel op de achtergrond. Oder in Gesprächsform ganz selbständiger Bildung (van ~~ makelij) Jesu Stellung (opstelling) zu einer interessierenden Frage zum Ausdruck zu bringen (Lk 6, 5D). Zie eerder commentaar (pg. 24) Hierher gehört ferner Mk 11, 20-25, wo ein Wundergeschichte benutzt ist, um einem Herrenwort die Form eines Gesprächs zu geben. 21 wordt als las beschouwd. Zie comm. pg. 24. Heeft Lk 17, 20 ´zeugende Kraft´? Alleen door zijn inhoud: die is niet méér getuigend dan hij getuigt. Mk 11, 20-25: Maakt de aanleiding, het verdorren van de vijgenboom, de inhoud, ´het geloof dat bergen verplaatst´ overtuigender? Zeker. Ze is het levende bewijs. Maar dan is niet het inkleden van de uitspraak van Jezus in de vorm van een leergesprek het overtuigende, maar het geven van die aanleiding. Als wij het als kunstmatige verbinding zouden beschouwen, maar zie mijn eerder commentaar. De kracht zit dus niet in de inleidende vraag. Of bedoelt B., dat in de situatie de uitspraak levensecht wordt. Dit dacht ik ook. Vooral als het op een echte situatie gaat lijken. Zeker als er een echte aanleiding is. Het betekent, dat Jezus geen zolderkamergeleerde was. Darüber ist unten ausführlicher zu handeln (bespreken) im Zusammenhang der (met de) Technik der Evangelisten. b. Biographische Apophthegmata. Der formale Aufbau der biographischen Apophthegmata variiert naturgemäß stärker als der der nderen. Im allgemeinen steht Jesu Wort, das die Pointe bildet (vormt), am Schluß. Ausnahmen davon sind nur Mk 6, 1-6 (wo der Schluß durch Umsetzung eines Stückes des zugrunde liegenden Logions im Referat gebildet [in het verslag vormgegeven] ist); 10, 13-16; Mt 17, 24-27. Das entscheidende (beslissende) Wort Jesu wird provoziert durch eine Bitte oder Frage (Mk 3, 20f. 31-35; 13, 1-2; Mt 17, 24-27; Lk 9, 57-62; 13, 31-33; 19, 39-40), durch ein Verhalten (gedraging) (Mk 6, 1-6); 10, 13-16; 11, 15-19; 12, 41-43; 14, 3-9; Lk 10, 38-42; 11, 27-28; 17, 11-19; 19, 1-10; 23, 27-31), seltener durch Jesu eigene Initiative (Mk 1, 16-20; 2, 14). De formele kenmerken zijn die van variabele mogelijkheden langs glijdende weg. Dus is het het een niet, dan is het het ander, zonder kloof.. Het gaat om slechts formele categorieënachteraf, zoals steeds ook bij Dibelius het geval was. Nominalistische schijn. Nieuwe kleren van de keizer. Dan ook: zijn strijd- en leergesprekken (zie over hún onderlinge overgang boven) naar de opzet van de auteur genoegzaam weergegeven, dan blijft er niet veel meer over dan allerlei andere uitspraken n.a.v. allerlei andere aanleidingen dan de leer en wanneer deze aanleidingen niet meer ´Verhalten´, gedrag, zijn waarover joods te theoretiseren valt, dan zijn het uiteraard weer andere uit het leven gegrepen dingen in de sfeer van omstandigheden, locaties, dit of dat soort gebeurtenissen. Dit heet dan ´biografisch´. Dat ´Verhalten´ wordt opgevoerd is dus een structurele onvermijdelijkheid. De schaal is dus geheel glijdend. Zijn de aanleidingen uitgeput, dan blijft logischerwijze over: Jezus´ initiatief. B. doet echter voorkomen, of je de ´klassen´ empirisch aantreft als een Linnaeus. Verzoeken en vragen zijn dus geschikt om Jezus een afdoend antwoord te laten geven. Zulks leent zich voor ´anekdotische´ weergave, juist waar het gaat het om uitingen die wezenlijk zijn
149 voor Jezus als centrale persoon. Anders is dit echter. in het Johannesevangelie, neem hs. 9, ook al is ook hier Jezus de centrale persoon en eindigt het hoofdstuk met een uitspraak van hem. Dit ligt natuurlijk daaraan, dat dit evangelie niet anekdotisch is, maar meer gearticuleerd, want niet uit losse herinneringen, is opgebouwd. Zodoende vinden wij ook hier weliswaar dergelijke saillante korte kenmerkende toedrachten b.v. 2, 18-21, 5, 1-8, 6, 60b-65, maar geen leerrijke ´anekdoten´ (´apoftegma´s´), in het geheugen gegrifte situaties die eindigen in ´gevleugelde´ antwoorden. Dit komt, doordat het deze evangelist niet om het etaleren van dergelijke wijsheden te doen is. Hij bezigt daarentegen een tamelijk klein bestek, dat ons invoert in enkele capita selecta uit Jezus´ dagelijkse doen.. Hieruit worden bepaalde saillante toedrachten, waar deze zich bevinden, niet staketselgewijs uitgetild, maar er we blijven bij zo´n toedracht verwijlen in de (wat woorden betreft geparafraseerde) situatie, zo 7, 20-23 (inhoudelijk aansluitend op 5, 18), 10, 31-34. Dit evangelie is eenvoudig op iets anders dan het eerste toegespitst. Dus de geschiktheid van verzoeken en vragen voor een afdoend antwoord is voor alles wat dan heet ´apophthegmata´ om bovengenoemde reden normaal. Zijn het alleen maar uitspraken, dan heb je met niet nader geplaatste ´logia´ te doen. B. nu doet net of deze het eerste komen en dan voor bepaalde doelen geëncadreerd zijn in situaties als versiering. Het eenvoudige feit is echter, dat er soms niet, soms meer, soms minder van de omstandigheden bekend is en vaak zijn de omstandigheden mee overgeleverd, omdat zo´n uitspraak erbij hoort in die zin, dat ze pas n.a.v. die omstandigheden werd geuit. ´Ausnahmen davon… Mt 17, 24-27. Das entscheidende Wort … Frage.´ Deze vragen om een antwoord, een uitspraak dus. Je kunt eerder het eindigen hiermee verwachten dan nog meer articulatie rond een einde dat een niet-uitspraak is. ´durch ein Verhalten´ Mk 6, 1-6, 10, 13-16 zijn net genoemde uitzonderingen, maar Mk 11, 1519 eindigt ook niet in een uitspraak, had er dus bij moeten worden gerekend! Mc 14, 3-9 eindigt alleen in een uitspraak, omdat het een zg ´apoftegma´ zou zijn, waarbij omstandigheden per definitie secundair bij het logion heten, waardoor het gevolg is, dat als zo´n omstandigheid (Mk 14, 10-11) er maar enigszins los van lijkt te staan, deze meteen losgekoppeld wordt. Het bewijzen wordt zo wel een petitio principii. Veel wordt dan aan ´redactie´ toegeschreven. Lk 23, 27-31: De twee misdadigers van 32 lijken daarom geen einde van de perikope, omdat deze met een uitspraak lijkt te eindigen. Deze geeft nl. een afrondend effect, waar de misdadigers dan nog eens na en naast komen. Zo is het geen wonder, dat er op de uitspraak geen eruit voorvloeiende niet-uitspraak volgt. En zo vaak vind je eenvoudig niet zoiets voortvloeiends als in genoemde ´uitzonderingen´: of er komt toevallig (zoals hier) nog iets bij, of er wordt overgegaan op een verandering b.v. Mc 11, 19 óf op een nieuwe perikope. ´seltener durch Jesu eigene Initiative´. Mc 1, 16-20 en 2, 14 eindigen ook niet op een uitspraak, omdat het om opvorderingen tot volgen gaat, dus uiteraard gevolgd door iets voortvloeiends. Wij zien een zo groot aantal uitzonderingen, dat er van een regel geen sprake is. Nogmaals: Uiteraard zijn vele uitspraken, o.a. alle antwoorden, op zichzelf al interessant, hetgeen verklaart, dat de meerderheid van de gevallen op een uitspraak eindigt. Het formalisme is inmiddels echter wel gedemystificeerd. Die Analyse hat gezeigt (getoond), daß auch die biographischen Apophthgemata nicht alle einheitliche Kompositionen sind (zie ook pg, 56,57). Sie sind es umsoweniger, je (des te minder, naarmate) weniger sie den Zweck (doel) haben, Jesu Person zu charakerisieren oder eine bestimmte Situation zu beleuchten, sondern je (belichten, maar naarmate) mehr sie eine allgemeine Sentenz enthalten (bevatten), die auch losgelöst von der Situation ihren Sinn hat, also z.B. (dus b.v.) Lk 9, 57f. 61f.; Mt 6, 1-6; 3, 31-35. ´Lk 9, 57f. 61f.´ Deze situatie is zeer algemeen gehouden om deze uitspraken te kunnen onderbrengen. M.a.w. de situatie is niet een eenheid anders dan in die algemeenheid van ´op weg´ en hun thema ´navolging´. Hierdoor is de compositie juist wel een eenheid. Er kan
150 moeilijk een eenheid van een situatie zijn die er niet is. Deze verwarring rond ´compositie´ is alleen maar mogelijk, doordat concrete detailrijke scènes als composities worden beschouwd. Abstracte scènes heten dan meteen niet-composities. In werkelijkheid is het compositieelement hier sterker dan bij concrete weergave: Mc 6, 1-6: de eenheid is hier zeer sterk (zie comm. bij pg. 30),Mk 3, 31-35 (zie pg. 12). Pg. 59 Sie sind es dagegen umsomehr, je (des te meer, naarmate) in ihnen zusammen Wort und Szene die Pointe zum Ausdruck bringen, je mehr das Wort nur in Beziehung zur Situation verständlich (verstaanbaar) ist Het nadeel van deze bewering is, dat sommige uitspraken best n.a.v. andere omstandigheden totstand kunnen of konden zijn gekomen. Daarmee wordt de hechte werkelijke eenheid slechts gereserveerd voor die gevallen waar onmiddellijk vaststelbare directe verbinding is In de andere gevallen knipt B. de situatie snel los, in feite doordat scepsis weer eens verward wordt met kennis. Dat B., zodra hij kán knippen, snel knipt en pas hier niet knipt, omdat dit niet te doen valt (Mk 12, 41-44, maar de plaatsing is hier juist wat ik zelf net: in hoge mate compositie noemde) op zichzelf verdacht. Waarom zouden alleen deze gevallen aanleidingen de werkelijke aanleiding zijn geweest. De tendensiositeit is duidelijk. Men dient deze redenering dan ook te beschouwen als waarschijnlijkmaking. Der ideale Charakter fast aller dieser biographischen Apophthegmata liegt deutlich zutage (open). Davon auszunehmen sind nur Lk 13, 31-33 und Mk 14, 3-9, deren Sinn wirklich in der einzigartigen (uniek in haar soort) Situation beschränkt liegt. Und die deshalb im eigentlichen Sinn biographischen Charakter haben. Dit geval komt op hetzelfde neer. Zodra uitzondering vermijdelijk is, wordt er direct losgeknipt, waar hoogstens het tegendeel hiervan niet bewezen kan worden. Ook als de compositie een eenheid is, dan nog is de situatie er sowieso als franje aan de uitspraak. Alleen als het losknippen echt niet gaat, gebeurt het niet: ´Davon auszunehmen… heben.´ D. vervolgt: Ferner Mk 13; Lk 19, 41-44; 23, 27-31; bei denen dies zwar (weliswaar) nicht der Fall ist, sie aber auch nicht symbolischen oder idealen Charakter haben, sondern (maar) die einen Moment des Lebens Jesu nur (slechts) als geeigneten (geschikte) Platz für die Unterbringung einer Weissagung (profetie) benutzen1. Hier kán weer geknipt worden en prompt gebeurt het. De situatie kán niet ontkend worden, dus wordt deze als vast aangenomen, niet als franje, doch de uitspraak nóg als toegevoegd. Negatieve slag om de arm, scepticisme, wordt positieve bewering. ´Idealen Charakter´ is qua betekenis eenvoudig tautoloog aan de ´allgemeine Sentenz´, die omdát zij algemeen is niet in beschreven situatie had gehoeven, maar deze wel mooi aanleiding geeft, voor B. reden voor de onderhavige compositie, waar de situatie slechts als aanleiding gebruikt wordt. Ook hier weer sceptisch minimalisme als apodictisch. ´Davon auszunehmen sind´. Dit is geen constateren van een uitzondering, maar een reserveren (een er niet omheen kunnen) uitgeven voor constatering. B. had nog Mk 14, 7, dat algemeen is, als ´ideaal´ kunnen nemen, maar doordat het zo in de totale uitspraak verpakt is, heeft hij ervan afgezien. Mc 13, 1-2. B, beweert dus: de aanleidingssituatie is echt, de uitspraak is echt, maar de combinatie is compositie. Dit is een heel goed voorbeeld van scepsis tegen de echtheid omzetten in een positieve uitspraak. Het heeft hier duidelijk een sterk dwangmatig karakter. Dat Jezus deze uitspraak n.a.v. die situatie heeft gedaan, is niet zó onwaarschijnlijk, veel waarschijnlijker dan B.´s schema. Dit geldt ook voor Lk 19, 41-44 en voor Lk 23, 27-31. Zie pg. 37.
151 Noot 1. Der Unterschied des Apophthegmas Mk 13, 1-2 von einer idealen Szene ist deutlich, gerade weil (juist omdat) sie an einen Typus von Erzählungen erinnert, deren (waarvan de) Pointe der Gegensatz der gegenwärtigen Pracht und des drohenden Untergangs ist. Vgl. außer dem Beispiel (behalve het voorbeeld) auf der folgenden Seite (bladzijde) Git. 68b (Strack-B. I 879): Der Dämonenfürst Aschmedai "sah eine Hochzeitfeier (bruiloftsfeest), bei der man sehr fröhlich war. Da weinte er. Man sprach zu ihm: "Warum hast du geweint, als du die Hochzeitfeier sahst?" Er antwortete: "Der man muß innerhalb von 30 Tagen sterben…" (…) Aber Mk 13, 1f hat nicht solchen allgemeinen Sinn, sondern (maar) ist als spezielle Weissagung gedacht. Het lijkt, of B. van denken in termen van ´ideale betekenis´ niet kan of wil afkomen. Dát de Tempel er eerst in volle glorie stond en later verwoest ís, valt niet voor iets ideaaltypisch aan te zien, inderdaad. Hoogstens kan men zeggen, dat in dit soort opzichten ´l´histoire se repète´, vgl. Jer. 7, 13. Maar dat B. hier voor vergelijking i.p.v. naar zo´n historisch analoog geval naar de mythische wereld grijpt, is al tekenend. En ondanks de schijn van het tegendeel onthullend is de laatste zin van de noot. Want nóg is het onderscheid ´allgemeinen Sinn- spezielle Weissagung´ dat van algemeen type met ingelegde idee. B. spreekt immers van ´als… gedacht ´. De enige manier om zich geen rad voor ogen te draaien is zich inderdaad eerst de vraag stellen (i.p.v. meteen het antwoord al te ´weten´), of Jezus al dan niet kon voorspellen. Want aangezien zulks niet gemakkelijk voorkomt lijkt het antwoord voor de hand te liggen. Maar er worden meer staaltjes, ook van andere vormen van helderziendheid gemeld en heldezienheidin ruimte en tijd bestaat. Van mij eigen eigenschap in deze heb ik nog een jaarlang een dagboekje bijgehouden, dus voor mij is aan den lijve bewezen, dat het antwoord van de vormhistorici vooringenomen is. Mt 11, 15-19 ist zwar (weliswaar) die erzählte Handlung ein wahrscheinlich geschichtlicher Vorgang (historisch gebeuren), doch wird er durch das Angefügte Wort zur idealen Szene erhoben. Het verschil met boven is, dat daar het woord, als zijnde algemeen, ín geplaatst is. Hier is bij de situatie een alleen daar toepasselijke algemeenheid geplakt. Ofschoon de uitspraak zó voor onderdeel van de situatie kan doorgaan, toch wordt via het negatief-positiefmechanisme op grond van de algemeenheid ervan tot losmaking overgegaan. Passend zou zijn: ´Bewijs maar, dat het niet zo is.´n57 Dacht Bultmann, dat Jezus dit even woordenloos gedaan heeft als in die Jezusfilm in het Ivriet, enkele jaren geleden op TV. Hij hoefde wat hij deed alleen maar met woorden toe te lichten om een dergelijke uitspraak te doen. Hij had ook ´zwijnenstal´ i.p.v. ´rovershol´ kunnen zeggen, maar ´rovershol´ is dan wel het meest adequaat. Waarom dreef Jezus ze weg? Omdat de Tempel Gods huis was. Als Jezus deze woorden niet had uitgesproken, dan hadden ze door hem moeten worden uitgevonden! Wat is er eigenlijk ideaal aan om met woorden weer te geven wat er aan de hand was? Die übrige Apophthegmata bezeichne ich (duid ik aan) als ideale, weil sie in einer bildhaften (beeldende) Szene eine Wahrheit zum Ausdruck bringen, die über die Situation übergreift (boven ~ uitstijgt), sodaß diese symbolischen Charakter erhält (verkrijgt). De situatie geeft een algemeenheid weer …. en is voor B. daarom niet echt. Hij overtreft hiermee Plato, die nog zegt, dat de zichtbare werkelijkheid, die aan de Idee participeert, er ís. Alle (her)kennen, alle begrip berust op zulke algemeenheid. Dat een symbool altijd slechts symbool is, is onsemitisch, onschriftuurlijk Sie unterscheiden sich danach, ob in ihnen die Person des Meisters oder die Gemeinde - das Gesetz ihres Verhaltens, ihr Geschick usw. (lot, enz,) - im Vordergrund steht. Der Meister ruft
152 die Jünger (Mk 1, 16-20; 2, 14), seine Heimat verwirft ihn (Mk 6, 1-6), die Unmündigen jubeln ihm zu (Lk 19, 39-40 Par.). Für die Gemeinde gilt das Wort der wahren Verwandten (Mk 3, 31-35); Bilder wie Lk 10, 38-42; 11, 27-28, dazu die Worte von der Nachfolge Lk 9, 57-62 lehren das einzig wertvolle Streben; Mk 10, 13-16 preist den kindlichen Sinn (gezindheid); Lk 17, 11-19 mahnt zur Dankbarkeit; Mk 12, 41-44 gibt den rechten Maßstab für die Wertung des Opfers; Lk 19, 1-10 tröstet den trostbedürftigen Sünder. ´Für die Gemeinde …Verwandten´. Er is geen reden om aan te nemen, dat hier de gemeente (wie precies?) via ´Jezus´ over zichzelf spreekt. Dat de gemeente op eigen gelegenheid vindt, dat men hem moet navolgen is onlogisch. Waarin zou ze hem dan moeten navolgen? Jezus heeft gepredikt, dat de wil Gods gedáán moet worden, men zich hiervoor vrijmaken moet. Hij noemt degenen die dit doen zijn ware verwanten. Waarom zijn ware verwanten? Hij vorderde hiertoe toch óp? Beseffend zelf Gods wil te volbrengen, vordert Hij anderen hier ook toe op. De gemeente, de ´ekklesia´ begint direct rondom hem. ´Bilder wie Lk 10, 38-42´. Beelden? Zie eerder commentaar. Óp worden geroepen eigen kennissen! Lk 9, 57-62. Die vraag van pg. 57 is moeilijk te bewijzen, temeer daar er ongetwijfeld lieden zijn geweest die zulks aangeboden hebben. Het afgewezen verzoek om eerst zijn vader te mogen begraven, zie bij pg. 60. Mk 10, 13-16. Idem. ´Luk 17, 11-19 mahnt zur Dankbarkeit´. Zie pg. 37 comm. Alsof hier niet op de eerste plaats een genezing van melaatsen besproken wordt! Weliswaar culmineert dit verhaal in de terugkeer van de Samaritaan, maar dat het verhaal omwille hiervan geschreven zou zijn - ik zeg niet: niet eventueel uit genezingsverhalen geselecteerd - passeert het feit dat Jezus vele malen ook meerderen tegelijk genezen heeft. Hierbij komt dan mijn eerdere commentaar bij de analyse van betreffende perikope. Mk 12, 41-44. Over de ´idealiteit´ van deze scène, zie comm. bij pg. 32. Lk 19, 1-10 zie ter behandelder plekke (pg. 33v.). Voor B. is de afstand tussen de geleerde algemeenheden en de aanleidingen enorm. Maar zo maakt hij het primaire tot onmogelijkheid, dat Jezus kinderen ten voorbeeld kan stellen, bij hem wordt de kinderlijke gezindheid omgekeerd van een voorbeeld voorzien. In feite is hier vergelijking van gedrag met gedrag, bij de enen naief aangetroffen, bij de anderen als houding aangezegd. Kenmerk hiervan is het tonende, iets bij uitstek didactisch, zou ik zeggen, maar B. ´s verkrampte abstractheid verbiedt dit. Vergelijk dit met de weduwe en Zacheus. Voor het andere zie volgende pagina. Pg. 60 Im allgemeinen geht der ideale oder symbolische Charakter der Szenen aus dem Mißverhältnis zwischen dem Anlaß (aamleiding) und dem Pathos der Aussage hervor (blijkt uit ~ uitspraak ), z. B. (b.v.) Lk 9, 57-62; Mk 3, 31-35; 10, 13-16. Maar die spanning tussen aanleiding en radicaliteit (´pathos´ maakt de indruk ,dat het om iets dichterlijks of opera-achtigs gaat) is nu juist waar het hem om gaat. Bultmann doet, of het per ongeluk op elkaar stuiten is, terwijl het juist expres bedoeld is. Door de gemeente? Nee, het is in overeenstemmimg met de radicaliteit die Jezus over de hele lijn vertoont. De inhoud van deze uitspraken als zodanig al heeft deze radicaliteit. B. betwijfelt de oorspronkelijkheid van deze uitspraken dan ook niet. Nu kan men de radicale niet scheiden van de minder radicale. Dit zou uitbenen zijn. Omdat er dus geen disproportie is, is er ook geen kloof met het algemene, maar wordt het algemene middels deze voorbeelden afgezet tegen minder radicale. Van zo´n voorbeeld hoeft zo´n algemene uitspraak niet voorzien te worden, maar dat wat voor voorbeeld wordt aangezien kan zeer gemakkelijk aanleiding zijn geweest. Jezus kan zulke uitspraken ook moeilijk zonder aanleiding of naar aanleiding van iets anders gedaan hebben.
153 Te denken valt aan parabel of leerrede. Maar ´Ik heb … ossen gekocht, een vrouw getrouwd´ en ´ik moest mijn vader begraven´, past dit bij elkaar? Nee, het laatste geval is te singulier. `Wie vrouw, kinderen, vader meer liefheeft dan mij´ verhevigd tot: wie zo nodig een span ossen kopen, moet trouwen, ja, zijn vader begraven vóór het navolgen van mij, dat is ook een chargering, waardoor de laatsten gauw iets zijn dat bij een parabel passen. Of men krijgt de voorliggende perikope en dit zou een parabel zijn. Maar het heeft er in het geheel niet de vorm van. Dan: een ´alsof´-verhaal. Maar de uitspraak is Jezus ten voeten uit en te specifiek om slechts in Jezus´ geest te zijn. Hij is niet slechts consequentie van Jezus´ leer, maar pijler, tentstok. De passende aanleiding is een werkelijke, niet in een verhaal of parabel gedaan. ´Laat eerst de doden de doden begraven´ kan alleen maar antwoord zijn op een dergelijke aanleiding. ´Mk 3, 31-35.´ ´Mißverhältnis´ suggereert een gebrek aan toereikende grond in de aanleiding en overtreffen door iets wat genoemd wordt ´pathos´. Dit treedt dan in de plaats van de ontoereikende aanleiding. Wat er echter beschreven wordt is het gebruiken van de familiebinding als aanleiding tot een religeuze uitspraak. Pathos zit dan in de vermeende opgeblazenheid die in één is depreciëring van de verwanten. Hiermee toont Jezus echter aan, dat hij als representant Gods meer prijsstelt op de doen van de wil van God dan bloedverwantschap ´die wel een feit zal wezen´: het is de essentie van zijn boodschap. Vergelijk de verwante depreciatie van zijn moeder op de bruiloft van Kana. Jezus benadrukt, dat het initiatief bij hem, Messias, ligt, maar doet wel datgene waarop zij in geloof vertrouwt. Dat de gemeente hier een Idee inlegt en niet Jezus niet slechts een Idee, maar diepe religieuze waarheid verkondigt, is een aanname die alleen maar bestaat, doordat B. deze religieuze waarheid niet vat, maar als subjectieve visie van de gemeente afdoet, in feite een moment van zijn geborneerdheid. ´Mk 10, 13-16´. B. vindt het kennelijk overdreven, dat Jezus het afhouden door de leerlingen van de opdringende mensen voor een voorbeeld van nederigheid zou gebruiken nl. door de kinderen ten voorbeeld te stellen. Ware nederigheid is voor B. dan niet hetzelfde als kinderlijkheid., maar als alsof´ is het wel iets dat deugt. Echter zelf zeer ´sophisticated´, zou B. veel van kinderlijke onbevangenheid kunnen leren. Juist het afgeven op deze perikope als weergave van een werkelijke gebeurtenis toont dit aan. Het is immers nogal onsympathiek van de leerlingen die mensen te verhinderen hun kinderen dichtbij te brengen. Terecht heeft paus Pius X dan ook de kindercommunie verordonneerd. Hebben kinderen niet evenveel recht op Christus als volwassenen. Kinderen kunnen niet zó zwaar zondigen als volwassenen. Is de christen dan niet bewust kiezend i.p.v. een naieveling? a) Kinderen zijn niet altijd naievelingen, b) aan de volwassen christen wordt de eis gesteld bewust te doen wat het kind halfbewust doet: Een kind worden kan niet, áls een kind worden kan wel, vgl Aljosja in ´De gebroeders Karamazov´. Dostojevski heeft beter begrepen wat christendom is dan de ´sophisticated´ Bultmann. Manchmal ist sehr deutlich, wie (hoe) wenig in Wahrheit der Anlaß (aanleiding) den Ausspruch hervorrufen konnte: wie konnte Jesus beobachten (waarnemen) was die einzelnen (enkele) Opfernden einlegten, und wie konnte er wissen, daß die Witwe ihre ganze Habe (have) gab? Wat ik zelf wel eens gezien heb, kan Jezus ook. Misschien dat B. in kerken kwam waar men in stoffen zakjes offert (zulke waar je ook stiekem knopen in kunt stoppen) of waar men alleen maar (gesloten) offerblok heeft. B. is meer theoretisch dan observatorisch ingesteld (hij heeft vast ook nooit gezien, hoe iemand de schaal gauw een knaak lichter maakte). ´Wie konnte… gab´. Er staat alleen maar, dat dat bedrag het levensonderhoud (voor een bepaalde periode) is en dat het een weduwe was die arm was. Ze was er kennelijk zonder man en waarschijnlijk zonder kinderen en zag er armoedig uit. Uit het over het hoofd zien van deze mogelijkheden blijkt een mentaliteit. Het hoeft niet voor Bultmann noch/of Dibelius op te
154 gaan, maar deze mentaliteit is er goed voor om mensen te laten barsten, omdat je je meent, dat het wel met ze zal loslopen: onderdeel van een bourgeoismentaliteit, die beiden kenmerkt. Woher wußte Jesus (Lk 19, 7.9) das Murren der Leute darüber, daß er bei Zakchaios zu Gaste war, Waaruir leidt B. af, dat Jezus dit waarnam? En was Jezus soms alleen? Natuurlijk heeft men Jezus´ omgang met tollenaars afgekeurd. En zou niemand daar iets van gemerkt hebben? und in welcher Situation und zu wem sind die Worte V. 9 eigentlich gesprochen? Waarom in een andere dan die welke beschreven is? Er is niets wat met de aanleiding wringt. Oder haben die Hierarchen wirklich aufgefordert (geëist) den Jubel der Kinder zu verbieten (Lk 19, 39f. Par.)? In de Tempel is zulks (zie pg. 55) toch niet vreemd? Über die Apophthegmata, die Wundergeschichten enthalten (bevatten) (Mk 11, 20-25); Lk 17, 11-19), bedarf es keines Wortes (aan~ hoeft geen woord te worden vuilgemaakt). Kortom: wondergeschiedenissen zijn al op voorhand slechts symbolisch. B. zegt dit ondanks het feit dat nogal wat ook grote wonderen tot in zeer fijne uit het leven gegrepen details beschreven zijn en ondanks het feit dat Paulus aan de christenen van Rome (Rom 15) schrijft: ´8 Want ik zal het niet wagen van iets anders te spreken dan van hetgeen Christus door mij bewerkt heeft, om heidenen tot gehoorzaamheid te brengen door woord en daad, 19 door kracht van tekenen en wonderen, door de kracht des Geestes. Zo heb ik, van Jeruzalem uit rondreizende tot Illyrië toe, de prediking van het Evangelie van Christus volbracht´ en aan die van Korinthe (II Kor 12): ´12 De tekenen van een apostel zijn bij u verricht met alle volharding, door tekenen, wonderen en krachten.´ Hier staat niets anders dan het ongelovige: ´Wonderen, dat zijn sprookjes.´ Ook als van de toedracht van wonderen zoveel beschreven wordt als bij dagelijkse gebeurtenissen om geloofwaardig te zijn, dan nog pakt het in de ogen van dezulken in het nadeel van wonderen uit. De ratio hiervan is: Wonderen zijn te mooi om waar te zijn, zodoende zijn wonderen antipropaganda tegen zichzelf. Nuchterder en onbevangener is van tevoren niets uit te sluiten en zich door wat weergegeven wordt, en van dezelfde soort ook vaak frequent, op sportieve wijze wél over te nemen. Men leze de genezing van het dochtertje van Jaïrus met die wel erg toevallige unieke tussengebeurtenis als het niet waar was.(Mc 5, 22), de genezing van de lamme (Mc 2, 1-11), de wederwaardigheden met en van Petrus te Joppe (Hand. 9, 32-10, 24) Geloven is in zekere zin de kunst. Wat dacht u van Hand 12, 17? Lk heeft uit de kring van Jacobus het verhaal van de huisgenoten van Johannes Marcus vernomen. Herodes hééft toch die andere Jacobus laten onthoofden? Heeft Petrus dan niet in het gevang gezeten en hebben die huisgenoten alleen maar een fraai verhaal verzonnen, of mooier gemaakt n.a.v. dat hij zich onverwachts aan de poort gemeld had? Dáchten zij alleen maar, dat hij gevangen zat? Heeft Petrus het hun op de mouw gespeld? Nee en nee, want een en ander veronderstelt minstens die mening en Petrus´ op de hoogte zijn daarvan. Integendeel, hij had wat uit te leggen. Soms: ´Ik zat gelukkig niet in de gevangenis, maar ben als door een wonder daarvoor gespaard´, welk wonder men dan heeft ´ingevuld´? Maar het beschreven wonder veronderstelt de gevangenschap. Of heeft men dit laatste er ten huize van Johannes Marcus´ moeder, hetzij in de kring van Jacobus maar van gemaakt? Maar wat moeten wij dan met 3, 4, 5 tijdsaangave, voortdurend gebed der gemeente, de uitvoerige beschrijving van hoe Petrus gevangen zat en bewaakt werd. Er zit behalve het eigenlijke wonder niets in dat voor sommiger betiteling van ´zweverig´ in aanmerking kan komen. Wel ´fantasierijk´? Er zit niets te fraais aan de beschreven omstandigheden. Wel aan het wonder als zodanig? ´Hij wist niet, dat het
155 werkelijk was…, maar hij meende een gezicht te zien.´ Gezichten, waren dus normaal, ook bevelende, zoals uit het dakterrasvisioen wel bleek. Maar het had toch zoveel van een gezicht, dat de kettingen vanzelf afvielen engel de poort niet opendeed, maar deze als vanzelf openging. Is dit dan het sprookjesachtige element en dat het geheel een dito karakter geeft? Als het dat is. Maar maakt dit meteen de vermelding, dat na Jacobus Petrus vóór het Paasfeest in de zwaar bewaakte gevangenis heeft gezeten, terwijl er in de gemeente voor hem werd gebeden, te mooi om waar te zijn en dat het dienstmeisje Rhoden58 hem niet aan de deur vond? Het doet inderdaad sommigen ongelovig naar een ´escape´ zoeken, nl. via zichzelf als steen des aanstoots. Het is te mooi om waar te zijn.n59 Maar wat kan men dan ´omgefantaseerd´ hebben? Ik zou niet weten wat. Het gaat aan überhaupt waarheidlievend te zijn en je zo goed als je het geloofwaardige moet geloven, zo goed je niet het ongeloofwaardige op de mouw laten spelden, zoals dreigt te gebeuren in het verhaal van de doop van de kamerling uit Ethiopië (een dubbelverhaaln60). Beide gaat niet zonder goed op significante elementen te letten, gelijk wij ook bij het bestuderen van deze ´Formgeschichtler´ doen. Geloven is geen klakkeloosheid, maar een eraanwillen aan wat zich opdringt. Hetzelfde ongeloof als bij Bultmann vinden wij o.a. in het hoofdstuk ´Die Novelle´ van ´Formgeschichte des Evangeliums´ van Martin Dibelius. Dat Bultmann hier Lk 17, 11-19 noemt is zijn weke onderbuik tonen. Het genezingswonder is wel zo frequent in zowel de evangeliën als Handelingen aanwezig, dat het onwegdenkbaar is. Het is onvoorstelbaar, dat het allemaal verzonnen zou zijn. ´Daß Mk 1, 16-20; 2, 14 in einem symbolischen Moment zum Ausdruck gemacht wird, was in Wahrheit Ergebnis (resultaat) einer Entwicklung ist, wird kaum jemand bezweifeln, Symbolisch betekent hier zoiets als allegorisch. Evengoed is te veronderstellen: tekenend. Uit het vierde evangelie blijkt, dat Jezus Simon Petrus en zijn broer Andreas al langer kende. Doch er kan maar één moment zijn waarop zij beslisten met Jezus mee tec gaan. ´Volgt mij´ en het gegeven gevolg maken hier de indruk of het om robots gaat. Vertaalt men: ´Ga met mij mee´, dan verdwijnt er wat van dit bezwaar. Vgl. Joh 21, (19,)20, een zeer intricate scène. Het gemeenschappelijke bij Levi, de zoon van Alfeus is, en Zacheus is de enorme indruk die Jezus gemaakt moet hebben Wat is er trouwens symbolisch aan Mk 2, 15. Vele tollenaars waren er met Jezus meegegaan, Van welke ´ontwikkeling´ is het een ´resultaat´? Het enige vreemde is, dat zij niet op hun post bleven. Nergens staat, dat Jezus tegen Levi zei: ´Word mijn volgeling.´ Dit kan een latere ´ontwikkeling´ zijn. Gemakkelijker voor te stellen is: Jezus: ´Kom mee´, Levi: ´Ik moet hier zijn, Tijd is voor mij geld. Ontslag wil ik niet.´ Jezus: ´Kom toch maar mee.´ Levi: ´Wel, vooruit dan, maar niet al te lang.´ Maar waarom biet: Jezus, kom mee, ik moet je even spreken. Levi (nieuwsgierig, gefascineerd): ´Ik laat even de boel de boel, hier moet ik jet mijne van hebben´… én hij gaat mee. Het hangt eenvoudig af van de indruk die Jezus maakte. Nu ís, hoe je het ook wendt of keert Jezus van Nazaret, ondanks zijn jeugdige leeftijd, een van de meest indrukwekkende persoonlijkheden uit de wereldgeschiedenis. Ik zie het daarom liever in termen van directe indruk dan in symboliek van de gemeente die daar zo nodig behoefte aan heeft, in feite om een veel onaanzienlijker Jezus te vergroten? Heeft de gemeente een wensdroom als resultaten van wat Jezus aan verwachtingen wekte, die hijzelf niet waarmaakte, redenering uir het negatieve. Waarom is dit aanjagende vacuum eigenlijk nodig? Vanwege van wat wij op grond van de gang der handeling en details serieus te nemen hebben rijst een persoonlijkheid op die deze fascinerende werking überhaupt aan zich heeft. Jezus weet zich de bevolmachtigde, heeft het initiatief voortdurend: te Kana, bij het zich onttrekken aan wie hem in her ravijn willen gooien (Lk 4, 29), aan wie hem willen stenigen bij een betuiging van zijn volmacht.(Joh 10, 31vv; 8, 59), bij het weigeren wonderen te doen in Nazaret. Kortom, waar dan ook. Wanneer Jezus in één keer een lamme geneest, zal hij dan niet roepen wie hij wil?
156 De gemeentescheppingstheorie heeft nog geen grond gekregen, en hier: gemeentesymboliek is een hulpconstructie die bij scherp nagaan van het totale kader, ´Leitmotive´, gedrag, aard van de beschreven persoonlijkheid, met bijmeting van de omstandigheden - want doe je dit niet, dan is er nog het gevaar, dat wij met een verbeelde persoonlijkheid van doen hebben, maar dan nog: op grond waarvan? Het verhaal moet gecontroleerd worden, niet door als bij fysische proeven te herhalen, maar door indringender te herlezen, lettend op de aard van de details en inwendige logica en consistentie van het gebeuren en handelen in het bijzonder. ´Bedarf keines Wortes´. Dit is repulsie vóór het naar binnen gaan oftewel a priori erbuiten blijven staan, op grond van een in sterke mate van tevoren getrokken conclusie, een nietaanwillend observeren óf zonder ooi t geparticipeerd te hebben in de zin van inwendig gevat te hebben. Het is bovendien een in sterke mate uitgaan van en appèl aan een verinwendigde cultuur van sciëntisme. Fenomenen wordt beoordeeld aan de stand van een contemporain wetenschapsparadigma, dat de neiging heeft om fenomenen zo niet in te lijven, dan te verbannen. Epifenomenen worden niet gelaten wat ze vooralsnog zijn in die zin, dat als ze niet kloppen met het paradigma het des te bedenkelijker voor hen is. Maar aan het sciëntistisch wereldbeeld liggen enkele voorooroordelen ten grondslag, waarvoor voor een nageslacht Ptolemeus niet zal blijken te hebben ondergedaan. Ik denk hier aan selectie als welhaast enige althans voornaamste verklaring van evolutie en de mening dat we in een eindig heelal of aantal heellallen leven en dus de totale energie in de werkelijkheid eindig is. Dat de bewustzijnssfeer niets anders is dan een in beginsel oninteressante dimensie is van de stof. Dat de wetenschappelijke instelling als zodanig epistemologisch het verste brengt, Om maar wat te noemen. In werkelijkheid is de wetenschappelijk instelling relatief risicoloos en deze heeft het voordeel dat ze zich niets laat wijsmaken behalve door zichzelf, maar erg traag is in het onderkennen wat een andere scherp opelettende en geloofsbereide instelling allang in de gaten had. Ook onze voorouders kwamen vooruit door scherp op te letten op de vlakte en niet alleen maar spoor te zoeken.n61 und schließlich ist ganz allgemein zu sagen: ein biographisches Apophthegma ist eben (juist) seiner Art nach (naar zijn aard) kein historischer Bericht, für Jesus so wenig wie für irgendeine (welke ~ook) andere Persönlichkeit der Geschichte. Niet waar het om toegeschreven uitspraken gaat. Maar het gaat anders liggen, indien wij zijn nagegaan, óf, hoe en in welke omstandigheden uitspraken die iemand al dan niet terecht worden toegeschreven. Dan geldt: hoe meer biografie, hoe beter men zich kan vergewissen. Wat hier gebeurt is, dat van tevoren al de uitspraak zo´n gewaad krijgt, dat door deze impuls alleen al de omstandigheden tot een soort ornament worden gebombardeerd. Deze onbalans moet allereerst ongedaan worden gemaakt. Anderzijds kunnen geen eisen worden gesteld aan hoe, waar, wanneer, welke zaken met opzet anekdote-achtig weergegeven zijn. Men kan alleen in de anekdote constanten, logica en mate van plausibiliteit van weergaves opsporen. Men krijgt dan geen biografie van Jezus, maar een ´uit het leven van Jezus´. Maar een kaleidoscopisch ´uit het leven gegrepen´ is niet een beschrijving die ´on the spot´ i.p.v. algemeen is: een afgerond Jezusbeeld, dat B. gaarne zou willen hebben. Herinneringen aan en belevenissen met is, juist als men een algemene biografie zou hebben net hetgene dat men zich zou wensen. De grondfout schuilt in het bombarderen tot ´apophthegmata´ van uitspraken in omstandigheden. ´In kurzen Rahmen gefaßt´ als karakteristiek van het ´apophthegma´ (zie pg. 8) zegt al genoeg over dit vooroordeel. Het gaat niet om uitspraken als ´ik sta hier en ik kan niet anders´, ´eppur si muove´. Aan de andere kant heeft Lenin na zijn aankomst in St. Petersburg (of was het al Petrograd?) wel degelijk geroepen: ´Alle macht aan de sovjets!´ en Hegel tegen Heine bij het kijken naar de sterren gebromd: ´Leuchtende Aussätze am Himmel´ en Hitler gebruld: ´Ich bin die Partei!´. De slotzin van deze alinea van Bultmann is dus nietszeggend.
157 Pg. 60/61 Für die Frage des Ursprungs der biographischen Apophthegmata ist zuerst wieder auf die Rabbinengeschichten hinzuweisen, die eine Fülle (volheid) von Parallelen bieten. Im allgemeinen ist auch hier der ideale Charakter der Szenen klar; d.h. diese Geschichten wollen nicht einen historischen Bericht geben, sondern (maar) ein Leben bildhaft darstellen (beeldend weergeven). So die Geschichte von Abba Tachna (Midr. Qoh. 9, 7 (41b); Strack-B. I 134f.), der den Sabbat bricht, um einen Aussätzigen (melaatse) zu helfen, oder von R. Jirmeja (Joma 87 a; Strack-B. I 287), der sich vor dem Hause des R. Abba demütigt, um Versöhnung zu erlangen (verkrijgen), oder von R. Schimon b. Elasar (Taan. 20a; Strack-B. I 285f.), der wegen seines Hochmuts beschämt wird. Oft (vaak) ist hier die Lehre, die mann gewinnen soll (moet opdoen), als Grundsatz (basis-zin) der Geschichte vorangestellt (~gezet); oder er ist angefügt durch eine Wendung wie "von hier haben wir gelernt (geleerd)" (T.Pes.1, 27f. (157); Strack-B. I 528f.) Natürlich kann in solchen Geschichten historische Erinnerung enthalten (vervat) sein; in jedem Falle ist der Bericht stilisiert, und in vielen Fällen ist der komstruierte Charakter der ganzen Erzählung deutlich. So ist in der Geschichte des R. Jose b. Kisma (zirka 120n. Chr., Pirge Aboth, Anhang 9), dem tausendmal 1000 Golddenare, dazu kostbare Steine und Perlen geboten werden, wenn er in eine andere Stadt ziehen (naar~~trekken) will, und der er ausschlägt (die hij afslaat), weil (omdat) er an einem anderen Orte der Thora wohnen will, denn (want) "in der Stunde (uur) des Scheidens begleiten den Menschen (mens) nicht Silber und Gold, sondern nur (maar alleen) die Thora und die guten Werke". Das die Geschichte fingiert ist, dürfte sich von selbst verstehen. ´1000 x 1000´. Zulke constructies komen in het evangelie echter niet voor. En 70 x 7 is slechts een wijze van uitdrukken. Ebenso steht es offenbar bei den Geschichten die Parallelen zu Mk 12, 41-44 bilden (vgl. Strack-B. z. St. (t.p.) II 46 und s.o. (zie boven) pg. 32). Ähnlich (net zo) die Geschichte Sanh. 105 b (Strack-B. I 370) von R, Joshua Levi, der sich seinen unbequemen Nachbars (onaangename buurman) durch ein Zauber entledigen (betovering uitschakelen) will, aber die Stunde (uur) der Zauber verschläft und daraus schließt (concludeert), daß das Verfluchen nicht ziehmt (betaamt). Dit is zonder meer sprookjesachtig en heeft in het evangelie geen parallel. In anderen Geschichten zeigt (toont) das dazugehörige (bijbehorende) Wunder den fingierten Charakter wie Midr. Qoh. 9, 7 (41b) (Strack-B. I 134f. ), wo Gott die Sonne nach ihrem Untergang noch einmal aufleuchten läßt Dit is geen kracht of teken in Jezus´ zin, zelfs niet in oudtestamentische zin (Jozua´s zonnewonder), maar een typisch mythisch allerwonderlijkst begeleidend wonder in een ietwat bovenaards buiten het leven spelend verhaal. und eine Bath-Qol (stemgeluid) bestätigen (bevestigen) muß, daß Abba Tachna richtig (juist) gehandelt hat, Gezien context is de context is ook dit een fenomeen van hetzelfde allooi. Oder in de Gn, R. 11 (8b) (Strack-B. I613f.) erzählten Geschichte, wo der Fromme, der zu Erhren des Versöhnungstages den teuren Fisch kauft, dadurch belohnt wird, daß er eine Perle in ihm findet Voorzover ik weten slikken vissen wel blinkende voorwerpen door maar dat parels daar nu zo gauw voor in aanmerking komen…? Tamelijk sprookjesachtig. Bezeichnend (tekenend) sind auch die folgenden Geschichten: Als am Krankheit des R. Eliezer seine Schüler weinen, lacht R. Aqiba, da er seinen Lehrer in Schmerzen sieht, weil (omdat) er daraus erkennt, daß seinen Lohn noch nicht dahin (gehad) hat (Sanh. 101a).
158 Als deze mededeling van R. Aqiba zelf (afkomstig) zou zijn, zou het uit het leven gegrepen kunnen zijn, is zij van anderen, dan is het licht verzonnen, omdat er dan waarschijnlijk geen communicatie-nexus tussen Aqiba en de verteller van het verhaal is. Als der kranke Jochanan B. Zakkai von seinen Schülern (leerlingen) besucht wird, und, da er weint, nach dem Grunde gefragt wird, antwortet er zunächtst (eerst) mit einem Gleichnis und fährt fort: "Es sind vor mir auch zwei Wege; der eine ist zum (himmlischen) Gan (gaarde) Eden, und der andere ist zum Gehinnom (hel), und ich weiß nicht welche man mich führen wird" (Berath 28b; Strack-B. 1 581; Fiebig, Erzählungsstil S. 86f.). Dit kan uit het leven gegrepen zijn, maar het heterodoxe karakter - hwt judaïsme gaat uit van de vrije keuzemogelijkheid - geeft te (be)denken. Het heeft iets allegorisch. Of bedoelt J. Zakkai soms ´naar geluk of ongeluk´. Dan kan het echt gezegd zijn, ofschoon nadere waarschijnlijkheden ontbreken. Dazu Makkot f. 24ab (Wünsche S. 299): R. Akiba besucht mit drei Genossen die Trümmer Jerusalems, die Genossen meinen, Akiba lacht. Beide Parteien geben auf die gegenseitige (wederzijdse) Frage an, daß ihnen der Anblick die Erfüllung göttlicher Verheißungen (beloften) beweist. Er is iets gedroomds in dit verhaaltje. Lachen ligt, om het op zijn zachtst te zeggen, niet zó voor de hand. Er is er sprake van een algemeen motief, dat speelt, nl. de heerlijke belofte dat Jeruzalem eens zal herrijzen. Dit motief speelt door hun gedachten. Wie het laatst lacht lacht het best. Maar het ontbreken van maar enige weemoed geeft het lachen iets ´typisch´. die niet levensecht is. Er is nog altijd teveel dat in werkelijkheid géén aanleiding geeft om te lachen.Ook het ontbreken van nadere omstandigheden zegt wel iets over het anekdotische, in de zin van ´slechts-anekdotisch´, een goede behuizing voor motieven. Natürlich sind die Geschichten in demselben Maße historisch wie die Anekdote von Xerxes bei Herodot VII 45 f., der beim Anblick seines gewaltigen Heeres zuerst (leger eerst) sich glücklich preist und dann weint und darauf seine Tränen durch eine Sentenz (spreuk) über die Kürze des Lebens motiviert. Noot 1 … Das Nebeneinander von Lachen und weinen ist ein beliebtes Motiv… Deze snelle opeenvolging is óf stug en motief-fantasie (vgl. noot 1), óf Xerxes was licht manisch. Maar daarom zijn er meer aanwijzingen rond deze gebeurtenis nodig. Pg. 62 Höchst bezeichnend (tekenend' sind endlich zwei Anekdoten, die Lev. R. 34, 3 (Fiebig Gleichnisreden Jesu S. 7f.) von Hillel erzählt werden, die beide die Pflege des Leibeslebens begründen (lichaamsverzorging motiveren) und also dasselbe Thema variieren. In zekere zin jammer, dat B. ze niet weergeeft Daß die Szenen konstruiert sind, ist klar. Auch die Tatsache (feit), daß derselbe Disput an verschiedenen Stellen der Überlieferung verschiedenen Autoritäten zugeschrieben wird, zeigt den idealen Charakter der Szene. Maar het verschil met wat de evangeliën vermelden is groot. Alleen uit de volledige geïsoleerdheid van de ´anekdoten´ die Bultmann aanneemt, maar dan wel vanuit onterechte aprioriteiten. Een ander groot verschil met de evangeliën is, dat er in de laatste vaak uitvoerige situatie-aangaven zijn. Pas al men de laatste a priori als ornament beschouwt, vindt er nadering plaats, maar dit is niets anders dan beide naar elkaar toeredeneren. Kortom: In de zojuist aangehaalde voorbeelden ontbreekt voldoende concreetheid en elke gang der handeling. Zelfs in de verhalen die niet sprookjesachtig wonderlijk van aard zijn en die historisch zouden kunnen zijn, is er quid pro quo van lering en situatie: Je kunt niet zien, of de lezing die mini-
159 situatie ter aanvulling heeft gekregen, of dat wat in zo´n situatie is gezegd geregistreerd is. In de evangeliën tref ik, naar steeds weer gedemonstreerd, méér verankering aan. Auch die Frage nach der Einheitlichkeit der Konzeption ist in den Rabbinengeschichten ebenso zu beantworten wie bei den synoptischen Stücken. Eine einheitliche Konzeption liegt Pirge Aboth 2, 6 vor in der Anekdote von Hillel, der einen Schädel auf dem Wasser schwimmen sieht und spricht: "Weil du ertränkt hast, hat man dich ertränkt, und schließlich werden die, die sich ertränkt haben, (auch) ertrinken", - es liegt also (dus) ein einheitlich konzipiertes Apophthegma vor, das die Lehre von der Vergeltung bildhaft (beeldend) veranschaulicht. Eén uitspraak, één beeld, beide hebben elkaar nodig. Het beeld is geen ornament, uitspraak (ten zij een algemene) zonder beeld is onbestaanbaar. Een beeld zonder uitspraak is zinloos. De leer wordt aldus veraanschouwelijkt, inderdaad. Einheitlich konzipiert ist die Parallele zum Opfer der Witwe: Einmal brachte eine Frau ein handvoll Mehl (als Opfergabe). Der Priester verachtete es und sprach: "Seht, was diese darbringen (offeren)! Was davon soll (moet) man essen (bleibt den Priestern als Anteil)? Und was davon soll man opfern?" Da sah der Priester imTraum: "Verachte sie nicht; denn sie ist wie eine, die ihr Leben( ( נפשׁהsich selbst) dargebracht hat" (Lev, R. 3 [107a] Strack-B. II 46). In anderen der angeführten Fälle wird der die Pointe tragende Satz das Primäre sein, und dafür führe ich noch ein höchst bezeichnendes Beispiel an, die Berach. 33a überlieferte Geschichte von R. Hanina b. Dosa (Fiebig, Jüdische Wundergeschichten S. 25): Er setzt seine Ferse(hak) auf das Loch (gat) der Wasserschlange, und als sie ihn beißt, stirbt nicht er, sondern (maar) sie; er sagt darauf: "Die Wasserschlange tötet nicht, vielmehr (veeleer) die Sünde tötet." Und weiter ist hinzugefügt: "In jener Stunde sagte man: Wehe dem Menschen, dem eine Wasserschlange begegnet, und wehe der Wasserschlange, der R. Hanina b. Dosa begegnet." Daß die Wundergeschichte sekundär ist, darf keine Frage sein. Pg. 63. Zojuist hadden beeld en uitspraak elkaar nodig. Hier ook, daar er anders slechts overblijft de dunne algemeenheid ´die Sünde tötet´, wat op zich nauwelijks iets is voor een apoftegma. Vermutlich ist sie aus dem zuletzt angefügten Sprichwort herausgesponnen, möglicherweise aus der ersten Sentenz (spreuk); in jedem Fall ist das eine der Worte dann eine sekundäre Erweiterung (uitbreiding) des Stücks. ´herausgesponnen´, ´Erweiterung´. De eindigende spreuk is veeleer een moraal: korte herhaling van de ´raison-d´être´ van het stuk. Zoiets noem je niet secundair, maar is de didactische uitdrukking ervan. Om de eerste spreuk het punt van uitgang te laten zijn, daartegen pleit, dat dan het beeld van de waterslang evenals in het andere geval zonder enige aanleiding in de lucht hangt. Conclusie: de enige spinner is Bultmann, aangezien het om een oorspronkelijke anekdotische vertelling over de beroemde rabbi gaat. De wondergeschiedenis is dus niet secundair, maar primair. In vielen Fällen liegt es bei den Rabbinengeschichten so, daß das primäre Element, aus dem die Szenen herausgesponnen sind, nicht eine Sentenz (spreuk) ist, sondern (maar) ein Schriftwort, das durch sie eben eine bildhaften Erläuterung erhalten soll (beeldende toelichting moet krijgen); so in den oben genannten Anekdoten Makkoth 24 a b und Lev. R. 34, 3.
160 Het is dus een illustratie. Die eben genannte (juistgenoemde) Geschichte des R. Hanina b. Dosa zeigte (toonde), daß die Rabbinengeschichten gelegentlich nacträgliche Erweiterungen erfahren (achteraf uitbreidingen) haben. Ich habe diesen Punkt nachher (naderhand) bei den synoptischen Apophthegmata noch auszuführen (uiteen te zetten), will ihn aber hier für die Rabbinengeschichten aller Art betonen (van alle soort beklemtonen). Ein deutliches Beispiel (voorbeeld) außer (buiten) den genannten (genoemde) ergibt (levert op) der Vergleich von Aboda fara IV 7 und Mechilta, Par. Jethro, Par 6 (Fiebig, Gleichnisreden Jesu S. 56). Das Argument der ersten Stelle, warum Gott die Götter der Heiden nicht vernichtet (vernietigt), ist an derzweiten Stelle in einem umfänglicheren (omvangrijker) Gespräch über Gottes Stellung zum Götzendienst (afgoden~) untergebracht und außerdem um (bovendien met) ein angehängtes Schriftwort vermehrt. Der letzte Fall zeigt (toont), daß man auch in anderen Fällen die angefügten Schriftworte als eine nachträgliche Zutat (toevoeging achteraf) wie z. B. mindestens teilweise die Pirge Aboth 6, 9 an die oben angeführte Geschichte von R. Jose b. Kisma gehängten drei Schriftworte. Maar waarom moet iets dergelijks mooi illustrerends per se achteraf zijn aangebracht? Boven staan een aantal parallellen qua eenheid der vertelling tussen synoptici en rabbijnengeschiedenissen. Veel interessanter is, dat de synoptische perikopen soms meerdere scènes bevatten die een afzonderlijke een eenheid vormen binnen de grotere eenheid. De genezing van de bloedvloeiende vrouw bij de opwekking van het dochtertje van Jaïrus. De roeping van Levi. De komst van Jezus´ verwanten. Bultmann heeft dit uitgaan boven eenvoudige eenheid weggeredeneerd. Het dagelijks leven bestaat ook niet uit afzonderlijke eenheden. Dat anekdotenverzamelingen die als zodanig niets anders zijn dan korte illustratieve verhaaltjes, iets anders zijn is hier wel duidelijk, ofschoon er, zoals B. zegt, ook historische waarheid in kan zitten. Het gaat er hier niet om de hoofdpersoon te volgen, iets wat de synoptici tot op een bepaalde hoogte wel doen. Minstens is hier sprake van het zich bevinden van ´anekdoten´ binnen het Galilese optreden, messiasonthulling, de tocht naar Jeruzalem, de afloop. Veel scènes zijn meervoudig gearticuleerd, omdat het beschreven gebeurde om deze weergave vraagt en meestak niet, omdat op zich al afgeronde gehelen, die leerrijke uitspraken binnen situaties uit hun aard al zijn, niet gauw deel zullen zijn van een meervoudig gearticuleerd geheel. Dit komt alleen voor in het geval van snelle opeenvolging van een en ander binnen min of meer één situatie of bij vervolgen, b.v. de roeping van Levi. Nach allem kann es kein Zweifel sein, daß auch die biographischen Apophthegmata der Synoptiker ihre Parallelen in der rabbinischen Tradition haben. Sie haben sie zwar (weliswaar) auch in der klassischen Tradition, und es würde genauerer (nauwkeuriger) stilistischer Untersuchung der biographischen Apophthegmata der klassischen Antike bedürfen (behoeven), um hier aus der Form allein mit Sicherheit ein Urteil über den Ursprung zu fällen. ´Aus der Form allein´. Vormen zijn resultaten bij inhoud. Om de oorsprong te kunnen bepalen moet men terugkoppelen op de inhoud en dan uit de graad van analogie hiervan, overeenkomst en verschil, om überhaupt iets over de oorsprong te vertellen. Hierbij hoeft overeenkomst van inhoud niet eens op één oorsprong te wijzen, maar op gelijksoortigheid van in het leven steeds weer terugkerende soorten situaties. ´Formgeschichte´ zoekt oorzaken in het voorlaatste gelijk het darwinisme en schiet naar je al van tevoren kunt zien aankomen, haar doel, de werkelijke oorsprongen, mis. Indessen (evenwel) kommen auch sachliche Kriterien hinzu, die den Schluß sicher stellen, daß mindestens der größte Teil der fraglichen (in kwestie) Stücke in der palästinensichen Gemeinde geformt ist.
161 Wat betreft de strijd- en leergesprekken is alleen maar de Palestijnse oorsprong van het weergegevene zelf, interessen en didactische methodes aangetoond, niet de gemeente als zodanig als bakermat, en het Marcus-corpus (blank, en varianten in Mt en Lk) is te zeer een eenheid met veelal te precieze informatie om een collectief resultaat te zijn i.p.v. een verzameling door een verzamelaar die niet rats rats bij elkaar heeft geraapt, maar van alles wat hij van Jezus wist heeft vermeld wat hij voor een overzicht van belang achtte en ook de eindredacties als schriftelijke evangeliën zijn individuen die semitisch (Mt Mc uit Palestina of daarbuiten) hetzij hellenistisch (Lk) ´angehaucht´ Der Begriff der Nachfolge und eine alttestamentische Parallele wie 3.Reg 19, 19ff. sichern das (maken dat zeker) für die Berufungsgeschichten und Apophthegmata von der Nachfolge; Het is een monotheïstische oproep om Gods wil te doen door als een vrome (of in navolging van een erkende vrome) te handelen. Dit is geen gemeenteconceptie, maar reeds Joodse praktijk. die Begriffe des Willens Gottes bzw. Wortes Gottes für Mt 3, 31-35; Lk 11, 27-28, von andern Argumenten abgesehen. Ähnlich (insgelijks) kann man für Mk 6, 1-6; 10, 13-16; 12, 41-44 argumentieren (teils aus der Form, teils aus dem Inhalt des Jesuswortes, aber auch des Rahmens). Pg. 64 Dat christen-zijn vooral een doen is, is geen gemeenteconceptie, maar het dringt uit alle kieren, dat Jezus zélf dit benadrukt heeft. Anders had er in de latere gemeente zelf een leraar moeten wezen die zó sterk dit stempel legde. Voorbeelden geven heeft geen zin. Men bezie zelf door het hele evangelie alle uitspraken incluis de Bergrede (´maar ik zeg u´) en het voortdurend radicalisme.(´wie de hand aan de ploeg slaat´). Een en ander is overigens al aan de orde geweest. ´Nachfolge´ und ´Wille Gottes´ zijn dan ook geen begrippen, maar eisen. ´Teils aus der Form, teils aus dem Inhalt des Jesuswortes, aber auch des Rahmens´: geen wonder, het een valt hier niet van het ander te scheiden. In anderen Fällen mag nur das Wort der palästinensischen Tradition angehören und die Rahmung (encadrering) auf hellenistischen Boden erfolgt (vervolgens hebben plaatsgevonden) sein, z.B. bei Mk 13, 1-2 (zie pg. 37). Deze onderscheiding gaat wel zeer sterk uit van een situatieloos overgeleverd logion. Het is echter het logion hier niet naar, want je verwacht zo´n uitspraak niet zozeer gedaan uit de verte bij een gesprek over de Tempel als wel in de nabijheid ervan. Ergo hoeft je er niet een auteur voor te zijn die zich dit ook bedenkt, daar het zodoende meteen de grootste kans maakt inderdaad ter plekke gezegd te zijn. Het is wat B. betreft eerder een per se zich aan deze tweedeling willen vasthouden, gevoed door het ´dogma´ van het overgeleverd zijn van situatieloze logia. Maar dit logion als een los overgeleverd ´doesn´t really work´. Endlich darf man hellenistischen Ursprung des ganzen Stücks vermuten oder annehmen für Mk 14, 3-9; Lk 10, 38-42; 17, 11-19. Zie voor deze scènes resp. Mc pg. 19/20, 37; Lk pg. 33, 58f. Het zal duidelijk zijn, dat het onderscheid tussen Palestijnse en hellenistische oorsprong alleen zin heeft binnen de gemeentescheppingstheorie. Over Mc 14, 3-7 zegt B. op pg .37 wat anders, nl. dat dit een in engere zin biografisch stuk is, zodat het dus deels palestijns, deels hellenistisch zou moeten zijn. Zie verder mijn commentaren bij de aangegeven pagina´s. Sicherheit des Urteils wird sich nicht in allen Fällen erreichen lassen. Sammlung und Analyse von Parallelen wird hier noch Klarheit bringen können.
162 Als men zo doorgaat, geeft wat wij tot nu toe gezien hebben geeft weinig reden tot hoop. Zur Frage nach dem Ursprung gehört aber auch die Erwägung (overweging), wo der Ort (plaats) im Gemeindeleben zu suchen ist, dem die biographische Apophthegmata Ursprung und Pflege (verzorging) verdanken. Hier scheint mir nun Dibelius´ Theorie von den Predigtparadigmen ihr größtes Recht zu haben. Mij dunkt, dat de prediking over Jezus aanvankelijk werd ondersteund door het Oude Testament, zoals ook de brieven laten zien. De herinnering aan Jezus lag nog te vers in het geheugen. Biografische meldingen - de zijn onderdeel niet zozeer van prediking in engere zin als wel van hiervan te onderscheiden verkondiging, die überhaupt is van wat Jezus allemaal gezegd en gedaan heeft - blijven daaraan gerelateerd. Zie b.v. 2Pet 1, 18-19. Pas toen de evangeliën op schrift verschenen waren om de de verkondiging in engere zin vast te leggen, was er een nieuwe Schrift die men kon gebruiken voor prediking in engere zin zoals wij die nog kennen d.m.v. het thematisch maken van onderdelen. Daß am Anfang aller geistigen Produktion des Urchristentum die Predigt steht, daß die es war, die die Tradition schuf, halte ich für eine starke Übertreibung, die das Verständnis zahlreicher Traditionsstücke gefährdet (bedreigt), wie es sich bei den Schul- und Steitgespräche zeigte (toonde). Apologetik und Polemik wie Gemeindebildung (vorming en opbouw van gemeenten) und Disziplin sind ebenso in Rechnung zu setzen (± brengen) und daneben schriftgelehrte Arbeit. Ook deze zijn vol subjectivisme van de zijde van Bultmann. ´Apologetik und Polemik´ duidt op verdediging waar aanval resp. twist waar overlevering. ´Gemeindebildung´. Voorzover deze verbaal is is dit tautoloog met de verkondiging als zodanig. ´Disziplin´ betekent niet meer dan het rustig en ordelijk overleveren dat wij mogen aannemen. Let b.v. op de aanhef van Lk. ´Schriftgelehrte Arbeit´ klinkt zwaar, in de trant van be-, ver- en omwerking i.p.v. betrekkelijk eenvoudige registratie van wat men te verkondigen had. Het past bij het hele spijkers op laag water zoeken waar ´Formgeschichte´ zo goed in is. Deze terminologie is bovendien relatief onnauwkeurig. Men leefde uit het schriftuurlijke, wenste schriftuurlijkheid, men dacht schriftuurlijk, associeerde schriftuurlijk. Maar de kerk was geen klooster of studiegemeenschap, wel een leergemeenschap: waarin nagegaan en aangetoond werd, dat in Christus het voorzegde inderdaad was uitgekomen, waarin christelijke parenese werd bedreven en verder: waarin van overleveraar aan overleveraar zo nauwkeurig mogelijk werd overgebracht. Aber die biographischen Apophthegmata sind in der Tat am besten als erbauliche (stichtelijke) Paradigmen der Predigt begreiflich; ´Am besten´? Zie boven. Zie mijn commentaar op Dibelius. Die Formgeschichte des Evangeliums bij ´Das Paradigma´. sie dienen der lebendigen Vergegenwärtigung (tegenwoordigstelling) des Meisters. Sie dienen zu Trost und Mahnung der hoffenden Gemeinde. Auch sie haben wie Streit- und Schulgespräche sowohl in der mündlichen (z.B. Mk 1, 16-20; 2-14; Lk 9, 57-62; 11, 27f. usw.) wie in der schriftlichen (z.B. Lk 17, 11-19; 23, 27-31) Tradition ihre Form erhalten (gekregen) Slechts een eindredactie van van informanten overgenomen informatie. Het hele model van ontwikkeling, soms over twee bodes, de oorspronkelijke opsteller van wat overgeleverd werd en de eindredacteur- evangelist heen, bleek voos. Boven dien wees veel, nu eens meer dan weer minder onmiddellijk evident, op reële toedrachten. c) Form und Geschichte der Apophthegmata überhaupt
163 Schon (reeds) die Analyse zeigte (toonde), daß die Apophthegmata in der Überlieferung gewachsen sind, indem (doordat) an die einmal existierenden Szenen - einheitlich (als eenheden) komponiert - freie Logien angefügt wurden2. Noot 2. Vgl. Joma f. 20b (Wünsche 335), wo an ein Apohthegma noch ein weiterer Spruch angehängt ist mittels der Übergangswendung "Andere lassen ihn antworten". Hier wordt het overgeleverde eenvoudig aangevuld met een andere lezing. Er wordt niet nog een logion toegevoegd aan een eenmaal bestaande scène, maar aan een bestaand apophthegma als variant hiervan. Dit is een (zelf)misleidende voorstelling van zaken. Bij de verzorging van al dan niet vertaalde uitgaves van het Nieuwe Testanent, laat men minderheidsalternatieven voor wat ze zijn en zet bepaalde delen die in vele handschriften ontbreken tussen haken. Speciale uitgaves vermelden de alternatieven in noten. Nooit neemt men deze in de tekst zelf, zoals hier gebeurt, op. Dus een bewijs voor de totnogtoe allesbehalve bewezen stelling is dit allerminst. Ich erinnere nur daran, wie Mk 7, 1-8 bis (tot) V. 23, 10, 1-9 bis V. 12, 10, 17-22 bis V. 31 erweitert (uitgebreid) ist, wie Lk für die Parabeln, bzw. (resp.) Beispielserzählungen (voorbeeld~) 10, 30-37; 12, 16-21; 13, 6-9 die vorhergehenden (vooraf~) Apophthegmata als Rahmen benutzt hat, wie Mt die Sprüche 8, 11f.; 12,11f.; 15, 13.14; 19, 28 in fertige (voltooide) Szenen eingefügt hat, wie aber (zoals echter) auch eine eigene Bildung (vorming) des Evangelisten, wie Lk 19, 8 gelegentlich hinzuwächst (eraangroeit). Ter plekke Mk 7, 1-8-23 (zie bij pg. 15, 48, 50) heeft Bultmann een uitbreiding niet waarschijnlijk gemaakt. Mk 10, 1-9-12 (25f, 48, 50, 64) idem dito; 10, 17-22-31 zie pg. 20f., 50, 57), Lk 10, 30-37 (zie bij pg. 21 [vanaf 8e regel van al. 2], Mk 12, 28-34 Parr.); 12, 16-21 Lukas schoof inderdaad meerdere malen, maar een aanwijzing voor verschuiven is hier niet te vinden. Lk 13, 6-9. De inhoud hiervan en van het voorafgaande hebben hier in groten dele niets met elkaar te maken. Toch past de opeenvolging via het zich te bekeren hebben. Het kan inderdaad zeer licht een lukaanse compositie zijn. Pg. 65 Mt 8, 11f. Wat Mt gedaan heeft is de spreuk aan de scène aanvoegen. Daarmee is hij nog niet per se als onderdeel van de scène te beschouwen, ofschoon het door de soepele overgang wel zo te lezen gesuggereerd wordt. 12 vinden wij verder in diverse andere contexten. Mt 12, 11. Zie bij pg. 9. De spreuk slaat toch wel op dit soort gevallen. Hoe je ´oorspronkelijk geïsoleerd´ moet voorstellen, is onduidelijk. Mt 15, 13.14. O.k. Mt heeft duidelijk aangevoegd. Lk heeft de spreuk hier buiten situatief verband, maar in een opsomming van spreuken in verband met de onmiddellijke volgende spreuk: de meester is een opleider tot ´gezel´, dat wil dan zeggen: zijns gelijke. Door het tamelijk losse verband met de andere spreuken wordt hij als algemeen gezet. De connotatie is desalniettemin überhaupt: het moet bij ons/jullie niet zo gaan als wij om ons heen zien. 19, 28. Wie er wanneer heeft ingevoegd is de vraag. Is er wel ingevoegd? Is er niet samengevoegd? Dit is een subtiel verschil. ´wie aber auch… hinzuwächst´. Zie bij pg. 38. Der eigenartigste Fall, der aber ganz im Rahmen solcher Geseztmäßigkeit (wetmatigheid) bleibt, ist der daß Mk ein Apophthegma von seiner ursprünglichen Situation trennt (scheidt) und in ein anderes einfügt, um eine Situation doppelt auszunutzen (te benutten) (3, 22-30). Zie pg. 10-12 Zu vergleichen ist auch, wie Mt 17, 19f. an eine Wundergeschichte (die Heilung des besessenen Knaben), durch eine Jüngerfrage vermittelt (bemiddeld), ein Logion anhängt, so daß eine Art Apophthegma entsteht. Es ist methodisch interessant zu sehen, wie solche Tendenz sich auch in
164 der handschriftlichen Überlieferung dokumentiert, z.B. Lk 9, 56; Mk 11, 26 (auch Mk 11, 25 stand übrigens wohl noch nicht im ursprünglichen Mk-Text). ´Durch eine Jüngerfrage vermittelt´. In het Mc-verhaal vormt het onvermogen van de leerlingen wezenlijk onderdeel van het verhaal en sluit de vraag hierop aan, omdat de situatie er wel naar is, is niet slechts bemiddelende las. Op dit verhaal-inherente sluit het logion van Mt aan. De varianten Mk, Mt, Mt + 21, Lk, die op het eind niets heeft, lopen uiteen. Mt + 21 lijkt me terug te gaan op een correctie naar de lezing met ´vanwege uw kleingeloof´. In werkelijkheid is epilepsie het gevolg van een ernstige hersenafwijking die toentertijd werd aangezien voor duivelse bezetenheid. De diverse antwoorden wijzen op dezelfde ´tour de force´. Als antwoord staat er: geloof dat bergen verzet, of: gebed (voor genezing uiteraard). De Mc-lezing ziet er geheel niet gelast uit. Maar dan is de invulling van Mt een verkorting, maar voor de verkorting het geloof (Mc 23, 24} over de discipelen uitstrekkend, de vóór de verkorting te grote bijzonderheid verkortendabsorberend, aangevuld met een toepasselijke uitspraak (die niet noodzakelijk - juist niet - als slechts-variant van een soortgelijke bij het verdorren van de vijgeboom behoeft te worden opgevat) Zo komt de perikope te behoren tot de verzameling van perikopen die de eis van geloof of tegen kleingeloof benadrukken. Dit wordt bereikt door accentueren van één element. De reden hiervan is verkorting. De reden van verkorting is plaatsgeven aan andere slotten zoals logia. Lk 9, 56. Hier een uitbreidende apoftegmavorming in zien is wel erg constructivistisch gedacht, want veeleer is het natuurlijk zo, dat een vraag om een antwoord vraagt, dat hier dan óf oorspronkelijk is, en hiervoor pleit het op zich overbodige ´na zich omgedraaid te hebben´, óf men heeft in deze leemte willen voorzien. Nogal wat handschriften hebben: ´En hij zei: "Gij weet niet door wat voor geest gij bezield zijt", wat dan ook zo´n invulling is óf invulling van de aard van de bestraffing. Dat sommige handschriften schrappen, kan ook aan een aldus ontstane onzekerheid liggen. Ik kan mezelf eigenlijk niet goed voorstellen, dat de perikope oorspronkelijk met die vraag van de zonen van Zebedeus geëindigd is. Mc 11, 26 is al een ´apoftegma´, eindigt al op een uitspraak, en hieraan worden nog een paar geschikte toepasselijke toegevoegd. Weiter darf (mag) man von der zeugenden (getuigende) Kraft der Apophthegmata sprechen, auch abgesehen von dem (datgene), was oben im einzelnen gezeigt (per geval getoond) wurde. Wie nämlich in den behandelten Fällen vielfach (veelvuldig) die Szene aus dem Herrenwort herausgesponnen ist, so ist häufig (vaak) nach der Analogie der Apophthegmata für ein Herrenwort eine Situation geschaffen ohne daß deshalb (derhalve) von einem wirklichen Apophthegma die Rede sein könnte; denn es ist nun nicht etwa eine Szene symbolischen Charakters entstanden. Dat heb ik ook geen enkele keer gezien. Ein deutliches Beispiel ist Mk 9, 36, wohin Mk das Motiv der Umarmung des Kindes aus dem Traditionsstück 10, 16 übertragen hat, um ziemlich ungeschickt (tamelijk slecht passsend) eine Einleitung für einen Logienkomplex zu schaffen. Nu is het traditiedeel 10, 16 helemaal niet ideaal, dat Jezus de kinderen omarmt geen motief. Wordt het motief door de overbrenging? Is er wel overbrenging? Het motiefje van het omarmen is een trivialiteit, die Mc twee keer terloops even laat vallen. Het is veeleer een vast stukje voorstelling hoe zoiets ging. B. zet dit dus veel te zwaar aan. Het logiacomplex wordt dan ook niet hieraan gehangen, maar aan ´hij nam een kind´, dat wij ook in Lk vinden en als kern van de oorspronkelijke perikope moet worden beschouwd. Beide gevallen (9, 36 en 10, 16) illustreren de christelijke, Jezus´ mening over nederigheid. Ze zijn illustratief voor Jezus en kunnen dus beide waar zijn. Voor de aanname van zulk een
165 abstracte overheveling is geen noodzaak. Men lette er ook op, dat bij de eerste scène ´te Kapernaum…thuis´ wordt gezegd. Jezus móet dat gedaan hebben, kinderen ten voorbeeld stellen. ´ziemlich ungeschickt´ . Nee, een kind is geen dienaar, maar om nederig zich als dienaar van zijn naaste te gedragen, daarvoor moet men alle zelfverhoging wegdoen en worden gelijk een kind. Maar dit staat Mt 18, 3. Hier gaat het over het willen ´ontvangen´ van kinderen. Ware het passender geweest, als dat logion hier gestaan had? Niet zoveel als lijkt. Hier staat: dat wie de eerste wil zijn aller dienaar moet zijn en vervolgens, dat iemand zich niet verheven moet voelen boven kinderen, maar deze ´ontvangen´, juist als net zo´n daad van nederigheid. Maar waarom staat er ´ontvangen in mijn naam´? Jezus ontvangt zelf graag kinderen, ze zijn nog niet bedorven en hebben nog alle verse potentie tot het goede. Bedoelt Jezus, dat in het kind hijzelf zich laat ontvangen of: tegelijk met het kind nl. als benadigde daad? Ik dacht: beide in één. De althans relatieve onbedorvenheid van het kind is onverwijderdheid van hem. Het oog hiervoor een beantwoorden aan hem. Dan in één is dit Godgevalligheid. Wat er onpassend is, is deze stapeling naast het eerste logion van de twee goed bij elkaar passende logia over kinderen, waardoor het accent wel sterk hierop komt te vallen. Maar het is niet onpassend t.o.v. het onderwerp: onbescheidenheid. In oer-Mc moet in Kapernaum gesproken zijn over wie de grootste is en in verband hiermee aan het ontvangen van kinderen zijn gerefereerd, want alledrie synoptici hebben dit. De overige logia zijn naar bevind van geschiktheid aangehangen, althans door Mt. en waarschijnlijk ´wie mij ontvangt, ontvangt Hem die mij gezonden heeft´, dat bij de andere evangelisten staat na ´wie u ontvangt, ontvangt mij´ of equivlent, terwijl het verder in Mc niet voorkomt. Voor wat de overleveraar en/of evangelist aan Jezus-wijsheden mede te delen heeft maakte het niets uit of ze nu in dit of in ander verband gezegd zijn. Ähnlich (op soortgelijke wijze) hat Mk das Motiv der Jüngerberufung 3, 13-19 verwertet (verwerkt), um den Apostelkatalog in der Form einer Szene geben zu können. Dit klinkt erg verstandelijk. Maar wat zien wij: Jezus is eerst in de stad, vervolgens bij de zee en dan weer in een huis. Dit schildert het rondgaan van Jezus naar algemene waarheid. Met zorgvuldig componeren heeft dit niets van doen. Waar het i.c. om gaat is, dat Jezus de twaalf formeel aanstelde. Het lijkt erop, dat hij hen hiervoor naar voren riep. Dit zou best eens waar kunnen zijn. Of Jezus dit vanaf een verhoging deed, si non è vero è ben trovato. Sehr häufig (dikwijls) ist das Motiv der Jüngerfrage verwertet (verwerkt), und mit besonderem Bedacht (opzet) hat Lk allerlei Situationsangaben, teils nach der Analogie überlieferter, teils sie aus den Herrenworten herausspinnend, gebildet (gevormd). All dies wird bei der Behandlung der Technik der einzelnen (afzonderlijke) Evangelisten zur Sprache kommen. Wij zullen zien. In andrer Weise darf (mag) man die zeugende (getuigende) Kraft des Apophthegmas in der Variation der Motive erblicken (ontwaren). Wir haben drei Varianten der Sabbat-Heilung: Mk 3, 1-6; Lk 13, 10-17; 14, 1-6. De enige overeenkomst van de laatste met de eerste twee is, dat Jezus op sabbat genas. Verder zijn er alleen maar verschillen. Dit kun je moeilijk varianten noemen. De eerste twee hebben de op het eerste gezich frappante overeenkomst, dat ze beide in de synagoge plaatsvonden. Verder zijn er verschillen. Maar zo frappant is de overeenkomst niet. De synagoge is bij uitstek het oord waar je op sabbat enige tijd vertoeft en je tussen de mensen zit, vooral omdat je je als Jood verder rustig dient te houden. Deze overeenkomst wijst daarom niet op variantie. Voorts geldt, dat als er voor Jezus kennelijk geen dag van de week is uitgesloten om te genezen, hij, statistisch gezien, op sabbat meerdere malen moet hebben genezen. Bultmann bedoelt natuurlijk, dat de gemeente vanuit het thema ´polemiek over genezing op
166 sabbat´ drie geëigende situaties heeft geschapen. Maar dan is het probleem slechts, of de situaties echt zijn en voor de oplossing hiervan is het motief variantie, nl. als begronding van onechtheid, uitgesloten, omdat dit dus samenvalt: de vraag naar situatie is de vraag naar variantie-, daar er anders ´petitio principii´ is. ´drei Varianten der Berufungsgeschichte: Mk 1, 16-18.19-20; 2, 14. Idem dito, het zijn helemaal geen varianten., ook niet wat betreft het ogenblikkelijke. Jezus roept ogenblikkelijk is hoogstens een gegeven of motief. Dit zal B. ook wel bedoelen, maar wat hij zegt doet voorkomen, dat er eerst het model van de roepingsgeschiedenis is, dat dan contingente toepassingen krijgt (universale ante rem). Het gaat toch niet om de wijze van roepen die in het middelpunt staat met de personnages als slechts illustratie? Hoogtens daarom, dat Jezus deze 2x2 vissers zo verrassend riep. Dát hij hen heeft geroepen, staat vast. Maar dit is, als we het nader beschouwen, ook geen motief , maar Jezus ging inderdaad aldus gezagvol te werk, want dit zien wij hem steeds ook met andere dingen doen. Hij koos de zijnen zonder omhaal, vgl. ook de roeping van Filippus Joh 1, 45. Is het niet te mooi om waar te zijn, dat zij van de ene seconde op de andere met een onbekende man meegingen? Dat zou wel zo zijn, als het zo gegaan was, het oogt zelfs gevaarlijk. Maar Joh meldt, dat Jezus deze mensen als kenden als leerlingen van Johannes de Doper. (Juist de eigen afwijkingen van Joh duiden op een onafhankelijk getuige.) Hoe krijgt B. het voor elkaar om Mk 16, 18 en 19.20 als varianten van elkáár te zien i.p.v. als één illustratie van hetzelfde? Dreimal ist das Thema von der Nachfolge variiert Lk 9, 57f. 59f. 61f. Maar het eerste wijkt af, omdat het niet de onvoorwaardelijkheid van het volgen benadrukt, maar de zware omstandigheden die het met zich meebrengt. Het logion heeft een eigensoortige inhoud. En dit geldt ook van de andere twee. Deze wijzen op Jezus´ voortdurende radicalisme, wat hij in menige uitspraak tot uiting heeft gebracht. Dit wil zeggen, dat het Jezus is, die op hetzelfde thema varieert. De uitspraken zijn dan ook geen illustraties van hetzelfde gemeentemotief, het zijn geen variaties op een ´literair´ thema. Het tweede is met alles erop en eraan waarschijnlijk authentiek (zie boven bij pg. 60) en hiermee van zowel 1 als 3 onderscheiden. Is het doen slaan van ´de vossen hebben holen etc.´ op navolging soms gemeentevariant? Dit is hetzelfde als naar de echtheid van deze combinatie vragen. Wat betreft de laatste: de uitspraak heeft, zo de inleiding niet authentiek is, toch hetgeen hierin staat als consequentie: ook als dit later is ingevuld, sloeg het toch al op iets dergelijks. Dus alleen de eerste zou toepassing-achteraf kunnen zijn, maar dan wordt de uitspraak als oorspronkelijk wel aanleidingsloos en hangt zinloos in de lucht. Maar het is net zoals althans twee een in dit verband thuishorend oorspronkelijk Q-logion. Varianten sind die Geschichten von der Phönizierin und vom Hauptmann von Kapernaum. Zie pg. 38 ´Anhang´. Hier klopt niets van. Das Thema des Zöllnerbesuchs ist Mk 2, 15-17 und Lk 19, 1-10 verwertet (verwerkt). Das Motiv der Verwandtschaft Dit is helemaal geen thema. Jezus liet zich in met tollenaars en hoeren. Dit is uit het leven gegrepen. Wat valt hieraan nu voor thema te verwerken? De bewering dat Jezus zulks deed ornamenteren met veraanschouwelijking? Dit is een acrobatische voorstelling van zaken. Hoe komt men in dit geval dan aan de bewering? Men wil dan waarhebben, dat Jezus zondaars opzocht om hen te redden Omdat men als heiland waar wil hebben. Omdat men dit van hem verwachtte, maar nu teleurgesteld is. Maar waarom verwachtte men dit? Omdat Jezus deze verwachting wekte. Omdat hij de indruk maakte, dat hij de heiland was, die mensen wilde redden. Hoe deed hij dit? Door zich ongeveer zo te gedragen. Maar: ´Ongeveer zich zo gedragen´ kan niet. Je gedraagt je alrijd net zoals je je gedraagt, Onontkoombaar is dus, dat
167 Jezus inderdaad zondaars benaderd heeft met de bedoeling hen mee te krijgen. Hiervan is hier niet een illustratieve verdubbeling, maar een weergave van inderdaad een dergelijke gebeurtenis Das Motiv der Verwandtschaft hat Mk 3, 31-35 und Lk 11, 27-28 verschiedene Ausprägungen (uitdrukkingen) gefunden. . Namelijk de ware verwantschap. Ik stelde al, dat het Jezus is, die alhier ´ausgeprägt´ moet hebben. Waar Jezus de pretentie heeft de Zoon van God, de Messias te zijn (vóór Kajafas, Mt 27, 43, openbaringslogion, frequent 4e evangelie), dan is het structureel kloppend, dat degene die de wil van de Vader doen kinderen van de familie God-Messias zijn. Is deze structuur door de gemeente ingevuld? Het zoonschap is Messias-eigen en equivalent aan het zich persoonlijk gezonden en gemachtigd weten. Ook ´mijn Vader´ moet letterlijke dictie zijn. Maar dan is deze beschouwing als medefamilielid jezuaans te noemen. Pg. 66 Auch über den Aufbau der Apophthegmata ist dem Gesagten noch einiges hinzufügen. Über ihre Abrundung und Abgeschlossenheit, d.h. (d.w.z.) ihren Charakter als ursprünglicher Einzelstücke hat Dibelius (Formgeschichte S. 22f.) das Nötige gesagt. Ziedaar + mijn commentaar daarop. Ze zijn in feite qua vorm anekdotisch, niet per se als eenheden, niet per se afgesloten. Het opvallende her is het ontbreken van allerlei zijdelingse omstandigheden. De anekdoteverteller gaat immers zo recht mogelijk op zijn doel af. De bedoeling van de synoptici is immers een memoriaal overzicht te geven. Zo vertellen ook geïnterviewden die een persoon vroeger gekend hebben. Omstandig - buiten het lijdensverhaal - is alleen het vierde evangelie. Hierin worden bij de genezing van de blindgeborene de buren vermeld die naar Jezus vragen, vervolgens met de genezene naar de Farizeeën gaan. Deze wijze van vertellen getuigt veel meer van nabijheid. Zo vertelt b.v. iemand die gisteren nog iets meemaakte. Man beobachtet (beschouwt) sie vielleicht am besten, wenn man sieht, wie Lk diese primären, ursprünglich isolierten Traditionsstücke, die bei Mk (und Mt) noch größtenteils unverbunden aneinandergereiht sind, oft (vaak) aus der Isolierung löst (losmaakt) und miteinander verflicht (vervlecht). Let op ´ursprünglich´ en ´größtenteils´. Eerst decreteert men iets veel voorkomends (i.c. de geïsoleerdheid van de stukken) tot wet, de uitzonderingen worden bijgevolg als kunstmatig gezien. De oorzaak zit natuurlijk in het verabsoluteren van trekken tot wet. Waarom ´trekken´? Ze worden nu eenmaal zo aangetroffen. Bovendien is de reden van een en ander duidelijk: het ligt aan het resumerende memoriaalkarakter, dat op zich best uitzonderingen toelaat waar dat zinvol is, d.w.z. als er nog iets te melden is rond hetzelfde zoals met de komst van de verwanten en de uitspraak erover. Während (terwijl) Mk 2, 15-17 und 2, 18-22 ohne Verbindung auseinander folgen, spielt bei Lk 5, 33-39 in derselben Situation wie 5, 29-32, nachdem (nadat) Lk schon in V. 29 versucht hatte, den Riß (kloof), der bei Mk zwischen 2, 14 und 2, 15-17 klafft (gaapt), zu überbrücken. Dat Lk 5, 33-39 verbindt met het voorafgaande, is een opzettelijke contaminatie. Er zijn Farizeeën aanwezig bij de maaltijd en even later zijn het weer Farizeeën en leerlingen van Johannes of anonymi, die hem die vraag stellen. De achtereenschakeling bij Mk is waarschijnlijk vanwege het feit dat Jezus en zijn leerlingen aan het eten waren. Lk laat (onder weglating van die, eventuele, leerlingen van Johannes als vraagstellers, misschien vanwege de overweging, dat je niet met meer dan een tegelijk dezelfde vraag kunt stellenn62) in het verlengde van de overweging van Mc tot achtereenschakeling, de scène tot één vervloeien. Het is net een geschikte eetscène om de vraag aan te kunnen koppelen. Lk schrijft vast onder de
168 overweging ´als toch n.a.v. het eten de vraag is gesteld, maar welk eten, dat is onbekend, dan doen we maar, of het om dit eten ging, want voor het wezen van de zaak maakt het niets uit. Dit is geen vervormen, maar economisch onderbrengen. ´Nachdem… überbrücken´. Die fixatie opn63 de isolatie der apoftegmata verblindt. Bij Mc was er al geen kloof en Lk is niet zo blind als B. Lk beheerst het Grieks en B. blijkbaar onvoldoende. Er staat Mk 2, 15 'αυτου en niet b.v. 'εαυτου, in het Latijn dan ook vertaald als ´illius´. Er stáát bij Mc dus al, dat de maaltijd plaatsvond in Levi´s huis. Während (terwijl) in Q die Abschitte vom Beelzebulstreit (Mk 12, 38-42)//Lk 11, 14-23) und der Zeichenforderung (Mt 12, 38-42) unverbunden nebeneinander stehen, hat Lk 11, 15f. eine auf beide Stücke vorbereitende Einleitung vorausgeschickt (ervoor gezet). Zó beschouwd vraag je je wel af, waarom Lk die inleiding op beide schreef, de twee gevallen hebben niets van elkaar weg. Waarom dus als één geheel behandeld? Ook volgen ze, zowel bij Mt als bij Lk vrij snel achterelkaar. Bovendien ís het Beëlzebulverhaal door Mk en Lk op eigen wijze gecompleteerd. Haalt men deze completeringen weg, dan volgt, dat beide stukken in Q achter elkaar kwamen en dan zal dit voor Lk de reden geweest zijn om er van tevoren al aan te refereren, dat ze eraan komen. Andrerseits haben alle Evangelisten ein Empfinden (gevoel) für die Einheit der Situation der Apophthegmata, und wenn sie das ursprüngliche Apophthegma durch Zusätze erweitert (toevoegingen uitgebreid) haben, heben (benadruk-) sie manchmal (soms) durch eine verklammernde (samenklemmende) Wendung die Einheit wieder hervor (-ken) . So hat Mk die Einfügung des Spruches von der Lästerung des Geistes 3, 28f. durch die Wendung V. 30 motiviert: 'οτι 'έλεγον πνευμα 'ακάθαρτον 'έχει (omdat zij zeiden: hij heeft een onreine geest).. Dit is niet een erbij gehaalde motivatie om de plaatsing van de spreuk (als deze al daar geplaatst is) te rechtvaardigen. De verkláring ´door de overste… drijft hij uit´ ís lastering tegen de Heilige Geest. Dus alleen áls reeds de elders gedane uitspraak hier als toepasbaar is toegevoegd, dan sluit het slot deze binnen: het slot recapituleert de gang der handeling, ´wat er aan de hand is´. Het is dus geen ´samenklemmer´, maar aangave van het ´waarom´ der inlijving, en wel de vanzelfsprekendheid en natuurlijkheid ervan. Het kan best zijn, dat Jezus juist n.a.v. wat een zonde tegen de Heilige Geest is, dit gezegd heeft, het is geheel voortvloeiend. Zelfs kan het de verklaring zijn van: waarom zegt hij dit hier? En dan wijst het erop, dat Jezus deze uitspraak hier gedaan heeft. Het neerzetten van 'οτι … 'έχει om a.h.w. de eenheid van de situatie te redden is in elk geval onjuist (zie pg. 11) In ieder geval heeft Lk de uitspraak over de zonde tegen de Heilige Geest een heel eind naar achteren (12, 10) verplaatst. Dan zal Q de uitspraak ook op de onderhavige plaats bevat hebben. Dit pleit er dan voor, dat de eenheid oorspronkelijk is. B´s ´wieder´ is dus onterecht, althans in dit ´bewijzende´ voorbeeld. So hat Mk 15, 20 den Abschnitt von der Reinheit durch die Bemerkung abgeschlossen: το δε 'ανίπτοις χερσιν φαγειν ου κοινοι τον 'άνθρωπων (maar met ongewassen handen eten bezoedelt de mens niet). Ook hier is de zeer betwistbare veronderstelling van de kunstmatigheid van de eenheid. Das Interesse liegt beim Apophthegma ganz auf dem Ausspruch Jesu. Das Wort ist in größter Knappheit gegeben; so entspricht (komt overeen met) es dem apophthegmatischen Stil. Omgekeerd: De nadruk ligt in de situatie altijd op het woord en de daad van Jezus- Ligt de nadruk op zijn woorden (niet als rede), dan spreek B. van ´apoftegma´ (mits er een situatieweergave is). Maar wij zien ook één uitspraak in situatie, later is de situatie veranderd: nieuwe uitspraak. Elk anekdotisch-memoriaal vertellen gaat zo.
169 Wie (hoe) anders die Weitschweifigkeit (wijdlopigheid) in dem apocryphen Fragment Pap. Oxy. V 840 und wie umständlich Jesu Worte in der nazaräischen Bearbeitung von Mt 19, 16ff. (Orig. In Mt Tom. XV im lat. Text)! Maar apocriefe teksten gaan helemaal niet terug op herinnering, geven geen saillante ´anekdoten´, zoals b.v. gebruikelijk in interviews over iemand die de geïnterviewde vroeger gekend heeft, doch worden juist gekenmerkt door een fantastische woekering. Dit is juist het gevolg van je reinste uit-de-duimzuigerij. Das Wort Jesu steht stilgemäß am Ende des Apohthegmas; Maar vaak is daarna toch nog een situatie-aangave b.v. zover nodig (als uitleiding). Maar ook de uitspraak van Jezus is er voorzover nodig, d.w.z. niet langer dan nodig. Nur selten wird nachher noch anderes erzählt, so bei den Stücken in denen ein Vollzug eines Wunders berichtet wird, wie Mk 2, 11f.; 3, 5; 7, 29f.; Mt 8, 13 Par. Ook een omkering. Eerst: Er wordt langer verteld. Dan: Dit is vaak het geval bij een wonder. Dit moet zijn: doordat er een wonder verteld wordt, valt het lang uit. Het wonder is een langduriger gebeuren. Betreft het verhaal een langdurig gebeuren, dan is het geen ´zonde tegen de wetten van het apoftegma´, maar is de grens overschreden naar relaas. Dan mag het geen ´apoftegma´ meer heten. Het zou toch te dol zijn, om met de uitspraak Mc 2, 11 ´neem uw matras op en ga naar huis´ of ´strek uw hand uit´ te eindigen of 7, 29 of Mt 8, 13 niet af te sluiten? Al de genoemde ´stijlkenmerken´ van het apoftegma zijn dus toevallen, de benaming betreft geen wezenheid, maar is een nominalistisch plakplaatje. Dibelius en Bultmann zien het echter als vast stijlmiddel, ten onrechte. Het enige vaste is, dat omwegen vermeden worden, waar b.v. het vierde evangelie ze wel heeft. Dít verschil in uitvoerigheid zit inderdaad in de opzet. Zo´n memoriaal-anekdotische opzet verzamelt het saillante. Joh´s opzet geeft veelmeer een close-up. Dit is veel uitvoeriger. De opzet van de synoptici is gewoon een en ander zeer eenvoudig te houden, Mc geeft een resumé van ´wat wij weten van Jezus´, Mt een aangevuld resumé, Lk een resumé mede gebaseerd op eigen ondervraging. Bijzaken worden weggelaten en te gecompliceerde toedrachten worden niet opgenomen. Men zal enigszins bekende verhalen verzameld hebben en vertellen wat men zich herinnert. De meest gecompliceerde komen het laatst in aanmerking om in een enigszins homogene verzameling te worden opgenomen. Joh´s verhaal van de genezing van de blinde zou voor een synopticus moeilijk kort uit te drukken zijn geweest. De synoptici gaan dus slechts tot een bepaald uitvoerigheidsniveau. Een verhaal als dat van de blinde bij Joh wordt, ook als men het burengedeelte verkort en de ouders van de blinde weglaat bij de dialoog tussen de Farizeeën en de blinde te uitvoerig voor een Mc. Dit gedeelte is echter voor de weergave van het verhaal essentieel. Het slotgedeelte, ook met de symbolische duiding van ´blind´, is synoptisch echter wél mogelijk. Elke uiting, ook een geschrevene, is vanuit een opgemaakt bestek. Wil men boven zijn opzet méér uiten, dan moet men kiezen tussen nalaten of de opzet veranderen.. Nog binnen het synoptisch bestek hebben een relatief grote uitvoerigheidsgraad de relazen van de bezetene van Gerasenen, de genezing van het dochtertje van Jaïrus incluis die van de bloedvloeiende vrouw, de dood van Johannes de Doper en de transfiguratie op en afdaling van de berg, de reiniging van de Tempel en de verdorring van de vijgenboom. Maar in vergelijking hiermee is Johannes´ blindenverhaal wel érg minutieus. (Het gesprokene is een ander verhaal. De redes van Joh zijn veelal in de Tempel gehouden, worden geparafraseerd gereconstrueerd en menigmaal als profetisch geïnterpreteerd weergegeven). Nog iets: De synoptici beschrijven meer als afgelopen, Joh meer als aan de gang. Het ´zich aan
170 zijn opzet houden´ geldt ook voor de informant. Zo´n informant moet iemand zijn die zich allerlei dingen herinnerde. Nu kan hij met zijn toehoorder al wat hij zich herinnert doorlopen, maar ´in der Beschränkung zeigt sich der Meister´. Maar men kan wat anders doen en dat is ook capita selecteren die juist wijdlopigheid eerst mogelijk maken. Und ganz singulär für Mk 12, 32-34. Zo singulier is dit alleen, doordat Jezus meermalen antwoordt bij dat de schriftgeleerde Jezus bijvalt. Maar zoals te verwachten was, staat het slot-antwoord op het eind. Maar eerst zal Jezus toch antwoord op de vraag moeten geven. Dit antwoord heeft niets verrassends en ook met zo ´n niet verrassend antwoord had de scène kunnen eindigen. De scène gaat echter door tot Jezus de dominerende wordt en alsnog leraart. Dit is geheel conform wat we steeds zien, nl. dat Jezus de soevereiniteit beschouwd (te Kana, bij zich onttrekken aan de wil van zijn gehoor). Dat Jezus dit hier zal doen, heeft zijn aanleiding in de goedkeuring door de schriftgeleerde. Jezus zal hier die rol willen omdraaien. Men zou denken, dat Jezus een gelijkhebberige persoon is, maar dit moet luiden: Hij weet zich bevolmachtigd leraar áán Israel en ons. Is dit prijzen door de Farizeeën niet afwijkende stijl? Nee, want hij was begonnen de Farizeeën te ondervragen en krijgt het antwoord vs. 30, 31. Dit is het verwachte en voor de schriftgeleerden niets nieuws. Het antwoord is niet als gewoonlijk afsluitend Daar is het te vanzelfsprekend voor. Dáár moet commentaar van de ander nog volgen. Dit had b.v. ook kunnen zijn: ´Dit hebt gij goed gezegd.´ Hierop zou Jezus een ander laatste woord hebben bedacht, b.v. ´Dit is meer waard dan alle brand- en slachtoffers´; alleen is dit niet het antwoord dat wij aantreffen. Conclusie moet zijn, dat het singuliere zit in het weinig controversiële van Jezus´ antwoord en dit zit weer in het feit dat die vraag er wel een was naar een open deur. Vom Eindruck der Worte Jesu reden an dieser Stelle Mk 10, 22; 12, 17b; Lk 14, 6, und zwar (wel) stilgemäß (conform de stijl), wie Mk 3, 4b zeigt (toont), wo der entsprechende (overeenkomstige) Eindruck an früherer Stelle berichtet ist. ´Stilgemäß´. Het eventuele obligate karakter zit in het beperkte spectrum van reacties: veelal wordt het effect, dat het gemaakt moet hebben ook weggelaten. De beschreven reacties volgen echter geheel uit wat er gebeurde, passen erbij en hebben dus alles met de inhoud en niets met vorm oftewel stijl te maken. Leverkühniaanse kou, afstand tegen de inhoud blijkt wel uit het voorbeeld van Mc 3. Want wat B. zegt is, dat ´en zij zwegen´ er alleen om de stijl gehandhaafd is, omdat de overeenkomstige indruk eerder bericht is. Het gaat echter noch om een indruk noch om een overeenkomstige indruk. Het oplettend toezien is een verwachting gekoesterd aan de hand van eerdere soortgelijke genezingen op sabbat. En het zwijgen is een door Jezus tot zwijgen gebracht zijn door toedoen van zijn strikvraag. Dit staaltje van B. is een duidelijk bewijs van zijn formalistische armoede, waartegenover het letten op de inhoud en de gang der handeling alleen maar rijkdom is. Je kunt lezen of je kunt het niet. Von sich aus aber haben die Evangelisten mehrfach (meerdere malen) noch einen Satz über (zin over) den Eindruck hinzugefügt: Mk 3, 6; 11, 18; 12, 34b (και ουδεις κτλ. [en niemand etc.]; Lk 13, 17b; 20, 39; Mt 22, 33. 46 und sich dabei wesentlich nach den Analogien der Überlieferung gerichtet. Mk 3, 6 is geen indruk gemaakt door het voorafgaande, maar allang opzet van genoemden. 11, 18 is geen stijlmatige toevoeging om een indruk te schilderen, het is een naar de inhoud noodzakelijk detail om het verloop, dat zelfs als het onvermeld gebleven was, nog historisch is. Het gaat precies over waarom men zich zo ergerde, dat men hem voor het Sanhedrin sleepte en ter dood bestemde. Veel subjectiefs is er niet aan. 12, 34b. Deze afsluiting wordt nodig geoordeeld, omdat de gedachte is: eerst de ene vraag gepareerd, dan de andere en dán is het afgelopen: een stappenschema. Daarmee is het echter
171 nog niet louter redactiewerk. Blijkbaar volstonden Jezus´ effectieve antwoorden. Evenmin als de vorige gevallen is het een obligate analogie der overlevering. Lk 13, 17b is niet stilistisch. Natúúrlijk gaat het om confrontatie met tegenstanders in aanwezigheid van medestanders: de eersten worden inderdaad voor schut gezet, de laatsten vinden het natúúrlijk prachtig. Vergelijk de intocht in Jeruzalem. Lk 20, 39 Het gaat hiervóór om een ijzersterke exegese. ´Mozes heeft aangeduid´, blijkbaar als schrijver van Exodus wat daar de Heer zelf zegt: ´Ik ben de God van Abraham, Isaäc en Jacob.´ Wat voor belang heeft zo´n uitspraak, als het om drie lieden ging die tóch reeds lang tot stof vergaan zijn. Jezus getuigt hier als ´fijnproever´. Bij sommigen heeft Jezus wat hem hier roert overgedragen, wat leidt tot ´zo heb ik het nog niet bekeken´. Sommigen knikken van ja, verder vragen is overbodig. Er is hier geen analogie van de overlevering, te meer niet, daar Mt en Mc ieder een ander slot hebben, maar Lk geeft een staaltje van inlevingsvermogen: het antwoord wás inderdaad een afstoppend antwoord en Lk beschrijft de daaraan adequate reactie. N.B. Het gaat om een strijdgesprek In zo´n situatie wekt een these een bepaalde reactie: misprijzen, ´goed van afgebracht´, e.d. De overlevering van dit verhaal houdt in, dat Jezus gezagvol heeft geantwoord. Lk´s invulling is dus hierbij passend Mt 22, 33 is wel obligaat, maar ook adequaat. 46 is wel obligaat, maar ook adequaat. Jezus dééd het toch om anderen het antwoord schuldig te laten blijven? ´En van deze dag af durfde niemand hem meer wat vragen´ is niet-obligaat, maar uniek. Van (oer-)Mc kon Mt al weten, dat dit het laatste beschreven strijdgesprek was. Dit is overigens niet de reden geweest om deze zin toe te voegen, omdat hetzelfde daar met zoveel woorden reeds staat, maar dan reeds als einde van de perikope over het grote gebod (12, 34), omdat aldaar de vraag over Davids zoon en Heer niet als strijdgesprek staat. Von einem "Chor-Schluß" (Dibelius l.c. 29) darf man dagegen bei den Apophthegmen nicht reden. Pg. 67 Dit is overigens een muzikale term die meer iets over de persoon van Dibelius zegt en over bijpassende beschouwingswijze. Als van de scharen niet gezegd wordt, dat zij versteld stonden, maar jubelend de Heer prijzen, zijn zij opeens een rei geworden. Het literaire vooroordeel is hier wel zonneklaar. Er findet sich außer (behalve) in der sekundären Bildung Lk 13, 17b nur Mk 2, 12, d.h. (d.w.z.) am Schluß einer eigentlichen Wundergeschichte, die hier nur sekundär zu einem Apophthegma gemacht ist. De neiging tot classificeren speelt Bultmann net zo als Dibelius wel de parten! Óf iets is apoftegma óf iets is een wondergeschiedenis en tussen deze wal en dat schip valt dan een wonder dat, zoals hier het geval is, een bredere pretentie ondersteunt. Het is uitsluitend de neiging tot classificeren die hier tot het onderscheid ´primair´ en ´secundair´ voert. De nadruk blijft op het abstracte van de algemeenheid en het bijzondere gaat hier onderdoor. In der Tat gehört solcher Schluß zur Topik (plaatsbepaling) der Wundergeschichte. Dit wordt door B. als een empirisch ´nu eenmaal zo´ gevonden. Maar dat het achter wonderrelazen wordt aangetroffen is geen wonder. Natuurlijk hebben Jezus´ wonderen (waarvan de echtheid b.v. blijkt bij de complexe beschrijving van de genezing van het dochtertje van Jaïrus) versteld doen staan, wacht dacht u? Wie das Interesse durchweg (als regel) mit dem Worte Jesu erschöpft ist, ist besonders deutlich bei den drei Apophthegmata von der Nachfolge zu beobachten (waarnemen), bei denen gar (helemaal) nicht erzählt wird, wie die Unterredner Jesu Wort aufnehmen, während (terwijl) bei den Berufungsgeschichten natürlich die Nachfolge erzählt werden muß.
172 Het gaat er, zeg ik, om, of zulks van belang ís. Vgl. ook de rijke jongeman. Is het omgekeerde niet denkbaar: eerst een radicale oproep tot volgen, dán b.v. ´ik moet afscheid nemen´ en doet betreffende persoon na te zijn afgedropen dit ook? Vgl. Joh 6, 60 de reactie op de ´absurde´ redevoering over het neergedaalde brood. Denkbaar was b.v. geweest, dat sommigen meegingen, anderen de aftocht bliezen, zoals bij de Atheners na Paulus´ rede op de Areopaag het geval was (Hand 17, 32, 34). Men heeft blijkbaar het alternatief dat er staat of als enige gehad of uit een ´voorraad´ gekozen. Dit weten wij niet. In ieder geval is dit een van de plausibele alternatieve (denkbare) mogelijkheden en dan zeer geschikt om te vermelden. An den Kranken, deren Heilung am Sabbat berichtet wird, an der Sünderin, die Jesu Füße gesalbt hat, hat die Tradition kein Interesse mehr. B. wordt inhoudelijk. Maar Joh laat een blindgeborene minstens tweemaal als getuige voor Jezus opdraven. Van de tien door Jezus genezen melaatsen keert alleen de Samaritaan terug, weer een andere genezene verheerlijkt God. Is er bij de genezingen op sabbat wel iets relevants van de genezene te vermelden geweest? Tot die meervoudigheid komt Joh pas in een zeer uitvoerig verhaal, dat niet op de schaal van de synoptici past. Zie bij B. pg. 66. Wat de zondares betreft: Mc geeft duidelijk een (niet: gemeente-)interesse weer waarom het verhaal van de zondares is opgenomen en dit is een interesse aan de zondares, in weerwil van wat B. hier beweert. Of dacht B., dat er nog meer interesse had kunnen zijn dan interesse? Was sagen die Zebedaiden nach Jesu Bescheid (mededeling) (Mk 10, 35ff.)? Niets, natuurlijk. Ze zullen waarschijnlijk met de mond vol tanden hebben gestaan. was der Bittsteller (~ van het verzoek) in der Erbschaftsache (Lk 12, 13f.)? Jezus weigert hem te helpen. Wat zou die dan nog moeten? Welchen Eindruck machte die Verweigerung des Zeichens? Te Nazaret (Lk), in een vergelijkbare situatie, had men Jezus in het ravijn willen werpen. Hier staat alleen maar, dat hij zich onttrok. Wat zou er nog gebeurd kunnen zijn? Ook iets dergelijks. Het ligt eraan a) óf er wel iets gebeurd is, b) óf men het wel de moeite waard heeft gevonden iets te vermelden. Het is niet geboden en het is niet geboden. De enige regel is, dat in de synoptici de perikopen een op ´anekdoten´ afgestemde kortheid hebben die overigens sterk kan variëren. Für diese Fragen ist ebensowenig Interesse vorhanden. Vragen is iets voor een ´-loog´ of ´-soof´. Hier gaat het om ´iets te melden hebben´. Bekijkt men het van de vraagkant, dan kan men er donder op zeggen, dat er van alles mist. Vragen kan men van alles. Het wegblijven van antwoorden zit zo in B.´s benadering ingebakken. Juister ware gesteld, wanneer geconcludeerd was: iets relevants, dat wij zouden willen weten, is onvermeld gebleven. Maar de tekstschrijver zijn eerder bevoegd hierover te oordelen dan wij achteraf. Tenzij men iets, uit de context blijkend, node mist. Dit is in deze voorbeelden nergens het geval. Vaak genoeg staat er ook wél wat, b.v. wat de ex-bezetene van Gerasenen (ik houd me niet aan B. en D.´s classificering) verder nog uitvoerde of dat de van melaatsheid genezen Samaritaan als enige terugkwam. Ook kan men zeggen - en dit komt het dichtst bij wat B. wil - : we missen over de hele lijn een indringende weergave (als b.v. in het Johannes-evangelie, ofschoon B. Joh ten onrechte als pseudorealisme beoordeelt), maar dan had men meer moeten selecteren en ´on the spot´ allerlei details omstandig moeten volgen; dit is inderdaad een zaak van opzet en deze is inderdaad memoriaal-anekdotisch-exemplarisch aan de hand van concrete gebeurtenissen.
173 Charakteristisch ist das apokryphe Apophthegma Joh 7,53- 8, 11, in dem zunächst (eerst) ganz stilgemäß (volgens stijl) Jesu Urteil gefordert (geëist) wird und Jesus mit einem Wort antwortet, das einheitlich mit der Situation konzipiert ist. Zie mijn boek over ´die Formgeschichte des Evangeliums´ van Martin Dibelius ´De Chrie´, commentaar bij pg. 65. ´Konzipieren´ Tegenover het subjectieve van conceptie i.p.v. weergave pleit juist het binnenbrengen ´en plein public´ en het opzettelijke van Jezus´ gedrag. Een verhaal concipiëren kan natuurlijk, maar dit zeer speciaal gekozen gedrag is dat van een bepaalde scherpzinnige, sterke en intuïtieve persoonlijkheid ten voeten uit. Hij doet niet iets algemeens, iets concipieerbaars, ook niet iets wonderlijks unieks, aan de fantasie ontsprotens, maar iets geheel consequents, tegelijk uniek. Ingevuld jezuaans optreden? Het is jezuaans optreden in een zoveelste graad van complexiteit, die moeilijk uit analogieën construeerbaar is. Er is voor Jezus kenmerkende ´Überlegenheit´ en situatiebeheersing ten voeten uit. Aber schon (reeds) Jesu anfängliches Schweigen ist singulär (speciaal) und darf als novellistisches Motiv bezeichnet werden; Het is uniek, maar past geheel in de gang der handeling en het is niet bijkomend in de zin van ´typisch voor een wijze´. Het is geen typische karakteristiek of terugkerend gegeven. Wat was er dan ´singulär´? Of bedoelt B. ´terugkerend in allerlei verhalen´? Het is hier onderdeel van Jezus´ strategie. Het draagt bij tot het ´laten doodvallen´ van de aanklagers Vor allem aber ist dann der ausführliche Schluß, der das Gespräch mit der Frau bringt, ganz novellistisch und sekundär. Maar als wij dit weglaten, dan ontstaat het geval, dat wij node missen wat de context als vraag aan ons opdringt. De vrouw had volgens de Wet immers gestenigd moeten worden. Hoe loopt het nu met haar? Minstens verwacht men dan: ´Ga naar huis, zondig niet meer.´ Wat er staat is echter iets langer, het uiten door Jezus van zijn verwondering over het afdruipen der aanklagers, maar dit is een logische schakel. De reden, dat de oosterse teksten dit stuk missen, de westerse het bevatten zit hem in de zeer gebrekkige weergave die noopt tot de keuze óf invullen wat er heeft moeten staan óf schrappen. Gelukkig is dit zeer terechte en ontroerende fragment behouden gebleven. Dem entspricht die Kargheit (daarmee correspondeert de schaarsheid) der Situationsangaben1. Noot 1. Vgl. Dibelius, Formgeschichte S. 24. Örtlich (naar plaats) und zeitlich sind die Apophthegmata nicht fixiert oder höchtens sozusagen zufällig. Die Berufungsgeschichte Mk 1, 16-20 muß am See spielen, doch stammt die Situationsangabe vielleicht aus der Metapher von den Menschenfischern, a) Jezus heeft deze personen ooit geroepen, b) Vreemd dat B. doet alsof er een metafoor verletterlijkt is, om vervolgens toch weer binnen dit letterlijke op te duiken, een uit de idee vertrekkende acrobatiek, die vermeden wordt door de normale volgorde te veronderstellen. Of is uit de metafoor gissenderwijs ook het beroep, dat de geroepenen verondersteld wordente hebben gemakshalve geprojecteerd? Dit is toch wel een erg geforceerde veronderstelling. c) Hier staat: ´want zij waren vissers´. Waarom heeft Lk 5, 2 ´Hij zag twee schepen.´ ´Hij ging in één van de schepen, dat van Simon´. ´Hij leerde vanaf het schip´. Het verklaart meteen hoe Jezus aan zo´n schip kwam. Of is het lenen van het schip ook verzonnen? Maar hoe vaak gebruikten Jezus en zijn leerlingen wel geen schepen? Zij moeten, naar uit alles blijkt, wel rond en over het meer van Tiberias actief zijn geweest. Zij hadden steeds schepen bij de hand. Joh 21 is geen variatie op en uitbreiding van een thema, maar waargenomen, zeker alle namen en toenamen. Zie eerst noot 12. Zie details 21, 7vv. ´opperkleed´… ongekleed… 200 el… 153.
174 Te mooi om waar te zijn? Om met het laatste te beginnen. Dit aantal stamt duidelijk uit een vissersgeheugen. Duidelijk was men, na het dramatisch Pesach, weer terug in Galilea bezig met de zorg om het eigen levensonderhoud begonnen. Deze mensen moeten vissers geweest zijn en dit is heus geen bewering die uit een metafoor gedestilleerd is. Joh 12, 21 vertelt, dat Filippus afkomstig was uit het vissersdorp Bethsaida. Zo wordt de vermelding van het beroep van visser van de anderen niet bepaald ongeloofwaardig. B. gelooft toch niet in één groot ´complot´ om het zo voor te stellen? Und jedenfalls hat er keinen geschichtlichen Wert (zie ook pg. 26/27), sowenig wie die Aufgabe 2, 14, daß Levi vom Zoll berufen ist; hieran hat die Tradition eben nur das Interesse, daß ein Zöllner aus seinem Berufe zur Nachfolgung geholt wurde. Wat is er gemeente-interesse aan het eten met tollenaars en zondaars en niet jezuaans? Over Jezus´ soevereiniteit bij het roepen, zie eerder. Voor de historiciteit van het verhaal is het alleen maar een voordeel, als vermeld staat in wiens huis zo´n bijeenkomst van een soort die dus ongetwijfeld moet zijn voorgekomen heeft plaatsgevonden. Hoe jezuaans het roepen van notoire zondaars is blijkt ook uit de omgang met Maria Lk (7, 37), de zuster van Martha (en Lazarus), de bekering van Zacheus (en behandeling hiervan). Waarom moet dit aan Jezus worden toegeschreven als de echte Jezus een dergelijke omgang juist vermeed? Was Jezus´ geweldige uitwerking ook overdreven? Hoe wij het ook wenden of keren, in tal van passages komt steeds weer Jezus´ behoud van initiatief , het beheersen van de situatie en van zijn tegenstanders, zijn algehele ´Überlegenheit´ tot uiting. Een gemeenteheld? Maar dan zouden de opstellers van de verhalen op literaire wijze een held hebben moeten creëren met eveneens gecreëerde situaties die deze dan op superieure wijze naar zijn hand zet. In werkelijkheid gaat het hier om levensechte situaties, maar waar Jezus steeds ´ad rem´ is. Jezus is aanwezig bezig in tal van detailrijke situaties en locaties. Het beeld van een levende komt naar voren, niet van een gefingeerd persoon. wo Levi Zöllner war, erfahren wir ja nicht. Dit berust op het vooroordeel van de aparte perikope, want in de tekst staat, dat Jezus juist zijn huis in Kapernaum verlaten had en langs het meer liep. Ware de perikope van de tollenaars ooit een aparte geweest, dan ware enige plaatsaanduiding daarin bij de combinatie hiermee geschrapt. Het lopen langs de zee behoort tot de perikope van het roepen van Levi en Kapernaum lag vlak bij het meer. Als hier twee perikopen verbonden mochten zijn, dan is het zeer goed mogelijk, dat het beschrevene niet qua tijd, maar qua plaats daar thuishoort. De twee scènes 2, 1-12 en 2, 13vv. kunnen vanouds als één verteld zijn, dan ook niet-gelast, maar dan nog eerder een tijdspanne uitsparend. Daß die Verwerfung Jesu in Nazareth stattfand, ist aus dem Logion, auf dem die Szene beruht, geschlossen. Zie pg. 30/31. Als het niet kunnen doen van tekenen uit de uitspraak is afgeleid, waarom worden dan wel enkele zieken genezen? Nazareth lag bovendien op de route. Bovendien daagt Jezus de Nazareners zelf uit. Het aanstoot nemen aan een al te bekende die opeens ik weet niet wat voor groot profeet is, is ook een te verwachten en vaker vertoond verschijnsel. Das Wort von der Tempelzerstörung erhält (krijgt) am Tempel seinen natürlichen Platz. Die Weissagung (profetie) Lk 23, 29-31 wird eindrucksvoll in den Gang zur Kreuzigung verlegt. Man kann sagen, daß diese Aufgaben alle zur Symbolik der Szene gehören. Deze ´symboliek van de scène´ behoort om met Kant te spreken tot de wereld der verschijnselen, niet tot die der dingen op zichzelf die onkenbaar zijn. Maar veel van die gemeente-interessen moet wel degelijk Jezus zelf zijn, naar wij dikwijls demonstreerden. ´Symboliek´ als hier door B. gebruikt is een duiding uit armoede, nl. het onvermogen om wat
175 wij lezen op iets reëels te betrekken. Het gaat om een loutere bewering, waar B. er nog beter aan had gedaan om te zeggen: ´Wij behandelen het als een "alsof", als voorbehoud omtrent eventuele echtheid. Bij ´symboliek´ verwacht je symbolen, maar zoals B. het voorstelt zijn het meer legenden: er is een kern van waarheid, de rest is verbeelding, ornamentering. Op zich drukken deze ´symbolen´ niets uit. Jezus wordt slechts als profeet voorgesteld, die zich symbolisch uitdrukt. Slechts in zover is er symboliek. Maar dit is niet waar B. zich toe beperkt. M.a.w. zeg je: de totale scène staat symbool voor de ondergang van Jeruzalem, doordat Jezus deze alhier a.h.w. reeds voor zich ziet, dan is dat geen symbool hiervan, maar slechts de voorstelling van Jezus als de man met het verlichte inzicht. Alleen heel algemeen: dat men in dit optreden van Jezus zou hebben verbeeld, dat de ondergang van Jeruzalem het strafgericht is voor de miskenning van Jezus, die culmineerde in de kruisiging, zou het symboliek mogen heten als de uitbeelding hiervan. Heeft B. dit hier (onwillekeurig) op het oog? Hoe zit dit bij de tollenaarsscène? Deze is geen symboliek, maar exemplaar van het gemeentebeeld van Jezus als bekeerder van zondaars. En Jezus voorgesteld als heilige, wonderdoener, is dan overdrijving, evenmin een symbool. De term ´symboliek´ alhier is in ieder geval om uit te drukken ´alsof´, waarbijde term ´symbool ´ in ieder geval betekent ´slechts symbool´. Hij bedoelt dus zuiver negatief: niet echt. Scepsis wordt zo ontkenning, een niet weten om te gaan van de scepsis met zichzelf. In zijn ´Phänomenologie des Geistes´ kritiseert Hegel reeds deze louter negatieve functie. Ze slaat door en - zo voeg ik toe - keert zich niet tegen zichzelf. Maar deed zij dit wel, dan zou deze spanning resulteren in een aanpah waarbij men zich afvraagt, of iets wel of niet het geval is. Het gaat om het vinden van aanknopingspunten in de zin van samenhangende waarschijnlijkheden. Het vruchtbaarst is nog altijd de confrontatie met de inhoud. Niet moet men met verhaaltjes aan komen zetten op de valse basis van subjectivistisch formalisme met een ijskoude afstandelijkheid van wat er inhoudelijk medegedeeld wordt. Men verbiedt zichzelf aldus op handvaten voor de kennis van het ´Ding an sich´ te stoten. In noch höherem Grade zufällig sind indirekte Angaben, wie die, daß Mk 2, 23-28 zur Zeit des Frühlings (lente) spielen muß, und es ist kindlich daraus Kapital für die Chronologie Jesu zu schlagen. Waarom? Omdat het niet eerder ´kapitaal´ wordt dan wanneer wij voldoende van dit soort gegevens hebben, niet omdat het letten op dit soort dingen een kinderlijk geloof in letterlijkheid zou verraden. Maar men kan pas tot letterlijkheid besluiten bij voldoende vruchtbare gegevens. Men moet echter niet omdraaien met te zeggen: serieus nemen is naief, want het is niet letterlijk. Dan draait men zich een negatief rad voor ogen. Deze scène moet men samen met andere zien om waarschijnlijk te krijgen, dat zulke dingen goed hebben kunnen plaatsvinden. Ebenso steht es mit den indirekten Ortsangaben, die aus der Lokalisierung der Apophthegmata Mk 11 und 12 in Jerusalem folgen. Welke plaatsaanduidingen zijn hier indirect? Mk 11, 2 (1) ´het dorp dat tegenover u ligt´, (2) ´terstond als gij er binnenkomt´… ´sommigen van degenen die daar stonden´, (3) de vijgenboom tussen Bethanië en Jeruzalem, (4) de confrontaties met de schriftgeleerden te Jeruzalem. Nr. 1 heeft samenhang met de twee 11, 1 direct aangeduide dorpen. ´Terstond´ maakt het alleen maar preciezer. De vijgeboom heeft niet alleen qua onmiddellijke locatie, maar ook symbolisch gebruikt veel met Jeruzalem te maken, beeldt Jeruzalem af. Jeruzalem is de passende scène voor deze gebeurtenis. Hierbuiten is Jezus´ daad onbegrijpelijk (er is verband met de verwoesting van Jeruzalem en van de Tempel). Men zie 12, 12. Is ´zij trachtten hem te grijpen´, ´zij lieten hem ongemoeid´ slechts bij voorgaande gelijkenis (slechts) gezet? Men lette op de onmiddellijk werking van deze
176 provocatie en vergelijke deze met soortgelijke in Joh Een dergelijke provocatie deed Jezus om reden -slechts te Nazareth (Lk 4, 16). Waar lag men op de loer en greep men hem uiteindelijk? Toch wel te Jeruzalem. Het de keizer geven wat des keizers is, is niet te lokaliseren, evenmin als de vraag van Sadduceeën t/m waarschuwing aan de schriftgeleerden goed te localiseren is. Maar wat wel duidelijk is, is dat Jeruzalem een concentraat van schriftgeleerden herbergde en er vele debatten tussen hen en Jezus moeten hebben plaatsgevonden, die zich natuurlijk ook hebben toegespitst op Jezus´ messiaspretentie en de eigenschappen van de Messias. Wat betreft de directe plaatsaanduidingen: de Tempel als oord van de vraag naar de bevoegdheid, hiervoor gelden dezelfde overwegingen. Wel had men ook elders deze vraag kunnen stellen, het had niet per se in de Tempel gehoeven, maar dat er, terwijl dit logisch gesproken onverplicht is, dan toch ´de Tempel´ staat, duidt juist zover de proportie van dit onverplichte op het kennelijke, aangetroffen, karakter van de scène, en deze berust daarom waarschijnlijk eenvoudig op waarheid. De Tempel is juist ook wel een plek, waar Jezus zeer pretentievol is opgetreden, niet alleen volgens Joh, maar dit blijkt ook uit de ´voorslag´ hiervan, het met grote vrijmoedigheid uitdrijven van de wisselaars, hetgeen de vraag naar zijn bevoegdheid op de spits dreef. Maar ook voor Kajafas wordt zowel naar zijn vele door de synoptici, niet door Joh verzwegen Tempelredes als naar zijn pretentie de Zoon van God te zijn (waarmee hij zich naar veler gevoelen aan God gelijk stelde) verwezen. Wat betreft de oordsaanduidingen Bethanië en Bethfage en ´terstond´: hoe exacter de aanduiding, des te minder is de kans dat het om fantasie of symboliek gaat. Hier te meer, omdat Jezus steeds ´s avonds de stad uit ging en ´s ochtends weer kwam, een op en neer reizen, iets dat geheel zonder reden zou zijn als het niet toevallig zo was, dat Jezus buiten de stad logeerde. Ter inkleding van een inhoud zijn deze dorpen ook niet verzonnen. Waarom moeten er zonodig die twee dorpen worden vermeld? De enige reden kan maar zijn, dat ze op de reisroute lagen. Daß Lk 13, 1-5 in Jerusalem spielen müsse, ist keine Angabe der Tradition, sondern (maar) eine Vermutung, ebenso die freilich besser begründete Lokalisierung von Lk 13, 31-33 in Galiläa. Het eerste lijkt op hedendaags krantennieuws en zou ook nog buiten Jeruzlem kunnen spelen, hoewel dit inderdaad onwaarschijnlijk is, want het bericht van de ingestorte toren lijkt niet meer dan plaatselijk nieuws. Lk 13, 31-33 evenwel kan nergens anders dan in Galilea spelen. Nun enthalten (bevatten) dagegen einige wenige Apophthegmata bestimmte (bepáálde) Ortsangaben. Die Lokalisierung von Lk 9, 51-56 vor einem samaritanischen Dorf gehört nicht hierher , weil (~ thuis, omdat) sie, ähnlich wie (net zoals) bei Mk 1, 16-20, mit dem Stoff gegeben ist. Maar Jeruzalem, Bethanië, Betfage waren net ook met de stof gegeven. Wat voor zin heeft de stof, althans Mc 11 zonder deze locaties. Een koninklijke intocht op een ezel niet in Jeruzalem is geheel zinloos en een intocht is überhaupt van buiten naar binnen, nietwaar en óf de herkomst van het veulen blijft onvermeld en als ze vermeldt wordt, is deze van buiten Jeruzalem, want eerst een ezel in Jeruzalem gaan of laten halen, ermee naar buiten gaan en dan gaat Jezus erop zitten, doet quichottesk aan. Daar men normaal geen ezel bij zich had, moet het dier ergens buiten gecharterd zijn. Aber anders liegen die Fälle wie Mk 2, 1-12 und Mt 8, 5-13 Par. , wo Kapernaum, Mk 7, 2431, wo die Gegend von Tyrus, Mk 14, 3-9, wo Bethanien, und Lk 19, 1-10 als Schauplatz genannt ist. Da sichtlich (zichtbaar) bestimmte Ortsangaben den Stil des Apophthegmas nicht entsprechen (overeenkomen met), legt (dringt) sich von vornherein (van tevoren) die Frage nahe (op), ob alle diese Angaben sekundär zugewachsen (aangegroeid) sind.
177 De redenering is nee: apoftegmatische situaties zijn ideaal, maar precieze plaatsaanduidingen weerspreken dit, dus moeten ze secundair zijn. Van lieden die zichzelf op deze wijze voor degek houden wordt nu beweerd, dat de resultaten van de moderne bijbelwetenschap onmiskenbaar zijn! Deze wijdverbreide opinie is het wezen van een wijdverbreid epigonendom die zowel voor de gek gehouden worden als door een zelfverschuldigde onmondigheid zichzelf voor de gek laten houden. De conclusie ligt voor de hand: de precieze plaatsaanduidingen zijn à charge van de idealiteitstheorie. B. voelt ze echter als onechte verf op zijn subjectieve palet, maar dat de vorm heeft van een rad en dat men zichzelf voor ogen draait. Sie stehen zwar (weliswaar) nicht alle auf gleicher Stufe. Von vornherein (van tevoren) als redaktionelle Zutat (toevoeging) (die freilich [echter] dem Mk vielleicht schon vorgelegen [voor Mk reeds aanwezig was] hat) ist Mk 7, 24 zu beurteilen; die Angabe ist offenbar (klaarblijkelijk), wie Lk 17, 11, daraus erschlossen (afgeleid), daß die Geschichte von einer Συροφοινίκισσα (Syrofenicisch) erzählt, und ihr entspricht (met ~ komt overeen) die Angabe am Schluß V. 31; denn von dem zwecklosen (doelloze) Exkurs muß Jesus doch wieder in die bekannte Umgebung zurückgeholt werden. De vrouw is een Griekse, van Syrofenicische geboorte. Zij wordt in het verhaal onderscheiden van de kinderen van Israel. Hiermee is zij ook duidelijk onderscheiden van een Joodse diasporabewoner en wat zou zo´n vrouw notabene in Israel moeten wonen? Dat zij in Syrofenicië woont ligt dus helemaal voor de hand. ´zwecklosen Exkurs´. Er staat, dat Jezus in het gebied van Tyrus een huis binnenging. Blijkbaar was hij op weg naar Joden even buiten Palestina. ´muß zurückgeholt werden´, B. wil Jezus blijkbaar het reizen buitenslands verbieden en dit, ondanks dat de beweging die nodig is (volgens B. om het verhaal te doen kloppen) slechts een minimale hoeft te zijn, dus zich dan ook licht kan hebben voorgedaan. De schrijver strooit evenwel veel rijker: over Sidon naar het meer van Galilea en wel door de Dekapolis. Dit noem ik geen ´terughalen´, maar hiertegenover een teveel van het goede, wij krijgen een complete reis mét stations voorgeschoteld. B. gedraagt zich echter als de vrek van Molière. Hier zien wij een uitvoerige vermelding van wel andere dan ´transcendentale´ (lees: gemeente-) oorsprong. Wat Lk 17, 13 betreft, zie pg. 33. Um so sicherer ist dies Urteil, wenn, wie gezeigt (getoond) Mk 7, 24-31 als Variante von Mt 8, 5-13 Par. zu beurteilen ist Er is niets getoond. Zie pg. 38 en 39. De overeenkomst werd getoond via een uiterste ijlte aan abstractie, een ontmoeting in de lucht, niet op de grond. Het oordeel is dus des te zekerder, naarmate… maar daar er niets getoond is, is er geen reëel ´naarmate´ en dus ook niets des te zekerder. Loze comparatief. Und bestätigt (bevestigd) wird das Urteil endlich durch die in der Wundergeschichte Mk 8, 2227a vorliegende Analogie: auch hier geographische Angaben am Anfang und Schluß, von denen die erste - Bethsaida - schon dadurch als Redaktionsarbeit erwiesen (bewezen) wird, daß die Geschichte nach V. 23 von einer κώμη, also nicht vor Bethsaida spielt. Ik heb reeds getoond, dat B. niets van geografische situaties weet: Er zijn twee dingen denkbaar: 1) Bethsaida zijn wat vissershuizen aan het meer. Kapernaum, dat groter was, ligt erboven. Κώμη moet ´wijk´ zijn, vergelijk te onzent Wijk bij Duurstede, d.i. het vroegere Dorestad, in Istrië Moscenice-Moscenicka Draga. 2) Dit is echter een nogal speculatieve theorie, gevoed door het feit, dat Petrus en zijn broer Andreas volgens Joh 1:45 uit Bethsaida kwamen én samen in huis woonden in de de nabijheid van de synagoge van Kapernaum volgens Mc 1, 29, versterkt, doordat Mc 6:45, sprekend over dezelfde overtocht als Jo 6,17,
178 zegt, dat men naar Bethsaida koerste, terwijl de vierde evangelist zegt 'naar Kapernaum'. Zelf ben ik inmiddels van mening dat Bethsaida een aparte plaats is. Het wordt in het logion Mt 11, 21/Lk 10, 13 in één adem genoemd met het dorp Chorazin. Lukas en Johannes noemen het een stad, maar Lukas noemt ook Naïn en Arimatea een stad, en Johannes noemt Efraim een stad, al zijn het miniscule dorpjes. Onbekendheid van de auteurs met de werkelijke toestand? Lk 8, 4 zegt 'elke stad', terwijl hij ook elk dorp bedoelt. 'Stad' (waaronder stadje) is meer een verzamelnaam. Loze superlatief. Man muß also Jesu "Nordreise" als eine Phantasie aus der Geschichte streichen (schrappen). Men mag de kwaliteit van zijn methodes wel eens nakijken, want hier is te zien hoe slechte methodes op geschiedvervalsing neerkomen waardoor feiten in een zwart gat vallen en zo verdonkermaand worden. Nee, zolang als men positief of negatief geen echte zekerheid heeft, is alleen een voorbehoud op zijn plaats. Anderwärts (in andere richting) ist die Ortsangabe (plaats~) nicht sicher als Redaktionsarbeit abzutrennen (om als ~ af te splitsen); und wenn (ook wanneer) es auch dem Stil nicht entsprach (met ~ niet overeenkwam), so (dan) ist es andrerseits auch nicht unmöglich, daß schon die alte Tradition dies oder jenes Apophthegma mit Ortsangabe überliefert hat. Men verwacht volgens de theorie een onduidelijke ´ideale´ situatie. Die komt er volgens de theorie. Dán komt er, volgens deze theorie gedacht, geleidelijk meer concrete invulling. Zou dit redactie-arbeid zijn, dan had de redacteur stante pede moeten verzinnen en dit wil B. deze niet aandoen, zo vermoed ik, dus komt die concreetheid nog eerder tot stand: de laag van de uitspraak, dan verbeelding van de situatie, dan verdere oneigenlijke concretisering, dan redactie. Er wordt steeds erg veel verondersteld, ofschoon het veel eenvoudiger is eerst eens naar B.´s dogmatisme te kijken om te zien hoe deze acrobatiek ontstaat om het medegedeelde voor deze verwoesting te sauveren. Pg. 68/69 Bei den Rabbinengeschichten liegt es ebenso; die meisten enthalten stilgemäß (behelzen naar stijl) keine bestimmte Ortsangaben2 (bepaalde plaatsaanduidingen), bei anderen sind sie hinzugefügt, obwohl (ofschoon) sie für die Geschichte selbst keine Bedeutung (betekenis) haben1. Noot 2. (pg. 68): Von den genannten Beispielen enthält nur (genoemde voorbeelden bevat alleen) Nr. 4 eine bestimmte Ortsangabe (bepaalde plaats~), und diese (Rom) wird aus dem Inhalt des Stückes (Polemik gegen die Verspottung des Sabbatgebotes) erschlossen (afgeleid) sein. Het oude Rome kán voor van alles en nog wat dienen. Von den Geschichten, die Fiebig, Erzählungsstil S. 77-107, unter Nr. 1-10 gesammelt hat (und z.T. [ten dele] sind es unter einer Nr. mehrere Geschichten), finden sich bestimmte Ortsangaben nur in Nr. 1 (und dabei in den vier Varianten immer verschieden!) und in Nr. 4. Hier ziet men dus het verschil met de synoptische plaatsaanduidingen. B. zegt hier niets anders dan: de plaatsaanduidingen zijn niet echt, want in de rabbijnengeschiedenissen zijn ze ook niet echt. Dit is ongeveer dezelfde redenering als: Je kunt de Rhône niet over, want bij Avignon is de brug stuk. B. haalt de rabbijnengeschiedenissen er alleen maar bij om zijn visie te kunnen bevestigen. Noot 1 (pg. 69). Vgl die in der vorigen Anmerkung (annotatie) genannten Ausnahmen (genoemde uitzonderingen).
179 ´Voor de geschiedenis geen betekenis hebben´ kan twee dingen betekenen: Voor de opvatting van een door de gemeente gemaakt zinvol verhaal verschijnen bepaalde concreties als zinloos. Maar juist zulke schijnbare overbodigheden kunnen juist de veridiciteit helpen staven. Hun aanwezigheid is dan nuttig om de achtergrond van de toedracht te schilderen, waar men wat dit betreft niet zo eng bemeten wil zijn. Het gaat steeds om net genoeg aangaves om zich door ´anekdotische´ weergave een beeld te kunnen vormen. Een goed voorbeeld hiervan is juist deze reis van en naar Syrofenicië om en terug. So wäre es z. B. möglich, daß die Geschichte Mk 2, 1-12 schon in der Tradition vor Mt in Kapernaum lokalisiert war, obgleich freilich (ofschoon niettemin) in V. 1f. die verknüpfende (verknopende) Redaktionsarbeit des Mk steckt. Voor het verhaal is nodig, dat de mensen vernemen, dat Jezus thuis is. Dus moet hij weggeweest zijn. Dit moet wel het geval zijn, want er ontstond een volksoploop. Dit moet wel het geval zijn, want anders had men het dak niet hoeven openen. Op zichzelf hoeft Jezus hiervoor echter niet uit Kapernaum weg geweest te zijn, en dit staat er ook niet, want hij is er al enige dagen, voordat zijn aanwezigheid goed en wel doordringt waarop de volksoploop volgt. Nu zat Jezus nooit stil, dus dat hij eerder Kapernaum was uit geweest, is altijd prijs. Ook In Lk´s scène in de synagoge van Nazareth wordt ook naar wonderen in Kapernaum verwezen (4:23). Jezus´ rede stoelt hier zelfs op. De verknopende redactie-arbeid is dus niets anders dan de gang van de handeling (lees: zaken) weergeven. Die Geschichte vom Hauptmann war offenbar (blijkbaar) in Q (Mt 8, 5//Lk 7, 1) in Kapernaum lokalisiert. Die Kunde (boodschap), daß Kapernaum ein Mittelpunkt der Wirksamkeit Jesu war, hat sich in der Gemeinde erhalten (gehandhaafd). Een tautologische lege huls. Alles wat in de gemeente wordt bericht is overlevering, die uiteraard ´in de gemeente behouden is´. De gemeente is dus als locatie van nogal wat activiteiten van Jezus Kapernaum ter ore gekomen en is deze informatie door sommigen verwerkt. Geen wonder als hierbij ook hoort, dat Jezus er zijn huis had en op één nan64 zijn leerlingen uit het belendende dorp kwamen. in dem Redestück Mt 11, 23//Lk 10, 15 sitzt die Angabe Kapernaum fest Claro. In anderen Fällen geht die Angabe deutlich auf die Redaktion zurück wie Mk 1, 21; 9, 33. Uit Mk 2, 1-12, een zeer gedetailleerd informatief stuk, blijkt dat Jezus te Kapernaum woonde, want waarom zou de informant (liever dan het vage ´overlevering´), zó op de hoogte zijn van die toedracht en dat Jezus daar woonde verzonnen zijn. En dit klinkt al helemaal niet als redactioneel. ´Woonde´ klinkt als hebbende meer ´impact´ dan ´ze kwamen´. Wat zou Mk 1, 21 dan redactioneel zijn? Veeleer zal Lk gelijk hebben, die, geheel adequaat met de situatie, zegt, dat Jezus veelvuldig daar leerde (4, 31). En wat moet Lk in de Nazaretpericope met een referentie aan eerder geschiede wonderen te Kapernaum? Dit móet centrum van Jezus´ activiteiten, ook over het meer, zijn geweest. Dat dergelijke plaatsaanduidingen merkwaardig zouden zijn, komt uit Bultmanns eigen koker van ´ideale scène´. Dit is Duits idealisme, maar het heeft met wat wij lezen niets van doen. Is Mk 9, 33 redactioneel? Wel, Jezus en zijn leerlingen waren vaak op stap, zie vers 30 (al dit soort meldingen bijeen kan toch niet uit de lucht gegrepen zijn). Dan vraag je je af: wat was hun adres? Of zwierven zij alleen maar? De vermelding van Jezus´ woonhuis vult aldus een structureel gat. B.´s ´deutlich´ ontstaat alleen maar, omdat hij zich om duidelijke reden, maar in feite op
180 ondeugdelijke en onduidelijke gronden, zich iets verbiedt. Een reden hoeft nog geen goede reden te zijn. Lk 7, 11 dringt es in einigen Handschriften für Nain ein. Dan heeft men dit ingevuld, waar blijkbaar de bestaande naam onduidelijkheid schiep. Ervoor staat namelijk het verhaal van de hoofdman van Kapernaum. Mijn theorie is de volgende: Naïn kwam over als een vreemde eend in de bijt. λ lat heeft ´Naïm´, een overschrijffout, die in de latijnse tekst is gekomen. Opvallend is, dat Kapernaum zich alleen in latijnse teksten (e, l) dringt. Het lijkt mij, dat men gemeend heeft, dat ´naïm´ het achterste deel van Capharnaum moest zijn. Die Selbstverständlichkeit mit der es als Wohnsitz Jesu galt, spricht auch aus Lk 4, 32. Zo vanzelfsprekend als zijn woonoord blijkt hier niet, temeer daar 31 Kapernaüm ondanks 23 toch als nieuw (nl. een stad, gr. πόλιν zonder lidwoord) verteld wordt en verder alleen verteld wordt, dat Jezus hier vaak predikte. Es mag Mt 17, 14 schon in der Tradition genannt gewesen sein, denn eine Ortsangabe legte sich hier nahe (plaats~ lag ~ voor de hand), da die Zahlung der Tempelsteuer (~belasting) in der Regel am Wohnort erfolgte (plaatsvond). B. bedoelt natuurlijk 17, 24. Dus: Alles wijst op Kapernaum als woonoord. Die Lokalisierung von Mk 14, 3-9 wird ebenso alt sein wie das Stück selbst. Er staat niet: ´Hij kwam te Bethanië´. En ´Bethanië´ is er niet zo frequent als ´Kapernaum´, anders had B. het als redactie afgedaan, denk ik. Inderdaad is ´Simon de melaatse´ welbepaald en komt het overeen met Joh, waar ook Maria en Martha die overduidelijk als woonachtigen van deze plaats worden genoemd. Overigens komt dit Bethanië in de Jeruzalemse eindperiode wél frequent voor. Joh beschrijving van de twee gezusters is zeer informatief . Zie b.v. Joh 11, 30. - Für die Zakchaios-Geschichte Lk 19, 1-10 hatte Wellhausen gesagt, daß der erste Teil vor einem Ort spielen muß, da Zakchaios auf einen Baum, nicht auf ein Dach steigt. Dann müßte der erste Satz, der die Geschichte zu Jericho lokalisiert (και εισελθών διήρχετο την 'Ιερειχω), der Redaktion gehören (bij ~horen). Waar bomen geplant worden, laten we maar aan de gemeentelijke plantsoenendienst over. Hier is sprake van spijkers op laag water zoeken om tot kunstmatigheid van 1 te besluiten. Een staaltje van onverantwoordelijke vermetelheid! Aber Dalman (Orte und Wege Jesu 1924, S. 15) wendet ein (werpt tegen): Wenn Lk "von Jesus sagt (19, 1), daß er nach seinem Eintritt in die Stadt "durch sie hinzog", wird er an ihre Außenseite denken, also (dus) bei Jericho nicht an die kleine antike Stadt auf dem Quellhügel (heuvel met de bron), sondern (maar) an das größere Jericho der herodianischen Zeit, in dessen Bereich auch Sykomoren an der Straße stehen" (vgl. auch S. 259). Wat Dalman zegt is zeer plausibel. Ein Beweis läßt sich hier also (dus) nach keiner Seite führen. Dit geeft een Pilatushouding, ongevoeligheid voor waarschijnlijkheid en waarheid, goed weer. De twee veronderstellingen zijn nl. geenszins van gelijke kwaliteit. Het is inmiddels maar al te duidelijk wat voor vlees wij met Bultmann in de kuip hebben.
181 Dem primären Apophthegma entspricht (met ~ correspondeert) es, daß der Anlaß (aanleiding) zu Jesu Äußerung (uiting) an ihn herangebracht (er [voor hem] bijgezet) wird (abgesehen von den Berufungsgeschichten). Dit laatste natuurlijk niet. Het gaat om een uiterst eigener beweging optreden van Jezus. Pg. 70 Es ist ein Zeichen sekundärer Bildung, wenn Jesus selbst die Initiative ergreift (grijpt). So vergleiche man Mk 9, 33 mit 10, 35, oder 9, 36 mit 10, 13; ebenso 7, 14 mit 7, 5 und entsprechend (overeenkomstig) 10, 23 mit 10, 17. Bezeichnend (kenmerkend) ist auch, daß Jesus in dem apokryphen Stück Lk 6, 5D, ohne gefragt zu werden, das Wort ergreift (neemt). Men zou toch eerder verwachten, dat aanleidingen, waarmee immers ten bate van toepasselijke raming geschoven kan zijn, op deze wijze secundaire vormingen kunnen zijn. Maar B. noemt juist aanleidingsloze initiatieven van Jezus secundair, omdat zij niet aan zijn zelfgeconstrueerde ideaaltype van ´apoftegma´ beantwoorden. Dan moet er voor deze ´afwijking´ wel een bijzondere reden zijn, zo denkt hij. Als uitspraken los van situaties zijn gedaan (Mc 4), dan kunnen het geen ´apoftegma´s´ zijn, want dit zijn per definitie uitspraken in situaties, d.w.z. dat er contextuele samenhang mee is. In een aantal gevallen is er aanleiding tot die uitspraak in de situatie. Deze kan a) voorafgaan, b) achteraf met meer duidelijkheid ter illustratie worden gegeven, c) alleen maar achtergrond zijn. Wat vinden we? a komt veelvuldig voor en is ook een normale volgorde vergeleken met b. Dit heeft dus met stijltypes niets te maken. b komt voor te Mc 4, 35, een niet-apoftegma, omdat hier niet van een leeruitspraak sprake is, eveneens bij Mc 12 begin, maar hier gaat het om een gelijkenis. Deze zeldzaamheid is niet verwonderlijk, want al vertellend met de deur in huis vallen, daarbij dit gedaan als zélf opzetje niet meegerekend, gelijk hier geschiedt, is geen ordelijke wijze van vertellen. In Mc 4, 35 zit al een voorslag van de situatie die aanleiding was, nl. dat het die dag laat geworden was. Dit bevindt zich tussen a en c. In Mc 12 is de aanwezigheid in de Tempel verondersteld. Zonder aanleiding zijn, zegt B. op pg. 357, de lijdensvoorspellingen Mc 8, 31; 9, 30-32; 10, 3234 en het gebod te zwijgen na de transfiguratie Mc 9, 9. 8, 31 is echter n.a.v. de belijdenis door Petrus van Jezus´ messiasschap, een caput selectum christuskunde. Als het constructie zou zijn met het voorafgaande, dan is niet een aparte aanleiding te verwachten. 9, 30 wordt eerst de tocht genoemd, hoe deze werd gehouden en de reden waarom. Dit staat tussen c en a in.10, 32 staat tussen c en b in. Het is een tocht vol dreiging van wat komen gaat. Jezus begint te spreken over wat achteraf duidelijk wordt. Men ziet, dat een zuiver b maar moeilijk voorkomt en c veel eerder dan dit, met name waar het een algemene uitspraak gaat die overeenkomt met de algemeenheid van de situatie: het komende lijden óp de tocht naar Jeruzalem én reeds vlak hiervoor 9, 30. Maar beide keren zit hij toch in de gang van de handeling ingebakken. Pg. 357 al. 4 spreekt B. hier over (typisch) esoterische lering, maar dit is niet waardoor een aanleiding mag ontbreken. Het is veeleer de algemeenheid van de situatie: het komende dat uittorent boven de concrete situaties en aanleidingen. Dat dit nog in de toekomst ligt, maakt het geheim en geeft het esoterisch karakter aan deze onthulling ervan. Het esoterisch karakter is secundair bij wat dat schijnbaar aanleidingsloze bepaalt. Zien wij verder: - naar 9, 33>35. Hier is het gesprek onderweg de aanleiding. Het gaat hier om ht type c+a. - naar 9, 36. Jezus neemt het kind n.a.v. 35, maar dit wordt door B. reeds óók als ´sekundäre Bildung´ gezien (zie voor commentaar pg. 65). De aanleiding zit in het voorafgaande, maar deze opeenvolging is duidelijk een kunstconstructie. Ze waren immers thuis en een kind vond
182 je op straat. Toch moet het nemen van het kind überhaupt naar aanleiding van iets gedaan zijn en oer-Mc (het gemene synoptische) maakt duidelijk, dat de aanleiding de discussie over wie de grootste was de was, terwijl alleen de Mc-tekst toespitst op een thuiskomst. Met en door deze toespitsing bij het overleveren en/of door slechte eindredactie (eventueel door nalatigheid) van de evangelist is dus deze onmogelijke combinatie.ontstaan. - naar 7, 14. Bij deze vraag zit de aanleiding eveneens in het voorafgaande Dit vormt met het navolgende een tweeluik, waarvan het tweede deel in zichzelf weer een tweeluik vormt: de parering van Farizeeën en schriftgeleerden aan de ene zijde, het daaropvolgend met eigen autoriteit onderwijzen over hetzelfde thema voortbordurend aan de anderen, de schare en, nader, de leerlingen. Dit is ook Mt-variant te zien, ook al oogt deze als veel losser samenhangend. De uiteenzetting over de ware reinheid moet hoe dan ook iets dergelijks als hier staat als aanleiding gehad hebben. B.´s visie wordt bepaald door zijn aanname, dat het hier om twee uitspraken gaat, die tot één situatie gemaakt zouden zijn. Zie bij pg. 15. Voor Mk 10, 23 geldt hetzelfde (zie pg. 20), evenals voor het apokriefe Lk 6, 5D (hier is duidelijk kunstmatige aanhaking). Von hier aus ist auch deutlich - abgesehen von anderen Gründen (s.u. [zie beneden] -, daß Mk 12, 36-37 eine sekundäre Bildung ist, und ein charakteristisches Licht fällt auf Mk 8, 27, wovon später die Rede (sprake) sein wird. Um sich das Typische der Erscheinung klarzumachen, vergleiche man endlich Mk 8, 1 mit 6, 35. Wij gaan verder met zien - naar Mc 12, 35-37. Hier is de algemene situatie de aanwezigheid in de Tempel, dus c. Een hint naar de aanwezigheid van een aanleiding zit juist in ´antwoordde´ (12, 35). Waar het om gaat is, dat Jezus´ uitspraak niet uit de lucht komt vallen. - naar Mk 8, 27. Alvast dit: Dit is iets esoterisch, maar de achtergrondsituatie is weer van een algemene hier tot onthulling komende aard (zie hierboven n.a.v. pg. 357 over 8, 31). De aanleidingen zitten overal in de tekst waar Jezus zich als Messias gemanifesteert. Zomaar in de lucht gesteld, zou deze vraag nl. ´van lotje getikt´ zijn. Nu is echter de tijd gekomen, dat Jezus a.h.w. zegt: Ik moet het met jullie ergens over hebben. Dit spreek voor zich. Het even aangeven van een situatie - dit is niet aanleiding, maar aanduiding van omstandigheden - ´Caesarea Philippi´ is genoeg om duidelijk te maken, dat het in de gebeurtenissen ´ingebakken´ blijft. Men ziet dus, dat c (vaak gemengd met de andere twee) vaak voorkomt. - naar Mk 8, 1 in vergelijking met 6, 35. Zie hiervoor na het volgende: De wijze van voorkomen varieert eenvoudig met de bijzondere of algemene aanleiding of beweegreden tot het doen van de uitspraak, die deze ´nodig heeft´ om geschikt gedaan te kunnen worden, d.w.z. om het als uit het leven gegrepen plausibel te hebben, en onderscheid tussen primaire en secundaire apoftegmata is niet nodig. Nu zei B., dat het bij primaire apoftegmata om ´erbij gezette (herangebrachte) aanleiding´ gaat, m.a.w. niet situaties (Op) eigen initiatief (aanleiding) nemen is volgens hem secundair, omdat van een regel zou worden afgeweken. Nu hebben wij nogal wat uitzonderingen, is er wel een regel? De uitkomst was, zoals men kon verwachten, nl. dat naarmate de uitspraak speciaal is, de aanleiding speciaal zal zijn en algemeen de aanleiding algemeen zal zijn (of in de algemene gang van de handeling zit ingebakken). Nu wij het toch over deze ´regel´ hebben, hoe zit dit met de hierbij weer primaire ´regel´, die wij zouden kunnen ontwaren, dat woorden als aanleiding de voorkeur hebben? Aanleidingen van lerende uitspraken zijn menselijke situaties, b.v. een verzoek om hulp bij een erfenis, een roepen om medelijden. Ook dialogen met degenen met wie Jezus frequent spreekt zullen frequent de aanleiding voor een uitspraak zijn (meestal zijn deze gesprekken onmiddellijke aanleiding, meer zelden zal er enige tijd verstreken zijn ´waarover spraken jullie daar straks?´)
183 Voorts kan Jezus iets (overigens passend in de situatie) aan de orde stellen, of onmiddellijk lerend of eerst een balletje opwerpend. Waar het om gaat is, dat wij bepaalde frequenties van wat het geval is zelf a.h.w. van te voren waarschijnlijk kunnen maken en de conclusie luidt, dat er geen regel- en uitzonderingsverhouding is, omdat er eenvoudig geen regel is, maar er sprake is van een waarschijnlijkheidsschaal die - in afnemende mate van frequentie- geheel de situatie weerspiegelt, dat Jezus een vaste groep leerlingen om zich heen heeft, regelmatig schares leert, regelmatig confrontaties heeft met schriftgeleerden en zo nu en dan onder de indruk raakt van toestanden en dingen, Jeruzalem of de Tempel, meestal toch wel direct menselijk Dat menselijke woorden de voorrang hebben en niet b.v. de natuur of de politiek hangt samen met wat Jezus aan godsdienstig relevante dingen te verkondigen heeft. ´Wat een mooi weer is het vandaag´ of: ´hij moest vreselijk lachen om deze opmerking´ doet er niet toe. Maar wel: ´Aanschouwt de leliën des velds!´ of ´Herodes, die vos.´ Jezus wilde immers steeds iets bepaalds leren. De woorden van Jezus´ opgeworpen balletjes, van de leerlingen, de tegenstanders, draaien dan ook om hetgeen er in Jezus interessant voor hén is en dit draait toch allemaal om zijn godsdienstige pretentie. Wat nu betreft Mk 8, 1 in vergelijking met 6, 35. Wij zien hier het verschil tussen ´hij riep zijn leerlingen tot zich´ : eigen initiatief, en ´zijn leerlingen kwamen tot hem´: een aanleiding. In het eerste is er ook verder ter inleiding slechts een uitvoerige voorslag van de inhoud, zodat het slechts formeel de aanleiding lijkt. In het laatste is er het begin van een uitvoerige situatieschets, die er ook een is in de tijd en hoe dan de situatie aanleiding geeft tot het verzoek van de leerlingen. Maar: In 8, 1 is de aanleiding, niet een louter formele voorslag op wat Jezus zegt, maar wel degelijk ook de reële aanleiding. Door het alvast aanduiden is er wel degelijk de stijl, de vorm en daar gaat het B. toch om? - van het ´apoftegma´. Mág dit soms niet zo worden opgesteld, omdat dit niet de gave volle vorm is, maar een bastaardvorm? Maar wie stelt deze regel eigenlijk op? Wanneer wij 8, 1 op zijn beurt eens vergelijken 6, 34, dan is in dit laatste geen voorslag en i.p.v. een uitspraak is er de globale uitdrukking ´begon hen vele dingen te leren´. Maakt dit echter een wezenlijk verschil met 8, 1? Onze conclusie luidt: 6, 35 is niet wezensverschillend van 8, 1. En dit verschil heeft ook niets met primaire en secundaire vorming te maken in B.´s abstracte zin, maar in de zin, dat 8, 1 een zelfde gebeurtenis is, waarvan je wel kunt nagaan, dat de auteur deze nog eens van zo´n wat grotere inleiding gaat voorzien. Het doet mij een beetje denken aan Bloomfield, die de zinnen ´mijn jas hangt aan de kapstok´ en ´mijn jassen hangen aan de kapstok´ wezenlijk verschillend vond, omdat je in de tweede zin ´mijn´ kon weglaten en toch een goede zin overhouden en in het tweede geval niet. Ook zo´n formalistn65 En toen kwam Chomsky. Der sekundäre Stil zeigt (toont) sich deutlich bei Joh, wo Jesu handeln ganz der eigenen Initiative entspringt (5, 6; 9, 6) und voreilige Bitte (te vroeg gedaan verzoek) abgewiesen wird (2, 3f.: 7, 3ff.; 11, 3f.). Dat Jezus, ook waar hij niet begint, maar eindigt dingen naar zijn eigen initiatief toedraait, zijn wij herhaaldelijk tegengekomen o.a. bij de vraag Mk 12, 28, 29. Zijn vrijmachtigheid blijkt b.v. bij zijn zich onttrekken aan de greep van degenen die hem wil straffen. Het is geheel inhoud en geen stijl. ´ganz der eigenen Initiative entspringt´ Joh 5, 6: Hier wordt helemaal duidelijk, dat B. het over ´herangebrachte Anlässe heeft´, want aanleiding is er hier genoeg. Dit geval is te vergelijken met Mc 8, 1. Jezus wordt door de aanblik bewogen. I.p.v. dat de man zegt: ´Heb medelijden met mij!´ Maar dit hoeft hij niet gezegd te hebben. De opsteller van het bericht kan zulks niet relevant gevonden hebben. Van tevoren is echter te verwachten, dat we dit maar al te vaak zullen aantreffen, of het nu een ´apoftegma´ of ´wondergeschiedenis´ is, want hoe zo´n situatie afloopt is al naar gelang. Classificeren is iets louter achteraf en heeft met
184 opzettelijk gebruik van stijlmiddelen niets van doen. Is ´heb medelijden met mij´ dan geen stijlfiguur? Tja, mochten er blinden of melaatsen zoiets niet echt geroepen hebben, dan is er slechts lichte stereotypisering, niet bepaald een kunstmiddel achteraf, maar de uitspraak vloeit toch goeddeels uit de situatie voort. Voorts past dit in de bovenbesproken frequenties, waar plausibel werd gemaakt, waarom woorden zo vaak voorkomen tegenover het woordenloze, zoals hier. ´Joh 9, 6.´ Hier is de aanleiding de uitspraak ´ik ben het licht der wereld´ i.v.m. het openbaar maken van de werken Gods die Jezus aan de blinde voltrekt. De blinde is aanleiding tot woord en daad. Wat is het karakteristieke verschil met Mk 6, 35? Jezus neemt hier degene over wie hij zich ontfermt als aanleiding, ook al helpen zijn leerlingen deze geven. Toch neemt Jezus Mc 6, 37 tegen het voorstel van de leerlingen in een eigen initiatief. Het verschil blijkt ook al door de geringheid ervan irrelevant. In Joh´s versie van ditzelfde verhaal neemt Jezus trouwens helemaal het initiatief. Is hierdoor de secundariteit ervan ook duidelijk? Maar alleen al het feit, dat Joh vermeldt, dat de eerste leerlingen te Bethanië bij Johannes de Doper geroepen worden, bewijst, dat de vierde evangelist een eigen, enigszins concurrerende, versie en geen variant van synoptische relazen heeft gelijk ook hier. Zelfs is Joh preciezer. Van secundariteit is op deze wijze geen sprake. ´der eigenen Initiative entspringt´ is van B. zelf inadequaat, want b.v. ook het eerste in dit boek besproken ´apoftegma´, de genezing van de verdorde hand (Mk 3, 1-6), is, gelijk zuiverder aanleidingsloos nog in Joh 5, 6, Jezus´ handelen op eigen initiatief. Wat B. had moeten nagaan is, of woorden de aanleiding zijn, bij de verdorde hand ´is het geoorloofd op sabbat goed te doen?´ Ook bij Joh 9, 6 zijn woorden n.a.v. de blinde gesproken aanleiding tot de uitspraak ´ik ben het licht der wereld´ én tot de genezing. Slechts de woordenloze aanleiding van Joh 5, 5 is vergelijkbaar met (een) synoptisch(e) equivalent(en) en wel met het leren en voeden van de schare, al is het geen echt ´apoftegma´, of het zou om een ´uitgerekt´ ´apoftegma´ moeten gaan. (Maar) ook b.v. de genezing van de lamme Mc 2, 1-5 heeft geen aanleiding in woorden. Conclusie: Joh wijkt helemáál niet af van enige synoptische ´regel´ in deze. Er is geen verschil met de synoptische ´uitzonderingen´. B. heeft het over ´herangebrachte´ aanleidingen, maar evengoed als over eenvoudig aanwezige aanleidingen, die echter niets uitzonderingsmatigs hebben. ´und voreilige Bitte abgewiesen wird (2, 3f.: 7, 3ff.; 11, 3f.)´. Er is verwantschap tussen de afwijzing op de bruiloft van Kana bij Joh en die van de Syrofenicische bij Mc, tussen het onbegrip van Jezus´ broers bij Joh en dat van Petrus te Caesarea Philippi bij Mc. Zolang schriftgeleerden een bepaalde vraag van Jezus niet kunnen beantwoorden, weigert hij hun een antwoord: aldus heeft Jezus een door hem voortijdig gemáákte vraag te beantwoorden (Mc 11, 30). Er is verwantschap tussen Joh 11, 3v en het genezen van het dochtertje van Jaïrus. In het eerste geval wachtte Jezus twee dagen, dit in exact verband met wat hij aan Lazarus gaat verrichten (dus al naar gelang de situatie en niet vanwege een of andere stijlmatige regel), en bij de dochter van Jaïrus mag je wel zeggen, dat Jezus treuzelt. Het feit dat at Jezus voortdurend het initiatief aan zich hield, heb ik hiervóór uitvoerig aangetoond. Het is juist steeds Jezus ten voeten uit en juist het tegendeel van secundair. Je krijgt toch een punthoofd van dit soort mensen die de hele wereld om de tuin leiden met het steeds misslaan van de plank! An Handlung genügt, daß die Menschen zu Jesus kommen und ihn fragen, oder daß ein charakteristisches Verhalten (gedraging) kurz beschrieben wird, das den Vorwurf (verwijt) der Gegner oder das Wort Jesu provoziert: Die Jünger raufen Ähren aus (plukken aren af); die Frauen bringen Kinder zu Jesus, und die Jünger wollen sie hindern; Jesu Verwandte suchen
185 ihn, und man teilt es mit ihn (deelt het hem mee); Martha bemüht sich um (spant zich in voor) die διακονία, Maria sitzt zu (aan) Jesu Füßen Men houdt zich aan de toereikende grond, omstandigheid als bij Joh wordt vermeden. Door zich zo te beperken kan men weer des te meer vertellen aan afzonderlijke memorabele ´anekdoten´. Joh beperkt in omgekeerde zin en schept zich zo ruimte voor uitvoerige toedrachtsbeschrijvingen. Dem entspricht (daarmee komt overeen) bei etwa (soms) vorkommenden Wundern die Knappheit des Berichts wie Mk 3, 5; 7, 29f.; Mt 8, 13 Par. Maar het is het wonder zelf dat in een oogwenk geschiedt: ´genas… juist op dat uur´, ´"strek uw hand uit" en…´ Dat desalniettemin het geheel van de beschreven toedracht uitvoerig kan zijn, bewijst o.a. de vergeving aan en genezing van de lamme. De wonderen zelf nemen altijd weinig tijd im beslag. ´Entspricht´ is alleen maar in uiterlijke zin: ook de uitvoerigste berichten zijn redelijk kort: om genoemde reden, de wonderen zijn van zichzelf kort. Dit blijkt ook bij Joh waar om eigen reden de berichten van toedrachten lang zijn, de wonderen echter kort. ´Entspricht´ is maar zeer betrekkelijk. Nur darf (mag) das nicht als "erbauliche (stichtelijke) Stilisierung" beurteilt zu werden2 Die Heilungen werden hier eben (juist) nicht als "Wundergeschichten" erzählt, sondern (maar) im Stil des Apophthegmas, und es ist bezeichend (tekenend), daß da, wo die Heilung im Stil der Wundergeschichte berichtet wird (Mk 2, 1-10), tatsächlich (inderdaad) eine ursprünglich selbständige Wundergeschichte benutzt ist. Noot 2. Dibelius, Formgeschichte S. 26f. M.a.w. ´apoftegma´s´ zijn altijd kort, maar het voorbeeld, dat dit niet het geval is, wordt weggeredeneerd (zie ook bij pg. 12). Ik zie in dit verband drie ´soorten´ van ´apoftegma´s . 1 Twistgesprekken/leergesprekken n.a.v. wonderen zijn: genezingen op sabbat, commentaar op een duiveluitdrijving. Min of meer lerend zijn: 2 de genezing van de tien melaatsen, een demonstratie aan de hand van de genezing van de lamme. ´Kaal´ is: 3 De genezing van de schoonmoeder van Simon. Lange wonderverhalen zijn b.v. de opwekking van de dochter van Jaïrus met de genezing van de bloedvloeiende vrouw, de voedselvermenigvuldigingen en het exorcisme te Gerasenen. Waarom zijn de eerste drie soorten bijna altijd kort? (met de genezing van de lamme al als kapitale afwijking.) Gegeven, dat wonderen meestal kort zijn (ook niet: waterwandeling en broodvermenigvuldiging) betreft deze vraag dus de kortheid of uitvoerigheid van de situatie incluis gesprek. Waarom zijn die andere wonderverhalen lang? En waarom is een lang wonderverhaal niet voor twistgesprek te gebruiken? Of omgekeerd: Waarom past bij een twist/leergesprek geen uitvoerig wonderverhaal (afgezien van de genezing van de lamme). Laten wij zien. De werkelijke omstandigheden bij de sabbatgenezingen zijn vrij eenvoudig, evenals bij de genezing van de tien melaatsen. ´De schoonmoeder van Simon´ is niet wezenlijk uitvoeriger dan het voorafgaande exorcisme in de synagoge. Dat het viertal apostelen wordt vermeld, zou reeds samenhangen met het feit dat een tweetal tóch al genoemd moet worden, ware het niet, dat Jezus voor speciale gelegenheden dit viertal wel vaker meenam. ´Terstond spraken zij met hem over haar´, dit is: wendde men zich tot hem. De omstandigheden bij de voedselvermenigvuldigingen zijn specialer: de aanwezigheid van de massa op de afgelegen plaats, de honger, het broodtekort etc. Daarom zijn deze verhalen
186 tamelijk lang. En de toedracht rond de genezing van het dochtertje van Jaïrus is wel zeer uitvoerig. Maar is de ´ingebouwde´ genezing van de bloedvloeiende vrouw langer dan de sabbatsgenezingen?, want dit zou niet hoeven. Maar die heeft dan ook dat heimelijk aanraken, Jezus´ bijgevolglijke vraag, en het ´bijpassende´ vrezen en beven van de vrouw. Vergelijk dit met het ´apoftegma´ van de Syrofenicische en de lengte blijkt hier in het ´strijdgesprek´ met de vrouw te zitten, maar dit ís maar net naar gelang de situatie en heeft met apriorische stijltypen niets van doen. Allicht gaat er, wanneer er in een deel van het verhaal gedebatteerd wordt hierin een zekere lengte zitten. Het verhaal van de tien melaatsen is niet zo kort, heeft een lengte die niet langer is dan om uiteen te kunnen zetten wat er aan de hand is en uiteraard niet korter. Juist in een zekere uitvoerigheid wordt ook een lesje geleerd. Dat een pericope als over de dochter van Jaïrus/de bloedvloeiende vrouw geen aanleiding tot een twistgesprek was is alleen omdat dit niet toevallig juist het geval is. De drie sabbatsgenezingen zijn te gering in aantal om maar iets te bewijzen. Het verhaal van de tien melaatsen is niet kort genoeg om maar iets te bewijzen. De genezing van de lamme is niet bepaald een uitzondering tegen de regel, maar bewijst veeleer, dat er geen regel is. Omgekeerd, als ´regelmatig´ exemplaar van ´apoftegma´, vergeleken met de de genezing van de lamme, geldt dit ook voor de genezing van het dochtertje van Jaïrus, die dan ook qua lengte van toedracht juist allesbehalve regelmatig is.. Waarom zijn de drie sabbatsgenezingen dan zo kort? Het gaat om vrij willekeurige genezingen die uitsluitend overeenkomen, doordat ze op sabbat plaatsvonden. Een sabbat en een of meer genezingen onder gecompliceerde omstandigheden zijn feitelijk eenvoudig niet samengevallen. Ook de duiveluitdrijving van het twistgesprek Mc 10, 20-20 is korter dan die in Gerasenen. Waarom is het verhaal van de eerste duiveluitdrijving kort, de andere lang?. Het verhaal van het exorcisme van Gerasenen had echter best wel korter verteld kunnen worden en de vraag spitst zich hier toe ´waarom is dit niet gebeurd?´Wij kunnen stellen, dat het exorcisme in het huis gemakkelijk kort kán, niet lang hoeft te zijn en inderdaad verkort is door de nadruk op het twistgesprek. Nadruk op het een is gauw des te minder nadruk op het ander. Dat dit een rol speelt, was tevoren te verwachten. Maar… waarom is Gerasenenbericht zo lang? Zojuist toonde ik al aan, dat lengte niet verboden is of niet als uitzondering op een regel moet worden beschouwd, maar eenvoudig als iets variants. Het bijzondere zit hem hier niet in, maar in de onderdrukking van de toedrachtschikking bij dat exorcisme in dat huis. Hier werkt inderdaad de aandachtsrichting van de verteller, want op zich is het verhaal uitvoerig genoeg. Daartegenover speelt juist een rol, dat dat gebeuren in Gerasenen nogal indrukwekkend en spectaculair ís: die spelonken, dat niet te binden zijn, het überhaupt woeste gedrag. Gaan wij alles zo na, dan blijken wij toch weinig peil op een regel te kunnen trekken. Toegegeven moet worden, dat als de nadruk op het twistgesprek ligt, er ook de neiging zal zijn hier niet al te ver af te dwalen. Omgekeerd is bij sommige wonderverhalen de omstandigheid goed te begrijpen (b.v. de vrouw met de bloedvloeiing vergeleken met de hoofdman van Kapernaum), dat enige lering op haar beurt weer wordt gereduceerd. Verder: Gezien het geringe aantal wonderen, dat tot twistgesprekken aanleiding is, zou het toeval zijn, dat deze samenvallen met ook het relatief gering aantal uitvoeriger beschreven genezingen, terwijl er ook nog wel degelijk zo´n samengaan bestaat bij de genezing van de lamme (waarvan B. samengesteldheid pretendeert die er niet is [pg. 12-14, 48, 50]). Eine gewisse Ungeschicklichleit (ongelukkigheid) im Aufbau der Apophthegmata erklärt sich von da aus, nämlich daß das Auftreten von Personen manchmal unmotiviert und unpassend ist. Sie werden gebraucht und müssen deshalb (derhalve) zur Stelle sein.
187 Draai maar om. Ze zijn ter plekke, of het nu voor de opbouw uitkomt of niet. Wat aantoont, dat ze niet gebruikt worden in het kader van de opbouw. Dat er van opbouw dan ook geen sprake is, maar van beschrijvingen (uiteraard nooit helemaal zonder conceptie). Besonders auffallend ist es, daß bei Gastmählern so oft ungeladene (vaak ongenode) Personen erscheinen: Mk 2, 15f.; 14, 3; Lk 7, 37; 14, 2; ´Mk 2, 15f.´. Is het gek? Is het gek, dat er collega´s van Levi aanliggen mee aanliggen in zijn huis ('εαυτου). ´14, 3´. Is het gek, dat Jezus aanhangsters (Maria de zuster van Martha uit hetzeflde dorpje Bethanië) bij zich had of deze zich in de buurt bevonden? ´Lk 7, 37´. En nou wordt-i fraai! Dit is hetzelfde geval. ´14, 2´. Waarom zou die man nu binnengekomen zijn, Leverkühn!
doch es handelt sich hier meist um sekundäre Bildungen. Mk 2, 15 vormt één geheel met de door B. en D. ´primair´ geachte roeping van Levi. Ook de zalving te Bethanië komt bij alle evangelisten voor. Zij zagen het blijkbaar niet als secundair. Zie verder boven Mc 2, 15 pg. 50, ook voor Lk 14, 2. Pg. 19, voor Lk 14, 2 (zie pg. 10 en 65) Die Charakteristik der Personen ist höchtens indirekt gegeben, wie etwa (b.v.) beim Reichen (Mk 10, 17-22), beim Frager nach dem höchtsten Gebot (Mk 12, 28-34), bei Maria und Martha (Lk 10, 38-42), bei der salbenden Frau (Mk 14, 3-9; Lk 7, 36-50). Inderdaad. Men laat ze eenvoudig optreden. Meist sind die Auftretenden einfach Typen: die Schriftgelehrten, die Pharisäer, die Jünger, die Zöllner, die Bewohner von Nazareth usw. (enz.) Mit Recht spricht Dibelius von einer Kollektivbehandlung. Inderdaad. Alleen zou ik het dan geen typen noemen. Aber auch jene indriekt charakterisierte Einzelpersonen sind im Grunde Typen. Auch hier wäre es falsch, von erbaulicher (stichtelijke) Stilisierung zu reden oder überhaupt irgendein (een of ander) Motiv des Gemeindelebens in Rechnung zu setzen (brengen). Es liegt vielmehr (veeleer) einfach volkstümliche (volks-) Erzählungsweise vor, wie sich im Volkslied, in der volkstümliche Anekdote und im einfachen Märchen (sprookje) auch findet (bevindt)1. Noot 1. Daß gelegentlich (bij gelegenheid) christliche Termini vorkommen, beweist natürlich nur den Ursprung in der christlichen Gemeinde, nicht in der Predigt. Dit soort preliteraire genres behandelen óók collectief. Dat het hier niet om typen gaat, blijkt b.v. uit het met naam en toenaam noemen van welke leerling in het geding is, van de tempelschriftgeleerden, de naam van een tollenaar, Zacheus, BarTimeus etc., de Syrofenicische, Griekse van geboorte, de namen en toenamen van de Jezus begeleidende vrouwen, van de drie Maria´s die in elkaars nabijheid voorkwamen. Men denkt toch niet, dat wie b.v. als Farizeese schriftgeleerden herkenbaar waren of zich als zodanig uitten zich steeds hebben voorgesteld? Ondanks hun anonimiteit zijn het nog geen algemeen-exemplaren. Het collectieve is geen regel, vaak is er afdaling naar het individuele. Dit geldt b.v. sowieso niet voor de inwoners van Nazaret, sowieso niet voor de groep tollenaars rond Levi. Er is dezelfde relatief naieve vertelwijze als in de preliteraire genres, maar evengoed kan men reële toedrachten op relief naieve vertelle, ook al zijn ze in een bepaalde concreetheid onderscheidbaar van de eerste.
188 B. praat eenvoudig na wat hij aanneemt in weerwil van wat er te zien is. Bij noot 1. 1. Dibelius´ prediktheorie was dan ook een anachronistisch overkomende aanname en op onvoldoende grondslag. 2. Het is een rare discontinuïteit, wanneer christelijke termen wel steeds uit de gemeente stammen, maar nooit van de stichter ervan en uit diens entourage. De rol van de gemeente (en niet eens als focus, maar als bron) was steeds een opgefokte, ontstaan vanuit een kantaans aandoend agnosticisme, waardoor wat slechts uit voorbehoud was als ´transcendentale´ bron wordt uitgegeven. Maar waar het om gaat is te tonen, dat het focus veel transparanter is dan in deze theorie (geenszins: wetenschappelijke conclusie) wordt voorgegeven. Hier setzt nun freilich (echter) die Entwicklung ein. Sobald das geschichtliche Interesse oder ein entwickelteres Erzählerinteresse sich an die Apophthegmata heranmacht (doet gelden), werden bestimmtere (meer bepaalde) Angaben gemacht. Das zeigt (toont) sich zunächst (het eerst) darin, daß die Fragenden bestimmt bezeichnet (aangeduid) werden. ´Bestimmtere´, dan wát? Tegen de feiten in wordt eerst tot algemene typen geconcludeerd. Vervolgens worden de van voren weggekapte feiten áchter de kar gespannen en dit aan ontwikkeling toegeschreven. En dit uit de interesse van aanschouwelijk te willen vertellen. Laten wij ons als dat jongetje bij die keizer ons eens gewoon houden aan wat wij zien. Als wij nu eens wisten, dat er een oorspronkelijke laag van algemene typen bestond, dan konden wij wellicht tot een ontwikkeling naar verbijzondering besluiten. Of moeten wij althans de mogelijkheid van zo´n ontwikkeling als eventueel verklaringsmodel openhouden? Zodat wij ook niet positief kunnen beweren, dat het om existente personen gaat. Maar wat moeten wij dan b.v. met Levi, zoon van Alfeus, Jacobus ´de jongere´ die ook al van een Alfeus was, etc. Ik loop ter voorlopige inventarisatie Mc even door en mij valt op: - B.v. bij de genezing van de schoonmoeder van Simon worden er met name genoemde leerlingen meegenomen, bij de opwekking van het dochtertje van Jaïrus slechts drie, dat zulk een ´overbodig´ detail relevant is voor historiciteit en dat de precisie hiervan weer samenstemt met de precisie van de dictie ´talitha koem´ in weerwil van wat Dibelius in deze over toverspreuken te berde brengt. - ´Jaïrus´ in de Mt-variant, waarschijnlijk als zijnde irrelevant voor het verhaal, is weggelaten Verdwijnen kan dus blijkbaar ook. - Mc 6, 3 Jacobus, de broeder van Jezus, komt overeen met Gal 1, 19, niet bepaald in novellistische context. Verder - omdat geschiedenis en aardrijkskunde samenhangen: Hoe komt het, dat geografische aanduidingen zo goed met de werkelijkheid overeenkomen? Mc 3 het Overjordaanse, Idumea, Tyrus, Sidon, het reisverslag Mc 7, 31, is allemaal toch niet zo voor de hand liggend om willekeurig ingevuld te zijn. Waarom zouden persoonsnamen dan wel willekeurig zijn ingevuld? - Dan het exacte ´Bethsaida´ Mc 6, 45. Als plaatsen exact zijn weergegeven, waarom dan persoonsnamen niet? Verder, waarom moet bij de Syrofenicische zo nodig ´Griekse van geboorte´ worden toegevoegd? - Caesarea Philippi: Je moet zo gek maar wezen om zo precies de kaart te volgen: Kapernaum, Nazaret en dan ten opzichte van deze gebruikelijke deze wat buitenissige plaats. De plaatsaanduidingen zijn te nauwkeurig in de extensieve beschrijvingen en te speciaal voor de algemene sfeer van het legendaire. C.Ph. is toch te speciaal om voor een sprookje bruikbaar te zijn, vergeleken met voor de hand liggende bekende Galileese plaatsen als Nazaret, Kapernaum/Bethsaïda, die juist als vaste constante wel als decor zouden hebben kunnen dienen, gelijk dit het geval is met b.v. Maagdenburg in b.v.Tijl Uilenspiegel en in de Rattenvanger van Hamelen.n66 C. Ph. is te ´droog´ voor een verhaaltje en en het bijverhaalde feit ook te kort. Zo reëel-situatief weergegeven plaatsnamen letterlijk zijn te nemen, dan ook dito
189 persoonsnamen. - De namen der twaalf zijn echt, ook op grond van een andere overweging. Niet alleen worden ze genoemd de kroniekachtige Handelingen der Apostelen, maar ook in de brieven van Paulus. En het gaat om gewone Joodse namen en toenamen. - Mt/Lk, de hoofdman van Kapernaum (Mt 8, 5). Een ideaaltype? ´Hij heeft ons volk lief en de synagoge gebouwd´ klinkt gegevenachtig en is niet motiefachtig of legendair te noemen. Voor een legende is dit nogal overbodig. Zie bovendien mijn noot 8. - De opwekking van de jongeman van Naïn (Lk 7, 11). ´Naar een stad, genaamd Naïn´. In een sprookje of legende had eenvoudig gestaan ´te Naïn´, dit bekend veronderstellend. - ´Johanna, de veouw van Chuzas, de rentmeester van Herodes en Susanna´.(Lk 8, 3) Wil men het nog duidelijker? - Maria-Martha (Lk 10, 38) komen overeen met de blijkens zijn eigen afwijkingen onafhankelijke Joh. Het verhaal over de opwekking van Lazarus is te nauwkeurig, ook over toevalligheden, zoals 11, 30, om niet waar te zijn, zeker indien beschouwd in samenhang met het in mijn hs. 1 noot 12 gezegde. - Uit het frequente samenkomen van Jezus met tollenaars en zondaars is wel duidelijk, dat Jezus zulks gepraktiseerd moet hebben. Als dit niet zo was, dan is zulk een verzinsel geen geschikt middel om zich als gemeente tegen tegenstanders te verdedigen. - Een legende kan wel spreken van een oppertollenaar van Jericho die rijk is, maar dat hij klein is en in een boom klimt maakt deze gezamenlijkheid van gegevens toch waarschijnlijker als iets dat uit het leven gegrepen is. Dit is een kennelijk geval en daarom heette deze man even kennelijk zoals hij heet: Zacheus. - Is Jozef van Arimatea legendair? Maar zijn lidmaatschap van het Sanhedrin is a) een lidmaatschap van een historisch orgaan. Is hier dan een legende ingelegd? b) Er is niet een preliteraire zwart-wit kijk op het Sanhedrin. c) Wat moet het verhaal van Jezus´ reeds gestorven zijn, als niet historisch Pilatus´ vraag was geweest. d) Het graf wordt ook al te nauwkeurig beschreven. Uit deze inventarisatie blijkt, dat zo´n ontwikkeling naar ´bestimmte Angaben´ niet bepaald te zien is. Bei den Streitgesprächen ließ sich beobachten (signaleren), daß die Frager ursprünglich meist unbestimmte Personen sind, daß die Überlieferung sie aber im weiteren Fortschritt als Gegner, als Pharisäer oder Schriftgelehrte (S. 54f.) charakterisiert. Dit liet zich niet vaststellen. Zie pg, 54. Statt dessen (in plaats daarvan) können aber auch, wo es sich um unverfängliche oder gar lobenswerte Fragen handelt, die Jünger auftreten. ´Unverfängliche´, dat zijn de vragen van de Sadduceeën en de Farizeeën ook. Eveneens de vraag van de rijke enz. Er is zeer veel onvervangbaars in de woorden en daden van Jezus en vele vragen van leerlingen, b.v. om gelijkenissen uit te leggen zijn minder onvervangbaar dan b.v. redes tegen schriftgeleerden. ´Onvervangbaar´ is een zo ruime verklaring, dat het een dooddoener is. ´Lobenswert´. De vraag van de zonen van de zonen van Zebedeus is dit b.v. niet bepaald, evenmin als hun verzoek om vuur op de Samaritanen te laten neerdalen. En men kan toch verwachten, dat medestanders van Jezus sympathiekere vragen zullen stellen dan tegenstanders. Hier lijkt het, of vragen die sympathiek zijn om deze reden aan leerlingen worden toegekend en onsympathieke vragen aan tegenstanders. Maar dit is een verkeerd indelingscriterium, dat B. zich mogelijk maakt, door eerst de genoemde figuren tussen haakjes te zetten i.p.v. dat hij de vanzelfsprekende samenhang van betreffende vraag te zien met wie haar stelt/stellen. Nog zou men dan nog kunnen denken, dat ze op grond van hun aard aan dezen in de mond worden gelegd, maar het is uiteraard veel waarschijnlijke, dat het nogal
190 wiedes is, dat het de betreffenden zijn die ze stellen. Zo kan men b.v. een vraag over met ongewassen handen eten niet van de Farizeeën naar de apostelen schuiven. De vraag om een teken zal men juist aan de sceptische buitenwacht moeten toeschrijven. De vraag naar het komen van Elia heeft duidelijk te maken met het ´uit de doden opstaan´ - want duidelijk dacht men, dat ook Elia uit de doden zal opstaan.-waarover in het gezelschap, d.i. door Jezus, gesproken werd Geen van deze vragen had noch in een verhaal noch in werkelijkheid door de tegenstanders gesteld kunnen worden. De vraag van de rijke, noch die over de vermoorde Galileeërs kán met enige waarschijnlijkheid door leerlingen of tegenstanders gesteld zijn. Wat dan wat betreft het hoogste gebod, het komen van het Koninkrijk: de komst van het Koninkrijk Goda is een theologische vraag. Wat moeten de leerlingen met zo´n vraag, als zij daar de hele dag al les in krijgen (Mar 12, 28-31)? Welke leerling zal een vraag naar de bekende weg stellen? Of hij had eraan moeten twijfelen, dat het eerste gebod inderdaad het eerste gebod is. Geen Jood die zoiets betwijfelde. Wat betreft vragen, door tegenstanders gesteld: over het betalen van belasting aan de keizer, de vraag naar de opstanding en die naar de echtscheiding. De laatste beroerde de schriftgeleerden zeer. Het was de vraag waar Hillel en Sjammai zich uitvoerig hadden beziggehouden. De schriftgeleerden waren dan ook afgedaald in een zoektocht naar voldoende gronden voor echtscheiding, want daarin staken de problemen. Het betreft een niveau waarop Jezus´ leerlingen zich waarschijnlijk (nog) helemaal niet begaven. Wat de opstanding betreft. Wat we lezen is een vernuftig argument contra, uiteraard om het Sadducese standpunt kracht bij te zetten, geen constructie van de leerlingen. Een de debat binnen de gemeente? Een debat tussen degenen die in de opstanding geloofden is een contradictie en als antisadducees, daarvoor is er slechts het raakvlak van ontmoetingen en die liggen het meest voor de hand voor Jezus zelf. De belasting aan de keizer. Men moest Jezus een denarie brengen. Hieruit heeft Pinchas Lapide de conclusie getrokken, dat Jezus en de zijnen geen denaries bij zich hadden. De vraag ís niet van de leerlingen en kan dit om die reden ook geen zijn. De vraag is: zullen wij betalen. De leerlingen zouden hun eigen gewoonte allang geweten hebben, voor het een vraag kon worden. Dus het past ook niet in de mond van de leerlingen. Solche sekundären Jüngerfragen finden sich bei Mk 4, 10; 7, 17; 9, 11.28; 10, 10.28; 13, 3. Dat Jezus afzonderlijk gelijkenissen aan zijn leerlingen verklaarde, wordt uitdrukkelijk gesteld in Mc 4, 34. Men kan ook vragen waarom Jezus de gelijkenissen ook niet ´en public´ nader toelichtte, maar dit zou dan aan de gelijkenis zelf afdoen, deze beoogt juist te ´spreken´. Uiteraard kun je, zodra de situatie veranderd is, erover napraten. Het uitdiepen van de stof zal juist in de kleine kring wel gebeurd zijn. Dit wordt bevestigd door Mc 4, 10 (of natuurlijk omgekeerd) en wel op fraaie wijze, want er staat ´vroegen zij die rond hem met de twaalven waren´. Deze gang van zaken is dus tamelijk vanzelfsprekend. In dit beeld past precies, maar dan ook precies Mk 10, 12: een scherpe invulling van het lapidaire antwoord aan de Farizeeën. De vraag naar de verwoesting van de Tempel. Het was wel een onderwerp om aldaar te behandelen. Hoe nagecomponeerd de rede ook moge zijn, dat Jezus hier met intimi over praat, komt, doordat het in wezen een chronologisch verhaal is. Het is een inwijden, b.v. niet geschikt om in de Tempel in het openbaar uit te spreken. Zie ook pg. 55. Het ´secondaire´ van deze voorbeelden bestrijd ik bij de afzonderlijke behandelingen.en Mc 4, 10 slaat niet op de leerlingen (zie beneden). Und zwar (wel) ist es bezeichend (tekenend), daß die Gesamtheit (gezamenlijkheid) 'οι μαθηταί fragt, nur einmal fragt Petrus, der auch 11, 21 das Wort ergreift (neemt), und einmal (13, 3) die drei Vertrauten. Petrus´ vraag (Mk 10, 28) is geen vraag, maar een bewerende zin. Evenals bij de verdorde vijgeboom.
191 Verder kunnen wij ook nog kijken naar: De vraag van de zonen van Zebedeus (Mk 10, 35)(volgens Mt van hun moeder). Deze vraag is een verzoek (om naast Jezus te mogen zetelen in zijn Rijk). Vragen om de Samaritanen te verdelgen (Lk 9, 51-56) is ook een verzoek. De vraag bij de vreemde exorcist komt ook uit de mond van Johannes. De meeste vragen staan dus op naam. Van deze als secundaire vragen aangeduide plaatsen zijn er zelfs twee van de zeven op naam. De naam ´Petrus´ hoort hier bij een bewering (10, 28). De vraag van de vier (Mc 13, 3) staat op naam i.v.m. dat daar tegelijk is aangegeven wie het afzonderlijk waren Er zijn dus 6 collectieve vragen. Men praat in de kring nog door en uiteraard staat het dan veeleer collectief dan op naam. Het omgekeerde is wegens irrelevantie veel onwaarschijnlijker. Mk heeft het (Mt 15, 15). Bij de afdaling van de berg een naam veronderstellen stuit op het bezwaar, dat er reeds stond: ´zij (4 man) probeerden onder elkaar te weten te komen´, dan opeens overspringen op b.v. ´Petrus vroeg Hem´ weliswaar niet ondenkbaar is, maar beslist niet voor de hand liggend. Er treedt dan al een zekere ruptuur op. 9, 28 is de collectiviteit ook enigszins voor de hand liggend, omdat het reeds hun gezamenlijke probleem was. Wij houden in Mk over aan anders niet te verklaren collectivisme Mk 7, 17, 10, 10, zegge en schrijve twee stuks. Als deze niet bestonden, zouden ze moeten worden uitgevonden, want voor het toeval moet ook een rol overblijven. Alles sluitend willen verklaren doet aan de werkelijkheid geen recht. Die μαθηταί (leerlingen) bedeuten ursprünglich vielleicht gar nicht die bestimmte Gruppe der Zwölf, sondern (maar) eine unbestimmte Anhängerschar . Das scheint Mk 4, 10 darin zum Ausdruck zu kommen, daß Mk zu dem 'ηρώτουν αυτον οι περι αυτόν (ondervroegen hem degenen rondom hem), das ihm seine Quelle (bron) bot συν τοις δώδεκα (samen met de twaalf) gefügt hat, während spätere (terwijl latere) Abschreiber, für die die Identität der μαθηταί mit den Zwölf schon (reeds) selbstverständlich ist, statt des (in plaats daarvan) 'οι μαθηταί αυτου schreiben. Wat is dit voor houterige, formalistische, manier van denken! Jezus hád twaalf vaste begeleiders-met-bevoegdheden.Uiteraard waren deze er plus nog wat aanhangers. Zie hierboven. Dat er nog zo´n kleine groep achterbleef, is uit het leven gegrepen. Συν τοις δώδεκα hoort dus thuis in wat de evangelist uitdrukken wilde. Latere schrijvers hebben slechts vervaagd. 7, 17; 9, 28; 10, 10 moeten de leerlingen wel de twaalf zijn, met misschien nog wat anderen. Maar leerlingen had Jezus er meer, getuige Lk 10, dat niet zomaar uit de lucht gegrepen kan zijn. Maar dit is niets nieuws. Mc 3, 9 en 3, 13 wijzen uit, dat ´discipelen´ en ´de twaalf´ reeds hier niet hetzelfde is. Vgl. Mc 5, 1. ´Discipelen´ is hier: wie er maar luisteren wil. Dit wordt bewezen door het divers gebruik van ´discipelen´ in Mt 28. Vgl. Lk 6, 3, waar Jezus de apostelen uit de discipelen kiest. ´für die die Identität … selbstverständlich ist´. Ik denk, dat men Mt en Lk heeft gevolgd, voor wie die identiteit overigens niet geldt. Auch für Mt versteht sich diese Identität schon von selbst , Zou het? Zie daarnet. und deshalb (derhalve) läßt er 24, 1 statt (i.p.v.) des 'εις των μαθητων αυτου (een van zijn leerlingen) (Mk 13, 1) die Gesamtheit der μαθηταί (leerlingen) fragen. Zou volgens B. anders de groep te groot worden? Hij bedoelt dan, dat de kleinheid van de groep nu is voorondersteld, wat neerkomt op de twaalf. Mt durft hier a.h.w. de sprong naar het collectief aan. De omvang van ´discipelen´ is dus wisselend. Vandaar Mt 10, 1. Dit komt
192 verder steeds voor, b.v. Mt 16, 36. Bultmann zoekt hier spijkers op laag water. ´Discipelen´ hoeft dus niet de twaalf te zijn, maar zo is het gewoonlijk wel. Bei seinem Interesse für die Zwölf ist es verständlich, daß er alle Jünger statt (i.p.v.) des Petrus (Mk 11, 21) und 24, 3 statt der vier vertrauten (Mk 13, 3) fragen läßt Wat wij waarnemen is uitwissing, omdat het Mt kennelijk niet het meest interesseerde. Speciale interesse voor de twaalf, omdat hij die lange bergrede, naar B. vermeent, tegen de twaalf houdt (5, 1) en zo lang bij hun uitzending blijft stilstaan? Alleen is in het tweede geval zijn de discipelen ook het onderwerp waarover het gaat en dan kun je van grote aandacht spreken, die overigens vergeleken moet worden met dezelfde passage (uit ´Q) bij Lk (6, 20): de extra interesse is dan niet meer dan extra lengte. En worden vaker dan bij Mc genoemd om de eenvoudige reden dat Mt überhaupt uitvoeriger is. Dat het delgen van de namen verklaard wordt door toch al aanwezig zijnde aandacht voor het twaalftal gaat als conclusie beslist de premissen te buiten. De vaststelling geschiedt immers met name bij de onderhavige passages zelf. Men heeft hier verkort en Petrus is van de verkorting het slachtoffer, dat kun je zien. Dit is waarschijnlijk ook het geval met Mt 24, 3: de inleiding is zeer verkort, maar de rest verlengd. Der allgemeine Tendenz der Entwicklung entsprechen (met… komen overeen) andere Fälle mehr, wo er den Petrus als Frager auftreten läßt: 15, 15 statt (i.p.v.) der μαθηταί Mk 7, 17, und 18, 21 ohne Vorbild. Bij Mc horen de discipelen erbij en Petrus (11, 21) herinnert zich van de vorige dag. Al die details worden worden in deze ene formulering vereenzelvigd. Het gaat om binnensynoptische varianten, maar voor ontwikkeling hiernaartoe ontbreekt elk bewijs. Het lijkt, of Petrus goed is voor twee tegenstrijdige tendenzen, nl. om bij Mt te wijken voor het twaalftal, maar tevoorschijn te komen ten koste van de leerlingen in de lijn van de algemene tendens. Het kwieke almaar interpreteren begint op opportunisme te lijken. Van de door B. vermeende algemene tendens der ontwikkeling, als hiervan al iets te bespeuren was, is inmiddels niets meer over. Vraag: Wat moeten wij met Petrus die opeens Lk 8, 45 opduikt. Is dit inderdaad een latere aanwas? Wat wij zien hoeft niet meer te zijn dan een variante overlevering. Bij Mt ontbreekt de passage b.v. geheel. Daar Lk bij de bloedvloeiende vrouw ook geen reden heeft om een apostel persoonlijk op te voeren, is dus geen sprake van een rol als in een sprookje of een legende. Petrus-inventarisatie Laten wij een inventarisatie maken van de wijze waarop Simon Petrus voorkomt (onder vermijding van doublures),. Wij vonden: - Mc: Simons zieke schoonmoeder, Petrus´ belijdenis te Caesarea Philippi + Petrus´ bestraffing van Jezus, de beklimming van de berg en het voorstel om tenten te bouwen, 10, 28 ´wij hebben alles prijsgegeven´, de opmerking over de vijgeboom. - Lk : Jezus gebruikte Simons boot, de grote visvangst en ´gij zult mensen vangen´, (bij de bloedvloeiende vrouw, Lk 8, 45) ´de scharen dringen tegen u op´, Petrus en Johannes moeten Pascha gaan voorbereiden, Simons geloof mag niet bezwijken. Jezus verschijnt het eerst aan Simon (24, 34). - Mt: Petrus stapt overboord, loopt en zinkt, ´al wat gij zult (ont)binden´, ´hoe vaak moet ik mijn broeder vergeven´ (volgend op: wat jullie ontbinden). Petrus wil weten wie Jezus verraadt. - Joh: Petrus laat zich niet de voeten wassen, slaat daarna als een blad aan een boom om, hij wil Jezus volgen, maar verloochent hem later, Petrus slaat de knecht van de hogepriester, Malchus, het rechteroor af. Petrus en nog een leerling volgen Jezus naar het Sanhedrin Petrus (in het begin voorop) en Jezus´ geliefde leerling rennen naar het graf. Simon Petrus neemt het initiatief tot het vissen, hij duikt onmiddellijk het water in, hij gaat op Jezus´ verzoek aan de
193 aanwezigen meteen weer aan boord, aan Simon wordt door Jezus driemaal gevraagd, of hij hem liefheeft en hij moet de lammeren en schapen weiden, Jezus voorspelt Simons einde. Simon vergelijkt zichzelf met Jezus´ geliefde leerling ´wat zal er dan met hém gebeuren?´: een vertrouweling en een ´close friend´. Simon reageert spontaan, zeer primair, is zeer toegewijd, wil navolgen, werpt zich op, is alert. Ook in het slot van Joh laat hij niet na om op te vallen. Opmerkingen: - Regelmatig worden de vier vertrouwelingen genoemd: Simon, Johannes, en hun broers resp. Andreas en Jacobus, eenmaal Johannes en Jacobus, nl. als Simons metgezellen in het vak, die met Jezus meegingen, tweemaal Johannes en Jacobus, eenmaal Johannes (bij Mc). - Joh noemt vaak ´de leerling die Jezus liefhad´ en geeft te kennen, dat deze de auteur is (vgl. IIJoh begin) en nooit Johannes, terwijl het de enige is, dat zowel binnen als buiten de kring van vier namen vermeldt. De auteur beschrijft nogal uitvoerig zijn eigen rol, maar zo bescheiden, dat het om essentialia moet gaan. Alle herkenbaarheden van Petrus uit de synoptici herhalen zich hier - In alle evangeliën staat Petrus vooraan in het rijtje en in het begin van Handelingen, totdat Paulus geaccrediteerd is. Paulus zet zijnerzijds ´Kefas´ in Galaten niet op de eerste plaats, maar behandelt zowel de apostelen, broeders van Jezus als de ambten in de kerk met verbazingwekkende gelijkheid, zonder onderscheid van rang of des persoons, ondanks het feit, dat hij ook duidelijk zegt, dat aan Petrus de zending aan de Joden is toevertrouwd gelijk aan hemzelf die aan de heidenen. Bovendien leest hij Petrus de les. Mijn verklaring hiervoor is, is dat het evangelie dat als een schat aan de apostelen gegeven was, die op hun beurt bedienaren van het Woord aantrokken, nóg eens buiten hen om aan Paulus was gegeven. Vanuit deze onafhankelijke positie kon hij hen vrijelijk kritiseren en dit ´sub specie aeternitatis´. Toch is er één ding. Zodra Paulus contact opneemt met de apostelen, is dit met Kefas: `ιστορησαι staat er, zoeken. Dat Gal 2, 9 staat Jacobus, Kefas, Johannes ligt wellicht aan de volgorde waarin men hem de hand heeft gereikt, want Paulus als zijnde de briefschrijver zelf zal zich dit licht herinneren. ´Zij reikten mij en Barnabas de broederhand.´ (dit laatste is zelfs logisch de juiste volgorde van handreiking, want Paulus had de openbaring en Barnabas was slechts zijn assistent). Wat voor ons van belang is, is op te sporen, of Petrus als voorste een ´Phaenomenon´ is, i.c. dus door de interessen van de gemeente bepaald, of in een ´Noumenon´ (Ding an sich) zijn grond vindt. En is een dergelijke ´vorm´ aan de stof op te leggen? Men kan veronderstellen, dat de naam Petrus is ingevuld voor een bepaald herkenbaar gedrag of rol óf dat een rol is ingevuld, deze opvoerende in bredere tekst (Petrus-legendes) of dat de naam, als hij er niet gestaan had, had moeten worden ingevuld overal waar een bepaalde duidelijk identieke rol een bepaald reëel subject uitwijst (Ding an sich). Wel, invoeging van de naam alleen is een boude veronderstelling, want er zijn te veel steeds weer terugkerende vaste karaktertrekken en navenante gedragingen. Is er een Petruslegende ingeweven? Het gaat in ieder geval niet om een ´toneelstuk´, daar niet alles wat personen zeggen voor deze personen even karakteristiek is of rolfunctioneel, ze zijn geen typen, ook geen veranderlijke, zelfs kan Petrus vaak evengoed wegblijven, zoals wij dan ook zien. Bij het inweven van een legende zal men echter geen eerst anonieme uitspraken in een rol gaan zetten, maar zal dit hoogstens doen waar het bij een al in de tekst bestaande rol past. Maar men zal er niet aldus de vermelding ´Petrus´ bij de uitspraak ´de schare dringt tegen u op´ of Mc´s zieke schoonmoeder van Simon, evenmin als de opmerking over de verdorde vijgeboom op naam zetten, juist niet waar buiten Petrus om de neiging bestaat namen te verzwijgen. Nee, in deze gevallen is de naam ´Petrus´ historisch juist óf, in het eerste geval, ingevuld vanuit de aanname, dat hij het geweest moet zijn, die het gezegd heeft, in het tweede geval, een aparte legende. Maar dit laatste in onwaarschijnlijk, a) zo´n geval staan niet los van een hele rest van
194 het evangelie, b) vergeleken met de andere wonderbaarlijke genezingen is dit weinig spectaculaire geval nauwelijks vermeldenswaard, zodat de reden dat het is opgenomen alleen kan zijn, dat het waar gebeurd is, en wel te Kapernaum, als een van de eerste, dán nog de aandacht trekkende tekenen (vgl de genezing van de hoofd-/honderdman aldaar), te meer daar het bij niemand anders dan bij Simon en Andreas thuis geschiedde. Waarom wordt Petrus zo uitvoerig vermeld? Kijken wij zijdelings naar Handelingen, dan lijkt het, of er Acta Petri door de synoptici zijn heengeweven. De andere in Handelingen vermelde apostelen zien wij vaak met Petrus verbonden (groep van vier, groep van drie vissers, de zonen van Zebedeus). In Handelingen krijg je de indruk, dat Lk het chronologisch eerste deel van zijn informatie uit de kring rond Petrus heeft. Geldt dit ook voor de synoptici als zodanig? Het close-up wijst erop. ´Wat wij allemaal beleefden en deden.´ In vergelijking hiermee heeft het vierde evangelie een nadere (niet pericopische, maar met een meelopende camera) aandacht voor bepaalde, in de synoptici zelfs zeer onderbelichte onderdelen, nl. bepaalde gebeurtenissen in Jeruzalem en met name leringen in de Tempel, waarnaar synoptisch wel verwezen wordt, maar die er niet behandeld worden en buiten ee boot van pericopen vallende uitspraken, die hier echter niet redematig worden opgesomd, maar tussen neus en lippen door. In Joh is er geen statistisch verschil met de synoptici in de vermelding van Petrus. Petrus´ rol is: ´vertegenwoordiger van de apostelen, woordvoerder van de apostelen, hij belijdt voor de apostelen. Hij is de persoon op wie Jezus bouwt, voelt zich verantwoordelijk, voelt zich aan Jezus verplicht, is steeds getuige. Zijn karakter kenmerkt zich door spontaniteit, impulsiviteit, hij gaat door het behang voor Jezus. Samen: Petrus stáát voor de gezamenlijke apostelen, voor hun eenheid. ´Satan probeert u te ziften als tarwe.´ Hij is überhaupt de voornaamste, is aanvoerder. Dit blijkt allang het geval, voordat Jezus verdwijnt. Hij heet ´Kefas´ (rots), wordt mensenvisser. Hij is überhaupt een leidersfiguur, niet alleen aangesteld, maar zich opwerpende, creativiteit uit de groep, maar de groep is tevens een organisatie. Dit steeds terugkerende geheel van ´motieven´ in de (qua methode profylactische) overlevering wijst steeds op hetzelfde. De resultaatsappel kan moeilijk ver van de boom zijn gevallen. Het is een ´gestalte´ die zo moet zijn geweest. Nu blijft de vraag alleen: Is er gemajoreerd? Details als bij de vijgeboom en de bloedvloeiende zijn te overbodig om niet te bevestigen, dat in de overlevering steeds van Petrus agerend naast Jezus werd uitgegaan, als het al niet zo is, dat deze vermeldingen van Petrus op waarheid teruggaan, want welke variant is de oudste? Nu heb ik de algemene indruk, dat Mc en Mc in Mt even ver afstaan van oer-Mc, d.w.z. gelijkwaardige varianten zijn en dat Lk van iets later is. Maar het kan ook zijn, dat hij alleen maar mooier heeft gestileerd en meer heeft geschoven. Daar staat weer tegenover, dat Lk zelf nog informatie bij ´ooggetuigen en van den beginne bedienaren des Woords´ heeft ingewonnen, zodat hij op de bron kon terugkoppelenn67. Nu is het m.i. echter niet zo waarschijnlijk, dat Lk met dit ene punt ingewonnen extra-informatie heeft verwerkt. Veeleer zal deze oer-Mc-variant hebben vernomen. Daarmee is echter nog lang niet gezegd, dat het dus om een resultaat van ontwikkeling gaat. Het lineaire model is steeds een gedachteconstructie gebleken. ´Caesarea Philippi´ is volstrekt onlegendarisch en valt dus niet in de termen voor aangroeisel. Is er bij Mt uitdieping hiervan?. Zie daarnet. Verder: Petrus blijkt ook buiten deze beroemde Mt-passages om de eerste van de twaalf. Het overboord stappen, is dat dan geen aanwas? Inderdaad heeft Mt vermeldingen waarvan wij niet kunnen nagaan, hoe hij eraan komt, zoals de wacht bij het graf, het einde van Judas, de droom van de vrouw van Pilatus. Er is in deze gevallen te weinig waaruit wij kunnen concluderen, dat het om een welgepreserveerd logion of ander traditiestuk gaat. Alleen het einde van Judas vindt versterking, zij het discongruent, in begin Handelingen. De wacht bij het
195 graf is niet implausibel. En in casu, Petrus´ waterwandeling, is er versterking in Joh 18, 6. Het is uit veel duidelijk, dat Jezus over krachten beschikte en ook deze van hem uitgingen. De principiële mogelijkheid, dat dit bericht op waarheid berust is er. Óf dit is inderdaad een aangegroeide verfraaiing. Opvallend is wel, dat ook de normaliter zeer gedetailleerde Joh erover zwijgt. Wel past de handeling precies bij Petrus´ karakter, maar dit kan ook juist de reden zijn geweest om ´maar vast´ aan te nemen, dat de vurige leerling dit wel gedáán moet hebben. Al met al is het niet bepaald een hard te maken mededeling. Dat het om majorering gaat, heeft dus een goede kans. Ik heb zelf het vermoeden, dat dit zo gegaan is. Maar klakkeloos zeggen: ´maar natúúrlijk is het majorering´ is een vooroordeel, want dat Jezus over die krachten beschikte, schijnt door alles heen en treedt soms ook zeer duidelijk aan de oppervlakte. En de reden, dat de andere evangelisten het niet hebben kán zijn, dat het maar iets was van een ogenblik. Toch ´oogt´ deze passage sterk als legendaire verfraaiing. Van Petrus´ karakter geeft Joh in minutieuze schetsen voorbeelden. 18, 10, lees onmiddellijk ook 18, 26, ook te mooi om niet waar te zijn, tenzij de auteur het hele verhaal gewoon verzonnen heeft, maar reeds dat hij meldt, dat de Doper doopte bij Aenon bij Selim en dat Jezus zelf niet doopte maar zijn leerlingen, tonen het wel degelijk stevig in de werkelijkheid verankerd. Is Petrus´ rol er toch niet vooral een in een licht achteraf, en niet alleen bij het overboord stappen? Wij zagen, dat belijdenis en bestraffing te Caesarea Philippi geheel op een en dezelfde persoonlijkheid wijzen, zijn evenals het voorstel op de berg om tenten te bouwen, evenals het betuigde ´wij hebben alles prijsgegeven´, veel eerder dan dat het om een uit de lucht gegrepen geconstrueerde rol zou gaan. Het waarnemen van de verdorde vijgeboom is al even alert. Alleen Johannes beconcurreert hem: want hij herkent Jezus na zijn opstanding bij het meer door zijn herinnering aan de eerdere spectaculaire visvangst, snelt hem voorbij naar het graf, volgt Jezus, nadat deze Petrus gemaand heeft; hij is aan de andere kant ook aggressiever, intoleranter en trekt met zijn heftige taal (samen met zijn broer) wél de aandacht (Lk 9, 51-56). Ze worden door Jezus ook (in verbasterd Grieks overgezet) ´boan-erges´, donderaars genoemd. À propos: Wat voegt het ambt dan qua kenmerken eigenlijk aan Petrus´ gedrag toe? Jezus neemt dit karakter min of meer klip en klaar in ontvangst. Hij heeft hem echter wel naar zijn zin te zetten. Slotsom: Beschouwen wij de specifieke teksten: ´Ik zal vissers van mensen van u maken.´, ´op deze rots zal ik mijn gemeente bouwen´, ´wat ge hebt gebonden op aarde, zal gebonden zijn in de hemel´, , de hierna volgende bestraffing ,´ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet bezwijkt´, ´wanneer gij u bekeerd hebt, sticht daarna uw broeders´, ´weid mijn lammeren, weid mijn schapen´. Ze passen zo goed bij wat wij van Petrus´ rol en karakter toch al wisten, dat er geen ´transcententale´ gewelddaad bij te veronderstellen valt. De ´Gestalt´ spreekt voor zich. Juist het met regelmaat onregelmatig opduiken van steeds hetzelfde in karakter, gedrag, rol, en ambt, waarbij de vier ook nog in elkaar vloeien, wijzen uit manifestaties te zijn van een eender ´Ding an sich´, dat in alles transpareert. Mt 15, 15 en 18, 21 geven mij aanleiding om een onderzoekje in te stellen naar Petrus als woordvoerder. Simon en de drie Mc 1, 16-20 (Jezus neemt ze van Johannes de Doper over, getuige begin Joh). Zij werkten als vaste medewerkers bij Simon op de boot. Met de drie gaat deze Mc 1, 36 Jezus achterna. Lk 8, 45 onderhoudt Petrus zich met Jezus. Mc 8, 29: hij vroeg hem, Petrus antwoordde. Op de berg Mc 9, 5 antwoordt Petrus. Hij voelt zich de aanvoerder. Dit moet samenhangen met het feit, dat hij op het schip van de drie anderen de hoofdman was. De anderen zijn later daaraan toegevoegd. Die verhouding houdt Jezus daarbij in stand: Mc 10, 28. Petrus zegt ´wij´ (niet strikt als woordvoerder, toch versterkt dit wel die indruk die wij toch al hadden en omgekeerd).
196 Petrus vraagt: ´Hoe vaak moet ik mijn broeder vergeven?´ (Mt 18, 21): Is het werk van de evangelist, of echt? Het is een variant logion. In ieder geval is het weer Petrus die als vrager in aanmerking komt. Petrus wil weten wie het is die Jezus verraadt, niet als zomaar iemand uit de groep, maar hij geeft de indruk dit te doen als hoofdverantwoordelijke in de groep. Als dusdanig heeft hij ook voortdurend voeling en contact met Jezus, zo is de indruk die zich almaar opdringt. Binnen dit beeld past ook, dat hij Jezus bestraffend toespreekt, weigert zich de voeten te laten wassen, Jezus op dingen attent maakt, vraagt naar wat er aan de hand is, etc. Blijft toch het probleem van het onderscheid. Waarom Petrus wel steeds vermeld, de zonen van Zebedeus alleen als ze eerzuchtig en onverdraagzaam zijn, en Andreas alleen als lid van de groep van vier?, terwijl men van de andere twaalf op naam niets te weten komt. Wat vermeld wordt zijn zijn óf opvallendheden óf rol-eigen gedragingen. Petrus met zijn besef van verantwoordelijkheid, de zonen van Zebedeus met hun felheid. Vervolgen wij de synoptici met Handelingen, dan blijkt, dat Lk hier een schema volgt. Tot aan de synode van Jeruzalem heeft hij als leidraad Petrus: Petrus, Petrus en Johannes, de lotgevallen van de evangelisten Stefanus en Filippus, Saulus komt erin, dan weer uitvoerig Petrus, weer Saulus (op het schema van Galaten na een enorme tijdssprong in 11, 19 [14 jaar]), Jacobus´ dood wordt vermeld en die van Herodes. Dan stapt Lk over op de lijn Paulus over. Eerst Israel, dan de Goyim. Omdat de Kerk aan Petrus is opgehangen, zijn de handelingen der apostelen aan Petrus opgehangen. Naast de apostelen zijn dan de evangelisten een aparte categorie die getoond moet worden. Tijdens de synode Jacobus, de broeder van Jezus (als vertegenwoordiger van de aanwezige judäiserende partij?, al is er (want na de woorden van Petrus?) niet veel van te merken.). Opvallend is, dat worden genoemd Paulus en Barnabas, en na de synode Paulus, Barnabas, Judas Barsabbas en Silas, vrij secundaire persoonlijkheden. Dan volgen nog een hele sloot medewerkers. Aan de ene kant is hier tegen het noemen van anderen dan Paulus, dan Petrus, geen bezwaar, evenmin als in de synoptici (dan Petrus): de zonen van Zebedeus, Andreas, Jacobus. Het vierde evangelie noemt Petrus, nooit Johannes en Jacobus anders dan als ´de zonen van Zebedeus´ (21, 1). Als reden van dit laatste is in op deze open plek altijd ingevuld als dat, daar broer Jacobus inmiddels door Herodes gerechtelijk vermoord is, de auteur, ook blijkens IJoh, begin, de ´geliefde leerling´, m.i. nog altijd de enige plausibele verklaring. Geenszins is dit ´légende dorée´, daar zij op een logisch consistente redenering berust. Dus het vierde evangelie noemt Johannes toch, maar Jacobus afzonderlijk niet. Waarom niet? Omdat er geen scènes zijn van Jezus die zijn naaste vertrouwelingen naar een afgesloten of geïsoleerde plek, meeneemt. Dit evangelie heeft nu net betrekking op andere dingen. Wel noemt dit evangelie een deel van de anderen, lang niet allen, van het twaalftal: Andreas wél, Filippus, Natanael (synoptisch Bartolomeus), Judas (Mt, Mc Taddeus), Judas Iskariot en Thomas (Gr. Didymos, de tweeling). De teneur van Handelingen is, dat de schrijver zich wil beperken tot het belangrijke, gebeurtenissen van vele jaren in het kort, maar toch weer in detail. Gecomprimeerdheid. Alle evangelisten hebben dit wel, maar Joh selecteert met de mogelijkheid van uitvoeriger weergave als winst, met uitvoeriger schildering van toedrachten en met meer namen en scherpe details (waarvan het ´make believe´-karakter duidelijk is en waarvan een aardig aantal kan worden aangetoond, dat dit in de goede zin van de term moet worden opgevat, b.v. het detail dat Jezus´ leerlingen doopten, maar de rabbi zelf niet). Soms zijn de toedrachten zeer opvallend, b.v. het relaas over Thomas die dacht, dat men hem voor de gek hield. Lk heeft dergelijke in Handelingen ook, in zijn evangelie minder, maar maakt ruimte voor de Emmausgangers. Mt schept ruimte voor Logia en Mc is überhaupt een kort overzicht, maar is van een ruwe, originele, vorm (b.v. met de vijgeboom geschetst in de tijd, in twee dagen). Ook hier is gecomprimeerdheid, zich houden aan het belangrijke en aan de belangrijken en daardoor zijn scènes van de importantie van sommige Petrusscènes, of van b.v. de ongelovige Thomas, en welke de opstellers best gekend zullen hebben, weggebleven.
197 a) Petrus trekt überhaupt de aandacht door karakter en rol, b) velen zijn ook om reden van beperking weggelaten. Waarom is deze beperking niet vloeiend van Petrus vandaan, in vermeldwording verminderend a.h.w. over concentrische kringen?, dan neerkomend op iets minder Petrus, iets meer de anderen? Vergelijken wij dit met Handelingen, dan zien wij duidelijk een speciale aandacht voor Petrus en Paulus. Zij gélden ook voor de schrijver als de meest belangrijke. Zij zijn zonneklaar de hoofdapostelen. In eerste instantie is Petrus de hoofdapostel (maar geen baas. Hij laat zich b.v. door de anderen naar Samaria afvaardigen en bijgeval de Geest confirmeren). Een andere verklaring lijkt mij niet mogelijk. Petrus is hoofdredacteur van zijn live tijdschriftenn68. Einde Petrus-inventarisatie. Wij vervolgen onze lezing van Bultmann: Pg. 72 So tritt auch Lk 12, 41 und 2.Klem 5, f. Petrus als Frager auf. Voor Lk zie boven. En wat betreft 2.Clemens: So ist der nazaräische Bearbeitung von Mt. 19, 16 ff. V. 24 an Petrus speziell gerichtet (Orig. In Mt Tom. XV 14, lat. Text). Dit zijn latere en apocriefe gevallen, naar het evangeliën- en Handelingenmodel geïmiteerd und so wirkt diese Tendenz in der späteren (latere) Überlieferung darin weiter, daß immer mehr Jünger (leerlingen) die bei den Synoptikern nur Statisten sind, Sprechrollen erhalten (krijgen) wie Andreas, Philippus usw. (enz.) bei Joh wie z.B. (b.v.) die Salome im Âgypterevangelium, wie Judas in der bei Iren. V 33, 3f. und Hippol. in Dan.comm. 4, 60 erhaltenen (bewaarde) Tradition und wie die Mutter der Zebedaiden, die ja schon Mt 20, 20 bittend auftritt. B. postuleert vanuit een groots panorama van alle genoemde concrete gevallen vanuit het legendaire tweederangspraktijk. Natuurlijk bestaat deze praktijk. Het is alleen de vraag of deze voor de evangeliën ook geldt. Het is een er eenvoudig uitziende lineaire theorie, en wel achterstevoren: vanuit uiteraard ook met namen woekerende verbasteringen dit proces reeds starten binnen de overlevering der evangeliën. Dit is het geval, indien de varianten op naam invullingen zijn. Maar niet als de naamloze varianten afvlakkingen zijn. Maar ook in het eerste geval zijn het dan voor de hand liggende invullingen op basis van wat er van hoe b.v. Petrus toch al bekend staat op grond van zijn hele optreden. Om het voorkomen van zulke eenvoudige kleine variaties te verklaren hoef je er nog niet zo´n rimram van allerlei apocriefe geschriften bij te halen, want de geringheid der variaties wijst nog altijd op een sterk op bewaren getrainde overleveringsmethodiek. Ook de lineariteit valt te bezien. Aus solchen Beobachtungen erwächtst (waarnemingen groeit) aber die Frage, ob solche Fälle, wo in den synoptischen Apophthegmen bestimmte Personen genannt sind, nicht ebenso beurteilt werden müssen, d.h. (d.w.z.) ob entweder (óf) das ganze Stück dadurch als eine relativ späte Bildung erwiesen (late vorming uitgewezen) wird, oder ob wenigstens die bestimmte (bepáálde) Namengebung sekundär ist. Waren Mk 10, 35ff. ursprünglich die Zebedaiden und nicht ein ungenanntes (ongenoemd) Anhängerpaar oder gar eine unbestimmte Jüngermenge (menigte leerlingen) die Bittenden Een wereldvreemde vraag. Wie zullen zich het eerst voor het verzochte in aanmerking hebben voelen komen? Nauw met Jezus verbonden leerlingen natuurlijk. und sind nicht die Zebedaiden vielleicht erst eingesetzt worden, als das Vaticinium V. 38f. in das Apophthegma eingefügt wurde.
198 Dit wordt maar voetstoots aangenomen! De uitdaging om de minder aangename solidariteit onder ogen te zien pást bij het verzoek en het antwoord van de twee op zijn beurt pást hier alleen maar op. En inderdaad, dat ook zij er voor de zaak aan zouden gaan, wel de zaak is ernaar en was er toen eigenlijk al naar. ´Kunt ge dit aan, als het mocht gebeuren?´ ´Zat´ dit ´erin´? Er was een goede mogelijkheid. Totzover is er alvast geen naderhand ingevoegd vaticinium te veronderstellen. Nu vinden wij het reeds in oer-Mc. Het oogt als een geheel. Invulling als toegevoegd ´vaticinium´ berust geheel op de veronderstelling, dat echte (dus niet door alleen maar vooruitziende afleiding uit het heden) ´vaticinia´ niet bestaan, maar dat is bezijden de waarheid, getuige b.v. het voorbeeld van W. Elsschot, die in een gedicht uit 1934 over dood van Van der Lubbe voorzegde, dat deze dood ´door de Rus gewroken´ zou worden. Ook Gerard Croiset geeft staaltjes in zijn autobiografie. Zie ook Paulus´ voorspelling van de afloop va n de zeereis (vgl. die door Croiset van het transport naar Duitslandn69/n70). ´Formgeschichtliche´ poging dit deel van Handelingen tot het genre ´scheepsjournaal´ te rekenen hebben te weinig ook voor de kraaknuchterheid van dit verhaal en 27, 16-19 is voor een spannend verhaal geheel onnodig, doch maar al te zeer datgene wat aan praktische maatregelen genomen moest worden om het er levend vanaf te brengen. Het onderhavige hoort thuis in een ruimer kader van helderziendheid zoals o.a. tegenover de Samaritaanse bij de put te Sichar (Joh 4, 5). Bovendien, een lineaire ontwikkeling naar ingewikkeldheid van de zonen van Zebedeus naar de moeder van de zonen van Zebedeus is niet goed denkbaar, daar wat we lezen verhaalmatig is, niet een meer schilderende versie waarbij dingen worden aangeweven, die de zaak maar verfraaien, maar de laatstgenoemde versie is veeleer een stap naast het pad. Wie verlegt nu het accent op de hoofdrolspelers van het verhaal naar hun moeder? Veeleer lijkt wat Mk meldt een vereenvoudiging.van oer-Mc, omdat de moeder ook kon worden weggelaten uit het verhaal. De zoons hebben immers de pretentie ook en wekken daarom en wekken dan ook de woede van de anderen Maar het kan ook een variant zijn vanuit het vaak ook in werkelijkheid vertoonde motief van de eerzucht van moeders van potentiële troonkandidaten, dat door iemand tijdens het overleveren hier is verondersteld het geval te zijn geweest. Auch bei den Geschichten von Maria und Martha und Zakchaios darf (mag) man mißtrauisch (wantrouwig) sein, und zwar gegen den erheen Ursprung dieser Stücke, und ebenso liegt es im Fall des fragenden Johannes Mk 9, 38-40 und der fragenden Zebedaiden Lk 9, 51-56. Waarom wantrouwig? Op grond van het feit dat legendevorming bestáát? We moeten een waarschijnlijkheidsoordeel geven. D.w.z. niet van tevoren voetstoots iets aannemen, maar rustig nagaan wat het geval is: scepsis heeft iets negatiefs, maar opgenomen in willen weten is het een gezond moment. Maar wantrouwen, omdat men al naar die verklaring als legende trekt, is onaanvaardbaar. Ein deutliches Beispiel (voorbeeld) für die Tendenz der Entwicklung bietet das Apophthegma Mk 14, 3-9. Bei Mk sind die Murrenden τινές, bei Mt 26, 8 sind die μαθηταί daraus geworden, bei Joh 12, 4 endlich ist es Judas. Pg. 72 (laatste stuk). Pas bij psychologische uitdieping van Judas´ motieven voor het verraad wordt het interessant. In de synoptici ligt de nadruk op: wordt de mirre al dan niet verkwist? De lineaire hypothese laboreert aan willekeur, simplisme en oppervlakkigheid., ´Ergänzung´, completering zet veel meer zoden aan de dijk. De dijk draagt de zoden en niet de zoden de dijk. ´Ergänzung´ is veel plausibeler. De geschiedenis van het afslaan van het oor van de knecht van de hogepriester draagt voor mij sterk tot deze conclusie bij. Lukas heeft hier een aanvulling, Johannes een andere. Zo zijn hier τινές en μαθηταί tamelijk verwisselbaar. Joh geeft nergens de indruk lineaire voortzetting te zijn, maar is eem volkomen eigen versie. Voor psychologische uitdieping van Judas´ motieven voor het verraad is deze vermelding van Judas
199 interessant. Oer-Mc kon het blijkbaat weinig schelen wie er morde. Maar een lineaire evolutie is een zuiver ´Gedankending´. ´Außerdem hat bei Joh die salbende Frau den Namen Maria erhalten (gekregen) und Martha wartet (bedient) beim Mahle auf, das bei dem Gastgeber Lazarus stattfindet.´ Er staat nergens, dat Lazarus de gastheer is. Er staat slechts, dat Bethanië het dorp van de opgewekte Lazarus was en dat deze mede aan tafel zat. Volgens Mt was de gastheer Simon de melaatste, volgens Lk Simon de Farizeeër. Simon, een Farizeeër die melaats was geweest of is geworden? Tegenover de aanname, dat de ook uit Lk bekende gezusters Maria en Martha ook nog een broer hadden die Lazarus heette, maakt deze theorie van het invullen van namen een obstinate schematische indruk. Tegen alle waarschijnlijkheid in wil D. aan zijn vooropgezetheid vasthouden. Hij heeft zich voorgenomen de zaak vanuit het algemeen-legendaire te bekijken en verhindert zichzelf zo het zicht erop. ´In dem apokryphen Fragment Pap. Ox. V 840 hat schließlich (tenslotte) auch ein fragendee Gegner, der Pharisäer und Hohenpriester Levi, einen Namen erhalten (gekregen).´ Waar allerlei andere kenmerken op apocriefe woekering/warrigheid wijzen, is het natuurlijk veel waarschijnlijker, dat de namengeving ook uit woekering/verwarring (hier met de tollenaar Levi die in Mc 2, 15 ook een maaltijd bij zich thuis geeft) voortkomt. Apocriefie is per definitie slechts analogie met echtheid. Daarom kun je nooit apocriefie aanvoeren om te bewijzen, dat datgene waarmee zij analoog is, óók apocrief is. Daarom moet je nooit een duidelijk apocrief geval als bewijs van de apocriefie van het origineel aanvoeren. Dieses Eindringen novellistischer Tendenzen ist später (later) bei anderen Gattungen (genres) weiter zu beobachten (signaleren). B. zal zich later wat dit betreft o.a. op apocriefen beroepen (pg. 265), de duisternis over het land en het scheuren van het tempelvoorhang als symbolische tekenen zijn volgens B. (pg. 305) natuurlijk ingelegd, ofschoon symbolisch aandoende toedrachten zelfs ook in het gewone leven voorkomenn71Tijdens Jezus dood was er net een tamelijk lichte aardbeving aan de gang en de lucht was betrokken. Maar over deze literaire leeswijze heb ik al genoeg bij mijn behandeling van Dibelius´ ´Die Formgeschichte des Evangeliums´ gezegd. Het gaat dit bestek te buiten, omdat ik maar een deel van Bultmanns boek voor mijn rekening heb genomen om in voldoende mate te tonen hoe je het evangelie niet moet lezen en hoe je dit beter kunt doen. Hier jedoch mache ich noch darauf aufmerksam, wie auch sonst(anders) novellistische Züge in die Apophthegmata eindringen.´ Maar de hele scheiding van ´Gattungen´ (soorten) is een willekeurige machtsgreep. Van ´Eindringen´ hoeft dan ook geenszins sprake te zijn. Aus dem reichen Frager Mk 10, 17 ist bei Mt 19, 20 ein νεανισκος, bei Lk 18, 18 ein 'άρχων geworden Mt heeft waarschijnlijk oer-Marc ´voor ogen´, liever: in zijn hoofd, gehad en heeft zijn eigen versie (willen) (ge)geven. Opvallend is namelijk, dat hij die jongeman niet van Marcus of oerMarcus overneemt, maar bij het verhaal in zijn hoofd heeft zitten, want pas na enige tijd blijkt die ´iemand´ , waarmee ook hij begint, een jongeling te zijn. Men mag zo aannemen, dat het verhaal in deze volgorde en ongeveer met deze bewoordingen in de hoofden is gegrift, maar niet helemaal, zodat in de loop van de overlevering gevarieerd is. Vergelijken wij Mar 10, 20: `ο δε 'έφη αυτω, Διδάσκαλε, ταυτα πάντα 'εφυλαξάμεν 'εκ νεότητός μου (Hij zei hem, Meester, dat alles heb ik onderhouden vanaf mijn jeugd) met Mt 19, 20: λέγει αυτω `ο νεανίσκος, Πάντα ταυτα 'εφύλαξα (de jongeman zei: dat alles heb ik onderhouden.) Er is een bijwoordelijke bepaling rond «νεος», «jong» door een onderwerp rond
200 hetzelfde vervangen en wel waarschijnlijker dan het omgekeerde, want waarom komt Mt anders zo laat met dat jongelingschap aanzetten? Verder ligt het voor de hand, da het niet om een jongeman zal gaan met wiens leven het nog alle kanten op kan, maar een oude deugdzaam gebleven man van een beproefd moreel leven die voor Jezus´ radicaliteit de volmaaktheid toch nog niet de volmaaktheid heeft bereikt. Dat Lk van die ´iemand´ een leidinggevende maakt is niet verwonderlijk, daar het iemand geldt die door zijn vele bezittingen voor vooraanstaand doorgaat. Dat dit laatste nog niet hetzelfde is hoeft te zijn als het eerste, zal Lk niet hebben kunnen schelen, omdat het niet de essentie van het verhaal betreft. In der nazaräischen Bearbeitung des Mt (l.c.)(ter aangehaalder plaatse) sind zwei Reiche daraus geworden; der eine kratzt sich den Kopf "et non placuit ei" ("en dat was hem onaangenaam"). Dit is iets typisch verhaaltjesachtigs, het is voor echtheid te naief. En dit is een typisch kenmerk van apocriefie. Dahin gehört es (daartoe behoort) auch, wenn Lk 7, 4f. eine ausführliche Charakteristik des Zenturio gegeben wird, De fout zit hier in het uitgangspunt, dat wij óf met een "apoftegma" óf met "novellistiek" te maken zouden moeten hebben. Dan kan het verhalende niet dan ingedrongen zijn. Dit is natuurlijk zelfmisleiding. Het kan in werkelijkheid natuurlijk goed bij de oorspronkelijke pericope behoren. Bovendien wordt gesuggereerd als door Dibelius, dat het "novellistische" zou zijn voortgekomen uit een behoefte van de gemeente tot fabuleren. Maar dat een centurio voor Kapernaum een synagoge laat bouwen - inderdaad was de plaats klein en armelijk - is geen verhaaltje, maar een grote en opvallende bijzonderheid.. Wie verstout zich als Jood zoiets te beweren, als het niet waar is? Zie eerst mijn commentaar bij ´Anhang´ pg. 37-39 (aldaar op pg. 39). Of is het een Griekse ´Weiterbildung´? De bron is niet-Mc, ´(ruim-)Q´? Te bewijzen viel mij, dat het verzoek inderdaad door Joden aan Jezus is gedaan, die het dus voor de hun sympathieke centurio opnamen. Deze zal hun dus inderdaad welgezind zijn geweest. En anders dan Lk vertelt, bevond hij zich in hun gezelschap. Ze zullen hem tegenover Jezus inderdaad hebben verdedigd. Nu wijkt Lk nogal van Mt af en staat min of meer tussen deze en de versie van Joh in (hier zendt de hoofdman [na de genezing] slaven, hier vrienden [en blijft - abuis van Lk - thuis en doet dan ook niet zelf het verzoek en laat zijn geloofsbetuiging door hen zeggen, hetgeen nogal onwaarschijnlijk is]; hier doen de Joden het verzoek, daar in feite ook). Mt heeft een eenvoudige schets. Joh heeft steeds eigen informatie en is geen aankleding van synoptisch materiaal. Maar ook Lk is geen aankleding van Mt. Men kan ook zeggen, dat het Johs versie is, die tussen de extremen Mt en Lk in staat. Wat we op grond van Joh zien, dat Lk zaken weergeeft die ook in Johs beschrijving zitten, maar die in Mt ontbreken is, beduidt, dat Lk iets meer van de ware toedracht (zij het onzuiver) heeft begrepen. Hij heeft dus een stuk informatie erbij. Waarschijnlijk was de overlevering dan ook geen ´materiaal´, maar herinnering. Zo heeft Mt iets van de een gehoord, uit de eerste, tweede, derde hand, wie zal het zeggen?, Lk van de ander en wel duidelijker, ofschoon zelf buitenstaander, vandaar de wat eigenaardige verwerking. Dit komt overeen met de aanhef van zijn evangelie, dat hij uitgehoord heeft degenen die van den beginne ooggetuigen en bedienaren van het Woord geweest zijn. Dat Lk en daarna Joh ´weiterbildeten´ is wel erg simplistisch gedacht, doet net of het niets is, dat men Johs versie en de synoptische versies nooit als die van hetzelfde gelezen werden, hoewel ze dit wel verdienen, naar ik bij pg. 39 heb duidelijk gemaakt. Juist Johs ´koninklijke´ (βασιλικος) wijst uit, dat hij precies wist waarover het ging en maakt waarschijnlijk, dat hij over directe informatie beschikte. Zie dus bij pg. 39,
201 und wenn wieder in der nazaräische Bearbeitung des Mt (Hieron. Comm. zu 12, 13) der Mann mit der lahmen Hand ein Maurer (metselaar) ist, der bittet: "Mit meinen Händen verdiente ich meinen Unterhalt; ich bitte dich, Jesus, mache mich wieder gesund, damit ich nicht schimpflich um Brot betteln muß." De nazareïsche bewerking is apocrief en het apocriefe is niet in te zetten tegen hetgene waarmee het analoog is. Zie boven. Het is allesbehalve mijn bedoeling te ontkennen, dat er ook verhalen verzonnen kunnen worden en breedvoerig opgedist.
202 B. Herrenworte Pg. 73. Objekt der Untersuchung sind nicht sämtliche Worte Jesu bei den Synoptikern, sondern nu solche, die selbstständige Tradiionsstücke gewesen sind oder doch hätten sein können; also nicht Worte, die nur als direkte Rede Bestandteil der Erzählung sind wie Lk 22, 48: ' Ιούδα φιλήματι τον `υιον του 'ανθρώπου παραδιδώς; ferner Mk 1, 38; 4, 11f.; 9, 16ff.; 14, 48; Mt 8, 10.13; Lk 5, 4 usw., aber auch wie Mk 10, 38f. usw. Die Herrenworte gliedern sich in drei große Gruppen nach ihrem sachlichen Inhalt, mit dem aber auch formale Unterschiede gegeben sind: 1. Logien im engeren Sinn, Weisheitssprüche, 2. propheteische und apokalyptische Worte, 3. Gesetzesworte und Gemeinderegeln1. An diese drei Gruppen reihe ich die Ichworte, und schließlich füge ich eine selbständliche Behandlung der Gleichnisse und verwandter Stücke an, die dies durch ihre Form verlangen, wenn sie sich inhaltlich auch unter die drei ersten Gruppen verteilen ließen. Noot 1. Diese Gliederung entspricht den Gattungen, die Jer 18, 18 angedeutet sind: Vom Weisen erwartet (verwacht) man Rat ( )עצוvom Propheten "Wort" ( )דברvom Priester "Weisung" (…)תורה 1. Logien (Jesu als Weisheitslehrer) Allgemeines über die Form der Logien Die bisheringen Versuche (pogingen totnogtoe) einer Gliederung (geleding) der Logien nach dem Gesichtspunkt der Form, wie der von J. Weiß… scheinen mir trotz (ondanks) vieler guter Beobachtungen (waarnemingen) nicht durchschlagend zu sein. Auch der weiter führende Versuch W. Baumgartners…, die Formen der Spruchweisheit der Siraziden zu analysieren, gelangt (geraakt) m.E. (m.i.) nicht völlig zum Ziel (doel), da auch er die verschiedene Gesichtspunkte vermischt (vermengt). Man muß nämlich zwischen konstitutiven und ornamentalen Motiven unterscheiden. Zu letzteren gehören formen wie Vergleich, Metapher (metafoor), Paradoxie, Hyperbel (hyperbool), Parallelismus der Glieder, Antithese und dergl., Motive die einzeln wie verbunden (zowel los als verbonden) bei verschiedenen Grundformen angewandt werden, aber auch fehlen (ontbreken) können. Konstitutive Motive nenne ich solche, die die Form eines Spruches konstituieren; und zwar muß einWort notwendig in einer der durch sie bedingten (bepaalde) Formen erscheinen. Sie sind mit der logische Form des Satzes gegeben, und ich unterschreibe drei Grundformen, deren Untergruppen sich dann von selbst ergeben (resulteren), nämlich 1. Grundsätze (Form der Aussage), 2. Mahnworte (Form des Imperativs), 3. Fragen. Daß die synoptischen Logien dieselben Formen - wenn auch z. T. abgewandelt (gevarieerd) - zeigen (tonen) wie die alttestamentische und jüdische Spruchweisheit, bedarf kaum eines (behoeft nauwelijks) Beweises. Übrigens weisen (vertonen), soweit (zover) ich sehe, die Sprichwortliteraturen aller Völker mehr oder weniger die gleichen Formen auf. Pg. 74. Dit is wel zo globaal, dat alles er bijna in past. Omgekeerd zijn er logia die, bijgeval ook logisch, buiten deze indeling vallen en die wij dan ook niet in B.´s opsomming terugvinden. ´Hoe vaak, Jeruzalem… ´ (Mt 23, 37/Lk 13, 34 is een uitroep, Lk 19, 42, een wens, al staat het in de indicatief ει 'έγνως . Het kader is zo ruim, dat er weinig specifiek aan is. Opgesomd worden: alle mogelijke stijlmiddelen, alle mogelijke uitspraken en gebruikte grammaticale uitdrukkingswijzen. Bultmann bevestigt dit door: ´Übrigens… Formen auf.´
203 Ich gebe vor der Behandlung des synoptischen Materials um der Klarheit willen einen Überblick über die wichtigsten (belangrijkste) Formen durch Anführung einiger alttestamentischer Sprichwörter und Sprüche; dabei deute ich die ornamentalen Motive nur nebenher (slechts terzijde) an. 1. Grundsätze Bultmann streeft ernaar een volledige opsomming te geven, waarvan het o.i. niet nodig is deze weer te geven. a. Sachlich formuliert (d.h. [d.w.z.] eine sächliche Größe ist Subjekt): …… …… Pg.75 …… etc.1 b. Persönlich formuliert …….. ……..
Pg. 76 c. Makarismen (zaligprijzingen) …. …. Noot 1 (pg. 25). Wie mir scheint, bieten die Rabbinen relativ wenig solcher Sprüche. Die "indikativsten Sätze mit Begründung", die Fiebig, Erzählungsstil S. 22 zitiert, gehören, wie schon die "Begründung" zeigt (toont), weniger in den Bereich der "Weisheit" als in den des Rechts… De oorzaak van het relatief weinig voorkomen, zit kennelijk in het beter naast zich dulden van andere vormen, behalve bij materiaal dat aan rechtsuitspraken verwant is. d. Folgerungen a maiore ad minus Het gegeven voorbeeld moge illustreren; Prov. 15, 11: Unterwelt und Abgrund liegen offen für Jahve, Wieviel mehr die Herzen der Menschen (vgl Prov………Sir…) 1. Mahnworte1 …….. …….. …….. 2. Fragen Prov…… ……
204 Noot 1 Dies die herrschende Form in den Sprüchen des Amen(em)ope und zwar fast durchweg in den negativen Form "tu dies und das nicht"; meist folgt eine Begründung. Altorient. Texte zum AT S. 38 ff. (pg. 38vv.) Wat willen B. c.s. hiermee zeggen? Het lijkt wel botanica. De gelijkenis is echter allesbehalve verwonderlijk, opmerkelijk, of iets uitwijzend. Vermanende woorden vallen om ethischgodsdienstige teksten sowieso te vinden en deze Egyptische bron is eenvoudig een verzameling vermaningen. Zodat met deze gelijkenis in het geheel niets gezegd is. Pg. 77 b. Das synoptische Material Die folgende Materialsammlung soll möglichtst vollständig (zo mogelijk volledig) sein; doch kann man zuweilen (soms) über die Zugehörigkeit eines Wortes schwanken (over de bijpassendheid… aarzelen). Eine kritische Begründung (basering) der isolierten Anführung der einzelnen (afzonderlijke' Logien, die nicht ohne weiteres ein Urteil über die literarischen Verhältnisse der Tradition einschließt, gebe ich nur in den seltensten Fällen; die Betrachtungsweise muß sich als ganze rechtfertigen, und die im weiteren gegebenen zusammenfassenden Bemerkungen werden sie vollends (ook nog) motivieren. Auf die Charakterisierung der ornamentalen Motive verzichte ich (van… zie ik af), da sie sich m. E. (m.i.) nach dem vorangehenden Überblick von selbst ergibt (blijkt). 1. Grundsätze. a) Sachlich formuliert Mt 5, 14b ου δύναται πόλις κρυβήναι 'επάνω 'ορους κειμένη (een stad kan niet verborgen blijven die op een berg ligt) (von Mt in das Bildwort vom Licht eingeschoben) Het geciteerde legt dit beeld uit. In wat voor context zal Jezus de spreuk dán gebruikt hebben? Heeft Jezus zelf niet deze spreuk aangehangen? Dit is plausibeler dan dat dit achteraf zou zijn geschied. Het gaat nl. niet om de eenvoudige stapeling, waar het alleen maar hándig is, gelijksoortigen bij elkaar te zetten, zoals het geval is met het rijtje waarin deze uitspraak staat .… …. Pg. 78 Lk 6, 43f. (Mt 7, 16-20; 12, 33) Ου (γάρ) 'εστιν δένδρον καλον ποιουν καρπον σαπρόν, ουδε πάλιν δένδρον σαπρόν ποιουν καρπον καλον. έκαστον γαρ δένδρον 'εκ του ιδίου καρπου γινώσκεται΄ ου γαρ εξ 'ακανθων συλλέγουσιν συκα ουδε 'εκ βάτου σταφυλην τρυγωσιν (er is geen goede boom, die slechte vrucht voortbrengt, noch ook een slechte boom, die goede vrucht voortbrengt. 44 Want elke boom wordt aan zijn eigen vrucht gekend. Want van dorens leest men geen vijgen, en van een braamstruik oogst men geen druif.) Mt wie Lk haben die Vorlage (Q) geändert; Dit is schematisch gedacht. Het gaat, denk ik, om variante overleveringen, mogelijk een keuze uit meerdere versies naast elkaar. Op het overgrote van de gevallen toegepast (behalve bij exacte gelijkluidendheid), blijkt Q een vaag begrip, dat ook een overlapping binnen het totale
205 overgeleverde ´materiaal´ kan zijn. Er is vrijwel nergens exacte overeenkomst tussen varianten (het meest nog bij Mt 23, 37-39 en Lk 13, 34, 35, maar bij secuur toezien toch ook niet), dat tussen dit materiaal één en dezelfde informatiebron zou uitwijzen. Zie bij pg. 106. am stärksten die Eingliederung (inschakeling) in c. 7, durch die V. 16a als Neubildung (nieuwvorming) und die aus dem Bilde fallende Formulierung von V. 20 Dit gaat ervan uit, dat de uitspraak er eerst was en daarna pas deze context. Maar hoe weet je dit? Inderdaad is er wisseling van beeld, maar íemand kun je aan zijn vruchten herkennen en wel juist een misleider. Het past juist in deze context. Hoort v. 20 niet meer tot het beeld? Maar het beeld hoeft niet oorspronkelijker te zijn dan de context of redenering en ongetwijfeld is het beeld in een bijpassende redenering of context gebruikt, b.v. zoals deze. En dit zg. niet bij het beeld horen is hetzelfde als het niet bij het eervorige beeld horen van het vorige, maar dan in omgekeerde richting. 20 overbrugt zodoende juist de schijnbare tegenstelling en past dus precies en dan ook precies in deze context. Het is zowaar een herhaling van 16a, dat reeds een schakelende functie had. Lukas´ versie is naar mijn gevoel vrij willekeurig aan het voorafgaande van de splinter en de balk gehangen en is dan algemene waarheid zonder veel context..In Mt´s context van de valse profeten voegt het zich echter zeer natuurlijk. ebenso wie die Einfügung von V. 19 motiviert ist. Voor dat dit een invoeging is, zou pleiten, dat Lk 3,9 deze uitspraak vooraf laat gaan door het beeld van de bijl aan de wortel, mij lijkt meer dan dat Lk - die daar een handje van heeft verplaatst heeft. Of hij zou dit bijpassend beeld juist ter invoeging ontworpen moeten hebben. Maar dit moeten wij niet te voorbarig aannemen, want al lezen lieden als Nico ter Linden alsof de evangelisten hier een handje van hadden, dit drukt dit laatste toch meer de (of ze het van zichzelf willen weten of niet) oneerlijke mentaliteit van deze mensen uit, dat dat dit uit de evangelietekst blijkt. Ik heb het vaker gezegd: Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten. Het is dan ook, in de mond van de Doper, in sterke mate één beeld. Is er door Mt dan een woord van de Doper in Jezus´ mond gelegd? Maar het beeld is een zeer voor de hand liggend beeld voor een oproep tot boetvaardigheid. Het zal tig keren gebruikt zijn, zowel door Jezus als Johannes. Het kan goed achter de beelden van boom en vrucht zijn aangehangen, omdat het eigenlijk een voor het betoog inderdaad aparte mededeling is, maar kan toch goed van Jezus afkomstig zijn. Aber auch V. 17 wird Bildung des Mk sein. Zie daarnet. Andrerseits ist wohl die Nachstellung von V. 44b und seine Formulierung bei Lk sekundär gegenüber der Voranstellung und Frageform von Mk 7, 16b1. Lk´s weergave is formeler. Is deze oorspronkelijk of juist door losmaking van het oorspronkelijk levende verband geformaliseerd? Dat hier achteraan geplaatst is, is niet zichtbaar het geval, juist áls die verlevendiging van Mt slechts het gevolg zou zijn van invoeging aldaar in een context die voor vooropstelling ruimschoots voldoende grond zou zijn Dat er van achteraanplaatsing in bewerende vorm bij Lk sprake zou zijn, is bijgevolg het best beweerd, indien Mt oorspronkelijk zou wezen. Anders is het veeleer lood om oud ijzer.
206 Lk is hoe dan ook de evangelist die het meest schuift. Conclusie over het geheel: Óf Mt heeft zeer knap samengevoegd óf hij geeft de oorspronkelijke context.m.u.v. 19. Noot 1. Mk 4, 24 und Mt 6, 21 werden unten angeführt. Vielleicht wäre noch zu nennen Mt 15, 13 πασα φυτεία 'ην ούκ 'εφύτευσεν `ο patηρ μου ‘ο ουράνιος 'εκριζωθήσεται (elke plant, die mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden). Jammer dat de tekst zelf eerder zijn onderscheidingen aan zich heeft dan dat hij zich gemakkelijk aan onze classificatie onderwerpt..Mt 6, 21-Lk 12, 34 staan beide achteraan. Mt 14, 13 heeft geen parallel in Lk. Erg bewijskrachtig is een en ander hier niet. b) Persönlich formuliert ------Mt 17, 20 (Lk 17, 6 bzw. Mk 11, 23 Par.): 'εαν 'έχητε πίστιν 'ως κόκκον σινάπεως, 'ερειτε τω 'ορει τούτω, Μετάβα 'ένθεν 'εκει, και μεταβήσεται, als gij een geloof hebt als een mostererdzaadje, zult gij tegen die berg zeggen, verplaats u van hier naar daar, en hij zal zich verplaatsen) Das folgende και ουδεν 'αδυνατήσει `υμιν wird ein Zusatz des Mt sein. Het behoort tot de versie van deze uitgesproken waarheid. Indeling van het citaat in overlevering en een laatste toevoeging και ουδεν 'αδυνατήσει `υμιν is spijkers op laag water zoeken. De toevoeging kan evengoed eerder bij het overleveren ontstaan zijn. Lk en Mt zijn niet eens varianten van hetzelfde. Im übrigen ist die Mt-Form wohl ursprünglich gegenüber der Lk-Form; das ´όρος bei Mt wird gegenüber der συκάμινος des Lk durch Mk und 1. Kor 13, 2 bestätigt (bevestigd). De vooraanname is, dat het laatste en de twee eerste varianten van elkaar zijn. Zodoende wordt het laatste dus alleen maar iets door Mk bevestigd. Über die Mk-Form, s.u. Mt 13, 52 (Δια τουτο πας γραμματευς μαθητευθεις τη βασιλεία των ουρανων `ομοιος 'εστιν 'ανθρωπω οικοδεπότη, `οστις 'εκβαλλει 'εκ του θεσαυρου αυτου καινα και παλαια) (Daarom is iedere schriftgeleerde, die een discipel geworden is van het Koninkrijk der hemelen, gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn brengt.). beruht vielleicht auf einem zweigliedrigen (tweeledige) Spruch: "Wie ein Hausvater, der aus seinem Schatz Neues und Altes hervorholt, So ist ein Schriftgelehrter, der für das Himmelreich gelehrt ist." De oorspronkelijke vorm is mogelijk elke vorm ervan die conform rabbijns gebruik is. Maar mag ´iedere schriftgeleerde´ echt niet vooraan staan? ----Pg. 80 --c) Makarismen Diese werden unter den prophetischen Worten behandelt werden. … --d) Folgerungen (sluitreden) a maiore ad minus (van het grotere naar het kleinere)
207 Mt 6. 23 ist oben, Mt 6, 26, 30; 7, 11 werden unten innerhalb (binnen) eines größeren Stückes angeführt. Hier käme noch in Betracht (zou nog in aanmerking komen) Mt 10, 29f.//Lk 12, 67a, wo aber das erste Glied Frageform hat ουχι δύο στρουθία 'ασσαρίου πωλειται; και `έν 'εξ αυτων ου πεσειται 'επι την γην 'άνευ του πατρος `υμων. `υμων δε και τρίχες της κεφαλης πασαι 'ηριθμέναι εισιν (Worden niet twee mussen te koop aangeboden voor een duit? En niet één daarvan zal ter aarde vallen zonder uw Vader. En de haren van uw hoofd zijn ook alle geteld). Dit laatste maakt het niet tot onzuivere uitzondering, maar is het gevolg van een door de taal toegestane vrijheid van uitdrukken 2. Mahnworte1. Noot 1. Ich übergehe dabei das unverständliche Wort Mk 9, 50: 'εχετε 'εν `εαυτοις `αλα και ειρηνεύτε 'εν 'αλλήλοις. … De gedachtegang hier is, logisch gesproken, dat vuur hier niet tot straf, maar ter beproeving en dus harding in de strijd is. Het ´zout in zichzelf´ wil niet zeggen, dat het lijden loutert, maar lijden als beproeving ons ter opgave is en zo zedelijk van belang. Niet moeten wij het vuur brandend houden, maar het zout zout: blijf de eigen inspiratie levend houden. Er is hier geen ´Verstand´ (verstaan) mogelijk zonder ´Vernunft´ (intelligentie), het louter stilstaande vernemen is verstand, dat tot onverstand leidt. Mt, 5, 39-42, 44-48; 6, 25ff., 7, 1.7f. folgen unten. Andere imperativische Worte wie Mt. 5, 23f.; 6, 2ff. gehören nicht in diesen Zusammenhang, sondern (maar) in den Gesetzesworte (woorden van de wet) und Gemeinderegeln. We zullen dit bezien. Maar waar ligt echt een grens tussen ´woorden van de wet´ en ´vermanende woorden´? ----Pg. 81 ----Pg. 82 3. Fragen1 Noot 1. Lk 16, 11f. ist oben angeführt; Mt 5, 46f.; 6, 26.27; 7,3f. 9f. werden unten folgen. Hier wäre etwa (b.v.) noch Mt 7, 16 zu nennen (noemen): μητι συλλέγουσιν στραφυλας 'η 'απο τριβόλων συκα (men leest toch geen druiven van dorens of vijgen van distels?) È das oben unter Lk 6, 43f. erwähnt (vermeld) ist. Rabbinische Beispiele (voorbeelden) sind in zahlreichen Apophthegmata enthalten (vervat); vgl. außerdem z. B. Qid. 4, 14: "Hast du je in deinem Leben ein wildes Tier oder einen Vogel gesehen, die ein Gewerbe (vak) gehabt hätten?" usw. (enz.) Strack-B. I 436 usw. Dit is niets anders dan algemene onderwijzende taal. ----Mk 9, 50 (bzw. [resp.] Mt 5, 13; Lk 14, 34f.) Καλον το `αλας¨ 'εάν δε το `αλας 'αναλον γένηται, 'εν τίνι αυτο 'αρτύσετε; (het zout is goed; indien het zout echter zoutloos wordt, waarmede zult gij het smaak geven?)
208 Zie voor deze beeldspraak mijn commentaar bij pg. 46 en zodadelijk. Selbst wenn die Mk-Form verkürzt sein sollte (zou moeten zijn), so wird doch die Frageform durch die aus Mt en Lk zu rekonstruierende Q-Fassung (Q-bewoording) als ursprünglich erwiesen. Wat Q (bij i.c. ontstentenis van vrijwel exact zelfde bewoording, zoals b.v ´Jeruzalem, Jeruzalem, dat etc.´n72 ook moge wezen, anders dan de totale ´voorraad´ de ronde doende uitspraken(reeksen), die dan ook soms best met Mk kunnen overlappen. Teruggang op een werkelijk Q, Quelle (bron), zou ik alleen aannemen, als het om identieke stukken gaat, want dan hebben we met een duidelijk ding van doen. Nu zien we slechts drie varianten (zie bij pg. 106). De Mc-versie staat in context, maar de overgang lijkt niet geheel vloeiend en kan licht aangehaakt zijn. De variant van Lk zou de meest oorspronkelijke, want meest volledige, kunnen zijn. Wat deze beeldspraak betreft. kon je bij Mk/Mt nog volstaan met de aanname van een imaginair beeld van zout dat zijn kracht zou kunnen verliezen, maar zou men kunnen menen, dat dit hier anders is. Nu duidt και (ook), wil het geen overbodig woord zijn (in een aantal handschriften wordt het dan ook weggelaten), erop, dat het zout toetreedt tot de verzameling van krachtverliezers. Wel degelijk blijft het zout, onvruchtbaar makend, zout. Nog steeds kan het aldus bedoeld zijn als een imaginair beeld. Και heeft weliswaar niet de kracht van bewijs hiervoor, maar vormt wel een aanwijzing. Het beeld is dan aangepast aan wat het zeggen wil: dat het spirituele zout wel degelijk zijn kracht kan verliezen. Over scheve en manke vergelijkingen, zie bij pg. 46. Mk 4, 21 Par. (bzw. [resp.] Mk 5, 15//Lk 11, 33): Μήτι `ερχεται `ο λυχνος `ινα `υπο τον μόδιον τεθη η υπο την κλίνην; ουχ `ίνα 'έπι την λυχνίαν τεθη; (De lamp komt toch niet om onder de korenmaat of onder het bed gezet te worden? Is het niet om op de standaard gezet te worden?) Selbst wenn die Mk-Form verkürzt sein sollte (zou moeten zijn) , so wird doch die Frageform jedenfalls ursprünglich sein. Ongetwijfeld. 4. Größere Kompositionen. ----Mt 5, 44-48//Lk 6, 27f. 32-36 'αγαπατε τους 'εχτρους `υμων, καλως ποιειτε τοις μισουσιν `υμας, ευλογειτε τους καταρωμένους, προσεύχεστε περι των 'επερεαζόντων `υμας (Hebt uw vijanden lief, doet wel degenen, die u haten; zegent wie u vervloeken; bidt voor wie u smadelijk behandelen). --Pg. 83 --Das erste (d.i. het juist geciteerde) imperativische Stück habe ich nach Lk gegeben, der hier, gerade weil (omdat) er sonst (anders) parallele Glieder (geledingen) verkürzt, die ursprüngliche Form bieten dürfte (mocht). Hierop is m.i. niets aan te merken. Lk heeft in aantal meer geledingen, nu is het Mt die dit uit Q (in ruime, eigenlijk nietszeggende, zin) afkomstige aantal verkort (9) n73. Maar het kan ook zijn, dat, juist doordat het om een opsomming gaat, er bij Lk van uitweiding, nl. van variatie door herhaling, een
209 insisterender variant, sprake is, die men zich bij het overleveren gepermitteerd heeft (6). Dat nu eens de een verkort, dan weer de ander, ligt aan wisselwerking met de lengte van de totalen die ieder van beide evangelisten geeft.Dat er varianten zijn, zonder dat de basis duidelijk aanwijsbare exclusief bij één van de twee ligt, blijkt b.v. ook uit verwisseling van hemd en mantel bij desbetreffend logion. Wat de lengte van de totalen betreft, zou het kunnen zijn, dat er een rij uitspraken (9) is overgeleverd, die a.h.w. een uitnodiging vormde om via ´zo ken ik er nog meer´ deze nog met andere overgeleverde uitspraken uit te breiden (8), al tijdens een bepaalde lijn van overlevering (6) of bij wijze van eindredactie door Mt (8), hetgeen geresulteerd heeft in de zg. Bergrede. En het is mogelijk, dat Lk hetzij de (evt. gemiddelde) kern van de rij weergeeft (8) hetzij deze heeft verkleind (7) of misschien op bovengenoemde wijze, variatie door herhaling, verlengd (6), hetgeen geresulteerd heeft in de zg. Veldrede. Toch zou het ook kunnen zijn, dat Lk een evenzo lange variant van Bergrede heeft verkort (5). M.a.w. we weten noch hoe oorspronkelijk de opsomming van Mt, noch die van Lk is. Wel weten wij, dat er een rij van minstens varianten van de uitspraken is overgeleverd (9). En deze uitspraken dragen samen een welbepaald stempel, dat op één herkomst duidt en dat moet wel de radicale Jezus van Nazaret zijn. Controle: Mijn analytische indruk is dus, dat er een rij is overgeleverd, waarvan Lk de kern weergeeft, die door Mt is verlengd. Maar dit resultaat beziende, doemt daartegen een genuanceerdere totaalindruk op, dat een al oude clustering van deze soort uitspraken van variante lengte is overgeleverd, waarbij Mt naar volledigheid heeft gestreefd en Lk een genoegzame lengte die hem dienstig leek heeft gekozen. Zodoende zijn beide t.o.v. wat hun overgeleverd werd uiteengegaan oftewel hebben hun steentje aan het variëren van de omvang bijgedagen, Mt nog het meest. Das zweite Stück, die finale Begründung (motivering), bringt Mt stilgemäß (naar de stijl) hinter dem Imperativen. Lk muß, da er dies Stück ans Ende des ganzen Komplexes schiebt, vor ihm wieder einige neugebildete (nieuwgevormde) Imperative einschieben. ´Stilgemäß´? Neen ´inhaltgemäß´. Het ligt op grond van de inhoud van het betoog, ook al spreekt men hierbij bij abstraherende beschouwing van de figuur van formele logica, voor de hand, dat de begronding of voorafgaat met een ´omdat´ of gevolgd wordt door een ´want´. Maar met stijl heeft dit niets te maken. Of B. zal denken: wat Lk doet, tussen de zinnen over het liefhebben van de vijand en de finale motivatie hiervan wat ´tammere´ zinnen, herhaling in voorbeelden, zetten, hetgeen ´unstilgemäß´ is. Daartegenover is Mt dus ´stilgemäß´. Maar dit is een omkering van zaken, ´Mt is, anders dan Lk, niet onstijlmatig´ zegt niets positiefs, maar komt uit op een saldo nul. Dus voor de stijl is de term een zinloze uitlating. Wat Bultmanns tweede zin betreft, het is natuurlijk omgekeerd, maar nu is dit, vergeleken met net, echt erg. Door de langere opsomming schuift de finale motivering enigszins naar achteren. Deze doeloorzaak vooronderstellen getuigt van je reinste zelfmisleiding. Moet je je voorstellen: eerst schuift hij de motivatie naar achteren, dan ontstaat er een witte ruimte en die vraagt dan om invulling. Wat is dit? B. blijft zijn oog gevestigd houden op de aansluiting van de motivatie op hetgeen ze motiveert, het liefhebben van de vijand. Daardoor is het staan achter ´tammere´ uitspraken onnatuurlijk. Er is duidelijk naar achteren geschoven. Ja, dus door die ´tammere´ uitspraken, en niet in een platoonse lucht. Denkt men hiervan af, abstract, dan ontstaat ervóór een kuil, waar B. niet nalaat in te trappen. Dit is een extreem voorbeeld van bezien van buiten de gang der handeling om te zien, nu niet: welke idee erin gelegd mag zijn, maar: om abstract aan te nemen, dat er ingelegd is. Er zijn mensen die niet leven, maar worden geleefd, in het menselijk denken zit altijd een element van gedacht worden, zo ongeveer als hond die je vanuit de kar een worst voorhoudt de kar blijft trekken, maar het dier is daar te slim
210 voor, maar dit hier is je réinste gedacht worden, B. is zijn gedachten niet meester. En die moest anderen doceren! Auch im einzelnen (de onderdelen) wird Mt hier und im dritten Stück die ursprünglichere Form bieten. ´Die de zon doet opgaan over goeden en bozen´ lijkt inderdaad oorspronkelijker dan de variant van Lk T.o.v. Mt 5, 48 is er verkorting, de zin met de 'εθνικοι is weggelaten. En Lk heeft het oppervlakkiger οι `αμαρτωλοι (zondaars)το αυτο ποιουσιν (doen hetzelfde) tegenover Mt οι τελωναι (tollenaars) το αυτο ποιουσιν. Daarentegen heeft Lk weer aansluitend de zin και `αμαρτωλοι `αμαρτωλοις δανίζουσιν `ίνα 'απολάλωσιν τα 'ίσα (ook zondaars lenen aan zondaars om evenveel terug te ontvangen). Mt en Lk zijn toch varianten, want van ´nieuwvorming´ is geen sprake. Wij zien slechts twee gedaanten van iets oorspronkelijks. Mt bevat in elk geval elementen die oorspronkelijk zijn. Ob der letzte Imperativ als Abschluß zu diesem Komplex zu ziehen (concluderen) ist oder als Anfang zum folgenden wie bei Lk (dann auch in der Form des Lk), ist mir zweifelhaft. De tekst geeft niet de impressie van dit ´… oder´. 43 grijpt na al voorbeelden gegeven te hebben naar de oude opvatting om een revolutionaire uitleg aan de Tora te geven en zo vormt het volgende vers een hoogtepunt (het nieuwe gebod, daarmee verbonden ´bidt voor…´), dat aanhoudt t/m 28. Dit geheel is afsluitend. Bij Lk staat het nieuwe gebod vooraan en dan volgen de voorbeelden, waarvan ´bidt voor …´ er maar één is. Het sluit niet af en het opent niets. ´Form des Lk´ Deze vorm is, dat wat bij Mt één geheel is, twee uitspraken in één adem, bij Lk in tweeën is, doordat het gebod ´hebt uw vijanden lief´ meteen in voorbeelden wordt herhaald, waarvan ´bidt voor…´ bijgevolg er maar één wordt. Mt 7, 1-5//Lk 6, 37f. 41f. Am Anfang scheint weder (noch) Mk noch Lk die ursprüngliche Form erhalten (bewaard) zu haben. Mt 7, 1 en Lk 6, 37a zijn eenvoudig varianten. 2a is eigenlijk niet meer dan een tautologische uitbreiding en mag zodoende tot de variant gerekend worden. Lk heeft een afwisseling van ´oordeelt´ naar ´veroordeelt´, een opvallende nuancering. 37c is geheel eigen. Mt 7, 2b vinden wij ook in Mk. En komt op hetzelfde als a neer. Als dit al niet oorspronkelijk, samen ook met Lk 38a, bijeenhoort, is het ingevoegd, maar even goed kan Mk, resumé-achtig als het is, hierop hebben verkort. Ieder van beide heeft een eigen stukje volledigheid: Mt 7, 2a, Lk 6, 37b lijkt vanwege zijn volledigheidseffect oorspronkelijk, maar 7, 2a kán louter uitleggende aanvulling zijn. Lk 37b heeft iets oorspronkelijk klinkends. Da Lk sicher V. 39f. eingefügt hat, geht vielleicht auch V. 37b auf ihn zurück. Dit slaat als een tang op een varken. Mit Reserve füge ich in den Mt-Text aus Lk ein, was m. E. (m.i.) ursprünglich sein kann. O.K..
211 Vielleicht ist das και μη καταδικάζετε des Lk eine Übersetzungsvariante in der der Spruch auch überliefert war, und die Lk hier eingeschoben hat. ´Eingeschoben´? Waarom niet oorspronkelijk? Het is geen vertalersvariant, maar toespitsing. Het kan evengoed een goede volledige weergave zijn. Zu ihr gehörte die stilgemäße Begründung `ο γαρ μέτρω κτλ. (met de maat etc.), und diese veranlaßte durch Assoziation die Einfügung des ganz anderen Logions δίδοτε κτλ. Natuurlijk niet ´stilgemäß´. Sinds wanneer zijn argumenten stilistisch? Ook als voorzien van argument een vaste figuur is, is dat eenvoudig aan onderwijzen eigen. De spreuk maakt naar zijn waarheidsgehalte én beeld een authentieke indruk. Er staat: er zal ruim bemeten worden, zo niet, dan wordt een gestrenge maatstaf aanlegd. Hierdoor wordt het ´ganz anderen´ ´aufgehoben´. Bultmann doet net, of hier het een kunstmatig in het verband van het ander getrokken wordt, daar hij er onderlinge afstoting in bespeurt. Dit ligt dan beslist aan de engte van zijn eigen maatstaf. De eenheid van het verband is nl. uitstekend. Dit verschijnt echter niet aan degenen die geen tegengestelden in hun eenheid vermogen te zien. Daarom blijkt ook meer verwantschap met kantiaans formalisme dan met Hegels ´wahrhafte Lösungen´n74 van these en antithese. Je zou ook denken, dat hetgeen waarnaartoe geassocieerd wordt vooropstaat. Overigens is is er geen tegenstelling, geen ´ganz anderes Logion´, Van associatie is dan ook geen sprake. Ik krijg de indruk, dat beider kern oorspronkelijk is en dat ook Lk 37 c oorspronkelijk is, ofschoon misschien historisch niet in deze context, maar zeker in die van het Onze Vader.In ieder geval putten zij uit wat hun ter ore kwam, terwijl het schikwerk wel voor hun rekening is, zij het, bij Lk, meen ik, het sterkst. Zu Lk V. 38 Schluß vgl. Mk 4, 24. Zie even hierboven. ´Geht vielleicht…zurück, stilgemäß, Assoziation´, al deze subjectivistische toeschrijvingen kunnen dus beter achterwege blijven, omdat ze geen steek blijken te houden, niet beantwoord worden en machteloze pogingen blijken. ----B. houdt zich strikt aan Q, slaat daarom Mt 7, 6 over. Hij zegt nergens, dat dit ertussen gevoegd is. Het gaat bij beide reeksen wellicht om varianten qua uitgebreidheid van de series spreuken. Pg. 84 ----Mt 6, 27//Lk 12, 25 hebt sich deutlich als unterbrechende Einleitung heraus; um ihretwillen ist dann die Neubildung Mt 6, 28//Lk 12, 26 erfolgt (tot stand gekomen), um in den Zusammenhang der Vorlage (de gegeven tekst) zurückzulenken (-leiden) (Mt), bzw. (resp.) um die Einfügung für den Zusammenhang fruchtbar zu machen (Lk). Het behoort met Lk 12, 26 tot de uitleiding van de uitweiding over bezorgd zijn. Van onderbreking is in het geheel geen sprake. Het gaat hier, na de vergelijking, om een wederom (na 23) overgaan op algemene betekenis, en op dit niveau wordt een bijpassende metafoor buiten het beeld van de de eerdere vergelijking toegevoegd. Zie ook pg. 107. De variant Lk 12, 26 is recapitulerend. De variant Mt 6, 28 is om een van de vergelijkingstakken voort te zetten. Hetzelfde verhaal wordt tweemaal op ietwat andere wijze verteld, alsof men het ui zijn hoofd kent. Dit maakt de indruk van overlevering door memorietechniek, de Misjna-methode.
212 a. Form und Geschichte der Logien Die Grundformen des alttestamentischen und jüdischen Maschal (leerspreuk) sind in diesen Logien deutlich zu erkennen. -------------Bultman geeft voorbeelden van eenledige masjals, tweeledige. Pg. 85 Nur eine leichte Weiterbildung (verdere ontwikkeling) des zweigliedrigen Maschal (leerspreuk) is es, wenn das eine Glied etwa (lid b.v.) in zwei synonyme Hälften zerlegt (uiteengelegd) wird. ----Eine andere Art der Weiterbildung liegt darin, daß das kurze Maschal (leerspreuk) durch eine Schilderung erweitert (verbreed) wird, wie es sich in der alttestamentlichen Spruchsweisheit häufig (dikwijls) findet. ----Solche Schilderungen können offenbar (kennelijk) unter Umständen Erweiterung eines ursprünglichen Maschal (leerspreuk) sein, indem etwa (doordat bijvoorbeeld) ein Weisheitsdichter ein Volkssprichwort weitergesponnen hat. Die Frage, ob das für synoptische Worte auch angenommen werden könnte, führt zur Betrachtung (beschouwing) der Geschichte der Logien. De vormen van de masjal zijn zo ruim, dat ze dit soort invullingen eenvoudig toelaten. Pg. 86 Zunächst (het eerst) ist sehr deutlich in der Überlieferung die Tendenz zu beobachten (signaleren), verschiedene ähnliche (gelijkende) Logien zu kombinieren. So sind Mk 8, 34-37 mindestens drei Worte kombiniert, die ursprünglich sicher isoliert waren. (34) Και προσκαλέσαμενος τον οχλον συν τοις μαθηταις αυτου ειπεν αυτοις, Εί τις θέλει 'οπίσω μου 'ακολουθειν 'απαρνησάσθω `εαυτον και 'αράτω τον σταυρον αυτου και 'αποκολείτω μοι. (35) `ος γαρ 'εαν θέλη την ψυχην αυτου σωσαι 'απολέσει αυτην· `ος δ' 'άν 'απολέσει την ψυχην αυτου 'ένεκεν 'εμου και του ευαγγελίου σωσει αυτήν· `ός δ'αν 'απολέσει την ψυχην αυτου `ένεκεν 'εμου και του ευαγγελίου σωσει αυτην. (36) τί γαρ 'ωφελει 'άνθρωπον κερδησαι τον κόσμον `όλον και ζημιωθηναι την ψυχην αυτου; (37) τί γαρ δοι 'άνθρωπος 'ανταλλαγμα της ψυχης αυτου; 34 En tot Zich geroepen hebbende de schare met Zijn discipelen, zeide Hij tot hen: Zo wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf, en neme zijn kruis op, en volge Mij. 35 Want zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar zo wie zijn leven zal verliezen, om Mijnentwil, en om des Evangelies wil, die zal het behouden. 36 Want wat zou het den mens baten zo hij de gehele wereld won, en aan zijn ziel schade leed ? 37 Want wat zou een mens kunnen geven in ruil voor zijn leven?) Die beiden ersten begegnen (worden aangetroffen)(außer [behalve] an den Parallelstellen zu Mk 8, 34-37) auch Mt 10, 38f. ohne das letzte und bei Lk 14, 27; 17, 33. Also muß man sowohl die Verbindung von Mk 8, 34f. mit 8, 36f. wie die von Mk 8, 34 mit 8, 35 (bzw. [resp.] Mt 10,
213 38 mit 10, 39) als sekundär beurteilen, ganz abgesehen von den Argumenten, die man aus dem Inhalt der Worte dafür beibringen (aanvoeren) kann. Dat de verbinding 34 35 secundair is, is hiermee niet bewezen, omdat alleen maar duidelijk is, dat dezelfde uitspraken verschillende malen, en ook zonder bijeen te horen, te vinden zijn. Dit sluit niet uit, dat ze ook gedaan kunnen zijn, terwijl ze wel bij elkaar horen. Of ze kunnen nogmaals in andere verbanden zijn toegepast. Compositie door Mc is dus onbewezen. Onbewezen, maar iets waarschijnlijker is het oorspronkelijk bijeenhoren van 34 en 35 Het is duidelijk, dat de parallelzeting bij (oer-)Mc hoort, aangezien Lk wel vaker degene is die met passages schuift. Es leuchtet aber weiter ein (is… duidelijk), daß möglicherweise auch in Mk 8, 36f. zwei ursprünglich selbständige Worte kombiniert sind; ja das ist sogar höchst wahrscheinlich; denn die Pointen von V. 36 und V. 37 gehen, genau besehen, auseinander. Beide Worte sind offenbar sprichwörtliche Redensarten, und zwar enthält (weliswaar bevat) V. 36 den Gedanken (gedachte), der auch in Lk 12, 16-20 enthalten (erin) ist: der Reichtum hilft im Tode nichts, während (terwijl) V. 37 sagt: das Leben ist der Güter höchstes1. De onvolprezen Statenvertaling vertaalt 'αντάλλαγμα της ψυχης αυτου als ´lossing van zijn ziel´. Dit getuigt van concreet denken, dat zichzelf niet bedriegt, want heeft het verband behouden. Noot 1. Es ist deshalb verständlich, daß Lk den Mk-Vers 37 übergeht; sollte er ihn wirklich in seinem Mk-Text nicht gelesen haben, sollte V. 37 also sekundärer Zuwachs (aangroeisel) in Mk sein (W. Bußmann, Synopt. Studien I, 5, 24) so wäre damit das oben gesagte erst recht bestätigt (bevestigd). a)´Gelesen´. Dus steeds als B. het over ´Vorlage´ had, heeft hij gemeend, dat het letterlijk om een document ging. Maar werkelijk alles wijst erop dat er is overgeleverd door mondelinge inseining. De varianten zijn dan ook veelal ook veel vrijer en ruimer dan die tussen latere handschriftvarianten. b) De vormhistorici hebben de hardnekkige willekeurige voorkeur voor de these, dat de korte stukken door ´ontwikkeling´, ´aanwas´, langer zijn geworden, bovendien de neiging verschijnselen als ´bewijzen´ voor hun karretje te spannen. Vergelijken wij de hele Mc-passage bij Caesarea Philippi met de Lk-versie, dan blijken er vele sporen van verkorting te zijn. Noch Bult- noch Bußmann hebben gelijk. So ist also (dus) Mk 8, 34-37 eine sekundäre, durch leichte Assoziationen veranlaßte (bewerkte) Kombination. B.vermag de gedachtegang erin dus niet te onderkennen, want die associaties zijn typisch een dooddoener om uit onvermogen zijn toevlucht toe te nemen. B. heeft de neiging gevonden samenhangen te delgen en oorspronkelijke isolering te veronderstellen, waarbij dan het nadeel is, dat alle context in het duister ligt. Licht mogelijk is, dat verwante teksten vaak bij elkaar gestaan hebben. So sind wohl auch in Q, Lk 12, 2f. //Mt 10, 26f., zwei ursprünglich selbständige Logien kombiniert worden: (2) ουδεν δε συγκεκαλυμμένον 'εστιν `ο ουκ 'αποκαλυφθήσεται και κρυπτον `ο ου ωσθήσεται (3) `ανθ' 'ων `όσα 'εν τη σκοτία είπατε 'εν τω φωτι 'ακουσθήσεται, και `ο προς το ους 'ελαλήσατε 'εν τοις ταμείοις κηρυχθήσεται 'επι των δωμάτων. (2 Er is niets bedekt, of het zal geopenbaard worden, en verborgen, of het zal bekend worden. (3 ) Daarom, al wat gij in het donker gesproken hebt
214 zal in het licht gehoord worden en wat gij aan het oor gezegd hebt, in de binnenkamer, zal van de daken gepredikt worden.) Pg. 87 Das erste dieser Logien begegnet (wordt aangetroffen) auch isoliert Mk 4, 22. Andrerseits liegt Mk 4, 21f. sicher eine ähnliche (soortgelijke) Kombination vor, indem V. 22 deutlich sekundär als Erklärung von V. 21 verwendet (aangewend) ist, der seinerseits auch ein ursprünglich isoliertes Logion war, das Lk 11, 33 und Mt 5, 15 in anderem Zusammenhang vorkommt. Wel zijn bij Lk 12, 2vv., Mt 10, 26 beide (2 en 3) samen overgeleverd. Dat het erin geïsoleerd, bij Mk 4, 22 voorkomt, kán duiden op oorspronkelijk isolement, maar evengoed op het zijn van latere afsplitsing van één geheel. ´In anderem Zusammenhang´. Deze samenhang is één overgeleverd geheel. Dat vers 2 en vers 3 parallel lopen, kán samenzetting verklaren, maar kan ook betekenen, dat er oorspronkelijk inderdaad achtereenvolgen de onderdelen van één combinatie. Dat Lk een andere versie heeft dan Mt, ligt, dacht ik, niet eens aan eigen variatie van de evangelist als wel aan de onderlinge afwijking bij het overleveren. Eerder hebben ze op een mnemotechnische ´lijst´ gestaan. Hoe komen ze daarop terecht? Door een verstand, dat het verwante en parallelle ordent. Dit kan zo te zien evengoed Jezus zijn als de overbriever. Jezus is niet iemand die geïsoleerde uitspraken deed. Hij heeft ze uiteraard altijd binnen verband gedaan. Dit verband? Wellicht. Danach ist offenbar auch Mt 5, 39b-42//Lk 6, 29f. zu beurteilen: schon in Q war mit der Mahnung, nicht wieder zu vergelten, die Mahnung (Mt V, 42, Lk V. 30) verbunden, dem Bittenden zu geben. Zelfde verhaal. So läßt sich auch vermuten, daß in Lk 6, 43f. der Satz `έκαστον γαρ δένδρον 'εκ του 'ιδίου καρπου γινώσκεται ursprünglich eine freie Gnome (spreuk) gewesen ist,1 Noot 1. Vgl. das Sprichwort ´Jede Gurke (komkommer) wird an ihrem Saft erkannt´. Een spreuk? Eigenlijk is dit meer een waarheid als een koe, die an V. 43 angefügt wurde (wenn man nicht annehmen will, daß V. 43 aus der Gnome herausgesponnen ist, s.u. [zie beneden]); Aangevoegd? Mt (7, 16-18) heeft de drie delen (ook Lk 44b v. ´want van de doorns´) ook, maar in omgekeerde volgorde. Ze horen in Q dus bij elkaar. Daarmee staan ze in behoorlijk verband, wat ze anders niet zouden doen. Of heeft Jezus soms niet over boom en vrucht gesproken? Of heeft hij dit wel degelijk gedaan, maar heeft de vermelding het vrije logion dan ´aangezogen´. Dit is niet zo waarschijnlijk. ´Herausgesponnen´. De uitspraak van de goede en slechte vrucht is is rijker, explicieter en bevat een algemener waarheid. door dit meergewicht lijkt ze mij het centrale. Vollends (bovendien) aber scheint der Schluß (der in der fragenden Fassung Mt 7, 16b ursprünglicher sein wird): μήτι συλλέγουσιν 'απο 'ακανθωνσταφυλας 'η 'απο τριβόλων συκα; (men leest toch geen druiven van dorens of vijgen van distels?) ursprünglich ein freies Logion gewesen zu sein. En deze zin is louter uitleggend. Waarom? De zin heeft alleen betekenis in een verband als dit. Als Mt het oorspronkelijke is, dan kan ook die waarheid als een koe, die bij Mt scherp consequent als algemene conclusie staat, óók zeer goed tot dit oorspronkelijke behoren en het vervolg erop eveneens.
215
Jedenfalls aber ist die schon in Q vorliegende Verbindung von Lk 6, 45 mit V. 43f. sekundär; denn in V. 43f. sind unter den Früchten offenbar (duidelijk) nicht nur Worte verstanden, sondern (maar) gewiß in erster Linie Taten, während (terwijl) V. 45 nur von Worten redet. Endlich sind möglicherweise auch in V. 45 zwei ursprünglich selbständige Worte kombiniert; Mt bietet sie 12, 34b. 35 in umgekehrter Reihenfolge2. Lk 43vv. lijkt daarom van daden te spreken, omdat er geen context dan ´want waar het hart vol van is, daarvan spreekt de mond´ deze als algemene voor de hand liggende betekenis beperkt. Daardoor lijkt dit vers ´vijandig´ tegenover ´want waar… mond´ te staan. Bezien wij Mt 12, dan zien wij een context die die algemene betekenis verhindert en waardoor het hele verhaal zich bevindt in de woordensfeer, zonder enig inwendig antagonisme. Maar in Mt 7, 15-20 is er minder nadruk op woorden, daden zijn niet uitgesloten. Lk heeft duidelijk Mt 7, 15-20 en 12, 33-35 vereenzelvigd. Lk 6, 43-46 (=2xMt=2x Q) is alleen maar secundair deze voor een kind duidelijke vereenzelviging en wat betreft die omkering. Wat dit laatste betreft, in het langere Mt-versie mogen elementen eerder overelkaar heenvallen, de volgorde doet er minder toe, omdat die toch wel op zijn pootjes terecht komt , dan in die van Lk. `Waar het hart etc.´ móet (m.a.w. is onweglaatbaar) hier toch alsnog volgen als afronding, óók wegens het, juist door de omdraaiing, ontbreken van context, waardoor het lijkt af te wijken. Zo´n stap naast het pad halverweg kan niet. Het is een stukje handig redactiewerk ter invoeging in de totale tekst. Dat Lk de oorspronkelijke verbale bedoeling nog recht wil doen, laat Lk nog dit spoor achter als toespitsing op de wijze van naklinkende reminescentie. Noot 2. ´Das scheint wieder durch die rabbinische Tradition bestätigt (bevestigd) zu werden, in der offenbar (naar het schijnt) der Satz umlief (de spreuk de ronde deed): ´Was im Herzen ist, ist auch im Munde´; vgl Strack-B. I 639. Spreekwoorden zijn er niet om los de ronde te doen, maar om ´á propos´ gebruikt te worden. So kann in Mt 6. 19-21//Lk 12, 33f. der letzte Satz 'όπου γάρ 'εστιν `ο θησαυρος σου, 'εκει 'έσται και `η καρδία σου (waar uw schat is, daar zal uw hart zijn )sehr wohl eine freie Gnome (spreuk) gewesen sein. Maar dan in dit verband gebezigd. Toch lijkt mij de zelfstandigheid van dit logion betwistbaar. Het is uit zichzelf een zedelijke vermaning, nog juist in de zin van het voorafgaande. Dat hij bij beide schrijvers in exact dezelfde bewoordingen is, terwijl dit voor het voorafgaande niet geldt, zegt wegens de geringe omvang niets. Een kern (waarop deze neerkomt) is q.q. vast en waarom dan niet een kernuitspraak niet gauw exact? Maar het kan natuurlijk ook zijn, dat een bekende spreuk temidden van de andere is gebezigd. Und vielleicht darf (mag) man Lk 12, 48b, παντι δε `ω 'εδόθη πολυ, κτλ.. (van een ieder, wie veel gegeven is, zal veel geëist worden, en aan wie veel is toevertrouwd, van hem zal des te meer worden gevraagd) für ein ursprünglich selbständiges Wort halten, aus dem die gleichnisartigen (gelijkenisachtige) Sätze V. 47, 48 a herausgesponnen sind. Wat moeten wij ons van dit ´uitspinnen´ voorstellen? Maar 48b is veel algemener en leidt niet als vanzelf tot dit voorbeeld. Wij zien bij de vormhistorici steeds de (typisch Duitse) formalistische neiging tot substantiviseren in prototypen en losse zelfstandigen en deze aan het zich afspelen (in de tijd, in de ontvouwing) te ontrekken. Is ´herausspinnen´ dan geen ontvouwing? Geen natuurlijk overkomende, maar eerder zelf een ingelegd prototype, in ieder geval getuigend van eenzelfde ´Deutlerei´.
216 Ob Mk 2, 27f. ähnlich (net zo) zu beurteilen ist, erscheint mir fraglich (s. S. 14f.); Zie daar. Pg. 88. V. 28, daß der Mensch Herr über den Sabbat sei, wird wohl nur als Folgerung (gevolgtrekking) aus V. 27, daß der Sabbat um des Menschen willen da sei, existiert haben. Dagegen wird V. 27 als gesonderter (afzonderlijke) Spruch für sich existiert haben, wie denn (daar immers) auch ein rabbinischer Spruch überliefert ist: "Euch ist der Sabbat übergeben, und nicht seid ihr dem Sabbat übergeben" (Strack B. II 5). Dit is een volkomen dingmatige manier van bekijken. Is Jezus (het is typisch Jezus met dan dynamiserende en accent op waar het eigenlijk om te doen is). om een waarheid uit te drukken aangewezen op bestaande ´spreuken´? Het gaat hier om een wijsheid die anderen ook wel bezeten moeten hebben. Wat Jezus zegt fungeert niet als spreuk, maar als ware uitspraak. Het levende hiervan voorkomt het spreukkarakter. Waarom zou Jezus ontleend moeten hebben? Van een los de ronde doende spreukidentiteit hoeft geen sprake te zijn. En als dit wel zo is, dan betekent dit slechts: ´Zoals bekend is, is de sabbat gemaakt voor de mens i.p.v. omgekeerd.´ Het gaat dan toch niet om het formele van zo´n identiteit, maar veeleer om de (meerder malen) uitgedrukte waarheid van deze uitspraken. Ebenso wird es durch die rabbinische Tradition bestätigt (bevestigd), daß in Mt 6, 34 zwei ursprünglich selbständige Sprichwörter an V. 25-33 angefügt sind. Zu V. 34a vgl. Sanh. 100 b: "Sorge nicht um die Sorge von Morgen; denn du weißt nicht was der Tag gebiert (baart)"; zu V. 34b das mehrfach überlieferte Wort: "Es ist genug an der Not zu ihrer Stunde" (Strack-B. I 441). Bei Lk fehlt der Vers. Deze conclusie is aantrekkelijk, maar volgt niet per se uit de premisse, zelfs niet als Lk´s ontberen ervan de conclusie nog aantrekkelijker maakt. Let wel dat de rabbijnse spreuken later op schrift waren. Het nu volgende is ook hierop van toepassing: In einer Reihe der genannten Fälle handelt es sich freilich (echter) um Wahrscheinlichkeiten oder bloße Möglichkeiten. Es ist aber eine methodische Forderung (vereiste), mit solchen Möglichkeiten zu rechnen, da die sicheren Fälle die Tendenz der Überlieferung klar machen, und man mit dieser Tendenz also (dus) auch da zu rechnen hat, wo die Quellen (bronnen) eine sichere Entscheidung nicht erlauben (veroorloven). Op zichzelf is, dat wie a zegt gauw b moet zeggen juist. Maar de gevallen waren niet zo zeker, dat ze de overlevering hebben duidelijk gemaakt, zoals zojuist nog bleek. Wat bleek was, dat we zeer voorzichtig moeten zijn met onze beweringen. En er bleek een sterke tendentiositeit bij B. Bleek, dat evangelisten uitspraken die oorspronkelijk niet samenstonden samenzettenen anderszins redigeerden, maar B. veronderstelde vaak veel zonder veel waarschijnlijkheid. Jedoch wäre es hier falsch von einem ausnahmslosen Gesetz (wet zonder uitzondering) zu sprechen; Niet alleen een wet zonder uitzondering, maar ook niet van een wet. Want er is waarschijnlijk nogal wat dat oorspronkelijk samenhoort. Denn daß gelegentlich (bij gelegenheid) auch einmal ein Spruch reduziert wurde, etwa weil (b.v. omdat) er in seiner Gesamtheit (totaliteit) nicht in den Zusammenhang der Evangelisten paßte, liegt mir fern zu bestreiten (~ …is verre van mij). So kann z. B. Mk 10, 43f. 'ός 'άν θέλη 'εν `υμιν ειναι πρωτος 'έσται πάντων δουλος (wie van u de eerste wil zijn, zal van allen de slaaf zijn) gegenüber Mk 9, 35 ει τις θέλει πρωτος ειναι, 'έσται πάντων 'έσχατος και πάντων
217 διάκονος (als iemand de eerste wil zijn, zal hij van allen de laatste en van allen de slaaf zijn) ursprünglich sein. Wie zegt, dat de ene uitspraak de basis is van de andere? De gedachte is Jezus bij uitstek. Hij zal haar daarom zeker niet slechts eenmaal uitgesproken hebben. Ebenso Mt 10, 24 gegenüber Lk 6, 40 (s.u. [zie ben.] Mt spreekt over discipel-meester/slaaf-heer , terloops toegepast op de Beëlzebul-gelijkheid van tegenstanders. Lk spreekt over discipel-meester, de meester is norm en baken Lk heeft zoals vaker in deze rede Q verkort. Een variant staat bij de voetwassing Joh 13, 16, (slaaf-heer gezant-zender) en Jo 15, 20 (slaafheer) als verkorte herinnering aan Joh 13, 16 (navolging in het dienen) dat dus zijn basis is, nu lijdend i.p.v. bedrijvend, nl..i.v.m. vervolgd worden. Het gaat steeds om gevallen van navolging, hetzij in het goede, hetzij in het kwade, hetzij in het actieve, hetzij in het actieve: de gelijkwording aan de meester is veelvoudig toepasbaar. Vele malen heeft Jezus deze viervoudige gelijkwording aan de orde gesteld. Wellicht is deze spreuk in de toepasbare gevallen ertussen gewrongen en hoeft niet zijn historische basis in een van de beschreven toepassingen te hebben. Te Lk 6, 40 wordt de uitspraak als norm gebruikt. Dit stuk rede is desalniettemin niet sterk een eenheid, maar is een compositie uit Q-uitspraken door de evangelist. Mt 10, 24,25 is evenzeer samengesteld . Wel maakt de uitspraak-zelf hier de indruk van de oorspronkelijke onverkorte versie te zijn en aldus de basis te zijn voor die bij Lk. Wat Joh 13, 16 betreft, zijn versie gaat niet op Q terug, maar is zoals heel Joh een eigen versie. Toch zien wij er min of meer de omgekeerde volgorde van Mt, alleen is ´meester-leerling´ vervangen door ´zender-gezant´ en deze versie en die van Q goed dezelfde basis hebben, m.a.w. om één spreuk gaan. Maar van de historische omstandigheden en de frequentie van beziging weten wij op basis van Q: niets en op basis van Joh ook niet veel, want het gebeurde bij het Avondmaal kennen wij van Lk (die overigens waarschijnlijk kunstmatig de twist over de voorrang hier heeft ingevoegd) en Joh, maar die geeft steeds al het gesprokene geparafraseerd in zijn eigen taalgebruik weer, dus in hoeverre de beziging alhier kunstmatig is weten wij niet. Toch is ook deze uitspraak, zijnde een nogal algemene waarheid, naar zijn aard geschikt om meermalen te zijn gedaan. En wat hebben wij nog waaruit zou blijken, of dit al dan niet inderdaad het geval is? Alleen valt mij wel op, dat deze uitspraak in Joh zeer goed voegt bij het voorafgaande. Nu heeft hij dit natuurlijk in één adem geschreven, maar dit is een bijna verplichtende uitleg van het waarom van de voetwassing welke wij, althans naar zijn strekking, dan ook inderdaad bij Jezus moeten leggen.Lk´s uitleg ´ik ben in uw midden als dienaar´ is een andere, korter weergegeven, toelichting. Und mit der Möglichkeit wäre immerhin zu rechnen, daß Lk 12, 2f. gegenüber Mk 4, 22 ursprünglich ist, wenn ich auch das Umgekehrte für wahrscheinlicher halte. De plaatsing Lk 12, 2v. lijkt mij ook authentiek, die van Mc 4, 21 niet, omdat het eerste het beste past bij ´licht laten schijnen voor de mensen´ (Mt 6, 22,23). (De combinatie Lk11, 33 met zijn omgeving is echter kunstmatig evenals Mk 4, 21 en dus redactioneel, niet authentiek). Eine andere Tendenz der Überlieferung (und zwar [wel] schon der mündlichen, die ich übrigens auch bei dem eben [juist] Ausgeführten [uitgewerkte] nicht ausschließen will) zeigt (toont) sich darin, daß zu einem vorhandenen Logion eine durch dies veranlaßte (teweeggebrachte) Neubildung (Analogiebildung) tritt. Offenbar (duidelijk) war es nicht nur im alten Israel (wie es die Spruchsweisheit zeigt), sondern (maar) auch bei den Rabbinen eine beliebte Übung des Scharfsins, eine Wahrheit (etwa [b.v.] auch den Sinn einer Schrifstelle (~plaats) in geistreichem Spiel möglichst vielseitig zu verbildlichen (in beelden uit te drukken),
218
Dan zal Jezus, ook al ligt bij hem het begin, zich hier niet aan onttrokken hebben. Een andere tendens. Ik heb hier maar één tendens bemerkt, nl. tot diversificatie, met uitspraken schuiven. Dit laatste is veeleer redactioneel, althans opzettelijk en dit bevestigt goed het sterk divers gebruik van één waarheid, als net getoond. sei es daß man zu einem überlieferten, sei es daß man einen Doppelspruch oder ein Doppelgleichnis bildete (vormde), sei es daß man zu einem überlieferten Spruch oder Gleichnis ein neues hinzuerfand (erbij bedacht). Ein Beispiel ist B. B. 12b: ----Pg. 90. So wird man schon (reeds) Mk 9, 43-47 empfinden (ondervinden), daß es des Guten fast zuviel ist, wenn nacheinander Hand, Fuß und Auge als Verführer genannt (verleiders genoemd) werden, zumal (vooral omdat) die Rolle des Fußes als Verführer zwar (weliswaar) nicht unmöglich, aber doch nicht naheliegend (voor de hand liggend) ist. In der Tat finden sich Mt 5, 29 nur Hand und Auge, und der Satz über den Fuß dürfte (zou kunnen) als sekundäre Analogiebildung (~vorming) zu dem über die Hand erwiesen sein ´Dürfte erwiesen sein´ is een contradictio in terminis. Dit moest zijn: ´is waarschijnlijk´. ´Doch nicht naheliegend´ is geheel voor rekening van Bultmann. Zakelijk gesproken is deze bewering onzin. Met je voeten kun je je op dubieuze paden begeven. Het ontbreken in Mt 5, 29 versterkt dus deze indruk, die slechts die van B. is, niet. Wel lijkt mij, dat de rechtervoet minder vermag dan de rechterhand of het rechteroog (dit laatste in ietwat onnauwkeurige voorstelling). Ähnlich (gelijk) scheint es mir Lk 16, 10-12 zu liegen: V. 11f. ist eine erklärende Weiterbildung (verdere gestaltegeving) von V. 10 1. Jezus kan deze uitspinning toch zelf voltrokken hebben, temeer daar men bij het overleveren van logia gewoonlijk zorgvuldig te werk ging. Noot 1. ---. Das Herrenwort, das 2. Klem 8, 5; Iren. II 34, 3 und Hilarius , Epsitula seu lib. Kap. 1 begegnet (gevonden wordt), und als dessen griechischen Urform K. Köhler (Theol. Sud. U. Krit. 1922, S. 173-178) herstellt: ει 'εν τω μικρω πιστοι ουκ εγένεσθε, το μέγα τίς δώσει `υμιν möchte ich nicht wie Köhler für die Urform halten, die ursprünglich auch allein bei Lk gestanden habe (zou hebben), sondern (maar) für eine sekundäre Bildung auf Grund von Lk 16, 10-12. Dit lijkt mij ook het waarschijnlijkst. So kann man wenigstens auch die Frage stellen, ob Mk 2, 22 eine Analogiebildung (~vorming) zu 2, 21 ist, während freilich (terwijl daarentegen) Mt 7, 9f.; Mk 3, 24f. (bzw. Mt 12, 25; Lk 11, 17) den Eindruck einheitlicher (van eenheids~) Konzeption machen. Maar de beelden van de wijn in de zakken en de krimpende lap liggen ook niet zo ver uitelkaar. En waarom moeten analogieën zo strak zijn als in de twee laatstgenoemde voorbeelden? Deze afwisseling is levensecht. Möglich aber ist, daß zu Mt 10, 24 ουκ 'έστιν μαθητης `υπερ τον διδάσκαλον ουδε δουλος `υπερ τον κύριον αυτου (de leerling staat niet boven de leermeester noch de slaaf boven zijn heer) erst später (later) der Satz V. 25a gebildet (gevormd) wurde: 'αρκετον τω μαθητη `ίνα γένηται 'ως `ο διδάσκαλος αυτου και `ο δουλος 'ως `ο κύριος αυτου (Het is genoeg voor de discipel te worden als zijn meester, en voor de slaaf als zijn heer) (Über V. 25 b s.u. [zie ben.]).
219
'αρκετον dient m.i. vertaald te worden als ´hij heeft slechts te´, m.a.w. ´gedraag je zo´, ´meen niet je te kunnen/mogen onttrekken´. De spreuk legt de eigenlijke betekenis uit van het voorafgaande. Deze uitleg is ook van toepassing op Joh 13, 15,16 en Joh 15, 20. Lk zegt: `Wie volleerd is, zal zijn als zijn meester.´ In feite is dit hetzelfde. ´Menen achter te blijven bij´ wordt hier ´je moet niet menen achter te blijven bij´, ´je met minder behelpen is van weinig waarde´. Zonder deze maning tot navolging (of Joh 15 om hetzelfde lot te ondergaan) blijft de gedachte in haar negativiteit veraf. Er staat dan slechts: de slaaf mene niet meer te zijn dan zijn meester. Als de betekenis niet de uitgelegde is, maar dat kan niet anders, en deze zou oorspronkelijk zijn zoals die daar staat, dan zou dit een onbegrijpelijke reductie zijn (afgedacht nog van de juiste oorspronkelijke bewoning). Dus de eerste zin zegt niets zonder de tweede. Ebenso auch, daß Lk 17, 4 (και 'εαν `επτάκις της `ημέρας `αμαρτήσει κτλ. [en zelfs indien hij zevenmaal per dag tegen u zondigt]) eine spätere Erweiterung (uitbreiding) von V. 3 ('εαν `αμαρτη `ο 'αδελφός σου [als uw broeder tegen u zondigt]) ist. Maar is Jezus´ uitspraak tegen Petrus ´niet zeven maal, maar zeventig maal zeven maal´ (Mt 18, 22) niet origineel, in Jezus´ gebruikelijke trant van dynamisering van de Tora? Is er niet een originele spanning tussen zijn antwoord en Petrus´ vraag vanuit een, menselijk gesproken, zeer begrijpelijk standpunt? Er moet in dit soort termen gesproken zijn door Jezus. Niets is later toegevoegd, want dit zou exact in Jezus´ geest zijn. Jezus heeft natuurlijk in zij eigen geest gesproken en wel in dit soort termen en degenen rondom hem in deze geest geïnspireerd. Dus a) Het latere hoeft niet. b) Het is omgekeerd, niet het latere voedt het Jezusbeeld, maar Jezus zelf voedt het latere, Hij is de afzender. Komplizierter liegt es Mt 7, 1-5 (vom Richten), wo vielleicht V. 3, 5 (vom Splitter und Balken) ursprünglich nicht zu den Mahnungen gehörte V. 1f. gehörte, sei es, daß V. 3-5 ursprünglich selbständig war, sei es daß es zu V. 1f. hinzugebildet (bijgevormd) wurde. Jezus hanteert frequent dit soort beelden en dit soort beelden: een blinde die een blinde geleidt en beiden vallen in een put (15, 14) horen in de rabbijnse traditie, waarin Jezus zelf ook staat (en ook nog tamelijk aan het begin ervan, dat lijkt wel eens te worden vergeten). De gedachte loopt bovendien zo vloeiend over, dat het dwaas is hier niet één geheel in te zien. Wat de hele rede betreft is Lk 6, 37 korter, d.w.z. maakt gebruik van een kortere variant. Dat hij zelf de verkorter is, lijkt mij van niet, want je kan niet expres van de armen van geest echte armen maken of omgekeerd. Der Vergleich mit Lk 6, 37f. und 1.Clem 13, 2 zeigt (toont) übrigens, wie leicht neue Bildingen (nieuwvormingen) in der Überlieferung hinzuwachsen. Voor Lk 6, 37f. zie daarnet. 1.Clem 13, 2 zijn citaten van resp. Jer 9, 23/24n75 (zo men wil ook: 1Kon 10, 9 hetzij 2 Kro 9, 8); 1Kor 1, 31 hetzij 2Kor 10, 17 (een verwijzing naar het vorige); Hebr 11, 6 en. De passage luidt: ´Want de Heilige Geest zegt: "Laat de wijze niet roemen in zijn wijsheid, noch de machtige roemen in zijn macht, noch laat de rijke pochen op zijn rijkdom (Jer 9, 23); maar laat hij die roemt, roemen in de Heer (1Kor 1, 31; 2Kor 10, 17) in het ijverig zoeken van Hem (Hebr 11, 6), en doende recht en gerechtigheid (Jer 9, 24 [evt. tegelijk 1Kon 10, 9; 2 Kro 9, 8])´ Er is uit het hoofd uit schriftcitaten een nieuwe zin samengesteld door een prediker. B lijkt hier de aard van deze passage in het geheel niet te hebben begrepen. Pg. 92 noot 2 blijkt hij het echter wel degelijk te hebben begrepen, maar dan is in ieder geval ´aangegroeide nieuwe vorming´ een inexcusabele onjuiste voorstelling van zaken. Met ´licht aangroeien´ heeft dit niets van doen. Veeleer is hierin interessant om te zien, hoe er een begin is aan het bezigen van de geschriften van het Nieuwe Testament naast die van het Oude Testament ter ondersteuning
220 van de prediking, in weerwil van Dibelius´, volgens B. en schrijver dezes omjuiste, theorie over het evangelisch ´paradigma´, dat zou verraden de functie te hebben van ondersteuning van de prediking. beides hat an der Lk-Stelle wohl stattgefunden: sekundäre Bildung (vorming) in V. 37 und Einfügung eines fremden Logions V. 38a. Zie commentaar bij pg. 83. Ähnlich (net zo) wird Mt 7, 7-11 ein Stück sein, das in verschiedenen Stadien gewachsen (gegroeid) und durch ursprünglich selbständige Stücke vermehrt ist, wobei das Urteil natürlich subjektiv bleibt2. Dit is atomiserend gedacht. Al is er bij de logiaverzamelingen door Mt en Lk nogal geschikt, opvallend is, dat logia van overeenkomstige strekking bijeengegroepeerd staan. Dit stamt al uit ´Q´. De synthetische eenheid hier is niet te loochenen. Dat men in het verloop van de tijd er steeds meer bij elkaar is gaan zetten is procesmatig en wereldvreemd gedacht. Er is eenvoudig zo gegroepeerd. En waarom zouden wij samensteller en opsteller scheiden? Mk7, 7-11 en Lk 11, 9-13 zijn eenvoudig varianten en ook de extra spreuk bij Lk over ei en schorpioen kan hierom net zo goed ´aanwas´-voor-de-variatie zijn als dat Mt het heeft weggelaten. Zijn denkwijze speelt B. ook hier de parten. Noot 2. Im mandäischen Ginza R.I. Litzb. S. 18, 8 findet sich unter anderen Mahnungen, die an Mt 25, 31ff. erinnern, der Satz: "Denn jeder, der gibt, empfängt, und jeder der leiht (leent), erhält Bezahlung." Das Wort vom Suchen und Finden ist in Ginza R. öfter variiert; vgl. bes. (bijz.) Lidzb. S. 285, 9: "Was sie suchen, sollen sie finden; was die bitten, soll ihnen gewährt (verleend) werden"; vgl. S. 190, 11f. 271, 8. Het gaat om waarheden. Die kan men in alle literatuur aantreffen en vaak dezelfde. Maar dit heeft met overnemen niets te maken. Bovendien zijn de mandeïsche teksten hoogstwaarschijnlijk jonger dan de evangeliën. Pg. 91. Auch ist es in all diesen Fällen nebensächlich (van nevengeschikt belang), ob man die mündliche oder die schriftliche Tradition verantwörtlich macht; ein prinzipieller Unterschied besteht nicht. Temeer wanneer ervan een gefixeerde mondelinge traditie sprake is. Bultmann rekent m.i. ijdel met allerlei de ronde gedaan hebbende geschriften. Aan de variante overlevering van zowel oer-Mc als wat dan Q heet is duidelijk het mondelinge karakter van de overlevering te zien en nog meer aan Lukas´ hoorfoutenn76 (o.a. bij de Ethiopische hofbeambte, Hand 8, 27v., de gevangenname van de Jeruzalemmers, Lk 21, 24). Die Frage nach einer sekundären Erweiterung wird man auch da stellen müssen, wo nicht eine Auseinandersetzung geschlossener Sätze (zinnen) vorliegt, deren jeder für sich verständlich wäre, sondern (maar) wo auf ein geschlossenes Logion ein Satz folgt, der nur in seinem Anschluß an jenes verständlich ist1. Die Frage liegt dann so: handelt es sich um eine einheitliche Konzeption oder um einen späteren Zuwachs (aanwas). Noot 1. So ist in dem S. 88 zitierten Wort Sanh. 100b die Fortsetzung: "Vielleicht ist man morgen nicht mehr, und dann hätte man sich um eine Welt gesorgt, die einem nicht mehr gehört", offenbar sekundäre Fortbildung.
221
Dit is evengoed de vraag. Het klinkt als commentaar bij een spreuk, die de commentator licht zelf heeft opgesteld. Maar wat weten wij er eigenlijk van? So kann man mit Wahrscheinlichkeit vermuten, daß der Salzspruch (~over het zout) Mk 9, 50 in ursprünglicher Form erhalten (bewaard) is: καλον `ο `άλα[ς]· 'εαν (δε) το `αλας 'άναλον γένηται, εν τίνι αυτο 'αρτύσετε; (het zout is goed; indien het zout echter zoutloos wordt, waarmede zult gij het smaak geven?) W as bei Q weiter folgte (εις ουδεν 'ισχυει 'έτι κτλ. het deugt nergens meer toe, enz.) (Μt. 5, 13) sieht nach einer sekundären Weiterspinnung aus. Immerhin (niettemin) muß die umgekehrte Möglichkeit offen gelassen werden. Inderdaad klinkt ophouden met de vraag Q-voorzover-Mt 5, 13b, stilistisch gesproken, als in de lucht eindigend, zoiets is niet uit het leven gegrepen. De respectieve aanvullingen bij drie evangelisten zijn dus natuurlijk en de Q-spreuk is één geheel. ´Ursprünglicher Form´. Het is, om ook aan te sluiten bij de eerste zin van pg. 91, gezien de de soms sterke variatie voor mij de vraag, of Q wel één ding is. Er is slechts variant overgeleverd, of nog beter uitgedrukt: de uitspraak is overgeleverd, maar op de vraag naar de authentieke vorm moet men niet menen steeds een volledig antwoord te krijgen, want wat overgeleverd is, is een begrepen uitspraak en geen diktee. Dit veronderstellen getuigt van naïveteit. Een legpuzzel Laten we eens puzzelen. Ik werp de ladder naar een oplossing niet weg ten gunste van een samenvattende considerans plus concluse, juist om alle wegingen goed te laten zien en om weerlegging en falsificatie mogelijk te maken. Het zou mij benieuwen welke andere wegingen er zijn of ook´non sequiturs´ er (kunnen) zijn Is Mt 5, 13 een secundaire verdere uitspinning? Of is soms het omgekeerde het geval? Hier wordt beklemtoond, dat het smakeloze zout nergens voor deugt. Dit maakt de gedachte rond. De natuurlijke afronding in Mc is echter een andere dan in Q. En het lijkt, of het met Q overeenkomend zinnetje hier in het betoog is opgenomen, zodat dit als geheel met afronding en al primair is t.o.v. dit zinnetje. Dit betoog heeft nogal geforceerde overgangen. Het is hier en ook door Lk duidelijk aan het voorafgaande gehangen. 49a sluit het voorgaande af, b ´het zout is goed´ lijkt voor de overgang óf speciaal gecreëerd (en dient daar vervolgens ook voor in Lk, maar dan wel middels een veronderstelde tussengedachte) en geeft me het vermoeden, dat het daar iets anders dat er gezegd is vervangt (en Lk heeft dit [14, 34a] dan óf uit oer-Mc overgenomen óf Mc en hij zitten hier op het oergesteente en is mijn indruk van speciale creatie onjuist) of iets ervóór weggelatens verraadt. Wat kan er dan vervangen zijn? Een goede kandidaat is de eerste ´gij zijt´-spreuk van Mt. Waarom? Omdat het om een aanmaning gaat, waarbij men, bijna q.q. kan versagen, zoals wij dan óók zien bij de mogelijkheid om zijn licht onder de korenmaat te zetten. d ´hebt zout… elkander´ echter is al even aanmanend jegens de leerlingen en ook een goede kandidaat, die dan alleen om die overgang mogelijk te maken naar achteren is geschoven, zowaar de minst geforceerde veronderstelling om aan te nemen, dat er die overgang gecreëerd is, omdat men dan niet á charge hoeft te veronderstellen, dat het verzonnen alias uit de duim gezogen is, immers wat er vervangen is staat er nog. Jezus zal zijn leerlingen niet slechts eenmaal in deze zin vermaand hebben en ook niet het beeld van het zout slechts eenmaal hebben gebruikt. Deze overweging onttrekt echter kracht aan het argument ten voordele van de authenticiteit van de ´gij zijt´-zin en daardoor gaat de ongelijkheid tussen het zout verliezen en licht onder de korenmaat zetten spreken. Het eerste is immers een mogelijkheid van verachtering, het twee is echter nog steeds de aansporing maar dan in het negatieve. Het tweede maakt daardoor de indruk meer aan de(zelfde) orde te zijn dan het eerste. Wat is dan het oorspronkelijkst, Mt, Mk of Lk? Het mooist is niet de wel erg terugnemende mogelijkheid van krachtverlies vlak na de aansporing bij Mt, maar Mk is, wanneer wij de
222 vervanging - als het dit is - met recht excuseren, puik. En eveneens Lk´s Q-variant is dat. Mk put niet uit Q, heeft dan ook veel minder uitspraken, kan er nochtans of delen van hebben, gelijk wij ook hier zien. Langs deze weg benaderd dunkt mij dus, dat Lk de meest authentieke Q-variant heeft. Maar Mt is dan geheel afgeknot, van de ´gij zijt´-zin ontdaan als het is, wat natuurlijk het lelijkst is. Dan toch maar voor de authenticiteit van Mt gepleit?, want welke aankleding van de ´gij zijt´zin moet men zich hier anders denken? Terug bij af dus. Een schrille onderlinge tegenstrijdigheid betreffende Q. Nu wordt echter, zoals ik net zei, het positieve begin ´gij zijt het zout der aarde´ niet zo evenwichtig als het licht oor de mogelijkheid het onder de korenmaat te zetten teruggenomen, maar wel weer even evenwichtig gemaakt juist door Mk´s ´hebt zout… elkander´… indien wij dit nog aan Mt toevoegen. De terugname in Mt voegt dan juist wel. Stel, dat het oorspronkelijk daar thuishoort, waarom is het in deze Q-variant dan weggelaten? Omdat het dan niet in het verband met het laten schijnen van zijn licht zou passen. Dit vormt te meer een bewijs, dat van dit soort redes samenstellingen achteraf zijn, hetgeen al duidelijk was uit hun opsommingskarakter als zodanig. Is het dan oorspronkelijk wel een ´gij zijt´-spreuk? Wanneer wij aannemen, dat het dit inderdaad is, dan wordt hiermee voldaan aan de laatste van de voorwaarden, waaraan voldaan zijnde zowel Mc als Mt als Lk (d.w.z. zijn zin ´het zout is wel goed´) en ook Joh verklaard zijn. Vinden wij ook niet periodiek (i.p.v. opgesomd in een ´rede´) ´ik-ben´-uitspraken in Joh (i.p.v. ´gij zijt´- uitspraken, omdat de auteur nu eenmaal hierop focust en niet op de zending van de leerlingen)? Deze verklaring is er dan tegelijk een voor het verschil in aanmaningskracht tussen Mt 5, 15 en 5, 13 b, dat wij constateerden. De oerinhoud (van Q, maar dit is een nogal lege huls, oftewel een volle, maar zonder huls) moet volgens dit betoog van mij nu dus luiden: ´Gij zijt het zout der aarde, maar wanneer het zout zijn kracht verliest, waarmede zal het smakelijk gemaakt worden? Noch voor het land, noch voor de mesthoop is het geschikt: men werpt het weg.Hebt zout in uzelf en houdt vrede onder elkander.´ Bij het nalezen vind ik, dat hier iets aan mankeert. Er had toch beter gestaan: ´Gij zijt het zout der aarde, het zout is goed, maar wanneer het zout zijn kracht verliest, waarmede zal het smakelijk gemaakt worden?Noch voor het land, noch voor de mesthoop is het geschikt: men werpt het weg. Hebt zout in uzelf en houdt vrede onder elkander.´ We kunnen dus beter ´het zout is goed´ als oorspronkelijk beschouwen. Het is toch ook dubbelbetuigd! De vervangingstheorie moet wijken voor de veronderstelling, dat het zinnetje verwijst naar iets ervóór dat is weggelaten. ´Gij zijt het zout der aarde´ is juist een mooie kandidaat hiervoor. Nu lijkt mij alles te kloppen. Deze harmonisatie wijst op een goede mogelijkheid, maar is uiteraard nog verre van een bewijs. Zo is b.v. denkbaar, dat de laatste zin bij een andere gelegenheid thuishoort, of dat ´het zout is goed´ bij iets anders heeft aangesloten. Het fijne ervan zullen we nooit weten, althans niet met zekerheid. Ebenso liegt die Frage nach dem Verhältnis von Mk 4, 21 zur Q-Form Mt5, 15; Lk 11, 35 (Lichtspruch). In de eerste plaats zou Mk zó in Q kunnen staan. De variatie hier is niet groter dan soms tussen Mt en Lk onderling.Q is niets anders dan wat Mt en Lk boven Mk aan uitspraken hebben weten te verzamelen. Hier zien wij echter, dat Mk en Lk 8, 16,17 het zijn die het meest overeenkomen en het volledigst zijn. Lk 11, 34-36 echter heeft in niets met deze Mk/Mt/Lkvariantie te maken. Deze variantie wijst uit, hoe zinledig het begrip Q eigenlijk wel niet is. Als dit een werkelijk ding is, een echte identificeerbare bron, dan zou Mk hier toevallig hieruit geput hebben. Een zeldzaamheid. Dit is dan ook niet het geval, maar te meer een versterking van het inzicht, dat Q een typisch Duitse substantivering is van de grote overlapping van de totale hoeveelheid overgeleverde uitspraken in Mt en Lk. Want even doodleuk levert Mk uitspraken over, maar is alleen niet erop gebrand om dit te doen, zoals wel Mt en Lk, die ieder naar een eigen
223 volledigheid streven, Mt o.a. met mattheaanse ´weetjes´ en ´redes´, Lk minder met dit laatste en meer met parabels. Geen wonder, dat men bij het opsporen van uitspraken voor het overgrote deel op dezelfde zal stuiten, uiteraard in niet helemaal dezelfde bewoordingen. Daarvoor zou de informant dezelfde en dus een ware Q(uelle) (bron) moeten zijn. Maar dit is niet het geval (zie bij pg. 106). Auch Mt 6, 24 könnte man vermuten, daß der Satz ουδεις δύναται δυσι κυριοις δουλεύειν (niemand kan twee heren dienen) ein selbständiges Wort gewesen ist, das dann durch die beiden nächsten (volgende) 'ή γάρ τον `ένα μισήσι κτλ. (of hij zak de ene haten, enz.) weitergesponnen wurde. Zumal (vooral omdat) der Schlußsatz (slotzin) ου δύνασθε θεω δουλεύειν και μαμωνα (ge kunt niet God dienen en de mammon) macht mit seiner Applikation in 2. Pers. den Eindruck einer erbaulichen (stichtelijke) Erweiterung. Het lineaire ontwikkelingsmodel schiet hier ten enenmale tekort. Wat voor zin heeft deze ene spreuk buiten deze context geïsoleerd? Zoals Bultmann het voorstelt, is er eerste een zinloze spreuk die in de lucht hangt, die alsnog achteraf van betekenis wordt voorzien. Het ´origineel´ en de ´ontwikkeling´ weerspiegelen slechts het ´grübeln´ van een essentie-zoeker. Maar in samenhangende gehelen valt geen essentie van de samenhang los te maken. En dit generatieve opvoeren van de tijdfactor doet voorkomen of gehelen pas op het eind verschijnen. Nu is het oorspronkelijke zelf reeds tijdbemiddeld Het benadrukken van de gang der handeling is in feite het terugbrengen tot de eigen tijdsproportie, waarin zich gehelen afspelen, die om samenhang te krijgen geen verdere tijd nodig hebben. Für Mt 6, 22f. könnte man zunächts (eerst) vermuten, daß der erste Satz (zin): `ο λύχνος του σώματός 'εστιν `ο 'οφθαλμός (de lamp van het lichaam is het oog) die Urzelle ist, und daß dieser Satz durch die beiden folgenden Zeilen erläutert (regels verklaard) würde. Het begrip ´Urzelle´ wijst erop, dat B. in een bepaald model denkt, waarin een opzet blijkt per se te willen onderscheiden, met een impuls die een spanning van het een tegen het andere in te voeren, per se te willen classificeren, indelen in primair, oorspronkelijk, en secundair. De feiten gehoorzamen hier niet aan en als dit toch zo lijkt, dan ligt dit aan B.´s impuls zelf. Hoe wrijf je met kleverige vingers de lijm van je vingers? Door je de ogen uit te wrijven. (Dit paradoxaal lijkende beeld is meer een eenheid dan degenen die het betreft over 1900 jaar misschien denken). Aber vielleicht ist der Satz zu inhaltsarm, so daß er vielmehr als sekundäre Einleitung zu dem ursprünglichen Doppelspruch 'εαν ουν `η 'οφθαλμός σου 'απλους... 'εαν δε... (als nu uw oog zuiver is…, maar als…) anzusehen wäre (Klostermann); Uiteraard. Hier komt Bultmann zelf op de omslag van zijn theorie (zie pg. 95) Sekundäre Ergänzung (completering) aber ist sicher der Schluß (ει ουν το φως το 'εν σοι), der bei Lk noch weiter ausgesponnen ist. Daß das Wort zu deutenden Erweiterungen herausforderte, zeigt ja (tot uitleggende uitbreidingen opriep, toont immers) Lk 11, 34-36. Ons oog moet gericht zijn op het zuivere, opdat wij niet in duisternis wandelen, dat is ongeveer de zin hiervan. De zg. uitbreiding is geen uitbreiding, maar een parenetisch deel, geheel in de trant van Jezus´ vermaningen. Alsof Jezus ooit een spreukenzegger is geweest. i.p.v. een vermaner. Dit recours op de ´spreuk´ is ´formgeschichtlich platonisme´. Mt 6, 23 drukt uit, dat licht en duisternis zijn als water en vuur. Lk stopt niet bij de constatering van de toestand van onzuiverheid, maar eindigt met dezelfde bewoordingen als net positief, door 34b ´indien… verlicht´ in feite te herhalen en wel door het af te zetten tegen de toestand van duisternis. Heeft Lk nu hiermee uitgebreid of heeft Mt afgeknot? Mt word voorafgegaan door een parenese die positief eindigt en gevolgd door een die eveneens negatief eindigt. De context laat dus zowel een positief als negatief einde toe. Bij Lk waar het het positieve beeld van lamp voortzet,
224 vraagt de context welhaast om een positief einde. Deze afzettende herhaling moet dus ontstaan zijn op het moment, dat de beide beelden ´lamp… korenmaat… standaard´ en de lamp die het lichaam verlicht in de overlevering, maar waarschijnlijk door de schuivende evangelist zelf verenigd werden Dat de evangelist hier geredigeerd heeft (maar absoluut niet: gecreëerd), blijkt uit de op mij wat Grieks-rationeel overkomende duiding van de lamp. Primair en bij Mt is het zo, dat het oog als een lamp naar binnen schijnt en het lichaam inwendig verlicht. Maar Lk legt het uit op een wijze die realistischer is. Het slot is dan ook het enige duidende dat wij vinden. Mt 23, 6 en Lk 11, 35 hebben ondanks geheel verschillende bewoordingen dezelfde parenetische gedachte, die als zodanig authentiek moet zijn. Dat Lk op lineaire wijs ´verder uitgesponnen´ is, is formalistisch zelfbedrog. In feite gaat het om een afrondingsprocédé bij wijze van een verantwoorde redactie. ´Uitspinning´ is maar een wollige term. In etwas andere Weise könnte Mk 10, 43b, 44 `ος 'άν θέλη μέγας γενέσθαι 'εν `υμιν κτλ. (wie groot wil worden onder u), als ursprünglich selbständiges Logion, durch V. 42.43a (οι δοκουντες 'άρχειν) nachträglich (naderhand) seine Folie erhalten (reliëf gekregen) haben, wobei dann vielleicht erst die 2. Pers. in das alte Logion hineingebracht wurde; hierfür kann man sich auf Mk 9, 35 berufen, das, wenn es auch die Verkürzung eines ursprünglichen Doppelspruchs sein mag, doch die 2. Pers. noch nicht enthält (bevat). Pg. 92. Een uitspraak als deze is uiteraard in context gedaan, waarin Jezus uitlegde wat de bedoeling ervan was. Daar waar hij het voorbeeld gaf als bij de voetwassing in Joh, bij correcties zoals hier. De tweede persoon wordt hier gebezigd, omdat hier toegesproken wordt en om de nadruk op de onderlinge verhouding te leggen Herhaaldelijk wordt zulks gemeld (´een is uw meester, gij zijt allen broeders´). De bewoording kan hebben afgeweken van deze fixe formule is denkbaar. Evengoed is het een waarheid die als Jezus ten voeten uit meerdere malen zal zijn uitgesproken , althans uitgedrukt. Overigens wisselt de formulering van διάκονος naar δουλος ook enigszins. Het gaat dan ook niet aan spijkers op laag water te zoeken wat betreft de oorspronkelijke vorm, maar het gaat om de oorspronkelijke bedoeling. De formulering of uitdrukkingswijze zal hier ook gevarieerd hebben en de in de evangelies aangetroffen formulering zal een van de oorspronkelijke versies zijn geweest, maar precies op de vermelde plek steeds in deze vorm, dat zou teveel gevraagd zijn.Wat van dit logion de exacte oorspronkelijke context is, is misschien niet met zekerheid uit te maken, maar dat dit niet althans een equivalent is van wat er gezegd werd in een oorspronkelijke context is zeer vergezocht en de vraag naar de oorspronkelijke context van deze bewoording als zodanig tamelijk irrelevant. Dat hier een spreuk eerst door zijn plaatsing in context reliëf krijgt, is een omkering van wat veel waarschijnlijker is, nl. dat iets als gezegd in zijn context hiermee zijn natuurlijk reliëf heeft en dat ermee reliëf geven aan een bestaande spreuk, daar deze, tot standaardformule geworden, een werkelijk gezegd equivalent vervangt slechts iets formeels is. Toch is het interessant te proberen uit te vinden wat de oorspronkelijke context van juist deze formule is. De onderhavige context is m.i. wel degelijk de beste kandidaat, daar hij zowel Mt 23, 10 als Lk 9, 35 veel meer een ingeschoven indruk maakt. Pro deze context pleit ook, dat het geheel eruitziet, alsof het zó uit Q afkomstig had geheten, als we het niet ook in Mk hadden aangetroffen. Für Mt 5, 44-48 weise ich nur auf die Möglichkeit hin, daß V. 46f. sehr wohl sekundär sein kann im Verhältnis zu V. 44f., ferner daß der ursprüngliche Zusammenhang von V. 48 mit V. 44-47 keineswegs (geenszins) sicher ist, und schon die abweichende Überlieferung bei Lk zeigt.
225 Jezus heeft zich veeleer in leerreden uitgesproken dan in geïsoleerde logia. Deze laatse zijn dan ook eerder kernen van de eerste, dan dat de eerste uitspinningen van de laatste zouden zijn. De zin van de uitspraak wordt dus uitgelegd. Het is dus geen ´spreuk´, maat uitspraak met toelichting, Is eventueel denkbaar een andere toelichting en dit commentaar van latere oorsprong? Maar het ´all in´ vs. 45 doet niet zozeer commentaarachtig aan als wel zo: lijkt op uw Vader, die allen niet zozeer gelijkelijk liefheeft als wel omsluit Dat het liefhebben van de vijand op de Vader gelijken is, is typisch jezuaans (zoals een nuance anders ook het verhaal van de barmhartige Samaritaan) en 46 is een motiverend ´want´ als de waarheid hiervan, nu negatief en naar haar gehalte deel van de boodschap. Dit gedeelte kan minstens zo goed oorspronkelijk zijn, nl. geheel de kern (negatief) weergevend als alsnog later toegevoegd. Juist de veronderstelling van samenstelling bevreemdt mij. De slotgedachte vs. 48 is een precies afsluitend deksel. Het sluit echter op vele leringen van Jezus, met name de hier gedane. Of deze nu hier of elders gezegd of geplaatst is, doet er niet toe. Het is hier goed plaatsbaar en drukt de gedachte goed uit. Aus Mt 6, 25-34 ist schon oben V. 27 als sekundäre Einfügung und V. 34 als doppelter Nachtrag ausgeschieden worden. Het is toch niet zo, dat wij, als de uitgezegde waarheid maar algemeen genoeg is, wij deze moeten wegsnijden, omdat het dan zeker zou zijn, dat deze is ingevoegd? Wie weit die Komposition im übrigen eine Einheit ist, läßt sich kaum entscheiden (is nauwelijks uit te maken) Denkbare wäre, daß V. 25 ein selbständiges Logion war: V. 26.28-30 könnten auch ursprünglich selbständig gewesen sein und mit V. 25 kombiniert worden sein, könnten aber auch eine weitere Ausspinnung sein. Merkwaardig, die vormhistorische isoleringsdrift, het heeft iets van vivisectie voor wetenschappelijke doeleinde en heeft zo meer met de methode te maken dan met het te bestuderene. Ongetwijfeld heeft Jezus zich niet in afzonderlijke logia uit gedrukt, maar in gehelen. Het openingslogion vraagt om een leerrijke aanvulling door de Meester zelf. Wat als leerrijke aanvulling gegeven wordt vraagt omgekeerd om ´maakt u niet bezorgd om hoe u u voedt of kleedt´. Dit maakt authenticiteit waarschijnlijker dan dat geïsoleer, dat wij ook zo goed van Martin Dibelius kennen. Mit größerer Sicherheit dürfte (mocht) man V. 31-33 als eine sekundäre Weiterbildung (verder gestaltegeving) ansehen. 31 is recapitulerend, 32a niet, 32b wel. De gedachte ´wees niet bezorgd, want de Vader zorgt´ is authentiek, maar zou ons in feite aan planten en dieren gelijkstellen. Ook al zou de Vader temeer voor ons zorgen, het bleef quiëtisme. De verdere gedachte ´(weest niet bezorgd), maar zoekt eerst het Koninkrijk´ is evenwel de gehele jezuaanse gedachte evenals de nadruk, dat dit de zorg moet zijn.van de door hem geappelleerden, vanwaar v. 32a over ´dit doen de heidenen ´. Er is niets secundairs aan. Wie weit in all diesen Stücken die mündliche, wie weit die schriftliche Tradition gewirkt hat, ist weder (noch) zu entscheiden, noch von prinzipieller Bedeutung. Niet bij gefixeerde teksten. Hoe onderscheid je hier? Zo´n tekst is hoe dan ook een ding. Maar het sterk variante is, zo niet naar zijn basis, dan toch wat betreft het variante element mondeling. Van principiële betekenis is dan, of een (en ander) niet van de weg afgeraakt is. Wieder handelt es sich wesentlich um Möglichkeiten. Deze zijn bij B. van een zekere waarschijnlijkheid. Dit is dan meteen een programma om uit te maken wat het meest waarschijnlijk en wat het meest onwaarschijnlijk is.
226 Man darf nun in solche Erwägungen (overwegingen) nicht vorschnell (te snel) die Frage nach der "Echtheit" mischen (mengen). Als het primaire waarschijnlijk te maken is aan de hand van jezuaanse situatie of jezuaanse inhoud of uit de context (die door de ´Formgeschichtler´ steeds gauw ten gunste van de ´spreuk ´ wordt weggelaten), hoeven wij dit niet naar later op te schuiven. En de relatief geringe variabiliteit duidt op de interesse zuiver over te brengen en maakt de kans op oorspronkelijkheid = authenticiteit groot, maar dan altijd niet in de overgeleverde vorm, maar naar de begrepen inhoud. Sowenig ein einheitlich (als eenheid) konzipiertes Wort ohne weiteres als echtes Jesuswort gelten kann, sowenig ist eine sekundäre Komposition notwendig unecht. Denn (want) die Tradition kann echte Jesusworte kombiniert haben2, Noot 2. Ich erinnere wieder an das Verfahren (procédé) in Did(ache) 1, 3-5; 1. Klem(ens) 13, 2; vgl. etwa noch Justin apol. I 15. Zie voor 1 Clem 13, 2 hiervóór pg. 90. Hieraan hoeft men niet te twijfelen. Aber Jesus kann auch ein schon vorhandenes Wort aufgegriffen und von sich aus bereichert (verrijkt) haben. Idem dito. Auch darf man nicht aus dem ästhetischen Wert der Logien argumentieren, etwa (b.v.) bei Mt 6, 25-34; denn das Künstlerische dieser Logien beruht nicht auf der individuellen, persönlichen Art zu schauen und zu reden, sondern (maar) ganz auf der volkstümlichen Art, die ein Erbteil in der Pflege (behandeling) der Gattung (genre) des Sprichworts ist. Maar elk spreekwoord is ook ooit als originaliteit voor het eerst gezegd. Daarom kan men zich afvragen, of ´gooit uw paarlen niet voor de zwijnen´ wel een spreekwoord was i.p.v. een door Jezus gevonden metafoor. Het aanzien van iets voor een spreekwoord kan gemakkelijk een effect achteraf zijn. Het klinkt als spreekwoord, omdat het dit voor ons allang geworden is. Anders ligt het, wanneer het gaat om algemene waarheden. Gleichwertige Sprichwörter zeigen (tonen)- natürlich neben Minderwertigem - die alttestamentische Weisheit wie die volkstümliche Sprichwortliteratur überhaupt. Endlich aber darf (mag) man den einzelnen Fall nicht isoliert betrachten (beschouwen); (Dit is een ander geval dan de door mij hierboven gewraakte drang van de ´Formgeschichtler´ om stukken tekst te atomiseren. Hier gaat het erom, dat wij nooit moeten vermijden het ene in het licht van een verwant andere te bekijken) es kommt auch nicht auf das Urteil über einen einzelnen Fall an, sondern (maar) es fragt sich nur, ob man mit einer Tendenz der Überlieferung zur Weiterbildung (verdere vorming) alter Logien De hele conceptie van ´Weiterbildung´ suggereert, dat men zich niet tot overleveren wilde bepalen, maar dat men zich het overgeleverde verfraaide door zich a.h.w. de mond van Jezus toe te eigenen. Dit is me totnogtoe niet waarschijnlijker gemaakt. Pg. 93. Und das scheint mir der Fall zu sein. Op grond van, naar ik ben nagegegaan, tot nog toe dubieus gebleken analyseresultaten. So ist z.B. (b.v.) weithin auch die Spruchsammlung des Siraziden zu erklären: der Verf. übernimmt altes volkstümliches (volks-) Spruchgut, kombiniert und erweitert (breidt uit) es, sammelt wohl auch Kombinationen und Weiterbildungen (verdere vormingen) anderer "Weiser", die ihm schon vorlagen. Einige zweifelhafte Fälle solcherArt (aard) kommen alsbald (weldra) unter einem bestimmten Gesichtspunkt zur Sprache. Hier will ich zwei Beispiele
227 (voorbeelden) anführen, "Möglichkeiten" meinetwegen (voor mijn part), die aber m.E. den Vorzug (voordeel) der Evidenz haben. Sir 29, 1-6 sind zunächst (eerst) einige Stücke kombiniert, die offenbar ursprünglich selbständig waren: "Ein gutes Werk tut, wer dem Nächtsten leiht (leent), Und wer ihm beispringt, hält das Gebot." Ferner: Leihe dem Nächsten (naaste), wenn er in Not ist, Und du, gib es dem Nächsten zurück zu der bestimmten Zeit." V. 3 wird manvielleicht schon als sekundäre Weiterbildung bezeichnen müssen: "Mache feste Zusage und sei ihm treu So wirst du stets, was du brauchst, bekommen." Doch kann dies auch ein selbständiges Sprichwort sein; dasselbe gilt von V. 4: "Denn viele bitten um dein Darlehen (lening). Und bereiten Mühsal (last) denen, die ihnen leihen." Sicher aber ist die ausührliche Schilderung des säumigen (nalatige) Schuldners und des geprellten Gläubigers (bedrogen schudeiser), je in 4 Zeilen (regels) V. 5 en 6, kein Sprichwort mehr, sondern (maar) eine sekundäre Weiterbilding (verdere vorming) des Weisheitslehrers. Het geheel is een redenering van de volgende figuur: Algemeen (wie… doet goed + herhaling) imperatief: leen je naaste en jij, naaste, geef je naaste terug, herhaling hierin in algemene bewoordingen om uit te komen op: dan krijg je wat je nodig hebt, dan volgt een fundering ex contrario uit het volgende geval: velen maken het degenen die hun lenen lastig. ´V. 3 wird man … bezeichnen müssen… Doch kann … Sprichwort sein.´ ´Kan een zelfstandig spreekwoord zijn´ betekent ´kan zo kort zijn afgeknot als reductie tot deze zin. Maar deze wordt hier niet, als bij een spreekwoord het geval is, gebracht als wijsheid waaraan herinnerd wordt, maar als verse lering. Dit geldt ook voor de eerste twee verzen. Er worden als vers een serie algemene waarheden geleerd (die trouwens overal en in alle tijden geleerd worden), niet als stapeling, maar als redenering. Gelijk één zin, als er een zinvolle aaneensluiting is van universalia, zo wordt dit een parallel: logische redenering van algemene waarheid tot algemene waarheden. Hoe kan men in zo´n serieschakeling secundair en uitspinning tegenover de andere noemen? Dat er gereduceerd wordt als al bij vs. 1 het geval is, is duidelijk: hier is gang van het algemene (vs. 1) naar het bijzondere (vs. 2). Vs. 3 spint uit, niet als ´Weiterbildung´, maar als praktische wenk óm uit komen op het slot, waarvan v. 4 het begin is: ´ So wirkst du stets, was du brauchst, bekommen´. Of dit ook als zelfstandige spreekwoord zou kunnen optreden, is irrelevant voor het principiële redeneerkarakter van de tekst, die het om een conclusie ter lering gaat. ´dasselbe gilt von V. 4.´ Hier valt Bultmann door de mand, want overduidelijk is deze zin alleen als schakel zinvol en juist niet als zelfstandig. Hier leidt het formalistisch geïsoleer tot een onwijs standpunt à la Scrooge, dat als zelfstandig de lachlust wekt, waar het precies tegen de wijze strekking van het geheel ingaat (terug te vinden in de twee zinnen van vers 2). ´Sicher… des Weisheitslehrers.´ Nee, er worden inderdaad geen algemene waarheden meer gezegd, maar een voorbeeld bij 4.(maar ondanks zijn lengte niet dat Scrooge-standpunt). Omdat 4 helemaal geen spreekwoord is, is dit voorbeeld ook niet zo (relatief ) overbodig als het zou zijn, wanneer dat wel zo was, maar is het een meer noodzakelijke uitleg van vier, dus niet bepaald secundair, alsof 4 het wel alleen afkon en geen ´Weiterbildung´. Dit getuigt weer van denken in termen van aangroei i.p.v. opzettelijke rationele planning, dat het geheel als geheel en niet bij stukjes en beetjes verklaart. Dat B. dit niet ziet, ligt ook aan zijn formalistisce, botaniserend-klassificerende werkwijze. Niemand mag b.v. meer een wijze
228 uitspraak als debiteren, zonder dat de botanicus vraagt: Waar heb je dit (aan de vorm te zien) wijze spreekwoord vandaan? Ebenso ist 11, 18 offenbar (duidelijk) ein Sprichwort: "Mancher will reich werden, indem (doordat) er sich kasteit (kastijdt), Und (nachher) bleibt der Erfolg (succes) ihm aus." Men leze dus: wijze uitspraak. Dazu ist in V. 19 eine erläuternde Weiterbildung getreten: "Wenn er denkt: Ich habe Ruhe gefunden, Und nun will ich essen von meinem Gut, Da weiß er nicht was für ein Tag kommt, Und er es einem anderen lassen und sterbn muß." Samen: de grote wijze uitspraak. Er is geen spoor van bewijs, dat de eerste wijsheid eerst in zichzelf gerust heeft, waarna het tweede is aangeweven anders dan als nieuwe kleren van de keizer. Een goed staaltje van ´formgeschichtlich´ toedichten. In ein neues Licht treten nun aber die Möglichkeiten, wenn man andere Fälle ins Auge faßt, in denen an der Hand der Quellen (bronnen) eine Erweiterung ursprünglicher Logien durch Zusätze (toevoegingen) mit Sicherheit zu konstatieren ist, Und zwar (wel) handelt es sich hier um Weiterbildungen (verdere vormingen) in der schriftlichen Tradition, während (terwijl) in den vorher (hiervoor) besprochenen Fällen mündliche wie schriftliche Tradition in Frage kommt. Wenn es Mt 17, 20 am schluß des Wortes von der Kraft des Glaubens heißt: και ουδεν 'αδυνατήσει `υμιν, so wird diese pedantische Bemerkung (opmerking) durch den Vergleich mit Lk 17, 6, und mit der Mk-Fassung (~redactie) als Zusatz erwiesen (bewezen, dat het een toevoeging is) ´Pedantisch´ wordt gauw even geconcludeerd, maar de laatste zin is niet pedanter dan het voorafgaande. Als dit ene kan, kan alles. Mk 11, 23 (is een andere uitspraak in een andere situatie). Hier staat in feite hetzelfde. Dit, natuurlijk als algemeen gedacht, zal geschieden voor wie gelooft en niet twijfelt. Natuurlijk is het ándere voorbeeld Lk 17 óók als algemene gedachte. Dat Mt graag vaker onderstrepend toevoegt, blijkt 21, 22, waar een generaliserig volgt: en al wat gij in gebed gelovig vragen zult, zult gij ontvangen.n77 Dit is dus wel wat anders dan pedant. Wat voor soort mens is het, dat het nederige voor het pedante aanziet, dat verborgen kracht voor zwakte aanziet en uitingen ervan als opschepperij beschouwt? Iemand met de veldheersblik van Xerxes bij de baai van Salamis en degenen die Jezus onderschatten, toen hij zei, dat hij de Tempel in drie dagen kon herbouwen. B. zal het wel eventjes duiden! An die goldene Regel ist Mt 7, 12 der Zusatz (aanvoeging) gehängt ουτος γάρ 'εστιν `ο νόμος και οι προφηται (want dit is de wet en de profeten). Das entspricht dem Zusatz (komt overeen met de aanvoeging), den Mt 22, 40 zum höchtsten Gebot gemacht hat: 'εν ταύταις ταις δυσιν 'εντολαις `ο νομος κρέμαται και οι προφηται Å(Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten). Er staat aldus, dat dit gebod resp. twee geboden de kern van van de Tora is. Juist omdat niet naar een hoofdartikel van een wetboek wordt gevraagd waaraan ambtshalve keurig voldaan wordt, hoeven wij niet te concluderen, dat Jezus op zo´n vraag wat het belangrijkste van de Wet is op bijpassende wijze zal antwoorden. Men krijgt dan uiteraard als antwoord: Dit is de essentie van de Wet en niet een droge opsomming van de twee. ´Hieraan hangt de hele Wet´ zal daarom heus wel, in wat voor bewoordingen ook, deel van het oorspronkelijke antwoord hebben uitgemaakt. Ook bezigt Jezus een nog indringender en letterlijker versie van dezee bewoording, als hij eigener beweging zoals Mt 7, 12 de essentie van de Wet wil geven.
229 Pg. 94 Der Zusatz, den Mt 15, 20b zu den letzten Wort der Reinheit gemacht hat, kam oben schon zu Sprache; wichtiger ist im jetzigen (onderhavige) Zusammenhang, daß er 7, 20 an das Wort vom Baum und der Frucht die Applikation gehängt hat: 'άρα γε 'απο των καρπων αυτων 'επιγνώσεσθε αυτούς (zo zult gij hen dan aan hun vruchten kennen). Dit is geen nieuwe applicatie, maar een afrondende herhaling van 16, iets typisch stilistisch óf voor de redenaar óf voor de eindredacteur. Het eerste is in vergelijking hiermee nooit haarscherp te maken. Vanwege het niet-essentiële karakter lijkt deze afronding mij eenvoudig een overleveringsvariant of redactioneel. Ein ähnlicher Anhang findet sich Mt 10, 25b zum Logion vom Schüler und Meister: ει τον οικοδεσπότην Βεελζεβουλ 'επέκαλεσαν, πόσω μαλλον τους οικιακους αυτου (indien men aan de heer des huizes de naam Beëlzebul heeft gegeven, hoeveel te meer aan zijn huisgenoten!), ein Satz, der jedoch vielleicht nicht eine eigene Bildung des Mt ist, sondern (maar) einen selbständigen Spruch verwerte (verwerkt). Jezus bedoelt hier, dat de leerlingen, de huisgenoten van hemzelf, die voor Beëlzebuldienaar werd uitgemaakt, niet onderdoen voor hun meester, integendeel. Bultmann zegt dit alleen, omdat het spreukachtig klinkt.en laat zo zien, dat hij zich deerlijk kan vergissen. Bovendien is deze uitspraak niet als secundair bijgevoegd te beschouwen, integendeel, de meermalen voorkomende spreuk over het niet boven de heer staan van de dienaar/slaaf is hier de ´voorslag ´ om de uitspraak over de huisgenoten van Beëlzebul te kunnen doen. Omgekeerd is het een van de vele toepassingen (Applikationen) van deze spreuk, steeds in verband met de navolging van Christus, precies in de lijn van de context. Men zie ook bij Joh 15, 20. In welke context[en] deze uitspraak oorspronkelijk gedaan werd is onzeker. Waarschijnlijk is zo´n formulering ter navolging meermalen door Jezus zelf gedaan, b.v. bij de voetwassing (Joh 13, 16), in de context van vervolgd worden (Joh 15, 20), deze beide eerder dan de context Lk 6, 40, die er meer geconstrueerd uitziet. So wird auch das μη ουν φοβεισθε κτλ Mt 10, 31//Lk 12, 7b eine schon von Q gebotene redaktionelle Schlußwendung sein, die das Logion V. 29f. mit V. 28 verknüpft. Is er sprake van een apart logion? Zijn er dan aparte Q-redacteuren, ook al waar Q zo´n onduidelijk begrip is? Het gaat om één redenering. De twee voorbeelden (29, 30) illustreren eenvoudigweg waarom men niet bevreesd moet zijn (28). De samenhang van 29, 30 met 28 is er, maar moet nog wel even met zoveel woorden (31) worden uitgedrukt om hem te tonen. Vielleicht ist Mt 12, 36f. ähnlich (net zo) zu beurteilen. Dit is duidelijk een ander geval en geen stilistische afrondingsfiguur, maar een vermaning bij het eerdere. Deze bewoordingen zijn ongetwijfeld in de geest van Jezus en zeer waar en hier toepasselijk aangevoegd. Lk hat 9, 60 das Wort άφες τους νεκρους θάψαι νεκρούς (laat de doden hun doden begraven) um den Zusatz vermehrt (met de toevoeging vermeerderd): συ δε 'απελθων διάγγελλε την βασιλείαν του θεου, (maar ga gij heen en verkondig het Koninkrijk Gods) der durch Mt 8, 22 als solcher erwiesen (bewezen) wird ebenso wie durch den Vergleich von Lk 4, 43; 9, 2. 11; 16, 16; 18, 29; 21, 31 mit Mk 1, 38; 6, 7.34; Mt 11, 12; Mk 10, 29; 13, 29. Het is lukaanse variant, een uitgebreide dictie van het ´volg mij´, omdat Jezus´ leerlingen ook een verkondigingsopdracht kregen. Hieruit, evenals uit 63, zelfde context, en uit de aangewezen plaatsen blijkt, dat het Jezus sowieso steeds om het koninkrijk Gods gaat. ´Koninkrijk Gods´ is een term waartoe Lk zich beperkt, Mt zegt vaker ´koninkrijk der hemelen ´. Maar dit kan min of meer synoniem zijn. Wij komen ook tegen ´evangelie´ (Mk 10, 29,30), evangelie van het koninkrijk Gods (Lk 16, 16). Voor Lk 21, 31 staat in Mk Mt ´het´ als
230 terugslaand op de komst van de Zoon des Mensen (= de Messias) en dit is volgens Klausner synoniem. Het gaat niet om een ´vermeerdering´, maar om een lukaanse variant en lukaanse gemeenplaats. Het lijkt alleen door zijn lengte of uitspinningskarakter een toevoeging. Mt heeft 11, 12 iets dat weer lang is als Lk. Plumper ist der Zusatz (toevoeging) zum Wort vom gespaltenen (gespleten) Reich Lk 11, 18b: `ότι λέγετε 'εν Βεελζεβουλ 'εκβαλλειν με τα δαιμόνια (omdat gij zegt, dat Ik door Beëlzebul de boze geesten uitdrijf) Alleen omdat dit nog even het verband van antwoord en vraag memoreert? Dit is toch gewoon een van de goed mogelijke variante vertelwijzen van hetzelfde? Auch sehe man, wie in de nazaräischen Beabeitung von Mt 18, 22 Jesu Wort durch den motivierenden Zusatz vermehrt (toevoeging vermeerderd) ist: και γαρ 'εν τοις πορφήταις μετα το χρισθηναι αυτους 'εν πρνεύματι `αγιω ευρίσκετο 'εν αυτοις λόγος `αμαρτιας (want ook in de profeten wordt na hun zalving in de Heilige Geest wordt de vergissing aangetroffen). Als er gestaan had ´ook de profeten kleven vele zonden aan´, dan zou dit acceptabel geweest zijn. Maar er staat: de profeten zeggen verkeerde dingen en daarmee zou de profeet als profeet struikelen. Hët criterium van de ware profeet tegen de valse was, of hetgeen hij/zij zei waar bleek te zijn. Het profeetschap zelf komt hier in het gedrang en dit wijst duidelijk het apocriefe karakter van die toevoeging uit, die geheel niet uitgesponnen, synoniem of iets uitgesponnen inhererends is. Aus der Textgeschichte nenne ich den großen Zusatz (toevoeging) des Cod. D u. a. zu Mt 20, 28, wo mittels der Übergangsbildung `υμεις ζητειτε ΄εκ μικρου αυξησαι και 'εκ μείζονος 'έλαττον ειναι (zoekt uit het kleine vergroting en uit het grootste het kleinste te zijn) eine Variante von Lk 14, 8-10 angefügt ist. Die aanvoeging is parallel, maar niet congruent, omdat het gaat om bescheidenheid en nietverdienen. De overgangszin sluit aan op de aangevoegde volgende, maar heeft net de omgekeerde volgorde van gang van zaken. Uit deze twee dingen is duidelijk, dat het om een artificiële constructie gaat, een samenflansing, geheel anders dan de net onderstreepte verwisselbaarheid. Aus der apokryphen Überlieferung ist ein sehr instruktiver Fall 2.Klem 5, 2-4: nachdem eine Variante zu Mt 10, 16//Lk 10, 3 zitiert ist, folgt dazu, durch eine Übergangsfrage des Petrus vernmittelt (bemiddeld), ein Herrenwort als Erläuterung (toelichting) ) μη φοβείσθωσαν τα 'αρνία τους λύκους μετα το 'αποθανειν αυτα (laat niet de schapen bevreesd zijn voor de wolven nadat ze gestorven zijn). Deze toelichting is potsierlijk en is als evangelisch niet serieus te nemen. Dazu stellt sich der Kommentar, den Jesus in der nazaräischen Bearbeitung von Mt 19, 16ff. dem Reichen auf seine Frage zu der Forderung, die Gebote zu halten, gibt: quomodo dicis, legem feci et prophetas?quoniam scriptum est in lege: diliges proximum tuum sicut te ipsum; et ecce multi fratres tui filii amicti sunt stercore, morientes prae fame, et domus tua plena est multis bonis, et non egreditur omnino aliquid ex ea ad eos (hoe zeg je, ik heb de wet gedaan en de profeten? Omdat er geschreven is in de wet: heb uw naaste lief gelijk uzelf; en zie, vele broeders van uw zoon zitten onder het drek, en sterven van de honger, en uw huis is vol met vele goederen, en helemaal niets ervan gaat eruit naar hen). Hier is dus een bewerking waardoor Jezus´ ontroering en vaststelling van wat nog ontbreekt omgezet is in een foei-geroep tegen de rijkaard. Ook hier is dus geen synonimie en verwisselbaarheid.
231
Natürlich finden sich solche Zusätze (toevoegingen) nicht nur (alleen) am Schluß eines Logions. Zulke vind je dus helemaal niet. Pg. 95 Man vergegenwärtige (stelle tegenwoordig)) sich zunächtst (eerst) die Form, die Mt 10, 26 in Pap. Ox. 654, 5 gewonnen hat: [παν το μη 'έμπροσ]θεν της 'όψεως σου και [το κεκρυμμένον] ´aπο σου 'αποκαλυφθήσεται σοι ου γαρ 'εστιν κρυπτον `ο ου φανε[ρον γενήσεται] και τεθαμμένον `ο 'ο[υκ 'εγερθήσεται]. [Al wat niet vo]or je ogen is en [het verborgene] voor je zal worden onthul[d aan je want niet i]s verborgen wat niet mani[fest zal worden] en begraven wat ni[et opgewekt zal worden.] De inhoud van het laatste vers is duidelijk een gelijkschakeling, dus het geheel artificiel. In der Regel sind die Erweiterungen (uitbreidingen), die ein Logion am Anfang erfahren (ondergaan) at, durch den Zusammenhang begründet (gefundeerd), in den es gestellt ist. Dit spreekt vanzelf, anders zou er samen iets onsamenhangends staan. Maar Bultmann bedoelt, dat wilde deze samenhang in een wat groter verband geplaatst worden, deze inhoud tot deze inleidende uitbreiding drong. In primitiver Weise ist das Wort Mk 4, 24 so eingeleitet durch βλέπετε τί 'ακούετε (ziet toe wat gij hoort). Alleen gaat het niet om van die, lineair gedachte, uitbreidingen, maar het is een verbale verrijking en ook niet meer dan een variatie waarvan duidelijk is, dat waar Jezus dit niet gezegd heeft, hij dit evengoed wel had kunnen zeggen. So soll (moet) auch Mk 11, 22 das 'έχετε πίστιν θεου die Einleitung für das Wort V. 23 bilden (vormen). Mt geeft hier er de voorkeur aan met de deur in huis te vallen. Oftewel, hij neemt de essentie van het ´Woord´ zelf bij de spits. Ebenso dürfte (zou kunnen) das 'εγω δε λέγω `υμιν μη 'αντιστηναι τω πονηρω (ik zeg u de boze niet te weerstaan) Mt 5, 39 die von Mt gebildete (gevormde) Einleitung sein, um das folgende Logion in den Zusammenhang der Gesetzesinterpretationen (wets~) einzufügen. Maar juist dit is precies het gespiegelde tegenbeeld van ´oog om oog, tand om tand´, vervolgens in beeld gebracht met het toekeren van de andere wang. Entsprechend (corresponderend hiermee) wird das 'εγω δε λέγω `υμιν μη 'ομόσαι `όλως (ik zeg u in het geheel niet te zweren) Mt 5, 34 wohl Bildung (schepping) des Mt sein an Stelle einer ursprünglich einfacheren Form wie etwa (misschien) "Schwöret nicht!", De uitspraak maakt inderdaad ruimte voor het alternatief 37, maar dit zou ook het geval zijn met ´zweert niet!´ alleen. De zin met het alternatief kan echter niet zonder voorafgaand ´zweert niet´ of equivalent, zodat dit niet alleen maar een inleiding is en ook de er feitelijk staande formulering niets inleidends toevoegt, maar trekt het ´maar ik zeg u´ van de vorige uitspraken en de radicaliteit ervan door. En deze vorm wordt bepaald door de aard van de inhoud van de uitspraken, ook hier dus. Wat mij hier bevreemdt is, dat B. eerst het gebruik van genoemde zinnen als zodanig als inleidingen beschouwt, maar in het laatste geval alleen de specifieke vorm met ´maar ik zeg u´.
232
Dit laatste is dan alleen maar om in deze reeks te zetten (en waardoor eo ipso 11, 22 ´hebt geloof in God´ daar niet bijhoort). Dit nu is echter allesbehalve louter formeel. Essentieel en typisch jezuaans is steeds de tegenstelling tussen de traditionele interpretatie en de nieuwe verlevendiging in de Geest. Hiermee behoren de uitspraken wel inhoudelijk bij elkaar. wenn Mt nicht gar (zelfs) die ganze Ausführung V. 34-37 selbständig gebildet (gevormd) hat auf Grund einer Vorlage, die Mt 23, 16-22 entspricht (met ~ correspondeert). Als dit zo is, laat Mt Jezus als vermanend prediker hier van Jezus als anticlericaal afwijken. In het eerste geval benadrukt Jezus de gezindheid tegenover tegenover overbodige en wellicht gevaarlijke (wegens lichtvaardigheid) zweren. De laatste passage keert zich tegen het uitvaardigen van steeds ingewikkelder, maar onzinnige, voorschriften, die blijkbaar bedoeld zijn tegen lichtvaardig zweren in standaarduitroepen. Jezus acht dan de oorspronkelijke eedsformules beter, want nog altijd zinvolle uitspraken. Lichtvaardig zweren zal hij echter niet willen. Aan alles met eden willen garanderen heeft hij een broertje dood, niet zozeer vanwege de lichtvaardigheid waarmee zulks maar al te gauw gebeurt, maar omdat het niet nodig is, ja, er een luchtje aan zit, omdat men er a.h.w. mee toegeeft bij niet zweren onbetrouwbaar te zijn. In ieder van beide gevallen, in de betreffende passages verwoord, gaat het om directe eerlijkheid, hetzij werkelijk zweren bij de God van de Tempel, de Heer van hemel en aarde, hetzij in alle zweren overbodig maken door waarheid te spreken. In feite is dan meteen het eerste dilemma overwonnen. Dit neemt echter niet weg, dat dit laatste wat anders zegt dan het eerste, zodat een geheimzinnige eraan ten grondslag liggende versie niet tevens grond kan zijn van de tweede. De thema´s zijn eenvoudig verschillend. Wat moeten wij met een bijbelvorser die in het geheel niets van Jezus verstaat? B. houdt zich bezig met een buiten de zaak blijvend gespeculeer op grond van overeenkomsten die geen of nauwelijks overeenkomsten zijn. Speculatief denken is volgens Hegel nog altijd zich ophouden binnen de zelfbeweging van de zaak. En als je goed classificeert, verwar je ook geen paard met een ezel. Zweifellos ist das avpo. tw/n karpw/n auvtw/n evpignw,sesqe auvtou,j (aan de vruchten zult gij hen kennen) Mt 7, 16a eine Übergangsbildung (~vorming) des Mt. De zin behoort bij de boom met resp. de goede en de slechte vruchten. Wat Bultmann een overgangsvorming noemt is wél een plausibele aansluiting bij de valse profeten in schapenvacht. Dit lijkt zo doende op één oorspronkelijk verband, te meer daar t.a.p. waar sprake is van boom en goede en slechte vruchten en kennen aan de vruchten Mt 12, 33 Lk 6, 33 vv. op mij althans een méér ingehangen indruk maakt. So wird auch wohl der Satz (zin) Mt 12, 34a zu beurteilen sein: γεννήματα 'εχιδνων, πως δύνασθε 'αγαθα λαλειν πονηροι 'όντες; dem bei Lk nichts entspricht (waarmee ~ correspondeert). Hier vinden we een persoonlijke toepassing van een aantal uitspraken die in verschillende contexten of zonder context worden weergegeven. Het is de vraag of deze spreuken oorspronkelijk uit deze situatie stammen met de beschuldiging van zonde tegen de Heilige Geest, waarvan deze situatie een schoolvoorbeeld geeft. Deze aanval van Jezus op zich ligt voor de hand, maar de bewoordingen kunnen geleend zijn van andere situaties. Mt hat durch ihn dabei das folgende Logion - dabei die beiden Stücke umdrehend - mit der Situation fester Verknüpfen wollen. Vgl. Lk 6, 45b. Het is natuurlijk niet gezegd, dat Mt de omkeerder is, daar Lk op verschuivingen een abonnement op lijkt te hebben. Vgl. Mt 7, 16,20. Meervoudig gebruik? Er wordt met Mt 7, 16 geschoven.
233 Dit zegt allemaal niet zo veel. Eine Übergangsbildung (~vorming) des Mt ist auch 10, 26a: μη ουν φοβηθητε αυτούς (vreest hen dan niet) Met wat volgt staat hier, dat uiteindelijk degenen die boze werken bedrijven ter verantwoording zullen worden geroepen. De rechtvaardigen die vervolgd en gedood zullen worden hebben niets te vrezen. Dit ´vreest niet´ met de gegeven reden hiervan is inleidend onderdeel van de aanmaning tot zich verstouten van de daken te prediken. Zo ook 28 ´weest niet bevreesd voor hen die wel het lichaam kunnen doden´ als schijn tegenover de aanmaning tot vrezen van wat werkelijk te vrezen is ´weest veeleer bevreesd voor Hem´ (omdat Zijn oordeel over wat ´gij´ doet het enige is waar mee gerekend moet worden). Deze mededeling van omzichtig en argeloos consequent optreden steeds zonder vrees is essentieel wat Jezus hier zegt. Vreemd om wat een paar maal terugkeert een overgangsvorming te noemen, of B. zal bedoelen, dat de volgende uitspraak en deze zelf door deze met de situatie verknoopt wordt. Die uitspraak betekent, dat de waarheid toch bekend zal worden, en in andere context, dat de waarheid bekend moet worden. Is er voor deze uitspraak leentjebuur gespeeld bij andere contexten ? Mc 4, 22/Lk 8, 17 ziet het er niet uit als goed in de context voegend, en Lk 12, 2 past het wel, maar de daaraan voorafgaande zin lijkt oorspronkelijker in Mk 8, 15/Mt 16, 6, zodat dan de onderhavige context (Mt 10, 26f.) zou moeten overblijven. Maar toch wringt het.ook hier, plompverloren als het als niet helemaal argument daar staat.. Jezus zal deze algemene waarheid dat de waarheid aan het licht moet (muß, wel moet) komen in uiteenlopende contexten gezegd hebben. Vandaar dan de diverse toepassingen van een spreuk. Conclusie: ´Vreest hen dan niet´ is geen overgangsvorming, maar alleen is het zo, dat het zinnetje dat deze algemene waarheid uitzegt middels het redengevende woordje ´want´ als meer suggestieve dan tastbare reden ingevoegd is, dus dit is dan een kunstmatige ´vorming´. Daarvoor dan het voorafgaande ´vreest niet´ als, vanwege overbodig zijn indien die invoeging niet zou hebben plaatsgevonden, overgangsvorming beschouwen naar deze invoeging mág wel, maar doet eigenlijk geen recht aan wat er in zijn totaliteit het geval is. Deze en de andere aanmaning om niet te vrezen worden dan ook niet door de inhoud opgedrongen om te kunnen koppelen of inleiden- B.´s uitgangspunt -, maar vormen zelfs het hoofdbestanddeel van de inhoud. Ebenso ist auch der berühmte Satz (zin): τί δε και 'αφ 'εαυτων ου κρίνετε το δίκαιονÈ (en waarom oordeelt gij niet ook uit uzelf wat recht is?) Lk. 12, 57 nichts als eine Übergangsbilduing des Lk um 58f. mit 5456 zu verklammern (aan... te schakelen). Het laatste van de twee delen betekent: wees op tijd met onderkennen van wat te doen staat, omdat wat niet goedschiks gebeurt, kwaadschiks gebeurt, hetzelfde als dezelfde uitspraak in de bergrede, hier als voorbeeld toegepast in een algemene setting van onderkenning van de tekenen des tijds. ´Mit… verklammern´ is voor mijn gevoel wat te uiterlijk uitgedrukt. Het gaat niet om het door een tussenstuk verbinden van verbindbaren. Ik zou dan eerder ´aanhaken´ hebben gezegd. B. gaat er immers juist van uit, dat 57 hetzelfde betekent als 58 en t.o.v. de geschakelde voorgaande uitspraak rond het motief ´weest op tijd´ wordt gealterneerd. Zich nog tijdig met zijn broeder verstaan is wijs, is de authentieke betekenis van deze authentieke uitspraak. Toepassing van 58 alhier zal inderdaad evangelistenwerk zijn, omdat hij deze wijsheid hier terecht zeer toepasselijk achtte. Als het in 57 om een overgangsvorming gaat, kan ´wees vriendelijk voor uw tegenpartij´ (Mt 5, 25) net zo goed een overgangsvorming zijn.
234 Eine einfachere Übergangsbildung (~vorming) liegt Lk 6, 27a vor: 'αλλα `υμιν λέγω τοις 'ακουουσιν (maar u die luistert zeg ik). Dit is geen overgangsvorming, want deze zegging vinden wij ook in de bergrede en wel als een in een reeks tegenstellende dynamiseringen van de Tora. Maar Lk gebruikt deze om middels een nogal scheve tegenstelling tot het voorafgaande in te voegen. ´Einleitende Bildungen (vormingen) sind vielleicht: kalo.n to. a[laj (het zout is goed) Mk 9, 50 und `Ο λύχνος του σώματος 'εστιν 'όφθαλμος (de lamp van het lichaam is het oog) (s.o. [zie boven]) S. 91). Zonder die ´inleiding´ beweren, dat door een zuiver oog het hele lichaam verlicht wordt, zou op onzin neerkomen. Dus die inleiding is niet ´slechts inleiding´, maar is intrinsiek begin van het beeld. Zu solchen einleitenden oder abschließenden Zusätzen forderten (toevoegingen lokten) besonders die Bildworte heraus. Von schon genannten Erweiterungen gehören (reeds genoemde uitbreidingen behoren) vielleicht Mt 10, 25b und sicher Lk 11, 18b hieher (hiertoe). Alsof Mt´s Beëlzebul-tekst in de hele context secundair element is. Maar hij valt er helemaal in. Men zal u van demonie betichten zoals men met mij gedaan heeft. Het lijkt mij veeleer een oorspronkelijk logion, dat op een passende plek is geplaatst, evenals het voorafgaande logion 24/25. Lk 11, 18b is als variant te beschouwen, waarbij ter verduidelijking met een herhaling wordt gewerkt. ´Uitbreiding´ is voor zoiets kleins een te groot woord. Een schrijvershandigheid wordt tot proces gestempeld. Auch Mt 7, 16a.20 wären hier zu nennen, Bildungen (vormingen), durch die Mt das Wort von den Früchten auf die Pseudopropheten anwendet. Vergelijken we met Lk 6, 43.45, dan zien we, dat Lk de tekst extra toespitst op geveinsden, Mt extra toespitst op valse profeten. Is de tekst over de bozen inderdaad aan die van de valse profeten aangehangen? Bekijken we het omgekeerd: Een valse profeet dient op de een of andere manier ontmaskerd te worden om herkenbaar te zijn. Er staat dan een antwoord op ´hoe herken ik een valse profeet?´.En niet zomaar een antwoord, maar de enige wijsheid hierover. Bovendien vraagt Q hier om toepassing, niet een uiterlijke, maar context van ´slechte mens´. Wordt Mt´s tekst dan alleen maar toegepast op valse profeten, wolven in schaapskleren? Heeft, omgekeerd, de wolven-schapentekst dan wellicht ook genoeg eigen draagkracht om alléén gedaan te zijn? Of niet? En geeft Lk soms een versimpelde variant, neerkomend op ´wacht u voor de huichelaar´, van Mt? Maar juist omdat het logion met de splinter en de balk duidelijker in zichzelf af is, lijkt de boom-vruchttekst hier buiten oorspronkelijk verband toegepast. De wolven-schapentekst vráágt echter om ´hoe moet ik dezulken kennen?´. Q is gezien dit soort variaties te inconsistent om uitsluitsel te kunnen geven. Voor mijn gevoel komen de valse profeten in aanmerking om de oorspronkelijke context van boom-vruchttekst te zijn en niet degene die wel de splinter in het oog van een ander ziet en niet de balk in zijn eigen oog. Voor deze indruk pleit, dat het een in zich afgeronde waarheid als een koe is, dat men valse profeten aan hun vruchten kan kennen. Auch das oben schon als vermutlicher Zusatz betrachtete (toevoeging beschouwde) Wort Mt 6, 24c ου δύνασθε θεω δουλεύειν και μαμωνα (gij kunt niet God dienen en de mammon) kann entsprechend (dienovereenkomstig) aufgefaßt werden. Niemand kan twee heren dienen is op zich een zinloze uitspraak, dus hoort eenvoudig bij zijn vervolg. Oorspronkelijkheid is dus waarschijnlijk. Solche Erklärungen (toelichtingen) ) sind ferner sichtlich (duidelijk) die Einleitungen zum Salz- und Lichtspruch Mt 5, 13 en 14: `υμεις 'εστε το `αλας της γης bzw. το φως του κόςμου
235 (gij zijt het zout der aarde, resp. licht der wereld) mit denen Mt die bei Mk wie Lk ohne Deutung (uitleg) überlieferten Logien auf die Jünger deutet (interpreteert als betrekking hebbend op de leerlingen). Pg. 96 Ebenso Mt 5, 16, wo das ούτως λαμψάτω το φως `υμων κτλ. die Anwendung gibt. Beide uitspraken kunnen gemakkelijk op zichzelf staan, ze zijn a.h.w. zelfdragend. Jezus deed een vergelijkbare op hemzelf slaande lichtuitspraak bij Joh ´bij de schatkamer, lerende in de Tempel´ (8, 20). In zulke beelden praten lijkt mij voor Jezus´ aansporen van de leerlingen stilistisch volstrekt normaal en plausibel en dus hoogstwaarschijnlijk authentiek, terwijl de uitspraak dat het zout zout gehouden moet worden steeds in de context staat van een soortgelijke aansporing. Dus zijn er oorspronkelijk uitspraken van gelijke betekenis bijeengezet, juist om uit te laten komen wat zij betekenen en vormt wat er beide keren volgt steeds een natuurlijke eenheid met deze aansporingen. ´ohne Deutung… auf die Jünger deutet´. Dit is onjuist. Zowel de aansporende zoutspreuk (te zien vanaf 9, 33) als de lichtspreuk (getuige 4, 21,24) is ook bij Mc tot de leerlingen gericht, maar bij Lk de eerste tot de scharen, in feite degenen die Jezus aanhangen, hetgeen op hetzelfde neerkomt als bij Mt (getuige het begin van de bergrede Mt 5,1, daar het absurd zou zijn deze leerlingen te beperken tot de twaalf.), de tweede weer tot de leerlingen (gezien 8, 18a, de uitleg aan de leerlingen over de parabel van de zaaier leidt tot deze concluderende aansporing aan de leerlingen). De zg. inleidende spreuken behoeven dus niet met het oog hierop als toepasselijk kunstmatig ontworpen te zijn, maar kunnen of er oorspronkelijk bij horen of kunnen er gemakkelijk mee gecombineerd zijn. Naast dat B. de tweede mogelijkheid ontkent, maakt hij geen onderscheid tussen de eerste en de derde, daar dit voor wat hij betoogt niet al te relevant is, maar een verschil maakt het natuurlijk wel, het hoeven dus helemaal geen eigenlijke uitbreidingen in de zin van uitdijingen te zijn. Wat deze derde mogelijkheid betreft, Mc 9, 50 staat zeker niet in het oorspronkelijk verband, daar de rijging hier sterk associatief is, Lk 14, 34,35 is niet adequaat met 33,. ook Mc 4, 41 is behoorlijk heterogeen aan het voorafgaande en duidelijk aangeplakt. Dit geldt ook voor Lk 8, 16. Dit betekent, dat het oorspronkelijk verband of zoek is of voorzover het de inleidingen ´gij zijt´ aangaat deze als zodanig origineel zijn. Wat wij dus steeds zien zijn geen in- en uitleidingen, maar combinaties van inhouden, waarmee zo geschoven wordt, dat hun zin goed in samenhang tot uiting komt. Om van toegevoegde ontwerpen te spreken is er onvoldoende grond. Ebenso das εισιν `οδηγοί τυφλοί τυφλωνn78 blinden zijn gidsen van blinden) mit dem Mt 15, 14 das Wort von den Blindenführern einleitet. Interessant is natuurlijk in welke context dit logion oorspronkelijk thuishoort. In deze.of in die van Lk 6, 39. Ofschoon alhier er inderdaad sprake is van twee met wier oog iets aan de hand is, is het niet zo dat dit de adequate context is. Het gaat in deze immers niet om leiders en geleiden. Wel klopt het met Mt 23, 17,19 en onderhavige waar de leiders feitelijk en/of met zoveel woorden blindheid wordt verweten en de hele praktijk, dus zowel die van de leiders als van het volgelingen, hetgeen zeer duidelijk is in Mt 15, 5 . Mt heeft dus hier dus een zonder meer toepasselijk logion gezet, dat hij inderdaad middels 15, 14 met deze context verbindt. Lk zegt: ´Kan een blinde een blinde geleiden? Zullen zij niet beiden in een put vallen?´, retorisch vragend een onmogelijkheid bevestigend erop neerkomend, dat gezegd wordt: ´Geleidt niet met uw balk degene met de splinter, want dat gaat niet.´ Bij Mt is de uitspraak echter apodiktisch. Beide zijn evenwel varianten van elkaar. En zonder deze stond het logion er zonder enig verband zinloos. De inleiding hoort er dus intrinsiek bij. Ik denk dus, dat de uitspraak inderdaad oorspronkelijk tegen de leiders gericht is en bij een van de tegen hen
236 gerichte redes die zich daar het meest voor leende is ingevoegd. Alweer is er geen sprake van een door de auteur bedachte bewoording. Schon früher (S. 15) ist gezeigt, daß Mk 7, 15 als Rätselwort empfunden (ondervonden) wurde, dem in 7, 18 f., durch V. 16f. mit V. 15 verbunden, ein Kommentar gegeben ist, der endlich in V. 20-23 eine noch spätere Weiterbildung erfahren hat. Zie pg. 15. Hier zei B., dat Mk het als beeldwoord opvatte en de menigte als niet begrijpend publiek opvoerde. Nu interpreteert B. dit als dat Mk het beeldwoord als raadselachtig ervoer en dit met de opvoering van een publiek verbeeldde. Dat men als recipiënten hier aanvankelijk voor een raadsel gestaan zou hebben, is volkomen onwaarschijnlijk. Wat is hij hier aan het uithalen? Het ´empfunden´ is een nieuwigheid. Hij ´verdinglicht´ hier zijn voorstelling van aldaar, hetgeen ook duidelijk is aan het tweede ´ist´, alsof het om een proces gaat en dergelijke processen boven het individu, de auteur Mk, prevaleren. En wat daar bij het ´ontboden´ (alsof het om een subjectieve beeldhouwersplasticiteit gaat) publiek begint, laat hij hier al in dat beeldwoord beginnen, ofschoon dit aldaar geen reden heeft om anders dan transparant te zijn. B. herhaalt zichzelf hier in nieuwe lezing. Hij laat zijn interpretatiemanie en stokpaardjes op zichzelf los, een manie, want het gebeurt hier bijna onwillekeurig, bijna, want het is niet te excuseren. < Ferner ist Mk 2, 19b, 20, das man längst (allang) aus anderen Gründen für sekundär gehalten hat, eine schlechte Anwendung des ursprünglichen Logions V. 19a, das die typische Form des Frageworts hat und als solches Stilgemäß als Gegenfrage gebraucht wird (s.o. [zie boven] S. 42) Zie pg, 42. ´Aus anderen Gründen sekundär´. Waarschijnlijk: omdat men zich geen profetie kan voorstellen, ziet men dit als gemeentetoevoeging. Nemen wij het bestaan van profetie aan, dan is deze veronderstelling niet nodig. De bewering dat het herhalende 19b (als inleiding e comtrario) fop 20 een uitspinning is, is een slag in de lucht, op puur formalistische gronden, omdat de rabbijns retorische vraagzin tot exclusieve norm wordt gemaakt. Dit deel van de uitspraak heeft daar wel te veel lading voor. Waarom ook wordt ´te dien dage´ er nog eens achter gezegd? Er wordt aangegeven, dat Jezus´ leerlingen wel degelijk zullen vasten, nét zoals die van Johannes. Aber auch die zweite Hälfte von Mk 2, 17 ουκ 'ηλθον καλέσαι δικαίους 'αλλα `αμαρτωλούς , wozu Lk 5, 32 noch εις μετάνοιαν fügt, wird sekundäre Erklärung des Bildworts vom Artzt sein; Volstaan met een op zich cryptisch: ´gezonden hebben geen geneesheer nodig, maar zij die ziek zijn´ laat de zegger, Jezus, staan in een functie-aanduiding waarbij de activiteit, het ´hoe´ van het optreden als geneesheer, onduidelijk blijft. We moeten echter aannemen, dat Jezus met de zondaars spreekt over het Koninkrijk Gods.Verder moeten wij aannemen, dat Jezus zich tegen de beschuldiging teweerstelt met aan te geven, dat hij bezig is ze al lerende tot inkeer te brengen, zoals Lk ook voluit zegt. Wellicht volstaat hierom, dat de Farizeeën waarnemen, dat Jezus aldus actief is. Dan kan B. gelijk hebben. Maar op het moment van de vraag is het de Farizeeën kennelijk niet zo duidelijk, want ze letten alleen op het uiterlijke, het feit van het eten met de zondaars alleen. Waar het dus om gaat is, of Jezus met het doen van de uitspraak over de geneesheer voldoende informatief is om hen duidelijk te maken waar het hem om te doen is. Nu zijn in die cultuur beelden vaak even veelzeggend als letterlijk vermelding van het bedoelde. Wat Jezus oorspronkelijk allemaal gezegd heeft is niet precies te zeggen, maar wel waarop het neerkomt. Bultmann ziet sowieso de beelduitspraak als het eigenlijke, daar hij ervan uitgaat, dat juist het logion wordt overgeleverd. Maar mij lijkt dit een omkering van zaken. Als er geen situaties die ook een uitspraak bevatten worden overgeleverd, dan worden er menigmaal nog wel logia overgeleverd. Maar het gaat te ver om te beweren - door de schijn
237 van dit laatste-, dat er primair logia worden overgeleverd en secundair omstandigheden. Dit is zelfs in Q (lees: buiten Mc überhaupt) niet aan te tonen. En het onderhavige stamt niet uit Q, maar uit (oer-)Mc. Dus: Er is geen enkele reden om aan te nemen, dat Jezus met de ´spreuk´ van de geneesheer heeft volstaan, zonder verdere uitleg. Het kan wel, maar het hoeft niet. Ook ´Jezus hoorde het´ behoort hiertoe, aangezien ook Mt dit heeft. Is dit samen met het morren tegen (alleen) de discipelen - daar enkele van hen kennelijk nog wel bereikbaar waren maar Jezus niet, aan die tafel - een verbandlegging met deze concrete situatie door de overleveraars? Zowel maaltijd als verwijt zullen van meet af aan samen zijn overgeleverd, dus met een zeker verband en wel minstens zoals Lk het vermeldt (die heeft dit dan onwillekeurig door onwillekeurige destillatie herwonnen). Dit vraagt weer om ´en hij hoorde het´ als een verduidelijking die prompt komt. Dit zinnetje is zo het niet echt is, spontaan ontstaan. Maar is het vragen aan de discipelen, historisch gesproken, niet eenvoudig een vraag aan Jezus (en de zijnen) geweest zoals te vermelden gebruikelijk? Waarbij het genoemd verband te verklaren is uit het feit dat het verwijt alleen maar n.a.v. deze of maaltijd of dergelijke gedragingen gedaan is? Maar deze oorspronkelijke verwevenheid die wij lezen geeft te denken en het verwijt zou wel eens best onmiddellijk ter gelegenheid van deze maaltijd kunnen zijn gedaan. Zo bot waar de betreffenden zelf bij zijn? Nee, maar daarom is juist het enigszins indirecte van de vraag plausibel. Maar Jezus antwoord maakt het plausibel, dat hij dit werkelijk gegeven heeft, zodra hij weer oog en oog stond met degenen die eerder aan het morren waren geweest. bei Justin apol. I 15 erscheint es noch mit dem Zusatz (toevoeging): θέλει γαρ `ο πατηρ `ο ουράνιος την μετάνοιαν του `αμαρτωλου 'η την κόλασιν αυτου (de Vader wil de bekering van de zondaar of [dan] zijn bestraffing). Dit laatste is te begrijpen als ´zo niet…, dan straf´. Dit lijkt me inderdaad een gereflecteerde verkortende toevoeging die een apocriefe draai geeft, omdat de verhouding van de bekering tot straf zo pregnant in de Schrift niet voorkomt. Straf en bekering zijn voor God nl. niet om het even, of maar ´bekeer je, of Ik sla erop´. De bekering is de pool waarom het draait. En de straf is stráf, omdat het men het ene waarom het gaat, de bekering, te doen. Daß auch Mk 3, 26 bzw. (resp.) Mt 12, 26; Lk 11, 18 eine sekundäre Erläuterung (verklaring) des Bildworts vom gespaltenen (gespleten) Reich und Haus ist, dünkt mir nicht ebenso wahrscheinlich. Accoord. Het geheel lijkt me in zijn cumuleren een oorspronkelijke rede. Wie leicht die Erklärung (verheldering) eines Herrenwortes selbst als ein dazu gehöriges Stück angesehen werden konnte, zeigt (toonde) 2. Klem 8, 5f., wo es nach der Anführung einer Variante von Lk 16, 10f. heißt: ´άρα ουν τουτο λέγει (also meint er folgendes)· τηρήσατε την σάρκα 'αγνην και την σφαγίδα 'ασπιλον, `ινα την ζωην 'απολάβωμεν (houdt het vlees heilig en het slachtmes rein, opdat we het leven bekomen)2. Het voorbeeld van 2 Clemens is slecht. Clemens´ conclusie is van een te grote algemeenheid voor adequaat commentaar, dat dan ook zeker niet met de tekst fuseert. Het gebruikte beeld is ontzettend vergezocht. Bovendien illustreert het geenszins B.´s bedoeling vanwege de nadrukkelijkheid waarmee 2 Clemens zegt, dat het om een uitleg gaat. Werkelijk álle garanties tegen de door B. licht mogelijk geachte verwarring zijn aanwezig. Noot 2 Vgl. auch Clem.hom.3.5: ουκ 'έξεστιν τα 'ητοιμασμένα τοις `υοις της βασιλείας 'αγαθα τοις δια το αδιάκριτον 'αλόγοις ζωοις παρεικασθεισιν παρασχειν.(het is niet mogelijk het goede, dat voor de kinderen van het koninkrijk bereid is, aan te bieden aan degenen die wegens het gebrek aan onderscheid met stomme dieren te vergelijken zijn) Hier hat auch wohl Mt 7, 6 eingewirkt.
238
Staat dit er werkelijk zo, dat Clemens het doet voorkomen, dat dit is wat Jezus daar letterlijk zegt? En niet dat Jezus dit daar zegt, m.a.w. bedoelt te zeggen? (Ik heb geen toegang tot deze homilie). Ein modernes Beispiel für diesen Vorgang bot W. Lütgert beim Theologentag in Frankfurt a. M. am 12. Oktober 1928, wo er Joh 15, 5b in der Form zitierte: "Ohne mich könnt ihr nichts tun, mit mir könnt ihr alles tun." Wat Lütgert deed was de Joh-passage t/m 15, 7 verkorten. Lütgerts tweede zin is dus niet uitleggend als Bultmann beweert. Wij zien, dat het toch niet zo gemakkelijk is om voorbeelden van die natuurlijk klinkende aanvullingen te vinden, die ook bewijskracht hebben voor wat wij in het evangelie ervoor zouden kunnen aanzien. Endlich illustriert gelegentlich (bij gelegenheid) die Textgeschichte den besprochenen Vorgang (gang van zaken), z.B. Lk 11, 34-36. Das Stück ist kaum (nauwelijks) mehr einleuchtend (ophelderend) zu analysieren; es ist nur deutlich, daß in V. 35 und 36 Erklärungsversuche (pogingen tot verklaring) des dunklen Wortes vorliegen. Pg. 97 De tekst gaat over begeerlijkheden en verlokkingen door toedoen van de zinnelijke waarneming. Zijn zinnen zetten op iets beïnvloedt onze gehele constitutie. Zich van dergelijke invloeden bevrijden, zuivert het hele constitutie . Tot zover is het niet zo moelijk te begrijpen. Moeilijk Is Bultmann zo´n gelukkig mens, dat hij nooit aldus op de proef is gesteld? ´Erklärungsversuche´ is niet anders dan projectie van de eigen behoeften aan duiden en nog eens duiden. Het ´woord´ is helemaal niet duister voor mij en, naar ik aanneem, vele anderen (voor mij bekende r.k. bijbelcommentaren althans niet). Duister schijnt eerst in de variant van Mt (6, 22,23) 23, maar dat verklaard wordt door Lk´s dictie. Toch is het lezen hiervan niet nodig om te zien wat ´indien nu wat licht in u is, duisternis is, hoe groot is dan die duisternis´. Hier staat, dat het oog, dat hoe dan ook naar binnen schijnt, dit dan doet met een vertroebeld licht. Juist in het contrast hiervan met wat het zou moeten zijn, is dit wel erg, omdat het een duisternis is die nergens meer door verlicht wordt. Is echter 35, 36 dubbelop toegevoegd? Zo´n aansporing vinden we ook in ´als uw oog u ergert, ruk het uit´. Het is geen verklaringspoging van wat anders duister is, doch een gevarieerde herhaling, bij wijze van ombuiging van de uitspraak tot de waarschuwing die in dit woord gelegen is. Dat een overleveringslijn of Lk heeft toegevoegd kan licht het geval zijn. Dat Mt een verkorte variant heeft gebezigd is ook mogelijk, maar Lk doet dit laatste het vaakst, zodat het het wat waarschijnlijker is, dat Mt het oorspronkelijke logion heeft. Es handelt sich offenbar (gaat duidelijk) um allgemeingültige Erscheinungen, nicht um Eigentümlichkeiten eines oder einiger Evangelisten. Über das mehr oder weniger kann man streiten, aber die allgemeine Tendenz der Überlieferung kann man m.E. nicht in Abrede stellen (loochenen). De enige algemene tendenzen die er te vinden vielen waren verschuivingen om geschikt in te voegen (zonder de waarheid waar het om gaat geweld aan te doen) en soms uitbreiding door uitvoerigheid van dictie van een variant van hetzelfde. De algemene uitbreidingstendens waartoe B. hier besluit berust niet op de feiten. Auch ist klar, daß man sich mit solchen Beobachtungen (waarnemingen) nicht auf die Fälle beschränken dag (tot ~ beperken mag), in denen ein Vergleich der Quellen (bronnen) möglich ist, sondern (maar) daß man die Linie der Betrachtung (beschouwing) bis hinter (achter)
239 unsere letzten Quellen, Q und Mk, zurückziehen (terugtrekken) muß und so in der Tat einen Einblick (inkijk) in das Werden (wording) der Tradition erhält (verkrijgt) vor ihrer Fixierung in den uns zugänglichen Quellen. ´Zurückziehen´ duidt op een reductie op kernen, waaraan dan wordt aangebreid, een erg willekeurig en opzettelijk model. Het zoeken van zulke netto kernen duidt op een wens tot platoniseren en classificatie die gelooft in de overlevering van enkel logia, buiten context. Deze zijn er wel, maar waar wij context aantreffen, hebben wij m.i. gewoonlijk van doen met een mede-overgeleverde variant van futiele aard. Met die reden correspondeert de kunstmatige constructie van de ´wording´. ´Inkijk´ in wat er met de tekst aan de hand is wordt pas mogelijk, wanneer men eerst eens de eigen constructies en gemaakte meetlatten achter zich laat. Onze toevoeging voor inzicht uitgeven is zelfmisleiding, niet dat soms geen kernen en aanhangsels te onderscheiden vallen. Dit blijkt bij bronnenvergelijking. Dan is er óf schuiven óf futiele variant. Dit kan ook al in oer-Mc verondersteld worden, maar dan is de inhoud tóch veel belangrijker dan de oorspronkelijke vorm. Ook als het logion zelf het meest vormvast is, betekent dit toch niet, dat die context minstens naar de inhoud niet met het logion is overgeleverd, of beter: een overlevering van toedracht geschiedt met bijzondere aandacht voor het gezegde. Maar logia variëren ook wel t.o.v. de bron, ook hier is geen absolute vormvastheid en de relatieve vormvastheid is te vergelijken met een schijnwerper: het centrum van het verlichte object is het scherpst. Zur weiteren (verdere) Geschichte der Logientradition gehört es, daß neben Erweiterungen (uitbreidingen) verschiedener Art (aard) Umgestaltungen (omvormingen), z. T. mit jenen verbunden, zu beobachten (signaleren) sind, für die verschiedene Motive in Betracht (aanmerking) kommen. Das äußerliche Motiv ist das sprachliche (taalkundige), das besonders bei Lk wirksam ist. Er vermeidet Semitismen und arbeitet nicht selten die parallele Glieder (geledingen) um, ein Verfahren (procédé) das längst (allang) beobachtet ist, und für das (waarvoor) ich deshalb (derhalve) nur kurz auf (naar) Lk 6, 40; 11, 17; 12, 33f.; 13, 23f. als beliebige Beispiele verweise. Lk 6, 40 is een verkorting en variant, want Mt 10, 24 γένηται `ως (worde als) is ongeveer hetzelfde als hier Lk κατηρισμένος... 'εσται (volleerd… zal zijn als). 11, 17: Men krijgt hier de indruk, dat alle drie de synoptici hier de klok hebben zien luiden en niet precies weten waar de klepel hangt. Mij dunkt, dat Mk verkort, Mt volledig is en Lk oerMc gerationaliseerd heeft: hij wijzigt het beeld van ieder tegen zichzelf verdeeld huis, dat ten onder gaat als specimen van het verdeelde koninkrijk, dat ten onder gaat in het ene huis op het ander valt, als gevolg van de verdeeldheid van het koninkrijk dat ten onder gaat. Lk geeft hiermee een vergroofde versimpeling. Dit voorbeeld geeft wel aan hoe deviant de overlevering kan worden: niet zeer. 12, 33f. : Mt is het meest uitgesproken, volledig, ´lectio difficilior´ en valt moeilijker/niet als geornamenteerd te zien. Lk heeft een aftreksel, wederom een deviante overlevering. 13, 23 f. lijkt ook weer een verkorting uit het horen zeggen en Mt 7, 13 is authentieker vanwege de draai met εισελθάτε, εισερχόμενοι (gaat in, ingaanden). Lk heeft een zich ervanaf makende verkorting van een ´lectio difficilior´. Dat Mt beter is in zijn logia viel al steeds te merken. Zu solcher Umgestaltung gehört ferner, daß die Frageform von Mk 4, 21 (Lichtspruch) bei Mt 5, 15//Lk 11, 33 als (negative) Aussage erscheint; ebenso steht es Mt 7, 16b (von den Früchten) gegenüber Lk 6, 44b und Lk 6, 39 (vom blinden Blindenführer) gegenüber Mt 15, 14b. Die Frage dürfte (zou wel kunnen) ursprünglicher sein, weil sie den argumentativen Charakter des Maschal (leerspreuk) besser entspricht (met~ overeenkomt). Doch läßt sich das
240 nicht als unbedingt gültige Gesetz (geldige wet) feststellen, denn Mk 3, 27 (von der Plünderung des Starken) erscheint Mt 12, 29 als Frage. Mc 4, 21 is een vraag, Mt 5, 15/Lk 11, 33 een negatieve uitspraak, zij het per synpopticus ook qua precieze inhoud nogal gevarieerd. De tweeheid korenmaat… bed/kelder lijkt mij als zodanige origineel en dus Mt een vereenvoudiging. Dit wordt niet tegengesproken, doordat Mk een verdeeld huis heeft; Mt een verdeelde stad of huis heeft, Lk alleen een huis dat op een ander valt en maakt de kans, dat Mt in dit laatste geval een verrijking is, kleiner. Bewerende uitspraak zijn Mt en Lk. Alle drie, en verder beide, zijn het varianten binnen oerMc. Er is weinig peil op te trekken wat de oorspronkelijke vormen zijn. B. ziet het omgekeerd verschinen van bewering en vraag als een inbreuk op die mogelijke wet. Hij meent blijkbaar, dat Mc ouder is dan Mt en Lk, maar mijn eigen ervaring is, dat Mc niet per se dichter bij oerMc staat dan Mt. Daarom komt Mc niet méér in aanmerking voor wetmatigheid, ongeacht of deze wetmatigheid er is of niet. Zo kan ook de Mt-variant aan deze wetmatigheid beantwoorden. Als zij bestaat. Mt en Lk hebben uit oer-Mc geput (ze hebbe het binnendringen van het huis van de sterke gemeen [maar Lk heeft dit ´vertaald´]), maar niet alleen, doch ook uit `Q´ (vanwege de uitspraak over Jezus´ uitdrijven door de vinger Gods waardoor het Koninkrijk is gekomen en de verwijzing naar die door de zonen van diens tegenstanders), waarmee het de vraag is, of Mk wel ouder is. `Q´ is ´sui generis´ en dan is of waarschijnlijk Mc vereenvoudigd of Q zou hier uitwas van oer-Mc moeten zijn, maar b.v. ´indien… waardoor doen uw zonen het dan?´ is niet bepaald een uitwas, maar ´lectio difficilior´. ´Die Frage dürfte… Maschal besser entspricht´ miskent, dat ook de masjal levend gebruik van eventueel de vraagvorm is, want deze is argumentatief van aard en daardoor vaak vragend. Jezus uitspraken kunnen in (toevallig?) de stijl van vaak de masjal gebrácht worden, maar ook niet. Het is dus maar variatie. Daarom heeft het veronderstellen van oorspronkelijkheid hier weinig zin. Das dogmatische Motiv, daß in den Zusätzen (toevoegingen) Mk 2, 17b. 19b. 20 zu beobachten (signaleren) war, Mc 2 17b. Er zou dus nog een behoefte hebben bestaan wat deze spreuk uitzegt met evenzoveel woorden te zeggen. Evengoed zijn beide in één adem gezegd. Dan is ´dogmatisch motief´ wel een gewichtige term. Zie ook boven, pg. 96. Mc 2, 19b is slechts tautoloog met 19a. 20. Voor 20, zie hierboven pg. 96. B. denkt, dat 19a hier achteraf vertaald is in een woordelijke lering en van enigszins onvermoede draagwijdte. Maar erzonder zou Jezus de praktijk van zijn eigen leerlingen louter in contrast zetten tegenover die van de leerlingen van Johannes. Alsof zij helemaal nooit vasten. Juist hiertegenover is er voor de gemeente die wel degelijk vastenpraktijken kent dan een correctie nodig. Maar daar we mogen aannemen, dat Jezus de praktijk van de zijnen met die van die van Johannes vergelijkt is uitgaan van zo´n omweg helemaal niet nodig. ist ebenso Mk 8, 35 wirksam, wo das 'απολέσει την ψυχην (het leven zal verliezen) durch den Zusatz (toevoeging) `ένεκεν 'εμου και του ευαγγελίου (omwille van mij en het evangelie)(das letztere haben Mt und Lk noch nicht gelesen) christlich erweitert (uitgebreid) ist, Wie Mt das `ένεκεν 'εμου auch 10, 39 in die mutmaßliche (geschatte) Q-Form eingeschoben hat, in der es nach Lk 17, 33 ebenso fehlte (ontbrak) wie es in der Vorlage von Joh 12, 25 gefehlt hat. ´Gelesen´ . Waarom moet dit? Al die variantie die wij tegen komen duidt op: gehoord. B. maakt hier naar zijn eigen beeld en gelijkenis. ´Mk 8, 35 … christlich erweitert´. Overzicht: ´Om mijnentwil´ staat niet alleen Mk 8, 35 (navolging na bevolmachtiging), ook in Mt 10, 39 (uitzending) 16, 24 (navolging na
241 bevolmachtiging) en in Lk 9, 24 (idem), vinden we het terug, dus voorzover het oer-Mc betreft, maar niet Lk 17, 32 (de dag van de zoon des mensen), Joh 12, 25 (Jezus als graankorrel die gaat vallen en sterven), maar bij dit laatste is wel de context equivalent. Heeft oer-Mc christelijk uitgebreid? Laat ik zeggen, dat ´om mijnentwil´ in de context de zaak is waar het om draait. Ook aan `ένεκεν 'εμου is niets synthetisch. ´Om mijnentwil´ houdt nl. automatisch in de zaak die Jezus voorstaat. Er is dus geen sprake van christelijke dogmatiek, maar men heeft begrepen, dat het Jezus om de verkondiging en navolging van hemzelf gaat. Het gaat steeds om de (voor)bereidheid te verliezen. Er is wijziging naar gelang de context. Joh 12, 25 ´wie zijn leven haat zal het bewaren ten eeuwigen leven´ correspondeert met Jezus´ bereidheid het leven af te leggen. Lk 17, 43 ´zal het vernieuwen´ houdt verband met de opstanding. Hier ontbreekt het, maar niet 9, 24, dus het is niet zo, dat Mt iets ingeschoven heeft, zodat er wél een Q-vorm is, maar wat is de stabiliteit van Q, als wij de Lk-teksten vergelijken? Het gaat behalve in genoemde contexten om bereidheid het leven af te leggen.om Christus en het evangelie, ook weer overeenkomstig de context. M.a.w. de aanvulling dient de toepassing, is geen dogmatische inschuiving. Er is een algemene bruikbaarheid, maar afwijkend speciaal-gebruik: Lk 17, 33 waar het niet om zelfopoffering gaat. In Joh 12, 25 geeft Jezus zichzelf ermee als voorbeeld ter (eventuele) navolging. Duidelijk is, dat de volstrekt overheersende context hier de context van navolging is. Duidelijk is, dat ´om mijnentwil´ analytisch, niet synthetisch is, dus geen toevoegsel, geen bijkomende uitleg, maar uit-leg. ´Omwille van het evangelie´ idem dito en gaat erop terug, dat het Jezus om een zaak ging, de verkondiging en het dienen van Gods Koninkrijk.en dat hij daaraan gerefereerd heeft, of dit nu door context of door letterlijke aanduiding geweest is, met welke adequate term dan ook: nieuws, verκondiging, boodschap, koninkrijk. De term ´evangelie´, ´goed nieuws´ moet reeds door Jezus (in het Aramees) zelf gebezigd zijn, want hij staat Jes 61, 1 en zelfs letterlijk in de Septuagint-vertaling.van Hebr.( לבשרom [goeds] te berichten) ( )בשר. Eine bekannte dogmatische Umgestaltung liegt Mk 10, 45 vor, wo man die Urform aus Lk 22, 27 entschließen möchte (s.u.). Lk 22, 27 stemt overeen met het gebeuren bij de voetwassing (Joh 13, 5). Het zich geven als losprijs voor velen is het motief van de Lijdende Knecht des Heren uit deutero-Jesaja. Het is niet aan te nemen, dat de rabbi met de Christuspretentie geen christologie zou hebben bedreven. Sommige Joden zeggen geen lijdende Messias te kennen. Dit moet dan zijn áls koning, áls gezalfde, als triomfator, maar Isidore Epstein zegtn79, dat in Joodse kring de Messias bij voorkeur wordt opgevat als de Lijdende Knecht des Heren. Als met Israel geïdentificeerd lijdt de Messias dus wél. Eenvoudiger wordt het, als Jezus zichzelf als Knecht des Heren heeft opgevat die moet lijden, of dit nu door anderen als messiaspretentie moet worden opgevat of niet. ´Moest de Christus dit nu alles lijden´ hoeft dus ook helemaal niet aan de gemeente te worden toegeschreven, en op voorwaarde, dat Jezus zijn aardse einde beseft heeft, kán het gemakkelijk eigen christologie zijn met de deuterojesajaanse schuldofferleer (Jes. 53, 4a, 5, 6, 8c, 9b, 10b) en al. Vgl ook Joh 1, 36 ´zie het lam Gods´ met Jes 53, 7. Inzicht in hoe de Knecht de zonden van anderen (weg)draagt, dus hen ontzondigt, heeft wellicht de eenheid van Messias en Knecht doen beseffen. Beslissend is hier het al dan niet geloven in profetie. Wanr messiaspretentie plus besef geslacht te zullen worden is zelfidentificatie met de Lijdende Knecht. Immers: de Messias neemt de zonde van de wereld weg, de Knecht ontzondigt eveneens. In de katholieke Mis luidt het dan ook: ´Lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt´. Dat de scène van de voetwassing een uitgedijde spreuk zou zijn, wil er bij mij niet in, want Joh ´s bewijskrachtig ´overbodig´ detail, de sleutel van de detective, is hier het feit, dat vermeld wordt, dat Jezus de voeten van zijn leerlingen afdroogt met zijn schort. Dit zijn geen trouvailles om waar te doen schijnen, maar inspanning van de auteur om geloofwaardig te zijn. Immers,
242 aan vele ervan kan men dit laatste zien, b.v. 4, 3 ´ofschoon Jezus zelf niet doopte, maar zijn discipelen´ of ´ 12, 42 ´toch geloofden zelfs uit de oversten velen in hem, maar… kwamen zij er niet voor uit om niet uit de synagoge gebannen te worden´ en dit na 17 ´ofschoon hij zovele tekenen had gedaan, geloofden zij niet in hem´. Dus het versterkt de historiciteit van de tekenen. En wat dacht de lezer van: 11, 53 ´Jezus bewoog zich niet meer vrij onder de Joden, maar vertrok van daar naar de landstreek, dicht bij de woestijn, naar een stad, Efraïm genaamd. ´ Ook weet de auteur nauwkeurig beide plaatsen aan te geven waar Johannes doopte. Alleen maar te verklaren als uit het leven gegrepen zijn de drie Maria's onder het kruis waarvan twee met name genoemd en Jezus' moeder niet. Een verzinner had de namen gediversificeerd speelt met het steeds geven van dezelfde naam een spelletje, maar op de onderhavige manier blijft alleen maar die ene mogelijkheid over en daarmee wordt ook de hierbij volgende mededeling over de inhuisname van Jezus' moeder zonder meer aannemelijkn80 Das dogmatische Motiv ist natürlich nicht gemeint als ein bewußtes Eintragen (introduceren van) bestimmter Lehrsätze, sondern (maar) als in de Regel unbewußtes Abfärben (kleuring met) christlicher Anschauungen (visie) . Maar ook ´Anschauuungen´ zijn synthetisch, alsof het slechts om een christelijke bril gaat.. Het gaat om een inwendige christologie, die achteraf ´christelijk´ heet. Pg. 98 So ist auch das Verhältnis von Mk 11, 22f. zu Mt 17, 20 bzw. Lk 17, 5 zu verstehen. Das ursprüngliche Wort vom bergeversetzenden Glauben, in seiner Form eine ebensolche Paradoxie wie das Wort vom Kamel und Nadelöhr (oog van de naald) Mk 10, 25 Parr., redet nicht vom Wunderglauben, sondern (maar) wendet sich gegen die 'ολιγόπιστοι (kleingelovigen) überhaupt (vgl. Mt 6, 30 Par.). Wat zijn 'ολιγόπιστοι überhaupt´? Wat is hier ´überhaupt´? Wat is hier typisch christelijke inleg aan? Inleg van stevig bouwend geloof is christelijk, maar dan wel reeds even hard als nadien oorspronkelijk in het evangelie aan de orde. ´Gemakkelijker gaat een kameel door het oog van een naald´ is geen paradoxie, maar een onmogelijkheid en daarom wordt ermee geïllustreerd, dat de kans, dat een rijke in de hemel komt 0,0 is. Daarom juist vragen de leerlingen, wie er (van de rijken) eigenlijk behouden kan worden. Het tegendeel van de bewering komt pas in 27. In genoemde passage wordt wel degelijk en ook uitdrukkelijk beweerd, dat men door geloof het, menselijk gesproken, onmogelijke kan verrichten, en van hieruit wordt 'ολιγόπιστοι ´ überhaupt´ verklaard: dit is het denken in menselijke termen en niet vanuit God. ´Das ursprüngliche Wort´. Lk heeft de moerbeiboom, zo te zien, niet uit oer-Mc. Ik heb over de gehele lijn niet de indruk, dat naar Mc vanaf Jezus een lange informatielijn is geweest, dus de oer-Mc-versie (het best te vinden als Mc of Mc-in-Mt, minder -in-Lk), komt het meest in aanmerking voor oorspronkelijkheid. Lk is het meest geredigeerd. Dat de traditie een berg tot moerbeiboom verbastert, συκαμίνω | (aan de moerbeiboom) is denkbaar op de volgende wijze: Hypothese: Het kan zijn, dat Lk f een eerdere persoon i.p.v. τω 'όρει tw/| tooi morooi heeft verstaan (nominativus o`mo,roj in de betekenis van moerbeiboom, het Latijnse morus - lange o)n81, dus tó òré als tówòRéj (R hebraïserend aramees gutturaal), waarbij en verleggen van het focus vóór in de mond gedurende de eerste lettergreep naar achter in de mond in de tweede een stop aan de onwillekeurige overgangs w die een effect van de ó is door de plotselinge verplaatsing van het focus plus de dit bevorderende R veroorzaakt wordt, een gutturalisatie dus. Nu ligt de keel intern neuswaarts ten opzichte van de lippen, en klanken aldaar uitgesproken zijn donker en mogelijk ietwat nasaal. Dit geldt beginnend voor de overgangs-w (een lipklank). Met genoemde stop botst deze op de volgende ò en lijkt aldus hiervóór iets op
243 een m. M.a.w. de w, hierbij bevorderd door ò en R, leidt de ò in als m-achtige klank. Dit kan althans goed. Het aanzien van de einde ei voor ooi ligt dan eveneens aan de R. Niet, dat de e gegutturaliseerd wordt - het tegendeel is het geval -, maar oi wordt dit, maar daardoor dus wordt net zo goed éj voor ój aangezien.n82 Ook is nog denkbaar, dat de datiefuitgang van μόρεα als ´éaj > ei is verstaan. - Overigens heeft Mt twee versies van de uitspraak (17, 20 en 21, 21). Blijft wel de vraag, of er niet oorsp ronkelijk meerdere versies zijn geweest. Toch lijkt het erop, dat Mt deze passage aan die over de maanzieke knaap heeft toegevoegd. Mt hat durch die Einfügung des Wortes in den Zusammenhang der Heilungsgeschichte ihm die Beziehung (betrekking) auf den Wunderglauben gegeben. Mk hat das Wort speziell auf den Gebetsglauben bezogen (betrokken), wie die Hinzufügung von V. 24 zeigt (toont), und deshalb (derhalve) einfügt και `ός 'αν μη διακριθη κτλ; Dit onderscheid is kunstmatig en vals. Waarom zal Mc dezelfde passage betreffende de maanzieke dan wel met gebed in verbinding hebben gebracht, als het bidden met het doen van wonderen niet samenging? Waarom slaat Jezus bij genezingen wel zijn ogen ten hemel? Toch niet als magisch gebaar, zoals Dibelius bij dit soort dingen denkt? Bovendien, het exempel van de verdorring van de vijgeboom wás toch wonderdadig? ´Und deshalb einfügt´. Dit zinsstuk is niet om gebedsgeloof te onderstrepen, maar geloof. Niet twijfelen is toch geloven? Bovendien, de zin staat er al in oer-Mc. Waarom zou hij moeten zijn ingevoegd. Er hat das Wort also für die Diskussionen umgeprägt (van een nieuw stempel voorzien), wie sie Jak 1, 6f.; herm. mand. IX auftauchen. Jacobus 1, 6 bevestigt het net door mij gestelde. Dit heef B. ook gelezen. Dan is mijn conclusie, dat hij onder wondergeloof als iets gebedsloos slechts geloof aan wonderen verstaat i.p.v. geloof, dat zal zal geschieden wat men vraagt dat God zal verrichten. Maar zulk geloof aan wonderen betekent volgens de tekst toch dit laatste. Er duikt Jac 1, 6 geen discussie op, maar Jac leert hier eenzijdig. Discussies zijn een veronderstelling die opduikt in de ´transcendentale´ gemeentescheppingstheorie. Ze berust geheel op fantasie. Vandaar dat ze hier ook niet opduiken. In der außerkanonischen Literatur mangelt es nicht an Parallelen dazu. Die nazaräische Fassung (redactie) von Mt 7, 23 lautet: 'εαν 'ητε 'εν τω κόλπω μου και το θέλημα του πατρός μου του 'εν ουρανοις μη ποιητε, έκ τω κόλπω μου 'απορρίψω `υμας (als gij in mijn boezem zijt en de wil van mijn Vader in de hemelen niet doet, zal ik u uit mijn boezem uitrukken) . Und damit vergleiche man 2. Klem 4, 5: ειπεν `ο κύριος· εαν ητε συν 'εμου συνηγμένοι 'εν τω κόλπω μου και μη ποιητε τας 'εντολάς μου, 'αποβαλω `υμας και 'ερω `υμιν·`υπάγετε 'απ' 'εμου, ουκ οιδα `υμας πόθεν 'εστέ, 'εργάται 'ανομίας) (de heer zei: als gij met mij zijn samengebracht in mijn boezem en mijn geboden niet doet, zal ik u uitwerpen en u zeggen: gaat weg van u, ik ken u niet, vamwaar zijt gij, werkers der ongerechtigheid?). Man sieht daraus, wie sehr die Herrenworte solchen Veränderungen ausgesetzt (aan ~ blootgesteld) waren. Wat wordt hier als argument gehanteerd anders dan de uitspraak, dat apocriefie bestaat? Dit bewijst echter niet, dat de evangeliën iets intern apocriefs bevatten. Dit zul je dáár moeten nagaan. Apocriefen zijn verzinsels of varianten/verbasteringen van evangelieplaatsen, die B. zelf als hun origineel weet aan te wijzen, waarmee de mate van apocriefie duidelijk kan worden nagetrokken. Binnen de evangeliën is zulks te doen mislukt, zoals net bleek. έκ τω κόλπω μου 'απορρίψω is een onevangelisch, typisch als fantasterig-apocriefisch beeld herkenbaar beeld. ´Und damit… ausgesetzt waren´. Inderdaad, ook hier weer een mengsel van bouwsteentjes
244 evangelietekst, weer die vreemde ´boezem´, vervolgens het inhoudelijk door eigen verkorting onevangelische ´volg mij, anders verwerp ik jullie´, ´willst du mein Freund nicht sein, so schlage ich dir den Schädel ein!´. Dat B. alleen al het graduele verschil niet ziet tussen zijn binnenevangelische ´secundariteit´ en deze apocriefie tekent een bedenkelijk tekort aan gevoel voor inhoud. Formalisten zijn dorre geesten. Oder man denke an die indirekte Wiedergabe von Mt 28, 19 in Const. Ap. V 7, 30; μαθητευσαι πάντα τα 'έθνη και βαπτίσαι εις τον θάνατον αυτου (te onderwijzen alle volken en ze tot zijn dood te dopen). De laatste drie woorden zijn evangelisch gesproken iets onwezenlijks, ja, heterogeens. Wie leicht konnten solche Variationen als wirklichen Form des Herrenwortes angesehen werden. Maar het valt wel op, dat steeds het evangelie als het eerdere, vaak grondslag, erin terug te vinden is. Het bepalen of iets canoniek of apocrief was lag dan ongeveer gelijk aan of het origineel was of namaak. Namaak passeerde de kritiek van de kerk alleen, als het naar letter en/of geest met het origineel overeenstemde (b.v. de brieven aan Timotheus en anderszins: Daniël, de Apocalyps). Deze zijn naar de inhoud ´orthodox´. n83 Daß es sich hier nicht um eigentliche Logien, sondern (maar) um andere Herrenworte handelt, macht für das Prinzip nichts aus. Als principe niet, maar wij moeten dan nog aan de hand van de evangeliën zien duidelijk te maken, dat bij de varianten of uitweidingen binnen de evangeliën deze verhouding inderdaad óók aanwezig is. ´Als wirkliche Form des Herrenwortes angesehen… um andere Herrenworte handelt´. Men bazuint hier rond op de wijze van de klok horen hangen en niet weten waar de klepel hangt. Dit is te betitelen als ´aanzien voor´. Eufemistisch spreken van ´andere Herrenworte´ is niets anders dan dat echte logia deze behandeling ondergaan. De evangeliën, onderling vergeleken, vertonen een veel grotere nauwkeurigheid en instaan voor het behoud of authentieke zingeving aan de bedoeling van de inhoud aan bij de evangelisten. Zie boven. Op grond van het feit, dat er op het eind ontbinding plaatsvindt, zegt B., dat er daarom aan het begin ook ontbinding moet zijn geweest. Feitelijk heeft hij echter slechts variatie en uitweiding aangetoond. Oftewel: B. toont hoogstens aan, dat de uiteindelijke deviatie niet uit de lucht komt vallen, maar suggereert, dat de deviatie halverwege op grond van de uiteindelijke deviatie even groot moet zijn als deze laatste. Dit is echter louter aanname en zo algemeen, dat nader onderzoek pas uitsluitsel brengt. Maar B. deed, of het resultaat van onderzoek overeenstemde met wat hij hier over interne apocriefie beweert en ziet hardnekkig het niet-apocriefe in het licht van het apocriefe, alsof de uitkomst allerlei effecten vertoont, die de evangeliën helemaal niet bevatten, nl. die apocriefe verdichtsels en oneigenlijke uitdrukkingswijzen. Wat dus door gebrek aan exactheid ontbreekt is het inzicht, dat als hij van onderzoek naar interne variaties en aanvullingen overgaat op de behandeling van apocriefen, op een kwalitatief nieuw niveau zit. En dit, terwijl hij nog zegt (in feite: het gemak van) het onderscheid tussen echte Logien en ´andere Herrenworte´ te kunnen maken. Dit is kennelijk voor hem op basis van een slechts kwantitatief verrschil, mate van deviatie. Treedt er dan geen ´zersagen´ van de evangeliën op? Ja, b.v. bij de moerbeiboom, de schatbewaker van Ethiopië, de krijgsgevangenen van Jeruzalem, gevallen van mis-verstaan (steeds door Lk). Maar de evangelisten weten zeer goed de evangelische zin van de evangeliën vast te houden. Deze bedoeling, maar dan niet geslaagd, hebben de aangehaalde apocriefen ook, maar de evangelisten wensen zich ook aan hun bronnen te houden, ze schuiven en breiden in overeenstemming met het zin-verstaan van de tekst uit, maar men blijft middelpuntzoekend bezig. De apocriefie heeft echter sterk middelpuntvliedende trekken.
245 Als Beispiel für die Änderung eines eigentlichen Logions kann man weiter etwa (verder b.v.) 2.Klem 8, 5 anführen: ει το μικρον ου 'ετηρήσατε, το μέγα τίς `υμιν δώσει; λέγω γαρ `υμιν `οτι `ο πιστος 'εν 'ελαχίστω και 'εν πολλω πιστός 'εστιν (als gij het kleine niet onderhoudt, wie zal u het grote geven; want ik zeg u, dat de getrouwe in het weinige ook getrouw is in het vele) (vgl. Lk 16, 10, s.o [zie boven] S. [pg.] 90, 1), dessen (waarvan de) Fortsetzung schon oben zitiert wurde. Dit is ook een voorbeeld van horen-zeggen. I.p.v. aanzien voor een woord van de Heer gaat het hier om uit het hoofd weten, uitentreure gehoord hebben, maar geheel onverschillig zijn voor de vorm, doch een uitsluitende geïnteresseerdheid in de inhoud, dit voor verkondigingsdoeleinden. Dit lot ondergaat juist het overbekende. Ferner die Form, die das Wort von der Bergstadt Mt 5, 14 Pap. Ox. 1, 6 gewonnen hat: πόλις οικοδομουμένη ' επ' 'άκρον ['ό]ρους `υψηλους και 'εστηριγμένη ούτε πε[σ]ειν δύναται ούτε κρυ[β]ηναι (een bewoonde stad op de top van een hoge en verheven berg kan niet vallen en verborgen blijven) . ´Gewonnen hat´ klinkt in het licht van wat ik net zei nogal komisch. Beter is: de vorm waarin verschijnt. Dit geval is hetzelfde als daarnet. Endlich die Fortbildung (verdere ontwikkeling) von Mt 7, 7a bei Orig. De orat. 14, 1: αιτειτε τα μεγάλα και τα μικρα `υμιν προσθεθήσεται, και αιτειτε τα 'επουράνια και τα 'επίγεια `υμιν προστεθήσεται (zoekt het grote en het kleine zal u worden verleend, en zoekt het hemels en het aardse zal u worden verleend) Deze gedachte is veeleer ´zoekt eerst het koninkrijk Gods en de rest zal u geschonken worden´ (Mt 6, 33). Dit leid ik uit de inhoud af. Inderdaad vinden wij ter dezer plekke prosteqh,setai u`mi/n... De inhoud is primair, de vorm secundair. Mt 7 7a heeft dezelfde betekenis, maar is veel ijler. Is dit afgeleid van 6, 33 of omgekeerd? Jezus had een leer en dit houdt in: frequent hameren op hetzelfde. Dus beide kunnen authentiek zijn. Kern van Jezus´ leer is nl. ´zoekt het Koninlrijk Gods´. ´Mij zal niets ontbreken´ is nl. een oude Joodse wijsheid, te vinden in de psalm 23. Ook de tekst van Origenes is hetzelfde met een mengsel van overgeleverde en eigen woorden. In de laatst aangehaalde voorbeelden zitten wij niet bepaald op fantastisch of apocrief terrein, ofschoon de Oxyrhynchus-fragmenten als zodanig hiervan te over bevatten. Het vasthouden van de uiteindelijke bedoeling komt overigens met de evangelische praktijk overeen Maar met name bij uitspraken blijft men hier wel dichter bij het origineel en dit geeft de mate van zorg om zijn behoud weer. Deze is groter dan bij een Origenes. Overigens moet gesteld worden, dat het primaire van de inhoud blijkt waar men in het evangelie het Oude Testament citeert. Men is daar vaak enigszins onnauwkeurig. Hoe komt dit? Weer door de wet van het overbekende. Men citeert uit het hoofd, niet zozeer de vorm, als wel de tekst zoals men die begrepen heeft. Pg. 99 Auch der Zusatz, den Mt 10, 26 in Pap. Ox. 654, 5 (s.o. [zie boven] S.[pg.] 95 zum Schluß bekommen hat, wird man als dogmatisch motiviert bezeichnen (kwalificeren) müssen; denn (want) das (ου) τεθαμμενον 'ο ουκ 'εγερθήσεται (niet[s] begraven[s], dat niet opgewekt zal worden) soll offenbar (moet duidelijk) die Auferstehungslehre vortragen. Dat deze uitbreiding vloekt bij het voorafgaande, duidt op de oppervlakkigheid van de schrijver die zich immers slechts tot de overeenkomst (de parallelie van inhoud en vorm) beperkt en het verschil niet ziet. Het gaat om een mengelmoesje van schriftwaarheden. Zo is alles dogmatisch, oftewel schriftuurlijk gemotiveerd.
246 Andere Umgestaltungen sind durch die Einfügung in den Zusammenhang veranlaßt (n.a.v. de inv. ); und zwar können eben dies auch spezifisch "christliche" Änderungen sein, indem die Einfügung in die christliche Tradition unter Umständen die Form bestimmte (bepaalde) und das Wort in eine ganze andere Bedeutung rückte (omboog naar ~). Das Gesichtspunkt des Zusammenhangs hat die Komposition Mt 7, 16-20 gestaltet (gevormd). Wie schon (al) gesagt, ist V. 16a 'απο των καρπων αυτων 'επιγνώσεσθε αυτούς (aan hun vruchten zult gij hen kennen) eine Übergangsbildung (~vorming), die den Zusammenhang mit der Warnung (waarschuwing) von den Pseudopropheten V. 15 herstellt (bewerkt). V. 16b μήτι συλλέγουσιν κτλ. (men plukt toch niet…?) ist überliefertes Logion, aber V. 17 ('ούτως παν δένδρον 'αγαθον καρπους καλους ποιει κτλ. [zo draagt iedere goede boom goede vruchten, enz.]) ist eine pedantische Neubildung, der bei Lk nichts entspricht (mee correspondeert), und die bei den in Q vorhandenen Zusammenhang zwischen V. 16b und V. 18 (ου δύναται δένδρον 'αγαθοω κτλ. [een goede boom kan niet enz.])) stört. V. 19 (παν δένδρον μη ποιουν καρπον καλον κτλ. [iedere boom die geen goede vrucht draagt] ist eine Bildung (vorming) nach 3, 10, durch Assoziation veranlaßt (teweeggebracht); um das Wort in Zusammenhang brauchen zu können, hat Mt das καλόν (mooi, goed) eingefügt, das 3, 10 mit Recht fehlt (ontbreekt). V. 20 endlich ('άραγε 'επιγνώσεσθε αυτους [zo - zult ge hen herkennen]) ist als zusammenfassende Schlußbilding (slotvorm) schon nachgewiesen worden (aangetoond). ´Wie schon gesagt…´. Zie eerder. ´… eine pedantische Neubildung… stört.´ Bij Lk staat: ´Want zo wordt iedere boom aan zijn vrucht gekend.´ Dit heeft als bijgedachte: de goede boom aan de goede vrucht, de slechte boom aan de slechte. En dit zien wij dan ook bij Mt ´expressis verbis´. Vat Lk dit nu samen of spint Mt Lk uit? In een leerrede voor ´naief´ publiek lijkt mij het schilderen bij Mt primair t.o.v. het ietwat abstraherende bij Lk, maar het is niet zeker. Wat B. ´pedant´ noemt is in feite een tikkeltje disqualificerend in de zin van ´overbodig´, ´belerend´. Maar dit is natuurlijk het karakter van de leerrede. Het storende, tegendraadse, van de tussenopmerking volgens versie Mt is voor B. het bewijs van zijn gelijk. Maar zo´n uitstap kan heel gemakkelijk. Wat zou een schrijver zich aan voorschriften van parallellie en harmonie houden, zeker bij zo´n naieve vertelwijze? ´das 3, 10 mit Recht fehlt´. Hoe komt B. dáár nu bij?! Er bestaat geen enkel handschrift waar het ontbreekt. Wat hij per se wil bewijzen speelt hem de parten. ´V. 20 endlich…worden.´ Zie eerder. Ähnlich (net zo) hat Mt einen Zusammenhang 10, 26-31 hergestellt (vervaardigd). Die einleitenden Worte μη ουν φοβηθητε αυτούς (vreest [= gij vreze] hen niet) und V. 31 μη ουν φοβεισθε (vreest niet), wie schon gezeigt Bildungen (getoond scheppingen) der Redaktion. Maar niet ´als getoond´. Während (terwijl) Mt die hier schon in Q aneinandergereihten Logien im übrigen offenbar (evident) wesentlich in ursprünglicher Form bringt, hat er, um den Zusammenhang zu festigen, in V. 27 eine meist mißdeutete (verkeerd begrepen) Änderung angebracht. Er hat den ursprünglichen Maschal (leerspreuk) durch Einführung der 1. Pers. in eine Weissagung (profetie) über das Verhältnis der Jüngermission zur Predigt Jesu verwandelt. Also (dus) nicht Lk ist der sekundäre, weil (omdat) er gar schon (zelfs reeds) zwei Perioden der christlichen Mission unterschiede (wie hätte die erste Periode auch als ein ειπειν εν τη σκοτία (zeggen in het duister) und λαλειν προς το ους 'εν τοις ταμείποις (spreken aan het oor in de binnenkamers) bezeichnet [aangeduid] werden können!), sondern (maar) Mt hat geändert (veranderd): der Spruch war ursprünglich gar (helemaal) kein verheißendes (belovend) Trostwort, was schon die unbefangene Auffassung von Mt 10, 26//Lk 12, 2 (bzw. [resp.] Mk 4, 22) zeigen sollte, sondern (moest tonen, maar) er war eine volkstümliche Warnung (waarschuwing op volkse wijze), jemandem Geheimnisse anzuvertrauen, genau (precies) so
247 spontan wie das deutsche: "Die Sonne bringt es an dem Tag"1. In Q ist (wie in Mk) das Wort schon als Verheißung (belofte) gedeutet worden; denn nur (want alleen) so war es für die christliche Tradition brauchbar. Mt setzt diesen Prozeß durch seine Änderung gradlinig (linea recta) fort. Pg. 100. Noot 1. … Als Parallelen vgl. Koh 10, 20: "Einen König verwünsch auch auf deinem Lager (bed) nicht, einen Reichen schmäh auch nicht in deiner Kammer (LXX 'εν ταμείοις); die Vögel könnten´s davon tragen, die Boten der Lüfte könnten´s verraten." Ferner das arabische Sprichwort (…): "Ein Wort, zwischen zweien gewechselt, wird unter zweitausend verbreitet." (…). ´Volkstümliche Warnung… Geheimnisse anzuvertrauen´. Dit is te veel gezegd. B.´s eigen fantasie gaat meespelen. Veleer is de wijsheid: ´Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.´ Dit is echter al een bijzondere toepassing van wat in de spreuk is uitgedrukt: wat nog verborgen is zal ooit onthuld worden. Deze staat in Lk eerst als algemeen op zich: alles zal ooit onthuld worden. Vervolgens slaat het met de ´Q´- uitspraak 12, 3 eraan vastgekoppeld in het bijzonder op de huichelachtigheid van de Farizeeën. In Mk betekent de uitspraak: maakt bekend, want het ís ervoor. De Q-uitspraak heeft niet de betekenis die B. eraan geeft, want κηρύττω is eenvoudig: rondbazuinen, niet per se prediken. Maar dit κηρύττω is wel een basis van Mt´s variatie waarin het wel mag vertaald worden als prediken. Maar Mk 4, 22 toont aan: niet de enige basis: de toepasbaarheid voor de uitspraak over het prediken zit in de waarheid van de uitspraak zelf (nl. de waarheid zal = heeft boven [te] komen), ook al heeft Mc deze specifieke aanwending die Q heeft niet. De uitspraak over de lamp betekent: gedraag je m.b.t. het evangelie naar buiten toe ondubbelzinnig. Van Mc is het de overeenkomst met de waarheid van deze uitspraak die de uitspraak ´er is niets dat niet openbaar zal worden´ ´aantrekt´. De oorspronkelijke context, te vinden in ´Q´ lijkt mij nochtans de waarschuwing tegen de huichelarij. De andere toepassing is vanuit dat de waarheid iets is, dat moet verteld worden.. De waarheid zál bekend worden gemaakt. De uitspraak over de lamp behelst dit.en hiermee wordt gemakkelijk die algemene uitspraak, die op zich deze bijzondere zijde niet accentueert, alsnog gemakkelijk geconnoteerd en via dit κηρύττω idem dito. Het gaat hier alleen niet, zoals B. beweert, om een belofte, maar om een bevel. En het is geen troostende uitspraak, maar een toelichting waarom het opvolgen ervan verkieslijker is dan door zondigen ter helle varen. De algemene lijn van B.´s analyse is niet steeds onjuist, maar niet vloeiend en fout in al haar forceringen (Verheißung, Trostwort, Warnung Geheimnisse anzuvertrauen, in Q schon Verheißung). ´denn nur so war… brauchbar). In Lk dus niet ´so´ en dus niet ´nur´, want - en dit geldt ook voor Mt (nl. ´Q´) - de uitspraak, wanneer aansluitend, is evengoed bruikbaar (en waarschijnlijk oorspronkelijk gebruikt) algemeen als evangelische waarheid en tegen huichelarij. Hij dient bij Mc Jezus´ logion van de lamp (en dus niet: ´slechts zo´, als belofte, voor de traditie bruikbaar). Ook waar Mt de bewoording verandert is het onmiddellijke, de opdracht ´getuigt´, dienstbaar, niet als bij-gebogen, maar als reële mogelijkheid van die waarheid. Er is dus geen ´Umdeutung ´, maar toespitsing. Dit doet de oorspronkelijk algemene betekenis geen onrecht. Entsprechend (dienovereenkomstig) liegt, wie z.T. schon erwähnt (ten dele al vermeld), die Tatbestand (toestand) Mt 5, 13-16: die Anreden (aansprekingen)`υμεις 'εστε κτλ. (´gij zijt, enz.´) V. 13 und 14 sind Bildungen des Mt. um die Worte dem Zusammenhang der Jüngerrede einzugliedern (in te voegen)
248 Vergelijk dit met de ´ik ben´-uitspraken bij Johannes, met name Mt 5, 14 ´gij zijt het licht der wereld´, Joh 8, 12; 9, 5 ´ik ben het licht der wereld´. De uitdrukking ´licht der wereld´ is een vaste uitdrukking, die beide onafhankelijken aan hebben ontleend aan wie anders dan hun gemene bron Jezus. Dit predikaat kan niet zonder subject bestaan. Maar we zien een meervoudige toepassing. Deze kan a priori slechts zijn op Jezus zelf of op leerlingen. De aanmaning aan de leerlingen om het eigen licht te laten schijnen is een tamelijk voor de hand liggende. Onderhavige toepassing is denkbaar als van de auteur, maar evengoed uit de mond van Jezus zelf. De kans op het laatste is zelfs groot, omdat deze maning objectief maar al te hard van toepassing is. Á propos, van de ik-ben uitdrukkingen bij Joh valt op, dat ze onsystematisch gedaan worden en onderhavige meermalen. Ook hier geldt: Onderhavige toepassing is denkbaar als van de auteur, maar evengoed uit de mond van Jezus zelf. De kans op het laatste is zelfs groot, omdat dit objectief met Jezus´ Messiasprententie overeenkomt en men bezie maar Joh 11, 9b/10, waar ook de eigenlijke betekenis van de uitdrukking ´het licht der wereld´ duidelijk wordt als: de zon. 9a duidt als we alle korreltjes zout weglaten op de situatie rond de dag- en nachtevening.van maart, niet lang voor de datum van Jezus´ kruisiging. Wie ook zal iets dergelijks actueel zeggen b.v. in de hoogzomer of met bij de winterzonnewende? Dan zouden teveel korreltjes zout nodig zijn. Het heeft er dus alle schijn van, dat Jezus zichzelf inderdaad minstens heeft vergeleken met het licht der wereld. Wat de ´ik ben´-uitdrukkingen als Joh´s specialisme betreft, aan dit evangelie, dat uit een aantal geselecteerde ´close up´s´ bestaat, lijkt niets wat binnen dit focus ligt te ontgaann84 Toch zien wij, dat hij, wanneer het om gesproken woorden gaat steeds in een eigen stijl parafraseert.n85 Om verder te gaan: De ´gij zijt´-uitspraken zijn niet ´eingegliedert´, het zijn er ook maar twee, maar zijn onder hun of althans deze vorm bij elkaar gezet. V. 16 ist eine Schlußbildung, die die Anwendung bringt, Het is eenvoudig de uitleg zonder dewelke de twee uitspraken ietwat los in de lucht zouden hangen. Als deze van de auteur is, dan toch als omschrijving op de plaats waar ook de gedane uitspraken zelf een dergelijke toelichting zullen hebben gehad. und in V. 14 ist aus anderer Tradition das Wort von der Bergstadt eingeschoben, Welke andere traditie dan Mt? Want Mt en Lk hebben toch veel meer eigens t.o.v. Mc (waarbij ´Q´ dan slaat op wat hiervan elkaar overlapt)? dessen Sinn nun auch durch die Umgebung bestimmt wurde. ´Auch´? Maar dit is toch zo bij alle (literaire) vergelijkingen? Als los beeld hebben ze geen functie. Ook dit rabbijns aandoende beeld hoort in een oorspronkelijke omgeving thuis en wel die van iets menselijks (want wát anders?) dat wel moet opvallen. Juist ´zijn licht laten schijnen ´ komt dan ook zeer in aanmerking. Er is dus op zijn minst contextueel grote verwantschap. Bei Lk, der im allgemeinen konservativer bei der Aufreihung (opsomming) von Logien verfährt (tewerkgaat), läßt sich doch Ähnliches beobachten (iets soortgelijks waarnemen). ´Konservativer´ is wat Bultmann maakt van Lk´s grotere terughoudendheid. Mt is immers het Logia-evangelie bij uitstek! So hat er 6, 27-35 aus den Stücken über die Wiedervergeltung und die Feindesliebe einen einheitlichen Abschnitt (afdeling die een eenheid vormt) über das Thema der Feindesliebe herzustellen versucht (proberen te vervaardigen). Dat door de inleiding van het tweede stuk, het thema: ´Maar ik zeg u, hebt uw vijanden lief!´ helemaal bovenaan te zetten, en dít te laten volgen door het toekeren van de andere wang. Bij Mt was er een natuurlijke overgang tussen deze laatste spreuk als thema naar de liefde voor de
249 vijand als tweede hoofdstuk. Beide hebben hun eigen eenheid, maar Lk vat beide samen in de inleidingsspreuk en vormt zo weer een eenheid. Verder vindt er een sterke verkorting plaats, nl. het tweemaal weglaten van ´gij hebt gehoord, dat er gezegd is´. Uitbreiding vindt er op haar beurt weer plaats door variatie. ´Hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen´ wordt 27, 28 ´hebt uw vijanden lief, doet wel degenen die u haten, zegent wie u vervloeken, bidt voor wie u smadelijk behandelen´. Het gaat hier om schilderende weergave van ook in Mt bedoelde inhoud. Het ziet er niet zo vormvast uit. Mt versie is veel kernachtiger en naar ik vermoed oorspronkelijker. Lk breidt uit bij ´goed doen aan wie u goed doen´, ´lenen aan wie u lenen´. Uitbreiding naar de geest i.p.v. naar de letter? In het licht van het zojuist gestelde? Gebaseerd op wat Mt geeft over lenen en geven aan wie vragen zonder aanzien des persoons? Opvallend is ook het verwisselen van hemd en mantel. In de volgorde hemd-mantel heeft de uitspraak iets ruws, onbedachts. De omgekeerde volgorde is inderdaad die van bij een beroving. Dit wijst mogelijk op reflectie. Zunächst (eerst) ist das 'αλλα `υμιν λέγω τοις 'ακούουσιν (maar ik zeg u die luistert) eine Einheitsbildung des Lk (s.o. [zie boven]). Lk zet de puntjes op de i, maar de bijzin is verscherping van'αλλα , omdat het ´u´, even ervoor, mensen betrof die fout zaten. Ob Lk dann in V. 27f. den Text von Q bereichert (verrijkt) hat, oder ob er ihn in anderer Form vor sich hatte als Mt, wird sich schwer entscheiden (moeilijk uitmaken) lassen, ebensowenig m.E. ob er in V. 29b ursprünglicher ist als Mt. Zolang Mt en Lk niet beide een langere tekst hebben, die exact hetzelfde is, behoeft niet te worden verondersteld, dat oer-Mc en Q iets schriftelijks zijn. Op grond van het bovenstaande krijg ik wel de indruk, dat Mt ouder is dan Lk, die voortdurend stileert en economische bedoelingen heeft, terwijl Mt meer een logia-specialist is. Inmiddels is mij duidelijk, dat Q geen eenheid is. De Encyclopedia Brittannica schrijft, dat Q oorspronkelijk in het Grieks is, gezien de woordelijke overeenstemming van Mt en Lk. Maar de overeenstemming is hier `ραπίζει εις την δεξιαν (rechter) σιάγονα [σου], στρέψον met `ω τύπτοντί σε 'επι την σιάγονα πάρεχε (2x op δεξιαν na synoniem: slaat iemand u op uw wang, keer …toe). Er is geen geschreven bron, maar uiteraard overlevering in het Grieks. Dit neemt kennelijk soms niet weg, dat hetzelfde in andere woorden is overgebracht. Jedenfalls aber ist die Einfügung von V. 29f. und gar die von V. 31 an dieser Stelle seine Arbeit, wie der Vergleich mit Mt zeigt (toont). 29f. is niet ingevoegd, maar staat op dezelfde plaats als bij Mt. Het is nl. niet na Mt 6, 43 toegevoegd, maar het thema van déze passage is tot inleiding van beide passages gemaakt die elkaar (met verkortingen en verlengingen) opvolgen gelijk bij Mt. V. 34 halte ich für eine eigene Bildung des Lk, der das V. 30 übergangene Motiv des δανίσασθαι (lenen) (Mt 6, 42) hier verwerten (verwerken) wollte. Of de variant van de evangelist of van een voorganger is, is natuurlijk onzeker. Dat het om een verwerking van 6, 42 zou gaan is helemaal niet gezegd, maar geïnterpreteer. Ebenso ist V. 35a (πλην 'αγαπατε τους 'εχθρους `υμων κτλ. [nee, hebt uw vijanden lief, enz.])seine Bildung (vorming); er mußte hier den Imperativ von V. 27 wiederholen, Inderdaad, omdat hij ermee begon, moet hij ernaar terugkeren, gevolg van het naar voren halen van deze uitspraak.
250 um die Verheißung (belofte) V. 35b (bei Mt. V. 45 direkt auf den imperativischen Anfang folgend) anfügen zu können, Bultmann, blind keert de zaken om. Hij doet, of Lk niet doet wat Mt doet. Natuurlijk: alleen de uitspraak zelf heeft hij naar voren gehaald, zodat ze hier als herhaald verschijnt. Deze schijnbare herhaling wordt net zoals bij Mt (waar ze niet zo verschijnt) gevolgd door een uitspraak over de kwaliteit van degene die zo doet, hier meteen een belofte.. weil er sie oben übergangen (overgeslagen) hatte. Dit moet zijn: niet daarnaartoe meegenomen. Um hinter V. 28 erst die Imperativen des anderen Stücks V. 29 (Wiedervergeltung) zu bringen. Alsof deze dan zijn toegevoegd aan de eerste uitspraak over het liefhebben van zijn vijanden. Omdat deze het is, die naar voren is gehaald, krijgt B. de valse indruk, dat ze niet op hun oorspronkelijke plaatst staan. B. is een dilettant op een rangeerterrein. B. weet zijn subjectieve perspectief niet naar de objectiviteit te vertalen. Von Lk 6, 36 = Mt 5, 48 war schon die Rede: einer von beiden hat geändert (veranderd); entweder (of) Mt, um das Wort als Abschluß des Vorigen, oder Lk, um es als Einleitung des Folgenden verwenden (gebruiken) zu können. Het gelijk zijn aan de hemelse Vader is het (alpha en) omega van de lering, bij Lk is deze lering er ´en passant´. Bovendien ontbreekt bij Lk de spreuk ´zalig zijn de barmhartigen´, maar hij geeft wel 36. Het lijkt erop, dat er bij de Lk-tekst het meest gevarieerd is. Pg. 101 Eine völlige Umgestaltung (omvorming) hat infolge der Eingliederung (inrijging) in fremden Zusammenhang das merkwürdige Stück Mt 5, 25f. // Lk 12, 58f. erfahren. Bei Mt sind die Worte einfach eine Mahnung zur Versöhnlichkeit, die er z. T. allegorisch versteht, sofern er den Richter auf Gott deutet. Ursprünglich scheint es ein Gleichnis gewesen zu sein: wie man im bürgerlichen Leben rechtzeitig (op tijd) alles tut um nicht vor den Richter zu kommen, so auch im Leben vor Gottes Augen; es gilt (komt erop aan) rechtzeitig Buße zu tun! (Auffallend ist die imperativische Form; doch ist auch Mt 7, 6 ein Bildwort in solcher Form.) Wie Lk das Stück aufgefaßt hat, ist nicht ganz klar; die Form scheint es besser als Mt bewahrt zu haben. De kern van beide versies is precies hetzelfde. Mt vat het ´sec´, als algemeen, op: ´wees vriendelijk´ is daar de postieve uitdrukking van. Anders zul je het ontgelden, zul je boeten, betalen tot de laatste duit, dus kwaadschiks.n86 Lk brengt de uitspraak in verband met het onderkennen van de tekenen der tijden en onderstreept zo die allegorische zijde. Het gaat niet om een oorspronkelijke betekenis, die bij Mt vereenvoudigd is. Mt heeft beide kanten van de medaille van de uitspraak in huis. Het is der liefde goedschiks tewerk te gaan, zo niet dan vergaat het je kwaadschiks, dan krijg je iets anders expliciet. Er staan dus twee explicieten. Bij Lk eveneens: zie op tijd in, wil horen, ánders zul je voelen. ´Es gilt rechtzeitig Buße zu tun´. Welnee, het betekent: Bekeert u, als ge deze kans mist, zult ge het ontgelden, een onvrijwillige boete. En van een voorkómende vrijwillige boete wordt niets gezegd (al hoort een vrijwillige boete natuurlijk wel bij alle bekering, maar daar hoort ook levendmaking bij). Men krijgt de indruk, dat Lk zijn speciale toepassing heeft aangebracht. Er is immers sprake van een ´persende´ verenging vande veel algemener geldigheid, gelegen in ´versta u tijdig met uw tegenpartij´, de eigenlijke wijsheid die zowel op de verhouding van mens tot mens als van de mens tot God geldt, samengevat als: handelt goed, op straffe van moeten boeten. Dit is algemeen christelijk, als zodanig bij Mt aanwezig. Lk snijdt niet in de volte van deze betekenis, maar geeft slechts een draai: bekeert u nu, en intensificatie.
251 ´Auffallend ist die imperativische Form… in solcher Form´. Hetzelfde geldt voor het voorafgaande beeld van de splinter en de balk in het oog. Ook daar valt het bevel binnen het beeld. Te Lk 12, 58 valt op, dat het bevel niet in een metafoor verpakt is, maar in een gelijkenis. Aan metaforische bevelen is niets bijzonders: ´Brand je handen niet aan de zaak!´. Dat het bevel in Lk´s gelijkenis wel opvallend is, komt, doordat men geneigd is een gelijkenis enerzijds als verhaaltje op eigen niveau te lezen en onderscheiden als dubbele bodem op hetgene waarmee vergeleken wordt te betrekken. Het eerste deel geeft een gevoel van: waarom is hier een bevel nu nodig? Men vergeet, dat men aan het vergelijken was. In feite is er dus geen onderscheid met het normale metaforische bevel. Anders gezegd: het bevel erin bewijst, dat de vermaning erin als beeldspraak moet worden opgevat. Bij Lk is het allegorische dus primair, bij Mt het directe. Is bij Mt de rechter soms niet God en de gerechtsdienaar Christus? Dit zou dan ook de vraag zijn, ware het niet dit tweetal rechter-gerechtsdienaar een chargering betekende. Ook hier is er dus toch wel degelijk een allegorische betekenis. ´Wie Lk das Stück … klar´. Dit is in het licht van de context wel duidelijk, nl. oordeel zelf wat recht is, opdat niets met u geschiedt, waarbij gij zelf niets meer in de melk te brokkelen hebt. Waarom is dit voor Bultmann onduidelijk? Omdat hij iets inadequaats voelt. Hoe past de deksel op de doos? Waarom het herkennen van de tekenen der tijden vergelijken met een rechtzaak? Maar deze vraag stellen is toch haar al beantwoorden? ´Die Form scheint es besser … zu haben´. Dit komt er dan op neer, dat ´wees vriendelijk´ toegevoegd is, en ´indien u naar de overheid gaat´ oorspronkelijk. Het laatste betekent dan: het oordeel komt eraan, probeer er onderuit te komen. Het eerste is algemeen christelijke houding. Zonder ´wees vriendelijk´ blijft alleen het laatste. Maar nu zonder context. Waaraan dan ´wees vriendelijk´ is toegevoegd? Vreemd, tenzij wij aannemen, dat ´wees vriendelijk´ er inhoudelijk bijhoort. Zo niet, dan wordt alles van een onwaarschijnlijke troebelheid, tenzij wij aannemen, dat Lk oorspronkelijk is, gezien het volgende: Lk´s versie voegt zonder meer in de eigen context. Heeft Mt zijn versie soms hieruit losgemaakt? En is daardoor de betekenis algemener geworden? En heeft Mt vanweg dit ´wees vriendelijk´ noodzakelijkerwijs toegevoegd? De vraag of Lk´s versie de oorspronkelijke is spitst zich toe op de vraag: is ´naar de overheid gaan´ oorspronkelijk of niet? Mt heeft hier ´onderweg zijt´ (alvorens naar de overheid te gaan). Inmiddels valt op, dat de versies in ieder geval rechtevenredig zijn met de toepassingen. Concluderen wij uit de vergelijking tot wat er als vergeleken mee wordt uitgedrukt, dan staat er bij Lk, dat iemand van plan is vonnis over ons te laten vellen, tenzij deze en wij het eens worden Er is dus niet alleen maar een oproep tot bekering, maar bekering is er alleen bij wijze van geboden mogelijkheid tot ontsnapping. Je bent al naar de overheid onderweg gegaan, als je nog zelf moet oordelen wat recht is. Naar de overheid gaan wordt dus afgeraden niet als alternatief, als weg om niet in te slaan, maar als reeds gekozen mogelijkheid, waarbij wordt aangeraden, zélf te oordelen. Dit is wat vreemd, tenzij wij aannemen, dat Lk de uitspraak in de context heeft toegepast en ter toepassing de gang naar de overheid als anticipatie heeft ingevuld voor Mt´s ´onderweg zijn´. Er is dus enige bevreemdende overbodigheid in de situatie, indien wij dit niet aannemen. De zin van Mt van ´doe goedschiks, voor het kwaadschiks gaat´ lijkt origineler. Dat Bultmann het omgekeerde beweert is riskant, daar hij zegt deze zin nog niet te begrijpen. Dus deze conclusie is alleen gebaseerd op mogelijk vager notie van ´lectio difficilior´ en het voor hem kennelijk niet passende ´wees vriendelijk´ bij Mt. ´Wees vriendelijk´ is een invulling die in wezen op hetzelfde neerkomt als ´geef u moeite om van … af te komen´, is dus een destillaat, dat in de bevelen van de context inrijgt. Samengenomen: ´versta u met uw tegenpartij´, dit zijnde de oorspronkelijke boodschap. Het reeds onderweg zijn staat samen met het op tijd moeten zijn, omdat het oordeel er onverbiddelijk aankomt, dus is contextueel. Minstens past de Lk-variant zo in zijn context. Ja, is hiervoor de context niet bepalend geweest?
252 Maar is ´oordeelt zelf wat recht is´ als aanhakende inleiding dan verzonnen? Het moet zó zijn ontstaan: ´Versta u met uw tegenpartij, voordat gij geoordeeld wordt´ = ´kom uit het rechtsgeschil met uw tegenpartij v.u.g.w.´ = ´kom uit het juridisch probleem met uw tegenpartij v.u.g.w.´ = ´trek de juiste juridische conclusies v.u.g.w. ´ = ´oordeelt zelf wat recht is´. Anderzijds: Mt´s inrijgende inleiding ´wees vriendelijk, tijdig´ wringt. Want wat is nu tijdig vriendelijk zijn? Bij Mt staat dus een afgeleide van ´versta u op tijd met uw tegenpartij, terwijl gij nog onderweg zijt´, géén verschil met Lk, zelfs is bij de laatste sprake van een naar de overheid gaan, dus ondanks het reeds op weg zijn naar de overheid vrijwillig! Conclusie is, dat Mt en Lk beide het oorspronkelijke corpus hebben, maar dan zó bewerkt, dat Lk dit middels amplificatie van inhoud bij de voorafgaande context heeft aangehaakt en vanwege deze context het onderweg zijn en naar de overheid gaan heeft geïdentificeerd en dat Mt insgelijks via amplificering heeft ingeregen zijn context. Mt heeft de oorspronkelijke context dus het minst geweld aangedaan. Wie einige der angeführtren Beispiele zeigen (voorbeelden tonen), am schlagendsten (het meest treffend) Mt 10, 26f.//Lk 12, 2f. (bzw, Mk 4, 22), handelt es sich gar nicht um redaktionelle Umgestaltungen, denen das Traditionsgut unterworfen war, sondern (maar) auch ohne solche wurde es durch die Aufnahme in die Überlieferung der Gemeinde vielfach (veelvuldig) in eine neue Beleuchtung gerückt (gezet). Is toepassen in een nieuw licht zetten? M.a.w. is de context, waarschuwing tegen huichelarij, een zo onverwachtste wending? Het zou zelfs best kunnen zijn, dat het de oorspronkelijke context is. Bij Mk staat het er wat plompverloren. Ein typisches Beispiel (voorbeeld), wie ein Maschal (leerspreuk) mit dem Inhalt profaner Volksweisheit durch die Aufnahme in die Überlieferung der Gemeinde religiösen, ja spezifisch christlichen Sinn erhält (krijgt), bieten die beiden Mt 8, 36,37 vereinten Logien. Zu dem ersten, dessen (waarvan de) Sinn, wie oben (S. 86) gesagt, auch für die Geschichte des reichen Bauern (Lk 12, 16-20) konstitutiv ist, bietet die jüdische Weisheit manche Parallelen, z. B. (b.v.) Sir 11, 8f.1 ------Deze uitspraken mogen niet op naam van Jezus staan, of het zijn verchristelijkte profane wijsheden: een gechargeerd model. Zo verbiedt met Jezus überhaupt parallelle wijsheden te verkondigen, wat hij zeker wel gedaan zal hebben. Noot 1: Deze wereldlijke voorbeelden zijn toch ook niet elkaars navolgingen. Stände Mk 8, 36 zufällig unter den Proverbien oder im Buch des Siraziden, so würde niemand seinen Sinn mißverstehen Wat is eraan mis te verstaan? Mk 8, 37 durch Ideeen-Assoziation damit verknüpft (s.o. [zie boven]), Associatie? Het is uit oer-Mc, terwijl Lk ten opzichte hiervan wel vaker achterblijft. Alsof het niet een geheel is dat logisch volkomen voegt. ist ein Sprichwort, das echt volkstümlich (volks) den Gedanken zum Ausdruck bringt, daß das Leben der Güter höchstes ist, und zu dem es in der orientalischen Literatuur Parallelen gibt; so heißt es in "Tausendundeine Nacht" … 1. Noot1 …. Blijkbaar is deze waarheid er een als een koe. Dit kun je ook zonder deze overdonderende omhaal wel nagaan.
253 Ähnliches (iets soortgelijks) gilt von Mt 8, 20//Lk 9, 58, einem Worte, das ganz den volkstümlichen Pessimismus enthält (bevat), wie er seine künstlerische Ausprägung (expressie) in Qohelet und Hiob gewonnen hat, und das vielleicht ert in der griechischen Gemeinde auf Jesu Person bezogen wurde (s.S. 27)2. Volgens B. pg. 27 is de zin, dat de mens geen rustplaats. ´De mens´ is dan her Aramese ´mensenzoon´ (barnasja) = ik. Maar wat is daar algemene waarheid aan? De meeste mensen hebben wel een woonoord. Jezus ook. Hij woonde in Kapernaum. Maar hij was voortdurend onderweg. Daarom is de spreuk hem op het lijf geschreven en is i.v.m. de eis tot navolging die hij stelt in zijn mond goed mogelijk. De overeenkomst met de in noot 2 aangeduide Italische proletariërs is dan tamelijk uiterlijk. Het beeld is algemeen geldig voor allen zonder vaste woonplaats. Diesen Prozeß muß man sich besonders bei den Bildworten gegenwärtig (voor de geest) halten. Waren die Worte vom Salz und vom Licht Mt 5, 13, 14f.; Lk 14, 34f.; 11, 33 bzw. (resp.) Mk 9, 50; 4, 21 ursprünglich Sprichwörter profaner Lebensweisheit? Daß die Erläuterungen (toelichtingen) der Evangelisten oder ihre Stellung im Zusammenhang über ihren ursprünglichen Sinn keine Auskunft (inlichting) geben, ist deutlich. Ebensowenig bietet die Stellung von Mk 2, 21f. (neuer Flicken [lap], neuer Wein) irgendwelche Gewähr (garantie) für den ursprünglichen Sinn. Waren es ursprünglich ganz profane Meschalim? Het is best mogelijk iets origineels te zeggen d.m.v. bestaande beelden. Overigens gaat het niet om originaliteit, maar om wijsheid en waarachigheid. ´über ihren ursprünglichen Sinn keine Auskunft ´. Nee? Zeker niet, als wat ze weergeven zélf de oorspronkelijke zin-waarin is. Pg. 103. Der Gegensatz von alt und neu scheint zwar die Pointe zu bilden (vormen) und nicht nur zufällig als ein Beispiel unvereinbarer Gegensätze überhaupt gewählt (gekozen) zu sein. Duidelijk is wat de actuele zin is. Wat voor andere zin kan de spreuk hebben dan die hij te kennen geeft? Dan had de spreuk anders moeten luiden. Aber wird für das Alte oder für das Neue Partei genommen? Het illustreert wat duidelijk is: Vasten is bij ons nu niet aan de orde. Jezus verdedigt hier het gedrag van zijn leerlingen Besser scheint es Mk 3, 27 zu stehen: das Wort scheint in der Tat ursprünglich bedeutet zu haben: Jesu Dämonensieg beweist, daß Gott das Teufelsregiment schon gestürzt hat. Natuurlijk niet, maar dat Jezus hier zijn tegenstander gebonden heeft. Een oudduits gebrek aan zakelijkheid en zich tot de zaak bepalen. Indessen (niettemin) kann hier eine "sprichwörtliche Wendung " (Klostermann) benutzt sein, vgl. Jes 49, 24f. … De gebonden tegenstander is hier of reeds dood, gevlucht of althans afwezig. De foto gelijkt niet bepaald. Ps Sal 5, 4f. …. Ook hier niets over die gebonden sterke. Integendeel, de sterke is in deze spreuk de overwinnaar. Maar in Mk heet de overwinnaar niet ´de sterke´ of iets soortgelijks. De ´sterke´ is hier satan. Das ursprünglich offenbar (duidelijk) profane Sprichwort `ο μη 'ων μετ' 'εμου κτλ. (wie niet met mij is, enz.) ist schon (reeds) in Q (Mt 12, 30//Lk 11, 23) auf Jesu Person bezogen.
254 De uitspraak stelt voor een onvoorwaardelijke keus, rechtevenredig aan Jezus´ absolute pretenties. Als algemeen dagelijks is dit helemaal niet mogelijk, of het zou over een buitengewoon aanmatigend persoon moeten gaan, maar ook dat is juist niet dagelijks. Normaal is dit iets voor sommige oorlogssituaties. Wie wij met de twee spreuken ´wie niet voor is, is tegen´ en ´wie niet tegen is, is voor´ zien jongleren is Lenin, al naar gelang de situatie vereiste, evenals Jezus. Das Wort von der Ernte (oogst) und den Arbeitern (Mt 9, 37f. //Lk 10, 2) auf die christliche Mission; De spiegeltheorie. De eigen situatie van de gemeente zou op Jezus zijn teruggeprojecteerd. M.a.w. de eigen situatie is bekend referentiekader, maar het ´Ding an sich´, Jezus in zijn eigen situatie, geldt als onkenbaar. Alsof Jezus met zijn medewerkers niet zelf duidelijk wervend bezig zou zijn geweest! Dus de aangegeven situatie is authentiek en betekent alleen zichzelf als geschilderd. Als de uitspraak hier zo situatiebetrokken is, waar is dan de reden, dat een algemene uitspraak (aangaande een algemene situatie) aan ten grondslag zou liggen? Was mag sein ursprünglicher Sinn (und seine ursprüngliche Form) gewesen sein? Dat het de veronderstelling zelve is die het antwoord raadselachtig doet lijken, behoeft geen betoog. Mt 15, 13 (πασα φυτεία κτλ.) (iedere plant) geht (slaat) im Zusammenhang auf die Pharisäer; ebenso Mt 15, 14 (blinde Blindenführer), das Mt zu diesem Zweck (doel) umgestaltet (omgevormd) hat, indem (doordat) er den ersten Satz (zin) direkt auf die Pharisäer bezog (betrok): τυφλοί εισι `οδηγοί τυφλων (blinden zijn gidsen van blinden). Der ursprüngliche Sinn ist nicht mehr zu erkennen. Lk hat das Wort, ohne diese Beziehung (betrekking) 6, 39 offenbar (duidelijk) nach V. 37f. aufgefaßt wissen wollen: er hat es zwischen den Worten vom Richten gestellt, so daß es bedeutet: Wie kannst du dich zum Richter aufwerfen, der du selbst blind bist! ´Der ursprüngliche Sinn ist nicht mehr zu erkennen.´ Bij Mt en Lk gaat het om zedelijk leiding geven. De uitspraak is een algemene waarheid waaraan niets duisters is. Hij past zeker in de mond van een profeet aan wie het eigen en opgelegd is leiders op hun plichten te wijzen. Uit de anti-farizeese redes aan het einde van Mt blijkt steeds het verwijt, dat men het wezenlijke inruilen voor dwingelandij door het accent op bijzaken te leggen. Verblinding is hét grote verwijt. ´zu diesem Zweck umgestaltet´. Dan toch zo, dat er van constructivisme geen sprake is. De tussengevoegde zin legt de link tussen de beschuldiging van blindheid en de uitspraak over blind leiderschap. Het is onzeker, of deze uitspraak oorspronkelijk als antifarizees is gedaan of als los, gaand over zedelijke voorbeeldigheid bij de leerlingen in de context van de navolging van de Christus. Lk geeft de indruk, dat twee afzonderlijke uitspraken, omdat ze wel goed voegen, bij elkaar gezet zijn (39 en 40) 39 is zo op zich contextloos. Toch kan de uitspraak best in het kader van het niet zien van de balk in het eigen oog zijn gedaan. De context is dus wel het zich keren tegen huichelarij. De anti-farizeese context kan dus goed oorspronkelijk zijn, maar ook een latere toepassing of als herhaald gedaan een nieuwe toepassing. De onkenbaarheid van de oorspronkelijke zin is nonsens. Daneben stellte Lk das Wort vom Schüler und Meister (6, 40), indem (doordat) er wohl die Hälfte des Parallelismus strich, der für den Zusammenhang nicht paßte; der est erhält (krijgt) nun durch den Zusammenhang den Sinn: es gibt nur eine richterliche Autorität.
255 Dit is niet de zin van het geleerde. Deze is, dat de discipel volleerd moet zijn, zich te modelleren heeft naar zijn leermeester. Deze is hier geen rechter, maar verschaft inzicht, zodat de leerling een lichtend baken kan zijn. Mt 10, 24 dagegen lehrt das Wort: der Jünger (leerling) kann kein besseres Schicksal (lot) erwarten als der Meister! Hier wordt geleerd, dat de leerlingen ook in dit opzicht de meester na te volgen krijgen en hebben. Ook als de uitspraak oorspronkelijk niet in deze rede thuishoort - en vele redes zijn composities van uitspraken -, dan is deze toch goed om hieraan te refereren. De oorspronkelijke zin is dus: de leerling moet worden als de meester, gelijk in het historische gildensysteem. Het is het alfa en omega van het onderwijs. So wird man auch kein Vertrauen haben, Door dit zien in elkaars licht komt Bultmann zichzelf voor als iemand die de plank heeft misgeslagen! wenn die Eingliederung (inschakeling) eines Bildwortes schon (al) in Q vollzogen (voltrokken) ist, z. B. zu der eschatologischen Deutung von Mt 24, 28//Lk 17, 37b (vom Aas und den Adlern). Inderdaad is de uitspraak als algemeen goed mogelijk en kan een gangbaar spreekwoord zijn in de trant van ´waar rook is, is vuur´. De toepassing in de rede is, dat eenieder waar hij dan is, na ter plekke verrast te zijn, zijn passende behandeling zal ondergaan. Deze zin is in overeenstemming met b.v. 24, 17 en het voorafgaande en 40/41. De uitspraak vloeit geheel uit deze betekenis voort. Aan te nemen, dat hij achteraf is ingevoerd is niet verboden, maar iets nogal overbodigs. Für Mt 5, 25f.//Lk 12, 58f. liegt die Sache insofern anders, indem (doordat) man hier über die Tradition hinaus auf den ursprünglichen Tradition dieses Wortes als eines Bußrufs schließen (concluderen) kann (s.o. [zie boven]) Zo komt het Bultmann althans voor. ´Bußruf´, naar de lukaanse variant is een te ´mooie´ pregnante bestempeling. Het gaat om bekering. Aber hier liegt ja nicht ein eigentliches Logion vor. Maar is het relevant.of iets een bestaande uitdrukking is gebezigd of een oorspronkelijke? Und bei der größten Zahl der Bildworte muß man sich eingestehen (erkennen), daß wir den ursprünglichen Sinn nicht mehr kennen, wenn dieser überhaupt mehr als eine Sprichwortlehre war (für die eigentlichen Gleichnisse gilt,wie sich später zeigen [tonen] wird, ähnliches (iets soortgelijks). B. zegt dus: Er moet een oorspronkelijke zin geweest zijn, maar welke mag Joost weten. Het bewijs, dat het om omvormingen gaat (zie boven) is niet geleverd, te meer daar het punt van vertrek, als er zo´n omvorming wordt verondersteld, duister is. De oorspronkelijke zin bleek steeds in het evangelie te vinden te zijn. Soms vinden we ook een algemen spreekwoordbetekenis, inderdaad. De ´oorspronkelijke zin´ laat zich weer vergelijken met het ´Ding an sich´ van Kant. Bij deze blijft dit over (volgens het onderzoek van G. Prauß) als het onkenbare dat aan de van het (volgens K.) subjectieve onscheidbare, maar wel onderscheidbare empirische component beantwoordt. Kort gezegd, dat wat niet in alles wat subjectief is aan het kennen opgaat. Niet is het dus zo, dat Kant, wat meestal gedacht wordt, op inconsequente wijze het volgens hem subjectieve causaliteitsbeginsel hanteert om tot het ´Ding an sich´ tot de oorzaak van de ´fenomenenwereld´ te besluiten.n87
256 Maar in B´s geval worden allerlei subjectieve bedoelingen en toevoegsels en wijzen van toepassing in context weggehaald en dan blijft nog het aldus gebruikte betekenisvoertuig in zich als onbekend over. Alsof het voertuig zich niet in het geheel duidelijk en restloos manifesteert en die ´subjectieve bedoeling´ juist weer als zodanige gezien wordt, doordat B. er ten principale van uitgaat, dat betekenis (Sinn) überhaupt iets toegekends is, iets toegevoegds is. M.a.w. de betekenis heb je, vinden we in de tekst, maar niet zegt B., dat deze ook oorspronkelijk is. Alle verstaan is subjectief-achteraf , ´dogmatisch´ (reminescentie aan Kants opwekking door Hume uit zijn ´dogmatische sluimer´). Dit scepticisme weigert voortdurend te geloven, dat we al geland zijn op de bodem, Jezus, als de grondslag. Waarom, om precies te zijn? Omdat het om jezuaanse teksten gaat, die een bepaald uniek stempel dragen, dat we slechts aan de persoon van Jesjoea van Nazaret kunnen toeschrijven. Natuurlijk schikken de evangelisten en brengen in context, maar dit reduceert of beperkt de betekenis niet, omdat de reductie dan duidelijk is, te meer als de ander van beide Qbezigers in zijn afwijkingsgraad nameetbaar is. Man hat also (dus) damit zu rechnen, daß ein gewisser Bestandteil des Traditionsgutes ursprünglich profanen Charakter hatte. Als B. dit beweerde, klopte het vaak niet. Soms was er een profaan karakter, maar dan ín dezelfde betekenis als gebezigd, en evengoed jezuaans wijsheden als levenswijsheden ging. Pg .104 Ehe ich die Konsequenzen weiter verfolge, mache ich auf eine parallele Erscheinung aufmerksam. Schon obenhabe ich gesagt, daß das Buch der Siraziden in gewisser weise eine Analogie zur Sammlung und Redaktion des Redenstoffs der Synoptiker bildet. Hoe dit ´gewisser Weise´ eruit ziet, zie mijn boven mijn commentaar. Das trifft auch insofern zu (gaat op), als beim Siraziden vielfach (vaak) profane Weisheit durch die Redation in die Beleuchtung der gesetzlichen Frömmigkeiten des Verfassers (auteur) gerückt (gezet) ist. Der Grundsatz dieser Redaktion wird klar, wenn man Sir 4, 14 mit Prov 8, 17 vergleicht: Prov. 8, 17: Ich (die Weisheit) habe lieb, die mich liebhaben, Und die nach mir suchen werden mich finden. Sir 4, 14: Die (mir d.h. [d.i.] der Weisheit) dienen, dienen dem Heiligen, Und Gott liebt die mich lieben. An Stelle der Weisheit ist Gott getreten. In de eerste plaats zou de parallellie omgekeerd zijn, maar dit zal B. wel hebben gezien. ´Und die nach… mich finden´ vertoont echter geen parallelie met ´die mir dienen… Heiligen´. Is er dan wél parallellie tussen ´Ich habe lieb, die mich liebhaben´ en ´Und Gott liebt die mich lieben (laten wij aannemen, dat ´mich´ inderdaad bedoeld is)? Wel als je reden hebt om te zeggen wat B. zegt: ´An Stelle der Weisheit ist Gott getreten.´ Maar de reden is hier slechts de ´petitio principii´. Het speciale is juist gelegen in de wederkerigheid: ´Ik heb lief die mij liefhebben´. ´God heeft lief die mij liefhebben´ is iets veel algemeners. Dít bijzondere is afwezig. De parallelie is er niet. Verdwenen? Als je dat zegt, beweer je dus wat je wilt bewijzen. Mag je, dat God in de plaats van de wijsheid is getreden, dan niet gevoeglijk aannemen? Welnu, dit is voor mij inderdaad helemaal de vraag. Und für die Art der Redaktion diene als Beispiel zunächst (voorbeeld eerst) Sir 37, 10-15. Volgt citaat. Kort gezegd komt dit erop neer, dat je je niet moet laten adviseren door belanghebbenden - beter is door een godvrezende, die het betreurt als je valt -, maar door wat je in de grond van je hart weet wat recht is ( ´ein guter Mensch in seinem dunkeln Drange ist sich des rechten Weges wohl bewußt´, zo mag ik Goethe citeren). Vers 15 luidt dan:
257 Und bei alledem flehe(smeek) zu Gott, Damit er in Wahrheit deinen Schritt lenke. Das hier V. 15 ein Anhang ist, leuchtet zugleich ein (is… duidelijk); aber auch mit V. 12 (hierboven geparafraseerd tussen de gedachtenstreepjes) steht es nicht anders. So sehr er pedantischer Logik entspricht (met… correspondeert), so sehr widerspricht er dem Geiste der volkstümlichen Weisheit. ´So sehr er pedantischer Logik… Weisheit´. B, bedoelt de logica van het belerend onderwijzen i.p.v. de geest van volkswijsheid à la ´al is de waarheid nog zo snel..´ Maar waar is de volkswijsheid die hij als grondslag bewijzen wil? Vertrouw niet de rancuneuze, maar de wetsgetrouwe die zich om je bekommert is geheel en al belerend, wat Bultmann misprijzend pedant noemt. Duidelijk is, dat hij poëzie zoekt (en niet het onderricht, hetgeen ook bij Dibelius al duidelijk was. Ik vind dit nogal romantsch gedacht. Het zijn echter in hoge mate kunstproducten, die niet ´volkstümlicher´ sein dan de vrome met veel ´God´ en ´Heilige´erin. Het gaat om een culruurstadium van de natie, waarin specialisten op deze wijze onderricht geven. Vgl Epstein, hs. 9. Wat wij zien is geen ´oude wijsheid´, ook geen thema ´de beste raadgever´: Der Verfasser (auteur) hat ein Stück alter "Weisheit" redigiert, dessen Thema war "der besten Ratgeber,. Typisch ´idealistisch´ verondersteld B. hier een platoons prëexistent type, und das mit de resignierten und humorvollen (sic!, J. Th.) Skepsis des Sprichworts sagte: es gibt schließlich nur einen Ratgeber auf den man sich verlassen kann: das eigene Herz. Goethe zou het, mede gezien het citaat van hem van daarnet beter begrepen hebben. Van dergelijke berusting en humor is geen sprake. Het is puur ´Hineininterpetierung´ in de zin van onrustig ge-interpreteer. Zie dus Goethe hierboven. Dit is wijsheid en die van Jezus Sjirach dus ook, maar parels voor de zwijnen voor sofisten. Der fromme Redaktor mußte natürlich den gesetztestreuen Genossen für einen nicht minder guten Ratgeber halten und konnte das eigene Herz nur gelten lassen, wenn es von Gott gelenkt war. Er is een tiental te vermijden personen en een drietal op te zoeken ´subjecten´, de wetgetrouwe, het eigen hart en God, die alledrie als betrouwbaar worden aangemerkt. Deze duiding uit het negatieve weerspreekt, dat de drie betrouwbaren even positief gebracht worden, contra de tien te vermijden personen die even negatief gebracht worden. Er is werkelijk geen enkele oneffenheid te vinden die dit geduid rechtvaardigt. Je kunt evengoed andersom redeneren: In 12 staat μετα 'ανδρος ... `ος 'εν τη ψυχη αυτου κατα την ψυχήν σου (met de man… die in zijn ziel overeenkomt met jouw ziel) hetgeen hier vertaald wordt met ´dem…der dasselbe will wie du´, dan staat er 13 και βουλην καρδίας στησον ου γαρ 'έστιν σοι πιστότερος αυτης (en maak staat op raad van het hart, want er is voor u geen betrouwbaardere dan dat) en 14 ψυχη γαρ 'ανδρος 'απαγγέλλειν 'ενίοτε είωθεν 'η `επτα σκοποι (want de ziel van de man pleegt soms beter aan te kondigen dan zeven wachters). Voluit: 12 'αλλ' 'η μετα 'ανδρος ευσεβους 'ενδελέχιζε `ον 'αν 'επιγνως συγτηρουντα 'εντολάς `ος 'εν τη ψυχη αυτου κατα την ψυψην σου και 'εαν πταίσης συναλγήσει σοι 13 και βπυλην καρδίας στησον ου γαρ 'εστιν σοι πιστότερος αυτης 14 ψυχη γαρ 'ανδρος 'απαγγελλειν 'ενίοτε είωθεν 'η `επτα σκοποι 'επι μετεώρου καθήμενοι 'επι σκοπης 12 maar ga verder met de vrome man die gij als gebodenonderhoudend kent, die in zijn ziel overeenkomt met jouw ziel en als gij valt met u treurt. 13 en maak staat op de raad van het hart, want er is voor u geen betrouwbaardere dan dat.
258 14. want de ziel van de man pleegt soms beter aan te kondigen dan zeven hoog gezeten wachters. Dus 12 en 14 hebben ´de ziel van de man´ en 13 het hart. B. interpreteert echter 14 naar 13 - hij vertaalt daartoe yuch. als ´hart´ - en ziet 12 als toevoeging. Naar de vorm gesproken steekt 12 dus af. Toch zal ik niet beweren, dat dit dan een invoegsel is. Maar kijken we goed wat er staat, dan zien wij dat in 12 jouw ziel wordt weerspiegeld wordt door ander-mans ziel. 12 kijkt het hart (blijkens 14 inderdaad synoniem met ziel en is inderdaad jouw hart) naar zichzelf en 14 is de man jou. Toch is de overeenkomst in 12 en 14 eigenaardig. Is 14 met zijn ´ziel van de man´ soms aanleiding geweest tot, inderdaad, invoeging van 13? Anderzijds is 13 op zichzelf al eem mooie tegendeler van 10-12. Anderzijds? Of is het juist als zodanige tweede ingevoegd?, juist omdat ´hart´ van 13 zo klakkeloos overvloeit in ´ziel´ van 14. Toch is dit niet meer dan een veronderstelling, evenals de veronderstelling dat 13 is ingevoegd. Dus vanwege te veel nadruk. Wanneer we deze vermijden, en gezien het feit dat er in 12 al ook over het eigen hart gesproken wordt, en in 14 jij ´de man´ bent, maar ´jij´ in deze q.q. heel algemeen wordt aangesproken en ´jij´ dus zelf een heel algemeen ´jij´ bent, is dit wellicht niet anders dan een eindconcentratie van wat begon met een ´hij-jij´ (in feite een ik-jijverhouding), van deze uitwisseling wordt naar 13 alleen je eigen hart geschakeld en deze wijsheid naar het algemene verheven. Nogmaals: Er is werkelijk geen enkele oneffenheid te vinden. Ook B.´s vertaling van kai(en) aan het begin van 13 als ´aber (auch)´, alsof er alleen ´aber´ had moeten worden vertaald, waardoor het lijkt dat 13 een concurrent is van een voorgaande indringer, is gechargeerd met dit effect. Pg. 105 Sir 9, 15f. hat der Redaktor einen alten Doppelspruch gespalten (gespleten) und zu jeder Hälfte seinerseits ein paralleles Glied gebildet, das wieder die Gesetzesfrömmigkeit mit der alten profanen Weisheit verbindet. : 15: Mit dem Verständigen halte Überlegung. [Und all dein Gespräch sei im Gesetz (wet) des Höchsten). 16. Rechtschaffene Männer seien deine Tischgenossen, [Und die Furcht Gottes sei dein Ruhm]. Het schema is hier: ABAB. Waarom moet dit beduiden, dat A oorspronkelijk een dubbelspreuk is? Er is eenvoudig omarmende parallellie. B. voert een ongelijke behandeling van A en B in die geheel aan hemzelf ligt. Dit moet liggen aan zijn vooropgezette conclusie. Het steeds willen splitsen in ´voor de wet´ en ´oude wijsheid´ maakt op mij een bijkans manische indruk. Sir 11, 10-13 hat der Redaktor ein Stück alter Weisheit (vielleicht aus mehreren Stücken kombiniert) gebracht, in dem geschildert wird, daß der Erfolg (succes) eines Menschen nicht von seinem Tun abhängt, daß fleißige Mühe oft (vaak) vergebens bleibt und daß Gott den Trägen oft zu Ehren bringt. Vielleicht ist auch V. 14 noch ein alter Spruch: Gutes und Böses, Leben und Tod, Armut und Reichtum kommen von dem Herrn. ´En de vreze Gods zij uw roem´ en ´armoede en rijkdom komen van de Heer´ klinken B. als wezenlijk verschillend in de oren, het eerste in de geest van de wetsvroomheid, het tweede als volkswijsheid.: Het eerste gaat over het inachtnemen van de wet, het tweede is het fatum, de beproefde ervaring. Maar het is toch een en dezelfde vroomheid, en er is geen enkele tegenstelling tussen. ´Quis affirmat plus credatur´? (in casu B.). Maar B. draait om: het ene
259 gáát over ´leef vroom´, het tweede gééft beproefde ervaring weer. Maar dit onderbrengen onder een categorie ´observatie van de wet´ en een categorie ´beproefde ervaring´, alsof deze genres platonisch zijn vóórgegaan, is het omdraaien van de juiste volgorde die is: eerst het leven, dan het genre. Ineens wordt dit leven in idealistische omhulling zonder zijn concrete oorsprong gegeven als een algemeen genre, zonder concreet substraat. Voor de hand ligt echter, dat dit concrete tengrondslagliggende, juist dat wat door ieder van deze beide spreuken adequaat wordt weergegeven, de variantie is, dus naar gelang dat de ene spreuk concreet het ene, de andere spreuk concreet het andere uitdrukt. Maar is niet toch maar mooi het ene vrome (waarom volks-?) wijsheid, het andere wetgetrouwheid? Zeker, maar wat voor genres worden hier gecombineerd? Er is helemaal geen ´van tweeën een´, maar er zijn twee gevallen van één vroomheid, die net uitdrukken wat ze willen, het ene, dat alle zegen van boven komt en het andere dat men God moet vrezen. Geen verschil van typen. Ik denk, dat in Bultmanns achterhoofd nog een omdraaiing een rol speelt. Hij heeft ongetwijfeld ook aan bepaalde religieuze spreekwoorden in zijn eigen taal gedacht. Inderdaad zijn deze inderdaad schriftuurlijk oftewel ´wetsvroomheid´, maar indirect. Hier ligt de volkswijsheid wel na de bron. Het gaat niet aan om deze in de Hebreeuwse cultuur vóór de Schriften en aanverwante literatuur te plaatsen, waar ze bij ons van de ´Schrift´ zijn afgeleid. Wat dit betreft gaat het dus niet eens om typeverschil. Het typeverschil bij ons is nu juist, dat de schriftwijsheid in omloop is gekomen. Maar dan tóch geen wetsvroomheid zijnde? Maar wat is dan het verschil tussen het geciteerde Sir 9, 16b ´en de vreze Gods zij uw roem´ en ´wie op God vertrouwt heeft op geen zand gebouwd´? Hieraan zien we, dat het gaat om het verschil tussen een concrete onderwijzing en een algemene les. Alleen de laatste is geschikt om in omloop te komen. Maar vrome Hebreeuwse literatuur kan evengoed het bijzondere als het algemene bevatten en dit heeft met herkomst niets van doen, terwijl het hoe en waarom van de herkomst bij ons van zulke spreekwoorden voldoende is aangetoond. Sicher aber bringt dann V. 15 die neue Frömmigkeit des Redaktors zum Ausdruck: Die Gabe des Herrn bleibt aufbehalten (bewaard) dem Gerechten, Und sein Belieben kommt immer zum Ziel. Dit zou evengoed voor volkswijsheid kunnen worden aangezien. Dat B. dit niet doet, komt, doordat de gerechte, hier ´dem Gerechten´ het middelpunt is. Het heeft niet dat fatalistische. Daardoor krijg je, dat als alles van de Heer komt (vs. 14), dan is dit volkswijsheid, maar blijkt de gave van de Heer voor de rechtvaardigen te zijn, dan is het wetsvroomheid. De tweede uitspraak vervolgt de eerste en er is geen echte breuk. Maar B. brengt die wel aan. Ähnlich (net zo) ist die Volksweisheit 11, 18-19 (bzw. 20) durch den Anhang V.21.22 im Geiste der neuen Frömmigkeit korrigiert. Ook hier is de tegenstelling een kunstmatig onderscheid. Ebenso ist Kap. 24, was V. 1-22 von der Weisheit galt, in V. 25 auf die Thora bezogen (betrokken) worden. Hier staat: Dit alles, het van mij, de wijsheid, gezegde, hebben het boek, Mozes als gebod verordonneerd etc., daarna wordt overgegaan op het vervullen van de wijsheid, dat rijk maakt, vervolgens wordt de wijsheid weer onderwerp. Het gezegde overde Tora vormt niet bepaald een heterogeen bestanddeel, wanneer men bedenkt, dat de ware vrome zich verlustigt in het overwegen van de geboden, van hun waarheid, wijsheid en schoonheid. Het is precies de judaïsche ambiance. Nee, juist het in contrasten gespannen interpreteren is typisch cultuurbepaald en wel Duits. Wel is het tussenstuk in kwestie heterogeen in die zin, dat er opeens i.p.v. dat de wijsheid over zichzelf praakt, wordt verwezen naar het bevat worden ervan
260 door de schriften, maar het is wel even sirachaans als Sir 45. Men kan wel een tweede auteur, of nadere aanvulling veronderstellen, maar dit is, mede gezien dit laatste, niet per se nodig. Ich habe bei dieser Erörterung (uiteenzetting) die Frage nach der "Echthei"´ der Logien zunächtst (in eerste instantie) ausgeschieden (weggelaten). Was diese nun angeht, so sind mehrere Möglichkeiten vorhanden. Jesus kann sehr wohl gelegentlich (bij gelegenheid) ein volkstümliches Sprichwort aufgenommen und auch geändert haben, Dit laatste mag echter niet de nadruk hebben, het gaat om het aanwenden van hun waarheid. De onderscheiden tussen profaan en wetgetrrouw bleken vals. er kann gewiß auch gelegentlich einen profanen Maschal (leerspreuk) selbst geprägt (gestempeld) haben. Dit kan natuurlijk heel goed, maar in welke gevallen is dit inderdaad te zien? Möglicherweise sind auch profane Sprüche erst durch die Gemeinde zu Jesusworte gemacht worden, indem (doordat) sie sie in den Zusammenhang der Tradition aufnahm. De gemeentescheppingstheorie bleek tot nog toe steeds een ´transcendentale´-armoede- theorie. De gemeente is hier een vluchtheuvel, bij voorgegeven gebrek aan toegankelijkheid van het ´Ding an sich´. Gibt es Kriterien, um im einzelnen Fall eine Entscheidung (beslissing) zu treffen? Allgemein ist zu sagen, daß die Überlieferung schwerlich (met moeite) den gelegentlichen (bijwijlen) Gebrauch eines Volkssprichworts durch Jesus bewahrt haben würde; Dit zal hij niet gedaan hebben, zonder dat zo´n spreekwoord als integraal deel van zijn leer functioneerde. Maar B. maakt dit zo van tevoren al los, opdat wat hij zegt opga. Uitspraken die ook algemene wijsheden zijn heb ik wél aangetroffen, dus dit lijkt mij zijn ongelijk te bewijzen. Pg. 106 Und auch daran wird man schwer (moeilijk) glauben, daß die Änderungen und Umwertungen (andere inkleuring) solcher Meschalim (meervoud van masjal), die in der Tradition wahrzunehmen sind, eine Erinnerung an solche Änderungen und Umwertungen durch Jesus erhalten (behouden) haben. Denn diese sind aufs engste durch den jeweiligen (respectieve) Zusammenhang bedingt (bepaald) (vgl. Lk 12, 2f.; Mk 8, 36f. ; Mt 5, 13,14f.), und dieser ist sicher sekundär. M.a.w. je kunt wel zo´n verandering zien, maar de aard der verandering ligt steeds aan de respectieve samenhang (die wij achteraf zien) en is deze is te secundair (en nakomend) om die verandering op conto van Jezus te schrijven. Maar met meervoudig en meerledig gebruik bleek mij toch, dat ook al bij Jezus zelf rekening moet worden gehouden. Zie boven passim. Lk 12, 2v. Dat de dag van de Messias als de dag van het Oordeel alles zal onthullen is tamelijk Joodsn88 en zeker jezuaans. Vgl. ´waar het aas is zullen de gieren zich verzamelen´, Mt 24, 3842 ´een zal opgenomen worden, een ander achtergelaten´, het is alles hetzelfde gedachtegoed. Mk 8, 36v. Vergelijk dit met Jezus´ afslaan van het aanbod van de duivel in de woestijn. Alsof Jezus niet steeds benadrukt het oog uit te rukken dat je ergert, de hel te vrezen. Hierin stemt hij overeen met Johannes de Doper. Vrees voor Gods toorn is algemeen Joods, algemeen religieus, maar niets is hier secundair tegen Jezus´ prediking. Mt 5, 13,14v. Zie commentaar pg. 102. ´indien nu het zout zijn kracht verliest, waarmede zal het gezouten worden?´ is een vermaning tegen verachtering. ´Laat als een lamp uw licht schijnen´. Vergelijk de parabel van de talenten. Jezus spoort voortdurend aan tot geloof, ijver enz., hier zijn leerlingen, in een: om het voorbeeld te geven. Vgl. de aansporing aan Petrus, dat zijn geloof niet zou bezwijken. Deze opdracht het zout zout te houden (binnen het beeld kan
261 dit), ligt geheel in Jezus´ boodschap ingebakken en is dus jezuaans. De spreuk tot iets anders willen herleiden dan hij luidt was al ijdel gespeculeer (zie bij pg. 102). Mochten deze uitspraken oorspronkelijke gelijkluidende uitspraken zijn, maar niet in deze parenetische toepassing, dan nog kunnen ze goed door Jezus zelf zijn gebruikt, omdat de samenhang bedoeld is de toepassing - typisch jezuaans is. Größer ist die Wahrscheinlichkeit, manche (sommige) eigenen Prägungen (stempelingen) Jesu unter den Logien zu besitzen, und zwar umsomehr, je (des te meer, naarmate) individueller ihr Gehalt (gehalte) ist, je charakteristischer für Jesus als den Prediger der Buße und der kommenden Gottesherrschaft, als der Forderer (eiser) der Wahrhaftigkeit. Akkoord. Authenticiteit is jezuaniteit. Deze comparatieve trap duidt op graad van die waarschijnlijkheid. Maar dan gaat het slechts om het criterium en dat slaat op de methode voor toegankelijkheid. Dit houdt dan omgekeerd in, dat hoe minder individueel een uitspraak is, hoe minder verificabel het is, of deze inderdaad van Jezus is, maar dit is dan nog niet uitgesloten. Methode richt zich echter veeleer naar wens tot zekerstelling dan tot opening in de breedte en heeft iets cartesiaans. De geschiedenis laat zien, dat door deze mehode de skepsis de nadruk krijgt, vervolgens de negatie en tenslotte de eigen fantasie. Veeleer moeten wij daarom eerst kijken, of logia als jezuaans goed mogelijk zijn en verder of ze structureel in Jezus´ boodschap passen. Trillen dergelijke minder individueel overkomende uitspraken, dus zonder valse noot te zijn, mee, dan worden ze a.h.w. door het systeem geproduceerd. D.w.z. als ze niet gedaan zouden zijn, zou dit vreemd zijn. ´Il faudrait les inventer´ om de kennelijke lacune op te vullen, maar niet als gemeenteschepping. De zonet besprokene die in de comparatie tot de minst jezusachtige behoren, laten zulks zien en aansporing aan de apostelen om het voorbeeld te geven moet Jezus ooit gedaan hebben. Tatsächlich werden zahlreiche Logien der Volksweisheit entstammen (stammen uit) und sind erst durch die Gemeinde in der christlichen Tradition aufgenommen und zu Jesusworten gestempelt worden. Dit vindt in het voorafgaande geen grond. Een algemeen uiten van bepaalde wijsheden is niet per se denkbeeldig, maar wat er onjuist is, is dat er door de gemeente een pseudo-jezuaanse verband zou zijn geconstrueerd, daar waar het karakteristiek-jezuaanse zegt, dat binnen kader bepaalde uitspraken verwacht kunnen worden. Algemene uitspraken horen daarom, zo buiten dit verband, niet anders geleerd te hebben dan wij vinden in de evangeliën. ´De mate van individualiteit´ is ook in die zin ongeëigend, dat Jezus nergens een verrassend originele wending aan het Jodendom heeft willen geven, maar het slechts in Geest en waarheid tot zichzelf brengen. In het Jodendom is de tegenstelling, boven beschreven, tussen profaan en geestelijk er niet, evenmin als tussen volkswijsheid en wetsvroomheid en zo kunnen algemene wijsheden gemakkelijk bij Jezus opduiken of waar het om gaat die uitspraken die buiten jezuaans verband mogelijk zijn, daar ook voorkomen. Hetgeen niet in tegenspraak is met dat het systeem ze zal ´produceren´, d.w.z. behelzen. ´Stempelen door de gemeente´ is wederom bij gebrek aan onderkenning van de zaak op conto schrijven van de gemeente, die men bij de hand heeft, teneinde dit gat te kunnen dichten, als inspringende garantie, als borgsteller. Deze indruk wordt zolang men met deze theorie geconfronteerd wordt nooit weggenomen en almaar bevestigd.. Ceterum censeo theoriam ecclesiae inventantis evangelium delendam esse. Es ist sogar gut möglich, daß es ursprünglich nicht einmal beabsichtigt (eens de bedoeling) war, diese Sprüche durch ihre Aufnahme in die christlichen Tradition zu Herrenworte zu machen, sondern (maar) daß man sie zunächst (aanvankelijk) als wertvolles Material aufnahm, ebenso wie es bei eschatologische Weissagungen (profetieën) der Fall gewesen sein kann.
262 Het gaat hier weer om de consistentie van het verband. Is opgevuld van echt te onderscheiden? Dit kan alleen maar, net als zojuist, aan de hand van concrete voorbeelden worden gedaan, zoals b.v. de ´gij zijt´-spreuken. Welke parenese, welke profetieën? War Q ursprünglich ausschließlich eine Sammlung von Herrenworten? Als oer-Mc in zijn geheel in Mt en Lk is opgenomen, dan blijft voor Mt en Lk over het Mt alleen eigene, het Lk alleen eigene en het aan Mt en Lk gemeenschappelijke. Dit laatste is de definitie van Q, maar meteen de zelfvernieling van Q. Het bestaat niet als een identiteit, doch vormt slechts een grote overlapping van uitspraken die behoren tot wat er zoals buiten Marcus aan uitspraken is overleverd, met dien verstande dat bepaalde Mc-passages door difficielere passages van Mt, van Lk, van Mt-Lk (= Q) ondergestopt zullen zijn. Verder valt het steeds op, dat Mt deze met Lk gemene uitspraken in veel vollediger vorm bezit, zodat er de overlevering van wat er aan uitspraken bekend is de volgende figuur heeft: oorspronkelijke bron, Mc en Mt als meest nabije vissers, waarbij Mt bewust meer vissen ving en Lk als verder verwijderde visser, die echter tuk was op meer vissen dan Mc, ook grote, nl. parabels. Het enige hetgeen m.i. in (wat dan) Q (heet) overweging verdient als een (of meer?) scherpere en nadere identiteit(en) te beschouwen is (zijn), zijn zéér sterk gelijkende passages als Mt 23, 37-39/Lk 13, 34,35, die er juist door hun kleine verschillenn89 nóg duidelijker op wijzen, dat er via memoriaaltechniek werd overgenomen: deze duiden dan op een identieke nabije bron. Nu is het echter zo, dat deze zin in Mt een rede afsluit, die in Lk aan iets anders vastzit. Nu is Lk de grote knipper en verschuiver, en de spreuk voegt bij hem ook niet echt, terwijl bij Mt de passage inhoudelijk gaaf aansluit bij dat voorafgaande en die verschilletjes er toch maar mooi zijn. Ook is het een door zijn karakter van verzuchting een daardoor sterk gebonden geheeltje en daardoor misschien toch een zeer gaaf gebleven stukje van de overlevering, waarbij het aannemen van een nadere bron toch niet nodig is. Hiertegen pleit ook, dat de inhoud een globale samenvatting is van het voorafgaande. Dus ´Q´ is een verkeerde notie. De bron is nl. juist alles wat Mt en Lk aan uitspraken en parabels hebben, incl. wat er over Mk-uitspraken duidelijk is heengeschreven. Deze bron is de overlevering als zodanig voorzover het buiten oer-Mc is. Hiervan lijkt mij onderscheiden, dat wat Mt aan extra weetjes heeft: het overboord stappen van Petrus bij de waterwandeling, de droom van de vrouw van Pilatus, het einde van Judas, de wacht bij het graf.. Hetzelfde geldt voor Lk b.v. de Emmausgangers, de verschijning van Jezus. Er zijn dus algemenere en bijzondere overleveringen. In ieder geval zijn de gemeenschappelijke uitspraken, ´Q´, algemene overlevering. Maar hiermee heeft dit nog niet de zelfstandige status van corpus. Maar wie beweren, dat Lk helemaal niet gesplitst hoeft te hebben, kunnen het bij het rechte eind hebben. Enthielt es nicht vielleicht neben wenigen Apophthegmen und manchen Jesusworten spätjüdisches Spruchgut und Regeln wie Weissagungen (profetieën) die von der Gemeinde aufgenommen oder in ihr entstanden waren? Opvallend is de uitbreiding van oer-Mc überhaupt, of het oorspronkelijk jezusvreemd ´materiaal´ betreft, is een speculatie. Het gaat erom dit concreet te onderzoeken op grond van detailkenmerken van een aan (h)erkenbaar ´Ding an sich´, deszelfs gang der handeling - want tot nog toe is de gemeentescheppingstheorie een methodologisch bedenksel gebleken - op jezuaanse `Einklang´ met Mk en die van de uitspraken met elkaar (zie ook mijn filering van Dibelius´ ´die Formgeschichte des Evangeliums, b.v. ´die Paränese´). Jedenfalls ist verständlich, wie leicht Worte, die zur Erbauung (stichting) und Mahnung in der Gemeinde überliefert wurden, als Herrenworte gelten konnten. Dit is insinuerend. In feite staat er: als het zo is, is dit licht begrijpelijk.
263 Man denke an das oben (S. 95f.) über sekundäre Erläuterungen (toelichtingen) gesagte Of B. las hier μη ουν φοβηθητε verkeerd of er is een bepaalde inkleding van echte woorden van Jezus die er voor de inhoud daarvan helemaal niet toe doet.en voegt inhoudelijk ook niets nieuws toe. Dit dan als opening naar de mogelijkheid van wel iets nieuws beschouwen is inadequaat en daarom onterecht. und man sehe, wie schnell in der späteren (latere) Literatur Worte anderer Herkunft als Herrenworte zitiert werden. So tritt das 'αγάπη καλύπτει πληθος `αμαρτιων (1.Pet 4, 8 vgl. Jak 5, 20) Didasc. lat. II 2, 3 als Herrenwort auf, ebenso eine auf Eph. 4, 30; 1. Th 5, 19 beruhende Bildung bei Pseudocyprian de aleator. 3. Eph 4, 26 erscheint verschiedenlich als Herrenwort (vgl. Klostermann, Kleine Texte Nr. 11, S. 10), 1.Kor 7, 31 wird als ευαγγελικον ρημα (evangelische zegging) zitiert (ebd.) usw. ([t.z.p.] enz.)2. Deze geschriften zijn voor mij moeilijk bereikbaar. Als er mocht staan: ´De Heer heeft gezegd´ dan wil dit nog niet hetzelfde zeggen als ´Jezus Christus heeft gezegd´. De Bijbel is immers het woord van God. In dit licht klinkt ´anderer Herkunft´ ook te zeer alsof het mede om woorden van buiten de Bijbel gaat en die oorspronkelijk ook een andere betekenis hadden. Dat het onderscheid tussen ´de Heer´ en ´Jezus Christus´ verwaarloosd werd heeft ook te maken met het feit, dat het toch om nieuwtestamentische leringen gaat. Er is hier dus sprake van analogie en men had dan alleen maar aandacht voor de overeenkomst, het evangelische erin, maar nog niet voor de verschillen.n90 Maar nogmaals, ik heb geen toegang tot genoemde geschriften en mocht er bedoeld zijn: ´Jezus Christus heeft gezegd´, dan heeft Bultmann natuurlijk gelijk. Alleen, dat ´anderer Herkunft´ klinkt mij niet helemaal jofel in de oren. Noot 2: Es scheint mir eine lohnende Aufgabe zu sein, die logienartige Worte der neutestamentlichen Briefliteratur wie überhaupt der christlichen Literatur außer den Evangelien zu untersuchen. Wie weit ist vom Urchristentum Spruchliteratur übernommen, weitergebildet (voortgevormd), neugeprägt (van een nieuw stempel voorzien) worden? Die synoptische Tradition bietet nur einen - freilich (ongetwijfeld) den wichtigsten - Ausschnitt (afdeling) aus diesem Gebiet. Als dit voor de ´synoptische Tradtition´ al niet slaagt, kun je dit onderzoek wel op een laag pitje zetten. ´Ausschnitt aus diesem Gebiet´. Het is geen ´belangrijkste afdeling´, maar fundament en wortel. Steeds bleek als Dibelius en Bultmann er latere literatuur als bewijs bijhaalden, zij in het licht van wat vaak een aftreksel was de oorsprong van dit aftreksel, nl. het evangelie, gingen vertekenen. Men ga dit na, zo vaak zij dit gedaan hebben. Zie eerder, zie later, en zie mijn commentaren op Dibelius. Wenn man nur von allgemeinen Erwägungen (overwegingen) dazu übergeht, den konkreten Bestand der Logien auf den Möglichkeiten hin zu prüfen, so kann das Urteil vielfach nur subjektiv sein. Deze hele theorievorming is al rijkelijk subjectief. Gaat men op deze basis aan het schatten, dan wordt het resultaat gauw dubbel subjectief. Of is het zo, dat B. hier, al praktiserend, de subjectiviteit, eigenlijk van het uitgangspunt, onderkent? Die algemene overwegingen waren toch aan de hand van de concrete voorbeelden, die hierna nog eens op een rijtje werden gezet? In die concrete voorbeelden zag B. stof tot deze overweging. Hier is dus sprake van een pseudo-afdaling. De algemene overweging is dus precies dezelfde als die subjectieve concrete overwegingen. Het gaat voor B. dus om vermoedens die naar mijn inzicht ongerechtvaardigd zijn. B. ziet steeds ´wat erin zit´ als ingelegd.
264 Zu den profanen Meschalim (mv. van Maschal), die wohl erst durch die Tradition zu Jesusworten gemacht sind, Wel mag de gemeente ze aangewend hebben, maar Jezus zelf zeker niet? En spreekwoorden mogen wel zijn bedacht door anonieme mensen uit het volk of door rabbijnen, maar Jezus niet eender klinkende wijsheden spreukachtig hebben geformuleerd? scheinen mir folgende zu gehören: Bij de hier genoemde voorbeelden verwijst B. naar de eerdere pagina´s van behandeling. Zie aldaar voor mijn commentaren. Het gaat om Lk 12, 2.v//Mt 10, 26v., resp, Mc 4, 22 (het verborgene), pg. 99v. 101. Mc 8, 36 parr. (wat voor nut heeft het de hele wereld te winnen in de dood). Pg. 86, 101. Mc 8, 37 par (het leven het hoogste goed). Pg. 101. Mt 8, 20//Lk 9, 58 (B.: ´die Heimatlosigkeit des Menschen´[de mens heeft geen vaderland]). Pg. 27, 102. Mc 6, 4 (de profeet in zijn vaderstad). Pg. 30v. Mc 9, 50 resp. Mt 5, 13//Lk 14, 34v. (spreuk over het zout). Pg. 102. Mk 4, 21 par. resp. Mt 5, 15//Lk 11, 33 (spreuk over het licht). Pg. 102. Mc 2, 21v. parr.(nieuwe lappen, nieuwe wijn). Pg. 101v. Mt 12, 30//Lk 11, 23 (wie niet met mij is). Pg. 103. Mt 15, 14//Lk 6, 39 (de blinde gids van blinden). Pg. 103. Mt 10, 24//Lk 6, 40 (leerling en meester). Pg. 103. Mt 24, 28//Lk 17, 37b (het aas en de gieren). Pg. 103. Verder: Lk 5, 39 (die Güte des alten Weines): schwerlich (bezwaarlijk) wird man für die Echtheit dieses Wortes eintreten (instaan) wollen, das schon durch die synoptischen Vergleichung in Verdacht gerät (in verdenking komt). Ter plaatsbepaling van deze spreuk kan het geen kwaad - baat het niet dan schaadt het niet - het geheel 36-39 grondig te diagnostiseren. Wat wordt hier eigenlijk bedoeld? Iets nieuws willen kan alleen op nieuwe basis, niet op die van het oude. Dit is zowel slecht voor het nieuwe als voor het oude, zegt Jezus. Het nieuwe wordt dus als alternatief voorgesteld, onder erkenning van de waarde van het oude. Het is Jezus´ alternatief. Hoe ook het lot van het oude moge zijn, Jezus vormt zelf hier de nieuwe grondslag. Zou men het nieuwe, het blij zijn rond hemzelf, onder somberheid en vasten leggen, dan zou dit niet gaan. Het vasten en de somberheid is dan nonsens, is nietig en ook de blijdschap vernietigd. Men maakt zich daarom los van de oude praktijk en gaat met Jezus als grondslag een nieuwe aan. Dit is voor de praktisering hiervan aldus zonneklaar beter. Dit geldt zowel voor de vernieuwers: Jezus en zijn aanhangers, als voor de ouden die deze praktijk niet als strijdig met de oude vermengd willen hebben. Jezus houdt hierom nieuwe zakken, d.w.z. een nieuwe praxis open en treedt hiervoor wervend op. Hij wil nl. wel een totale vernieuwing van iedereen. Het oude en het nieuwe verdragen zich niet en wie het oude toegedaan is, wil geen geveinsden. D.w.z. zij passen niet bij de anderen en omgekeerd. Lezen we goed, dan lezen wij een evenwichtige uiteenzetting van de verhoudingen waarbij Lk 5, 39 goed past. De spreuk is best afzonderlijk denkbaar als weergave van conservatisme. Daarna juist in dit verband uitstekend te bezigen en wel zo goed, dat het qua logica uit het verband voortspruit. Het oude en het nieuwe verdragen elkaar niet. Ook al is het toegevoegd, dan is Jezus´ bedoeling zo goed begrepen, dat dit er alleen maar recht aan doet. Het is geheel in de geest van de context. De zin doet uit de verf komen, dat zo goed als het nieuwe niet bij het oude past, het degene die het bij het oude wil houden het nieuwe niet lust. Zonder deze zin blijft dit (zowel in het kleed als de zakken aanwezige) aspect van behoud van het oude immers
265 onderbelicht. Want het is niet zo, dat het weglopen van de nieuwe wijn eigenlijke boodschap is, maar het verloren gaan van de oude zakken slechts ´collateral damage´ is. (Getuige ook de Mc-parallel die over het nieuwe, d.w.z. nog gave, van het oude spreekt.) Het enige is, dat oud en nieuw niet bij elkaar passen. Maar, inderdaad, dat het niet meer over ´passen´ (bis), maar over ´drinken´ gaat duidt erop, dat om dit tot uitdrukking te brengen er een derde zegging, beginnend met ´niemand´, is toegevoegd, teneinde dit evenwicht aan te brengen. Men stapt hier uit het beeld, omdat juist daar de rek uit is en heeft een nieuw genomen (toevallig in overeenstemming met het beeld!). Kan dit beeld dus niet echt zijn? M.a.w. is het verzonnen? Of is het een aan Jezus toegeschreven uitspraak die net zo goed de ronde deed als allerlei andere logia, al dan niet van ´Q´? Hoe kunnen wij dit nu weten? Ging het om een aan Jezus toegeschreven logion, dan kan Lk hier hebben gedaan wat hij veel vaker doet, het ergens in- of aanschuiven. Een opgepikt werelds of verzonnen logion? Dat moet men nog hard maken. Lk 6, 27//Lk 12, 25 (von der Leibeslänge), ein Wort das zwischen den altestamentischen Proverbien (spreuken) ebensogut stehen könnte, wie es zwischen Mt 6, 26 und 28 schlecht am Platz ist (staat). Zie pg. 84 bovenaan, 92 (mijn commentaar). De mogelijkheid tot een nieuw beeld is open. Je kunt je over veel druk maken, maar de Vader houdt evenals planten en dieren jullie in stand: Je kunt niet eens een el aan je lengte toevoegen, hoe bezorgd je je, ook over wat je aan eigen instandhouding te doen hebt, ook maakt. Dit ´een el toevoegen´ is dus behalve überhaupt mogelijk ook zinvol, want in zekere tegenstelling, maar dit is juist verband. De hele rede is in de stijl van de oudtestamentische logia. Wat een wijsneus. Derhalve past de spreuk prima binnen het oorspronkelijk verband. Mt 5, 14 (von der Bergstadt), ein Wort das ebenso unglücklich untergebracht ist. Hier staan drie beelden van goede zichtbaarheid. De uitspraken over licht en lamp liggen verder van elkaar af dan nodig is om de uitspraak over de stad als uitzondering tegenover deze twee te beschouwen De stad op de berg heeft nl. met het licht der wereld gemeen, dat ze in wijde omtrek zichtbaar is. De licht- en lampspreuk hebben alleen het (ver)licht(en) gemeen. Dat het gebruikelijk is naar beeld soms heel anders geaarde inhouden achtereen te zetten, waar hun verwantschap bestaat in wát er vergeleken wordt, blijkt b.v. ook in R.K. Maria-litanieën ´Ongelukkig´, ´slecht staan´ zijn typisch termen uit de sfeer van de ´goede smaak´, een categorie van ontwikkelden, iets t.o.v. het onderhavige volkomen heterogeens. Men vergelijke hiermee Dibelius´ muzikale categorieën als ´Auftakt´, etc. Mt 5, 42//Lk 6, 30 (τω αιτουντί σε δός [geef aan de vragende]). In der alttestamentlichen Spruchweisheit würde (zou worden) das Wort als organisch empfunden (ervaren) werden: zwischen den Worten von der Wiedervergeltung und der Feindesliebe steht es wenig am Platz (past het niet). Een ´Fremdkörper´? Niet op je ponteneur, niet op je recht staan, maar een vrije grootmoedigheid hebben. Deze grootmoedigheid is het tegendeel van de krenterigheid, gierigheid en hoort hier wel bij. Alleen de zaken ervoor en erna zijn sterkere gevallen, waarin het juist meer gevergd is. Maar het gaat steeds om dezelfde grondhouding. Deze congenialiteit blijkt in Lk 6, 30 ´neemt iemand van het uwe, vraagt het hem niet terug´. Veel van dit soort wijsheid vinden we in het Oude Testament terug, alleen: Jezus radicaliseert. Mt 7, 6 (Perlen vor die Säue). Dit kan gemakkelijk een gangbaar spreekwoord zijn geweest, maar het erin uitgedrukte niet verdunnen van Gods Woord blijkt evengoed uit : 5, 19a ´Wie dan één van de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der hemelen´.
266 Joh 6, 60 ´Deze rede is hard´ annex het ermee samenhangende 66 ´van toen af keerden vele van zijn discipelen terug en gingen niet langer met Hem mede´. De heelheid van de boodschap en praxis. ´Hoe kan een blinde een blinde geleiden´, ´gij zijjt het licht der wereld, etc.´, de radicale eisen bij de navolging enz., ze duiden allemaal erop, dat het om de kernleer van Jezus zelf gaat en niet b.v. zoals hier om een ´Hineininterpretierung´ door de gemeente van een gangbaar spreekwoord. Dit is veeleer een waarheid als een koe, maar die voor Jezus te meer opgeld doet. Lk 10, 7b//Mt 10, 10b (der Arbeiter und sein Lohn), offenbar (duidelijk) ein Sprichwort, das von der Gemeinde für die von ihr produzierte Instruktionsrede nutzbar gemacht ist. Ervóór wordt uitgebreid uitgedrukt, dat de gezondenen zich als gasten moeten laten behandelen. De uitspraak voegt eraan toe, waarom ook dit terecht is. Uiteraard is dit reeds in het voorgaande vervat. Dat de arbeider zijn loon waard is, is geen spreuk., maar zo´n algemene waarheid, dat het voor spreuk helemaal niet deugt. Dat de gemeente hier zou rationaliseren (wat voor anders moet men hier immers veronderstellen?) gaat ervan uit, dat de inhoud van de spreuk relatief vreemd zou zijn aan die van het voorafgaande. Niets is echter minder waar. B. maakt een omweg als gevolg van de ´idée fixe´ van de gemeenteschepping. Mt 10, 16b (Klug [verstandig φρόνιμοι -: bedachtzaam]) wie die Schlangen), eine ebenfalls in die Instruktionsrede eingefügtes Sprichwort. Allicht valt aan te nemen, dat slangen voor voorzichtig werden gehouden en duiven voor argeloos. Maar deze verbinding, bestaande in een tegenstelling, is duidelijk een samen-stelling en niet iets gangbaars. Men dient op zijn hoede te zijn en toch zich niet te laten afschrikken. Het gaat om, als het gevaarlijk lijkt te worden of wordt, een houding van waakzame vrijmoedigheid, die wij b.v. van Paulus uit Handelingen der Apostelen kennen. Als Jezus volstaan zou hebben met de schapen tussen de wolven, is dit slechts een bewering. De combinatie van slangen en duiven wijst op toeschrijven op de beschreven situatie en instructie. Door de gemeente? Waarom dan ook niet die schapen op haar conto? Als het inderdaad om een instructie gaat, is waarschijnlijk niet volstaan met een schets die de zwakte uitmeet van de gezondenen, maar zeker ook wat hun te doen staat, hoe ze zich hebben op te stellen, te gedragen. Nog steeds blijft de gemeente een kapstok van de arme. Cetero censeo theoriam inventus ecclesiae se deleturam esse. Mt 7, 12//Lk 6, 31 (goldene Regel); daß die positive Formulierung für Jesus charakteristisch sei im Unterschied von den bei den Rabbinen nachgewiesenen (aangetoonde) negativen, ist doch eine Selbsttäuschung (zelfbedrog); sie ist bloßer (louter) Zufall, denn (want) ob positiv oder negativ enthält (bevat) das Wort, als Einzelwort (afzonderlijke bewoording), die Moral eines naiven Egoismus. ´Selbsttäuschung´. Het verschil is, dat het in het positieve geval als positieve houding bedoeld wordt. Deze bevindt zich in de sfeer van het geven i.p.v. het laten: Gij zult niet. Dit beantwoordt aan: doe de naaste dit niet aan. Maar: heb uw naaste lief. Dit is één. De redenering klopt ook niet: wat op ´denn´ volgt wijst de grootste gemene deler van de twee gevallen aan, wijst op hun overeenkomst, niet op hun verschil, verklaart dit dan ook niet, bewijst niets over toeval, dat het ook niet is. ´die Moral eines naiven Egoismus´. De positieve variant hoeft helemaal geen egoisme te zijn. Het is al gierig dit te denken: geef om terug te krijgen. ´Wie goed doet goed ontmoet´ als wijs advies hoeft niet egoïstisch te zijn. omdat lid twee ook als extra, als ´meegenomen´ kan worden gedacht. Dit is niet gierig. Negatief, ´wat gij niet wil dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet ´. De uitleg hiervan als: ´ik doe niet lijden om niet te lijden te krijgen´ kan ook anders, nl. ´ik doe niet lijden, omdat ik weet hoe erg het is, het ís erg en dit is voor een ander niet goed´, dus in het laatste geval zonder prevalente zelfidentificatie..
267 ´Naiven´. Het is praktisch inzichtelijk, praktischer nog dan de categorische imperatief. Het is eenvoudig-menselijk. Dit caricaturiseren tot ´naief´ duidt op ´sophistication´. De parallellen uit de voetnoot kunnen met nogal wat wereldliteratuur.vermeerderd worden. De waarheid ervan is ook wel zo overduidelijk, dat een kind haar in kan zien. De blik van een kind hoeft niet naief te zijn Of de positieve formulering, overeenstemmend met de positieve van Leviticus 19, 18, karakteristiek is voor het evangelie, kan pas blijken uit empirisch onderzoek. Maar veronderstellen, dat het door de gemeente zou zijn ingelegd, veronderstelt, waar positieve of negatieve formulering wel degelijk uitmaakt, dat de gemeente wat betreft het gebod om lief te hebbenn91 positiever bij het Oude Testament zou hebben aangesloten dan de rabbi Jezus zelf, al heeft deze nog wel zo´n ´gunnende´ mentaliteit. Pg. 108. Lk 14, 11, bzw. Lk 18, 14; Mt 23, 12 (πας `υψων `εαυτον κτλ..[alwie zich verhoogt, enz.].), offenbar (duidelijk) ein geläufiges (gangbaar) Wort, das in der Tradition bald (soms) hier, bald da angehängt wurde. Vergelijk ´de eersten zullen de laatsten zijn´, ´wie niet voor mij is, is tegen mij´, ´wie zijn leven verliest zal het behouden´, ´wie mij belijdt, zal ik ook belijden´. Dit alles is jezuaans radicalisme. ´Wie zich vernedert zal verhoogd worden´ is een jezuaanse aansporing tot nederigheid. Het tweede lid, de omgekeerde uitspraak, is veel algemener. Het verheffen van het lage is er al in Ezechiël 21, 26 (Spr. 29, 23 komt niet verder dan dat nederigen eer ontvangen), alleen, de uitspraak Lk 14, 11 heeft evenals de andere geciteerde betrekking op het koninkrijk Gods als aanbrekende toekomst. Waarom zou dit nu een toevoeging door de gemeente zijn? De legio logia van hetzelfde type duiden erop, dat Jezus zulke vaak gebezigd moet hebben. Lk 16, 10 (Treue [trouw] im Kleinen) s. S. (pg.) 90. Ziedaar. Mt 13, 52 (vom Hausvater), das offenbar (duidelijk) erst Mt zu einem Herrenwort gemacht hat, da es sich als Abschluß einer Gleichnisrede eignete (zich leende). Een huisvader? Afsluiting van een gelijkenisrede? Foei, het is een beschrijving van het voorafgaande ´verstaan´. Het is zelf een gelijkenis. En wat zou de uitspraak op zich moeten betekenen, dus zonder een gelijkenis te zijn? De heer des huizes haalt uit zijn voorraad. Wat stelt dit als spreuk voor, want de heer haalt uit zijn voorraad oude en nieuwe dingen betekent op zich niets anders dan dit. Het kan niet anders dan dat de schriftgeleerde die een discipel geworden is én leert wat reeds langer geopenbaard is én verstaat en leert wat de openbaring nog nader onthult, gelijk de meester zelf duidelijk maakt. Het heeft er alle schijn van, dat B. inhouden niet goed tot zich laat doordringen. Lk 14, 12-14 (die rechten Gäste); das Wort entspricht (komt overeen met) mehr der Ressentimentstimmung etwa (b.v.) des äthiopischen Henoch als der Verkündigung Jesu. Deze vergelijking getuigt van een nietzscheaanse hardheid en miskenning. Maar Friedrich Nietzsche, die het goede met de term ´ressentiment´ verdacht maakte door valselijk de nadruk te leggen op allerlei onderbewuste bijmotieven bij het betrachten hiervan, gunde (overigens op nogal infantiele wijze) de armsten nog gouden roeiriemen. Luis Buñuel had meer liefde, toen hij toen hij deze scène op humoristische wijze verfilmde: het genodigde gajes maakt er een bende van. Is Jezus soms al te goed en andermans gek? Het lijkt me, dat bij hem goed doen nog niet hetzelfde is als in de goedheid van de mens te geloven. Met dit jezuaans menslievend radicalisme heeft B. überhaupt geen voeling. Dit verhaal over de Ethiopische Henoch slaat werkelijk alles! Of het rijtje ongelukkigen niet steeds de belangstelling van Jezus had!
268 Lk 14, 8-10 (Warnung vor dem Ehrgeiz bei Tisch [waarschuwing tegen eerzucht aan tafel], eine so profane und für die Weisheit typische Klugheitsregel (~ der bedachtzaamheid) (vgl. Prov 25, 6f.; Sir 3, 17f.; Ps Arist 263; Lev. R. 1 [105c.] bei Strack-B. II 204; als Erzählung stilisiert bei Bin Gorion, Der Born Judas IV, S. 263), daß man sich wundern muß wie das Stück überhaupt unter die Worte Jesu geraten (terechtgekomen) ist. Alsof we niet steeds die vermaning weer nodig hebben. Maar B. zegt het zelf. Ze is typisch voor de wijsheid. Maar Jezus´ wijsheid essentieel van de algemeenste soort. ´Typisch Jezus´ is niet ´typiscj Jezus´, maar Jezus´ oogmerk was niet originaliteit, al was hij in zijn radicaliteit en nadruk op de gezindheid origineel. Dit is al de tweede keer, dat B. Jezus de aanmaning tot nederigheid ontzegt. Blijkbaar is B. geen geestverwant op het punt van nederigheid. Ik bespeur de geest van Celsus en van Nietzsche. Alle diese Worte sind wenig oder gar nicht charakteristisch für eine neue und individuelle Frömmigkeit (vroomheid), die über das Judentum hinauswächst, Moet dit laatste dan? Wat Jezus doet is het vuur van de ware Joodse godsdienst oprakelen. Hij dynamiseert, spitst toe en richt op het koninkrijk Gods. Zijn leer is nergens in alle opzichten nieuw. En de meest triviale vroomheidseisen zijn uiteraard eisen aan het individu. Wie kiezen en bekeren zich anders dan individuen. Wat kán er aan algemene vroomheidsappèls individueel zijn? Jezus denkt niet in alternatieven van triviaal of aan: slechts voor weinigen weggelegd, origineel. Zelfs de eis tot volmaakt zijn gelijk de Vader volmaakt is, is een appèl aan eenieder die het verneemt. sondern (maar) sind Lebensbeobachtungen (in acht te nemen levensregels), Regeln der Klugheit und Volsmoral, gelegentlich (soms) von Humor oder Skepsis getragen, erfüllt bald (soms) von einer nüchternen, volkstümlichen (eigen aan de volksaard) Moral, bald von einem naiven Egoismus. ´Humor´ en ´skepsis´ zijn wel erg grote woorden, bedoeld om de aard van deze uitspraken in wat gangbaar is te transponeren. B. doet hiermee net, of hij het allemaal breed panoramisch ziet. Dit is: ze geweld aandoen. ´Volkstümlich´ en elitair is een tegenstelling die het Oude en Nieuwe Testament vreemd is. ´Naiven Egoismus´. B. kijkt naar de gouden regel met een demonisch oog. ´Behandel de ander zoals je zelf behandeld wilt worden´ wordt gemaakt tot ´behandel ze, opdat ze net zo behandelen´. Ganz abgesehen davon, daß die meisten dieser Worte, zumal (vooral) die Bildworte, einen konkreten Sinn erst in einer konkreten Situation erhalten (krijgen). Bultmann bedoelt dus: dit doet er niets aan af, dat ze uit zichzelf ´volkstümlich´ zijn. Dus of ze zijn zo algemeen toepasbaar, dat ze in de evangeliën ook slechts aangewend zijn. Of ze zijn niet om los te snijden uit die of die evangelische situatie. Toch snijdt hij soms in dit soort gevallen los, om dan het antwoord op wat het betekent schuldig te blijven. Dit bewijst dan wel de onjuistheid van zijn uitgangspunt ´volkstümlich´ (tegenover jezuaans [term van mij] of wat B. hiervoor aanziet). In het eerste geval gaat het in werkelijkheid om waarheden, zo bleek, als die ook door het jezuaanse ´systeem´ ongeveer ´geproduceerd´ worden. De situatiewaarin wordt hiermee plausibel, variërend van ´goed mogelijk´ (dan doet het er voor de inhoud en getoonde toepasbaarheid ervan niet toe, of er geschoven is), tot waarschijnlijk, en versterkt op haar beurt de indruk van authenticiteit. Ist die Gemeinde wirklich zur Aufnahme dieser Sprüche veranlaßt (bewogen) worden, dadurch daß Jesus gelegentlich (bij gelegenheid) einen von ihnen gebraucht oder geprägt (gestempeld) hat, so hätte sie damit nichts Charakteristisches von ihm bewahrt.
269 Er zijn twee antwoorden mogelijk: - Wat dan nog? Dan maar niet iets voor hem karakteristieks. - Bedoelt B., dat hiermee het bewijs van echtheid vervalt, dan nog moet hij zich nog beperken en niet boven de premissen uit de conclusie trekken, dat het dus gemeentewerk is. Het is dan slechts onkenbaar, niet na te gaan. Overigens kunnen we het wel door de overweging van de ´systeemproductie´ waarschijnlijk maken. Zie hiervoor het lopend commentaar. Man muß dies Urteil aber wohl noch weiter ausdehnen (uitbreiden). Das Wort (bzw. die Worte) von den Früchten dürfte schwerlich (zou bezwaarlijk kunnen) als charakteristisch bezeichnet (aangeduid) werden (Lk 6, 43f.//Mt 7, 16-20 bzw. (resp.) 12, 33). Schon in Q sollte der Spruch, wie die Verbindung von Lk. 6, 43f. mit 45 (bzw. Mt 12, 33 mit 34f.) zeigt (toont), auf die Worte des Menschen als seine Früchte zu gehen (slaan); Mt verwendet (wendt aan) ihn 7, 16-20 gerade umgekehrt, indem er ihn auf die Taten im Gegensatz (tegenstelling) zu den Worten bezieht (betrekt). Beides scheint dem ursprünglichen Sinn des Wortes zuwider (tegen ~) zu sein, das offenbar (klaarblijkelijk) überhaupt an die Früchte der menschlichen Gesinnung (gezindheid), seien es Worte oder Tate, denkt. In de algemene zin van ´gezindheid´ zijn ze ook voor Jezus karakteristiek,. Het gáát hem immers om de gezindheid (dit geldt ook voor Mc 7, 20-23, commentaar zie pg. 50. 96). Het thema van de valse christussen en profeten is eveneens wel degelijk karakteristiek voor Jezus, niet alleen omdat dit in meer redes voorkomt, maar vloeit ook uit de messiaspretentie noodzakelijk voort. ´auf die Worte… zu gehen´. Het probleem wat er hier m.b.t. ´Q´ aan de hand is zou opgelost zijn, als Mt 7, 16-20 en 12, 33 oorspronkelijk is, waarbij (of waarna, b.v. door de evangelist zelf) Mt 12, 33, korte reminescentie aan 7, 16-20, in de situatie is ingelast en bovendien is uitgebreid met hergebruik van het beeld Mt 3, 19 van de boom die omgehouwen wordt en in het vuur geworpen, een beeld dat überhaupt karakeristiek is voor boeteprediking, of het nu van Johannes of Jezus is. Lk 6, 43-45 heeft de twee plaatsen van Mt (Q) gecombineerd, hetzij omdat hij net zoals Mt, blijkend in genoemde reminescentie, het beeld en wat op ´s harten grond leit een goede combinatie vond, hetzij omdat hij de reminescentie in Q aantrof en erdoor verwezen werd naar Mt 7, 16-20, dat hij economisch eenvoudigweg hiervoor in de plaats alhier plaatste. Het laatste lijkt mij waarschijnlijker dan het eerste, waarbij het wiel a.h.w. voor de tweede keer werd uitgevonden. Dan stamt de reminescentie dus al uit ´Q´. Het kan ook anders gegaan zijn, nl. dat de overlevering van Mt 7, 16-20 beginnend met ´wacht u voor de valse profeten´ die doorliep met 12, 33-37 de oorspronkelijke is. Mt heeft dan het laatste deel van de algemene rede met de waarschuwing tegen valse profeten verplaatst naar een toepasselijk geval. Mt 12, 33 is dan eenvoudig een verkorting on niet in herhaling te vallen en 34a een overgangsvorming. In dit geval heeft Lk eenvoudig de oorspronkelijke Qoverlevering. Tegen dit laatste pleit echter, a) dat het gewoonlijk Lk is die schuift, b) dat voortbrengsels van dat waar het hart vol van is een beeld is van een heel andere resonantie dan het beeld van de boom die vruchten voortbrengt al naar gelang het een goede of slechte boom is. Daß das Wort sich - so oder so (op enigerlei wijze) - über Gehalt (inhoud) und Anschauungsweise profaner Lebensweisheit erhöbe (zou verheffen), wird niemand behaupten (beweren) wollen. Maar zo´n bewering of het tegendeel ervan hoeft ook niet interessant te zijn. Jezus heeft ongetwijfeld nogal wat waarheden als koeien verteld. Interessant is wel, dat Jezus ongetwijfeld op deze wijze wijs gewaarschuwd en gepsychologiseerd zal hebben. Voor vele christenen hebben deze woorden wel degelijk een bij uitstek imponerende werking gehad, juist vanwege hun terechtheid en klaarblijkelijke uitkomst. Denk b.v. aan de ´Bekennende Kirche´.
270 Pg. 109. Aber auch bei solchen Worten, die man nicht als profane Weisheit bezeichnen (kenschetsen) kann, sondern (maar) die man als Ausdruck einer Frömmigkeit werten (vroomheid waarderen) will, liegt die Sache insofern nicht anders, als der Geist dieser Frömmigkeit der des volkstümlichen Gottesglaubens ist, der - neben der Anerkennung von Gottes souveränem Walten (heersen) - eine ausgleichende (vereffenende) Gerechtigkeit im Weltgeschehen wahrnimmt, wie etwa (b.v.) Lk 14, 11 πας `υψων `εαυτον κτλ..(ieder die zich verheft) interpretiert werden könnte, der der Vorsehung (voorzienigheid) Gottes vertraut, wie Mt 6, 2533 es ausspricht (warum fehlt [ontbreekt] hier z. B. jede eschatologische Motivierung?) Over het niet bestaan van een tegenstelling tussen ´profane wijsheid als uitdrukking vas vroomheid´ enerzijds en wetgetrouwheid en spiritualiteit anderzijds, zie comm. bij pg. 106 boven. Wat voor ´Weltgeschehen´ is er in de tekst van Lk. Deze tekst is niet collectief, evenmin als Lk 23, 43 (´heden nog…´) en in de lukaanse parabel van de arme Lazarus en de rijke. Onmiddellijke beloning (en bestraffing) na de dood is goed Joods. Ook hierbij is er geen onderscheid tussen volksvroomheid en Tora-getrouwheid, getuige (negatief, en daaruit af te leiden positief) o.a.. Jes 66, 44 ´want hun worm zal niet sterven, en hun vuur zal niet uitdoven´ ´Warum fehtl… Motivierung?´ (I) Me dunkt, dat het waarnemen van Gods wereldbestier en het bestaan van schuld, zonde, lijden en dood in een complementaire spanningsverhouding (van het laatste tot het eerste) staan, die tot een messiaanse en eschatologische inlossende invulling leidt, in een als het eerste het geval is, maar het tweede helaas bestaat, er een (, indien) gerechtvaardigd(e)(,) inlossingsverwachting is. en daarom het eerste primair is en daarom van oudsher goed op zichzelf kon voorkomen. En niet omgekeerd is de beschouwing van Gods wereldbestier een afgeleide van Gods eschatologische bedoeling die primair zou zijn. Getuige reeds begin Genesis. Maar is een collectieve verwachting wel ´volkstümlicher Gottesglauben´? Dan zou de leer van de Talmoed dienaangaande dat ook moeten zijn. Epstein zegt, dat het messiaanse rijk nauw verbonden is met de ´dag des Heren´ en een voorspel van de ´dag des oordeels´ en de herrijzenis der doden. Nu gaat het bij deze noties om exegese van de oudtestamentische profetie. Het Jodendom heeft maar weinig dogma´s, maar de wederopstanding en de vergelding horen daar wel bij. Het is heus niet de ´volkstümliche´ zijde van de Joodse religie, maar een schriftgeleerde-exegetische, evenmin als de Mariadogma´s dat zijn in de RoomsKatholieke (die van patristisch-exegetische oorsprong zijn). Ook Gods soeverein beschikken is niet ´volkstümlich´, evennmin als een collectief Oordeel. De ´dag des Heren´ is überhaupt iets collectiefs. ´Wie Mt 6, 25-33 es ausspricht´. Van een beloning is hier geen sprake, maar van al het goede der aarde, dat de vrome op de koop toe krijgt. Het zoeken van het Koninkrijk is hier het zoeken van het Koninkrijk als in ons totstand komend. ´Warum fehlt hier die eschatologische Motivierung?´ (II) Maar Jezus´ leer is niet eschatologischer dan zij is, al is waakzaamheid een intrinsiek bestanddeel ervan. Het eschatologische alléén is ook niet het meest karakteristieke voor het Koninkrijk van God, maar wel de bekering. Omgekeerd dus. Het zoeken van het Koninlrijk van God, dat hier en nu in aantocht is. Hierin vervult de Messias de centrale rol: De messiaspretentie heeft de eschatologische komst van de Messias onder zich, evenals zijn actuele aanwezig zijn en al zijn functies. und auf die Erhörung des Gebetes baut, wie es Mt 7, 7-11 lehrt. Mt 7, 7-11 slaat op het dagelijkse en evenmin op de wederkomst.
271 Endlich enthalten (bevatten) auch die Worte vom Schätzesammeln Mt 6, 19-21 nichts Charakteristisches; es fehlt ihnen (ontbreekt eraan) z.B. ebenfalls (b.v. eveneens) der eschatologischen Einschlag. B. zegt hier dus, dat de twee hulpcitaten van daarnet ook niet karakteristiek zouden wezen, maar Mt 6, 25-33 betreft het gewicht van het zoeken van het Koninkrijk Gods, Jezus ten voeten uit dus, en wat betreft de gebedsverhoring weerklinkt de intieme relatie van Jezus tot zijn Vader, overgedragen op de vrome (vgl. b.v. de vervloeking van de vijgenboom). Persoonlijk gebed en Gods gebedsverhoring in concrete aangelegenheden is niet vertrouwen op een door de voorzienigheid ingerichte wereldorde, maar hulp in concrete aangelegenheden. Zulke directe verwijzingen naar het hemels loon zijn karakteristiek voor Jezus. Hij doet meer boekjes open over het hiernamaals dan ooit tevoren. Noch prekärer ist es, wenn man sich vorzustellen versucht (probeert), welche der Logien Jesus sich gelegentlich (bij gelegenheid) aus der profanen Weisheit angeeignet (eigen gemaakt) haben könnte (zou kunnen hebben). Daß er das verbreitete Bild vom Artzt, der nicht für die Gesunden, sondern (maar) für die Kranken da ist (Mk 2, 17) aufgenommen (het ~) haben kann, um die Art (aard) seines Wirkens zu verteidigen, ist natürlich keineswegs unmöglich. Welke algemene toepasbaarheid heeft dit beeld dan? Op welke overdrachtelijke manier kan dit anders zijn dan op een morele? Welke therapeut geneest van het boze dan God of zijn Messias? ´Keineswegs unmöglich´ mag daarom voor mij ´keineswegs wahrscheinlich´ heten. Daß er in einer Stunde der Rsignation das Sprichwort vom Propheten, der in der Heimat nichts gilt (niet gewaardeerd wordt) (Pap. Oxy. 1,5), auf sich anwandte (toepaste), ist ebenso möglich. Voor de afhankelijkheid van apocriefen, Oxyrhynchus-papyri zie commentaar. pg. 30, 31, 55. ´Resignation´ (berusting)? Hij laat zich toch niet van de richel af werpen? Veralgemeniseert hij deze uit berusting voor, niet de omstandigheden, maar de feiten?, een soort verklaring voor zichzelf. ´Het is nu eenmaal niet anders? Ze kennen me hier te goed?´ Wij weten van verbanning van eerdere profeten en latere, de profeet Mohammed, die uit Mekka werd gesmeten. Ook als het een spreekwoord zou zijn, was het daar eenvoudig waar. Met name bekenden erkennen niet gauw iets bijzonders in iemand die zij menen te kennen. Illustratief hiervoor is Joh 4, 43, 45: Te Jeruzalem overtuigt hij pas de Galileeërs. (Maar ook bij de Jeruzalemmers is hij alweer op weerstand gestuit, doch later bij de heidenen heeft hij meer posthuum succes). Volgens Lk werd de uitspraak als provocatief gedaan en ´selffulfilling´ en niet gedaan uit berusting. Zo´n uitspraak is wellicht op een gegeven moment een spreekwoord geworden, maar waar komt hij vandaan? Is hij soms ook in tradities buiten die over Jezus, b.v. het Oude Testament, en/of de Talmoed neergeslagen?Het is typisch iets wat op grond van ervaringen of biografieën duidelijk wordt en daarvoor levert het O.T. juist het materiaal aan en de Talmoed is van na Jezus.. Jezus zelf echter had minstens kennis van dat materiaal (uitdrukkelijk Mt 23, 35) en hij heeft door zijn lot deze waarheid wel het meest bewaarheid. Oder warum könnte er in seiner Predigt nicht das Wort vom Doppeldienst (Mt 6, 24), wenn es ihm als Sprichwort bekannt war, gesprochen haben? Het kan wel een bestaande spreuk zijn geweest, maar hier is er dan wel sprake van een echt radicaal jezuaans ´of of´ van de geëiste bekering. Maar waar is de spreuk elders terechtgekomen buiten Jezus´ kielzog?
272 Warum könnte er sich nicht mit dem auch von Rabbinen gesprochenen Wort vom Sabbat, der um des Menschen willen da ist (Mt 2, 27), verteidigt haben? Natuurlijk het past bij de als christelijke bekend staande vrijheid, die geen uitvinding van Paulus is, maar Jezus´ eigen grondhouding. Warum könnte er nicht durch das Sprichwort, daß Fasten am Hochzeitfest (bruiloft~) sinnlos ist (Mk 2, 19), seinem eschatologische Bewußtsein Ausdruck gegeben haben und die Art (aard) seines Auftretens gerechtfertigt haben? Welke (algemene) toepasbaarheid heeft dit beeld buiten Jezus zelf? En wie noemt zichzelf ´de bruidegom´? Iemand met pretenties. Het past bij de messiaspretentie. Verder ga ik akkoord. Man muß einsehen, daß die Tradition viele Logien volkstümlicher Weisheit und Frömmigkeit (vroomheid) aufgenommen hat, Nergens is aangetoond, dat de traditie volkswijsheden heeft opgenomen en Jezus (slechts) sommige algemene waarheden. De hele constructie komt voort uit het willen blijven in abstracte typen en concrete conclusie nalaten, uit een houding van een epistemologisch er-nietaanwillen, een afhoudende skepsis. und mag damit rechnen, daß sie hier und da dazu veranlaßt worden ist dadurch, daß Jesus ein solches Wort aufgegriffen (opgepikt) oder geprägt (gestempeld) hat.1 In het laatste bleek steeds afzien of niet (willen) (h)erkennen door Bultmann van het typisch jezuaanse en het het in het algemene willen houden, in categorieën die onspecifiek zijn, in wezen een vorm van genoemd afhouden. Het gaat echter om duiden in dingspecifieke categorieën oftewel het concrete.Anders begrijpt men termen van het ene in termen van het andere en dit is wat - om het goed-marxistisch uit te drukken - het (voor het overige zelf kortzichtige) materialisme tegen heeft op het idealisme, van welks subjectieve tak ´Formgeschichte´ en deze ´Geschichte der synoptischen Tradition´ varianten (´Spielarten´) zijn. Noot 1. Mening van G. Dalman. ´Dabei ist freilich (echter) das Problem der Überlieferung nicht berücksichtigt (met ~ geen rekening gehouden). Gleich das erste ausführlich behandelte Beispiel (Mt 7, 2) ignoriert, daß das Logion in doppelter Überlieferung vorhanden ist (Mt 7, 2; Mk 4, 24). ´In doppelter Überlieferung´. Wat we constateren is, dat Mc relatief weinig logia bevat, Lk meer logia bevat benevens t.o.v. Mt extra parabels, Mt vele logia bevat. Dat oer-Mc een vast corpus is binnen ieder synoptisch evangelie. Dat er vele logia en parabels in omloop waren en dat vele met name de meeste logia zowel in Mt als Lk zijn terechtgekomen, waarvoor dan het nomen ´Q´ is bedacht. Mk is dan een geringe logia-vanger, oer-Mc zover Mt een grote logiavanger en oer-Mc zover Lk een logia en parabelvanger. Het kan dus ook zijn, dat oer-Mc van de vele logia die er in omloop waren er maar een paar heeft menen te moeten opnemen. OerMc heeft ze waarschijnlijk vroeg opgenomen, daarmee behoren ze tot het corpus dat het is. Mt en Lk hebben dit corpus als geheel opgenomen en het aangevuld met logia en parabels. I.p.v. een dubbele overlevering aan te nemen kan men het ook zo beschouwen, dat gezien het feit dat oer-Mc er sommige vroeg heeft opgenomen, Mt en Lk deze dus niet meer hoefden opnemen, omdat ze het het al aan oer-Mc ontleend hadden, zodat er van putten uit ´Q´ helemaal geen sprake hoeft te zijn geweest. ´Nee, dank u, wij hébben al een huis in Benidorm.´ Kijk als Mc het nu bis gebruikt had, dan had dit anders kunnen liggen. Maar staat het dan niet tussen allemaal aan ´Q´ ontleende logia? Is dan de oer-Mc-versie, pardon -logion, niet eerst geschrapt en daarvoor in de plaats het ´Q´-logion neergezet? : Dus: Waar hebben we het eigenlijk over?
273 Aber man muß ebenso einsehen, daß manches Wort seine Aufnahme in die Tradition nur seiner Eignung für einen bestimmten Zusammenhang der Gemeindeinteressen verdankt und nicht selten für diesen Zweck (doel) erst zurechtgemacht (bewerkt) ist. Pg. 110. Irgendwelche Zuversicht (vertrouwen [te kunnen]), eins der Logien Jesus zuzuschreiben, wird man nur in wenigen Fällen aufbringen. Bultmann is bang zich te branden. De ´gemeente-interessen´ zijn geen reden voor dit wantrouwen, maar dit is er als geconstrueerd begrip er de uitdrukking van. Welk houvast biedt het ´Phänomenon´ voor het ´noumenon´? De eenheidsconsistentie. Op dezelfde manier als Plato´s dialogen t.o.v. Socrates? Maar er is een verankering van woorden en strijdgesprekken in daden, en woorden en daden in situaties, kortom verankering van Jezus´ zus en zo bezig zijn in de situatie. Dan is er de eenheid van de logia, onderling alles onlosmakelijk verbonden met de Jezus (dus ook de situatieloze worden zo geïntegreerd), die we in de evangeliën zien optreden. Ze zijn dus als jezuaans te herkennen of herleiden. Also etwa (aldus b.v.) für Worte, die aus dem Hochgefühl (opperst gevoel) der eschatologischen Stimmung gesprochen sind wie Mk 3, 27 (der Satan ist schon bezwungen) und etwa das Wort vom gespaltenen (gespleten) Reich (Mk 3, 24-26) , wenn die Deutung auf den Satan zuverlässig (betrouwbaar) ist. Typisch een voorbeeld van het omgekeerde. B. plukt úit de situatie en generaliseert, alsof erin ´eine Idee verkörpert (belichaamd)´ is (Goethe tegen Eckermann) In het geschetste stukje is er van iets eschatologisch geen sprake. Satan is in de situatie vastgebonden. Dus er wordt niets méér gezegd dan dat Jezus hier en nu de sterkste is, m.a.w. Jezus bewijst hier wie hij is. En er is niets, dat min of meer expliciet op toekomst, wereldeinde of aangebroken eindtijd slaat. Goed, erin vervat is, dat de messiaanse (eind)tijd nu is aangebroken, maar dit staat nog ver af van een opperst eschatologisch gevoel. Wel is dat het geval Lk 10, 18, waar Satan ´vanaf heden ´ verslagen is. Hier heeft Jezus een Croisetachtign92 beelddenken, dat over het hier en nu overwonnen worden van Satan gaat, niet louter-symbolisch, maar feitelijk ook in de exorcismen door de leerlingen (hiertegenover lijken de beelden van Jezus´ strijd in de woestijn dagdromen van iemand die vast). Mk 3, 27 is van zo´n mentale symbolisatie geen sprake, maar van een gebezigde vergelijking, die slaat op de duiveluitdrijving en op de beschuldiging van door de duivel de duivel uitdrijven. Dat deze exorcismen overwinning op het satansrijk beduiden, is duidelijk, maar een dergelijk expliciet in een algemeen kader plaatsen als Lk 10, 8 ontbreekt hier. De uitspraak is dus aan deze situatie gebonden, welke synoptische variant men ook neemt. Is niet het hele verhaal over exorcisme en commentaar geen gemeenteschepping? Wel, zo´n schampere beschuldiging door tegenstanders ligt voor de hand, zeker in een religieus milieu, dat in duivelslisten gelooft en laat zich dan ook eerder in het echte leven voorstellen dan als namaak. Ferner Worte, die von der Energie des Bußrufs getragen sind, wie Mt 8, 35 (Verlieren und Finden des Lebens); Lk 9, 62 (die Hand am Pfluge); Mk 10, 23b. 25 (die Reichen und das Gottesreich); Lk 9, 60a ('άφες τους ωεκρους θάψαι κτλ...); Mt 7, 13f. (die enge Pforte). Jezus radicaal volgen is niet alleen boete doen. ´Energie des Bußrufs´ is een al te bombastisch etiket. Zoals op deze plaatsen te zien is, gaat het om iets veel gevarieerders - wie twee hemden heeft, deel met een ander, is geen boete, maar bekering. Alleen de meest radicale uitspraken komen bij Bultmann in aanmerking om ´Ding an sich´ te zijn. Er is echter soepeler toegankelijkheid, geanalyseerd het algemene stempel en aanname van pseudo wordt voorkomen, door de overweging, dat als het denksysteem de uitspraak in kwestie wel voor zijn
274 rekening neemt, dus deze op zijn plaats is. Namaak dan eventueel wel soms zou kunnen, maar waarom het geval moet zijn? Dazu könnte man Worte wie die vom Ersten und Letzten (Mk 10, 31) und von den vielen Berufenen und wenigen Auserwählten (Mt 22, 14) rechnen, wenn dies nicht traditionelle Sätze jüdischer Apokalyptik sind. Mt 10, 31. De Joodse apocalyptiek kan juist indelingen maken tussen uitverkorenen en de massa, rangen van uitverkorenen, terwijl Jezus zich dit op zijn eigen manier doet. Vgl. Mt 5, 19 ´Wie dan één van de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het Koninkrijk der hemelen.´; Mt 11, 11 ´Voorwaar, Ik zeg u, onder hen, die uit vrouwen geboren zijn, is er niemand opgestaan, groter dan Johannes de Doper, maar de kleinste in het Koninkrijk der hemelen is groter dan hij.´; Mt 20, 26 ´Zo is het onder u niet. Maar wie onder u groot wil worden, zal uw dienaar zijn, 27 en wie onder u de eerste wil zijn, zal uw slaaf zijn.´ Jezus denkt überhaupt in graden van uitverkorenheid. Jezus specialiteit is onthulling omtren het Koninkrijk Gods. 1, nu, 2. in het hiernamaals (Lk 23, 24 `En Hij zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn´), 3. in de toekomst (Hand 1, 7 ´ "Heer, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?" "Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft"´), Mc 14, 25 ´Voorwaar, Ik zeg u, Ik zal voorzeker niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken, tot op die dag, dat Ik haar nieuw zal drinken, in het Koninkrijk Gods´), 4, na het wereldeinde (idem Mc 14, 25).. Hij maakt de indruk welingelicht te zijn op heel wat punten die het Koninkrijk Gods nader toelichten. Dit is ook wel Messias-eigen? Loopt vooruit: Hij beantwoordt aan wat je bij iemand met die pretentie mag verwachten. Het ´wenn nicht´ is een niet te veronderstellen ´of of´. Endlich Worte, die die neue Gesinnung fordern (eisen), wie das Wort von der Reinheit (Mt 7, 15), von den Kindern (Mk 10, 15), von Hochmut und Demut (Lk 14, 11 und Lk 16, 15), von der Wiedervergeltung (Mt 5, 39b-41), Feindesliebe (Mt 5, 44-48). Mijn ex-collega Bert Bosma, sedert lang predikant te Geldermalsen, vertelde mij, dat hij in de voornieuwtestamentische Joodse literatuut dezelfde motieven was tegengekomen. Jezus´ radicaliteit aangaande de Tora nagaand, kunnen wij overtuigd zijn, dat hij het met deze zijn voorgangers eens moet zijn geweest. All diese Worte, die freilich (zeker) z. T. (ten dele) schon nicht mehr eigentlichen Logiencharakter tragen, Waar ligt de grens w.b.t. zowel vorm als inhoud (die immers niet in zekere zin accidenteel is)? enthalten (bevatten) etwas Charakteristisches, Neues, was über Volksweisheit, und Volksfrömmigkeit hinausgeht Dit laatste was in Israel niet iets iets welonderscheidens van wijsheid gelegen in wetsvroomheid. und doch ebensowenig spezifisch schriftgelehrt-rabbinisch oder jüdisch-apokalyptisch ist. Het komt wel degelijk vaker voor. Also wenn irgendwo (ergens), so muß hier das Charakteristische der Verkündung Jesu zu finden sein. Natuurlijk. De hele uitvoerigheid wat betreft het Koninkrijk Gods en de radicaliteit van de eis tot bekering is Jezus ten voeten uit. Hij manifesteert zich zo over de hele lijn. Die Betrachtung (beschouwing) wäre aber noch nach einer Richtung zu ergänzen (completeren), in der ich wenigstens Andeutungen geben will. Ließ die formale und kritische
275 Analyse vermuten, daß manche (sommige) der synoptischen Logien Sprüche jüdischer Volksweisheit sind, so wird das dadurch bestätigt (bevestigd), daß sich zu vielen Sachparallelen in jüdischer oder überhaupt orientalischer Literatur finden. Es kann nicht meine Aufgabe sein, diese zu sammeln oder die gesammelten vollständig (volledig) zusammenzustellen; doch wäre die Untersuchung unvollständig, wenn ich nicht wenigstens einige Proben (proeven gäbe, um das Gesagte zu bestätigen und den Eindruck der früheren Ausführungen zu ergänzen. Nachdem schon (reeds) Wetstein und Wünsche solche Parallelen gesammlt haben, liegt das Material jetzt im Kommentar von Billerbeck sehr reichlich vor. Pg. 111. Dazu kommen einzelne (afzonderlijke) Untersuchungen reichlich vor: Heinrici hat in seiner begriffsgeschichtlichen Untersuchung der Bergpredigt einiges beigebracht Er volgen nog wat auteurs. In den Synoptiker-Kommentaren des Handbuchs zum NT von E. Klostermann ist das Material für die Exegese fruchtbar gemacht worden. Zu Mt 5, 42 vergleiche man die zahlreichen ähnlichen Mahnungen Prov 28, 27; Sir 4, 4f.; 29, 1f.; Tob 4, 7; Volgen twee auteurs. Stel u voor, dat Jezus niet had aangemaand om aan de armen te geven, dan was hij de andere Joodse leraren niet waardig. Overigens heeft Jezus het ter dezer plekke meer over hulpvaardigheid en niet per se aan de armen. Zu Mt 6, 21Baba bathra 11a: "Meine Väter haben Schätze gesammelt an einem Orte (oord), wo Menschenhand darüber Gewalt (macht) hat; ich aber an einem Orte, wo Menschenhand nicht darüber Gewalt hat." Vgl. Prov. 10, 2; 11, 4.28. Nieuw is het positief spreken over ´schat in de hemel´. Het hiernamaals is bij Jezus van Nazaret sterkere realiteit dan ooit tevoren. Hier is juist geen parallel met overgeleverd goed. Zu Mt 6, 26: Kidduschin 4, 14 (Strack-B. I 436): "Hast du je in deinem Leben ein wildes Tier oder einen Vogel gesehen, die eine Gewerbe (vak) gehabt hätten? Und doch werden sie ernährt (gevoed) ohne quälende Sorgen; und sind sie nicht bloß zu meinem Dienst erschaffen (geschapen)? Und ich bin erschaffen worden um meinen Schöpfer zu dienen; sollte ich da nicht ernährt werden ohne quälende Sorgen?´ De gedachte is hier dezelfde als van Jezus. Tot Jezus eigenheid behoort.´zoek eerst het Koninkrijk Gods´ en ´God zorgt voor ons´. Anton Houtepen in ´in God is geen Geweld´n93 somt op Mt 5, 45; 6, 26; 10, 29; 11, 28; Lk 21, 18 (noot 60). Vooraf (pg. 19) zegt hij: ´Het geloof in Gods zorg voor mensen en volkeren behoort tot de grondgegevens van de JoodsChristelijke traditie… Al vroeg in deze traditie worden ook de natuurgegevens en de historische feiten als door God bepaald gezien.´ Jezus, die God nadrukkelijk onze Vader noemt, is van deze traditie uiteraard de exponent. We vinden herhaalde uitspraken over Gods zorg voor ons én de rest van de natuur. Wat elders te vinden is, komt hier samen. Zu Mc 6, 34: Sanhedrin 100b: "Sorge nicht um die Sorge von Morgen; denn du weißt nicht was der Tag gebiert (baart). Vielleicht bist du morgen nicht mehr, und du hast dich um eine Welt gequält, die dich nichts mehr angeht." "Es ist genug an der Not zu ihrer Stunde." (Der letzte Satz öfter [xin vaker] in der Tradition, s.o. [zie boven] S. 88. Etc. Elke wijze spreekt zo, zeker de profeet van het Koninkrijk Gods.
276 Zu Mt 7, 1: Rosch hasch(ana) 16b (2. Jahrh.): "Wer seinen Nächtsten (naaste) denunziert wird zuerst (het eerst) bestraft." Aanbrengen is wat anders dan veroordelen. Parallellie is dus ver te zoeken. Pirqe Aboth I 6; 2Beurteile jeden Menschen nach der guten Seite hin." Dit is ook wat anders. Pg. 112. II 4: "Richte deinen Nächsten (naaste) nicht eher, als bis (tot) du an seine Stelle (in zijn plaats) kommst." Dezelfde waarheid, maar een heel andere benadering. Schabb. 127b: "Die Rabbinen lehren: Wer über seinen Nächsten (naaste) günstig urteilt, der wird ebenfalls (eveneens) günstig beurteilt" (s.o. [zie boven] S. 75). Dit nadert haar veel meer. Het is specialiteit van de rabbijnen te leren, hoe je je naaste moet behandelen. Allicht, dat men tot verwante uitspraken komt. Sota I 7 "Mit dem Maße (maat), mit dem der Mensch mißt (meet), mißt man ihm" De pariteitsregel, de grondregel van de Tora. (offenbar ein überlieferter Spruch, der in seinem Zusammenhang wenig seinem ursprünglichen Sinn entsprechtend (mee overeenkomend) verwendet (gebezigd) wird) etc. Soit. Jezus´ variant legt er een dreiging in die kenmerkend voor hem is. Dreigen met hel en verdoemenis doet ook Johannes de Doper. Het is dezelfde ontwikkeling van het Joodse denken, die het accent gaat leggen op bestraffing in het hiernamaals. Zu Mt 7, 7. Pesikta 176a: "Wenn er anklopft, wird ihm aufgetan (opengedaan) werden". R. Bannajah - 200 na Chr. in Bezug auf (m.b.t.) das Mischnastudium (Hebr, overlevering[s]~) auch wohl mit Verwendung (beziging) eines tradierten Wortes. Etc. Het beeld ligt voor de hand voor wie dezelfde gedachte koestert. Het is de aanduiding van het effect van het gebed. Het berust op godsvertrouwen en op werkelijke religieuze erva ring (vgl. mijn zwembadwonder). Jezus moet worden geacht deze kracht van het gebed beleden te hebben. Zijn vroomheid houdt niet hiervóór op. Zu Mt 10, 16: Juda B. Simon im Midrasch (Hebr. een exegese) zu Cant (Hooglied) 2, 14 (101a): "Gott sagt zu den Israeliten: Gegen mich sind sie aufrichtig (oprecht) wie Tauben (duiven), aber gegen die Völker klug (sluw) wie die Schlangen. Het is dezelfde uitdrukking. Israel bevindt zich als schaap tussen de wolven. Dit alles geldt mutatis mutandis van de apostelen. De midrasj is jonger. De uitspraak geldt voor elk kind van God. Gemeenteschepping? Het beeld is voor de situatie voor de hand liggend. Maar wie dit beeld bedacht en het eerst gebruikt heeft weten wij natuurlijk niet. Het algemene van beide toepassingen is het beeld van de slang als verstandig, met overleg te werk gaand en van de duif als zuiver van inborst. Het beeld rijst van degene met de blanke pit die zich moet handhaven. Salng en duif zijn a.h.w. aan de twee eigenschappen gehangen ter uitbeelding ervan. Het kan goed algemeen gangbaar zijn geweest, maar dit hoeft niet per se het geval te zijn geweest. Zu Mt 10, 24f.: und zwar (wel) zu dem Satz (zin) 'αρκετόν τω μαθητη `ίνα γένηται `ως `ο διδάσκαλος αυτου (het is genoeg voor de discipel te worden als zijn meester) eine Reihe Parallelen bei Billerb(eck)… Dalman. Etc.
277 Ook dit is, ruim gedacht, voor elke meester-leerlingverhouding voor de hand liggend. Zu Mat 10, 29. Mehrfach (meermalen) wird der rabbinische Spruch überliefert: "Ein Vogel geht nicht zugrunde ohne den Himmel (-Gott), um wieviel weniger der Mensch", Etc. Het is de uitdrukking van Gods universele zorg. Het bewustzijn hiervan zal steeds tot dit soort uitspraken leiden, die een stroom vormen. Het is een traditioneel rabbijnse manier van denken, waaraan Jezus deel had. Geen sprake van, dat dit achteraf aan de rabbi uit Nazaret moet zijn toegeschreven. Ook bij hem leidt het bewustzijn van ´s Vaders zorg tot het gebruiken of gebruikmaken - dit verschil doet er niet toe - van dezelfde gangbare beelden. Opvallend is weer Jezus´ verhouding tot God als de Vader, of hij Hem persoonlijk kent. Hij is onthuller van de geheimen van het Koninkrijk. Zu Mt 24. 28: Hiob (Job) 39, 30; "Wo Erschlagene (gedoden) sind, da ist auch er" (der Falke). Mt 24, 28 heeft een heel ander verband. Job heeft het over de levenswijze van de gier, Jezus spreekt over het kunnen sterven op een willekeurige plek. Zu Luk 4, 23: Gen. R.23 (15c): "Auf, Artzt, heile dein eigenes Hinken."1 Noot 1 Vgl J. L. Burckhardt. Arab. Sprichw. S. 300, Nr. 404: "Ein Artzt der andere Leute hilft und selbst krank ist". Nr. 679: "Ein wunderliches Ding ist ein Augenkranker, der ein Augenartzt sein will." Beide spreuken zeggen wat anders, het eerste spreekt over het voorafgaande aan wat de onderhavige spreuk zegt, het tweede zegt, dat het om een niet-arts gaat die niet kan genezen, maar dit alleen wil. De uitdrukking wordt bij Lk toegepast als betekenende: "genees uw eigen dorpsgenoten". Een bepaalde wending dus. Dit maakt waarschijnlijk, dat het een gangbare uitdrukking was. Gemeenteschapping? Waarom dan niet evengoed van de evangelist? Maar men kan niet stellen, dat de spreuk niet van toepassing is. Hij kan zó uit het leven gegrepen zijn. Zu Lk 6, 43f.: Beispiele (voorbeelden) für das Bild von den Früchten bei Wünsche S. 105f. (pg. 105v.) Pg. 105v. is dit niet te vinden, maar zie pg. 99 en pg. 108. ´Bei Wünsche´ bevreemdt mij. Zu Lk 14, 7-11: Prov. (Spreuken) 25, 6f.: "Prunke nicht vor dem König Und stelle dich nicht auf den Platz der Großen. Denn es ist besser, daß man dir sage: rücke herauf, Als daß man dich erniedrige (vernedere) vor einem Vornehmen (voorname). Rabbinische Parallelen s. S. 75 u. 108, 1. Wat hier staat is nogal andersluidend dan bij Lk. Dat men al moraliserend het gevolg van gebrek aan nederigheid uitbeeldt, leidt vanzelf tot dit soort beelden in al hun verscheidenheid. Er is aldus geen enkele aanwijzing voor ontlening aan een bestaande vergelijking of beeld uit de wijsheidsliteratuur. Zu Mk 2, 27: Mehrfach ist das rabbinische Wort bezeugt: "Der Sabbat ist euch übergeben, nicht ihr dem Sabbat." (Strack-B. II 5). Andere rabbijnen waren hier ook achter. Het gaat om een waarheid als een koe. Zu Mk 4, 21: Meschilta 60a: "Nützt etwa (b.v.) eine etwas außer (behalve) an einem finsteren Ort (duister oord)? Dit is nogal afwijkend. Gemeenschappelijk is slechts: Als je een lamp hebt, laat hem dan in het donker schijnen. Deze vanzelfsprekendheid in letterlijke zin is te gebruiken voor allen, die hun
278 intelligentie, deugd, etc. vruchtbaar te maken hebben en dit beeld komt bij iemand op, zodra het voor de hand ligt. Het hoeft geen ontlening te zijn aan (volks)wijsheid. Zu Mk 4, 25: Esra 7, 25 "Eitles ([iets]ijdels) dem Eitlen, Fülle (volheid) dem Vollkommenen" (bzw. [resp.] "Leeres [[iets] leegs) dem Leeren und Volles denen, die voll sind"). Ähnliche (soortgelijke) Sprichwörter bei Strack… Dalman… Dazu noch das arabische Sprichwort: "Wer Milch besitzt, erhält (verkrijgt) Milch, und wer Wasser besitzt erhält Wasser." (A. Socin, Arab. Spichwörter u. Redensarten…). De spreiding van genoemde spreekwoorden wijst uit, dat ze onafhankelijk van elkaar kunnen opkomen. De formulering bij Mc 4, 25 komt eerder ´technisch´ over dan met volheid te maken hebbend. Natürlich sollen diese Beispiele (voorbeelden) in keinem Falle die Quelle (bron) für ein bestimmtes Logion bedeuten. Vielleicht ist es in einelnen (afzonderlijke) Fällen möglich die Geschichte eines einzelnen Logions zu verfolgen (volgen). Aber das Wichtigste ist, daß diese Beispiele (voorbeelden) als Sachparallelen das Recht und die Pflicht erweisen (aantonen), die synoptischen Logien in Zusammenhang mit der jüdiscen "Weisheit" zu verstehen und damit zu rechnen, daß sie zum Teil aus ihr entnommen sein können1. Ze staan in één denktraditie, maar van overnemen uit de Joodse wijsheid of andere bron is geen sprake. Het Nieuwe Testament is überhaupt iets Joods-rabbijns. Pg. 113 Noot 1. Wie mehrfach auf (naar) arabische Sprichwörter verwiesen ist, so dürfte die orientalische Sprichwortliteratur überhaupt manches Vergleichungsmaterial erhalten (bevatten). Ich nenne (noem) zu Mt 12, 34b Par. aus der arabischen Sammlung "Zerstreute (verstrooide) Perlen " (bei M.H.L. Fleischer, Ali´s hundert Sprüche 1837) Nr. 199: "Des Menschen Rede gibt Kunde (melding) von dem, was in seinem Herzen ist." Dit is een gelijkende uitdrukking, niet een variant van dezelfde uitdrukking. Het is eerder een maar al te bekende waarheid, maar "waar het hart van vol is, daar loopt de mond van over" is uiteraard een gangbare wijsheid en een gangbare Hebreeuwse en Aramese uitdrukking geweest.n94 Ferner zu Mk 9, 40 aus derselben Sammlung Nr. 252: "Dein Freund ist, wer nicht dein Feind ist." Was dit een gangbare uitdrukking of is dit de opmerking van één persoon, dus: een aforisme? De titel ´Zerstreute Perlen´ zou hierop kunnen wijzen. In het evangelie bedoelt Jezus echter niet de wijsheid om de wijsheid zoals in deze uitdrukking, maar veeleer met een feitelijke impact, waar hij ook omgekeerd zegt: ´Wie niet vóór mij is, is tegen mij.´ Hij eist maar één ding: navolging en toch is hij strateeg. Door het ontbreken van substantiva in en het algemene van ´wie niet tegen ons is is vóór ons´.is als zelfstandig de ronde doende uitspraak ongeschikt. Aus S. W. Freytag, Arabum Proverbia I (1838), p. 629 n. 82: celeriter quaere, celeriter invenies; Dit is niet hetzelfde als ´zoekt en gij zult vinden´. Het mist deze garantie en benadruk slechts een evenredigheid. Het gaat dus over iets anders. Ebenda II (1839), p. 41n. 46: quaere invenies; Dit is echter exact hetzelfde. Deze uitdrukking komt totstand op grond van deze ervaring. De uitdrukking is een zoveelste waarheid omtrent het Koninkrijk Gods, daarom ongetwijfeld jezuaans. Of Jezus hier een gangbare uitdrukking voor heeft gebruikt, is de vraag. Misschien, maar het hoeft niet bepaald.
279 ähnlich (insgelijks) p. 703 n. 387; Vgl. Mt 7, 7 Par. Ebenda II p. 354 n. 113: ut pensas, sic tibi pensabitur; vgl. Mk 4, 24 Parr. Vgl. ´wie goed doet goed ontmoet´. Het benadrukt reciprociteit. Dit geldt voor de filosofie van het menselijke überhaupt. Freilich (echter) muß man damit rechnen, daß mitunter (intussen) ein synoptischer Spruch die Quelle des Sprichworts ist; so offenbar (klaarblijkelijk) für Freytag II, p. 355 n. 115: Quomodo festucam in fratris tui oculo vides et signum transversum in oculo tuo non vides? (waarom ziet ge de stok in het oog van uw broeder wel en niet het dwarsteken in jóuw oog? Anderes unten zu (bij) den Gleichnissen. De Nederlandse taal is ervan doorspekt
280 2. Prophetische und apokalyptische Worte Während (terwijl) man in der alten prophetischen Predigt die im Stil der Erzählung gegebenen Visionen (und Auditionen) von den prophetische Weissagungen (profetieën), Droh- und Mahnreden usw. unterscheiden muß, ist für solche Unterscheidung in den synoptischen Jesusworten kein Anlaß gegeben (aanleiding aanwezig). Nur ein einziges Wort mag man als Visionsbericht bezeichnen (aanduiden), Lk 10, 18 'εθεώρουν τον Σαταναν `ως 'αστραπήν 'εκ του ουρανου πεσόντα (ik zag de Satan als een bliksem uit de hemel vallen). Waarom is het de moeite waard te vermelden, dat visioenen ´in de stijl van een vertelling´ zijn? Dit is alleen als genre aanwezig in de Joodse apocalyptiek. Kijk, je krijgt vanzelf een vertelling, doordat de visionaire profeet onder woorden brengt of probeert te brengen wat hij gezien heeft. Het gaat er maar net om wat visioenen zijn. Voorspellingen en putten uit geheim weten zijn er legio (zie hierboven). Visioenen onder symbolen en gezichten zijn hier maar ten dele van onderscheiden, denken wij ook aan de donderstemmen. Ik geef een snel onderzoek i.v.m. Lk 10, 18: Mk 1, 10: "Zag hij de hemelen scheuren en de Geest als een duif op zich meerdalen."; Mc 8, 38 (waarschijnlijk ervaring van de Doper, cf. Joh); "…wanneer hij (de mensenzoon, ik) komt in de heerlijkheid zijns Vaders, met de heilige engelen"; Mc 9, 12: "Elia komt wel eerst en herstelt alles"; de drie lijdensaankondigingen; Mc 10, 30 "of hij ontvangt honderdvoudig terug: nu, …en in de toekomende eeuw het eeuwige leven". Mc 14, 25 "Ik zal voorzeker niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken, tot op die dag, dat Ik haar nieuw zal drinken, in het Koninkrijk Gods"; Mc 14, 30 "…voordat de haan tweemaal kraait, zult gij Mij driemaal verloochenen", Mc 13 rede, Mc 14, 62 "Ik ben het, en gij zult de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende met de wolken des hemels"; Mt 18, 10,11 "Ik zeg u, dat hun engelen in de hemelen voortdurend het aangezicht zien van mijn Vader, die in de hemelen is"; Hand 1, 5,8 de belofte van het zenden van de Heilige Geest; Hand 1 6,7 "- Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?" Hij zeide tot hen: - Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft". Mt 11, 27//Lk 10, 22 "…niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil openbaren". Noot 2 Möglich ist jedoch, daß das Wort nur im Bilde die eschatologische Anschauung ausspricht, "daß man jetzt (nu) das Ende der Macht des Teufels erlebt" (Klostermann), so das es eine sachliche Parallele zu Mk 3, 27 wäre. Er is m.i. te weinig overeenkomst, zie commentaar bij pg. 110. Het gaat inderdaad om het einde van de macht van satan, onder visioensymbool geschouwd. Vgl. het satanisch visioen van Gerard Croiset, dat voorafgaat aan zijn Christusvisoen.n95 Vielleicht liegt das an der Überlieferung, die gemäß (conform) ihrer Auffassung von Jesus andere Stücke, die von Visionen und Auditionen berichteten, unterdrückt haben könnte. Bultmann zelf onderdrukt deze door al het geschouwde weg te laten tegenover symboolschouwing. Neem ook nog de extra donderstem in Joh. 12, 29. Opmerking. De woestijngezichten lijken mij tamelijk natuurlijke dagfantasieën, die door het vasten bevorderd werden. Ze kunnen dus authentieker zijn dan op het eerste gezicht, waardoor men de indruk van louter legende krijgt, lijkt. Legendair is dan de naieve ´setting´.
281 Auditieve visioenen, ook voor omstanders, zijn er genoeg. En waartoe behoort dan de verschijning van Mozes en Elia. (Mc 9, 4). Das dürfte (zou kunnen) jedoch nicht in großem Umfang geschehen sein; denn im späten (late) Judentum sind Visionen und Auditionen Sache der Apokalyptiker, und ein Apokalyptiker im eigentlichen Sinn ist Jesus nicht gewesen. Logisch volgt hier slechts uit, dat Jezus zich niet eenzijdig heeft toegelegd op apocalyptiek, zoals wij die als algemene bezigheid van bepaalde mensen en groeperingen kennen. Dit houdt echter niet in, dat Jezus geen eigen apocalypsen, zelfs in de zin van kennis van het buitenzinnelijke gehad mag hebben. ´Sind… Sache der Apokalyptiker´ is van een krukkig dogmatisme. Jezus onthult vele geheimen van het Koninkrijk Gods. Toevoeging: Profeten ontvangen: symbolen, letterlijke bewoordingen (visueel - dat van Pascal ´Mémorial´, auditief (Paulus, Jeanne d´Arc), beide (Mohammed: de beide Gabriëlsverschijningen, in de ´nacht van de maat´, hoewel het meeste ´by proxy´, nl. hemzelf is; Mozes: het niet brandend braambos: hoe episch figuur ook, Croiset heeft iets soortgelijks, dus kan dit een historisch onderdeel zijn). Symbolenvisioenen zijn een soort (Simon Petrus op het dakterrras van Simon de leerlooier, deels auditief). - Een ´moderne´ vorm onderging ikzelf. - Die Berechtigung (gerechtigdheid van) zu anderen Unterscheidungen aber wird das Folgende ergeben (verschaffen). Alle drie soorten van visioen zijn dus ook bij/i.v.m. Jezus te vinden, maar zuivere symbolenschouw is inderdaad niet al te frequent. De onderscheidingen zijn overigens secundair. Hoe kan nu in waarschuwingen tegen Jeruzalem een werkelijke scheiding worden gemaakt tussen dreigrede en toekomstvisioen? (Met name de grote rede is niet aan enige werkelijkheid ontleend, daar is zij veel te apocalyptisch voorn96. Visioenen onder symbolen zijn er te minder, omdat deze verhullend-onthullend zijn namens God vóór de mens. Jezus, als openbaarder van het Koninkrijk heeft echter niets te dechiffreren. Hij ontvangt echter ook geen symbolische bewoordingen, die niet tevens voor de omstanders zijn: zelf heeft hij echter niet te ontvangen, maar wel te melden. Ook dit gebeurt vaak in de verhaalde symbolen, b.v. de zoon van de landheer of het ´hemels brood´ (in Joh). De nu volgende onderscheidingen vormen een onlosmakelijk organisch geheel dat als totaliteit noodzakelijk deze aspecten te tonen heeft op straffe van incompleetheid. Ik vrees, dat het voer gaat worden voor classificatiemaniakken. Ook de bovenstaande onderscheidingen vormen zijden van een geheel, omdat de eerste twee, die alleen in gedaante verschillen, de laatste nodig hebben, niet omgekeerd, want een prediker hoeft nog geen profeet te zijn. De extra onderscheidingen bij Jezus tonen aan, dat hij alle profeten in het typisch profeteren overtreft, b.v. blijkend in het feit dat de ook in de andere profeten te vinden heilsprediking hier als aparte rubriek wordt behandeld, om de enige reden, dat er een grote hoeveelheid aan is. a. Heilspredigt Lk 14, 15: μακάριος `οστις φάγεται 'άρτον 'εν τω βασιλεια του θεου (zalig alwie brood eet in het Koninkrijk Gods). Auch dies Wort muß hier genannt (genoemd) werden; man kann es als Zufall bezeichnen (bestempelen), daß es nicht Jesus selbst in den Mund gelegt ist. Jedenfalls hat Lk es der Tradition entnommen und für den redaktionellen Aufbau des Gastmahlabschnitts (~fragment) benutzt.
282 Juist vanwege dit laatste heeft Lk ervoor gepast het Jezus in de mond te leggen. Zie mijn opmerking hierover bij pagina 132. Pg. 114 Lk 10, 23f.//Mt 13, 16f.: Der Preis (prijzing) der Augenzeugen. Mag Lk auch den Parallelismus der Glieder verkürzt haben, und mag man auch über das Verhältnis der βασιλεις (koningen) des Lk zu den δίκαιοι (rechtvaardigen9 des Mt streiten, so ist Lk doch darin sicher ursprünglich, daß die Hörer nicht überhaupt als sehende und hörende gepriesen werden, sondern (maar) wegen dessen (dat) was sie sehen und hören, d.h. was sie erleben1. Noot 1. Vgl. Klostermann. Bei Mt hat das βλέπειν (zien) der 'οφθαλμοι (ogen) keine rechte Beziehung (echte relatie) mehr, sondern (maar) muß ganz allgemein "verstehen" bedeuten. Het betekent hetzelfde als in de zin die volgt. Voor ´verstaan´ bestaat geen enkele aanleiding dan ´idealistische´ leeswijze. Nach Burney, The aramaic origin of the fourth Gospel 1922, S. 77 wäre das `ότι des Mt freilich (echter) nur falsche Übersetzung des Relativpronomens; der Sinn wäre dann der gleiche wie bei Lk. Wat is hier fout aan de vertaling? Het Latijn (om het in te vertalen) zou er geen moeite mee hebben en geen ´of of´ stellen. Waarom wij dan wel? De zin is ´au fond´ dezelfde als bij Lk, of je nu zus vertaalt of zo. Dit is typisch een voorbeeld van spijkers op laag water zoeken. Und das kann doch nur die messianische Zeit sein; denn diese zu erleben, haben die Frommen der Vorzeit sich gesehnt (daar ~naar verlangd)2. Noot 2--Dit alles is evident, de alternatieven kortzichtig. Mt hat das Wort, den Tadel der Jünger (verwijt aan de leerlingen) Mk 4, 13 dadurch ersetzend (vervangend), in einen künstlichen Ziusammenhang gebracht, so daß die Jünger um deswillen gepriesen werden, daß sie hören, und so das βλέπεινder οφθαλμοι überhaupt keine Beziehung (relatie) meer heeft. - Eine direkte Beziehung zur Person Jesu spricht das Wort ursprünglich nicht aus, soll es freilich (echter) nach der Meinung der Evangelisten wohl enthalten (bevatten). In Mk 4, 12/Mt 13, 13/14, waarop het voortgaat, blijkt deze betrekking wel. Er is alleen geen aansluiting op ´verstaan 'συνητε (verstaat) resp. opmerken 'ίδητε (ziet [in]) in het Jesajacitaat, omdat er staat βλέπουσιν (zij kijken, i.p.v. zij zien [in]) en 'ακούουσιν (zij horen, i.p.v. verstaan [συνίουσιν), nog versterkt door resp. de ogen en de oren. Toch klopt dit wel degelijk, want ook zij hebben het verstaan nog ingezien, want ze vragen om uitleg. Net zoals het auditorium hádden ze dat wel kunnen verstaan, want dat hangt af van of het je gegeven is. Ook hun is het niet gegeven, in ieder geval niet allemaal. Maar krachtens het discipelschap waartoe Jezus hen geroepen heeft krijgen ze uitleg en is het hun langs deze weg toch gegeven. Nu kun je redeneren: reeds in Mc is het Jesajacitaat betrekkingsloos, omdat er van zien (laat staan in Mt zien met de ogen) geen sprake is en dit klopt slechts in zoverre, dat nu eenmaal met dat zeer op de situatie toepasselijke citaat gewerkt wordt, waar nu eennaal van ´kijken´ sprake is, waardoor dit niet: betrekkingsloos is, maar - anders dan ´inzien´! - dit paar ´wel kijken, niet inzien´, eigenlijk meer toepasbaar op het zien van een wonder, voor zijn eerste
283 term (´kijken´) een tamelijk zinloze lege huls is, die daarom strikt genomen wringt. Het komt dus door de te goede toepasselijkheid van Jesajacitaat om daarom het dan maar niet te hebben mogen bezigen. Interpretatiewoede, eigen aan de ´Formgeschichtler´, is wat anders dan goed kunnen interpreteren. ´Eine direkte Beziehung… nicht aus.´ Een gotspe. Te meer daar het hele optreden van Jezus verhullend-onthullend is. Hij laat raden naar wie hij is. soll es freilich nach derMeinung der Evangelisten wohl enthalten (bevatten). B. weet het beter dan de evangelisten en dit alleen, omdat het predikaat geen object zou hebben! Lk 6, 20f-//Mt 5, 3-12: die Makarismen der Bergpredigt. Ihre Anzahl bei Lk ist die ältere. Dit zou uitsluitend het geval zijn, indien lineaire ontwikkeling of een die plaatsvindt middels terugkoppeling op een rijkere informatie de enige mogelijkheid zou zijn. Mt´s versie ziet er meer versierd, maar gedetermineerd uit. Is hier soms toegevoegd? Maar omgekeerd kunnen van deze gedetermineerde uitspraken moeilijk de determinaties gesnoeid kunnen worden, omdat dan het resultaat tegenover het oorspronkelijke zou staan als geknotte wilgen. Ook geeft het te denken, dat de lijst bij Mt veel uitvoeriger is. Het eerste kan juist niet uit lineaire ontwikkeling worden verklaard, omdat generering tot dat meerdere niet denkbaar is, het tweede laat echter nog toe, dat hier nog bij ´gedropt´ zou zijn. Anderzijds pleit voor het ouder zijn van Lk, dat het een waarheid, (ofschoon geen excuus voor armoede!) , dat er in de hemel compensatie zal zijn voor ontbering, evenals van alle die lijden. Men kan enerzijds veronderstellen, dat b.v. ´armen van geest´ afgeknot is tot ´armen´, omdat ook dit laatste tot een ware uitspraak leidt. Anderzijds suggereert de determinatie ´van geest´ op het eerste gezicht een ´onteigenlijking´ van die ware uitspraak op de wijze van ´verdoezelende vergeestelijking´. Nu heeft Mt geméénd wat hij schreef. Het ging hem om de eenvoud des harten, die kenmerkend is voor ware christenen volgens alle authentieke getuigenissen. En er is geen enkele reden voor het nieuwtestamentisch denken om een oorspronkelijk ´armen´ aan te vullen met ´van geest´, aldus de letterlijkheid ervan uitkledend. Zijn er in de term niet twee dingen ineengepropt en komt, te meer daar hij in het Oude Testament niet voorkomt (Jes 66, 2 biedt te weinig houvast)? Toch is de term voor de goede verstaander duidelijk. En hoe is tijdens het overleveren een betekenisverandering mogelijk van het maar al te duidelijke ´gij die (nu) hongert, want gij zult verzadigd worden´ naar ´hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden´? Deze overweging betekent óók het passeren van deze lukaanse waarheden. Het lijkt mij het waarschijnlijkste, dat er nogal wat varianten in omloop waren, secuurdere en vereenvoudigde, ook van groepen van uitspraken. Dat Lk´s variant de oudste is, lijkt mij juist het minst waarschijnlijk. Sie zerfallen in zwei Gruppen: 1.Lk 6, 20f.//Mt 5, 3-12: allgemeine Selgpreisung der sich nach dem messianischen Heil sehnenden Frommen. Lk dürfte im allgemeinen ursprünglicher sein; nur halte ich die 2. Pers. für seine Änderung gegenüber der 3. Pers. des Mt3. Lk wollte durch diese Änderung offenbar den Ausgleich mit V. 22f. herstellen (duidelijk in de pas brengen met), wo die 2. Pers. überliefert war. Noot 3 Makarismen sind im allgemeinen in 3. Person formuliert; vgl.----
284
En met het vervolg. Het moet wel, aangezien wat ervóór staat te kort is om af te wijken en de preek wordt er pakkender door. Let wel, dat het uitgangspunt naar de persoon polyinterpretabele participia praesentis zijn. Let wel, dat in wat na de `ότι-s volgt hierdoor variabel is overgeleverd. Maar Lk mag men wel een zekere stilistische opzet toeschrijven. Ob Lk die beiden νυν in V. 21 zugesetzt hat, kann wie die anderen Abweichungen von Mt für unseren Zusammenhang außer Betracht (buiten beschouwing) bleiben. Dit moet wel een redactionele accentuatie zijn. Pg. 115. 2. Lk 6, 22f.//Mt 5, 10-12: Seligpreisung der um des Menschensohns willen Verfolgten. Mt 5, 10 ist Bildung des Mt, der die siebenzahl Makarismen V. 3-9 (V. 5 ist im Mt-Text sekundär) voll machen will. Een typisch staaltje van ideeënzoekerij op zijn Duits. Wat er op een of andere manier uit blijkt te zien, wordt tot opzet gemaakt. Men zoekt zin overal en ziet niet, dat men deze zelf inlegt. Bont wordt het gemaakt, wanneer hiervoor iets secundair wordt verklaard. Waarom is een zachtmoedige secundair bij een vredestichter, waarom ´zij zullen de aarde beërven´ secundair bij ´zij zullen vertroost worden´? Het laatste is een verwijzing naar Jes 61, 2,3, het eerste naar Ps 37, 11. Vormte ´de aarde´ hier een uitzondering tegen het hemelse? Maar wat ste
heeft dit tegen oudtestamentische achtergrond voor zin? In de 37 psalm wordt over de messiaanse belofte gesproken. En waarom zou, omdat het uitvoeriger is, 11-12 daarmee heterogeen zijn? Ook de vormverschillen mag men niet zonder meer als finaliteiten zien. De getallenwichelarij is eerder iets wat de geleerden zoeken dan iets wat wij aantreffen (ook in Joh komen allerlei getallen voor waar onvoldoen grond is er - war men vaak doet - symbolen in te zien). B. heeft geen andere dan deze hoogst dubieuze speculatieve verklaring voor het dubbel voorkomen van vervolgden. Dit zou dan nog eerder de vormafwijking van 11-12 verdacht maken, maar duidelijk is er verschil tussen vervolgd worden ´om de gerechtigheid´ en ´om mijnentwil´. Al het voorgaande zijn oudtestamentische imperatieven en op het eind vindt de toespitsing op Jezus-zelf plaats. Dit leert neutrale lezing die wars is van koffiedikkijkerij. Über das `ένεκεν 'εμου (om mijnentwil) des Mt gegenüber dem `ένεκα του υιου του 'ανθρώπου (omwille van de Mensenzoon) des Lk s.u (zie onder). Im übrigen sind die Differenzen für unseren Zusammenhang ohne Bedeutung. Aber wesentlich ist die Einsicht, daß Lk 6, 22f. bzw., (resp.) Mt 5, 11f. ein neues Traditionsstück, das sich von dem älteren Lk 6, 20f. bzw. (resp.) Mt 5, 3-9 in Form (2. Pers. und Ausführlichkeit der Begründung [argument]) und Inhalt deutlich unterscheidet, ex eventu und also (dus) von der Gemeinde gebildet (gevormd) ist. Eine Beziehung zur Person Jesu hat erst die zweite sekundäre Gruppe. Het bezigen van de tweede persoon is Mt 5, 21,22 hangt samen met Jezus´ toespitsing op zichzelf De uitvoerigheid van deze passage is juist door die actualisatie te verklaren. Bij Lk is alles in de aanspreekvorm, omdat er niet de ruimte is voor een ´rede´, die als zodanig meer neutraal-anoniem is. In Lk 6, 22 wordt deze reden voor de aanspreekvorm door dezelfde als Mt 5, 21,22 overtroffen. De ´Wortlaut´ hiervan actualiseert op wat te verwachten is. Daar dit niet meer zo algemeen is, maar concreter gestalte aanneemt, ligt schildering van meer contouren voor de hand.. Vgl. Joh 15, 20: ´Indien zij mij vervolgd hebben, zullen zij u ook
285 vervolgen´. Moeten wij zeggen ´ex eventu´, d.w.z. dat deze waarheid pas als een paal boven water staat, nadat ze zich voltrokken heeft en niet van tevoren al vaststaat en niet b.v. vanaf dat Jezus bedreigd werd ook voor zijn medewerkers er dreiging opdoemde? Dan is dit al die ´eventus´. Jezus kan het er wel degelijk nog tijdens zijn leven over gehad hebben. Totnogtoe is er mij noch door Dibelius noch door Bultmann ook maar één keer met een zweem van waarschijnlijkheid aangetoond, dat de gemeentescheppingstheorie juist is. Het is zodanig een stokpaardje, dat het bij beschrijvingen van wat ´Formgeschichte´ inhoud de indruk ontstaat, dat geleerden na rijp beraad tot gemeenteschepping hebben geconcludeerd. Maar het is een stokpaardje en een hypothese kan dat ook zijn. Welnu, het is altijd een onbewezen, zeg dan ook maar rustig: nergens op gebaseerde hypothese gebleven. ´Eine Beziehung zur Person Jesu … die zweite sekundäre Gruppe´. a) Het is geen groep, maar variantie van één uitspraak, b) Het is geen nieuw stuk, dat toegevoegd zou zijn aan een serie oude. Welnee, de hele serie (rede bij Mt) hangt als verzameling makarismen samen. Zo heterogeen is deze uitspraak niet. We mogen immers van Jezus als leraar van de Tora verwachten, dat hij, gezien zijn messiaspretentie, al lerende de Tora toespitst op zichzelf., hier en nu, temidden van wie hem volgen en dan ook op dit onderwerp belandt. (Meermalen) over ware vroomheid, over vervolging en lijden omwille van de gerechtigheid, predikend, kun je het zo toespitsen, dat het persoonlijk wordt en dat gebeurt hier. Niet wil ik hiermee staande houden, dat deze volgorde van uitspraken oorspronkelijk zou wezen. Slechts hoeven wij in te zien, dat Jezus, zodra hij het over zichzelf en de zijnen heeft, meer bepalingen en concretisaties zal geven dan als hij algemeen blijft. Deze geschetste toespitsende volgorde kan, ofschoon (en misschien wel verband houden met het feit dat) ´vervolging´ juist tegen het eind van Jezus´ loopbaan het meest ter sprake zal zijn gekomen, een latere logia-ordening zijn. Maar wie bewijst hier wat? ´Ex eventu´ en ´gemeenteschepping´ is echter geheel onnodig om aan te nemen. Mt 11, 5-6//Lk 7, 22-23: Schilderung der Heilszeit. Die Schilderung ist im Zusammenhang auf die Gegenwart (het heden) bezogen (betrokken), und das dürfte (zou kunnen) auch der Sinn des ursprünglich isolierten Wortes (s. S. [zie pg.] 22) gewesen sein, wenn V. 6 ursprünglich mit V. 5 zusammengehört. Das aber ist wahrscheinlich, da die Schilderung V. 5 für sich allein ohne rechte Pointe ist. Danach hat das Wort primär eine Beziehung (betrekking) zu Jesus; es fragt sich nur (de vraag is slechts), ob eine direkte Beziehung zu seiner Person oder zu seiner Verkündigung; darüber s.u. (zie beneden). Zie mijn commentaar bij pg. 22. Mk 10, 29-30 Parr.: die hundertfache Vergeltung (s. S. 20f.). Wie der Vergleich mit Mk und Lk und wie die Textüberlieferung zeigt, ist an dem Wort herumkorrigiert (het een en ander ~) worden; doch ist nicht mehr sicher festzustellen, in welchen Stadien sich die Bearbeitung bzw. Erweiterung vollzog (resp. uitbreiding voltrok). Wesentlich ist die Beobachtung (waarneming), daß das Wort ursprünglich nur bis `εκατονταπλασίονα (honderdvoudige) reichte2. Was folgt ist die Unterschreibung eines Lohnes im Diesseits und Jenseits, wobei jener (wohl ganz sekundär) noch wieder spezialisiert wird. Mt (19, 27-30) kan de belofte van het richten van de stammen van Israel gemakkelijk hiernaartoe hebben verschoven. Een correctie zou kunnen zijn het door Mc (t.o.v. oer-Mc) vermelden van het verlaten van zijn vrouw i.v.m. het echtscheidingsverbod. Zijn huis verlaten kan dit echter ook impliceren. En dit zien wij ook gebeuren, b.v. wanneer iemand zich bij een verzet aansluit. Van het verlaten van zijn vrouw hoeft dan evenwel geen sprake te zijn. Dat het niet noemen van het verlaten van zijn vrouw door Mc om deze reden was, is
286 mij niettemin te speculatief. Wij zien een vaststaande rede, die bij Mt en Lk echter korter is. In de overlevering is er sprake van variantie. Dat is wat anders dan correctie. Bij dit variëren vindt men verschijnen en verdwijnen, zoals ook te verwachten is. De enige constante hier is het vast patroon van de reeks, waartoe oorspronkelijk wel samen met het huis de akkers behoord zullen hebben. De vrouw lijkt mij mogelijk, maar wel onzekerder. Goed mogelijk is, dat hier door Mt en Lk bij het overnemen van Mc met uitsprakenkennis (´uit Q´) meteen is aangevuld. ´Veelvoudig´ en ´hondervoudig´ lijken me typisch variant van elkaar, het eerste eerder een ´Q´-variant dan een oer-Mc-variant, maar dit is natuurlijk allesbehalve zeker. Verder: Wat is meer authentiek? Het tweede rijtje bij Mc, waarbij ´met vervolgingen´, of dat met ´vele malen meer´n97 bij de andere twee? Mc wil met dat honderdvoudig terugontvangen van dierbaren en goederen slechts uitdrukken, dat men een schat terugontvangt, maar samen met het zich blootstellen aan vervolgingen. Men dient een goede zaak en verwerft daardoor een schat. Mc is het meest uitvoerig. De ´vervolgingen´ hoeven niet als correctie te worden opgevat. Er is geen reden voor. Het meet precies uit wat er gebeurt met de mens bij deze radicale keuze. Is dit twee keer opsommen iets wat tijdens het overleveren ontstaan is? Dan is dat een andere soort impuls dan die welke leidt tot μετα διωγμων (met vervolgingen), want het tweemaal noemen van het rijtje als zodanig kan men moeilijk een correctie noemen. Breedvoerigheid en wat tóch een correctie is die samentreffen? Eenvoudiger is het aan te nemen, dat wij hier met een ´lectio difficilior´ en authentieke uitspraak van doen hebben, waarbij Mt en Lk een vereenvoudigde variant hebben, i.p.v. omgekeerd Men lette wat dit betreft ook op Mc 10, 30 ´mij en het evangelie´, Lk ´het Koninkrijk Gods´, Mt ´mijn naam´. Een andere behoefte om zo uit te breiden dan aan beeldend schilderen is er niet. Dit geldt dan voor de tweede opsomming, niet voor ´mij en het evangelie´. Dit ontspringt, als het niet eenvoudig de authentieke versie is, hoogstens aan de behoefte om duidelijk explicerend te zijn, wat anders dan de impuls achter de tweede reeks. Maar de theorie, dat ´lectio difficilior´ hier authenticiteit uitwijst, bevalt mij nog het meest te meer daar Mt en Lk zich beide hebben gebaseerd op oer-Mc, waarbij ze óf met behoud van essentie een stroomlijnende vereenvoudiging hebben doorgevoerd óf boven deze vorm geheel of gedeeltelijk de voorkeur hebben gegeven aan een hun reeds bekende (´uit Q´) variante overlevering. Hiervoor pleit het aan beiden gemeenschappelijk ´vele malen´, ofschoon dit toch ook een oer-Mc-variant kan zijn, maar dan is het wel toevallig, dat beide het hebben. Boven wees ik al op de goede mogelijkheid van mengen van Mk en ´Q´. Noot 2. M. Goguel. Revue d´Hist. et de Phil. rel. hält nur V. 30c: και 'εν τω αιωνι τω 'ερχομένω ζωην αιώνιον (en in de komende eeuw het eeuwige leven) für einen Zusatz (toevoeging) des Mk; Hij had dan wel mogen zeggen ´des Ur-Mk´. Uiteraard omdat de voorgaande opsomming wel erg aards is. Maar het nadeel der vervolgingen wordt zo wel voorzien van de noodzakelijke compensatie, wil het loon loon zijn. Is overigens het voorgaande niet te aards om geen vreemde eend in de bijt te zijn, reden dat het volgens B. er oorspronkelijk niet bij zal hebben gehoord? Vergelijk echter: Mt 6, 33 ´Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden´. Maar ook Mar 10, 17b: ´Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?´ 19 16 ´En zie, iemand kwam tot Hem en zeide: Meester, wat voor goed moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven?´ Kunnen deze twee waarheden nu niet in één verband zijn uitgedrukt? Ofschoon vervolgingen inhouden, dat velen sterven en niet beloond kunnen worden in enige aardse zin?
287 Die vorhergehenede (voorafgaande) hält er für eine ironische Antwort auf die törichte (dwaze) Petrusfrage V. 28; Petrus´ vraag als dwaas zien is een zware ´Hineininterpretierung´, evenals de conclusie daaruit, die alleen maar het werk kan zijn van een intellectualist, die denkt: mét die vervolgingen samen kán dit niet anders dan ironisch zijn. Maar dit is niet wat wij lezen. Let wel, dat alleen Mt, de enige die hierover 28 uitweidt, deze vraag van Petrus heeft. Deze aanvulling veronderstelt in Petrus een verwachting van beloning, die niet zo dwaas is of er wordt een aandeel in de messiaanse heerschappij gevraagd, zoals Mt met zijn invulling 28 blijkt begrepen te hebben, maar dwaas juist voor wie achteraf beter menen te weten. Alleen zegt Mc (nl. ook Lk) uitdrukkelijk ´(nu,) in deze tijd´, maar gezien het wisselend voorkomen op deze plaats in de handschriften, kan dit een invulling van naderhand op grond van Lk zijn. Maar het begin van de messiaanse tijd valt inderdaad niet samen met (in de normale voorstelling) het begin van het eeuwige leven. Reeds krijgt de zoeker van het Konnkrijk alles geschonken. Maar waarom precies datgene wat hij verlaten heeft? Valt dit wel figuurlijk op te vatten? Dat dit moet, spreekt vanzelf en krijgt een klein extra reliëf, doordat de navolger van Christus (´hij´) ook honderdvoudig moeders terugontvangt. Nemen wij even aan, dat ´in deze tijd´ alleen in Lk stond. Dan kan het volgende het geval zijn: Waar Lk datgene dat men ontvangt vervaagt, kan hij het te vroeger laten komen. Hierdoor kan hij aan heel de tijd, die aan de eeuwigheid voorafgaat, de nadruk geven als ´deze tijd´. Mc daarentegen heeft dan het beeld voor ogen van een onder vervolgingen aanbrekende aardse messiaanse toekomst, die wat men nu heeft opgeofferd rijkelijk zal compenseren, waarna het eeuwig leven komt. Dit bevindt zich geheel in de ook latere rabbijnse voorstelling van zaken. Dit beeld kan dan ook zeer wel origineel jezuaans zijn. ´In deze tijd´ in Mc is dan dus gauw niet op zijn plaats, tenzij hij hiermee net zoals Lk bedoelt de messiaanse tijd voorzover onderscheiden van het latere eeuwige rijk. Vóór deze laatste interpretatie pleit juist dat ´met vervolgingen´ waaruit blijkt, dat het messiaanse rijk spoedig aan zal breken. -----Ursprünglich ist die hundertfache Vergeltung zweifellos eine "jenseitige", d.h. (d.w.z.) sie bedeutet dem Lohn im messianischen Reich. Het Koninkrijk Gods is aanbrekend, het messiaanse rijk is nu aanbrekend, arrivant. Het gaat dus om het loon als ´eraankomend´. Het is dus niet nodig om aan te nemen, dat het oorspronkelijk wat anders betekende dan wat wij hier eruithalen. B. denkt verknippend, niet dynamisch. Het messiaanse rijk uitsluitend apocalyptisch willen zien als komende Parousia mist de fasegewijze komst van de Messias. Lk 11, 20//Mt 12, 28 ´dan is het Koninkrijk over u gekomen´; Lk 17, 21 ´ook zal men niet zeggen: zie, hier is het of daar! Want zie, het Koninkrijk Gods is bij u´; Mc 4, 30-32 waar Jezus (wie in werkelijkheid anders?) het Koninkrijk Gods vergelijkt met de groei van een mosterdzaadje; Mt 6, 33//Lk 12, 33 ´zoekt eerst het Koninkrijk en zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden´; Lk 12, 33,34 ´maakt u beurzen, die niet oud worden, een schat, die nooit opraakt, in de hemelen, waar geen dief bij komt en geen mot ze schaadt. 34 Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn´; Mc 13, 26 ´en dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op de wolken, met grote macht en heerlijkheid´n98 Het aantal illustraties van de meerledige en fasengewijze komst van het (messiaanse) Koninkrijk is legio. Dit is zo Joods, dat de aanwezigheid ervan in Jezus´ prediking geen betoog behoeft. De essentie van zijn prediking zijn de finesses van het koningschap Gods, zowel hier al in het hiernamaals als eschatologisch: Jezus zelf is het centrum van het
288 koninkrijk Gods en de vergeving der zonden. Jezus´ informatie over het Koninkrijk Gods is zeer appèl-rijk.De ene fase van het Koninkrijk speelt in de andere, als men nu reeds een schat in de hemel optast, waar het hart op geconcentreerd is. En het splitsen van de Parousia-nu en de Parousia-dan is kunstmatig. Het dubbele loon is niettemin geheel evenredig met dit dubbele aspect van het Koninkrijk. Waar de beschrijving van het Koninkrijk de grondstructuur van Jezus´ prediking is, is wat dit betreft iets op conto van de gemeente of de evangelisten schrijven het toppunt van vermetelheid. Ob das Wort ursprünglich die Erläuterung `ένεκεν 'εμου και `ένεκεν του ευαγγελίου erhalten (uitlegging ´omwille van mij en omwille van het evangelie´ gekregen) hat, ist angesichts der Differenzen der drei Synptiker höchst zweifelhaft. Für das εινεκεν της βασιλείας τ. θ. des Lk spricht die Logik des Satzes (v.d. zin): wer um des Reiches willen das Irdische preisgibt, der wird - eben (juist) im Reich - hundertfältigen Lohn erhalten (krijgen). Maar deze zin is niet logischer dan bij de andere synoptici. Er wordt loon beloofd, hoe en waarom is überhaupt variabel uit te drukken. De door B. ´geziene´ logica is niet zo strak. Ook ´eben im Reich´ is niet conform wat we lezen. Het is een louter hypothetische achtergedachte. Ferner ist ja auch das `ένεκεν 'εμου και του ευαγγελίου Mk 8, 35 sicher sekundär (s.S. [zie pg.] 97) Zie mijn commentaar aldaar. ´Sekundär´ is dubbelzinnig, want het `ένεκεν is uitleggend en dit is wat anders dan ´ingeschoven´. endlich wäre die Text des Lk aus dem des Mk nicht ebenso leicht zu erklären wie umgekehrt De logische las bij Lk is, zagen wij, zwak. Dus ook het uitgangspunt ´om mij en het evangelie´ kan m.i. zeer gemakkelijk worden omgezet in ´om het Koninkrijk´, want het evangelie is het evangelie van het Koninkrijk en koninkrijkstichtend. Het Koninkrijk is in eerste instantie evangeliebeleving. Das Wort dürfte (zou kunnen) danach (in overeenstemming daarmee) ursprünglich als Parallele zu Mk 8, 35 gelten: Wer sein irdisches Gut aufgibt, der wird hundertfaltigen Ersatz bekommen (vervanging krijgen). Eine Beziehung zur Person Jesu hat das Wort ursprünglich nicht gehabt. Dit gaat niet op, aangezien het verliezen van alles wat van waarde is en het daardoor winnen een loze uitspraak is, indien niet erbij vermeld wordt, hoe en waarom dit zo is. Het moet ergens aan refereren `ένεκεν του ευανγγελίου. (omwille van het evangelie) ontbreekt in sommige handschriften, maar wat B. hier zegt zou eerst opgaan als `ένεκεν 'εμου και `ένεκεν του ευαγγελίου (omwille van mij en omwille van het evangelie) zou ontbreken in de meeste handschriften. Dan te beweren, dat deze woorden oorspronkelijk geen betrekking op Jezus (zullen) hebben gehad is te dol voor woorden. Het argument van oorspronkelijke parallellie met Mk 8, 35 laat wel onverlet, dat het verklaringsprobeem in die context evenzeer opdoemt. Pg. 97 zei B., dat een logion ´wie zijn leven wil behouden, die zal het verliezen´ en omgekeerd, ermee ´christelijk is uitgebreid´. Wonderlijk! Hoe vaak dreigt Jezus de boosdoeners met de hel Hoe vaak stelt hij wie de wil doen van de Vader de hemel in het vooruitzicht? Wie vervolgd worden zullen beloond worden. Hij stelt loon in het vooruitzicht voor wie eerst het Koninkrijk Gods zoeken. Het is toch volkomen in zijn geest, dat hij degenen die hem volgen, of dit nu wordt uitgedrukt door ´om hem´, ´om het evangelie´, ´om het Koninkrijk´ of een combinatie hiervan loon in het vooruitzicht stelt of, omgekeerd, het steeds over loon heeft voor wie zich zo gedragen. Vergelijk ook het prijzen van het geven van je leven voor je vrienden.
289 ´Eine Beziehung… gehabt´ is een extreem staaltje van verwijderen van het levenssap, van vivisectie. Nach dem Gesagten kann auch Mk 8, 35 (das Verlieren und Finden des Lebens) unter die profetische Worte gerechnet werden, wozu eine paradoxe Formulierung gut paßt. Profetisch is zo´n uitspraak juist inzoverre deze over het Koninkrijk inlicht en niet als geïsoleerd. Het paradoxe is dan ook niet typerend voor het moment van inlichten, maar voor het moment van wijsheid. Ebenso kann man Mk 10, 31 Parr. (von den Ersten und Letzten) hierher ziehen (hiernaartoe halen), daß freilich (inderdaad) ebenso ein Drohwort (dreig~) ist. Als eigentliche Heilsweissagungen (~profetieën) wären noch zu nennen (noemen) Lk 10, 20 (... χαίρετε δέ `ότι τα 'ονόματα `υμων 'εγγέγραπται 'εν τοις ουρανοις) (verheugt u echter, omdat uw namen ingeschreven staan in de hemelen) und Lk 12, 32 (die kleine Herde [kudde]), Wat Bultmann doet is classificeren. Dit geeft geen nieuwe informatie. Ook gaat het niet om specimena van ideaaltypen. Integendeel, classificatie volgt de toevallige inhoud, resumeert. beides ganz sekundäre Gemeindebildungen. in denen der Erhöhte (de Verhoogde) redet. Jezus spreekt Lk 12, 33 van ´een schat maken in de hemel, 34 ´want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.´ Alsof er niet nu al interferentie met de hemel is. Ook het komend Oordeel is voor wat wij nú doen: Dit is vanzelfsprekend en ook dit is geen tegenstelling met Jezus´ prediking over het (aan)komend Godsrijk. Zie even hierboven.Dat het de verhoogde Heer is die spreekt blijkt niets. Het is een wilde veronderstelling. Wat de eerste uitspraak betreft: De context komt inderdaad overeen met bepaalde passages uit Handelingen, b.v. over Paulus die op Malta door een adder wordt gebeten, maar ongedeerd blijft. Maar het allerwaarschijnlijkst is, dat de krachten waarover de apostelen en evangelisten hier beschikken hun voorgeschiedenis hebben daar waar Jezus, die, b.v. overduidelijk blijkend in het totale relaas van de opwekking van het dochtertje van Jaïrus, zelf over grote meer dan natuurlijke krachten beschikte (alhier zelfs: niet beschikte), zijn apostelen en leerlingen uitzendt in dienst van het Koninkrijk, reeds tijdens zijn aardse leven. Die kleine kudde, de uitverkoren ´ek-klesia´ (gemeente), aan wie het Koninkrijk Gods gegeven is, is geen secundaire toevoeging, maar de zoveelste informatie, dat het Koninkrijk Gods hier en nu arriverende is. Zo ook de tekst over de sleutelen van het Koninkrijk die aan Petrus gegeven worden. Dit aspect is wezenlijk voor het evangelie. Was er toen dan nog geen sprake van een ´ek-klesia´? Zijn de twee ekklesia-teksten, de rots- en de sleuteltekst en ´als hij naar de kerk niet luistert´ gemeentescheppingen? Maar wij zien steeds Petrus als belangrijkste, steeds onderscheid tussen de twaalf en de overige leerlingen, steeds een gezamenlijke activiteit in opdracht van Jezus. Een uiteindelijke bevestiging van Petrus ´weid mijn lammeren, weid mijn schapen´, een beschikking van de apostelen over krachten om te genezen en en duivelen uit te drijven. De leerlingen van Jezus zijn onderscheiden van die van Johannes de Doper en die van de Farizeeën. De leerlingen dopen in naam van Jezus. Men volgt of kapt ermee (Joh 6, 66). De twaalf willen iemand die Jezus niet volgt beletten duivelen uit te drijven (Mar 9, 38). Jezus had volgelingen, een ruimere groep van leerlingen en mensen die alleen maar in hem geloofden en in zijn woord. Er zijn dus aanhangers in gradaties. Deze bekeerlingen betitelen als kleine kudde hoeft helemaal niet van later te zijn, zeker niet als Jezus degenen die geen gehoor geven betitelt als veroordeeld en verhard.
290 Ziehier dan het compliment, dat hij maakt aan degenen die in hem geloven. Wie zich bekeren vormen een uitgelezen kudde, dat is toch in beginsel wat Jezus überhaupt zegt. Ook hier is geen ´verhoogde Heer´ te vinden. Of bedoelt B., dat Jezus´ kennis omtrent het hemelse en de plannen van de Vader worden toegeschreven? Wat is er meer om toe te schrijven? Profetieën over wat komt of over wat is? Jezus moge apocalyptische visioenen hebben gehad, maar geen uitspraken gedaan hebben als: ´Heden zult gij met mij zijn in het paradijs´, of ´ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen´, of ´hun engelen zien steeds het aangezicht van de Vader´ of ´gij zult de hemel open zien en de engelen Gods zien opstijgen en nederdalen op de zoon des mensen´? Of er een dergelijke profeet heeft rondgelopen, is het probleem niet. Het gaat niet aan het ene visioen tegen het andere uit te spelen. Jezus is door en door ´koninkrijkspecialist´ geweest, tegen welke waarheid geen gemeertescheppingstheorie opkan. Hij was wat dit betreft mysteriënonthuller. Het gaat er veel meer om, of deze visioenen, kennis bij Jezus, wel betrouwbaar is. En hier toont hij juist in zijn messiaspretentie, die hij door zijn totale optreden waarmaakt, dat hij zelf centrum van dit Koninkrijk is, gelijk van de Messias überhaupt verwacht wordt. Om profeet te zijn, om Messias te zijn hoeft hij niet verhoogd te zijn. Eine Heilsweissagung (~profetie) ist endlich auch Mk 1, 7-8 bzw. (resp.) Mt 3, 11-12; Lk 3, 16-17, die messianische Predigt des Täufers. Für unseren Zusammenhang ist dabei das von Bedeutung, daß dies Stück in der christlichen Tradition, eine sekundäre Beziehung (betrekking) zu Jesu Person erhalten (gekregen) hat, teils einfach durch Einreihung (inlassing) in den Bericht von Jesu Wirken, Hoezo secundair? Gaan wij na: Jezus heeft steeds alleen maar goede woorden voor Johannes. Dat Jezus met de Doop van Johannes sympathiseert, dat hij zichzelf door hem laat dopen, geeft aan, dat hij zich er niet boven verheven voelde. Wat van zijn kant Johannes betreft,. Lk 3, 1-3 situeert hem uitvoerig, zelfs met het verhaal van zijn geboorte, waarvan men meestal geneigd is het als legende te beschouwen. Maar de concrete beschrijving van zijn vader Zacharias: tempelpriester uit de afdeling van Abia en zijn vrouw Elisabeth: uit de dochters van Aäron geeft mij toch te denken. En het verhaal over Zacharias´ visioen en stomheid is goed vergelijkbaar met dat van dat van Saulus op weg naar Damascus, dat erg uitvoerig beschreven is (Hand 1, 1-21). Johannes vertoont het gedrag van een profeet. Dat een profeet een godsspraak heeft gehad (voor godsspraken vgl. met Hand 10, 9-18 en passim, Lk 2, 26, van dit hele verhaal - maar ook die eerdere meldingen van daarnet - wordt de plausibiliteit versterkt wordt door 2, 36,37)n99, i.c. dat hij de Messias - overigens voor een profeet ook een onderwerp om het over te hebben - zal zien (info van Joh), is niet zó verwonderlijk als sommigen mag lijken. Lk somt ook het soort prediking dat Johannes ten beste gaf op. De vierde evangelist (Joh) een eigenstandige informatiebron, meldt behalve op beter ingelicht overkomende, ja corrigerende wijze (vrij vaak in Joh het geval, dit pleit voor authenticiteit, niet voor´evolutie´) dan de synoptici de godsspraak en de duif, de zeer voor de hand liggende vraag aan Johannes, of hij misschien de Messias of de teruggekeerde Elias of ´de´ profeet van Deu 8, 15,18 niet was, met het steevaste antwoord - en stemt daarin met de synoptici overeen - ´na mij´. Het heeft er alle schijnvan, dat Joh weet hoe de vork aan de steel zat. Dat na hem de fenomenale Jezus van Nazaret optrad, kan wel doen denken, dat er toeschrijving van wetenschap bij de Doper omtrent hem achteraf plaatsvond, te meer, daar deze Mt 10, 11, Lk 7, 18-23 nog naar zijn identiteit laat vragen, maar wij lezen nergens de onderhavige heilsprofetie als ´inlassing in het bericht vam Jezus´ optreden´, nee, het hoort
291 erin thuis, nl. samen met het zich laten dopen van Jezus door Johannes. (Wat de latere navraag betreft, let wel, dat hij hem, voor hem verder slechts bekend van horen zeggen achterneven kennen elkaar meestal niet, laat staan verder verwijderde familie - nooit persoonlijk echt heeft gesproken). Lees ik het goed, dan zegt B., dat Johannes best messiaanse profeet heeft kunnen zijn, Jezus zich best door hem heeft kunnen laten dopen. Blijft dan als kunstmatige scharnier het zoongodsauditie met het een visioen van (of) een (werkelijke ´toevallig´ neerdalende) duif (uiterlijk gebeuren, als begeleidend teken geduidn100 Zo´n auditie is in wat er zoal aan visioenen e.d. plaatsvindt normaal te noemen. Men onderschatte de kracht van dit soort visioenen niet: dat wij in de christenheid ham eten, danken wij aan het visioen van Petrus te Joppe op het dakterras van het huis aan zee van Simon de leerlooier te Joppe. Denken wij verder aan Jeanne d´Arc (einde aan de langste oorlog van ooit), de autobiografie van Gerard Croiset, aan het Mémorial van Pascal etc. etc. Dat profetieën altijd ´ex eventu´ zijn, dat veridieke visiioenen niet bestaan, behoort tot de meest geborneerde vooroordelen van de Verlichting. teils durch die Änderung der Feuertaufe in die Geistestaufe (Mk), bzw. (resp.) die Kombination beider (Mt und Lk; Q?)1. Noot 1. Ich bin nach Wellhausen (zu Mt 3, 11f.) der Meinung, daß der ursprüngliche Text nur gelautet hat: "er wird euch mit Feuer taufen", und daß mit diesem Feuer das Gerichtsfeuer gemeint war. Ob mit der Feuertaufe schon die (christliche) Geistestaufe kombiniert war (so Wellhausen), oder ob erstMt und Lk durch die Vereinigung von Q mit Mk diese Kombination vollzogen, wird sich kaum entscheiden (nauwelijks uitmaken) lassen etc. De voorstelling van de Geestesdoop vinden wij al eerder, b.v. duidelijk Jes 44, 3. Ook later (Hand 1, 5) horen wij Jezus zeggen: ´…Johannes doopte met water, maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden´ en 11, 16 Petrus hierop terugkomen. Veel wijst erop, dat hij over de komst van de Heilige Geest gesproken heeft, ook Joh 14, 15. Joh geeft als te doen gebruikelijk de dubbele voorstelling van dat het het werk van de Vader is zo goed als van de Zoon (16, 8). Zoals de Zoon de hand heeft in de werken die de Vader door de Zoon werkt, zo ook in deze zending. Ook in de synoptici werkt Jezus zijn werken en voelt hij ónwillekeurig een kracht van zich uitgaan (Mc 5, 20). Dit tweeledige perspectief op de gecompliceerde Vader-Zoonverhouding moet dus teruggaan op Jezus zelf, zodat wij mogen aannemen, dat hij in het vooruizicht heeft gesteld ook zelf de Geest te zullen zenden en Joh dus naar waarheid weergeeft. Hoe vroeg is de voorstelling van het dopen met de Geest? Ook Joh (1, 33) heeft de combinatie dopen met water door Johannes - dopen met de Heilige Geest door Jezus. Dus men hoort het ook nog eens van een ander. Voorts: Dat Jezus de belofte van de komende uitstorting van de Heilige Geest doet onder het beeld van een doop, is eveneens goed mogelijk, zo goed als het zeggen van: ´Kunt gij gedoopt worden met de doop waarmee ik gedoopt word?´ Het was een al te bekende rite van reiniging van zonden. ´Johannes doopte met water´ (Hand 1, 5) kan, waar datgene waarbinnen vergeleken wordt de doop is, maar Jezus zelf nooit met water doopte (doch slechts zijn leerlingen, Joh 4, 2), des te plausibeler gezegd zijn. Weliswaar loopt deze zin niet mooi, maar Hand voert ook Petrus, die zijn bezoek aan Cornelius verantwoordt op als zich deze zin als woord des Heren herinnerend (Hand 11, 16). Het is een constante, waarvan Lk heeft vernomen, dat zowel Jezus als Petrus hem gezegd hebben Het is daarom in Jezus´ mond waarschijnlijk authentiek De combinatie bij Mc: ´Ik doop met water; die na mij komt zal met de Heilige Geest dopen´ is vanwege het beeld van de doop, juist uit de mond van de Doper eveneens mogelijk. Alleen
292 maar ´mogelijk´ (en niet meer dan dat)? Of: alleen maar mógelijk (niet meer dan dát)? Joh 1, 32 refereert namelijk aan een godspraak aan Johannes ´op wie gij de Geest ziet neerdalen en op hem blijven, deze is het die met de Heilige Geest doopt. κα'γω ουκ ηδεν αυτον. (ook ik kende [vgl. Hand 7, 18] hem niet 31,33). Blijkbaar wist Joh alleen maar, dat er een formidabel persoon na hem zou komen (inside information?n101). Het niet kennen wordt herhaald door een auteur die weliswaar de methode hanteert uitspraken in eigen weergevende en duidende bewoordingen om te zetten, maar toch. Ook wat betreft het verhaal van de hemel die openging en de duif die neerdaalde, krijg je bij Joh scherper te horen hoe de vork aan de steel zat en waar de klepel hing. Er wordt gerept van een godsspraak over een (uiterlijk?) teken, dat zich zal voordoen, van wee latere leerlingen van Jezus, die hier nog leerlingen van Johannes zijn, die deze de volgende met stelligheid horen zeggen: ´Dat is hem (het lam Gods)!´. Het kan dus gemakkelijk zijn, dat ´… deze is het die met de Heilige Geest doopt´ hetgene, en het enige, is, dat Johannes heeft medegedeeld. Dit roept dan vanzelf op: ´Ik doop met water, maar hij….´ Dit kán Johannes zo gezegd hebben, maar wat zeer wel mogelijk is, dat deze combinatie de invloed is van dezelfde formule op naam van Jezus, die wij in Hand en op naam van Johannes in Mc vinden. Dus: Juist doordat ook hier, apart van de synoptici, van hetzelfde, de Geestesdoop, gerept wordt, maakt het m.i. twijfelachtig, dat er oorspronkelijk slechts sprake is geweest van dopen met vuur. Dit keer vraagt B. zich met een vraagteken af, of de formule met de toevoeging ´en met vuur´ wel uit ´Q´ stamt. Nu mogen wij vanwege de onbegrensheid van Q geen absolute scheiding aanbrengen tussen een Mc-logion en uitgebreidere varianten. Deze uitgebreidere variant lijkt mij inderdaad buiten-Marcaans en het vuur lijkt mij een voor het verloop van het logion gevergde tusseninvulling tussen de Geest waarmee men gedoopt zal worden en het straffende vuur even verderop. Bij Maleachi (3, 2) is het vuur louterend ter bekering en zo is het hier. Vuuren Geestesdoop komen zo én op twee kanten van hetzelfde neer én op het tegengestelde. Vuur is naast bezieling door de Geest (zie verderop) tot wegbranding van het slechte en bestraffing van het afval. Zie ook Mc 9: 48 waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust. 49 want een ieder zal met vuur gezouten worden. 50 Het zout is goed…Das Feuer- und Geistestaufe gleichbedeutend seien (H. Leisegang… auf Grund von der griechischen Vorstellung vom feurigen Geist) und daß also (dus) die ganze Weissagung (profetie) eine aus der hellenistischen Mystik eingedrungenes Motiv sei, halte ich für ausgeschlossen. Dat vuurdoop en Geestesdoop op hetzelfde betrekking hebben, wil nog niet zeggen, dat de beelden verwisselbaar zijn, omdat het beeld van het vuur nog altijd beeld is, dat een aspect uitdrukt (waarnaast ´doop´ ook een beeld is). En natuurlijk houdt B. gelijkbeduidendheid voor uitgesloten, omdat hij meent, dat de vuurdoop de vonnisvoltrekking is. Mc 9, 48 geeft echter een tweesnijdend karakter van het vuur aan: het loutert óf het verdelgt, al naar gelang de persoon waar het om gaat zich bekeert of juist niet. 1 Kor 3, 13-15 illustreert dit voortreffelijk. … Das Feuer des Gerichts ist eine wie Mt 3, 12 so auch z.B. Mal 3, 2f. begegnende (voorkomende) Vorstellung, und die Taufe als Bild für eine Vernichtung begegnet Mk 10, 38f.; Lk 12, 50.
293 Het ongetwijfeld pijnlijke vuur Mal 3, 12 moet m.i. ook als ter boetedoening worden uitgelegd. Ook is e op beide plaatsen genoemde doop niet een vernietiging, maar: iets dat Jezus moet ondergaan. Het in Lk hieraan voorafgaande vuur is het element dat zowel het effect zal hebben als het zwaard, waar Mt 10, 34,35 sprake van is en dat bij Lk terecht even verderop staat, maar op de eerste plaats is het de Geest, die explosief velen zal trekken en bezielen. Anders zou het louter oorlogszuchtig zijn en dat is het duidelijk niet en past ook niet bij de rest van zijn evangelie. Overigens blijft in verband hiermee de vraag, of de doop met vuur niet juist uitsluitend het vuur is, waarmee men overeenkomstig Mar 9, 49 gezouten wordt en Mal 3, 12 gelouterd wordt. Ik zelf heb het gevoel, dat er, precies zoals hier, ermee ook de rechtstreekse bezieling door de Geest mee bedoeld wordt (zie hierboven). Sanhedr. 38a (Strack-B. I, 121f.) ist von der Feuertaufe als einem der Wassertaufe überlegenes Reinigungsmittel die Rede nach Num 31, 23. Maar hier gaat het niet om een doop, maar om een reinigingsmethode. Nach Reitzenstein (…) stammt die Verbindung des πυρ (vuur) mit dem πνευμα aus der mandäischen Vorstellung, nach der (welke) das Wasser zugleich Glanz und Glut ist. Het erbij slepen van vaag analoge gevallen, echte of schijnbare, heeft nauwelijks of zelden bewijskracht. Pg. 117. Vielleicht ist auch das Präteritum (voltooide tijd) 'εβάπτισα (ik heb gedoopt) Mk 1, 8, das Mt und Lk in das Präsens verwandeln (veranderen), für die christliche Redaktion bezeichnend (karakteristiek); man kann es freilich (echter) auch als Semitismus verstehen (...). Het eerste heeft als nadeel, dat het dopen in Johannes´ mond naar het verleden wordt afgestoten i.p.v. dat Johannes zelf naar het verleden wordt afgestoten De theorie komt erop neer, dat er een zweem van inleg te bespeuren zou zijn, wat neerkomt op spijkers op laag water zoeken. De tweede uitleg heeft als plausibiliteit, dat ze meteen de tegenstelling ´heb gedoopt´- ´zal dopen´ verklaart. b. Drohworte (dreigwoorden). Lk 6, 24-26: die Weherufen über die Reichen. Bildung (vorming) des Lk scheinen sie mir außer V. 26, der schematisch als Anithese zu V. 22f. geformt ist, nicht zu sein, wenn sie auch in Q nicht an dieser Stelle gestanden zu haben scheinen; denn (want) V. 27a ist offenbar (duidelijk) eine Übergangsbildung, die wieder zu dem Quellenstück (Q) zurücklenkt (naar het stuk dat de bron vormt terugbuigt) (s. S. 95). ´…in Q… gestanden´. ´Gestanden´ maakt een papieren en starre indruk. Het lijkt mij bij de ´redes´ steeds een bepaalde opsommingswijze, waarbij onder de ontstane variaties ervan op enkele punten een bepaalde volgorde nog als oudste kern herkenbaar is. Daar het samenvattingen zijn van wat Jezus leerde, is er bij het overleveren een grote vrijheid van combinatie en zelfs weergave, ook voor de eindredacteur. Door zijn determninaties lijkt de bergrede het nauwkeurigst. Wat wij zien in Mt zijn eerst zaligsprekingen, dan de uitspraken over de ware mentaliteit t.a.v. de geboden. Bij Lk eerst de zaligsprekingen, dan de ´wee-u´s´ als tegengesteld hieraan. Vers 26 is niet schematisch door Lk als antithese gevormd, maar de schildering is opgebouwd op vijf verwante elementen, zoals ook bij de zaligsprekingen het geval is. Waar het Geheel een antithese vormt, zo ook de elementen, met parallellie tussen 21,22 en 24-26. Hierna volgt de ware mentaliteit t.a..v. de geboden.
294 ´Quellenstück´. We traceren dezelfde volgorde van een aantal variante zaligsprekingen en van een bepaalde volgorde van wee-u-uitspraken over de ware houding t.a.v. de geboden (niet alle te vinden op dezelfde plek bij Mt, niet 31, 38b die alleen maar, 31 uitleggend, ´helpen´ variëren). Er is een rest van een bepaalde volgorde van overleveren te vinden. Te spreken over ´dem Quellenstück´ is te sterk uitgedrukt. V. 24f. kann alte Tradition sein; En geheel in jezuaanse geest. In deze geest moet Jezus hebben gesproken. ´Gij hebt uw vertroosting reeds´ heeft mij alijd sterk doen denken aan Mt 6, 2 ´zij hebben hun loon reeds´. Indien dit hier van de rijken gezegd is, zou dit voor dubbelzinnige uitleg vatbaar zijn geweest, van waaruit dan deze variant ontstaan is. Wellicht komt deze spreuk uit een van deze twee verbanden en is hij bij het andere toegevoegd. zum Nebeneinander von Makarismen und Flüchen, vgl…(volgt een opsomming uit de primitieve wereldliteratuur). ….1 Dat dit vaak voorkomt, vloeit uit de aard van de zaak voort, veeleer dan uit een wijdverbreide literaire gewoonte. Noot 1. H. Leisegang, der … meint, daß solches Nebeneinander "in krassem Gegensatz zu jüdischer Formgebung steht", hält die Weherufe des Lk für eine sekundäre Bildung (vorming), hinter der die Gestalt des kynischen Wanderphilosophen (zwervende wijsgeer) steht! Is het geen Joodse gewoonte, dan is er nog wel de vrijheid dit ooit te doen. ´Krasse tegenstelling tot de joodse vormgeving´ doet, alsof er hier een ijzeren wet wordt overtreden. Dat de auteur, Lk, duidelijk een Griek was (zie mijn ´Schijn en Wezen´n102), dat om zó te formuleren, hij de invloed van rondzwervende cynici heeft ondergaan. Weherufe in der prophetischen Scheltrede finden sich… (volgt een te grote opsommig uit beide Testamenten om hier over te doen). Opvallend is, dat B. alleen plaatsen aanhaalt, waar inderdaad ´wee´ staat. Als er Jona 3, 4 luidt: ´Nog veertig dagen en Ninive wordt ondersteboven gekeerd´, is dit formeel geen ´wee´. Vloekpsalmen moeten zo ook onvermeld blijven. Lk 3, 7 ´Wie heeft u een wenk gegeven om de komende toorn te ontgaan´, Jer 21, 13 ´zie, Ik zal u´. ´Wee´ roepen, al dan niet met gebruik van het Hebreeuwse equivalent, is echter tamelijk eigen aan profeten. Jer 22, 13 ´wee hij die zijn huis bouwt met ongerechtigheid´, Jer 23, 1,2 ´wee degenen die de schapen die Ik weid verderven en verstrooien´. Dit mogen de bultmannianen zich voor gezegd houden. - Eine Beziehung (betrekking) zur Person Jesu ist nicht vorhanden. De spreuk is een van drie tegendelers van de zaligsprekigen, i.c. de onmiddellijke tegendeler van de zaligspreking van de armen en hongerenden, die wie scherper uit Mt´s ´bergrede´ kennen. Beide ´redes´ in hun geheel herkennen wij als dragende één stempel, uiteraard dat van niemand anders dan Jezus. Mt 10, 32f.//Lk. 12, 8f. bzw. (resp.) Mk 8, 38 Parr.: Bekenntnis zu den Worten Jesu. Das Wort enthält (bevat) die Doppelkeit der Heilsverheißung (~belofte) und Unheilsdrohung
295 (~dreiging); doch liegt der Nachdruck auf dem letzteren, die Mk allein bringt, hier unter dem Einfluß des Zusammenhangs das Wort verkürzend. Mag man das nicht für sicher halten, Het is niet zo zeker als het er staat. Bij Lk en Mt is er evenwicht. De nadruk op het laatste die B. bespeurt is er voor mijn gevoel alleen maar onwillekeurig. Het gaat immers om de hele waarheid hiervan. Bij Mc valt op te merken, dat het eerste lid het langste is. Bij hem is er, zoals B. opmerkt een nieuwe samenhang, die het eerste lid niet nodig heeft. 34, 35 tot 36 τί γαρ (want wat) is positief, erna negatief. Het laatste heeft meer bewoordingen. Maar het negatieve is een vermaning tot het positieve. Het heeft als zodanig veel nadruk door de uitvoerige bewoording. De tendens is: het andere kun je beter niet doen. Het evenwicht bij Mt en Lk is het evenwicht van een compleet ´Q´-logion . Of Mc hiervan de essentie in een flard heeft of dat het logion een uitbouwing, die er als zodanig fraaier uiziet, is niet uit te maken (of misschien toch, zie hieronder). In ieder geval is het door Mc in het verband gevoegd, daar het niet precies past, maar wel mooi aansluit. so erscheint mir sicher, daß die Unterscheidung zwischen Jesus und dem Menschensohn primär ist; in ihr stimmen Mk und die ursprüngliche Form von Q zusammen. Net zo goed, zo niet beter, kan men beweren, dar Lk de zoon des mensen heeft ingevoerd n.a.v. Mk, getuige immers ook ´de engelen´ Overigens is in het Aramees ´de zoon des mensen´ gelijk aan ´ik´, dat wij in Mt vinden. Maar wel zal ´de zoon des mensen´ oorspronkelijker zijn, dan ´ik´, dus mogelijkerwijs dan het ´Q´ logion. Dit klopt, want de zoon des mensen, dat is ´eens mensen zoon´ uit Daniel, ´die komt op de wolken des hemels´ (Mk heeft dus het meest precieze beeld en dit pleit voor oorspronkelijkheid van Mc, zie net hierboven). Heeft Mt of de weergever van het oudste logion spontaan begrepen, dat Jezus het hier over zichzelf heeft, geheel conform ook Jezus bekentenis voor Kajafas? Maar in het Aramees kon het verschil er niet eens zijn, anders dan door nadruk, context. Heeft Jezus hier met de zoon des mensen op de wolken iemand anders dan zichzelf bedoeld. Dat is niet erg logisch. Het gaat om reciprociteit van zich schamen. Aannemen, dat Jezus een ander kan bedoelenn103 is een al te dor voorbehoud. Overeenstemming met de belijdenis voor Kajafas ligt zeer voor de hand. Hier zal Jezus wie hem verloochenen als rechter oordelen. Heeft men het Aramese spraakgebruik hiervoor aangewend, a.h.w. boetserend uit Jezus´ nog door elkaar heen bezigen van voornaamwoord of de term ´barnasja´ (mensenzoon). Mij dunkt, dat Jezus zelf de dubbelzinnigheid van eerste persoon enkelvoud en de rol van wereldrichter bewust heeft benut, omdat het profetisch beter past dan te zeggen: ´Wanneer ik op de wolken kom´. ´De zoon des mensen moet lijden, enz.´, ´heeft geen steen om zijn hoofd op te leggen, enz.´, maakt sterk de indruk van ´in zijn hoedanigheid van´, en dramatischfatalistisch lichtverwant aan Joh 13, 31. Hier vinden wij dezelfde objectieve kijk, het gebruik van de term ´(des) mensenzoon´ en de gemakkelijke verwisselbaarheid met ´ik´. Rolbewust moet Jezus zelf accenten hebben gelegd. Hoewel Joh sterk parafraserend is, wordt zulks getoond Joh 9, 35. Mt hat durch die Aufhebung dieser Unterscheidung die christliche Beziehung (betrekking) des Wortes auf die Person Jesu, die in Q und Mk nur durch die Zusammenhang gegeben war, eingetragen (aangebracht). Dus in Q misschien. Nee, dit is een omkering van zaken. De identiteit stond toch al vast en niet alleen taalkundig. De variatie moet dan al vroeg begonnen zijn.
296
Ob ursprünglich überhaupt von der Persoon Jesu und nicht nur von seinen Worten die Rede war, läßt sich kaum entscheiden (nauwelijks uitmaken); jedenfalls würde die Bedeutung die gleiche sein. De meesten hebben ´mij´ en alleen Mc ´mij en … mijn woorden´. Alleen ´mij´ maakt op het eerste gezicht meer kans op oorspronkelijkheid dan ´mij en mijn woorden´, omdat het enigszins kunstmatig lijkt, maar het omgekeerde is ook mogelijk, omdat het inderdaad uit der aard der zaak om het gelóóf in Jezus gaat, d.i. incluis zijn predikatie: het evangelie, het Woord. En dat vond hij zelf ook. Daß man aus Lk 12, 9 sogar schließen (zelfs concluderen) müßte, daß der Menschensohn in dem Worte sekundär ist, ist mir unwahrscheinlich. Lk wird wie anderwärts (elders) den Parallelismus verdorben haben. Bultmann moet uitkijken wat hij zegt. Wij zagen bij de wee-roepen, dat Lk zelfs een parallelisme had, of van eigen makelij of uit het hem overgeleverde overgenomen. De nonparallellie alhier heeft hij vermoedelijk aan Mc ontleend. Mt 11, 21-24//Lk 10, 13-15: Das Wehe über die galiläischen Städte.Wahrscheinlich ist die Form des Mt ursprünglivcher als die des Lk. Denk ik ook. Auf (in) jeden Fall handelt es sich um eine Gemeindebildung (~schepping); denn die Worte blicken auf die abgeschlossene Wirksamkeit Jesu zurück und setzen den Mißerfolg (mislukking) der christlichen Predigt in Kapernaum voraus (vooronderstellen)). Uit de premisse ´afgesloten werkzaamheid´ volgt op tekstniveau een andere conclusie dan deze vooronderstelling . Ze leidt er alleen toe, als er sprake is van indirectheid, van spiegeling. Deze conclusie ligt dan wel door een centrifugale kracht ver van die, die alleen maar is, dat Jezus verbolgen is over het ongeloof daar, of omgekeerd: men heeft centripetaal geprojecteerd. Deze bewering is dan ook niet meer dan ze is: een bewering. Het zou nog altijd prudenter staan, als B. zich beperkt had tot een opschorting van conclusie, dus: of Jezus dit ook echt gezegd heeft, dat kunnen wij niet weten. Het is echter typisch Duits-cultureel bepaald om dan maar meteen onwetendheid voor een hele pot weten uit te geven, die een nogal fantastische indruk maakt. Of met andere woorden: men fantaseert er lustig op los. Maar vaststaat, dat Jezus in deze stadjes is opgetreden en dat men hem maar ten dele geloofde. De verrichter van de krachten (vgl. Rom. 15, 19 en II Kor 12, 12, getuige het omstandige relaas van de genezing van het dochterje van Jaïrus) was terecht boos. Uit eigen ervaring weet ik, hoe vervelend het is niet geloofd te worden.n104 De benadering van B. is steriel en afstandelijk. ´Mißerfolg der christlichen Predigt´. Voor de latere christelijke prediking is Kapernaum niet meer geweest dan een willekeurig stadje, zonder het gewicht waardoor het in deze tekst zou zijn bezonken. Auch hat Jesus schwerlich selbst empfunden, daß Kapernaum durch seine Wirksamkeit in den Himmel erhoben war (Wellhausen). Moet dat dan soms, wil Jezus dit kunnen zeggen? Wellhausen en Bultmann komen mij op zijn zachtst gezegd nogal humorloos over.
297
Das Wort stammt also aus derselben Situation wie Mt 10, 15//Lk 10, 12. Met dien verstande, dat het in het ene geval een terugzien van Jezus is op eigen optreden, in het andere geval een algemeen oordeel, als men naar de zijnen niet luistert. B. moet niet doen of het langs huizen gaan eerst latere praktijk is, want het is uit meer duidelijk, dat Jezus reeds wierf. Zie bv. Joh 1, 2. Lk heeft het vanwege de overeenkomst, niet het verschil, bij elkaar gezet. Lk 11,31-32//Mt 12, 41-42: dies Geschlecht neben der Königin des Südens und den Nineviten. Mt hat umgestellt (omgezet); denn in dem offenbar (duidelijk) ursprünglich selbständigen Wort ist die historische Reihenfolge (volgorde) die natürliche. Dit staat bepaald niet als een paal boven water. Evengoed is steeds verder teruggrijpen in de Schriften denkbaar. Beter kan men als uitgangspunt de inwendige dynamiek van het verhaal nemen. Eén handvat biedt Lk. De opbouw is: 30 ´Want gelijk Jona voor de Ninevieten een teken geworden is´. Dit is een versimpeling, t.a.v. Mt 12, 40 ´Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster was, zo zal de Zoon des mensen in het hart der aarde zijn, drie dagen en drie nachten´. 11, 31 gaat over de koningin van het Zuiden. 11, 32 zet ´Jona en de Ninevieten´ voort. De koningin van het Zuiden is er dus tusseningepropt. De vergelijking gaat over de verhouding tot ´dit geslacht´. Jezus is als Jona, Jona bekeerde de Ninevieten. Maar het verschil is: Dit geslacht laat zich niet door Jezus bekeren, ook al is hij, zo belicht hij zijn eigen optreden, meer dan Salomo, die werd geloofd door nog wel door een buitenlandse. Hetgeen dit geslacht tot oordeel strekt en nog scherper blijkt uit de andersgeaarde reactie der Ninevieten op (het teken dat) Jona (was). Overeenkomstige en verschil van verhouding kán alvast met de reactie van de koningin van het Zuiden geïllustreerd worden en wordt vervolgens terugkoppelend op vers 30 geïllustreerd door de reactie van de Ninevieten. Jezus staat voor het huidige, boze, geslacht gelijk Jona. Dan wordt er de reactie van het huidige geslacht gemeld: ongelovig, zo afhoudend, dat iemand die minder voorstelt, een nietJoodse uit het zuiden, hiertegenover een toonbeeld van waarheidslievend heid is. Dan, nu de zaken zo blijken te liggen, komt de waarheid vol tevoorschijn: Inderdaad, de eveneens boze Ninevieten reageerden anders dan dit geslacht, dat zo hard is als al aangegeven is: ze bekeren zich. Lk laat via de koningin van het Zuiden de waarheid culmineren. Door de koningin naar voren te verplaatsen wordt de eenheid van het geheel versterkt, nog afgezien daarvan of Lk, een ordenaar, historisch heeft willen ordenen. Op mij maakt Lk´s intermezzo van de koningin van het Zuiden dan ook een ietwat kunstmatige indruk. Bij Mt daarentegen is er wat anders aan de hand. Hier maakt het slot een vrij excentrische indruk. Hoe zit dit? Lk´s ´Jona was tot teken geworden´ is een ruwe versimpeling van wat bij Mt een functie heeft. Het teken van Jona is hier het drie dagen verzwolgen zijn. De functie is parallelle symboliek. Het huidig geslacht verlangt een teken, maar zal geen ander teken krijgen (= ± dat teken bij uitstekn105), nl. de drie dagen van het verzwolgen zijn van de zoon des mensen en weer bovenkomen/opstaan: een getuigenis en teken. De parallellie gaat dan zo: De mensen van Nineve bekeren zich op Jona´s prediking, anders dan op Jezus, ofschoon deze meer is dan Jona. Dit is niet iets dat aaneen gelast is, de parallellie beduidt oorspronkelijke eenheid van conceptie. De koningin van het Zuiden wordt dan nog aangehaald als specimen om hetzelfde verschil te illustreren. Dit uitwaaieren vanuit de
298 centrale vergelijking met Jona hiernaartoe is in dynamische prediking best mogelijk. Kunstmatige welgevormdheid echter is iets voor Lk. Maar wat deze hieraan bereikt gaat niet zonder de samenhang wat betreft Jona te verwoesten. Jona en de Ninevieten worden uit elkaar gerukt. Mt hat die schon in Q für die Anfügung an das vorhergehende Wort vom Jonas-Zeichen maßgebende Assoziation durch eine Umstellung verstärkt. Dit is van een nodeloze ingewikkeldheid door toedoen van de ´idéé fixe´ van de noodzaak van historische volgorde. Er hoeft helemaal geen aanvoeging en omzetting te zijn. Te meer daar de vergelijking met Jona vráágt om uiteenzetting van overeenkomst en verschil. Die Beziehung (betrekking) zur Person Jesu erhält (krijgt) das Wort erst durch die Verbindung mit dem vorhergehenden; ursprünglich ist es ein Drohwort (dreigwoord) gegen das gegenwärtige Geschlecht (d.h. die Juden), das die Entscheidungsstunde verkennt (uur der beslissing miskent). Deze betrekking blijkt in een verbinding die parallellie te zien geeft. Jona, 3 dagen verzwolgen, prediking, geloof; Jezus, 3 dagen begraven, prediking, ongeloof. Je kunt vóór ´wanr gelijk Jona…´ of vóór ´ontvangen dan het teken van Jona´ wel een caesuur aannemen op grond van Mc. 8, 11 en/of Mt 16, 1-4. Deze lijken mij gezien het gaan naar de overkant dat erop volgt identiek te zijn, ergo is het niet te veel verondersteld, dat het in het onderhavige geval via Q onopzettelijk hergebruikt is, zodat ´dan het teken van Jona´ niet louter en alleen maar een overgangslas is voor aanrijging aan de Mc-versie van het onderhavige. Is het nochtans niet gebruikt om er het onderhavig aan vast te lassen? Wel, de Mc-versie maakt een rare indruk als wat daar staat het oorspronkelijke is, want de Farizeeën zullen dan gevraagd hebben ´wablief?´ Dus een uitleg is hier weggevallen, m.a.w.hoort er gewoon bij. Tel uit je winst: Mt 12, 40//Lk 11, 30 hoort er gewoon bij. Maar het heeft er inderdaad alle schijn van, dat het dubbellogion (: maar dan: in de volgorde van Mt) bij het overleveren bij wijze van verzamelend rangschikken (iets waar men überhaupt naar zal tenderen) vroeg intelligent aangelast vanwege het feit dat dit vanwege Jona goed voegt. Want de eerste keer moge Jona het teken zijn, de tweede keer hangt hij samen met een koningin die daarmee niets heeft uit te staan. Er zijn eenvoudig twee jezuaanse meerledige logia aan elkaar gevoegd. Voorts: ´En zie, meer dan Jona resp. Salomo is hier´ moet, als wij B.´s redenering zouden volgen, een toevoeging zijn. Maar wat moeten wij nu met zo´n anoniem dreigwoord? Dit stamt echt uit de mond van een profeet. Wie dan eigenlijk, terwijl er wel een genoemd wordt? Iemand anders dan Jezus soms, b.v. Johannes? Hij ligt veel te sterk in de lijn van Jezus´ eschatologie. Hierom is er eigenlijk bijzonder weinig reden om de bedreiging tot een oorspronkelijk los de ronde doende spreuk of tot een uitspraak van Johannes, te reduceren, d.w.z. een in boetepredikaties gebruikelijke. Bovendien pleiten de feiten voor Jezus als bron, want volgens het verhaal over hem behaalde Jona meer succes dan Jezus tijdens zijn leven. Wat B. laat zien is een abstracte uiteenrukking en weer-in-elkaarzetting. Betrachtet man das Wort für sich (voor zichzelf [weg]): d.w.z. als zelfstandig genomen), so wäre keine Anlaß (aanleiding), es für eine Gemeindebildung zu halten. De ervaring met Formgeschichteschool leert me, dat dit nooit hoeft. Geen enkel voorbeeld totnogtoe heeft mij ook maar in de verste verte kunnen overtuigen. Waarom hier voor B. ook niet. Omdat deze dubbelvergelijking als een algemene waarheid uitdrukkend tegenover haar tegenvoorbeelden te goed ook in buitenchristelijke contexten gebezigd kan worden.
299
Merkwürdig ist jedoch (toch) seine Parallelität mit dem eben (zojuist) besprochenen Mt 11, 21-24//Lk 10, 13-15. In beiden Fällen werden Heiden dem unbußfertigen Israel gegenübergestellt, das dem κήρυγμα bzw. (boodschap resp.) den δύναμεις Jesu den Glauben verweigert. Der Bau der Stücke ist gleich, indem (doordat) die beschämende Gegenüberstellung je (steeds) zwei Parallele Glieder (leden) hat, nach deren jedem der Vorwurf (na iedere ervan het verwijt) refrainartig wiederholt (refreinachtig herhaald) wird: Mt 12, 41,42:¨ και 'εδου πλειον... `ωδε (en zie meer dan…is hier), Mt 11, 22.24: πλην λέγω `υμιν... 'ανεκτερον 'έσται 'εν `ημέρα κρισεως 'η `υμιν (maar ik zeg u, voor…zal het dragelijker zijn op de dag des oordeels dan voor u). So hat man in der Tat den Eindruck, daß beide Stücke nach einem "Schema der Polemik des Urschristentums" gebaut sind (Friderichsen). Zulk een vergelijking en herhaling van het vergelekene getuigt eenvoudig van oratorisch talent en heeft niets te maken met aannemers die de opdracht van een archtitect volgen om losse delen volgens een bepaald stijlprocédé onder elkaar te zetten. Bovendien zou men Jezus als woordvoerder bij uitstek van vroegchristelijke polemiek mogen beschouwen, ware het niet, dat men Jezus moeilijk als christelijk kan aanduiden. Zo´n bewering is een voor positief inzicht uitgegeven reserve jegens het ´Ding an sich´, i.c. Jezus. Kan Jezus wel zo over zichzelf gesproken hebben? Eerder komen anderen hiervoor in aanmerking, zou men zeggen. Maar Mc 14, 58 duikt in het verhoor voor Kaiphas de tempel op die Jezus in drie dagen zal herbouwen, welke uitspraak op een andere plaats door alle evangeliën vermeld wordt en zo insistent een sterke indruk van oorspronkelijkheid maakt. Jezus heeft zich blijkbaar voor de Tempel Gods uitgegeven. Het past bij zijn messiaspretentie. Later zal J. Klausnern106 de rabbijnse messiasopvatting definiëren als ´der jüdische Messias ist das Gefäß (vat) der Gottheit´, dus in overeenstemming hiermee. Even eerder dan ons onderhavig geval Mt 12, 6 zegt Jezus: ´Meer dan de tempel is hier´. Dit zou in oer-Mc kunnen ontbreken, ook in Mc vinden we het terzelfde plekke niet terug, terwijl het ook niet in Lk staat en dus evenmin uit ´Q´ afkomstig is. Redactiewerk van Mt of een van de meldingen bij Mt waar wij niet weten waar hij ze vandaan heeft, in dit geval een zelf aangetroffen logion? Maar is het vreemd voor iemand met de messiaspretentie? Daar gaat het ons nu om. Het antwoord is: Evenmin. Joh zegt zelfs dat men, en dus ook hijzelf, het enkele feit dat Jezus zich ´Gods Zoon´ noemde (sporadisch in de synoptici, maar wél ook voor Kajafas!, frequent in het meer close-up en intramurale Joh) reeds als een zichzelf aan God gelijkstellen ervoer. Men vergelijke hiermee ´de mensenzoon (deze mens, ik, de zoon des mensen van Daniël) kan op aarde zonden vergeven en is heer van de sabbat en ook Joh 13, 13 Gij noemt Mij Meester en Heer, en gij zegt dat terecht, want Ik ben het, dan klinkt in dit alles steeds deze pretentie door. Conclusie. Onze onderhavige dubbelspreuk kan bis ´meer dan… is hier´ zeer wel bevat hebben. Dat het, zoals ik daarnet zei, om één (dubbele) oratorische beweging gaat, daarin hoeft dus helemaal geen oratorische gladstijking van een koppeling met uit later toegevoegd element schuil te gaan. M.a.w. dit dubbellogion kan zeer wel oorspronkelijk zijn.n107 Lk 11, 43.46.52.42.(39.) 44.47//Mt 23, (4.6.) 13.23.25.27.29 bzw. (resp.) Mk 12, 38-40: die Weherufe über die Schriftgelehrten und Pharisäer. Scheman108 Lk 11................................................................................................ Mt 23 39 buiten- binnenzijde beker, schotel 43 ereplaatsen synagogen… markten a
300 46 ondraaglijke lasten b 52 sleutel der kennis; het binnengaan c …..................b (4.6) 4 zware lasten 42 tienden, munt, ruit, alle kruiden,.................…... ... a 6 maaltijden, ereplaatsen, markten, rabbi heten oordeel, liefde Gods d......................................... …....... . (39) beker, schotel, reinigt, rooft, onmatigheid e....... c 13 sluiten koninkrijk, niet binnengaan 44 onzichtbare graven f.............................................. d 23 tienden, munt, dille, komijn oordeel, barmhartigheid, trouw 47 bouwt grafsteden profeten vaderen gedood g........ e 25 reinigt, beker, schotel, roof, onmatigheid f 27 gewitte graven, doodsbeenderen, onreinheid, schijnt rechtvaardigen voor mensen, huichelarij, wetsverachting g 29 bouwt grafsteden der profeten, verfraait gedenktekenen der rechtvaardigen +30 zie beneden Opmerkingen: 40, 41 is als uitbreiding bij 39 5 variant met Mc 12, 38 als uitbreiding bij 6, 12 als 45 relevante opmerking requisitoir tegen Farizeeën bijpassend erin gehaald wordt door wetgeleerden overgenomen, hierna (14 niet im meeste hss.) volgt wat ook wetgeleerden betreft, volgorde hierdoor 19-22 eigen Mt bepaald 24 blinde wegwijzers, muggenzifters, kameel doorzwelgt 48 uitwerking van 47 variant met uitwerking Mt 31 28 zet 27 voort. 49.51 = 34-36 Mt, door B. apart behandeld pg. 119, 120 30 heel verhaal, uitwerking van 29, variant met uitwerking Lk 48 De enige vastigheid van volgorde is 52 achter 43 <> 46 = 13 achter 4 <> 6 en na beide en na beide. Dit ligt daaraan, dat beide in ieder van beide gevallen een gelijke inleiding hebben. 42-44-47 = 23-27-29 Het met de deur in huis vallen ´beker reinigen´ op helemaal met dat visuele begin is waarschijnlijk authentiek andere plaats. en is mnemotechnisch goed vastgehouden. Me dunkt, dat dit komt door memoriaaltechniek. Opmerkelijk: Mt 15-22 en 24 is eigenst van Mt. Wij kunnen alleen zeggen, dat Mt het uitvoerigst is, zoals gebruikelijk. Q is iets definitorisch. Het eigenste van Mt en Lk is uit de definitie gehouden. Wat er existent aan is is een samentreffen van Mt en Lk op bepaalde variante overleveringsgehelen. Hier komt heel Lk, zij het variant, bij Mt voor. De ´Q´-stof verrraadt zich ook in volgorde(s). Maar opvallend hier is, dat de drie synoptici, hoe lang of kort hun weergave ook is, het aan de kaak stellen van de uiterlijke schijn en legalistische mentaliteit, die de Farizeeën en/of schriftgeleerden ophielden, als thema hebben. Ongetwijfeld is dit geschikt om er zulk een requisitoir rond op te bouwen, en hoogstwaarschijnlijk authentiek en als handvat en ordenaar te gebruiken voor iedere overleveraar die op zijn geheugen is aangewezen. Een andere constante is de Q-volgorde ´slecht innerlijk-gepleisterd graf-grafsteden voor de profeten´. Het zou kunnen, dat men dit voor de memorie als ezelsbruggetje heeft gebruikt. Verder liggen alle uitspraken door elkaar heen.
301 De volgorde is bij Mt 23, a2-4, b5-7, heterogeens, c8-12, d13-22, e23-39, bij Lk 11, 39, 40 (e25,26), 42 (e23), b43, 44 (e27), 46 (a4), 47-52 (e29-36). Opvallend is eerder, dat Lk korter is en hetgene wat Mt heeft wat simpeler uitdrukt. Wat Mc betreft eerst even een vergelijking: Mt 23, 4 Zij binden zware lasten bijeen en leggen die op de schouders der mensen, maar zelf willen zij ze met hun vinger niet verroeren.\ 5 Al hun werken doen zij om in het oog te lopen bij de mensen, want zij maken hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot, 6 zij houden van de eerste plaats bij de maaltijden en van de erezetels in de synagogen, 7 en van de begroetingen op de markten en om door de mensen rabbi genoemd te worden. Mc 12, 39 Wacht u voor de schriftgeleerden, die gesteld zijn op het wandelen in lange gewaden en op begroetingen op de markten, 40 en op erezetels in de synagogen en eerste plaatsen bij de maaltijden, 41 die de huizen der weduwen opeten en voor de schijn lange gebeden uitspreken: dezen zullen een zwaarder oordeel ontvangen. Lk 11, 43 Wee u, Farizeeën, want gij zijt gesteld op de ereplaats in de synagogen en op de begroetingen op de markten. Vgl. 20, 46 Wacht u voor de schriftgeleerden, die gesteld zijn op het wandelen in lange gewaden en houden van begroetingen op de markten, erezetels in de synagogen en eerste plaatsen bij de maaltijden; 47 die de huizen der weduwen opeten en voor de schijn lange gebeden uitspreken; dezen zullen een zwaarder oordeel ontvangen Mc streeft überhaupt naar het globale overzicht en heeft slechts één uitspraak opgenomen van wat ook ampeler overgeleverd is. Lk heeft én Mc overgenomen 20, 46,47 én geeft hetzelfde, dat ook in een ´Q´-opsomming is opgenomen, zoals ook bij Mt blijkt en voor de laatste reden is geweest de Mc-plaats, dan zijnde een dubbel, niet over te nemen, tenzij misschien de maaltijden, indien deze, daar deze in Q-bij-Lk ontbreken, niet in ´Q´ ´gestaan´ hebben. Bij Lk 11, 40, 41 is op één punt het omgekeerde van Mt het geval, Lk heeft hier de ´lectio difficilior´ en meer precisie. Lk en Mt hebben uit hetzelfde materiaal geput, maar Mt het uitgebreidst, bovendien heeft hij met nogal wat aangevuld Voorts werd de volledigste weergave van twee in het grootste deel van de gevallen bij Mt gevonden.. Mt 23, 8-12 is naar alle waarschijnlijkheid vanuit andere samenhang alhier geplaatst bij wijze van geschiktheid voor contrastfunctie, en 7 και καλεισθαι `υπο των 'ανθρωπων, `Ραββι.. (´en om door de mensen "Rabbi" genoemd te worden´) om als overgang hiernaartoe te dienen, waarschijnlijk een samenstelling uit beide achteraf. Mt 23, 15-22 is meer dan Lk en hiervan maakt 16-22 een apart geheel te zijn rond ´zweren bij´, dat in deze reeks wee-roepen is gezet. Ook hier is duidelijk, dat wij Q niet op zijn inhoud kunnen vastpinnen. Er is eenvoudig bij alle overeenstemming ruime variantie en de een kan ruimer putten uit wat hij heeft vernomen dan de ander.´Q´ is niet iets idents, maar bruikbaar om aan te geven, dat inzoverre op zijn minst de overeenkomst tussen Mt en Lk strekt, er sprake is van eenheid van de telkenmalige stof. Q is een overlapping van overgeleverde variante uitspraken (al dan niet in hun context)..Voor hun originaliteit en authenticiteit pleit, dat er vaker Marcaanse rudimentaire elementen van Q-logia zijn, zoals ook hier, die dus met ze steeds een gemeenschappelijke wortel moeten hebben vóór oer-Mc en Q. Waarom heeft dan den een rijkere stof bereikt dan den ander? Dat ze beiden even goed in hun stof zouden zitten, is een abstractie, maar wat wij zien is een dunner Lk. Doch Lk 11, 40,41 is weer informatie, die Mt niet heeft. Maar is het niet het normale beeld van een kring van wetenden, dat de één iets beter weet, meer weet dan de ander, ofschoon de ander op bepaalde punten weer verassend geïnformeerd kan uit de hoek kan komen? Het verschil
302 tussen Lk, die vaak versimpelt en Mt, die niet pleegt te versimpelen, laat voor Lk een soms afgezwakte versie (´armen´ i.p.v. ´armen van geest´) zien, waarschijnlijk niet via directe lijn uit Mt (vgl. de zaligsprekingen), terwijl Mt dicht bij de oorsprong lijkt te zitten. Overigens ligt alle uiteindelijke vormgeving uiteraard bij de evangelist. Het omgekeerde, volgens de lineaire-ontwikkelingstheorie, moeilijkermaking, kan opzet betekenen, die men, alvorens deze aan te nemen, eerst maar eens ergens moet aantonen boven het niveau van onopzettelijk zus of zo begrepen variant te zijn (b.v. ´hoeveel te meer zal Hij dan zijn Geest geven´, Lk 11, 13). Ze moet plausibel gemaakt worden. En verbasterend, woekering. ´zersagen´ (Dibelius) is pas relevant als zulks het willen weergeven volgens oorspronkelijke zin te boven gaat, want het is niet aan te nemen, dat alle weergaves even woordelijk zijn, - ofschoon men zijn best heeft gedaan -, met name wat betreft volgorde. Bovendien hebben de evangelisten, zonder dit ook maar te verheimelijken, zich veel vrijheden zelfs van verplaatsen gepermitteerd. Wat, in relevante zin, verbastering is, blijkt wél uit apocriefen en Oxyrhynchus-spreuken, die nooit voor vergelijking geschikt bleken. Vaak leidt het ´lectio difficilior´-model evenwel tot beter begrip van wat er aan de hand is: ´Zalig zijn de armen van geest´ is dan geen verbastering, maar de meest precieze dictie van wat Jezus aan de gelovigen wil duidelijk maken. Men volge deze kwestie steeds bij de behandeling van de betreffende plaatsen. In Q scheinen die sieben angeführten Stellen als Weherufe gestanden zu haben, Van zeven plaatsen kan, waar Mt 23, 13 slechts in sommige handschriften voorkomt en pas later moet zijn toegevoegd, alleen dan sprake zijn, indien Lk 11, 46/Mt 23, 4 inderdaad, conform Lk, een wee-roep is en daarmee het aantal wee-roepen op zeven komt. Hetzelfde geldt mutatis mutandis, indien Lk 11, 39/Mt25,26 b oorspronkelijk een wee-roep is, conform Mt. Een obstakel voor deze aanname is Mt 23, 15. Er is zo wel te weinig bewijs voor dat oorspronkelijke zevental, lijkt mij. die Mt wie Lk nach ihrer Art (aard) zu einer größeren Komposition verbunden haben; und zwar (wel) Mt durch Verbindung mit Mk 12, 38-40, Dit laatste is niet het eerste te veronderstellen, daar de inhoud hiervan (op misschien de maaltijden na, omdat Lk 11, 43 het mist, het aan Mc ontleende Lk 20, 46 het heeft) ook in Q voorkomt, gezien het dubbele voorkomen bij Lk. Maar tegen ontlening van ook de maaltijden aan Mc pleit de precies omgekeerde volgorde, tenzij de oer-Mc variantie dit eenvoudig toelaat. durch Verbindung mit Sondertradition (aparte ~) (V. 2f.5.8-10?11.12. 15.16-22.24.) 8-10 O.k. 11 staat niet los van 8-10. 12. akkoord. Alleen, wat moet ik met een nomen-cultische betiteling als ´Sondertradition´? Als je nog andere informatie hebt, waarom moet je het dan zo zwaarwichtig bestempelen? Neveninformatie is nog geen neventraditie, alsof het om stromen gaat. 15. Als dit van buiten het zevental volgens B. uit ´Q´ is, dan is het goed mogelijk, dat dit zevental bestaat. Als dit zevental bestaat, dan is dit van buiten het zevental. Maar dit exacte zevental berust op de aanname, dat Lk het dichtst bij de bron staat. Dit wijkt dan wel af van het beeld dat Lk bij het vergelijken pleegt op te roepen. 16-22. akkoord, met hetzelfde voorbehoud als daarnet bij 12.
303 24 kan van buiten de ´Q´-opsomming zijn, maar ook onderdeel zijn van een uitgebreidere variant. und geringen eigenen Bildungen (V. 8-10? 28.33), 8-10 lijkt me te apodictisch om eigen vorming te zijn. 28 is een waarheid als een koe die Jezus vast zelf ooit wel heeft geuit en als Mt het het zelf heeft bedacht, moet het een weergave zijn van wat Jezus ooit moet hebben gezegd. 33. Zo´n uiting is typerend voor elke boeteprofeet, vgl. Mt 3, 7. De term ´adderengebroed´ was of een gangbaar scheldwoord, maar voor scheldwoord toch wel een beetje vreemd - lijkt míj althans - of is (minstens?) door één van de twee, Johannes of Jezus gebruikt en voor weergave tweemaal geschikt bevonden. Dat een/de overleveraar het heeft bedacht, lijkt me wat minder waarschijnlijk Lk durch die Fixierung in einer bestimmten Szene und dialogische Unterbrechung, Met dien verstande, dat Jezus wel met zijn tegenstanders aan tafel heeft gezeten. Zo doet de schrijver enerzijds recht wedervaren aan wat Jezus én gedaan én gezegd heeft. Als het watwaar voor de evangelist irrelevant is, neemt hij zich de vrijheid om te componeren. Papiasn109 meldde dit over Marcus. 45. Uit de bewoordingen leidde Lk af op wie ze het meest van toepassing zijn. wie durch eine Abschlußbildung (~vorming) (V. 53f.). Afgezien van tijd en plaats, eveneens waar gebeurd gezien de vele voorbeelden en de voorgeschiedenis van de kruisiging. Dit uiteraard door strafredes en confrontaties bevorderd. Die Differenzen im einzelnen (detail) sind für unseren Zusammenhang nicht von wesentlicher Bedeutung; Het moment waar deze irrelevantie begint zou ook wel een eerder kunnen beginnen. Pg. 119 ich erwähne (vermeld) nur den Zusatz (toevoeging) Mt 23, 34b, der ein vaticinium ex eventu des Geschicks (lotgevallen) der Gemeinde ist Deze verklaring lijkt voor de hand te liggen en eindelijk eens een bewijs voor gemeenteschepping, maar ze is mij te gemakkelijk, eenvoudig volgens de dagelijkse logica. Wie is er in het Nieuwe Testament door de Joden ooit anders aan de Romeinen (alleen dezen kruisigden voor datgene waarop volgens hun wetten, voor halsmisdaad, voor oproer, niet de Joodse, voor zware overtredingen van de Tora, de doodstraf stond) ter kruisiging overgeleverd dan Jezus zelf? Hoe kan de gemeente Jezus doen voorzeggen, dat sommige profeten, wijzen of schriftgeleerden gekruisigd zullen worden door toedoen van Joden? Men kan niet hemzelf bedoelen, want dan zou hij zichzelf moeten zenden, hetgeen een ondenkbaarheid is, tenzij het Jezus zelf is, die zichzelf bedoelt. Wordt het dan opeens wel een denkbaarheid? Maar blijkens ook vers 37 spreekt JHWH, met Jezus zich als de Messias, het ´vat der godheid´ (Klausner; Kol 2, 9). Het is Lk die 36-39 heeft afgeknipt en verplaatst (naar Lk 13, 34,35) en de innerlijke samenhang met het voorafgaande verbroken, waaruit dit duidelijk is. Het is echter ook Lk die het ook zo blijkt aan te voelen, doordat hij 11, 49 i.p.v. ´ik´ ´de wijsheid Gods´ laat zeggen: ´Ik zal tot u zenden, etc.´ In de eerste plaats vraagt Lk
304 zich terecht af, hoe de aardse Jezus dit kon doen, in de tweede plaats slaat ´hoe dikwijls heb ik u willen vergaderen´ niet op het beperkt aantal keren, dat Jezus te Jeruzalem gepredikt heeft, maar het is vrij goed hoorbaar, dat het overeenkomt met ´dat uw profeten doodt en stenigt wie tot u gezonden zijn.´. Maar het is te impliciet dan dat deze logia door de gemeente bedachte bewoordingen kunnen zijn om dit uit te drukken. De spreuk is ook te direct om uit theologisch inzicht in de gemeente voort te komen. Aan de andere evenwel kan, mag profetie niet worden uitgesloten, hetgeen een rationalistische hoofdfout isn110, ofschoon ´geselen in uw synagogen´ alléén niet naar deze paranormale verklaring zou doen grijpen: in Handelingen vinden immers geselingen plaats in de nabijheid van de vergadering van het Sanhedrin en Saulus kerkert. Óf het beeld is algemeen voorzeggend voor dat dit soort dingen zal gebeuren en betekent zulks aannemen een poging tot concurrentie met bovenstaande duiding, maar is dit zonder meer concurrerend met de aanname van gemeenteschepping en zeker met de vanzelfsprekendheid hiervan. Dan vergelijken wij met Mt 10, 17, waar Jezus hetzelfde zegt. Als het niet om iets meermalen gezegds gaat, dan is het wellicht tweemaal een invoeging van dezelfde bewoording. Men zie nu verderop 10, 19,20. Deze uitspraak over dat in zulk een uur de Geest je zal ingeven wat je zeggen moet, is ongetwijfeld echt, want wie zal zulks uit zichzelf durven beweren? De waarheid van deze uitspraak is vaak bewezen (vgl. Socrates, Jeanne d´Arc, Hans en Sophie Scholln111) Spreekt de gemeente uit de ervaring, dat men kennelijk uit de Heilige Geest de geestkracht put? Maar dit is daarmee toch nog niet een vanzelfsprekend fenomeen? Dan de gemeente dit fenomeen dan wel toedichten aan Jezus? Veeleer vinden wij hier bij hem de ontraadseling ervan. Deze staat hier niet bepaald als conjectuur of theorie. Hier vinden we het geheim. Natuurlijk bij degene die het weten kan, die volgens Lk en Joh ook de Heilige Geest beloofd heeft (Lk 24, 49; Hand 1, 4; Joh 14, 15vv.). Deze uitspraak hangt essentieel samen met het voorafgaande, vgl. Lk 12, 11,12, dan vergelijk Jo 16, 1-4. Andere dictie, met name 16, 2. Opnieuw toeschrijving? Zou Jezus het er nooit over gehad hebben, dat het zijn leerlingen net als hem zou vergaan en dit in schilderende bewoordingen? Zoals verwoord is in Jo 15, 18.20. 16, 4 zegt uitdrukkelijk, dat de kring rond de evangelist zich dit duidelijk herinnert. Stijlfiguur? Joh is er alles aan gelegen om door de waarheid te spreken de mensen in Jezus te laten geloven. Is dit niet naief gedacht van mij? In zekere zin, maar dit is dan en voordeel tegenover ´sophistication´. Alles in het vierde evengelie bewijst dit, niets spreekt het tegen. Als extra informatie en detail staat er dan, dat wat hij hier zegt nog niet gezegd heeft. De verschillende aangehaalde plaatsen zijn vergelijkbaar. De onderscheiden liggen echter als volgt: Mt 23, 34 gaat over profeten, wijzen en schriftgeleerden, Mt 10, 17,18 over dat Jezus´ leerlingen vervolgd zullen worden. Jo 16, 4 spreekt over uit de synagoge gebannen worden en gedood worden. Wat er zal gebeuren wordt hier dus sterker uitgedrukt dan ooit tevoren en wel in direct verband met wat er met Jezus ophanden is. Is het denkbaar, dat Mt 10, 17vv. pas vlak voor Jezus´ dood is gezegd? Hiertegen pleit, dat Jezus elders ook tot navolging, het leven verliezen om hem, etc. gemaand heeft. En de Bergrede spreekt over vervolging. Jezus´ aanhangers. Men krijgt de indruk, dat een vast item van zijn lering was. Dat hij het vlak voor zijn dood hierover gehad heeft, blijkt m.i. ook in Lk 22, 35,36. Deze verzen veronderstellen, dat de leerlingen evenmin als Jezus buiten schot zullen blijven. Ze houden de dreiging van hetzelfde gevaar te lopen als Jezus. Alleen: Joh ´dit heb heb ik u niet)gezegd…omdat ik bij u was´ (16, 4b) veronderstelt, dat Jezus het eerst aan de beurt is, waarna de anderen volgen. M.a.w. het nieuwe van Joh 16 is, dat de leerlingen daar voor het eerst volop worden voorgesteld als lotgenoten, Joh 15, 20 moet gezegd zijn, gezien de situatie alleen al.
305 Dit volop tot uiting komen van wat eerst minder scherp was is kenmerkend voor Joh´s slotredes, vgl .16, 29 ´zonder beeldspraak te gebruiken´: vroeger sprak Jezus in beelden, mét uitleg aan de leerlingen, nu geheel zonder beeldspraak en zeer uitvoerig, zij het weergegeven in johanneïsche stijl en bewoordingen met de vrijmoedigheid Mt en Lk over dit onderwerp hebben dit óók enigszins, niet anderszins. Aan te nemen is, dat de hoofdgedachten die van Jezus zijn, de leidraad en bewoordingen johanneïsch.Voor de authenticiteit van een scène als deze (juist 15, 20 vgl. tegen 13, 16) pleit het onafhankelijk voorkomen alhier van hetzelfde als Mt 10, 24 tegen Lk 6, 40 (zie ook pg. 88 mijn comm.) Men vergelijke deze profetie met de zeer scherpe profetie Joh 21, 18,19. (Toelichting: Er zijn Joh 21 teveel visuele elementen die slechts uit het leven gegrepen kunnen zijn. Het toevoegingskarakter, als het dit heeft, is geen teken van het tegendeel. Juist niet. Het is voor memorisatie voor de hand liggend. Maar m.i. is het toevoegingskarakter van dit slotdeel schijn. 20, 30,31 lijkt mij een schijnbaar slot, maar een commentaar op 29; zulk doorschrijven na onderbreking vinden we ook 14, 31-18,1.) Conclusie: Het lijkt erop, dat Jezus met zijn leerlingen vlak voor zijn dood zeer openhartig gesproken moet hebben, tekst en uitleg hebben gegeven. Dat Joh 16, 4-6 culminerend bedoeld is, blijkt ook uit Joh 15, 18, dat in de tegenwoordige tijd gesteld is. Reeds haat de wereld Jezus´ leerlingen. Zie 19b ´omdat ik u reeds (= geruime tijd, J.T.) uit de wereld heb uitgekozen´. Daß die Weherufen ursprünglich gegen die Musterfrommen (model~), die Pharisäer und Schriftgelehrten (diese bei Lk nur V. 53 genannt; aber die νομικοι [wetgeleerden] V. 45.46.52 sind gleichbedeutend) gerichtet waren, sichert (garandeert) ihr Inhalt. Wichtig für unseren Zusammenhang ist folgendes: 1. Mt hat offenbar (blijkbaar) Worte, die nicht als Weherufe überliefert waren, zu solchen gemacht, nämlich V. 16-22, eine Tradition, die auch 5, 33-37 benutzt hat; möglicherweise geht auch V. 15 die Form des Weherufes auf ihn zurück. Om met het laatste te beginnen: B. denkt mogelijkerwijs: Daar deze conclusie uit de inhoud niet getrokken kan worden, blijft de redenering over, dat 15 niet in Q staat. In Lk ontbreekt dit vers dan ook, hetgeen op zichzelf al een aanwijzing is. Maar is de inhoud zo a-typisch voor de reeks? Het verwijt geldt net zo´n blamage, dus dat het om een niet helemaal vaststaande lijst gaat, is goed mogelijk Verder: B. redeneert: Er is een vaste lijst van weeroepen, en 16-22, ingevoegd als het is, hoort hier niet bij. De inhoud 15 t/m 22 lijkt mij sterk verwant aan de omgevende. Dat we hier oorspronkelijk met een uitvoerige (mentale) ´lijst´ te maken hebben, is goed mogelijk. Wat mij niet waarschijnlijk lijkt is, dat Jezus ooit zo summier als de zaligsprekingen en volgende wetsuitleg en de wee-uitspraken zal hebben gepredikt. Het lijkt me wel min of meer gevolg van voor het geheugen opsommend te werk gaan van een overleveraar. Maar gezien de uitvoerigheid van 16-22 is het inderdaad goed mogelijk, dat dit aan een lijst met wee-roepen is aangepast en toegevoegd. ´eine Tradition… benutzt hat´. De korte samenvatting van 16-22 is ´ zweren bij een deel van iets heiligs is dwaas, want het geheel is wat belangrijk is, de korte samenvatting van Mt 5, 33-27 is: ´zweren bij elk (onder)deel van de schepping is indirect zweren bij God´, niet bepaald hetzelfde. Wat is dan de onderlinge overeenkomst? Zweren bij afgeleiden is schijn, en het heilige waar het tóch om gaat wordt gedeprecieerd, of het nu door erkenning van vergetelheid juist door vermeende noodzaak tot nadere bepaling als tegenwicht tegen die vergetelheid, of door schuwheid ervoor is. Is het in beide gevallen het zich keren tegen het zweren bij afgeleiden een waarlijk gemeenschappelijke noemer? Dan zou Jezus moeten aanraden bij God zelf te zweren, maar juist omdat hij hier niet alleen lichtvaardigheid vreest, maar zelfs in de gevoelde noodzaak tot zweren- überhaupt een erkenning van eigen
306 onbetrouwbaarheid en hierin reeds lichtvaardigheid die door zweren niet wordt weggenomen -, raadt hij juist het tegendeel aan. Juist het heimelijk bewustzijn hiervan veroorzaakt ook die schuwheid. Maar vergetelheid is heel wat anders dan schuwheid, zodat er van een gemeenschappelijke noemer niet bepaald gesproken kan worden. 2. Die Mk-Parallele enthält (bevat) keine Weherufe. Hier is ook geen sprake van een opsomming. Het is maar één, zij het lange, uitspraak. Schon in Q lag eine schriftstellerische (van de schrijver), d.h. eine Komposition vor, die als solche sekundär ist, wie man aus dem Siebenzahl schließen muß Dit zevental staat niet vast (zie hierboven). und daraus, daß schon in Q Mt 23, 34-36//Lk 11, 49-51 mit dem Weherufen verbunden war. Maar doorpraten bij een wee-uitroep is nooit verboden, zodat deze verbinding niet per se als ´eigenlijk´ een vreemde eend in de bijt hoeft te worden gezien. Maar inderdaad, dat het om een opsomming onder ´wee u´ gaat, ligt net zo voor de hand als die onder ´zalig´ bij de zaligsprekingen. Aus allen drei Beobachtungen (waarnemingen) ergibt sich (blijkt), daß man nicht sicher sein kann, in allen sieben Weherufen primäres Gut zu sehen. Es ist möglich, daß einzelne (afzonderlijke) Weherufe ursprünglich, daß andere sekundär dazugetreten sind, und daß zur Bildung (vorming) der letzteren ursprünglich nicht als Weherufe formulierte Sprüche benutzt sind. Jedoch darf man deswegen (daarom, dat), weil (daarom, dat) Mk soviel knapper ist als Q, nicht ohne weiteres den überschießenden Bestand von Q für jünger als die Mk-Tradition erklären; Mk kann einen Auswahl (keuze) bieten, wie er es offenbar (duidelijk) 6, 8-11 tut Wesentlich aber ist, daß man bewußt bleibt, mit einem Wachstum (uitgroei) der Tradition rechnen zu müssen. ´Jedoch darf man deswegen… für jünger als die Mk-Tradition erklären´. Inderdaad. ´Mk kann einen Auswahl bieten, wie er es offenbar 6, 8-11 tut´. Die ook Lk heeft dit, zodat het waarschijnlijker wordt, dat Mt oer-Mc - wij vinden hier omgedraaide volgorde van Mc/Lk en geen brood, maar Lk heeft geen sandalen, en heeft zak en brood omgedraaid - heeft aangevuld met Mt 10, 5-8 (9 ´goud, zilver, koper´ zijnde slechts de uivoeriger variant, zoals b.v. ook 10, 12) en na 14. ´Wesentlich aber ist… mit einem Wachstum (uitgroei) der Tradition rechnen zu müssen´. Dat men spreuken in Jezus´ geest bijverzint? Dan moet men zich deze wel geheel hebben eigen gemaakt en in Jezus´ situatie hebben verlegd. Alle aangeboorde items moeten echter reeds Jezus een doorn in het oog zijn geweest of zo gevoeld zijn, te meer, waar juist Jezus voortdurend in rechtstreekse confrontatie was, meer dan de christenen later, die al blij mochten zijn, als zij niet vervolgd werden. Bultmann veronderstelt hier maar wat, zonder het handen en voeten te geven, noch in positieve, noch in negatieve zin. .- Eine Beziehung (betrekking) zu Jesu Person ist den Weherufen nicht eigen; Reeds blijkt dit in dit heet van de naald zijn. Constructie-achteraf, in-de-mondlegging zou een Shakespeare-talent veronderstellen, maar doordat elk spoor van effect-bejag ontbreekt, er niets als waarachtigheid te zien is, is dit, daar de gemeente zulk een interesse in elk gevál niet heeft, uiterst onwaarschijnlijk. Het pas juist uitgerekend in Jezus positie t.o.v.
307 schriftgeleerden en Farizeeën. Alleen typen als Johannes de Doper zouden ook zo georeerd kunnen hebben. Maar Jezus is voordurend in een strijd met zijn opponenten gewikkeld geweest en dit grote deel past in dat geheel. B´s oordeel is typisch steriel-afstandelijk. Deze kritiek van de kritiek is geen gebrek aan kritiek, maar met de vaststelling, dat het kritischsceptische de waarneming van de waarschijnlijkheid stoort door een tendens tot buiten blijven buiten waar ín valt te komen. sie erhalten (verkrijgen) sie nur, und zwar schon (wel reeds) in Q, durch die Verbindung mit dem folgenden Stück, sofern dadurch die Pharisäer als die Verfolger Jesu hingestellt (neergezet) werden. Voor ´hingestellt´ mag men rustig lezen ´terecht´, alleen al gelet op de de talrijke voorbeelden. En de betrekking tot Jezus persoon blijkt, zoals ik net stelde, uit de inhoud van het gezegde. Lk 11, 49-51//Mt 23, 34-36: Drohwort gegen dies Geschlecht. Das Wort war in Q ein Zitat aus einer uns verlorenen Schrift, das Mt Jesus direkt in den Mund gelegt hat1. Noot1. Beweis dafür, daß das Wort ein Zitat ist, ist vor allem die Einführungsformel bei Lk: δια τουτο `η σοφία του θεου ειπεν (daarom zegt de wijsheid Gods), wobei besonders der Aor. ειπεν zu beachten (moet worden acht geslagen op) ist. Maar die aoristus is niet, omdat iets ergens vermeld staat, maar omdat het de wijsheid Gods is die spreekt en beduidt volgens de Hebreeuwse bedoeling waaraan hij analoog is, dat de eeuwige wijsheid spreekt, de voltooide tijd stelt alleen maar als verleden voor. En wat de wijsheid zegt, hoeft helemaal geen citeren te zijn. Ebenso kann auch die Aufzählung der Gesandten bei Mt. προφήτας και σοφους και γραμματεις nur in einer jüdischen Schrift ursprünglich sein, wie Lk ändert (waar Lk verandert) in: προφήτας και 'αποστολους. Waar Lk de wijsheid gesproken hebbend invoert, zou Mt het verdere bewijs hiervan leveren? Dragen zo beide hun steentje bij? Waarschijnlijk is echter, dat ´Q´ zoals dit in Mt terecht is gekomen, zelf dat Joodse geschrift, maar dan keurig vergriekst, is. Dat Lk de schriftgeleerden in apostelen verandert, is ´sophisticated´ distinctie tegen de schriftgeleerden waarvan altijd sprake is als van Jezus´ tegenstanders. Het gaat bij de onderhavige schriftgeleerden echter om degenen die uit de Schrift bewijzen, dat in Jezus de Schrift vervuld is, zoals een Petrus en een Paulus doen: zo komt ´apostelen´ vanzelf in het vizier. …Neuerdings (onlangs) hält Reitzenstein (…) freilich (echter) die Einleitung des Stückes bei Mt für ursprünglich. Inderdaad met meer reden. Pg. 120 Ursprünglich redete, wie Lk V. 49 zeigt (toont), die göttliche Weisheit. Mt V. 36-Lk V. 51b sagt, daß das Zitat für die γενεα αύτη gelte, ist also schon in Q als Erläuterung (toelichting) des Zitats durch Jesus gedacht. ´De wijsheid zegt´ is geen premisse waaruit wij de conclusie ´geciteerd´ kunnen trekken. ´In den Mund gelegt´ gaat dus een brug te ver. Dat het niet in Jezus´ mond gelegd is, blijkt ook hieruit, dat ´ik zend u profeten, enz.´ te weinig is om als wijsheid zelfstandig te kunnen bestaan. Ook ´sommigen zult gij doden, enz.´, wat is daar wijs aan? Pas t/m het ´zal afgeëist worden van…´ c.q. ´zal komen over dit geslacht´ maakt de wijsheid rond, en als wijsheid
308 zinnig en zelfstandig. Van een aparte toelichting bij een citaat is dus geen sprake. Daarmee is het wel een wijsheid die alleen aan Jezus bekend is, want wat voor algemeens is er aan deze wijsheid?, en uit Jezus´ koker, als er staat, dat de maat nu vol is.. Nog nooit werd zo tegen Jeruzalem getoornd. Profetieën over Jeruzalem waren steeds n.a.v. werkelijke rampspoeden. Het is geen citaat. Zie beneden, commentaar bij Lk 21, 24. Mt scheint überdies (bovendien) in V. 34 aus den Erfahrungen der Verfolgungszeit heraus erweitert zu haben (vgl. Mt 10, 17.23 [zie eerder]). De enige kruisiging door toedoen van Joden was die van Jezus zelf. Dat Mt juist dit heeft toegevoegd en aldus Jezus zonder verdere toelichting zichzelf heeft laten zenden met als afloop zijn kruisiging zou boud zijn. Voor de hand ligt dan de aanname, dat de traditie die tot Mt leidde de kruisiging heeft toegevoegd aan de profetie ´door de wijsheid Gods´. Voor de onwaarschijnlijkheid van een apart document (van daarnet), of zelfs oorspronkelijkheid van de versie met ´de wijsheid Gods´ (van Lk) zie comm. bij pg. 119 en ze zal ook uit wat verder volgt blijken. Blijft over, dat, hoe vreemd zo zonder toelichting dit ook moge zijn, Mt en zijn informanten het eenvoudig hebben overgenomen als profetie van Jezus zelf. Á propos. Wat opvalt is, dat de weergave van Mt uitvoeriger is dan die van Lk (op de twee punten na waar juist Lk [48, 49 de wijsheid Gods] deze heeft). Dit kan ´lectio difficilior´ zijn, d.w.z. dat deze grotere gecompliceerdheid een betere weergave is van hoe de vork aan de steel zit, geen werk van volstopperij of aanrijging. Dit laatste lijkt echter wel het geval bij het beschreven einde van Zacharias, de zoon van Berechja. Men kan hier als volgt redeneren: -Met de beroemde profeet Sacharja wordt hier niet, naar men mocht denken, verward de vermoorde Zacharias, de zoon van Jojada (II Kro 24, 21,22),. Hier wordt de eerste bedoeld. De zoon van Jojada is nl. niet, zoals Mt en Lk melden, vermoord tussen het tempelhuis en het altaar, maar in het voorhof van de Tempel. In de Tempel van Salomo echter stond het altaar achterin het tempel(huis), pas het herbouwde in het voorhof. Het moet hier dus inderdaad over de zoon van Berechja gaan. Voorts: Alleen, er is geen geschrift, dat dit feit meldt. Hier wordt echter met nadruk die speciale locatie vermeld. Vanwaar deze grote stelligheid van iemand die dit naar alle waarschijnlijkheid nooit in een geschrift heeft gelezen? Normaal is b.v., dat bij een bekend feit talrijke overleveringen de locatie aanwijzen, b.v. de plek van het Heilig Graf. Maar dat én het feit van de moord op Berechja én de locatie beide mondeling zouden zijn over zo´n tijdspanne zonder schriftelijke ondersteuning als wilde overlevering lijkt stug. Of is het juist een staaltje van Jezus´ profeetschap, van hetzelfde soort als dat bij Joh vermeld wordt, dat Jezus gezegd heeft, hoeveel mannen een Samaritaanse gehad heeft of van het vinden van het ezelsveulen?Welnu, zover behoeven wij niet te gaan. Zo´n directe betichting van de ´gij´ zonder een beroep te kunnen doen op het geheugen van de betichten zou ook niet fraai, en daarom niet goed doenlijk, zijn. En: Tweemaal een zelfde soort moord op een Zacharja-heter lijkt mij al te toevallig. Wat het geval kan zijn is, dat ´de zoon van Berechja´, niet door de goede schriftenkenner Jezus, maar tijdens het overleveren is toegevoegd, daar men meende, dat het over de beroemde Zacharias, de profeet ging. Juist Mt of informanten komen hiervoor in aanmerking, omdat uitvoerigheid hier überhaupt het streven is en de Zacharja uit 2Kro nu niet bepaald degene was aan wie men het eerst dacht, zodat men meende zonder meer de beroemde naamgenoot middels aanvulling met de naam van zijn vader te kunnen invullen.Als dit zo is, heeft Lk met de ´kale´ Zacharias de oorspronkelijke variant en gaat het om Zacharja, de zoon van Jojada, waarbij de plek waar het gebeurd is de aangegevene is, maar niet volgens de situatie zoals die was tijdens de steniging van de bedoelde profeet. Kan het hierbij dan misschien zijn, dat de overleveraars vanwege de schijnbare locatie
309 hebben gemeend, dat het aangezien het niet de zoon van Jojada uit 2 Kronieken kan zijn geweest, wel de beroemde profeet moet zijn geweest en daarom deze maar hebben ingevuld? Veronderstelt dit niet, dat ze beter op de hoogte waren (gekomen) van de oude locatie dan Jezus? Was Jezus dan onwetend omtrent het feit, dat de situatie in de Tempel indertijd een andere was? Of was hij hier wel degelijk van op de hoogte, maar zou hij de huidige locatie tussen altaar en tempelhuis gebezigd hebben alleen maar om de plek aan te geven? Ofschoon, is niet de situatie tijdens de moord aangeven veel voor de hand liggender? Of zou men de huidige situatie hebben aangegeven, omdat die tóch synoniem is met de voorhof, die 2 Kro als locatie aangeeft? Dat kan, maar dan moet dit al aan de overlevering ten grondslag liggen. Je krijgt immers de indruk, dat tempelhuis en altaar echt in ´Q´ horen, dus ´oer´ zijn en dan wel gauw van Jezus zelf afkomstig. Maar het is wel degelijk goed mogelijk, dat Jezus zelf hiermee eenvoudig alleen maar de plek heeft willen aanduiden. Het ligt er maar aan of hij zijn historische geestesoog hanteert (indien hij op de hoogte was) of puur geografisch tewerkgaat, hij a.h.w. de plek nóg weet aan te wijzen. Maar als Jezus nu eens niet beter wist, dus voor ´voorhof´ dit invulde? Dit is dan wel in strijd met de JHWH-pretentie van soevereine, bewuste, zender van profeten zowel in het verleden als in de toekomst, dus van de Wetende te zijn. Of maar: als hier JHWH spreekt, waarom dan zo´n equivocatie? Ontkrachten beide niet juist deze pretentie of reeds deze interpretatie? Wat dit laatste betreft , nogmaals,´hoe vaak heb ik u niet willen verzamelen´ lijkt mij bezwaarlijk te interpreteren als ´zo vaak als het aantal keren, dat ik te Jeruzalem ben opgetreden´, te meer daar het zullen zenden in de toekomst, het hebben willen verzamelen, en de profeten die gedood zijn alledrie in elkaar spiegelen. Blijft dan niet over, dat Jezus hier door mand valt als ijdel pretendent? Nu bestaat er bij Jezus een soort ignorantie als die we zien bij de genezing van de stomme epilepticus (Mc 9, 14-29), duidelijk géén bezetenheid, maar Jezus gaat te werk alsof dit wel zo is, ook spreekt hij over dagen (Mt 24, 36) die hij niet weet, maar de Vader wel. Toch lijkt mij dit een schijnignorantie, getuige staaltjes van soortgelijke zaken maar al te goed resp. waarschijnlijk weten (Mc 9, 29 resp. Hand 1, 7). Voor zo´n ´docta ignorantia´ zou hier wel een verklaring zijn: Zoals men nog steeds het kogelgat van de moord op Thomas Beckett weet aan te wijzen en een gids er dan een historische toelichting bij geeft, zo had Jezus ook kunnen doen. Maar dit paste natuurlijk niet in het bestek. Een exposé van dat de situatie ten tijde van de moord anders is geweest zou eenvoudig te ver van het onderwerp voeren en onnodige verwarring zaaien. Opvallend is ook, dat Jezus ´gij´ van die lang vervlogen moord beschuldigt. Dit ligt in de lijn van de beschuldiging aan de huidige leiders van ´gemene zaak´ te maken met hun voorgangers: - nog doet gij hetzelfde. Uw soort heeft de moord op die Zacharias op haar geweten. Als op deze wijze ´gij´ hem vermoord hebt, dan wordt het verschil in locatie van bouwsels in heden en verleden nog irrelevanter. Mooie verklaringen. Maar betreft de dictie ´die gij (= uw slag) vermoord hebt tussen altaar en tempelhuis´ toch niet sowieso iets synchroons en heeft de theorie van dat het alleen maar om de plek gaat niet iets gekunstelds? ´Iets synchroons´ dat klopt, maar ´iets gekunstelds´ klopt niet en ik zal uitleggen waarom ik dit zo zie: ´Tussen het altaar en het tempelhuis´, dat is de voorhof en wordt ermee verwisseld. Het is nl. de explicitatie ervan, de vertaling (dit hoeft niet door Jezus te zijn, maar het kan), omdat het exact de plaats aangeeft en synoniem is met voorhof, d.w.z. er had evengoed ´voorhof´ gezegd kunnen zijn. Hiermee wordt de oude situatie als irrelevant verwaarloosd. Het gaat niet om de locaties van de twee bouwsels, maar om de plaats ertussen. Je kunt m.i. immers evengoed naar het heden toe refereren als naar de voorgeschiedenis van de moord. Maar…: Is dit niet tegen de dictie? Enigszins wel ja, zo lijkt het op een wijze. Maar deze klopt niet met de feiten. Je kunt dit aan een vergissing wijten, maar je kunt minstens zo goed beweren, dat de dictie zodanig is, dat ze beslist geen betrekking heeft op een situatie zoals die ooit bestaan heeft, maar integendeel op het bekende
310 altaar en tempelhuis. Dit is nog eerder het geval, indien de ´tussen altaar en tempelhuis´ eenvoudig de gemakkelijke vertaling is van ´voorhof´´, ´voorplein´ of helemaal, indien het de gangbare aanduiding van deze plaats was. im übrigen können die Differenzen hier auf sich beruhen. Waarschijnlijk bedoelt B. hier te zeggen, dat het verder om varianten gaat, waarvan van de twee niet te zeggen is welke de oorspronkelijke is, of dat er een derde onbekende grondslag is, of dat dit laatste tamelijk irrelevant is Welke verschillen zijn dit dan nog die nog niet aan de orde zijn geweest? Mt: ´Opdat over u kome´, Lk: ´zullen afgeëist worden´. Akkoord. Maar b.v. Lk 50, 51 ´alle profeten… Abel´. Abel was geen profeet, maar een rechtvaardige (getuige), door Lk in de lijn der profeten gezet bij wijze van vereenvoudiging. Ook dit duidt de grotere authenticiteit van Mt´s ´lectio difficilior´ aan. Wat wordt hiermee dan gezegd? Jeruzalem wordt gestraft voor waar het schuldig en waar het onschuldig aan is. Het is onschuldig aan de moord op Abel en het toenmalige geslacht was onschuldig aan de moord op Zacharias, toch komt er straf over Jeruzalem. Hier is ´zijn bloed kome over ons´ duidelijk, maar ook duidelijk wordt o.a. hier waarom in 70, het jaar van de val van Jeruzalem, duizenden Joden om de stad heen gekruisigd werden. Zij zijn met Christus gekruisigd, zoals alle onschuldigen die hebben geleden. De onschuldigen droegen met Hem de straffen voor de zonden. Wel is het zo, dat men met de gerechtelijke moord op Jezus de maat van het voorgeslacht vol maakte, omdat men zich eender gedroeg. Zo maakt iedere jood of goj die zich later eender gedraagt zich in feite aan hetzelfde schuldig als degenen die Jezus niet geloofden én doodden. Maar de Joden staan in de heilsgeschiedenis centraal als exemplarisch. Slechts een deel van de Joden is hieraan schuldig en alle mensen die zich in feite zo gedragen. De anderen zijn, althans in deze vergaande mate onschuldig, maar allen dragen met hun zonden hun steentje bij. Het lijden van Israel met Christus komt overeen met de vierde profetie van Jesaja(2) over de lijdende Knecht des Heren, want de Knecht is Israel en inzonderheid de Koning der Joden. Dat allen die onschuldig lijden met Christus lijden, wordt geleerd door Paulus. Dus dit is vooral daar het geval waar zulk lijden geconcentreerd is, speciaal in de Shoa. Dit behoeft geen verder betoog. Dat reeds Jeruzalem (voor een deel) onschuldig leed, blijkt uit deze bewoordingen en dit komt overeen met wat Paulus Romeinen 11 schrijft ´En reeds ondervinden zij medelijden´. Charakteristisch ist, daß ein jüdisches Prophetenwort von der christlichen Tradition angeeignet (toegeëigend) ist Deze hele wijze van als samengesteld zien, doet gekunsteld aan en mist de eenvoud als kenmerk van het ware. Daß das Wort nach 70 entstanden sein müsse (Wellhausen und Reitzenstein), halte ich nicht für sicher; Dat wordt alleen gezegd, omdat rationalisten profetie voor onmogelijk houden. Het geeft ook moeilijkheid daarmee, dat Jezus zichzelf laat sturen en gekruisigd worden. Geen enkele Jeruzalem-profetie is na 70 ontstaan, want Lk, die Jezus´ eschatologische redevoering op de ondergang van Jeruzalem toespitst, is een relatief laat evangelie. Velen beschouwen zijn extra-informatie als ´vaticinium ex eventu´ (´voorspelling´ uit de uitkomst). Bij nauwkeurig lezen blijkt echter, dat hetgeen Lk meldt eveneens betrekking lijkt te hebben op de omstandigheden ontstaan door de opstand van Bar Kocheba 132-135, ik bedoel vers 24, het volk zal door het zwaard omkomen, captief worden, verspreid over alle volkerenn112.
311 ist es nicht der Fall, so ist möglich, daß Jesus das Wort zitiert hat, jedoch (evenwel) ebenso möglich, daß es ihm die Tradition erst in den Mund gelegt hat. Het in zijn mond leggen van zijn eigen kruisiging als hier gebeurt, is door zijn innerlijke reflexe indirectheid als namaak niet goed voorstelbaar. Een boventijdelijk elelemt in Jezus moet dit echt zelf doen, anders kom je niet op de gedachte. Ook een gewiekst ´dogmaticus´ niet? Maar waar vinden wij zo´n dogmatiek verder in ´Q´? Alleen hier wordt even aan dit niveau getipt. Lk doet juist doordat hij het begrijpt, alweer een stapje terug, doordat hij ten uitleg grijpt naar wat een hulpbegrip is: de ´wijsheid Gods´. ´De wijsheid Gods´ die hier spreekt is secundair bij de Mt-versie, ze is hier ingevoerd, omdat de oorspronkelijke formulering anders onbegrijpelijk leek. Wordt zo dan niet juist aan het licht gebracht, wat de oorspronkelijke factoren geweest moeten zijn om tot dit boventijdelijk perspectief als gegoten te smeden? Een breken en dan de componenten zien blootkomen? Wel, men neme de proef maar: begin eens met deze componenten, ignoreer Lk en doe het eens zelf. Dan moet je wel van zeer goeden huize komen. Ik geloof er niets van. Is het niet zo, dat ´hoe vaak heb ik u willen verzamelen´ zich mooi leende als stap naar de gedachte, die dan als vanzelf volgde? Maar deze zin pást alleen maar bij ´middels profeten´ ´Keer op keer heb ik u bezocht en in u gepredikt, maar steeds tevergeefs´ als vertaling klinkt, anders dan de mystieke, die mooi glad klinkt, gezocht. Jezus´ optreden is immers één verzamelactiviteit en men kan niet zeggen, dat Jezus steeds per bezoek Jeruzalem heeft willen verzamelen, ja hij was er wel steeds op uit het te verzamelen, maar dan is het toch één willen door meerdere pogingen, maar niet steeds een poging tot verzamelen per keer, in de trant van ´willen ze nu niet voldoende luisteren zodat ze verzameld worden, dan hopelijk de volgende keer´. Nee, veel duidelijker is het beeld, als wij voor ogen houden, dat het aan elke profeet eigen is, dat hij poogt te verzamelen, dus dat het steeds hebben willen verzamelen per profeet gaat.. Kan het niet zijn, dat er oorspronkelijk eigenlijk iets anders is gezegd, maar dat de zin hier als een dubbele bodem in is gelezen, gelijk Joh dit pleegt te doen? Maar het is een typisch herder-en-schapenbeeld en dat doet authentiek aan en welke bewoording zou het dan (nog) moeten zijn, die eraan ten grondslag ligt? Juist het bezigen voor zichzelf van het beeld van de goede herder in Joh komt de facto neer op een zich gelijkstellen aan de herder Israels. Jedenfalls wird dieTendenz der Überlieferung, möglichst viel als Jesuswort erscheinen zu lassen, dadurch deutrlich, daß Mt die Einführungsformel streicht (schrapt); s. gleich (zie zodadelijk). Mt 23, 37-39//Lk 13, 34-35: Drohwort (dreigwoord) gegen Jerusalem. Auch dies Wort ist ursprünglich eine jüdische Weissagun (profetie), sei es, daß Jesus sie selbst zitiert hat, sei es, daß die ihm von der Gemeinde in den Mund gelegt wurde. Zie hiervoor ook reeds het commentaar hierboven vanaf mijn commentaar op de eerste zin van pg. 120. Mt 23, 37//Lk 13, 34 is zelfstandig denkbaar, maar zo´n uitdrukking is geen gangbare overgeleverde, maar moet uit de mond van een profeet afkomstig zijn en wie komt er dan in aanmerking? En met het oog op welke gebeurtenis? Is dit soms het volgende ´zie uw huis wordt aan u overgelaten´ zelf? Niet het meest eenvoudig en voor de hand liggend is eerst te ignoreren wat de aanleiding is en dan de gemélde aanleiding als iets te beschouwen waarmee kunstmatig verbonden is. Maar de tekst ´Jeruzalem. Jeruzalem´ vormt m.i . één intrinsiek geheel met de bij Mt voorafgaande. Deze beide delen duid ik aan als Lk I en Lk II. Lk II is dus één geheel met Lk I. Zie hierboven onder ´á propos´ en hierbeneden.
312 Das geht daraus hervor, daß Jesus von sichselbst nicht zu Jerusalem sagen konnte, er habe oft (vaak) seine Kinder sammeln wollen, auch nicht, wenn er öfter und länger in Jerusalem gewirkt haben sollte, als es nach den Synoptikern wahrscheinlich ist; denn (want) das Subjekt dieser Geschichtsreflexion muß ein übergeschichtlicher Subjekt sein, nämlich die Weisheit, diw Mt 23, 34-36 Par. gesprochen. En niet het minst wel hierom, dat ´wie tot u gezonden zijn´ degenen zijn door wie dit ´hebben willen verzamelen´ plaatsvond. Es ist in der Tat sehr wahrscheinlich, daß Mt die Reihenfolge (volgorde) der Stücke in Q gewahrt (bewaard) hat, während (terwijl) Lk das Drohwort (dreigwoord) gegen Jerusalem 13, 34f. ad vocem Ιερουσαλήμ eingefügt hat. Und zwar (wel) wird Mt 23, 37-39 die ursprüngliche Fortsetzung des Zitates V. 34-35 sein. Het moet zelfs een oorspronkelijke eenheid zijn op grond van de inhoud: Lk II is één geheel met Lk I, want de ´wijsheid´, het ´sub specie aeternitatis´ verschijnt in beide, want ´dat uw profeten doodt en stenigt wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb ik u willen verzamelen´ in Lk II komt overeen met de inhoud van Lk I. Bovendien bevat Lk II, ´nu is het genoeg´ als de ratio van Lk I. Ten derde is Lk I óók intrinsiek toespraak, getuige Lk 11, 51 ´… ik zeg u…´ Man kann erwägen (overwegen), ob der nicht leicht verständliche V. 39 christlicher Zusatz (toevoeging) ist, in dem Jesu Tod und Parusie vorausgesagt wird (Klostermann). Klostermann en Bultmann ontkennen, dat echte profetie bestaat, wat juist in deze verzen wel het geval is. Er wordt vooruitgekeken naar wat inderdaad gebeurd is. Is het geen ´vaticinium ex eventu´, vervaardigd na 70, toen men allang gemakkelijk in termen van Christus´ preëxistentie sprak. Maar: Echte profetie bestáát en profeten plegen steden te dreigen. Ik wijs in onze eeuw op de voorspelling van de Vlaamse dichter Willem Elsschot uit 1934, dat dood van Marinus van de Lubbe eens ´door de Rus gewroken wordt´, hij zag kennelijk, al dan niet in een flits, hoe het zou gaan. De dreiging met de verwoesting van Jeruzalem in de grote rede van oer-Mc is een apocalyptische, die in haar hyperbolische schilderingen niet overeenkomt met de concrete gebeurtenissen, en Lk heeft hier een verbastering naar een toevallig passend concreet beeld (zie voor dit alles overigens mijn artikel ´Schijn en Wezen´). De verwoesting van Jeruzalem is een ´Leitmotiv´. Ik citeer uit mijn artikeln113: ´Er is echter geen enkele reden om het Leitmotiv, en ook het logion Mt 37-39/Lk 13:35, dat het bevat, niet voor even oud te houden als Q als zodanig en dit logion als een vreemde eend in bijt te zien. De identiteit van dit corpus van uitspraken ligt in het stempel dat het draagt van op wie het kennelijk teruggaat, en zal daarin één leeftijd hebben. Dit logion zal dezelfde leeftijd hebben, aangezien het zich geenszins hieraan onttrekt, immers waarschuwend van aard is en een door Jezus zelf gevergd geloof versus ongeloof bij degenen die hij aanspreekt, zeker ook Jeruzalem, als thema heeft´. Verder: Ik heb boven al gezegd, dat je van al ten goeden huize moet komen, om de preëxistentie van Christus zo ingenu en naadloos uit de mouw te toveren, zodat er geen spoor van enige kunstmatigheid overblijft. In vers 39 wordt Jezus´ dood voorzegd. Jezus heeft ook gesproken over het afbreken en weer opbouwen van de tempel, dat alhoewel gemeld in Joh ook bovenkomt in Mc tijdens zijn proces en dat ongetwijfeld zijn eigen leven heeft geleid in de grondslag van beide van elkaar onafhankelijke evangeliën en dat is het verhaal-over-Jezus-überhaupt: het moet wel op hem teruggaan. Je ziet dan ook de ´life´ verandering van de bedoeling door de getuige. En Jezus heeft het over zijn opstaan van de doden gehad bij het afdalen van de berg in een gesprek dat
313 inderdaad moet hebben plaatsgevonden, omdat wij er een ondergronds doorredeneren naar de terugkeer van Elia in vinden, dat daar het niet op verhaalsniveau plaatsvindt haar basis moet hebben in de realiteit. Dan hoeven ook niet ´ex eventu´ te zijn de drie lijdensvoorspellingen, waarbij Mc eenmaal vermeldt ´en hij sprak dit woord vrijuit´ (8, 32). Spreekt hij hier ook over zijn en parousie? Deze woorden zijn een profetie, dat Jeruzalem Jezus op soortgelijke wijze als beschreven in Mt 21, 8-11 de Messias zal verwelkomen. Ze hebben op niets anders betrekking dan ze onmiddellijk uitdrukken. Ze zijn een profetie, dat ééns Jeruzalem Jezus als zijn Messias zal toejuichen. oder ob nur die Worte von λέγω γαρ `υμιν (want ik zeg u) bis 'απ' 'άρτι (van nu af) (bei Lk von λέγω `υμιν bis 'ίδητε με [gij zult mij zien])) als christlicher Zusatz zu streichen (toevoeging te schrappen) sind (so hier in der 1. Aufl.) Omdat Bultmann er geen raad mee weet? Of was het (van den beginne) de christelijke verwachting, dat Jeruzalem Jezus ooit zou erkennen? Tegelijk met dat men Jeruzalems ondergang verwachtte. Of zoals velen op verkeerde gronden beweren: reeds hebben beleefd. Deze gronden zijn, in het kort, het aanzien van het apocalyptische visioen van de ondergang van Jeruzalem als een van de werkelijkheid afgeleide mythologisering i.p.v. een originele apocalypse en de Lk-tekst. Lk 21, 24 annex zijn beschrijving van de omsingeling door een leger als geschiedschrijving i.p.v. resp. een verbastering door verkeerd verstaan (horen, niet de enige keer, i.c. door een Griek van iemand die een Hebreeuws accent moet hebben gehad) van oer-Mc en verkeerd verstaan (begrijpen) van Daniëls ´gruwel der verwoesting´. Zie voor uitvoerige analyse mijn artikel ´Schijn en Wezen´. Pg. 121 Aber der ganze Vers ist doch wohl aus dem Zusammenhang des Mythos von der göttlichen Weisheit zu verstehen, die, nachdem sie vergebens auf Erden geweilt (vertoefd) und die Menschen zu sich gerufen hat, von der Erde Abschied nimmt, so daß man jetzt vergebens nach sie aussschaut. Dit blijkt nergens uit. Deze zin kookt fabulerend over. Wat aan deze wijsheid, niets anders dan het spreken van God, zeggen, dat Hij profeten stuurt, die gedood worden en ´dan is het genoeg geweest´, is er mythisch, allegorisch, belerend in het algemeen te noemen? Sie weisagt (profeteert) hier, daß sie verborgen bleiben wird bis zur Ankunft (aankomst) des Messias; denn nur (want slechts) dieser kann mi dem 'ερχόμενος (komende) gemeint sein. Alsdan is de intentie van de tekst ook hier Jezus als de Messias op zijn minst de bemiddelaar van de hemels wijsheid te doen zijn. Noot 1 Dabei ist es gleichgültig (doet het er niet toe), ob der Mt- oder der Lk-Text ursprünglich ist. Der letztere kann verstanden werden: "bis die Zeit kommt, da ihr sagen werdet…" In feite Mt ook. Mt ου μή 'ίδητε 'απ' 'άρτι `εως 'άν ειπητε (gij zult mij vanaf heden niet zien. totdat gij wel (´wel´ zonder nadruk) zult zeggen), Lk ου μη 'ίδητε με `εως 'ήξει `ότε 'είπητε (gij zult mij niet zien, totdat het zal komen, dat gij zult zeggen). Het is in die mate gelijkbetekenend, dat een aantal handschriften het tussenzinnetje weglaat. oder (nach Wellhausen: o[te = is cui [latijn: hij aan wie]): "bis der kommt, zu dem".
314
Wellhausen zegt maar wat. Hij stelt zich hier op als pedante ´verbeteraar´.Men zoekt hier m.i. spijkers op laag water. Das die Weisheit beim Abschied hinweist auf ihr (bzw. ihres Vertreters) künftiges (toekomstig) Kommen zum Gericht, ist uns in den erhaltenen (bewaarde) Fragmenten der jüdischen Weisheitsspekulation zwar nicht bezeugt, ist aber aus dem Ziusammenhang des Mythos verständlich. Dat het om een mythe zou gaan, is in iets speciaals iets hoogst algemeens zien is wat Goethe tegen Eckermann als een wonderlijke Duitse trek betitelt. ´Immer fragen sie welche Idee in meinen Faust zu verkörpern gesucht.´ Het een al te menselijk willen en hoogst dubieus. ´Jetzt vergebens nach ihr ausschaut´ (eerste zin van pg. 121, zie boven) in dezelde geest nog een te boude conclusie t.o.v. de aangenomen premisse. Dat de Joodse wijsheidsspeculatie dit ook verder nergens laat zien, is dan ook niet verwonderlijk. Het zou voor B. een teken aan de wand geweest moeten zijn, dat zijn hypothese onjuist is (nl. te veel beweren door breedte van visie, die slechts B.´s subjectieve hersenvirtuositeit is). Der dem Mythos von der Weisheit parallele Mythos vom Urmenschen bestätigt (bevestigt) es, daß der Hinweis auf (verwijzing naar) das Wiederkommen zum Gericht zum ursprünglichen Mythos gehört2. Juist deze parallellie is het gevolg van de net genoemde foute constructie, de te bonte conclusie uit die premisse. Ze is er dus niet. Het gaat om een profetie en niet iets anders. Noot 2. Zum Mythos von der Weisheit vgl. meine Abhandlung…, zum Urmenschenmythos meinen Ausatz (essai)… Während (terwijl) andere… Forscher (onderzoekers) Mt 23, 37-39 ganz oder bis auf 39 als Zitat und also als Worte der "Weisheit" verstehen, Zie boven, ook voor dit merkwaardige primair stellen van Lk´s vóór Mt, dus de totale blindheid voor het feit, dat Lk hier de wijsheid uit Mt destilleert. hat Reitzenstein… das Stück konsequent aus dem Weisheits- bzw. (resp.) Urmenschenmythos (~v.d. oermens) interpretiert und die Quelle bestimmter nachweisen wollen (nader willen aanwijzen) Diese sei nämlich vollständiger (vollediger) in der mandäischen Apokalypse erhalten (bewaard), die im Rechten Ginza I und II … verarbeitet ist. Daß hier dieselbe Tradition vorliegt, ist mir wahrscheinlich; ich glaube aber nicht, daß sich literarische Abhängigkeiten (afhankelijkheden) nachweisen lassen. Als het een wijsheidsmythe ware, dan ware er denkelijk die parallellie met de mythe van de oermens, maar het is helemaal zo´n mythe niet. Het lijkt er niet op! Lk voert de wijsheid in, omdat hij het heeft over Gods raad, Gods roepen van en toornen tegen een ondankbaar volk, , allemaal ook goed oudtestamentische thematiek, en niet over een ten gerichte komen, om wat misging te herstellen of iets dergelijks, of na een oerzondeval. Na deze wegzwevende dromerijen, ontzeg ik B. en de zijnen de competentie om waarschijnlijkheidsschattingen te maken. Zie verder beneden, maar eerst volgen wij B. nog even: Die Bezeichnung der Welt als "Haus" bestätigt (bevestigt) ebenfalls die Herkunft des Wortes aus dem Mythos3. Noot 3. "Haus" ist in den mandäischen Texten typische Bezeichnung (aanduiding) für "Welt", vgl. den Indez Lidzbarskis zum Ginza.
315
Wat B. zegt is: dit woord is mythisch gebruikt, omdat het in de mythe ook op die wijze gebruikt wordt = deze molen moeten we houden voor een reus, omdat Don Quijote ook molens voor reuzen aanzag. Wat moet verder de zin betekenen ´Jeruzalem, uw wereld wordt aan u overgelaten´? Dit zou logisch zijn als ´huis´ van mythologische afkomst is, maar zie verderop. Er staat natuurlijk: ´Jeruzalem, gij wordt in de steek gelaten´, zie ook verderop. Wenn das 'έρημος verdeutlichender Zusatz (toevoeging) des Mt ist (etwa [b.v.] nach Jer 22, 5), Het overgrote deel der handschriften zowel van Mt als Lk ontbeert dit, zodat het daar wel een latere toevoeging, maar beslist er niet een van Mt is. Waarom werd het later toegevoegd? Omdat ´stad, jouw huizen (: in feite, of: de Tempel?) worden aan je overgelaten´ voor Griekse oren en rare uitdrukking is, die zo in het licht van Jeremia 22, 5 begrijpelijk kan worden gemaakt of wellicht alleen om de laatste reden, eenvoudig als analogie. Dit getuigt echter van meer gezond verstand dan dat men voor de betekenis van ´huis´ gaat zoeken in mandaeïsche teksten. Dan ben je het spoor wel goed bijster. Waarom leert B. hier niet uit wat hij zelf constateert? Of heeft in de uitdrukking het woord ´huis´ zijn oorspronkelijke betekenis weer verloren en is het voor hem alleen nog maar een tamelijk onbegrijpelijke term, die hij als atavisme beschouwt? Maar diezelfde notie van het gezonde verstand ontkracht dit ook. Want waar lig het raakvlak van het huis van Jeruzalem met de mythe nog? Wat B. ook moge bezielen, kampioen in het doen van onwaarschijnlijke uitspraken is hij wel. so wäre 'αφίεται (wordt overgelaten) wohl eine schlechte Übersetzung (vertaling) für ein Verbum (werkwoord) des Sinnes (met de betekenis): es wird preisgegeben (vgl. M 24, 40f.). ´Wordt aan u overgelaten´ met een bijklank van ´in de steek gelaten´is inzoverre slecht te noemen, dat de frictie hem in de al dan niet datief-transitiviteit zit, m.a.w. met datief betekent het ´wordt overgelaten´, maar losstaand zonder datief betekent het ´wordt achtergelaten oftewel prijsgegeven´ Commentaar bij ´Drohwort gegen diesen Geschlecht´ en ´Drohwort gegen Jerusalem´. ´De wijsheid Gods´. Als deze niet in Jezus is, dan zitten we op dood spoor. ´Ik stuur… en…´ is te weinig om zelfstandig te kunnen voorkomen, indien de mededeling zich niet uitstrekt t/m ´…dit geslacht´. In dit geval moet de uitspraak echter weer teruggaan op Jezus, want deze dreiging is t.o.v. alle vroegere bedreigingen van Jeruzalem absoluut culminerend.en niet in de mond gelegd als vaticinium ex eventu. Stel, dat ´de wijsheid Gods´ oorspronkelijk is, dan blijkt, dat, als Lk I en II één oorspronkelijk geheel is. Jezus, toesprekende, zelf de wijsheid Gods is. Lk I ís één geheel met Lk II, want de wijsheid Gods, de species aternitatis, verschijnt in beide, ook in Lk II, want ´dat de profeten doodt en stenigt wie tot u gezonden zijn´ en ´hoe vaak heb ik u niet willen verzamelen´ gaat over tweemaal hetzelfde, het gezonden worden = Gods verzamelen (willen), het gedood worden, het verwerpen van dit verzamelen willen door ´ik´. ´Ik´ is dus ´God´. Dat Lk I en Lk II één geheel is, blijkt ook hieruit, dat Lk II de ratio van Lk I bevat, neerkomend op ´nu is het genoeg´. Ten derde, Lk I is evenals Lk II intrinsiek toespraak (en Lk II is dit zeker oorspronkelijk, want ´Jeruzalem, Jeruzalem´ is aangesproken) getuige Lk 11, 51b. Vraag: Ontpopte Jezus zich of de wijsheid Gods, zich in de loop van de rede als God-hier zelf? Antwoord: Hoe kan de wijsheid Gods Jezus worden?, omgekeerd kan beter, want voor dit
316 gevraagde is de toevoeging van een theologisch geheim nodig, nl. het gedachte geheim dat Jezus zelf de wijsheid Gods is, maar de bijbeltekst is: primair theologie, secundair reflexief. Of: Lk moet evenals Mt over de gehele lijn aansprekend zijn geweest, dan getransponeerd op Jezus, maar dit is een willekeurige veronderstelling, die van een derde overlevering, wortel van zowel Mt als Lk uitgaat. Maar hoe zou Lk dit durven bestaan zonder godslastering?Of heeft Lk soms in het licht van ´ik zend profeten´, omdat profeten typische Godsgezanten zijn (maar apostelen typische Christusgezanten), een mededeling dat de zich aan of in Jezus zich manifesterende ´wijsheid Gods´ spreekt, gewijzigd? Dan blijkt dat hieruit, dat Lk II ´ik´ (voor Jezus) heeft laten staan, niet vattend, dat ´hoe vaak willen verzamelen´ = doodt´ en?/ wie tot u gezonden zijn, of Lk heeft dit wel gevat, maar is niet consequent. Hiertegen pleit echter, dat het formuleren van ´de wijsheid zegt´ kennelijk uit iets de formuleerder noodzakends is geboren. Of hij heeft het niet willen volhouden in samenhang met de (kunstmatige) scheiding van Lk I en II. In Lk II.is ´ik´ op conto van Jezus-zelf als mens de uitspraak begrijpelijk en behoeft geen toelichting in de vorm van ´hier spreekt de wijsheid´ nodig. Dit neemt niet weg, dat ´de wijsheid zegt: "ik zend profeten"´ en ´dat uw profeten doodt´ en ´stenigt wie tot u gezonden zijn´ in feite niet gelijk zou staan met: ´hoe vaak heb ik u niet willen verzamelen´! Een uitdrukking gebruiken als ´de wijsheid Gods´ was volgens I. Epsteinn114 de Griekse gewoonte bij het vertalen van het Oude Testament om God, die niet antropomorf is, niet antropomorf te laten overkomen. De uitdrukking is dus gangbaar. Hier wordt ze gebezigd om Jezus, die wél antropomorf is, in een moment niet antropomorf te laten overkomen. In beide gevallen gaat het er dus om het goddelijke (God, of: in Jezus) naar voren te laten komen. Lk heeft in I de tweede persoon vervangen door de derde: Hij wilde Jezus niet als bemiddelend profeet tussen wijsheid en toegesprokene maken in de zin, dat de tweede persoon kan blijven staan (gelijk bij de oude profeten). Waarom niet? Omdat - dit is nl. het alternatief - Lk de uitspraak zet op conto van de wijsheid Gods: van een ik-gij- verhouding naar de wijsheid-hen-verhouding. Hij onderscheidt dan in Jezus´ oorspronkelijke zegging : ´Ik zend tot u´, dat hier de wijsheid Gods aan het woord is. Want de wijsheid wordt losgemaakt van de toesprekende ´ik´ en is hiermede zelf niet meer toesprekend, Van een door de wijsheid tot ´u´ gerichte boodschap is eenvoudig geen sprake, want Jezus is de enige toespreker. Lk heeft door te schrijven ´de wijsheid Gods zegt´ nog niet te willen waar hebben, dat deze een andere is dan Jezus, maar op dit moment ´hoort´ hij Jezus als boven diens ´hier en nu´ verheven spreken in een soort extase, zodat Gods wijsheid spreekt in Jezus, als Jezus´ ´hogere ik´, dat dan in de derde persoon wordt getransponeerd. Duidelijk is, dat het zich indenken voor wie het hoort, van Jezus´ eeuwige ´ik´ een moeilijke gedachte is, waarbij Mt er verstandig aan gedaan heeft de uitspraak zonder bedenken letterlijk op te schrijven. En Lk ´s begrips- en voorstellingsvermogen schoot tekort om de eenheid ervan door onderkenning over de hele lijn van Jezus betoog hier vast te houden en hij roeide met de riemen die hij had. ´De wijsheid Gods´ slaat bij hem immers slechts op het deel waar naar de toekomst wordt gekeken, omdat hij denkt: Jezus zien we toch geen wijzen, profeten en schriftgeleerden afzenden (laat staan die in het verleden)?, dus iets boven de aardse Jezus moet dit doen. Maar hij is ondanks dit resulterend inzicht nog niet staat ook de eenheid naar het verleden toe te onderkennen. Wat zou moeten verenigen maakt voor hem juist beide fragmenten scheidbaar. Is dit niet slecht voor een evangelist? Juist in deze gang van zaken bij Lk blijkt, dat het hier om een mysterie gaat, dat te groot is om gemakkelijk in het oog te vattent. Dit inzicht, waardoor hij reeds op eeuwigheidsniveau getild wordt, is echter alleen maar - als eerste stap in het voordeel van het inzicht, dat Jezus hier betuigt van eeuwigheid preëxistent te zijn, dit in overeenstemming met zijn herhaaldelijke betuiging in feite als de Messias door zijn Vader met aan zijn Vader ontleende goddelijke volmacht gezonden te zijn. Alleen in het vierde
317 evangelie vindt uitvoerige toeliching plaats door iemand die hier sjoege van toont te hebben, alleen al door te onderkennen, dat Jezus door zich Zoon van God te noemen (in de synoptici sporadisch gemeld, maar Joh is sterk intramuraal) tijdens zijn proces ´zich aan God gelijk stelde´. Lk 23, 28-31. Drohwort gegen die Frauen Jerusalems. Über die Komposition der ganzen Szene vgl. S. 37; Zie ook bij 37 schon (reeds) dort ist gesagt, daß V. 29-31 eine Jesus in den Mund gelegte christliche Prophetie ist, zu deren (wier) Eingangsbildung (gevormde inleiding) V. 28 gehört. V. 31 wird dabei als Verwendung (aanwending) einer sprichwörtlichen Redensart (spreekwijze) zu beurteilen sein4. Noot 4. Vgl…. Seder Elij. R 14 (25): "Wenn Feuer die Frischen erfaßt (aanvat), was sollen die Trockenen machen (drogen doen)!" B. let, gezien ook noot 4, alleen op de vorm, op het formele van de inhoud, nl. de pregnantie en de wijsheid van de uitspraak, maar hij ziet, omdat hij de uitspraak niet begrijpt, het unieke ervan over het hoofd. Jezus zegt nl. in feite, dat als men Jeruzalem, nu het nog sappig is, van zijn sap berooft (nl. van hemzelf), wat zal er dan met dit van zijn heulsap beroofde, dode, Jeruzalem geschieden (dan in het vuur geworpen te worden). Die gerichtheid van de ´Formgeschichtler´ op het algemeen-abstracte maakt hier, dat B, het specifieke concrete niet lijkt te doorzien. Of als hij dit toch wel degelijk ziet - ´christliche Prophetie´ kan hierop wijzen -, dan kan dit evengoed een profetie uit zijn eigen mond zijn, omdat de ondergang van Jeruzalem een vast hem op het lijf geschreven thema is, gezien ook (nogmaals) zijn niet bepaald descriptieve, dus niet ´ex eventu´, apocalypse over de ondergang van de stad. Stilistische und sprachliche Eigentümlichkeiten (V. 29: 'ιδου 'έρχονται `ημέραι 'εν `αις 'ερουσιν [zie de dagen komen, dat ze zeggen zullen:]), die Verwendung (aanwending) der direkten Rede; V. 30: τότε 'άρχονται λέγειν (dan zullen zij beginnen te zeggen); V. 31: das 'εν das einem b entspricht (met een ~ overeenkomt) lassen vermuten, daß das Wort auf eine aramäische Vorlage zurückgeht; --Pg. 122 ob es im Aramäischen schon (reeds) als Jesuswort überliefert wurde, kann natürlich nicht mehr ausgemacht werden. Natuurlijk, want het is nooit een spreekwoord geweest. Lk 12, 54-56: die Zeichen der Zeit (bei Mt 16, 2f. später eingefügt). Das Wort schärft den drohenden Ernst der Entscheidungsstunde (uur der beslissing) ein, enthält (bevat) aber keine Beziehung zur Person Jesu. In feite doet B. het volgende: Omdat zo´n spreuk ook algemeen kan zijn, b.v. algemeenapocalyptisch, is niet te bewijzen, dat Jezus hem gezegd heeft, dus is dit de vraag. Op de bekende manier zegt B. dan, dat hij niet van Jezus is. Alleen, de spreuk refereert aan de tekenen des tijds, die op het beslissende uur wijzen. B. gaat er blijkbaar van uit, dat er altijd wel ondergangsprofeten zijn, die uiteraard wel en altijd wel tekenen menen te bespeuren. Maar Jezus dééd tekenen (vgl. Rom. 15, 19 en II Kor 12, 12, getuige het omstandige relaas van de genezing van het dochterje van Jaïrus ) en stelde op grond hiervan voor een keuze. Dus Jezus had zeker reden om zulk een uitspraak te doen.
318 Mt 8, 11-12//Lk 13, 28-29: die Heiden im Reich. Ein Drohwort (dreigwoord), das keine Beziehung zur Person Jesu enthält (behelst). Het is voor een Jood een beslist onorthodoxe uitspraak. En één van de radicaalste boetpredikaties van Johannes de Doper ging niet zo ver te zeggen, dat de kinderen van het Koninkrijk, en wie zijn dit anders dan de kinderen van Israel?, zullen worden verworpen. De uitspraak is dus uniek, en op geen ander conto te schrijven dan dat van Jezus, die immers door een groot deel van zijn eigen volk niet geloofd werd, en die ook uit ongeloof gekruisigd is, dus op deze manier deze versie van ongeloof zelfs aan den lijve ervoer. En is het gezegde geen ´vaticinium ex eventu´ (profetie uit de uitkomst)? De verwerping naar haar aardse kant had zich nog lang niet voltrokken.n115. Deze profetie is later uitgekomen: vier eeuwen later was de hele ´bewoonde wereld´ christelijk. Lk 4, 25-27: Juden und Heiden. Ein selbständiges Traditionsstück, das Lk zum Bau seiner Programmpredigt Jesu benutzt, s. S. 31. Zie daar. Es dürfte eine sekundäre Gemeindebildung sein, die in die altjüdische Polemik der heidenchristlichen Gemeinde hineinführt. B. oordeelt, dat de spreuk vanwege de overeenkomst met het voorafgaande is ingevoegd, maar kennelijk al te gewelddadig, vanwege het verschil, daarom moet het de gemeente geweest zijn. Maar de gedachte ´in eigen stad, land, niet geëerd worden´ is een waarheid die concentrisch geldt. Hoe bekender de persoon voor de profeet vóór zijn optreden, of het effect treedt op ´O, die!´, of ´vreemde snoeshaan, die Socrates´, etc. Ook in de bredere cirkel heeft men de neiging de vertrouwde beperkte maatstaven aan te leggen. Het verschil, dat voor Bultmann een bezwaar is, is volkomen onwezenlijk. ´Gemeindebilduing´ blijkt weer eens de bekende vluchtheuvel. Lk 4, 25-27//Mt 7, 21: die Herr, Herr-sager. Die Form des Wortes dürfte (zou kunnen) bei Lk ursprünglicher sein1. Noot 1. …Aber religiöse Bedeuting hat das κύριε (Heer) für Mt gewiß; während (terwijl) es in der Lk-Form nur die Anrede an den Lehrer ist. Er is geen enkel verschil. Beide komen deze vocatieven (aansprekende wijzen) zonder aanleiding na het verhaal over het kennen van de vrucht. Maar ´doet niet wat ik zeg´ is in vraagvorm hetzelfde als ´doet wat ik zeg´ (= de wil van de Vader prediken). Lk is compacter, heeft een directe aanknoping naar het huis op de rots. Het is een aparte mededeling, zowel bij Mt als bij Lk. Men is aan het schikken geweest. De vorm bij Lk hoeft niet oorspronkelijk te zijn, temeer daar het bij Lk wél om een concrete beschuldiging is waarvan wij de aanleiding niet kennen. Daarom misschien oorspronkelijker, of is er bedoeld: Het heeft geen zin Here, Here te zeggen, als je toch niet doet wat hij zegt? Dan is het alleen wat Mt positief uitdrukt negatief uitdrukken. En zoek dan maar uit wat oorspronkelijk is. Mt heeft het voordeel, dat hij tijd en ruimte neemt om uit te formuleren. Lk heeft het voordeel van te kunnen worden gezet om te vergelijken met het bouwen van het huis op de rots. Het lijkt mij veel waarschijnlijker, dat deze graad van bemiddeldheid opzet uitdrukt. Lk ia altijd de kunstmatigste. Wie Mt 11, 6//Lk 7, 23 enthält (bevat) es primär eine Beziehung (betrekking) zur Person Jesu, bzw. (resp.) zu seiner Verkündigung. Die Beziehung auf seine Person hat Mt noch stärker akzentuiert durch die Formulierung: το θέλημα του πατρός μου
319
Maar in ´wat ik zeg´ houdt Jezus de aandacht meer op zichzelf gericht dan met het doorverwijzende ´de wil van de Vader´. Het heeft weinig gelijkenis met Mt 11, 6//Lk 7, 23 Freilich (echter) war schon (reeds) in Q diese Beziehung betont (beklemtoond) durch die Verbindung mit dem folgenden Wort, das Lk offenbar (klaarblijkelijk) aus dem QZusammenhang losgelöst und in einem neuen Zusammenhang (13, 26f.) künstlich befestigt hat. O.K. Daß die Reihenfolge des Mt der Tradition entspricht (met ~ overeenkomt), scheint sich mir aus 2. Klem 4, 5 zu ergeben (laten concluderen): (1) 'εαν 'ητε μετ' 'εμου συνηγμένοι (2) 'εν τω κόλπω μου (3) και μη ποιητε τας 'εντολάς μου, (4) 'αποβαλω 'υμας και (5) 'ερω 'υμιν˙ (6) 'υπάγετε ΄'απ' εμου, (7) ουκ οιδα 'υμας [8] πόθεν 'εστέ, (9) 'εργάται 'ανομίας ([1]als gij niet met mij verzameld zijt [2] in mijn boezem en [3] niet doet mijn geboden,[4] verwerp ik u en zeg u: [6]´Gaat weg van mij,[7] ik ken u niet, [8] waarvandaan zijt gij, [9] werkers der ongerechtigheid!) Dies Herrenwort (s.S. [z .pg.] 98) scheint aus der Verschmelzung und Umgestaltung (omvorming) von Mt 7, 21 bzw. (resp.) Lk 6, 46 mit 7, 22f. bzw. 13, 26f. entstanden zu sein; und zwar (weliswaar) geht es nicht auf die Form von Mt zurück, sondern (maar) auf die bei Lk erhaltene (bewaarde), wie das κσι μη ποιητε τας 'εντολάς μου beweist2. Noot 2. Daraus daß es 2. Klem 4, 5 heißt 'εργάται 'ανομίας, während (terwijl) Lk 'εργάται 'αδικίας (van ongerechigheid) hat, Mt aber οι 'εργαζόμενοι την 'ανομίαν (werkenden [van] wettelosheid) wird man schwerlich (moeilijk) auf Abhängigkeit des 2. Klem von Mt schließen dürfen (mogen). Vielmehr (veeleer) wird Lk das ursprüngliche 'ανομίας in ´αδικίας geändert (veranderd) haben, wie er überhaupt 'ανομία vermeidet. Vreemd, dat B. niet Mt 25, 1 Κύριε, κύριε, 'άνοιξον `ημιν (Heer, open voor ons…) ouvk oi=da u`ma/j (ik ken u niet) erbij betrekt. Hier volgt 2.Clem woordelijk Mt. Op grond van kennis van deze passage, van verwachte inhoud en het met Mt 7, 21 overeenkomend κύριε, κύριε. Associatie dus. Er is dus ook afhankelijkheid van Mt. Er is afhankelijkheid van beide en weerspiegelt niet een derde traditie die dicht bij Mt ligt. Het is duidelijk een ´woord des Heren´ uit de tweede of derde hand, een ratjetoe. Pg. 123. Man vergleiche demgegenüber die Variante in der nazaräischen Bearbeitung des Mt-Textes (s.S. [zie pg.] 98; ik citeer: 'εαν 'ητε 'εν τω κόλπω μου και το θέλημα του πατρός μου του 'εν ουρανοις μη ποιητε, 'εκ τω κόλπω μου 'απορρίψω `υμασ [als gij in mijn boezem zijt en de wil van mijn Vader in de hemelen niet doet, zal ik u uit mijn boezem uitrukken]), wo das το θέλημα του πατρός μου (de wil van mijn Vader) des Mt wieder zu seinem Rechte gelangt (gekomen) ist. Waarom ´wieder´? Waarom dit wel, terwijl de herhaling van 'εν τω κόλπω . geen terugkeer naar Mt is. Dit is slechts een latere dictie, die er op een gegeven moment in is gekomen.. Uit deze onschriftuurlijke uirdrukkingen'εν τω κόλπω blijkt het typisch afgeleide, secundaire, apocriefe. De ´geliefde leerling´ van het vierde evangelie lag 'εν τω κόλπω (op zijn boezem). Hier zou als tegengestelde 'απο τω κόλπω (van zijn boezem af) bijhoren. Verderop staat een ander gebruik van 'εν: ´Blijf in mijn liefde´, 'εν τη 'αγάπη 'εμη. Dus: 'εκ en 'εν τω κόλπω| zijn uit een andere, ietwat fantastische wereld: het heeft duidelijk apocrief stempel.
320 Übrigens ist das zugleich ein nachträglicher (achteraf-) Beweis für die sekundäre Fassung (redactie) von Mt 7, 21 gegenüber Lk 6, 46. De twee apocriefe ´woorden des Heren´ zijn zijn varianten van elkaar, onevenredig parallel wat betreft de erbinnen te onderscheiden variaties bij Lk en Mt. Hun gemene deler is het beeld van de boezem. Hoe zijn deze varianten tot stand gekomen? a) De nazareïsche bewerking is een variant in een zeer grove weergave Mt 7, 21 en het centrale zinnetje van 23. Het κόλπος-beeld is een vergroving van het aanhanger zijn van Jezus, dat in de evangelietekst wordt uitgedrukt in het κύριε, κύριε (heer, heer) roepen, b). 2.Klem 4,5 is een vollediger eveneens grove weergave rond hetzelfde κόλπος-beeld. De Mt- en Lk-termen zijn verwisselbaar, d.w.z. het zal er tijdens het doorvertellen niet toe hebben gedaan welke van de inmiddels min of meer verinnerlijkte (of door kennis van de echte evangelietekst spontaan op te dissen) gangbare synonieme termen voor weergave gebruikt zijn. Wij kunnen natuurlijk niet uitmaken welke termen bovendreven tijdens het ontstaan van de gemeenschappelijke grondslag, de variant waarbij het κόλπος-beeld werd geïntroduceerd, met bijbehouding waarvan men weer vrolijk verder ging met in de bruikbare termen variant weer te geven. We kunnen vermoeden, dat (het substraat van) de 2 Clem-tekst, gezien zijn uitvoerigheid, het oudste van de twee fragmenten is (ook als het maar weinig ouder zou zijn), maar het kan ook zijn, dat de opsteller ervan of een voorganger het κόλπος-beeld aan de nazareïsche bron of sfeer heeft ontleend, direct of indirect nadat het een even gangbare term als de andere was geworden, en ter weergave ingevoerd. Maar als het nazareïsche fragment jonger is, dan kan het als afgeleide nog best dat beeld als deel van het substraat van tijdens de introductie ervan bewaard hebben. Heeft het echter de Mt-term onwillekeurig opnieuw ingevoerd, dan is er, aangezien het substraat van de tekst uit 2 Clem helemaal niet ´eigenlijk´ een Lk-versie hoeft te zijn, in ieder geval geen grond voor B.´s redenering die volgens hem voert tot evidentie voor de afhankelijkheid van Mt 7, 21 van Lk. 6, 46. Het is ook veel te kort door de bocht geredeneerd. Hij doet of το θέλημα του πατρός μου (de wil van mijn Vader) dat, waar dit jonger zou zijn dan het volgens hem lukaanse 2 Clem 4,5 - ik neem aan: omdat de nazareïsche bewerking een afknotting is (en nog wel van het voor Lk-verbastering aangeziene 2 Clem 4,5) - , bewijst, dat het een nieuwvorming is, daarom ook zal opgaan voor Mt 7, 21 in zijn verhouding tot Lk 6, 46, wat dan de éérste keer is, dat de uitdrukking opdook (B. heeft het immers ook over ´wieder [zu seinem Rechte gelangt]´. Hij moet denken: als dit niet zo gegaan is, zou de aanwezigheid in Mt wel al te toevallig zijn! Maar zo´n achteraf-bewijs is verdacht. Alvorens te besluiten, dat die uitdrukking als onderdeel van een verbastering mét die verbastering ook wel het jongst zal zijn, moeten wij wel beseffen, dat το θέλημα του πατρός μου eenvoudig een binnen de verbastering gaaf gebleven stuk Mt kan zijn en dat het net zo goed kan zijn, dat deze verbastering direct op Mt terug kan gaan. En als τ.θ.τ.π.μ inderdaad, maar dan als voor weergave bruikbare standaardvariant geworden, opnieuw is aangewend, dan zegt dit evenmin iets ten gunste van een afhankelijkheid van (een stuk) Mt van (een stuk) Lk. Anders moeten wij aannemen, dat er tweemaal verbastering geweest is, de eerste maal naar τ.θ.τ.π.μ, de tweede maal de verdere nazareïsche, maar die wel die eerste verbastering moet verklaren! Ik kom zo langzamerhand tot de empirische conclusie, dat Mt ´im Großen und Ganzen´ een veel oorspronkelijker weergave heeft dan Lk, die het over de hele lijn globalere overleveringen heeft gehoord en gestileerd, bewerkt en geschoven heeft. Toch heeft Lk ook veel extra´s t.o.v. Mt. Ik denk aan parabels, voorgeschiedenis, nageschiedenis, met name Handelingen, het thema de Messias en Israel. Hij vormt tot op zekere hoogte een ´trait-d ´union´ naar Joh.
321 Mt 7, 22,23//Lk 13, 22-27: Abweisung der Scheinjünger. Bei Lk, der das Wort durch V. 25 (mit Benutzung eines Gleichnisfragments) mit dem vorangehenden verknüpft, weist das Wort offenbar (blijkbaar) die ungläubigen Juden ab, bei Mt christliche Irrlehrer (dwaalleraars), was natürlich das sekundäre ist. De twee totaal verschillende beelden verraden toch een gemeenschappelijke herkomst, qua betekenis en qua figuratie. De gemeenschappelijke noemer is. Wij hebben, al kenden wij U, ons beziggehouden met andere dingen dan waar het werkelijk om gaat. Hierbij wordt dan, zo lijkt het, naar willekeur ingevuld. De rijtjes zijn er op de wijze van ´om maar te noemen´. Het onderscheid ´ongehoorzame niet-aanhangers´-´ongehoorzame aanhangers´ is niet wezenlijker dan dat het een zich toevallig tegen de ongelovigen richt, het andere toevallig tegen de gelovigen, en in dit laatste geval helemaal niet tegen de dwaalleraars, nee, juist echte, doordat ze het wezenlijke hebben nagelaten. Dat aanhangers secundair zouden zijn tegenover afwijzers is onzin. En ga je uit van de theorie van gemeenteschepping, dan zou het polemische secundair zijn tegenover referenties aan ´bedrijvers van wetteloosheid´ dan volgens deze theorie-: in eigen kring, die hier geprojecteerd wordt op de ongehoorzame landgenoten van Jezus. Ook dit is niet meer dan een ongegronde bewering. In jedem Fall liegt aber eine sekundäre Bildung (vorming) der Gemeinde vor, die auf Jesu abgeschlossene Wirksamkeit zurückschaut und ihn sich als Weltrichter proklamieren läßt. Reeds in de genezing van de lamme en in de nóg meer uit het echte leven gegrepen weergegeven opwekking van het dochtertje van Jaïrus (immers met die anomale genezing en passant)n116 betoont Jezus de messiaanse volmacht te bezitten. Dat Jezus met de MensenzoonWereldrichter een ander zou bedoelen, heeft dan ook terecht alle schijn tegen zich en er is geen glimp van reden om deze scheiding aan te brengen (zie noot 103). Mt 24, 37-41//Lk17, 26-27(28-30).34-35: drohender Hinweis (dreigende verwijzing) auf die Parusie. Lk hat die Quelle (bron) jedenfalls durch V. 31-33 erweitert (uitgebreid), die er teils anderer Tradition entnahm (V. 31, 33), teils wohl selbst bildete (vormde) (V. 32). 31 vinden wij ook bij Mc en Mt. V. 28-30, eine Parallele zu V. 26f. (=Mt 24, 37-39), hat er vielleicht schon (reeds) in Q hier gefunden; und zwar (wel) ist dann kaum (nauwelijks) wahrscheinlich, daß die Verse von Mt übergangen (´overgelopen´) sind, vielmehr (veeleer) daß sie eine durch V. 26f. veranlaßte (teweeggebrachte) Neubildung (nieuwvorming) sind (s.S. [zie p.] 91f.). Die Einfügungen des Lk gehen auf das richtige Empfinden (het juiste gevoelen) zurück, daß in Q zwei verschiedene Worte verbunden sind : V. 26-27 (bzw. [resp.] - 30) = Mt 24, 37-39 und V. 34f. = Mt 24, 40 f. Wat is hier ´verschiedene´? Ze voegen goed en zijn aldus samen overgeleverd. De indruk van hun losheid t.o.v. van elkaar, waartoe ze zich, doordat het om afzonderlijke beelden gaat, best lenen, wordt door Lk´s tussenvoegen ook weer: veroorzaakt.Bultmann doet, of Q een vaststaande schriftelijke bron is, b.v. blijkend uit ´teils wohl selbst bildete´, ´kaum wahrscheinlich… übergangen…, daß… eine Neubildung sind´. Maar het gaat hier in Lk om variante traditie Wij weten eenvoudig niet, of er oorspronkelijk één beeld de ronde deed of twee. De Lot-parallel kan best oorspronkelijk zijn. Men falsifiëre: Q = niet-Mc-uitspraken, al dan niet met context-. Oftewel: Mc is niets anders dan één tot geschrift verwerkte overlevering, Q-ruim is alles wat er verder nog aan uitspraken
322 de ronde deed. Q (in de gebruikelijke zin, van de bron van alle uitspraken die alleen Mt en Lk gemeen hebben) is het het elkaar onmoeten, een grote mate van overlapping, bij de tradities hiervan van Mt en Lk, naar de eigen variant. Voorts volgt men Mc (inhoud, volgorde der delen), maar volgens de eigen variant (door mij ´oer-Mc genaamd´); soms omvat Q de Mc-variant, (d.w.z. dan hebben Lk en Mt alleen méér gemeen). Er is zelden helemaal woordelijke overeenstemming. Alles komt zeer pneumatisch op mij over: scherpe geheugens, de vrijmoedigheid). Das erste Wort droht mit der überraschenden Plötzlichkeit der Parusie, das zweite mit der Scheidung, die dann erfolgen wird Tja, het schildert wat het schildert, maar dit vormt niet een soort extra bewijs voor losheid t.o.v. elkaar, a is nu eenmaal niet b. (Mt scheint das mißverstanden und deshalb [derhalve] aus den beiden έπι κλίνης μιας [op één bed] die Arbeiter 'εν τω 'αγρω [in het veld] gemacht zu haben). Maar daarbij is er toch ook nog de aan de hand van meerdere beelden geschilderde scheiding? De gedachte, dat Mt hier veranderd heeft, zou ontstaan kunnen zijn, doordat de verwisseling van dag in nacht bij Lk al te letterlijk werd opgevat en voor onmogelijke figuur werd gehouden. Maar dit is maar de vraag. In ieder geval zijn er twee overleveringen, waarvan niet kan worden uitgemaakt wat de oorspronkelijke is. Voor die van Lk pleit de ´lectio difficilior ´. Maar het lijkt mij, dat men bij het overleveren enigszins vrij is geweest in het variëren, het opdissen van voorbeelden, als het maar binnen het beeld van ´opgenomen worden´ versus ´achtergelaten worden´ bleef. Und zwar sind es zwei Drohworte (dreigwoorden), die keine Beziehung (betrekking) zur Person Jesu haben. Dat iemand met de pretentie de Messias te zijn niet over de dag van de komst van de Messias zou hebben gesproken, is al te onwaarschijnlijk. Temeer waar Jezus steeds specialist inzake het koninkrijk Gods blijkt te zijn. Bovendien gaat het i.v.m. dit laatste om een uitermate scherp beeld, dat ´de dag des Heren, die blaakt als een oven´ van een ondubbelzinnige plotselingheid zal zijn, juist tegen B´s´ ´Entmythologisierung´ in: aangezien het zich niet anders laat interpreteren, wordt deze er a.h.w. door voorkomen. Nergens is de eschatologische dreiging zo sterk als bij Jezus van Nazareth. Niet maakt de nadruk op ´bekeert u hier en nu´ slechts (´nu eenmaal´) gebruik van dit soort beelden. Maar het is omgekeerd, deze nadrukkelijke beelden veroorzaken, dat men zich inderdaad moet hoeden. De passages zijn geheel in overeenstemming met parabels.van gelijke strekking als de komst van de dag dief in de nacht. Is dit te veel beweerd, omdat de ´dag´ in feite helemaal niet nadert? En Gods oordeel in collectief verband ook niet? Maar de komst van de Mensenzoon betekent ook de ontzondiging van de wereld. Als deze geleidelijk zou zijn, zouden de mensheid tot St. Juttemis moeten wachten. Dus: wil het nog wat worden met de wereld, dan kan het niet anders dan op het programma staan, zo goed als Christus´ lijden, dood en opstanding. Je kunt de Schrift nu eenmaal niet goed lezen zonder ook theologie te bedrijven. Het gaat niet alleen om de vorm, maar vooral om de inhoud. Het gaat niet alleen om een wereldbeschouwing, maar om een zeer geschakeerd, maar authentiek Godsbegrip.
323 Mt 3, 7-10//Lk 3, 7-9: die Drohpredigt des Täufers. Daß dem Täufer diese Worte in Q in den Mund gelegt sind, beweist natürlich nicht, daß er sie gesprochen hat. Man wird schwerlich fehlgehen (zich niet licht vergissen) mit der Annahme, daß die Worte in der christlichen Tradition umliefen und dem Täufer in den Mund gelegt wurden, weil man ein Stück seiner Bußpredigt berichten wollte. Uiteraard geeft het een trant van prediken weer. Es wird also als bloßer Zufall zu beurteilen sein, daß Jesus nicht der Sprecher dieser Drohworte ist. Het gaat erom om uit te drukken, dat beide boetpredikanten waren. Pg. 124. Man kann einige unter den Logien besprochene Stücke auch unter die Drohworte rechnen, z.B. Mt 10, 31 bzw. Lk 13, 30 (von den Ersten und Letzten); Mk 10, 23.25 (die Worte gegen die Reichen); Mt 22, 14 (viele berufen, wenige erwählt [uitverkoren]). Endlich aber kann Mk 8, 12 bzw. Mt 12, 39f.//Lk 11, 29f. (die Verweigerung des Zeichens) hierhergezogen (hierbij betrokken) werden Klassificeren is voor hobbyisten.´Hierhergezogen (primair: hierheengetrokken)´ drukt het Prokrustes-karakter van deze wijze van tewerkgaan wel uit. Ob die Form in Q, in der dies Geschlecht auf das Jonas-Zeichen hingewiesen wird, eine sekundäre Erweiterung (uitbreiding) gegenüber Mk ist, ist nicht ganz sicher zu entscheiden (uit te maken)1. Noot 1. Nach v. Dobschütz… wäre es klar, daß Jonas aus dem schon in Q mit Mt 12, 39f. bzw. (resp.) Lk 11, 29f. verbundenen Doppelspruch von der Königin von Saba und den Nineviten (Mt 12, 41f. bzw. Lk 11, 31f.) in das Wort der Zeichenverweigerung eingedrungen ist. Aber kann nicht umgekehrt das Vorkommen des Jonas in beiden Stücken die Kombination in Q veranlaßt (teweeggebracht) haben? Und Mk könnte sehr wohl das ihm unverständliche (onbegrijpelijke) Wort vom Jonaszeichen weggelassen haben! Wie Dobschütz urteilt freilich (inderdaad) auch z.B. (b.v.) Bousset… B. heeft m.i. meer gelijk dan Dobschütz en Bousset. Toch lijkt mij goed mogelijk, dat er helemaal geen combinatie heeft plaatsgevonden, maar dat het één oorspronkelijk geheel is. Jona wordt ten bate van de weigering van het teken als thema gesteld en dan bont uitgesponnen. Waarom? Om de parallelie van Jezus met Jona rond te maken. Want het beeld van de drie dagen is treffend, maar het hokt, omdat het een centrifugale impuls vertoont t.o.v. waar het om begonnen was: tekens opdat men zich bekere: dit laatste wordt dan genoegen gedaan door over Jona´s prediking bij te draaien. De aanzet vraagt er zélf om, veeleer dan dat men naderhand pas om dezelfde reden is gaan bijpleisteren. Sicher aber erscheint mir, daß die Ausdeutung des Jonas-Zeichens auf Jesu Tod und Auferstehung eine ganz sekundäre Gemeindebildung ist. Op zich heeft het Jona-teken, de parallellie ´3 dagen in de buik´ - ´3 dagen begraven´, niet meer parallellie dan zeggingskracht. Het is maar nét die overeenkomst. Tenzij er nog meer over Jona vermeld wordt, nl. wat zo´n zeggingskracht heeft, daar het verblijven in de buik van de vis eigenlijk geen teken is, maar slechts een beeld., dat men zich ook nu hierom moet
324 bekeren en dat is dan het beeld van Jona als prediker. Toch moet dit laatste met het eerste verbonden zijn, omdat er anders iedere willekeurige profeet had kunnen staan. In deze combinatie verkrijgt het beeld echter de scherpte vanuit het geheel.van de combinatie. Wij mogen wel degelijk aannemen, dat Jezus omtrent zichzelf geprofeteerd heeft (zie passim), i.c.: dit geslacht krijgt geen hemels teken (nl. het Jona-teken is geen hemels teken), toch een ´hemels´ teken in Jezus´ opwekking De gemeentescheppingstheorie, toch altijd al een vluchteiland, is ook hier helemaal niet nodig. Het ligt voor Jezus voor de hand om te zeggen: wat willen jullie een teken, als jullie je niet willen bekeren?, om dan te komen met voorbeelden van wie zich wel, zoals steeds zou moeten, zichzelf bekeren wilden, ondertussen aangevend welk teken er aan het gevraagde zal beantwoorden. M.a.w. bij zo´n vraag kunnen wij ons afvragen wat Jezus daarop voor passend antwoord zou geven en wij kunnen niet ontkennen, dat dit een passend antwoord is. Men ga maar na: Een teken? Nee, je krijgt geen teken, ja, toch, maar dan wel zo en zo. Jezus kan immers ook moeilijk ontkennen, dat er tekens gegeven worden! Der Sinn des Wortes (in der Lk-Fassung [~redactie]) scheint mir zu sein: wie Jonas aus dem fernen Lande zu den Nineviten kam, so wird der Menschensohn aus dem Himmel zu diesem Geschlecht kommen; d.h. (d.w.z.) das geforderte (geëiste) Zeichen für die Predigt Jesu ist der Menschensohn selbst, wenn er zum Gericht kommt2. ´Fernen Lande´, ´aus dem Himmel´. Dit is vergezocht en volkomen willekeurig, zeer excentrisch aan het beeld. Daarom hoeft Jezus ook niet ten gerechte te komen, maar hij staat er in zijn Messiaspretentie hier en nu, als we Lk volgen. B. geeft zich de uiterste moeite om Lk´s eenvoud te beredeneren. Bij Lk is de keuze van de profeet volkomen willekeurig. Maar dit duidt op afknotting van Mt´s ´lectio difficilior´, die op zich veel begrijpelijker is, zichzelf genoegzaam en niet van node hebbend van zo´n acrobatische redenering voorzien te worden. Lk is bijna altijd ten opzichte van Mt verkort en meer bemiddeld, staat vaak verder van de allereerste informatiebron af, nl. voorzover het niet gaat om raadpleging van personen die het weten kunnen voor de achterhaling van toedrachten, maar om ook verder-omlopend (met name logia-materiaal en sóms oer-Mc) gaat,. Anders gezegd: zijn ´Q´ is in scherpte afgezwakt. Van het Jona-teken wordt door hem iets onuitgewerkts, kortafs gemaakt met het effect van het doorhakken van de gordiaanse knoop. Aan Bultmanns mythologiserend gespeculeer hebben wij niets. Noot 2. Vgl. Mt 24, 30 wo auf das το σημειον του `υιου του 'ανθρώπου hingeiwiesen wird, und ebenso die eschatologischen σημεια Did(ache) 16, 6. Dit ligt in het verlengde van bovenstaande fantasterij. Jezus´ omstanders vroegen om een teken uit de hemel, door Jezus nu te tonen, b.v. een hemelse stem, een transfiguratie, zouden in aanmerking komen, of b.v. Elia´s bliksem of iets dergelijks. Maar eschatologische tekenen zijn kosmische tekenenn117. < Anders wäre das Wort zu verstehen, wenn J.H. Michael… recht hätte, der nach Anderen vermutet, daß statt des Jonas-Zeichens ursprünglich "the Sign of John" gemeint gewesen wäre. Dann wäre das σημειον ein zweideutiges; Die τελωναι (tollenaars) und πόρναι (hoeren) hätten es verstanden (Mt 21, 32; Lk 11, 31-32). Dann hätte sich (was) vielleicht ursprünglich auch Mt 12, 41-42 bzw. [resp,] Lk 11, 31-32 auf den Täufer bezogen (betrokken)?
325 Wat is ´the Sign of John´ voor vreemd bedenksel. Dat Jezus of enig christen ooit gezegd zou hebben, dat het Doopsel van Johannes het enige teken was, dat gegeven wordt? B.v. Lk ´zoals het Doopsel van Johannes een teken is, zo zal de Zoon des Mensen het zijn´? Wiens leerlingen zelf dopen? Jezus treedt helemaal niet in de plaats van het Doopsel van Johannes. Dit is wat anders dan dat het Doopsel van Johannes het teken van de komende Messias is. (An die Echtheit von Mt 12, 40 = Lk 11, 30, die Michael retten will, würde ich freilich (echter) auch dann nicht glauben. B. ontkent de profetie, de echtheid van verrijzenis, anders zou hij de parallellie Jona Jezus wel degelijk opmerkelijk moeten vinden.jame krachten. Ze treden ook in werking op Jezus´ gebed. Hij wekt zelfs doden op (zéér evident het dochtertje van Jaïrus). c) Mahnrede. Mk 1, 15 Par.: Thema der Verkündigung Jesu. Eine ganz sekundäre Bildung (vorming) unter dem Einfluß der spezifisch christlichen Terminologie (πιστεύετε 'εν τω ευαγγελίω) , wohl von Mk selbst herrührend (afkomstig) De term ´evangelie´ stamt uit Jes 61, 1. Er is niets typisch christelijks aan. Zelfs kan Jezus de term gebezigd hebben, vgl. het antwoord van Jezus aan Johannes de Doper (Mt 10, 4-6, Lk 7, 22,23). Wel is wat hier staat weergevend-samenvattend. Die Beziehung zur Person Jesu ist dadurch gegeben, daß Jesus selbst in das Evangelium gehört. Dat alleen? Uiteraard heeft Jezus gezegd, dat men zich moest bekeren en het goede nieuws moest horen. Lk 12, 35-38: vom spät heimkehrenden (naar huis ~) Hausherrn. Das Stück ist eine sekundäre Komposition; ob es schon ganz oder teilweise in Q gestanden hat und Mt es durch 25, 1-13 zu ersetzen (vervangen) glaubte, ist nicht zu erkennen (is niet te achterhalen). Het eerste zegt B. ondermeer, omdat het om een terugkerende bruidegom gaat maar het de vraag is, of deze wel bij het oorspronkelijke verhaal hoort. Daarentegen ontbreken hier de wijze en dwaze meisjes van Mt. In feite vraagt B. zich mede op grond van de brandend gehouden lampen (bij de meisjes zijn deze, ingewikkelder, slechts van olie voorzien om ze brandend te hebben als de bruidegom komt) af, of er in onderhavig geval geen door Mt gewijzigd samentreffen is geweest.Maar er is bij de meisjes ook al geen sprake van een terugkerende bruidegom en van opendoen, maar van tegemoet gaan. Toch is er genoeg gemeenschappelijks om Lk 12, 35,36 te kunnen spreken van een reminescentie. Maarwaarom moet Mt deze compositie hebben vervangen? Heeft hij gedacht: wat een bizar geheel, dat gaan wij vervangen door een uitvoerige uitwerking? Zeker Lk heeft geen uitgebreide verhaal over wijze en dwaze meisjes en Mt heeft geen verhaal over een heer die zich omgordt en aan tafel nodigt. Maar het feit dat Q niet echt bestáátn118, maakt dat nog minder waarschijnlijk. Veeleer heeft Mt één gaaf verhaal opgepikt en Lk slechts een flauwe reminescentie-sintel ervan en het gecombineerd met nog een en passant verkleind verhaal over een heer die zijn bij zijn afwezigheid wakende slaven beloont, positieve variant van een soortgelijk verhaal bij niemand minder dan Mk. Zie hierbeneden..
326 V. 35 ist eine metaphorische Mahnung zur Wachsamkeit, die ursprünglich selbständig gewesen sein kann und von Lk als Einleitung zum folgenden benutzt ist. Dit is waarschijnlijk. Pg. 125 V. 36 ist eine Mahnung zur Wachsamkeit in der Form eines Vergleichs (kein Gleichnis), der V. 37f. allegorisch weitergesponnen wird. Het lijkt me waarschijnlijk, dat ook 36 oorspronkelijk zelfstandig geweest is. Is 36 soms niet allegorisch? Kaum (nauwelijks) liegt ein ursprüngliches Gleichnis zugrunde. Lk 12, 37,38 zijn een gelijkenis die overeenkomst vertoont met Mk 13, 33-37, Lk 12, 37 gedeeltelijk - dit maakt nog eens duidelijk, dat Mt en Lkn119 oer-Mc in de hoofden hebben zitten i.p.v. voor zich hebben liggen.- , 37b níet. 36 lijkt op een verkorting van het verhaal van de wijze en dwaze meisjes. 37b is uniek. Man hat den Eindruck, zusammengeklebte Trümmer (puin) der Tradition vor sich zu haben, Het geheel vormt inderdaad een lappendeken. die, wie sie vorliegen, in Form und Inhalt sekundär sind und und sich als Gemeindebildung (~schepping) aus der Zeit erweisen (uitwijzen), Naar de vorm wel, maar bij het componeren nemen de synoptici zich grote vrijheid, naar de inhoud vertonen de fragmenten een grote innerlijke overeenkomst en verwantschap met wat wij aan synoptische vergelijkingen, allegorieën, parabels hebben. Van gemeenteschepping is noch naar de vorm (de evangelisten vormen hier zelf), noch naar de inhoud (want wat zou men aan een boom zo vol met pruimern nieuwe maaksels vormen, of het moet een variëren binnen het jezuaanse goed gaan), maar daarvoor is ´Gemeindebildung´ een veel te sterke uitdrukking. da man das Ausbleiben der Parusie zu empfinden begann. Dit is weer een voorbeeld van een conclusie boven de premisse oftewel overinterpretatie, want het voorzeggen van het komende oordeel is genoeg voor deze gelijkenissen of omgekeerd uitgedrukt: dit soort gelijkenissen waarschuwen voorhet komend oordeel. Het uitblijven is helemaal niet nodig. ´Gemeenteschepping´ en ´uitstel´ zijn veel te zware en overdreven gedachten, volgens de bekende tic. Doch könnte V. 35 von diesem Urteil ausgenommen werden.Omdat men hier niet in spanning zit af te wachten, maar eenvoudig afwacht. 35 is een voorslag op 37 en de tegenstelling wordt door B. opgeblazen. Alsof 35 geen zelfde ´waakt´ is als het vervolg: ´De Heer komt zeker, óf je weet niet, wanneer de Heer komt´ is pas om naderhand uit te splitsen, te accentueren. Hier liggen de twee momenten nog helemaal niet uit elkaar. Ook het branden van de lampen is nog ´laat ze niet voortijdig uitdoven´, en geeft aldus niet meer dan wat een effect van uitstellen is.
327
Die Beziehung (betrekking) zur Person Jesu brauchte (behoefde) hier nicht ausdrücklich ausgesprochen zu werden, da man unter dem κύριος (Heer) ohne weiteres ihn verstand. Het zijn typisch jezuaanse leringen. ´Gemeenteschepping´ is nog steeds, zoals steeds mogelijk was, te falsifiëren. Dus: Jezus verstond zichzelf hieronder. Mk 13, 33-37. vom spät heimkehrenden (laat naar huis~) Hausherrn. Ebenfalls (eveneens) eine unorganische Komposition. Das nächtliche Eintreffen (aankomst) des Herrn ist unmotiviert, da er hier nicht wie Lk 12, 36 von einem Mahl, sondern (maar) von der Reise heimkehrt, Er staat niet, dat de Heer alleen ´s nachts te verwachten is, want dan vraag je je af waarom ´s nachts en vindt dan geen reden. Maar hier vind je wel degelijk de reden, dat nl. alleen ´s nachts of ´s ochtends het gevaar bestaat, dat men in slaap valt. Normaal hoef je ´s nachts niet te waken, als je op eem huis past, laat staan: je werk te doen, maar op het vlak van de allegorie blijkbaar wel, uiteraard in het licht van het erdoor uitgedrukte (vergelijk ´de onrechtvaardige rechter´ e.d. parabels). Bultmanns zwaarwichtigheid is een gebrek aan relativeringsvermogen. Während dies Motiv eine Variante von Lk 12, 36 ist, variiert das andere - der verreisende (op ~gaande) Herr, der den Knechten das Haus überläßt - das Motiv von Mt 24, 45-51. Maar het zijn geen varianten van elkáár. In feite, zo bleek ook Lk 12, 35-38, grijpt Jezus steeds weer naar dit soort beelden en bevatten de synoptici daar een greep uit. Het jezuaanse stempel is Jezus´ stempel. Wijst een jezuaans stempel dan steeds op afkomstigheid van Jezus? Maar in de gemeentescheppingstheorie is de gemeente-interesse leidend. Maar als deze interesse die van Jezus blijkt, dan heeft Jezus talrijke dingen gezegd met dit soort inhoud, zodat het weergave van zijn wijze van illustreren is, waarvan a) alvast: een grote mate van overlapping met wat hij gezegd heeft te verwachten is, b) eventueel bijbedachte beelden hetzelfde uitdrukken, c) maar het ging om overleveren, bijbedenken heeft nauwelijks een functie, omdat het eenvoudig niet nodig is. d) Veeleer is er in het geheel van logia, vermaningen, gelijkenissen sprake van één bron, waarvan zij het stempel dragen. e) Men kan deze afkomst niet per item strikt bewijzen, maar praktisch gesproken is deze constatering voor het onderwezen worden van de lezer, al dan niet door een predikant, ook van geen nut. De eigen boodschap van Jezus komt immers toch door. Het verandert aan het geschakeerd geheel van zijn boodschap niets. Er wordt steeds uitgedrukt wat hij moet hebben uitgedrukt. Die Türhüter würde zu Mt 24, 43f. passen; s.u. zu den Gleichnisssen. Zie vorig commentaar. Mt 24, 43-44//Lk 12, 39-40: Gleichnis vom Dieb. Mt 24, 45-51//Lk 12, 42-46: Gleichnis vom treuen und untreuen Knecht. Beide Stücke sind einheitlich komponiert und weisen keine sekundären Züge (trekken) aus. Daß das zweite eine Mahnung speziell an die christlichen Gemeindebeamten ist, läßt sich m. E. (m.i.) nicht behaupten (volhouden), nur scheint es in eine spätere (latere) Zeit zu weisen und das Ausbleiben der Parusie vorauszusetzen. De parousie blijft niet uit. Ze overkomt de knecht wel degelijk, en wel op een onverwacht uur. Maar dit was steeds al de leer van de verwachting van de wederkomst, en dit verklaart
328 ook waarom iemand kan gaan denken, dat de wederkomst uitblijft. De werkelijk ervaring van het uitblijven is er dus helemaal geen voorwaarde voor om die knecht dat te laten zeggen. Indessen (niettemin) konnte doch wohl auch schon Jesus selbst die Sicherheit der Zeitgenossen durch das χρονίζει `ο κύριος (de heer draalt) charakterisieren. Hiermee is dat ´scheint vorauszusetzen´ van daarnet inderdaad schijn en overbodig om nog te poneren. Eine Beziehung zur Person Jesu brauchte (hoefde) den Stücken in der Gemeindetradition nicht aufgeprägt (opgestempeld) zu werden, weil die Deutung des `υιος του 'ανθρώπου bzw. (zoon des mensen resp.) `ο κύριος (de heer) auf Jesus selbstverständlich (vanzelfsprekend) war. Maar men doet dit toch, want men geeft het weer als woorden van Jezus. Het gaat er niet om om uit te maken, of ze voor de gemeente betrekking hebben op Jezus, maar of ze werkelijk van Jezus zijn. Waarom gaat het hierom? Omdat B. dit met die bewoordingen ontkent. Hij zegt nl. niet meer dan dat het op Jezus ´geduid´ wordt. Maar het is volgens de algemene aard van Jezus´ prediking en een uitentreure herhaalde boodschap. Het past bij de messiaspretentie over de komst van de Messias, de mensenzoon, in zijn Rijk te spreken en het past bij ´bekeert u´. Als de synoptici dit thema almaar herhalen, zou het vreemd zijn als er geen kern van echt is. Maar erken je de kern, dan erken je wat eruit voortvloeit en dat is datgene wat hier tot uitdrukking wordt gebracht. Het is zeer jezuaans, dus ´aanwending van materiaal door de gemeente´ is en gedachteconstructie. M.a.w. dat het aan Jezus ligt, is het meest plausibel. Mt 25,1-13: Parabel von den zehn Jungfrauen. Eine völlig von Allegorie überwucherte Gemeindebildung (gemeenteschepping) mit stark angedeuteter Beziehung (betrekking) auf die Person Jesu. Ältere überlieferte Züge mögen dabei verwandt sein. Wat is hier overwoekerd? Het is een zeer duidelijke en eenvoudige allegorie. Er is niets secundairs. ´mit… Jesu´. De allegorie geeft helder weer, dat de Mensenzoon komt. Er is geen sterker aangeduide betrekking op de persoon van Jezus dan daar waar wij B. zagen beweren, dat er geen uitdrukkelijke verwijzing naar hem is, Zeker, de metafoor ´bruidegom´ m.b.t. Jezus komt vaker voor, maar ´de zoon des mensen´ en ´de heer´ (zij het, buiten aanspeekvorm als authentiek sporadisch Mt 7, 21 weliswaar de aanspreekvorm, maar met eerbiedige bijklank; 21, 3 geen vertaling van of min of meer equivalent aan ´rabbi´? (vgl. Joh 4,1; 6, 23; 11, 2; 13, 14, 20, 2.13, 20, 18.20.25; 21, 7); 22, 43 vv. en 24, 42, beide indirect, par conséquent)n120 Ältere überlieferter Züge mögem (trekken kunnen) dabei verwandt (gebezigd) zijn. Welke lagen ziet B. hier op elkaar liggen? De zin is, dat aanvankelijk idedereen zich op Jezus richt, zich op het Oordeel voorbereidt, maar sommigen doen dit te weinig (vgl. de parabel van de zaaier), anderen hebben genoeg brandstof. Het verhaal is een bijzonder sterke eenheid en duidelijk. De woekering zit in Bultmanns hoofd. Lk 12, 47,48: Strafe nach Verantwortung. Der Spruch V. 48b ist vielleicht ursprünglich selbständig gewesen (s.S. 87) und hat zu der gleichnisartigen Ausspinnung V. 47. 48a Anlaß
329 (aanleiding) gegeben. V. 47. 48a sind jedenfalls eine sekundäre Bildung, die wohl auf die christlichen Lehrer und Laien (leken) geht (slaat). Zie pg. 87. De waarheid, in 47, 48a uitgedrukt, is niet wat B. met teveel al te letterlijke interpretatieklem erin leest. In feite is het een algemene karakteristiek van het Koninkrijk Gods, Jezus ´specialisme´, te vergelijken met uitspraken over wie de grootste en wie de kleinste in het Koninkrijk zal zijn. 48 b is één zijde van deze waarheid en wellicht uit andere context afkomstig. En geeft, zoals ik zei, geen aanleiding tot uitspinning van het voorafgaande. Eerder trekt 47, 48a de voorafgaande parabel door. Mt 24 43-51, dat deze voortzetting niet heeft en de afzwakking naar ´niet kennen van de wil van de heer´ maakt het evenwel goed mogelijk, dat de zinnen ergens anders vandaan komen, alhoewel het item ´slagen ontvangen´ hier niet voor hoeft te pleiten. Zit de oplossing hiervan in: uitspinning door de evangelist? Ik denk, dat dit weer achterblijft bij het feit dat Jezus deze waarheid - dit wil nog niet zeggen:: in deze bewoordingen - wel degelijk heeft geuit. ´Niet in "Q" staan´ is niet de oplossing, gezien de inconsistentie van ´Q´, vgl. het verloren schaap (Mt 18, 11//Lk 15, 1-7) en de gelijkenis van de talenten, resp. ponden. Niet in ´Q´ staan sluit dus niet uit, dat het wel in ´Q´ staat, nl. wel degelijk in de uitsprakenverzameling, maar buiten definitie als bron van aan Mt en Lkgemeenschappelijke uitspraken. Het zou het als uitleg van voorafgaande parabel bedoeld kunnen zijn vgl. de uitleg van de parabel van de zaaier, maar dit is niet gezegd. Pg. 126 Lk 21, 34-36. Mahnung zur Wachsamkeit. Eine ganz späte (late) hellenistische Bildung (vorming) mit so charakteristischer, der (- ische, aan de) paulinischen verwandten Terminologie, daß man fast (bijna) vermuten möchte, Lk habe eine Stück aus einem verlorenen Brief des Paulus oder seiner Richtung benutzt. Alle genannten Mahnworte sind nicht charakteristisch prophetisch; sie reduzieren sich alle auf die Mahnung zur Wachsamkeit und entsprechen (komen overeen met) mehr dem Apokalyptiker als dem Propheten. Man vergleiche dagegen wirklich prophetische Mahnreden wie Am 5, 4-6.14f. ; Jes 1, 11-17; Jer 7, 1-7 usw. (enz.) Als charakteristisch prophetisch wird man eher eine Anzahl der unter den Logien angeführten "Mahnworte" beziechnen, z.B. Mt 8, 22; Lk 9, 62; Mt 10, 28; 5, 39f.; 7, 13f. In het dagelijks leven zie je a) mensen op elkaar lijken die totaal geen verwanten zijn en b) verschilt men vaak heftig van mening of iemand al dan niet op iemand anders lijkt. Vaak is dit dan in bepaalde opzichten. Gelijkenissen zijn hier dan überhaupt toevallig. Zie ook Prediker 9, 12b. Vgl. wat er paulijns het meest voor in aanmerking komt, I Thess 5, 4-8. Ondanks enige gelijkenis, is de betekenis hier anders. Hier gaat het om waken en nuchter zijn, op de eerste plaats in de figuurlijke zin, anders dan anderen waarvan bijvoorbeeld sommigen (niet waken maar) slapen, en dat doe je ´s nachts, wanneer het duister is (dus dan kun je nergens op letten, want dan zie je niets) respectievelijk anderen (niet nuchter, maar) dronken zijn (als tegenbeeld van het figuurlijke nuchter-zijn kan de schrijver zich bij het concrete niet-figuurlijke beeld houden) en dat doe je ´s nachts (met datzelfde nadeel, maar nu, dat je helemáál nergens op kunt letten). Zelfs het laatste meest bepáálde beeld is er slechts om de figuurlijke betekenis van hetgene waar het het tegenbeeld van is. Van een waarschuwing tegen dronkenschap is hier dus geen sprake. Lk 21, 34-36 echter gaat het om het vermijden van concrete dingen, die waakzaamheid verhinderen, primair dingen als dronkenschap, die daar diametraal tegenover staan, maar ook die dit überhaupt doen: zelfs de eenvoudige zorg om het onderhoud. Het is bepaald niet dezelfde gedachtegang.
330 Wat er aan ieder van beide gedachtegangen er nu typisch hellenistisch is mag Joost weten. Lk 21, 34 is dronkenschap verwant met dronkenschap in de gelijkenis Mt 24, 49 als voorbeeld van het tegenovergestelde van waken. ´Bezorgdheid´ is verwant met Mt 6, 25. ´Plotseling als in een strik´ is verwant met Pred. 9, 12. `Oppervlakte der aarde´ komt ook voor Lk 12, 56 en Hand 17, 26 en is een hebraïstisch, oudtestamentische ( אלּפני הארץop het oppervlak der aarde). De overeenkomst met Paulus is bij nader inzien schijn. Het is slechts paulijns inzoverre Paulus Joods is. d) Apokalyptische Weissagung (profetie) MK 13, 2 Parr.: βλέπεισ ταύτας τασ μεγάλας οικοδομάς; ου μη 'αφεθη `ωδε λίθος 'επι λίθον `ος ου μη καταλυθει (er zal geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden weggebroken). Mk 14, 58: 'εγω καταλύσω τον ναον τουτον τον χειροποίητον και δια τριων `ημερων 'άλλον 'αχειροποίητον οικοδομησω (Ik zal deze tempel, die met handen gemaakt is, afbreken, en binnen drie dagen een andere, niet met handen gemaakt, bouwen). Mt 26, 61: δύναμαι καταλυσαι τον ναον του θεου και δια τριων `ημερων οικοδομησαι (Ik kan de tempel Gods afbreken en binnen drie dagen opbouwen). (Vgl. Mk 15, 29: ουια `ο καταλύων τον ναον και οικοδομψν 'εν τρισιν `ημέραις (Ha, Gij, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt Joh 2, 19 λύσατε τον ναον τουτον και 'εν τρισιν `ημέραις 'εγερω αυτόν (breekt deze tempel af en binnen drie dagen zal Ik hem doen herrijzen). Act 6, 14: 'ότι Ιησους `ο Ναζωραιος καταλύσει τον τόπον τουτον (dat deze Jezus, de Nazoreeër, deze plaats zal afbreken). In allen angeführten Stellen scheint dieselbe Tradition ihren Niederschlag gefunden zu haben, ohne daß m.E. (m.i.) zu entscheiden (uitmaken) wäre, welches die ursprüngliche Form ist. Mk 13, 2 hat die Tradition in einer konkreten Szene ihre Ausprägung (gestalteuitdrukking) gefunden, und das Wort wird danach formuliert worden sein, s.S. (zie pg.) 36. Wat Bultmann vindt, is een abstracte eenheid. Hiermee daalt hij weer af naar de concrete voorbeelden, die hij als aftakkingen, concretisaties van die abstractie ziet. De abstracte eenheid destilleert hij uit de overeenkomst van het afbreken van de Tempel. Maar in Mk 13, 2 ontbreekt het onderwerp ´ik ´ en de wederopbouw. Mk 13, 2 zou dan een onderdeel van een grotere spreuk moeten zijn die alledrie elementen bevat- Wordt er door Mk 13, 2 en de andere uitspraken wel hetzelfde bedoeld? Er is te weinig overeenkomst om de eenheid aanwezig te achten. Mk 13, 2…. sein´: Het concrete buigt het abstract-algemene naar zich toe. Natuurlijk moet dat concrete juist te denken geven, of die algemeenheid wel juist is, of ze niet ´abstract´ is. Jezus zegt, dat de tempelgebouwen zullen worden afgebroken (´ontbonden´), anders niets. Ergens anders zegt Jezus weer: Ik zal de Tempel afbreken en weer opbouwen. Dat is meer. De gedachte ligt voor de hand, dat Jezus over dezelfde gebeurtenis spreekt, maar dit is niet bepaald het enig mogelijke denkbare. Im Verhältnis von Mk 14, 58 und Mt 26, 61 ist Mk sekundär hinsichtlicht (m.b.t.) der zu ναος gefügten Attribute (χειροποίητος handgemaakt bzw. 'αχειροποίητος (onhandgemaakt) , dagegen Mt mit seiner reflektierenden Korrektur der bestimmten Aussage in die mögliche / (resp.)
331 ´Korrektur´ gaat uit van schriftelijke bronnen van het lijdensverhaal, maar wat wij lezen zijn versies. Het verschil is, dat bij versies het ene niet per se primair is t.o.v. het andere. Dit ten gunste van een onopgesmukte ´lectio difficilior´. In ieder geval vloeit χειροποίητος of 'αχειροποίητος voort uit dit laatste, en dit laatste uit het vermeende toverkarakter van die snelle herbouw en past dus precies in de letterlijk gemeende beschuldiging. En niet latere inleg, die deze vermening alleen maar versterkt? Maar vermindert dit het misverstand dan niet en laat niet zien hoe groot het misverstand wel niet is? Waarom zou men zo pro de ´valse ´ getuige partij kiezen waar het niet hoeft. Of hééft Jezus dat soms inderdaad gezegd? Maar waarom zou hij in het symbool al een stuk symbooluitleg stoppen? En ook Joh 2, 19, de enige plek die deze uitspraak van Jezus weergeeft, heeft het niet. Joh heeft meestal de exactere weergave (b.v. 6, 5-7; 13, 26). In feite is het niet onmiddellijke een vals getuigenis, maar een onexact, maar wat het een vals maakt ís juist deze al te letterlijke eigenmachtige invulling. Is dit niet soms bedoeld om de getuige als valse getuige voor stellen - dus zonder een effect ´á décharge´ - daar dit wanneer de getuige, vergeleken hiermee letterlijk zou citeren er geen sprake is van vals getuigenis?, en dit kan zonder zelf de getuige vals te beschuldigen, omdat het de intepretatie is van hoe de onbegrijpende getuige dit vast zal hebben opgevat. Dus: of hij het nu wel of niet gezegd heeft, hij heeft het wel zo bedoeld, is wat men wil weergeven? Dit zou, juist omdat oer-Mc niet eenduidig is, best eens kunnen, werk van interpreterend variëren. Dus: Het is volstrekt onderdeel, niet van Jezus´ oorspronkelijke uitspraak, maar van de receptie ervan, of voor het Sanhedrin gezegd of alleen maar bedoeld en hier dan als ook uitgesproken weergegeven. In het eerste geval is het niet verloren gaan van zo´n detail als bij Mt wel gebeurt een glippen door het sleepnet der vereenvoudigende traditie geweest. Maar er klinkt iets kunstmatigs in deze dubbele toevoeging. Toch kan ik mij het ook goed wel degelijk als onderdeel van de receptie voorstellen, eenvoudig omdat de hoorders zich het niet anders dan zó begrijpelijk konden maken. Kom er maar eens achter. ´der bestimmten Aussage in die mögliche´. De welbepaalde uitspraak is een goed mogelijke, de mogelijke uitspraak is een welbepaalde: ´ik kan´ is niet iets theoretisch of grootspraak, maar bedoeld is: een reëël en concreet bij machte zijn. De weergave Joh 2, 19 maakt ´ik zal´ afhankelijk van ´breekt af´ en dit als bevel is een aanmoediging van een in zekere zin toelating van wat men tóch zal doen, die weer afhankelijk is van het ´ik zal herbouwen´, een zeker ´dat beloof ik je´. Zo is het een kunnen van een zullen. Omdat het overgelaten wordt aan de vonnissers is het een - immers alleen in dát geval - kunnen. Maar omdat hij ze aanmoedigt waarvoor ze geen aanmoediging nodig hebben, is het kunnen tegelijk een zullen. Welches der historische Ort (oord) des Wortes ist, vermag ich nicht zu sagen. Daß es im Prozess Jesu eine Rolle gespielt hat, geht mindestens aus Mk 14, 58 Par. nicht hervor, da Mk 14, 57-59 eine Einschiebung in die Synhedriumsverhandlung ist, s.u. (zie beneden). De historische plek is zowel Mk 13, 2 als de andere bij, of de laatste ook in, de Tempel. Naar aanleiding waarvan? Zie de overeenkomst: 3 dagen in de buik van een vis (´dit geslacht eist een tken´), na 3 dagen heropbouwen (´welk teken toont gij ons, dat gij dit moogt doen´, Joh 2, 18n 121). De uitspraak is bedoeld als betrekking hebbend op Jezus´ begrafenis en opstanding. Beide uitspraken hebben er betrekking op, dat Jezus het teken zal doen, en wel het belangrijkste. Profeteren was een vermogen van hem (zie beneden). De omstandigheid zal zijn geweest, dat men Jezus vroeg zijn pretenties kracht bij te zetten door het stellen van een teken. Dat men dit gevraagd zal hebben, ligt voor de hand. Joh geeft, dat dit was n.a.v. zijn optreden in de Tempel. Zo bezien is dit dus verre van onwaarschijnlijk.
332 ´Daß es im Prozess… Einschiebung in die Synhedriumsverhandlung ist, s.u.´ Dit is onjuist. Zie beneden. Het heeft in het proces wel een rol gespeeld. Die Weissagung (profetie) der Tempelzerstörung (~verwoesting) bedarf (behoeft) einer umfassender Untersuchung. Für ihren Sinn und ihren Entscheidung (beslissing erover) gibt es m. E. verschiedene Möglichkeiten: 1. Schon (al) vor der Zerstörung des herodianischen Tempels im Jahre 70 bestand die Hoffnung, daß die messianische Zeit einen herrlicheren Tempel bringen werd (…); auch daß dafür das "alte Haus" erst beseitigt werden muß, ist gelegentlich (soms) ausgesprochen (äth. Hen 13, 2)1. Noot 1. Auch die rabbinische Tradition weiß von der künftigen Zerstörung des Tempels: bab Joma 39b…;jer. Joma 43c…; Jos. Bell. VI 5, 3 (§295). Nichts anderes braucht der Sinn von Mk 13, 2 zu sein, und in diesem Fall könnte ein echtes Herrenwort vorliegen. Met dien verstande, dat in het geval Mk 13, 2 niet over een nieuwe Tempel wordt gesproken. Man verstünde dann freilich kaum (evenwel nauwelijks), daß das Wort im Munde Jesu ernstlich hätte Anstoß geben können, und daß die Gemeinde mit Hilfe dieses Wortes Jesu Verurteilung hätte erklären können s.u. [zie beneden]). Wat het eerste betreft, het is niet bepaald waarschijnlijk gemaakt, dat het steeds om dezelfde uitspraak gaat, het is eenvoudig niet dezelfde uitspraak. Wat betreft het tweede, zie beneden. De gemeente wordt er weer bijgehaald. Aber könnte ein solches Wort Jesu der Anlaß (aanleiding) dafür gewesen sein, daß man ihm ein anders gemeintes Wort in den Mund legte, in dem er weissagte (profeteerde), daß er selbst den Tempel zerstören (verwoesten) und einen neuen aufbauen werde (Mk 14, 58 und Varianten)? Daar zou nogal wat voor nodig zijn. Ook Mk 13, 2 als versie van de andere voorstellen is een ´tour de force´. -2. Reitzenstein hat auf die parallelen Weissagungen (profetieën) im mandäischen Joh-Buch Kap. 76 (…) und in dem manichäischen Turfanfragment T. II D. 18 hingewiesen (Das mand. Buch des Herrn d. G. S. 65-70). Von diesen scheidet das manichäische Fragment aus, denn (want) es hängt offenbar von der christlichen Tradition ab. Der mandäische Text könnte m. E., unabhängig von christlicher Tradition, den eschatologischen Mythus vom Urmenschen zum Ausdruck bringen. Und dieser Mythos könnte in der Tat die Voraussetzung (voorwaarde) des Herrenwortes sein; die Weissagung von der kosmischen Katastrophe ist vielleicht schon in häretisch-jüdischen Kreisen (kringen) mit der Weissagung der Tempelzerstörung verbunden gewesen. Dit laatste heeft die eschatologische mythe niet nodig om zichzelf te zijn. Is die voorwaarde soms bevorderende voorwaarde? Er wordt wat dit betreft niet méér gezegd dan anders. Jesu Weissagung (profetie) der Tempelzerstörung (~verwoesting) würde dann in engen Zusammenhang mit den Weissagungen Mt 23, 34-36, 37-39 Parr. Gehören (thuishoren) (s. S. 119ff.)
333 Als A met B verbonden is, moet B verbonden zijn met C, dat immers (pg. 119) = A. Dit bleek pg. 119 al fantasie. Dusdoende lijkt de laatste conclusie als gevolgtrekking hieruit nergens op. Toch is zij juist op grond van andere premissen. Dan is die mythe dus geen bevorderende voorwaarde van dat woord des Heren. Und es bestünde die Möglichkeit, daß Jesus diese Weissagung (profetie), die eben vom Menschensohn redete, aufgegriffen (opgepakt) hat, so gut wie andere MenschensohnWeissagungen. B. zegt dus: De mensenzoonprofetieën zijn mogelijkerwijs afkomstig van die mythe. Maar de komst van eens mensen zoon op de wolken is (evengoed) variant van messiasgeloof en ´de dag des Heren, brandend als een oven (Maleachi)´ centrale Joodse leer. Jezus´ kosmische mensenzoonprofetieën drukken dit naar het model van Daniël opnieuw uit. De verwoestende Dag des Heren staat samen met de verschijning van de Messias, een nieuwe wereld breekt door (of de Messias nu voor of tijdens deze dag verschijnt). Jezus beweert dit mét Daniël, apocalyptici. Dat het hier om kennis van Jezus moet gaan, blijkt al uit zijn waargemaakte n122 messiaspretentie. Dit is dus een zaak van in hem geloven. Jezus hield zich aan de Schriften, ook Daniël en zal zeker hebben bedoeld: de zoon des mensen op de wolken, dat ben ik. Hierdoor wordt de gemeete als auteur als overbodig uitgeschakeld. Mir scheint die Annahme mythologischen Ursprungs besonders durch die "drei Tage" in Mk 14, 58 und Varianten nahezulegen (waarschijnlijk te zijn)3. Noot 3. Für ganz verfehlt (ernaast) halte ich Greßmanns Vermutung…: auf Jesus sei ein Wort des zelotische "Messias" Menachem (über diesen Jos. bell. II 17, 8f. = §§ 443-448) übertragen worden, daß der Tempel "um seinetwillen" oder "unmittelbar nach ihm" (?) zerstört (verwoest) und wieder aufgebaut werden sollte… Vor allem ist aber die Weissagung gar nicht als eine des Menachem berichtet; sondern (maar) als seine Mutter ihn (der noch ein Kind ist) verwüscht, weil er an dem Tage seiner Geburt das Heiligtum zerstört wurde, wird sie beruhigt durch die Versicherung: "Wir sind des festen Vertrauens, daß es seinetwegen zerstört ist, aber auch seinetwegen erbaut (opgebouwd) werden wird"…. De moeder drukt uit, dat de Tempel iets met de Messias te maken heeft, of het nu om de echte Messias gaat of niet. Dus: De gemeente zou hebben ´aangezogen´ uit de mythe om op de tijd tussen dood en opstanding toe te passen. Voor die drie dagen heeft men dus geen mythe nodig. Bovendien bezat Jezus als menige andere Jood de gave der profetie. Hand 11, 28 en 21, 9,10; 27, 10,23n123, getuige ook de gezichten van Ananias en het zie ook het visioen van Simon Petrus op het dakterras van het huis aan zee van de leerlooier Simon aan zee te Joppe. Dus hier is ook geen gemeente nodig. Pg. 128 Mk 9, 1 Parr.: εισίν τινες των `εστηκότων κτλ. (er zijn sommigen van de hier staanden). Ein isolierter Spruch, der durch die Aufreihungsformel (in serie zettende formule) και 'έλεγεν (en hij zeide) mit dem vorangehenden verbunden ist, und zwar (wel) eine Gemeindebildung als Trostwort wegen des Ausbleibens der Parusie: wenigstens einige werden sie noch erleben. In feite komt dit neer op een beschuldiging van boerenbedrog aan het adres van de gemeente, of van fantastisch geprofeteer van niet serieus te nemen overspannenen. Het wordt zonder grond beweerd. De spreuk heeft een voorspellende pretentie en wel niet mis te verstaan op
334 korte termijn. Dat Jezus helderziende vermogens had in ruimte en tijd, blijkt uit veel. Gezien zijn elders waargemaakte pretenties, is te verwachten, dat een dergelijke voorzegging binnenkort gaat uitkomen. Het Koninkrijk Gods is in aantocht sedert Johannes, het breekt zich baan met geweld, het ziet er zo en zo uit. Het is arrivant, het komt definitief met de zoon des mensen. Vooreerst breidt het zich uit rond Jezus en zijn discipelen. Vanaf het Pinksterfeest volgde er in de volgende jaren een krachtsexplosie aan bekeringen. De gemeentescheppingstheorie is ontstaan als transcendentalisme in kantiaanse zin, als kritisch begrip, uit niet kunnen reiken tot aan het ´Ding an sich´. De scepsis is overgaand tot transcendentalisme een eigen leven gaan leiden. Het transcendentale apparaat moet zichzelf nu invullen vanuit de wonderbaarlijkste bedenksels die bij karrevrachten ter verklaring moeten worden aangevoerd. Uiteraard gaat dit aan eigen onwaarschijnlijkheid ten gronde en moet de ratio in de zelfmanifestatie van het reële worden gezocht. Het kan er dan alleen nog om gaan, of het ´Ding an sich´ vervormd is. Maar als het een innerlijke plausibiliteit heeft, dan is het: hoe plausibeler, des te meer voor de handliggend, dat wat het aangetroffene waar is. De innerlijke plausibiliteit hangt aan context, aan het totaal van het evangelie, verwantschap met andere vermelde zaken. Plausibiliteit krijg je door een en ander na te gaan, om te beginnen op zijn eigen niveau, middelpuntzoekend. Maar Bultmann is voortdurend middelpuntvliedend, naar abstracte eenheid, naar de mythe, naar het apocriefe (zo een volgorde omdraaiend). De verklaring´wenigstens einige werden sie noch erleben´ is een subjectieve poging tot intreden-ín, een ´bod´, een stellende these van goedkope makelij, een voorzet, niet iets nagegaans. Für die Geschichte der Tradition ist bedeutsam (het van betekenis), daß bei Mt 16, 28 an Stelle der βασιλεία τ. θ. (koninkrijk Gods)der mit seiner βασιλεία (koninkrijk, koningschap) kommende Menschensohn getreten ist: Mt heeft een preciezere dictie: komst in zijn koninklijke macht. Dit voorzegt op immer dezelfde grond van uitkomende profetie, daarnet besproken maar nu in preciezere versie, zijn komst als overwinnaar op satan, nl. bij zijn opstanding. Beide versies van dezelfde voorzegging blijken uit te komen. Nu kan Jezus hoogstens één van deze voorspellingen in deze twee versies gedaan hebben, en raak, op grond van Jezus´ profetische vermogens, terwijl beide versies ook overeenstemmen met wat inmiddels werkelijkheid is geworden. Of blijkt uit het feit, dat ook de andere versie uitkomt, dat om zulks te voorzeggen helemaal geen profetische vermogens nodig zijn? Beslist niet m.b.t. de opstanding (deze moet bedoeld zijn, want er staat duidelijk ´degenen die hier staan´). De versie van Mk zou wegens de vagere aanduiding nog op een krachtig aanwassen van het koninkrijk kunnen slaan. De versie van Mt is het meest verstrekkend, de meest duidelijke profetie, want zomaar niet te voozien uitgekomen. De versies zijn echter varianten van één uitspraak, de scherpste en dus het meest in aanmerling komend om echt te zijn, die van Mt. Wat gebeurt er echter met de profetie, indien ze gelijk bij Mc afzwakt? Dan gaat er verschil ontstaan met de uitkomst. Is dan in Mc overeenstemming met wat wél uitkwam onbedoeld? Toch is de afgezwakte versie geen valse voorspelling geworden, doordat er rond de verrrezen heer de ruimere cirkel van het hiermee samenhangende koninkrijk is. Het niet noemen van de kern is verruiming van het begrip βασιλεία waar ook de eraan beantwoordende realiteit een concreet middelpunt en een ruimer gebied eromheen heeft. Ook de verbastering is hout blijven snijden. dieser ist für Mt natürlich Jesus. Voor Jezus zelf gezien zijn messiaspretentie, ook.
335
Ferner ist bezeichnend (kenmerkend), daß das Wort schon in der Quelle des Mk Anlaß (aanleiding) zu einer Diskussion gegeben hat, die V. 11-13 erhalten (bewaard) ist, s. u. (zie beneden). Zie daar. Lk 17, 20f.: Abweisung der Angabe vom Vorzeichen. Der Inhalt des Wortes erweckt den Eindruck primärer Überlieferung; Het blijkt steeds weer: het Koninkrijk Gods is arrivant. Het komen ervan strekt zich uit in de tijd. Reeds wordt het Koninkrijk Gods geboren. Zelfs speelt Jezus volgens zijn eigen waargemaakte pretenties de hoofdrol. nur darf man nicht modernisieren und das 'εντοσ `υμων von einem geistigen Sein oder von der Gegebenheit in der Person Jesu und seiner Jünger verstehen. Negiert wird ja nicht das 'έρχεσθαι, sondern (maar) das μετα παρατηρήσεως (naar observatie); also (dus) ist der Sinn: wenn das Reich kommt, wird man nicht mehr fragen und suchen, sondern (maar) mit einem Schlage ist es inmitten der Toren (dwazen) da, die noch sein Kommen berechnen wollten; Deze geforceerde lezing dwingt B. zichzelf af door de logica te volgen: niet te berekenen, dus: plotseling Μετα παρατηρήσεως wordt in de Vulgaat terecht letterlijk vertaald als ´cum observatione´, nl. zo dat het niet waar te nemen is. Dus de logica moet luiden: niet waar te nemen, dus onzichtbaar. Hieruit moet de conclusie luiden 'εντος `υμων 'εστιν (het is binnen u). B. betitelt deze opvatting als moderniserend. Hij bedoelt hiermee: vergeestelijkend, ´als het ware´ (´moderniseren´ heeft dit ook aan zich). B. beseft, dat zo´n uitleg tijdgebonden uitleg is. Is het desalniettemin de ononontkoombare logica? Welnee, maar men moet lezen. B. slaat het tussenzinnetje ´ook zal men niet zeggen: zie, het is hier of daar!´ als verwaarloosbaar over, ten onrechte, want het diversificeert, verandert relatief. De logica is dus: het koninkrijk is niet op de een of andere plaats, dus is eenvoudig aanwezig: ík ben het koninkrijk. 'εντοσ is nl. niet = 'εν , in, niet ´binnenin´ (jullie), want dan zou het slechts de innerlijke gezindheid betreffen. Dit zou inderdaad modernistisch zijn. Maar 'εντοσ = ´te midden van u´ Waarom noemt B. ´Gegebenheit in der Person Jesu und seiner Jünger´ moderniserend? Deze kwalificatie slaat op de achterliggende bewering, dat Jezus ontkent, dat het koninkrijk komende (en komende) is. Het is niet komende, dus dan maar: gegeven. D.w.z. het modernistische zit in de abstract duidende aanpak, die uit ´Gegebenheit´ blijkt. (Herkent B. hier bij anderen eigentijdsheden waaraan hij zelf zo rijkelijk laboreert? Ja, omdat ze van de meest simpele makelij zijn en in het land der blinden eenoog koning is.) Het is dan ook zo, dat, al is is het koninkrijk er al, Jezus het niet met de Farizeeën oneens is, dat het volgens de Schriften komt. Het antwoord luidt a.h.w.: het komt en hier is het. Dit sluit niet uit, dat het óók nog komt, gezien het arrivante karakter. De conclusie ´onder u´ is dus geen gevolg van abstracte duiding. Bultmann verwijt anderen, dat ze 'ενθοσ 'έρχεσθαι (komen) ontkennen, maar hijzelf verwringt het 'εστιν (is) en dit 'εστιν moet niet ´moderniserend´, niet als ´als het ware´, worden opgevat. Het is er reeds. De pot verwijt de ketel, dat hij zwart ziet. Maar akkoord: velen zullen, op grond van simpele lezing, hebben vertaald ´binnen in u´ en dat is inderdaad ´idealistische´ lezing.
336 vgl. das folgende Wort. Als dat maar goed gaat. Eine Beziehung (betrekking) auf die Person Jesu fehlt (ontbreekt) dem Spruch. Behalve dan, dat het onderwerp Jezus op het lijf geschreven is in overeenkomst met de tweeledige komst van de mensenzoon, de Messias, iets wat aan de orde moet zijn gesteld, al moge het op initiatief van anderen zijn. Lk 17, 23-24//Mt 24, 26-27: das plötzliche Kommen des Menschensohnes. Eine Variante des vorigen Wortes; wesentlich ist nur der Unterschied, daß statt (i.p.v.) Kommen des Reiches hier von dem des Menschensohnes die Rede ist. Gleichwohl (even goed echter) können beide Sprüche gleich ursprünglich sein. Het wezenlijke van het verschil is, dat het geen variant van hetzelfde kan zijn. Het gáát over iets anders. Van zelfde oorsprong kan hoogstens v. 23 en v. 21 zijn. Von Jesu Person redet Lk 17, 23f. Par. nur im Sinne der Evangelisten; da diese das Wort aber nicht geschaffen haben, so kann es sehr wohl eine in dieser Form ursprüngliche Weissagung (profetie) sein. Es liegt auch keine Grund zur Annahme vor, daß Jesus das Wort nicht gesprochen haben kann - nur freilich eben (echter juist alleen) vom Menschensohn, nicht von seiner Person. Heeft hij over de komst van de mensenzoon gesproken? Uiteraard, want geen Jood die niet in de komst van de Messias geloofde. Plotseling? Op de wolken? Uit allerlei parabels blijkt, dat Jezus dit plotselinge karakter onderstreepte. Als alles daarop wijst, dan is er geen verschil tussen het aangewezen centrum en de wijzende ´periferie´, de parabels zijn authentieke uitdtukkingen ervan en moeten van Jezus zelf zijn. ´ursprüngliche Weissagung´. Op zich wel, op apocalyptische wijze, maar bij de messiaspretentie behoort de mensenzoonpretentie. Als hij over de komst van de mensenzoon heeft gesproken, dan moet hij zichzelf bedoeld hebben. ´Es liegt… Person´. Er is, in deze zelfde lijn geredeneerd, ook geen reden om aan te nemen, dat Jezus niet over zijn eigen persoon gesproken kan hebben. En ´es liegt… kann´ is daarom, omgekeerd, evenveel waard als het laatste ´nicht´: dat ´je weet maar nooit´ tot ´misschien wel ´ of ´vast niet´leidt, is volkomen arbitrair. Wat werkelijk waarschijnlijk is wordt hier volkomen overheerst door het heen en weer gaan van reserve, een zuinigheid die niet aan onderkennen toekomt. De reserve gaat haar functie te buiten, d.i. het afhouden van bedrogen worden, van het onwaarschijnlijke. Met die negativiteit behept heerst er naar willekeur ten dienste van niet willen zien. Lk hat V. 25 im Sinn des christlichen Kerygmas hinzugefügt: der Parusie des Menschensohns geht seine Passion voraus1. ´christlichen Kerygmas´ Ik wijs eerst op de gezalfde Jes 61, 1 = de knecht Jes 42, 1 = de knecht Jes 53. Degene die gaat lijden hoeft daarom evenmin als alle andere lijdens- en opstandsprofetieën christelijke constructie achteraf te zijn, temeer daar er soms naar de schriften wordt verwezen. Weliswaar is het de christenen eigen om in de schriften Jezus als de Messias te herkennen, maar niet alleen aan de christenen. Jezus zag hier zichzelf ook in, hij besefte de Messias te zijn. Sommige van deze lijdensvoorspellingen zijn ook uit het leven gegrepen getekend: Simon Petrus: ´Dit verhoede God!´ en het gesprek bij het afdalen van de berg van het transfiguratievisioen. Waarom spreekt men over de terugkeer van Elia? Men
337 heeft kennelijk op het niveau van de werkelijkheid doorgesproken over een voorbeeld van uit de doden opstaan dat men kende, dit. Dus dit gesprek moet in werkelijkheid hebben plaatsgevonden en gaat over in een dialoog met Jezus over zijn eigen aanstaande lijden, uiteraard als messias-knecht en het ellendige einde van Johannes de Doper. Er is dus geen enkele reden om aan te nemen, dat de voorzeggingen van zij eigen lijden, dood en opstanding (zie Jes 53, 10) ontstaan zijn op grond van (enige van) deze feiten, ofschoon deze ongetwijfeld bevestigend hebben gewerkt. Het is vanzelfsprekend, dat Jezus zijn messiaspretentie onderbouwt met verwijzing naar de Schrift. De wijze waarop het weergegeven is, is niet verbazingwekkend of anomaal, maar moet, gezien de hardnekkigheid van het aan de orde stellen ervan en het waarom ervan, eenvoudig de werkelijkheid betreffen. Geldt dit ook voor de precisie van de weergave? Als waar voor ogen zien heet ´clairvoyance ´. Het rationalisme gelooft niet zo in paranormale verschijnselen, het consequente empirisme wel. Dergelijke exacte voorschouwen kunnen vrij gemakkelijk. Ik heb zelf geregeld zeer exacte voorschouwen, b.v. ik dacht ´Babs´ en twee uur later komt er een meisje aan de deur en mijn dochtertje zegt: ´Dat is Babs´. Mijn aantal gevallen is legio.n124 Meestal gaat het hierom, dat wanneer er iets in de buurt komt van het toekomstige, ik dat toekomstige alvast denk.n125 ´der (aan de) Parusie… voraus´. Wat is parousie hier? Lijden na de triomf is een absurde gedachte. Noot 1. M. Goguel… meint die Echtheit von Lk 17, 25 (wie von Mk 14, 62) dadurch erweisen (aantonen) zu können, daß der Vers nicht die Weissagung (profetie) der Auferstehung am dritten Tage enthüllt. Nun könnte Lk 17, 25 ja (immers) vielleicht seine Formulierung der Urmenschentradition verdanken, in der die Auferstehung keine Rolle spielt. Aber daß der Vers im Lk-Tezt ein christlicher Zusatz (toevoeging) ist, zeigt (toont) der Vergleich mit Mk: Q enthielt (bevatte) diesen Satz (zin) noch nicht. Wat is het specifieke van Q anders dan iets definitorisch? Alsof Mt of Lk niet eigen ´materiaal´ uir de bron mag hebben geput. Pg. 129. Mk 13, 5-27 Parr.: die synoptischen Apokalypse. Mk 13, 7f. 12. 14-22.24-27 sind jüdische apokalyptische Worte, die schon (al) vor ihrer Verarbeitung in Mk einen Zusammenhang gebildet (gevormd) haben, der wesentlich unversehrt erhalten (ongeschonden bewaard) ist. Christliche Zusätze (toevoegingen) sind V. 5f. 9-11.13a.23. B. scheidt eenvoudig alles van de gruwelen die zich toespitsen op de door Jezus toegesprokenen af en houdt dan wat er aan de apocalypse algemeen is over. Zowel vers 13 en 14 vormen echter een combinatie van toegesprokenen ´gij´ en en ´wie´ (`ο) als overgang naar de volgende ´wie´-zinnen (`ο, οι) Ook 18 is een (bevelende) ´gij´-zin, evenals 21 en dit past dan ook goed bij eerder 9 en erachter 23. Met dit laatste vormt het eenvoudig een eenheid van ´gij´- en ´zij´-proposities, maar dit geldt ook voor 7-9a, dat het intrinsieke begin is van 9b-13. ´Zusammenhang… wesentlich unversehrt erhalten.´ De term ´Verarbeitung´ getuigt van blokkendoosdenken. De samenhang is even los-vast bij de weglating van die gij-passages als B. doet als bij niet-weglating. Maar de toespitsing op de toegesprokenen staat in contrast tot wat algemeen is aan de apocalyps. Moeten ze hierom verwerkingen zijn? B. bewijst zijn veronderstelling uit zijn veronderstelling. Hij neemt het contrast om van te beweren, dat het een verwerking van het een in het ander is. Dit komt voort uit abstract typologiseren ten koste van het oog hebben voor de ´dynamiek´ van het
338 samenhangend innerlijk verloop. De uitvoerigheid, ja, trage ontvouwing van deze apocalypse is opvallend en geeft een waarlijk panoramisch effect.. 7 ´… weest niet verontrust… is het einde nog niet… 8 is het begin der weeën.´ Reflectie blijkt uit 20 ´de dag des Heren´ wordt hier verlengd. Geschilderd wordt: een grote verdrukking in de voortijd van het einde. Van de concrete gang van zaken tijdens de belegering en val van Jeruzalem heeft dit alles weinig weg. Ook de ´gruwel der verwoesting´ is het afgodsbeeld uit de ´profetie´ van Daniël, maar wordt door Lk duidelijk niet begrepen, en ´als de dagen niet verkort werden, etc.´ evenmin. Dit te constateren is van belang voor de datering t.o.v. het jaar 70.n126 Bedeutsam (betekenisvol) ist 1. die Tatsache der Übernahme einer jüdischen Apokalypse und ihrer Verwendung (toepassing) auf Jesuworte, wobei der Messias (V. 21f.) bzw. (resp.) Menschensohn (V. 26f.) einfach auf Jesus bezogen (betrokken) werden, 2. die Art der Bearbeitung: a) Eintragung von Beziehungen (aanbrenging van betrekkingen) auf die Person Jesu V. 5f. 9. 13a. 23.; Aanwending van vreemde stof en betrekken hiervan op Jezus doet constructie-achtig aan. 9 uit 9-11 losmaken is helemáál geforceerd, en, zij het in iets mindere mate, ook 13a van 13b. Want waarom wordt men anders gegeseld en vervolgd en moet men volharden? Veeleer is een en ander, zo geen gegoten eenheid, toch vaticinium in vaticinium, hetgeen sowieso al pleit voor eenheid en er oorspronkelijk bijhoren. Dit is b.v. duidelijk bij 13, dat nagenoeg een gegoten eenheid is met de schildering van wat een vervolging is in 12. De voorspelling van valse messiassen is sowieso vaticinium en vreemd voor een normale apocalyps waar de messiasgestalte allesoverheersend is en hemels. ´Beziehen´ klinkt constructivistisch. Dit geldt b.v. ook voor ´Ubernahme´.. ´Bearbeitung´ is ook zo´n constructivistisch woord, alleen maar gebezigd, omdat er een tegenstelling zou bestaan tussen apocalypse en concrete vaticinia. Het gaat echter om een gróót vaticinium. ´Eintragung´ is evenzo iets verzonnens. Er worden hier knip- en plakneigingen van een theoretisch verstand gebotvierd. b) Eintragungen (toevoegingen) von vaticinia der Missions- und Verfolgungszeit V. 911.13a; . c) Eintragung zeitgeschichtlicher (contemporaine) Vorgänge V.5. Maar heeft wat hier vaticinium is plaatsgevonden? Wij bezien 5f. 9. 13 en 22. Eerst 5, 21,22, de voorspelling van valse christussen. De valse christussen die in Handelingen door Gamaliël worden opgesomd kunnen niet bedoeld zijn. Daar waren deze te klein voor en hun optreden was van een te vroege datum. Wie ook voor overweging in aanmerking komt , Bar Kocheba, die door niemand minder dan Akiba als (een) Messias werd verwelkomd, een fatale verwachting, is van later dan het evangelie. Men kan dus noch zeggen, dat het vaticinium niet is uitgekomen, noch dat het ´ex eventu´ is. En: Welke vervolgingstijd wordt er dan bedoeld? 9 die in Israel na Pinksteren Hand hs. 4-6; die vanaf de steniging van Stefanus; 9-10 wederwaardigheden van Paulus; 10-12 die van Nero te Rome? 9-10 is inderdaad eigentijds gebeuren (Er staat 9: koningen (βασιλεις), leiders (`ηγεμόνες), geslagen worden (δαρήσεσθε).en beide dingen hebben inderdaad plaatsgegrepen bij Paulus. Echter is dit een algemeen beeld van een vervolging, voorwaarde alleen is de wereldwijde messiaspretentie, die zich hierachter en achter de hele context bevindt. Aan alle volken het evangelie prediken hoort hierbij. Echter is dit een ware messiaspretentie conform Jesaja´s
339 (11, 9) en andere profetieën en Jesaja´s Knecht als licht der volkeren. Dit is een minder abrupt verleggen van de grenzen van de zending aan Israel dan lijkt, aangezien de internationale prediking zich vooreerst zal richten op de Joodse diaspora. Door erkenning van Jezus als de Messias zou de jodenheid te meer licht der volkeren zijn. Van de andere kant bezien: kan men zich voorstellen, dat Jezus over het wereldeinde predikt zonder dat de opdracht tot evangelisatie de hele wereld heeft gegolden? De messiaspretentie is niet alleen nationaal, maar ook universeel. Dat dit algemene beeld van een vervolging niet een beschrijving hoeft te zijn van eigentijdse gebeurtenissen blijkt uit het feit, dat 9 niet zo gemakkelijk gescheiden kan worden van de rest van beschrijving. Het grote algemene wederzijdse verraad van familieleden is typisch een ontwerp, het overtreft qua schaal het historische indruk de net aangegeven vervolgingsperioden geven. Is de vervolging hier soms gesitueerd tijdens het vierkeizersjaar 68/69? Maar ´volk zal opstaan tegen volk en koninkrijk tegen koninkrijk, en er zullen aardbevingen zijn en hongersnoden´ (7,8) is wel heel wat meer. De geschetste volgorde, eerst oorlog, dan vervolging, is dan ook vreemd. Is de garantie van het spreken door de Geest dan ook zo´n ervaring, getuige dan Hand 6, 10; 7, 55? Maar deze garantie is wel wat meer dan alleen maar de ervaring die haar bevestigt. Het omgekeerde is niet het geval, want ze is pas een na lange ervaring als zodanig herkenbaar wonderlijk feit, waarvan men dan moet erkennen, dat het van de Heilige Geest afkomstig moet zijn. Maar dit oordeel is daar te apodictisch voor. 13a is geheel vergelijkbaar met Joh 15, 20b en is iets wat er, gezien wat men met Jezus gedaan heeft (en ook Herodes met Johannes de Doper), al op voorhand dik in zit. Alles wijst dus op een echt profetische rede. Het totaal lijkt niet op een sprokkeling van deze ervaringen, maar een panoramisch voor ogen schouwen van een wereldomspannend drama, niet gehypertrofieerde ervaring, zijnde een al te zuinige veronderstelling, maar ontwerp. In dit verband moet gewezen worden op de versie Mt 10, 17-23. De afgezonderde plaats van deze passage in Mt zou B´s beschouwing ervan als toevoeging kunnen ondersteunen. Toch zien wij ter plekke van waar het dan in de grote rede moet zijn ingevoegd reeds een verdunde versie staan (met 11 aan beneden ontleend en 12 als invulling van een ´Leerstelle´, uitspinning van niet-volharden [?]). Dit wijst natuurlijk op het tegenovergestelde, nl. dat de passage hier is uitgelicht en er een soort uittreksel is achtergelaten. Interessant is dan het einde van de uitgelichte passage Mt 10, 17-23 ´Wanneer men u vervolgt in deze stad, vlucht naar de andere; want voorwaar, ik zeg u, gij zult niet alle steden van Israël zijn rondgekomen, voordat de Zoon des mensen komt´, maar aan het eind van de verdunde versie op de oorspronkelijke plaats 24, 14 ´en dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn.´ Deze variant bevindt zich noch in Mk, noch in Lk en lijkt dus niet uit oer-Mc te komen, aan de andere kant is het niet een gauwe tussenvoeging door Mt, want hij verplaatst deze passage met het hele stuk en hij lijkt dus een voor hem onlosmakelijk onderdeel ervan.. Een paradox. Het lijkt mij, dat Mt 10, 23 in zekere betrekking staat tot 10, 5,6. En - om het onderwerp van daarnet nog af te maken - 23a kan, gezien 23b geen beschrijving zijn van het Hand 11, 19, wederom een bewijs van de algemeenheid van de apocalypse. Hoe kan er die paradox zijn, dat aan de ene kant iets ergens bij moet horen, aan de andere kant er niet bijhoort? De eerste veronderstelling die ik opperde was, dat 23b en Mt 24, 14 varianten van hetzelfde waren vanuit de veronderstelling dat land = aarde (aram.; hebr.). Er is echter een ´maar´: ´steden´ is bepaald niet ´volken´ en het een is niet mooi vertaalbaar in het andere, en er zijn meer bezwaren, waarvoor men zie beneden: Hypothesen
340 Deze eerste hypothese luidt voluit als volgt: - Oorspronkelijk heeft 17, 23 op de plek 24, 14 gestaan, maar is vanwege het wereldomspannend panorama te zeer aan het grondgebied van Israel gebonden bevonden. Hetzelfde geldt voor ´gij zult door allen gehaat worden, dat wij bij alledrie de synoptici vinden, maar is alleen Mt 24, 9 ´door alle volken´ geworden. Dit heeft dan ook gemaakt, dat men Mt 10, 23 óf als overvlogen en bizar ervaren, heeft weggelaten, versie Lk, óf een oer-Mc-traditie heeft omgebogen naar de informatie gelegen in ´gaat en onderwijst alle volken´ (Mt slot). Mt die deze formule heeft, en die bovendien een groot deel van de passage naar 10, 18 zendingsopdracht, nu geschetst met ook dit als consequentie, verplaatst heeft met keurig behouden slot, lijkt zo zelfs zelf het meest in aanmerking te komen voor alle veranderingen. Wat is er dan gebeurd? Het zit hem in het feit, dat net zoals in het Hebreeuws (erets, haärets) het geval is, het Aramees een woord heeft, dat zowel ´land´ als ´aarde´ betekent: ´yabsjoa´. Er moet oorspronkelijk hebben gestaan: ´ Gij zult de steden van het land niet hebben af-gemissioneerd, wanneer de zoon des mensen komt´. Deze negatieve dictie kan ook worden verstaan en positief uitgedrukt als: ´Gij zult de steden van de aarde al hebben be-missioneerd, wanneer de zoon des mensen komt´, met de uitdijing land>aarde gaat dan gepaard de ´vrije´ uitdijing >steden/>volken.(of misschien op basis van ´middenterm´ ´stammen´ in aramees equivalent). Taalkundig gesproken kun je de dictie (min of meer) legitiem op beide manieren opvatten. De reden van de lezing in wereldomspannende zin is het feit dat het wereldomspannend perspectief, dat deze apocalypse toch al eigen is, maar primair gezien vanuit Israel en met Israel als brandpunt, is geïnterpreteerd naar de situatie dat de zending binnen Israel na de vervolging die gevolgd was op de steniging van Stefanus irrelevant was geworden vergeleken met de wereldmissie die zich bovendien met name nog richtte op de goyim. Vandaar dat dat vluchten van stad naar stad een gepasseerd station en eveneens irrelevant was geworden, te beginnen bij het geschilderde Hand 11, 19n127, vandaar de weglating in de grote rede, maar behoud in het door Mt verplaatste oorspronkelijk fragment. Mt heeft wel degelijk het profetisch perspectief en de meerduidigheid daarvan onderkend en de primaire (aan Palestina gebonden) betekenis van de zin gesauveerd en in het verlengde gezet van de opdracht aan de apostelen. Ofschoon: niet ten volle gesauveerd, want 10, 18 voegt hij toe ´en voor de volken´, daarmee anticiperend op ´aan alle volken gepredikt´ van de secundaire lezing. (hier eindigt mijn eerste hypothese) Dit is niet zo zeer een eigenmachtige invulling, maar een uitleggende. Lk (21, 13) heeft hier 'αποβήσεται `υμιν εις μαρτύριον (lett. het zal voor u op getuigenis uitdraaien) en als deze pregnante vorm die van het oorspronkelijk logion is, dan vraagt dit wel gauw om aanvulling ´tot getuigenis voor hen´, en deze op zijn beurt om ´tot getuigenis voor hen en de volken´. Dit laatste zou wel eens hetzelfde kunnen zijn als wat in Mc 13, 10 het begin is van een nieuwe zin, nl. ´en aan alle volken moet eerst, enz.´. Dan is Mt 10, 17-22 door omdraaiing van de volgorde als bij Mc ingevoegd tussen dat begin en verder niets en die zin-compleet. Dit doet hij bewust, want het gáát om stadhouders en volken en hij heeft kennelijk Paulus die voor Festus en Agrippa verschijnt (Hand 25) niet op het oog en verstaat de koningen en stadhouders als residerend in het buitenland. Maar is het hypothese-deel van het bovenstaande inmiddels niet te overladen en geforceerd bevonden? Kan de verplaatste Mt -passage bij mijn nader inzien niet een andere hypothese rechtvaardigen? Die luidt dan als volgt: Het oorspronkelijk perspectief is wel degelijk internationaal. Dit is concentrisch met het perspectief van Mt 10, 23, dat niet uit de grote rede stamt, maar het aan het ingevoegde deel voorafgaande (na 15) afsloot. De parallelhiermee Mc 6, 6b-13 is dan alleen minder volledig. Maar van de boven besproken paradox is dan niet opgelost het feit dat Lk in zijn parallel niet spreekt over het evangelie dat eerst aan alle volken verkondigd moet worden. Nu valt Lk´s weergave, zoals bij hem gebruikelijk, op door relatieve kortheid. Variante uitspraken zijn bij
341 hem altijd het kortst. Hij werkt enigszins schetsmatig. Wij vinden echter wel het equivalent Lk 24, 47. Wellicht is het om economische redenen maar éénmaal opgenomen. Is dit zo, dan hoort de opdracht tot wereldwijde zending wel degelijk in gangbare varianten van oer-Mc. (einde hypothese 2). Wat nu? Welke van de twee uiteengezette hypothesen is het waarschijnlijkst? Wel, wat de laatste hypothese betreft, ik vind bij scherp turen toch, dat Mt 10, 23 niet goed aansluit bij 14 of 15. Alsof men in een stad zomaar aan het vervolgen slaat. Maar het betreffende overgangszinsdeel naar het slot staat er toch maar! Deze zin past echter, hoewel een wringend geheel makend, als combinerende brug precies, als wij aannemen, dat dit bij de primaire versie behoort, maar in de secundaire lezing zinloos is geworden. Een andere mogelijkheid, die m.i. wat meer voor de hand ligt, is dat, waar het immers tóch om vervolgingen gaat, deze zin als logische schakel is een constructie is om van het vervolgingsgedeelte naar het bereizen van de steden over te gaan, d.w.z. hier samenhang tussen te tonen. Het vloekt wel, want voor en na in alle steden zending bedrijven en van stad naar stad moeten vluchten is wel wat anders. Dit laatste doen, middelerwijl zending bedrijvend, is dus een nogal geforceerde verknoping. Dit maakt het evenwel niet zonder meer onwaarschijnlijk, maar is dan een wat ongelukkige poging. Marr vanwege de zojuist genoemde slechte aansluiting houd ik dus toch liever de eerste hypothese aan. Wat dan te doen met ´steden´ versus ´volken´, met het wat geconstrueerde verschil ´bemissioneerd´- ´gemissioneerd´? ´Volken´ staat er in de teksten vele malen, ook die in Mt 10. Het móet wel oorspronkelijk zijn, zou men zeggen. Dan toch maar weer liever de tweede hypothese aangehouden? Hoe valt er uit deze cirkel te komen? Wel. Opvallend is, dat Mc kariger is met ´volken´. Hij heeft 13, 13a ´gij zult door allen gehaat worden´ = Mt 24, 9b ´gij zult door alle volken gehaat worden´. Mc heeft 13, 9b ´tot een getuigenis voor hen´, Mt 10, 18 ´tot een getuigenis voor hen en voor de volken´. Van oer-Mc vinden wij hier dus drie varianten. Óf men heeft aangevuld wat besloten ligt in de Lk-versie, óf omgekeerd: Lk heeft geëconomiseerd. Opvallend is verder, dat de uitgebreidste en althans van twee de jongste versie hiervan te vinden is in Mt 10, maar deze moet gezien 10, 23 juist de oudste versie! Hoe is dat nu mogelijk? Maar de stadhouders en koningen suggereren door hun meervoud, dat het om de hele wereld gaat en de aanvulling ´en voor de volken´ hangt hiervan af, ongeacht het feit dat de passage gezien 10, 23 over het grondgebied van Israel gaat. Wereld-gebeuren wordt immers tóch al met nationaal gebeuren gecombineerd! Dan is de ontwikkeling als volgt gegaan: eerst: 1. ´…getuigenis (evt. voor hen)´ met ´niet alle steden van het land/de aarde rondgekomen, eer…´, 2 ´…getuigenis voor hen en alle volken´ met ´niet alle steden van het land/de aarde rondgekomen, eer…´ (te vinden in Mt 10), 3. ´Getuigenis voor hen. En aan alle volken´ aangevuld met ´moet eerst het evangelie gepredikt worden´ (Mc), 4. Mt 24 het verdunde plus 24, 14 ´En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn.´. Het merkwaardigste is natuurlijk de uitsplitsing naar twee versies van Mt. Dat verdunnen in hs. 24 moet opzet zijn. Ook het uitgebreide 24, 14 verraadt de samentrekking Mc 13, 9 slot met begin 10. Alleen, tegelijk heeft hij de oude versie die deze veroorzaakt heeft, die hij 10 heeft neergezet. Het lijkt dat van deze twee gedaanten Mc er maar één in eigen variant heeft overgenomen. Mt representeert dus het meest oer-Mc (dit komt m.i. vaker voor, zie art. ´Schijn en Wezen´). Nergens bleek immers, dat je Mc als een soort uitkleding van Mt mag beschouwen. Toch is, gezien de sporen die hij in hs. 24 achterlaat, Mt de verantwoordelijke voor de uisplitsing. Hij doet de oude vorm recht en de nieuwe. Volgen we de gang van zaken terug, dan moeten wij eenvoudig de passage uit 10 terugmonteren in 24. We verkrijgen dan een geheel met de ambivalentie 10, 23-24,/24, 14, en die Mt onder handen heeft gehad. Een conclusie hieruit is, dat ook de versie Mc 13
342 historisch na deze ambivalentie ligt. Maar omdat Mc geen uitgekleed Mt is, dus niet uit Mt stamt, moet Mc´s weergave uit deze ambivalentie stammen, die dus reeds langer bestaan moet hebben, m.a.w. Mt is niet de uitvinder van het alternatief. Het lijkt, of dit er reeds was bij de vergrieksing naar oer-Mc. Hierbij moet voor de vertalende overleveraar duidelijk zijn geweest, dat je met aramees ´yabsjoa´, land, aarde (vgl hebreeuws ´erets´) twee kanten op kon. Verder lijkt het erop, dat het alternatief ´de steden´, alle volken´ iemands vrijheid, die bestond vóór de vastevorm-aanname, is geweest. Er zijn kennelijk vanaf het begin van de Griekse vertaling twee versies tegelijk in omloop geweest, maar dan zó dat Mt nog kon schakelen. Is Mt soms alleen maar de samensteller van een combinatie van oer-Mc met logia en aanvullingen en is de vertaler de verantwoordelijke voor de uitsplitsing? Maar dit gaat niet op, want Mc zou dan een spoor hiervan moeten hebben en dat heeft hij niet. Het lijkt er veel meer op, dat een latere overleveraar, en waarom niet Mt zelf?, eenvoudig nog op de hoogte is geweest van de aramese versie, die dan geluid moet hebben: ´Gij zult de steden van het land/de aarde niet hebben afgereisd, wanneer de zoon des mensen komt´. Of is het soms zo, dat de vertaler een versie heeft doorverteld, die dan in Mc en Lk terecht is gekomen, maar zelf bij het schrijven dit nog mooi erbij heeft vertaald? En dit niet alleen, maar meteen de hele passage verplaatst (zie noot 127). Wel. Gezien het feit, waar ik net over repte, dat ik vaker heb gemerkt, dat oer-Mc (immers ook grondslag van Lk) soms meer op Mt lijkt dan op Mc, zou men kunnen denken, dat Mt de vertaler naar het Grieks is en oer-Mc - en logia en aanvullingen? - heeft verspreid, en (voor wat de laatste twee betreft een deel) heeft opgeschreven, terwijl Mc van wat zo de ronde was gaan doen besloten heeft een biografisch evangelie te schrijven met slechts weinig logian128. Tegen deze voorstelling van zaken pleit echter, dat Mt een nogal hagiografische trek (14, 23) en een betwijfelbare aanvulling over het overboord van Petrus (afwezig in zowel Mc als het scherpe observerend Joh) en idem over de droom van de vrouw van Pilatus, en als inleiding een genaïviseerd bericht, die de indruk wekken, dat er een later ´iemand´ en niet een nauwkeurig registrator (zijnde de onbekende auteur van het oudste oer-Mc) aan het sprokkelen is geweest, m.a.w. vertalen en verzamelen is twee. Dit zou dan iemand zijn die datgene, wat Papias, bisschop van Hiërapolis, tweede eeuw (zie noot 128), de logia van Mattheus noemt, heeft gecombineerd met de vertaling-bewerking of dit moet het werk van de door Papias genoemde ´Mattheus´ zelf zijn geweest, naar wie het evangelie dan genoemd is. De oplossing die overblijft is dan, dat óf Mt op de hoogte was zowel van het Aramese origineel als de Griekse vertaling in universalistische zin, óf de vertalende overleveraar(s) twee vertalingen van de Aramese uitspraak heeft (hebben) gelanceerd, die door Mt op de wijze verwerkt is, die wij zien. Maat waarom vinden wij er dan niets van terug in Mc en Lc? Het moet dan een van die aanvullingen zijn die de specialiteit van Mt zijn. Juist het op de hoogte zijn met een dubbeltraditie is een mooie verklaring voor het feit van het uitlichten uit de grote rede 24 en verplaatsen van de hele passage naar de instructie aan de apostelen in caput 10. Men kan immers überhaupt niet ontkennen, dat Mt rijk van samenstelling is. Wat mij wat benauwt is, dat deze mijn hele analyse gebaseerd is op de aanname, dat Mt 10, 23 au fond identiek is met Mt 24/14/Mc 13, 10. Hoeveel eenvoudiger zou het niet zijn, als deze identiteit een onjuiste aanname is (en dan niet bij de verplaatsing behoort). Maar dan is er wel stijdigheid tussen Mt 10 (ook 10, 5 Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad van Samaritanen binnen; 6 begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israëls) en de grote rede. Deze zou dan de grens gelegd in Mt 10, 5 weer hebben opgeheven en chapiter twee hebben ingeluid, dat we ook aan het slot van Mt vinden: ´Gaat en maakt alle volken tot mijn discipelen´ en slot Lk ´en dat in zijn naam moest gepredikt worden tot bekering en vergeving der zonden aan alle volken en Hand 1, 8 ´gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde.´ Maar in slot-Joh krijgt Simon Petrus de opdracht Jezus´ schapen te weiden en nog Paulus vat dit Gal 2, 8 (vanuit het
343 perspectief van zijn eigen opdracht, de zending onder de goyim) op als aan de besnedenen, dus Israel en diaspora. Wanneer we dit bezien, begint het in het rijtje afwezige Galilea te schitteren door afwezigheid, tegelijk ´het uiterste der aarde´, bij wijze van contrast, door aanwezigheid van de mogelijk letterlijke, onvertaalde, zin. Het eerste valt dan mooi in ´het uiterste van het land´, het tweede werpt, alternatievelijk, licht op het feit, dat het Jodendom een wereldgodsdienst was, gelijk Flavius Josephus zegt over de hogepriester: ´Hij stond aan het hoofd van een wereldgodsdienst.´ en in dit licht is er zelfs onder het verbod van Mt 10, 5 in principe wereldzending mogelijk. Wat er gebeurd zal zijn is, dat Jezus steeds een dubbelzinnige term´yabsjoa´ moet hebben gebruikt, en dat óf a) in het licht van het werkelijke verloop van de evangelisatie net zo goed als ´aarde´ kon worden begrepen, waar toch al over moeten getuigen voor de volken (desnoods bij arrestaties bij de diaspora-zending) werd gerept (of anders: het verloop zette de weergave Mt 10 onder druk, maar: er werd gewaarschuwd tegen ingaan bij Samaritanen en heidenen, ofschoon… men bij de evangelisatie zich toch meteen richtte op de eersten! Hand 8, 4-25), óf b) De beperking van 10, 5 gold maar voor een korte tijd en is door Jezus naderhand, het eerst te zien in de grote rede, verruimd. Dan heb je die uitvoerige hypothese misschien niet nodig. Maar ja, Mt 10, 23 staat, indien Mt 24 de juiste plek voor ´aan alle volken moet eerst het evangelie worden verkondigd´, wel op dezelfde plaats en dit begunstigt mijn uiteengezette hypothese, maar indien Mc de juiste plek heeft niet. Maar hoe komen de slotten van Mt en Lk dan aan ´alle volken´? Maar als de historische Jezus nu eens gezegd heeft ´allen´ of ´alle mensen´. Dan hebben we daar ook weer een dubbelzinnigheid die parallel ligt aan ´yabsjoa´. Ook de avondmaalswoorden ´bloed dat voor velen vergoten wordt´ geven geen, alweer parallel, uitsluitsel, maar tovert de dubbelzinnigheid in deutero-Jesaja weer tevoorschijn: Is de Knecht heel Israel, dan zijn de ´velen´ velen in de mensheid en is de Messias ook niet Messias voor hen. Is de Knecht Israel bij uitstek, d.w.z. de Messias, dan is ´de velen´ nog even onbepaald als ´onze´ in ´hij droeg onze straffen´, hoewel deze onbepaaldheid vraagt om op dezelfde wijze tot bepaaldheid te komen als bij de eerste interpretatie, m.a.w. de tweede interpretatie houdt tóch de eerste in. Dus ook bij het Avondmaal geldt: Jezus kan reeds expliciet de grens van Mt 10, 5 verruimd hebben, maar het kan ook nog impliciet zijn geweest. Mij analyse is slechts een inspanning, mikte op uitsluitsel vinden, maar misschien dat een fijnproever dat nog eens vindt. Het lijkt mij, dat de passage t/m Mt 10, 23 een variant is van de overeenkomstige passage in Mc/Mt. Maar dat in begin Han reeds de Samaritanen reeds bepredikt worden geeft mij de indruk, dat ergens vanaf het einde der evangeliën er grenzen verlegd zijn, zij het, athans voor het bewustzijn van de apostelen, nog niet naar de echte goyim, omdat daarvoor op het contact Petrus-Cornelius, de roeping van Saulus, en op zekere predikers te Antiochië gewacht heeft moeten worden. (Einde ´Hypothesen´) Wij gaan verder met het Bultmann-commentaar. Für die Geschichte ist weiter wesentlich, daß Mt die Weissagung (profetie) Mk 13, 9-13 in einem andern Zusammenhang eingearbeitet hat. Zum Ersatz (vervanging) dafür hat er in Kap. 24, als er Mk reproduziert, V. 10-12 eingefügt, die zum Teil Varianten enthalten (bevatten): V. 10 zu 10, 21 = Mk 13, 12; V. 11 zu V. 24 = Mk 13, 22. Die samenhang is Mt 10, 17-23. ´Zum Ersatz´ is onjuist m.b.t. 11b, 12. Hier is niets gelijkends voor terug te vinden in Mt 10. Alleen voor vs. Mt 24, 10 is Mt 10, 21 (+ 22a) terug te vinden. Maar V. (Mt 24,) 11 zu V.
344 (Mt 10,) 24 = Mk 13, 22, klopt niet voor Mt 10, 24. Ik denk, dat of Bultmann óf de zetter zich vergist heeft. Ob Mt diese Verse selbst gebildet oder aus jüdischer oder christlicher Tradition übernommen hat, ist nicht auszumachen?. Nee? Zo´n Joodse traditie over de voortijd van de dag des Heren bestaat, denk ik, helemaal niet. Dit is typisch een ´blokkendoostheorie´. Ook de aanname van overname uit christelijke traditie is blokkendoosachtig. Beter is het te vragen: Is Mt aldus geïnformeerd of heeft hij zelf gevormd? Het lijkt mij, dat de de evangelist, waar hij expres verplaatst heeft, expres heeft opgevuld. 10 ´en velen zullen ten val komen´ is een destillaat e contrario van ´wie volhardt… zal behouden worden´. En ´zij zullen… haten´ een verkorting van de passage over de familieleden die elkaar overleveren, etc. ´En vele valse profeten…. verleiden´ is een verkorte invoeging van wat ampeler reeds eerder, Mt 24, 5 en even later 24, 24 ook te vinden is. Ebensowenig, ob V. 12, der keine Parallele hat, eine ursprünglich jüdische (vgl. 4. Esr.; äth. hen 91, 7) oder christliche Weissagung (profetie) ist 12 ´En omdat de wetsverachting… verkillen´ is een logische gedachte tussen de beschreven moedwilligheden (´onderling´ en ´jegens u´) en ook ´maar wie volhardt… zal behouden worden´. Zulk een gedestilleerde schakel vinden wij ook Lk. 21, 18,19. De ´lectio difficilior´ kan hier liggen aan de omstandige wijze van vertellen en is een zaak van weergave. Ze kan echter ook een teken van authenticiteit zijn, in de algehele lijn van Mt´s voordurende ´lectiones difficiliores´ Dagegen ist Mt 10, 23, wodurch Mt den entsprechenden Abschnitt (overeenkomstig fragment) in der Jüngerrede vermehrt hat, deutlich ein christliches vaticinium aus der Missionszeit. ´Vermehrt hat´ moet, zo lijkt mij, zijn ´variiert hat´ Het is naar mijn indruk een parallel aan 24, 14, a zelfs de oudste van de twee (zie ´Hypothesen´ boven). Het ´vluchten van stad naar stad´ duidt er dan op, dat het oudste fragment van de rede uit hs. 24 dat naar hs. 10 verplaatst is reeds moet zijn geconcipieerd nog vóór de 15-17 jaar (Gal 2, 1) dien129 zijn samengebald in Hand 11, 19, de tijd dat velen naar het buitenland vluchtten. (Wij wezen onder hypothese 2 erop, dat 23a niet op 23b aansluit, maar dit is alleen zo onder die, onwaarschijnlijke, hypothese, nl. dat 23 intrinsiek bij de zendingsopdracht aan de apostelen zou horen). Dat het zo beschouwd ´ex eventu´ kan zijn, soit. Maar het staat in combinatie en hoe wist men, dat de evangelisatie nog niet voltooid zal zijn bij de komst van de zoon des mensen? Men verwachtte, zoals bekend, een spoedige komst, getuige Mt 16, 28. Dit is sowieso profeterend, en niet ´ex eventu´, want op het eerste gezicht zegt Jezus, dat de komst van de dag des oordeels (16, 27) nog tijdens het leven van sommigen zal vallen. Pas bij nader inzien als lezer ervaart men, dat 16, 28 een aftakking is: de komst van de mensenzoon is al vóór de oordeelsdag. Dus: niet hebben schrijvers bewust de opstanding en de uitbreiding van de kerk over Pinksteren bedoeld. Zij dachten aan een echte komst op de wolken. Besef van het uitstel was er nog niet. Of is het met Mt 10, 23 zó gesteld: Waren Jezus´ leerlingen op uitsterven na allemaal dood en verwachtte men toen, terwijl men nog lang niet heel Israel gehad had, dat de wederkomst nu dan toch weldra moest komen? Dit is wel een uithoek van denkbaarheid. Veel waarschijnlijker dan enige optiek ´ex eventu´ is, dat deze uitspraak gelijkstaat met de andere uitspraken van Jezus die slechts mededelen, dat sommigen de dood niet zullen smaken, aleer zij de zoon des mensen hebben zien komen in het koninkrijk van zijn Vader:
345 Deze uitspraak komt weliwaar uit deze passage, het uit 24 overgenomen gedeelte, maar niet zoals het daar wordt weergegeven, maar in plaats van de zin ´in de hele wereld moet het koninkrijk worden gepredikt (en dan komt het einde)´ vinden wij hier dit vaticinium over het nog niet afgereisd hebben van Israels steden, dat eraan vastgelast is. Het komen van Jezus in zijn koninkrijk nu begint met de triomfantelijke zege van de verrijzenis (de nuance kan verschillend liggen, ´de dood niet smaken… kracht´ slaat meer op de uitbreiding van het koninkrijk; het begin hiervan kun je ook leggen bij Pinksteren) en bevestigt de uitspraak. Deze tekst beperkt zich tot de grenzen van Israel. Bij het schrijven van het evangelie was men deze allang gepasseerd. Deze situatie pleit samen met de argumentatie van zojuist ook tegen het ´vaticinium ex eventu´. Of bedoelt B. soms, dat de gedachtegang van de vervaardigers van de tekst is geweest, dat de zoon des mensen weliswaar spoedig komt, maar Israel zo weerbarstig is, dat zijn bekering niet zal plaatsvinden (vóór het oordeel)? Maar wie heeft hun dit verteld? Paulus niet, want die leert juist, dat Israel zich zal bekeren, nadat de massa der heidenen is ingegaan. Nee, het past nog helemaal binnen het bestek van Mt 10, 7, ´begeeft u liever… het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen´. Dit stemt overeen met de context van afzending als evangelieverkondigers tijdens Jezus´ aardse leven. Hieraan hoeft alleen de spoedige komst van de zoon des mensen, Jezus, in zijn rijk (onderscheiden van het oordeel) toe te worden gevoegd om 10, 23 te krijgen, mits deze uitspraak in dit verband mogelijk is. Deze uitspraak bleek te kloppen, inzoverre het explosieve begin van de uitbreiding van de kerk reeds plaatsvond, terwijl men ook met de Israel-zending nog niet zo lang bezig was. Op zich is het beleven van deze explosie voor de overleveraars en schrijvers evenwel niet de basis van ´komen van de mensenzoon´, dus bij wijze van weergave hiervan. Daarvoor is het concentrische verband met de dag des oordeels te sterk oorspronkelijk (zoals Mc 9, 1 mét Mt 16, 27,28). Het moet om een waarachtige profetie gaan. Is dan niet 23 a ´ex eventu´, maar niet een oer-eenheid met 23 b, doch in combinatie gezet? Immers 23 a ontbreekt ook in de parallelle resp- bron- passus in Mt 24?Mc 13. Maar dan zou, daar deze hele passage over vervolgingen gaat, juist 23b een losse aanvoeging moeten zijn. Ze voegt ook niet mooi, omdat predikend rondtrekken en moeten vluchten wel wat anders is, maar was juist in die specifieke historische situatie was dit één geheel. Maar dan zou weliswaar niet de boven onder ´Hypothesen´ genoemde en daar verworpen hypothese twee (die 23 ziet als een in de andere synoptici verloren fragment van de zending van in Mt 10 de apostelen als zodanig) juist zijn, maar zou wel 10, 23 oorspronkelijk bij Mt 10 horen. Maar dan is het geen (oer-)versie van ´eerst zal het evangelie aan alle volken worden gepredikt´, al staat het (waarschijnlijk) op dezelfde plaats. Het lijkt mij niet het waarschijnlijkste, maar je weet maar nooit. Zet dit inmiddels niet het niet-´ex eventu´-zijn van de hele passage over de vervolgingenop losse schroeven? Maar ik heb boven zowel gewezen op de waarheid ´wat zij met mij gedaan hebben, zullen ze met u doen´ als op een paar karakteristieken die erop wijzen, dat het niet om een historische weergave van ervaren toedrachten gaat. Het is dus allemaal apocalyptische profetie, niet ´ex eventu´ Is dan toch niet 23a-alléén ´ex eventu´? Men schreeft immers tóch naderhand, dus waarom dit er niet gauw tussengeschoven. Het vormt juist een goede brug van de vervolgingen naar de profetie, heb ik gezegd, dus zou zonder historisch grond ook goed kunnen zijn geschreven, maar dan is aanname van basering hierop is toch weinig relevant meer. Maar is het juist niet geschreven teneinde 23b te kunnen laten volgen. Maar dit gaat uit van een vreemd eerder los rondzwerven van dit laatste.
346 Ähnlich hat Lk die Tradition bereichert (verrijkt), von einigen Kleinigkeiten abgesehen, durch V. 21b.22.25b. 26a.28, Verse, die eigenen Bildingen (vormingen) des Lk sein dürften (zouden kunnen), und den schon oben besprochenen Schlußabschnitt 21, 34-36. 20 wijst al op eigen weergave en verstaan. ´Gruwel der verwoesting staande op de heilige plaats´ wordt door hem begrepen als ´leger zal staan rond Jeruzalem, zó dat zijn verwoesting nabij is´. 21b lijkt op een aanpassing van de toepasselijkheid van de beeldspraak, als, inderdaad geconstrueerde ('εκχωρείτωσαν και οι 'εν ταις χωραις [wijken en degenen op het land]), tegenstelling tot ´wie op het veld is´; (oer-Mc 'αγρω [akker] is door χώραις vervangen) en in het verlengde van de vlucht uit Judea. De beeldspraak lijkt in het logische strakgetrokken. 22 is in overeenstemming met Lk 13, 35; 24a idem; 24b (en 23 slot) is qua nauwkeurigheid pas door de feiten vanaf de opstand van BarKocheba vervuld, vooral τω λαω τούτω (dit volk) en τα 'έθνη πάντα (alle naties), want volgens de gegevens van Flavius Josephus was het aantal gevangenen na de val van Jeruzalem 1:15 (het aantal doden naderde de helft van alle die zich tijdens het beleg in de stad bevonden (15 staat voor de achterblijvers en die huns weegs gingen). De algehele ballingschap en de verspreiding van de Palestijnse Joden letterlijk onder alle volken kon Josephus niet weten. En ook het herstel van Jeruzalem is geen wetenschap van Lk. Het is dus een echte profetie, nog te vergelijken met een profetie die uitsluitend op langere termijn is, ook volgens Lk, nl. aan het begin van Handelingen 1, 7,8, die eerst in onze dagen vervuld is, in overeenstemming overigens met Lk 21, 24. Lk leek mij op het eerste gezicht deze profetie óf in het kader van deze variant van de overlevering te hebben vernomen óf, na haar vernomen te hebben, ingelast. Voor dit laatste moet hij dan wel pardoes de oorspronkelijke apocalyptisch relevante tekst van oer-Mc (over dat het maar goed is, dat deze vreselijke dagen verkort zullen worden) verwijderd hebben. Maar hoe kan de overlevering zo deviant worden? Dit laatste had ik maar als conclusie laten liggen zonder er verder vragen over te stellen, maar jaren later zag ik, terwijl ik het Grieks betuurde, opeens, dat het eerste deel van een kernwoord in Lk´s versie αιχναλωτισθήσονται (zij zullen krijgsgevangen gemaakt worden) , in het gehoor als twee druppels water leek op 'εκλοβώθησαν in de Mt-versie (dus versie van oer-Mc). Nu had ik, toen ik voor het eerst de Griekse tekst onder ogen kreeg, reeds gezien, dat het ongeloofwaardigen130 verhaal, tenminste zoals het daar staat, van de doop door de evangelist Filippus van de thesaurier van Ethiopië, twee tot één geheel verwerkte versies van hetzelfde zijn, waarvan één een verbastering van het ander is, (wat om te beginnen te zien is aan het tweemaal voorkomen van γάζα (Gaza; schat)n131, hetgeen te wijten is aan niet-begrijpen door Lk. Mede hierdoor was ik gemotiveerd ook hier rekening te houden met een soortgelijke verbastering. En inderdaad laat zich het synoptisch origineel teruglezen. Hierover handelt mijn artikel ´Schijn en Wezen´, dat zich hier niet kort laat samenvatten. Wie het wil weten, raadplege dus dat. Voor ons onderhavige betoog is hier sprake van een nogal ongewone profetie, nl.: profetie bij wijze van - kennelijk providentieel - toeval. 23b-25 etc. maken duidelijk, dat oud is en vaak herhaald en vrijelijk ingevuld qua bewoordingen. authentiek zijn of afwijkende variatie moet zo mogelijk, maar kan niet steeds worden nagegaan, b.v. bij Mc de inkorting ten behoeve van de uitverkorenen lijkt mij een uitdrukkelijke boodschap. 28 ligt in het verlengde van 9 en vormt het eigenlijke onderwerp van het geheel. 34-36. 34 is erbij gezet, 35 is een feitelijke herhaling, 36 eenvoudig variatie van het onderwerp.
347 Lk lijkt dele na te vertellen in dezelfde geest als hij heeft gehoord, maar met een eigen ´vertaling´. Daarbij berust 20 op een niet begrijpen van ´gruwel der verwoesting op de heilige plaats´, bij Daniël een schrikwekkend afgodsbeeld, dat in de Tempel geplaatst wordt, bij Lk een leger dat zich bij Jeruzalem opstaat om te gaan verwoesten´. Aldus te werk gaande geeft hij sommige informaties zeer scherp. Hij wil dus raak weergeven wat hij heeft gehoord. Variëren mag kennelijk, maar mag niet vervormen in het wezenlijke, al gebeurt dit onwillekeurig (nl. bij verkeerd verstaan) in een enkel geval toch. Maar de uitkomst wijst uit, dat dit in het onderhavige niet schaadt, maar baat.n132 Toch zijn er vaak diffuseringen van een ´lectio difficilior´ te bespeuren, gelijk bij de bergrede, getuige Mt ´zalig zijn de armen van geest´, Lk ´zalig, gij, armen´. Weliswaar hebben beide hetzelfde logion met ´armen ontvangen het evangelie´ (waardoor zij dus zalig zijn), en menen sommigen, dat Lk de zg. ´anawiem´, armoede-beoefenaren, bedoelt, maar dat is natuurlijk een niet te funderen aanname. Uiteraard is het een waarheid, zoals ook uit dat logion blijkt. Maar in ´armen van geest´ is de bepaling ´van geest´ niet een ´bourgeois´ afzwakking van de harde betekenis, maar wordt bedoeld de waarachtig christelijke grondhouding van ootmoed, waarop heel het christelijk geloof en geloofsleven berust. Uiteraard gaat het om var ianten der overlevering en kunne wij het ´elu w´elu dibre Elohim Chayim´-principen133 erop toepassen. Maar kunnen de meer difficiele varinaten van Mt niet alleen maar een bepaalde richting betekenen? Ja maar niet ´alleen maar´. Ze, zoals ook ´hongeren/ en dorsten naar gerechtigheid´ gaan meer de diepte in en raken zo meer de volle essentie van de bijbelse boodschap, vgl. Jes. 55, 1-3. Waar hijzelf ´lectiones difficiliores´ heeft, behalve die welke niets anders zijn dan wollige varianten, zoals 25, moeten wij ons er echter rekenschap van geven wat de reden ervan is. Ebenso wichtig sind aber die Korrekturen des Lk, während (terwijl) die des Mt für unserer Zusammenhang von geringerer Bedeutung sind. Lk hat 21, 12 προ δε τούτων πάντων (vóór dit alles) eingefügt, um die 21, 10 f. geweissagten Vorgänge hinauszuschieben (geprofeteerde gebeurtenissen uit te stellen); er hat aus demselbem Motiv Mt 13, 21-23 und das 'εν 'εκείναις ταις `ημεραις (in die dagen) Mk 13, 24 gestrichen (weggestreept), da er die Parusie (21, 25ff.) noch hinausschieben und durch einen langen Zwischenraum von dem V. 12- 24 Berichteten trennen (scheiden) will. Dit is een vreselijk voorbeeld van inlegkunde. Dusdoende handhaaft Lk de tijdvolgorde van Mc, maar ordent duidelijk. Bij Mc behoren de aardbevingen bij het begin der weeën, de ´komende gebeurtenissen´ bij het einde ervan (´dag des Heren´). Lk heeft alle natuurrampen bij elkaar gezet. Omdat in de rede naar hetzelfde patroon als Mc de aardse rampen het eerst genoemd worden, moet Lk de tekenen aan de hemel naar voren halen, tegelijk deze aardbevingen bij deze rede rekenend en toevoegend, om er dan van te zeggen, dat ze later plaatsvonden, want een kosmische ramp kun je niet gebruiken vóór de vervolgingen. De reden die B. opgaf, dat 25, 26a de komst van de mensenzoon door hun lengte uitstellen, is volkomen overdreven, feitelijk is dit gebeuren tamelijk kort. De valse christussen zijn geschrapt, als ze geschrapt zijn, omdat ze al in 8 genoemd waren. Ze staan bij Mc ook wel iets te laat, want ze horen bij de voortijd van verdrukkingen en verleidingen. Dat ze de komst van de zoon des mensen dichtbij zouden halen, is flauwekul, want alleen maar de kosmische rampen vertegenwoordigen een kortere tijd. Deze zin is in de overlevering die Lk vernam misschien wel helemaal niet aanwezig geweest. Of, naar mijn eerste indruk: Lk vertoeft nog te lang bij de aanstaande val van Jeruzalem om nog even gevoeglijk over de kortheidvan de vervolging vanwege het kosmische einde te kunnen praten; bij mijn nadere inzicht: Lk heeft het oorspronkelijke niet goed verstaan en daardoor daarvoor in de plaats gezet wat hij verstond. Zie hiervoor mijn webartikel ´Schijn en Wezen´.
348
In V. 20-24 hat er den Mk-Text ex eventu, nämlich nach den Ereignissen (gebeurtenissen) des jüdischen Krieges geändert. Zie reeds boven. De totale ballingschap over de hele aarde heeft inderdaad plaatsgehad en wel nadat Lk zijn evangelie geschreven had. Alleen, volgens Flavius Josephus was de ballingschap na 70 niet eens zo totaal. Wel de verwoesting. Maar de voorzegging van het herstel van Israel (Hand 1) en het opnieuw Joods worden van Jeruzalem is profetenwerk en bepaald niet een kopie van Jeremia, want wie durft hier zo sterk te actualiseren dan wie de vastheid van een profeet heeft? Pg. 130. Mk 13, 28-29 Parr.: Gleichnis vom Feigenbaum. Gegen die Ursprünglickkeit dieses von Mt mit anderen Einzelgeschichten (afzonderlijke ~) an den Schluß der eschatologischen Rede gestellten Stücks scheint mir nichts Triftiges eingewandt (gegronds ingebracht) werden zu können. Daß ein bestimmter Baum gemeint sei, ist Schein; der bestimmte Artikel entspricht (correspondeert met) dem Gleichnisstil, den Lk (21, 29) verdirbt. Eine Beziehung (betrekking) zur Person Jesu hat das Gleichnis nicht. Ob es von Jesus gesprochen ist, oder aus jüdischer oder christlicher Tradition stammt, ist freilich damit noch nicht entschieden (uitgemaakt). Bultmann suggereert, dat het beeld van de vijgeboom een cliché is. Het is veel te weinig om bij een of andere theologische traditie te behoren. Het is juist de aard van gelijkenissen om in beelden iets aanschouwelijks te onderwijzen. Het gaat om beelden waarnaar gegrepen wordt. Zouden zij cliché zijn, dan spreekt het beeld voor zichzelf, maar is dan niet ter illustratie om iets nieuws aanschouwelijk te maken. Clichés zijn ter illustratie van het bekende geval en spreken dan voor zich. Waar het eigenlijk om gaat is, of Jezus gezegd heeft, dat men aan al het genoemde kan zien, dat de ´dag des Heren´, de komst van het eeuwigdurend messiaanse rijk ophanden is, maar wat voorgaande profetieën anders zeggen. Dat een profetie van een becommentariërende gelijkenis voorzien wordt, is alleen maar jezuaans te noemen. Zoals Jezus een vijgeboom deed verdorren om Jeruzalem als dor hout (van hem ontdaan) voor te stellen. Bovendien zegt Jezus steeds op (voor)tekenen te letten. Dit commentaar van B. bestaat uit abstracte categorieën, als materiaal van een blokkendoos. Mk 13, 30 Parr.: die Nähe der Parusie.Das Wort ist in dieser Form schwerlich je (ooit) selbständig gewesen, könnte aber eine Variante von 9, 1 sein, die für den vorliegenden Zusammenhang zurechtgemacht (passend gemaakt) ist. Begrip is: onderscheid van hetzelfde in verschillenden. B. wil echter het identieke, in een nieuw jasje gestoken. Waarschijnlijker is, dat, wanneer zoiets wordt uigesproken, het niet bij één keer blijft. 13, 30 ´dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voordat dit alles geschiedt´ slaat op de ramp die Jeruzalem en Israel treft, én, nu incluis de komst van de zoon des mensen, op de eindtijd. ´Dit geslacht´ is na de beslist letterlijke betekenis ook nog symbolisch. Het moet vanwege de context, maar het kan ook, nl. mits het eerste de letterlijke betekenis heeft en het niet onvervuld blijft en slaat in tweede ´toon´ op het menselijk geslacht als zodanig.
349 Jedenfalls scheint es nicht ursprünglich zu V. 28f. zu gehören; dagegen wäre auch möglich, daß es ursprünglich den Abschluß der jüdischen Apokalypse gebildet (gevormd) hat (mit V. 32? s.u [zie beneden]): B. beschouwt dan vers 28 als een vreemde eend in de bijt. Toch hoeft dit niet het geval te zijn. Het beeld van de vijgeboom lijkt niet zo mooi te passen. Het is alsof alle onstuimigheid doodslaat. Nu hebben alledrie synoptici het. Maar let wel. dat ondanks alle dramatiek het geschilderde gebeuren een proces is dat uitloopt op de verschijning van de Zoon des Mensen. Welbeschouwd past het beeld precies. Maar vergelijkingen op één punt, ook al is het beeld verder heel anders, zijn in de evangeliën normaal, zoals van God met een wreed landheer of ´ze hebben met Johannes gedaan wat zij wilden, gelijk (van Elia) geschreven staat´, terwijl van Elia alleen maar geschreven staat, dat zij iets wilden, maar dat niet konden doen. ´Dagegen…hat´. Zie boven. pg. 129. es würde hinter V. 27 gut passen. Het is zeer speculatief wat oorspronkelijk bij elkaar hoort. Alle lange redes (Mt, Mc, Lk) mag men beschouwen als geredigeerd en waarschijnlijk samengesteld uit elementen die in werkelijkheid weergaves zijn en in andere volgorde. Men heeft een bepaalde weergave ter overlevering door mnemotechniek gebruikt. Dit is m.i. de enig denkbare mogelijkheid. Dat Mc 13, 14 naar lezen verwijst, wil niet zeggen, dat deze tekst geschreven is overgeleverd of dat dit bij het schrijven in deze tekst is gezet en ernaar verwijst, maar verwijst naar het boek Daniël en zegt: let op wat daar staat. Mk 13, 31 Parr.: die Sicherheit der Weissagung (profetie) Jesu. Schwerlich hat auch dieses Wort noch zum Abschluß der jüdischen Apokalypse gehört (der redende wäre dann Gott); vielmehr wird es eine christliche Bildung (vorming) sein. Deze woorden passen bij de eeuwige heerschappij van de Messias (Jes 9, 5,6) en vormen onderdeel van Jezus´ messiaanse pretentie. Over ´joodse apocalyps´, zie boven, pg. 129. Mt 13, 32 Par.: Gott allein kennt die Zeit. Vielleicht ein jüdisches Wort bis auf den christlichen Schluß ουδε `ο `υιος, ει μη `ο πατήρ (noch de zoon, maar alleen de Vader); es könnte mit V. 30 zusammen den Schluß der jüdischen Apokalypse gebildet (gevormd) haben. Lk hat das Wort aus dogmatischen Gründen übergangen (overgeslagen). Het platonische classificeren zit er goed in. ´Vielleicht… Wort´. Wat voor zelfstandigheid buiten verband komt er toe aan de wijsheid, dat niemand de dag des Heren kent? ´Es könnte… haben´ Over ´joodse apocalypse´ zie reeds pg. 129. Natuurlijk is dit een algemene wijsheid, die vaker opduikt. Maar die wordt dan niet ontleend en toegepast, nee, omdat zij waar is, zullen ook schriftgeleerden dit betuigd hebben. Vandaar dat we niet hoeven te zeggen ´bis auf den… Schluß´. Nergens blijkt sterker tot hoe bonte consequenties het classificeren leidt als hier: niet alleen wat binnen de rede een eenheid is wordt verknipt, maar zelfs één uitspraak wordt er zonodig voor in tweeën geknipt. Waaraan heeft een dermate leesblinde schrijver zijn gezag eigenlijk te danken? ´Lk… übergangen´. Deze zin heeft inderdaad dogmatische aanstoot verwekt, en Gregorius de Grote heeft hiervoor nog een oplossing aangedragenn134. Maar dit is wel de preoccupaties van de reflectie projecteren op de evangelist. Lk zal de zin hebben weggelaten, daar het gezegde nogal tegenstrijdig klinkt met het feit, dat gemeld wordt, dat men zo goed kan zien
350 aankomen, dat de dag ophanden is. Bedoeld is natuurlijk, dat de dag de mensen op een onbekend moment overvalt en daar heeft Lk het ook wel over gehad (Lk 12, 40), maar waar hij het over het algemeen toch al kort wil houden, slaat hij deze hobbel maar over. Lk 19, 42-44: Weissagung der Zerstörung (verwoesting) Jerusalems. Eine christliche Bildung (vorming) ex eventu, die vielleicht ziemlich (tamelijk) alt ist (aramäische Grundlage? Vgl. Wellhausen ). Die Aramese grondslag wordt waarschijnlijk weerspiegeld door de vele ´en-s´ i.p.v. pronomina relativa. Dit is alleen al ten faveure van de oorspronkelijkheid van de profetie. Dat Jezus echt kan profeteren, blijkt uit veel, vooral waneer een vaticinium niet ´ex eventu´ kan zijn, b.v. Hand 1, 7. Deze is in mei 1948 uitgekomen. Mt 25, 31-46: das Weltgericht. Das Stück enthält (bevat) spezifisch Christliches vielleicht in den Wendungen bzw. daß die Wohltaten bzw. deren Unterlassen als auf den Menschensohn bezogen angesehen werden. Denn wenn auch schon im Judentum der Menschensohn die Rolle des Weltrichters gelegentlich (soms) gespielt haben mag, so ist die Beziehung menschlichen Tuns und Lassens auf ihn doch wohl erst denkbar, wenn man ihn stärker als eine individuelle Persönlichkeit empfand (ervoer), also wenn man ihn mit Jesus identifizierte. Jezus zelf identificeerde zich, gezien zijn zich bekrachtigende messiaspretentie, überhaupt ermee, incluis het zich identificeren als de lijdende Knecht, zich op deze wijze één weten met de mensheid, zich mens der mensen wetend (Mar 2, 28), betonende dat God in hem, ja in hem aanzijnd werkzaam is. De volgorde is niet de mensenzoon als hemelse gestalte toepassen op een mens, die, mensenzoon, ook wereldrichter is. De conceptie is niet een subjectieve van ´gelovigen´, maar het wezen wordt opdoemenderwijs duidelijk voor wie Jezus´ leven zich ziet voltrekken, de zich waarmakende Messias in allerlei opzichten: het vermogen tot vergeven en genezen (zeer omstandig beschreven), het stillen van een storm (wel erg toevallig), epifanieën (waterwandeling betuigd door twee onafhankelijke getuigen; de bergscène is aan de af te leiden concluderende aanleiding van het gesprek bij afdaling te zien historisch), het steeds houden van het soevereine initiatief (bij het zich onttrekken aan Nazareners en Jeruzalemmers; op de bruiloft te Kana), zicht- en/of hoorbare paranormale verschijnselen, opwekkingen van zieken en doden (dochter van Jaïrus uit het leven gegrepen), de opstanding (Joh´s details zijn ´make-beliefs´ in gunstige zin, getuige b.v. 4, 2; 7, 66; 11, 54; 12, 26 slot als ´lectio difficilior´ t.o.v. Mc; 12, 42 etc., dus dan ook 20, 7, vgl. 19, 27 met 3Joh 12: niet bepaald een leugenaarn135). Het met niet met zoveel woorden tot wel met zoveel woorden betonen van identiek te zijn met de zoon des mensen was een baan die zeer glijdend te begaan viel, doordat het aramese ´bar nasja´, ´de zoon des mensen´ een andere uitdrukking is voor ´ik´ (vergelijk ´deze jongen ´ in arbeiderstaal). Hij kon de uitdrukking dus de lading van de contest meegeven. Dit konden ook lateren. Voor de zaak maakt het weinig uit. ´Andrerseits stehen vor dem Forum des Richters die Menschen überhaupt; die Erzählung scheint also konzipiert zu sein, als der Gegensatz von Christen und Nichtchristen noch keine Rolle spielte Hier worden twee ongelijke grootheden vergeleken. De Messias is volgens Joodse begrippen überhaupt universeel. Wanneer nu sommigen wel in hem geloven en anderen niet, kan dit daaraan niets afdoen. Dat de Messias alleen zijn getrouwen zou oordelen, is dwaas gedacht.
351 Hij oordeelt ook de bozen, zijn tegenstanders en wie hem niet aanvaarden op de mate van hun schuld en op wat hen siert. ´De zoon des mensen´ heeft zeker de connotatie, dat hem het oordeel is. Zie Joh 5, 27. Ebenso ist die Moral des Stückes nicht spezifisch christlich; vgl. Jes 58, 7; Test Jos 1,5f.; slav. Hen.9; 42, 8; 63; Sota f. 14a: "In Bezug auf (m.b.t.) Deut 13, 5 wird gefragt: Wie kann der Mensch Gott nachfolgen?… die Meinung aber, daß du dir deine Eigenschaften (Middoth) aneignest: wie Gott die Nackten bekleidete (Gen 3, 21), also bekleide auch die Nackten; wie Gott die Toten begrub (Deu 34, 6), also begrabe auch du die Toten." Vgl. ferner den mandäischen Text in R. Ginza I u. II 1, S. 18, 5ff.; 36, 13ff. Lidzb. Auch ägyptische und parsische Parallelen sind vorhanden, die verständlich machen, daß diese ethischen Forderungen eine besondere Rolle in der jüdischen Eschatologie spielten……… So kan man sich des Gedankens nicht erwehren (afweren), daß Mt 25, 31-46 aus jüdischer Tradition stammt. Vielleicht ist bei der Übernahme durch die christliche Gemeinde der Menschensohn an der Stelle (plaats) Gottes gesetzt worden; s. u. (beneden) S. 152f. zu Mk 9, 37, 41//Mt 10, 40, 42. De Joodse godsdienst is uitgesprokener ethisch dan de Perzische of Egyptische en Jezus wortelt geheel in de Joodse traditie en dynamiseert deze radicaal. ´Als uw oog u ergert, ruk het uit!´ ´An der Stelle Gottes gesetzt´. Joseph Klausner betuigt, dat wat volgens het Jodendom de Messias is het best kan worden samengevat als ´vat der Godheid´, zowaar hetzelfde Kol 2, 9 'εν αυτω κατοικει παν το πλήρωμα της θεότητος σωματικως ´ (in Hem woont de hele volheid der godheid lichamelijk). Dit houdt zonder meer in, dat de Messias hoe dan ook goddelijke eigenschappen vertoont (´aufweist´). Overigens wordt in deze rede de zoon des mensen slechts in de plaats van God gesteld op analoge wijze (voor meer precisie voor de christelijke kijk zie 1 Ko 28). Het gaat dus niet om het zetten van de Messias of zoon des mensen in plaats van God, maar erom, dat de Messiaspretentie van Jezus zelf deze goddelijkheid, hier ook voor (de gestalte van) ´de zoon des mensen´ invult: als wereldrichter. Maar hier niet als op God gelijkende filantroop, want de koning is juist het voorwerp van filantropie. Dit word door B. ook in de afsluitende schriftverwijzingen ten onrechte vereenzelvigd. Jezuaans is de uitspraak ´weest volmaakt, zoals de Vader volmaakt is´. Zou de zoon des mensen hier wel op de plaats van God gezet zijn, dan is duidelijk, dat deze er niet in de plaats van God zou staan. Dan zou op op hem gelijken weliswaar hetzelfde zijn als op God gelijken, maar op God gelijken zou op hem gelijken insluiten, zodat er van Gods vervangen worden door hem geen sprake is. Mt 7, 15: Warnung (waarschuwing) vor den falschen Propheten. Das Stück ist kaum (nauwelijks) noch hierher zu ziehen (hierbij te betrekken), da es wahrscheinlich eine ganz sekundäre Bildung (vorming) des Mt selbst ist, zu der er einerseits durch die der Gemeinde drohende (voor de ~dreigende) Gefahren, andrerseits durch das in 7, 16-20 benutzte Logion veranlaßt (aangezet) wurde. De grote Akiba beschouwde ten onrechte BarKocheba als de Messias. Ook hier is sprake van profetie, temeer daar ook nog anderen zich ten onrechte voor de Messias uitgaven. Alsof valse messiassen alleen christenen bedreigen, vgl. hierboven ´das Weltgericht´ wat ik zei over ´Gegensatz von Christen und Nichchristen´. Bovendien munt deze bewering uit door vaagheid. En de wereld is vol met valse messiassen. ´Andrerseits…wurde´. Dit illustreert de uiterste eenzijdigheid van hoe B. zich beweegt, van
352 tekst tot tekst. Alsof één tekst een andere oproept. Van Begrip hetuigt het herkennen van hetzelfde in meer. Het is dezelfde gedachte, maar niet geeft de ene formulering de stoot tot de andere. ´Wacht u voor de valse profeten´ is best jezuaans, vgl. Mc 13, 22, te meer daar Jezus zelf de ware Messias pretendeert te zijn. Mk 9, 12-13 Parr.: das Kommen des Elias. Das Stück ist in diesem Zusammenhang wenigstens zu erwähnen (vermelden), da es die Erfüllung einer apokalyptische Weissagung (profetie) konstatiert. Das Wort samt (samen met) der ursprünglichen damit zusammengehörigen Jüngerfrage V. 11 war in der Quelle (bron) des Mk die Fortsetzung von V. 1, von dem es Mk durch die dazwischen geschobene Verklärungsgeschichte (transfiguratiegeschiedenis) V. 2-20 getrennt (gescheiden) hat (s.u. [zie beneden]). Dat Mc het aan zou haken aan de transfiguratie, omdat daarbij Elia verscheen is, is weliswaar het eerste waaraan je denkt, maar is of schijn of secundair. B. denkt dit dan ook niet. Verschijning in een gezicht of daadwerkelijke komst om zijn taak weer op zich te nemen is natuurlijk een levensgroot verschil en het eerste kan hoogstens een mede-aanleiding tot de vraag zijn geweest, waar we mogen aannemen, dat de levensechte achtergrond die de vraag verraadt, het nauwkeurige moment van de afdaling moeilijk als arbitraire localisatie-achteraf als achtergrond van het gesprek kan doen afdoen evenzomin als die van het gezicht als thuishorend in het rijk der fabelen. De vraag naar de komst van Elia is namelijk uit het direct voorafgegane verklaarbaar, nl. Jezus´ spreken over opstaan uit de doden De leerlingen moeten daarover in gesprek zijn geraakt en zich toen de uit het slot van Maleachi afkomstige algemene verwachting (Joh 1, 21) hebben herinnerd, dat Elia komt ´voordat de grote dag des Heren komt´ (Mal 4, 5). Wat betekent dit anders dan dat hij herleeft oftewel opstaat uit de doden? Alhoewel dit met 9, 1 textueel niet verbonden is (daarvoor is de vraag ook veel te duidelijk door zes dagen en door de transfiguratie gescheiden), kan wel de inhoud van het daar medegedeelde (gezien ´dat Elia eerst komen moet´) objectief in dit gesprek hebben meegespeeld. Ofschoon de komst van het koninkrijk Gods in kracht niet zomaar hetzelfde is als die van de grote dag des Heren, is dit hier nog onuitgemaakt en is er, als het heeft meegespeeld, nog identificatie. 9, 1 sluit aan op 8, 38 en zo lijkt deze context meer te identificeren dan te onderscheiden. Het onderscheid, een typisch profetisch perspectief, wordt door, dan waarschijnlijk de profeet Jezus zelf, diffuus gehouden, in feite ten bate van de objectieve fasering van het program. Conclusie: Dat B. dan denkt, dat het oorspronkelijk direct met vers 1 verbonden is geweest i.p.v. met de transfiguratie is zelfbedrog,. Dit leidt bij hem dan tot nodeloos knippen en plakken. Seine Entstehung aus den theologischen Debatten der Gemeinde dürfte (moge) deutlich sein. Das alte Wort V. 1, das mit der jüdischen Theorie vom Vorläufer der Gottesherrschaft in Widerspruch steht, soll mit ihr ausgeglichen (vereffend) werden, indem (doordat) gesagt wird, daß der Vorläufer schon da war. Als solchen hat Mk zweifellos den Täufer verstanden, was Mt 17, 13 ausdrücklich hinzufügt. Maar het raadselachtige ´uit de doden opstaan´ alléén al is bij machte het naar voren brengen van de terugkeer (wát anders dan ´uit de doden´) van Elia te verklaren. ´Jüdische Theorie´, het gaat om een profetie uit Malechi, weet B. dit soms niet? Het gaat niet om professoren in de gemeente, maar om een algemeen bekende lering (´waarom zeggen de schriftgeleerden…?; zie ook Mt 16, 14, Lk 9, 8). De spanning met Jezus´ profetie van de
353 komst van het Koninkrijk zal zich toen al hebben voorgedaan, mits Jezus werkelijk van tevoren over zijn opstaan uit de doden heeft gesproken, maar dit is juist uit de vraag naar Elia duidelijk. Immers, de achterliggende gedachtegang is verzwegen, dus die, de enige logische: ´opstaan uit de doden, dat doet toch Elia?´, moet zich op werkelijkheidsniveau bevinden. Ook de aanwijzing van de Doper kan tóen al gevolgd hebben, daar de spanning tussen de inlossing van de Maleachi-profetie en de Komst van de zoon des mensen, de Dag , die immers ophanden is, aldaar er al is. Maar het is niet zo, dat men om deze op te lossen Johannes maar heeft aangezogen. De vraag aan Jezus ligt voor de hand. En ook, dat Jezus dit antwoord geeft (evenzo Mt 11, 14): we hebben toch al een soort Elia? M.a.w. de Doper leent zich voor de kwalificatie. Bovendien heeft de inlossing hier even een grotere spanning dan in de latere gemeente, want die wacht nog immer op de grote Parousia, het definitief aanbreken van het eeuwig messiaans Koninkrijk en hoeft niet onmiddellijk hier en nu een Elia aan te wijzen en zeker niet terugwaarts. De ´gemeente´ kan zodoende uitdrukkelijk niet de ´Urheber´ van deze tekst zijn. Tenslotte bleek Integendeel, doordat de komst van het koninkrijk niet identiek bleek te zijn met de dag des Heren, en wel door het uitblijven hiervan, konden degenen die geloven reeds hieruit konden afleiden, dat de Doper niet de Elia van Maleachi is als komende vóór de dag des Heren: ofschoon beide veel van elkaar weg hebben: zoveel dat Johannes, die volgens Jo 1, 21 ontkent Elia te zijn, door Jezus toch (a.h.w.) de Elia genoemd kan worden (Mt 11, 14), ofschoon hij dit na de transfiguratie anders zei, nl. in 13 onderscheidend van 12). Niet de hele gelovige traditie doet dit, zodat er twee concurrerende interpretaties waren, waarschijnlijk van meet af aan, maar dit meningsverschil is in de tekst niet terug te vinden.n136 Bovendien is voor wie oplet duidelijk, dat er van ´ausgeglichen werden´ door het aanwijzen van Johannes niet echt sprake is, zodat niet noodzakelijkerwijs naar Johannes had hoeven worden gegrepen, maar is de referentie aan deze veeleer dan gemeente-inleg-achteraf een stante pede toepasselijke beantwoording van de vraag ten bate van de uitduiding van de situatie. Immers, reeds in overeenstemming met de daarnet genoemde conclusie uit het uitstel van de Parousia, is Johannes de Doper Mc 9, 12 duidelijk onderscheiden van de komende Elia. Dit blijkt, wat men ook mag beweren, uit het handhaven van praesens (sem. imperfectum) om aan te duiden, dat de profetie geldt (die nog niet in vervulling gegaan is, of er zou sprake moeten zijn van enige forcering). Volkomen terecht zegt de Mt-variant ´zal komen´. En wat heeft Johannes de Doper van Elia als degene die komt ´om alles te herstellen ´, als nog tijdens diens optreden de Messias zelf komt herstellen? (Of beiden hebben m.b.t. Israel even weinig hersteld, maar dan geldt m.m. hetzelfde). Of is juist het maken van een rechtgebaande weg voor de komst van de Heer het ´herstellen van alles´?, d.w.z. als het gelukt was, ware ook Jezus niet op ongeloof gestuit. Maar dan is toch niet de Doper degene die uitgesproken alles herstelt (wat wel Jezus´ bedoeling is naar Maleachi te zeggen). Auch hat Mt die christliche Interpretation der jüdischen Vorläufererwartung noch dadurch gestützt, daß er sie in Analogie zur christlichen Korrektur des Messiasgedankens stellt 17, 12b. Danach ist der Mk-Text interpoliert worden; denn den zusammenhangslosen und unterbrechenden Satz (zin) vom Menschensohn Mk V. 12b kann ich nur für einen Interpolation halten1. Lijdende Messias, lijdende Elia. Dit is een afbuiging van Maleachi´s profetie. Hier herstelt Elia en komt de Messias beslissend. Jezus redeneert in feite: Jullie zien de herleefde Elia als casus van opstaan uit de doden, maar let eerst eens op wat Jesaja zegt in de vierde profetie van de lijdende Knecht. (Is dit van de hak op de tak en is moet het dus een interpolatie zijn? Of is hier weggevallen wat in dat gesprek aan de orde zal zijn geweest: een beter en toepasselijker voorbeeld van uit de doden
354 opstaan [Jes 53, 9, 10b], waarbij ook van het lijden van dezelfde sprake is: het zit er dik in). Maar we hebben in de voorloper al een Elia gehad, hem vergaat het net zo als de lijdende Knecht. De buiging vanaf wat Maleachi zegt is dus zodanig, dat beide lijden en gedood worden. Slot Maleachi zegt: ´Opdat Ik niet kome en het land treffe met de ban.´ Dit laatste gebeurt juist wel: Het herstelprogram wordt schijnbaar gefnuikt, uitgesteld, hoewel het met de Doper en Jezus Christus aanvangt: het komend Koninkrijk. Elia komt voor de grote dag, maar nu zien jullie zijn lijden en sterven, evenals dat van de Messias vóór zijn Komst. Beide hebben een voorafgaande rol. ´Elia´ deelt in de bifurcatie ´komst in ziin Koninkrijk nu´, ´komst in zijn Koninkrijk aan het einde der tijden´. Op het einde der tijden komt de zoon des mensen, de Messias, zelf, Jezus zélf, en ´Elia. Deze herleefde Elia is geen persoon, maar een rol en wordt dan ook door twee personnages vervuld. Johannes de Doper en nog een persoon die het herstelwerk zal doen (dit betekent beslist geen reïncarnatie, er zijn drie personen: Elia, de Doper, de hersteller). De ´theologische debatten binnen de gemeente´ worden er weer bij gehaald om een wonderlijke theorie te staven. ´Danach…halten´. De tekst van Mc geeft, ondanks de schijn van het tegendeel, mits op geschetste wijze verstaan, een dieper verstaanbare samenhang te zien dan Mt en wel zo, dat deze samenhang niet later aangebracht is zoals bij Mt, omdat de hier kariger gegevens erom vragen oftwel dit als blijkbaar enige mogelijkheid aanreiken. Ogenschijnlijk heeft deze de meest logische samenhang, maar niet is Mc een hiervan verbasterde, gefragmenteerde, maar het ruwe oergesteente, een authentieke ´lectio difficilior´. Noot 1. ´´Weil Mk 9, 12b nicht ausdrücklich vom Tode des Menschensohns die Rede ist, möchte M. Goguel (Jean-Baptiste S. 59) in diesem Vers (wie in Lk 17, 25; s. S. 128, 1) ein authentisches Wort Jesu sehen. Nee, inderdaad niet uitdrukkelijk, maar Jezus vraagt hen juist hoe erover geschreven staat. was ich für unmöglich halte. Omdat Bultmann het niet ziet. Er versteht deshalb V. 12 in der traditionellen Weise als die Formulierung einer Aporie, aus der die Verwerfung der Vorläufer-Erwartung gefolgert (verwachting geconcludeerd) werden soll (moet). Aber dann müßte V. 12a ganz anders formuliert sein, etwa (b.v.) als Bedingungsoder Fragesatz (~zin) Johannes is wel degelijk als voorloper opgetreden. Houdt Goguel zich soms voor den domme. Wel is het zo, dat Elia net als de Messias óók lijdt. (Cod[ex] D korrigiert entsprechend [dienovereenkomstig]); vgl. Klostermann. Goguel ist dann geneigt, V. 13 für einen Zusatz (toevoeging) des Evangelisten zu halten. Dit is dus niet niet nodig. Al dat geveronderstel is bij gebrek aan kunnen-lezen (met gevoel voor waarschijnlijkheid). Sieht man aber die ursprüngliche Verbindung von V. 11 mit V. 1 (vgl. auch Klostermann), so kann m. E. kein Zweifel sein, daß V. 13 die legitime Fortsetzung von V. 12a ist.
355 De verbinding van 11 met 1 is, zoals ik boven zei, niet nodig. d) Die Geschichte der Tradition Die erste grundlegende Beobachtung ist die, daß jüdisches Gut von der schriftlichen Tradition übernommen und Jesus in den Mund gelegt ist. In werkelijkheid is de Joodse lering van Jezus van Nazaret doorgegeven. ´Jüdisches Gut´ komt zeer dingmatig over. ´Overgenomen´ doet op dezelfde wijze aan als nieuwe ver/bewerking van oud materiaal, alsof het om epen over koning Arthur gaat. Deze hele omtrekkende beweging schuwt het ´Ding an sich´ en verkapt nauwelijks zijn skepticistische oorsprong die in subjectieve categorieën is overgegaan. Omdat men denkt het ´Ding an sich´ niet meer ´on the spot´ denkt te kunnen duiden, moet men wel vluchten in een dergelijke constructie van algemeenheden. Ter plekke heb ik dit steeds bestreden, de nieuwe kleren van de keizer laten zien.en dat in en aan het beschrevene een concrete logica en verloop detectivegewijs valt op te sporen die veel waarschijnlijker zijn en die ons het authentieke van het geschrevene over Jezus toont.. Vanzelfsprekend is, dat Jezus zich op jezuaanse wijze tot de Joodse algemeenheid verhoudt. Hij neemt in de geschiedenis van het judaïsme een hoeksteenpositie in. Bultmann en de andere ´Formgeschichtler´ wilden ons diets maken, dat het geheel a posteriori geconstrueerd is en zodoende a priori opgelegd, ofschoon bij een juist begrip alle kenmerken naar de zaak, Jezus, blijken te verwijzen, uit zijn persoon voort te vloeien. Door hen wordt het bijzondere en concrete van het algemene op abstracte wijze gescheiden. Jezus is geen onbekende die men achteraf met algemene Joodse elementen opsiert, maar een wellende bron, die de eenheid vormt waartoe alle elementen te herleiden zijn en waaruit ze blijken voort te vloeien, mits men van het juiste, d.w.z. niet vervreemde perspectief kijkt (zoals vooral het geval bleek op pg. 131 ´das Weltgericht´). Sicherer (zeker) Beweis dafür Mk 13, 5-27, eine jüdische Apokalypse in christlicher Bearbeitung2. Für die Unheilsweissagungen (~profetieën) gegen dies Geschlecht und gegen Jerusalem, die Zitate aus einer jüdischen Weisheitschrift sind, ´Sicherer Beweis´. Elke rechter zou zich schamen. Je kunt je afvragen, of een stuk apocalyptische wijsheidsliteratuur en leringen van Jezus twee verschillende dingen zijn, en deze rede iets ineengeschovens is. Maar het eerste deel, over de vreselijke voortijd op aarde, is niet in typisch apocalyptische stijl, maar veeleer eenvoudig voorzeggend. De aardbevingen, het geschokt worden van de krachten van de kosmos en de Komst van de Zoon des mensen wel. Maar deze apocalypsen zijn steeds de uitdrukking van centraal Joods geloofsgoed, dat de de komst van de ´dag des Heren´ en het messiaanse rijk van universele gerechtigheid plotseling zal zijn en de wereld een ingrijpende verandering ondergaat en de Messias eeuwig regeren zal. Dit gebeuren heeft volgens vele profeten een kosmisch karakter. Ook het leerstuk van dag des oordeels is algemeen Joods. Een Joodse rabbi die de pretentie heeft de Messias te zijn kan de komst van deze dagen zeer goed voor eigenrekening aankondigen met hemzelf in de hoofdrol. ´Zitate aus einer jüdischen Weisheitschrift´ gaat op tamelijk boude wijze uit van ´van geschrift tot geschrift´ en miskent bovendien dat het om de uitdrukking gaat van wat profeten schouwden. Rationalisten ontkennen het voorkomen van een profetisch ´organon´. Ik gaf reeds het voorbeeld van Willem Elsschots voorspelling, dat Van der Lubbes dood ´door de Rus´
356 gewroken zou worden. Omdat ook ikzelf soms, op bescheiden schaal, schouw, weet ik wel een beetje waar ik het over heb. Een maand geleden nogn137 gebeurde het, dat ik, kamperend aan de Dordogne, eidetisch mijn ex-buurvrouw voor mij zag staan. ´s Middags trof mijn dochter haar aan, kanoënd op de rivier. Door de tijd heen kijken bestaat. Und für die Weissagung (profetie) der Tempelzerstörung (~verwoesting) Mk 13, 2 besteht mindestens die Möglichkeit, daß sie erst von der Gemeinde Jesus in den Mund gelegt sind. Bultmann noch Dibelius hebben nog geen enkele keer daadwerkelijk aangetoond, dat de gemeente Jezus wat in de mond legt. Het is een opmerking die thuishoort in het stadium dat skepsis de eigen negativiteit positief verbloemt. Maar eenmaal authentieke kenmerken van Jezus op het spoor, ontwaart men waarschijnlijker en waarschijnlijker perspectieven. Es ergibt sich (resulteert) daraus die Pflicht zu fragen, wieweit über das übrige Traditionsgut ebenso zu urteilen ist. Dabei sind Fälle wie Lk 14, 15; Mk 10, 29f. relativ gleichgültig (indifferent); sie sind zu wenig charakteristisch um ein Urteil zu erlauben (toe te laten). Je mag dit toch wel proberen? Ik doe een poging: Lk zet twee afzonderlijke verhalen met hetzelfde thema, maar in het tweede voorafgegaan door een ander contra-thema dan in het eerste, opzettelijk achter elkaar. Lk 14, 15 hoort naar zijn inhoud bij het voorafgaande. Het is een duidelijke echo Het is een instemming: in het Koninkrijk Gods deelt men het brood met elkaar. Doordat Lk aangeeft dat de rede uiteraard zijn doel niet mist en er hoe dan ook sommigen ervoor ontvankelijk blijken, doet hij de situatie alleen maar recht door dit met een bij wijze van uitbreiding zelfbedacht voorbeeld te expliciteren door meteen een luisteraar te schilderen tegen wie Jezus kan doorpraten in één situatie. Het is dus een overgangsvorming die de redes alleen maar recht doet. Mk 10, 29f. Zie hiervóór pg. 165. Dagegen legte sich (lag) für Mt 25, 31-46 die Annahme jüdischen Ursprungs und christlicher Bearbeiter schon nahe (voor de hand). Zie pg. 132. Wie über Mt 13, 5-27 wird vielleicht auch über einige Verse von der Rest des Kapitels zu urteilen sein. V. 30 und 32 gehören vielleicht als Abschluß der jüdische Apokalypse. 30 is één van de profetieën over Jeruzalem, die zijn uitgekomen. Het hoort dus in het rijtje thuis, dat B. ten onrechte ´ex eventu´ noemt. Zie b.v. pg. 120 en 121 onderaan, mijn commentaren. Verschillende dingen van het voorzegde kwam pas na de opstand van BarKocheba uit. 32 ´Maar van die dag weet niemand´ spitst zich toe op ´zelfs de engelen, de Zoon´, die niet weten en dit is niet iets algemeen apocalyptisch, maar ´christelijks´. Boven zei B. ´Apokalypse bis auf den christlichen Schluß´. Inderdaad is een dergelijke mededeling ´de Zoon en de engelen weten niet´ als afgeleid van algemeen apocalyptisch ´de zoon des mensen weet niet´ is ondenkbaar, omtrent de zoon des mensen is hier niets bekend, omdat hij zelf verschijnt. Het ´past niet´. De apocalyptische profetie hoeft, zo zagen wij, helemaal niet deels joods en deels christelijk te zijn, daar Jezus zelf Joods dacht en de messiaspretentie had. Van leerlingen en aanhangers (de gemeente) kan niet het eerst worden verwacht, dat de een niet-weten van de Zoon veronderstellen (niet alleen wegens de Godgelijkheid, maar ook: waarom zouden ze?), deze bescheidenheid kan alleen aan degene liggen die dit pretendeert te
357 zijn en die zichzelf wel ermee met God op één lijn stelt, maar toch goed weet, dat hij niet God-als-zodanig, de Vader is (VGL ) Deze uitspraak kan alleen zijn van iemand die zichzelf als de zoon des mensen beschouwt. Een over zijn eigen verschijnen pratende zoon des mensen is alleen bij iemand met een messiaspretentie mogelijk. Und V. 28f. können auch sehr wohl aus jüdischer Tradition stammen. Zie pg. 129, 130 comm. Anders liegt es bei Worten wie Lk 17, 21.23f. ; mit ihrer Ablehnung (afwijzing) der apokalyptische Berechnng heben sie sich von (steken ze tegen) den typischen Endweissagungen (~profetieën) und Mahnungen ab, so daß jüdischer Ursprung für sie wenig wahrscheinlich ist. Ze zijn dan afwijkend-apocalyptisch. En het niet-apocalyptisch Oude Testament zwijgt over de hele lijn over de datum van wat in het profetisch perspectief ligt. Apocalyptische literatuur staat zelfs in de zijlijn. De conclusie gaat veel te ver. Jezus is specialist op het gebied van het komend Koninkrijk Gods en de nadruk op het onverwachtse einde vormt een kernstuk van Jezus´ leer, zodat men hem een eschatologisch profeet kan noemen. De onmogelijkheid de datum te berekenen is intrinsieke functie van de onverwachtsheid van de Komst, waarop wij ons waakzaam moeten voorbereiden. Het willen weten van de ´Dag´ is menselijk, maar het enige wat vaststaat is, dat hij komt, maar verder is hij verborgen en dit daartegen te benadrukken is alleen maar wijs. Vele leraren van Israel zullen dit gezegd hebben, wat niet wegneemt, dat een profeet, Jezus incluis, voorzeggingen kan doen. Nicht nur für die apokalyptischen Worte, bei denen Übernahme aus dem Judentum ja besonders verständich (begrijpelijk), ist aber die Frage zu stellen, sondern (maar) auch für die anderen mehr prophetischen. Man kommt hier freilich kaum (evenwel nauwelijks) viel über Möglichkeiten hinaus, muß jedoch (niettemin) notwendig mit ihnen rechnen. Und zwar liegt (is) die Möglichkeit jüdischen Ursprungs besonders bei folgenden Stücken vor (aanwezig): Mt 24, 37-41 Par. 43-44 Par. 45-51 Par. Man wird sie auch für Mt 24, 10-12 erwägen (overwegen) müssen und für Lk 6, 24-26. Die Heilsweissagungen (~profetieën) Lk 6, 20,21 Par. könnten ja an sich auch etwa (b.v.) in den letzten Kapiteln des äth(iopischen) Henoch stehen ebenso wie die Weherufen Lk 6, 24-26. Und gewiß enthält ihr Inhalt nichts für die Predigt Jesu spezifisch Charakteristisches1. ´Aus dem Judentum´ betekent hier niet de apocalyptische stromingen binnen het Jodendom, maar Jodendom als niet-christendom. Alsof het Christendom toen geem Jodendom was. Dit is kwalijk. Is alles op naam van Jezus tot één boodschap gesystematiseerd uit vreemd materiaal? Jezus zlf maakt zich door zijn overtuigende messiaspretentie tot autoriteit op het gebied van de Komst van de Messias. Van vreemd materiaal is geen sprake, want het ligt voor een Joodse rabbi voor de hand om vergelijkingen als met Noach te maken, en zich in parabels en vergelijkingen uiten is Jezus eigen. Het gezoek in het vreemde heeft alles weg van vrees zich aan het vuur te branden i.p.v. van het licht en de warmte ervan te profiteren. Het gaat ondertussen niet om de mogelijkheid, dat een en ander raak is, maar Jezus - dat blijkt uit alles - verkondigde een evangelie van het Koninkrijk Gods en de vergeving der zonden. Uit deze bron welt alles. En denken, dat deze op conto hiervan zijn geschreven door anderen, alsdan gewiekste boodschapverkondigers, is het waarachtige appèl dat ervan uitgaat miskennen.
358 Deze hele boodschap is bovendien met Jezus in een bonte hoeveelheid concrete situaties verweven, dus het kan niet anders of het is van een concrete echte Jezus. Het andere laboreert aan onwaarschijnlijkheid. Bovendien ligt de vrees zich te branden en de neiging tot vluchten er te dik bovenop, als op hol geslagen skepsis. ´Die Heilsweissagungen (~profetieën) Lk 6, 20,21 Par.´ Alsof dit alles ook niet bij de hele Jezus past. Al dit comparatieve is een heen en weerschuiven en bij typologieën blijven staan zonder de inhoud tot zich te laten spreken en bij typologieën blijven staan zonder de inhoud tot zich te laten spreken. ´Und gewiß… Charakteristisches´. Waar het om gaat is natuurlijk, of het typerend is voor Jezus, niet of er behalve verschillen ook overeenkomsten met anderen zijn. Het vermag wellicht voorwerp van methodische twijfel te worden, maar het gaat erom, of het in het geheel past, dat als zodanig wel karakteristiek is voor Jezus, of ook: intrinsiek deel uitmaakt van het jezuaanse leergeheel. Bovendien is dit weer verankerrd in situaties, zodat niet alleen duidelijk is, dat er een eenheid van leerconceptie is, maar een concreet subject het draagt: Jezus. Noot 1 ´In Worten dieser Art kommt die geistige Haltung solcher Kreise (kringen) zum Ausdruck, die als die "Armen", die als die "Armen" (Anawim) von M. Dibelius (…) und W. Sattler (…) charakterisiert worden sind. ´Kommt zum Ausdruck´ is mooi gezegd, maar deze zaak komt helemaal niet tot uitdrukking. Het gaat geenszins om een armoede-ideaal, maar om de omkering van de huidige verhoudingen in het Koninkrijk, zoals ook tot uitdrukking komend im het ´Magnificat´. (Lk 1, 46-55). Mt heeft waarschijnlijk de ´lectio difficilior´ in de geest van het gros van zijn weergave der zaligsprekingen, die er voornamelijk, een van de juiste zedelijke attitude is, maar niet alleen ´zalig die treuren, want zij zullen vertroost´ worden´, zodat men niet kan zeggen, dat Mt deze attitude heeft willen opleggen. Lk´s dictie is echter ook van toepassing, alleen al omdat er meer uitspraken speciaal op naam van Jezus bekend zijn tegen de rijken (Mk 10, 25). Indessen sind sie in der christlichen Tradition offenbar (duidelijk) nicht als allgemeine Heilsweissagungen gedacht, sondern (maar) auf die Gegenwart bezogen: jetzt bricht die ersehnte (waarnaar verlangd werd) Zeit an; da gilt es: Heil den sehnsuchtsvollen Frommen! Maar dit blijkt niet uit de uitspraken zelf, maar uit het geheel, dus uit andere uitspraken. Und insofern dieses Bewußtsein etwas Neues ist im Unterschied vom Judentum, sind diese Makarismen jedenfalls unjüdisch. ´Neues im Unterschied vom´ is suggestief en foutief. Het is nieuw in het Jodendom en wel nieuw in de betekenis van ´ongekend dringend´. Maar de boodschap is Joods. Auch Lk 10, 23f.//Mt 13, 16f. und Mt 11, 5f.//Lk 7, 22f. kommt das Unmittelbare des eschatologischen Bewußtseins so stark zum Ausdruck, daß hier keine jüdische Tradition vorliegen kann. ´Lk 10, 23f.´. De pretentie is hier, dat het Jodendom = de Messiasverwachting in vervulling gaat. Wat een gewildheid om hier naar algemene Joodse traditie te vragen. Nog scherper komt deze dwaasheid tot uiting bij Mt 11, 5f.//Lk 7, 22f. In feite wordt hier gewezen op Jes. 35, 5,6. Dit nu voltrekt zich en is dus als zodanig nooit algemeen.
359 Zu solchen Worten stellen sich Lk 10, 23f.//Mt 12, 41f. und Lk 12, 54-56, die den Ernst der Entscheidungsstunde (uur der beslissing) predigen. Uiteraard is het uur gekomen, omdat Jezus optreedt, die in woord en werk aantoont, dat Hijzelf beslissend is. ´Entscheidungsstunde´ suggereert echter, dat de spanning in de komst van de Zoon des Mensen zou zitten. Andrerseits ist für die Stücke, bei denen jüdischer Ursprung unwahrscheinlich ist, noch nicht sicher, daß sie echte Jesusworte sind; Jezus vraagt zélf om een antwoord. Jezus aldus predikende is dan ook niet uit de ´Entscheidungsstunde´ afgeleid, maar de ´Entscheidungsstunde´ ligt in de figuur van Jezus, in wat hij concreet doet en zegt, dus de echte Jezus. denn das ist die zweite grundlegende Beobachtung (fundamentele waarneming), daß sich unter den besprochenen Stücken eine Reihe christlicher Bildungen (vormingen) Gemeindebildungen finden. Dit laatste is totnogtoe slechts bewezen met argumenten die in het geheel geen argumenten zijn, zie passim en passim. Und zwar (wel) ist zunächtst (eerst) christliche Bearbeitung älterer Traditionsstücke zu beobachten (signaleren). Für die christliche Redaktion der jüdischen Apokalypse sind oben die Motive nachgewiesen (aangetoond) worden; die lassen sich zum Teil auch sonst beobachten. Dan zou er een navenante stof-vormverhouding te vinden moeten zijn Op vrij weinig grond besluit B. tot het algemene type ´apocalypse´: dit is een Duits-platoniserende tendens. Bovendien kan een eenling iets speciaals uitdrukken op een wijze die algemeen is. Er hoeft ook hier in het geheel geen sprake van bewerking te zijn. ´Redaktion´ is een ergerlijke voorstelling van kunstmatigheid, die niet getuigt van levend begrip. Die Beziehung (betrekken) auf die Person Jesu ist eingetragen (ingebracht) in die Schilderung des Endgerichts Mt 25, 31- 46, in die Deutung des Jonas-Zeichens Mt 12, 40. Opvallend is, dat al dit geduid zo uiterlijk blijft aan de zaak, alsof deze B. niet aanspreekt. Er is sprake van kille leverkühniaansen138 afstandelijkheid. ´Die Beziehung… Mt 25, 31- 46´. Zie boven. Dat Jezus het over zichzelf heeft, volgt uit zijn pretentie de Messias te zijn. Zijn er dan geen twee Messiassen, de aardse Messias en de komende zijn beide bevolmachtigd. De Komende op de wolken (Dan 7, 13) is de mensenzoon bij uitstek. Dit is echter maar één beeld. De Messias komt, maakt zich kenbaar, en vestigt zijn rijk, dat in eeuwigheid duren zal, hoe dan ook. Zijn komst op de wolken luidt de eeuwige heerschappij in, maar sluit de andere elementen van zijn komen niet uit. Epstein zegt, dat de Messias sterfelijk is, anderen dat hij eeuwig is, andere dat de Knecht des Heren de Messias is, maar weer anderen ontkennen dat. D rabbijnse traditie kent meerdere Messiassen, zoals de zoon van Jozef, of de zoon van David. Velen zien niet eens een persoon in hem, maar een ideaal. Klausner zegt, dat hij een persoon is, een mens die vat der Godheid is. Volgens Jezus was er, zo blijkt uit alles, maar één Messias. ´Niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard´ (Mt 16, 17).
360 Pg. 134. Das Leiden des Menschensohnes = Jesu haben Mt 17, 12 und Lk 17, 25 eingefügt, Mt den Menschensohn 16, 28 (Mk 9, 1). Duidelijk is, dat verschillende malen wordt gerefereerd aan de enige schriftplaats die in aanmerking komt, aan Jesaja´s profetie van de lijdende Knecht. Daar deze ons (lijdende) verlost (van onze schuld), gaat het om een messiaans lijden en hoort zulk lijden bij de Messias. Ofschoon er in Joodse kring getwist wordt over het bestaan van een lijdende Messiasn139, zegt I. Epsteinn140: ´De Messias wordt bij voorkeur opgevat als Israels taak als Knecht des Heren meer dan als een menselijke persoonlijkheid van koninklijken bloede met nationale antipathieën en politieke ambities.´ Dit laat de mogelijkheid van een persoonlijkheid open, vooral in het licht van de tweede profetie aangaande de Knecht: Jes 49, 3 ´Gij zijt mijn knecht, Israel…´ die mij van de moederschoot vormde tot zijn knecht… om Israel tot hem vergaderd te doen worden.´. De knecht is dus Israel (bij uitstek: een persoon). Epstein huldigt naar eigen zeggen het traditionele standpunt. Jezus vatte zichzelf op als de Messias, de komende Zoon des mensen. Hij toonde aan, dat hij het was in vele tekenen. (zie o.m. Joh 11, 47; 12, 42, vgl. Rom 15, 18,19; 2Ko 12, 12). Hij heeft geleden, hij is gestorven, hij is opgestaan (als de lijdende Knecht die volgens de vierde profetie over hem na zijn dood leeft). Aangezien profetie wel degelijk bestaat en Jezus ook duidelijk zijn helderziendheid toonde, ligt het voor de hand aan te nemen, dat Jezus het over zichzelf in dergelijke bewoordingen gehad heeft. De Aramese term ´zoon des mensen´ (bar nasja) is geschukt om tegelijk niets (´ik´) en alles (mensenzoon van Daniël 7, 13) te zeggen. Mt hat, indem (doordat) er 23, 34 die Einführungsformel des Zitats beseitigte (opzijschoof), Jesus mit der göttlichen Weisheit identifiziert. Dat het precies andersom gegaan is, zie pg. 118, 119, 121. Er hat 10, 32f. den Spruch vom Bekenntnis zu den Worten Jesu unter dem Einfluß der christlichen Identifizierung Jesu mit dem Menschensohn bearbeitet (bewerkt), wie er auch 7, 21 stärker christlich formuliert. Die Auffasssung von der Person Jesu ´Identifizierung … bearbeitet (bewerkt)… formuliert… Auffassung´. Deze subjectivistische blokkendoos van apriorismen die gehelen uit diverse elementen samenstelt is een beweging van buiten naar binnen i.p.v. vanuit een innerlijke eenheid naar buiten. Deze voorstelling is van een onnodig ingewikkelde willekeurigheid en is als zodanig vrij onwaarschijnlijk. ´er… bearbeitet´ Maar er is geen stof om te bewerken, want de hele bewering is deze identificatie. De Messias, ´vat der Godheid´ weet zich persoonlijk door God gezonden en wel zodanig, dat God en hijzelf a.h.w. ´twee handen op een buik´ zijn. Hier legt Jezus getuigenis af van deze interne betrekking. Hij heeft het dan ook niet over ´ik zal voor God belijden resp. verloochenen´, maar over ´ik zal voor mijn Vader belijden resp. verloochenen´. Het sterkst wordt dit m.i. uitgedrukt Joh 14, 23. Vader en Zoon vormen een goddelijk tandem. Mt 10, 32 is in overeenstemming met het zg. openbaringslogion Mt 11, 27 over het exclusief elkaar kennen van Vader en Zoon. Joh zegt 5, 18, dat men het Jezus kwalijk nam, dat hij God zijn eigen Vader noemde en zich zo aan God gelijkstelde. Vaak wordt tegenwoordig van Joodse zijde à décharge van Jezus aangevoerd, dat hij hiermee de Wet niet overtrad, in overeenstemming met Joh 10, 34-36, maar dit is formeel zeker het geval, doch men heeft maar al te goed geproefd waar Jezus´ pretentie op neer kwam en hem daarom óf geloofd óf te grazen genomen.
361 Bultmann doet, of het nageslacht Jezus tot Messias gebombardeerd heeft, ´wie er auch 7, 21… formuliert´. Jezus duidt hier zichzelf aan als Heer. Maar Ps 110, 1 zegt de Heer tot ´mijn Heer´, de koning (vanwege het ´twee handen op één buik´ van spiegelende Heer en Heer goed messiaans uitlegbaar) ´zet u aan mijn rechterhand´. Daarom staat er Joh 13, 13 volkomen messiaans: ´Terecht noemt gij mij meester (rabbi) en heer (aram. equivalent voor hebr. adonai)´.. Met hellenisering, als Geza Vermes denkt, heeft dit niets uit te staan. Ook dit hoort thuis bij de messiaspretentie, die Jezus zelf ontegenzeggelijk gehad heeft en door werken die hij wel degelijk verricht heeft bekrachtigd heeft (b.v. het uit het leven gegrepen Mk 5, 41-43; Joh 11, 47; 12, 42). Die Auffassung von der Person Jesu ist auch der Grund, warum Lk das Wort Mk 13, 32, das seinerseits schon christlich redigiert ist (durch den Schluß ouvde. o` ui`o,j( eiv mh. o` path,r, [ook de Zoon niet, alleen de Vader]), übergeht (weglaat). Dit is volkomen uit de lucht gegrepen, zowel de ´christelijke redactie´ als Lk´s dogmatische reden. Zie boven. De gedachtegang zal zijn, dat bij Lk het proces van vergoddelijking van Jezus verder was gegaan, zodat Lk dit commentaar als strijdig hiermee ondervond. Maar dat het ervoor het nog niet zo ver was en dus het commentaartje juist als christelijke redactie te beschouwen is. Die Korrektur apokalpytischer Weisssagungen (profetieën) hat Lk in Kap. 21 mehrfach (meermaals) an Mk 13 vorgenommen (s. S. 129), zum Teil unter dem Einfluß zeitgeschichtlicher Ereignisse (contemporaine gebeurtenissen) (21, 20-24). De overeenkomst met de gebeurtenissen van 70 zijn frappant, maar de rede als geheel is er veel te apocalyptisch voor. Heeft Lk niet soms een verslag van de gebeurtenissen erin genaaid, maar het profetisch perspectief laten staan? Dit is de schijn, die zeer velen misleid heeft. Is hiervoor dan και ει μη 'εκολοβωθησαν αι `ημεραι 'εκεινα, ουκ 'αν 'εσωθη πασα σάρξ· δια δε τους 'εκλεκτους κολοβωθήσονται αι `ημέραι 'εκειναι, ´als de dagen niet verkort werden, geen vlees zou behouden worden, doch ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden ingekort´ eenvoudigweg geschrapt? En vervangen door wel heel wat anders? Maar men zie mijn webartikel ´Schijn en Wezen´, waarin hoogtwaarschijnlijk wordt, dat Lk dit verbasterd heeft, doordat hij oer-Mk hoorde als ει μη αιχμαλωθησεν 'η μαχαιρα κτεινει, ουκ αν 'εσωθεν πασας σαρκος, verder idem. (als het niet gevangennam doodt het zwaard, evenwel niet binnen alle vlees, doch terwille enz.). Het is niet de enige keer, dat Lk zoiets overkomt, want ook bij het verhaal in Handelingen van de doop van de thesaurier van de koningin van Ethiopië door Filippus. Wat er oorspronkelijk gezegd is en een (wschl. door Lk´s misverstaan) verbasterde versie ervan zijn zelfs tot één verhaal gemaakt. Zie hiervoor het artikel ´Schijn en Wezen´. Ook in het onderhavige geval is het verstane uitgewerkt tot een begrepen mooi lopende mededeling. Wat Lk feitelijk ´gehoord´ heeft, heeft omgeveer zo m
geklonken: ´ké mé ekbolothésan é mechèhiktini, ouk an esothé pasasarkes, etc. Dit ligt geheel voor de hand indien wij aannemen, dat hij geïnformeerd is door iemand met Joodse tongval, ook als het een arameesprekende is geweest. D.w.z dat hij de r gebrouwen uitsprak en de x niet in één beweging tot stand bracht. De Ethiopische hofbeambte is daarentegen een zaak van slecht begrijpen, niet vanwege misverstand door de uitspraak, maar door de equivocatie van meerdere begrippen: 'εις την μεσημβρίαν, ´naar het zuiden´ wordt ´naar het zuidland´, 'ανηρ 'επι της γάζης' , man bij Gaza wordt ´man over de schatkist´, ´zag hem niet meer´ = ´onttrok hem aan zijn ogen = ´rukte hem weg´. Je merkt, dat Lk een buitenstaander was die moeite had met volgen, b.v. ook de ´gruwel der
362 verwoesting op de heilge plaats´, d.i. een afgodsbeeld in de Tempel, wordt voor hem begrijpelijk als ´een leger rond Jeruzalem´. De overeenkomst van 21, 20-24 met de historische gebeurtenissen is groot, maar dan moeten de gevolgen van de opstand van BarKocheba, zo´n 50 jaar later, wel worden meegerekend, doch gezien de inhoud kan Lk zo jong niet zijn. Integendeel, gezien slot Handelingen, moeten Lk en Handelingen (van dezelfde auteur) geschreven zijn, na het twee jaar durend huisarrest van Paulus te Rome, dus reeds lang voor 70. Maar waarom dan die grote overeenkomst? Het verbasterd horen wordt reeds bevorderd door de oorlogscontext van de apocalyptische rede. Dit geldt nog meer voor ´de gruwel der verwoesting´, die als zodanig al iets met oorlog te maken heeft. Maar de echte gebeurtenissen had hij daarmee niet nodig. Eine Korrektur von Mk 9, 1 bietet Pap. Ox. 654, 1: [πας 'οστις] 'αν των λογων τούτ[ων 'ακουση, θανάτου] ου γεύσεται. ([alwie] deze woorden zal horen, zal de dood niet smaken. In werkelijkheid is dit een een variatie van Joh 5, 24 met wat bewoordingen van Mc 9, 1. Een correctie kun je dit niet noemen, wel een amalgaam. Das Geschick (de lotgevallen) der Gemeinde spiegelt sich der Zusatz (toevoeging) des Mt in der Pharisäerrede 23, 34 wieder, das Auftreten christlicher Irrlehrer (dwaalleraars) Mt 7, 15 und die Formulierung Mt 7, 22f. Voor Mt 23, 34 zie eerder, met name over de mogelijkheid van profetie en over ´kruisigen´. ´Mt 7, 15´. Alsof het niet voor de hand ligt, dat Jezus zelf voor zoiets gewaarschuwd moet hebben. Ze bestaan immers en zullen hem concurrentie aandoen. ´Mt 7, 22f.´. Het zou vreemd zijn referentie aan een eerste uitzending door Jezus zelf om agnostische reden naar het rijk der fabelen te verwijzen en dan aan te nemen, dat de latere praktijk (waarom ´lotgevallen´?) van na Jezus´ verscheiden de grondslag van deze uitspraak vormt? Vgl. Lk 9, 50,51. Reeds van meet af aan kreeg men de beschikking over krachten en de bevoegdheid tot exorcisme. Maar zelfs al lijkt men een mens van geestkracht, dan nog is het nalaten van de vervulling van de wil van de Vader verdoemelijkn141. Als prediker van de wil van de Vader kun je het niet krachtiger uitdrukken en naar achteren verleggen is een onnodige manoeuvre. Ferner ist die messianische Predigt des Täufers durch den Hinweis auf (verwijzing naar) die christliche Geistestaufe Mk 1, 7f. Parr. bearbeitet (bewerkt), ist die Verheißung (belofte) der hundertfachen (~voudige) Vergeltung Mk 10, 29f. erweitert (uitgebreid), und sind die Makarismen durch Mt 5, 3-9 redigiert und vermehrt. Zie eerder. Die Vermehrung (vermeerdering) der alten Makarismen durch neue, in denen die verfolgten Jünger gepriesen werden Lk 6, 22-23 Par. gehört schon (reeds) unter die eigenen christlichen Bildungen (vormingen). M.i. onjuist. Zie pg. 115 commentaar. Wie das genannte (genoemde) Stück die christliche Auffassung der Person Jesu zum Ausdruck bringt, so auch Mt 25, 1-13 (Parabel von den 10 Jungfrauen). Wij vervallen in herhalingen. Het past reeds bij de messiaspretentie van Jezus.
363 Und wie in diesem die apokalyptische Erwartung das Thema bildet (vormt), so auch in den christlichen Stücken Mk 9, 1; 13, 31. 33-37; Lk 12, 32.35-38.47f.; 21, 34-36. ´Chrstliche Bildungen´. M.i. omjuist. Men ga deze plaatsen na ter plekke van behandeling. Das Geschick (lotgevallen) der Gemeinde und der Mission kommt wie (zoals) Lk 6, 22-23 Par., so (ook) Mt 11, 21-24 zum Ausdruck, Idem, pg. 118. Die Zerstörung (verwoesting) Jerusalems Lk 19, 42-44; 23, 28-31. Zie boven resp. pg. 130 resp. ´das Geleit zum Kreuz´ (na pg. 37). Christlichen Interessen sprechen aus Mk 9, 12f. und Lk 4, 25-27. Zie voor het eerste hierboven pg. 131 en wat het laatste betreft: Niet in te zien is, dat het niet op de eerste plaats een interesse is geweest van de profeet Jezus zelf. Het is hem ten voeten uit. Men vergelijke maar eenzelfde provocerend optreden in het verder heel anders geaarde vierde evangelie (Joh 8, 30-59). Een latere christelijke indracht is vergezocht. Lk heeft het weliswaar als enige, maar het heeft dezelfde lucaanse opzet als de geboorte en jeugdverhalen en heeft dezelfde allure van welingelichtheid en zou als extra-informatie wel eens dezelfde bron kunnen hebben en dat is degene van wie ook het verhaal afkomstig is over de profetes Anna, Fanuelsdochter uit de stam van Aser (2, 36), een echte persoonlijkheid dus, benevens dus een echte informant. Het is dan Maria, ´die dit alles bewaarde in haar hart´ (2, 19) die in beeld komt. Dat Jezus te Nazaret in de synagoge predikte zegt ook oer-Mc. Je kunt er donder op zeggen, dat zijn moeder, een vrome vrouw en zeker synagogebezoekster haar zoon daar heeft zien en horen optreden. Het is dus helemaal niet gek om onbevangen te veronderstellen, dat de kring of persoon die Lk interviewde wel eens door haar welingelicht kon zijn. Het is hetzelfde verhaal als van oer-Mc, maar dan typisch volgens de opzet van de aanhef van dit evangelie: ´gelijk ons hebben overgeleverd degenen die van het begin aan ooggetuigen en dienaren van het woord geweest zijn… na alles van meet af aan nauwkeurig te zijn nagegaan ´. Maar evengoed kunnen het een of meer van de twaalf zijn geweest, die erbij geweest. Eine Zusammenfassung der christlichen Heilspredigt ist Mk 1, 15, Dit geldt ook voor Lk 4, 21b. Wel zeer vreemd om hier confuus van de aanhang van Jezus uit te gaan, die zijn eigen motivatie en activiteit zou terugprojecteren op degene die men aanhangt, zonder dat deze zelf de adequate bron daarvan is. Er wordt gedaan of men een klein vuurtje heeft aangewakkerd. Maar werkelijk alles, waaronder vele tekenen in de tekst die pleiten voor werkelijk door hem verrichte bekrachtigende tekenen, wijst op zijn messiaspretentie, zodanig dat we wel uiterst buitenwaarschijnlijk bezig zijn als we Jezus zelf niet als de brandhaard hiervan aanwijzen. Het is duidelijk, dat de pretentie van de aankomst van het koninkrijk Gods in hemzelf. De ´formgeschichtliche´ afstandelijkheid is een vorm van aan Kantn142 verwant vermenen, dat het ´Ding an sich´ onbereikbaar is. und endlich wird auch die Drohpredigt (dreigpreek) des Täufers Mt 3, 7-10 Par. eine christliche Bildung (vorming) sein. Worte wie Apk. (Apocalyps) 16, 15: 'Ιδου 'έρχομαι `ως κλέπτης. μακάριος `ο γρηγορων και τηρων τα `ιμάτια αυτου κτλ. V (zie ik kom als een dief, zalig die waakt en zijn kleren klaar houdt enz.) oder 3, 20: 'ιδου `έστηκα 'επι την
364 θύραν και κρουω κτλ. (zie, ik sta aan de deur en klop enz.). zeigen ja (tonen immers) den Prozeß der Neubildung solcher Herrenworte mit aller Deutlichkeit. Van Johannes´ boeteprediking is er ten hoogste sprake van weergave, niet zozeer van letterlijkheid. Maar zulks adstrueren met een apocalyps, die geen aardse persoon hoeft weer te geven, is om het eufemistisch uit te drukken onhandig. Bovendien heeft dit genre het aan zich te kopiëren en bestaands te integreren en: in de geschilderde wezens in de mond te leggen, in wezen niet anders dan in een roman of stripverhaal. Man kann dazu das von Justin dial. 47 und sonst (anders) zitierte Wort stellen: 'εν `οις 'αν `υμας καταλάβω 'εν τουτοις κρινω (waarop ik u betrap, daarop zal ik jullie oordelen). Auch hier kann man wie oben (S. 106) fragen, ob es ursprünglich beabsichtigt (de bedoeling) war, solche Weissagugen (profetieën) Jesus in den Mund zu legen. Een al te formele uitspraak van B. In feite is duidelijk te zien, dat er sprake is van apocriefie. Alsof het oordeel zich voorál zou toespitsen op wat je net op dat moment aan het doen bent! Er is sprake van dogmatistische verenging, van te nauwe interpretatie. B. vraagt zich af, of zulks niet vaker de bedoeling kan zijn geweest. Dit is bij gebrek aan grond (want wat moeten wij met vormsels van veel later als grónd?), het is louter insinuatie, in de trant van: weerleg het eens. Mijn weerlegging luidt als volgt: Dit is geen jezuaans logion en kan niet door het jezuaans systeem geproduceerd zijn. Het is dus niets anders dan wat al onmiddellijk opvalt: een verbastering, apocrief. Het jezuaanse systeem stempelt Jezus, maar niet achteraf, het is de zeer kennelijke manifestatie van de bron: deze uit zich erin, is degene op wie de uitspraken moeten teruggaan. Sie mögen ursprünglich einfach als Worte des Geistes in der Gemeinde gegolten haben. Dit is louter bewering. In ihnen sprach gewiß manchmal - wie Apk. 16, 15 - der erhöhte (verhoogde) Christus, und erst allmählich (geleidelijk) wird man in solchen Worten Weissagungen (profetieën) des historischen Jesus gesehen haben1. Hier is er voor het eerste een reden. De schrijver laat de hemelse Jezus woorden spreken die sterk gelijken op die van de aardse. In feite krijgen hier de aardse woorden een kosmisch aura. De apocalypse wil ondanks de fantasie een waarheidsboek zijn. ´und erst allmählich…. haben´. Dit is volstrekt onjuist. Wij zien, dat de Apocalyps-tekst duidelijk het omgekeerde doet. Noot 1. Vgl. H. Gunkel… : " Man darf annehmen, daß nicht wenige Worte, die uns als Äußerungen Jesu im NT überliefert werden, ursprünglich von solchen Inspirierten (wie dem Sänger von Od[en] Sal[omonis] 42) im Namen Christi ausgesprochen worden sind." Ähnlich (evenzo) Herm(ann) v(on) Soden… Er weist auf die Sendschreiben (rondschrijven [: vooraan] der Apok(alypse) hin. Überhaupt bieten de Apok(alypsen) wie die Od Sal ja deutliche Beispiele (voorbeelden) für dies Phänomen. So spricht Od Sal 42, 6 es auch deutlich aus: "Denn ich bin erstanden (opgestaan) und bin bei ihnen und rede durch ihren Mund."
365 Dat de Geest van Christus christelijk spreekt, is zeker zo. Maar dat dit spreken Jezus in de mond wordt gelegd, is een wilde veronderstelling. Wel heeft men in de geest van Jezuswillen weergeven, maar dit is het hoofddoel van overlevering. Lk heeft weliswaar leentjebuur gespeeld bij Paulus´ Geestesopenbaring (1 Kor 15, 23-25; Lk 22, 17-20) bij zijn weergave van de avondmaalswoorden. Deze Geestesuitingn143 is niet een ´in Jezus´ geest´ spreken, maar een authentieke innerlijke openbaring, die te vergelijken is met het zien van een ´gezicht´, wat in termen van Handelingen normaal is ( 12, 10;10, 13,14). I.p.v. zulke wilde veronderstellingen is het beter om na te gaan, of het jezuaanse systeem ze geproduceerd kan hebbenn144. Ein Unterschied zwischen solchen Worten christlicher Propheten und den überlieferten Jesusworten empfand (voelde) die Gemeinde nicht, da für sie ja (immers) auch die überlieferten Jesusworte Aussagen einer Autorität der Vergangenheit waren, sondern (maar) Worte des Auferstandenen, der für die Gemeinde ein Gegenwärtiger (tegenwoordige) ist.2 Noot 2. Verwijst naar J. Schniewind. Het omgekeerde is nog voorstelbaar: Openbaringswoorden aan Paulus, Petrus of zelfs aan de Johannes van Patmos zijn van Jezus die leeft. Maar zelfs als er geduid wordt ´daarmee verklaarde hij alle spijzen rein´ (Mc 7, 19) is dit wel a.h.w. begrepen als vooruitzegging naar het heden waarin de auteur leeft, maar wel van het tijdpunt vandaan, dat Jezus dit zegt. Maar niet is het de Opgestane die hier spreekt. Het is een volstrekt wilde, boude, door niets gerechtvaardigde, onlogische en onmogelijke veronderstelling. Demgemäß (dienivereenkomstig) ist es unerläßlich (onvermijdelijk), auch bei den Stücken, die es von vornherein (in eerste instantie) nicht nahelegen (vanzelfsprekend maken), die Frage nach der Möglichkeit christlichen Ursprungs zu stellen. Sie wird umsomehr (des te meer) zu verneinen (ontkennend beantwoorden) sein, je (naarmate) weniger die Beziehung (betrekking) auf die Person Jesu und auf die Geschicke (lotgevallen) und Interessen der Gemeinde wahrzunehmen sind, je (des te) mehr andrerseits ein charakteristisch individueller Geist sich zeigt (toont). Das gilt von den vorhin genannten (genoemde) Stücken, die das hochgespannte eschatologiscge Bewußtsein mit seinem Gefühl der Freude wie (evenals) des Ernstes angesichts der Entscheidung (beslissing) zum Ausdruck bringen, also von Lk 6, 20f. Par.; 10, 23f. Par.; Mt 11, 5f. Par. wie von Lk 11, 31f. Par.; 12, 54-56 Dus:, des te minder is christelijke oorsprong aan te nemen (: en dus meer authenticiteit), negatief, naarmate minder ´Jezus´ en gemeente-interessen ´zichtbaar´ zijn, positief, naarmate meer vreugde en ernst ´zichtbaar´ zijn t.a.v. de beslissende beantwoording van het appèl.. Om te kijken, of dit hout snijdt, vergelijken wij door de motieven van de resp. geciteerde plaatsen kort weer te geven en becommentariëren meteen nog eens vers en kort en krachtig (zie voor de plaatsen en verder hierboven t.p.v. behandeling): A. Individueel: Zaligsprekingen, barmhartige samaritaan, antwoord aan gevangen Doper, veroordeling van dit geslacht door de ninevieten en de koningin van het zuiden, verwijt de tekenen des tijds niet te onderkennen. Commentaar: Erin spreekt een echte medemenselijke godsgezant, die zijn messiaspretentie sterk maakt en (naast aanhang krijgen) ook afgewezen wordt, wat hij op zijn beurt gispt. BI a) Christelijk: zalig, als de mensen u haten, b) Christelijk, mensenzoonverwachtend: de wijze en de dwaze maagden verwachten de bruidegom.
366 c) Christelijk met apocalyptische verwachting: het koninkrijk zullen zien, mijn woorden zullen niet voorbijgaan, waakt!, weest niet bevreesd, klein kuddeke!, wie vele slagen ontvangen en wie weinige (zou op de verhouding leraars-leken slaan). Commentaar Ad a: Ze hebben Jezus en zijn aanhangers tijdens zijn aardse leven gehaat, maar Jezus vond ongetwijfeld, dat zijn aanhangers de goede kant hadden gekozen en prijst hen daarmee zalig. Bovendien zou het na zijn verscheiden niet afgelopen zijn. Ad b: Jezus heeft zich met zijn messiaspretentie ongetwijfeld als de zoons eens mensen van Daniël geïdentificeerd. Ad c: Er wordt aangemaand om ernst te maken met het Koninkrijk Gods, d.w.z. in geloof., woord en daad God te laten heersen. Zeer Joods en het enige doel van godsdienst überhaupt. Daar zijn christenen niet mee begonnen, maar wat hadden de profeten t/m Johannes, ja hem zelf anders te verkondigen? Messiaanse verwachting is (of heeft iets) sowieso apocalyptisch (zie ook ad b). Er is sprake van predikatie van naderend onheil, dit past bij bepaalde profeten, meer dan bij hun aanhangers. Dat van de vele en weinige slagen toont hoe wereldvreemdabstract B. denkt. Het gaat om een waarheid als een koe. Het ligt in de sfeer van beloning en straf, bedreiging en excuus. Het ligt tussen profetisch ´zalig zij´ en ´wee gij´ in. Het is typisch rabbijns. Jezus was een rabbi die nog over profetische gaven bezat ook. B II a) Lotgevallen der gemeente en der zending: zalig wanneer de mensen u haten om de zoon.des mensen.; wee u Chorazin en Bethsaida: Sidon en Tyrus zouden zich bekeerd hebben; b) Verwoesting van Jeruzalem: de vijand zal een bolwerk tegen u oprichten; wat zal er met het dorre hout geschieden? c) Christelijke interessen: buitenlanders werden voorgetrokken. En: de ´theorie´ van de terugkeer van de terugkeer van Elia, vóórdat Gods heerschappij kwam, veroorzaakte in de gemeente en spanning die met de aanwijzing van de Doper als ´Elia redivivus´ werd ingelost. Commentaar. Ad a) Zie I a; Waarom dit pas door aanhangers gezegd moet zijn gaat mijn verstand te boven: Hier is een profeet aan het woord. Ad b) De profeet zegt: als gij u niet bekeert, dan zal de ondergang volgen. Vgl. de oude profeten, vgl. Savonarola. Ad c) Het verzwegen verband tusssen vs. 10 en 11 verraadt uit het leven gegrepen zijn, de spanning tussen profetie van Maleachi-slot en de komst van het koninkrijk in kracht was juist toen en in de latere gemeente geheel niet voelbaar, en wordt daar voorzover nodig ingelost. Zie behandeling op pg. 131. Conclusie: Het is onjuist om één deel van de uitspraken als karakteristiek voor het individu te beschouwen en daarvan op geforceerde wijze een ander deel te onderscheiden, dat door gemeente-interessen gedomineerd wordt. Men kan natuurlijk denken, zover ´de Messias´ een algemeen type is, dat alle kenmerken van de Messias moet hebben: Is het voor de pretendent niet te mooi om allemaal waar te zijn?, daarentegen komen te registreren individuele kenmerken eerder in aanmerking voor authenticiteit. Helaas voor de productiviteit van dit criterium blijken de individuele kenmerken nog altijd messiaans.Het programma van het koninkrijk Gods was het programma van de Messias. De Messias verkondigt messiaanse dingen, al is het b.v. ´heden nog zult gij met mij zijn in het paradijs´, individualistisch genoeg, zou ik zeggen. De eigenschappen van de Messias zijn echter niet door de gemeente als ringen van een bepaalde kleur, die om een standbeeld heen worden geworpen, maar aan veel is te zien, en aan de obstinaatheid waarmee dit ene feit, de in woord en werken bekrachtigde messiaspretentie, in alle hoeken en gaten van wat over hem geschreven is doordringt, dat er
367 sprake is van een zich als Messias gedragend subject, dat eraan ten grondslag ligt. Deze betoning volgt een allesbehalve algemeen program, maar week af van de verwachting, vulgair of spiritueel, is ook niet vanuit de profetie (zoals dat vrijwel nooit gaat) construeerbaar, maar de uitkomst wekt wel het ´Aha-Erlebnis´ waarmee de profetie als uitkomend herkend wordt. Dit geldt de gefaseerde komst van Messias, van het Koninkrijk Gods, het vooralsnog nalaten van het herstel van het ´koninkrijk´ voor Israel. Ook de terugkeer na zijn dood is in de vierde profetie van de Knecht confuus, zonder contouren, getekend. Wel is er bijgeloof in opstaan van doden, b.v. bij Herodes, maar normaliter is toch niet goed voorstelbaar wat eronder verstaan moet worden en is het fenomeen een verrassing. Culminerend intermezzo: de opstanding Is de opstanding een Grieks ´sterk verhaal´? Staan doden niet op? Nee, doden staan niet op, maar als bijzonder geval wel. Natuurkunde gooit unica terzijde, maar het vrij zwevende verstaan van dat waarvoor iemand ontvankelijk is bevindt zich niet uitsluitend daar waar de wetenschap met zijn legpuzzel gevorderd is - al is dit een tamelijk stevige partiële positie (maar pas op je paradigmata) - maar ontwaart en (h)erkent reeds wat er méér te zien valt. Dit is wat anders dan maar iets (in de lucht) ´geloven´. Hebben, omdat de Messias de pretentie van bevrijder van Israel en rechtvaardig Regeerder van Israel als Licht der volken, niet waar kon maken, de leerlingen de opstanding en hemelvaart en hemelse heerschappij niet verzonnen? Totnogtoe heb ik aan de hand van evangeliën en Handelingen berichten hard gemaakt t/m dodenopwekkingen toe. De man Jezus beschikte over buitengewone krachten, boven die van enkele van zijn leerlingen uit. Hij pretendeerde, dat zijn bloed vergoten werd voor de vergeving van zonden. Dit laatste kan alleen een Godmens die zonde, lijden en dood overwint. Zelfoverschatting op grond van begaafdheid, begiftigd-zijn met vermogens waar wij nog weinig van afweten? Maar om daar dan wat van af te weten te komen moeten wij juist het Nieuwe Testament bestuderen op een wijze die deze geschriften recht doet, omdat in andere gevallen dergelijke begaafdheid niet:altijd ontbreekt, maar (veel) zwakker is dan bij hem. Hij beschikt over de krachten, maar op een gegeven moment gaat er ook een onwillekeurige kracht van hem uit, hij staat a.h.w. onder stroom. Paulus zegt, dat deze krachten de kracht van Gods Geest zijn, zie ook Lk 5, 17b ´er was kracht des Heren´. Het zijn heilzame krachten. Ze treden ook in werking op Jezus´ gebed. Hij wekt zelfs doden op (zéér evident het dochtertje van Jaïrus). Dan komt na zijn dood het bericht, dat hij zelf is opgestaan. De opstanding kan duidelijk maken, wat het geheim van die buitengewone krachten is. Deze pleiten voor (verwachting van) inlossing van de messiaspretentie. Wat wij alleen nodig hebben zijn betrouwbare getuigen. Mc vermeldt een leeg aangetroffen graf door Maria van Magdala, Maria de moeder van Josef en Joses en Salome; Mt noemt de eerste twee. Beide noemen de verschijning van een engel (Mc ´ter rechterzijde´). In Mc is deze het die zegt: ´Hij is opgewekt en gaat u voor naar Galilea, daar zult gij hem (na terugkeer) zien´, in Mt wordt dit gezegd door de hier aan de vrouwen verschijnende Jezus. Mt zegt, dat de wacht van soldaten waar hij melding van maakt een engel zag en de eerder verzegelde steen zag wegrollen. En hij vermeldt een ontmoeting onderweg met Jezus; ook wordt gewag gemaakt van een ontmoeting na terugkeer in Galilea. Lk meldt bij de bezoekende vrouwen i.p.v. ´Salome´ ´Johanna´, volgens 8, 3 de vrouw van Chusas, de rentmeester van Herodes. Hij noemt twee engelen ´staande´, maar werkt hun bericht over een aanstaande ontmoeting in Galilea weg in een stoplap, springt hier a.h.w. overheen, maar meldt een spoedige verschijning aan Simon Petrus en aan ene Kleopas met gezel op weg naar het bij Jeruzalem gelegen dorpje Emmaus. Deze keren naar de twaalf te
368 Jeruzalem terug en spoedig daarna verschijnt Jezus aan het hele gezelschap. Hij eet een gebakken vis met hen en legt de profetie van de lijdende Knecht/Messias uit. Tussen 24, 48,49 zit een tijdsprong, die dezelfde auteur begin Handelingen invult met het vermelden van verschijningen en een tafelgesprek. Het lijkt, of de leerlingen na afloop van Pesach niet naar Galilea zijn teruggegaan, maar dat kan evengoed opzettelijk schijn zijn (men zie maar eens de tijdsprong Hand 11, 19-21: 14 á 17 jaar volgens de brief aan de Galaten, 2, 1). Dat Lk uit de kring van Paulus komt is uit veel af te leiden, o.a. dezelfde bewoording bij de instelling van het avondmaal en het slot van Handelingen (het wij-verhaal zet geleidelijk in en is dus geen - wat wel geopperd wordt - genre-scheepsjournaal, bovendien is het zo kraaknuchter-ondramatisch en concreet als maar zijn kan)n145. Welnu, in de eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs worden de twee eerste door Lk vermelde verschijningen aan Kefas (Petrus) en de twaalf genoemd, gevolgd door een aan vijfhonderd aanhangers en dan een anderssoortige (louter visionaire) aan hemzelf. Joh heeft een geheel eigen verslag Het is ingewikkeld, maar niet verward als dat van Mt. Maria van Magdala komt melden het graf leeg aangetroffen te hebben. Petrus en de naar eigen (geloofwaardig, zie ook elders, ik herhaal kort: er is tussen de johanneïsche geschriften geen glimp van antedatering en hij is goed op de hoogte van een aantal zo als geloofwaardig over te nemen details) de auteur van dit verhaal rennen om het hardst naar het graf. Simon keek het eerst, vervolgens de andere leerlingn146 vinden het leeg op een paar windsels en een zweetdoek voor rond het hoofd nan147, opgerold en op een andere plaats. Maria van Magdala kijkt naar binnen en ontwaart twee engelen ´waar het lichaam van Jezus gelegen had´, wisselt een enkel woord met hen en weer in de tuin ontmoet ze Jezus, die ze eerst voor de tuinman aanzag. Deze zegt, in afwijking van Mt: ´Houd mij niet vast, want ik ben nog niet opgevaren naar de Vader´. Maria meldt dit vervolgens aan de leerlingen. De berichten lijken verward en tegenstrijdig, maar analyse wijst anders uit. Beginnen wij met Mc. Dit is zeer summier. Er wordt gerept van aanstaande verschijningen, wanneer de leerlingen zullen zijn teruggekeerd naar Galilea. De laatste mededeling zou niet overgeleverd zijn, indien deze verwachting beschaamd was geworden. Of is ze als wilde veronderstelling ongecontroleerd mee de overlevering ingegaan? Maar ze zou in Mc, dat geen verschijningen meldt, zijn vermorzeld, als men niet van meet af aan in de verschijningen geloofd had. Juist door dit verhaal van het lege graf? Dit lijkt mij een evenzo magere verklaring. I Kor 15, 4vv. lijkt mij een betere. Deze verschijningen waren grondstof voor het geloof der gemeente en vanwege deze vanzelfsprekendheid voor de predikers hoefden deze hier niet vermeld, maar hun voorgeschiedenis, die liep t/m het lege graf. Waarom dan geen Jeruzalemse verschijningen? Vraag het de engelen, zou ik zeggen. Mt en Jo noemen wel degelijk Galilese verschijningen. Lk kwamen ze óf als tegenstrijdig met de Jeruzalemse over, maar hij is niet op de eerste plaats doorgever van de overleverig als wel navrager en afweger en kwam met zijn informatie niet goed uit. Óf misschien wel, maar zouden de Galilese verschijningen van de hoofdlijn van zijn verhaal afleiden. Mt heeft in zijn evangelie bepaalde eigen toevoegingen zoals 1 de mislukte waterwandeling van Petrus, 2 de droom van de vrouw van Pilatus, 3 het einde van Judas en 4 de wacht bij het graf. Het kan zijn, dat geen ander evangelist 1 heeft, omdat het toch mislukte. Het kan echter ook, dat een overleveraar, gezien Simons temperament, een dergelijk gedrag a.h.w. dorst ´voorspellen´ en aannam. Dan is het ´si non è vero, è ben trovato´, een theatrale uitzwenking van de overlevering. Wat 2 betreft het echtpaar Pilatus zat met de onschuldige Jezus in zijn maag en licht is voorstelbaar, dat zijn vrouw zegt ´Pilate, niet doen!´. En: Mt heeft wat met dromen. Vandaar. Er kan een kern van historische waarheid in zitten. 3 Het verzoek om een wacht is plausibel, evenals de vrees voor legendevorming door de leerlingen (in de optiek van de tegenstander; dat de leerlingen juist niet wisten wat zij met dat ´opstaan uit de doden´ aan moesten, naar steeds blijkt is hun eigen optiek). Wat deze plausibiliteit wordt versterkt is,
369 dat er ook gerept wordt van verzegeling van de steen. Als ik het Sanhedrin was geweest, had ik dit ook gedaan. Voorts: Allen verhalen, dat ´s ochtends de steen weggerold bleek. Mt nu meldt, dat de wacht dit zag gebeuren. Zij ziet dit doen door dezelfde engel die door de vrouw(en) (Maria van Magdala) werd gezien. Dit is of een ineenlassing, of de engel(en) die aan de vrouw(en) versche(e)n(en) is/zijn naar voren gehaald naar datgene wat de wacht zag. De wacht zag dan een gedaante die ´wit was al de bliksem en zijn kleding wit als sneeuw´ en de steen wegrollen en een verdwenen lichaam. Nu was er die dagen sprake van tectonische activiteit, electrostatische verschijnselen passen hierbij. Het verhaal klinkt niet als vijandig aan fysica, maar lijkt deze achter zich te laten. De wacht meldt zich niet bij Pilatus, men keek wel uit, maar bij degenen in wier interesse zij wacht hadden gehouden. Waren het wel Romeinen en geen tempeldienaars of politie?- De leden van de wacht zouden zijn omgekocht om te getuigen in ze zin waar het Sanhedrin steeds bevreesd was, dat het zou gebeuren. Consistent is het relaas wel, maar zekere innerlijke positieve plausibititeit is er voor mij slechts t.m. de fenomenen rond het graf. Wat de rest van dit verhaal betreft, kom er maar eens achter. Lk zorgt voor een nieuwe redactie. Hem is blijkbaar ter ore gekomen, dat het niet om één, maar om twee engelen ging. Het is hem of aan de overleveraar van zijn variant van oer-Mc ontgaan, dat de engel(en) zat(en) i.p.v. stonden. Waarom de aankondiging der Galilese verschijningen wordt weggemoffeld, zie hierboven onder Mk. Verder heeft hij zich uitvoerig laten inlichten over verschijningen in en rond Jeruzalem (opmerking: Lk 24, 42 is niet Galilees, omdat het niet overeenkomt met Joh´s visverhaal aan het meer). Over Joh eerst dit: Joh is het best geïnformeerd (Jezus kende zijn voornaamste leerlingen van de Doper; Joh 6, 5 is geen mooier gemaakt Mc 6, 37a, daar dit laatste zich hier niet voor leent, maar het omgekeerde gaat wel) nauwkeurig(er) geïnformeerd: de hoofdman uit Kapernaum uit ´Q´ is dezelfde als de hoveling uit Kapernaum bij Joh. Waarom moet Joh dit vermelden als het niet waar is, want het is wel bijzonderder, maar maakt het verhaal niet door (pseudo of echt) plausibeler en iets dergelijks geldt voor de weergave van de waterwandeling, waar Joh geen roeiafstand, maar tijdsduur noemt. Synoptisch dopen Jezus en Judas tegelijk hun brood in de kelk, Joh doopt alleen Jezus het in en geeft het aan Judas. Omdat het andere verhaal implausibel is omdat Judas, gewaarschuwd, vast niet ingedoopt zal hebben? Dat had gekund, als Joh aan geraffineerde opzet doet, maar die verdenking van raffiment verdwijnt, als je alle details volgt: Gaan ´de Joden´ met Maria mee naar Lazarus´ graf alleen om boodschappers aan het Sanhedrin te creëren? Dit veronderstelt in het verhaal een raffinement van a tot z, terwijl de verklaring, dat er ontgetwijfeld ´Joden´ waren, die Martha missen, ´o die zal wel naar het graf zijn´, haar dan zien binnenkomen en met Maria smiespelen, waarop deze het huis verlaat en men denkt, ´nu gaat zij naar het graf´ en meegaat. En er is meer: Joh 12, 17,18 is een deelverklaring voor de volksoploop Deze staat erachter. Dit wijst uit, dat ´de Joden´ niet opzettelijk is bedacht als link naar het Sanhedrin en de volksoploop zelf. Dan was de ´getuigende schare´, dus daarmee ook ´de Joden´ vanaf 11, 19 nl. niet, zoals het geval is, alsnog er zo achter gezet, maar had de aanloop ernaartoe gevormd.. De enige verklaring van de rol van ´de Joden´ 11, 9, 33, 45,46 is, dat de opwekking van Lazarus werkelijk de beschreven consternatie bij het Sanhedrin en de opwinding van de menigte veroorzaakt heeft. Dit past dan ook precies in één kader met de realistische mededelingen 11, 54 (het uitwijken naar Efrem) en 11, 57 (het bevel tot aangifte).. Ook Joh 18, 26 is niet geraffineerd, maar typisch een herinneringsweetje. Zo ook wat betreft de opstanding. En. Joh 21 is geen latere toevoeging, maar 20. 30,31 een tussencommentaar op 20, 29. Zo schrijft hij ook wat rommelig zélf door na 14, 31 b. Pas 18, 1 zet hij dit voort. In dit hs 21 noemt hij de bij het meer van Tiberias aanwezigen, geen kunstmatige scéne maar uit het leven gegrepen, gezien enerzijds het met name noemen van
370 aanwezigen, anderzijds het niet perfectionistische ´en nog twee van zijn leerlingen´. Ook 21, 21 lijkt mij méér dan het vestigen van de aandacht van de auteur op zichzelf als zich uitgevende als ooggetuige. Het zover gaan, dat hij zegt, dat het gerucht ontstond, dat deze leerling niet zou sterven is een brug te ver hiervoor. Het is typisch memorie. Ook het aantal vissen 21, 11 is typisch (vissers)memorie. Berust de op het eerste gezicht voor de hand liggende aanname, dat de auteur de apostel Johannes moet zijn, op schijn? Een deel van deze schijn wordt veroorzaakt door de verwarring van de Johannes van de Apocalyps met de gelijknamige apostel. Hierdoor wordt de datering van het evangelie veel te laat en is de verwijderdheid van Palestina zo groot, dat men, daarbij ´geholpen´ door de grote mate aan theologische reflectie en interpretatie, aan namaak gaat denken. Maar de gemeenten van de derde brief kunnen evengoed dichterbij Palestina liggen en de auteur weet opvallend veel van de situatie rond Jezus af, b.v. de twee plekken waar de derde naamgenoot doopte en het feit dat Jezus niet doopte, maar zijn leerlingen, de gang van Jezus naar Perea en Efrem e.d. Joh geeft het meest blijk, niet: van raffinement, maar: van precisie. Geen pseudoprecisie? Hoe konden de vrouwen nu niet weten van Nicodemus´ balseming en een Johannes wel? Waren ze niet met zijn allen mee wezen begraven? Dat is heel waarschijnlijk. Maar wat gebeurd kan zijn is, dat allen wel de bijlegging in het graf hebben bijgewoond, maar daarna weer zijn weggegaan. Jozelf kan met enkelen, b.v. de ´grote vier´ en Jezus´ moeder over de behandeling van het lichaam gesproken hebben en ingelicht over het roepen van Nikodemus. Misschien, dat ze nog zijn gebleven. Ook na hun terugkeer hebben ze de (andere) vrouwen niet gesproken, omdat deze niet naar de zaal van het avondmaal mee waren teruggegaan. Joh weet het best klok en klepel bij de opstanding. Zijn de synoptici summarisch, Joh geeft zich afspelende gebeurtenissen. Lk, die bijgeïnformeerd heeft, weet van twee engelen, maar dat hij Joh niet kende, althans er zich niet op baseerde, blijkt uit Lk 24, 23: de engelen verschijnen hier eerder dan in de Joh-weergave. Maar wel brengt zijn extra informatie in de richting van Joh. Joh´s focus is op een binnensnellende Maria van Magdala en een bezoek van twee leerlingen aan het graf: perspectivisch niet strijdig met de andere berichten. Is Maria alleen ´s ochtends vroeg naar het graf te gaan om te wenen? Ket kruidenverhaal biedt zich aan. Nee, samen met andere vrouwen, die dan kruiken bij zich moeten hebben gehad. Ze hadden het graf geopend en zonder lichaam aangetroffen. Maria is, zo laat zich veronderstellen, de kruikendraagsters vooruitgesneld naar de verblijfplaats van de elf. Twee aanvoerders rennen om strijd naar het graf. Wat dacht je? De echte afwijking van de synoptici is, dat het Maria was die de engelsverschijning had. Als dit klopt hebben de anderen het eerste bezoek van de vrouwen en dit samengetrokken, Mt zelfs met de verschijnselen die de wacht waarnam en wat een al te dramatisch effect geeft. Maar opvallend zijn dan wel de geheel andere woorden die de engelen hier spreken en in oerMc. De bewoordingen in oer-Mc stemmen overeen met het feit, dat er inderdaad meldingen van verschijningen in Galilea zijn, met name in Joh! Maar in Joh lijkt er geen gelegenheid de zijn voor deze bewoording gedaan door de engelen. Deze tegenstrijdigheid geldt echter niet t.o.v. Mt. Op de plaats waar dit in Mt staat, bij de verschijning van Jezus aan de vrouwen, heeft Joh alleen: ´Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God´, wel wat anders! Is hier misschien een aramese equivocatie mogelijk geweest en ten voordele van de Joh-versie?n148 Dit aannemen komt wel tegemoet aan het bezwaar, dat de engel/Jezus een ontmoeting in Galilea aankondigt, maar Jezus mooi nog vóór de afspraak in Galilea verschijnt, zodat zichzelf daarbij enigermate (en bij Joh volledig) doorkruist. Men zou kunnen denken, dat oer-Mc en Joh flarden hebben van Maria berichtte, dat Jezus gezegd heeft, maar ik betwijfel dit en zoek het in de richting, dat de synoptici een ´populaire´, d.w.z. een versimpelde versie hebben. Maar: Hoe kan een eigen leerling nog wel nu én vele ´lectiones difficiliores´ (als betere
371 informatie hebben i.p.v. verfraaien) én wat hij steeds doet, op theologische wijs, veel, met name uitspraken van Jezus, met dubbele bodem verkondigen, dus is dit evangelie zowel juist geen als wel een artefact? Wel, Jezus reikt reeds het materiaal voor de reflectie naar dubbele bodem aan om te beginnen, met het openbaringslogion, culminerend Joh 16, 28, symmetrie van van God afkomstig zijn en naar God terugkeren (ofschoon er materieel nog altijd assymetrie is, er is nl. geen preëxistentie als apart individu). Is dit materiaal dan niet juist afkomstig uit het gereflecteerde Joh zelf? Maar het gaat om een bellenspoor. Jezus hééft al in Tempel en synagoge zijn eenheid met de Vader betuigd en zo niet met zoveel historische woorden zijn van God uitgegaan zijn, dan toch niet alleen maar zijn van-God-gezonden-zijn/komen-als-gezondene, maar ook, dat hij het brood is, dat als manna uit de hemel is neergedaald (Joh 6, 38-66, let speciaal op 41,42, 59, 66)(zonder dat 57 ´gezonden heeft en ik leef´ - dit als uitleg in simpeler termen van wat eigenlijk met ´afdaling´ bedoeld wordt - dit niveau weer tenietdoet, want het gaat hier slechts om de parallellie binnen 57). En ongetwijfeld heeft hij op het eind zijn aanstaande zo niet terugkeer (maar is de schep erbovenop 6, 62 onhistorisch, of juist de wat tartende [vgl. Lk 4, 14-30] Jezus ten voeten uit?), dan toch gang-naar en zijn functioneel zijn gaan zetelen aan Gods rechterhand (b.v. 14, 28; 20, 17) betuigd en daarbij de aandacht voor hemzelf als middelpunt terugverleggend naar waar ze thuishoort, op de Vader (´want de Vader is meer dan ik´). Voorts: Ook als de terugkeer, dus ook preëxistentie, Johannes´ inlegging is, dan is dit toch in overeenstemming met het feit, dat Jezus´ pretentie van het vergieten van zijn bloed voor de vergeving van zonden niet een andere kan zijn dan die van God als mens die dit vermag. Of de auteur het zelf ook reeds hieruit begrepen heeft, blijkt nergens en hoeft ook helemaal nog niet het geval te zijn geweest, maar is hem dan na het besef der wezensgelijkheid en na de opstanding, die die pretentie en deze notie bewaarheidde vast wel duidelijk genoeg geworden.Direct zal het echter zo geweest zijn, dat Jezus´ pretentie Gods Zoon te zijn niet alleen op Jezus´ tegenstanders, maar ook op hemzelf als zich aan God gelijkstellen overkwam, gelijk hij betuigt en door diens werken, in betuigde eenheid met de Vader, bekrachtigd acht. Deze overtuiging heeft bij hem dynamisch postgevat. Juist als leerling beseft hij, wanneer Jezus er niet meer is, wat voor een bovennatuurlijk Fenomeen hij eigenlijk heeft meegemaakt. Het is dan ook niet zo, dat wij eerst de opstanding moeten stipuleren om door het licht dat deze werpt op lijden en kruisdood de auteur de wezensgelijkheid, preëxistentie te laten beseffen, terwijl omgekeerd de aanname van zijn notie van wezensgelijkheid, preëxistentie, zonder dan nog de opstanding als dan zijnde de enige voldoende grond hiervoor een mooimaking zou zijn ten detrimente van de betrouwbaarheid van deze auteur, dus ook van zijn opstandingsverhaal. Nee, de wezensgelijkheid blijkt reeds in Jezus´ pretentie, werken en het in diverse beelden uiten van zijn eenheid met de Vader (5, 17;19; 10, 30, 37,38; 14, 9-11, parafrasering of niet een dergelijke eigen toelichting bij zijn werken zal niet hebben ontbroken). Is dit niet alleen maar een uiterst intiem rapport, maar is de ervaring der wezensgelijkheid 5, 18 niet alleen maar des auteurs sensatie van een en ander, met name van de zelfbetiteling als Zoon van God? Zelfs als dit zo zou zijn, is het geen, de auteur onbetrouwbaar makend, verzinsel. Maar de wezensgelijkheid is reeds evident in Mc 2, 5 en 2, 10 (krachtens voorwerking der verzoening aan het kruis, hoe anders?) en met die intimiteit is het zó gesteld, dat, waar Jezus spreekt daar spreekt de Vader, waar Jezus werkt, werkt de Vader, ´die groter is dan hij´, en toch: ´wie mij ziet, ziet de Vader´. Zijn de laatste dan historische woorden? Dit valt niet wel te bewijzen. Maar reeds Mc 5, 30 blijkt, dat God door Jezus werkt, die normaliter zelf deze werken die zijn Vader werkt werkt. Aldus is Jezus in actie zien dit in eenheid met de Vader die door hem werkt en ziet wie hem ziet in hem de zelfmanifestatie van de Vader en ziet
372 aldus wie hem ziet de Vader. Maar dan is Jezus niet wezensgelijk aan de Vader, maar slechts op de Vader ingeschreven, die Hem, uiteraard door zijn Geest, doordesemt, kan men opmerken Maar Jezus heeft Diens vermogens als eigen vermogens en ook dat eigene tot vergeven als meer-dan-volmacht en meer-dan-slechts-analogie, maar als wezensontlening, als dat ging, nee, dus kan niet anders zijn dan: uitgegaan-zijn-van. Of dit naar Joh 16, 30 historisch gezegd is? Óf dat het enige onomwondene, dat hier gezegd is hier johanneïsch geïnterpreteerd wordt weergegeven en slechts b.v. geluid moge hebben: ´Ik kom van God´? In ieder geval heeft de auteur scherp begrepen wat inderdaad het geval moet zijn geweest en wat dus al bij de genezing en vergeving van de lamme in Mc blijkt. Het intieme rapport is dus, op straffe van ´s Zoons helemaal niet voor anderen te kunnen lijden en sterven, een wezensgemeenschap, een door de Zoon ´gedeeld´ Wezen. Tot dit begrip bij Johannes hebben wellicht contact met Maria en Paulus bijgedragenn149. Maar het meest toch wel het feit dat Jezus de pretentie moet hebben gehad van zijn koningschap te aanvaarden, gelijk op één wijze door het binnenrijden van Jeruzalem op een ezel (conform Sacharja), na conform Daniël uit de (wolken van) de hemel te zijn afgedaald. Deze veronderstelling wordt bewaarheid m.i. met name door Joh 6, 62, waarvan de echtheid in het licht van de echtheid van het gevolg 6, 66 dat door deze kernuitspraak van de passage bewerkstelligd werd, duidelijk is, duidelijker dan de haar ook bewaarheidende voorafgaande kapernaumse rede. En de toeschrijving van deze notie aan Johannes de Doper (3, 31vv.) kan met diens welingelichtheid uit zijn familiekring te maken hebben (al kende hij zijn volgens Lukas verre familielid niet persoonlijk), kan, want er is weinig duidelijkheid of dit inderdaad de (hele) reden is. De gemeenschapelijke van uitvoerigheid en reflectie in Joh is een uiterste indringendheid. ´Wat Jezus allemaal heeft gedaan, gezegd en au fond bedoeld.´ Indicatie voor deze instelling is ook de duiding 11, 51. Joh ziet en hoort alles. Bewijs is, dat hij schildering voor een deel zou moeten hebben verzonnen, zoals zijn dubbele bodems ook verzinsels zijn. Maar dit zijn het niet. Dubbele bodems zijn immers interpretaties van feiten. Bij dit uitdiepen hoort dus geheel in de pas uitspinnen. En als vormen van bijzondere oplettendheid ook het omgekeerde. Het uitspinnen gaat tot in details, waardoor een fotografische precisie verkregen wordt. Ik heb al steeds gewezen op een aantal van deze ´make beliefs´ in de goede zin des woords: de lezer doordringen van de waarheid. Om degenen die niet zien het toch mogelijk te maken om te geloven, zalig zijn zij. Nu wijs ik ook op het à outrance voeren hiervan in de betuiging Jezus´ moeder in huis te hebben genomen en de bewijzen van het lege graf de aard, plaats en toestand van de doeken, die Jezus´ lichaam omhuld hadden. Als deze bij mededelingen onwaar waren, zouden wij te maken hebben met een aartsleugenaar. Hij verkondigt, dat God enkel licht is zonder smet (1 Joh 1, 5) en dat elke zonde met Gods wezen vloekt en vermeden moet worden (1Joh 2, 1) en: ´Wie zegt: ik ken Hem, en zijn geboden niet bewaart, is een leugenaar en niet in de waarheid´. Zie verder 1Joh 2, 6: ´Ieder die zondigt heeft Hem niet gezien en heeft Hem niet gekend.´ 8 ´wie de zonde doet is uit de duivel´. ´Waarheid´ tegenover ´leugen´ is een sleutelbegrip voor hem. Ook het slot van deze brief benadrukt, dat wie zondigt niet uit God is, men voor hem hoort te bidden en God zal hem het leven geven. Is dit alles hoogdravende vrome retoriek in de stijl van een sectarisch verzonnen Boek der (pseudo-)Waarheid, vervaardigd door iemand die lijdt aan pseudolgia phantastica? Zg. waarheid, maar binnen het idealistisch gestemde boek, maar dat wel ontstaan is op q.q. leugenachtig fanatisme. Waardoor de beschreven glans van de waarheid en de goddeloosheid van elke zonde zich schizofreen verhoudt tot de werkelijke motieven? De hele betuiging geldt dan alleen op het hooggestemde niveau? Dan zou de auteur hier in één adem zeggen: 1Joh 5, 16: ´Als iemand zijn broeder ziet zondigen… moet hij (voor hem) bidden´ én er met de bewering Maria in huis genomen te hebben op los liegen, dat het gedrukt staat? Op het
373 niveau van het vrome verhaal zelf zou dit opeens geen grove leugen zijn? Ik kan me deze schizofrenie niet voorstellen. Maar stel. Je weet maar nooit met de vele bizarre kronkels van de menselijke geest. Zou het? Maar letten wij op het slot van de derde brief : 3Joh 11, 12: ´Geliefde, volgt het kwade niet na, maar het goede. Wie goed doet, is uit God, wie kwaad doet, heeft God niet gezien. Van Demetrius is een goed getuigenis door allen en door de waarheid zelf (: m.a.w. Demetrius wás een goed mens); en ook wij geven een goed getuigenis en gij weet, dat ons getuigenis waar is.´ M.a.w. ik sluit me bij de ontegenzeggenlijke (volgens allen en duidelijk gebleken) waarheid aan, ja ik sta er persoonlijk voor in Wat dit laatste waard is zou op zichzelf wellicht minderzeggend zijn, als het niet zo was, dat de waarheid hier wordt opgevoerd als het zelfbetuigende dat zij is en zijn spreken van de waarheid dus niets anders dan deze zelfbetuiging a.h.w. nog eens laten weerklinken als kenmerk van het ware waarvoor hij instaat. D.w.z. ik blameer met met deze betuiging niet: ik weet, en ook gij weet het drommels goed, dat ik de waarheid spreek, wie kan mij überhaupt van een leugenachtig getuigenis beschuldigen.? En deze man zou met zijn verhaalde inhuisname van Maria en zijn beschrijving van de toestand van Jezus´ graf een potje staan te liegen, dat het gedrukt staat? Ik zou maar een beter antwoord op uw vragen zoeken en dat is, dat wij in hem inderdaad met een zeer welingelichte (3, 23; 4, 2; 6, 66; 10, 40; 1, 54) medewerker van Jezus te maken hebben - zijn ´lectio difficilior´ van de opstanding is er echt een van het naadje aan de synoptische kous - , maar een een later stadium van zijn persoonlijke ontwikkeling; Alles bij hem is erop gericht om ook u iets zeer geloofwaardigs te doen geloven (b.v. 20, 7,8). Dat verdient het. Wat er aan de hand is, dat hij u wil doordringen van de volle waarheid en als dit op onderdelen onderbeseft wordt, lijkt het of hij hiermee zijn hand overspeelt en wel bij de cumlulatie van parafraseren en met dubbele bodem lezen. Topzwaar valt dit evangelie dan om. Tegen deze indruk helpt alleen de ware intentie van de auteur in de gaten houden Heeft hij het gevaar van misverstaan te worden dan niet beseft? Wel als hij zegt ´wie na mij is, is voor mij´ en wel zo, dat dit een temporeel-causatieve duiding krijgt, en ´before Abraham I was already´ in dezelfde zin, en ´mijn heerlijkheid die Gij gekend hebt, vóór de grondvesting der wereld´ (vgl. 1 Petrus 20,21, vrijwel datgene waarvan Joh 17, 5 een transpositie moet zijn oftewel waartoe het gereconstrueerd moet worden) als letterrlijk aan Hem ontleende oerstaat van Jezus zelf duidt in het licht van de zich van Jezus aan hem steeds meer opdringende symmetrie voortkomst en terugkeer, dan geeft de auteur geen voor eigen gevoel riskante draai aan de eigenlijke bewoordingen die ten grondslag moeten hebben gelegen, maar getuigt hij van deze resonantie ervan. Hij liegt niet, integendeel! Hij proeft, hij vat de achtergrond. Dus onbedoeld maakt hij zijn lezers iets uitermate subjectiefs wijs! Welnee. Hij wil bij de lezers op de wijze van: zo kun je dat wat Jezus gezegd heeft ook ´proeven´ doen overkomen wat er eigenlijk gebeurd is. Dat God Zelf bij ons is langsgekomen en God-met-ons aan het kruis verlost heeft. Hij wil het mysterie verhuld onthullen, maar onthullen. Hij doet niet ´pericolosamente´, op gevaar af, maar mikt op de essentie. Hij liegt of verdraait niet, maar geeft een diepere zin weer, waarvoor het niet nodig is dat wat Jezus gezegd heeft te veranderen. Wel legt hij hoe hij ´s dopers woorden proeft deze in de mond, een wat kinderlijk procédé, voor Jezus zelfbetuiging in de Tempel hoeft hij hoegenaamd niets te veranderen, maar wat hij doet is alleen het anders ´horen´ en wat betreft de uiting in het hogepriesterlijk gebed beseft hij, dat de heerlijkheid voor Jezus die God van eeuwigheid in petto had niet alleen maar datgene was waarmee hij deze mens wilde opsmukken, maar de bekroning van Jezus, Jezus als de gestaltegave aan de conceptie van de Messias (generering in eeuwigheid) als deze zijnde zijn aan Hemzelf ontleende evenbeeld, m.a.w. de conceptie is er niet een van een
374 te scheppen schepsel, maar van een zelfuiting. De auteur-leerling heeft Jezus´ zelfbetiteling als Gods zoon - maar contrair aan Jezus´ tegenstanders die dit ook deden - ervaren als zichzelf aan God gelijkstellen en, ook nog versterkt als dit werd door Jezus´ betuiging van zijn eenheid met de Vader, van zijn evenbeeld zijn, begrepen als dat Jezus het Alter Ego van de ene God moest zijn. Zijn van eeuwigheid gekende heerlijkheid is dan niets anders dan de heerlijkheid van het evenbeeld van Gods heerlijkheid, van de conceptie van zijn zelfuiting in de sfeer van zijn eeuwig heerlijkheid. Zeer verfijnd wordt deze verhouding tussen Vader en Zoon tot uiting gebracht in de beroemde poëtische aanhef van dit evangelie: ´In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Alle dingen zijn door het Woord geworden…´begin Genesis wordt opgenomen in deze openlegging van de Waarheid ´… Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond.´ Het gevaar van misvatting wekken neemt hij niet voor zijn conto, want dit is er alleen voor wie niet vat. Maar wie vat vatte het. Om ons nu weer toe te spitsen op de opstanding, het vermelden van de toestand in het graf dient dus als bewijs voor de waarachigheid van het verhaal over het lege graf. De omstandigheid van zijn beschrijving der verschijningen dienen het verhaal over deze. Samen staan zij in voor de waarachtigheid van de opstanding. Natuurlijk is het zo, dat lezers juist tegenover deze transnatuurlijke verhalen de grootste skepsis zullen tonen en het is goed voor te stellen, dat Thomas dacht, dat men hem in het ootje nam. (Á propos. Het zou niet vreemd zijn, als Thomas ´Mijn Heer, en mijn God´ niet als antwoord heeft gezegd op het verzoek van Jezus zijn handen in zijn zijde te steken, maar op de verschijning als zodanig en dan wel luidend ´Mijn God!´, wat door de evangelist met dubbele bodem, conform 1Joh 5, 20slot is omgeduid tot erkenning van Jezus als God.). Is de Jezus van deze verhalen niet rijkelijk vaag? Bij Johannes in ieder geval niet! Wij zien een adequaat antwoord aan Thomas, het inblazen van de Heilige Geest, met de opdracht tot vergeving van zonden, tenzij hun behoud, de herbevestiging van Petrus, alles ´kerkelijk´ van aard zo goed als slot Mt een bijzondere aandacht (21, 7) en affectie (21, 20) van de auteur voor Jezus. Het is echter Lk die een effect van vaagheid meebrengt, doordat hij doorschrijft met Handelingen. Veertig dagen verschijnt Jezus en hoe weinig wordt er van wat er besproken moet zijn gemeld! Daartegenover staat dan echter wel het omstandige verhaal van de Emmausgangers. Voor een deel is dit echter plausibel, wanneer we er rekening mee houden, dat Lk het grootste deel van de tijd, de hele Galilese periode der verschijningen overslaat. Deze periode moet er zijn geweest, want na de paasweek hadden Jezus´ Galilese leerlingen vooralsnog niets meer in Jeruzalem te zoeken, tot de tijd van het Sjawoeot-feest. Al bij al heeft Lk dan tweemaal een onderwijzing van Jezus over het hebben moeten lijden van de Christus, eenmaal met Kleofas en zijn compaan, en eenmaal met de twaalf; tweemaal verteld de belofte van de aanstaande komst van de Heilige Geest, Hand 1 aangevuld door het gesprek over Israels politieke bevrijding en nogmaals de belofte van de Heilige Geest met kerkelijke zendingsopdracht, zijnde de laatste aardse woorden die van hem vernomen zijn. Het is overigens de vraag, of er veertig dagen continu verschijningen zijn geweest. Paulus noemt er I Kor 15 begin een aantal, mist er van Johannes en viceversa. Maar zo mager is het dus helemaal niet. Na zijn laatste woorden vindt zijn hemelvaart plaats. Als er ergens de noodzaak van ´Entmythologisierung´ evident is, dan niet op de laatste plaats hier waar men Jezus nastaart, terwijl hij opstijgt en in een wolk verdwijnt, waarna er alweer de twee mannen in witte kleren verschijnen. Men kan zich toch niet een kring in de lucht starende apostelen letterlijk voorstellen? Doet men dit, dan toont men wat voor fundamentalist men wel niet is. Maar waar komt dat verhaal over het uitgeleide van zichzelf naar Behanië (Lk 24, 50) vandaan? Wat is er dan eigenlijk gebeurd? Kijk, ik ben niet iemand die gelooft, dat de wereld in zes dagen geschapen is, of dat de slang of de ezel van Bileam echt sprak, of dat de Heilige Geest
375 de evangelist Filippus door de lucht naar Asjdod transporteerde, of die niet ziet, dat de engelsverschijning in Gethsemane volgens Lk en in het bassin te Bethesda volgens Joh een interpolatie is. Maar bij de hemelvaart wordt gewoonlijk vergeten, dat Jezus niet in zijn gewone lichaam aanwezig was, maar in een proteïsch opstandingslichaam waar hij plotseling in een gesloten ruimte was, tijdelijk incognito verscheen, zijn zijde liet betasten. Evenzogoed kon hij te Bethanië een sprekend teken stellen. Wat de mannen in witte kleren betreft: hun verschijning in het graf is hardnekking en niet bepaald beperkt tot Lk, de ´engelenspecialist´. Nu kun je die rare engelen het geloof in de opstanding en daarmee de gepretendeerde betekenis van het kruis prematuur laten verhinderen, maar als je toch op andere grond tot de slotsom bent gekomen, dat de opstanding er geweest moet zijn en de kruispretentie terecht is, dan zou het vreemd zijn als Maria niet over degene van wie zij zwanger was zou zijn ingelicht en zelfs op zijn wijze Jozef. Bovendien maakt Anna, Phanuelsdr uit een stam van Aser (Lk 2, 36), een hele mond vol, mij Lks´ geboorteverhalen plausibel, zij het theatraal opgevoerd. Ook de engelsverschijning aan Cornelius is voor mij op grond van het hele verhaal (Simon die bij Simon logeert, geen verzinsel, het zenden van twee huisslaven en één Godgelovig soldaat) plausibel. Ook dat het dienstmeisje Rhode in het huis van de moeder van Johannes Marcus tot haar verbijstering Petrus aan de poort zag, kan niet uit de lucht gegrepen zijn, dus zomin Petrus relaas van zijn ongelooflijke bevrijding uit het gevang. Door een engel, waarvan hij eerst dacht, dat het om een gezicht ging. Dus: ook toen waren dergelijke verschijningen toch niet meer dan ´gezichten´. Deze waren in die entourage tegelijk blijkbaar iets nogal normaals. De engelen in het graf zijn meervoudig betuigd, twee á driemaal (als we Lk´ corrigerende verificatie al een afzonderlijke betuiging beschouwen). En nu dan alweer die twee engelen! Zitten wij nu in een spiritistisch genootschap of bij realisten? Maar het is niet alweer die twee engelen, maar ze zijn nog steeds van de partij. Ze staan bij twee verdwijningen, één als inleiding op verschijningen een als uitleiding erbij. Het is kennelijk een zich herhalend fenomeen dat hoort bij een toch al bovennatuurlijk complex. Aanvaardt men op grond van pretentie, werken en opstanding Jezus God-met-onsschap, sowieso een bovennatuurlijk fenomeen, dan moet men niet gek staan te kijken over navenante begeleidingsverschijnselen, ook als wij nog niet stuk voor stuk naar hun gefundeerdheid kijken. Einde intermezzo over de opstanding. Vervolg hoofdtekst Enthält (bevat) Mt 11, 5f. Par. eine Beziehung auf (betrekking op) Jesus, so noch nicht notwendig auf seine messianische Rolle, vielmehr (veeleer) auf seine Verkündigung, und darin wird in der Tat Jesu geschichtliches Selbstbewußtsein ebenso zum Ausdruck kommen Het gaat hier om Jezus´ activiteit, een hoogst bijzondere activiteit, wat anders dan een messiaanse?, mede ter bijzetting van kracht aan de pretentie de Messias te zijn. Een vreemde reductie van alle activiteit tot ´verkondiging´ en een vreemde uitspeling van deze tegen de messiaanse rol. Men ziet hoe scepticisme verwoestend kan werken. : deze verkondiging kan zekergesteld worden, maar het messiasschap is een meer subjectieve invulling? In werkelijkheid ís het een het ander. wie in der Urform von Luk. 12, 8f. Parr., nach der der Menschensohn über einen Menschen urteilen wird gemäß (conform) seinem Verhalten zu (gedraging t. o. v.) Jesu Worten. Ebenso steht es mit Lk 6, 46 (Mt 7, 21). Über die Verweigerung eines Zeichens (Mk 8, 12 bzw. Mt 12, 39f. Par.) wie über die Ablehnung (afwijzing) der Vorzeichen (Lk 17, 21) wird man ähnlich
376 (insgelijks) urteilen. De Pharisäerrede Mt 23//Lk 11, 39ff. wird man in ihrem Grundbestande auf Jesus zurückführen, O.k. Zie ook ter plekke van eerdere behandeling. und das Tempelwort (in der Fassung [redactie] Mk 13, 2?) darf (mag) man vielleicht auch als Jesuswort betrachten (beschouwen), wenn auch mit Zurückhaltung. Een ondergangsprofetie over Jeruzalem kan van een dergelijk profeet verwacht worden. Toch is een voorzegging van een totale verwoesting van de Tempel wel meer bijzonder. Vandaar waarschijnlijk Bultmanns aarzeling. Is het niet ´ex eventu´? De grondige verwoesting van stad en Tempel waren niet vanzelfsprekend en ook niet die van de Tempel als eenvoudig meekomend met die van de stad. Volgens Flavius Josephus was de tempelbrand zelfs onbedoeld. Maar Jezus bedoelt hier: de hele stad gaat eraan, uiteraard met Tempel en al. Maar deze grondigheid? Maar van helderziende begaafdheid van Jezus is ook in heel andere contexten sprake. Denken wij b.v. aan de alombetuigde voorzegging van de verloochening van Petrus en, te zien in net licht van het feit, dat het vierde evangelie veel betrouwbaarder moet zijn dan velen denken, ook het verhaal van Jezus´ kennis omtrent de Samaritaanse bij de put, dat deze in Sichar heeft rondgebazuind. Wat betref de oorspronkelijkheid van redactie Mc 13, 2. Sowieso is Lk überhaupt meer ´geschaafd´ en de Mt-versie heeft iets verbasterds, zodat van oer-Mc inderdaad Mc het meest op de oorspronkelijke redactie zal lijken. Kein sicheres Urteil scheint mir Mt 8, 11f. Par.; 24, 43-44 Par. 45-51 Par. möglich zu sein. Wat het eerste betreft, zulk een gang van zaken vloeit toch uit de geëiste beslissing, de scheiding der geesten, voort. In Israel was er niet die naïveteit der Ninevieten, men was ´sophisticated´ en Jezus ervoer dit tijdens zijn leven. Dit is niet ´ex eventu´, omdat de latere ´eventus´ hier allang begonnen is. Tijdens Jezus´ optreden blijkt als de weigerachtigheid van grote delen van de bevolking. De veronderstelling ´pas van later´ veronderstelt een breuk in een succes van een formaat dat er niet was. Wat het tweede betreft, het is hoe dan ook een jezuaans logion, het behoort tot de verzameling uitspraken die Jezus´ stempel dragen, karakteristiek zijn voor Jezus en op hem moeten teruggaan. Sterker, je kunt een dergelijke uitspraak niet anders dan uit zijn mond verwachten. Als het werk van de gemeente zou zijn, dan zou ze slechts hebben overgedaan, wat hij zelf allang gezegd moet hebben. Dus gemeenteschepping veronderstellen is weinig plausibel. Daß man in jedem Falle vorsichtig sein muß, zeigt (toont) die Pharisäerrede, die schon in Q in irgendeinem Maß (zekere mate) Redaktionsarbeit war, Tja, alles wat overleverd en opgeschreven is, is uiteraard bemiddeld. Het gaat erom of het een weergave is die het weergegevene recht doet. En dat doet het in beslissende mate. Und zeigen (tonen) die Makarismen (zaligsprekingen) Mt 5, 3-9, aus denen deutlich wird, wie leicht neue Worte zu alten hinzuwuchsen (aangroeiden). Er is zowel een grote aantal dan in Lk als ook een uitvoeriger dictie van afzonderlijke zaligsprekingen. Betekent dit nu, dat Lk de kern heeft en Mt de uitgroei? Of is Lk t.o.v. Mt
377 slechts summier? In het algemeen bleek Lk t.o.v. van oer-Mc wat verder te staan dan Mt. T.o.v. ´Q´ dan opeens omgekeerd. Voorts schilderen Mt´s makarismen meer een ethische attitude, ´armen van geest´, ´die hongeren en dorsten naar gerechtigheid´. Op mij komt dit ethische allerminst verbasterd, maar oorspronkelijk over. ´Zalig, gij armen´, ´zalig gij die nu hongert´ etc. tegenover ´wee u, gij rijken..´, ´wee u die nu overvloed hebt´, etc. is slechts een leer van troost en compensatie en aanklacht met aanzegging van straf. Wat is nu het meest jezuaans? Lk zaligsprekingen stemmen overeen met Mt 5, 4 ´zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden´, maar zelfs 5, 10vv ´zalig de vervolgden´ met de hemelse compensatie gaat nog over niet: slachtoffers, maar: getuigen. Dus wij zien: de attitude is primair, de gedachte van nu te lijden hebben, later compensatie´ secundair binnen Mt alleen al. Zo zou het geheel der zaligsprekingen van Lk al binnen die van Mt passen. ´Zalig, gij armen´, ´zalig gij die hongert´ zijn dus wel jezuaans, maar het gericht zijn op het doen wat recht is, is Jezus überhaupt ten voeten uit. ´Hongeren en dorsten naar gerechtigheid ´ is precies die attitude en ´zalig gij die nu hongert en dorst´ en dat is het dan, dat gáát niet. ´Zalig die nu hongert, want gij zult verzadigd worden´ is wel wáár, maar een aansporing tot gerechtigheid doen is dit niet, terwijl juist armoede daartoe moet appelleren. Als losstaand heeft dit iets passiefs, waaraan juist wat algemene plicht is aan ontbreekt. Kortom: er mankeert iets. Maar heeft ´de armen van geest´ niet iets afzwakkends. Zo kun je het lezen, maar het hoeft niet. Of is het een afstandname van de al te ruwe algemeenheid en latere toebuiging naar waar het Jezus überhaupt om gaat, de attitude?, een verfijnende precisering? Maar wat belangrijk is, is dat Jezus een attitude van ootmoed, evengoed als van zachtmoedigheid, geleerd zal hebben. Kijk, het gaat om weergaven van wat Jezus zoals geleerd heeft, en dat is zowel een dergelijke attitude als in Mt geschilderd, als die van compensatie, met name geschilderd door Lk. Om het zover te zien te brengen, dat wij van de alternatieven tussen Mt en Lk per uitspraak met zekerheid kunnen uitmaken wat de originele van Jezus geweest is, dat is wel erg veel geëist, maar ook overbodig, omdat toch wel duidelijk is, dat Jezus én genoemde attitude én genoemde compensattie bedoeld heeft. Heeft Jezus dus alleen ´zalig de armen´ gezegd - wat denkbaar is -, en ´zalig die hongeren en dorsten naar gerechtigheid - wat een zekere waarschijnlijkheid heeft -, dan maakt dit voor de waarheid van beide reeksen makarismen toch niet uit. Endlich zeigt (tenslotte toont) auch hier die apokryphe Tradition, wie neue Herrenworte entstehen, die mehr oder weniger aus jüdischer Tradition geschöpft (geput) sein mögen. Dahin (daartoe)muß man schon (reeds) das 1. Thess 4, 15-17 als Herrenwort auftretende apokalyptische Stück rechnen. Dit is een zg. ´geheimenis´. Paulus had mystieke openbaringen des Heren. Het is een precisering van Farizeese opvattingen van de opstanding der doden. De Heer in de lucht komt overeen met Daniel 7, 13 en de apocalyptici, ook met dat de Messias een kosmische verandering tot stand zal brengen. Het opstijgen is niet in de apocalyptiek, meen ik, niet bekend, laat staan het probleem wie van de twee, de levenden of de doden, het eerst met Jezus verzameld zullen worden. Dahin gehört (daartoe behoort) das von Iren. V 33, 3f. überlieferte Stück über die wunderbare Fruchtbarkeit im Gottesreich im Gottesreich, Het gaat hier om citaten uit Gen 27, 27-29, over de profetische betekenis waarvan Irenaeus speculeert. B. heeft, omdat hij deze passus niet uit zijn hoofd kende, ze niet als zodanig herkend.
378
die Justin dial. 35 und Didasc. syr. 6, 5 sich findende Weissagung (profetie) 'έσονται σχίσματα και αιρέσεις (er zullen scheuringen zijn en partijschappen)1, Noot 1. Nach 1. Kor. 11, 19? Waarom niet 1. Kor. 11, 18,19? Wat heeft dit met apocrief te maken? Paulus hoort over scheuringen en partijschappen en herkent ze als beproevingen. Ze zijn ook licht voor de toekomst/de eindtijd te voorspellen (vgl. Hand 20, 29,30). ferner die von Clem. Alex. strom. II 9, 45 und V 14, 96 nach dem Hebräer-Evangelium zitierte Verheißung (belofte), die sich ganz ähnlich (precies zo) Pa. Ox. 654, 2 findet: μη παυσάσθω 'ο ζητων 'εως 'αν εύρει και 'οταν εύρει θαμβηθήσεται και θαμβηθεις βασιλεύσει και βασιλεύσας 'επαναπαήσεται (laat de zoekende niet ophouden, totdat hij vindt en wanneer hij vindt, zal hij verbaasd staan, en wanneer hij verbaasd zal staan, zal hij regeren en eenmaal regerend zal hij berusten). Zo zou je de filosofie van Spinoza, Hegel kunnen beschrijven. Het typisch apocriefe blijkt uit deze filosofische aard. Dazu kommen zahlreiche andere Worte; wie ein solcher Spruch in Anlehnung an (steunend op) einen anderen gebildet (gevormd) werden kann, möge noch Hom. Clem. 12, 29 illustrieren: τα 'αγαθα 'ελθειν δει, μακάριος δε, φησι, δι' ου 'έρχεται· 'ομοίως και τα κακα 'ανάνκη 'ελθειν, ουαι δι' ου 'ερχεται (het goede moet komen, maar zalig, zeggen ze, door wie het goede komt: insgelijks is ook nodig, dat het slechte komt, wee door wie het komt´. O.K. Dit is een variant en uitbreiding van: (Mt 18, 7//Lk 17, 1) beproevingen moeten komen, maar wee door wie ze komen. Zur Geschichte (geschiedenis) des Stoffes gehört auch die Tatsache, daß die Worte durch ihre Eingliederung (inschakeling) in die evangelische Tradition zum Teil in eine neue Beleuchtung gerückt (belichting gezet) sind. Weniger bedeutsam (minder belangrijk) ist, daß die Seligpreisung der Teinehmer am Mahl im Gottesreich einem beliebigen Mitunterredner (willekeurige deelnemer aan het gesprek) Lk 14, 15 in den Mund gelegt ist, bemerkenswerter schon (reeds), daß ein Stück der Drohpredigt (dreigpreek) Mt 3, 7-10//Lk 3, 7-9 dem Täufer zugeschrieben wird. Bedeutsam (betekenisvol) ist vor allem, daß durch solche Eingliederung manchmal (soms) der ursprüngliche Sinn eines Wortes verändert wird. W.b. de dreigpreek, het gaat erom, dat zowel Johannes als Jezus van die boetepreken moeten hebben gehouden. Die Schilderung Mt 11, 5f. Par. war ursprünglich gemeint wie die Makarismen: die Heilszeit will jetzt (nu) kommen, und alsbald (al spoedig) wird man alle die Heilswunder erleben (beleven), von denen die alten Verheißungen reden (beloften spreken), ja man sieht - etwa (b.v.) in Jesu Dämonenaustreiben - die neue Zeit schon (reeds) anbrechen. Dat zag men. Dat men op grond van de profetieën het zál zien gebeuren blijkt hier nergens uit. Jezus deed zulke dingen en op grond daarvan… is de juiste volgorde. De rest is ´Hinein-´ en ´Überinterpretieren´. B. maakt zich schuldig aan subjectief ´intellectueel schilderen´, beeldend en in kleuren en verandert hierdoor zijn eigen object.
379
Die Evangelsiten haben, wie schon Q (: sic!, hoe zou dit nu komen?), den Sinn verengert (vernauwd): die Schilderung bezieht sich (heeft betrekking) auf Jesu Wirken, auf seine Wunder, die ihn als Messias legitimieren. Hebben zijn op hun conceptie toegesneden? Is er een wringende tweeheid van feiten en messiasconceptie? Maar wie doet nu in deze mate zulke dingen? Of zijn die niet waar gebeurd. Maar de genezing van het dochtertje van Jaïrus wordt door wat er ´en passant´ gebeurt en dat nog exceptioneel is ook, bewezen. De genezing van de lamme is een welhaast volledige schildering. In Jezus´ kielzog: De opwekking van Tabitha te Joppe heeft de steun van Simon die bij Simon logeert (wie verzint er zoiets), in diens huis aan zee, die een godgelovig soldaat en twee slaven van Cornelius uit Caesarea op bezoek krijgt. Men heeft de dode Tabitha in een bovenzaal gelegd, waar de weduwen eerst met Petrus heengaan, die ze vervolgens sommeert het vertrek te verlaten etc. Dit is niets anders dan de informatie die Lk gehoord heeft. Jesaja ziet dergelijke werken als werken van de Messias. En wanneer iemand zulke dingen en tot in zeer concrete scènes geschilderd - doet, terwijl hij duidelijk zelf zegt dit te doen om zijn messiaspretentie kracht bij te zetten, dan begrijpt men, hoe de vork aan de steel zit. Anders had Jezus alleen maar als thaumaturg verbaasd, zonder dat wij enige notie hadden gehad wat voor fenomeen dit was. Daad en woord vormen bij hem één geheel en de ´transcendentale´ gemeente-interessentheorie bestaat alleen bij vermeende gebrek aan doorzicht, maar gelukkig kunnen wij wel degelijke ´Dinge an sich´ zien, zoals daarnet weer eens gedemonstreerd. Het gevaar bestaat, dat niet alleen de (te doene) interpretatie van de feiten transcendentaliserend wordt versubjectiveerd, maar ook zulke feiten (Dibelius). Het is echter de concreetheid van de perikopen zelf die bij machte is dat anders duiden, dat transcendentalistisch gepruts, waarmee de goegemeente overdonderd wordt door professorale dominantie, te keren. Ik spreek van: overdonderend gepruts, want men heeft het zo wel voor elkaar gekregen de indruk te doen postvatten, dat ´gemeenteschepping´ een conclusie op grond van diep inzicht was i.p.v. van een hypothese die men steeds als vanzelfsprekendheid volhield, ook al bleef het steeds: maar hypothese. Ik ben geen enkele plausibiliteit tegengekomen van dat de hypothese hout sneed. Nee, zij leidde louter een eigen leven. En de mensen, waaronder geleerden, maar denken, dat de moderne bijbelwetenschap dit als resultaat gewonnen heeft. Lk speziell hat diese Auffassung durch den Zusatz (toevoeging) 7, 21 plump zum Ausdruck gebracht. Dus eerst zweven de predikaten door de lucht, die vervolgens aan een subject worden toegeschreven. Het algemene verbijzondert zich. Deze fase van algemene tekenen der heilstijd is, zoals B. toegeeft, nergens los aan te treffen, ook niet in Jesaja, maar is daar verbonden met een ´bode´, de Knecht etc. Dat iets algemeen(s) (plaatsvindends) op een subject is neergeslagen, is niets anders dan de Duitse ziekte ´sie fragen immer welche Idee ich in meinen Faust zu verkörpern gesucht´, waarover Goethe zich tegenover Eckermann beklaagde. Lk heeft het bericht alleen maar gestileerd. Het is duidelijk uit de vele gedetailleerde berichten, dat Jezus zulke dingen deed. Pg. 137 - Die Beziehung von Lk 11, 31f. Par. (dies Geschlecht neben der Königing des Südens und den Nineviten) auf Jesu Person war auch in Q schon gegeben: nach der Zeichenforderung, d.h. (d.w.z.) nach der Forderung (eis) einer Legitimation Jesu kan das πλειον `ωδε nicht mehr auf die Botschaft Jesu gehen (slaan), sondern nur (maar slechts) auf seine Person:
380 Inderdaad. Jezus is geen Mohammed (integendeel, Mohammed zegt, dat Jezus de Messias is). da dies Geschlecht Jesus nicht als den Messias anerkenn (erkent), werden einst die Königin des Südens und die Nineviten es beschämen. Ebenso ist dem Wort Mt 8, 11f. Par. durch den Zusammenhang bei Mt wie Lk die Beziehung auf die Person Jesu gegeben: die Heiden bringen den Glauben auf seine Person anzuerkennen (te erkennen). Wel, dit zijn geen verhalen om op Jezus persoon te betrekken, maar Jezus toonde zelf wie hij was. Dit blijkt uit alles en uit veel concreets. De hele trapsgewijze benadrukking van betrekking op boodschap, betrekking op persoon is Bultmanns kunstmatigheid. Het evangelie wordt volkomen tot voorwerp van B´s subjectieve impuls gemaakt Ebenso liegt es Mt 13, 16f. Par.: die Seligpreisung der Augenzeugen ist nicht mehr - wie (zoals) es dem ursprünglichen Sinn des Wortes entspricht (met… overeenkomt) durch das Erleben des Anbruchs der Heilszeit begründet, sondern (gefundeerd, maar) daß man Jesus als den Messias erkennt (onderkent). De bijbelse opvatting is, dat de heilstijd komt met de Messias. Zie daarnet. B. zoekt spijkers op laag water. Zudem (daarenboven) ist die Seligpreisung von beiden Evangelisten verengernd auf die Jünger bezogen (vernauwend leerlingen betroekken); sie teilt dies Schicksal (lot) mit Mk 10, 29f. (hundertfache Vergeltung), das ursprünglich sicher allgemein gedacht war wie Mk 8, 35 durch die Einleitung des Mk (das Petruswor: 'ιδου `ημεις 'αφήκαμεν πάντα και 'ηκολουθήκαμέν σοι (zie wij hebben alles verlaten en zijn u gevolgd). Het is tamelijk vreemd om een uitspraak als Mc 10, 29vv. te stellen, dat deze eerst algemeen moet zijn geweest, want wie zijn er nu juist Jezus gevolgd? Petrus en de anderen. Is er slechts een algemene zaligprijzing van de navolging van Christus toegepast? Maar wie waren de leerlingen die de meeste kans maken door hem geïnstrueerd te worden? Petrus en de anderen. Wie waren het meest getuigen van zijn optreden? De twaalf. Een latere gemeentevorming, terugwaarts toegepast? Dat is een constructie. Beter is dan erbij te blijven, dat het een uitspraak uit de mond van Jezus is, dus ook geadresseerd, aan wie? Aan leerlingen. Soms met het oog op zulk een navolging. Maar tijdens zijn prekikersleven (zijn ´openbare´ leven) had hij van den beginnen de twaalf als gezelschap. Nu moet men van goeden huize komen om hard te maken, dat Jezus het voor hun roeping tot hen heeft gezegd met het oog op hun roeping. Veeleer is het onderdeel van zijn lopende onderwijs. Soms tot een schare om leerlingen te trekken of tot een grotere groep van leerlingen-niet-apostelen? Zulks zou kunnen. Nu staat het in oer-Mc steevast achter de aanmaning aan de rijke jongeman om al zijn bezittingen te verkopen, het is in bewuste contrasterende samenhang hiermee overgeleverd. Dat wijst niet zo op redactiewerk van naderhand, maar op zo het niet oorspronkelijk is, op treffende plaatsing. Maar over juist een algemeen thema als beloning voor hey doen van Gods wil, beloning voor navolging moet Jezus in de kring hebben gesproken. Het gaat immers om een niet onwezenlijk aspect van het Koninkrijk Gods. Dat deze context de oorspronkelijke is, gooit hoge ogen. - Selbstverständlich ist, daß die Tradition alle Stellen, an denen vom `υιος του 'ανθρώπου oder (in Gleichnissen) vom κύριος die Rede (sprake) ist, auf Jezus bezieht (betrekt).
381 Zie passim en noot 8. Moeten wij dan veronderstellen, dat die bezigingen van de term, waar deze een aramees equivalent is voor ´ik´, oorspronkelijk op iemand anders slaan? (Mc 8, 38, Lk 12, 8; Mt 8, 20//Lk 9, 59). Zover het gaat over de rol van de mensenzoon als wereldrichter (ook Mt 25, 31- 46) is er voor een messiaspretendent uiteraard zelfidenticatie met deze. Mc 8, 31; 9, 31 is een onderwijzing door de Messiaspretendent aan de hand van de Schriften (Jes 53, 9 ; Hos 6, 2) over de Messias, die daniëlaans ´mensenzoon´ wordt genoemd. Mc 9, 10 woedt er onder de leerlingen zelfs een discussie over. Het hele gesprek wijst erop, dat Jezus het over zijn eigen toekomst had. Juist de niet met zoveel woorden expliciete aanleiding tot hun vraag, duidt erop, dat dit gesprek werkelijk moet hebben plaatsgevonden, alsook dus de aanleidende uiting. Jezus moet ervan overtuigd zijn geweest, dat hij die mensenzoon, Knecht, Messias, was. 10, 33 Jezus beseft heel goed wat met met hem voorhad (vgl. Joh 11, 8 en 11, 16). Wat betreft Mc 2, 10 en 2, 28n150. Juist om zijn pretentie kracht bij te zetten kan Jezus het gangbare aramese ´barnasja´ (zoon des mensen, ik) hebben gebezigd. Daarvoor is aanwending van de term pas achteraf helemaal niet nodig. Ahnlich wie (net zoals) die Logien den Evangelisten, abgesehen von der sachlichen Redaktion, zu formalen Zusätzen (toevoegingen) der Ein- und Überleitung (verbinding), so auch natürlich die prophetischen und die apokalyptischen Worte. Zie wat betreft de logia ter plekke. So wird auch das `υμεις δε βλέπετε· προείρηκα `υμιν πάντα (maar gij, ziet toe: ik heb u alles voorzegd). Mar 13, 23 zu deuten sein; Het pást in een profetie. Solche Bildungen (vormingen) sind ferner Mk 13, 33: βλέπετε, 'αγρυπνειτε κτλ.. (ziet toe, blijft waakzaam) und Mk 13,37: `ο δε `υμιν λέγω πασιν λέγω, γρηγορειτε (´wat ik u zeg zeg ik u allen: waakt!). Waarom zou de vermaning tot waakzaamheid uitsluitend in de gelijkenis moeten staan? Het is absoluut niet uit te maken, of het oorspronkelijk nul keer, één keer of twee keer stond, of het aan de weergave ligt of aan het geheugen van de eerste informant. Of zijn er een aantal maningen tot waakzaamheid hiertussen gegroepeerd? Vgl. Mt 24, 44, Lk 32, 40. Het kan dus goed oorspronkelijke dictie zijn, maar het hoeft niet. Het is nogal een triviale kwestie. So hat Mt den Fluch über das prophetenmörderische Geschlecht mit der Pharisäerrede durch die Wendung verknüpft: 'όφεις, γεωωήματα έχιδνων, πως φύγητε 'απο της κρίσεως της γεέννης, slangen, adderengebroed, hoe zult gij aan het oordeel der hel ontkomen? (23, 33), wozu er das Motiv 3, 7 benutzt hat. Motiv´ Dit hangt af hoe gangbaar deze uitdrukking in het Aramees was (vgl. Amsterdams tyfuslijer, kelerelijer). ´Verknüpft´. Toch niet als ´Fremdkörper´. De woede is hier aan haar climax. ¨Ähnlich (evenzo) hat Mt 24, 42 γρηγορειτε ουν κτλ. (waakt dan, enz.) ein Motiv aus Mk 13, 33-37 benutzt, um verschiedene Traditionsstücke (24, 37-41 und 24, 43-44) zu verbinden Het gaat in wezen om dezelfde rede, met ´van die dag weet niemand´ en ´waakt´. Weliswaar verbindt de zin met het volgende, maar Mt heeft Mc 13-37 eenvoudig óók. Het behoort tot oer-Mc. Van een ´benut motief´ is geen sprake.
382
und am Schluß von 24, 51b 'εκει 'έσται `ο κλαυθμος και `ο βρυγμος 'οδοντων (daar zal geween zijn en tandengeknars) angehängt. Akkoord. Lk, der aus allerlei Stücken die eschatologische Rede 13, 22-30 gebildet hat, hat, um das Wort von der engen Tür V. 24 mit der Abweisung der Zeitgenossen Jesu V. 26f. zu verknüpfen, den Übergangsvers gebildet (gevormd), zu dem (waartoe) er das Motiv einem Gleichnis nach der Art von Mt 25, 1-13 entnommen hat; M.i, is het overgangsvers vers 26. 25 is vrijwel hetzelfde (ik ken u niet = ik weet niet vanwaar gij zijt, vgl. Mt 7, 23). 26 heeft iets weg van Mt 7, 22 en kan een apart logion zijn. Pg. 138 höchst ungeschickt (niet passend, denn (want) die Tür ist in V. 25 eine ganz andere als in V. 24, wo die πολλοι diese Tür ja gar (immers helemaal) nicht suchen Zo onlogisch is het dan toch niet. Vergelijk de wijze waarop Groot-Brittannië eerst trots de toegang tot de EEG weigerde en toen het er van De Gaulle niet meer inmocht het van lieverlee ging betreuren. Als je er nú niet in wil, kóm je er ook niet meer in. Als puntje bij paaltje komt. Deze levendige notie ontgaat de schematicus. Maar zijn er in vers 25 dan wel personen die de deur zoeken, of het moet zijn op dezelfde wijze waarop men in 24 tracht binnen te gaan. Möglicherweise ist auch Lk 17, 22: 'ελεύσονται `ημέραι `ότε 'επιθυμήσετε μία των `ημερων του `υιου του 'ανθρώπου ' ιδειν και οθκ 'όψεσθε (er zullen dagen komen, dat gij verlangt een van de dagen van de zoon des mensen te zien en gij zult die niet zien) eine Bildung (vorming) des Lk (oder eines früheren Redaktors), die für die folgende eschatologische Rede als Einleitung dienen soll (moet). Op het eerste gezicht is deze zin niet alleen maar een opstap, maar hij bevat een eigen mededeling. Deze staat hier in betrekking tot wat volgt op de wijze dat de mensenzoon door misleiders aan het gezicht onttrokken wordt. Als betrekkingsloos logion zou de zin ons voor een raadsel stellen. Het kan onderdeel van een scherpere variant zijn, die van een complete Christusverduistering spreekt Het zou ook inderdaad een eigen aanloop van Lk kunnen zijn. Eine Abschlußbildung (~vorming) des Lk ist jedenfalls 21, 28 ('αρχομένων δε' τουτων γίνεσθαι 'ανακύψατε και 'έπάρατε τας κεφαλας `υμων, διότι 'εγγίζει `η απολυτρωσις `υμων, [wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt]). 18, 19 komt overeen Mt 24, 13 en Lk 21, 28 is deszelfs uitkomst. Het is een kernmededeling van de hele rede. Lk 21, 18 is dus variant van een element dat er oorspronkelijk in zit. Hoofdconclusie Alle subjectieve invloed staat in dienst van het Evangelie, het Evangelie staat niet in dienst van het subjectieve, zo luidt mijn conclusie uit deze studies.
383
1
De door mij gebruikte druk van Bultmanns ´Die Geschichte der synoptischen Tradition´ is de 7de van 1976. En van Dibelius´ ´Die Formgeschichte des Evangeliums´ die van 1959. ANNOTATIES HOOFDSTUK I A 2
Adrian Leverkühn is de hoofdpersoon van Thomas Mann´s ´Dr. Faustus´. Hij is het exemplaar van de abstracte afstandelijke geest, die door de auteur als typisch Duits verschijnsel vanaf de 16e eeuw wordt beschouwd. Günther Bornkamm. Jezus van Nazareth (Ned. Vert.). Zeist 1963, Excursie 3 over de messiaanse titels afd. 3, laatste pagina´s. 3
Bornkamm geeft dit minstens sedert Arnold Meyer. Jesu Muttersprachte 1896 algemeen bekende feit (enige tijd geleden nog eens een keer behandeld door Geza Vermes) te weinig gewicht in de laatste alinea van de noot 2 genoemde afdeling van excursie 3. Hij constateert hier tussen de equivalenten bij de verschillende synoptici veel afwisseling van ´ik´ en ´de Mensenzoon´ en schrijft dit laatste toe aan de gemeente, en wel zo, ´dat deze er oorspronkelijk niet thuishoorde´. Invloed van de gemeente of de betreffende evenagelist is echter het soms meer aanvoelen van de lading binnen de contekst, zoals onderhavige. Vandaar ook de wisselingen tussen ´de Mensenzoon´ en ´ik´ tussen de synoptici. 4
5
Bornkamm zegt: ´De meest gangbare opvatting, dat Jezus zelf zijn messiaanse aanspraken door middel van de titel Zoon des mensen kracht bij gezet zou hebben (…[o.a..] V. Taylor. The names of Jesus 1954, 25vv.), stelt ons in ieder geval voor zeer moeilijk op te lossen problemen. Zou Hij werkelijk met opzet een raadselachtige, voor tweeërlei uitleg vatbare naam hebben gebruikt, die kon worden opgevat als een messiaanse titel, maar evengoed volstrekt niet messiaans kon worden opgevat als mens? (Zo reeds P. Fiebig, Der Menschensohn 1901, 100) : Aan ´barnasja´ is niets raadselachtigs en deze zeer dagelijkse term is toevallig zeer goed voor meerdere uitleg vatbaar, niet het minst gezien zijn raken aan Daniëls messiaanse gestalte ´eens mensen zoon´, in wie Jezus gezien zijn betuiging voor Kaiafas, op een zeer centrale plaats, zichzelf heeft gezien.B. vervolgt: Of wilde Hij zijn toehoorders met deze aanduiding van zichzelf tot ´nadenken´ aanzetten (E. Percy, Die Botschaft Jesu, 259)? Beide kunnen wij ons niet voorstellen en zijn met geen enkele tekst te bewijzen. : B., en ook Percy, vat alles te zwaar op. ´Raadselachtig´, ´voor tweeërlei uitleg vatbare term´. Het is omgekeerd: een gangbare term die zich ´toevallig´ (wat is ´sub specie aeternitatis´ overigens [helemaal] toevallig?) ervoor leent. Hij wilde niet tot nadenken aanzetten, maar verhullend onthullen en onthullend verhullen, wat Hij voortdurend doet als een levend mysterion. Interessant is hoe Bornkamm verder gaat: Maar ook de veronderstellimg dat Hij zichzelf heeft gezien als de komende Zoon des mensen is niet overtuigend. Nergens wordt gezegd, hoe wij ons de verhouding van Jezus´ aardse bestaan tot zijn gestalte als hemelse wereldrichter moeten denken, en nooit is er - ook niet in de lijdensaankondigingen - sprake van zijn ten-Hemel-opneming, waaraan een stadium van alleen maar tot het ambt van wereldrichter aan vooraf zou gaan (deze bezwaren worden terecht door Bultmann geopperd, Theol. 29vv.).´ ´Nergens´? Niet hoe, wel het ´dat´ van deze verhouding, nl. voor Kaiafas. Toch spreken de lijdensaankondigingen over zijn opstanding, die zich dus ertussenin bevindt.. ´Nooit´? ´wereldrichter´: Hij sterft ´ter vergeving van zonden´, ´als losgeld voor velen´, zijn leerlingen mogen vergeven en behouden, dus niet anders dan hijzelf. Hij is niet voorafgaand alleen maar wereldrichter, maar betuigt zich met dit soort pretentie dezelfde als des mensen zoon van
Daniel, die komt op de wolken des hemels, volgens Mattheus, maar ook de anderen (in apocalyotische redevoeringen) om te richten, en dit voorafgaande past er dan ook precies bij. Maar door allerlei atomisme en terugprojectieleren ziet men deze samenhang niet. De fasering: Messias op aarde, opstanding, komst ´op de wolken´, is zichtbaar. De hemelvaart als zodanig is hiertussen om te vermelden relatief irrelevant, dacht ik zo. Isidore Epstein. Geschiedenis van het Jodendom. Utrecht/Antwerpen 1964 (Judaism a Historical Presentation9. 6
Ik heb ook even gedacht aan een mogelijke vertaling ´gelijk die kopiïsten van Mt en Lk´. Immers, bij alle drie synoptici zijn er nogal wat tekstvarianten van onderhavige passage, maar van dezelfde aard. Doch deze vertaling lijkt mij toch te geforceerd. Wel bewijst dat, dat de kopiisten niet al te ingenomen zijn geweest met de ´verbeteringen´ in Mt en Lk. Dus B. komt zo wel in een doodlopende steeg terecht. 7
Of hij moet bedoelen: ´van de kopiïsten als Mt en Lk (zijn). Dan mag uiteraard mijn bezwaar als niet geopperd gelden, daar het dan slaat op wat B. niet beweert. 8
Met zo´n term moet je oppassen. Johannes had leerlingen, Franciscus later ook. Maar je spreekt niet over een franciscaanse sekte. Het ging om een gemeenschap. Bij een sekte veronderstel ik iets afgeslotens. Maar Johannes was een pulbiekstrekker. 9
10
Deze mededeling behoort tot de meest degelijke als authentiek overkomende johanneïsche details.
Proef: Ik tref bij Epstein aan de titel ´Emunoth we-Deoth = geloof en kennis (werk van Saädja ben Josef van Fayoem, a.D. 892-942). Vertaal deze titel in het Grieks Πίστις kai Γνωσις, of je denkt met een hellenist van doen te hebben. Men zie ook Gal. 2, 16. 11
Ook voedselvermenigvuldiging en waterwandeling worden door het vierde evangelie in ´lectio difficilior´ (en niet wat vaak gedacht wordt ´Weiterentwicklung´) beschreven. Hierdoor is ieder van beide relazenin feite dubbelbetuigd. 12
Samen met de relatieve onbetekenendheid van Jezus tweede wonder, de mededeling van Joh, dat Jezus niet zelf doopte, het exact aangeven van de twee plekken waar Johannes doopte, het weglopen van leerlingen na een als hard ervaren rede van Jezus, het verblijf van twee dagen te Sichar, de terugtrekking op Efrem na het arrestatiebevel, de mededeling dat de auteur Jezus´ moeder in huis nam. Van pseudo kan al helemaal geen sprake zijn, daar de inhoud van de derde brief van dezelfde auteur naar zijn inhoud geen antedatering van iets anders kan zijn, de tweede naar bepaalde wendingen geen antedateringen t.o.v. de derde kan zijn, noch de eerste t.o.v. de tweede. Dus de in de brieven opgegeven tijd klopt. De auteur heeft inderdaad zijn publiek kunnen doen geloven, dat hij Jezus persoonlijk gekend had, waarvan de net genoemde details, ´make beliefs´ in goede zin en als zodanig pleitend dat al die andere in dit evangelie te vinden details dit ook zijn, de indruk bevestigen. De mededeling over de inhuisname van Maria had zo door in het Griekssprekend gebied waar de auteur op het moment van schrijven optreedt door christenen uit Palestina gedesavoueerd kunnen worden, dus zou die mededeling een slecht denkbaar waagstuk hebben doen zijn. Het zou ook een aperte leugen zijn, die haaks staat op reeds de mentaliteit die spreekt uit reeds het begin van de eerste brief. Er zijn teveel gegevens, de man weet te veel om hem niet het crediet van het geloof te geven. Veel afwijking van de synoptici kan verklaard worden, doordat deze maar één intramurale (in synagoog of Tempel gehouden) rede van Jezus geven (Lk te Nazaret), en Joh juist vele redes in de Tempel, waar Mt 26: 55; Lk 19, 47; 21-37 wel naar verwijzen. Als typisch jezuaans treffend is de overeenkomst van het verloop van het gebeuren in de Nazareense synagoge 13
met Jo 8, 30-59, hetgeen een wederzijdse versterking van de aanname van historiciteit is. Ook het close-upkarakter van het evangelie geeft meer mogelijkheid van registratie van wat er tussen neus en lippen door wordt gezegd. Verder moesten herinnerde redes q.q. parafraserenderwijs gereconstrueerd worden, aangezien letterlijk citeren slechts met kernachtige uitspraken mogelijk is: johanneïsche weergave van Jezus´ pretenties. Op het eerste gezicht vraagt men zich af, hoe dit laten begaan rijmt met het bewaren. Maar wat betreft haar zalven valt er niets meer te laten begaan. Blijft over het tweede deel van ´laat haar begaan´ nl. wat betreft het bewaren voror Jezus´ begrasfenis, hetgeen geen verkwisting zou zijn. Deze passage lijkt mij als ´lectio difficilior´ waarschijnlijk de preciezere lezing en niet een verbetering, die immers overbodig zou zijn, daar ´laat haar begaan´ zou volstaan. Of men moet redeneren: De auteur was een Pietje precies en hij heeft gevonden, dat dit juist niet volstaat, omdat het in de lucht hangt, aangezien het begane al begaan is. Maar dan heeft hij er iets geheel nieuws bijverzonnens aan toegevoegd. Uit de synoptici blijkt echter, dat Jezus objectief een verband heeft gelegd met zijn begrafenis. Zou de auteur dit nu op ingenieuze wijze hebben aangewend om ´laat haar begaan´ niet in de lucht te laten hangen of eenvoudig de betere versie hebben? Dit laatste is de wel de meest bevredigende verklaring. ´Weitentwickung´ is hier even ver te zoeken als bij tal van andere johanneïsche passages. Geheugenwerk ligt meer voor de hand. 14
Papias, bisschop van Hiërapolis, eerste helft tweede eeuw. Op zijn naam staat een fragment van ´verklaringen en uitspraken des Heren´ waarin een ´ouderling´wordt aangehaald zeggende: ´Marcus heeft als tolk van Petrus wel al wat hij zich herinnerde nauwkeurig te boek gesteld, maar niet volgends de orde waarin het door Christus gezegd en gedaan was.´ 15
Ofschoon de fysica een dergelijke mogelijkheid beslist niet verbiedt. Dit neemt niet weg, dat haar denkwijze: meetbaarheid, herhaalbaarheid al te overheersend is geworden en andere kenwijzen verstikt (zo is m.i. de parapsychologie meer gebaat bij kennelijke gevallen langdurig volgen dan laboratoriumproeven alleen). Ook overigens heeft de fysica niet het laatste woord. Dit is mij al duidelijk uit het feit, dat een goede metafysica begrijpt, dat de hoeveelheid energie in de werkelijkheid oneindig is, terwijl een goede fysica weet, dat de hoeveelheid energie in het heelal eindig is en een goede speculatieve fysica weliswaar een veelvoud heelallen voor mogelijk kan houden, maar hoogstens oneindig op de wijze van een eindig (weliswaar niet ophoudende, maar niet-alzijdig). 16
17
De klassieke redenering is, dat in het vierde evangelie, welks auteur betuigt oogettuige te zijn, van de vier in de synoptici voornaamste apostelen de zonen van Zebedeus nooit genoemd worden. De enige plausibele verklaring is, dat de auteur zichzelf verzwijgt, dan samen met zijn broer. Nu was van de beide broers Jacobus al vroeg op bevel van Herodes onthoofd (Hand 12, 3) en blijft Johannes over. Is de stijl niet te geacheveerd en theologisch gereflecteerd voor een eenvoudige Galileese visser? Let wel, dat er Joh 21, 11 een precies getal van 153 gevangen vissen wordt genoemd. I.p.v. hier mystische getallensymoliek in te zien, zou men er beter aan doen in te zien, dat wij hier waarschijnlijk met een beroepsdeformatie te maken hebben. Dat een visser zich later als stilist en theoloog die ´to the point´ is ontwikkelt, is niet vreemd in een maatschappij,waar intelligentie nog vrijwel niet uitgeselecteerd was, evenmin als het feit dat van althans het gros der apostelen-vissers geen geschriften zijn overgebleven. Het kan dus wel degelijk zo zijn, dat een van zijn discipelen, Johannes, een reële propagandist van Jezus´ boodschap is is geworden van een eigen volwassenheid en formaat. Het omgekeerde hiervan speelt bij het oordeel over het vierde evangelie ook een rol: Men heeft de indruk, dat Jezus´ leraarschap, dat de synoptici te zien geven, achterblijft bij het formaat dat Johannes dankzij diens eigen formaat weet neer te zetten. Maar deze zijn naar hun opzet juist sterk
´anekdotisch´ voorzover het het Mc-corpus betreft en de twee anderen sterk op losse uitspraken gericht. Redes van Jezus, gehouden in synagogen en de Tempel, waarvan de synoptici het bestaan wel melden, worden niet weergegeven. Ook van alles wat zich tussen de ´opnames´, die de perikopen zijn, niet genoemd wordt, d.w.z. allerlei continuïteit, wat er tussen neus en lippen door wordt gezegd, ja alles was zich niet voor scènes leent, valt weg. Juist punten waarin de vierde evangelist sterk is. Juist ten bate van memorisering zijn de synoptici perikopengewijs en logiamatig opgezet. Het vierde evangelie daarentegen is reconstructie vanuit eigen herinnering, niet zozeer van de gebeurtenisssen, maar van al het mondeling geleerde. Voor zulk een een memoriaal kan dit ook niet anders. Grotere redes kunnen nooit letterlijk uit het hoofd worden weegrgeven. Juist dergelijke binnensynagogale en Tempelredes vinden wij wel in dit evangelie. Kortom: dit evangelie maakt ons duidelijk, dat Jezus meer te bieden had dan het, overigens uitgebreide, raapwerk van de synoptici. Marcus belicht een aantal hoogtepunten. Johannes volgt intensief capita selecta. Dit geeft de sterke indruk, dat het vermelden hiervan, van de wijze van Petrus´ dood en van het langer leven van ´de andere leerling´ zijn aanleiding heeft gehad in deze gewelddadige dood van Petrus, waarschijnlijk onder Nero. Daarmee hebben wij de ondergrens van de datering. 18
´εγένετο´ : presentstelling van iets recents om deze passage met Jezus´ dienen bij het Avondmaal te verenigen. 19
20[
21
Dit komt nog bij mijn overweging over ´en rondziende´, zie boven bij deze passage.
Zie de discussie tussen Hans Küng Pinchas Lapide. Jesus im Widerstreit, ein christlich-jüdischer Dialog. 1976 Stuttgart. Küng denkt, dat Jezus hier de tegenstelling tussen de scholen van (de door hem ´liberaal´ genoemde) Hillel en van Sjammai oversteeg. Hij geeft de voorkeur aan Mk dat hij als een appèl (en vooral om de rechteloze vrouw te beschermen) opvat i.p.v. als ´ wet´, wat bij Mt z.i. enigszins het geval is door een vanwege een casus (hoererij) afzwakkende invoeging : Het wil bij mij er niet in, dat Mt een casuïstische afzwakking van (oer-)Mc was (zie beneden). Het appèl is m.i. dus ook hier totaal, maar omdat het een appèl is, moet je net als in Mk ook hier er omgekeerd geen ´wet´ van maken, in de zin van Küngs Mc-uitleg, dat het niet zo is, dat voor een hertrouwde gescheidene geen verzoening met de Kerk meer mogelijk is (zoals het Vaticaan onlangs bepaald heeft, waartegenover de Anglciaanse kerk zelfs hertrouw in de kerk wil mogelijk wil maken). Lapide zegt daarentegen, dat Mc resp. Mt overeenkomen met de leren van de scholen van resp. Hillel en Sjammai, en zegt, dat Jezus ´ein Frauenrechtler (voorstander van vrouwenrechten) war und brutal die Schule Schammais, bis hin zum Essenismus vertreten (vertegenwoordigd) hat´ Op zowel Küng als Lapide wil ik antwoorden: Dat het Jezus slechts om het weghouden van onrecht van de vrouw te doen was, lijkt mij te weinig, want het gaat Jezus niet hierom , maar zelfs om de ongeoorloofdheid van scheiden wegens ´de twee zullen één vlees worden´, buiten het geval van hoererij. Ik wil toevoegen, dat ook Paulus leert, dat het gebod van de Heer geen verlof geeft voor hertrouw, tenzij de andere partij ongelovig is. Luther stelt hieraan gelijk als de andere partij zich feitelijk als een heiden gedraagt. Uiteraard is een gebod meer dan alleen maar een appèl tot het proberen te bereiken van een ideaal, maar een eis. Wij zien Küng dit hier niet loochenen, maar oog hebben voor ´tot het onmogelijke is niemand gehouden´: Ook Augustinus, bijgevallen door Trente!, zegt: ´als je niet kunt, tracht dan´, en hieruit vloeit voort: zoek dan het minst slechte te begaan: een hertrouw blijkt dit in de praktijk vaak te zijn. Ik kan het met Küng eens zijn, dat het gaat om een appèl om aan de eis te voldoen en de uitleg van Lapide over Jezus sjammaiaanse strengheid en ´essenisme´ klópt juist hiermee, maar uiteraard met
een element van barmhartigheid over wie niet slagen. Nu is het primair niet zo, dat de vrijheid van de christen volgens Paulus op enige afzwakking van de eisen betrekking zou hebben, maar juist op de Geest van Christus waardoor men met liefde ijverig de vervulling van het gebod willend in staat is na te jagen, niet steeds ook te halen. Trente spreekt tegen, dat de geboden onhaalbaar zijn, al worden ze niet altijd gehaald (si non possis, pete), maar Luther wijst erop dat we moeten beseffen, dat wij zondaren blijven niet hoogmoedig worden en het vertrouwen tot ons heil op Hem moeten stellen en niet op een zich geslaagd voelen in werken. En als men een en ander bepaald niet ´haalt´ dan nog. Nu is dit laatste echter nooit iets waar Paulus, Jezus op zijn ingegaan (en of Sjammai? Hillel misschien?) Maar de christenen zijn het erover eens, dat het geloof door de liefde werkt (hetgeen de grondstof van de vrijheid van de christen is), dus onbarmhartigheid is sowieso uit den boze. Het valt op, dat in de uitzonderingen die Lapide aanhaalt (op het gebied van de vrijwel gelijkluidende bewoordingen aan ´heer zijn van de sabbat´ in de Talmoed, waardoor de sabbat gebroken moet worden voor het redden van een mensenleven en vanwege zelfverdediging), dat het menselijk leven, resp. het mensenrecht, centraal staat en toch wel in dezelfde geest het door de Kerk niet moeten uitsluiten van wie hun best gedaan hebben. M.a.w. de liefde moet het beheersende zijn. Zo valt de tegenspraak Lapide, Küng en kerkelijke leer weg. Kan er nu ook zo´n discussie in de oergemeente zijn geweest? Laten wij deze kwestie aanvatten met de vraag: Was de uitzondering een afzwakking, naar Küng meent, en wel als een vorm van wettische casuïstiek, of juist, vanwege haar solitaire karaker, een restrictie tot een minimum, zoals kennelijk bij Sjammai (dit laatste uiteraard, omdat op deze hoererij immers ook nog eens de doodstraf stond)? En bij Jezus? Eveneens, in dezelfde lijn van zijn karakter van de echtbreuk in naakte gedaante. Overspel verpest de hele opzet van het huwelijk, het is zijn flagrante ontkenning. Wie zijn overspelige partners als heiden en tollenaar ziet en een ander huwt, is dit inderdaad zoveel anders dan dat de ander een ongelovige is en die ook nog niet beter weet? Maar aan de andere kant moet daar de bereidheid zijn om een uitglijder te vergeven. En dit is meteen hetzelfde als de (uit barmhartigheid hernieuwde) eis aan de overspelige vrouw (Joh 8, 3) om niet meer te zondigen en alhier: om niet te scheiden. Zo vullen Mt en Mc elkaar aan en is er geen sprake van polemiek. Het is wel zeer vreemd de oerchristelijke gemeente van dergelije casuïstische polemieken te verdenken. Opmerking: Het lijkt mij nochtans juist om hedentendage een ´via media´ aan te houden tussen het huidige beleid van het Vaticaan: uitsluiten van de eucharistie en het Anglicaans liberalisme, dat meent, dat het conform Gods compassie is om na een mislukt huwelijk kerkelijk hertrouwen mogelijk te maken, want wij moeten zowel letten op Gods goedheid als op zijn strengheid. Kerkelijk hertrouwen toelaten stelt zijn eis om niet te scheiden blijvend in de schaduw en als men tegenwerpt: ´Dat hoeft niet per se het geval te zijn´, dan wijst de ervaren en te verwachten praktijk wel uit´, dat dit eigenwijs is en uitgaat van een te groot vertrouwen in de goedheid van de mens. Vandaar Gods strengheid, ons ten goede. ANNOTATIES HOOFDSTUK I A 2 Johann Eckermann, Gespräche mit Goethe. ´Die Deutschen sind übrigens wunderliche Leute. Immer fragen sie welche Idee ich in meinen Faust zu verkörpern (belichamen), etc.´ Goethe zegt, dat het daarentegen gaat om ´die Gang der Handlung´. 22
Dat heeft niets te maken met dat dit fragment later toegevoegd zou zijn gezien 20, 31, want 30, 31 leggen eenvoudig 29 uit en schrijver gaat dan rustig weer verder (van een zg. ´voorlopig slot´ is geen sprake en is slechts een oppervlakkige indruk), dat kan bij een schrijver die het klaarspeelt pas hs. 18 hs. 14 te laten voortzetten 23
24
'
De schriftgeleerden en de overigen, horende…´
25
Zie mijn artikel ´Schijn en Wezen´.
Dit dunner worden lijkt mij veel meer in overeenstemming met de wetten van welk stromen dan ook Toenemende entropie (Maxwell). De irreversibilteit is een van de hoofdwetten van de huidige fysica, naar ik in ´Intermediair´ las; overigens gaat het hier niet om iets principieels, maar om een bijkomende onzekerheid waarom je niet als in een film de Nijl kunt laten terugstromen. 26
27
Eenvoud van verklaring is plausibeler dan een onnodig ingewikkelde (scheermes van Ockam). ´Lectio difficilior´ daarentegen is plausibeler, indien de ´lectio faciliior´ er als een versimpeling uitziet, maar de l.d. uitlegt hoe, zaakmatig, de vork precies aan de steel zit. 28
Zie vorige noot.
29
Zie noot 22.
30
Meneer Tienoppen is de hoofdpersoon van ´Het Mirakel´ van Harry Mulisch.
31
Zie noot 13.
32
33
Zie o.a. hs. 1 noot 13. Joseph Klausner ´Der jüdische Messias und der christliche Messias´ (1938, Zürich 1943).
34
Zie voor een en ander mijn artikel ´Schijn en Wezen, Nieuw inzicht omtrent de datering van het Lukas-evangelie in samenhang met andere dateringen´. Juist zulk misverstaan blijkt voor de datering van belang. In mijn persoonlijke leven heb ik ook iets waar ik zelfs zonder lijnen die al in die richting wezen als robuuste dreiging met absolute zekerheid vóór me zien staan zonder nog te weten waar deze op ging meerkomen. Ik wist dát er iets kwam, niet wát er kwam. Wel, ik zou dat jaar in het onderwijs niet afmaken. 35
36
Hoe serieus moeten wij zijn getallen nemen? De auteur maakt in zeer veel de indruk, dat hij met de reistijden in Israel op de hoogte was. In drie dagen van Bethanië-2 naar Galilea reizen komt overeen met Lk 13, 33, dezelfde route in omgekeerde richting; 2 á 3 metreten is buitenissig, maar niet als wij onderscheid maken tussen hoeveelheid water in de vaten, die tóch periodiek moesten worden, en de hoeveelheid wijn die men toen nodig en voor het uitscheppen had (wijn in open vaten bewaard, raakt weldra bedorven); 2 dagen te Sichar gelogeerd, 5, 5: 38 jaar ziek; 6, 11 5000 man, 12 korven, 5 gerstebroden; 6, 19 25-30 stadiën geroeid, 6, 22 slechts één scheepje; 7, 14 de helft van het feest, 7, 37 de laatste, grote, dag v.h. feest; 11, 6 nog twee dagen, 11, 18 Bethanië ± 15 stadiën; 11, 40 de vierde dag; 12, 1 zes dagen voor Pascha; 12, 12 de volgende dag; de ´lectio difficilior´ van de dagen rond Jezus´ lijden (18, 28); 19, 24 het heel blijven van het kleed; 19, 14 het zesde uur; 21, 8 ± 200 el; 153 vissen (vissersgeheugen); 3 maal ´hebt gij mij lief´. Alle getallen zijn niet bepald symbolisch en alle zeer plausibel. Dat ´6 dagen´ is niet voor niets 6 i.p.v. 2 Een anders-herinnering, waarvan de eerste oppervlakkiger is? Maar Jo kan erop duiden, dat Jezus eerder in het dorp was gearriveerd, temeer daar vanaf de volgende dag (dan: na de maaltijd in Bethanië) de gebeurtenissen in Jeruzalem zich snel ontwikkelen, dan: op woensdag en donderdag, waar Mc het over heeft. Geloof je dit verhaal? Vergelijk het met na Jezus´ terug was in Galilea 4, 45: ´Kana´ is hier geheel overbodig, tenzij Jezus echt terug was in Kana. En dit wonder is bijna even weinig spectaculair als Mc 1, 31: genezing van koorts, hier: levensgevaarlijke koorts. Moesten deze zo nodig vermeld? Als ze verzonnen waren niet. Dus hun simpelheid versterkt hun geloofwaardgheid en meteen die van het
geheel. Kijk, wonderen erkennen is niet moeilijk, als je de twee van zichzelf (Rom 15, 19; 2 Kor 12, 12;) betuigde en door Hand 14, 10 bekrachtigde wonderen van Paulus serieus neemt, deze aanvult met de genezing van de lamme (Mc 2) en zeker het, gezien de context ± 5, 38 uit het leven gegrepen, wonder van de opwekking van het dochtertje van Jaïrus (en ook Hand 9, 32-43, want Simon die bij Simon logeert is niet verzonnen). Houdt men eerst even de hand op spijs en drankvermenigvuldiging en waterwandeling, maar volgt men Jo (zie hs. 1 noot 12), dan worden op zich het door de betrouwbare Joh (zie hs, 1, noot 12) scherp getekende lege graf en de verschijningen plausibel, maar dan ook de betekenis van Golgotha. Inmiddels zijn dan ook die ongelofelijke staaltjes plus de eveneens zeer scherp getekende opwekking van Lazarus al geloofwaardig geworden, want wij krijgen door wat voor wezen Jezus is: God-met-ons, de Messias. Wij hebben dan die hand al weggehaald. Dit laatste werd reeds vergemakkelijkt, doordat de laatste twee staaltjes door twee onafhankelijke getuigenissen, die onderling net mooi genoeg afwijken om de toedracht én globaal én scherp te zien, betuigd worden. Deze kunstmatige opschorting is echter niet fraai en remmend. Daarom laat ik nu de volgende ampeler overweging: volgen: Overweging Aan met name de opwekking van het dochtertje van Jaïrus is het duidelijk, dat Jezus genezende krachten had. Aan de drie Maria´s onder het kruis is de authenticiteit van Johannes kenbaar en hierbij aansluitend van de inhuisname van Jezus´ moeder door de auteur. Insgelijks zou het vinden van de doeken in het graf authentiek voorkomen, ware het niet, dat hiervóór het verhaal van b.v. de waterwandeling te buitenissig zou voorkomen om überhaupt betrouwbaar te kunnen zijn. Dus het effect is ´het wil wel, maar kan niet´. Daartegenover staat wel weer, dat beide verhalen dubbelbetuigd zijn, terwijl het lege graf gezien de doeken mooi bij de rij aansluit van betrouwbaar overkomende details.(zoals het feit dat Jezus niet zelf doopte, het afhaken van leerlingen, de uitwijking naar Efrem, enz.). Maar als je n.a.v. de evident aanwezige genezende krachten beseft wat er aan de hand is, dat Gods Geest werkt waar Jezus werkt, in hem werkt, door hem werkt, zelfs tot opwekking van recent overledenen toe, met hard gerucht over een ongetwijfeld echte dode als de jongen van Naïn en de net genoemde dubbelbetuigde krachttoeren, dan is met name de gedetailleerd beschreven vinding van het lege graf, hetgene wat bij uitstek duidelijk kan maken wat er voor realiteit achter die reeds duidelijke buitenissigheid van de genezingen en de opwekking van het dochtertje van Jaïrus en de onwillekeurige genezing van de bloedvloeiende aan de hand is. Hoe kom je tot genoemd besef? Hier werkt wat Paulus noemt ´de kracht des Geestes´ (Rom 15, 19, vgl. 2Kor 12, 12), iets meer dan natuurlijks, iets goddelijk creatiefs, gezien het herstellend karakter, zie b.v. de genezing van blindheid, van doofstomheid (´Effata´ is echt), van melaatsheid. En dan vraag je je af: wat is dit? Dan krijg je nog te lezen: een wandeling over het water, het doen verdorren van een vijgenboom. Dit laatste is niet meer creatief dan dat andere, maar minder, ja destructief. Dus de mate van plausibiltiteit, dat dit heeft plaatsgevonden is dezelfde. En een waterwandeling is eigenlijk alleen maar even gek. Maar de voedselvermenigvuldiging doet de deur dicht. Nochtans is ook deze dubbelbetuigd. Zou de opwekking van de dode bij Naïn in Lukas en het verhaal van de opstanding dan tóch waar zijn? Dat kan, als inderdaad Gods Geest hier aan het werk is. Dit verklaart dan mooi alles. Belangrijk is daarom: als er een iets minder buitenissig gegeven is, wijst dit dan, in het licht van betrouwbaarheid die zich hier en daar toont, voordat je zulke echt grote dingen aanvaardt, reedsop de creativiteit door de Geest? Inderdaad. Immers, om te beginnen is het al niet gewoon. Toch zijn dergelijke dingen ook bij de kennelijk inderdaad met dezelfde Geest begiftigde apostelen bekend, genezende krachten en buitenissiger:: Petrus´ dodenopwekking, een verhaal, dat hoogstwaarschijnlijk eenvoudig thuishoort in hetzelfde verhaal als van het logeren van Simon bij Simon te Joppe, dat uit het leven gegrepen dat het aldus is, eenvoudig betrouwbaar is. Duidelijk is echter wel, dat deze begiftiging met Jezus te maken heeft. Door, in en rond Jezus is de kracht Gods
werkzaam. Juist op Jezus, vanuit Jezus, komend van Jezus, ook als zijn apostelen dezelfde soort krachten blijken te hebben. Deze is een bijzondere, creërende realiteit. Maar hoever reikt dit vermogen? Het antwoord hierop hangt samen met de verklaring ervan. Reeds het feit dat blinden zien, doven horen is de unieke aanduiding van de Messias. In deze mate is dit nooit vertoond. Het maakt duidelijk, dat God met hem is, in hem is, door hem werkt. Nu betuigt het evangelie nog meer. Er zijn twee erg buitennissige vermeldingen; waterwandeling en voedselvermenigvuldiging, die gesterkt worden, doordat ze dubbelbetuigd zijn, en ze bij de vierde evangelist een zelfde gedetailleerdheid hebben binnen de indruk van betrouwbaarheid die men heeft vanwege zijn eerste brief, de bevestiging van deze betrouwbaarheid door de drie Maria´s onder het kruis (twee met name genoemden en een niet, dus een toevalligheid die uit het leven gegrepen zijn bewijst) en door de vinding van het lege graf die dan ook betrouwbaar moet zijn. Als Gods Geest toch al in het spel is, als karakteristiek van de Messias, dan zou het wel eens zo kunnen zijn, dat de limiet van wat deze op Jezus vericht inderdaad de opstanding is en ook deze twee buitennissigheden. De enige reden om aan de betrouwbaarheid hiervan te twijfelen is de aanname dat niet voorbarig mag worden aangenomen, dat God zover gaat. Maar als God toch al alhier op bijzondere wonderbaarlijke wijze bezig is, waarom dan eigenlijk niet? Bovendien heeft ´s auteurs betrouwbaarheid hier alleen de buitenissigheid tegen. Dus liggen deze ongetwijfeld óók binnen de actieradius van wat Gods Geest allemaal verricht. Is dit niet te mooi om waar te zijn? Maar de vinding van het lege graf is qua betuiging niet gekker dan alle betrouwbare andere gedetailleerde aanduidingen. Zou het niet kunnen zijn, dat wat de Geest daar al als algemener begin deed (ik bedoel de genezingen) hier afmaakt en het mysterie ervan onthult? De schrijver oogt geloofwaardig, maar kán het wel? ´That ´s the question.´ Maar als Gods Geest zich eenmaal optredend manifesteert, wie dicteert Hem dan waar Hij zal ophouden? Zo lost zich de contradictie van buitennissigheid met de betrouwbaarheid op. Het lege graf annex de opstanding onthult dan waarom de Geest aldus actief is.en dat is Jezus als zijn centrum hebben en wel hierom, omdat Jezus de actor is van door de dood heen ons verlossen, wat alleen kan als hij God zelf is, en dit nu wordt hard gemaakt door zijn opstanding. Dit is weer een mooie verklaring, als het waar is. Maar is ´Gods heil voor ons´ het enige afdoende verklaringskader achter de werkingen van Gods Geest? Je kan immers ook denken: de genezingen passen bij een heilig mens, die over een bijzondere godsgave beschikt. Maar dan zichzelf voor teveel aanziet? En deze nóg meer toegeschreven krijgt? Maar de uitzonderlijkheid van Jezus´ uitrusting, zijn geneeskracht die zich betoont uitzonderlijk heilzaam te zijn, geeft die nu te denken: de rest is inbeelding en toeschrijving, nu op pseudoverklaringrond?, óf geeft die te denken: hoever reikt het, bij zich aandienende verklaringsgrond? De op punten blijkende betrouwbaarheid is voor het tweede een pre. Ook de dubbelbetuiging is een pre. Kijk, ík verstout mij niet tot aangeven: alleen de geneeskracht en daarmee basta, deze is alleen maar teken van kennelijke heiligheid, wondermacht des Geestes. Ik neem de hele begeleidende pretentie serieus. Jezus zegt, dat hij door God gezonden is.en toont het zo: door genezen en de rest is dan verbeelding? Of is deze rest een spoor, dat loopt naar een laatste voetafdruk, de verklarende opstanding? Maar dit zou inderdaad juist een mooie verklaring kunnen wezen. Maar de dubbelbetuigingen en de meerdere malen gebleken betrouwbaarheid tonen, dat het spoor geen dwaalspoor is, dat het niet te ver gezocht is, dat het eerdere, de Geest der geneeskracht zich inderdaad zover uit zal strekken, m.a.w. waarom zou het ervoor al stoppen, zodat de rest verbeelding is? Terwijl het in wezen verderop, bij de buitenissigheid, niet anders is.dan in het begin, bij de unieke genezingen? Dan is de constistentie van het getuigenis het enige. Dit levert ons zo én panorama én verklaring.Alleen zo verschijnt wat anders ronduit contradictie (tussen onmiskenbare aanwijzingen voor betrouwbaarheid en ongelooflijkheid) blijft 37
Zie mijn [web]artikel ´Schijn en Wezen´.
38
Mahlon H. Smith:¨http://religion.rutgers.edu/iho/uprising.html 30, 217 ANNOTATIES BIJ HOOFDSTUK 3
Hoofdpersoon van Thomas Manns ´Doktor Faustus´, aan de hand van wie deze hang naar abstractie en overinterpretatie en met name het formalisme wordt gehekeld. 39
´Transcendentaal´ noemt Kant hetgeen bij het kennen het menselijk kenapparaat als zodanig betreft t.o.v. zijn toevallige vulling en ´Ding an sich´ (dat wat niet bij dat vullen opgaat in dat apparaat maar er zicht, onkenbaar dus, aan ontrekt en als zodanig dus het beantwoordende is aan wat het vullend doet, G. Prauß). Ik gebruik het begrip uiteraard analoog. 40
41
Met dit begrip drukte John Henry Newman uit wat er gebeurt bij de christelijke geloofsdaad: men ondergaat een erkenning van cumulatie van waarschijnlijkheid. Daarvan is Graham Greenes ´geloof is een waarschijnlijkheid´ dus een vermindering. 42
Zie hs. 1, noot 13.
43
Zie noot 39.
Dit zien we ook bij de evolutieleer. De wetenschap houdt zich aan beproefde darwinistische paradigma´s. Het gelovige overzicht ziet echter in een klap, dat voor b.v. het gedrag van een spin wel meer nodig is dan alleen maar natuurlijke selectie., in overeenstemming met het gezond verstand. Maar a priori verbiedt de natuurwetenschap boven haar uitreikende verklaringswijzen. Maar we zijn niet met de natuurwetenschap getrouwd en wel omdat het hoe soeverein ze ook mag schijnen, toch maar een deelwetenschap. Een wetenschapper doet er dan ook goed aan met één been in zijn wetenschap te staan en met het andere in het Leven., existentiële ontmoeting met tekenen van het Omvattende, d.i. de Levende (realiteit). 44
45
Zie hs. 1 noot 1.
Karl Marx: ´Wie gelooft er sinds het boek van Mormon nog in heilige schriften´. Een domme opmerking. 46
47
Wat dit betreft hebben wij twee mooie wat anderssoortige voorbeelden, nu niet van hoe Jezus dialogeerde, maar: van hoe Jezus in synagoge en Tempel predikte, in Lk 4, 14-30 en Joh 8, 30-59. Joh neemt zich bij de weergave duidelijk meer vrijheid om te parafraseren, toch is er één weergegeven figuur van in het begin welwillend publiek, dan pretentie en provocatie, dan woede en uitdrijving- Welnu, deze gevormde inhoud moet op Jezus zelf teruggaan. Om nu naar het onderhavige terug te keren: men voege hierbij de ijver tot woordelijke overlevering bij en voorafgaand aan de synoptici en zullen dan moeten concluderen, dat wij met een weergave van de alleroorspronkelijkste dictie van Jezus van doen moeten hebben (terwijl Joh daarentegen reconstrueert). Het is mij zeer zinvol gebleken bij de beoordeling van buitenissigheden er Handelingen (b.v. alles rond Petrus-Lydda-Joppe-Caesarea-Cornelius) en ook Rom en Kor II te betrekken (de laatste twee, omdat Paulus erin refereert aan eigen door hem verrichte wonderen : Rom 15, 19; II Kor 12, 12). 48
49
Zie voor Joh in zijn geheel ook hs. 1, noot 13.
50
Hans Küng, Pinchas Lapide, Jesus im Widerstreit. Ein jüdisch-christlicher Dialog. Stuttgart 1976.
51
Geza Vermes. Jesus and the World of Judaism. London 1983.
52
Juist in het licht van de Volstrekte was deze eerste verloedering niet de eerste de beste, maar het de weg inslaan van alle vlees zelf als omen, het heeft iets van Adam en Eva weg. In de catacomben is er bij de graven weer verschil tussen arm en rijk. God méénde wat Hij stichtte en dat liet Hij niet relativeren, het was niet zomaar een ideaal, maar de gemeenschap bij uitstek in Christus waar het nu juist om gaat. Al zijn wij allerchristelijkst tegen de doodstraf, conform Gods lankmoedigheid ook met grote boosdoeners, en ook de overweging, dat het helemaal geen echte straf is en dat er gerechtelijke dwalingen kunnen zijn, maar verschoond blijven van de doodstraf is geen mensenrecht. God heeft het recht tot doodstraf zelfs voor wie er ook maar buiten Hem staan (in casu: Hem a..h.w. belazerden zodanig, dat God a..h.w. alweer van voren af aan had kunnen beginnen. ´Dat Koninkrijk van U, wordt dat nog wat?!´ [V.h. Reve]. ´Wel, hier is het´ Begint het gesodemieter weer.) A en S. beseften niet ten volle wat ze deden, al was het behoorlijk kwalijk, maar God pikte het niet en liet daadwerkelijk zien met wat voor vuur ze speelden. God drukte in een voorbeeld uit waar het Hem om gaat. Hun kwalijke opzet werd hun nu consequent fataal, iets wat normaliter echter onder Gods lankmoedigheid ligt, zodat God normaliter een tweede kans en nog (veel) meer kansen te geven prefereert. Er zijn nogal wat mensen, die het hetzij God, hetzij gelovigen in een God (het geloof in), die zulke dingen doet, dit gebeuren kwalijk nemen, maar men moet zich niet wijsmaken, dat men dit rechtsgeding tegen God of zijn aanhangers zal winnen. Omdat men de redenen niet doorschouwt Ook dit verhaal hoeft dus niet om zijn ´onpruimbaarheid´ als verzonnen, aangedikt en onhistorisch beschouwd te worden. Was het dan niet juist het omen van machtsmisbruik door de sleuteldrager en geheel vreemd aan de Geest van Jezus? Maar Petrus zei niet: ´Val maar dood!´ Al helemaal niet bij Ananias, en hij zag al gebeuren, dat Sappira hetzelfde lot tegemoet ging. 53
Zie mijn artikel ´Schijn en Wezen´.
Anders dan in mijn artikel ´Schijn en Wezen´ de gelijkenis ´ekolobo-´ met ´echmalo-´, waar ik vrij zeker van ben, zet ik dit nadrukkelijk als hypothetisch, want er wordt nogal wat verondersteld. 54
Isidore Epstein. Geschiedenis van het Jodendom. Utrecht/Antwerpen 1964 (Judaism a Historical Presentation9. 55
56
De auteur moet inderdaad een Griekssprekende geweest zijn en een begeleider van Paulus. Niet zijn de wij-delen uit Handelingen niet te identificeren als stijl van verbeelde scheepsjournaals, daar ze zeereis geheel uir de logica van het landverhaal voortvloeit en dus niet zo´n afzonderlijke journaal kan zijn, ook komen de bewoordingen van eucharistie I Koir 11, 25, 26 sterk met Paulus overeen. Verder is er het medisch taalgebruik dat ook bekend is van Hippocrates, Dioscurides, Aretaios en Galenus ' ραφίς wordt τρημα τρύπημα/τρυμαλία wordt βελνοη, hij schrijft ´technisch´ παραλελυμένος, ´verlamde´ i.p.v. παραλυτικός (naar Hobarth). Geen wonder, dat men altijd de arts Lukas als de auteur heeft beschouwd. Hij komt ervoor in elk geval voor in aanmerking. Zo heb ik ook Kants ´Kritik der reinen Vernuft´ steeds opgevat, totdat tot mijn verbijstering bleek, dat de auteur ook nog méénde, dat een biljartbal om te rollen een stoot van de queue nodig heef, omdat onze hersenen dat willen. 57
58
Ik vind het of dom of tekenend, dat de Willibrordvertaler hier met ´Roosje´ heeft vertaald. Zo máák je het verhaal tot sprookje en neem je een verificatie-element weg. Voor mij is dit niet zo´n probleem, daar ik zelf ooit uit een penibele situatie waarin ik vastzat op wonderbaarlijke wijze ben gered. Ik was in het gedrang in een collectief kleedhok van een zwembad tijdens een hevig onweer al mijn kleren kwijt. Op gebed vond ik ze, hoewel overal onder voeten 59
verspreid en vertrapt, in een ijltempo blindelings allemaal terug (het hemd kon ik niet controleren, maar toen ik thuiskwam - ik was 11 - mijn moeder wel). Het opengaan van sloten is beslist sterker, maar er is datzelfde ´van een leien dakje´, waar normaliter onmogelijkheid heerst. Het primaire verhaal dat verstrengeld met zijn verbastering wordt weergegeven luidt: Filippus komt op de eenzame weg naar het Zuiden bij Gaza een wagenreiziger tegen die terugkeert uit Jeruzalem. Hij laat zich dopen en van blijdschap ziet hij zijn doper Filippus niet meer staan. De verbastering luidt: Op de weg naar Ethiopië (= zuiden) komt hij de schatbewaarder (man bij Gaza)van dat land tegen, die hij doopt, waarna de Heilige Geest hem wegrukt (= hij aan des dopelings oog onttrokken is) waardoor hij vele kilometers verderop gevonden wordt (daar kwam men daarna Filippus tegen). Lk heeft eenvoudig opgeschreven wat men hem (soms: naar hij meende) vertelde. Maar het ´apocrief´ overkomende element hierin is dat wat ons waarschuwt. 60
Eén bekend sciëntist hier ten lande bestond het om in één, door sommigen die onder indruk waren van de omvang, magistraal genoemd artilkel te beweren, dat de atheïst intelligentes is dan de theïst en dat het bestaan van God en Allah elkaar uitsloten. De man is professor in de logica. Eigenroem loopt altijd verkeerd af. Meestal straft God niet onmiddellijk, maar hier wel. 61
Vgl. de keuze (?) van Mt voor de leerlingen van Johannes. Maar het kan ook zijn, dat Mc de vraag door de twee partijen laat stellen op grond van dat we beide binnen de vraag aantreffen. 62
63
Daarom is het niet verwonderlijk, dat Joh uit dit en explicietere zelfbetuigingen van zijn eenheid met de Vader (zoals ook in het synoptisch openbaringslogion) Jezus als spreekbuis van de Vader of diens nadere Woord is gaan verstaan. Het ´sub specie aeternitatis´ waaronder hij dit beschouwt is niet uniek, want niet alleen de mysticus Paulus deed dit, maar uit innerlijke openbaring, naar hijzelf betuigt, doch ook bv. IPetr 1, 20, zij het niet als incarnatie (ofschoon in apostolische kring Christus´ Godgelijkheid wel zo sterk aanwezig was, dat uit Hand blijkt, dat in het spreken, activiteit van de Geest het spreken bijna irrelevant lijkt of God, de Heer, spreekt of Christus de Heer. Ook I Petr spreekt over de Geest van Christus, die gesproken heeft door de profeten [1, 11]. Uniek is wel de incarnatiegedachte en die ´sub specie aeternitatis´. Dit is echter een vereniging van momenten die minder zwaar is aan bemiddelingen dan lijkt, wanneer men met de voorstelling van een afdaling uit de hemel begint. Beschouwen wij het openbaringslogion, dan is de Zoon niets anders dan de menselijke geïnformeerde over de inwendige Vader oftwel dit laatste, het Woord, is in hem vleesgeworden. Aldus is er identiteit van de aanhef van het vierde evangelie met dit logion. Ergo is het niet zo verwonderlijk als het lijkt, dat de auteur zegt een persoonlijke leerling van Jezus te zijn geweest. Hij heeft de notie van de Meester zelf! Maar de, ook geleerde, lezer laat zich op een verkeerd been zetten, doordat de Vader-Zoon notie in de synoptici zo schaars is, maar in Joh welhaast een stokpaardje is. Maar deze notie is sterk verbonden met ongetwijfeld talrijke Tempelredevoeringen, waarnaar synoptisch alleen verwezen wordt, maar hiertegenover als specialititeit van de vierde evangelist aftsteekt. 64
Volgens Pinchas Lapide wijst de achternaam van Judas Iskariot op diens afkomst uit een andere plaats. Het feit dat Joh 18, 15 een leerling, zijnde niet Judas Iskariot, vermeldt als zijnde bekend met de hogepriester doet hier niet aan af noch wordt hierdoor dubieus, omdat dezelfde Joh ook vermeldt, zowel dat een aantal Kapernaumse leerlingen van Jezus eerst leerlingen van Johannes de Doper waren geweest, als dat de laatste bezoek kreeg van Jeruzalemse priesters en levieten. 65
Uit een oud collegedictaat.
66
Joh 2, 1 Kana ligt wat dit betreft op de grens, maar ook hier geldt dit ´hebben kunnen´ en niet meer, want het wordt Joh 4, 46 wel een tweede maal genoemd en wel als ´overbodig´ - want het wonder waarop het inleidt vindt plaats te Kapernaum - juist slechts relevant voor historiciteit is, temeer daar het bijbeschreven wonder én vergeleken met de andere johanneïsche wonderen te weinig voorstelt om binnen dit evangelie niet slechts voor hetzelfde relevant te wezen, ofschoon het in relatie tot de andere evangeliën, omdat het, naar ik boven bewezen heb, in alle vier evangeliën genoemd wordt, ook hierdoor voor historiciteit relevant is. De vermelding van de belegering van Jeruzalem door Lk speelt voor mij niet een rol ten gunste van late datering. Waarom dit zo is heb ik uiteengezet in mijn (web)artikel ´Schijn en Wezen´. Ik betoog daar, dat het om een schijnweergave, daar er sprake moet zijn van intersynoptische verbastering. 67
Navenant heeft de rol van de bisschop van Rome, vanouds de leidinggever aan de kerk (reeds door Ignatius en Irenaeus geconstateerd en verdedigd), er een te zijn van hoofd- en eindredacteur. Als na de slechts tijdelijke Paulus ook Petrus wegvalt, niet blijvend. ´totdat ik kom´ en de importantste rol valt dan toe aan wie om wat voor reden dan ook de gewichtigste bisschop is, dan is dit een plicht waarom gevraagd wordt haar in te vullen. Het Petrusambt valt hem toe. Er is apostolische successie in het bisschopsambt, maar Petrus heeft geen opvolger benoemd, zomin als enige latere ´paus´. De successie in het Petrusambt is louter een in Petrus´ voetsporen treden. Maar als dit niet noodzakelijk was, had Jezus Petrus niet deze speciale functie gegeven die hij natuurlijk niet aan hem persoonlijk geeft, maar aan de Kerk, uiteraad ´tot Hij komt´. 68
Vooralsnog houd ik wat Croiset meldt over de toedracht van de moord op Kennedy echter voor inmiddels optredende zelfoverschatting. 69
70
Behalve mijn eigen frequente voorschouwen op korte termijn, heb ik er ook die op lange termijn zijn: het zes jaar van te voren a.h.w. aan zich ´s nachts geestelijk zwaar opdringen ervaren wie mijn eerste vriendin zou zijn (ik kende haar toen alleen van gezicht, kwam haar naderhand elders en onverwachte tegen), mijn bij mijn afstuderen jaren van tevoren zien, dat ik zou wonen precies tussen Amsterdam en Lage Vuursche (wat zich langs een hiervan onafhankelijke lijn realiseerde), aan het begin van het schooljaar, dat ik overspannen thuis zo blijven ´zien´, dat er ergens in dat jaar een massief obstakel ´stond´, dat mij de weg zou versperren en het begin van het einde zou betekenen. Ik wist volkomen helder, dat daar een geheimzinnig zwaard van Damocles hing, dat zich alleen nog maar hoefde te openbaren´. Op dat moment zelf waren er nog geen factoren van zichtbaar, dus ik had een gevoel van: wat is er eigenlijk aan de hánd? Zo herinner ik me bij de begrafenis van Riet D. die suïcide had gepleegd, dat er pal boven de begraafplaats een grijze wolk hing die geheel zwart omrand was. Mijn vrouw die er niet bij was was hij van verderop ook opgevallen. De aandacht van het enorme aantal aanwezigen was echter alleen op de begrafenis gericht. Ik zag in ieder geval niemand anders omhoog kijken. 71
ANNOTATIES HOOFDSTUK I B 72
Het kan zijn, dat bij zulke precies eendere uirspraken, die niet groot in aantal zijn, de beide auteurs op dezelfde informant of informatiekring (dit dan zijnde een echte Q(uelle) zijn gestuit. Maar is dit eerder dan dat hier blijkt, dat de discipline bij het overleveren zo groot was, dat er zelfs soms ook exact overeenkomstigen vallen aan te treffen? Minstens geldt: hoe groter de onderlinge afwijking van varianten, des te vager wordt Q.
73
De cijfers hier geven een kwalificatie van mijn, uiteraard betwistbare, waarschijnlijkheidsimpressie. Deze vat ik daarna samen om haar aan een controle te onderwerpen.
74
´Synthese´ is een, m.i. wat goedkope, term van een latere beschrijver van Hegels methode van begrijpen.
75
Voluit: 23 De wijze roeme niet op zijn wijsheid, en de sterke roeme niet op zijn kracht, de rijke roeme niet op zijn rijkdom, 24 maar wie roemen wil, roeme hierin, dat hij verstand heeft en Mij kent, dat Ik de HERE ben, die goedertierenheid, recht en gerechtigheid op aarde doen; want daarin heb Ik behagen, luidt het woord des HEREN.
76
Zie mijn artikel ´Schijn en Wezen´ over de datering der evangeliën.
77
Zie mijn commentaar op ´Form und Geschichte der Apophthegmata´ A 3 noot 21.
78
B. heeft hier gezegde en onderwerp omgekeerd.
79
Judaism, a Historical Presentation. Hammondsworth 1959.
80
Wanneer Joh velen als onbetrouwbaar voorkomt, is dit te wijten aan het niet doorhebben van zijn procédés, het onderhavige plus het feit dat hij woorden prarafraseert, resumeert en meteen in geproefde dubbele bodems weergeeft. Door deze mystieke duiding meent men vervolgens ten onrechte, dat de auteur ook aan getallenmysiek en symboliek deed, waar het evenwel om nuchtere getallen gaat, of zelfs namensymboliek (zo R. Lane Fox). Een tweede reden is, dat men niet ziet hoe een ´oudste´ uit Klein-Azië, een geraffineerd theoloog, dezelfde persoon zou kunnen zijn als een van de twaalf leerlingen van Jezus, daar het verschil, ook van van deze laatste te verwachten niveau, wel erg in het oog springt. Een synoptisch eenvoudige visser een geleerde? Kijk, Paulus had nog les gehad van Gamaliel. Maar Johannes geeft anders dan de synoptici veel instructie gegeven in de Tempel weer. Je kunt niet zeggen, dat hij geen les heeft gehad over de verhouding van de Vader en de Zoon (termen die wij ook in de synoptici door Jezus gebezigd vinden, en zelfs ver in de richting van wat we bij Joh vinden het zg. openbaringslogion). Men houde er tevens rekening mee, dat verkondigen van de apostelen het beroep was. Wat de johanneïsche geschriften doen is eigenlijk niets anders dan: goed vertellen. Men behoeft niet te denken, dat iemand die als eenvoudig visser begonnen is (van een beroepsafwijking getuigt 21, 11) dat op latere leeftijd, in het verkondigen gerijpt, niet kan. Daarvoor hoef je niet per se als een Plato van aristocratische afkomst te zijn. En er is nog iets: Gaat het over Gamaliel, Flavius Josephus, Akiba, dan kan men zich zonder moeite de historische figuren voorstellen. Maar Jezus en de zijnen lijken hier enigszins aan ontheven. Waarom? Omdat het verhaal over hen iets wegheeft van een droom in gefragmenteerde soundbytes. Zo is er een onderscheid tussen historische documenten en hun inhoud.en kan men zich slecht voorstellen, dat iemand a.h.w. van het witte doek stapt en komt vertellen, dat hij het allemaal zelf heeft meegemaakt. In plaats van dat men nu de conclusie trekt, dat het blijkbaar helemaal geen droom is, ziet men hem aan voor verteller van nogal wat gefantaseerds. Want waardoor komt het verhaal niet als keihard voor, maar enigszins als droom? Omdat men moeite heeft met het te geloven. Een vicieuze cirkel. Alvorens men zich duidelijk kan maken, dat de extremen ´doek´ en ´zaal´ géén extremen zijn, valt er al een gulden middenweg ertussen te zien, die niet deze schijnbaarheid als effect sorteert en dus op eenvoudiger, maar nochtans vergelijkbare wijze historiciteit plausibel maakt en dus ook die van Joh
en dat is I Petrus. De auteur was verkondiger van een niet moeilijke, maar ook niet eenvoudige boodschap, want bereikt toch maar mooi het gehalte van IPetr 1, 20. Het is van een apostolische verkondiger, maar die niet schreef en het fraai liet opschrijven door Silvanus (5, 12), die eerder assistent van Paulus was geweest (deze ingewikkeldheid maakt het waarschijnlijk, dat Petrus de werkelijk auteur is geweest; waarom staat daar niet ´Paulus´? ). (Dit maakt ook duidelijk, dat ´Babylon´ geen Babel of vroeg-Caïro, ook dragers van deze [bij]naam, kan zijn geweest, een stad binnen Paulus´ bereik: Rome.) Dus: als zulk een rondschrijven kon, kon het niveau van het vierde evangelie ook door een apostel gehaald worden. 81
Dit woord komt niet voor in het klassieke Griekse woordenboek en evenmin bij Homerus. Wel meldt het moroeis = gelijk moerbeien. Maar het woordenboek van het klassiek Latijn van Van Wageningen verwijst bij morum (met korte o: moerbei) zowel naar μόρον als μωρον en bij morus (idem) naar μορέα. Nu bevat dit woordenboek zeer veel informatie. Dus - al blijft de vraag, hoe Van W. hieraan komt - deze auteur of een contribuant zal op deze beide varianten van een Grieks woord (dat zeker ooit bestaan heeft vanwege het bestaan van het adjectief) gestuit zijn. En juist het bestaan van een nevenvorm met lange ο zowel als μορέα wijst uit, dat het Van W. niet gaat om alleen maar een reconstructie uit het adjectief met korte o. Bovendien is Mορέα later de naam van de Peloponnesos. Wel zou de eerste variant een koine-hellenisering van het latijnse morus kunnen zijn. Maar Lk of voorganger moet dan uiteraard de korte variant gehoord hebben.
82
Ik begrijp, dat deze hypothese in sterkere mate hypothese is dan die ik in mijn artikel ´Schijn en Wezen´ heb uiteengezet. Maar dit artikel heb ik geschreven, terwijl ik het onderhavige geval vergeten had en dit pas weer bij het uitwerken van mijn aantekeningen tegenkwam. Frappant is, dat ik in het artikel Lk als de slechte verstaander opvoer en hier hem als de mogelijke (van meer) slechte verstaander opvoerde. Alsnog komt hij nu meer in aanmerking voor het zijn van degene aan wie het ligt.
83
Ofschoon Ap 14, 4 een randgeval is, omdat ´bevlekking binnen beeld´ iets van een ´tour de force´ wegheeft, desalniettemin een grensgeval, dus de Apocalyps is net nog ´van vreemde smetten vrij´. Over Daniël zegt I. Epstein (GJ), dat het als orthodox in de canon werd opgenomen wegens het feit dat een messiaanse toekomst op aarde er niet in geloochend wordt.
84
Gisteren werd mij aandacht nog getrokken Joh 11, 28 en 31, hetgeen mij niet bepaald op een verzonnen realisme lijkt te duiden. Er is aan de waarnemer-auteur opgevallen:, dat Jezus Martha toch alleen Maria had laten roepen. Komt daar een heel gezelschap mee! Nee, de waarnemer is realist. Had hij dit gezelschap dan niet nodig voor het verdere verloop van de handeling? Maar dan had hij Martha Maria wel gewoon kunnen laten roepen en dan schrijven: ´Toen zij die in het huis waren dit hoorden, stonden zij allen op en gingen met Maria mee.´ Is het dan soms niet nodig om een geloofwaardige indruk te wekken, louter door een interessant overkomende gecompliceerdheid? Maar is deze winst er wel? En het valt daarbij dan toch duidelijk op, dat de auteur deze gang van zaken in dat huis toch niet kon weten? Tenzij er in werkelijkheid, maar niet vermeldenswaard, en juist daarom duidelijk reëel, aan Maria gevraagd is om uit te leggen, waarom ze zoveel mensen bij zich had. Of is de schrijver soms zo naief, dat hij zich hier alwetend opstelt en dus door de mand valt? Maar in zijn geheel is dit verhaal veel gecompliceerder dan nodig is om door schijn van realiteit de lezer te doen geloven. Daarvoor hadden, zo Maria en ´de Joden´ niet meteen al met Martha hadden kunnen meekomen om het verhaal ´mooier´ te maken ook ´de Joden´ met Maria mee kunnen hebben kunnen gaan. Maar wij lezen, dat Martha kwam, Jezus sprak, Maria ging roepen, privé, deze naar de plek van de ontmoeting van Martha en Jezus ging en ´de Joden´, die dachten, dat ze naar het graf ging, met haar meekwamen. Dit gaat alle realistische kunstmatige schildering als overbodig te
boven en moet wel uit de realiteit gegrepen zijn. 85
A. En zelfs hun betekenis verdicht in het licht van de gesenseerde en ´verstane´ achtergrond, zoals ´wie na mij komt, komt voor mij´ als ´is (van eeuwigheid) voor mij geweest´ (met gebruikmaking van semitisch imperfectum en perfectum), en ´voor Abrahams aangezicht was ik al present´ als ´vóór Abraham ben Ik´ (met gebruikmaking van semitisch imperfectum), en ´verleen mij mijn heerlijkheid er al door U gekend was (of equivalent) was, eer de wereld bestond´ als ´die U voor mij in petto had ´. Maar omdat de Jezus zoonschapspretentie doorgrond wordt als ´Ebenbürtigkeit´ met de Vader en ´Ebenbildlichkeit´ en eenheid met God wordt er geduid: eigenlijk is dit weer: ´de heerlijkheid die ik bij u bezat´. Vanwege dit spirituele element en de duimendikheid van details wordt dit evangelie door het gros der geleerden als het onbetrouwbaarst beschouwt. Maar als men eenmaal doorgrondt hoe de precédés hier liggen mag het als zeer betrouwbaar worden beschouwd. Het meest ´onbetrouwbaar´ zijn de twee lukaanse geschriften, niet omdat de auteur hiervan niet zijn uiterste best heeft gedaan om na te speuren en veel bij nader inzien aannemelijks boven tafel te brengen, maar omdat hij als vermoedelijke Griekstalige soms zijn semitsche informanten niet goed verstond. Zie mijn artikel ´Schijn en Wezen´, zie zijn verwarring van ´berg´ met ´moerbeiboom´, hierboven behandeld. En wat Mt betreft, deze komt met informatiepakketjes waarvan helemaal niet is na te gaan wat ze waard zijn, bv. het overboord stappen van Petrus en de droom van de vrouw van Pilatus. Het einde van Judas en de wacht bij het graf lijken mij echter niet bepaald implausibel. B. Hoe zit dit b.v. 14b t/m 7? Is het misschien zo, dat Jezus over de ´weg´ heeft gesproken en ´Ik ben de weg, de waarheid en het leven´ als een samenvatting is neergeschreven, gelijk ook de beroemde rede aan Nikodemus, begonnen als exegese van de hemelse ´eens mensen zoon´ die een aards koninkrijk aanvaardt bij Daniël (Dan 7,13/14)?
86
Als R.K. lering ´bekeert u´, zo niet, dan volgt dit. Waar de dood dit onderbrak, bleef als uitstaande voltooiing het vagevuur over. Calvijn ontkent hier een bepaalde - fantastische - allegorische uitleg. (Institutie 3.5.7): de rechter zou God zijn, de tegenpartij de duivel, de dienaar de engel en de gevangenis het vagevuur. Maar dan is veel waarschijnlijker: de rechter is God of de Mensenzoon, die de levenden en doden oordeelt, de tegenpartij de naaste, de dienaar is eenvoudig het hulpje, functionaris vsn de veroordelende rechter.
87
Nu zijn de algemene verstandsbegrippen perspectivische zijnsbegrippen en is het zich erin empirisch manifesterende in zijn eigen element, terwijl duidende aftasting toont, dat het ´Ding´ dáár is en er niets wijzigends tussen dit en het verstand zit en naarmate de lichtval ervan zelf lichtend is, het zijnslicht ervan gezien wordt. Dus ondanks hun verschil treft mijn kritiek zowel Kant als de ´Formgeschichtler´, zij het dat bij B. aan de oplichtende betekenis door de context wel die of die belichting wordt gegeven en andere toepasbaarheid verduisterd. Echter, al gaat het beide leringen om subjectiviteit, in eigenlijke kantiaanse zin is deze bij de laatsten natuurlijk niet transcendentaal. Vanwege het feit dat het slechts om een analogie gaat, zette ik deze term dan ook tussen aanhalingstekens (vgl. ook ´paradigma´, ´Q´ etc. ).
88
De Messias ontzondigt,. 2. door Hem zal eens alle zonde zijn weggedaan. 3.. De dag des Oordeels scheidt definitief goeden van bozen. Ziedaar de confluentie van 1 en 3 in 2.
89
Mt 23 `Ιερουσαλήμ, `Ιερουσαλήμ, `η 'αποκτείνουσα τους προφήτας και λιθοβολουσα τους 'απεσταλμένους προς αυτήν, ποσάκις 'ηθέλησα 'επισυναγαγειν τα τέκνα σου `ον τρόπον 'όρνις
'επισυνάγει τα νοσσία αυτης `υπο τας πτέρυγας, και ουκ 'ηθελήσατε. 38 'ιδου 'αφίεται `υμιν `ο οικος `υμων 'έρημος. 39 Λέγω [δε] `υμιν, ου μή με 'ίδητε 'απ' 'άρτι `έως 'άν είπητε, Ευλογημένος `ο 'ερχόμενος 'εν 'ονόματι κυρίου Lk 13 34 `Ιερουσαλήμ, `Ιερουσαλήμ, `η 'αποκτείνουσα τους προφήτας και λιθοβολουσα τους 'απεσταλμένους προς αυτήν, ποσάκις 'ηθέλησα 'επισυναξαι τα τέκνα σου `ον τρόπον 'όρνις την `εαυτης νοσσιαν `υπο τας πτέρυγας, και ουκ 'ηθέλησατε. 35 'ιδου 'αφίεται `υμιν `ο οικος `υμων. λέγω [δε] `υμιν, ου μή 'ίδητε μέ `εως [`ήξει `ότε] είπητε, Ευλογημένος `ο 'ερχόμενος 'εν 'ονόματι κυρίου. 90
Het is interessant deze verschillen-bij-overeenkomst hier kort na te gaan: om te zien hoe de brieven van Paulus pointeren en hoe de evangeliën dit doen, als wel de mate van evangeliciteit van de paulijnse leringen te checken. 1Pet 4, 8 is Spreuken 10, 13, een algemene waarheid. Jezus zegt: wij moeten vergeven zoals de Vader ons vergeeft. Zijn leer is scherper gepunt en daarom wordt bij hem zo´n praxis niet zo gauw zo algemeen uitgedrukt. ´De liefde bedekt een menigte zonden´ staat buiten Jezus´ ´systeem´, hoezeer de liefde de drijvende kracht achter alles is. Het is noch uitgangspunt noch een praktisch geval, het is als zodanig voor Jezus dus te algemeen uitgedrukt Eph. 4, 30; 1. Th 5, 19. De Heilige Geest wordt hier behandeld als aan christenen verleend. Jezus spreekt over de Heilige Geest als kracht en genade Gods, als Gods aanwezigheid. In dit paulijnse spraakgebruik heeft de Heilige Geest iets sacramenteels, is post-jezuaans. Eph 4, 26 komt toevallig overeen Ps. 4, 5. Jezus hield zich met zulke speciale parenese niet zeer bezig. Zo is Mt 5, 22 het i.v.m. het onderwerp ´toorn´ veel algemener en gerelateerd aan een grondhouding. Het jezuaanse ´systeem´ produceert die bewoordingen niet (al zijn ze wel in de geest van Jezus. Waar de grens ligt moet men vergelijkenderwijs uitmaken. Deze binnen de evangeliën als een soort breuk vinden lijkt mij moeilijk. Wat juist wel scherp-Jezus is is b.v. een aanmaning tot een algemene grondhouding als ´hebt zout in uzelf, want verliest het zijn kracht, dan zal het worden weggeworpen´. Geeft hij een hoofdsom, b.v. het tweede gebod dat aan het eerste gelijk is, dan voegt hij toe ´hieraan hangt de hele Wet´, daarmee aangevend, dat het om de grondinstelling-waarmee gaat: Deze wordt voor de rijke jongeman opgesomd en in radicale consequentie voorgehouden en verder in zijn leven en leer praktisch en radicaal ingevuld. Het ´systeem´ dat aan de drie geciteerde bewoordingen ten grondslag ligt is het gemeenteleven. Ze bouwen dit mede op. 1.Kor 7, 31 ´want het uiterlijk van deze wereld is bezig te verdwijnen (= gaat voorbij)´. Jezuaans had dit gekund en Jezus heeft zich eschatologisch uitgedrukt in de trant van ´waakt, de dag komt, maar het gaat hier om ευαγγελικον ρημα.niet per se bedoeld als: de woorden van Jezus, maar er wordt verwezen naar het feit dat Paulus van zichzelf zegt, dat hij het evangelie verkondigde en wel een eigen versie. Immers wat voor onderscheid maakte men tussen Paulus´ evangelie en het ´echte´ evangelie der evangeliën, waar dit door de anderen apostelen was goedgekeurd, zoals uitvoerig wordt verteld in Galaten 2. De checks van daarnet van deze door B. gegeven voorbeelden falsifiëren dit oordeel van de belangrijksten der twaalf niet bepaald. 91
Leverkühn ´ontstond´ m.i., toen Kant beweerde, dat liefhebben niet geboden kan worden. Dit gaat ervan uit, dat het hier a priori om juist oordelen gaat: Een schoft blijft hier een schoft en de schoft als schoft kan men nooit liefhebben. Men kan hem echter liefhebben als potentieel ander mens, nog iets buiten zicht. Men kan hem bij zich veranderen vergeven, men kán zich vergissen, ook door onvolledigheid: Anders zou men een fascist niet eens kunnen aanmanen zijn foute mentaliteit op te geven. Vgl. ´de gustibus non est disputandum´ (over smaak valt
niet te twisten´). M.a.w. Kant pint zich vast in formalisme. Deze analyse van mijzelf pretendeert geen volledigheid, er zijn mogelijk nog wel meer redenen waarom dit wel geboden kan worden, b.v. gelegen in het beklagen van de schoft als beklagenswaardig en daarom hem anders willen.. 92
Gerard Croiset was na de oorlog een befaamd Nederlands paragnost.
93
2e druk, Vught 1985.
94
In zijn "Sendbrief vom Dometschen´ zegt Luther, dat hij voor de vertaling van de Vulgaat-vertaling "ex abundantia cordis os loquitur" het volk "op het smoel heeft gekeken" om te vertalen "waar het hart…over" te vertalen, omdat de gangbare vertaling ´uit de overvloed des harten spreekt de mond´ onduits was. Ook hieruit blijkt het hoogstwaarschijnlijk zo te zijn, dat het Duits de uitdrukking niet aan de Bijbel heeft ontleend. ANNOTATIES HOOFDSTUK I C de
95
Gerard Croiset. Paragnost. 4 druk, 1982 Naarden (autobiografie).
96
Zie mijn webartikel ´Schijn en Wezen´.
97
Bij Mt in de meeste handschriften; nogal wat hebben echter ´honderdvoudig´.
98
Dit beeld is een dankbaar voorwerp voor wat Bultmann ´Entmythologisierung´ genoemd heeft. Tenzij er bij deze term een bijbedoeking is van vervanging door heel iets anders, is ze nogal bombastisch. Dat de meeste ontmythologisering heeft al plaatsgevonden is al duidelijk uit het feit, dat een Vondel over de originele zonds nog sprak als over ´een bete appelsaps´. Een laatkomer was de beruchte gereformeerde synode te Assen. Met de ontprimitivisering begrijpt een kind het algemene beeldkarakter. Maar: Als wij hier Jezus op zijn woord geloven, dan gaat het om een visionair beeld ontleend aan het boek Daniel, Mt 25, 31-46 toegepast op een wereldeinde, dat een dramatisch karakter zal dragen. Dit laat zich beredeneren, doordat een van gerechtigheid doortrokken wereld wel om een kosmische omzetting vraagt, zogoed als er in het normale individuele aardse leven geen definitieve ontzondiging bestaat. Dus zo erg ontmythologiseren hoeft ook weer niet. Als het goed is da n is ´Entmythologisierung´ niet meer dan interpretatie en dit is niet a priori een verdunning, waarlangs de definitieve Parousia louter een beeld is van geloof in een revolutionering van de wereld in de richting van een Idee. Dit laatste is immers meer een hoop daarop. En verwezenlijking zal uitblijven, omdat alleen een werkelijk ontzondigende Godrepresenterende ´Messias´ het keer op keer weer terugvallen in groter of kleiner zondigen kan beëindigen. De mensheid verzamelen in waarheid en gerechtigheid kan alleen het werk zijn van het zondigen van alle uitverkorenen goedmakende, ja wegbrandende, lijdende persoon, die dit alleen kan kunnen door vermenste God te zijn. Het gaat niet om evolutie naar een moreel steeds betere mensheid. Dat zie je. Fundamenteel heeft is de Heilige (nog) niet geheel in ons diepste wezen gepenetreerd. Ook dit laatste zijn voor een deel beelden, maar daar gaat het om: de beelden zijn niet loutersymbolen, maar maken iets op verhulde wijze voor de verstaander duidelijk. Dus: als de Messias niet bestond, moest Hij worden uitgevonden. De mensheid schreeuwt erom. Daarom juist een mythe? Maar God doet q.q. geen half werk. 99
De ontmoeting tussen Maria en haar wschl. verre familielid Elisabeth is natuurlijk overduidelijk nagedeamatiseerd evenals de lofzang van Zacharias. - Wat het Damascusverhaal betreft: de auteur
is niet consistent in wat resp. Saulus en zijn gezelfschap hoorde(n) en zag(en) (vgl. Hand 22, 9), maar dit is een lapsus van zijn geheugen, waaruit hij schreef. 100
Of ´sje kina´ (als een duif, gehoord voor sjechina [goddelijk licht])? Maar zowel oer-Mc als Joh hebben ´als een duif´. Bovendien sprak men daar geen Hebreeuws, maar Aramees. 101
Lukas geeft voorgeschiedenissen van de Doper en van Jezus. De lijn van de laatste, de Marialijn geeft een indicatie van betrouwbaarheid in de uivoerige vermelding van Simeon en Anna, dochter van Fanuel uit de stam van Aser. De lijn van de eerste, de Elisabethlijn geeft een indicatie van betrouwbaarheid af in de uitvoerige vermelding van wie Zacharias en Elisabeth waren, resp priester behorende tot de afdeling van Abia en zij uit de dochters van Aäron. Het verhaal van de engelsboodschap, de naam Johannes, de stomheid van Zacharias, komen op het eerste gezicht meer legendarisch over. Hiertegen pleit weer de locatie van dit verhaal in het bergland van Judea, algemene vrees in de directe omgeving, en het feit dat de mensen zich wat afvragen. Wat ook realistisch overkomt is een reis van Maria naar een stad het bergland van Judea in Elisabeths zesde maand en het verblijf aldaar van drie maanden (toch niet tot aan de geboorte, maar natuurlijk tot na de geboorte, Maria kan moeilijk vlak van tevoren afhaken). Heeft de schrijver (of een eerdere verteller) óf de oudste overlevering Maria naar deze bestaande plek laten reizen? Nu wordt deze omgeving 1, 39 via Maria geïntroduceerd en omgekeerd wordt Maria hierin voor drie maanden vastgezet. De conclusie moet zijn, dat a) het gebeurde één verhaal is, b) een realistischer basis heeft dan mag lijken. Verder: de kern van Zacharias´ visioen, ongeloof en stomheid van Zacharias hoeven helemaal geen geen legende te zijn, want men vergelijke Paulus over wiens visioen op de weg naar Damascus, niet alleen Handelingen vertelt, maar ook hijzelf (1 Kor 15, 8) en het visioen is niet gekker dan het visioen van de ene Simon op het dakterras van een andere Simon (niet bepaald iets voor een verzonnen verhaal, maar op grond waarvan wij nog steeds varkensvlees eten). Zeer realistisch is eigenlijk het feit, dat vermeld stond, dat het visioen plaatsvond op het uur van het reukoffer, terwijl er buiten een volksmenigte stond. Er is kennelijk een kring van ingewijden, bij de Messias betrokkenen vlak voor zijn komst. Zacharias, Elisabeth, Jozef, Maria, Simeon, Anna, herders. Voor dit laatste is relevant vers 2,19: ´Zij bewaarde al deze woorden in haar hart´. Dit wordt vaker gezegd (2, 51). Wie zal nu over alle realiteiten, om te beginnen genoemde Anna, anders de informant zijn geweest dan Maria? Wat betreft dit tweede stukje van het Zachariasverhaal, Lk zegt 1, 65, dat een en ander in de directe omgeving algemeen bekend was, maar dit kan een spontane verfraaiing zijn. Maar de Doper kan zelf zijn naaste leerlingen (Joj 1, 37), die later door Jezus werden overgenomen, ingelicht hebben over zijn jeugd? Hij zal toch wel eens wát verteld hebben, zeker als hij het erover had waarom hij geworden was wie hij was? En rond hem zullen er de nodige geruchten zijn geweest. Deze vromen verwachtten de Messias, Israels verlossing, het heil voor Jeruzalem. Het enige rare vind ik het feit, dat er niet verteld wordt, dat Johannes zelf een roepingvisioen of wat dies meer zijn ten deel viel, maar zijn vader, de priester. De tempelpriester is de vernemer van het hele program. Maar dat is natuurlijk helemaal niet gek. Gek is wel, dat Lk zich niet de overeenkomst hiervan realiseert met de profetie van Maleachi : 3, 1 ´Zie, Ik zend mijn bode, die voor mijn aangezicht de weg bereiden zal; plotseling zal tot zijn tempel komen de Here, die gij zoekt, namelijk de Engel des verbonds´. Dit is daar iemand die komt in de naam des Heren, een profetisch figuur, al dan niet dezelfde als de 4, 5 genoemde Elia.. Je kunt echter niet ontkennen, dat een deel van wat in Maleachi staat wordt gerealiseerd, al onderkent Lk alleen de overeenkomst met de Doper zelf. Het beeld is als een telescoop uitschuifbaar. De Heer komt hier middels zijn bode tot zijn Tempel, maar nu zo dat tweede bode uit Mal 3, 1 onderscheiden is van de eerste, de boetgezant. Het heeft er begin Lk alle schijn van, dat God niet de Doper en de Messias individueel roept, de twee elkaar later op een gegeven moment kort tegenkomen, maar God bezoekt hier zijn volk, getuigen ook de herders, grote dingen aankondigend. Er is ontstaat zo een welingelichte kring van vromen, die de bevrijding van Israel verwachten. Wie is nu een beter eerste adres dan de hiervan deeluitmakende dienstdoende tempelpriester? Alleen, deze
´schriftuurlijkheid´ van het gebeuren is nog geen bewijs van de echtheid. Er is echter wel degelijk een onderbouwing mogelijk: Wij mogen ervan uitgaan, dat Johannes geen rol werd toegeschreven, maar werkelijk heraut van de Komende was, krachtens roeping. Hij wéét, dat de Messias is aantocht is. Niet alleen de synoptici, maar ook het onafhankelijle Joh betuigt zijn woord met de betekenis 1.´wie na mij komt, gaat voor mij´, 2.´ik ben niet waard zijn schoenriem vast te maken´ en 3. het feit dat Johannes zelf met water doopt, maar 4. de komende met de Geest zal dopen. Bij Joh staan deze uitlatingen gespreid tussen andere, in Mc zijn ze eruitgepikt en paarsgewijs gecombineerd, bij Mt en Lk zijn dit 1 en 2, maar is er uitbreiding met ´(dopen met) vuur annex het vuurlogion Het gaat om verschillende weergaven, waarin 1 en 2 opmerkelijk saillante opmerkingen over de eigen verhouding tot de komende zijn, genoeg om in de geheugens gegrift te blijven. 3 heeft bij Joh een lange aanloop op 4. 4 behoort er tot een godsspraak, daarom wordt het vermeld. Niet alleen hiertegenover, zoals in de synoptici, wordt gezegd ´ik doop met water´, maar daarvóór dit reeds ´opdat hij aan Israel geopenbaard zou worden´, als heraut dus. Johannes móet het hierover hebben, want het is juist de eigen rol, én dat onderschied met wat de godsspraak zei vermelden. Dus: een memorabele dubbeluitspraak en de noodzakelijke zelfaangave van het precieze verschil komen twee onafhankelijk van elkaar voor en vormen zelf de verklaring waarom dit de onafhankelijkheid niet falsifieert, waar men aan overname door Joh zou denken. Johannes is over zijn herautschap ingelicht, niet slechts van dat de Chistus zou verschijnen, als vroegere profeten, niet vaag hieromtrent, maar: hieromtrent, d.i. over de stand van zaken rond de komst, krachtens roeping d.m.v. een(s anders, i.c.) visioen én (i.c. eens anders) contact met het object ervan (vgl. Paulus-Ananias, Petrus Cornelius, Paulus en apostelen). Maria is per visioen ingelicht, beantwoord in (dan ook) reële zwangerschap: de Messias is komende. Niet: Johannes zelf ontmoette eerder de in Nazaret levende Messias. Hij had wel een eigen visioen en een hieraan beantwoordend contact, beide te Bethanië, maar hij moest reeds daarvóór zijn kómst verkondigen, maar dit niet op grond van een eigen visioen en een hieraan beantwoordende eigen contact. Nee, hij kende Jezus niet (Joh 1, 31; 33) persoonlijk. Maar zijn moeder heeft de moeder van de Messias ontmoet, zodra deze er maar aankwam. Waarom? Het is, dst Johannes hier (reeds) geroepen wordt als heraut van de Messias waarmee (op deze wijze) dan ook concreet contact is geweest. Waarom is de figuur niet: inlichtingsvisioen van Maria, zwangerschap , geboorte, opgroeien, contact met de opgroeiende Johannes? Maar inlichtingsvisioen op oudersniveau? Waarom zodra de Messias er maar aan was beginnen te komen? Waarom x ↔ x en niet x ↔ x ? ↓↓↓↓ x x x ↔ x Is dit Lukas´ vondst? Men stelle zich eens voor, dat Johannes (na zo´n visioen) contact had gehad met Jezus, die hem vertelde, dat hij de Messias was, zonder nog de daad bij het woord te voegen en zich als de Messias te manifesteren. Nee, deze manifestatie is er juist bij Jezus´ doop. Maar Johannes was heraut, dus wist al van de komst. en wel door het teken hiervan zelf: Maria. Waarom dan niet door een eigen visioen en b.v. daardoor naar Nazaret gedirigeerd, naar Maria, die hem inlichtte over haar daar op straat spelend zoontje? Maar dit is geen ontmoeting, contact met de manifeste Messias, het is zo halverwege vlees noch vis. Veel substantiëler, teneinde Johannes tot heraut-zijn in staat te stellen, is natuurlijk reeds ouderlijk contact over de ophanden zijnde Komst, van het teken hiervan zélf, Maria in persoon. Maar waarom kreeg Elisabeth niet het Zachariasvisioen als kruisvisioen met dat van Maria, vgl. Paulus-Ananias, Petrus-Cornelius? Lucaanse stokpaardjes? Let wel, dat Lk de enige is die aan vooren nageschiedenisonderzoek doet; het ligt dan wel aan Lk, maar niet zoals degenen die zijn inleiding niet helamaal serieus nemen beweren. Er is wel een kruisvisioen, maar wel met meer dan zes maanden tussenpoos. Het zijn de ouders die worden ingelicht. Dus: (steeds) het teken-zelf komt naar de ouders van Johannes, als het tijd is na eveneens visionair te zijn ingelicht naar hemzelf.: op het moment dat dit zich begint te openbaren, en zich dus pas te
beginnen op dit moment als teken, voor iedereen, ontplooit, ontvouwt. En waarvan Joh juist tijdens dit expliciet teken-zijn uit de gevangenis, uit de verte mag horen? Zonder persoonlijk contact? Dan: ´by proxy´. Johannes kende Jezus nog steeds slecht. Hij moet dus hebben gervaagd: Is wat mij ter ore komt waar en wordt wat mijn moeder en ik per visioen te horen kregen bewaarheid, nl. dat gij het zijt die komen moet. Immers, bij Jezus´ doop was er nog geen sprake van confrontatie van Johannes met de Messias in zijn zelfbetoning als Messias. Wij vervolgen: Kern van de hele info aan Lk is Maria, te beginnen met het verhaal van Jezus´ besnijdenis. Zij hééft dus gesproken over de toedracht rond de geboorte van Jezus. Dit was in apostolische kring bekend en dit is ook de kring waarmee Lk minstens indirect (via Paulus, getuige de wij-vorm waarop in Hand tegen het eind aarzelend wordt overgegaan) bekend was. ´Zijn bewaarde deze woorden in haar hart (bis)´ is een aanwijzing voor informatie door Maria. Maar aanname van legende betekent, dat wat gezegd wordt over Maria´s bezoek aan haar verwante in haar zesde maand en haar hulp aan haar tot en met de negende, uit andere ´bron´ hiermee verweven is geworden. Wel gek immers, zo´n visioen waarin over deze verwante gerept werd. Maar dit is ook bij Paulus en Petrus hun visioenen volstrekt normaal en nog wel sterker, zie Hand 9, 12. Maar alles kan worden samengevat: heden worden grote dingen die ophanden zijn aan Gods volk aangekondigd, nl. dat de Tora gaat uitkomen. Daarentegen denken de bijbelvorsers empirisch: van ene Jezus is wat bekend, van ene Johannes is wat bekend en ieder van beide is sui generis en heeft een eigen kring. Raakvlakken zijn toevallig en toch al summier bevinden deze zich in een dichte mist. Dus alle overlapping is slechts opzet achteraf. Maar een speurder uit de eerste eeuw stuit op deze verhalen. Die dus legendair zijn? Maar dit is de conclusie die al getrokken was en die speurder moet er dan ´aan geloven´. Laat het feit dát Maria over dingen rond de geboorte van haar zoon gesproken moet hebben een waarschuwing zijn voor deze overijlde conclusie. Lk heeft zich nog proberen te laten inlichten i.p.v. als onze geleerden, iets voorbarigs aan te nemen. Maar Lk geloofde alles! Hij schreef op wat hij hoorde, ja, en dat is wat wij moeten evalueren. Maar wij moeten de marginale Maria niet onderschatten. Zij is het centrum geweest van dit totale gebeuren. Geleerden zullen hier reageren met te denken: Je moet wel onnozel zijn zo´n overduidelijk legendair genre van kind- en voorgeschiedenissen letterlijk te nemen, over dat kindstadium zijn we heen. Word nu eens eindelijk volwassen! Maar anders dan dezulken voorgeven berust een dergelijk oodeel op niet-onderzoek en getuigt van een professorale ´sophistication´, van geestelijke hoogmoed. De evangelische genres zijn slechts genres in schijn, toevallig, achteraf. Vlak voor deze verhalen zegt Lk, dat hij zich heeft geïnformeerd. Zie ook mijn commentaar op Dibelius´ ´Die Formgeschichte des Evangeliums´, ´Die Legend 102
Nl. de vorm van 'εκολοβ- .die ten grondslag ligt aan Lk´s misverstand.
103
Günther Bornkamm meent, dat Jezus zich niet met de Wereldrichter geïdentificeerd heeft. Maar waar leidt Jezus Mesoaspretentie anders toe? . Jezus van Nazareth. Zeist/Antwerpen 1963. Hij wijst hs. VIII aant. 6a. naar Th. Vielhauer, die meent, dat de uitspraken over de Zoon des Mensen en over het Koninkrijk ateeds gescheiden zijn, hetgeen zou wijzen op gemeenteschepping van de titel. Maar Mt 13, 41 verbindt beide De hemelse Zoon des Mensen verzamelt hier uit zijn aardse Koninkrijk (' εκ της βασιλείας αυτου) de boosdoeners en verwijdert hen.en voegt dan toe: ´Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het Koninkrijk van hun Vader.´ Dit duidt juist de overgang van de ene fase van het Koninkrijk Gods in de andere aan. De uitdrukking ´zoon des mensen´ is zeer geschikt voor Jezus om de rol van norm-mens (überhaupt wezenlijk voor de Messias, zie Joseph Klausner, drer jüdische und der christliche Messias´) te pretenderen. 104
Voor Willem Jan Otten, die dezelfde ervaring had, was dit later een van de beweegredenen om gelovig te worden.
Zijn klasgenootjes hadden niet geloofd, dat hij op de Ringdijk olifanten was tegengekomen. De juf kon uitleggen, dat circus Sarrasani er was neergestreken. Ik kan hier nog wel wat aan toevoegen. Klaas R. kwam op diezelfde Ringdijk bij het krieken van de dag papegaaien tegen, waarschijnlijk uit Artis. En de Titaantjes hoorden, wederom op de Ringdijk, een koe loeien. Overigens, een uurtje geleden kwam er op een eiland naast de Quest een hert uit de struiken, voor mijn neus. Na het verlaten te hebben kwam er ook nog een schaap op me af dat zich liet aaien.Honi soit qui mal y pense. 105
Schillebeeckx die beweert, dat de verrijzenis geen teken is, maar alleen iets eschatologisch, had moeten oppassen! 106
107
Jospeph Klausner. Der jüdische und der christliche Messias. 1938, Zürich 1943.
Om harder te maken, dat Jezus inderdaad met dergelijke pretenties heeft geuit, vergelijken wij ook met de pretentieuze ´ik ben´-uitspraken in Joh: Ze zijn een stokpaardje van de evangelist, vallen althans in zijn focus: wát van deze twee? Wel: ´Ik ben het licht der wereld´ lijkt een tegenhanger van ´gij zijt het licht der wereld´: het is dus niet verboden, dat deze uitspraken in pincipe door Jezus gedaan kúnnen zijn. Verder: De meeste worden en passant gedaan, behalve de ´ik ben´- rede te Kapernaum, en passen zodoende niet in de synoptische pericopen. Vele van deze uitspraken zijn intramuraal (gedaan in synagoge of Tempel), in de synoptici is maar zeer weinig intramuraal. Maar wat de inbreng van de evangelist betreft: ´Ik ben de weg, de waarheid en het leven´ (14: 6) lijkt een samenvatting: we weten immers, dat Joh voortdurend parafraseert. Voor een pleidooi mijnerzijds pro de betrouwbaarheid van het vierde evangelie, mits wij rekening houden met parafrasering en verstaan van uitgspraken als met dubbele bodem, zie b.v. mijn commentaar op Dibelius hs. X ´Der Mythus´, (mijn) bladzijde 3 of HTML-equivalent.. Tegen de achtergrond van het feit dat, aangezien de johanneïsche geschiften op inhoudelijke gronden niet t.o.v. elkaar geantedateerd kunnen worden (3Jo niet t.o.v. zichzelf, 2Jo niet t.ov. 3Jo, gezien 2, 1 en 3, 1 ´de oudste aan´, 1Jo niet t.o.v. 2Jo gezien 2, 18; 4,7 en omgevingen en 2, 5,8), terwijl 1Jo1,1 stelt dat de auteur Jezus persoonlijk gekend heeft, hij dit zijn lezers dus heeft moeten hebben kunnen doen geloven buiten antedatering, hetgeen door Joh 5, 2 ´te Jeruzalem is, niet was, dus vóóir 70!, wordt bevestigd, komt het in de kern hier op neer: Van heel wat als ´make-belief´-s bedoelde details kan worden aangetoond, dat het inderdaad geen wijsmakerijen kunnen zijn, maar geloofwaardig zijn, met als voor mij sterkste 4, 2 ´ofschoon Jezus zelf niet doopte, maar zijn leerlingen´, temeer waar Joh vele synoptische gegevens nauwkeuriger heeft, b.v. het dopen in de kelk en het feit dat Jezus´ voornaamste leerlingen leerlingen van Johannes waren geweest, en de honderdman te Kapernaum een misduiding is van officier in dienst van de koning en ook: waar dit laatste nogal futiele teken überhaupt is opgenomen, want dit kan alleen maar verklaard worden, doordat het iets is geweest dat echt gebeurd is: als het gefantaseerd was, zou de bedenker het wel even spectaculair als de andere hebben gemaakt. Gaan wij ervan uit, dat Joh inderdaad de feiten volgt, maar de uitspraken geparafraseerd weergeeft, of in het onderhavigegeval mooier maakt?, dan gaat dit laatste moeilijk bij de rede 6, 32-eind in de synagoge van Kapernaum, getuige ook de ergernis en het het laten afweten door nogal wat leerlingen (ook veridiek op mij overkomend). Ik wijs ter staving van het feit dat het om een echte rede moet gaan erop hoe een andere rede 8, 30-eind hetzelfde verloop heeft als de enige intramurale rede uit de synoptici, die in de synagoge van Nazaret bij Lk. Dit toont aan, dat er inderdaad sprake is van een echte rede die geparafraseerd is en de uitspraak van 58, naar ik veronderstel, vermoed, proef een johanneïsche interpretatie met dubbele bodem van ´Vóór Abrahams (aangezicht) was ik (al) present. Hieraan zien wij wat Joh in dit soort gevallen aan het doen is. (Hét bewijs voor dit johanneïsch procédé is wel Joh 1, 30). Ook de betrouwbaarheid nu van Joh 8, 14 staat of valt met de betrouwbaarheid van de mededeling 8, 20. Welnu, omdat er gunstig geoordeeld moet worden over Joh´s ´make belief´-s (neem b.v. ook 11, 31; 11, 54 en 12, 43,43) in het algemeen, waarom moet ik dan hier een uitzondering maken en
aan de betrouwbaarheid ervan twijfelen? . 108
Totaaloverzicht
(* eigenst; / \ van elders; vet parallellen, cursief: slechts in sommige handschriften, toevoeging van later, - door Bultmann opgegeven zevental) Lk 11 -E39 Maar de Here zeide tot hem: En gij dan, gij Farizeeën, de buitenzijde van de beker en de schotel reinigt gij, maar van binnen zijt gij vol roof en slechtheid. 40 Onverstandigen, heeft Hij, die de buitenzijde gemaakt heeft, ook niet de binnenzijde gemaakt? *41 Doch geeft de inhoud als aalmoes en zie, alles is u rein. -A42 Maar wee u, Farizeeën, want gij geeft tienden van de munt en de ruit en van alle kruiden, en gij gaat voorbij aan het oordeel en de liefde Gods. Dit moest men doen en het andere niet nalaten. -43 Wee u, Farizeeën, want gij zijt gesteld op de ereplaats in de synagogen en op de begroetingen op de markten. -B44 Wee u, want gij zijt als de onzichtbare graven: de mensen, die er overheen lopen, weten het niet. 45 Een van de wetgeleerden antwoordde en zeide tot Hem: Meester, door dit te zeggen, beledigt Gij ook òns. -C 46 Maar Hij zeide: Wee ook u, wetgeleerden, want gij legt de mensen ondraaglijke lasten op, en zelf raakt gij die lasten niet met één uwer vingers aan. -D47 Wee u, want gij bouwt de grafsteden der profeten, maar uw vaderen hebben hen gedood. 48 Zo zijt gij dan getuigen, dat gij instemt met de daden uwer vaderen, want zij hebben hen gedood en gij bouwt!49 Daarom zegt ook de wijsheid Gods: Ik zal……. -52 Wee u, wetgeleerden, want gij hebt de sleutel der kennis weggenomen, zelf zult gij niet binnengaan en hen die trachten binnen te gaan, hebt gij tegengehouden. Mt 23 -C4 Zij binden zware lasten bijeen en leggen die op de schouders der mensen, maar zelf willen zij ze met hun vinger niet verroeren. *5 Al hun werken doen zij om in het oog te lopen bij de mensen, want zij maken hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot, -6 zij houden van de eerste plaats bij de maaltijden en van de erezetels in de synagogen, 7 en van de begroetingen op de markten -13 Maar wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij sluit het Koninkrijk der hemelen toe voor de mensen. Immers, gij gaat er niet binnen en die trachten binnen te gaan, laat gij niet toe daarin te komen. 14 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij eet de huizen der weduwen op, terwijl gij voor de schijn lange gebeden uitspreekt. Daarom zult gij zwaarder oordeel ontvangen. * 15 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij trekt zee en land rond, om één bekeerling te maken, en wanneer hij het wordt, maakt gij van hem een kind der hel, tweemaal zo erg als gij het zelf zijt. /16 Wee u, blinde wegwijzers, die zegt: Heeft iemand bij de tempel gezworen, dat betekent niets; maar heeft iemand bij het goud van de tempel gezworen, dan is hij gebonden. 17 Gij dwazen en blinden, wat toch is meer, het goud of de tempel, die het goud geheiligd heeft? 18 En heeft iemand bij het altaar gezworen, dat betekent niets; maar heeft iemand bij de gave, die daarop ligt, gezworen, dan is hij gebonden. 19 Gij blinden, immers, wat is meer, de gave of het altaar, dat de gave heiligt? 20 Wie dus gezworen heeft bij het altaar, zweert daarbij en bij alles, wat erop ligt.
21 En wie gezworen heeft bij de tempel, zweert daarbij en bij Hem, die erin woont. 22 En wie gezworen heeft bij de hemel, zweert bij de troon Gods en bij Hem, die daarop gezeten is.\ -A 23 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij geeft tienden van de munt, de dille en de komijn en gij hebt het gewichtigste van de wet verwaarloosd: het oordeel en de barmhartigheid en de trouw. 24 Dit moest men doen en het andere niet nalaten. *Gij blinde wegwijzers, die de mug uitzift, maar de kameel doorzwelgt. -E25 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij reinigt de buitenzijde van de beker en van de schotel, maar van binnen zijn zij vol roof en onmatigheid. 26 Gij blinde Farizeeër, reinig eerst de inhoud van de beker; dan zal hij ook van buiten rein worden. -B27 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij gelijkt op gewitte graven, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen vol zijn van doodsbeenderen en allerlei onreinheid. 28 Zo ook gij, van buiten schijnt gij de mensen wel rechtvaardig, doch van binnen zijt gij vol huichelarij en wetsverachting. -D29 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij bouwt de grafsteden deus van uzelf, dat gij zonen zijt van de moordenaars der profeten. 32 Maakt ook gij de maat uwer vaderen vol! 33 Slangen, adderengebroed, hoe zult gij ontkomen aan het oordeel der hel? 34 Daarom, zie, Ik Papias, bisschop van Hiërapolis (2e eeuw), schrijver van door Eusebius vermelde ´Verklaringen van uitspraken des Heren´, haalt een ´oudste´ aan, die dit meedeelt. 109
110
Drie dagen geleden sloeg mijn lijftrek nog toe van naar het toekomstige toe associëren. Utrecht, Kanaleneiland. De zon scheen helder. Ik denk daardoor aan het verhaal van Johnny ´the Selfkicker´ van Doorn, dat hij een Surinaamse tegen een andere Surinaamse hoorde zeggen: ´Stephanie, de koperen ploert heeft mij zo gemarteld, en de Bakra´s maar denken, dat wij daar tegen kunnen´. Mijn vrouw en ik lopen vervolgens een keukenzaak en de eerste keuken die wordt aangeprezen, bij de deur, heet… Stephanie. Soms zit er ook langere tijd tussen. De vaste constante is, dat iets al in de buurt komt, i.c. de heldere zon. Ik associeer dan al vanaf deze springplank door naar wat eraan komt. Kleinschalig, maar het toont wel aan, dat in de toekomst kijken bestáát dus. Ik heb ook ervaringen over een veel grotere tijdsafstand (o.a. de plek van mijn huidige woonachigheid, die langs andere lijnen tot stand is gekomen dan op grond van het gezicht, ook wie mijn eerste vriendin zou zijn drong zich vijf jaar vantevoren als sterk op, maar ik ontmoette haar plotseling). 111
Eén blik op internet keert mij: Sophie Scholl: ´Sie wissen so gut wie ich, dass der Krieg verloren ist. Warum sind Sie so feige, das nicht zugeben zu wollen?« Sophie Scholl voor de rechtbank´. 112
Dit had ik al geschreven voor mijn ontdekking, dat de oorzaak hiervan verkeerd verstaan door Lk moet zijn geweest van een informant met een Hebreeuwse gutturale r-klank en de Lk-versie er aldus per ongeluk is, waarover mijn artikel ´Schijn en Wezen´ gaat. Achteraf is het profetisch gehalte ervan echter verbazingwekkend. Voor een volledige ontrafeling, zie dat artikel. Deze mijn latere ontdekking is echter geen reden bij de eindredactie van deze Bultmann-kritiek iets aan deze tekst te veranderen, integendeel, hij blijkt iets aan mijn artikel toe te voegen. Uiteraard zou het van den zotte zijn om het ontstaan van Lk nu na de BarKocheba-opstand te dateren, er is ook veel te veel apocalyptische schildering van Jeruzalems ondergang in, die als zodanige bepaald niet overeenkomt met de historische werkelijkheid, noch in 70, novh in 132-134. Er is geen enkele reden dit veel later te doen dan de aankomst van Paulus te Rome. Zie het artikel. De opwerping die ik tegenkwam, dat de schrijver van Hand, Lk, al van Paulus´ dood lijkt te weten
bij zijn afscheid van de oudsten van Efese te Milete, met name in Hand 20, 25.38 gaat te ver. Paulus was overduidelijk zowel blijkend uit zijn brieven en Handelingen een visionair, vandaar 20, 23. Daarbij hoorde ook voorwetenschap, o.m. blijkens hs. 27 (vgl. ook staaltjes in Croiset autobiografie, vgl. prognosie bij schrijver dezes). Maar ook hierbuitenom is het duidelijk, dat Paulus hier weliswaar bereid is te gaan sterven, maar het vooruitweten van niet meer zullen zien met name gekoppeld is aan het ter dezer plekke kennelijk vooruitweten van het feit, dat hij in gevangenschap zal geraken, en voor geruime tijd en met onzekere afloop en dat dan ook gebeurd is. En op het moment van het schrijven van Handelingen is er zeker nog geen sprake van terugzien geweest. Het kan eventueel, maar hoeft eenvoudig niet Paulus plaatsgevonden hebbende dood te betekenen. 113
Bij het uitwerken in 2003 van deze aantekeningen van rond 1980 nog vóór de eerste webpublicatie toegevoegd. 114
Isidore Epstein. Geschiedenis van het Jodendom Utrecht/Antwerpen 1964 (vertaling van Judaism a Historical Presentation - Penguin 1959). 115
Let wel: Even hierboven zagen we, dat Jezus ook stelt, dat in het ondergaande Jeruzalem de goeden en de kwaden geleden hebben en Paulus Rom 11, dat de Joden ´nu´ barmhartigheid ondervinden. Theologisch aan te nemen valt, dat alleen het blijvende grove ongeloof - dit kwam voor, b.v. ´zij trachtten Lazarus te doden´, dezelfde toeleg als welke Jezus op het kruis bracht zwaar zal zijn gestraft, maar Gamaliël, die de christenen het voordeel van de twijfel gunde, zal dit zeker ook ondervonden hebben 116
Bevestigd in dezelfde kracht des Geestes waardoor Petrus Tabitha opwekt. Let wel de overtuigende details (details op zich hoeven nog niets te zeggen) ´Simon die bij Simon logeert´, ´in zijn huis aan zee´. ´En het geschiedde´ wijst geen las van passages uit, maar betekent de volgende stap, het feit dat Cornelius twee huisslaven en een vrome soldaat zond, men navenant twee mannen naar Lydda zond, het leggen van Tabitha´s lichaam in een bovenzaal, het verwijderen van de vrouwen uit de bovenzaal en het alleen zijn van Petrus met de overledene die hij opwekt. Vergelijken wij de opwekking van Lazarus. Is de auteur zo listig, dat hij eerst ´de Joden´ introduceert om later enkelen van het het Sanhedrin te kunnen doen inlichten? En het verhaal door complicering realistisch doet lijken. Martha die Jezus tegemoet gaat, dan Maria gaat halen, waardoor zij ´de Joden´ meetroont om ooggetuigen te worden? Er zijn allerlei andere manieren denkbaar om als schrijver deze Joden ooggetuigen te laten worden. Waarom zijn ze niet meteen met Martha meegegaan ´omdat zij vermoedden, dat zij naar het graf ging´, omdat ze van haar ook niet konden weten, dat ze naar Jezus ging, anders had ze Maria niet over Jezus´ komst in het oor hoeven fluisteren. Het verhaal is echter wel plausibel als wij de levende achtergrond begrijpen. Men mist op een gegeven moment Martha en denkt, gezien dat ze straks in deze zin op Maria zullen reageren: die is naar het graf. Wanneer ze haar bij terugkeer Maria iets toe horen fluisteren, waarna deze weggaat, denkt men: wij gaan mee. Wist de schrijver dat dan? Hij had alleen maar Jezus horen zeggen: Ga Maria halen. Enige tijd later zag hij Maria komen, gevolgd door een stoet weeklagers met inbegrip van Martha. Daar wil je dan toch wel meer van weten. 117
Did 16, 6 is, behalve naar Mc 1, 10, maar dan in apocriefe vervorming, gesproken wordt over een scheur in de hemel, een reminescentie aan I Kor 52 : scheur, bazuin en opwekking worden er ´de tekenen van de waarheid´ genoemd. 118
Wij gaan nog eens na. Q is m.i. niets anders dan het samentreffen van Mt en Lk op dezelfde uitspraken-overleveringen. Je hebt alleen bij sommige, waar de onderlinge afwijkingen bij Mt en Lk gering zijn, de indruk,dat deze uit dezelfde ´koker´ (persoon of kring) stammen, maar dit is nog
niet als ´bron´ te betitelen in de zin als met ´Q´ bedoeld (in mijn commentaren op Dibelius heb ik het ´klein-Q´ genoemd). In feite is Q dus een schijngestalte, waar beide ook minder gangbare informatie kunnen aanboren die de ander niet heeft. Zo is er ook samentreffen met Mc, af te zien aan ruimere varianten. De criteriële vraag is natuurlijk: Waarom zijn er buiten Mc en bij ieder van beide wat ´biografische´ aanvullingen (bij Mt b.v. het einde van Judas, bij Lk de Emmausgangers, de opwekking van de jongeman van Naïn) en parabels alleen uitspraken toegevoegd?, maar geen gemeenschappelijke stukken extra-´biografie´? Wijst dit dan niet uit, dat er een verzameling van uitspraken is geweest, terecht Q(uelle) genaamd? Maar het algemeen de ronde doen van losse stukken biografie is wel mogelijk, maar is moeilijk iets waarop het overleveren zich concentreert, zoals er ook geen uitspraken los worden overgeleverd, maar in serie. De losse stukken extra biografische informatie, zoals bij Lk Jezus´ optreden in de synagoe van Nazareth, en de voornoemde, moeten op eigen inlichtingen berusten. Maar biografie vergt samenhang, zodat er eerder alternatieve hele biografieën of hele stukken daarvan te verwachten zouden hebben moeten zijn, maar wat zien we? (Oer-)Mc prevaleert volkomen (hetgeen echter niet wegneemt, dat bv. Mc 4, 21-28 in Mt is weggelaten, wat erop wijst, dat Mc zelf t.o.v. oer-Mc zo´n enigszins alternatieve biografie is). Deze figuratie onderscheidt zich echter allesbehalve van de gehelen van uitspraken. Er is een gemeenschappelijk corpus plus stukken aan ieder van beide eigen. Het grootste deel der uitspraken is gemeenschappelijk, een deel niet. Dus ook hier één bron, het gemeenschappelijk corpus, zou je zeggen. Maar let op de vaak sterke versimpeling bij Lk (veeleer dan complicering bij Mt), die dit weerspreekt. Nee, er is een totaal aan uitspraken dat de ronde doet, waarvan vele in versimpelde versie. Maar is dit bij ´biografie´ niet alleen maar in schijn anders? ´Biografie´ immers laat zich gezien de anekdotische aard van haar inhoud niet zo goed afknotten of verbasteren, ofschoon daar wel degelijk duidelijke staaltjes van zijn, getuige de twee bezetenen van Gadarenen (i.p.v Gerasenen), de twee blinden. Wij gaan na: De figuratie is: er is een aanwijsbaar oer-M, dat de ronde deed, maar (te) weinig alternatief (dat in Mt en/of in Lk terecht gekomen zich qua overeenstemming en verschil mooi met hun logia-totaal zou kunnen laten vergelijken) in omloop (Joh is een geheel eigen, geschreven stuk biografie). Maar het enige identificeerbare uitspraken-corpus is een gemeenschappelijke ´koker´ van die logia bij Mt en Lk die met een grote graad van nauwkeurigheid op elkaar lijken (ik noem het wel ´klein-Q´.. Verder is er alleen maar het corpus van het totaal aan uitspraken, waarvan het grootste deel gedeeld, maar niet met nauwkeurige overeenstemming, en waarvan we er ook in Mc versimpeld aantreffen. Dat totaal nu als ´bron´ betitelen is zo algemeen, dat het niets zegt. Waarom mogen wij oer-Mc dan wél als ´bron´ betitelen? Omdat de structurele eenheid ervan zichtbaar is. Maar bij Q is de gemeenschappelijkheid vaak onnauwkeurig. Toegegeven, daar lenen sommige uitspraken zich ook eerder voor dan andere, maar dit komt dus die zichtbaarheid niet ten goede. Toch zegt dit niet, dat er geen Q zou kunnen bestaan, dus dat de aan Mt en Lk gemene uitspraken allemaal uit een bron komen, die echter helaas onzichtbaar is. Er is echter één ´maar´: datgene waar geen reden voor is, dat moet je niet aannemen. Veel beter kun je je afvragen, waarom er niet meerdere ´biografieën´ als oer-Mc in omloop waren. Ik vrees echter, dat daar geen antwoord op mogelijk is, omdat iets anders nu eenmaal niet het geval was. Is oer-Mc dan niet eveneens een, onafknotbare, overlapping van drie biografiën? Als dit zo was, zou de cirkel rond zijn. Maar oer-Mc is duidelijk een eenheid. Stel, dat Q zogoed als oer-Mc een selectie is, dan zou aanvulling de aard van Q niet veranderen, maar wel zou aanvulling de aard van oer-Mc veranderen, omdat er dan twee vergelijkbaren zijn, Mc en oer-Mc-in Mt/Lk. Maar dit is niet in die mate het geval, dat er sprake is van een tweede omlopende biografie (waarin, vind je het gek, het algemeen bekende oer-Mc dan mogelijk zou zijn opgenomen). 119
Of althans voorganger. Dicteren behoort tot de denkbare mogelijkheden. In ieder geval moet de mnemotechniek veel kolossaler ontwikkeld zijn geweest dan wij ons heden kunnen voorstellen, maar we weten niet hoever. Gek is alleen, dat de enige Mc-varianten die ooit zijn teruggevonden degene zijn die wij in Mt en Lk terugvinden. Bovendien zijn ze nooit, zelfs sommige verder sterk
gelijkende Q-logia niet, woordelijk helemaal gelijk. Ik stel mij zo voor, dat men a.h.w een heleboel moppen, nou nee, anekdotes kende plus hun volgorde. 120
Vollediger: Mc 5, 19 inleg achteraf; 16, 19 idem; Mt 7, 21 (de aanspreekvorm, maar met eerbiedige bijklank; 21, 3 geen vertaling van ´rabbi´? ; 22, 43 vv. en 24, 42, beide indirect, par conséquent, frequenter Lk: 7, 13; 7, 19; 10, 1; 10, 41; 11, 39; 12, 42; 13, 15 etc. maar hier is het steeds een lukaanse eretitel achteraf., en Joh 4,1; 6, 23; 11, 2; 13, 14, 20, 2.13, 20, 18.20.25; 21, 7 enz. In al deze gevallen niet steeds i.p.v. ´rabbi´?; 20, 28 niet een naar achteren verplaatste ´verstane ´ parafrase van Thomas´ eerste schrikreactie ´Mijn God!´? Ik krijg de indruk, dat er een begin is van beschouwing van Jezus als ´de Heer´ ligt in wat doorschemert Mt 7, 21; bij Lk is het allang een gangbare betiteling. In Joh gangbaar, maar omdat deze toch al steeds blijkt te parafraseren, hoft dit nog niet een gefixeerde uitdrukking te zijn als bij Lk, maar kan het een vaste parafrasering zijn van ´rabbi´, of anders dezelfde klankwaarde hebben. Hier in een keer een vergoddelijking in zien en nog wel op een hellenistische manier als Geze Vermes doet is m.i., ontwikkelingshistorisch gezien, niet zo´n goede theorie. Er moet historisch met enig eerbieid over en tot Jezus gerproken zijn, het ´meester´ is b.v. in Mt niet van de lucht. ´Heer´ zal niet ver hiervandaan hebben gelegen. 121
Joh´s exactheid is zeker geen schijnexactheid, getuige 3, 23; 4, 2; 6, 66; 11. 53,54; 12, 42. Het gevoel van door deze auteur begoocheld te worden, ontstaat door zijn parafrasering annex vaak met dubbele bodem interpreteren van het gesprokene. Hierdoor dicht men hem ook getallenmystiek toe. Verder doordat men meent, dat het een laat evangelie is, maar men vergelijke eens 1Joh 18 met Joh 21, 22,23. Het is het laatste uur en: het valt wel mee met dat laatste uur: of de brief is wat ouder dan het evangelie of de datering ligt daar waar de parousieverwachting gaat worden uitgesteld. Onjuist is m.i. de mening dat Joh 21 een later toegevoegd postscriptum is; de stijl blijft hetzelfde als in dit hele evangelie, nee 20, 30,31 slaat op 29 als basis om zonder zien toch te geloven: ook hs. 15-18 zijn slechts een (grote) onderbreking. De indruk van onbetrouwbaarheid mag men zichzelf verwijten. In feite is dit een testimonium paupertatis, getuigensi van onvermogen, nl. van dat men bij het lezen het spoor bijster is, gedesoriënteerd dus. Nuchtere analyse doet echter het spoor en de mogelijkheid van een juiste beoordeling terugkeren en doorhebben wat hij voorheeft en dat is niet: de lezer iets op de mouw spelden. Moet hij dáárvoor b.v. dan zo´n weinig spectaculair teken als de genezing van de zoon van de soldaat des konings invoeren? Is het niet tig keer zo waarschijnlijk, dat het waar gebeurd is? Zie passim de annotaties bij mijn commentaren op Dibelius en Bultmann en mijn artikel over Schijn en Wezen. 122
Als voorslag hiervan noem ik het feit dat Paulus zich eind Romeinen en Kor II op het doen van tekenen, zelfs ´bij u´ beroept, op de gezien het en passant geschilderde uit het leven gegrepen opwekking van het dochterkje van Jaïrus, de naar het leven getekende vergeving aan en genezing van de lamme, het feit dat Joh meldt, dat velen in het Sanhedrin in Jezus geloofden maar er niet voor uit dorsten komen, het uit het leven te begrijpen vermoeden bij ´de Joden´, dat Maria naar Lazarus´ graf zou gaan, en als indirect bewijs voor Jezus´ spectaculaire dodenopwekkingen die door Petrus van Tabitha, bewezen door bij logeren van Simon bij Simon, zenden van 2 slaven en een vroom soldaat door Cornelius, allemaal plausibele details, annex dat de dode in een bovenzaal gelegd werd en het damesgezelschap verwijderd (en ´en het geschiedde´ is nooit als scheiding bedoeld). Van Joh zie vorige aantekening en deze loopt met wat zoals genoemde steeds ´makebelief´-details in de goede zin des woords moeten zijn door t/m Jezus´ opstanding, die maar al te zeer Jezus´ betekenis als verlosser aan het kruis, conform zijn pretentie bij het Avondmaal, hard maakt.
123
Vgl. Gerard Croiset, autobiografie, de afvoering naar Duitsland. Ik beschouw het geleidelijk intredend slotdeel van Handelingen in de wij-vorm niet als een soort 'Scheepsseylagie'. Dit genre is een afgeleide, een namaak. Het ligt hier niet bepaald voor de hand. 124
Mijn broer Thijs, dr. physicae, wil het verklaren met de meer-wereldenvisie van de kwantumfysica. 125
e
Men zie ook G. Croiset. ´Croiset, paragnost´, 4 druk, Naarden, 1982, met name de stoelenproeven, de afvoering naar Duitsland. Ik ga echter niet zover te beweren, dat Croiset zich nooit vergist. In sommige gevallen verdenk ik hem van zelfoverschatting. 126
Hierover handelt mijn aparte verhandeling ´Schijn en Wezen´ (op mijn website).
127
In Handelingen is dit dé grote tijdsprong. Naar wat uit Galaten af te leiden valt betreft deze passage een periode van wel 17 jaar (misschien 14) jaar (Gal 1, 18; 2, 1). 128
e
Dit komt dan wel in tegenspraak met Papias (2 eeuw) die Marcus als de vertaler aanwijst. Maar dezelfde Papias zegt, dat Mattheus de vertaler was van de woorden (logia) des Heren. Dit laatste heeft altijd bevreemding gewekt, want staat er niet een heel evangelie op naam van Mattheus? Maar dit xou kunnen betekenen, dat het hele evangelie de naam heeft gekregen van de vertaler van alleen maar logia, terwijl het oudste Marcus-corpus zich in Mt bevindt. Het Mc-evangelie is immers, zoals we al wisten, maar één variant van oer-Mc, dus is de genoemde Marcus niet de auteur, maar de vervaardiger van het oudste oer-Mc, dus indien bovenstaande analyse klopt, identiek aan Mt, terwijl de echte Mattheus alleen maar een logiavertaler is geweest. Dan is Mt het werk van Marcus, die logia van Mt vertaald heeft en in Mt heeft verwerkt. Mc is dan niets anders dan een versie van Marcus´ vertaling, opgeschreven door een ander. Dit betekent, dat Mc in zekere zin terecht Marcus heet en dat Mt wel begrijpelijk juist omdat het distinctieve ervan aan hem ligt, maar niet terecht Mattheus heet. Voor deze theorie van Marcus´ auteurschap van het oudste oer-Mc (oer-Mc definieerde ik als een variantie van drie) pleit wonderwel de verplaatsing binnen Mt waar wij het over hebben, want Papias meldt, dat Marcus wel getrouw wilde weergeven, maar zich de vrijheid nam om bij het schrijven te verplaatsen. Dit slaat in Papias voorstelling weliswaar misschien op het Mc-evangelie, maar het gaat niet om Papias´ impressie, maar om de informatie die hem ter ore kwam en het principe ´verplaatsen mocht´, dat Lk nog veel vaker heeft toegepast. 129
Voorzover ik zie de enige echte grote tijdsprong. Vgl. A. Alberts. Het zand voor de kust van Aveiro, die zulke tijdsprongen als procédé in een roman hanteert. 130
Waarheidsliefde maakt bereid om wat kenmerken der waarachtigheid heeft te geloven, maar in overeenstemming hiermee evenzo om wat de kenmerken van onwaarachtigheid niet te geloven. Ik ben hier overigens in het wat dit betreft onverdachte gezelschap van vroegere E'O-televisieevangelist Ben Hoekendijk, die mooi over Handelingen kon vertellen, maar dit verhaal gauw even afdeed met mee te delen, dat hij niet wist wat hij ermee aanmoest. Sceptici benadrukken slechts één moment. Dit maakt de andere zijde vleugellam. Daarom noem ik mijn methode van achterhaling, die beide momenten wil honoreren, kritisch-evalutief. 131
En bisschop Stählin maar op zijn dibeliaans denken, dat Lk hier, speels als hij moet zijn geweest, rijmde. 132
Anders dan het geval is Hand 8, 39. Historisch toont dit aan, dat zo goed als half-geloof ook half ongeloof is de slechte zin des woords, vol-evangelisch geloof vermengd is met bijgeloof (zie de zaak Galilei; ook Calvijn lijkt dit verhaal met huid en haar te geloven). Het gevaar van in het eerste geval voorstaduim zijn van en in het tweede geval omslaan in ongeloof is levensgroot. Geloven is
wezenlijk a) bereid zijn om (ook wat op het eerste gezicht onwaarschijnlijk lijkt) te erkennen, b) beslist niet zonder erop alert zijn dat er bedrog on het spel is en ergens niet in te stinken, c) het waarachtige van het ware (h)erkennen, d) gevonden sporen verder te volgen, e) alle vier voorafgegaan door gedrevenheid door waarheidsliefde en inzet om deze te vinden vanuit een reeds op te brengen notie van de zwaarwegendheid hiervan, dus tegenovergestelde van cynisme, indifferentisme, verregaande relativisme en oppervlakkiigheid, genotzucht en comfort. Het evangelie leert zelfs, dat je lot ervan afhangt. De pest is ook een technologisch-sciëntistisch wereldbeeld , dat zichzelf wijsmaakt dat de huidige stand van de wetenschap adequaat informatief is en de wereld al in het wezenlijke verklaart en nog wel met wetten, statistiek, modellen, waardoor de werkelijkheid verdacht veel de gedaante aanneemt van wat slechts door ons aangelegde parameters zijn, zo goed als zij erin past! Deze zelfbevestiging is nl. geen echte zelfbevestiging, maar alleen binnen het aangelegd perspectief. Er zijn ook andere sporen om werkelijkheden op het spoor te komen, maar die zich tonen slechts voor diegenen die er oog voor hebben. Sommige hiervan zijn zelfs wetenschappelijk aan te tonen, maar stuiten binnen wetenschappelijk kring toch op enorme weerstanden, omdat men geen geloofsvermogen heeft of inschakelt. Wanneer Gould zo´n spoort aanboort, vervalt Dennett tot een soort razernij (DDI). Gelukkig heb ik vroeger dierenboeken vertaald en heb zo nogal wat gelezen over de wonderen der natuur, waarvoor ik ten volle moet erkennen, dat ze door God geschapen zijn en Hem ervoor prijzen. Het gedrag van de spin verklaard door natuurlijke selectie alleen, ik moet zeggen dat ik daar zeer ongelovig tegenover sta. En Darwin zegt in OoS ook niet anders dan a) Er is ongetwijfeld de machtige werking van n.s. (en sexuele s. en speciale onbekende wetten, die b.v. de menselijke verschillen in huidkleur moeten verklaren, géén n.s.!) b) er zijn vele, uiteraard aan hun omgeving aangepaste species, c) Dan zegt hij: ´I certainly believe´, dat c het gevolg is van a. Omdat dit geen logisch bewijs is, zegt D. dit zo. Het is dan een ´geloof´ zoals dat door de gewone weldenkende verlichte burgerij wordt opgevat, nl. een subjectief gevoelen. Maar christelijk geloof is niet zo´n conjectuur, maar geloven in dezelfde betekenis als wanneermen zegt: ik gelóóf hem: door betrouwbaarheid, door doorkomende waarachtigheid, zowel in de echte historie als de natuurlijke (niet sentmenteel, maar met oog voor het wonder: erken ´miracles´ als ´miracles´. Erkenning ´alsof´ is steeds het voorportaal van de hel gebleken. 133
Deze Hebreeuwse zin betekent ´het een en het ander zijn woorden van de Levende God´.
134
Denzinger-Schönmetzer DS 474.
135
De late datering is schijn. De auteur moet zijn lezers hebben kunnen doen geloven Jezus persoonlijk gekend te hebben. Zou het een late auteur zijn, dan zouden evangelie en eerste brief geantedateerd moeten zijn t.o.v. de brieven 2 en 3. Maar zowel klankleur als woordkeus van brief 2 is ongecamoufleerd die van brief 1. Het klopt ook in die zzin, dat brief 1 nog zegt ´het is de laatste ure´, terwijl het evangelie rept van des auteurs toekomstige dood. De johanneïsche geschriften getuigen dus te dateren van de overgang van de tijd der spoedige pariousia-verwachting naar de uitgestelde. Bovendien rept het evangelie van een badhuis dat te Jeruzalem is, niet was, wat gezegd zou moete zijn na de verwoesting. De ontwikkelde bourgeoisie gelooft niet ,dat een visser later een beroemd schrijver en groot theoloog kan worden. Dit is een vooroordeel. De auteur weet zich nog de opbrengst van een visvangst te herinneren! Verder doet zich het ´Satyricon´-effect voor, het recept dat Fellini in de gelijknamige film hanteerde om epistemologische redenen, we kunnen naar ´wie es eigentlich gewesen´ slechts gissen, schilder daarom slechts in vage contouren. Hierdoor wordr er echter dezelfde fout gemaakt als door de impressionistische schilder: wat niet vaag is, wordt óók vaag geschilderd en wat vaag is wordt gauw extra-vaag. In casu: wat fragmentarisch is of dramatisch of sprookjesachtig moet vooral zo blijven. Breekt de vierde evangelist met zijn beschrijvingen hieruit, dat moet hij terug in dit hok. Maar dit is wel subjectieve psychologie. I.p.v. van dat men nu erkent, dat, niet: een visser maar visser moet blijven in een wat vreemde entourage, maar: een net zo reële gestalte is geweest als blijkens zijn brieven en ook Handelingen Paulus.
136
Zelfs niet in ´en zij hebben gedaan met hem wat zij wilden, gelijk van hem geschreven staat´. Dit is wel analoog met de echte Elia, maar dit maakt het verschil met deze noch de komende niet goed. Wie het analoge karakter met de echte Elia niet zag is Maarten ´t Hart in een van zijn stukjes die hij van de NRC op het christendom mocht afvuren. Hij constateert, dat ze met de ´echte´ Elia niet hebben gedaan wat zij wilden. Hij doorgrondt niet hoe Jezus vergelijkingen trekt, analoog. Er staat geschreven dat zij iets met hem wilden, niet dat zij dit ook hebben kunnen uitvoeren. 137
Staat in de handgeschreven tekst die in de onderhavige is herredigeerd. Deze trek (sinds mijn e
16 ) heeft sindsdien bepaald niet opgehouden te bestaan. Meestal loopt het echter op een andere manier (zie noot 110). Op deze lijkt wat me in Donoratico Marittimo overkwam. Ik liep door een weggetje, dat ik nog niet eerder gelopen had, naar het strand en zag voor mijn geestesoog een scheefhangend schip met bollende zeilen. Verder lopend zag ik rechts opeens een restaurant geheten ´Il Pirata´. 138
Adrian Leverkühn is de hoofdpersoon van Thomas Manns ´Doctor Faustus´.
139
Zie evenwel J. J. Brierre-Narbonne. Le Messie souffrant dans la littérature rabbinique.. Paria 1939 (Librairie Orientaliste Paul Geuthner). 140
Zie noot 114.
141
Kunnen zondaar zijn en hebben van krachten des Geestes samen bestaan? Is dan in het geval van exorcisme het rijk niet tegen ziczelf verdeeld? Maar a) het hoeft niet om gelijktijdig het geval zijn te gaan, en b) sommige krachten zijn duister, zoals b.v.bij Raspoetin, misschien wel onder het mom van het tegendeel. 142
Maar anders dan bij Kant zijn hier geen synthetische oordelen, die, subjectief als die zouden wezen, de toegankelijkheid van het object-an-sich in de weg staan, maar met vermeende gemeenteinteressen opgevulde skepsis. (Overigens haalt Kant reflectieniveaus door elkaar heen, waardoor een subject een predikaat niet lijkt te bevatten, waar dit langs indirecte weg wel degelijk zo is, er zo sprake is van tautologieën, maar niet zoals Carnsp, de analytische school voorbehouden, de synt. oord. a pr. humeaans wegdecreterend. En het ´Ding an sich´ is te bereiken, omdat het om aftastbare/zich manifesterende hardfeiteljkheid gaat, duidbaar in wat zijnscategorieën zijn; verder is er de ervaring van medemenselijk ervaren van elkaars, een gemeenschappelijke, hardfeitelijke, wereld, dus geen solipistische, maar een echte buitenwereld.). 143
De vertaling door het Nederlands Bijbelgenootschap van παρέλαβον 'απο του κυρίου als ´ heb ik bij overlevering van de Heer ontvangen´ is een verkeerde, slappe, interpretatie van wat goed vertaald luidt ´ik hen van de Heer ontvangen´. Rechtstreeks? Vgl. Gal 1, 12. 144
Dat het Geheel afhankelijk is van zijn delen en daardoor deze procedure hol, is onjuist, want er is wisselwerking tussen geheel en delen, want weliswaar zijn alle delen medeconstitutief voor het geheel, maar het geheel komt in de delen tot uitdrukking. Echte afwijkingen kunnen q.q. worden opgespoord. 145
Het paranormale erin lijkt op dat van G. Croiset (autobiografie) over een wegvoering van een groep mensen naar Duitsland. 146
Omdat de auteur van de grote drie: Petrus, de zonen van Zebedeus, deze laatste twee niet noemt, en van deze Jacobus vroeg door Herodes terechtgesteld was, heeft de conclusie altijd geluid, dat de auteur de andere zoon van Zebedeus is geweest. Nu is de auteur iemand die zich in zijn brieven identificeert als ´de oudste´, hij oefent, ergens in Klein-Azië wondend, op afstand gezag uit over
een gemeente (Joh 3, die hij aanschrijft dus naar alle waarschijnlijkheid meerdere). Joh 2 schrijft hij aan een gemeente die hij vroeger geëvangeliseerd heeft. Nu wil ik geen goed woord overhebben voor iemand die beweert, dat vermeende identiteit met de apostel Johannes ´légende dorée´ is, oude koek, want de traditionel verklaring heeft geen geringe argumentatiekracht. Het grote bezwaar hiertegen is, dat behalve dat het om een late auteur zou gaan, de theologie van deze auteur veel te gereflecteerd is. Hor kan een visser dat nu? Maar omdat intelligentie toen niet bepaald uitgeslecteerd en geoefend was, is de kans op autodidacten juist groot, getuige Jezus van Nazaret zelf, wat de ´geliefde leerling´ betreft zelfs heel groot, want een leerling van een geniale autodidact zelf als autodidact beschouwen, mag dat wel? Maar: zijn reflexe theologie is bovenjezuaans. Zijn theologoumena zijn vaak niet letterlijk, maar interpretaties van oorspronkelijk anders luidende bewoordingen. Maar dit zegt niet meer dan dt hij er een handje van heeft dingen te ´verstaan´ (zie 11, 51-53). Mijn conclusie dat wij hier met een leerling op latere leeftijd van doen hebben, heeft per saldo niets zo onwaarschijnlijks als het sommigen lijkt. En in positieve zin: de auteur weet omtrent de situatie in Palestina heel veel, en sommige toedrachten zijn zonder meer plausibel, b.v. het dopen van Johannes te Enon bij Selim en de melding van het feit, dat Jezus zelf niet doopte, maar alleen zijn leerlingen. . Zie passim. 147
De lijkwade van Turijn klopt hier niet mee.
148
In het Aramees is ´naar nijn God en naar uw God´ uit te drukken als ´lalahi w lalahak´ . e
´Naar Galilea´ is ´lag lylaa´. Dan zou het volgende denkbaar kunnen zijn: (Lalahiwlalahak, maar vlug uitgesproken/verstaan als) lalahylahak > (lahalylaäk, maar begrepen e
( k)
als) lag lylaä Naar God mijn en naar God jouw naar Galilea. Als dit juist mocht zijn, moet deze equivocatie al vroeg ontstaan zijn. ´Hineininterpretierung´ op grond van Mc 14, 28,29 en/of de Galilese verschijningen? Hoe meer je Joh´s bewoording serieus neemt, des te meer ga je een dergelijke equivocatie serieus nemen. Het past wel bij wat toch steeds blijkt, nl. dat Johannes steeds een meer gedegen weergave heeft. 149
Wat betreft Maria: Joh 19, 27 geeft gelegenheid tot intieme gesprekken; Lk 2, 36 indiceert historiciteit, ook van de contezt. Wat betreft Paulus: Rom 9, 5: 1Kor 8, 6, alhoewel dit laatste ook kan worden opgevat als: Christus is de voldoende grond voor de hele schepping. Dit is nog niet hetzelfde als: de schepping is er om Christus, maar toch een ´door toedoen van´. Verder Kol 1, 19; 2, 9 (de brief lijkt me uit het leven, met name ook gezien het feit dat hij ook moet worden voorgelezen te Laodikea). 150
Wat G. Bornkamm zegt, dat de gemeente aan de aardse Jezus reeds de macht (van zondevergeving en vrijheid van de sabbat) toekennen van de verhoogde miskent de begeleidende staaltjes (genezing dochter Jaïrus met alle kenmerken van echtheid en de genezing van de lamme zijn ´twee handen op een buik´: ook hier is veel circumstantieels) en de messiaspretentie die de hele Jezus doortrekt.