Inhoudsopgave
Thema 1
Wie is dat? 7
Thema 2
Hoe spel je dat? 33
Thema 3
Hoeveel? 47
Thema 4
Hoe laat is het? 55
Thema 5
Wanneer ben jij jarig? 67
Thema 6
Wanneer zijn de winkels open? 75
Thema 7
Kun je dit formulier invullen? 87
Thema 8
Wat doe jij op een dag?
103
Thema 9
Ga je mee?
117
Thema 10
Wat is je telefoonnummer?
135
Thema 11
Wat is er aan de hand?
143
Thema 12
Eet jij gezond?
163
Thema 13
Wat eten we vandaag?
177
Thema 14
Waar is …?
191
Luisterteksten en instructies bij de oefen-cd 201 Grammaticaoverzicht 233 Correctiesymbolen schrijfvaardigheid 269 De klinkers
270
De medeklinkers 271
Inhoud
5
Goedemorgen!
Goedemiddag!
Goedenavond!
Hallo Naima, hoe gaat het?
Ook goed! Hoe gaat het (ermee)?
Goed, en met jou? Goed!
Hoe is het (ermee)? Hoe gaat het met jou / je? Hoe is het met jou / je?
Het gaat wel!
Niet zo goed! Slecht!
Dag Lina! Tot vrijdag! Dag! Doei! Tot …dag! Tot ziens!
6
Thema 1 | Wie is dat?
Ja, dag Naima! Tot vrijdag!
Thema
1
Wie is dat? Ik weet het niet!
1
Hoe heet jij? Hoe heet jij?
Ik heet Vartan.
Vartan!
Dag meneer.
Dag mevrouw.
Hallo! Ik heet Lina. En jij? Hoi, ik heet Vartan.
Monserrat, dit is Vartan.
Aangenaam! Prettig kennis met je te maken.
Ben jij Naima?
Ben jij Vartan?
Nee, ik ben Dorjee. Dit is Vartan.
Pardon? Wat zeg je?
Thema 1 | Wie is dat?
7
2
Uit welk land kom jij? Ik kom uit Tibet. Uit welk land kom jij, Monserrat?
Uit Syrië. Ik kom uit de Filipijnen. En jij Lina?
Waar kom jij vandaan?
Ik kom uit Syrië. Uit Syrië. En jij?
Uit welk land kom jij?
Ik kom uit Syrië. Uit Syrië. En jij?
Uit welk land komen ze? Zet een X in de juiste kolom. Syrië
de Filipijnen
Marokko
Armenië
Tibet
Dialoog 1 1 Vartan
............................ ............................ ............................ ............................ ........................ . . . .
2 Lina
............................ ............................ ............................ ............................ ........................ . . . .
Dialoog 2 3 Monserrat
............................ ............................ ............................ ............................ ........................ . . . .
4 Dorjee
............................ ............................ ............................ ............................ ........................ . . . .
Dialoog 3 5 Naima
8
Thema 1 | Wie is dat?
............................ ............................ ............................ ............................ ........................ . . . .
3
Welke taal spreek jij?
Ik spreek Filipijns, Engels en een beetje Nederlands.
Welke taal spreek jij?
Welke taal spreek jij?
Ik spreek Engels. Engels. En jij?
Welke talen spreek jij?
Engels
Ik spreek Engels en Nederlands. Engels en Nederlands. En jij?
3.1 Welke taal spreken ze? Onderstreep de talen die je hoort. VOORBEELD: Engels F rans Nederlands 1 Nederlands
2 Chinees
3 Bulgaars
Pools
Russisch
Zweeds
Portugees
Frans
Duits
Engels
Engels
Italiaans
Turks
Arabisch
Spaans
3.2 Welke taal spreken de cursisten van Karin? Zet een X in de juiste kolom. Arabisch
Tibetaans
Turks
Armeens
Filipijns
Dialoog 1 1 Naima 2 Vartan
............................ ............................ ............................ ............................ ........................ . . . . ............................ ............................ ............................ ............................ ........................ . . . .
Dialoog 2 3 Dorjee 4 Monserrat 5 Lina
............................ ............................ ............................ ............................ ........................ . . . . ............................ ............................ ............................ ............................ ........................ . . . . ............................ ............................ ............................ ............................ ........................ . . . .
Thema 1 | Wie is dat?
9
4
Waar woon jij? Waar woon jij?
Ik woon in Amsterdam. In Amsterdam. En jij?
5
Hoe ga jij naar de les? Hoe ga jij (je)* naar de les?
Met de trein.
Lopend.
Met de bus.
Met de metro.
Met de tram.
Op de fiets.
Met de auto.
* Jij is de beklemtoonde vorm en je is de onbeklemtoonde vorm. Zie ook p. 243.
10
Thema 1 | Wie is dat?
5.1 Wie is dat?
Een vrouw klas van Karin.
en een man
gaan naar Nederlandse les. Ze zitten allebei in de
Omcirkel (❍) de letter van het juiste antwoord. Eerste luisterronde: Wat weet je over de vrouw? 1 Ze heet
a Naima. b Lina. c Monserrat.
2 Ze komt uit
a Marokko. b de Filipijnen. c Spanje.
3 Ze spreekt
a Arabisch. b Arabisch en Engels. c Arabisch, Engels en Nederlands.
Tweede luisterronde: Wat weet je over de man? 4 Hij heet
a Vartan. b Abdel. c Dorjee.
5 Hij komt uit
a Armenië. b Tibet. c Marokko.
6 Hij spreekt
a Tibetaans. b Armeens. c Tibetaans en Nederlands.
Derde luisterronde: Hoe gaan de man en de vrouw naar de les?
7 Zij gaat
a
8 Hij gaat
b
a
naar de les. c
b
naar de les. c
Thema 1 | Wie is dat?
11
5.2 Interview Interview vier cursisten uit de klas. Schrijf een kort antwoord op.
Tibetaans
Vartan naam
land
taal
woonplaats
vervoermiddel
Vartan
Armenië
Armeens
Diemen
bus
..................................
..................................
..................................
..................................
............................. . . . . .
..................................
..................................
..................................
..................................
............................. . . . . .
..................................
..................................
..................................
..................................
............................. . . . . .
..................................
..................................
..................................
..................................
............................. . . . . .
5.3 Is de informatie juist of niet juist?
VOORBEELD: Vartan spreekt Armeens.
Dat klopt!
Vartan komt uit China.
Dat klopt niet! Ik kom uit Armenië.
5.3.1 Dat klopt! Dat klopt niet! Klopt de informatie over Vartan? Kijk naar de informatie in oefening 5.2. 1 2 3 4
12
Vartan komt uit Syrië. Vartan spreekt Turks. Vartan woont in Diemen. Vartan gaat lopend naar de les.
De informatie is juist.
Dat klopt!
De informatie is niet juist.
Dat klopt niet!
Thema 1 | Wie is dat?
5.3.2 Schrijf vier zinnen op over een cursist uit de klas! 1
. ...................................... komt ........................................... .
2 . ...................................... spreekt ........................................... . 3 . ...................................... woont ........................................... . 4 . ...................................... gaat
............................................
naar de les.
5.3.3 Hij en zij Wie is dat? Uit welk land komt hij? Welke taal spreekt hij? Waar woont hij? Hoe gaat hij naar de les?
Dat is Vartan. Hij komt uit Armenië. Hij spreekt Armeens. Hij woont in Diemen. Hij gaat met de bus naar de les.
Hoe heet zij? Uit welk land komt ze*? Welke talen spreekt ze? Waar woont ze? Hoe gaat ze naar de les?
Zij heet Monserrat. Ze komt uit de Filipijnen. Ze spreekt Filipijns en Engels. Ze woont in Badhoevedorp. Ze gaat met de tram naar de les.
de man
de vrouw * Zij is de beklemtoonde vorm en ze is de onbeklemtoonde vorm. Zie ook p. 243. 5.3.4 A/B-oefening Voor deze oefening wordt gebruikgemaakt van materiaal uit de handleiding.
Thema 1 | Wie is dat?
13
6
Ben jij getrouwd? Heb jij kinderen? Ben jij getrouwd?
Ja, ik ben getrouwd. Nee, ik ben niet getrouwd. Nee, ik ben gescheiden. Nee, ik woon samen met mijn vriend / vriendin.
Heb jij kinderen?
Ja, ik heb kinderen. Nee, ik heb geen kinderen.
Hoeveel kinderen heb je? de jongen
Ik heb één (1) kind, een zoon / een jongen. Ik heb één (1) kind, een dochter / een meisje.
het meisje
Ik heb vier (4) kinderen, twee (2) zoons / jongens en twee (2) dochters / meisjes.
de zoon
de dochter 6.1 Luisteroefening Eerste luisterronde: Zijn ze getrouwd, zijn ze gescheiden of wonen ze samen? Luister naar de dialogen. Zet een X in de juiste kolom.
14
Thema 1 | Wie is dat?
Tweede luisterronde: Hebben ze kinderen? Zijn het zoons of dochters? Luister nog een keer. Schrijf 1, 2, 3 … in de juiste kolom. is getrouwd
is gescheiden
heeft kinderen
woont samen
dochter(s)
zoon(s)
Dialoog 1 Lina
............................ ............................ ............................ ............................ ........................ . . . .
Dialoog 2 Vartan Naima
............................ ............................ ............................ ............................ ........................ . . . . ............................ ............................ ............................ ............................ ........................ . . . .
Dialoog 3 Monserrat Dorjee
............................ ............................ ............................ ............................ ........................ . . . . ............................ ............................ ............................ ............................ ........................ . . . .
6.2 Interview Interview vier cursisten uit de klas. naam
getrouwd?
kinderen?
zoon(s)?
dochter(s)?
Vartan
ja
ja
1
3
..................................
..................................
..................................
..................................
............................. . . . . .
..................................
..................................
..................................
..................................
............................. . . . . .
..................................
..................................
..................................
..................................
............................. . . . . .
..................................
..................................
..................................
..................................
............................. . . . . .
6.3 Hij en zij Is Monserrat getrouwd? Met wie?
Ja, zij is getrouwd. Met Paul.
Heeft Monserrat kinderen? Hoeveel?
Ja, zij heeft kinderen. Twee.
Heeft Naima kinderen?
Ja, zij heeft één kind, een dochter.
Is Dorjee getrouwd?
Nee, hij is gescheiden.
Thema 1 | Wie is dat?
15
7
Hoe lang woon jij (al) in Nederland? Hoe lang woon jij (al) in Nederland?
Ik woon één (1) jaar in Nederland. Één (1) jaar. Ik woon al vijf (5) jaar in Nederland. Al vijf (5) jaar. Ik woon nog maar twee (2) weken in Nederland. Nog maar twee (2) weken. En jij?
1 jaar
1 dag
7 dagen = 1 week
4 weken = 1 maand
12 maanden = 1 jaar
2 jaar
3 jaar 5 jaar
O
16
Thema 1 | Wie is dat?
2 weken
4 jaar
5 jaar
…
R
= al vijf jaar (lange periode)
= nog maar twee weken (korte periode)
8
Wie ben jij?
8.1 Persoonlijke gegevens Vul je persoonlijke gegevens in.
IN BLOKLETTERS
Naam en voornaam Land Getrouwd – alleenstaand – gescheiden – samenwonend – weduwe / weduwnaar (Omcirkel (❍) wat van toepassing is.) Kinderen: ja – nee (Omcirkel (❍) wat van toepassing is.)
zoon(s)
dochter(s)
Talen: Periode in Nederland:
8.2 Wie is dat? Bekijk de persoonlijke gegevens van een medecursist. Stel hem aan een andere cursist voor. VOORBEELD: Dit is … Hij / zij …
Thema 1 | Wie is dat?
17
8.3 Post! Situatie Gisteren kreeg je deze brief.
Hallo, Ik heet Lawrence Ona en ik woon in Leeuwarden in een klein appartement. Ik kom uit Sierra Leone. Dat ligt in Afrika. Ik heb in Moskou scheikunde gestudeerd en ik heb daar tien jaar gewoond. Mijn vrouw Svetlana komt uit Moskou. Wij hebben twee zoons. Ik wilde terug naar Sierra Leone maar daar was het oorlog. Dus ben ik naar Nederland gekomen. Ik woon hier nu vier jaar en ik werk in een zuivelfabriek. Ik spreek Engels, Russisch en nu ook Nederlands. Mijn vrouw komt volgende maand naar Nederland met de kinderen. Dan zijn we opnieuw samen. Schrijf me alsjeblieft terug en vertel iets over jezelf. Hartelijke groeten, Lawrence
8.3.1 Wie heeft deze brief geschreven? .… …………………………………………………
18
Thema 1 | Wie is dat?
8.3.2 Lees de brief en zoek enkele details. Omcirkel (❍) de letter van het juiste antwoord. 1 Lawrence komt
a uit Nederland. b uit Sierra Leone. c uit Rusland.
2 Lawrence woont
a in Leeuwarden. b in Afrika. c in Moskou.
3 Lawrence is
a niet getrouwd. b getrouwd. c gescheiden.
4 Hoe heet de vrouw van Lawrence?
. ......................................................
5 Lawrence heeft
a geen kinderen. b een kind. c twee kinderen.
6 Lawrence woont
a tien jaar in Nederland. b vier jaar in Nederland.
7 De vrouw van Lawrence woont a b c
in Leeuwarden. in Afrika. in Moskou.
8.4 Een brief schrijven Schrijf een brief aan Lawrence. –– Schrijf naast elke foto jouw persoonlijke informatie. –– Schrijf je naam onder de brief.
Ik woon samen met mijn vriend.
Let op! • Begin elke zin met een hoofdletter. Ik woon samen met mijn vriend. • Begin elke zin met Ik + een werkwoord. Ik woon samen met mijn vriend. • Eindig elke zin met een punt. Ik woon samen met mijn vriend.
Thema 1 | Wie is dat?
19
Beste Lawrence, Bedankt voor je brief.
.......................................................................................................................
.......................................................................................................................
.......................................................................................................................
.......................................................................................................................
.......................................................................................................................
.......................................................................................................................
.......................................................................................................................
Vartan
Tibetaans Schrijf me alsjeblieft terug. Dan kan ik mijn Nederlands een beetje oefenen. Hartelijke groeten,
. ..................................................................
20
Thema 1 | Wie is dat?
Op stap
Emma en Daan populairste voornamen Meest gekozen meisjesnamen in Nederland Emma Julia Sophie Lotte Lisa Meest gekozen jongensnamen in Nederland Daan Sem Milan Luuk Lucas
in
Nederland
Sara en Mohamed aan de top in Amsterdam Sara en Mohamed zijn al jaren de meest populaire voornamen in de hoofdstad. Bekende Nederlanders met deze namen zijn de cabaretière Sara Kroos en de acteur Mohamed Chaara.
Bronnen: www.svb.nl en www.voornamelijk.nl
Thema 1 | Wie is dat?
21
Wat kan ik? 1 Welke vragen stelt een journalist van een krant aan één van de cursisten van Karin?
Journalist
.......................................
jij Vartan?
Vartan Ja. Journalist Uit ....................................... ....................................... ....................................... jij, Vartan? Vartan
Uit Armenië.
Journalist
.......................................
Vartan
Ja, ik ben getrouwd.
Journalist
.......................................
Vartan
Ja, vier.
Journalist
.......................................
Vartan
In Amsterdam.
Journalist
.......................................
je getrouwd?
je kinderen?
woon jij?
cursisten zitten er in de klas?
Vartan Negen.
22
Journalist
....................................... talen ....................................... jij?
Vartan
Armeens, Arabisch en een beetje Nederlands.
Journalist
Je spreekt al goed Nederlands.
Bedankt voor het interview en nog veel succes met de cursus Nederlands.
Tot ziens!
Thema 1 | Wie is dat?
2
Hoe reageren zij?
Dag Karin, met Dorjee. Hoe gaat het?
........................................
!
........................................
?
09.00 uur Goede ....................................................... . . . !
Dit is Dorjee!
. ..........................................................
. ................................................. . ........................................
!
Lina!
morgen!
15.00 uur Goede .. ........................................................ !
20.00 uur Goede .. ........................................................ !
....................................... ..............................
Vartan!
Thema 1 | Wie is dat?
23
3 Onder de pijl vind je een zin (Let op! ij = 1 letter).
U 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 1 Vartan . . . . . in Diemen. 2 Monserrat . . . . . twee kinderen. 3 Naima heeft één . . . . , een dochter. 4 Ik . . . één kind. 5 Lina . . . . . . . Arabisch. 6 Nederland is een . . . . 7 . . . . woon jij? 8 Nee, ik heb . . . . kinderen. 9 Heb jij . . . . . . . . ? Ja, twee zoons. 10 . . Monserrat getrouwd? Ja, met een Nederlander. 11 Nee, ik ben . . . . getrouwd. 12 Hoe gaat het met jou? . 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
24
Thema 1 | Wie is dat?
.
.
.
.
.
.
Dorjee is niet meer getrouwd. Hij is . . . . . . . . . . Hoe . . . . jij? Lina. Naima is een vrouw. Vartan is een . . . Wat zeg je? = . . . . . . . ? 14 dagen = twee . . . . . Uit . . . . land komt hij? Naima heeft één kind: het is geen jongen maar een . . . . . . Hoe . . . . woont Monserrat in Nederland? Acht jaar. Hoe ga . . naar de les? Met de bus. Waar woon jij? . . woon in Maastricht.
Woordenschat Zelfstandig naamwoord de vrouw – de vrouwen de vriend – de vrienden de maand – de maanden de fiets – de fietsen de trein – de treinen
het land – de landen het antwoord – de antwoorden
de brief – de brieven de man – de mannen de vriendin – de vriendinnen de bus – de bussen de les – de lessen de klas – de klassen de naam – de namen de taal – de talen de week – de weken de vraag – de vragen
het jaar – de jaren Let op: Ik woon al twee (2) jaar in Nederland.
de jongen – de jongens de tram – de trams de dochter – de dochters Let op: de zoon – de zoons / de zonen
het meisje – de meisjes
de auto – de auto’s het kind – de kinderen Werkwoord heten wonen komen spreken schrijven luisteren (naar) lezen zijn hebben gaan
Thema 1 | Wie is dat?
25
Uitspraak en spelling de a van bal
en de aa van maan
de o van zon
en de oo van boom
Grammatica ik
heet woon kom spreek
heet woont komt spreekt
hij, zij (ze)*
schrijf luister (naar) lees ik
ben
schrijft luistert (naar) leest is
hij, zij (ze)*
heb
heeft
* Zij is de beklemtoonde vorm en ze is de onbeklemtoonde vorm. Zie ook p. 243. Vraag met vraagwoord
26
Antwoord
Hoe Hoe
heet jij? heet je zoon?
Lina. Omar.
Hoe Hoe
ga jij naar de les? gaat Naima naar de les?
Met de bus. Lopend.
Hoeveel Hoeveel Hoeveel
talen spreek jij? talen spreekt Naima? kinderen heeft Naima?
Vijf. Drie. Één.
Waar Waar
woon jij? woont Naima?
In Utrecht. In Amsterdam.
Hoe lang Hoe lang
woon jij (al) in Nederland? woont Dorjee (al) in Nederland?
Al tien jaar. Nog maar vijf maanden.
Uit welk land Uit welk land
kom jij? komt Naima?
Uit Frankrijk. Uit Marokko.
Welke taal / talen Welke taal / talen
spreek jij? spreekt Naima?
Frans en Nederlands. Arabisch, Engels en Frans.
Thema 1 | Wie is dat?
Ja / nee-vraag
Antwoord Ja. / Nee.
Ben jij getrouwd? Is Vartan getrouwd? Is hij gescheiden? Heb jij kinderen? Heeft Monserrat kinderen? Heeft zij een auto? Woon jij in Den Haag? Woont Dorjee in Amsterdam? Woont hij al lang in Nederland? Spreek jij Nederlands? Spreekt Naima Nederlands? Spreekt zij Chinees?
Stap 12 GRAMMATICA & OEFENINGEN
•
estaatuitdriedelendieleidennaarhetbeginvanniveauB1vanhet b EuropeesReferentiekadervandeRaadvanEuropa. STAP 2NIEUWleidtnaarniveauA2.
• •
isbedoeldvoorgebruikinklassikaalverband.
• • •
STAP 2NIEUWbestaatuit: tekst-enwerkboekinclusiefaudio-cd 9054516046 grammatica&oefeningen 9054516054
traintdecursisteninhetontwikkelenvanpraktischevaardighedendie nodigzijnvoordecommunicatieinalledaagsesituaties. maaktveelgebruikvanauthentiekmateriaal. heefteenthematischeopbouw. biedtmogelijkhedenvoorhetverdiepenenherhalenvandeleerstofen voorevaluatie.
NIEUW
NIEUW
i seeneentalige,communicatieveleergangNederlandsvooranderstaligen zondervoorkennisvanhetNederlands.
Nederlands voor anderstaligen
•
Stap 2
Grammaticaoverzicht p. 248 en p. 258.
NIEUW
Stap 2
Nederlands voor anderstaligen
ISBN 90 5451 6046 16046
Meer oefeningen staan in het boek Stap 1/2 Grammatica & Oefeningen op p. 46-47. 9
A2
789054 516040
Training uitspraak en spelling De a van bal
en de aa van maan
Oefening 1 Zijn de woorden die je hoort gelijk
of verschillend
?
Oefening 2 Hoor je a
of aa
?
a
aa
a
aa
één letter
twee letters
een korte klank klinkt als een hond: “waf, waf, waf”
een lange klank klinkt als bij de dokter: “zeg eens aaaaa”
Thema 1 | Wie is dat?
27
Oefening 3 Welk woord hoor je? Zet een X bij het woord dat je hoort. a
28
aa
1
❏ de mand
❏ de maand
2
❏ de rat
❏ de raat
3
❏ de mat
❏ de maat
4
❏ de zak
❏ de zaak
5
❏ de hak
❏ de haak
6
❏ de ram
❏ het raam
7
❏ Bart
❏ de baard
8
❏ de bal
❏ de baal
9
❏ de man
❏ de maan
10
❏ de lat
❏ laat
Thema 1 | Wie is dat?
Oefening 4 Zoek woorden met a en aa in je tekst-/werkboek. a
aa
één letter
twee letters
een korte klank
een lange klank
de dag de man
de maand de naam
..........................................................................................
..................................................................................... . . . .
..........................................................................................
..................................................................................... . . . .
..........................................................................................
..................................................................................... . . . .
..........................................................................................
..................................................................................... . . . .
Oefening 5 Lees- en schrijfoefening Voor deze oefening wordt gebruikgemaakt van materiaal uit de handleiding.
De o van zon
en de oo van boom
Oefening 1 Zijn de woorden die je hoort gelijk
of verschillend
?
Oefening 2 Hoor je o
of oo
?
o
oo
o
oo
één letter
twee letters
een korte klank klinkt als een trommel: “bom, bom, bom”
een lange klank klinkt als: “ooo, wat een mooie ring”
Thema 1 | Wie is dat?
29
Oefening 3 Welk woord hoor je? Zet een X bij het woord dat je hoort. o
30
oo
1
❏ de rok
❏ de rook
2
❏ de zon
❏ de zoon
3
❏ kort
❏ de koord
4
❏ de bom
❏ de boom
5
❏ het schot
❏ de schoot
6
❏ het bos
❏ boos
7
❏ de kop
❏ koop
8
❏
❏ de boot
9
❏ de pot
❏ de poot
10
❏ de ton
❏ de toon
Thema 1 | Wie is dat?
het bot
Oefening 4 Zoek woorden met o en oo in je tekst-/werkboek. o
oo
één letter
twee letters
een korte klank
een lange klank
kom tot
de zoon de school
..........................................................................................
..................................................................................... . . . .
..........................................................................................
..................................................................................... . . . .
..........................................................................................
..................................................................................... . . . .
..........................................................................................
..................................................................................... . . . .
Oefening 5 Lees- en schrijfoefening Voor deze oefening wordt gebruikgemaakt van materiaal uit de handleiding.
Dit kan ik! Zet een X in het vakje ❑ als je het kunt!
1
Ik kan vragen hoe het met iemand gaat. ❏❏ Hoe is / gaat het met jou? ❏❏ Hoe is / gaat het (ermee)?
2 Ik kan zeggen hoe het met me gaat. ❏❏ Goed. ❏❏ Het gaat wel. ❏❏ Niet zo goed. ❏❏ Slecht. 3 Ik kan een man begroeten. ❏❏ Dag meneer! ❏❏ Dag meneer! Goedemorgen / goedemiddag / goedenavond! 4 Ik kan een vrouw begroeten. ❏❏ Dag mevrouw! ❏❏ Dag mevrouw! Goedemorgen / goedemiddag / goedenavond! 5 Ik kan een bekende begroeten. ❏❏ Hallo, dag, hoi …!
Thema 1 | Wie is dat?
31
6 Ik kan afscheid nemen. ❏❏ Dag …!, Tot …!, Doei! 7 Ik kan om herhaling vragen. ❏❏ Pardon? ❏❏ Wat zeg je?
8
Ik kan mezelf voorstellen. ❏❏ Ik heet … ❏❏ Ik ben … ❏❏ Ik kom uit … ❏❏ Ik spreek … ❏❏ Ik woon in … ❏❏ Ik woon al / nog maar … in Nederland. ❏❏ Ik ben (niet) getrouwd. ❏❏ Ik heb (geen) kinderen.
9 Ik kan iemand voorstellen. ❏❏ Dit / Dat is … 10 Ik kan reageren als iemand een persoon aan mij voorstelt. ❏❏ Prettig kennis met je te maken. ❏❏ Aangenaam. 11 Ik kan vragen stellen aan iemand (persoonlijke gegevens). ❏❏ Hoe heet jij? ❏❏ Uit welk land kom jij? ❏❏ Waar kom jij vandaan? ❏❏ Welke taal (talen) spreek jij? ❏❏ Waar woon jij? ❏❏ Hoe lang woon jij (al) in Nederland? ❏❏ Hoe ga jij naar de les? ❏❏ Ben jij getrouwd? ❏❏ Heb jij kinderen? 12 Ik kan informatie vragen over een man of een vrouw (persoonlijke gegevens). ❏❏ Wie is dat? ❏❏ Hoe heet hij / zij? ❏❏ Welke taal (talen) spreekt hij / zij? ❏❏ Uit welk land komt hij / zij? ❏❏ Waar woont hij / zij? ❏❏ Hoe lang woont hij / zij (al) in Nederland? ❏❏ Hoe gaat hij / zij naar de les? ❏❏ Is hij / zij getrouwd? ❏❏ Heeft hij / zij kinderen? 13 Ik kan informatie op zijn juistheid beoordelen. ❏❏ Dat klopt (niet)! 14 Ik kan zeggen dat ik iets niet weet. ❏❏ Ik weet het niet! Op de oefen-cd kun je dialogen oefenen (tracks 2–14). De luisterteksten en instructies bij de oefen-cd staan op p. 202–208.
32
Thema 1 | Wie is dat?