Inhoudsopgave
Inleiding .................................................................................................... 3 Geschiedenis van het notariaat ............................................................... 10 1. De ontwikkeling van het notariaat in Italië ........................................................... 10 2. De verspreiding van het notariaat over Europa: Keizerlijke en pauselijke openbare notarissen ................................................................................................................... 12 3. De vestiging van het notariaat in de Nederlanden ................................................. 13 4. Decreten en regels met betrekking tot het notarisambt ......................................... 15 5. Herkomst en stand van de Antwerpse notarissen .................................................. 17
De Akten ................................................................................................. 21 Ter inleiding .............................................................................................................. 21 2. De akten van naderbij bekeken ............................................................................. 24 2.1 Het testament ....................................................................................................... 24 2.2 De huwelijksvoorwaarden ................................................................................... 35 2.3 De samenwerking of leerling-contracten ............................................................ 39 2.4. Schuldbekentenis en schuldvereffening ............................................................. 43 2.5 Aanbesteding en Verkoop van kunstwerken ....................................................... 46 2.6 Getuigenis............................................................................................................ 50 2.7 Procuratie of Volmacht ....................................................................................... 52 2.8 Andere thema‟s ................................................................................................... 53
De literatuur ............................................................................................ 53 3.1 Ter inleiding ........................................................................................................ 54 3. 2 De Literatuur van naderbij bekeken ................................................................... 55
Besluit ..................................................................................................... 73
1
Lijst van gebruikte afkortingen
Instellingen
S. A. A : Stadsarchief Antwerpen (Felixarchief)
R. A. A : Rijksarchief Antwerpen
Akten
N : Fonds Notariaat
f° : folio
r : recto
v : verso ( … ) : Wanneer de telling van de folia in éénzelfde fonds verschillende malen herhaald wordt
Allerlei
MF : Microfilm
MNW : Middelnederlands woordenboek VERWIJS, E. en VERDAM, J. ‟s Gravenhage, 1916.
2
Inleiding In deze verhandeling werd op zoek gegaan naar de schilders en de beeldsnijders die opdoken in de Antwerpse notariële akten, welke tussen 1480 en 1565 werden verleden. Daar er na grondig onderzoek van de notariële fondsen geen akten werden gevonden die voor 1525 werden opgesteld, is deze periode ingekort.
Voor het onderzoek werden de Antwerpse notariële akten bestudeerd. Deze bevonden zich in het R.A.A. (Rijksarchief Antwerpen) en het S.A.A. (Stadsarchief Antwerpen). Enerzijds kon, door uitsluitend te focussen op de notarisfondsen, dieper ingegaan worden op de gegevens die de notariële akten inhouden betreffende het schilders- en beeldsnijdersambacht. Welke waarde hebben deze notariële instrumenten in het onderzoek naar deze kunstenaars? Door de specifieke keuze voor het onderzoek naar de akten, die door een notaris werden verleden, krijgen we anderzijds geen volledig verhaal te zien. De resultaten uit het onderzoek naar de notariële akten zijn slechts kleine puzzelstukjes die deel uitmaken van een groter geheel, namelijk alle archiefdocumenten die over een persoon of een gebeurtenis handelen. Zo vinden we in het S.A.A, buiten de notariële fondsen, o.a. ook de certificatieboeken, de documenten van de Weeskamer en de collectanea, die ons een grote hoeveelheid informatie aanreiken over de Antwerpse schilders en beeldsnijders in deze periode.1 Naar beide onderwerpen, het notariaat aan de ene zijde en de zestiende eeuwse schilderkunst aan de ander zijde, is reeds erg veel onderzoek verricht. De versmelting tussen beide is echter nog niet zo specifiek en uitgebreid bestudeerd.
De belangrijkste literatuur betreffende het notariaat komt van de hand van Michel Oosterbosch. Hij bestudeerde voor zijn doctoraatsverhandeling het Antwerpse
1
Online-inventaris van het S.A.A.: http://stadsarchief.antwerpen.be, Online-inventaris van het R.A.A.: http://arch.arch.be.
3
notariaat in de periode 1300-1530.2 Bovendien schreef hij verscheidene artikels over het notariaat in de Nederlanden tijdens de Middeleeuwen.3
De schilder- en beeldhouwkunst van de zestiende eeuw stond lange tijd in de schaduw van de schilderkunstige ontwikkelingen in Gent en Brugge gedurende de vijftiende eeuw. Via verschillende studies en tentoonstellingen kwam deze periode terug onder de aandacht. Voornamelijk de tentoonstelling „ExtravagAnt‟ is hier van grote betekenis geweest.4
Enkele werken zijn onontbeerlijk voor een studie over de schilderkunst van de zestiende eeuw. „Het Schilder-Boeck‟ van Karel van Mander is een erg kostbare bron, daar het boek opgetekend is door een tijdsgenoot van vele van de besproken schilders en beeldsnijders. De informatie die van Mander ons heeft overgeleverd is niet altijd even correct, maar in vele gevallen kunnen de archiefdocumenten zijn beweringen staven. Hij beschrijft het leven en werk van honderden bekende en minder bekende kunstenaars. Bovendien is de uitgave van Hessel Miedema erg gebruiksvriendelijk en worden er voor alle kunstenaars nog extra nabeschouwingen voorzien.5 „De Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool‟6 van de hand van F. J. Van den Branden, vormt nog steeds de meest uitgebreide basis voor onderzoek naar zestiende eeuwse schilders. F.J. Van den Branden verrichtte ook intens archiefonderzoek in het S.A.A., waarvan het resultaat te bekijken is in honderden handgeschreven historische nota‟s.7
2
OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (13141531): een institutionele en prosopografische studie in Europees perspectief, 1992. 3 OOSTERBOSCH M., De Regelgeving op het Notariaat in de Nederlanden tijdens de Middeleeuwen, 1993. / OOSTERBOSCH, M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998. e.a. 4 VAN DEN BRINK P., MARTENS M.P.J. (eds.), ExtravagAnt! Een kwarteeuw Antwerpse schilderkunst herontdekt: 1500-1530 [tentoonstellingscatalogus], Antwerpen, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, 15 oktober - 31 december 2005. 5 VAN MANDER K., Het Schilder-Boeck, 1604. In een uitgave van H. Miedema, 1994-1999. 6 VAN DEN BRANDEN F.J., De Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool, Buschmann, 1883. 7 Deze nota‟s zijn door het personeel van het S.A.A. in grote boeken samengebracht en alfabetisch en per kunstenaar gerangschikt. Ze zijn vrij te raadplegen in de leeszaal.
4
Om een gedetailleerd beeld te krijgen van het Antwerpse schilders- en beeldsnijdersambacht en de kunstmarkt die zij voedde, waren volgende publicatie onontbeerlijk. „Vlaamse retabels. Een internationale reis langs laatmiddeleeuws beeldsnijwerk‟8, door R. de Boodt en U. Shäfer is een uitgebreid en alomvattend werk over de Vlaamse
retabelkunst.
Zowel
de
vormelementen,
de
opdrachtgevers,
de
samenwerking tussen de verschillende kunsttakken als de retabelmarkt worden behandeld. Een tweede belangrijke uitgave over de retabelkunst is de tentoonstellingcatalogus „Antwerpse retabels, 15e en 16e eeuw‟9uit 1993. Enkele artikels uit deze catalogus dienen speciaal vermeld te worden. „Antwerpse retabels –Economische aspecten‟ door G. Asaert en „De organisatie van het beeldsnijders- en schildersatelier te Antwerpen. Documenten 1480-1530‟ door J. Van der Stock.
Specifieke literatuur over de schilder- en beeldsnijdersgilde en de organisatie van hun ateliers vinden we in volgende artikels: „The Antwerp Guild of Saint Luke and the Marketing of Paintings, 1400-1700‟10 van de hand van K. van der Stichelen en F. Vermeylen en ook in: „A cutting edge? Wood carvers and their workshop in Antwerp‟11 door N. Peeters en M. P. J. Martens. Het artikel dat zeker nog vermeld dient te worden is: „Documenten voor de geschiedenis van de beeldhouwkunst te Antwerpen in de XVe eeuw‟12 Voor dit onderzoek waren niet de gepubliceerde bronnen van belang, maar wel de algemene kijk op het beeldsnijdersambacht in de 15e eeuw.
8
DE BOODT R. en U. SCHAFER, „Vlaamse retabels. Een internationale reis langs laatmiddeleeuws beeldsnijwerk‟ 2007. 9 NIEUWDORP, H. (ed.), Antwerpse retabels, 15e - 16e eeuw, [tentoonstellingscatalogus], Antwerpen, Kathedraal van Antwerpen , 26 mei-3oktober 1993. 10 VAN DER STICHELEN K. en F. VERMEYLEN, The Antwerp Guild of Saint Luke and the Marketing of Paintings, 1400-1700 in: Mapping Markets for Paintings in Europe 1450-1750,2006. 11 PEETERS N. en M. P. J. MARTENS, A cutting edge? Wood carvers and their workshop in Antwerp, in: VAN DE VELDE C., H. BEECKMAN, J. VAN ACKER en F. VERHAEGHE (eds.), Constructing Wooden Images, Brussel, University Press, 2002. 12 ASAERT G., Documenten voor de geschiedenis van de beeldhouwkunst te Antwerpen in de XVe eeuw. Jaarboek KMSKA.
5
De uitgave van P.H. Rombouts en T.H. van Lerius: „De Liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche Sint-Lucasgilde‟13 bieden een overzicht, per jaar gerangschikt, van de inschrijvingen van leerlingen en Meesters in de schildersgilde. Bovendien worden bij de meeste kunstenaars nog voetnoten gevoegd die vnl. verwijzen naar rekeningen van de O.L.Vrouwekerk.
We kunnen bovendien concluderen dat de notariële akten uit de periode 1525-1565 redelijk goed bestudeerd zijn. Ook over de vermelding van schilders in de notariële akten is reeds een historische nota raadpleegbaar in het S.A.A. Deze is samengesteld door mevr. G. van Hemeldonck.14 In dit onderzoek is getracht deze lijst te vervolledigen en eventueel aan te passen. Beide onderzoeken kunnen als complementair beschouwd worden, daar niet alle notarissen uit deze periode, welke in deze studie bestudeerd werden, in de historische nota van mevr. G. van Hemeldonck werden opgenomen. Hetzelfde onderzoek verrichtte zij ook naar de beeldsnijders. Een verder onderzoek naar de relatie tussen de notarispraktijk en de schilderswereld werd tot nu toe nooit uitgevoerd. Deze studie betekende een sprong in het onbekende.
In het eerste hoofdstuk wordt de geschiedenis van het notariaat behandeld, vanaf de eerste ontwikkelingen in Italië tot de vestiging in de Nederlanden in de eerste helft van de zestiende eeuw. In het tweede hoofdstuk gaan we dieper in op de verschillende thema‟s die we doorheen de vele akten kunnen onderscheiden. De belangrijkste thema‟s worden vooreerst grondig uitgediept en daarna worden de meest sprekende voorbeelden per thema uitgebreid besproken. In dit hoofdstuk werd er bewust nog geen gebruik gemaakt van de bestaande literatuur over de betreffende kunstenaars. Zo krijgen we een goed beeld van welke informatie, over de biografie, het werk, de sociale banden van de kunstenaar, we precies uit de akten kunnen destilleren. Er werd bewust gekozen om de nadruk te leggen op een tiental kunstenaars die doorheen de akten de
13
ROMBOUTS P.H. en VAN LERIUS T.H., De Liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche Sint- Lucasgilde, 1872. 14 VAN HEMELDONCK G., Nota‟s betreffende de studie naar schilders in de notariële protocollen. Nr. PK 3524- S.A.A.
6
meest interessante informatie naar voor brengen. Toch werd er getracht ook de minder bekende kunstenaars in de uitwerking van dit hoofdstuk niet te vergeten. In het derde hoofdstuk betrekken we de literatuur, die over de kunstenaars is verschenen, bij de verschillende notariële akten. Ook hier werd gefocust op een tiental schilders. We bekijken hoe de informatie, afkomstig uit de akten, in de literatuur gebruikt is geworden.
Doorheen deze hoofdstukken wordt steeds verwezen naar de volledig uitgeschreven transcripties van de akten. Alle akten die in de tekst gebruikt worden zijn daardoor integraal raadpleegbaar in de bijlagen van deze verhandeling. De akten staan per notaris steeds chronologisch gerangschikt. Het merendeel van de getranscribeerde akten zijn nooit eerder uitgegeven. Enkele verschenen reeds in de literatuur, maar werden voor ze in deze verhandeling opgenomen werden nagekeken en, indien nodig, verbeterd. In de voetnoot bij de besproken akte staat steeds een verwijzing naar de notaris, gevolgd door een fondsnummer en het folionummer.
De transcripties kwamen tot stand na het onderzoeken van 24 fondsen van acht notarissen. Deze fondsen en notarissen konden eenvoudig verzameld worden door het raadplegen van de (online) inventaris van het S.A.A. en het R.A.A. Volgende notarissen (fig 1.) waren werkzaam in Antwerpen in de periode 1480-1565. De akten van notarissen, die gevolgd worden door (*) zijn uitsluitend op MF te raadplegen. Tijdens het onderzoek bleken de notariële instrumenten van notaris ‟s Hertoghen sr. echter erg onvolledig weergegeven op de betreffende MF. Na aanvraag konden de originele fondsen ingekeken worden. Bovendien is uit deze figuur het aantal fondsen, van de verschillende notarissen, af te lezen die binnen de bestudeerde periode vallen.
7
Naam notaris
Periode
Aantal te raadplegen fondsen
Adriaan van den Blieckt
(1480- 1502)
2 (archiefnr.: 3692-3693)
Jacobus de Platea*
(1525- 1540)
4 (archiefnr.: 522-525)
Zeger ‟s Hertoghen sr.*
(1534- 1565)
8 (archiefnr.: 2070-2077)
Willem Stryt*
(1535- 1540)
2 (archiefnr.: 3132-3133)
Zeger ‟s Hertoghen jr.
(1551- 1559)
1 (archiefnr.: 2078)
S. Claeys alias van Loemel
(1553- 1569)
5 (archiefnr.: 541- 545)
Jan Dries
(1564- 1613)
1 (archiefnr.: 1329)
Dierick van den Bossche
(1564- 1586)
1 (archiefnr.: 3631)
Fig. 1: Geraadpleegde notarissen en het aantal bestudeerde fondsen per notaris
Alleen de fondsen van notaris Jacobus de Platea berusten op het R.A.A. De twee fondsen van notaris van den Blieckt werden volledig nagekeken, maar er werden geen vermeldingen van schilders of beeldsnijders aangetroffen.
Alle 24 volumes werden doorgenomen en de akten waarin één of meerdere schilders of beeldsnijders voorkwamen werden gefotografeerd. Aan de hand van deze fotografische opnamen konden de akten beter bestudeerd en de transcripties beter opgemaakt worden. Wanneer de akten niet specifiek vermeldden, dat het om een schilder of beeldsnijder ging, kon de persoon worden opgezocht in de Antwerpse Liggeren.
8
Dit onderzoek leverde het volgende resultaat op:
Thema
Aantal akten
Minnelijke schikking / Geschil
7
Verkoop
6
(aanbesteding,
contract
van verkoop etc.) Testament/Codicil / Erfenisregeling
15
Huwelijksvoorwaarden
5
Leerling-contract / Samenwerking
3
Schuldbekentenis/
16
Schuldvereffening Getuigenis
11
Inventaris
1
Volmacht
5
Verkoop / Verhuur van een huis
2
Bevestiging van werk schilder
1
Andere15
10 Fig. 2: Thema‟s van de notariële akten
Het is belangrijk bij dit schema te vermelden dat de getuigenissen die hier werden opgenomen, zogenaamde actieve getuigenissen zijn. Er wordt in deze betreffende akten niet slechts de naam van de kunstenaar onderaan de akte teruggevonden. Hij was niet enkel een passieve toeschouwer van de opmaak van deze akte, maar we komen ook meer over hem te weten. De zogenaamde passieve getuigenissen van de schilders en beeldsnijders werden niet in dit schema opgenomen. Zij zijn voor ons onderzoek van weinig waarde, daar zij ons weinig informatie verschaffen over de persoon in kwestie, al komen zij erg vaak in de notariële akten voor.
15
Bvb: Aanstelling van procureurs, onafgewerkte akte, assistentie bij een huwelijk, vertegenwoordiging van erfgenamen, …
9
Geschiedenis van het notariaat Om de context van het notariaat, zoals het zich rond het eind van de 15 e en het begin van de 16e eeuw ontwikkeld had, te kunnen begrijpen, is het vooreerst van belang een schets te geven van deze evolutie. Daarnaast wordt kort ingegaan op enkele aspecten die betrekking hebben op het „ambacht‟ van de notaris.
Doorheen de geschiedenis zijn voor het probleem van de bewijskracht van een geschreven document uiteenlopende oplossingen bedacht: het notariaat was, naast de bezegelde oorkonden en de inschrijving van de akten in stedenregisters, slechts één van de vele antwoorden. Twee elementen waren bovendien van belang in de ontwikkeling van het notariaat zoals dit in de late Middeleeuwen geëvolueerd was. Ten eerste was er het herontdekken van het Justiniaanse Romeinse recht rond het einde van de elfde eeuw. Dit zorgde ervoor dat het notariaat zoals het toen bestond aansluiting vond bij klassieke kernpunten. Ten tweede bestond er een onafhankelijke ontwikkeling van het notariaat rond dezelfde periode.16 In zijn: „Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen‟ vermeldt Michel Oosterbosch hierover: “ Het raakvlak tussen beide en tegelijk het gemeenschappelijke convergentiepunt was dan ook geenszins van ondergeschikt belang: de inzet, de erkenning van de notariële beoorkonding als vol bewijskrachtig, was essentieel.” 17
1. De ontwikkeling van het notariaat in Italië De vroegste kiemen van het notariaat gaan terug tot de Griekse en Romeinse wereld. „Schrijvers‟ uit deze periode werkten aanvankelijk slechts voor particulieren en stonden niet onder toezicht van de overheid. Toch hadden zowel de keizer als de Kerk vanaf de derde eeuw na Christus eigen notarii in dienst. Langzaam verspreidden de secretarissen zich vanuit Rome naar alle bisschopszetels. 18 Daar hun takenpakket in de loop der tijd steeds meer uitbreidde, groeide hieruit in het eerste kwart van de derde eeuw een nieuwe groep schrijvers, de tabelliones genaamd. Zij 16
OOSTERBOSCH, M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998, p. 11. Ibid. 18 Ibid. 17
10
waren allen onderwezen in de rechtsleer en werkten op zelfstandige basis voor particulieren.19 Hun akten bezaten echter weinig of geen feitelijke bewijskracht, dit in
tegenstelling
tot
de
akten
van
de
secretarissen
van
Romeinse
overheidsinstellingen.20 Zij konden zich beroepen op het principe van de fides publica (publiek vertrouwen of volle bewijskracht).21 Politieke instabiliteit, veroorzaakt door Germaanse invallen en het uiteenvallen van het West-Romeinse Rijk, zorgde voor een stremming in de verdere ontwikkeling van het notariaat. Dit was zeker het geval in de Germaanse territoria waar de nadruk meer op mondelinge afspraken lag. 22
Een nieuwe groei van het notariaatwezen kondigde zich aan, tezamen met de komst van de Karolingische koningen rond het midden van de achtste eeuw. De basisprincipes voor deze inrichting haalden de vorsten bij de Langobardisch traditie 23
die, buiten de Germaanse overheersing, was blijven evolueren. Hier was het ambt
van de tabelliones stilaan vermengd geraakt met dit van de notarii of secretarissen in dienst van de overheid.24 De rondreizende Karolingische heersers vaardigden verschillende capitulares uit die bepalend zijn geweest voor de uitbreiding en de vestiging van het notariaat in Europa. In 781 meldt het capitulare van Mantua dat in de rechtbank van elk graafschap een notaris diende aanwezig te zijn. Bijna twintig jaar later, in 803, gebood Karel de Grote zijn gezanten overal in het rijk notarissen aan te stellen. Verdere decreten, respectievelijk in 805 en 832, stelden dat zowel kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders als gouwgraven een notaris moesten aannemen en dat deze over zekere juridische kennis diende te beschikken. Dit alles hield reeds een lichte professionalisering in van het notarisambt. 25 Deze notarissen waren bevoegd om overal in het rijk hun mandaat uit te voeren. Later werden de koninklijke notarissen niet langer rechtstreeks door de koning benoemd, maar 19
CAPPON, C.M., Het notariaat in de late Middeleeuwen (+/- 1250- +/- 1540), 2005, p. 5. C.M. Cappon vergelijkt in:‟Het notariaat in de late Middeleeuwen (+/- 1250- +/- 1540)‟ deze tabelliones met ambtenaren van de burgerlijke stand (p.6). M. Oosterbosch meldt echter duidelijk in: Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen (p. 13) dat deze personen wel beschouwd konden worden als „persona publica‟, daar zij voor iedereen én in de publieke ruimte oorkonden mochten opstellen, maar zeker geen openbare ambtenaren waren, omdat de bewijskracht van de door hen opgestelde akten geen „fides publica‟ of volle bewijskracht bezat. 21 OOSTERBOSCH, M., 1998, p. 13. 22 Ibid. 23 Verschillende auteurs vermelden deze bevolkingsgroep ook als de Longobarden of de Lombarden. 24 CAPPON, C.M., 2005, p. 6. 25 OOSTERBOSCH, M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998, pp. 13-14. 20
11
werden er hofpaltsgraven met benoemingsrecht aangesteld.26 Dit principe werd eveneens overgenomen en behouden uit de Langobardische traditie, toen in 951 de Duitse koning Otto I het Langobardische koningschap opeiste.27
De meeste notarissen waren nog steeds in dienst bij de rechtbanken in de verschillende graafschappen. Ze konden echter steeds zelfstandiger te werk gaan door frequente afwezigheid van de bevoegde rechters. Dat de aanstelling, weliswaar onrechtstreeks, nog altijd geschiedde door de centrale overheid, de koning, hield in dat er niet alleen beroep werd gedaan op de notarissen door een zeker geloof in hun professionele capaciteiten, maar eveneens in een vertrouwen dat men stelde in de overheden die deze notarissen vertegenwoordigden. Met andere woorden kan men stellen dat de benoeming door een gerespecteerde overheid het de notarissen enigszins mogelijk maakte om alsmaar meer autonoom te gaan optreden.28
2. De verspreiding van het notariaat over Europa: Keizerlijke en pauselijke openbare notarissen Voor de definitieve vestiging van het notariaat op het Europese grondgebied, waren twee naast elkaar bestaande rechtssystemen, de keizerlijke en de kerkelijke, van buitengewoon belang. De keizerskroning van de Duitse vorst hield in dat hij werd beschouwd als universeel monarch en hij kon in theorie overal ter wereld notarissen benoemen. Dit voorrecht is bepalend geweest voor de verspreiding van het notariaatwezen over geheel Europa. De akten die deze notarissen uitschreven bezaten, indien voldaan aan de vormvereisten, volledige bewijskracht.29 De eerste 30
keizerlijke benoemingen dateren uit de laatste decennia van de twaalfde eeuw.
Een tweede universele heerser in die dagen was de paus. Ook hij stond aan de top van een volledig hiërarchisch georganiseerde „staat‟ namelijk de Rooms-katholieke Kerk. 31
26
CAPPON, C.M., Het notariaat in de late Middeleeuwen (+/- 1250- +/- 1540), 2005, p. 7. Ibid. 28 OOSTERBOSCH, M., 1998, p. 15. 29 CAPPON C.M., Het notariaat in de late Middeleeuwen (+/- 1250- +/- 1540), 2005, pp. 7-8. 30 OOSTERBOSCH M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998 p. 16. 31 CAPPON C.M. 2005, p. 8. 27
12
Opmerkelijk is het decreet uit 1163 van paus Alexander III over de bewijskracht van akten uitgevaardigd door openbare notarissen (manus publica). Zij werden door hem gelijkgesteld met de zegeloorkonde en bleven eeuwig geldig, ook als geen van de aanwezige getuigen nog in leven was. De eerste pauselijke notarissen die op zelfstandige basis buiten de Curie opereerden vinden we echter pas vanaf de dertiende eeuw.
32
De verspreiding verliep vanaf dat moment zeer snel. Ook
gebieden waar het notariaat tot voor kort onbekend was, zoals de Mediterrane wereld en de Nederlanden, maakten, respectievelijk in de vroege en de late dertiende eeuw, kennis met deze nieuwe instantie.
33
In onze streken verliep de weg naar het
openbare notariaat eerst langs de bisschopzetels die steeds meer notarissen in dienst namen.
3. De vestiging van het notariaat in de Nederlanden
In de gewoonterechtelijke gebieden, waar de Nederlanden toe behoorden, was er geen rechtstreekse voorloper van het notariaat aanwezig. Er was een geleidelijke evolutie nodig die het publiek vertrouwd maakte met de terminologie en de werking van het notariaat. Zoals eerder vermeld verliep deze insijpeling langs de bisschoppelijke, abtelijke of zelfs landsheerlijke inrichtingen. De bisschoppelijke rechtbanken of officialiteiten speelden hierin een voortrekkersrol. De notarissen die in deze zetels werden aangesteld hadden nog geen openbare functie, maar werkten uitsluitend in opdracht van de betreffende instantie. 34 Door een stijging van de activiteiten in de verschillende officialiteiten stelden de bevoegde rechters een ambtenaar aan, de officiaal, die in hun naam recht moest spreken. De officialen benoemden op hun beurt enkele klerken of officiaalnotarissen die de akten en oorkonden dienden te schrijven en te verzegelen. Men kan hier duidelijk stellen dat deze notarissen zorgden voor een blijvend fundament, een vaste grond onder de officialiteiten waar de officiaal, het kopstuk, geregeld wijzigde.35 Gedurende de veertiende eeuw werden deze officiaalnotarissen, die het hoogtepunt 32
OOSTERBOSCH M., 1998, p. 16. CAPPON C.M., 2005, p. 9. 34 OOSTERBOSCH M., 1998, pp. 24-25. 35 OOSTERBOSCH M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998, p. 29. 33
13
van hun ambt beleefden in de periode 1270-1320, stilaan vervangen door openbare of publieke notarissen die een keizerlijke of pauselijke benoeming konden voorleggen.36 Voor beide partijen, de officialiteit als werkgever en de openbare notaris als werkkracht, hield deze samenwerking verscheidene voordelen in. De officiaal kon rekenen op een zelfstandige, bekwame werknemer en de publieke notaris vond van zijn kant, in de officialiteit, een vaste tewerkstelling en verschillende carrièremogelijkheden. 37
In de verschillende bisdommen verliep de evolutie naar het openbare notariaat steeds anders. In het bisdom Luik bleven de officiaalnotarissen naast de openbare notarissen bestaan, in de omringende bisdommen verdween de officiaalnotaris volledig. Tegelijkertijd werkten er in de Nederlanden ook van oorsprong Franse of Italiaanse notarissen, die op doortocht waren met de medewerkers van de paus. Ook deze groep heeft zijn steentje bij gedragen voor de uiteindelijke vestiging van het notariaat
in
de
Nederlanden.38
Het
uiteindelijke
doel:
de
onbezegelde
notarisoorkonde algemeen aanvaarbaar maken, kwam steeds dichterbij.39
De eerste openbare notarissen uit het bisdom Kamerijk ontmoeten we, in Antwerpen, reeds vanaf 1290. Dit is zeer vroeg in vergelijking met enkele andere bisdommen als Doornik (1298), Vlaanderen (tweede helft veertiende eeuw) of verschillende steden in Holland. Officieel resideerde de eerste openbare notaris in Antwerpen vanaf 1314.40 Uit deze periode, vanaf 1331, zijn er in Antwerpen 1062 notariële akten bekend.41 Gedurende de gehele veertiende eeuw zal het notariaat zich over de verschillende Brabantse steden verspreiden. In de vijftiende eeuw vestigden de notarissen zich ook in de kleinere dorpen op het platteland. 42 Het is hier bovendien duidelijk dat de meeste notarissen werkten in de regio waaruit zij afkomstig waren.43
36
OOSTERBOSCH M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998, p. 34. Idem., p. 43. 38 CAPPON C.M., Het notariaat in de late Middeleeuwen (+/- 1250- +/- 1540), 2005, pp. 9-10. 39 OOSTERBOSCH M., p. 37. 40 OOSTERBOSCH M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998, p. 43. 41 CAPPON C.M., Het notariaat in de late Middeleeuwen (+/- 1250- +/- 1540), 2005, p. 14. 42 Ibid. 43 OOSTERBOSCH M., 1998, p. 43. 37
14
Eerder werd al de samenwerking vermeld tussen de bisschoppelijke rechtbanken of officialiteiten en de semi- openbare notarissen. Wanneer de notarissen deze zetels verlieten om zich te gaan vestigen in de stad, bleven zij nog steeds sterk verbonden met de lokale kerkelijke centra. Deze connectie zorgde wederom voor werkgelegenheid voor de notaris en hield ook in dat hij daarbuiten nog tijd overhield om zijn persoonlijk cliënteel ter hulp te komen. Daar de meeste notarissen in deze periode nog behoorden tot de clerici hield ook dit engagement ten overstaan van het plaatselijke kapittel, mooie professionele kansen in.44
4. Decreten en regels met betrekking tot het notarisambt Nu het notariaatambacht steeds meer autonomie verwierf, beseften de overheden dat ze hun vat op dit uitbreidende en belangrijke instrument stilaan kwijtraakten. Verschillende decreten en uitvaardigingen moesten het notariaat terug onder controle krijgen.45 Meestal werd als reden voor de opgelegde beperkingen de wantoestanden en het misbruik in het notariaat aangehaald. Michel Oosterbosch meldde echter in zijn: „De Regelgeving op het Notariaat tijdens de late Middeleeuwen‟ dat er slechts weinig aanwijsbare voorbeelden van dit zogenaamde misbruik gevonden werden.46 Hij haalde wel enkele „indirecte‟ verklaringen aan: De aanklachten weerklonken vaak uit de hoek van officialiteiten die steeds meer zelfstandige notarissen onder hun controle zagen wegglippen.47 Bovendien werd ook door nieuwe denkpatronen, zoals het humanisme, neergekeken op de gehele gerechtelijke stand, die als ouderwets en een product van het verleden werd afgedaan. 48 De notarissen konden zich gedurende de hele besproken periode niet beroepen op wettelijke en/of praktische richtlijnen. Een erg summiere leidraad vonden zij in de decretalen, het Liber Extra, dat door paus Gregorius in 1234 werd uitgevaardigd. De 44
OOSTERBOSCH M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998, pp. 43-44. 45 OOSTERBOSCH M., De Regelgeving op het Notariaat in de Nederlanden tijdens de late Middeleeuwen, 1993, p. 2. 46 Ibid. 47 OOSTERBOSCH M., De Regelgeving op het Notariaat in de Nederlanden tijdens de late Middeleeuwen, 1993, p. 3. 48 Idem., p.4.
15
nadruk lag hier echter op de bewijskracht en de mogelijke problemen hieromtrent, maar bood weinig informatie over de inrichting van het instituut.49 Een klein werkje, de Ars Notariatus kende enorm veel bijval en werd verschillende malen herdrukt, ook in Antwerpen. Dit vulgariserende traktaat kende zijn ontstaan reeds in de veertiende eeuw en verspreidde zich daarna vanuit Avignon naar Rome en verder over Europa.50 In Zoutleeuw wordt er een formulierboekje bewaard uit de vijftiende eeuw.51 Het bevat enkele regels die verband houden met de vaste vormvereisten van een notariële akte, zoals de vermelding van de datum, de aanwezigheid van getuigen etc.52 Daarnaast bestonden er ook statuten die werden uitgegeven door de officialiteiten. Voor het bisdom Kamerijk zijn dergelijke statuten niet voorhanden, maar er wordt aangenomen dat dezelfde voorschriften ook voor dit diocees van toepassing waren.53 In hoofdzaak handelden de officialiteitsstatuten over de uitvoering van het ambt, de levenswijze en de bezoldiging. Gedurende de veertiende en de vijftiende eeuw werden er verschillende wijzigingen aan de inhoud aangebracht en nieuwe elementen aan de tekst toegevoegd. 54 Eerder werd al gesproken over de hofpaltsgraven die het benoemingsrecht kregen om notarissen over heel het rijk aan te stellen. Gevolg hiervan op korte termijn was een overvloed aan notarissen, waartussen zich uiteraard een aantal onbekwame personen bevonden. Keizer Frederik III (1452-1493) reageerde hierop en stelde één hofpaltsgraaf aan om een register op te stellen van alle bekwame en betrouwbare keizerlijke notarissen.55 Hieronder ook enkele Antwerpse notarissen. Dit document is echter verloren gegaan. Er werden ook geen andere bronnen gevonden die melding maakten van deze gebeurtenis, hoewel zij toch een erg grote invloed moet hebben gehad.56 Toch was hier het probleem van de onrechtmatige benoemingen niet opgelost. Geen enkel handvest had een voldoende gewicht om deze zaak grondig aan te pakken. Dit veranderde in de zestiende eeuw. In Antwerpen trachtte 49
OOSTERBOSCH M., De Regelgeving op het Notariaat in de Nederlanden tijdens de late Middeleeuwen, 1993, p.5. 50 Ibid. ; OOSTERBOSCH M., Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen, 1998, p. 20. 51 Dit boekje werd uitgegeven door W. M. Grauwen, Richtlijnen voor jonge notarissen uit de vijftiende eeuw, Archief en Bibliotheekwezen in België 49, 1969, pp. 48-156 52 OOSTERBOSCH M., 1993, p. 6. 53 In de Nederlanden zijn deze officialiteitstatuten zijn enkel bewaard voor de bisdommen Luik en Utrecht. 54 OOSTERBOSCH M., 1993, p. 7. 55 OOSTERBOSCH M., De Regelgeving op het Notariaat in de Nederlanden tijdens de late Middeleeuwen, 1993, p. 8. 56 Idem., p. 10.
16
men de bevoegdheden van de notarissen in te dijken. In het stadsgebod van 24 november 1515 werden de activiteiten van de notarissen beperkt tot het verlijden van huwelijksakten, testamenten en codicillen.57 Voor andere zaken, zoals huur en verkoop van goederen, scheiding e.d., werd het cliënteel naar de schepenen van de stad verwezen. Helemaal nieuw was dit gebod niet, het was echter gebaseerd op enkele vroeger uitgevaardigde akten.58 Derhalve hield deze uitvaardiging weinig wijzigingen in. Aan de hand van het verdere onderzoek kan opgemerkt worden dat ook voor verschillende andere zaken bij de notaris werd aangeklopt.
5. Herkomst en stand van de Antwerpse notarissen Herkomst Vooreerst houdt de vraag naar de herkomst van de Antwerpse notarissen ons bezig. Vormden zij een homogene groep of ging het om een mengeling van autochtone Antwerpenaars en inwijkelingen? Ten eerste moeten wij hier rekening houden met een kerkelijke begrenzing. Onderzoek heeft uitgewezen dat het merendeel van de Antwerpse notarissen tot de clerus behoorden. Slechts een minderheid behoorde tot de wereldlijke stand.59 Velen van deze geestelijken waren in die tijd verbonden aan het Onze- Lieve -Vrouwekappitel. De veronderstelling dat de herkomst van de notarissen samen viel met het rekruteringsterrein van het kapittel is dan ook niet vergezocht.60 Een completio, de notarisformule onderaan elke akte bevat steeds een dioceesaanduiding. Bij deze dioceesvermelding kunnen wij de volgende veronderstellingen maken: Dat deze wijst op het bisdom van de herkomst van de notaris, het bisdom waar de notaris zijn wijding of tonsuur kreeg, het bisdom van de residentie van de notaris of ten slotte het bisdom waar de notaris benoemd werd én zijn ambtelijke bevoegdheid had. Uit onderzoek blijkt dat de twee laatste 57
OOSTERBOSCH M., De Regelgeving op het Notariaat in de Nederlanden tijdens de late Middeleeuwen, 1993, p. 12. 58 Ibid.; Deze voorgaande traktaten zijn de in 1448 (n.s), door Filips de Goede, uitgevaardigde ordonnantie en het akkoord met de bisschop van Kamerijk van 13 januari 1491 (n.s.), waarin reeds overeen werd gekomen dat de officiaal slechts bevoegd was voor het verlijden van huwelijksvoorwaarden, testamenten en kerkelijke goederen. 59 OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (13141531): een institutionele en prosopografische studie in Europees perspectief, 1992, p. 228. 60 Idem., pp. 228-229.
17
mogelijkheden kunnen uitgesloten worden. Verder werd vastgesteld dat het bisdom steeds vermeld wordt in verband met de wijdingsgraad van de geestelijke.61 Bijgevolg zou de dioceesaanduiding slaan op de plaats waar de geestelijke kerkelijk geimmatriculeerd was. Het is zeker verkeerd de veronderstelling te maken dat de het bisdom van geboorte en wijding in regel samenvielen. Zo was immers ruimschoots de helft van de Antwerpse notarissen uit het bisdom Kamerijk afkomstig. Dit betekende dat minder dan de helft van de notarissen die in Antwerpen actief waren uit de stad Antwerpen kwam. Met dit gegeven moet rekening gehouden worden.62 Naast de kerkelijke is ook de politieke begrenzing van belang. Antwerpen behoorde, uitgezonderd de tweede helft van de veertiende eeuw63, tot het hertogdom Brabant. Dit gebied lag kerkrechterlijk verspreid over twee diocesen: namelijk Kamerijk en Luik. Hieruit volgt dat de kerkelijke en de politieke begrenzing in deze streken niet samenvielen.64
In heel veel gevallen kan de naam, zoals hij gebruikt wordt in de notarisformule, wanneer deze volledig is neergeschreven, een bijzondere hulp zijn om de herkomst van de notaris te bepalen.65 In andere dan notariële akten ziet men vaak naaminleidende bepalingen, zoals dictus of alias, waarmee men gemakkelijk de wereldlijke naam kon onderscheiden van de bijstellingen. Deze dictus-namen vormden ook vaak de basis voorde familienaam, maar gaven voor de herkomst weinig houvast. Daarnaast kwamen namen van notarissen vaak verkort voor, wat problemen geeft voor de herkomstbepaling.66 Het waren echter de bijstellingen bij de namen die extra informatie verschaffen. Zo een bijstelling kon bijvoorbeeld een plaatsnaam zijn. Deze plaatsaanduidingen vormen echter een probleem: duidt de plaatsnaam op de herkomst of is deze eenvoudigweg tot een deel van de familienaam geëvolueerd? Het onderzoek laat blijken dat de meeste Antwerpse notarissen slechts een nominale band hadden met de plaats van herkomst.67
61
OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (13141531): een institutionele en prosopografische studie in Europees perspectief, 1992, pp. 231-232. 62 Idem., pp. 234-236, 237. 63 Antwerpen behoorde van 1356-1405 tot het graafschap Vlaanderen. 64 OOSTERBOSCH M., 1992, p. 237-239. 65 OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (…), p. 240. 66 Idem., pp. 243-244, 247-248. 67 Idem., p. 244.
18
Aan de hand van de naamsbepaling kan worden afgeleid dat 25 à 30 % van de notarissen in Antwerpen, uit Antwerpen afkomstig waren. De verdere rekrutering beperkte zich tot het oostelijk deel van het hertogdom Brabant (met een straal van 50 kilometer rond Antwerpen). Mechelen, Leuven, Brussel, Gent en Brugge trokken veel notarissen aan uit het zuiden en het westen van het hertogdom.68
Stand Naast een interesse voor de herkomst van de Antwerpse notarissen is er ook belangstelling voor de stand waartoe zij behoorden. Het notarisambt was voor veel Antwerpenaren, zoals reeds vermeld, een nevenarbeid. Zij waren in de eerste plaats geestelijken. Als geestelijken kozen zij voor het notarisambt en niet omgekeerd.69 De clericus, de naam duidt op een bepaalde wijdingsgraad, was dankzij zijn opleiding een geletterde. De extrapolatie van het woord clericus tot klerk, schrijver, secretaris komt vaak voor. Zo kreeg Adrianus van den Bliect een coadiutor toegewezen, een klerk70. Clerici waren personen die zich aan de kerk toegewezen hadden en zich lieten tonsureren. Deze tonsuur was slechts een symbool voor de intrede in het geestelijke ambt. Clerici stonden onder bescherming van de kerk en dit opende een weg naar de kerkelijke hiërarchie.71 Uit onderzoek is gebleken dat twee op drie Antwerpse clerici, die het notarisambt uitvoerden, ook priester waren.72 Daarnaast waren er, vooral later in de vijftiende en zestiende eeuw, ook gehuwde clerici, zoals de voornoemde Adrianus van den Bliect, die de functie van notaris beoefenden. Vele gehuwde notarissen hielden wijselijk hun gehuwde status voor zich, later niet meer, aangezien het in de vijftiende en zestiende eeuw aan kandidaten met voldoende scholingsgraad ontbrak.73
68
OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (…), p. 259. 69 Idem., pp. 262, 264. 70 Idem., p. 265. Klerk is in tegenstelling tot clericus slechts een functieomschrijving. 71 OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (…), pp. 265-267. 72 Idem., p. 270. 73 Idem., p. 273.
19
Scholing Het dient gezegd dat de Antwerpse notarissen, dankzij hun opleiding, erg bekwame ambtenaren waren. Zij waren hooggeschoold, maar hadden vaak geen vakspecifieke voorbereiding, omdat hun ambt van notaris erg vaak een bijberoep was. De functie van de stadsadministratie was belangrijk voor het Antwerpse notariaat. De mensen die binnen deze administratie een opleiding genoten, klommen vaak op van klerk tot secretaris. Zo kende de secularisatie van het notariaat in Antwerpen een start in de tweede helft van de zestiende eeuw.74 Een eventuele universitaire vorming vergemakkelijkte bovendien de toegang tot het notarisambt. Het aantal universitair geschoolden onder de Antwerpse notarissen steeg van 1/3 in de veertiende eeuw tot 2/3 in de zestiende eeuw. Zij met een nog hogere vorming, zoals jurist, waren gedurende de hele periode in de minderheid.75 De meeste notarissen waren eerder beperkt in hun talenkennis. Dit zal echter veranderen: in een iets latere periode duiken er steeds meer akten op die opgesteld zijn in het Frans of het Spaans.76
74
OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (…) , p. 329. 75 Idem., pp. 330-331. 76 Ibid.; In de periode die in dit onderzoek besproken wordt (1480-1565), zien we steeds meer akten die in andere talen dan het (Middel-)Nederlands zijn opgesteld. Zo vinden we bij Notaris Willem Stryt enkele instrumenten in het Spaans. Latijnse akten zijn zeer zeldzaam geworden.
20
De Akten
Ter inleiding
In dit hoofdstuk bekijken we welke informatie uit de notariële akten gedestilleerd kan worden nog voor de specifieke vakliteratuur wordt bestudeerd. Deze primaire bronnen vormen het begin en het startpunt van alle verdere onderzoeken naar de leefwereld van de schilders en de beeldsnijders uit deze periode. Zij zijn, buiten de documenten overgeleverd door zogenaamde ooggetuigen, zoals de reisdocumenten van Albrecht Dürer (1521)77 en, in mindere mate, het „Schilder-Boeck‟ van Karel van Mander (1604)
78
, de enige rechtstreekse informatiebronnen uit de besproken
periode.
De akten worden in dit hoofdstuk thematisch behandeld. We hernemen even het schema dat ook reeds te vinden is in de inleiding.
Thema
Aantal akten
Minnelijke schikking / Geschil
7
Verkoop
6
(aanbesteding,
contract
van verkoop, etc.) Testament/Codicil / Erfenisregeling
15
Huwelijksvoorwaarden
5
Leerling-contract / Samenwerking
3
Schuldbekentenis/
16
Schuldvereffening Getuigenis
11
Inventaris
1
Volmacht
5
Verkoop / Verhuur van een huis
2
Bevestiging van werk schilder
1
77
Albrecht Dürer reisde gedurende enkele jaren door de Nederlanden en maakte aantekeningen over de belangrijkste schilders die hij ontmoette. 78 VAN MANDER, K. Het Schilder-Boeck, 1994-1999.
21
Andere79
10
Fig. 1. Thema‟s van de notariële akten.
Deze strikte indeling moeten we echter nuanceren. Een aantal akten zijn niet zomaar onder te brengen onder één noemer. Zo merken we bij de akte van [1555, 11 december]80 betreffende Michiel Gheeraerts alias van Utrecht dat deze zowel over de verkoop van „zekere goederen‟ handelt als over de schuldvereffening die logischerwijs met deze verkoop gepaard gaat. Ook enkele leerling-contracten zijn verbonden aan een schuldbekentenis tussen de familie van de aangestelde leerling en de meester. Een voorbeeld hiervan vinden we bij Jehan de Chesne op datum van [1544, 17 maart]. Afbetalingstermijnen van de schuld worden meestal in dezelfde akte geregeld als de wederzijdse rechten en plichten van meester en leerling. Hendrik van den Broecke, vader van leerling Jan, is Joseph Mostaert, diamantslijper en de meester van zijn zoon, honderd Karolus gulden schuldig voor het onderwijs dat Joseph zijn zoon zal geven81 [1540, 20 mei]. De notariële protocollen bevatten heel wat interessante gegevens over het leven en het werk van de Antwerpse schilders en beeldsnijders. Het zijn bovenal erg persoonlijke documenten, die voornamelijk informatie vrijgeven over de biografie van de kunstenaars. Dit betreft bvb.: de burgerlijke staat van de schilder of beeldsnijder op een bepaald moment in zijn leven, of hij kinderen heeft en met wie hij gehuwd is (of was). In een aantal akten wordt ook de leeftijd van de kunstenaar vermeld, waardoor we zijn geboortejaar kunnen afleiden. Met de informatie over de leeftijd van een persoon moeten we echter erg omzichtig omspringen. Het is bekend dat de meeste mensen niet precies wisten hoe oud ze waren en in de akten wordt daarom steeds vermeld dat de betreffende persoon „omtrent‟ een bepaalde leeftijd is. Een voorbeeld hiervan is de akte waarin Pieter Aertsen en Jan Mandijn hun leeftijd opgeven [1542, 20 juni]82. Ook familiebanden worden in de notariële akten duidelijk omschreven. Broers en zussen worden bij naam genoemd, kinderen en hun eventuele partner worden vermeld, zodat ook de aangetrouwde familie bestudeerd kan worden. 79
Aanwezigheid bij huwelijk, uitreiken van lening,… S.A.A., N 2076 (protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 161. 81 S.A.A., N 2071 (protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 99. 82 S.A.A. N 2071 (protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (126)v. Deze akte werd niet volledig getranscribeerd daar zij volledig in het Latijn werd opgesteld. De eerste lijnen luiden: 20 Juny 1542 / Johannes Mandys natus quadraguita duos annos aut circoter et Petrus / Aerts trigu(n)ta quatuor aut […] // 80
22
Naast deze biografische gegevens kunnen ook professionele relaties en netwerken van de kunstenaars in de akten bestudeerd worden. In de notariële akten gaat dit vooral over de samenwerking tussen kunstenaars en over de reeds aangehaalde leerling-contracten. Deze connecties komen echter ook negatief in beeld in de akten waarin een geschil of minnelijke schikking wordt vermeld tussen verschillende meesters. In bepaalde akten, zoals de testamenten en huwelijksvoorwaarden, worden we ook ingelicht over het financiële vermogen van de kunstenaars. Immers hoe sterker zij financieel staan, in geld en/of in goederen, hoe zorgvuldiger zij dit laten optekenen tijdens het bepalen van de huwelijksvoorwaarden. Dit gebeurt om geschillen bij een eventuele scheiding te voorkomen. Wanneer deze vermogende kunstenaars een testament laten opstellen verdelen zij hun kapitaal in roerende en onroerende goederen zorgvuldig en nauwgezet over hun erfgenamen. Op die manier kunnen we ons gedeeltelijk informeren over van de graad van welgesteldheid van de betreffende schilder of beeldsnijder. Verder kunnen we ons doorheen de studie van de akten een beeld vormen van waar in de stad zich de sterkste concentratie kunstenaars bevond. Op het einde van de akte wordt steeds de plaats vermeld waar deze werd opgesteld. In vele gevallen is dit ten huize van de betreffende notaris, maar meerdere malen werd deze opgemaakt bij de kunstenaar thuis. Door het optekenen van de verschillende straat- en plaatsnamen uit de notariële documenten wordt het mogelijk de verschillende schilders- en beeldsnijderswijken aan te duiden.
Wanneer we al deze gevarieerde gegevens samenbrengen, krijgen we een goed beeld van de leefwereld van de kunstenaars. De veelheid van elementen verschilt echter danig van kunstenaar tot kunstenaar. De schilders en beeldsnijders die vaak en uitgebreid in de notariële protocollen te boek staan kunnen daardoor grondiger bestudeerd worden. Vaak worden van hen zowel huwelijksvoorwaarden als diverse testamenten en getuigenissen teruggevonden.
Een laatste punt moet nog benadrukt worden. Het merendeel van de akten is bovenaan of in de akte zelf voorzien van de precieze datum waarop de akte is opgesteld. Deze datum helpt ons niet enkel met het juist dateren van belangrijke evenementen in het leven van de kunstenaar, maar levert ons bovendien erg veel 23
elementen om een relatieve chronologie op te stellen. De exacte sterfdatum van een kunstenaar valt door de datum boven zijn testament niet te bepalen. Wel kan deze datum als een terminus post quem beschouwd worden. In combinatie met een ander document waarin zijn overlijden officieel opgetekend is, een terminus ante quem, kunnen we een tijdsmarge bepalen waarin de kunstenaar overleden is.
Een grondige bronnenstudie begint steeds bij een volledige en correcte lezing van de betreffende akten. Een foute lezing van de documenten kan leiden tot hardnekkige en structurele fouten in de literatuur. De kunstgeschiedenis heeft meermaals uitgewezen dat een slechte of onvolledige lezing van de primaire bronnen tot grote discussies kan leiden.
2. De akten van naderbij bekeken
2.1 Het testament Het is vooreerst belangrijk te vermelden dat, zoals af te lezen is uit Fig. 1., het testament het op één na meest voorkomende thema is uit de bestudeerde fondsen. Hieruit kan worden afgeleid dat het voor vele mensen noodzakelijk was hun zaken goed geregeld te hebben wanneer zij zouden overlijden. Het blijkt eveneens uit de documenten dat voornamelijk de meest vermogende personen heel nauwgezet aangeven hoe zij hun kapitaal verdeeld willen zien over de verschillende erfgenamen.
De testamenten van schilders en beeldsnijders die werden teruggevonden in de Antwerpse notariële fondsen zijn eveneens een uitstekende bron voor het bestuderen van verscheidene andere elementen. Zij leveren ons informatie over de gezondheidstoestand van de betreffende testateuren, al maakt deze vermelding eerder deel uit van de standaardformulering aan het begin van elk testament. “Ingesetene poiter en(de) poiteresse der voirs(eide) / stadt van Antwerpen beyde gesont van herten gaende ende staenden / Met ons opter eerden heyrder vijff synnen memorien en(de) verstants / over al wel machtich zynde ende gebruycken(de) alsoot
24
byder gratien / goids aen hen wel scheen ende bleeck”. Uit dit citaat blijkt dat beide personen nog in leven zijn en bij hun volle verstand dit testament lieten optekenen. In enkele gevallen wordt echter duidelijk vermeld dat de testateur of zijn of haar partner ziek is.
Vervolgens overlopen de testateuren om de beurt de roerende en/of onroerende goeden die zij in hun bezit hebben en de manier waarop zij deze verdeeld willen zien over
de
betreffende
erfgenamen.
Vaak
verwijzen
zij
hierbij
naar
de
huwelijksvoorwaarden die zij naar aanleiding van hun huwelijk lieten opstellen. In het merendeel van de besproken testamenten worden deze huwelijksvoorwaarden teniet gedaan en wordt een heel nieuwe regeling voorzien. De kinderen die uit dit huwelijk voortgekomen zijn, en waarvoor nu meer gedetailleerd moet besproken worden wat zij zullen erven van vader of moeder, is een eerste mogelijke verklaring voor dit fenomeen. Een tweede plausibele verklaring is het toegenomen (of ingekrompen) vermogen van de testateur, roerend of onroerend, waarvan de verdeling nu herzien moet worden.
In dit soort persoonlijke documenten kunnen, zoals reeds eerder vermeld, heel wat familiale banden ontdekt en verder bestudeerd worden. Telkens wordt duidelijk aangegeven hoe de testateur verwant is aan de erfgenaam. Vaak worden kinderen vermeld uit verschillende huwelijken en telkens wordt aangegeven wie de andere ouder van deze kinderen is of was. Ook broers, zussen, ouders, neefjes en nichtjes worden bij naam genoemd.
Ten slotte wordt een testament niet steeds op het einde van iemands leven opgesteld, maar het bood hoogstwaarschijnlijk een gevoel van zekerheid aan de betreffende personen dat hun zaken degelijk geregeld waren. Toch is de datum van de opmaak van een testament vaak een houvast en een goede terminus post quem om de sterfdatum van een persoon te bepalen.
2.1.1. Joos van Cleve
25
Op 10 november 154083 stelt een zieke Joos van Cleve uit vrije wil zijn testament op. Deze datum levert ons meteen een goede terminus post quem voor het overlijden van deze meester. Vooreerst wordt zijn dochter Tanneke vermeld. Haar overleden moeder was Clara van Arp. Zij krijgt bij het overlijden van haar vader geld om in haar onderhoud te voorzien en een niet nader bepaalde gift wanneer zij zal huwen. Zijn huidige vrouw, Katherina van Mispelteren, krijgt het vruchtgebruik van alle roerende, onroerende en de te erven goederen. Zij mag deze goederen veranderen of verkopen zoals het haar belieft. Ook als zij beslist te hertrouwen, mag zij verder over deze goederen beschikken. Dit werd ook opgetekend in hun huwelijksvoorwaarden. Katherina krijgt voorts nog tweehonderd Karolus gulden die na haar dood overgaan naar Tanneke, Joos‟ dochter uit een vroeger huwelijk en naar eventuele kinderen die hij zal hebben met Katherina. Twee stuivers geeft hij aan het bisdom van O.L.Vrouw van Kamerijk voor onbekende schulden of onrechtvaardig verkregen goederen. Zijn eventuele andere kinderen ontvangen bij zijn overlijden de goederen die nog zullen resten buiten de eerder vermelde tweehonderd Karolus gulden. Hij wil dat alles voldaan zal worden, zoals hij het in dit testament heeft opgesteld, en hij benadrukt dat zijn dochter Tanneke dient te ontvangen waar zij recht op heeft. Er wordt in dit testament verder geen melding gemaakt van specifieke goederen. Het document werd opgemaakt in het huis van de schilder dat zich aan de Koepoortbrug bevond. Belangrijke getuige voor de opmaak van deze akte is schilder en beeldsnijder Pieter Coecke van Aelst. Joos en Pieter worden geacht dichte vrienden te zijn geweest84.
Dit testament is redelijk summier opgesteld. Er wordt niet op details en specifieke goederen ingegaan. Daarom kan voorzichtig verondersteld worden dat dit testament vlak voor de dood van Joos van Cleve is opgesteld en hij hierbij het onderhoud van zijn dochter Tanneke wilde veilig stellen.
2.1.2. Joos Karreest
83
84
S.A.A., N 2071 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 234v. MARLIER G. La Renaissance flamande : Pierre Coeck d‟ Alost, 1966, p. 44.
26
Een meer uitgebreide testamentaire regeling vinden we bij klavecimbelbouwer Joos Karreest. Op 18 maart 154285 maakt hij samen met zijn huidige echtgenoot Christine Ryghers zijn testament op. Zij zijn beiden gezond en hebben besloten om hun testament op te stellen om latere geschillen tussen de langstlevende en de erfgenamen van de overledene te vermijden. In dit document zullen zij de verdeling van hun goederen bespreken. Vooreerst doen ze alle voorgaande testamenten en codicillen teniet. Ook de zaken die in hun huwelijksvoorwaarden werden bepaald zijn niet langer van tel. Alles wat in dit testament beschreven zal worden moet voldaan worden. Joos wil begraven worden bij zijn eerste vrouw, Katherina Monicx, die reeds overleden is. Christine wil bij haar ouders op het O.L. Vrouwekerkhof begraven worden. Zij betalen elk vier stuivers aan het bisdom O.L.Vrouw van Kamerijk voor onrechtvaardig verkregen goederen die zij in hun bezit hebben. Verder komen zij tot de verdeling van hun roerende en onroerende goederen. Joos en Christine stellen elkaar aan als erfgenaam wat betreft de huizen, renten, erfpachten en andere belastbare goederen. Als Joos eerst komt te overlijden, verkrijgt Christine alle voornoemde goederen en vierenveertig ponden groten Brabants (zestien penningen per pond gerekend) en twee ponden groten Brabants voor haar levensonderhoud en vruchtgebruik. De vierenveertig ponden zullen haar uitgekeerd worden in renten op erfgoederen of in contant geld. Bovendien mag zij blijven beschikken over haar kledij, riemen, juwelen, etc. De rest van de goederen die zich in zijn sterfhuis bevinden zijn voor zijn dochter uit het huwelijk met Katherina Monicx, Katherina Karreest. Ook zal zij in haar onderhoud voorzien worden door de langstlevende van hen beiden. Katherina zal ook Janne Karreest, broer van Joos, elk jaar zes Karolus gulden uitbetalen. Er wordt vermeld dat Janne zwakgeestig is. Ook zijn andere broer, Goossen Karreest en zijn zus, Margriete Karreest ontvangen elk zes Karolus gulden. Henricke Flegge, zoon van zijn zus Margriete krijgt één Karolus gulden. Wanneer Joos overlijdt, krijgen zij de resterende goederen die zij moeten verdelen. Henricke krijgt dan zes Karolus gulden. Bovendien scheldt Joos hen de schulden kwijt die zij bij hem hebben. Het bedrag dat zij hem schuldig zijn zal van hun deel worden afgetrokken.
85
S.A.A., N 2071 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen) f° 63.
27
Verder schenkt hij een zilveren lepel aan alle dochters van zijn vrouw en aan Adriaenken, zoon van Tanneken. Coppen, zoon van de schoonbroer van Joos ontvangt twee Karolus gulden. Tien Karolus gulden lijfrenten schenkt hij aan Roelof Blomestijn, zijn werkman. De erfgenamen van Joos zullen het bedrag jaarlijks aan hem uitkeren. Nog eens twee Karolus gulden zijn bestemd voor de neef van Joos, Peeteren van Bickelvelde. Bernaerde Temback, Joos zwager, krijgt een zilveren kroes van zes „ouchen‟86. Alle kinderen van zijn broers en zus krijgen één Karolus gulden. Bij zijn uitvaart schenkt hij vierhonderd witte broden aan de armen. Het is namelijk een oud gebruik om de armen geen geld, maar brood te schenken. Toch schenkt hij tien stuivers aan Lysken, een arme vrouw. Er is ook één Karolus gulden voor Lisken de Zwert, een zuster en eveneens één gulden voor Lyvken Aert Thys. Schulden of kosten komen niet ten laste van Christine. Dit geldt ook voor de lening die Joos heeft bij Syken, de vrouw van Heary Blieck uit Engeland. Hij heeft van hem driehonderd „angeloten‟87 en vierhonderd gouden dukaten in zijn bezit. Als Christine echter de eerste is die overlijdt, schenkt zij al haar goederen aan meester Joos. Hij mag met deze goederen handelen zoals hij het wenst. Wel dient hij haar erfgenamen tweeënveertig ponden groten Brabants te geven. Voor die erfgenamen heeft zij twee rentebrieven van negenentwintig ponden, vier stuivers en zes gulden Brabants en een rest van twaalf ponden, vijftien stuivers en zes denieren Brabants. Joos zal dit bedrag ten laatste één jaar na haar overlijden aan haar erfgenamen uitbetalen. Vanaf haar dood zal hij haar erfgenamen, elk jaar rond half mei, twee ponden groten Brabants lijfrenten uitkeren. Ook haar kledij en juwelen gaan naar haar erfgenamen. Van het totaal van tweeënveertig gulden geeft zij volgende zaken aan haar erfgenamen: een zilveren paternoster schenkt zij aan Susanna Diericx dochtere. Een zilveren lepel van één „ouche‟ geeft ze aan Hubeken, haar petekind en zoon van haar zus. Voor Lyvken Karreest heeft zij een kleine onderriem, en een andere, zwarte paternoster met vergulde figuren reserveert zij voor Catherina Blieck, die in Engeland woont. Er is één gouden „angelot‟ voor elk van haar twee zussen. Coppeken, de zoon van haar broer, krijgt dertig Karolus gulden. Dit geld kan
86
De term „ouchen‟ is een oude inhoudsmaat, afgeleid van „ounce‟ wat 28, 32 g is. De zilveren kroes van zes „ouchen‟ weegt dus 169, 92g. 87 Een „Angelot‟ is een oude gouden munt.
28
gebruikt worden voor de betaling van zijn opleiding en het meestergeld. Er is één Karolus gulden voor de moeder van Joos en telkens twee Karolus gulden voor Cornelise Bernaerts en zijn zus en voor zuster Lysken de Zwart. Ook Christine schenkt tien stuivers aan Lysken, de kreupele vrouw. Ten slotte is er nog één Karolus gulden voor Aerden Thys. Net als haar echtgenoot geeft Christine tijdens haar uitvaart vierhonderd witte broden aan de armen. Op het einde van haar testament geeft zij ook haar huispersoneel nog een bedrag. Zij schenkt dertig stuivers aan Thoen, haar knecht en drie Karolus gulden aan Maeyken, haar dienstmaagd. Een gouden ring met diamant behoort toe aan haar man Joos Karreest. In de akte wordt vermeld dat zij in de Huidevettersstraat wonen.
Uit dit document blijkt dat meester Joos Karreest een erg welstellende man was. Zowel hij als zijn vrouw maakten er uitgebreid werk van om hun hele vermogen over hun erfgenamen te verdelen. Hierbij vergat hij ook niet de minderbedeelde inwoners van de stad, die hij vierhonderd broden schenkt bij zijn uitvaart. En enkelen van hen krijgen bovendien nog enkele stuivers. Er worden in de akte eveneens verschillende kostbaarheden vermeld: enkele zilveren lepels, een zilveren kroes, gouden „angeloten‟, twee paternosters, waarvan één met vergulde figuren en, op het einde, een gouden ring met een diamant. Dat deze stukken apart worden vermeld en uitgedeeld worden kan erop duiden dat zij erg waardevol waren. Ook worden er in de akte minstens drie personeelsleden vermeld: een werkman, een knecht en een „jonkvrouw‟ of dienstmaagd. In de onderzochte notariële akten is dit een zeer uitzonderlijke zaak.
2.1.3. Philips Lisiaert Philips Lisiaert verklaart op 23 maart 154688 dat hij en zijn vrouw, wijlen Baettken Cops hun testament hebben opgemaakt op 31 augustus 1540 voor notaris Adriaenen van Gheele. Hierbij levert hij ons een tijdsmarge waarin zijn vrouw Baetkken Cops overleden is. Zij hebben toen voor hun minderjarige kinderen twee voogden aangesteld: Jacobe van Valckenputte en Janne de Moeleneere. Zij hebben tot op
88
S.A.A., N 2071 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (21).
29
heden nog geen handelingen betreffende dit voogdijschap gesteld. Philips Lisiaert wil niet dat deze voogden of hun familie financieel onder dit voogdijschap lijden. Hij zal daarom opdraaien voor alle kosten die zij maken met betrekking tot deze opdracht.
De notariële fondsen van priesternotaris Adriaenen van Gheele werden echter niet bewaard en konden daardoor ook niet verder bestudeerd worden.
2.1.4. Jacob Huysen Op 23 november 154689 maken Jacob Huysen en zijn vrouw Margriete Wouters hun testament op. Zij wonen iets buiten Antwerpen in de parochie Sint-Willebrordus. Beiden zijn nog bij hun volle verstand en zij wensen dat alle voorgaande testamenten en codicillen teniet gedaan worden. Vier stuivers schenken zij aan het bisdom van O.L.Vrouw van Kamerijk en één stuiver aan de parochie van Sint-Willebrordus. Josynen, dochter van Jacob en Tanneken van Eyndhoven, ontvangt zesendertig Karolus gulden. Dit bedrag kan ook in roerende goederen betaald worden. Jacob en Tanneken zijn gescheiden. Met de schenking van dit bedrag is het onderhoudsgeld voor Josynen betaald. De rest van zijn goederen zijn voor Margriete en haar kind. Als Margriete eerst sterft, schenkt zij alles aan haar man en kind. Zij zullen de goederen delen volgens het stadsrecht van Antwerpen.
2.1.5. Jacob Huysen Op 10 februari 155090 doen Jacob Huysen en zijn vrouw Margriete Wouters hun testament dat zij lieten opmaken op 23 november 1546, en alle voorgaande, teniet. Toch hernemen zij grotendeels wat zij in de vorige akten lieten noteren. Zij voegen hier echter nog aan toe dat wanneer Jacob als eerste zal sterven, Margriete, na betaling van de onkosten van het sterfhuis, over al de overgebleven goederen kan 89 90
S.A.A., N 2073 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (165). S.A.A., N 2074 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (22).
30
beschikken zoals zij het wenst. Ze vermelden in deze akte ook enkele kinderen die tot hun zestien jaar van eten, drinken en kledij dienen voorzien te worden door de langstlevende ouder. Na hun zestiende krijgen zij nog zes Karolus gulden. Als zij voordien zouden sterven, hoeven de zes Karolus gulden niet uitbetaald worden en mag het overgebleven geld na Margrietes dood verdeeld worden onder de kinderen. Als Margriete eerste sterft, geldt voor Jacob dezelfde regeling. Ook hij krijgt volledige zeggenschap over de goederen van Margriete, na betaling van de onkosten voor het sterfhuis. Hij zal ook de kinderen tot hun zestien jaar onderhouden en ze nadien zes Karolus gulden schenken. Zij maken elkaar voogd van hun kinderen.
Hier zien we dat wanneer de gezinssituatie grondig veranderd is, bijvoorbeeld door het krijgen van kinderen, er vaak een nieuw testament wordt opgemaakt. Dit is om discussies te vermijden tussen de erfgenamen van beide partijen en ervoor te zorgen dat er na hun dood voor de kinderen kan blijven gezorgd worden. Een voogd wordt aangesteld, als de kinderen minderjarig zijn.
2.1.6. Eduwaert Buyst
Eduwaert Buyst en zijn zieke vrouw Jehanne Posthouwers verklaren op 17 augustus 155391 dat zij beiden hun huwelijksvoorwaarden teniet doen. Zij schenken vier stuivers aan het bisdom O.L.Vrouw van Kamerijk en geven elkaar op als erfgenaam. Als Eduwaert eerst komt te overlijden, krijgt Jehanne volledige zeggenschap over de nagelaten goederen van haar man. Ze krijgt vruchtgebruik van haar helft van de hoeve, de grond en alle toebehoren, gelegen te Belsele in het Waasland. Ook ontvangt zij haar helft van de erfrenten, al moeten hier eerst de kosten van het sterfhuis, de kerk en de uitvaart mee betaald worden. Als Jehanne eerst overlijdt, mag Eduwaert beschikken over alle goederen die zij zal nalaten in haar sterfhuis. Hiermee moeten eveneens de kosten van het sterfhuis, de kerk en de uitvaart betaald worden. Hij mag deze goederen verkopen, veranderen, zoals hij het verkiest. Haar kinderen krijgen twee ponden groten erfelijk en twee
91
S.A.A., N 541 (Protocollen van notaris Claeys) f° 28v.
31
ponden Brabants voor de alimentatie en het onderhouden van de kinderen zoals voor eten, drinken en kledij. Als één of meer kinderen zouden sterven, komen de overgebleven ponden de andere kinderen toe. Na het overlijden van Jehanne en Eduwaert gaan heel het vruchtgebruik en de renten naar de kinderen.
In deze akte wordt een hoeve vermeld, die gelegen is in het Waasland. Dit lijkt een duidelijke aanwijzing dat Eduwaert Buyst een vermogende kunstenaar was. Het bezit van onroerend goed, buiten de eigen woning, duidt op een zeker kapitaal. Vaak zijn hieraan ook pachtrenten verbonden die de betreffende eigenaar een extra inkomen bezorgen. In dit document wordt hierover echter geen melding gemaakt.
2.1.7. Joos Karreest Op 11 september 155392 verklaart Joos Karreest voor de notaris alle voorgaande testamenten, codicillen en ook de huwelijksvoorwaarden op datum van 18 november 1545 met Gheertruyt Blieckmans teniet te doen. Voornamelijk het artikel waarin beschreven werd hoe de nagelaten goederen over de kinderen verdeeld zouden worden wil hij aanpassen. Het oude artikel vermeldt dat Katherina Karreest het vierde deel zou krijgen van de goederen. Zijn vrouw en de kinderen die zij samen zouden krijgen, dienden de drie andere delen onder hen te verdelen. Hij wil dit nu veranderen. Eerst schenkt hij vier stuivers aan het bisdom van O.L.Vrouw van Kamerijk voor onrechtvaardig verkregen goederen en zes gulden aan de huisarmen van de stad. De verdere verdeling van zijn goederen verloopt nu als volgt: zijn ouders, zolang elk van hen nog leeft, krijgen twintig gulden lijfrenten. Janne Karreest krijgt tien gulden per jaar die per halfjaar uitbetaald worden. Er is één gulden voor al zijn knechten en dienstmeiden. De rest van zijn goederen gaan, na betaling van alle legaten en onkosten, naar zijn kinderen. Katherina, zijn dochter uit een vorig huwelijk, en zijn kinderen die hij heeft met Gheertruyt Blieckmans, krijgen evenveel, want alle kinderen zijn voor hem even belangrijk.
92
S.A.A., N 2075 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (144).
32
Hij stelt voogden aan voor zijn minderjarige kinderen. Henricke van Achelen en Bartelmeeus van Lippeloo zullen zich over de kinderen en hun goederen ontfermen. Zijn vrouw staat aan het hoofd van de voogden als „oppermomboiresse‟. Zij krijgen voor de moeite vier „ouchen‟ zilver als zij deze opdracht aanvaarden.
2.1.8. Joos Karreest Op 13 mei 155693 verandert Joos Karreest opnieuw enkele elementen in zijn testament. Zijn vader is intussen overleden. Zijn moeder ontvangt, zolang zij leeft, twintig gulden lijfrente. Hij vermeldt nogmaals dat zijn ongehuwde en ietwat simpele broer Janne tien gulden per jaar krijgt. Na de betaling van de onkosten van het sterfhuis krijgt Katherina vijftig gulden (zestien penningen per gulden gerekend) of achthonderd gulden (twintig penningen per gulden gerekend) bovenop het deel van haar moeder. Zij staat ervoor in om dit bedrag gelijk te verdelen over alle kinderen. Hij stelt Henricke van Ollem en Jan Pellicorne aan als voogden voor zijn minderjarige kinderen. Zij moeten zich over zijn kinderen en hun goederen ontfermen.
2.1.9. Hans Liefrinck Hans Liefrinck en Katlijne Cordiers, dochter van Jan, maken op 15 juni 155894 hun testament op. Zij schenken twee stuivers aan het bisdom O.L.Vrouw van Kamerijk voor onrechtmatig verkregen goederen en twee stuivers voor de parochie waarin zij wonen. Deze parochie, in Antwerpen, wordt niet nader benoemd. Na betaling van kosten van het sterfhuis, kosten van de kerk en de uitvaart, stellen zij elkaar aan als belangrijkste erfgenaam van hun roerende en onroerende goederen: „De eerst stervende geeft de langstlevende…‟. Zij mogen met deze goederen doen wat hen belieft.
93 94
S.A.A., N 2076 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen) f° (101)v. S.A.A., N 2077 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen) f° 89v.
33
De langstlevende van hen beiden zal de kinderen onderhouden in eten, drinken en kledij. Ook zal hij/zij ervoor zorgen dat zij kunnen leren lezen en schrijven en een beroep kunnen leren om later hun brood te verdienen. Wanneer de kinderen huwen krijgen zij ieder vijftig gulden. Als één van hen hertrouwt, verliest hij/zij het recht op de goederen van de overledene. De kinderen krijgen dan vijfhonderd gulden (twintig stuivers per gulden gerekend). Met dit geld kan er wel gezorgd worden voor hun opvoeding en opleiding. Zij stellen elkaar aan als voogd van hun kinderen.
2.1.10. Philips Lisiaert Op 8 februari 156195 stellen Philips Lisiaert en Cornelia Willems hun testament op. Alle voorgaande testamenten worden bij deze teniet gedaan. Philips bekrachtigt hierbij zijn voorwaarden opgetekend in de huwelijksvoorwaarden. Cornelia wil haar voorwaarden aanpassen. Ook zij schenken twee stuivers aan het bisdom van O.L.Vrouw van Kamerijk voor onrechtvaardig verkregen goederen. Als Philips eerst overlijdt, zal aan zijn voorwaarden uit de huwelijksvoorwaarden voldaan worden. Na de betaling van kosten van het sterfhuis en de uitvaart gaan al zijn goederen naar zijn drie kinderen. Als Cornelia eerst overlijdt, schenkt zij aan de kinderen van haar overleden zus Marie Willems, hun vader is Thomaas Malote, per gezin één gouden kroon van veertig stuivers elk. Samen is dit twaalf gulden (twintig stuivers per gulden gerekend). Zij wonen in Namen. Bovendien scheldt zij hen een som kwijt van vijfenveertig gulden die Philips Lisiaert geleend heeft aan Thomaas. Cornelia schenkt ook honderdvijftig gulden aan Gheertruyt, dochter van haar zus, ook Gheertruyt genaamd. Gheertuyt woont nu in Bergen op Zoom. Deze som dient verdeeld te worden over alle erfgenamen. Veertig gulden schenkt zij aan Lenaerde Boels die te Lyon woont. Hieronimus Boels was de oom van Philips. De verhouding tussen Lenaerde Boels en Hieronimus Boels blijkt echter niet uit de akte.
95
S.A.A., N 2077 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen) f° (12)v.
34
De rest van haar roerende en onroerende goederen gaan naar Philips, na aftrek van alle onkosten, etc.
2.1.11. Guillaume van den Broecke alias Paludanus Op 29 mei in het jaar 155996 stellen Guillaume van de Broecke en zijn vrouw Sybilla Rousmair hun testament op. Zij vermelden hierin weinig bijzonderheden. Ze stellen elkaar aan als hun erfgenamen en de langstlevende van hen beiden zal instaan voor de zorg voor de kinderen: eten, drinken en kleren. Zij moeten verzorgd worden als ze gezond of als ze ziek zijn. Na hun dood schenken ze elk twee stuivers aan het bisdom O.L.Vrouw van Kamerijk. Ze stellen elkaar bovendien aan als voogd van hun kinderen. Ze zetten twee ponden Groten Vleems opzij om de kosten van het sterfhuis te betalen.
2.2 De huwelijksvoorwaarden
96
S.A.A., N 543 (Protocollen van notaris Claeys) f° 49v.
35
Wat betreft vorm en inhoud lijken de huwelijksvoorwaarden, gedaan voor een notaris, erg op het hierboven besproken testament. Beide toekomstige echtgenoten verschijnen voor een openbare notaris om de voorwaarden, de inbreng van hun goederen in het huwelijk te bespreken en te laten vastleggen. Vaak wordt hier ook reeds vooruitgeblikt naar de manier waarop de goederen van de toekomstige bruid en bruidegom na hun dood verdeeld zullen worden.
Ook in de huwelijksvoorwaarden krijgen we een goede kijk op het vermogen van de betreffende kunstenaar. Echte kostbare spullen, zoals enkele waardevolle kunstwerken terug te vinden in de huwelijksvoorwaarden van Philips Lisiaert97, worden vaak niet in het huwelijk ingebracht om problemen en eventueel verlies van deze goederen tijdens een mogelijke scheiding te vermijden.
De aanstaande partners verklaren voor de notaris steeds dat zij reeds met elkaar gecommuniceerd hebben over het huwelijk. Alle huwelijken werden voltrokken in de O.L. Vrouwekerk. Opvallend is wel dat er slechts vijf huwelijksvoorwaarden van schilders of beeldsnijders werden teruggevonden. Dit is maar één derde van het aantal testamenten. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat vele mensen huwden onder een vooraf vastgelegd stelstel zoals „huwen met gemeenschap van goederen‟, waardoor meteen alle goederen in het huwelijk werden ingebracht. Een bijkomende akte van de notaris was hiervoor mogelijk niet vereist.
2.2.1. Philips Lisiaert Op 14 februari 154398 komen Philips Lisiaert en Cornelia Willems, dochter van wijlen Jheronimus Boels, samen met hun vrienden en verwanten hun huwelijksvoorwaarden opstellen. De toekomstige bruid en bruidegom leggen deze vast, zodat er geen onenigheid kan ontstaan tussen de langstlevende en de erfgenamen van de overledene. Philips Lisiaert brengt volgende zaken in: alle erfrenten en huizen uit zijn huwelijk met Baetken Cops en vijftienhonderd Karolus gulden in contant geld of in roerende 97 98
S.A.A., N 2071 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (21). Ibid.
36
goederen. Al deze goederen zijn ook voor de helft van de kinderen van Philips Lisiaert. Daarnaast vernoemt hij nog een aantal schilderijen die hij niet in het huwelijk inbrengt en die hem alleen toebehoren. Deze werken zouden ook reeds vermeld geweest zijn in een inventaris opgemaakt op 11 februari van hetzelfde jaar. Dit document kon echter niet worden teruggevonden. Volgende kunstwerken heeft hij in zijn bezit: een klein laatste avondmaal, een Hieronimus en een Mariabeeld, alle van de hand van Pieter Coecke van Aelst. Daarnaast bezit hij nog een dubbel doek met de voorstelling van de „Verzoeking van Sint- Antonius‟ door Jan Mandijn en twee landschappen van de hand van Hansken. Cornelia Willems vernoemt vervolgens haar ingebrachte goederen. Haar roerende goederen worden geschat op zesentwintig ponden dertien schellingen groten Brabants. Goederen die overblijven na de dood van één van hen en de betaling van de kosten van het sterfhuis, worden verdeeld over de langstlevende en de erfgenamen van de overledene. Als Philips eerst overlijdt, komen alle huizen en renten toe aan Cornelia. Zij zal eveneens vierentwintig Karolus gulden lijfrente per jaar ontvangen, te beginnen vanaf zijn sterfdag. Ten slotte beloven zij elkaar tijdens hun huwelijk goed te onderhouden.
Het is een zeldzaamheid dat kunstwerken in notariële documenten zo bij naam worden vermeld. Het overzicht van de werken biedt niet enkel een goed inzicht in het vermogen van Philips Lisiaert, die hoogstwaarschijnlijk welgesteld was, daar hij ook huizen in het huwelijk inbrengt, maar eventueel ook in de persoonlijke of professionele connecties die hij met de voornoemde kunstenaars had.
2.2.2. Joos Karreest
37
Joos Karreest en zijn toekomstige bruid Gheertruyt Blieckmans symonsdochter verschijnen op 18 november 154599 voor de openbare notaris. Hij is afkomstig uit Keulen, zij uit ‟s Hertoghenbosch. Haar vader Symon, vrienden en verwanten zijn bij het opstellen van de huwelijksvoorwaarden aanwezig. Over de in te brengen goederen zijn zij het met elkaar eens geworden geen specificatie te maken. Zij vragen de betreffende notaris om hierbij een regeling voor hen op te stellen tussen vandaag en vastenavond100. De goederen die zij tijdens hun huwelijk krijgen, sparen of kopen gaan na hun dood over naar de kinderen. Zij behouden in elk geval wel hun kledij, riemen en juwelen. Als Joos de langstlevende is, krijgt hij van Gheertruyt driehonderd Karolus gulden. Wanneer Gheertruyt het langste leeft, schenkt Joos haar zeshonderd Karolus gulden. Zoals eerder vermeld, gaan alle ingebrachte roerende goederen na het overlijden van hen naar hun kinderen. Als Joos overlijdt, krijgt Katherina Karreest, gezellin van koopman Francesco de Montesa, een vierde deel van al de voornoemde goederen. De rest is te verdelen over de andere kinderen. Zoals eerder vermeld in het testament van Joos en Gheertruyt, op datum van 11 september 1553, zal hij deze regeling aanpassen, zodat alle kinderen evenveel verkrijgen.
2.2.3 Eduwaert Buyst
Eduwaert Buyst en Heylwich Spierincx, dochter van Jan, maken op 29 december 1553101 hun huwelijksvoorwaarden op. Ook zij willen dit laten optekenen om geschillen tussen de verschillende erfgenamen te vermijden. Alle roerende goederen, contant geld en niet-contant geld, zoals renten en pachten, brengen zij in het huwelijk in. Toch zullen deze renten bij het overlijden van de bruid of bruidegom niet overgaan naar de partner. Alle spullen die zij tijdens het huwelijk spaarden en verzamelden zullen volgens het stadsrecht van Antwerpen overgaan naar de langstlevende van hen beiden. Wanneer Eduwaert het eerste overlijdt, zal Heylwich heel haar leven zes ponden Vleems
99
S.A.A., N 2072 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 205. vastenavond is de laatste avond voor het begin van de vasten op Aswoensdag. 101 S.A.A., N 2075 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (196)v. 100
38
lijfrente ontvangen. Indien Heylwich het eerste zou overlijden, mag Eduwaert beschikken over al haar ingebrachte en andere goederen. Hij mag met deze goederen aanvangen wat hem belieft, maar hij zal eerst haar erfgenamen volgende sommen uitkeren: Janneken Maeykens, de dochter van haar zus en Symonen Tannekens, de zoon van haar zus ontvangen ieder honderd Karolus gulden (twintig stuivers per penning gerekend). Ten slotte beloven zij elkaar te onderhouden in deze huwelijksvoorwaarden.
2.3 De samenwerking of leerling-contracten
39
Van een geheel andere orde zijn de samenwerkingscontracten tussen twee meesters of de contracten opgemaakt tussen meester en, in de meeste gevallen, de ouder of de voogd van de leerling. Deze documenten, waarvan er slechts een drietal gevonden werden in de onderzochte notariële akten leveren ons een schat aan informatie. Deze betreft niet alleen de samenwerkingsverbanden die door het contract tot stand kwamen, maar gaat voornamelijk over de opleiding van leerling tot meester en over de organisatie van het atelier. Het artikel van Jan van der Stock: „De organisatie van het beeldsnijders- en schildersatelier te Antwerpen. Documenten 1480-1530‟, verschenen in: „Antwerpse Retabels‟102, is een erg goede aanvulling van de informatie die in de bestudeerde notariële fondsen te vinden is.
Het is gebruikelijk dat de leerling bij de meester komt inwonen gedurende de hele leerperiode. De meester zal de leerling van kost en inwoning voorzien en hem gedurende deze periode opleiden tot meester of gezel. Meestal moeten de ouders of de voogden van de leerling instaan voor kledij en schoenen. Zij betalen de meester een bepaald bedrag voor het onderwijs en het leren van het ambacht en voor de bekostiging van de kost en inwoning. De duur van de leertijd staat niet vast, maar schommelt meestal rond de drie à vier jaar.103 Vervolgens worden de werktijden, verschillend naargelang de seizoenen, strikt vastgelegd. Ook de consequenties met betrekking tot de verzaking van plicht worden in het contract bepaald.
Over de precieze plaats van de leerling in het atelier worden we door de akten niet goed ingelicht. Het is onduidelijk of de leerlingen reeds meewerkten aan opdrachten van de meester. Men veronderstelt echter wel dat dit gebeurde. 104
2.3.1. Goossen en Joos Karreest
102
VAN DER STOCK J., De organisatie van het beeldsnijders- en schildersatelier te Antwerpen. Documenten 1480-1530‟, 1993, p. 47-53. 103 Idem., p. 48. 104 Ibid.
40
Op 8 februari 1538105 sluiten Joos Karreest, klavecimbelbouwer en Goossen Karreest, schilder een samenwerkingscontract. Goossen komt bij Joos werken om instrumenten te beschilderen en te stofferen. Hij zal in deze periode niet voor zichzelf noch voor anderen dan zijn broer Joos werken. Joos zal instaan voor het leveren van verfstoffen en (blad)goud. Goossen zal zelf zorgen voor het gereedschap waarmee hij werkt. Hij zal ook instaan voor zijn eigen eten en drinken „nooturst en montcost‟. Het contract geldt voor drie jaar en is ingegaan op O.L.Vrouwlichtmis106 van dit jaar. Het contract loopt af op O.L.Vrouwlichtmis in het jaar 1540. Vervolgens overloopt het document de werktijden gedurende deze drie jaren. Van vastenavond107 tot Pasen werken zij van wanneer het licht is tot acht uur ‟s avonds met het licht van kaarsen. Van Pasen tot midden „oixt‟108 werken zij vanaf zes uur in de ochtend tot het donker is. Vanaf half augustus tot vastenavond werken zij vanaf zeven uur ‟s ochtends, of eerder als het al licht is, tot acht uur ‟s avonds met het licht van kaarsen. De middagpauze begint in de winter om half twaalf „tot nae de half ure van elven‟ en in de zomer om elf uur, telkens tot één uur in de namiddag. Als Goossen gedurende deze drie jaar door ziekteverzuim, nalatigheid of afwezigheid het werk vertraagt, kan Joos dreigen Goossens loon niet te betalen en zal hij de werkuren moeten „nawerken‟. Goossen verdient elke dag zes stuivers die elke week worden uitbetaald. Het einde van het contract betekent ook het einde van de uitkering van zijn loon. Voor de geleverde diensten zal Joos zijn broer ook de kunst van het klavecimbelstemmen leren en hem leren spelen. Als een van hen beiden in zijn plichten verzaakt, moet hij twaalf ponden groten Vleems boete betalen. Een derde gaat naar de Keizer- Majesteit, twee derde gaat naar de andere partij. Het contract is opgemaakt in twee exemplaren en werd ondertekend door beide partijen.
105
S.A.A., N 2070 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 10. O.L.Vrouwlichtmis wordt gevierd op 2 februari. 107 Vastenavond is de dag voor het begin van de vasten, die aanvangt op Aswoensdag en veertig dagen (de zondagen niet meegerekend) duurt tot Pasen. 108 Oixt is de achtste maand (augustus). Het tijdstip „midden oixt‟ zou kunnen wijzen op het feest van O.LVrouw ten Hemelopneming dat gevierd wordt op 15 augustus en in Antwerpen een erg belangrijke feestdag is. 106
41
2.3.2. Hendrik van den Broecke
Hendrick van den Broecke, schilder, en Janne van den Broecke, zijn zoon, aan de ene zijde en Joseph Mostaert,109 diamantslijper en verkoper in gesteenten, aan de andere zijde, sluiten een leerling-contract betreffende Janne van den Broecke. Joseph aanvaart Janne als zijn leerling. Janne moet zich gehoorzaam en welwillend opstellen tegenover zijn meester gedurende de acht jaar die de leertijd zal duren. Het contract zal ingaan op 1 juni 1540. De akte zelf is niet van een datum voorzien. Joseph Mostaert zal Janne alles bijbrengen en onderwijzen wat een diamantslijper behoort te weten en te kunnen. Hij zal zijn leerling gedurende de volgende acht jaar ook voorzien van kost en inwoning: „bynne(n) syn(en) huyse liggen sitten en(de) liggen en(de) wasschen te gevene‟. Hendrick van den Broecke zal zijn zoon voorzien van kledij, kousen en schoenen. En hij zal gedurende de leerperiode borg staan voor zijn zoon. Het contract bepaalt dat Hendrick zijn zoon, wanneer deze afwezig blijft bij zijn meester, binnen de zes dagen terug naar Joseph zal brengen. Joseph Mostaert ontvangt honderd gulden voor het onderwijs en de kost en inwoning. Als Janne zijn meester vroegtijdig verlaat, zal Joseph dit trachten aan te vechten. Verzaking zal zeker niet aanvaard worden, tenzij er iets gebeurt waarbij geen bedrog in het spel is. Joseph woont in de Huidevettersstraat.
2.3.3. Jehan de Vleeracker
Jehan de Vleeracker alias Besaen, schilder en zijn getuige, Joos de Mompere, ook schilder, verschijnen op 9 oktober 1540110 samen met Augustijn van der Venne voor de notaris. Jehan de Vleeracker is ongeveer veertig jaar oud. Hij verklaart dat zes jaar geleden een leerling, Jehan Baer uit Lyon, bij hem in de leer is gekomen. Deze leertijd zou drie jaar duren en Jehan stond in voor de kost en inwoning van zijn leerling Jehan Baer. Indien hij zijn meester vroegtijdig zou verlaten, dan moest Jehan Baer de kost en inwoning terugbetalen voor de periode die hij bij Jehan de 109 110
S.A.A., N 2071 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen) f° 99. S.A.A., N 2071 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen) f° 200.
42
Vleeracker in de leer was. Zo is het ook gebeurd. Toen Jehan Baer zijn leertijd vroegtijdig stopzette, vroeg hij uitstel van betaling aan Jehan de Vleeracker. Zijn vrienden zouden hem geld opsturen. Korte tijd later kwam Augustijn van der Venne naar Antwerpen. Jehan Baer werd aangenomen als leerling bij Augustijn, maar hij is nog steeds geld verschuldigd aan Jehan de Vleeracker. Jehan Bear is slechts één jaar en zes weken bij Jehan de Vleeracker in de leer geweest. Dat zijn welgeteld 407 dagen. Jehan de Vleeracker rekent per dag twee pattars, wat in totaal neerkomt op een verschuldigd bedrag van veertig ponden Brabants en acht pattars. Ze treffen een regeling waarin Augustijn van der Venne het bedrag aan Jehan de Vleeracker zal terug betalen. Op het einde van de akte wordt vermeld dat ook Joos de Mompere ongeveer veertig jaar oud is.
2.4. Schuldbekentenis en schuldvereffening In aantal zijn de schuldbekentenissen en schuldvereffeningen het grootst. Dit is niet verwonderlijk, daar er voortdurend contracten werden gesloten tussen opdrachtgever
43
en kunstenaar, tussen kunstenaars onderling, etc. Al deze overeenkomsten houden vroeg of laat de betaling in van geleverde diensten en goederen, van een afgewerkt kunstwerk of van de afbetaling van een lening.
Deze documenten leveren ons belangrijke informatie over hoe deze financiële zaken onderling geregeld werden. In het merendeel van de gevallen werd gekozen om de betaling over een langere termijn te spreiden en een afbetalingsplan op te stellen. Dit was eveneens het geval bij Cornelis Tack. Op 2 april 1552111 bekent Cornelis Tack schuld aan Gommaer Braeckman en samen komen zij een betalingstermijn overeen. Meer dan één jaar en zeven maanden later, op 27 november 1553112, klaagt Gommaer Braeckman Cornelis Tack aan wegens wanbetaling. Gommaer zet grote middelen in om dit geschil op te lossen en stelt procureurs aan.
Geldzaken liggen meestal erg gevoelig. Daarom kiezen vele mensen ervoor om voor een notaris de regelingen te laten vastleggen. Dit biedt hen iets meer zekerheid dat zij hun geld op tijd zullen krijgen.
2.4.1. Hans Liefrinck Op 22 april 1556113 verklaart Hans Liefrinck dat hij in schulden staat bij Joerynen Goessens van Groeninghen. Joerynen heeft de volmacht van Alyt Goossens, weduwe van Cornelis Bosch. Alyt en Cornelis zijn overleden en de verschuldigde som komt hun kinderen toe. Hans Liefrinck is hen 288 gulden (twintig stuivers per gulden gerekend) schuldig voor de aankoop van koperen platen en enkele drukfiguren. Hij zal de som aan Joerynen terugbetalen in drie jaarlijkse schijven. Elk jaar betaalt hij hem zesennegentig gulden terug. Het eerste derdendeel betaalt hij op 23 augustus 1557, het tweede deel op 22 april 1558 en het laatste deel op 22 april 1559. Jan de Bruyne stelt zich borg voor Hans Liefrinck voor de gehele som van 288 gulden.
111
S.A.A., N 2075 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 51. S.A.A., N 2075 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 180. 113 S.A.A., N 2076 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (81)v. 112
44
2.4.2. Hans Liefrinck Een tweede maal op 22 april 1556114 verklaart Hans Liefrinck zich schuldig aan Erasmus lepelmaker van Groeninghen. Erasmus treedt op als voogd voor de kinderen van Cornelis Bosch en Lynken van den Bossche. Hans Liefrinck is hen een som van 135 gulden (twintig stuivers per gulden gerekend) schuldig voor de aankoop van koperen platen en drukfiguren. Hij verklaart hierbij aan Erasmus of zijn gezant de gehele som terug te betalen in jaarlijkse schijven van vijfenveertig gulden. De eerste schijf betaalt hij op 22 april 1557, de tweede op 22 april 1558 en de laatste op 22 april 1559.
Deze twee akten betreffende Hans Lieffrinck lijken over dezelfde aankoop te gaan. Het ene deel van de aankoop moet hij echter aan de gevolmachtigde van Alyt Goossens betalen. Dit bedrag gaat rechtstreeks naar de kinderen van Alyt en Cornelis Bosch. Het andere deel moet hij aan de voogd van de kinderen van Cornelis Bosch en Lynken van den Bossche uitbetalen. Is het mogelijk dat deze regeling getroffen werd bij testament van Cornelis Bosch?
2.4.3. Adriaen Provoost en Adriaen Ysenbrant
Adriaen Provoost, schilder, geboren te Brugge en nu in Antwerpen wonend, zijn vrouw Neesken Provoost en Loycke Geraerts, priester en voogd verklaren een som van zeven ponden twaalf schellingen en zes penningen schuldig te zijn aan Adriaen Ysenbrant.115 Dit bedrag komt voort uit „zekere koopmanschappen‟ die Adriaen Ysenbrant bij meester Guyotte de Beaugrand, beeldsnijder, deed. Meester de Beaugrand woonde toen in Brugge, nu woont hij in Bilbao in Spanje. Adriaen Provoost verklaart dat hij het verschuldigde bedrag nu niet kan terugbetalen, ook al is de betalingstermijn al even verstreken. Adriaen Ysenbrant heeft medelijden met Adriaen en Neesken en zuivert hun schuld tegenover hem. Toch zullen zij trachten 114 115
S.A.A., N 2076 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (83)v. S.A.A., N 3132 (Protocollen van notaris Stryt) f° 61v.
45
een regeling te treffen, bijvoorbeeld bij testament, om Adriaen Ysenbrant dit bedrag terug te betalen.
Het feit dat Adriaen Ysenbrant hen deze schuld kwijtscheldt zou erop kunnen wijzen dat zij elkaar goed kennen. Hoogstwaarschijnlijk kennen zij elkaar uit de tijd dat zij in Brugge woonden.116
2.4.4. Robert Moreau Robert Moreau, beeldsnijder, geboren te Parijs, verklaart op 30 september 1540117 dat op 26 juli laatstleden, Cornille van Eerquerd en Jehan de Boys hem reeds tweeëntachtig ponden zes schellingen en acht denieren groten Vleems van het verschuldigde bedrag hebben terugbetaald. Deze betaling is zonder problemen of aandringen verlopen. Deze som zal afgetrokken worden van de totale prijs van zeshonderd Karolus gulden. Robert Moreau maakte, versierde en verfraaide voor de heren een „Seigneuriale‟ stoel. Hoe en wanneer de verdere betaling zal gebeuren valt niet op te maken uit de akte.
2.5 Aanbesteding en Verkoop van kunstwerken De akten waarin er sprake is van een aanbesteding of de verkoop van kunstwerken zijn eerder schaars. We kunnen veronderstellen dat dergelijke regelingen doorgaans niet door een notaris werden vastgelegd. Het betreft hier ook niet de eigenlijke 116
Dit gegeven zal ook blijken uit de literatuur. MARTENS M.P.J. (ed.), Brugge en de Renaissance: van Memling tot Pourbus [tentoonstellingscatalogus], Brugge, Memlingmuseum en Oud- SintJanshospitaal, 15 augustus-6 december 1998. 117 S.A.A., N 3133 (Protocollen van notaris Stryt) f° 73.
46
verkoopsakte, maar eerder een betalingsbewijs of een aanbesteding en omschrijving van het te produceren kunstwerk.
In deze akten vinden we informatie over de opdrachtgevers en hun specifieke wensen. In alle besproken akten zijn de opdrachtgevers personen uit het religieuze milieu. In: „Vlaamse retabels. Een internationale reis langs middeleeuws beeldsnijwerk‟ lezen we dat gedurende de vijftiende en zestiende eeuw de kloosters steeds meer gaan investeren in de decoratie van hun kerk. 118 Vele abten en bisschoppen geven de opdracht om een altaarstuk of retabel te maken voor hun betreffende gemeenschap. Niet zelden wensen zij zelf in het betreffende stuk te worden verbeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval in de akte van 17 juni 1537119, waar de abt van de abdij van Gembloers zelf wil opgenomen worden in de voorstelling. Verder worden de maten en de vormelementen en de financiële regeling in de aanbesteding besproken.
Opvallend zijn ook de opdrachten uit het buitenland die in deze akten verschijnen. De Bisschop van Dunkelle120, Schotland, bestelt bij Robert Moreau een grafsteen met een koperen plaat, die door Jan Mandijn gemaakt werd. Voor deze buitenlandse interesses zijn verschillende oorzaken aan te duiden. Zo zijn er de handelsrelaties met verschillende Europese centra die in Vlaanderen sterk uitgebouwd waren 121, er is
ook
het
vakmanschap
en
de
strenge
kwaliteitscontrole
vanuit
de
ambachtsverenigingen en gilden.122
2.5.1 Robert Moreau Op 15 april 1537123 verklaart Robert Moreau voor notaris ‟s Hertoghen dat hij van Andries Mansion, dienaar en bevelhebber van de bisschop van Dunkelle124,
118
DE BOODT R., Vlaamse Retabels, Een internationale reis (…), 2007, p. 154. S.A.A., N 2070 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 96. 120 VAN DEN BRANDEN F.J., De Geschiedenis van de Antwerpsche Schilderschool, 1883, p. 161. Hij vermeldt dat hier waarschijnlijk „Dunkeld‟ wordt bedoeld, daar er al meer kunstvoorwerpen gevonden werden. 121 DE BOODT R., Vlaamse Retabels. Een internationale reis (…) p. 68, 164. 122 Idem, p.75. 123 S.A.A., N 2070 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr. ) f° 80. 119
47
vierentwintig ponden en tien schellingen heeft ontvangen. Dit bedrag ontvangt hij voor het leveren van een grafsteen voor de eerder genoemde bisschop. De zwarte marmeren steen meet veertig voet, waarvan achttien voet niet gepolijst mag zijn. De som werd tot de laatste penning betaald en Robert Moreau scheldt daarom, bij opmaak van deze akte, de schuld van de bisschop en zijn dienaar tegenover hem kwijt. Om deze akte kracht bij te zetten ondertekent Robert Moreau deze akte zelf met: „Robar moriau‟.
2.5.2 Jan Mandijn
Ook Jan Mandijn heeft meegewerkt aan de opdracht voor de bisschop van Dunkelle. Op 17 april 1537125 maakt hij een ontvangstbewijs op voor een som van achtendertig Karolus gulden. Jan Mandijn maakte volgens de akte: „zekere wercke van schilderyen en(de) pourtraituren‟, en dit op een koperen plaat. Deze werd hoogstwaarschijnlijk op de zwarte marmeren grafsteen geplaatst die vermeld wordt in de akte van 15 april 1537. Het werk werd aan hem besteed door de dienaar en de bevelhebber van de bisschop van Dunkelle, Andries Mansion, voor een bedrag van zesendertig Karolus gulden. Jan Mandijn had eerder al een som van negen Karolus gulden ontvangen en nu nog eens zeventwintig Karolus gulden. Hij krijgt nog twee Karolus gulden extra, omdat het werk zwaarder uitgevallen is dan verwacht. Hierbij scheldt Jan Mandijn de schuld van de bisschop van Dunkelle en zijn dienaar Andries Mansion aan hem kwijt. Om de akte meer kracht bij te zetten ondertekent Jan Mandijn de akte. Hij zet als handtekening een rechtopstaande ruit met een kruis erdoor.126
2.5.3 Robert Moreau
124
VAN DEN BRANDEN F.J., De Geschiedenis van de Antwerpsche Schilderschool, 1883, p. 161. Hij vermeldt dat hier waarschijnlijk „Dunkeld‟ wordt bedoeld, daar er al meer kunstvoorwerpen gevonden werden. 125 S.A.A., N 2070 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 81. 126 VAN DEN BRANDEN F.J., Geschiedenis van de Antwerpsche Schilderschool , p. 161. Hier leren we dat dit waarschijnlijk wil zeggen dat hij niet kan schrijven.
48
Op 17 juni 1537127 maken volgende partijen een contract op. Het betreft broeder Bernard Lalmayt, in naam van Antoine Papin, de abt van de abdij van Gembloers, gelegen in het graafschap Brabant, en priester Jehan de Malines aan de ene zijde en Robert Moreau, inwoner van Antwerpen en beeldsnijder aan de andere zijde. Het contract betreft een altaarstuk of retabel dat in een welbepaalde vorm zal gemaakt worden. Het hout zal uit Denemarken komen en is erg degelijk en droog. Ze gebruiken het beste hout dat ze kunnen vinden. Het altaarstuk zelf is dertien voet breed en zesentwintig voet hoog. Het zal gemaakt worden volgens het patroon dat de abt, Antoine Papin, opgedragen heeft. De tafel moet tien religieuze scènes bevatten over het leven van Sint-Pieter en Sint-Paulus. Ook de abt zelf zal in het werk verschijnen. Het retabel dient klaar te zijn binnen tweeënhalf jaar tellend vanaf Sint-Jan128 tot het begin van het jaar 1539. Alle kosten, zoals eten en vervoer van Robert Moreau en zijn gezelschap, worden door de abt betaald. Als er echter iets misloopt met het altaarstuk, zal Robert alle kosten moeten terugbetalen. Als vergoeding krijgt Robert Moreau achthonderd Karolus gulden (twintig stuivers per stuk gerekend). De afbetaling van deze vergoeding verloopt in verschillende stappen. Volgende maand krijgt hij honderd Karolus gulden. Op het moment dat deze akte opgemaakt wordt ontvangt hij tweehonderd Karolus gulden en de resterende vijfhonderd Karolus gulden krijgt hij als het retabel afgewerkt en geleverd is. Als Robert Moreau gedurende de komende tweeënhalf jaar in geldproblemen komt, kan de broeder Bernard een andere regeling treffen voor de uitbetaling in geld of in roerende goederen. Beide partijen beloven zich aan het opgestelde contract te houden. 2.5.4 Robert Moreau
Deze akte werd niet gedateerd, maar bevindt zich tussen twee akten op datum van 17 juni 1537129 en 19 juni 1537. Hoogstwaarschijnlijk is deze akte op dezelfde dag opgesteld als de voorgaande.
127
S.A.A., N 2070 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 96. Sint – Jan viert men op 24 juni. Dit is tevens midzomer. 129 S.A.A., N 2070 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen) f° 97. 128
49
Cornelis van Eeckeren stelt zich borg voor Robert Moreau. Deze borgstelling betreft de opdracht die in de vorige akte ter sprake kwam.
2.5.5 Pierre Quintin
Op 9 september 1546 krijgt Pierre Quintin, inwoner van Antwerpen en beeldsnijderstoffeerder, een aanbesteding voor het maken van een altaarstuk in opdracht van de abt van Voucher, een klooster van de Cisterciënzerorde. Het retabel, dat zestien voet130 hoog en tien tot elf voet breed moet zijn, zal de verschillende passiescènes uitbeelden. De beelden moeten beschilderd en verguld worden. In de voet van het altaarstuk speelt zich het leven af van O.L.Vrouw. Ook hier moeten de beelden beschilderd en verguld worden. Jehan Ribaucourt, Guillaume Lenfant en Jehan Wouters, afgevaardigden van de abt van Voucher, hebben dergelijke luiken in een pand in Antwerpen gezien. Het altaarstuk moet afgeleverd worden in Valenciennes, op Sint-Maarten131 in november. De beeldsnijder ontvangt voor dit werk vierhonderd Karolus gulden (twintig stuivers per stuk gerekend) en kreeg reeds een voorschot van honderd Karolus gulden (achtendertig stuivers per stuk gerekend). Het resterend bedrag van 210 Karolus gulden (twintig stuivers per stuk gerekend) wordt later betaald.
2.6 Getuigenis 2.6.1 Pieter Aertsen
130 131
Voet is een oude lengtemaat van ongeveer 30 centimeter. Sint-Maarten viert men op 11 november.
50
Op 10 juli 1545132 getuigen Peeter Aertsen, schilder en ongeveer zesendertig jaar oud, Henrick Flavion, ook schilder en ongeveer veertig jaar oud, Peeter Sanders, goudsmid en ongeveer zevendertig jaar oud, Jan van Heasbroeck horlogemaker en ongeveer drieëndertig jaar oud en Bertelmeeus Fransen uit Delft, ongeveer vijftig jaar oud, ten verzoeke van Jan Borghe, goudsmid. De getuigen beloven de waarheid te spreken. Pieter Aertsen en Henrick Flavion verklaren dat zij ongeveer anderhalf jaar geleden samen met Jan Borghe in „den Engel‟ op de Grote Markt waren. Jan Borghe heeft aan Adriaen Huyghen , goudsmid, afkomstig uit Den Haag in Holland, een gouden ring met een diamant in bewaring gegeven voor zolang hij op reis was naar Jeruzalem. Hij heeft Adriaen Huyghen hiervoor twaalf ponden Groten Vleems betaald. Nu hij terug is wil hij de ring van Adriaen terugnemen. Hij wil hiervoor zes ponden Groten Vleems of zesendertig Karolus gulden betalen. De andere drie getuigen verklaren vervolgens hetzelfde.
Het betreft hier waarschijnlijk een delicate aangelegenheid, daar er niet minder dan vijf getuigen zijn opgeroepen, die opgesplitst in twee groepen, hetzelfde verklaren. Voor dit onderzoek is echter de inhoud van dit document niet belangrijk. Bovenaan de akte worden de leeftijden van de getuigen aangegeven. Pieter Aertsen verklaart hier zesendertig jaar oud te zijn. Deze aanduidingen mogen echter, zoals eerder gezegd, niet te strikt genomen worden, daar de personen zelf vaak niet wisten wanneer ze precies geboren waren. We beschikken echter over een tweede, iets vroegere akte waarin Pieter Aertsen zijn leeftijd ook aangeeft. Op 20 juni 1542 verklaarde hij voor dezelfde notaris 34 jaar te zijn.133 We kunnen nu met iets meer zekerheid de geboortedatum van Pieter Aertsen berekenen.
2.6.2 Philips Lisiaert
132
S.A.A., N 2071(Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (126)v. Ibid., Deze akte werd niet volledig getranscribeerd daar zij volledig in het Latijn is opgesteld. Uit de eerste regels valt de leeftijd van Pieter Aertsen echter af te leiden. 133
51
Robert Neuville, koopman en ongeveer tweeënvijftig jaar oud, en Philips Lisiaert, schilder en ongeveer vijfenvijftig jaar oud, getuigen op 14 oktober 1552 voor Toussam Vassal, ook koopman.134 Toussam Vassal heeft een verzegelde brief ontvangen van twintig Karolus gulden en tien stuivers lijfrente die jaarlijks betaald moet worden in halfjaarlijkse schijven: het eerste deel half september, het tweede deel half maart. Hiermee is hij voor burgemeester en schepenen verschenen op 15 maart 1550. De aanwezige getuigen dienen te verklaren dat de optredende persoon in deze akte dezelfde is als hij die twee jaar geleden de brief heeft ontvangen. Zij verklaren dat dit dezelfde man is en dat zij dagelijks of geregeld met hem communiceren.
Opnieuw is de inhoud van deze akte ondergeschikt aan de andere informatie die uit de akte af te leiden valt. Ook hier worden de leeftijden van de getuigen vermeld. Met enige omzichtigheid kan de geboortedatum van de betreffende schilder afgeleid worden.
2.7 Procuratie of Volmacht 2.7.1 Peeter Custodis Op 26 mei 1559135 komen Franchoys als voogd voor Maeyken en Lysken de Craene, zijn zussen, Cornelis Janssone van der Voort als man en voogd voor Emmerentia de Craene, Peeter Custodis als man en voogd voor Clara de Craene en Roelandt Otters uit naam en als voogd van Jaspar en Sophia de Craene voor notaris ‟s Hertoghen om hun volmacht te verlenen aan Victor van Munickerroede. Hij moet ervoor zorgen dat een inventaris wordt opgesteld van de overgebleven goederen van de overleden Elizabeth de Craene. Zij is overleden te Brugge in het Begijnhof.
Niet zozeer de inhoud van deze akte is van belang voor dit onderzoek. Aan de hand van de datering kunnen we vaststellen dat Peeter Custodis reeds voor deze datum in
134 135
S.A.A., N 2075 (protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 151. S.A.A., N 2077 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 54.
52
het huwelijk trad met Clara de Craene. Hij wordt vermeld als haar man en haar voogd. Deze datum, 26 mei 1559, biedt ons daarom een goede terminus ante quem voor het bepalen de huwelijksdatum.
2.8 Andere Thema’s 2.8.1 Joos Karreest Op 23 juli 1560136 verklaart Gheertruyt Blieckmans, weduwe van wijlen Joos Karreest, dat haar man van Henry Leck, brouwer uit Engeland en zijn vrouw Syken Skeysers een som van honderd ponden Groten Vleems in bewaring had gekregen. Henry Leck, Syken Skeysers en Joos Karreest zijn nu echter allemaal overleden. De erfgenamen van Syken Skeysers en Henry Leck komen nu deze som terugeisen. Gheertruyt Blieckmans belooft het geld tegen het volgende paasfeest terug te betalen. Wanneer zij echter op Sint-Jacob van het jaar 1561 nog niet betaald heeft, moet ze een boete betalen van dertig gulden bovenop de som van honderd ponden Groten Vleems.
Uit deze akte kunnen we afleiden dat er een zekere vertrouwelijke of vriendschappelijke relatie bestond tussen deze mensen. Belangrijker voor dit onderzoek is echter de vermelding dat Joos Karreest op 23 juli 1960 reeds overleden was, daar zijn vrouw Gheertruyt Blieckmans als weduwe wordt aangeschreven. Deze datum geldt als terminus ante quem voor het bepalen van de sterfdatum van Joos Karreest.
De literatuur 136
S.A.A., N 2077 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (94).
53
3.1 Ter inleiding In dit hoofdstuk wordt bekeken hoe de bestudeerde notariële akten in de literatuur gebruikt worden. Per kunstenaar worden de notariële documenten137 overlopen en de belangrijkste literaire bronnen, die over deze kunstenaar verschenen zijn, worden geraadpleegd, zodat duidelijk wordt op welke manier de documenten gelezen, geïnterpreteerd en benut werden in deze werken.
Zoals al werd aangehaald in de Inleiding zijn de notariële fondsen uit de Antwerpse archieven reeds sinds lange tijd tamelijk grondig bestudeerd. De resultaten hiervan vinden we neergeschreven in zowel gepubliceerde als niet-gepubliceerde
138
bronnen. Slechts zelden worden er nog nieuwe, belangrijke documenten uit de notariële fondsen „ontdekt‟. In de meeste monografieën en naslagwerken over de betreffende kunstenaars werden de archiefbronnen dan ook aangehaald.
Enkele basiswerken kwamen erg van pas bij het uitwerken van dit hoofdstuk. Vooreerst „De Liggeren‟, de ledenlijst van de Antwerpse Sint-Lucasgilde die door Ph. Rombouts en Th. van Lerius werd afgeschreven van de oorspronkelijke documenten, bewerkt en in boekvorm werd uitgegeven tussen 1872 en 1876. Per jaar worden de nieuwe vrijmeesters en de leerlingen opgetekend.139 Ph. Rombouts en Th. van Lerius voegden hier vaak nog voetnoten aan toe met de vermelding van verschillende documenten betreffende de schilder in kwestie. Daarnaast ook „Het Schilder-Boeck‟ van Karel van Mander dat de eerste keer werd uitgegeven in 1604.140 Van Mander is een tijdgenoot van de meeste kunstenaars waarvan hij de levensloop in zijn werk bespreekt. Vele elementen die Karel van Mander in dit lijvige werk aanhaalt konden later aan de hand van archiefdocumenten gestaafd 137
In Hoofdstuk 2 werden de notariële documenten nader bestudeerd. p. 20-52. Hierbij verwijs ik voornamelijk naar de handgeschreven nota‟s van F.J. Van den Branden, die door het personeel van het S.A.A in boeken van groot formaat werden gekopieerd. Maar ook minder bekende onuitgegeven bronnen zijn van groot belang geweest bij deze studie, zoals de historische nota‟s van Mevr. G. Van Hemeldonck (eveneens in het S.A.A raadpleegbaar). 139 ROMBOUTS PH. & TH. VAN LERIUS, De Liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche Sint-Lucasgilde, 1872-1876. 140 VAN MANDER K., Het Schilder-Boeck., 1604. In een uitgave van H. Miedema, 1994-1999. 138
54
worden. Toch sloeg hij de bal ook enkele keren flink mis. Dit vormde vaak de aanleiding tot eeuwenoude misverstanden en discussies betreffende het leven en werk van enkele schilders. Ook „De Geschiedenis van de Antwerpsche schilderschool‟
141
van F. J. Van den Branden uit 1883 was een onuitputtelijke bron
van informatie over het leven van de verschillende schilders en beeldsnijders. De auteur baseerde zich voornamelijk op zijn eigen onderzoek van de Antwerpse archieven. De neerslag van alle nota‟s die hij maakte bij het bestuderen van de archieffondsen zijn eveneens terug te vinden in het S.A.A.
Naast deze drie belangrijke bronnen werd er getracht voor de verschillende kunstenaars de meest relevante, en meer recente literatuur samen te brengen. Hoe hebben de verschillende auteurs de archiefbronnen in hun artikel verwerkt of zijn er eventueel nog andere bronnen opgedoken die zij niet vermeld hebben?
3. 2 De Literatuur van naderbij bekeken
141
VAN DEN BRANDEN F.J., De Geschiedenis van de Antwerpsche Schilderschool, 1883.
55
3.2.1 Joos van Cleve
De enige notariële akte waarin Joos van Cleve optreedt, is deze waarin hij zijn testament laat opstellen. De beperkte gegevens die we uit deze akte kunnen afleiden blijken toch van groot belang voor het onderzoek naar Joos‟ leven. Het bepalen van geboorte- en sterfdatum van een kunstenaar is immers meestal het startpunt van het verdere onderzoek. Nadien kunnen verdere punten in het levensverloop vastgesteld worden, zoals het toetreden tot de Sint-Lucasgilde, een eventuele huwelijksdatum, etc. De akte is opgesteld op 10 november 1540142. Joos is hoogstwaarschijnlijk kort na de opmaak van de akte overleden, al valt dit uit verdere notariële akten niet duidelijk op te maken. Tijdens de studie van de literatuur over deze kunstenaar, zien we dat de verwarring omtrent Joos‟ persoon reeds begint bij Karel van Mander. Hij beschrijft het leven van een schilder, Joos, die hij „Zotte Cleef‟ noemt. Deze meester zou de zoon zijn van Willem van Cleef, die in de Liggeren is ingeschreven in het jaar 1518. Van Mander vermeldt vervolgens dat een andere Joos van Cleef reeds in 1511 lid is geworden van de Sint-Lucasgilde en hij vraagt zich af of deze twee naamgenoten verwanten zouden kunnen zijn. Hij vermeldt geen verdere data die verband houden met de zogenaamde „Zotte Cleef‟.143 De problematiek betreffende de identiteitsverwarring van de twee voornoemde schilders blijft enkele eeuwen aanslepen tot de publicaties van enkele pioniers in het archivalisch onderzoek de verwarring uitklaren. F. J. Van den Branden wijdt in zijn „Geschiedenis van de Antwerpsche schilderschool‟ niet uit over dit onderwerp, maar spreekt enkel over “Joos van der Beke die men heet van Cleve” die in de Liggeren werd ingeschreven in 1511 en die overleed na 10 november 1540. 144 Bij Max J. Friedländer vinden we uiteindelijk de volledige neerslag van de identificatie van beide meesters. Hij vermeldt dat er slechts één Joos van Cleve in de Liggeren
142
S.A.A., N 2071 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) VAN MANDER K., Het Schilder-Boeck, fol. 226v. en M. J. FRIEDLANDER, Joos van Cleve, Jan Provost, Joachim Patenir, 1973, p. 17. 144 VAN DEN BRANDEN F.J., De Geschiedenis van de Antwerpsche Schilderschool, pp. 127-131. 143
56
vermeld staat en dat Van Manders „Zotte Cleef‟, Cornelis, de zoon is van Joos van Cleve.145
Verder wordt in de notariële akte vermeld dat Joos gehuwd is met Katherina van Mispelteren en dat een groot deel van zijn erfenis naar Tanneke gaat. Zij is de dochter van Clara van Arp. Bij F.J. Van den Branden leren we dat Joos eerst gehuwd was met Anna Vijdt en dat zij hem twee kinderen schonk: Cornelis (de voornoemde „Zotte Cleef‟), geboren in 1520 en Jozyne, geboren in 1522. Na het overlijden van Anna hertrouwt hij met Katherina van Mispelteren. Bij haar krijgt hij geen kinderen. Over de datum van dit huwelijk schrijft Van den Branden niets. Tanneke blijkt een bastaarddochter uit zijn verhouding met Clara van Arp.146 Zij is, in tegenstelling tot zijn wettige kinderen, bij zijn overlijden waarschijnlijk nog minderjarig.
Het testament werd opgemaakt ten huize van Joos. Dit is gelegen nabij de Koepoort aan de Koepoortbrug. Van den Branden vermeldt dat dit huis „Het Exterken‟ heet en dat Joos het pand kocht van de ouders van zijn eerste vrouw, Anna Vijdt, op 27 maart 1528.147
De meest recente bijdrage over Joos van Cleve is deze van J. O. Hand uit 2004. Hij verwijst bij de bespreking van de hiervoor besproken elementen ook voornamelijk naar van F.J. Van den Branden en Max J. Friedländer.148 Bovendien geeft hij in bijlage de volledig uitgeschreven transcriptie van de betreffende akte van 10 november 1540.149
3.2.2 Pieter Coecke van Aelst 145
FRIEDLANDER M.J. , Joos van Cleve, Jan Provost, Joachim Patenir, p. 17 en PH. ROMBOUTS en TH. VAN LERIUS, De Liggeren (…) jaar 1511. 146 VAN DEN BRANDEN, De geschiedenis(…) p. 128. 147 Idem, p. 129. 148 HAND J.O., Joos van Cleve, The Complete Paintings, pp. 5-6. 149 Idem, p. 195.
57
Voor de bespreking van Pieter Coecke van Aelst keren we nog even terug naar de akte van Joos van Cleve op 10 november 1540150. Hij was hierbij namelijk aanwezig als getuige. Dit veronderstelt echter niet noodzakelijk dat beiden ook een vriendschappelijke relatie hadden, maar zij hebben elkaar zeker van dichtbij gekend.
Pieter Coecke van Aelst schrijft zich in 1527 in bij de Sint-Lucasgilde van Antwerpen.151 Karel van Mander maakt geen melding van dit belangrijke feit in „Het Schilder-Boeck‟. Hij vermeldt wel dat Pieter Coecke, die geboren is in Aalst, in de leer gaat bij Bernard van Brussel.152 Bij Van den Branden leren we dat het hier gaat om Barend van Orley. Verder bij deze auteur is te lezen dat er over de werken van Pieter Coecke van Aelst erg weinig geweten is. 153 Een opvallend document uit 1543 vermeldt echter maar liefst drie werken van Pieter Coecke.154 In deze akte worden de huwelijksvoorwaarden van schilder Philips Lisiaert opgesteld. In totaal worden zes kunstwerken vernoemd, waarvan drie van de hand van Pieter: een klein laatste avondmaal, een voorstelling van Hieronimus en een Mariabeeld. Hieruit besluit Van den Branden dat het werk van deze kunstenaar in zijn tijd waarschijnlijk wel gekend zal geweest zijn ondanks de slechte overlevering naar vandaag.
Een foute vermelding van de sterfplaats van Pieter Coecke van Aelst bij Karel van Mander is door het archiefonderzoek van F. J. Van den Branden terug rechtgezet kunnen worden. Van Mander meent dat de kunstenaar gestorven en begraven is te Antwerpen, waar hij woonde. Uit de scabinale protocollen, bewaard in het S.A.A155, blijkt dat de twee zonen van Pieter, die niet de achternaam van hun vader dragen, maar Pieters heten, verklaren in een schepenbrief uit 1551 dat hun vader, net als de rest van de overleden familieleden, in Brussel gestorven is en begraven.156
150
S.A.A, N 2071 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 234v. PH. ROMBOUTS en TH. VAN LERIUS, De Liggeren(…) jaar 1527 en F. J. VAN DEN BRANDEN, De Geschiedenis van de Antwerpsche Schilderschool, p. 151. 152 VAN MANDER K., Het Schilder-Boeck , 1604, fol. 218r. 153 VAN DEN BRANDEN F.J., De Geschiedenis (…) p. 154. Dit werk werd uitgegeven in 1883. Het onderzoek naar de werken van Pieter Coecke van Aelst staat dezer dagen reeds veel verder. Hierbij verwijs ik vnl. naar G. MARLIER, La Renaissance flamande : Pierre Coeck d‟ Alost, 1966. 154 S.A.A., N 2071( Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (21). 155 De volledig getranscribeerde schepenbrief vindt men terug in de nota‟s van F. J. Van den Branden in het S.A.A. 156 VAN MANDER K., Het Schilder-Boeck, fol. 218v en F.J. VAN DEN BRANDEN, De Geschiedenis(…) p.158. 151
58
Beide akten worden uiteraard ook vermeld in het meest recente werk dat over Pieter Coecke van Aelst verschenen is: „La Renaissance flamande: Pierre Coeck d‟Alost‟ van G. Marlier.157 Opvallend is echter dat Marlier in zijn voetnoten niet rechtstreeks verwijst naar de notariaatfondsen van de betreffende notaris, maar naar de nota‟s die F. J. Van den Branden betreffende deze documenten optekende. Betekent dit dat G. Marlier de originele documenten voor zijn onderzoek niet heeft geraadpleegd en enkel is afgegaan op de nota‟s van F. J. Van den Branden?
3.2.3 Jan Mandijn
De twee notariële akten waarin Jan Mandijn een actieve rol speelt zijn de belangrijkste archiefbronnen waarop Van den Branden zich baseert om het leven van de schilder Jan Mandijn te bestuderen. Karel van Mander van zijn kant meldt in „het Schilder-Boeck‟ dat Jan Mandijn van Haarlem uit Holland afkomstig was en dat hij naar de manier van Jeronimus Bosch schilderde. Bovendien is hij gestorven in Antwerpen waar hij een pensioen ontving: “Noch was te Haarlem eenen Jan Mandijn, die seer op zijn Jeronimus Bos fraey was van ghespoock en drollerije: hy is gestorven in Antwerpen daer hy van der stadt pensioen hadde”158 Van Mander laat echter het geboortejaar van Jan Mandijn onbesproken. Dit is waarschijnlijk omdat hij er geen aanwijzingen voor had om deze te bepalen. In de akte van 20 juni 1542159 geeft Jan echter zelf zijn leeftijd aan. Hij is op dat moment ongeveer 42 jaar oud. Zijn collega Pieter Aertsen is dan ongeveer 34 jaar.160 In deze akte komen zij voor om ten verzoeke van de koopman Samson de Barco drie schilderijen te waarderen. 161 Volgens Van den Branden zijn de gekende werken van Jan Mandijn erg schaars162, maar toch hebben we in de notariële akten een verwijzing gevonden naar één van 157
MARLIER G., La Renaissance flamande: Pierre Coeck d‟Alost, 1966, p. 44. VAN MANDER K. in: Het Schilder-Boeck, fol. 268v. 159 S.A.A., N 2071 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (126)v. 160 Deze akte kon niet getranscribeerd worden, daar deze volledig in het Latijn is opgesteld. De eerste regels luiden echter als volgt: 20 Juny 1542 / Johannes Mandys natus quadraguita duos annos aut circoter et Petrus / Aerts trigu(n)ta quatuor aut […] // 161 VAN DEN BRANDEN F.J., De Geschiedenis (…), p. 160. 162 Ook in: BRUYN J., De meester van Paulus en Barnabas, 1985, p. 18. Ook hij vermeldt dat er nog steeds geen goede voorstelling kan gemaakt worden het werk van Jan Mandijn. 158
59
zijn werken: de Verzoeking van Sint-Antonius. Dit werk wordt genoemd in een akte over Philips Lisiaert die zijn huwelijksvoorwaarden opstelt. 163
In een volgende akte over Jan Mandijn vinden we zijn aanbesteding voor het opsmukken van een koperen plaat voor het praalgraf van de bisschop van Dunkelle164. Om de akte meer kracht bij te zetten ondertekent hij het document. Hij plaatst een ruit met een kruis erdoorheen. Dit is volgens Van den Branden een teken dat Jan Mandijn zelf niet kon schrijven.165 Van Mander vermeldt eveneens dat Jan Mandijn een pensioen trok van de stad Antwerpen.166De reden hiervoor was dat hij stadsdichter was. Van den Branden verwijst hiervoor naar enkele rekeningen van de O.L. Vrouwekerk.167
De sterfdatum van Jan Mandijn is moeilijk vast te leggen. Enkele elementen wijzen er echter op dat hij in de vroege jaren ‟60 van de zestiende eeuw overleden is. Zo wordt zijn vrouw, Petronella Bufkens, als overleden beschreven in 1572, terwijl hun kinderen dan nog steeds minderjarig zijn.168
3.2.4 Guillaume / Willem van den Broecke alias Paludanus
Op 29 mei 1559 maken Guillaume van den Broecke en zijn vrouw Sybilla Rousmair hun testament op voor notaris Claeys. De rest van de notariële archieven zwijgen over deze beeldsnijder en steenkapper. In de Liggeren vinden we dat hij lid werd in het jaar 1557. „Guilliaem van den Broecke, biltsnider, alias Paludanus‟169. Verder vernemen we bij J. Duverger dat Guillaume van den Broecke op 15 december 1559 werd ingeschreven als poorter te Antwerpen. Een half jaar eerder had hij al een testament bij een Antwerpse notaris.
170
Het is tevens een bewijs dat hij toen al in
Antwerpen resideerde, want in de akte wordt vermeld dat de testateuren (Paludanus 163
VAN DEN BRANDEN F. J., De Geschiedenis (…), p. 161. Ibid, Van den Branden wijst erop dat het hier waarschijnlijk om „Dunkeld‟ gaat. 165 Ibid. 166 VAN MANDER K., Het Schilder-Boeck, fol. 268v. 167 Idem. 168 Idem. 169 ROMBOUTS PH. en TH. VAN LERIUS, De Liggeren (…), p. 201. 170 DUVERGER J. en M. J. ONGHENA, Beeldhouwer Willem van den Broecke alias Guilielmus Paludanus, 1938, p. 81. 164
60
en zijn vrouw) in de Lange Nieuwstraat wonen. Acht jaar later, meldt Duverger, kopen zij een stuk grond in de Vaertstraat (nu Rubensstraat). Het huis dat zij hierop bouwen heet:‟De Liefde‟171
Noch van Mander, noch Van den Branden maken melding van deze kunstenaar. Dit is omdat zij zich voornamelijk focussen op schilders.
3.2.5 Joos en Goossen Karreest
In de Inleiding verwezen we reeds naar deze kunstenaars. Het is onmogelijk om de vele notariële akten die betrekking hebben op Joos Karreest, klavecimbelmaker te negeren. Hij maakt verschillende testamenten op en komt ook voor zijn huwelijkvoorwaarden met Gheertruyt Blieckman voor een notaris. 172 Bovendien is hij één van de heren die ervoor gestreden hebben het klavecimbelambacht veilig te stellen voor de toekomst door de klavecimbelmakers te laten toetreden tot de SintLucasgilde.173 Dit gebeurt in 1557 en wordt als volgt in de Liggeren vermeld: “Item in dit selfde jaer versochten de clavesimbaelmekers aen de heeren van der stadt dat sy begeerden in ons gulde te comen midt dat hun nacomelingen souden moeten maeken een proeve, te weeten, een claevesimbaele wel gepent ende gesnaert alsulckx als sy eene der caemeren gesconcken hebben voor het proefstuc kende de heeren haer hetselfde geaccordeert hebben(de) syn gecomen in ons gulde ende betaelt de rechten daertoe staende.”174
Doorheen de notariële documenten wordt het duidelijk dat Joos Karreest een erg welstellende en invloedrijke persoon geweest is. Toch zijn de literaire bronnen, die over hem verschenen zijn, schaars. Een werk dat uitsluitend deze belangrijke kunstenaar behandelt is tot nu toe nog niet gepubliceerd. Het zijn enkel de „Bronnen tot de Geschiedenis der Antwerpsche Clavecimbel en orgelbouwers in de XVIe en
171
Idem, p. 81. S.A.A., N 2072 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 205 173 STELLFELD J.A., Bronnen tot de Geschiedenis der Antwerpsche Clavecimbel- en orgelbouwers in de XVIe en XVIIe eeuwen, 1942, p. 63. 174 ROMBOUTS PH. en TH. VAN LERIUS, De Liggeren (…) I. p.206. 172
61
XVIIe eeuwen‟175 door J.A. Stellfeld die de archivalische bronnen over Joos en Goossen Karreest chronologisch behandelden. Zelfs in het uitgebreide onderzoek naar het muzikale leven in Antwerpen door G. Spiessens176 wordt nauwelijks naar deze kunstenaar verwezen. De enkele link die in dit werk te vinden is naar de familie Karreest is een terugbetaling van schulden van de weduwe van Emanuel Adriaenssen aan Cornelia Karreest.177
Ook van Mander en Van den Branden verwijzen in geen enkel opzicht naar deze kunstenaars. We baseren ons daarom voornamelijk op de uitgave van de Liggeren, het bronnenonderzoek van De Burbure178 en Stellfeld, en de onderzochte notariële akten. Uit de Liggeren blijkt dat Joos Karreest zich in 1523 inschreef als meester in de Sint-Lucasgilde. Hij wordt vermeld als: “Joos Careest clavicordimaker, snyt en scildert”.179 Dat hij ook werkelijk beeldsnijder en schilder is valt ten zeerste te betwijfelen. Pas in 1557 is het voor de klavecimbelmakers officieel toegestaan zich in te schrijven in de Sint-Lucasgilde en de vermelding van deze nevenactiviteiten kan dan ook voorzichtig als dekmantel beschouwd worden. Een tweede reden waarom hieraan getwijfeld kan worden is dat er in geen enkele notariële akte verwezen wordt naar deze nevenberoepen. Steeds wordt hij vermeld als klavecimbelmaker. Ten derde vormt het samenwerkingscontract, op datum van 8 februari 1537180 met zijn broer Goossen Karreest, schilder, een bewijs dat hij het beschilderen en stofferen van de instrumenten die hij maakt, liever aan iemand anders overlaat. Dit contract is van grote kunsthistorische waarde daar het ons erg nuttige informatie verschaft over de organisatie van een werkplaats en de dagindeling van deze kunstenaars. Gedurende drie jaar zal Goossen Karreest voor zijn broer werken en de werkuren zijn strikt geregeld. 175
STELLFELD J.A., Bronnen tot de Geschiedenis der Antwerpsche Clavecimbel- en orgelbouwers in de XVIe en XVIIe eeuwen, pp. 58-67. De auteur baseerde zich geheel op „De Burbure‟ zonder de documenten over deze kunstenaar zelf na te gaan. 176 SPIESSENS G., Leven en werk van de Antwerpse luitcomponist Emanuel Adriaenssen (ca.15541604), 1974. 177 Idem, p. 382. 178 DE BURBURE L., Recherches sur les facteurs de clavecins et les luthies d‟Anvers, 1863. 179 ROMBOUTS PH. en TH. VAN LERIUS, De Liggeren (…), I, p. 101. 180 S.A.A., N 2070 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 10.
62
Op 18 maart 1542
181
maakt hij tezamen met zijn vrouw Christine Rughers hun
wederzijds testament op. Hij was eerder al gehuwd geweest met Catherina Monicx. Samen hebben zij een dochter, Katherina Karreest. Iets langer dan drie jaar daarna, op 18 november 1545182, treedt hij opnieuw in het huwelijk met Geertruyt Blieckmans. Zij maken een nieuw testament op, op 11 september 1553, waaraan nog enkele veranderingen worden aangebracht op 11 mei 1556. Getuige bij deze testamentaire verklaring is Helmich Muyl, collega instrumentmaker (luitmaker).
Wanneer we enkel de notariële akten beschouwen die we tot onze beschikking hebben stellen we vast dat op 23 juli 1560, Joos Karreests vrouw, Geertruyt Blieckmans als weduwe wordt opgegeven. Zij treft op deze datum een regeling met de erfgenamen van Henri Leck en Seyken de Keyser over de teruggave van een bepaalde som geld die zij aan Joos Karreest in bewaring hadden gegeven. De akte lijkt erin formeel dat Meester Joos reeds overleden is: “Gheertruyt blieckman weduwe van wijlen M(eeste)r Joos karreest “ Stellfeld maakt echter ook melding van een vroegere akte, uit 1557, waarin Geertruyt al als weduwe werd opgegeven. 183 Ergens in deze akten moet een foutje geslopen zijn, daar Joos Karreest in het jaar 1559-1560 nog staat ingeschreven als aalmoezenier in de Sint-Jorisgilde. Ook in deze laatste rekening kan een foute lezing of onzorgvuldigheid de aanleiding zijn tot dit misverstand. Na 1560 is het zeker dat Joos overleden is, daar er geen tegenstrijdigheden in de akten meer te vinden zijn.
Goossen Karreest is de broer van Joos Karreest, klavecimbelmaker. Dit wordt bevestigd door de akte waarin zij een samenwerkingscontract aangaan. Hij zal het schilderwerk van de instrumenten op zich nemen.184 Toch wordt ook hij in de Liggeren vermeld als klavecimbelmaker en schilder.185 De notariële documenten maken later geen melding meer van deze kunstenaar.
3.2.6 Hans Liefrinck
181
S.A.A., N 2071 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 63. S.A.A., N 2072 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 205. 183 STELLFELD J.A. Bronnen tot de Geschiedenis der Antwerpsche Clavecimbel- en orgelbouwers in de XVIe en XVIIe eeuwen pp. 65-66. 184 S.A.A., N 2070 (Protocollen van notaris „s Hertoghen sr.) f° 10. 185 ROMBOUTS PH. en TH. VAN LERIUS, De Liggeren (…), I, p.113. 182
63
Hans Liefrinck, figuursnijder en drukker komt in de bestudeerde notariële akten twee maal voor. Beide akten zijn opgesteld op dezelfde dag, 22 april 1556186, en betreffen een schuldbekentenis van Hans Liefrinck aan de erfgenamen van Cornelis Bosch, ook drukker. Hij kocht van Cornelis Bosch enkele koperen platen en drukfiguren. De betaling zal in verschillende schijven verlopen. Uit de Liggeren vernemen we dat Hans Liefrinck in de Sint-Lucasgilde werd ingeschreven in het jaar 1538-1539.
Een belangrijke uitgave die ruim aandacht besteedt aan de persoon van Hans Liefrinck is: „Printing images in Antwerp. The introduction of printmaking in a city: 15th century to 1565‟, door Jan Van der Stock.187 Van der Stock bestudeerde de drukkers en graveerders die tussen 1485-1486, wanneer de eerste drukker lid wordt van de Sint-Lucasgilde, en 1557-1558, wanneer alle ambachtslieden die hun geld verdienen met printen, in de Liggeren worden opgenomen. Tussen deze twee data was de inschrijving in de Liggeren enkel verplicht voor drukkers die hun tekeningen met penselen en olieverf inkleurden. Toch was het zo dat ook de anderen zich vrijwillig lieten inschrijven in de gilde.188 Zo ook Hans Liefrinck.
De sterkste concentratie drukkerijen vond men in Antwerpen aan de Lombardenvest. Dit is volgens Van der Stock te wijten aan de nabijheid van het O.L.Vrouwepand waar vanaf 1460 zowel schilderijen als retabels en gedrukte prenten verhandeld en verkocht werden. Hans Liefrinck zelf woonde hier ook in het huis „In den Witte Hasewint‟ dat hij van een collega drukker, Peter de Wale huurde. 189 Deze Peter de Wale had gedurende zijn carrière een kapitaal opgebouwd dat hem veroorloofde enkele huizen (die werden ingericht als drukkerijen) in de Lombardenvest op te kopen en te verhuren. Naast het huis van Hans Liefrinck verhuurde hij ook een huis aan Cornelis Bos.190 Deze twee elementen, het feit dat Hans Liefrinck en Cornelis Bos werkten onder dezelfde huiseigenaar en het feit dat Hans Liefrinck bij Cornelis Bos een grote aankoop had gedaan, maakt dat we kunnen veronderstellen dat zij elkaar goed gekend hebben. 186
S.A.A., N 2076 (Protocollen van notaris „s Hertoghen sr.) f° (81)v. VAN DER STOCK J., Printing images in Antwerp. The introduction of printmaking in a city: 15th century to 1565, 1998. 188 Idem, Appendix I. p. 253. 189 Idem, pp. 60-61. 190 Idem, p. 105. 187
64
Hans Liefrinck komt in de uitgave van Van der Stock ook op een heel expressieve manier naar voren. In 1543 dient hij bij de bevoegde instanties een voorstel in om harder op te treden tegen piraterij en een vroege voorloper van „copyright‟ in te voeren. Hij meent dat het gros van de mensen het verschil niet ziet tussen een kwaliteitsvolle prent of een ordinaire kopie hiervan. Voor deze mensen telde, volgens een teleurgestelde Liefrinck, enkel de prijs, en de voorstelling van de prent moest het origineel slechts in mindere mate benaderen. Hij werkte zelf met professionele schilders en ontwerpers die voor hun arbeid betaald moesten worden. Daardoor kon hij niet met deze goedkopere kopiisten concurreren en pleit hij voor protectionistische maatregelen.191
Volgens Van der Stock waren slechts weinige drukkers uitsluitend bezig met het drukken van de ontworpen prenten. Zij waren veelal de initiatiefnemers voor projecten en opdrachten en coördineerden alle stappen van het proces. Dit leidt hij af uit het hiervoor aangehaalde document waar Hans Liefrinck vraagt de drukkers te beschermen tegen kopiisten. Hieruit blijkt dat Hans Liefrinck de schilders en ontwerpers zelf betaalde. Bovendien had hij een belangrijke functie bij de internationale verspreiding van de prenten. 192
In de loop van de zestiende eeuw komt er steeds meer controle op het ambacht van de de drukkers. Niet uit protectionisme, maar uit schrik dat door dit „snelle‟ medium verkeerde, religieuze ideeën zich zouden verspreiden. Vaak hadden de drukkers ook geen idee in welke context hun opdrachten zouden gebruikt worden.193
3.2.7 Peeter Baltens alias Custodis
191
VAN DER STOCK J., Printing images in Antwerp. The introduction of printmaking in a city: 15 th century to 1565, p. 136. 192 Idem, p. 144. 193 Idem, p. 186.
65
Karel van Mander wijdt in zijn „ Schilder-Boeck‟ slechts enkele lijnen aan het leven en werk van Peeter Baltens. Toch zit hij er volledig naast als hij schrijft dat Peeter Baltens in 1579 lid werd van de Sint-Lucasgilde.194 In de Liggeren staat hij namelijk ingeschreven vanaf 1541. In een nota wordt verwezen naar een rekening van de O.L.Vrouwekerk van 1558 betreffende zijn opdracht om de luiken van het nieuwe orgel te beschilderen.195 Ook G. Marlier ontkracht een element dat beschreven wordt bij van Mander. Marlier is het oneens met de bewering dat Peeter Baltens uitsluitend een navolgeling was van Pieter Brueghel.196 Hoewel J. F. Van den Branden in zijn archivalische nota‟s erg veel informatie verzamelde over Peeter Baltens alias Custodis, gebruikt hij deze niet in zijn „Geschiedenis van de Antwerpsche Schilderschool‟.197 Van Mander verwijst ook naar de schilder als „Pieter Balten‟. Volgens S. J. Kostyshyn in: „”Door ‟t soecken men vindt” A Reintroduction to the live and work of Peeter Baltens alias Custodis of Antwerp. (1527-1584)‟ schrijven we de kunstenaars naam best zoals hij deze zelf schreef op zijn werken en tekeningen. Hij schreef zijn voornaam steeds met en dubbele „e‟: „Peeter‟, en zijn achternaam verwijst ernaar dat hij de zoon is van Balten Janssone de Costere. Daarom houden we de schrijfwijze van zijn naam op „Peeter Baltens‟.198
Verder kaart Kostyshyn het probleem aan van de leeftijd waarop Peeter Baltens in de Liggeren werd ingeschreven. Als we ervan uitgaan dat hij geboren werd in 1527199 is hij slechts veertien jaar oud als hij toetreedt. Een mogelijke verklaring hiervoor vinden we in de schrijfwijze van zijn naam: „Pierken Custodis‟. Een verkleinde vorm van iemands naam werd slechts gebruikt wanneer hij werd ingeschreven als leerling. Deze vorm werd geschrapt als iemand vrijmeester werd. Een tweede mogelijke verklaring voor vroege toetreding is dat Peeter Baltens op zijn veertiende een jonge acteur was bij „De Violieren‟, de rederijkerskamer van de Sint-
194
VAN MANDER K., Het Schilder-Boeck, 1604, fol. 257r. ROMBOUTS PH. en TH VAN LERIUS, De Liggeren (…), I, p. 139. 196 MARLIER G., Peeter Balten, copiste ou créateur, 1965, p. 128. 197 VAN DEN BRANDEN, Nota‟s betreffende de Antwerpse schilders, 1865-1922. 198 KOSTYSHYN S. J., “Door ‟t soecken men vindt” A Reintroduction tot the live and work of Peeter Baltens alias Custodis of Antwerp. (1527-1584), 1994, pp. 23-25. 199 Idem, Deze geboortedatum werd afgeleid door onderzoek van enkele documenten en staat niet vast. pp. 82-83. 195
66
Lucasgilde. Geen van deze twee mogelijke verklaringen brengt zekerheid betreffende dit gegeven.200
In de notariële akten vinden we één document van Peeter Baltens. Het betreft een procuratie of volmacht geschonken aan Peeter Baltens en zijn vrouw Clara de Craen.201 De eigenlijke inhoud van het document is minder belangrijk dan de informatie die de datum ons geeft. Kostyshyn vermeldt een document uit 1555 waarin Peeter Baltens niet als Clara‟s voogd optreedt. Indien zij reeds getrouwd zouden geweest zijn was dit zeker het geval geweest. Op 26 mei 1559, dit is het document dat werd teruggevonden in de notariële akten, wordt hij wel als haar voogd genoemd. De datum boven deze akte levert ons bijgevolg een terminus ante quem voor het huwelijk tussen Peeter Baltens en Clara de Craen.202
Een document uit 1560 meldt dat Peeter Custodis in de Huidevettersstraat woonde. De plaats werd als de „Dryehoeck‟ omschreven en lag tussen de Lange en Korte Gasthuisstraat en de Komedieplaats.203 In: „Printing images in Antwerp. The introduction of printmaking in a city: 15th century to 1565‟ door Jan Van der Stock, wordt een hele „case study‟ aan Peeter Baltens gewijd. Van der Stock vermeldt terecht dat Peeter Baltens voornamelijk bekend staat als schilder en lid van de rederijkers. Veel minder bekend zijn zijn prenten en afdrukken. Enkele reeksen zijn met zekerheid aan hem toe te schrijven. Een is gekend als de „Graven van Vlaanderen‟. Werken zoals deze luidden, volgens Van der Stock een hele nieuwe tijd in204: “Specialist publishers such as Pieter Baltens, with a list of publications heavily determined by political issues, secured a place of their own in what we might call the European „media landscape‟. From that
200
KOSTYSHYN S. J., “Door ‟t soecken men vindt” A Reintroduction tot the live and work of Peeter Baltens alias Custodis of Antwerp. (1527-1584), pp. 83-85. 201 S.A.A., N 2077 (Protocollen van de notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 54. 202 KOSTYSHYN S. J., “Door ‟t soecken men vindt” A Reintroduction tot the live and work of Peeter Baltens alias Custodis of Antwerp. (1527-1584), p. 92. De uitgeschreven akte vinden we achteraan in de appendix pp. 352-353. 203 Idem, p. 92. 204 VAN DER STOCK J., Printing images in Antwerp. The introduction of printmaking in a city: 15th century to 1565, p. 158.
67
moment on, and inherent to this development, political manipulation and deception in images acquired free play”.205
3.2.8 Adriaen Ysenbrant
Betreffende Adriaen Ysenbrant vinden we slechts één akte in de onderzochte notariële documenten terug. Het feit dat Adriaen Ysenbrant in Brugge resideerde is hier grotendeels de oorzaak van.206 Voorzichtig wordt verondersteld dat deze kunstenaar zowel voor de Brugse als de Antwerpse kunstmarkt produceerde, maar geen eigen atelier in Antwerpen bezat. 207
De akte betreft een schuldbekentenis van Adriaen Provoost, die geboren is te Brugge, maar nu in Antwerpen woont, en zijn vrouw Neelken Provoost aan Adriaen Ysenbrant. Adriaen Ysenbrant had, in naam van Adriaen Provoost een aankoop gedaan bij Guyotte Beaugrand, een beeldsnijder die nu in Bilbao woont. De schuld aan Adriaen Ysenbrant bedraagt zeven ponden, twaalf schellingen en zes penningen. Hoewel de afbetalingstermijn al lange tijd geleden verstreken is kan Adriaen Provoost de som niet terugbetalen. Adriaen Ysenbrant heeft medelijden en zuivert de schuld tegenover hem. Adriaen en Neelken beloven al het mogelijke te doen om het verschuldigde toch terug te betalen.
Er kan verondersteld worden dat de kunstenaars elkaar goed kenden. Een schuld zuiveren is een eerder zeldzame daad. In: „Adriaen Ysenbrant (? ca 1480? – 1551 Brugge)‟ wordt ook melding gemaakt van een eerder contact tussen beide kunstenaars. Wanneer Adriaen Provoost in Antwerpen resideerde kreeg Adriaen Ysenbrant de volmacht over zijn Brugse zaak. T. H Borchert benadrukt evenwel dat dit geen artistieke samenwerking diende in te houden.208
205
VAN DER STOCK J., in: Printing images in Antwerp. The introduction of printmaking in a city: 15th century to 1565, p. 188. 206 BORCHERT T.H., Adriaan Isenbrant- ? ca. 1480?- 1551 Brugge, 1998, p. 120. 207 Idem, p. 121. 208 Ibid.
68
Een zakelijke relatie is er kennelijk wel geweest. M. P. J. Martens vermeldt in: „De Dialoog tussen artistieke traditie en vernieuwing‟ dat Adriaen Provoost in 1542 een zekere schuld tegenover Adraien Ysenbrant aflost.209 Heel voorzichtig kunnen we verwijzen naar de schuld uit de akte van 1535. Het is mogelijk dat deze twee akten verband houden met elkaar.
3.2.9 Pieter Aertsen
Pieter Aertsen werd hoogstwaarschijnlijk opgeleid in Amsterdam. Van den Branden plaatst hem in hetzelfde hoofdstuk als Jan Mandijn en Pieter Coecke van Aelst. Zij zijn allen inwijkelingen in Antwerpen.210 In 1542 verklaart hij 34 jaar te zijn.211 In deze akte treedt ook Jan Mandijn op. Zijn geboortedatum ligt dus rond 1508 en niet, zoals van Mander verklaart rond 1519. 212 Een tweede bewijs van zijn leeftijd vinden we in de akte van 10 juli 1545.213 Hier getuigt Pieter Aertsen voor Jan Boghe, goudsmid. Vooraan in de akte vermeldt hij dat hij „omtrent‟ zesendertig jaar oud is. Deze akte wordt nergens in de literatuur aangehaald als staving van de vorige akte. Pieter Aersten verhuist naar Antwerpen en wordt daar in 1535 in de Liggeren ingeschreven als „Langhe Peter‟.214 Hij huwt met Katelijne van de Beuckeleere en samen krijgen ze vijf kinderen. Deze kinderen zijn niet gekend bij de achternaam Aertsen, maar bij Pieters.215 Pieter Aertsen moet een welstellend man geweest zijn, daar hij twee huizen kocht op de Ossenmarkt. Kort nadien echter verhuist hij terug naar Amsterdam waar hij overlijdt in 1573.216
209
MARTENS M. P. J. De dialoog tussen artistieke traditie en vernieuwing, 1998, p. 58. VAN DEN BRANDEN J.F., De Geschiedenis van de Antwerpsche Schilderschool, p. 159. 211 S.A.A., N 2071 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (126)v. 212 VAN MANDER, Het Schilder-Boeck, 1604, fol. 243v. 213 S.A.A., N 2072 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 120v. 214 ROMBOUTS PH. en TH. VAN LERIUS, De Liggeren (…), I, 1535. 215 VAN DEN BRANDEN, De Geschiedenis (…), p. 165. 216 Idem, p. 172. 210
69
3.2.10 Eduwaert Buyst
In de bestudeerde notariële protocollen vinden we drie verwijzingen terug naar Eduwaert Buyst. Twee ervan getuigen van erg belangrijke momenten in het leven van de schilder. Op 17 augustus 1553 maakt hij samen met zijn vrouw Jehanne Posthouwers een testament op. Jehanne ligt ziek te bed.217 Waarschijnlijk is zij snel na de opmaak van het testament gestorven, want op 29 december van datzelfde jaar maakt hij samen met zijn toekomstige vrouw Heylwych Spierincx de huwelijkvoorwaarden op.218
De literatuur betreffende deze kunstenaar is erg beperkt. M.P.J. Martens haalt in: „Joachim Patinir, “der gut Landschafft mahler”, in Written Sources‟ wel enkele elementen aan die betrekking hebben op de familie van de kunstenaar. Eduwaerts vader behoorde tot de kennissenkring (en de latere familiekring) van Joachim Patinir en twee van zijn kinderen huwden met iemand uit het schildersmidden. Eduwaert huwde met Cornelia Key. Cornelis, de broer van Eduwaert, huwde een dochter van Quinten Massys. Het huwelijk van Eduwaert en Cornelia, zo vermeldt Martens, had plaats voor 1530.219
In het testament dat werd opgesteld voor Eduwaert Buyst en zijn vrouw Jehanne Posthouwers wordt een hoeve in Belsele vermeld met aanpalende gronden. Daarenboven schonk hij zijn kinderen ieders meer dan twee ponden. Eduwaert Buyst kwam hoogstwaarschijnlijk uit een welstellende familie. Dit blijkt ook uit het artikel van Martens. De vader van Eduwaert Buyst, Jan, ontving de renten op verschillende huizen in Dendermonde gestaan. In de wijde omtrek van deze stad had hij ook nog verschillende stukken grond.220
Over de reden waarom Eduwaert Buyst na de dood van zijn vrouw zo snel opnieuw trouwde kunnen we enkel gissen.
217
S.A.A., N 541 (Protocollen van notaris Claeys) f° 28v. S.A.A., N 2075 (Protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° (196)v. 219 MARTENS M. P. J., Joachim Patinir, “der gut Landschafft mahler”, in Written Sources‟, 2007 p.53. 220 Ibid. 218
70
3.2.11 Robert Moreau
We beschikken over verschillende erg interessante akten betreffende de beeldsnijder Robert Moreau. Deze figuur kan hier daarom zeker niet onbesproken blijven. In het artikel van R. De Boodt: „De Beeldsnijder Robert Moreau en het retabel van Oplinter‟221vermeldt ook deze verschillende akten en plaatst ze in een groter geheel. In de akte van 30 september 1540 vermeldt Robert Moreau dat hij oorspronkelijk van Parijs afkomstig is.222 De Boodt vermeldt vervolgens dat hij poorter werd in het jaar 1532-1533 en in hetzelfde jaar werd ingeschreven in de Liggeren van de Antwerpse Sint-Lucasgilde. 223
Robert Moreaus eerste opdracht die we uit de notariële akten kunnen afleiden is het vervaardigen van het marmeren grafmonument voor de bisschop van Dunkeld in Schotland. Deze akte werd opgesteld op 2 juli 1536. De kunstenaar ondertekende deze akte zelf met „Robar Moriau‟224 De volgende akte betreft een aanbesteding voor een retabel in opdracht van Antoine Papin. Hij was abt in de abdij van Gembloers en zond zijn gezant naar Antwerpen om dit werk te bestellen. Op 17 juni 1537 werd deze aanbesteding opgetekend.
225
Diezelfde dag stelt Cornelis van
Eeckeren zich borg voor de kunstenaar.226 Uit een volgende akte, op 14 oktober 1537, blijkt dat Robert Moreau op de Lombardenvest woonde. Dit was in die tijd het centrum voor de steenhouwers.227 In deze akte werd de inventaris opgemaakt van de goederen van de huisgenoot van Robert Moreau die zo pas overleden was. Vervolgens botsen we op een akte uit 1539 (16 februari) waarin Robert Moreau zich op zijn beurt borg stelt voor Hans Groenenborch, een Duits koopman.228 Tenslotte lezen we in de akte van 30 september 1540 dat hij een lening krijgt van Cornelis van Eeckeren en Jehan de Bois. Hij gaf een gesneden bisschopszetel als
221
DE BOODT R. De beeldsnijder Robert Moraeu en het retabel van Oplinter, 1994, pp. 111-119. S.A.A., N 3133 (notariële protocollen van notaris G. Stryt) f° 273. 223 DE BOODT R., De beeldsnijder Robert Moraeu en het retabel van Oplinter p. 114. en ROMBOUTS PH. en TH. VAN LERIUS, De Liggeren (…), I, p. 119. 224 S.A.A., N 2070 (notariële protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 80. 225 S.A.A., N 2070 (notariële protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr. ) f° 96. 226 S.A.A., N 2070 (notariële protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 97. 227 S.A.A., N 2070 (notariële protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 119. en DE BOODT R., De beeldsnijder Robert Moraeu en het retabel van Oplinter p. 115. 228 S.A.A., N 2070 (notariële protocollen van notaris ‟s Hertoghen sr.) f° 399. 222
71
waarborg en moet daarom geen rente betalen. Deze stoel is gesneden naar de antieken. 229
Deze akten vermelden enkele omvangrijke en grote opdrachten in de periode van 1535 tot 1540. Het aanvaarden van al deze verschillende werken duidt volgens De Boodt op een goed georganiseerd atelier dat eveneens in het buitenland (Schotland) bekend was. 230
229 230
S.A.A., N 3133 (notariële protocollen van notaris G. Stryt) f° 273. DE BOODT R., De beeldsnijder Robert Moraeu en het retabel van Oplinter, pp. 115-116.
72
Besluit De gehele geschiedenis van het notariaat was een opeenvolging van evoluties die het notarisambt steeds deed groeien naar zelfstandigheid, waarna de overheden telkens de banden met het notariaat opnieuw aanspanden. Na een lange ontwikkeling in Italië, verspreidde het notariaat zich stapsgewijs over Europa. Hierbij waren de universele machthebbers, keizer en paus, van bijzonder belang. Beiden eisten dat, in alle door hen bestuurde, gerechtelijke instituten, een notaris werkzaam was. Bovendien stelde de keizer, na verloop van tijd, verschillende hofpaltsgraven aan die de benoeming van notarissen in heel het rijk op zich namen. De notarissen die werden aangesteld werkten nog lange tijd in dienst van de overheid. In de Nederlanden bestond geen rechtstreekse voorloper van het notariaat. Er was zodoende een geleidelijke evolutie nodig om het publiek vertrouwd te laten worden met het ambt. Langzaam namen de notarissen, veelal tewerkgesteld in de officialiteiten, zelfstandige opdrachten aan. Ze verwijderden zich steeds meer van de kerkelijke instanties. De secularisering van het notariaat zette zich, doorheen de gehele zestiende eeuw, gestaag door. Bij het onderzoek naar de herkomst van de Antwerpse notarissen diende rekening gehouden te worden met een kerkelijke en politieke begrenzing. Deze vielen in Antwerpen en omstreken niet samen. De meerderheid van de Antwerpse notarissen behoorde in de besproken periode nog tot de geestelijke stand en waren veelal verbonden aan het Onze- Lieve- Vrouwekappitel. Men kan dus aannemen dat de herkomst van de notarissen samenviel met het rekruteringsgebied van het kappitel. De verdere rekrutering van notarissen reikte niet verder dan 50 kilometer rond de stad. Deze ontwikkelingen vonden plaats in de boeiende periode die Antwerpen doormaakte. De haven en de stad bloeiden en uit alle hoeken van de wereld spoelden handelslui in Antwerpen aan. Door de enorme groei van de handel werd het belevingsgebied van de burger steeds groter. In dit licht is ook de secularisering van het notariaat te situeren.
Het gevoerde onderzoek resulteerde in een veelheid aan disparate gegevens. De thematische behandeling van de akten bracht echter meer structuur aan in deze onoverzichtelijke massa. De behandelde akten gaven ons meer inzicht in de 73
leefwereld van de schilders en beeldsnijders. Er kwamen zowel professionele, als persoonlijk en familiale relaties aan het licht. Eerder professionele contacten werden veelal
gevonden
onder
de
leerling-
of
samenwerkingscontracten,
de
aanbestedingscontracten en de schuldbekentenissen en schuldvereffeningen. Persoonlijke relaties lieten zich voornamelijk aflezen in de testamenten, huwelijksakten en minnelijke schikkingen.
Doorheen de literatuur, die reeds verschenen is over de betreffende schilders, was op te merken dat het notariaat reeds sinds lange tijd goed bestudeerd is. We stuitten op weinig nieuwigheden. Deze literatuurstudie was van groot belang daar werd aangetoond dat de het notariaat een erg goede bron vormt voor de studie van het leven van de kunstenaars. Bovendien konden de gegevens uit de notariële akten in het derde hoofdstuk worden aangevuld met informatie uit andere bronnen, zodat een meer coherent geheel ontstond.
Uiteraard houdt het onderzoek, dat de waarde van de notariële akten voor het onderzoek naar schilders bestudeert, hier niet op. Deze verhandeling was slechts een begin. Er werd getracht aan te tonen dat de notariële instrumenten erg waardevolle gegevens bevatten. Interessante pistes zoals de contacten tussen schilders en notarissen en het aanvullen van de gegevens uit ander bronnen zoals de collectanea, de certificatieboeken of schepenregisters staan nog open voor uitgebreider onderzoek. Hopelijk vormt deze verhandeling een aanzet voor een verdere studie.
74
Lijst van figuren
Fig. 1 : Aantal akten per notaris, handelend over schilders. Fig. 2 : Thema‟s van de notariële akten
75
Lijst woordverklaringen231
Argelist Attesteren Bladinghe Comparant
Competeren Concipieren Constitueren
Contrarie Derogeren Diffamie Dispositie Gebenedijd Gereede (goederen/penningen) Goedertieren Haeffelyck Institueren Kwitantie Lantrecht Lijftocht Magen Negligentie Oixt Procuratie
Raemen Ratificeren Relievement Renunciatie Sepultuur Solemniteit Table d‟autel Tocht
Bedrog Met een attest bekrachtigen Oogst Iemand die voor een notaris of rechter verschijnt om iets te regelen of te verklaren Volgens recht toekomen Ontwerpen, volgens een plan schetsen Instellen, vormen, (formeel) verordenen, wettelijk bepalen, vaststellen Tegenovergestelde Afbreuk doen aan wat in voorschrift is opgesteld Belediging Stemming, Gezindheid Gezegend, geprezen Contant (geld), roerende goederen Barmhartig Roerend goed Inrichten, stichten Schriftelijk bewijs van betaling Rechtsgeldingen buiten de stad (afgelast in de 19e eeuw) Levensonderhoud, vruchtgebruik (Bloed)verwanten, familie Nalatigheid Augustus Volmacht om namens een persoon of een firma op te treden. het bewijs van zo een volmacht Op één doel richten, mikken Bekrachtigen Herstel in vroegere rechtstoestand Afstand doen van, afzien van, verzaking Graf., (soms) begrafenis, uitvaart Protocol Altaar Vruchtgebruik
231
VERWIJS E. en J. VERDAM, MNW. Het MNW is nog niet online raadpleegbaar, het VMNW (Vroeg-Middelnederlands woordenboek) daarentegen wel.
76
Lijst gebruikte valuta232
Een Carolus gulden
= 20 stuivers = 60 deniers
Een Brabants denier of groten Brabants
= 1/12
Brabantse schelling
= 1/240 Brabants pond = 1/3 stuiver = 2/3 Vlaamse denier of groten Vlaams = 1/18 Vlaamse schelling = 1/360 Vlaams pond
Een stuiver of een patard
= 4 oorden = 72 Brabantse mijten
232
VAN DER STOCK J., Printing images in Antwerp. The introduction of printmaking in a city: 15th century to 1565, Appendix IV.
77
Bibliografie
1. Literaire Bronnen
ASAERT G., Documenten voor de geschiedenis van de beeldhouwkunst te Antwerpen in de XVe eeuw, in: Jaarboek KMSK Antwerpen, pp. 43-85. ASAERT G., Antwerpse Retabels – economische aspecten, in: NIEUWDORP H., Antwerpse Retabels, 15de – 16de eeuw [Tentoonstellingscatalogus], Antwerpen, O.L.V.- Kathedraal, 26 mei – 3 oktober 1993, pp. 17- 22.
BORCHERT T.-H., „Adriaen Isenbrant‟ in: MARTENS M.P.J. (ed.), Brugge en de Renaissance: van Memling tot Pourbus [tentoonstellingscatalogus], Brugge, Memlingmuseum en Oud- Sint- Janshospitaal, 15 augustus-6 december 1998.
BRUYN J., De Meester van Paulus en Barnabas (Jan Mandijn?) en een vroeg werk van Pieter Aertsen, in: Rubens and his world. Bijdragen, Antwerpen, Het Gulden Cabinet, 1985, pp. 17-29. CAPPON C.M., „Het notariaat in de late Middeleeuwen (+/- 1250 - +/- 1540)‟ in: A. Fl. GEHLEN en P.L. NEVE (eds.), CXVII Ars Notariatus. Het notariaat in de Lage Landen. Opstellen over de geschiedenis van het notariaat in de Lage Landen vanaf de oorsprong tot de negentiende eeuw, Deventer, Kluwer, 2005.
DE BOODT R. en U. SCHAFER, Vlaamse retabels. Een internationale reis langs laatmiddeleeuws beeldsnijwerk, Leuven, Davidsfonds Uitgeverij, 2007.
DE BOODT R. De beeldsnijder Robert Moreau en het retabel van Oplinter, in: Bulletin van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, 1994, pp. 111-118.
78
DUVERGER J. en M. J. ONGHENA, Beeldhouwer Willem van den Broecke alias Paludanus (1530 tot 1579 of 1580), in: Gentsche bijdragen tot de Kunstgeschiedenis, De Sikkel, Antwerpen, 1938, pp. 75-120.
FRIEDLANDER M. J., Joos van Cleve. The Master of the Death oft the Virgin, in: Joos van Cleve, Jan Provost, Joachim Patenier, A.W. Sijthof, Leiden / La Connaissance, Brussel, 1972.
HAND J., Joos Van Cleve : the complete paintings, New Haven (Conn.), Yale university press, 2004. KOSTYSHYN S. J., “Door tsoecken men vindt”. A reintroduction to the live and work of Peeter Baltens alias Custodis of Antwerp (1527-1584), s.l., Case Western Reserve University, 1994.
MARLIER G., Peeter Balten. Copiste ou créateur? In: Bulletin van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel, 1965, pp. 127-142. MARLIER G., La Renaissance flamande : Pierre Coeck d‟ Alost, Brussel, Finck, 1966.
MARTENS M. P. J., De dialoog tussen traditie en vernieuwing, in : MARTENS M.P.J.
(ed.),
Brugge
en
de
Renaissance:
van
Memling
tot
Pourbus
[tentoonstellingscatalogus], Brugge, Memlingmuseum en Oud- Sint- Janshospitaal, 15 augustus-6 december 1998. MARTENS M. P. J., Joachim Patinir. „The good landscape painter‟, in: A. VERGARA (ed.), Patinir. Essays and Crytical Catalogue, Museo Nacional del Prado, Madrid, 2007.
NEVE P.L., Schets van een geschiedenis van het notarisambt in het huidige België tot aan de Franse wetgeving, Nijmegen, Gerard Noodt Instituut, 1995.
79
NIEUWDORP,
H.
(ed.),
Antwerpse
retabels,
15e
-
16e
eeuw,
[tentoonstellingscatalogus], Antwerpen, Kathedraal van Antwerpen , 26 mei- 3 oktober 1993.
OOSTERBOSCH M., Het openbare notariaat in Antwerpen tijdens de late Middeleeuwen (1314-1531): een institutionele en prosopografische studie in Europees perspectief [onuitg. doctoraatsverhandeling], Leuven, KUL, Faculteit van de letteren en wijsbegeerte, Departement Geschiedenis, 1992. OOSTERBOSCH M., „De regelgeving op het Notariaat in de Nederlanden tijdens de late Middeleeuwen‟, in: NEVE P.L., KUYS J.A.E. en J.J VERBEEK (eds.), LXIII Quod Notemus. Zes opstellen over de regelgeving betreffende het notariaat van de Middeleeuwen tot vandaag, Deventer, Kluwer, 1993. OOSTERBOSCH M., „Het notariaat in de Belgische territoria tijdens de Middeleeuwen‟ in: BRUNEEL C. en STEVENS F. (eds.), Het notariaat in België van de Middeleeuwen tot heden, Brussel, Gemeentekrediet van België, 1998.
PEETERS N. en M. P. J. MARTENS, A cutting edge? Wood carvers and their workshops in Antwerp (1435-1579), in: VAN DE VELDE, C., H. BEECKMAN, J. VAN ACKER, F. VERHAEGHE (eds.), Constructing Wooden images. Proceedings of the symposium on the organization of Labour and working practices of the Late Gothic carved altarpieces in the Low Countries, Brussels University Press, Brussel, 2002, pp. 75-92.
SPIESSENS G., Leven en werk van de Antwerpse luitcomponist Emanuel Adrianssen (ca. 1554-1604), Koninklijke academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België, Brussel, 1974.
STELLFELD J.A., Bronnen tot de Geschiedenis der Antwerpsche Clavecimbel- en Orgelbouwers in de XVe en XVIIe eeuwen, Drukkerij Resseler, Antwerpen, 1942.
80
VAN DEN BRANDEN, Geschiedenis van de Antwerpsche Schilderschool, Antwerpen, Buschmann, 1883.
VAN DEN BRINK P., MARTENS M.P.J. (eds.), Antwerpse
schilderkunst
herontdekt:
1500-1530
! Een kwarteeuw [tentoonstellingscatalogus],
Antwerpen, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, 15 oktober - 31 december 2005.
VAN DER STICHELEN K. en F. VERMEYLEN, The Antwerp Guild of Saint Luke and the Marketing of Paintings, 1400-1700, in: DE MARCHI N. en H. J. VAN MIEGROET (eds.), Mapping Markets for Paintings in Europe 1450-1750, Brepols, Turnhout, 2006, pp. 189-208.
VAN DER STOCK J., De organisatie van het beeltsnijders- en schildersatelier te Antwerpen. Documenten 1480- 1530, in: NIEUWDORP H., Antwerpse Retabels, 15de – 16de eeuw [Tentoonstellingscatalogus], Antwerpen, O.L.V.- Kathedraal, 26 mei – 3 oktober 1993, pp. 47- 53.
VAN DER STOCK J., Printing images in Antwerp. The introduction of printmaking in a city, fiftheenth century to 1585, Rotterdam, Sound and Vision interactive Rotterdam, 1998.
81
82