Inhoudsopgave
Inleiding 1 1.1
1.2 1.3 1.4 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 3 3.1 3.2 3.3 3.4
3.5
11
Probleemgedrag 15 Wat is probleemgedrag? 15 1.1.1 Normaal en abnormaal 19 1.1.2 Aangepast en onaangepast 20 1.1.3 Psychisch gezond en psychisch ongezond Leven met beperkingen 21 Psychosociale gedragsproblemen 23 Samenvatting 27
21
Modellen: manieren van kijken naar probleemgedrag 29 Komen tot een diagnose 31 Het medisch model of ziektemodel 36 2.2.1 Het praktijkvoorbeeld bekeken vanuit het ziektemodel 38 Het psychodynamische of psychoanalytische model 38 2.3.1 Het praktijkvoorbeeld bekeken vanuit het psychoanalytische model 41 Het gedragsmodel 42 2.4.1 Het praktijkvoorbeeld bekeken vanuit het gedragsmodel 44 Het humanistische model 45 2.5.1 Het praktijkvoorbeeld bekeken vanuit de humanistische theorie 46 Het sociale of systeemmodel 47 2.6.1 Het praktijkvoorbeeld bekeken vanuit het systeemmodel 49 Een diagnose 50 Ontwikkeling en achterstand 53 Ontwikkelingsproblematiek 53 Ontwikkelingsgebieden 54 Handicap en ontwikkeling 56 Opvoedingsfactoren 60 3.4.1 Afwijzing 61 3.4.2 Controle 62 3.4.3 Emotionele controle 63 Mogelijke effecten van opvoedingsproblematiek
65
8
Bijzonder gedrag en begeleiden
3.6 3.7 3.8 3.9
Hechting 66 Risicofactoren 68 Ontwikkeling: een samenspel 71 Mogelijkheden van aanpak 72
4
Beperkingen in het lichamelijk, verstandelijk en sociaal-emotioneel functioneren 75 Beperkingen in het lichamelijk functioneren 75 Beperkingen in het verstandelijk functioneren 80 Autisme 84 4.3.1 Het syndroom van Asperger 88 4.3.2 PDD-NOS 89 4.3.3 Aandachts- en activiteitsstoornis: ADHD 90
4.1 4.2 4.3
5 5.1 5.2
5.3
5.4 5.5 5.6 5.7 6 6.1 6.2
Psychopathologische problematiek 97 Psychopathologie 97 Symptoom, syndroom, diagnose 99 5.2.1 Empathie helpt 101 5.2.2 Achtergronden van psychopathologische problemen 102 5.2.3 Veranderingen van het bewustzijn, een andere beleving van de werkelijkheid 106 Vormen van veranderd bewustzijn 108 5.3.1 Problemen met het bewustzijn 108 5.3.2 Problemen met de waarneming van zichzelf 109 5.3.3 Problemen met het waarnemen van de omringende werkelijkheid 110 5.3.4 Problemen met het sturen van denken en handelen 112 5.3.5 Problemen met de taal en het uiten van emoties 115 5.3.6 Problemen met de wisselwerking tussen lichaam en geest 116 Neurotische problematiek 120 5.4.1 Veelvoorkomende vormen van neurotisch gedrag 124 5.4.2 Stemmingsstoornissen 128 Psychoses 131 Schizofrenie 135 Persoonlijkheidstypen 139 5.7.1 Vooruitblik 141 Forensische problematiek 145 Werken binnen justitie 146 Achtergronden van crimineel gedrag
147
Inhoudsopgave
6.3 6.4 6.5
De antisociale gedragsproblematiek De borderlinepersoonlijkheid 155 Verslavingsproblematiek 159
7 7.1 7.2 7.3 7.4
Psychogeriatrie 169 Oorzaken en kenmerken van dementie 169 Stadia in dementie 172 Omgaan met dementerende ouderen 174 Omgaan met diep dementerende ouderen 177
8 8.1
Leefklimaat en agogisch handelen in de praktijk 181 Het leefklimaat 181 8.1.1 Voeding in twee betekenissen 182 8.1.2 Intimiteit en aanraken 186 8.1.3 Structuur 187 8.1.4 Verschillende klimaten in termen van de groepsdynamica 8.1.5 Het leefklimaat bekijken vanuit de verschillende modellen Agogisch handelen in de praktijk 195 8.2.1 Het leefklimaat als agogisch middel 196 8.2.2 `Er zijn' als agogisch middel 197 Agogisch handelen 198 8.3.1 Klassieke conditionering 199 8.3.2 Operante conditionering 201 8.3.3 Interventietechnieken 202 De persoon van de begeleider 206 8.4.1 Attitude en referentiekader 207 8.4.2 Overdracht 213 8.4.3 Tegenoverdracht 218 Een uitgewerkt praktijkvoorbeeld 224 8.5.1 Uitwerking van het voorval 226 8.5.2 Nabeschouwing 229
8.2 8.3
8.4
8.5
9
Een afronding
Dankwoord 235 Literatuur 237 Register 239 Over de auteur 241
231
149
189 192
9
Probleemgedrag In dit boek hebben we het over bijzonder gedrag of probleemgedrag. Als men gedrag `probleemgedrag' noemt, dan spelen de eigen normen een rol. Vanuit eigen ideeeÈn en opvattingen toetst men gedrag en geeft men een oordeel. Normen kunnen van persoon tot persoon verschillen. Wanneer ervaren wij gedrag als gestoord of als hinderlijk? Wanneer vinden wij dat iemand begeleiding nodig heeft, dat iemand niet meer voor zichzelf kan zorgen? In dit hoofdstuk wordt gekeken naar het begrip `probleemgedrag' aan de hand van termen als normaal/abnormaal, aangepast/onaangepast, gezond/ ongezond, psychosociale gedragsproblemen. Ook worden mogelijke oorzaken voor probleemgedrag besproken: heeft het te maken met het moeten leven met een handicap en daardoor met beperkingen, of spelen andere factoren (mede) een rol? De bedoeling van dit hoofdstuk is dat het begrip `probleemgedrag' gaat leven en dat kritisch gekeken wordt naar de waarneming en beoordeling van gedrag van clieÈnten. 1.1
Wat is probleemgedrag?
Denkt men bij een 3-jarige peuter die niet stil kan zitten en alles in huis overhoop haalt aan een lichte hersenbeschadiging of vindt men het kind actief, onderzoekend? Voelt een jongere die met een mes in zijn zak het buurthuis bezoekt zich terecht veiliger of is hij potentieel gevaarlijk? Moet een vader die zijn dochter doodt om de familie-eer te verdedigen begrip ontvangen of vertoont hij gestoord, antisociaal gedrag? Door de eeuwen heen zijn er verschillende visies geweest op gedrag dat `anders' is dan `normaal'. Vanuit deze visies is men steeds opnieuw anders met `ander' gedrag omgegaan. Lange tijd werd gestoord of afwijkend gedrag
1
16
Bijzonder gedrag en begeleiden
gezien als een straf van God voor gepleegde zonden. Ook zou de duivel bezit genomen kunnen hebben van de persoon. Deze beide visies hebben geleid tot isolement van mensen met `afwijkend' gedrag en tot (heksen)verbrandingen van vrouwen, vrouwen die wij nu bijvoorbeeld als `feministisch' zouden bestempelen. Nog steeds worden op diverse plekken in de wereld verstandelijk beperkte of anderszins in ontwikkeling afwijkende kinderen in een kamer of schuurtje in isolement grootgebracht omdat zij schande over de familie zouden brengen en worden van de norm afwijkende vrouwen gestenigd of gedood. In een positieve visie zou de geesteszieke mogelijk kunnen beschikken over bovennatuurlijke gaven. Deze persoon met bijzondere krachten zou men om raad kunnen vragen. Helaas zijn er inderdaad meerdere in feite geesteszieke mannen of vrouwen die een sekte leiden en volgelingen aan zich weten te binden, soms met gruwelijke gevolgen. In de jaren zestig werd geestesziekte, bijvoorbeeld een psychose, wel gezien als een tussenfase naar een ruimer en hoger bewustzijn, als `groei'. In sommige gevallen kan men inderdaad van een psychose `leren', maar dat geldt alleen voor de tijdelijke aandoeningen, niet voor de psychoses die gepaard gaan met het ziektebeeld schizofrenie. Soms bestaat de mogelijkheid dat de clieÈnt door een eenmalige psychose het inzicht verwerft hoe hij door een verstandiger evenwicht tussen zichzelf en zijn omgeving een volgende psychose of depressie kan voorkomen. Opvattingen over probleemgedrag, afwijkend gedrag en gekte zijn dus in zekere zin relatief. Toch doen wij in dit boek een poging om tot een afbakening van het begrip te komen. Probleemgedrag kunnen wij omschrijven als gedrag dat problemen veroorzaakt voor de persoon zelf en zijn omgeving. Vaak spreken we, als we over probleemgedrag spreken, ook over afwijkend gedrag: gedrag dat afwijkt van de norm, dat niet past in de situatie, niet past bij de leeftijd van de persoon, gedrag dat anderen hindert. Omdat iedere opvoeder en iedere begeleider andere normen en waarden hanteert, is de term `probleemgedrag' in zekere zin een subjectief begrip: vanuit verschillende referentiekaders kunnen werkers tot een verschillend oordeel komen. Wat de een onbeleefd of storend gedrag vindt, kan een ander ervaren als `assertief' of `begrijpelijk'.
Probleemgedrag
Als een oudere bewoner tijdens het uitkleden woedend om zich heen mept, kan de ene werker dat ervaren als ondankbaar of kwetsend, maar een andere werker kan denken: `Het lijkt me ook vreselijk om zo afhankelijk te zijn, dan zou ik ook om me heen gaan slaan.' De eerstgenoemde werker zal de bewoner als meer `problematisch' ervaren dan de tweede.
Toch zal iedere werker direct een voorbeeld uit de praktijk weten te geven van probleemgedrag of afwijkend gedrag van bewoners/clieÈnten dat door meer werkers als zodanig herkend wordt. Het eerste praktijkvoorbeeld is er een uit een `gewoon' kinderdagverblijf. Een enkele student zal hier werkzaam zijn, voor sommigen zal deze casus uit (eigen) ervaring herkenbaar zijn.
Jacco van 3 bezoekt twee dagen per week het kinderdagverblijf. Zijn vader vindt hem al een echte vent: `Hij laat niet over zich heen lopen.' Zijn moeder vindt hem lastig. Ze laat aan de leidsters op het kinderdagverblijf regelmatig merken dat zij het moeilijk vindt om hem te corrigeren en dat zij het wel prettig vindt als ze hem eens een poosje niet om zich heen hoeft te hebben. Op het kinderdagverblijf gedraagt Jacco zich zo bazig en agressief, dat kinderen liever uit zijn buurt blijven. Soms weet hij nog een jochie te `dwingen' om met hem te spelen, maar van harte gaat het niet. En dat versterkt het gedrag van Jacco nog meer. Het kost de leidsters veel energie om Jacco individueel en de groep als geheel te begeleiden. De leidsters weten al precies wanneer het `Jacco-dag' is. Hoewel zij proberen iedere dag dat hij er is met een schone lei te beginnen, gebeuren er toch vaak binnen een uur rondom Jacco alweer vervelende dingen. Jacco vertoont probleemgedrag, vinden de leidsters. Vader vindt niet dat Jacco probleemgedrag vertoont. Hij vindt hem stoer: hij kan al goed voor zichzelf opkomen. Moeder en de leidsters hebben hierover een ander oordeel. Zij vinden dat de manier waarop Jacco voor zichzelf opkomt ten koste gaat van anderen en uiteindelijk ook van zichzelf.
17
18
Bijzonder gedrag en begeleiden
Moeder en de leidsters hebben gelijk: Jacco vertoont inderdaad probleemgedrag, en wel omdat: · het gedrag zich vaker voordoet; · het gedrag een tijd aanhoudt en niet zomaar overgaat; · het gedrag anderen hindert; · het gedrag geen winst oplevert voor Jacco zelf. Integendeel: eigenlijk wil hij graag vriendjes maken om met hem te spelen, maar omdat hij ze `dwingt' tot spelen heeft hij uiteindelijk niemand om mee te spelen. Om probleemgedrag te kunnen constateren, om tot een diagnose te komen van probleemgedrag, kun je de volgende vragen stellen: · Hoe vaak doet het gedrag zich voor? · Hoe lang duurt het als het zich voordoet? · Is de persoon zelf in staat het probleemgedrag te laten ophouden, of moet er altijd een interventie, tussenkomst, plaatsvinden, in dit geval door een opvoeder of begeleider? · Heeft het gedrag negatieve gevolgen voor de omgeving? · Heeft het gedrag negatieve gevolgen voor de persoon zelf?
Probleemgedrag
Probleemgedrag
Opdracht 1: Probleemgedrag beschrijven Beschrijf gedrag van een bewoner/clieÈnt dat jij probleemgedrag vindt. Gebruik daarbij de voorgaande vragen.
1.1.1
Normaal en abnormaal
Bij het omschrijven van probleemgedrag kun je gebruikmaken van de begrippen `normaal' en `abnormaal'. Iedereen zegt wel eens `Doe niet zo abnormaal' of `Doe toch eens normaal'. Deze uitspraken houden in dat iemand gedrag vertoont dat door degene die deze uitspraak doet niet normaal gevonden wordt. Hierbij wordt eigenlijk gesteld dat er in de ogen van de spreker een gedragsnorm wordt overschreden en dat ander gedrag in die situatie wel normaal zou zijn. De beoordeling en omschrijving van gedrag is altijd subjectief. Hetzelfde gedrag kan op verschillende momenten in de tijd en in de verschillende (sub)culturen anders worden beoordeeld. Een meisje van 5 dat openlijk boos is op haar ouders wordt in de ene (sub)cultuur als `normaal', en in de andere als onopgevoed en respectloos beschouwd. Er is in Nederland een tijd geweest ± en die tijd ligt nog niet eens zo ver achter ons ± dat geen enkel meisje van 5 het in haar hoofd had gehaald om tegen haar ouders in te gaan. In een stad als Amsterdam worden gedragingen minder snel als afwijkend ervaren dan in een klein dorp.
Een beslist bijzondere en opvallende student, die jarenlang wat beklemd in een dorp was opgegroeid, sprak ooit de legendarische woorden: `In Amsterdam duurt het gelukkig heel lang voordat ze doorhebben dat je aan het afwijken bent!'
Een man in een rok wordt in de ene subcultuur als moedig, in de andere als gestoord ervaren. Tenzij deze man Schots is. Dan is het weer normaal. Wat `normaal' is, wordt over het algemeen bepaald door wat de meerderheid binnen een bepaalde groep normaal vindt. Maar als de meerderheid altijd de norm zou stellen, dan zouden een aantal verfrissende ontwikkelingen door
19
20
Bijzonder gedrag en begeleiden
minderheden niet hebben plaatsgevonden. Wij kunnen hierbij denken aan het feminisme, homo-emancipatie, verzetsbewegingen. Wanneer we deze begrippen vertalen naar het thema van dit boek, dan zou je kunnen stellen dat een verstandelijk beperkt mens wat betreft zijn intellectuele mogelijkheden afwijkt van het gemiddelde. Echter, binnen deze beperking heeft de verstandelijk beperkte mens, afhankelijk van zijn niveau, zijn eigen mogelijkheden. Wanneer hij deze mogelijkheden niet ontwikkelt, zou er sprake kunnen zijn van een ontwikkelingsachterstand of van ontwikkelingsproblematiek, die mogelijk leidt tot probleemgedrag. 1.1.2
Aangepast en onaangepast
In veel gevallen kun je de beoordeling normaal vervangen door aangepast. Abnormaal gedrag is bijna altijd onaangepast gedrag. Feitelijk wordt de norm gesteld dat aangepast gedrag goed is. Dat is het in veel gevallen ook: het is over het algemeen een prettige eigenschap als mensen in staat zijn zich aan te passen aan de verwachtingen van anderen binnen een groep en aan veranderende omstandigheden. Dit bevordert in hoge mate het groepsen teamfunctioneren. Aan de andere kant kan ook onaangepast gedrag soms heel nodig en nuttig zijn. In een hechte groep jongeren kan het van lef getuigen als iemand zich niet aanpast aan de verwachtingen, bijvoorbeeld wanneer onderling racistische grappen gemaakt worden of als de groep zich uit eigen onvrede tegen een groepslid of een andere groep keert.
Gelezen in een tijdschrift: in een groepje kinderen worden `Turkenmoppen' verteld. EeÂn meisje is heel lang stil. Tot zij op een gegeven moment ook met een grap komt¼ denkt men. `Hoe heet een neger achter een piano? Een pianist', zegt ze. Nu is de groep even stil.
In sommige gevallen getuigt het van veel moed om tegen de groep in te gaan. Vooral in totalitaire of fundamentalistische systemen zoals het communisme van Mao, dictaturen in Zuid-Amerika of de Taliban in Afghanistan is aanpassing de norm en draagt `onaangepast zijn' een groot risico in zich.
Probleemgedrag
In het kader van dit boek zou je kunnen denken aan een groep clieÈnten die zich zeer aangepast gedraagt, geen agressie vertoont, maar ook een wat matte indruk maakt. Zelden komen zij met eigen ideeeÈ n, zelden zijn zij echt enthousiast. Is deze zo normaal lijkende groep, naast aangepast, ook `gezond' of `gehospitaliseerd'? Een groep bewoners die rebelleert en woedend wordt over de zoveelste opgelegde verandering binnen de organisatie zou wel eens normaler en `gezonder' kunnen zijn¼ 1.1.3
Psychisch gezond en psychisch ongezond
In het kader van dit boek lijkt het zinvol om te spreken in termen van `welzijn' en `niet-welzijn', in termen van psychisch gezond of psychisch ongezond. In het volgende hoofdstuk wordt een aantal modellen, manieren van kijken naar gedrag, besproken, waaronder het humanistische model. Binnen dit model wordt men als psychisch gezond beschouwd als: · men beschikt over een positief zelfbeeld en in staat is tot een correcte waarneming van personen en situaties; · men in staat is, binnen de beperkingen die men heeft, tot het ontwikkelen van mogelijkheden en talenten (ook wel zelfactualisering genoemd); · men zich redelijk autonoom kan opstellen, dat wil zeggen eigen opvattingen heeft ontwikkeld en men zich, binnen de gegeven mogelijkheden, zelfstandig kan redden; · men kan relativeren en over humor beschikt. Relativeringsvermogen en humor gaan vrijwel altijd samen: men is in staat de betrekkelijkheid in te zien van de eigen opvattingen en leefsituatie. 1.2
Leven met beperkingen
Een beperking op zich hoeft niet te leiden tot probleemgedrag. Het beperkt zijn kan als een probleem worden ervaren, praktisch en emotioneel. Maar probleemgedrag ontstaat vrijwel altijd doordat verschillende factoren een rol spelen. Verstandelijke en lichamelijke beperkingen Het beperkt zijn in het functioneren, verstandelijk of lichamelijk, betekent natuurlijk altijd een beperking in mogelijkheden, en is dus in een aantal opzichten problematisch. · Als je je in een rolstoel moet voortbewegen zul je letterlijk en figuurlijk met obstakels te maken krijgen: drempels, stoepranden, asociaal gepar-
21
22
Bijzonder gedrag en begeleiden
keerde fietsen op de stoep. Je zult geconfronteerd worden met de blikken van mensen; ook zal niet elk soort werk geschikt voor je zijn. · Als je verstandelijk beperkt bent, zul je beperkt zijn in intellectuele ontwikkeling en scholing, waarschijnlijk nooit je rijbewijs halen, geen kinderen `mogen' krijgen of altijd met anderen moeten wonen. In hoeverre deze beperkingen leiden tot problematisch gedrag is zeer afhankelijk van de persoon zelf en zijn directe omstandigheden en de maatschappelijke situatie. Hierbij speelt de acceptatie van de handicap door de persoon zelf en zijn omgeving een belangrijke rol.
Een verstandelijk beperkte jongen kan zich ondanks zijn verstandelijke beperkingen in zijn puberteit in seksueel opzicht heel `gezond' ontwikkelen. Wanneer zijn ouders hem hierin niet kunnen accepteren en hem hierin onnodig beperken, kan dat bij deze jongen leiden tot psychische, psychoseksuele en sociale problematiek die in feite losstaat van zijn verstandelijke achterstand. De genoemde vormen van problematiek kunnen zich bij deze jongen als volgt uiten: · psychische problematiek: woede of somberheid; · psychoseksuele problematiek: hij kan niet oefenen met rolgedrag; · sociale problematiek: hij wordt moeilijk in de omgang omdat hij zijn draai niet kan vinden. Een lichamelijk beperkte man kan niet accepteren dat hij na een ongeluk vanaf zijn middel verlamd is. Lichamelijk kan hij zich na een jaar revalidatie in zijn rolstoel goed redden. Maar hij gelooft niet dat de mensen om hem heen, nu hij verlamd is, nog echt om hem geven. Hij liep zelf voÂoÂr zijn ongeluk altijd met een grote boog om mensen met een beperking heen. Als zijn vrouw beweert dat zij van hem houdt, maakt hij haar belachelijk: hij is ervan overtuigd dat zij iets met zijn beste vriend heeft. Zijn vrienden komen steeds minder op bezoek, omdat hij alleen maar afstandelijk en bot tegen hen is. Hij zit steeds vaker in zijn eentje te drinken. Hier is niet de handicap zelf verantwoordelijk voor de problematiek, maar de psychische beleving ervan.
Probleemgedrag
In deze voorbeelden spelen psychische en sociale beperkingen een belangrijkere rol dan de handicap zelf. Sociale beperkingen · Wanneer kinderen, jongeren of volwassenen te veel worden beperkt in hun bewegingsvrijheid, of juist te veel worden vrijgelaten en geen sociale omgangsvormen leren, kan dat leiden tot klachten op allerlei gebied: tot lichamelijke klachten, maar ook tot problemen met agressie ten aanzien van zichzelf of anderen. · Wanneer een allochtone vrouw op latere leeftijd met man en kinderen naar Nederland komt, heeft zij een achterstand in de taal. Wanneer zij door haar man beperkt wordt in de vrijheid om de taal te leren en zij zich, mede daardoor, niet vrij kan bewegen, zal dit ten koste gaan van haar emotioneel en lichamelijk welzijn. · Wanneer een verstandelijk beperkte puber bij zijn ouders geen gehoor vindt voor zijn twijfels over zijn heteroseksualiteit, omdat zijn ouders seksualiteit bij hun kind ontkennen, kan hij daardoor in een depressie geraken of ander probleemgedrag gaan vertonen. Het moeilijke van het omschrijven en diagnosticeren van probleemgedrag is dus dat er altijd meer factoren een rol in spelen. Een beperking leidt niet vanzelfsprekend tot een bepaalde vorm van probleemgedrag. Sommige mensen met meerdere beperkingen vertonen niet of nauwelijks probleemgedrag, en veel mensen zonder lichamelijke of verstandelijke beperking komen toch in de psychiatrie of in de verslavingszorg terecht. 1.3
Psychosociale gedragsproblemen
Probleemgedrag ontstaat dus door een wisselwerking van de persoon, diens beleving van zichzelf (met of zonder zichtbare handicap) en diens omgeving. Dus: 1 Probleemgedrag staat niet op zichzelf. 2 Probleemgedrag heeft te maken met de beleving van de persoon die het vertoont. 3 Probleemgedrag heeft te maken met de reactie van de omgeving. 4 Probleemgedrag heeft te maken met de maatschappelijke context, waarden en normen. Probleemgedrag kan natuurlijk te maken hebben met lichamelijke, verstandelijke of hormonale problematiek, maar komt ook dan altijd tot uiting in
23
24
Bijzonder gedrag en begeleiden
het psychisch en het sociaal functioneren van de persoon. Probleemgedrag kan tot uiting komen in slecht eten of slapen, depressie, isolement, agressie. Probleemgedrag heeft ook een sociaal aspect, omdat anderen zich zorgen maken, niet in contact kunnen komen met de persoon of door deze persoon bijvoorbeeld geestelijk of fysiek aangevallen of beschadigd worden. Probleemgedrag heeft te maken met het eigen psychisch functioneren van de persoon: hoe denkt en voelt hij zich en hoe uit hij dat? En met het sociaal functioneren van de persoon: hoe gaat hij om met zijn omgeving en hoe gaat de omgeving om met hem? Wanneer we redeneren vanuit een holistische visie, waarin wij de mens beschouwen als een eenheid van lichamelijke, geestelijke en sociale aspecten die elkaar wederzijds beõÈnvloeden, zullen wij dus ook probleemgedrag beschouwen als een samenspel van lichamelijke, psychische en sociale factoren.
Janneke heeft haar been gebroken. Janneke kan niet tegen het gevoel afhankelijk te zijn van anderen. Zij sluit zich op in haar huis en wil geen bezoek ontvangen. De vrienden die toch langs durven komen, benadert zij heel kortaf. Haar boodschappen bestelt ze online, dan hoeft ze niet naar buiten. Ondertussen voelt zij zich doodongelukkig en boos. Op alles! Het herstel lijkt eindeloos te duren. Heel toevallig: ook Natasja heeft haar been gebroken. Zij vindt het wel prettig dat zij even niets hoeft. Vrienden komen langs en helpen haar om beurten met wat zij nodig heeft. Hoewel het een vreselijk gedoe is, wordt zij zo nu en dan in een geleende invalidenwagen `uitgelaten', waarbij er veel gelachen wordt. Zij geniet van de aandacht en herstelt voorspoedig.
Een been breken is een lichamelijk ongemak. Janneke en Natasja gaan hier verschillend mee om. Janneke heeft een psychisch probleem met afhankelijkheid en kan dat niet relativeren: zij kan er niet wat `makkelijker' mee omgaan. Dat maakt het voor haar op sociaal gebied onnodig problematisch. Natasja daarentegen weet haar situatie te relativeren: zij weet dat het tijdelijk is. Het is allemaal niet prettig, maar je moet er het beste van maken. Binnen de context van dit boek stellen wij dat ieder probleemgedrag te maken heeft met:
Probleemgedrag
· de eigen psychische ontwikkeling en beleving; · de achterliggende problematiek van de persoon; · de situatie, de omstandigheden waarin de persoon zich bevindt. Aan de hand van een aantal situaties uit de praktijk zullen we dit samenspel van factoren nog wat verduidelijken.
Daria is verstandelijk gehandicapt; zij woont in een gezinsvervangend tehuis. Groepsleider Eric vraagt haar even de tafel te dekken. Zonder enige aanleiding wordt Daria driftig en werpt zich krijsend op de grond. Daria staat weliswaar bekend als iemand die een moeilijke periode doormaakt ± zij zit in de puberteit en is heftig verliefd ± maar zo onvoorspelbaar driftig heeft zij nog nooit gereageerd.
In dit voorval zou kunnen meespelen dat Daria in de puberteit zit en prikkelbaar is. Ook zou kunnen meespelen dat zij net terug is van een weekend bij haar autoritaire, zeer verzorgende ouders, zodat zij de vraag van Eric even helemaal niet kan hebben. Door haar ouders wordt haar alles uit handen genomen; aan hen kan zij niets vertellen over haar verliefdheid. In het gezinsvervangend tehuis wordt toegewerkt naar zo zelfstandig mogelijk gedrag en vindt men haar ontluikende seksualiteit heel `normaal'. Puberteit en verliefdheid horen bij haar eigen psychische problematiek. Deze problematiek wordt versterkt door haar sociale situatie: oververantwoordelijke ouders enerzijds en de verwachtingen van het gezinsvervangend tehuis anderzijds. Ook zou kunnen meespelen dat Eric in korte tijd de vierde nieuwe begeleider op de groep is en dat Daria (net als de rest van de groep) slecht tegen deze wisselingen kan. Hier is dan de situatie medeverantwoordelijk voor het probleemgedrag.
Gedetineerde Adil staat te bellen. Piw'er Martin vindt dat hij lang genoeg heeft gebeld en vraagt hem dringend zijn gesprek te beeÈindigen. Adil wordt woedend, knalt de hoorn erop en loopt scheldend naar zijn cel.
25
26
Bijzonder gedrag en begeleiden
Adil is allergisch voor `moeten', daar heeft hij `een schurfthekel aan', zegt hij altijd. `Hij moest altijd van alles, maar een bedankje kon er nooit af, nee, een knal voor zijn kop kon hij krijgen¼' Dit is persoonlijke psychische problematiek van Adil. Door zijn jeugdervaringen kan hij slecht tegen `autoriteiten'. Wat verder meespeelt, is dat sommige piw'ers gedetineerden rustig laten bellen, ook al staan er nog vier te wachten, en dat andere piw'ers, zoals Martin, proberen ordening aan te brengen. Dit verschil in werkstijl brengt onduidelijkheid met zich mee, wat negatief kan doorwerken op de agressie van gedetineerden. Hier is de situatie mede verantwoordelijk voor het probleemgedrag van Adil. Zonder volledig te zijn, geven wij hierna een aantal factoren waaraan gedacht kan worden bij het beschrijven en analyseren van probleemgedrag. Individuele oorzaken voor probleemgedrag · Lichamelijk, bijvoorbeeld: ± Door een hersenbloeding kun je niet meer praten; mensen begrijpen je niet en dat maakt je woedend. ± Je lijdt aan de ziekte van Alzheimer en je merkt dat je steeds dingen vergeet en de weg kwijt bent; je bent angstig en je reageert agressief op jouw omgeving. · Psychisch, bijvoorbeeld: ± Je bent door je biologische ouders in de steek gelaten en je kampt met extreme verlatingsangst (de angst dat mensen van wie je gaat houden je in de steek zullen laten). Je bent in de leeftijd dat de meeste mensen relaties aangaan, maar juist als jij mensen aardig vindt, houd je hen uit de buurt door je afstandelijk en onvriendelijk te gedragen. ± Je bent verstandelijk gehandicapt. Jouw ouders eisen te veel van je, waardoor je je schuldig voelt wanneer dingen niet lukken; je wordt steeds faalangstiger. · Sociaal, bijvoorbeeld: ± Je hebt moeite met het aangaan van sociale contacten en je voelt je heel eenzaam. De buren maken zich zorgen over je, maar jij hebt het gevoel dat de hele buurt je in de gaten houdt en over je praat. Je denkt erover ze dat binnenkort betaald te zetten. ± Je bent ouder dan tachtig, veel vrienden zijn overleden. Je komt steeds minder de deur uit en jouw somberheid begint de vorm aan te nemen van een depressie.
Probleemgedrag
· Situationele oorzaken voor probleemgedrag ± Je woont in een buurt waar een groep jongeren al wekenlang tot diep in de nacht lawaai maakt. Hoewel je meestal een rustig type bent, ben je bang dat je er binnenkort op los gaat slaan. ± Je werkt sinds kort in een team van begeleiders waarin het al tijden rommelt vanwege de organisatorische veranderingen. Het lijkt of ze dat op jou afreageren: je voelt je onveilig en je wordt steeds onzekerder in je handelen. Opdracht 2: Probleemgedrag en problematiserende factoren Deze opdracht is erop gericht om jou een beeld te geven van de verschillende factoren die in een situatie, vaak gelijktijdig, een rol spelen en de problematiek kunnen verkleinen of vergroten. Probeer je de laatste situatie voor ogen te halen die jij als problematisch beleefde, bijvoorbeeld ruzie, ergernis, onmacht. Je kunt denken aan een praktijksituatie met een clieÈnt, een collega, een leidinggevende. Als je die niet voorhanden hebt, denk dan aan een situatie met jouw (schoon)ouders, kind(eren), partner, andere familieleden. Analyseer die situatie: kijk hoe de verschillende factoren een rol speelden. · Hoe was jouw lichamelijke gesteldheid? Bijvoorbeeld: uitgerust, moe, verkouden, een kater? · Hoe voelde jij je: emotioneel aspect? Bijvoorbeeld: gelukkig, kribbig, boos? · Hoe is jouw relatie met die persoon of personen: het betrekkingsniveau? · Hoe staat het met jouw sociale vaardigheden in het algemeen: het sociaal-emotionele aspect? · In welke context speelde dit zich af: het situationele aspect? Bijvoorbeeld: op (on)veilig terrein, bij jou thuis, te midden van clieÈnten, op straat waar iedereen meekeek?
1.4
Samenvatting
Tijdens het bestuderen van dit hoofdstuk heb je kennisgemaakt met een aantal opvattingen over probleemgedrag. Je hebt begrepen dat de definitie van probleemgedrag niet door iedereen hetzelfde gehanteerd zal worden. Het tijdsbeeld, de individuele opvattingen van de persoon en de gedeelde opvattingen in de samenleving als geheel spelen hierin een rol.
27
28
Bijzonder gedrag en begeleiden
Wij proberen tot een bruikbare definitie te komen. Na het bespreken van een aantal begrippen over probleemgedrag komen wij tot de omschrijving: psychosociale gedragsproblemen. Probleemgedrag kan te maken hebben met de beperking of handicap van de persoon, maar daarnaast spelen vooral individuele factoren (zoals lichamelijke, psychische en sociale oorzaken) en situationele factoren een rol. Een van deze factoren of een aantal factoren tezamen kunnen leiden tot psychosociale problematiek en probleemgedrag. Opdracht 3: Oorzaken voor probleemgedrag In het begin van dit hoofdstuk is je gevraagd het probleemgedrag van een van jouw clieÈnten/bewoners te beschrijven. Lees jouw beschrijving nog eens door en beantwoord de volgende vragen: 1 Welke individuele of persoonlijke oorzaken van de clieÈnt spelen een rol in het probleemgedrag? Denk hierbij aan: · lichamelijke factoren, bijvoorbeeld gezondheid of de aard van de handicap; · psychische of emotionele factoren, bijvoorbeeld geluksgevoel, angsten, trauma's; · sociale factoren, bijvoorbeeld de interactie met familie, medebewoners, begeleiders, werk. 2 Welke situationele factoren spelen hierin een rol? Denk hierbij aan: · de leefgroep en de woonsituatie; · veranderingen en samenwerking in het team van begeleiders; · andere factoren. 3 Geef kort en duidelijk weer waardoor volgens jou het probleemgedrag ontstaan is, waarom het zich nu nog voordoet en hoe dit gedrag volgens jou zou kunnen worden bijgestuurd. 4 Heb jij over dit gedrag dezelfde opvatting als jouw collega's? Indien niet: hoe zijn deze verschillen te verklaren?