Inhoudsopgave informatiemap SBOH voor huisartsopleiders
Algemene informatie SBOH 1. -
Risico Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) Informatie Arbowet, RI&E e.d. De RI&E-applicatie van de LHV Uw RI&E met plan van aanpak
2. -
Protocollen Protocol melding en registratie ongevallen, registratieformulier, meldingspunten Protocol prik-, snij-, spat- en bijtaccidenten Landelijke richtlijn prikaccidenten. Protocol Zwangerschap in de huisartspraktijk Protocol Infectiepreventie in de huisartspraktijk van de Werkgroep Infectie Preventie (WIP)
3. -
Bijlagen Model checklist gespreks- en aandachtspunten voor huisartsopleider en aios CAO voor de huisarts in opleiding Verzuimprotocol Beleid Hepatitis B Arbeidsomstandighedenspreekuur FAQ
Inhoudsopgave informatiemap huisartsopleiders
maart 2009
Algemene Informatie SBOH De SBOH is werkgever van huisartsen in opleiding en financiert de hele huisartsopleiding. Aios hebben bij de SBOH een arbeidsovereenkomst voor de duur van de opleiding. De CAO SBOH is van toepassing op deze arbeidsovereenkomst. De CAO kunt u vinden in de bijlagen. Als werkgever zorgt de SBOH voor: - uitbetaling van de salarissen - uitvoering van sociale wetten - goede arbeidsomstandigheden - voorkomen van ziekteverzuim - reïntegreren van langdurig zieke aios. Als financier van de huisartsopleiding verdeelt de SBOH de beschikbare financiële middelen over de: - aios (werkgeverskosten) - acht huisartsopleidingsinstituten (kosten voor theoretisch onderwijs) - huisartsopleiders (onkostenvergoeding) - innovatie-, kwaliteits- en samenwerkingsprojecten ten behoeve van de huisartsopleiding.
Contact SBOH Mercatorlaan 1200, 3528 BL Utrecht Postbus 19025, 3501 DA Utrecht Telefoon: 030-28 23 444 Fax: 030-28 23 454 E-mail:
[email protected] Website: www.sboh.nl
Kijk ook eens op www.sboh.nl voor alle informatie over en van de SBOH
Algemene informatie SBOH
mei 2008
Risico Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) INLEIDING Volgens de Arbo-wet moet iedere organisatie waar personeel in dienst is, dus ook de huisartspraktijk of het gezondheidscentrum, een actuele Risico Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) hebben met daarin een opsomming van zaken die onveilig of ongezond zijn of het welbevinden van medewerkers schaden. Aanvullend moet er een op de RI&E gebaseerd Plan van Aanpak bestaan, waarin de maatregelen zijn vermeld om de knelpunten op te lossen en de Arboomstandigheden te verbeteren.. Daarnaast dienen opleiders de risico’s en de in de praktijk aanwezige protocollen (op het gebied van arbeidsomstandigheden en veiligheid) met de aios te bespreken aan het begin van hun stageperiode. Er moet dus veel… Krijgt u er ook nog iets voor terug? JA: Mits serieus uitgevoerd, hebben RI&E en Plan van Aanpak tot gevolg dat de werkomstandigheden in uw praktijk zullen verbeteren. En dat heeft weer een positieve invloed op de motivatie van uw werknemers en uw aios. En gemotiveerde mensen leveren betere prestaties.
INHOUDSOPGAVE ● Informatie Arbowet en RI&E ● De RI&E-applicatie van de LHV ● Uw RI&E met plan van aanpak
Kijk op www.sboh.nl voor de meeste actuele versie van deze informatie.
RI&E en Arbowet Informatie voor huisartsopleiders Arbeidsomstandigheden Als u een huisarts in opleiding in de praktijk hebt, bent u in de eerste plaats opleider en geen werkgever. Echter, u moet zich wel aan alle Arbo-regels houden: u laat immers de aios (als stagiaire) in uw bedrijf werken. Daardoor is er sprake van een gezagsverhouding en bent u, volgens de Arbo-wet, verantwoordelijk voor goede arbeidsomstandigheden en voorlichting. RI&E Volgens de Arbo-wet bent u wettelijk verplicht in het bezit te zijn van een actuele Risico Inventarisatie & Evaluatie, de zogeheten RI&E. Dat geldt voor iedere ondernemer met personeel. Wat houdt zo’n RI&E in? Een RI&E is een document waarin: - alle risico’s zijn geïnventariseerd, dat wil zeggen dat er een opsomming is gemaakt van zaken die onveilig of ongezond zijn of het welbevinden van medewerkers schaden; - alle risico’s zijn geëvalueerd, dat wil zeggen dat is vastgesteld hoe groot de kans is dat de risico’s leiden tot gezondheidsschade (geen, laag, matig, hoog risicoklasse). Aanvullend moet er een op de RI&E gebaseerd Plan van Aanpak bestaan, waarin is vastgelegd welke maatregelen zullen worden genomen en op welke termijn (prioritering). De term actueel houdt in dat zich na het opstellen van de RI&E geen wijzigingen in de praktijk hebben voorgedaan die van invloed kunnen zijn op de risico’s binnen de praktijk. Ondernemingen met maximaal 25 werknemers hoeven hun RI&E-document niet te laten toetsen door een Arbo-dienst (peiljaar 2007). Voorwaarde is wel dat ze gebruik maken van een goedgekeurd branche-specifiek RI&E-instrument. In uw geval is dit de RI&E-applicatie van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV). Met dit hulpmiddel kunt u via internet redelijk eenvoudig een risico-inventarisatie maken en het programma helpt u met het maken van een plan van aanpak.De RI&E-applicatie van de LHV is het makkelijkst te vinden via www.rie.nl. Kijk bij RI@Einstrumenten onder “huisartsenpraktijk” en u komt rechstreeks in de applicatie.. Deze applicatie is in november 2008 ge-update. De update van de RI&E is gebruiksvriendelijker dan zijn voorganger.
Heeft u meer dan 25 werknemers, dan kunt u, als u van de LHV-applicatie gebruik maakt, uw RI&E met plan van aanpak voor een relatief laag bedrag laten toetsen bij Maetis Arbo. Voor meer informatie: www.lhv.nl en www.rie.nl. Toetsing van de RI&E op een rijtje Huisartspraktijken
met personeel tot ten hoogste 40 uur arbeid per week met ten hoogste 25 (peiljaar 2007) werknemers
met meer dan 25 werknemers
RI&E en Arbowet – informatie voor huisartsopleiders
moeten een RI&E hebben, maar hoeven dat document niet te laten toetsen hoeven hun RI&E-document niet te laten toetsen, mits ze gebruik maken van het goedgekeurde branche-specifieke RI&Einstrument: de LHV-applicatie Is toetsing verplicht, waarbij een bedrijfsbezoek door de arbodienst/deskundige plaatsvindt
februari 2009
pag. 1/3
Dit betekent dat huisartspraktijken met personeel tot ten hoogste 40 uur arbeid per week, ieder willekeurig instrument kunnen gebruiken. Alle overige huisartspraktijken wordt, in verband met de toetsingseisen, aangeraden gebruik te maken van het goedgekeurde, branche-specifieke RI&E-instrument: de LHV-applicatie. Mogelijke consequenties De SBOH adviseert u dringend te zorgen voor een actuele RI&E, want als u daar niet over beschikt, riskeert u derving van uitkering of een boete. Bij een bedrijfsongeval vraagt de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering immers meestal meteen of er een RI&E is gemaakt. Als dat niet aantoonbaar is, keren veel verzekeraars niet uit. De Arbeidsinspectie controleert regelmatig of (para)medische praktijken een RI&E hebben. Als de RI&E ontbreekt, kan de inspectie boetes uitdelen die variëren van € 300,-- tot € 2700,--. Deskundigheid in de praktijk De SBOH heeft, als werkgever, de verantwoordelijkheid voor ondermeer ziekteverzuimbegeleiding van aios en preventie. Daartoe is er, per 1 januari 2006 een bedrijfsarts werkzaam bij de SBOH en heeft de SBOH een landelijke preventiemedewerker aangesteld. Voor uw functie als werkgever (jegens andere medewerkers binnen uw huisartspraktijk), is het goed om het volgende te weten: -
Sinds 1 juli 2005 bent u nog steeds verplicht om u deskundig te laten ondersteunen bij
preventie- en verzuimaanpak, maar u bent niet langer verplicht u aan te sluiten bij een Arbo-dienst en kunt dus ook kiezen voor een maatwerkoplossing. Als u hiervoor kiest
dient u wel de deskundigheid in huis te hebben die nodig is voor veiligheid en arbeid.
Hiervoor zijn een bedrijfsarts, arbeidshygiënist, veiligheidskundige en een arbeids- en
organisatiedeskundige nodig. Ook de RI&E moet worden getoetst door een deskundige. U kunt hiervoor bijvoorbeeld een interne bedrijfsarts aanstellen en voor andere taken een externe arbodeskundige inhuren. Ook kunt u een van uw eigen medewerkers
opleiden tot gecertificeerd arbodeskundige. Theoretisch kan één persoon over al deze
deskundigheden beschikken. In de praktijk wordt meestal een contract gesloten met een bedrijfsarts. Voor de overige activiteiten kunnen personen binnen of buiten de
huisartspraktijk worden ingezet. Volgens de Arbo-wetgeving moet de bijstand van een -
deskundige voor de RI&E bij voorkeur intern worden georganiseerd.
Elke werkgever moet een werknemer aanwijzen als preventiemedewerker. Bij bedrijven tot en met vijfentwintig (peiljaar 2007) medewerkers, kan de werkgever deze taak zelf
op zich nemen. In een huisartspraktijk zal het dus vaak een taak zijn van de huisarts. De preventiemedewerker houdt zich bezig met de dagelijkse veiligheid en gezondheid
binnen de praktijk. Hij moet daarom kennis hebben van alle mogelijke gevaren binnen het bedrijf. De preventiemedewerker geeft bijvoorbeeld voorlichting over het onderhoud van apparaten, het juiste gebruik van beschermingsmiddelen, of het werken met
gevaarlijke stoffen. De preventiemedewerker hoeft geen cursus te volgen. Hij moet wel precies weten wat de arborisico´s binnen het bedrijf zijn, en welke maatregelen er volgens de RI&E nodig zijn.
RI&E en Arbowet – informatie voor huisartsopleiders
februari 2009
pag. 2/3
Bron: Ministerie van Sociale Zaken Meer info: www.arbonieuwestijl.nl Bij vragen kunt u contact opnemen met: Annette van der Laan (SBOH),
[email protected] ,
030 - 28 23 432
RI&E en Arbowet – informatie voor huisartsopleiders
februari 2009
pag. 3/3
De RI&E-applicatie van de LHV De Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) heeft een arbo-instrument ontwikkeld dat is toegespitst op de huisartsenzorg. Met dit instrument kunt u de gevaren en risico’s op het gebied van arbeidsomstandigheden binnen uw praktijk inventariseren, evalueren, voorkomen en oplossen. De LHV-applicatie is toegankelijk via www.rie.nl. Gebruik onderstaande link om rechtstreeks bij de LHV-applicatie uit te komen. http://www.rie.nl/rie-instrumenten/ri-e-huisartsenpraktijk
Adres LHV bureau Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) 'Domus Medica'
Mercatorlaan 1200, 3528 BL Utrecht Postbus 20056, 3502 LB Utrecht Telefoon 030-2823723, Telefax 030-2890400 E-mail
[email protected]
Website www.lhv.nl
UW RI&E
Protocollen INLEIDING In deze informatiemap hebben wij een aantal protocollen verzameld en opgesteld die u kunt gebruiken in uw huisartsopleidingspraktijk. Daaronder ook het zeer uitgebreide document dat is opgesteld door de Werkgroep Infectie Preventie (WIP) en dat vrijelijk mag worden vermenigvuldigd en verspreid mits steeds de Werkgroep Infectiepreventie als auteur wordt vermeld. Het betreft het document “Infectiepreventie in de huisartspraktijk”.Tevens treft u hier een overzicht van de protocollen die u in de RI&E-applicatie van de LHV kunt terugvinden. Wij verzoeken u onderstaande protocollen te bespreken met uw aios en hopen dat ze een bijdrage zullen leveren aan veilige arbeidsomstandigheden.
INHOUDSOPGAVE ● ● ● ● ●
Protocol melding en registratie ongevallen, meldingspunten, registratieformulier Protocol prik-, snij-, spat- en bijtaccidenten Landelijke Richtlijn Prikaccidenten Protocol Zwangerschap in de huisartspraktijk Protocol Infectiepreventie in de huisartspraktijk van de Werkgroep Infectie Preventie (WIP)
Kijk op www.sboh.nl voor de meeste actuele versie van deze informatie.
Protocol voor het handelen bij ongevallen maart 2008
Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet, kortweg de Arbowet, is de werkgever verplicht om ongevallen op te nemen in een ongevallenregister en ernstige ongevallen onverwijld (zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 24 uur) aan de Arbeidsinspectie te melden. Daarvoor is het van belang om te weten: - Wat onder werkgever wordt verstaan; - Wat onder een arbeidsongeval wordt verstaan; - Welke ongevallen in het ongevallenregister moeten worden vermeld; - Welke ongevallen direct aan de Arbeidsinspectie moeten worden gemeld. De procedure is er op gericht alle ongevallen op de werkplek te registreren en zo inzicht te krijgen in de gezondheidsrisico’s van de huisartsen in opleiding (aios). Vervolgens kunnen maatregelen worden genomen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden waardoor ongevallen kunnen worden voorkomen.
Procedure in het kort -
De aios meldt ieder (bijna) ongeval aan de opleider en aan de SBOH. In geval van een prik-, snij-, spat- of bijtaccident neemt de aios contact op met de Arbodienst van het AMC: 020-5669111. Zie ook het desbetreffende protocol prik-, snij-, spat- en bijtaccidenten. De opleider en de SBOH registreren alle (bijna) ongevallen. De opleider en de SBOH melden ernstige ongevallen onverwijld aan de Arbeidsinspectie. Het ongevallenregister gaat deel uitmaken van de RI&E van de SBOH en zal gebruikt worden voor preventieve doeleinden. Jaarlijks worden de gegevens over ongevallen door de SBOH opgenomen in het sociaal jaarverslag.
Protocol voor het handelen bij ongevallen
maart 2008
pag. 1/6
Definities Wie is de werkgever?
Artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet 2007 geeft de volgende definities t.a.v. het begrip ‘werkgever’: 1. degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten. 2. degene die zonder werkgever (…) in de zin van het eerste lid te zijn, een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten. In het eerste geval is de SBOH werkgever, volgens de tweede definitie, de opleider. Aangezien er sprake is van een gezagsverhouding tussen opleider en aios is de opleider, volgens de Arbeidsinspectie werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet. Werknemers zijn op grond van artikel 9 van de Arbowet verplicht om alle arbeidsongevallen te melden bij de werkgever.
Wat is een arbeidsongeval?
Een arbeidsongeval is een ongeval dat plaatsvindt bij of als gevolg van werkzaamheden. Ongevallen die plaatsvinden op weg naar en van het werk (woon-werkverkeer) worden niet als arbeidsongevallen aangemerkt. Ongevallen die plaatsvinden tijdens dienstreizen worden wel als arbeidsongeval aangemerkt.
Wat is een ernstig arbeidsongeval?
Er is sprake van een ernstig ongeval als het slachtoffer aan de gevolgen overlijdt of ernstig lichamelijk of geestelijk letsel oploopt. Van ernstig letsel is sprake als een slachtoffer zodanige schade aan de gezondheid heeft opgelopen dat deze - binnen 24 uur – tot opname in een ziekenhuis leidt. Dit ter behandeling of observatie. Ook als een redelijk medisch vermoeden van blijvende schade aan de gezondheid bestaat, wordt dit als ernstig letsel beschouwd. Wanneer het slachtoffer echter direct na poliklinische behandeling weer naar het werk of naar huis kan is (doorgaans) geen sprake van ernstig letsel. Verder geldt dat wanneer de werknemer als gevolg van een ongeval de arbeid tijdens de dag of dienst slechts heeft onderbroken, er geen sprake is van een ernstig ongeval.
Voorbeelden
Er zijn vele voorbeelden van arbeidsongevallen denkbaar: - contact met elektrische stroom, een warmtebron of gevaarlijke stoffen; - verdrinking; - bedolven worden; - door iets ingesloten worden (gas, vloeistof, vaste materie); - verplettering tegen een voorwerp of stoot tegen een voorwerp - botsing; - contact met snijdende of puntige voorwerpen; - beknelling of verplettering in, onder of tussen iets; - verwonding door dier of mens; - snij- of prikaccidenten; - bijt- of spataccidenten.
Protocol voor het handelen bij ongevallen
maart 2008
pag. 2/6
Registratie en melding Hieronder wordt aangegeven wat de taken zijn van de huisarts in opleiding (aios), de opleiders (HAO, opleidingsinstituten en ELWP-instellingen) en de SBOH.
Algemeen Registratieplicht
De verplichting van iedere werkgever is om alle ongevallen, dus ook (bijna) ongevallen te vermelden in het ongevallenregister. Deze verplichting geldt zowel voor het eigen personeel als voor ingehuurd personeel (uitzendkrachten, stagiaires, etc.).
Meldingsplicht
Een werkgever dient de Arbeidsinspectie direct (binnen 24 uur) en ongeacht het tijdstip (telefonisch) op de hoogte te stellen, wanneer een ernstig arbeidsongeval heeft plaatsgevonden. Om de melding tijdig door te kunnen geven, dient de SBOH dus ook onverwijld op de hoogte te worden gebracht.
Taken van de opleiders
Opleiders hebben (vanuit hun gezagsverhouding) de wettelijke verplichting (bijna) ongevallen te registreren en ernstige ongevallen te melden aan de Arbeidsinspectie en zij dienen ervoor zorg te dragen dat aanwezige protocollen met de aios worden besproken zodat de aios hiervan op de hoogte is. HAO’s en overige opleiders dienen erop toe te zien dat de aios het besprokene zoveel mogelijk naleeft.
Taken van de aios
Van de aios wordt verwacht, dat hij/zij op de hoogte is van de inhoud van de protocollen. Ter voorkoming van ongevallen en beroepsziekten, dient elke werknemer op de hoogte te zijn van zijn/haar taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden te weten: 1. actief meewerken aan het verbeteren van de arbeidsomstandigheden; 2. veilig werken om gevaren voor de veiligheid en gezondheid van zichzelf, de collegae en derden te voorkomen; 3. opvolgen van protocollen en werkinstructies, zoals is afgesproken en vastgelegd; 4. de voorgeschreven persoonlijke beschermingsmiddelen op de juiste wijze dragen en gebruiken; 5. direct melden van onveilige situaties, ongevallen en bijna ongevallen aan opleiders en SBOH; 6. meewerken aan voorlichting en onderricht, dat speciaal voor hen georganiseerd wordt. Voor de handelwijze na een ongeval wordt verwezen naar de aanwezige protocollen die op de plaats van het ongeval aanwezig dienen te zijn, bij voorbeeld de “handelwijze na accidenteel bloedcontact”.
Iedere aios heeft de plicht ongevallen, bijna ongevallen en onveilige situaties te melden aan de SBOH en aan de opleiders.
Taken van SBOH
Wat doet de SBOH met een melding? Na melding van een arbeidsongeval, neemt de SBOH het voorval op in het ongevallenregister. In geval van een ernstig ongeval meldt de SBOH dit onverwijld aan de Arbeidsinspectie. Het ongevallenregister gaat deel uitmaken van de Risico Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) van de SBOH en zal gebruikt worden voor preventieve doeleinden. Jaarlijks worden de gegevens over ongevallen opgenomen in het sociaal jaarverslag, zodat de SBOH voldoet aan haar plicht om alle andere werknemers in informeren over arbeidsongevallen.
Protocol voor het handelen bij ongevallen
maart 2008
pag. 3/6
Meldingspunten
Ernstige arbeidsongevallen, gebeurtenissen met grote materiële schade en beroepsziekten moeten worden gemeld aan het kantoor van de Arbeidsinspectie, gelegen in het gebied waar het voorval plaatsvond.
Telefoonnummers en adressen voor melding van arbeidsongevallen
Arbeidsinspectie
Arbeidsinspectie
Arbeidsinspectie
Arbeidsinspectie
Arbeidsinspectie
Arbeidsinspectie
Engelse Kamp 4 9722 AX Groningen Postbus 30016 9700 RM Groningen Tel. 050-522 58 80 Fax. 050-526 72 02
Radarweg 60 1043 NT Amsterdam Postbus 58366 1040 HJ Amsterdam Tel. 020-581 26 12 Fax. 020-686 47 03
Stadionweg 43C 3077 AS Rotterdam Postbus 9580 3007 AN Rotterdam Tel. 010-479 83 00 Fax. 010-479 70 93
Protocol voor het handelen bij ongevallen
Janspoort 2 6811 GE Arnhem Postbus 9018 6800 DX Arnhem Tel. 026-355 71 11 Fax. 026-442 4046
Oudenoord 6 3513 ER Utrecht Postbus 820 3500 AV Utrecht Tel. 030-230 56 00 Fax. 030-230 56 80
Godsweerdersingel 10 6041 GL Roermond Postbus 940 6040 AX Roermond Tel. 0475-356 666 Fax. 0475-356 660
maart 2008
pag. 4/6
Registratieformulier t.b.v. het arbeidsongevallenregister Naam aios: ……………………………………………………………….. Employénummer: ………………………………………………………… Naam huisartsopleider:………………………………………………….. Praktijkadres: …………………………………………………………….. Plaats:……………………………………………………………………….
A. ALGEMEEN
1. TYPE INCIDENT 1. 2.
B.
Voorgevallen incident Bijna-incident of gevaarlijke situatie
2. WAAR VOND HET INCIDENT PLAATS 1. Binnen praktijk/instituut 2. Buiten het gebouw: …………………………………
3. TIJDSTIP AANMELDING Datum: Dag van de week Ma/di/wo/do/vr/za/zo Tijdstip: (0-24 uur/min.)
WAT GEBEURDE ER / WAT HAD ER KUNNEN GEBEUREN ?
4. SOORT INCIDENT 1. Snijwonden 2. Vallen 3. Prikincident 4. Agressie: - verbaal - non – verbaal
5. Inname schadelijke stoffen 6. Brand / schroeien 7. Stoten / knellen / botsen 8. Anders (leg uit bij 12)
C. OORZAKEN
5. WAARDOOR GEBEURDE HET? 1. materiaal: - meubelen - hulpmiddelen - apparaten - kleding 2. (niet) handelen van personeel 3. anders (leg uit bij 12)
D. AFLOOP
7. LICHAMELIJK LETSEL 1. nee 2. (nog) niet merkbaar 3. pijn 4. blauwe plek / zwelling 5. huisletsel: 6. botbreuk 7. benauwdheid 8. overlijden 9. anders (leg uit bij 12)
6. MEDE - OORZAAK 1. verkeerd gebruik materiaal 2. defect materiaal 3. natte / gladde vloer 4. foute aflevering of bereiding 5. geen toezicht 6. afspraken schieten tekort 7. bewust genomen risico 8. vergissing / vergeten 9. anders (leg uit bij 12)
8. PSYCHISCHE SCHADE 1. nee 2. (nog) niet merkbaar 3. sufheid 4. onrust 5. angst 6. anders (leg uit bij 12)
Protocol voor het handelen bij ongevallen
maart 2008
9. LETSEL ANDEREN 1. nee 2. (nog) niet merkbaar 3. ja (leg uit bij 12)
pag. 5/6
10. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
GEWAARSCHUWD leidinggevende collega arts directie familie huisarts Arbo-dienst Arbeidsinspectie geen actie onbekend
11. 1. 2. 3. 4.
OPNAME ZIEKENHUIS nee (nog) niet duidelijk alleen consult ja, ziekenhuisopname
12. NADERE UITLEG OF TOELICHTING OP HET INCIDENT
13. HOE KAN HET INCIDENT IN DE TOEKOMST VOORKOMEN WORDEN?
E.
MELDINGS - INFORMATIE
14. BETROKKENHEID MELDER 1. direct betrokken (slachtoffer) of getuige 2. achteraf aangetroffen of gealarmeerd
Protocol voor het handelen bij ongevallen
maart 2008
pag. 6/6
Protocol prik-, snij-, spat- en bijtaccidenten; Handelwijze na accidenteel bloedcontact
18 maart 2008
NEEM ZO SNEL MOGELIJK, BIJ VOORKEUR DIRECT NA DE GEBEURTENIS, CONTACT OP MET DE ARBODIENST VAN HET AMC 020-5669111 VRAAG NAAR DE DIENSTDOENDE BEDRIJFSARTS GEEF AAN DAT U EEN SBOH-MEDEWERKER BENT INLEIDING
Na een prik-, spat-, snij- en bijtaccident is het van belang snel en adequaat te handelen. Dit protocol beschrijft de belangrijkste stappen
WAT IS EEN PRIK-, SPAT-, SNIJ- EN BIJTACCIDENT?
Een prik-, spat-, snij- en bijtaccident is een gebeurtenis waarbij iemand op zodanige wijze in contact komt met bloed, dat hij of zij risico loopt besmet te worden met Hepatitis B, Hepatitis C en/of HIV. Bij een dergelijk accident wordt de huid door een voorwerp waaraan bloed kleeft, zoals een injectienaald, beschadigd. Hierbij kan ‘bloed-op-bloed’-contact zijn ontstaan. Er kunnen dan virussen op u zijn overgedragen. Ook bijtverwondingen kunnen leiden tot bloed-op-bloed-contact en tot virusoverdracht.
WELKE VIRUSSEN ZIJN VAN BELANG?
De belangrijkste virussen die door bloed-op-bloed contact kunnen worden overgedragen zijn: ● het hepatitis B virus (HBV); ● het hepatitis C virus (HCV) en ● het humaan immunodeficiëntie virus (HIV).
BELANGRIJKSTE EERSTE STAPPEN NA EEN PRIK-, SPAT-, SNIJ- OF BIJTACCIDENT Zorg direct na het accident voor een goede wondverzorging:
● laat de wond goed doorbloeden; ● spoel de wond met water en of fysiologisch zout; ● desinfecteer de wond met alcohol 70% (al dan niet met chloorhexidine of jodium); ● bij contact met de slijmvliezen of ogen spoelt u direct en zo goed mogelijk met water of fysiologisch zout. Neem na het incident zo snel mogelijk, bij voorkeur direct na de gebeurtenis telefonisch contact op met de bedrijfsarts van het Academisch Medisch Centrum Amsterdam1, via het centrale telefoonnummer 020-5669111. Dit nummer is 24 uur per dag te bereiken. Geef aan dat u een werknemer bent van de SBOH en vraag om een dienstdoende bedrijfsarts op te roepen.
1
De SBOH heeft met de Arbodienst van het AMC afspraken gemaakt over de 24-uurs opvang van aios na
een accident. Protocol prik-, snij-, spat- en bijtaccidenten; handelwijze na accidenteel bloedcontact
18 maart 2008
pag. 1/3
Overdag wordt u doorverbonden met de Arbo-dienst AMC en na werktijd is er een dienstlijst met telefoonnummers van dienstdoende bedrijfsartsen waarmee u wordt doorverbonden. Een team van ervaren AMC-bedrijfsartsen doet de beoordeling en geeft advies hoe verder te handelen.
HET VERDERE VERVOLG
De bedrijfsarts van het AMC maakt op basis van de toedracht van het accident en de mate van bloedcontact een voorlopige inschatting van het besmettingsrisico dat u heeft opgelopen, in het bijzonder kans op HBV, HCV en HIV-besmetting. De bedrijfsarts geeft advies in relatie tot het accident en het uit te zetten laboratoriumonderzoek (zowel bij de bron als bij het slachtoffer) en stelt, indien geïndiceerd, eventuele PEP-indicatie vast. NB: dit onderzoek wordt door de eigen huisarts(-opleider) verder zelf in gang gezet. Die heeft de beste ingangen bij regionale voorzieningen zoals streeklaboratoria e.d. Indien nodig, consulteert de bedrijfsarts een van de AMC-specialisten (bij voorbeeld een internist gespecialiseerd in aids, een hepatoloog e.d.). De bedrijfsarts van de SBOH ontvangt een afschrift van het advies en verzorgt de nazorg.
WAT IS HET RISICO OP BESMETTING?
Het risico op besmetting met een van de genoemde virussen is sterk afhankelijk van de hoeveelheid virus in het bloed van de bronpatiënt en van de omvang van de huidbeschadiging. HBV en HCV Besmetting met HBV is een reëel risico, ook als het prik- of snijaccident slechts een kleine huidbeschadiging heeft opgeleverd. De kans op besmetting met HCV is lager. HIV De kans op HIV-besmetting ligt nog lager. Het is belangrijk om te weten dat het risico op een HIV-besmetting na een prik- of snij-accident gering is. De volgende factoren leiden tot een hoger risico op HIV-besmetting: ● diepe verwonding; ● zichtbaar bloed op het scherpe voorwerp; ● prikaccident met een holle naald die bloed bevatte (risico op besmetting >5%); ● intraveneuze of intramusculaire toediening van besmet bloed (ook geringe hoeveelheden vormen een reëel risico op besmetting); ● bloed afkomstig van een bronpatiënt met veel virus in het bloed, waaronder onbehandelde en terminale aidspatiënten.
Protocol prik-, snij-, spat- en bijtaccidenten; handelwijze na accidenteel bloedcontact
18 maart 2008
pag. 2/3
WAT IS HET BELEID BIJ RISICO OP HEPATITIS
B?
WAT IS HET BELEID BIJ RISICO OP HEPATITIS
C?
De beste bescherming is een volledige vaccinatie2. De bedrijfsarts zal nagaan of u voldoende bent beschermd tegen HBV. Is dit niet bekend of onduidelijk dan krijgt u een immunoglobineinjectie. Het is van belang dat deze binnen 24 uur na het prik-, spat-, snij- of bijtaccident wordt gegeven. Meestal wordt gelijktijdig een eerste van drie vaccinaties tegen HBV gegeven.
Voor HVC bestaat er geen effectieve preventieve behandeling. Als er antistoffen tegen HCV in het bloed worden aangetoond kan in overleg met een hepatoloog een behandeling worden overwogen.
WAT IS HET BELEID BIJ RISICO OP
HIV BESMETTING?
De kans op een daadwerkelijke HIV-infectie wordt aanzienlijk verminderd als u zo snel mogelijk, het liefst binnen acht uur na het accident, begint met de inname van medicijnen die de vermenigvuldiging van HIV remmen. Tot 72 uur na het incident kan PEP worden overwogen maar hoe sneller hoe beter! Dit verlaagt de kans op een daadwerkelijke HIV-infectie. De behandeling met HIV-remmers wordt de “Post Expositie Profilaxe” of “PEP” genoemd. PEP kan overwogen worden als onduidelijk is of: ● de bronpatiënt is geïnfecteerd met HIV; ● de bronpatiënt ombekend is of ● er onvoldoende tijd is om op uitslagen van onderzoek van het bloed van de bronpatiënt te wachten. Indien de bronpatiënt vervolgens geen HIV blijkt te hebben, zal PEP direct worden beëindigd. Zolang het onduidelijk is of u met HIV bent geïnfecteerd en nader onderzoek loopt of een PEP kuur is gestart, is het niet raadzaam onbeschermd seksueel contact te hebben.
OVERWEGINGEN OM AL DAN NIET MET PEP TE STARTEN
Voor de werking van PEP bestaat enige wetenschappelijke basis. Een absolute garantie op bescherming tegen HIV-infectie is er echter niet. Het is van belang om het risico op besmetting met HIV door het prik-, spat-, snij- of bijtaccident en het preventieve effect van een behandeling met HIV-remmers af te zetten tegen de ongemakken (innemen, bijwerkingen) van de vier weken durende kuur. Dit moet binnen relatief beperkte tijd met de bedrijfsarts en de internist gespecialiseerd in aids worden besloten.
TOT SLOT De gegevens van het incident worden door de bedrijfsarts van het AMC vastgelegd, waarbij ook informatie over oorzaak en omstandigheden waaronder het incident plaatsvond. Jaarlijks vindt er een schriftelijke rapportage plaats aan de directie van de SBOH, waarin aanbevelingen worden gedaan voor een te voeren preventiebeleid. De bedrijfsarts van de SBOH ontvangt hier tevens een afschrift van.
2
Bij aanstelling adviseert de SBOH iedere aios zich te laten vaccineren tegen Hepatitis-B en verzoekt hen een
verklaring te overleggen over zijn/haar anti-HBs-titer (voor het volledige controle- en vaccinatiebeleid verwijzen wij naar de personeelsinformatie op www.sboh.nl).
Protocol prik-, snij-, spat- en bijtaccidenten; handelwijze na accidenteel bloedcontact
18 maart 2008
pag. 3/3
Landelijke Richtlijn Prikaccidenten Inleiding Deze richtlijn beschrijft het post-expositie-beleid na prik-, bijt-, snij- en spataccidenten met bloed en andere lichaamsvloeistoffen. Bij een prik- of snijaccident komt bloed (of een andere lichaamsvloeistof) van de ene persoon via een scherp voorwerp, bv een injectienaald of scalpel, in het lichaam van een ander. Bij een spataccident betreft het bloed dat op slijmvliezen of niet-intacte huid terechtkomt. Bij een bijtaccident tenslotte
komt bloed op mondslijmvlies of speeksel in een open wond. Via prik-, bijt-, snij- en spataccidenten
kunnen hepatitis B virus (HBV) hepatitis C virus (HCV) en Humaan Immunodeficiëntie Virus (HIV)
worden overgedragen. In het vervolg worden prik-, bijt- snij- en spataccidenten samengevat als prikaccidenten. Of een prikaccident tot infectie van het slachtoffer leidt is afhankelijk van: - de aard van het accident:
Is er daadwerkelijk bloed of een andere lichaamsvloeistof overgedragen, en zo ja hoeveel?
- de serostatus van de bron:
Bevat het bloed of de lichaamsvloeistof virusdeeltjes?
- de immuunstatus van het slachtoffer :
Is het slachtoffer al beschermd door vaccinatie of doorgemaakte infectie?
Aan de hand van deze richtlijn kan op gestructureerde wijze een inschatting gemaakt worden van het risico op infectie met HBV, HCV en HIV ten gevolge van het accident. Afhankelijk van het risico
worden al dan niet maatregelen geadviseerd om het slachtoffer tegen infectie te beschermen (post-
expositie-profylaxe) of een eventueel opgetreden infectie in een vroeg stadium te onderkennen. De richtlijn is als volgt ingedeeld: Deel 1: Totstandkoming van de Landelijke Richtlijn Prikaccidenten Deel 2: Stappenplan
Stapsgewijze beschrijving van de praktische afhandeling van een prik- of spataccident: risico-inventarisatie, diagnostiek en eventuele maatregelen.
Deel 3: Toelichting en verantwoording.
Uitgebreidere beschrijving van enkele onderdelen van het stappenplan en verantwoording van gemaakte keuzes.
De Landelijke Richtlijn Prikaccidenten is bedoeld voor alle artsen, verpleegkundigen,
ziekenhuishygiënisten en overige hulpverleners die betrokken zijn bij de beoordeling van prikaccidenten. Een richtlijn blijft echter altijd een hulpmiddel, in de praktijk zullen zich situaties voordoen waarin de richtlijn niet voorziet. Neem zo nodig contact op met een deskundige voor intercollegiaal overleg. Daarnaast is het in het kader van de uniformiteit en kwaliteit van de beoordeling van belang om de gegeven adviezen regelmatig te toetsen met collega’s.
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 1/24
1. Totstandkoming van de richtlijn Prik- , spat-, snij- en bijtaccidenten komen vooral voor tijdens de medische beroepsuitoefening in het ziekenhuis, maar daarnaast ook in de extramurale en openbare gezondheidszorg. Afhankelijk van de omstandigheden wendt het slachtoffer zich tot de bedrijfsarts, de spoedeisende hulp, de
huisarts of de GGD. Deze maken bij de beoordeling van het accident vaak gebruik van richtlijnen of protocollen, die onderling echter aanzienlijk kunnen verschillen ten aanzien van de geadviseerde maatregelen.
Om de kwaliteit en uniformiteit van de beoordeling van prikaccidenten te bevorderen heeft het Centrum Infectieziektebestrijding - op initiatief van het Landelijk Overleg Infectieziekten - een
werkgroep ingesteld die de opdracht kreeg om een Landelijke Richtlijn Prikaccidenten op te stellen. In de werkgroep zijn de verschillende medische beroepsverenigingen vertegenwoordigd die bij de beoordeling van prikaccidenten betrokken zijn. Werkwijze:
Bestaande, gepubliceerde richtlijnen werden verzameld, de verschillen tussen deze richtlijnen werden in kaart gebracht en aan de hand van deze verschillen werden discussiepunten geformuleerd. Over deze discussiepunten werd aanvullende literatuur verzameld. De discussiepunten werden in de werkgroep besproken, beleidskeuzes werden waar mogelijk onderbouwd door resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Naast de wetenschappelijke onderbouwing was de praktische
bruikbaarheid van de richtlijn een belangrijk aandachtspunt voor de leden van de werkgroep. Daarom werd gekozen voor de vorm van een stappenplan: een praktijkinstructie voor een gestructureerde beoordeling van een prikaccident.
Argumentatie en literatuurverwijzingen zijn opgenomen in de “Toelichting en Verantwoording” . De concept-richtlijn werd voor commentaar voorgelegd aan de volgende organisaties: Landelijk Overleg Infectieziekten Nationaal Hepatitis Centrum
Nederlands Huisartsen Genootschap
Nederlandse Vereniging van Aids-behandelaren Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) NVAB Werkgroep Bedrijfsartsen in de Zorg
Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM) NVMM Werkgroep Klinische Virologie
Vereniging voor Hygiëne en Infectiepreventie in de Gezondheidszorg Werkgroep Infectie Preventie
Van alle genoemde organisaties werd schriftelijke commentaar ontvangen, dit werd in de richtlijn verwerkt. Op 21 november 2006 werd de richtlijn gepresenteerd aan de betrokken
beroepsbeoefenaren en gepubliceerd op de website van het Centrum Infectieziektebestrijding. Actualisering van de richtlijn vindt plaats door een werkgroep van afgevaardigden van de betrokken organisaties, minimaal eens per twee jaar.
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 2/24
2. Stappenplan Stap 0: Onmiddellijke actie
Laat na het accident de prik-, snij- of bijtwond goed doorbloeden en laat de verwonde de wond met water of fysiologisch zout uitspoelen. Vervolgens moet de wond gedesinfecteerd worden met een huiddesinfectans: alcohol 70% of chloorhexidine 0,5% in alcohol 70%.
Bij spataccidenten op de huid of slijmvliezen (oog, mond) wordt het oppervlak direct en grondig gespoeld met fysiologisch zout of eventueel water. Stap 1: Beoordeling van de aard van het accident
Vraag na wat er precies gebeurd is en inspecteer de verwonding. Beoordeel op grond van de aard van het accident en de hoeveelheid overgedragen bloed (of andere mogelijk infectieuze lichaamsvloeistof) aan de hand van tabel 1 wat het risico op virusoverdracht is.
Tabel 1: Risicoinschatting op basis van de aard van het accident Soort accident Spatten bloed op intacte huid
Geen
Spatten bloed op niet-intacte huid
Laag
(= actief eczeem of verse schaafwond) Intensief bloedcontact bij open wonden
Hoog
(steekpartij, snijwonden) Bloed of met bloed besmette vloeistof
Hoog
Andere mogelijk infectieuze vloeistof
Laag
op slijmvlies
op slijmvlies Bijtaccident, risico voor gebetene
Laag
(speeksel van dader in verse wond gebetene) Bijtaccident tijdens vechtpartij, risico voor gebetene
Hoog
Bijtaccident, risico dader
Hoog
(speeksel met bloed van dader in verse wond gebetene)
(bloed van gebetene op mondslijmvlies van dader) Oppervlakkige huidverwonding bij slachtoffer
Geen
zonder zichtbaar bloed (kras) Verwonding door subcutaan gebruikte injectienaald
Laag
Verwonding door intramusculair gebruikte injectienaald
Laag
(insulinenaald /heparinenaald)
zonder zichtbaar bloed van bron
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 3/24
Verwonding door intramusculair gebruikte injectienaald
Hoog
Verwonding door intracutaan gebruikte hechtnaald
Laag
met zichtbaar bloed van bron
zonder zichtbaar bloed van bron Verwonding door hechtnaald
Hoog
Verwonding door naald of lancet gebruikt voor
Hoog
Percutane verwonding, anders dan bovengenoemd
Hoog
met zichtbaar bloed van bron
vingerprik (bv glucosebepaling)
bv infuusnaald, OK instrumenten
Indien er bij een accident geen risico is op virusoverdracht hoeft het stappenplan niet verder doorlopen te worden. Bij een hoog-risico-accident zijn maatregelen nodig tegen HBV, HCV en HIV Bij een laag-risico-accident zijn alléén maatregelen nodig tegen HBV Stap 2: Beoordeling hepatitis B immuunstatus verwonde
Ga na of de verwonde gevaccineerd is tegen hepatitis B en of de vaccinatie tot een adequate anti-HBs respons heeft geleid (titer anti-HBs ooit >10 IE / l) Bepaal zo nodig cito anti-HBs bij de verwonde.
Op grond van vaccinatiestatus en anti-HBs respons wordt onderscheid gemaakt tussen beschermden, ongevaccineerden en non-responders. Voor deze drie groepen geldt een verschillend postexpositiebeleid.
Verwonde is volledig gevaccineerd ,titer anti-HBs was ooit ≥ 10 IE/l: Beschermd. Verwonde is volledig gevaccineerd, anti-HBs titer na vaccinatie < 10 IE/l: Non-responder
Verwonde is volledig gevaccineerd, geen titer bepaald : Cito anti-HBs bepalen
Indien anti HBs ≥ 10 IE/l: beschermd Indien anti HBs < 10 IE/l: afhandeling prikaccident als zijnde non-responder Verwonde heeft twee hepatitis B vaccinaties gehad:
Cito anti HBs bepalen:
Indien anti HBs ≥ 10 IE/l:
nu beschermd, vaccinatie volgens oorspronkelijk schema voortzetten Indien anti HBs < 10 IE/l: afhandeling prikaccident als zijnde non-responder Verwonde heeft één hepatitis B vaccinatie gehad:
Beschouwen als ongevaccineerd
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 4/24
Verwonde is niet gevaccineerd, maar heeft hepatitis B doorgemaakt (anti-HBc positief):
Verdere maatregelen ter prevantie van hepatitis B zijn niet zinvol.
Indien de verwonde beschermd is tegen hepatitis B zijn er ten aanzien van hepatitis B geen verdere diagnostiek of maatregelen nodig. Bij een hoog-risico-accident dient het stappenplan doorlopen te worden met betrekking tot hepatitis C en HIV. Bij een laag-risico-accident hoeft het stappenplan niet verder doorlopen te worden. Indien de verwonde ongevaccineerd is of non-responder wordt het gehele stappenplan verder doorlopen. De maatregelen om hepatitis B infectie te voorkomen verschillen echter voor ongevaccineerden en non-responders, zie stap 4. Indien de verwonde hepatitis B heeft doorgemaakt (bewezen door een positieve anti-HBc)zijn verdere maatregelen ter preventie van hepatitis B niet zinvol. Bij een hoog-risico-accident dient het stappenplan doorlopen te worden met betrekking tot hepatitis C en HIV. Bij een laag-risico-accident hoeft het stappenplan niet verder doorlopen te worden Stap 3: Achterhalen van de serostatus van de bron
Vanwege de consequenties voor het verdere beleid bij het slachtoffer is het van belang om duidelijkheid te hebben over de serostatus van de bron. Stel daarom al het mogelijke in het werk om de bron te achterhalen. Informeer de bron waarom bloedonderzoek noodzakelijk is. Nader onderzoek bij de bron vereist informed consent, zie bijlage 4 voor een informed consent verklaring. Bij een hoog-risico-accident : brononderzoek op HBV, HCV en HIV.
Indien de bron instemt met het bloedonderzoek worden bij een hoog-risico-accident de volgende bepalingen verricht: HBsAg
cito, binnen 24 uur
Anti-HCV, indien positief ook HCV-RNA
niet cito
Anti-HIV
cito, liefst binnen 2 uur
lndien de bron niet instemt met het onderzoek of de uitslag niet tijdig bekend is wordt op grond van de beschikbare gegevens een inschatting gemaakt of de bron behoort tot een hoog-risicogroep voor hepatitis B, C of HIV-infectie : Tabel 2: Hoog -risicogroepen: HBV
HCV
Hemodialysepatiënten
+
+
Hemofiliepatiënten en andere personen die
+
+
HIV
Bloedproducten hebben ontvangen Geestelijk gehandicapten in instituten
+
Personen afkomstig uit niet-Westerse landen
+
Personen afkomstig uit Egypte
+
Personen afkomstig uit Sub-Sahara Afrika
+
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
+ + november 2006
pag. 5/24
Intraveneuze druggebruikers
+
+
+
Mannen die seks hebben met mannen
+
+
Prostituées
+
+
Indien er slechts bronmateriaal beschikbaar is zoals bijvoorbeeld een losse injectienaald dan dient de risicoinschatting gemaakt te worden op basis van de herkomst van dit materiaal en de prevalentie van bloedoverdraagbare aandoeningen onder de personen waarvan het materiaal afkomstig is. Het is niet zinvol om losse naalden of bloedresten te onderzoeken op HBV, HCV of HIV. Bij een laag-risico-accident : alléén brononderzoek op HBV
Bij een laag-risico-incident wordt in principe binnen 24 uur bij de bron een HBsAg bepaling verricht. Brononderzoek kan achterwege blijven als het slachtoffer ongeacht de uitkomst van het onderzoek zal starten met vaccinatie tegen hepatitis B, bijvoorbeeld in het kader van beroepsrisico. Indien de
bron niet beschikbaar is of niet wil meewerken aan het onderzoek wordt deze beschouwd als HBVpositief. Ook bronmateriaal van onbekende herkomst wordt beschouwd als zijnde HBV-positief. Bij een laag risico-accident is brononderzoek op HCV en HIV niet nodig, de uitslag heeft geen consequenties voor het beleid ten aanzien van de verwonde. Stap 4: Maatregelen ten aanzien van hepatitis B
(Deze maatregelen gelden alleen voor verwonden die niet beschermd zijn tegen hepatitis B door vaccinatie of doorgemaakte infectie, zie stap 2) Bij accidenten met een hoge kans op transmissie en een HBsAg positieve bron (of een bron met een hoog risico op seropositiviteit) dient aan de verwonde binnen 24 uur hepatitis B immunoglobuline
(HBIG) te worden toegediend. De dosering van HBIG is voor volwassenen 500 IE, intramusculair, voor kinderen 8 IE/kg intramusculair. Als het accident na meer dan 24 uur gemeld wordt, kan in
uitzonderingsgevallen overwogen worden om alsnog HBIg toe te dienen tot maximaal zeven dagen na het accident.
Zowel bij hoog-risico-accidenten als bij laag-risico-accidenten dient zo spoedig mogelijk gestart worden met hepatitis B vaccinatie volgens schema 0 - 1 - 6 maanden. Eén maand na de laatste
vaccinatie wordt anti-HBs bepaald. Indien de anti-HBs één maand na de derde vaccinatie te laag is
wordt anti-HBc bepaald. Indien de anti-HBc positief is volgt HBsAg-bepaling om hepatitis B-
dragerschap aan te tonen dan wel uit te sluiten. (dit dient met informed consent te gebeuren) Verwonden die HBsAg-positief blijken worden naar een behandelaar verwezen voor verdere diagnostiek, behandeling en/of controle.
Onder bijzondere omstandigheden –bijvoorbeeld als de verwonde een bekende non-responder op iskan hepatitis B vaccinatie vervangen worden door éénmalige toediening van HBIG
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 6/24
Tabel 3: Hepatitis B, actie bij verwonde Hepatitis B
Bron positief
Status bron
Status bron
onbekend en
onbekend en laag
seropositiviteit
seropositiviteit Vaccinatie**
risico
hoog risico bron
bron
Hoog-risico
HBIG en
HBIG en
Accident
vaccinatie*
vaccinatie*
Titerbepaling
Titerbepaling
Titerbepaling
Vaccinatie**
Vaccinatie**
Vaccinatie**
Titerbepaling
Titerbepaling
Titerbepaling
na vaccinatie
na vaccinatie
na vaccinatie
na vaccinatie Laag-risico Accident
Bron negatief
Geen actie***
na vaccinatie
na vaccinatie
Geen actie***
* Indien vanwege slachtofferfactoren (bv bekende non-responders, immuungecompromitteerden, leeftijd > 50 jaar of hoge kans op non-compliance) niet gevaccineerd wordt, moeten twee doses HBIG worden toegediend met een maand tussenruimte. ** Vanwege slachtofferfactoren (bv bekende non-responders, immuungecompromitteerden, leeftijd> 50 jaar of hoge kans op non-compliance) kan vaccinatie vervangen worden door éénmalige toediening van HBIG. *** Ook bij een negatieve bron is er bij een accident in de werksituatie een indicatie voor vaccinatie van de werknemer, maar dan vanuit preventief oogpunt. Buiten de werksituatie kan eveneens preventieve vaccinatie overwogen worden als het slachtoffer een verhoogd risico heeft op het oplopen van hepatitis B.
Stap 5:
Maatregelen ten aanzien van hepatitis C Bij een hoog-risico-accident wordt bij het slachtoffer na 3 en 6 maanden HCV-RNA bepaald.
Verwonden die HCV-RNA positief blijken worden naar een behandelaar verwezen voor verdere diagnostiek, behandeling en/of controle.
Bij een laag-risico-accident zijn er ten aanzien van hepatitis C geen maatregelen nodig. Tabel 4: Hepatitis C, actie bij verwonde Hepatitis C
Bron positief
Status bron
Status bron
risico
laag risico
bron
bron
onbekend en hoog seropositiviteit
onbekend en
Bron
negatief
seropositiviteit
Hoog-risico
HCV-RNA*
HCV-RNA*
HCV-RNA*
Geen actie
Laag-risico
Geen actie**
Geen actie**
Geen actie
Geen actie
Accident
Maand 3 en 6
Maand 3 en 6
Maand 3 en 6
Accident * Indien HCV-RNA bepaling om praktische redenen niet mogelijk is kan deze vervangen worden door anti-HCV-bepaling.
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 7/24
** Met verwonde wordt dat besproken dat het risico op transmissie van HCV in de praktijk
verwaarloosbaar klein is. Indien verwonde desondanks ongerust blijft is controle na 3 en 6 maanden te overwegen, of eventueel het uitvoeren van brononderzoek indien de bron bekend is. Stap 6:
Maatregelen ten aanzien van HIV Bij een hoog-risico-accident en een bewezen positieve bron (of een bron met een hoog risico op
seropositiviteit) wordt PEP geadviseerd. PEP dient zo spoedig mogelijk gestart te worden, liefst binnen
twee uur na het accident. Indien de uitslag van het brononderzoek niet tijdig bekend is kan als de bron een hoog risico heeft op HIV-seropositiviteit al met PEP gestart worden in afwachting van de uitslag.
Verwijs de verwonde naar een AIDS-behandelaar voor het instellen van de behandeling en controle. Bij de verwonde wordt drie en zes maanden na het accident anti-HIV bepaald.
Bij een hoog-risico-accident en een bron met laag risico op seropositiviteit wordt met de verwonde de in principe negatieve indicatie voor PEP besproken en wordt bij de verwonde drie en zes maanden na het accident anti-HIV bepaald.
Verwonden die HIV-positief blijken worden naar een behandelaar verwezen voor verdere diagnostiek, behandeling en/of controle.
Bij een laag-risico-accident zijn er ten aanzien van HIV geen maatregelen nodig. Tabel 5: HIV-infectie, actie bij verwonde HIV
Bron positief
Status bron
Status bron
risico
risico
onbekend en hoog seropositiviteit
Hoog-risico Accident
Laag-risico
onbekend en laag
Bron
negatief
seropositiviteit
bron
bron
PEP geïndiceerd
PEP geïndiceerd
Negatieve
Anti HIV
Anti HIV
Anti HIV
Maand 3 en 6.
Maand 3 en 6.
Maand 3 en 6.
Geen actie*
Geen actie*.
Geen actie.
indicatie PEP
Geen actie.
Geen actie.
accident * Met verwonde wordt dat besproken dat het risico op transmissie van HIV in de praktijk verwaarloosbaar klein is. Indien verwonde desondanks ongerust blijft is serologische controle na 3 en 6 maanden te overwegen of eventueel uitvoeren van brononderzoek indien de bron bekend is
Stap 7: Afname nulserum bij verwonde
Indien er bij de verwonde virologische nacontrole plaatsvindt wordt direct na het accident ook een nulserum afgenomen. In een direct na het accident afgenomen bloedmonster kan –achteraf- bepaald worden of de verwonde al voor het accident geïnfecteerd was met HBV, HCV of HIV.
Indien er bij de verwonde anamnestisch aanwijzingen zijn voor al bestaande infectie met HBV, HCV of HIV is het aan te raden het nulserum direct virologisch te onderzoeken.
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 8/24
Stap 8:
Voorlichting en preventie van verdere verspreiding De verwonde hoeft zolang er bij hem geen infectie met HBV, HCV of HIV is aangetoond in principe geen bijzondere maatregelen te nemen.
Alleen bij hoog-risico-accidenten met een bekend seropositieve bron worden soms aanvullende
adviezen gegeven om verdere verspreiding in de eerste fase van de infectie te voorkomen. Dit betreft dan aanpassing van werkzaamheden ter preventie van transmissie naar patiënten door
“risicovormers” in de gezondheidszorg of condoomgebruik ter preventie van transmissie van HBV en HIV naar sex-partners.
3.Toelichting en verantwoording 1. Beoordeling van de aard van het accident Risicocategorieën Er is gekozen voor een indeling van de accidenten in 3 risicocategorieën, corresponderend met de te nemen maatregelen. Bij een hoog-risico-accident zijn maatregelen nodig ter preventie van HBV, HCV en HIV. Bij een laag-risico-accident zijn alléén maatregelen nodig ter preventie van HBV. Als er geen risico is op virusoverdracht zijn er geen maatregelen nodig.
Uitgangspunt bij risico-indeling is het bloedvolume dat via het accident van de bron naar het slachtoffer wordt overgedragen. Een dikke holle naald gebruikt voor venapunctie bevat meer bloed dan een subcutaan gebruikte injectienaald waarmee insuline werd ingespoten. De absolute hoeveelheid virus die via het accident wordt overgedragen is niet alleen gerelateerd aan het overgedragen bloedvolume, maar ook aan de concentratie van het virus in het bloed. Deze concentratie is
verschillend voor HBV, HCV en HIV en ook afhankelijk van bronfactoren zoals stadium van infectie en al
dan niet ingestelde behandeling. Bij een zelfde overgedragen bloedvolume is de kans op infectie met HBV vele malen groter dan de kans op infectie met HCV of HIV. Dit wordt weerspiegeld in de geadviseerde maatregelen, die per virus gespecificeerd zijn.
In onderstaande tabel wordt de orde van grootte van het risico op infectie na blootstelling aan een bewezen positieve bron weergegeven. Tabel 6: Risico op infectie na accident met seropositieve bron, per virus Hepatitis B
Hepatitis C
slijmvliescontact percutaan accident met
HIV 0,09 %
25 %
2%
0,3 %
bloedhoudende naald
Bron: CDC 2001, CBO 2005
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 9/24
Andere lichaamsvloeistoffen Naast bloed kunnen de volgende lichaamsvloeistoffen HBV, HCV of HIV bevatten: -
liquor cerebrospinalis
-
peritoneaal vocht
-
pleuravocht
-
synoviaal vocht
-
sperma
-
vaginaal secreet
-
vruchtwater
Speeksel kan kleine hoeveelheden HBV bevatten (Eijk05) Het is nog niet duidelijk in hoeverre speeksel in de praktijk een rol speelt bij transmissie van hepatitis B.
De concentratie HBV, HCV en HIV is in overige lichaamsvloeistoffen lager dan in bloed. Overleg zo nodig met een arts-microbioloog over de risico-inschatting.
Contact met feces, urine of zweet zonder bloedbijmenging leidt niet tot besmetting met HBV, HCV of HIV. Zichtbaar bloed van de bron
Bij prikaccidenten met injectienaalden wordt onderscheid gemaakt tussen accidenten met en zonder zichtbaar bloed van de bron. Onder “zichtbaar bloed van de bron” wordt verstaan: zichtbaar bloed aan de naald, zichtbaar bloed in de spuit en zichtbaar bloed vanuit de injectiewond bij de bron. 2.Achterhalen van de vaccinatiestatus van de verwonde Beschermingsduur hepatitis B vaccinatie. De Gezondheidsraad stelt dat de duur van de bescherming tegen hepatitis B door de beschikbare
vaccins zo lang is als de ervaring ermee (Gez 01) Er zijn geen aanwijzingen dat na een adequate initiële respons na verloop van tijd revaccinatie nodig is (Eur 00, Fitz 05) Onvolledig gevaccineerden
Een verwonde die slechts één hepatitis B vaccinatie heeft gehad wordt om praktische redenen als ongevaccineerd beschouwd.
Een verwonde die al twee vaccinaties heeft gehad maakt zijn vaccinatieserie in principe volgens het oorspronkelijke schema af. Na het prikaccident wordt cito anti HBs bepaald. Bij een anti HBs < 10 IU/l wordt de verwonde als non-responder beschouwd en wordt HBIG toegediend (bij een laag-risico-
accident één dosis, bij een hoog-risico-accident twee doses met een maand tussenruimte). Toediening van HBIG kan interfereren met anti HBs bepaling na de oorspronkelijke vaccinatieserie, stel deze uit tot tenminste 3 maanden na de laatste HBIG. Non-responders
In deze richtlijn wordt iedereen die na twee of drie hepatitis B vaccinaties een anti HBs titer < 10 IU/l heeft als non-responder beschouwd. Mogelijk ontwikkelen sommigen van hen na vervolgvaccinaties
alsnog een anti HBs-respons. Omdat er echter door het prikaccident een reëel risico is op infectie met HBV mag een eventuele verlate respons op de vaccinatie niet afgewacht worden en is directe
bescherming door HBIG noodzakelijk.
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 10/24
Verwonden die hepatitis B hebben doorgemaakt
Indien uit de anamnese blijkt dat de verwonde niet gevaccineerd is maar hepatitis B infectie heeft doorgemaakt, kunnen verdere maatregelen ten aanzien van hepatitis B achterwege blijven. Als de verwonde natuurlijke immuniteit heeft verworven zijn maatregelen niet nodig en als de verwonde drager is van HBV is post-expositie-profylaxe door vaccinatie of toediening van HBIG niet zinvol.
Bij twijfel over doorgemaakte infectie dient bij de verwonde anti HBc bepaald te worden en indien positief HBsAg en anti HBs. 3. Achterhalen serostatus van de bron Informed consent
In het kader van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) is voor virologisch onderzoek van de bron informed consent noodzakelijk. In het gesprek met de bron dient
uitdrukkelijk vermeld te worden dat de verwonde de uitslag van het bloedonderzoek ook zal kunnen afleiden uit het al dan niet instellen van maatregelen. HBV-onderzoek bij de bron
HBV-onderzoek bij de bron gebeurt door bepaling van HBsAg. De bepaling dient bij een hoog-risicoaccident cito uitgevoerd te worden omdat dan bij een positieve uitslag binnen 24 uur HBIG toegediend
moet worden. Bij een laag-risico-accident hoeft de bepaling niet cito uitgevoerd te worden, uiterlijk de eerst volgende werkdag na het accident. HCV-onderzoek bij de bron
HCV-onderzoek bij de bron gebeurt in eerste instantie door bepaling van anti HCV. Omdat er voor hepatitis C vooralsnog geen post-expositie-profylaxe beschikbaar is hoeft anti HCV-bepaling niet cito plaats te vinden, uiterlijk de eerstvolgende werkdag na het accident. Als de anti-HCV-uitslag van de bron positief is, kan met behulp van een aanvullende HCV-RNA-bepaling onderzocht worden of de bron besmettelijk is. Een HCV-RNA-negatieve bron geldt als niet besmettelijk.
Indien om praktische redenen HCV-RNA bepaling niet mogelijk is, wordt een anti HCV-positieve bron als besmettelijk beschouwd. HIV-onderzoek bij de bron HIV-onderzoek bij de bron gebeurt door anti HIV-bepaling. Deze bepaling dient cito uitgevoerd te worden omdat bij een positieve uitslag binnen twee uur na het accident met PEP gestart moet
worden. Indien het logistiek niet haalbaar is om binnen twee uur een anti-HIV-bepaling te verrichten kan eerst een HIV-sneltest worden uitgevoerd. Dit vergemakkelijkt de overweging om al dan niet te starten met PEP. Na gebruik van een sneltest is altijd confirmatie noodzakelijk. Indien de uitslag van
het brononderzoek niet tijdig bekend is dient na een hoog risico accident met een bron met een hoog risico op seropositiviteit toch met PEP gestart te worden. HIV-positieve bron met ondetecteerbare viral load
Indien een bekende HIV-positieve bron een ondetecteerbare viral load heeft dient na een hoogrisico-accident bij de verwonde toch met PEP gestart te worden. Er kan namelijk nog HIV intracellulair aanwezig zijn in het bloed van de bron. Aanvullend brononderzoek bij negatieve uitslag Ook als de bron behoort tot een bekende risicogroep voor hepatitis B, hepatitis C of HIV of recent
risicogedrag heeft vertoond is de kans op een infectie in de “window-fase’ bij de bron te verwaarlozen.
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 11/24
Bij negatieve uitslagen van HBsAg, anti-HCV en anti-HIV is het bij een immuuncompetente bron niet nodig om het onderzoek te herhalen of aanvullende onderzoeken te verrichten.
In de praktijk kan het echter voorkomen dat een bron bekend immuunincompetent is en daarbij ook tot een risicogroep voor HCV of HIV behoort. In dat geval is het te overwegen om bij een negatieve
uitslag voor anti-HCV en anti-HIV ook HCV-RNA en HIV-RNA te bepalen. Een voor-beeld hiervan is het bepalen van HCV-RNA bij een HIV-positieve bron met negatieve anti-HCV. Risicogroepbeoordeling Indien bij een hoog-risico-accident de bron niet beschikbaar is voor serologisch onderzoek wordt het beleid ten aanzien van HBV en HIV bepaald door de inschatting of de bron tot een hoog-risico-groep voor deze infecties behoort. De mogelijke nadelen van post-expositie-profylaxe met HBIG of PEP
moeten worden afgewogen tegen de voordelen. Indien de bron niet tot een risicogroep voor HBV of HIV behoort wordt de kans op infectie ten gevolge van het prikaccident zo klein geacht dat het toedienen van een bloedproduct als HBIG of het toedienen van antiretrovirale middelen met vele mogelijke bijwerkingen niet gerechtvaardigd zijn.
Op grond van de beschikbare gegevens wordt nagegaan of de bron behoort tot één van de in tabel 2 genoemde groepen. Hoog-risico-groepen zijn groepen waar de prevalentie van de betreffende
infectieziekten hoger is dan in de algemene bevolking in Nederland. De tabel is gebaseerd op de LCIprotocollen Hepatitis B, Hepatitis C en HIV-infectie. Losse naalden
Het is niet zinvol om losse naalden of bloedresten te onderzoeken op HBV, HCV of HIV. De onderzoeksmethoden zijn hiervoor niet gevalideerd en een negatieve uitslag is niet betrouwbaar. 4. Maatregelen ten aanzien van hepatitis B Keuze van post-expositie-pofylaxe ter preventie van hepatitis B Er zijn twee opties voor post-expositie-profylaxe ter preventie van HBV-infectie: actieve immunisatie door vaccinatie en passieve immunisatie door hepatitis B-immunoglobuline (HBIG) toediening.
Met betrekking tot prikaccidenten is slechts beperkt onderzoek gedaan om de effectiviteit van de
maatregelen met elkaar of een combinatie van beide te vergelijken. In de enige studie op dit terrein wordt geen verschil gevonden tussen de effectiviteit van vaccinatie alléén en de combinatie van HBIG en vaccinatie, maar deze studie heeft weinig bewijskracht. (Palm93)
Uit studies over verticale transmissie van HBV blijkt dat gecombineerde toediening van HBIg en
vaccin effectiever is dan vaccin alleen is. (Beas83, Lo 85) Bij vergelijking van verticale transmissie met transmissie na een prikaccident moet men er echter rekening mee houden dat de hoeveelheid overgedragen virus bij verticale transmissie hoger is dan bij een prikaccident en dat de
immuunrespons van een pasgeborene minder ontwikkeld is. Het is aannemelijk dat er na een prikaccident met een relatief kleine hoeveelheid overgedragen HBV en daardoor een lange
incubatietijd voldoende tijd is om beschermende antistoffen te ontwikkelen op een (vrijwel) tegelijkertijd toegediende vaccinatie. (Pont04).
Vaccinatie heeft een centrale plaats in de post-expositie-profylaxe omdat vaccinatie niet alleen ten aanzien van het huidige accident maar ook op de langere termijn bescherming tegen hepatitis B
infectie biedt. Non-responders (circa 5% van de gevaccineerden) worden echter niet beschermd. Bij alle prik- en spataccidenten waarbij de verwonde niet beschermd is tegen hepatitis B dient hepatitis B vaccinatie te worden gestart. Alléén als de verwonde een bekende non-responder is, is vaccinatie niet zinvol.
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 12/24
HBIG biedt bescherming tegen hepatitis B infectie onafhankelijk van de immuunrespons van de ontvanger. Deze bescherming is echter slechts tijdelijk. HBIG is bovendien een humaan bloedproduct dat niet onnodig toegediend moet worden vanwege het nooit geheel uit te sluiten risico van
overdracht van pathogenen. HBIG wordt – naast vaccinatie- toegediend bij alle hoog-risico-
accidenten met een HBV-positieve bron (of een bron met een hoog risico op HBV-seropositiviteit) Daarnaast wordt HBIG toegediend aan non-responders zowel bij hoog- als bij laag-risico-accidenten
in plaats van hepatitis B vaccinatie.
Twee doses HBIG voor non-responders na een hoog-risico-accident HBV heeft een lange incubatietijd, mogelijk is het virus enige maanden latent aanwezig voor het aanslaat en gaat repliceren. Personen die gevaccineerd worden verkrijgen hun bescherming op
langere termijn door de vaccinatie. HBIG heeft een halfwaardetijd van 3 weken. Een dubbele dosis direct na accident geeft verlenging van de bescherming met één halfwaardetijd, een tweede dosis een maand na de eerste geeft langere tijd bescherming tegen een beginnende infectie. Ook de CDC adviseert twee doses HBIG voor non-responders (CDC 2001). Termijn toediening HBIG HBIG is direct werkzaam en dient voor een maximaal effect binnen 24 uur na het accident te worden toegediend. Indien de verwonde zich later meldt is toediening tot 7 dagen na het accident te overwegen.
HBIG wordt in het lichaam geleidelijk afgebroken. Bij bekende non-responders wordt daarom in geval van een hoog-risico-accident HBIG na één maand herhaald. Overige verwonden worden in aanvulling op HBIG gevaccineerd. Termijn starten vaccinatie Post-expositie-vaccinatie geeft niet meteen bescherming, het duurt enige tijd voor de immuunrespons van de verwonde op gang komt.
Omdat bij een laag-risico-accident de bescherming geheel afhankelijk is van de respons op
vaccinatie wordt hier bij voorkeur binnen 24 uur met de vaccinatie gestart. Bij een hoog-risicoaccident wordt tevens HBIG toegediend dat direct bescherming biedt, hier wordt vaccinatie uiterlijk
binnen 7 dagen na het accident gestart. Serologische controle
Indien bij een slachtoffer van een prikaccident een maand na de laatste vaccinatie de anti HBs ≥ 10
IU/l is deze persoon beschermd tegen hepatitis B. Verdere serologische controle is niet nodig. Bij een anti HBs < 10 IU/l is verder onderzoek naar actieve infectie en dragerschap noodzakelijk. Indien bij een bekende non-responder na een prikaccident alléén HBIG wordt toegediend dient na zes maanden antiHBc bepaald te worden om infectie ten gevolge van het accident uit te sluiten. 5. Maatregelen ten aanzien van hepatitis C Vroegbehandeling
Behandeling van acute hepatitis C voorkomt dat de infectie chronisch wordt. (Lic03) Een late start van de behandeling (een jaar na infectie) geeft minder vaak een “sustained virological response” dan vroegbehandeling (Nom04) Een te snelle start van de behandeling ontneemt de patiënt echter de mogelijkheid om het virus zelf spontaan te klaren (Ger 03) De American Association for Study of
Liver Disease (AASLD) adviseert op grond van de beschikbare gegevens om bij een acute hepatitis C infectie twee tot vier maanden te wachten met de start van de behandeling.
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 13/24
Diagnostiek bij verwonde HCV-RNA bepaling bij de verwonde vindt plaats drie en zes maanden na het accident. Diagnostiek in een eerder stadium is niet nodig omdat de meerwaarde van het zeer vroeg starten van
vroegbehandeling (binnen drie maanden) vooralsnog niet is aangetoond. Daarnaast heeft het
vanwege de belasting voor de verwonde de voorkeur om verschillende onderzoeken en interventies zoveel mogelijk gelijktijdig uit te voeren. HCV-RNA bepaling heeft de voorkeur boven anti-HCV
bepaling omdat deze test gevoeliger is. Als om praktische redenen HCV-RNA niet mogelijk is kan anti-HCV-bepaling worden verricht. Geen actie bij laag-risicoaccident
In een Italiaans onderzoek werden ruim 4400 besmettingsaccidenten met een HCV-positieve bron geëvalueerd. In veertien gevallen trad bij de verwonde seroconversie op. Seroconversie trad op bij diepe verwondingen met bloedhoudende naalden of instrumenten. Geen enkel van de circa 750 accidenten met intramusculair of subcutaan gebruikte injectienaalden leidde tot
seroconversie(Carl03)
In een Europees case-controlonderzoek werden 60 cases die na een besmettingsaccident met HCV-
positieve bron seroconversie doormaakten vergeleken met 204 controles die niet seroconverteerden. De cases hadden allemaal een prikaccident doorgemaakt (percutaan) terwijl bij ruim 15% van de
controles de blootstelling via slijmvliezen was. Intravasale procedures met een holle naald, diepe verwonding en mannelijk geslacht van de verwonde bleken risicofactoren (Yaz 05).
Op grond van deze gegevens wordt follow-up bij een laag-risico-accident niet zinvol geacht. Alléén indien de verwonde –ondanks duidelijke uitleg- ongerust blijft is serologische nacontrole te overwegen.
6.Maatregelen ten aanzien van HIV PEP (= post-expositie-profylaxe) met antiretrovirale middelen Er is slechts zwak bewijs voor de werkzaamheid van PEP na een prikaccident. De argumentatie ten
gunste van PEP bij prikaccidenten komt veelal voort uit indirect bewijs. De frequentie en de ernst van mogelijke bijwerkingen van antiretrovirale middelen vereisen een zorgvuldige afweging van kans op besmetting en kans op bijwerkingen.(CBO05) . PEP wordt voorgeschreven door –of onder supervisie van een ervaren AIDS-behandelaar, follow-up vindt bij voorkeur plaats in een gespecialiseerd centrum.
Termijn starten PEP PEP dient bij voorkeur binnen twee uur te worden gestart tot maximaal 72 uur na het accident.
(CBO05)
Bijwerkingen PEP De bijwerkingen van PEP zijn afhankelijk van de gekozen middelen.
In het verleden zijn ernstige bijwerkingen gemeld van PEP met Nevirapine (MMWR 2001). In tabel 7 is een overzicht opgenomen van bijwerkingen van enkele nu veel gebruikte middelen.
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 14/24
Tabel 7: Mogelijke bijwerkingen PEP bij HIV Middel
Meest beschreven bijwerkingen
Lamivudine/Zidovudine (Combivir®)
Hoofdpijn, vermoeidheid en misselijkheid.
Atazanavir (Reyataz®)
Geelzucht, verhoging van totaal bilirubine, allergische reactie, maag-darmstoornissen
Lopinavir/Ritonavir (Kaletra®)
Diarree, verhoogde triglyceriden, verhoogd totaal cholesterol, verhoogd GGT.
Nelfinavir (Viracept®)
Diarree
PEP na prikaccident met losse naald van onbekende bron
Bij de overweging ten aanzien van PEP na een accident met een losse naald van een onbekende bron is het van belang om de naald te inspecteren en de omstandigheden waaronder het accident
plaatsvond te beoordelen. Gaat het om een holle naald die zichtbaar met bloed is verontreinigd? Hoe groot is de kans dat de naald afkomstig is van een persoon uit een risicogroep voor HIV? Wanneer werd deze naald voor het laatst gebruikt? Omdat een kleine hoeveelheid bloed in of op een naald
snel indroogt wordt bij een accident met een losse naald geen PEP geadviseerd, behalve als er sprake
is van een recent (uiterlijk 24 uur tevoren) gebruikte naald van een persoon uit een hoog-risicogroep. Geen actie bij laag-risicoaccident.
In een internationaal case-control-onderzoek werden 33 cases die na een prikaccident met een HIVpositieve bron seroconverteerden vergeleken met 665 controles die niet seroconverteerden. Risicofactoren voor seroconversie waren diepe verwonding, een instrument dat zichtbaar
verontreinigd was met bloed van de bron, een naald die bij de bron in een vene of arterie was geplaatst en een bronpatiënt in het terminale stadium. (Card97)
Op grond van deze gegevens wordt follow-up bij een laag-risico-accident niet zinvol geacht. Alléén indien de verwonde –ondanks duidelijke uitleg- ongerust blijft is serologische nacontrole te overwegen. 7. Afname nulserum bij verwonde Medische aspecten
Uit medisch oogpunt is het van belang om bij een na het accident vastgestelde HCV- of HIV-infectie duidelijkheid te hebben wanneer deze infectie ontstaan is en welke behandeling er eventueel al is toegepast, dit beïnvloedt de therapiekeuze. Juridische aspecten Uit juridisch oogpunt is het in verband met aansprakelijkheid en schadevergoeding van belang om aan te tonen dan wel uit te sluiten dat een na het accident aangetoonde infectie door het accident werd veroorzaakt. Een nulserum kan hierbij behulpzaam zijn. Een negatief nulserum bewijst dat de
verwonde vóór het accident nog niet geïnfecteerd was. Dat bewijst echter nog niet dat het accident de oorzaak van de infectie is. Het is ook mogelijk dat de infectie ná het accident elders werd opgelopen.
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 15/24
Daarom is het niet zinvol om bij een accident waarbij er geen risico is op infectie is en er
dientengevolge ook geen serologische nacontrole plaatsvindt een nulserum af te nemen. Wel dient elke beoordeling van een prikaccident zorgvuldig geregistreerd te worden, ook als er geen maatregelen uit voortvloeien.
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 16/24
Bijlage 1
Leden werkgroep
Drs. A. Timen, voorzitter
Arts infectieziektebestrijding
Centrum Infectieziektebestrijding, RIVM Dr. G.J. Boland Immunoloog Nationaal Hepatitis Centrum T.J. Daha Ziekenhuishygiënist
Werkgroep Infectie Preventie Dr. M.E. van der Ende Internist-infectioloog Nederlandse Vereniging van AIDS-behandelaren Drs. G. Frijstein Bedrijfsarts
Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde
Werkgroep Bedrijfsartsen in de Zorg Dr. H.M. Götz Arts infectieziektebestrijding GGD Rotterdam e.o. Prof.dr. A.C.M. Kroes Arts-microbioloog
Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
Werkgroep Klinische Virologie R.M. Regez Klinisch onderzoeker Nederlandse Vereniging van AIDS-behandelaren Dr. P.M. Schneeberger Arts-microbioloog
Meldpunt Prikaccidenten ‘s Hertogenbosch Drs. H.P.J. Stinis Bedrijfsarts Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, Coronel Instituut voor Arbeid en
Gezondheid, Academisch
Medisch Centrum, Amsterdam Dr. H.L. Zaaijer
Arts-microbioloog Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie Werkgroep Klinische Virologie
Drs. W.L.M. Ruijs, secretaris
Arts infectieziektebestrijding Centrum Infectieziektebestrijding, RIVM
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 17/24
Bijlage 2
Literatuur
Geraadpleegde richtlijnen voor post-expositie-beleid na prikaccidenten: -
CBO Richtlijn Antiretrovirale behandeling, hoofdstuk 15: post-expositie-profylaxe na
prikaccident of onveilig seksueel contact. Nederlandse Vereniging van Aids Behandelaren, 2005. Utrecht. http://www.cbo.nl
-
Centers for Disease Control and Prevention. Updated Public Health Service Guidelines for the Management of health-Care Worker Exposures to HIV and Recommendations for Postexposure Profylaxis. MMWR 2001; 50(no. RR-11); 1-42.
-
Centers for Disease Control and Prevention. Prevention and control of infections with hepatitis viruses in correctional settings. MMWR 2003; 52(no. RR-1);1-36
-
Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding (LCI). Draaiboek prikaccidenten, Utrecht
2005. -
Nationaal Hepatitis Centrum. Leidraad prikaccidenten voor gezondheidszorginstellingen. Amersfoort, oktober 2004 (vierde druk), ISBN 90–804842-4-5.
-
PHLS Hepatitis Subcommittee. Exposure to hepatitis B virus: guidance on post-exposure prophylaxis. CDR Review, 1992; 9:R97-101.
-
Puro V, Carli G de, Soldani F et al. European recommendations for the management of health care workers occupationally exposed to hepatitis B virus and hepatitis C virus. Eurosurveillance 2005; 10:260-4.
-
Werkgroep Infectiepreventie. Accidenteel bloedcontact algemeen (ziekenhuizen). Leiden, 2005
-
Werkgroep Infectiepreventie. Accidenteel bloedcontact (verpleeghuis- woon en thuiszorg) Leiden, 2004
Overige literatuur -
Beasley RP, Hwang LY, Lee GC et al. Prevention of perinatally transmitted hepatitis B virus infections with hepatitis B immunoglobuline and hepatitis B vaccine. Lancet 1983; 2:1099-102.
-
Cardo DM, Culver DH, Ciesielski CA, et al. A case-control study of HIV seroconversion in health care workers after percutaneous exposure. N Engl J Med 1997:337(21):1485-90.
-
Carli G de, Puro V, Ippolito G. Studio Italiano Rischio Occupazionale da HIV Group. Risk of hepatitis C virus transmission following percutaneous exposure in healthcare workers. Dept. of
Epidemiology, National Institute for Infectious Diseases, Lazzaro Spallanzani-IRCCS, Rome, Italy. Infection. 2003;31:Suppl 2:22-7. -
Eijk AA van der, Niesters HG, Hansen BE et al. Paired quantitative measurements of hepatitis B virus DNA in saliva, urine and serum of chronic hepatitis B patients. Eur J Gastroenterol Hepatol 2005;17 (11) 1173-9.
-
European Consensusgroup on Hepatitis B Immunity. Are booster immunisations needed for lifelong hepatitis B immunity? Lancet 2000; 355:561-565.
-
FitzSimons D, Francois G, Hall A et al. Long-term efficacy of hepatitis B vaccine, booster policy and impact of hepatitis B virus mutants. Vaccine 2005;23:4158-66.
-
Gezondheidsraad. Algemene vaccinatie tegen hepatitis B. Den Haag: Gezondheidsraad, 2001;
publicatie nr 2001/03. -
Gerlach JT, Diepolder HM, Zachoval R et al. Acute hepatitis C: high rate of both spontaneous and treatment-induced viral clearance. Gastroenterology 2003; 125:80-88.
-
LCI. Protocol ‘Hepatitis B’, Utrecht 2002. http://www.infectieziekten.info
LCI. Protocol ‘Hepatitis C’, Utrecht 2005. http://www.infectieziekten.info
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 18/24
-
LCI. Protocol ‘HIV-infectie’, Utrecht 2005. http://www.infectieziekten.info
Licata A, Di Bona D, Schepis F et al. When and how to treat acute hepatitis C? J Hepatol 2003;39:1056-62.
-
Lo KJ, Tsai YT, Lee SD et al. Combined passive and active immunization for interruption of perinatal transmission of hepatitis B virus in Taiwan. Hepatogastroenterology 1985.
-
MMWR. Serious adverse events attributed to nevirapine regimens for postexposure prophylaxis after HIV-exposures- worldwide, 1997-2000. MMWr Morb Mort Weekly Rep 2001;49:1153-6.
-
Nomura H, Sou S, Tanimoto H et al. Short-term interferon-alfa therapy for acute hepatitis C: a randomized controlled trial. Hepatology 2004; 39 (5):1213-9.
-
Palmovic D, Crnjakovic-Palmovic J. Prevention of hepatitis B virus infection in health care workers after accidental exposure: a comparison of two profylactic schedules. Infection 1993;21:42-5.
-
Pontesilli O. Actieve immunisatie versus gecombineerd actieve/passieve immunisatie ter voorkoming van hepatitis B virusinfectie na besmettingsaccidenten. Niet gepubliceerd literatuuronderzoek. LOI bijlage 84.7D, op te vragen bij bureau LCI, Centrum Infectieziektebestrijding RIVM.
-
Strader DB et al. AASLD practice guidelines: diagnosis, management and treatment of hepatitis C. Hepatology 2004; 39 (4):1147-71.
-
Yazdanpanah Y, Carli G de, Migueres B et al. Risk factors for hepatitis C virustransmission to health care workers after occupational exposure: a European case-control study. CID 2005;41:1423-30.
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 19/24
Bijlage 3
Verklarende afkortingen- en woordenlijst
Anti-HBs
Antistoffen tegen HBsAg, indicatie voor passief verkregen antistoffen of
Anti-HBc Anti-HCV Anti-HIV Arbo CBO
immuunrespons na doorgemaakte HBV-infectie of vaccinatie
Antistoffen (IgM én IgG) tegen hepatitis B core-antigeen; wijst op oude of recente
infectie; niet aanwezig na vaccinatie antistoffen tegen het HCV antistoffen tegen het HIV
Arbeidsomstandigheden
Centraal BegeleidingsOrgaan, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg www.cbo.nl
Cito
snel
HBIg
Hepatitis-B immunoglobuline
HBV
Hepatitis-B-virus
HBsAg
Hepatitis-B-surface-antigeen; marker voor infectie
HBV-DNA
DNA van HBV, aantoonbaar in serum; wijst op aanwezigheid van infectieus HBV
HCV
Hepatitis-C-virus
HCV-RNA
RNA van het HCV, aantoonbaar in plasma, wijst op aanwezigheid van infectieus HCV
LCI
Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding
Nulserum
bloed, direct afgenomen na het accident voordat actieve en/of passieve vaccinatie
HIV
Humaan Immunodeficiëntie Virus
Mucosa tunica mucosa; slijmvlieslaag
NVAB
plaatsvindt. Te gebruiken voor serologie op bestaande infecties ten tijde van het accident
Nederlandse Vereniging van Aidsbehandelaren, www.nvab.org
PEP
post expositie profylaxe
SEH
spoed eisende hulpafdeling
Percutaan WGBO
via de huid
Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 20/24
Bijlage 4
Informed consent bron, serologische bepalingen hepatitis B, hepatitis C en HIV Ondergetekende, de heer / mevrouw: Geboortedatum: Adres: Postcode en woonplaats:
Verklaart toestemming te geven dat bij hem / haar de volgende virustesten worden bepaald en dat de uitslagen bekend worden gemaakt aan verwonde.
Elke test afzonderlijk aankruisen en paraferen: 0
HbsAg test (hepatitis B) paraaf ondergetekende……………
0
Anti-HCV test (hepatitis C)
paraaf ondergetekende……………
0
Anti-HIV test (aids)
paraaf ondergetekende……………
Ik wil de uitslag van deze testen WEL / NIET weten. Als ik de uitslag wel wil weten, moet deze mij meegedeeld worden door: Naam arts: Functie:
Plaats, datum: Handtekening betrokkene: Plaats, datum: Handtekening aanvragend arts:
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 21/24
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 22/24
Samenvatting Landelijke Richtlijn Prikaccidenten Risico op virusoverdracht op basis van de aard van het accident Spatten bloed op intacte huid
Geen
Spatten bloed op niet-intacte huid
Laag
Intensief bloedcontact bij open wonden
Hoog
Bloed of met bloed besmette vloeistof
Hoog
(= actief eczeem of verse schaafwond)
(steekpartij, snijwonden)
op slijmvlies Andere mogelijk infectieuze vloeistof
Laag
op slijmvlies Bijtaccident, risico voor gebetene
Laag
Bijtaccident tijdens vechtpartij, risico voor gebetene
Hoog
(speeksel van dader in verse wond gebetene)
(speeksel met bloed van dader in verse wond gebetene) Bijtaccident, risico dader
Hoog
(bloed van gebetene op mondslijmvlies van dader) Oppervlakkige huidverwonding bij slachtoffer
Geen
Verwonding door subcutaan gebruikte injectienaald
Laag
zonder zichtbaar bloed (kras)
(insulinenaald /heparinenaald) Verwonding door intramusculair gebruikte injectienaald
Laag
zonder zichtbaar bloed van bron Verwonding door intramusculair gebruikte injectienaald
Hoog
Verwonding door intracutaan gebruikte hechtnaald
Laag
met zichtbaar bloed van bron
zonder zichtbaar bloed van bron Verwonding door hechtnaald
Hoog
met zichtbaar bloed van bron Verwonding door naald of lancet gebruikt voor
Hoog
Percutane verwonding, anders dan bovengenoemd
Hoog
vingerprik (bv glucosebepaling)
bv infuusnaald, OK instrumenten
Bij een HOOG-risico-accident zijn maatregelen nodig tegen HBV, HCV en HIV Bij een LAAG-risico-accident zijn alléén maatregelen nodig tegen HBV Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 23/24
Maatregelen ten aanzien van hepatitis B Deze maatregelen gelden alleen voor verwonden die niet beschermd zijn tegen hepatitis B door vaccinatie of zelf doorgemaakte infectie. Hepatitis B
Bron positief
Status bron
Status bron
onbekend en hoog
onbekend en laag
seropositiviteit
seropositiviteit
bron
bron
HBIG en vaccinatie*
Vaccinatie**
risico
Hoog-risico
HBIG en
Accident
vaccinatie*
Bron negatief
risico
Geen actie
Titerbepaling Titerbepaling
na vaccinatie
Titerbepaling
na vaccinatie Laag-risico
na vaccinatie
Vaccinatie**
Vaccinatie**
Vaccinatie**
Titerbepaling
Titerbepaling
Titerbepaling
na vaccinatie
na vaccinatie
na vaccinatie
Geen actie
Accident
* Indien vanwege slachtofferfactoren (bv bekende non-responders, immuungecompromitteerden, leeftijd > 50 jaar of hoge kans op non-compliance) niet gevaccineerd wordt, moeten twee doses HBIG worden toegediend met een maand tussenruimte. ** Vanwege slachtofferfactoren (bv bekende non-responders, immuungecompromitteerden, leeftijd> 50 jaar of hoge kans op non-compliance) kan vaccinatie vervangen worden door éénmalige toediening van HBIG. Maatregelen ten aanzien van hepatitis C Hepatitis C
Bron positief
Status bron onbekend
Status bron
seropositiviteit
laag risico
bron
seropositiviteit
en hoog risico
Bron
onbekend en
negatief
bron Hoog-risico
HCV-RNA*
HCV-RNA*
HCV-RNA*
Accident
Maand 3 en 6
Maand 3 en 6
Maand 3 en 6
Laag-risico
Geen actie**
Geen actie**
Geen actie
Geen actie
Geen actie
Accident * Indien HCV-RNA bepaling om praktische redenen niet mogelijk is kan deze vervangen worden door anti-HCVbepaling. Maatregelen ten aanzien van HIV HIV
Bron positief
Status bron onbekend
Status bron
Bron
en hoog risico
onbekend en laag
negatief
seropositiviteit bron
risico seropositiviteit bron
Hoog-risico
PEP geïndiceerd
PEP geïndiceerd
Accident
Laag-risico
Negatieve indicatie
Geen actie.
PEP Anti HIV
Anti HIV
Maand 3 en 6.
Maand 3 en 6.
Maand 3 en 6.
Geen actie*
Geen actie*.
Geen actie.
Anti HIV Geen actie.
accident
Landelijke Richtlijn prikaccidenten;
november 2006
pag. 24/24
Protocol zwangerschap in de huisartsenpraktijk Ten behoeve van huisartsopleiders
Bronnen: RI&E-applicatie van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) CAO voor de huisarts in opleiding / Personeelsinformatie SBOH Signaleringsrapport beroepsziekten ‘05. NVAB-richtlijn Zwangerschap, postpartumperiode en werk
Dit protocol bestaat uit een algemeen deel dat van toepassing is op alle werkneemsters binnen een
huisartsenpraktijk en een deel dat specifiek van toepassing is op de in de praktijk aanwezige (zwangere) huisartsen in opleiding
Algemeen Inleiding In iedere organisatie werken vrouwen en mannen in de vruchtbare leeftijd die op enig moment een kinderwens krijgen. In huisartsenpraktijken zijn veel vrouwen werkzaam, waardoor zwangerschap
regelmatig voorkomt. Voor vrouwen met een kinderwens, zwangeren en vrouwen die borstvoeding geven kunnen de werkzaamheden binnen de huisartsenpraktijk bepaalde risico's met zich meebrengen. Om de risico's voor de zwangere werkneemster en het ongeboren kind tot een minimum te beperken is in wetgeving het volgende opgenomen:
* De werkgever dient het werk zodanig te organiseren dat het werk geen gevaren met zich meebrengt voor de zwangere werkneemster, haar zwangerschap en het ongeboren kind. Ook in de periode van borstvoeding mag het werk geen extra gevaren met zich meebrengen. * Het organiseren van werk zonder gevaren kan het volgende inhouden: - aanpassingen in werkzaamheden / werkmethoden - aanpassingen in werk- en rusttijden - uitvoeren van andere werkzaamheden - vrijstelling van bepaalde werkzaamheden Wanneer de werkgever maatregelen heeft getroffen om de werkzaamheden/werkmethoden aan te passen of hulpmiddelen heeft ingezet om de werkneemster te beschermen is zij ook verplicht die hulpmiddelen te gebruiken. Welke risico's zijn er en welke maatregelen zijn nodig? De risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) vormt de bron voor het achterhalen van risico's. Deze
inventarisatie is verplicht voor elke huisartsenpraktijk en dient op schrift aanwezig te zijn. Elke werknemer moet kennis kunnen nemen van de inhoud. De risico's en maatregelen voor werkneemsters met
kinderwens, zwangeren en werkneemsters die borstvoeding geven betreffen in hoofdlijnen de volgende:
Protocol zwangerschap in de huisartspraktijk
maart 2009
pag. 1/6
Werk- en rusttijden Het werk voor zwangere werkneemsters en werkneemsters tot zes maanden na de bevalling moet zodanig zijn ingericht dat rekening wordt gehouden met haar specifieke omstandigheden. Dat betekent dat een zwangere werkneemster recht heeft op regelmatige werk- en rusttijden en op één of meer extra pauzes (maximaal 1/8 deel van de werktijd). Een zwangere werkneemster mag niet verplicht worden tot overwerk en avond- en nachtdiensten en de werkgever dient een regeling te treffen zodat de collega's niet overmatig belast worden als ze deze werkzaamheden overnemen. Zwangeren hebben recht op zwangerschapsonderzoek in werktijd. Beschikbaarheid van een af te sluiten besloten ruimte De huisarts moet voor een rustruimte zorgen waar zwangere werkneemsters en werkneemsters die borstvoeding geven de mogelijkheid hebben om liggend uit te rusten. Tijdens de zwangerschap is het erg belangrijk dat het meubilair in deze ruimte niet te hoog of te laag is. Het beste is een instelbare stoel om in te rusten, die flink naar achter kan zodat een lig/zit houding aangenomen kan worden. In werktijd moet de werkneemster gelegenheid krijgen borstvoeding te geven of te kolven totdat het kind negen maanden oud is. Hiervoor mag zij maximaal een kwart van de werktijd gebruiken. Is er geen geschikte, afsluitbare ruimte beschikbaar dan mag de werkneemster zelf een plek regelen of naar de baby toegaan. Psychische belasting Zwangerschap is geen ziekte. Echter, zwangerschap gaat vaak wel gepaard met misselijkheid en braken, last van maagzuur, verstopping, spierkramp in de kuiten en slecht slapen. Dit verminderde lichamelijk
welbevinden kan zijn weerslag hebben op het psychisch functioneren van de zwangere vrouw. Daarnaast kan stress een nadelige invloed hebben op het ongeboren kind en op de pas bevallen vrouw die
borstvoeding geeft. Om met dit probleem om te gaan, kan gedacht worden aan goed en open overleg tussen de zwangere werkneemster en de huisarts om de werkdruk te verminderen en het aanpassen van de arbeidsomstandigheden voor de zwangere vrouw zonder dat ze dit moet afdwingen.
Fysieke belasting Het werken in een huisartsenpraktijk brengt altijd fysieke belasting met zich mee. Tijdens de zwangerschap treden er grote veranderingen op in het lichaam van de zwangere vrouw waardoor ze wellicht niet meer alle werkzaamheden kan verrichten. Als ze dit toch doet kan dit schade veroorzaken aan de gezondheid van de aanstaande moeder en het kind. In de huisartsenpraktijk zijn maatregelen genomen dat de werkhoogte van de zwangere vrouw niet lager is dan buikhoogte, zodat bukken, knielen en hurken wordt voorkomen. Het is wettelijk geregeld dat een zwangere altijd even moet kunnen zitten als het werk het toelaat of als zij hieraan behoefte heeft. Zij mag ook niet verplicht worden staande voetpedalen te bedienen. Er zijn maatregelen genomen die voorkomen dat de zwangere vrouw moet tillen. Wanneer tillen onvermijdelijk is gelden de volgende eisen: * gedurende de gehele zwangerschap en drie maanden daarna > minder dan 10 kg per tilhandeling * vanaf week 20 > gewichten van meer dan 5 kg niet meer dan 10 x per dag * vanaf week 30 > gewichten van meer dan 5 kg niet meer dan 5 x per dag * laatste drie maanden > niet meer dan 1 uur per dag hurken, knielen, bukken Ook de 'standaard'-tiltechniek (het tillen vanuit de benen waarbij de last vlakbij de romp wordt gehouden) is in de laatste maanden van de zwangerschap sterk af te raden.
Protocol zwangerschap in de huisartspraktijk
maart 2009
pag. 2/6
Werken met gevaarlijk stoffen, biologische agentia en infectieziekten Het is duidelijk dat tijdens een zwangerschap geen werkzaamheden mogen worden verricht waarbij blootstelling aan gevaarlijke stoffen en biologische agentia, die de zwangerschap en/of het ongeboren kind kunnen beïnvloeden, mogelijk is. Zorg dat er bij het werken met gevaarlijke stoffen en biologische agentia zo hygiënisch mogelijk gewerkt wordt. Zie ook het document Infectiepreventie in de huisartspraktijk. Er moet een beleid worden gevoerd met betrekking tot de vaccinatiestatus van personeel voor hepatitis B, polio, rode hond en kinkhoest en de registratie daarvan, in overeenstemming met het rijksvaccinatieprogramma. De immunisatie voor hepatitis B moet daarvan een maand na de laatste injectie worden gecontroleerd. Bij onduidelijkheid over de vaccinatiestatus van de werkneemster is het raadzaam na te gaan of de werkneemster voldoende antistoffen heeft voor de genoemde ziekten. Heeft zij die niet dan moet zij aangeboden worden zich te laten vaccineren vóórdat ze zwanger wordt. Overige risico's en maatregelen - Blootstelling aan schadelijke lawaainiveaus moet worden voorkomen; - De zwangere werkneemster wordt niet blootgesteld aan een onbehaaglijk klimaat; - Werkzaamheden aan ultrasone reinigingsbaden moet worden voorkomen. Kenbaar maken van de zwangerschap
Als het besluit is genomen om kinderen te krijgen is het verstandig dat men nagaat bij welke werkzaamheden er sprake is van bovenstaande risico's. Is de zwangerschap eenmaal een feit dan is het in de eerste drie maanden erg onzeker of de zwangerschap doorzet. De kans op een miskraam is dan nog groot. Werkneemsters hebben gedurende die periode vaak geen behoefte om zo'n persoonlijke
aangelegenheid als zwangerschap al op de werkplek bekend te maken. Een zwangere vrouw kan in deze periode onbewust toch werkzaamheden verrichten waarbij ze wordt blootgesteld aan stoffen of agentia die schadelijk kunnen zijn voor de ongeboren vrucht. Met nadruk wordt hier gesteld dat het de eigen
verantwoordelijkheid is van de zwangere werkneemster om in een zo vroeg mogelijk stadium in de praktijk kenbaar te maken dat ze zwanger is opdat er maatregelen kunnen worden genomen. En het is uiteraard de verantwoordelijkheid van de huisarts om hieraan alle medewerking te geven. Aanbevolen procedure
Van belang is dat elke werkneemster voorlichting ontvangt over de omstandigheden in het werk die risico's voor de zwangerschap met zich mee kunnen brengen. Zo kan de huisarts en de werkneemster vooraf maatregelen vaststellen die de risico's wegnemen en/of tot een minimum beperken. Nadat de
werkneemster de werkgever in kennis heeft gesteld van haar zwangerschap wordt aanbevolen dit protocol gezamenlijk door te nemen. Op basis van de informatie kunnen dan afspraken gemaakt worden over werkzaamheden en werk- en rusttijden.
Protocol zwangerschap in de huisartspraktijk
maart 2009
pag. 3/6
Specifiek: ten behoeve van de huisarts in opleiding De SBOH wil uitvoering geven aan de wettelijke bepalingen en zwangere werknemers zoveel mogelijk beschermen tegen mogelijke risico’s op de werkvloer die van invloed kunnen zijn op de zwangerschap en de gezondheid van het (ongeboren) kind. Zij wil haar werknemers zo goed mogelijk informeren. Het beleid is tot stand gekomen in overleg met de bedrijfsarts en in samenwerking met een expertgroep van bedrijfsartsen van het AMC en het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten. Het beleid is gebaseerd op de NVAB-richtlijn Zwangerschap, postpartumperiode en werk.
Risico´s Zwangere aios zijn zich niet altijd bewust van de risico´s die zij lopen tijdens hun opleiding. Wij nodigen zwangere aios dan ook nadrukkelijk uit om een afspraak te maken met de bedrijfsarts om een risicoprofiel op te stellen. Ook aios met een kinderwens kunnen, als zij dat willen, contact opnemen met de bedrijfsarts. Een afspraak is te maken via 030-2823444.
Infectieziekten - biologische agentia
In de richtlijn infectiepreventie kunt u alles lezen over preventieve maatregelen die u zelf kunt nemen om infectieziekten te voorkomen. Op de kaart zwangerschap: infectieziekten-maatregelen staat relevante
informatie over zwangerschap en infectieziekten en kunt u lezen wat u kunt doen om de risico's zo klein mogelijk te houden. De SBOH adviseert de aios om aan het begin van de opleiding van elke infectieziekte uit te zoeken of zij
1. de ziekte hebben doorgemaakt; 2. antistoffen tegen de ziekte hebben;
3. indien mogelijk gevaccineerd en voldoende beschermd zijn. Op deze wijze maakt de aios een risicoprofiel van zichzelf en kan zij bepalen welke risico’s zij loopt en hoe zij daar in haar werk mee zal omgaan. De aios heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid. De SBOH
adviseert de aios voorzichtig te zijn in geval van onvoldoende bescherming tegen een infectieziekte en zonodig van bepaalde werkzaamheden af te zien. Indien een aios zich preventief (voor de zwangerschap) wil laten vaccineren, kan zij dit op kosten van de SBOH laten doen.
Bent u slachtoffer van een prik- snij- bijt of spataccident, lees dan in het protocol prik-, snij-, bijt- en
prikaccidenten hoe u dient te handelen.
Algemene, chemische en fysische factoren In het advies omgaan met risicofactoren, zoals chemische en fysische factoren, werkdruk en stress treft u informatie over eventuele schadelijke gevolgen van deze risicofactoren voor de zwangerschap.
Protocol zwangerschap in de huisartspraktijk
maart 2009
pag. 4/6
Werkdruk en stress
De SBOH raadt het doen van nachtdiensten tijdens de zwangerschap ten zeerste af. De SBOH adviseert de zwangere aios dringend niet meer dan 8 uur per dag te werken. In geval van een avonddienst, dienen de werktijden overdag hier dus op te worden aangepast. Indien zelfs 8 uur per dag te zwaar is, kan de aios contact opnemen met de bedrijfsarts en kunnen nadere afspraken gemaakt worden over werktijden
(maatwerk). Vanaf de derde maand van de zwangerschap tot 6 maanden na de bevallingsdatum heeft de aios het recht om geen nachtdiensten te doen of overwerk te verrichten.
Gevaarlijke stoffen
Bij gevaarlijke stoffen denken we onder andere aan anesthesie-(narcose)-gassen, oncologische
medicatie/chemotherapeutica, ioniserende straling (waaronder röntgenstraling en radiologische straling), radioactief jodium, giftige stoffen en toner. De zwangere aios dient te vermijden dat zij in contact komt met deze stoffen en zij dient zich te onthouden van werkzaamheden zoals:
Visite bij chemokuurpatiënten die net zijn ontslagen;
Verzorging van chemokuurpatiënten die opgenomen zijn; Werkzaamheden waarbij men in aanraking zou kunnen komen met radiologische straling;
Werkzaamheden waarbij men in aanraking zou kunnen komen met radioactief jodium of patiënten die
daarmee behandeld zijn.
Overige zwaar belastende werkomstandigheden of handelingen
Bij overige zwaarbelastende werkzaamheden of handelingen denken wij aan:
Fysieke belasting: zwaar tillen en moeilijke werkhoudingen; Lawaai;
Trillingen;
Het is wenselijk dat de zwangere aios zoveel mogelijk wordt vrijgesteld van werkzaamheden waarbij zij met bovengenoemde factoren te maken krijgt.
Protocol zwangerschap in de huisartspraktijk
maart 2009
pag. 5/6
Uit de CAO-SBOH artikel 16 1. Een zwangere aios heeft recht op 16 weken zwangerschaps- en bevallingsverlof. Het verlof kan niet eerder ingaan dan zes weken voor de dag volgend op de vermoedelijke bevallingsdatum (de datum waarop zij is uitgerekend) en niet later dan vier weken voor de dag volgend op de vermoedelijke bevallingsdatum. 2. Indien de aios dit verzoekt zullen de werktijden gedurende de zwangerschap worden aangepast. Vanaf de derde maand van de zwangerschap tot zes maanden na de bevalling is de zwangere aios niet gehouden deel te nemen aan het dienstrooster van de HAO of opleidingsinrichting voor zover het avons- en/of nachtdiensten betreft, tenzij zij hiertegen geen bezwaar heeft. 3. In verband met de melding aan het UWV dient de aios zelf haar zwangerschap en de aanvang van het zwangerschapsverlof tijdig schriftelijk te melden aan de SBOH, vergezeld van een zwangerschapsverklaring van de arts of verloskundige.
Uit de personeelsinformatie van de SBOH Arbeidsverbod tijdens zwangerschaps- en bevallingsverlof In de periode van 28 dagen voor de verwachte bevalling tot 42 dagen na de bevalling geldt een
arbeidsverbod. Dit houdt in dat aios in die periode geen werkzaamheden mogen verrichten in het kader van de huisartsopleiding en ook niet mogen deelnemen aan het theoretisch onderwijs. Voor meer informatie over Zwangerschap en ziekte, borstvoeding en ouderschapsverlof en het beleid van de SBOH: kijk op de website van de SBOH www.sboh.nl, onder arbozaken en personeelsinformatie Tijdens de ouderschapsverlofuren worden geen vakantierechten opgebouwd.
Uit het Signaleringsrapport beroepsziekten ‘05 Er zijn aanwijzingen dat een opstapeling van risicofactoren in het werk het risico op vroeggeboorte en een laag geboortegewicht verhogen.
Als zwangeren tot laat in de zwangerschap doorwerken en de fysieke of psychische werkbelasting hoog is, blijkt de kans op vroeggeboorte en een laag geboortegewicht groter. Door preventief het werk van zwangeren, dat wil zeggen ruim voor de 24e week, te verlichten, zal het aantal vroeggeboortes en kinderen met een laag geboortegewicht dalen.
Protocol zwangerschap in de huisartspraktijk
maart 2009
pag. 6/6
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
Dit document mag vrijelijk worden vermenigvuldigd en verspreid mits steeds de Werkgroep Infectiepreventie als auteur wordt vermeld. Vergewis u er van dat u de meest recente versie van dit document hebt. Raadpleeg hiervoor www.wip.nl. De Werkgroep Infectiepreventie acht zich na het verschijnen van een nieuwe versie van een richtlijn niet meer verantwoordelijk voor verouderde versies.
Werkgroep Infectie Preventie Vastgesteld: januari 2004 Revisie: januari 2009
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 1/21
Inhoudsopgave 1 Persoonlijke hygiëne ………………………………………………………………………………………………... 1.1 Nagels ……………………………………………………………………………………………………………….. 1.2 Haar…………………………………………………………………………………………………………………... 1.3 Baarden en snorren …………………………………………………………..…………………………………… 1.4 Sieraden …………………………………………………………..…………………………………………………. 1.5 Gebruik van zakdoeken…………………………………………………..………………………………………. 1.6 Eten, drinken en roken …………………………………………………………..………………………………. 1.7 Kleding…………………………………………………………..…………………………………………………… 2 Infecties …………………………………………………………..………………………………………………….… 3 Immunisatie ……………………………………………………….……………..…………………………………… 4.Handhygiëne ……………………………………………………………………..…………………………………… 4.1 Inleiding ……………………………………………………….……………..……………………………………… 4.2 Reiniging of desinfectie …..………………………………….……………..…………………………………… 4.3 Techniek handreiniging …..………………………………….……………..…………………………………… 4.4 Techniek inwrijven met handalcohol …..………………….……………..…………………………………… 4.5 Indicaties handreiniging/-desinfectie …………………….……………..…………………………………… 5 Persoonlijke beschermingsmiddelen ……………………….……………..…………………………………..… 5.1 Persoonlijke beschermingsmiddelen ……………………….……………..………………………………..… 6 Accidenteel bloedcontact ……………………….……………..…………………………………………………… 6.1 Accidenteel bloedcontact …………………….……………..…………………………………………………… 7 Reiniging, desinfectie en sterilisatie ………….……………..…………………………………………………… 7.1 Algemene uitgangspunten ………….…………….……..………………………………………………….….. 7.2 Reiniging en desinfectie van ruimten en meubilair …..…………………………………………..……….. 7.3 Reiniging en desinfectie van voorwerpen ………….……………..…………………………………………. 7.4 Reiniging en desinfectie of sterilisatie van instrumentarium ……………………………………………. 7.5 Sterilisatie ………………………………………………………..…………………………………………………. 7.6 Reiniging en desinfectie van overige uitrusting ….……..…………………………………………………. 8 Afvoer van afval ………….……………..…………………………………………………..………………………. 9 Veilig werken in de huisartsenpraktijk ………….……………..………………………………………………. 9.1 Patiëntenonderzoek en behandeling ………….……………..………………………………………………. 9.2 Oren uitspuiten ………….……………..…………………………………………………………………………. 9.3 Wondverzorging ………….……………………………………..………………………………………………… 9.4 Cryotechniek ………….……………..………………………………………………………………..…………… 9.5 Kleine chirurgische ingrepen ………….……………………..………………………………………………… 9.6 Postoperatieve patiënten ………….……………..……………………………………………………………… 9.7 Patiënten met intraveneuze toedieningen ………….……..………………………………………………… 9.8 Patiënten met CAPD, suprapubische katheters, enz. .…..………………………………………………… 9.9 Epidurale/spinale pijnbestrijding ………….……………..…………………………………………………… 9.10 Verloskundige handelingen ………….……………..………………………………………………………… 10 Laboratoriumwerkzaamheden ………….……………..…………………………………………………..…… 10.1 Algemeen ………….……………..………………………………………………………………………….…… 10.2 Reiniging en desinfectie laboratorium ………….……………..……………….……………………..…… 10.3 Bepalen erytrocyten bezinkingssnelheid ………….……………..………………………………………… 10.4 Pipetteren ………….……………..………………………..………………………………………………..…… 10.5 Laboratoriumafval………….……………..………………………………………….……………………..…… Bijlage A Literatuur ………….……………..……………………………………………………………………..……
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 2/21
3 3 3 3 3 3 3 3 3 4 4 4 4 5 5 5 6 6 7 7 10 10 12 13 13 15 16 16 16 16 16 16 16 16 17 17 18 18 18 19 19 19 19 19 19 20
1 Persoonlijke hygiëne
Een goede persoonlijke hygiëne draagt bij aan infectiepreventie in de huisartsenpraktijk en beschermt ook de medewerker zelf tegen infecties. 1.1 Nagels ⇨ Nagels zijn kortgeknipt en schoon1.Nagellak dient intact te zijn, d.w.z. geen brokken of schilfers. ⇨ Het is niet toegestaan kunstnagels te dragen. Kunstnagels kunnen een bron van besmetting vormen [1, 2]. 1.2 Haar ⇨ Het haar is schoon. ⇨ Lang haar wordt opgestoken of bijeengebonden gedragen. 1.3 Baarden en snorren ⇨ Baarden en snorren zijn goed verzorgd en kort geknipt. 1.4 Sieraden Met name bij het verzorgen van wonden en het verrichten van ingrepen waarbij de huid of de slijmvliezen doorbroken worden, is het noodzakelijk vooraf de handen en onderarmen zeer goed te reinigen. Deze reiniging is niet mogelijk wanneer de handen en/of de onderarmen met sieraden zijn bedekt [3-5]. ⇨ Tijdens het verzorgen van wonden of het verrichten van ingrepen bij een patiënt worden geen ringen, armbanden of polshorloges gedragen. ⇨ Een sieraad in een piercing dient te worden verwijderd wanneer dit hinderlijk is bij de verzorging/behandeling van de patiënt, of wanneer de piercing ontstoken is [6]. 1.5 Gebruik van zakdoeken Gebruikte zakdoeken die in de broekzak of elders in de kleding worden meegedragen, kunnen als besmettingsbron fungeren en iedere keer dat ze worden aangeraakt de handen besmetten. ⇨ Tijdens de werkzaamheden worden papieren zakdoekjes gebruikt. ⇨ Na gebruik worden de zakdoekjes direct weggegooid en de handen gereinigd of gedesinfecteerd. 1.6 Eten, drinken en roken ⇨ In ruimten voor onderzoek en behandeling en waar met patiëntenmateriaal wordt gewerkt, wordt niet gegeten, gedronken of gerookt. Met name bij het roken bestaat de kans dat de mondslijmvliezen worden aangeraakt. 1.7 Kleding ⇨ Tijdens het verrichten van ingrepen waarbij huid of slijmvliezen zijn doorbroken, wordt kleding met korte mouwen gedragen, teneinde een goede handhygiëne mogelijk te maken.
2 Infecties
Wanneer een huisarts of een medewerker een infectie heeft, bijvoorbeeld diarree, kan deze een besmettingsbron zijn voor patiënten en collega's. Daarom moet bij bepaalde infecties worden afgezien van het zelf behandelen van patiënten en moet contact waarbij overdracht mogelijk is, worden vermeden met patiënten die extra voor infecties gevoelig zijn, zoals patiënten die weerstandverlagende medicijnen ontvangen.
1
Het teken in de kantlijn (“pijltje”) wil zeggen dat het hier gaat om een instructie.
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 3/21
3 Immunisatie ⇨ ⇨
Iedere huisarts of medewerker behoort vanwege het risico op blootstelling aan bloed, gevaccineerd te zijn tegen hepatitis B [7]. Er moet een beleid worden gevoerd met betrekking tot de vaccinatiestatus van personeel voor hepatitis B, polio, rode hond en kinkhoest en de registratie daarvan, in overeenstemming met het rijksvaccinatieprogramma. De immunisatie voor hepatitis B moet daarvan een maand na de laatste injectie worden gecontroleerd.
4 Handhygiëne 4.1 Inleiding De huid is opgebouwd uit verschillende lagen, met in iedere laag micro-organismen. In de aanwezige micro-organismen is een grove scheiding aan te brengen, namelijk: - de residente micro-organismen, ofwel de blijvende flora en - de transiënte micro-organismen, ofwel de tijdelijke flora. Tot de residente flora worden de micro-organismen gerekend die aanwezig zijn in de diepere huidlagen. Deze micro-organismen zijn bijna niet uit de diepere huidlagen te verwijderen. Over het algemeen zijn residente micro-organismen weinig pathogeen (ziekte verwekkend). Tot de transiënte flora worden de micro-organismen gerekend die boven op de huid zitten en die daar gekomen zijn door contact met andere mensen of met voorwerpen en dergelijke. Deze micro-organismen worden tijdelijk genoemd, omdat ze door het reinigen van de handen met water en zeep gemakkelijk zijn te verwijderen. De van zieke mensen afkomstige micro-organismen waarmee men kan zijn besmet, zijn vaak pathogeen (ziekte verwekkend). De handen zijn een belangrijke besmettingsweg. De effectiviteit van een goede handhygiëne voor infectiepreventie is aangetoond [8]. Te onderscheiden zijn handreiniging met water en zeep of inwrijven van de handen met handalcohol. [9]. Handreiniging of inwrijven van de handen met handalcohol wordt beschouwd als de belangrijkste maatregel om het risico van transmissie van micro-organismen van de ene persoon naar een andere of van het ene lichaamsdeel naar het andere te verminderen. Handalcohol is de verzamelnaam voor de alcoholpreparaten die gebruikt worden voor niet-preoperatieve handdesinfectie en kan zowel op basis van ethanol als op isopropanol zijn samengesteld. Toevoeging van chloorhexidine of een ander desinfectans levert geen bijdrage aan de onmiddellijk kiemdodende werking die alcoholen reeds uitoefenen [10], wel leidt dit tot een langerdurend effect. Alcohol heeft geen reinigende werking. 4.2 Reiniging of desinfectie In het algemeen worden handreiniging met water en zeep en het inwrijven van de handen met handalcohol wat betreft de preventie van kruisinfecties als aan elkaar gelijkwaardig beschouwd. De keuze zal dan worden bepaald door de praktische uitvoerbaarheid (aanwezigheid wastafel etc) en de mate van bevuiling van de handen. ⇨ Wanneer de handen zichtbaar verontreinigd zijn, worden ze altijd gewassen met water en gewone, vloeibare zeep. Om een adequaat effect van de handalcohol te bereiken moeten de handen eerst goed droog zijn. ⇨ Geadviseerd wordt van papieren wegwerphanddoekjes gebruik te maken of van stoffen handdoeken die dagelijks moeten worden vervangen. Reiniging dient plaats te vinden in de wasmachine, bij een temperatuur van tenminste 60°C
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 4/21
4.3 Techniek handreiniging 1. Open de kraan. De temperatuur moet behaaglijk zijn voor de handen en het water moet flink stromen. 2. Maak de handen goed nat en voorzie deze vervolgens van een laag vloeibare zeep uit een dispenser. 3. Wrijf de handen nu vervolgens gedurende 10 seconden goed over elkaar, vingertoppen, duimen en gebieden tussen de vingers en de polsen moeten goed worden ingewreven. 4. Spoel de handen goed af. 5. Droog de handen goed af met een papieren handdoek, ook de polsen en de huid tussen de vingers goed drogen. 6. Sluit de kraan met de elleboog of met de papieren handdoek. 7. Deponeer de gebruikte handdoek in de daarvoor bestemde container. N.B. Het gebruik van desinfecterende zeep, evenals het gebruik van chloorhexidinescrub is vanuit het oogpunt van infectiepreventie niet zinvol. Belangrijk bij dikwijls handen wassen is het gebruik van een enigszins vette handcrème uit een tube of dispenser, zodat de handen gaaf blijven ondanks het frequente wassen. Om de handen goed te kunnen wassen dienen geen belemmeringen zoals ringen, polshorloges of armbanden aanwezig te zijn. 4.4 Techniek inwrijven met handalcohol 1. Breng minimaal 3 ml. handalcohol uit de dispenser op de droge handen aan. Het is belangrijk dat voldoende handalcohol wordt gebruikt [1]. 2. Wrijf de handen nu gedurende ongeveer 30 seconden zorgvuldig over elkaar tot de handen droog zijn. Ook de vingertoppen, duimen en gebieden tussen de vingers en de polsen moeten grondig met de alcoholische oplossing worden ingewreven. NB. Vaak worden bij reiniging of desinfectie bepaalde delen van de handen vergeten. Veel vergeten delen van de handen zijn de vingertoppen, tussen de vingers, en de duim. Ook de polsen worden vaak vergeten. 4.5 Indicaties handreiniging/-desinfectie 4.5.1 Persoonlijke hygiëne ⇨ Handreiniging of inwrijven met handalcohol vindt altijd plaats: - na snuiten van de neus; - na hoesten en niezen. - na toiletgang; 4.5.2 Bij contact met patiënten ⇨ Handreiniging of inwrijven met handalcohol is niet nodig: - voor of na vluchtig contact (zoals een hand geven of pols tellen); - voor lichamelijk onderzoek; ⇨ Handreiniging of inwrijven met handalcohol is wel nodig: - voor kleine ingrepen waarbij huid- en/of slijmvliesbarrière is of wordt doorbroken; - voor wondbehandeling of -verzorging; - na lichamelijk onderzoek; - na contact met lichaamsvochten, secreta, excreta, slijmvliezen of niet-intacte huid; 4.5.3 Wondjes ⇨ Open wondjes aan de handen of huidbeschadigingen worden afgedekt met een niet vochtdoorlatende pleister. Eventueel worden handschoenen gedragen. 4.5.4 Lotions en crèmes ⇨ Lotions en crèmes worden gebruikt uit kleine tubes of uit dispensers met disposable containers, die niet worden nagevuld. Het gebruik van een lotion of crème helpt om uitdrogen van de huid tegen te gaan.
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 5/21
4.5.5 Dispensers ⇨ Zeep- en handalcoholdispensers moeten zo geconstrueerd zijn dat bij gebruik de handen de zeep in het spuitmondje niet kunnen besmetten. ⇨ Dispensers hebben een disposable reservoir dat niet nagevuld wordt. De gehele voorraadfles wordt vervangen wanneer de dispenser leeg is. ⇨ Bij het vervangen van het reservoir wordt de dispenser gereinigd.
5 Persoonlijke beschermingsmiddelen 5.1 Persoonlijke beschermingsmiddelen 5.1.1 Handschoenen Het dragen van handschoenen: - voorkomt contact van de handen met bloed, lichaamsvochten, secreta, excreta, slijmvliezen of nietintacte huid. Dat is van belang in verband met het risico op besmetting van de arts of de medewerker. - verkleint de kans dat micro-organismen op de handen worden overgedragen naar patiënten, tijdens handelingen die contact met slijmvlies of niet-intacte huid met zich mee brengen. - verkleint het risico dat micro-organismen via de handen van de arts of medewerker worden overgebracht van de ene patiënt naar de patiënt.
5.1.1.1 Niet-steriele handschoenen ⇨
⇨
⇨
⇨
Handschoenen worden altijd gedragen wanneer de handen in contact komen of kunnen komen met bloed, lichaamsvochten, excreta, slijmvliezen, niet-intacte huid, of verpleeg- en behandelmaterialen die hiermee in aanraking zijn geweest. Handschoenen worden alleen tijdens patiëntgebonden handelingen gedragen en worden direct na deze handelingen uitgetrokken. Ze mogen tijdens het dragen niet in contact komen met omgevingsmaterialen zoals telefoons, deurknoppen, apparatuur, toetsenborden etc. Wanneer de handelingen in volgorde van 'schoon' naar 'vuil' plaatsvinden, is het niet noodzakelijk om de handschoenen tussen de handelingen te vervangen door nieuwe. Direct na het uittrekken van de handschoenen worden de handen gewassen met water en zeep of ingewreven met handalcohol Het dragen van handschoenen is geen alternatief voor handreiniging of -desinfectie. Goedgekeurde handschoenen voldoen aan een vastgestelde normering, welke op de verpakking staat vermeld. In ons land is dat de norm voor beschermende handschoenen tegen chemicaliën en microorganismen (EN 374-1). Latex handschoenen kunnen stoffen bevatten die bij medewerkers die daar gevoelig voor zijn sterke allergische reacties veroorzaken [11]. In dat geval zijn latex-vrije handschoenen aan te bevelen.
5.1.1.2 Steriele handschoenen ⇨
⇨
Wanneer de handen in contact (kunnen) komen met de doorboorde huid en bij het hechten als de hechtdraad met de hand wordt geknoopt, dienen de handschoenen die worden gedragen steriel te zijn. Voordat steriele handschoenen worden aangetrokken, moeten de handen worden gereinigd of worden ingewreven met een handalcohol.
5.1.2 Beschermende kleding ⇨ Beschermende kleding wordt gedragen bij kleine ingrepen, waarbij kans bestaat op spatten en spuiten van bloed, andere lichaamsvochten, secreta of excreta. Beschermende kleding kan over de eigen kleding heen worden gedragen.
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 6/21
⇨
Er kan van een disposable vochtondoorlaatbaar schort gebruik worden gemaakt. Dit schort is voor eenmalig gebruik. Disposable beschermende kleding wordt na gebruik in een plastic zak, die goed wordt gesloten, afgevoerd als huishoudelijk afval. Beschermende kleding voor meermalig gebruik wordt gewassen bij een temperatuur van tenminste 60°C. Beschermende kleding wordt vervangen bij verontreiniging of na maximaal 1 week.
5.1.3 Beschermende bril ⇨ Een beschermende bril wordt gedragen wanneer tijdens de behandeling een grote kans bestaat op spatten en spuiten van bloed of andere lichaamsvochten, secreta en excreta in de ogen, bijvoorbeeld bij het maken van een wigexcisie, het hechten van een kleine snijwond of het verwijderen van een athenoomcyste, of bij de behandeling van een patiënt met een ernstig infectieuze aandoening. Een normale bril kan als beschermende bril fungeren, mits deze adequaat is te reinigen met water en zeep en te desinfecteren met alcohol 70%. Ook gezichtsschermen, face shields, zijn geschikt om de ogen te beschermen. Leesbrillen met halve glazen en contactlenzen vormen onvoldoende bescherming. ⇨ Een (beschermende) bril wordt na iedere verontreiniging gereinigd en vervolgens gedesinfecteerd met alcohol 70%. 5.1.4 Mondneusmasker ⇨ Een mondneusmasker wordt gedragen bij iedere handeling waarbij kans bestaat op spatten en spuiten van bloed of andere lichaamsvochten, secreta en excreta, bijvoorbeeld bij het maken van een wigexcisie, het hechten van een kleine snijwond of het verwijderen van een athenoomcyste. Voor de beschermende functie komt een normaal chirurgisch mondneusmasker in aanmerking. Het masker wordt direct na gebruik weggegooid. De omstandigheden waaronder het gebruik van bril en masker zijn geïndiceerd, zijn identiek; ze behoren dus altijd tegelijk te worden gedragen. Bij een beschermende bril en een mondneusmasker wordt ook altijd beschermende kleding gedragen. Wanneer alleen kans bestaat dat de (dienst)kleding verontreinigd wordt, is het dragen van beschermende kleding voldoende.
6 Accidenteel bloedcontact 6.1 Accidenteel bloedcontact Onder accidenteel bloedcontact wordt verstaan expositie aan bloed of zichtbaar met bloed verontreinigde lichaamsvloeistoffen door een percutane verwonding of door contact met slijmvlies of niet intacte huid [12]. De Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektenbestrijding (LCI)2 heeft in januari 1999 het "Draaiboek Prikaccidenten" gepubliceerd [12]. De GGD is hiervoor het uitvoerend orgaan. Het draaiboek is gericht op mogelijke blootstelling aan hepatitis B-virus (HBV), hepatitis C-virus (HCV) en Humaan immunodeficiëntie virus (HIV) buiten instellingen voor gezondheidszorg. De WIP-richtlijn geeft adviezen voor de zorgverlening. Accidenteel bloedcontact door prik-/snijaccidenten vindt vooral plaats in de volgende situaties: - bij het terugsteken van een naald in het hoesje; - tijdens het verrichten van een punctie, wanneer de arm van de patiënt onvoldoende is gefixeerd; - bij het verwerken van afval en/of linnengoed;
2
L.C.I., Utrecht
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 7/21
Daarnaast kan een prikongeval plaatsvinden bij het wegbrengen van een onbeschermde gebruikte naald naar een afvoercontainer. Ook kan men zich prikken aan een onbeschermde naald op een onverwachte plek. Onder hoge werkdruk en met name in acute situaties zal een accidenteel bloedcontact zich waarschijnlijk eerder voordoen. 6.1.1 Preventie van accidenteel bloedcontact ⇨ Bij bloedafname worden handschoenen gedragen, tenzij gebruik wordt gemaakt van een gesloten afnamesysteem (bijvoorbeeld een vacuümsysteem). ⇨ Naalden mogen niet worden gebogen, afgebroken of anderszins worden gemanipuleerd. ⇨ De belangrijkste gedragsregel is om een gebruikte naald nooit terug te steken in het hoesje. De naald dient direct in een speciaal voor dit doel ontworpen container gedeponeerd te worden. Dit geldt niet alleen voor naalden die gebruikt zijn om bloed af te nemen, maar ook voor naalden die gebruikt zijn voor intramusculaire of subcutane toediening, bijvoorbeeld de toediening van insuline. ⇨ De naaldcontainers moeten voldoen aan de gestelde eisen [13]. De containers zijn van hard plastic en hebben een voorziening die het mogelijk maakt om de naald van de spuit of naaldhouder te scheiden, zonder dat de naald met de handen wordt aangeraakt. De naaldencontainers dienen zodanig afsluitbaar te zijn dat ze niet open kunnen gaan en niet heropend kunnen worden. De containers moeten ondoordringbaar zijn voor naalden en bovendien lekdicht zijn [13]. ⇨ Naaldcontainers worden regelmatig vervangen. De naaldcontainers mogen niet te vol worden gedaan, dus mogen ze niet worden gevuld boven de op iedere naaldcontainer aangegeven lijn. Volle naaldencontainers worden beschouwd als chemisch afval en mogen dienovereenkomstig niet bij het gewone afval worden aangeboden. Ze kunnen het best worden ingeleverd bij de depots voor chemisch afval.
6.1.1.1 Naaldcontainer in visitetas ⇨
Aanbevolen wordt in de visitetas een mini-naaldencontainer mee te nemen.
6.1.2 Handelwijze na accidenteel bloedcontact ⇨ De wond wordt gespoeld en gedesinfecteerd met een huiddesinfectans. Na accidenteel bloedcontact laat men de wond goed doorbloeden en spoelt men de wond (met water of fysiologisch zout). Vervolgens wordt de wond gedesinfecteerd met een huiddesinfectans. Bij besmetting van de slijmvliezen spoelt men direct en zo goed mogelijk met water of fysiologisch zout. 6.1.3 Vervolgbeleid De verwonde medewerker moet zich direct, dat wil zeggen binnen 2 uur na het accident, melden bij de GGD, welke 24 uur per dag bereikbaar is. Dit om tijdig de juiste medicatie te kunnen toedienen voor het tegengaan van de gevolgen van een mogelijke besmetting met het humaan immunodeficiëntievirus (HIV). Deze post expositie profylaxe moet zo snel mogelijk worden gegeven (zie verder de paragraaf Mogelijke besmetting met HIV). Hieronder worden de uitgangspunten beschreven die de bedrijfsarts hanteert bij het vervolgbeleid. Het vervolgbeleid stoelt op de beantwoording van twee vragen: - Is het verwonde medewerker immuun tegen hepatitis B-virus (HBV) hetzij door vaccinatie, hetzij na doorgemaakte infectie? - Geeft de bron (de patiënt wiens bloed door het ongeval in contact kwam met de medewerker) aanleiding om rekening te houden met besmetting met het hepatitis C-virus (HCV) of het humaan immunodeficiëntie virus (HIV)?
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 8/21
Het is te overwegen om na ieder accidenteel bloedcontact bloed af te nemen bij de verwonde medewerker en dit voor de periode van één jaar te bewaren. Het voordeel is dat het zo eventueel mogelijk wordt om, wanneer de verwonde medewerker ziek wordt, retrospectief vast te stellen of er al dan niet sprake is van een beroepsziekte. Het serum wordt dus alleen bij ziekte onderzocht. Het bezwaar van deze praktijk kan zijn, dat de drempel om een accidenteel bloedcontact te melden verhoogd wordt. 6.1.4 Mogelijke besmetting met HBV - De immuniteit tegen HBV wordt gecontroleerd. Uitgangspunt is de vraag of de medewerker immuun is tegen HBV. Is dat niet het geval, dan dient men hepatitis B Immunoglobuline (HBIg) toe en vervolgens vindt vaccinatie plaats. HBIg-toediening moet binnen 24 uur na de besmetting plaatsvinden, aan volwassenen wordt 5 ml (à 100 IE/ml) intramusculair gegeven [7]. Eventueel kan HBIg nog later worden toegediend, maar toedienen langer dan 7 dagen na het accident is niet zinvol. Is de medewerker wel gevaccineerd, dan wordt nagegaan of de vaccinatie bescherming biedt. De beschermingsduur na succesvolle vaccinatie (titer anti-HBs ooit >10 IE/L) is minstens tien à 15 jaar, waarschijnlijk levenslang [14]. Op advies van de Gezondheidsraad wordt het volgende beleid gevolgd: - ooit >10 IE/L: beschermd, geen HBIg, geen revaccinatie; - nooit > 10 IE/L: onvoldoende beschermd, altijd HBIg toedienen. medewerker immuun voor hepatitus B ? ja
nee/onbekend
door vaccinatie ?
nee
ja
ja
HBG + vaccinatie
Geeft vaccinatie bescherming (na vaccinatie HBlg > 10IE/L)?
geen actie
nee HBG + revaccinatie in sommige gevallen (zie tekst)
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 9/21
6.1.5 Mogelijke besmetting met HCV Wanneer de bron in kwestie tot een van de risicogroepen voor HCV behoort, verdient het aanbeveling de bron, na verkregen toestemming, te testen op aanwezigheid van HCV, door bepaling van antistoffen tegen HCV. Tot de risicogroepen van HCV behoren: intraveneuze druggebruikers, dialysepatiënten en mensen die in het verleden veelvuldig bloedtransfusies hebben gekregen. Wanneer de bron positief is, wordt bij de medewerker onderzoek gedaan. Hierbij is uitvoerige begeleiding van de medewerker noodzakelijk. Opsporen van HCV-infectie bij de medewerker kan gedurende tenminste een half jaar door het maandelijks verrichten van een Polymerase Chain Reaction (PCR) op HCV of het maandelijks bepalen van serum transaminasen en bij een stijging hiervan het verrichten van een PCR op HCV [15]. Bij de laatste benadering kan 6 - 9 maanden na het accident en het ontstaan van een stijging van de serum transaminase een antistofbepaling worden gedaan ter uitsluiting van infectie. Na negen maanden is de kans op foutnegatieve uitslagen van de serologie 10%, na zes maanden is deze kans 30% [16,17]. Wanneer infectie met HCV bij de medewerker wordt vastgesteld, moet de medewerker naar een terzake deskundig arts worden verwezen. 6.1.6 Mogelijke besmetting met HIV Er is een indicatie voor post-expositie profylaxe wanneer de bron HIV-seropositief is en een ernstig accident heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat na accidenteel bloedcontact twee vragen beantwoord moeten worden: - hoe ernstig was het bloedcontact? - wat is de serostatus van de bron?
6.1.6.1 Aard accident
Er is sprake van een ernstig accident wanneer er een gerede kans op transmissie van HIV is geweest. Uit onderzoek komen de volgende gebeurtenissen als risicofactor naar voren [18]. - een diepe verwonding; - zichtbaar bloed van de patiënt op voorwerp waarmee men zich prikt; - procedure waarbij een naald direct in vene of arterie van de bronpatiënt werd geplaatst; - accident bij terminale AIDS-patiënt, waarbij het waarschijnlijk is dat deze een hoge HIV-titer heeft ten tijde van het accidenteel bloedcontact [18].
6.1.6.2 Serostatus bron
Wanneer de serostatus van de bron niet bekend is, wordt gepoogd om deze te achterhalen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg schrijft voor dat een maximale inspanning gedaan moet worden om de serostatus van de bron te achterhalen, waarbij de daarvoor geldende regels ten aanzien van zorgvuldigheid in acht moeten worden genomen [19]. Wanneer de serostatus van de bron niet bepaald kan worden, wordt uitgegaan van een besmetting met seropositief bloed.
7 Reiniging, desinfectie en sterilisatie 7.1 Algemene uitgangspunten 7.1.1 Reiniging Onder reiniging wordt verstaan het verwijderen van zichtbaar vuil, alsmede zichtbaar en onzichtbaar organisch materiaal, om te voorkomen dat micro-organismen zich kunnen handhaven en vermeerderen en worden verspreid [20-22].
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 10/21
7.1.2 Desinfectie Onder desinfectie wordt verstaan het verminderen van het aantal micro-organismen (bacteriën, schimmels of virussen) op levenloze oppervlakken, alsmede op intacte huid en slijmvliezen, tot een aanvaardbaar geacht niveau. Desinfectie dient beperkt te blijven tot situaties waarin steriliteit niet vereist is, maar waarin reiniging alleen het besmettingsniveau onvoldoende reduceert, bijvoorbeeld wanneer ergens bloed op is gespat of bij besmetting met materiaal waarin bloed zichtbaar is. Indien desinfectie noodzakelijk is, verdient thermische desinfectie de voorkeur. Thermische desinfectie geschiedt door middel van water met een temperatuur van 65 tot 100°C of met stoom [23]. Voor oppervlakken en artikelen die niet bestand zijn tegen hoge temperaturen, zal voor chemische desinfectie moeten worden gekozen. Zowel thermische desinfectie als chemische desinfectie dient altijd te worden voorafgegaan door reiniging. Voor de juiste toepassing van desinfectie zijn de volgende punten van belang. - Vóór desinfectie altijd eerst goed reinigen; - Alleen chemisch desinfecteren in situaties waarvoor dat in de richtlijnen staat aangegeven. - Uitsluitend gebruik maken van wettelijk toegestane desinfectantia (zie onder). - Verdunnen en doseren volgens wettelijk gebruiksvoorschrift, zoals vermeld op de bijsluiter of het etiket. Desinfecterende middelen voor huishoudelijk gebruik, zoals chloorpreparaten en alcohol 70% die normaal in een winkel kunnen worden aangeschaft, behoeven geen wettelijke toelating en hebben derhalve ook geen wettelijk gebruiksvoorschrift. 7.1.3 Desinfectantia Op het gebruik van desinfectantia in een medische omgeving is in Nederland een viertal wetten van kracht, al naar gelang van het toepassingsgebied van het desinfectans. Deze wetten zijn: de Wet op de geneesmiddelenvoorziening, de Wet op de medische hulpmiddelen, de Bestrijdingsmiddelenwet en de Warenwet. Desinfectantia die in het kader van de drie eerstgenoemde wetten zijn toegelaten, zijn te herkennen aan respectievelijk het RvG-nummer, het CE-merk, het N-nummer van het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen. De Warenwet kent geen eis tot toelating of registratie van producten voordat deze in de handel worden gebracht. Voor de huisartsenpraktijk komen de volgende desinfectantia in aanmerking, welke alle wettelijk zijn toegelaten.
Alcohol 70%
Voor desinfectie van huid en handen, alsmede voor desinfectie van kleine oppervlakken en voorwerpen, wordt alcohol 70% gebruikt.
Chloorpreparaten
Ook kan voor oppervlaktedesinfectie 250 ppm chloor gebruikt. Voor oppervlakken die verontreinigd zijn met bloed of andere met bloed verontreinigde lichaamsvochten wordt 1000 ppm chloor gebruikt (250 ppm = 0,025% en 1000 ppm = 0,1% vrij chloor).
Chloorhexidine (0,5%) in alcohol 70%
Voor desinfectie van de huid kan Chloorhexidine (0,5%) in alcohol 70% worden gebruikt.
Jodiumpreparaten
Voor desinfectie van de huid kunnen ook jodiumpreparaten worden gebruikt. De gebruiksconcentratie is afhankelijk van het preparaat en van de toepassing. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van deze desinfectantia wordt verwezen naar de WIP-richtlijn Reiniging, desinfectie en sterilisatie [23]. ⇨ Met name ten aanzien van huiddesinfectantia is het van groot belang te letten op de aangegeven uiterste gebruiksdatum en deze niet te overschrijden.
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 11/21
7.1.4 Sterilisatie Een proces dat alle micro-organismen op of in een voorwerp doodt of inactiveert, zodanig dat de kans op aanwezigheid van levende organismen per gesteriliseerde eenheid kleiner is dan één op een miljoen. 7.1.5 Toepassing van sterilisatie Steriliteit is vereist voor instrumenten, katheters, vloeistoffen en dergelijke, die rechtstreeks in contact komen met steriele weefsels of organen. Gezien de hoge eisen die aan een sterilisatieproces worden gesteld verdient gebruik van disposables de voorkeur. Sterilisatie van niet-disposables kan binnen de huisartsenpraktijk in een kleine sterilisator plaatsvinden. Sterilisatie kan ook plaatsvinden op een Centrale Sterilisatie Afdeling (CSA) van een ziekenhuis of in een sterilisatiebedrijf. Met een ziekenhuis of bedrijf moeten dan duidelijke afspraken worden gemaakt betreffende reiniging, desinfectie en verpakking van de materialen na gebruik, om zeker te zijn van een veilig transport. 7.2 Reiniging en desinfectie van ruimten en meubilair De ruimten in de huisartsenpraktijk zijn voor wat betreft het belang van reiniging en desinfectie te onderscheiden in: - niet-kritische (openbare) ruimten (entree, gang, wachtkamer) - semi-kritische ruimten (spreekkamer, onderzoekkamer, verkleedruimte patiënt, toiletten) kritische ruimten (behandelruimte, laboratorium, keuken, ruimte waar instrumenten worden gereinigd en gedesinfecteerd) 7.2.1 Frequentie van reiniging ⇨ De niet-kritische ruimten moeten in elk geval wekelijks worden gereinigd, de semi-kritische ruimten dagelijks, evenals de kritische ruimten. ⇨ Pedaalemmers en prullenbakken worden dagelijks geleegd. 7.2.2 Methode van reiniging ⇨ Er wordt zo veel mogelijk droog gereinigd. ⇨ Eventuele vervuiling met organisch materiaal wordt met bijvoorbeeld een tissue verwijderd alvorens met nat schoonmaken wordt begonnen. ⇨ Voor de dagelijkse reiniging van sanitair wordt een alkalisch reinigingsmiddel geadviseerd. Voor preventie en verwijdering van kalkaanslag van wasbakken en toiletten wordt een zuur (ontkalkings)middel geadviseerd. 7.2.3 Desinfectie In het algemeen behoeft reiniging niet te worden gevolgd door desinfectie [20]. ⇨ Wanneer op oppervlakken, meubilair of voorwerpen bloed of ander lichaamsvocht wordt gemorst, moet de verontreinigde plek direct worden gereinigd en vervolgens gedesinfecteerd met alcohol 70% of met chloor 1000 ppm. Grote oppervlakken mogen vanwege het brandgevaar niet met alcohol worden gedesinfecteerd. Reiniging vooraf is noodzakelijk omdat desinfectantia door organisch materiaal, zoals bloed (eiwitten), ten dele onwerkzaam worden gemaakt [24]. ⇨ Chlooroplossingen dienen vlak voor gebruik pas te worden aangemaakt, omdat bij blootstelling aan de lucht de concentratie actief chloor en hiermee de desinfecterende werking, snel terugloopt. Chlooroplossingen mogen niet in heet water worden gebruikt, omdat daarmee chloorgas ontstaat.
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 12/21
7.2.4 Onderhoud van het reinigings- en desinfectiemateriaal ⇨ Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van disposable materialen. ⇨ Niet-disposable schoonmaakmateriaal moet dagelijks na de werkzaamheden worden gereinigd, gedroogd en opgeruimd. Zo kan men voorkomen dat met vuile voorwerpen gereinigd wordt en een tegenovergesteld resultaat bereikt wordt: een nog grotere besmetting. ⇨ Indien borstels noodzakelijk zijn, dient gebruik te worden gemaakt van kunststof borstels, omdat houten borstels moeilijk te reinigen zijn. ⇨ Kunststof borstels worden na gebruik schoongemaakt, gespoeld, aan de lucht gedroogd en vervolgens droog opgeborgen. ⇨ Wanneer een borstel gebruikt is voor de reiniging van iets dat mogelijk besmet is geweest met bloed en/of excreta met bloedbijmenging, wordt de borstel na het schoonmaken gedurende minstens 5 minuten gedesinfecteerd met behulp van chloor 1000 ppm, gespoeld, aan de lucht gedroogd en droog opgeborgen. ⇨ Emmers worden na gebruik schoongemaakt, gespoeld, gedroogd en vervolgens droog opgeborgen. ⇨ Wanneer een emmer gebruikt is voor de reiniging van iets dat mogelijk besmet is geweest met bloed, wordt de emmer na het schoonmaken gedurende minstens 5 minuten gedesinfecteerd met behulp van chloor 1000 ppm. ⇨ Moppen worden na elke gebruiksdag goed uitgespoeld en zo opgeborgen dat ze goed drogen. ⇨ Er worden disposable sopdoeken gebruikt, of herbruikbare sopdoeken die in de wasmachine worden gewassen. ⇨ Sponsen en zemen worden alleen gebruikt voor het schoonmaken van ramen en spiegels. Na gebruik worden ze uitgespoeld en zo opgeborgen dat ze goed kunnen drogen. ⇨ Er dient op te worden toegezien dat de opvangzak van de stofzuiger niet te vol raakt. ⇨ De stofzuiger, inclusief het borstelmondstuk, dient maandelijks te worden gereinigd. 7.3 Reiniging en desinfectie van voorwerpen ⇨ Voorwerpen als kinderspeelgoed in de wachtkamer en/of spreekkamer moeten zijn vervaardigd van materiaal dat goed te reinigen en zonodig goed te desinfecteren is [25]. Reiniging kan plaatsvinden in warm water met een sopje of in een vaatwasser. ⇨ De voorwerpen dienen na reiniging goed te worden gedroogd met een theedoek, die éénmalig wordt gebruikt. De theedoek wordt na gebruik machinaal gewassen, bij een temperatuur van tenminste 60°C. ⇨ Als voorwerpen zijn bevuild met bloed of andere lichaamsvochten met bloedbijmenging, moeten ze na reiniging worden gedesinfecteerd met alcohol 70% of chloor 1000 ppm . Hiertegen moeten ze dus bestand zijn. 7.4 Reiniging en desinfectie of sterilisatie van instrumentarium ⇨ Er worden bij voorkeur disposable (delen van) instrumenten gebruikt. ⇨ Kunststof pessaria voor het aanmeten bij patiënten, zijn disposable en worden derhalve slechts eenmaal gebruikt. Ten aanzien van behandeling van niet-disposable instrumentarium na gebruik, om het voor nieuw gebruik geschikt te maken, wordt onderscheid gemaakt tussen niet-kritisch, semikritisch en kritisch. In de onderstaande tabel wordt aangegeven wanneer deze kwalificaties van toepassing zijn en voor welke wijze van decontaminatie daarbij moet worden gekozen.
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 13/21
Tabel 1: behandeling niet-disposable instrumentarium na gebruik
kwalificatie:
instrument was in contact met:
wijze van decontaminatie:
niet-kritisch instrumentarium
intacte huid
alleen reinigen en goed drogen
semikritisch instrumentarium
slijmvliezen
reinigen, desinfecteren en goed drogen
kritisch instrumentarium
niet-intacte huid of slijmvliezen, steriele lichaamsholten
reinigen, steriliseren en goed drogen
7.4.1 Niet-kritisch instrumentarium (Reiniging) Voorbeelden zijn: - Oorspuit (die wel gedesinfecteerd moet worden na gebruik bij een patiënt met otitis externa) - Reflexhamer - Stethoscoop - Verbandschaar Machinale reiniging door middel van een medische afwasmachine of een ultrasoon reiniger verdient altijd de voorkeur boven handmatige reiniging. 7.4.2 Semikritisch instrumentarium Voorbeeld is: - Keelspiegel 7.4.3 Kritisch instrumentarium Voorbeelden zijn: - instrumenten voor kleine chirurgische ingrepen - naaldvoerder - scherpe lepel - oogboortjes - speculum - uterussonde ⇨ Bij handmatige reiniging dienen een plastic schort, handschoenen en een spatbril te worden gedragen. Aanbevolen wordt om zoveel mogelijk onder het wateroppervlak te borstelen, teneinde spetteren en spatten te voorkomen. ⇨ Indien het reinigen (en desinfecteren of steriliseren) niet in eigen beheer wordt gedaan, dient over de wijze van bewaren van het gebruikte instrumentarium tot het moment van reiniging (en desinfectie of sterilisatie) afspraken te worden gemaakt met degenen die deze werkzaamheden uitvoeren (bijvoorbeeld de afdeling CSA van een ziekenhuis). Zie als voorbeeld WIP-richtlijn no 40a [26].
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 14/21
7.5 Sterilisatie ⇨ Sterilisatie is vereist voor het in de vorige paragraaf genoemde kritische instrumentarium, alsmede voor katheters, vloeistoffen en dergelijke, die rechtstreeks in contact komen met steriele weefsels of organen. Nadrukkelijk worden onder het vermelde kritische instrumentarium dat moet worden gesteriliseerd ook het speculum en de uterussonde vermeld, omdat deze besmet kunnen zijn met het humane papilloma virus (HPV) dat, behalve in de sterilisator, zeer moeilijk te elimineren is [27- 29]. ⇨ Gebruikte instrumenten moeten, in afwachting van sterilisatie, nat worden bewaard (in een eiwitoplossend bewaarmiddel). 7.5.1 Uitvoering sterilisatie Sterilisatie van niet-disposable instrumenten kan binnen de huisartsenpraktijk op twee verschillende manieren plaatsvinden: - in een stoomautoclaaf, - in een heteluchtoven.
7.5.1.1 Heteluchtovens ⇨
Het gebruik van een heteluchtoven wordt ontraden. Heteluchtovens zijn minder betrouwbaar dan stoomsterilisatoren. Bovendien kan in een heteluchtoven, door de hoge temperatuur en de lange expositie van het instrumentarium daar aan, het instrumentarium verkleuren en bot worden. Voor sterilisatie in een heteluchtoven wordt als verpakkingsmateriaal gebruik gemaakt van metalen cassettes of aluminiumfolie. Nadeel daarvan is dat de opwarmtijd belangrijk wordt verlengd en daarmee het sterilisatieproces nog langer duurt. Procescontrole van een heteluchtoven is in een eenvoudig uitgevoerde oven niet toereikend [30].
7.5.1.2 Stoomsterilisatoren (autoclaven)
Stoomsterilisatoren hebben minder nadelen, derhalve geniet het gebruik hiervan de voorkeur. ⇨ De sterilisator moet geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Bij de leverancier moet worden nagevraagd of het aangeboden apparaat geschikt is voor de voor sterilisatie in aanmerking komende instrumenten. Er zijn verschillente typen sterilisatoren in de handel, van heel eenvoudige tot zeer complexe. De keus van het type stoomsterilisator wordt bepaald op grond van het aangeboden instrumentarium. Als het instrumentarium is beperkt tot scharen, pincetten, hechtsetten en specula (eenvoudige instrumenten zonder lumina of afgesloten ruimten) kan een eenvoudige autoclaaf zonder vacuümpomp volstaan. Elke autoclaaf moet zijn voorzien van een CE-markering. ⇨ Instrumentarium waarvoor steriliteit vereist is (omdat huid of slijmvliezen er mee worden doorbroken), moet verpakt worden gesteriliseerd en na het sterilisatieproces verpakt opgeslagen. In dat geval moet de sterilisator in staat zijn om aan het eind van het sterilisatieproces verpakking met inhoud te drogen [31]. 7.5.2 Houdbaarheid van gesteriliseerde instrumenten De houdbaarheid van gesteriliseerde instrumenten is afhankelijk van de wijze van opslag en de conditie van de verpakking. Wanneer de instrumenten zo zijn opgeslagen dat de verpakking volledig intact blijft, is de houdbaarheid 1 jaar.
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 15/21
7.6 Reiniging en desinfectie van overige uitrusting 7.6.1 Desinfectie Desinfectie met alcohol 70% of chloor 1000 ppm van materialen, apparaten en behandelartikelen is alleen noodzakelijk als er zichtbaar bloed (of bloedbijmenging) op aanwezig is. Grondige reiniging met water en een schoonmaakmiddel dient aan desinfectie vooraf te gaan. Deze procedure dient direct of zo spoedig mogelijk na het morsen te worden uitgevoerd. Wanneer er geen sprake is van bloed of bloedbijmenging kan met reiniging alleen worden volstaan.
8 Afvoer van afval
⇨ ⇨ ⇨
Huishoudelijk afval wordt op de gebruikelijke wijze aan de vuilnisophaaldienst aangeboden. Met lichaamsvochten verontreinigd materiaal (bijvoorbeeld vuil verband) wordt in een stevige plastic zak verpakt alvorens het in de vuilcontainer wordt gedeponeerd. Volle naaldencontainers worden beschouwd als chemisch afval en mogen dienovereenkomstig niet bij het gewone afval worden aangeboden. Ze kunnen het best worden ingeleverd bij de depots voor chemisch afval.
9 Veilig werken in de huisartsenpraktijk 9.1 Patiëntenonderzoek en behandeling ⇨ De onderzoek/behandeltafel dient voor iedere patiënt zoveel mogelijk bedekt te zijn met een nieuwe disposable beschermlaag. 9.2 Oren uitspuiten ⇨ Wanneer sprake is van een otitis externa bij de patiënt, worden bij het uitspuiten van de oren nietsteriele handschoenen, een beschermende bril en een mondneusmasker gedragen. 9.3 Wondverzorging 9.3.1 Verwijderen van vastgehechte wonddrains ⇨ Tijdens het verwijderen van vastgehechte wonddrains worden niet-steriele handschoenen gedragen. Voor het afplakken met pleisters kunnen de handschoenen worden uitgetrokken. 9.3.2 Hechtingen of agrafen verwijderen ⇨ Tijdens het verwijderen van hechtingen of agrafen worden schone, niet steriele handschoenen gedragen. Wanneer een no-touche techniek wordt toegepast, hoeven geen handschoenen te worden gedragen. 9.4 Cryotechniek 9.4.1 Verwijderen van wratten ⇨ De wattenstokjes voor het verwijderen van wratten door middel van vloeibare stikstof, mogen slechts éénmaal in de vloeibare stikstof worden ingedoopt, omdat virussen, zoals hepatitis B, HIV en HPV, in de zeer koude stikstof weliswaar niet kunnen groeien, maar wel overleven. 9.5 Kleine chirurgische ingrepen Dit betreft die ingrepen, waarbij de huid- en/of slijmvliesbarrière wordt doorbroken. ⇨ Vóór de verrichting worden de handen gewassen met water en vloeibare zeep, of ingewreven met handalcohol.
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 16/21
⇨
De huid van de patiënt wordt gedesinfecteerd met één van de volgende desinfectantia: - chloorhexidine 0,5% in alcohol 70%; - jodium 1% in alcohol 70% (jodiumtinctuur); - alcohol 70% Bij gebruik van jodium kan de verkleuring van de huid een probleem zijn. Een voordeel is echter dat gezien wordt welk deel van de huid met dit desinfectans is behandeld. ⇨ Het slijmvlies wordt gedesinfecteerd met: - povidon jodium 10% of - chloorhexidine 0,5% in water ⇨ Op het moment van incideren dient de huid droog te zijn. ⇨ Wanneer het defect met een hechting wordt gesloten, dienen steriele handschoenen te worden gedragen. Dan moet ook gebruik worden gemaakt van steriel afdekmateriaal en steriel chirurgisch materiaal. 9.6 Postoperatieve patiënten
9.6.1 Typen operatiewonden en hun verzorging Door toename van dagbehandeling en verkorting van de opnameduur in ziekenhuizen worden huisartsen in hun praktijk meer en meer met verse operatiewonden geconfronteerd. Voor de verzorging van deze operatiewonden wordt in deze richtlijn een indeling in vier typen gehanteerd [32]: - schone, gesloten wond zonder drain(s); - schone, gesloten wond met drain(s); - open wond, schoon en granulerend; - open, geïnfecteerde wond. 9.6.2 Schone, gesloten wond zonder drain ⇨ Het verband blijft in principe 48 uur zitten, tenzij er redenen zijn de wond eerder te inspecteren. Bij een droge wond is geen verband meer nodig. 9.6.3 Schone, gesloten wond met drain ⇨ Drain en opvangzak vormen een gesloten systeem; de drainzak of –pot wordt vervangen wanneer het systeem wordt geopend of, als de zak vol raakt, voor het volgende bezoek. Hierbij dient het teruglopen van vloeistof te worden voorkomen. Het aansluitpunt van de drain moet worden gedesinfecteerd met alcohol 70%. ⇨ Drains worden zodanig verwijderd dat het vocht uit de drain niet in het drainkanaal achterblijft. Dat kan bijvoorbeeld door de drain zuigend (vacuüm) te verwijderen. Het vacuüm kan worden bereikt door de drain voor het uittrekken af te klemmen. 9.6.4 Open wond, schoon en granulerend ⇨ Verzorging vindt plaats afhankelijk van de vochtproductie [33]. Zo nodig wordt de wond vochtig gehouden door middel van uitgeknepen gazen met steriel fysiologisch zout. 9.6.5 Open, geïnfecteerde wond ⇨ Debris en necrose dienen, zonodig chirurgisch, te worden verwijderd. 9.7 Patiënten met intraveneuze toedieningen Zie de WIP-richtlijn Infectiepreventie in de Thuiszorg [34].
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 17/21
9.8 Patiënten met CAPD, suprapubische katheters, enz. Zie de WIP-richtlijn Infectiepreventie in de Thuiszorg [34]. 9.9 Epidurale/spinale pijnbestrijding Zie de WIP-richtlijn Infectiepreventie in de Thuiszorg [34]. 9.10 Verloskundige handelingen 9.10.1 Voorkomen van accidenteel bloedcontact ⇨ Naalden en andere scherpe disposables moeten direct na gebruik worden gedeponeerd in een naaldencontainer, die onder handbereik aanwezig behoort te zijn. Risicomomenten voor accidenteel bloedcontact zijn bijvoorbeeld: - het toedienen van injecties en inbrengen van infusen; - een moeilijke geboorte van de placenta; - het hechten. - het doornemen van de navelstreng. 9.10.2 Opvangen vruchtwater en bloed ⇨ Het gebied waar bloed en/of vruchtwater terecht kan komen wordt afgedekt met een celstofmatje of ander vochtabsorberend, niet-doorlatend materiaal. 9.10.3 Toucheren Voorafgaand aan het toucheren is het voldoende de vulva met deppers, gedrenkt in leidingwater uit een flink stromende kraan, te reinigen. ⇨ Bij een vaginaal toucher worden steriele handschoenen gedragen. ⇨ Na een tussentijds vaginaal toucher worden verontreinigde materialen en handschoenen opgeruimd; vervolgens worden zonodig nieuwe handschoenen aangetrokken. 9.10.4 Ontwikkelen van het kind ⇨ Bij het ontwikkelen van het kind worden steriele handschoenen gedragen. ⇨ Ook worden steriele handschoenen gedragen door degene die assisteert bij het ontwikkelen van het kind of eventueel ingrijpt, bijvoorbeeld de supervisor. 9.10.5 Uitzuigen Voor het uitzuigen kan een mondzuigapparaat met dubbele kamer of filter worden gebruikt. 9.10.6 Placenta ⇨ Bij het laten geboren worden en onderzoeken op compleetheid van de placenta worden vochtwerende kleding en handschoenen gedragen. ⇨ De placenta wordt opgevangen in een bedpan, een celstofmatje of in ander impermeabel materiaal. ⇨ Voor het wegen van de placenta dient deze in het celstofmatje of in plastic verpakt te blijven. ⇨ De placenta wordt, evenals bevuild verband etc., in een stevige plastic zak gedaan alvorens deze in de vuilcontainer wordt gedeponeerd. 9.10.7 Hechten ⇨ Bij het hechten worden steriele handschoenen en een beschermende bril plus een mondneusmasker gedragen, (of als alternatief een gelaatsscherm). ⇨ Er wordt gehecht met behulp van een naaldvoerder en een pincet.
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 18/21
9.10.8 Afvoeren placenta ⇨ Wanneer pathologisch onderzoek is geïndiceerd, worden placenta, vliezen en navelstreng verpakt in een goed afgesloten receptaculum, bijvoorbeeld een plastic pot. Indien patiëntenmateriaal in contact is geweest met de buitenzijde van het receptaculum, wordt dit aan de buitenzijde gereinigd en vervolgens gedesinfecteerd met alcohol 70%. De behandeling van patiëntenmateriaal voor pathologisch onderzoek is beschreven in de WIP-richtlijn Algemene voorzorgsmaatregelen in de pathologie [35].
10 Laboratoriumwerkzaamheden 10.1 Algemeen ⇨ Tijdens de laboratoriumwerkzaamheden gelden de algemene voorzorgsmaatregelen. Dit impliceert dat door de medewerker tijdens de laboratoriumwerkzaamheden: - het gelaat (met name mond, ogen, neus) niet wordt aangeraakt; - geen schrijfgerei in de mond of achter het oor wordt gedaan. ⇨ Bij onderzoek van patiëntenmateriaal moeten niet-steriele handschoenen worden gedragen, of een no touch-techniek worden toegepast. ⇨ In laboratoriumruimten wordt niet gerookt, gegeten of gedronken. ⇨ In de (koel)kasten waar patiëntenmateriaal in staat opgeslagen, worden geen levensmiddelen en dranken bewaard. 10.2 Reiniging en desinfectie laboratorium ⇨ De laboratoriumtafel dient aan het eind van elke werkdag te worden gedesinfecteerd met alcohol 70%. Bij zichtbare verontreiniging van de tafel moet deze eerst worden gereinigd. ⇨ Wanneer de laboratoriumtafel tijdens het werk zichtbaar met biologisch materiaal is verontreinigd, wordt de tafel direct gereinigd en gedesinfecteerd met alcohol 70%. ⇨ Materialen die in het laboratorium worden gebruikt, zoals glazen centrifugebuisjes, dienen net zo gereinigd te worden als het instrumentarium. 10.3 Bepalen erytrocyten bezinkingssnelheid ⇨ Voor bepaling van de erytrocyten bezinkingssnelheid wordt gebruik gemaakt van gesloten buizen. Deze buizen worden in een vacuüm-afnamesysteem gevuld. 10.4 Pipetteren ⇨ Pipetteren met de mond is verboden, evenals het met de mond opzuigen in capillairen. ⇨ Bij het overhevelen van vloeibaar biologisch materiaal wordt gebruik gemaakt van disposable pipetten. Vermijd zoveel mogelijk het gebruik van injectienaalden. 10.5 Laboratoriumafval ⇨ Vast afval met biologisch materiaal kan worden afgevoerd als gewoon afval. ⇨ Scherpe voorwerpen, zoals injectienaalden, afgeknipte capillairen, scalpels, objectglaasjes en bloedbuizen mogen niet bij het gewone afval worden aangeboden. Ze kunnen het best worden ingeleverd bij de depots voor chemisch afval. ⇨ Bij lozing op het riool moet spatten en aërosolvorming worden voorkomen. Het afvoerpunt wordt dagelijks huishoudelijk gereinigd.
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 19/21
Bijlage A Literatuur 1.
Larson, E.L., APIC Guideline for handwashing and hand antisepsis in health care settings. Am J Infect Control, 1995. 23: p. 251 - 69.
2.
Pottinger, J., S. Burns, and C. Manske, Bacterial carriage by artificial versus natural nails. Am J Infect Control, 1989. 17: p. 340-4.
3.
Jacobson, G., et al., Handwashing: ring-wearing and number of microorganisms. Nurs Res, 1985. 34(3): p. 186-8.
4.
Hoffman, P.N., et al., Micro-organisms isolated from skin under wedding rings worn by hospital staff. Br Med J, 1985. 290: p. 206-7.
5.
Salisbury, D.M., et al., The effect of rings on microbiological load of health care workers hands. Am J Infect Control, 1997. 25: p. 24-7.
6.
Daha, T., Piercings. Tijdschr. Hyg en Inf Prev, 1999. 2: p. 49.
7.
Gezondheidsraad, Commissie Vaccinatie tegen hepatitis B. Bescherming tegen hepatitis B. 1996. 15.
8.
Larson, E., A causal link between handwashing and risk of infection? Examination of the evidence. Inf Control Hosp Epidem, 1988. 9(1): p.28-36.
9.
Daha, T., Handen wassen of desinfecteren? Tijdschr Hyg en Inf Prev, 1998. 4: p. 127.
10. CBO, Consensus preventie ziekenhuisinfecties. 1989. 11. Melse, J., De preventieparadox van rubber handschoenen. Tijdschr Hyg en Inf Prev, 1996. 4: p. 12326. 12. L.C.I., Draaiboek Prikaccidenten. Richtlijn mogelijke blootstelling aan HBV, HCV en HIV. L.C.I. map, 1999. 13. Gwyther, J., Sharps disposal containers and their use. J Hosp Infect,1990. 15: p. 287-94. 14. Rahamat-Langendoen, J.C. and J.E. van Steenbergen, Langdurige bescherming tegen hepatitis B: postvaccinatietiter van 10 IU/l voldoende. Infectieziekten bulletin, 2002. 2: p. 52-8. 15. Cooreman, M.P., C. Weegink, and H.W. Reesink, Beleid bij acute hepatitis C en bij prikaccidenten met hepatitis C-viruspositief bloed. Ned Tijdschr Geneeskd, 1998. 142 (42): p. 2298-2300. 16. Gerberding, J.L., Management of occupational exposures tot bloodborne viruses. N Engl J Med, 1995. 332: p. 444-51. 17. Poel van der, C.L., H.T. Cuypers, and H.W. Reesink, Hepatitis C virus six years on. Lancet, 1994. 344: p. 1475-9.
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 20/21
18. MMWR, Case-control study of HIV-seroconversion in health care workers after percutaneous exposure
to HIV-infected blood, France, United Kingdom, and United States, january 1988 - august 1994.
MMWR, 1995. 44(50): p. 929-33.
19. I.G.Z., Circulaire post-expositie profylaxe met betrekking tot HIV, 1996- 08-IGZ. IGZ Rijswijk, 1996. november. 20. Sengers, I.J.M., Y.M. Ouwerkerk, and S. Terpstra, editors, Hygiëne en Infectiepreventie. Lochem: De Tijdstroom, 2000. 21. Schlötjes, H., M. Buisman, and D. Willems, Stof genoeg, Richtlijnen voor schoonmaakwerkzaamheden, textiel- en maaltijdverzorging in de thuiszorg. NIZW, 1999. 11. 22. LVT. and L.V. Thuiszorg), Hygiëne-richtlijnen Thuiszorg. 1996. 23. W.I.P., Reiniging, desinfectie en sterilisatie. Richtlijn nr. 3B, 2001. 24. Altemeier, W., J. Burke, and P.B.e. al, Control of infection in surgical patients. American College of Surgeons. Philadelphia, 1984. 25. Merriman, E., R. Corwin, and R. Ikram, Toys are a potential source of cross-infection in general practioners' waiting rooms. British Journal of General Practice, 2002. 52: p. 138-40. 26. W.I.P., Transport en verwerking gebruikt instrumentarium op afdelingen en ultrasone reiniging. Richtlijn nr. 40A, 1999. 27. McCance, D., M. Campion, and A. Singer, Non-invasieve swtwction of cervical papillomavirus DNA. The Lancet, 1986: p. 558-9. 28. McCance, D., et al., Risk of transmission of human papillomavirus by vaginal specula. The Lancet, 1986: p. 816-7. 29. Roden, R., D. Lowy, and J. Schiller, Papillomavirus is Resistant to Desiccation. J Infect Dis, 1997. 176: p. 1076-9. 30. Bruijn de, A. and A. van Drongelen Is het verkleuren van instrumenten in de droge-hittesterilisator te voorkomen? Vademecum, 1998. 16(22a). 31. de Bruijn, A., De Europese norm voor kleine stoomsterilisatoren. Tijdschr Hyg en Inf Prev, 2000. 5: p. 125-30. 32. W.I.P., Preventie van postoperatieve wondinfecties. Richtlijn nr. 55, 1996. 33. Woundcare Consultant Society, ( Wondenboek ). Wondenboek, 1991. 34. W.I.P., Infectiepreventie in de thuiszorg. 2001. 35. W.I.P., Algemene voorzorgsmaatregelen in de pathologie. Richtlijn 44A, 2000.
Infectiepreventie in de huisartsenpraktijk
januari 2004
pag. 21/21
Bijlagen INLEIDING Als extra hulpmiddel is achter dit tabblad een aantal bijlagen opgenomen die u kunt gebruiken bij uw rol als functioneel werkgever van uw aios. De model checklist is afgestemd met de opleidingsinstituten en heeft tot doel dat u zich kunt voorbereiden op de vragen waar de aios mee komt tijdens zijn/haar kennismakings- c.q. matchingsgesprek en om achteraf te checken of alles wat belangrijk is, ook daadwerkelijk aan bod is geweest. De essentie van het kennismakingsgesprek blijft natuurlijk de vraag of u een jaar met elkaar kunt samenwerken. De CAO, het verzuimprotocol en de informatie over Hepatitis B, is opgenomen als naslagmateriaal, zodat u kunt zien welke afspraken bestaan tussen aios en SBOH. Verder willen wij u nog eens wijzen op de mogelijkheid van het Arbeidsomstandighedenspreekuur. Als u vermoedt dat uw aios arbeidsgerelateerde gezondheidsklachten heeft, of dreigt te ontwikkelen, wijs hem of haar dan op het Arbeidsomstandighedenspreekuur.
INHOUDSOPGAVE Bijlage 1.
Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
2. 3. 4. 5. 6.
Model checklist gespreks- en aandachtspunten voor huisartsopleider en aios - Kennismakingsgesprek; - Arbo-aspecten; - Aandachtspunten voor de introductieperiode - Afsprakenlijst CAO voor de huisarts in opleiding Verzuimprotocol Vaccinatie- en controlebeleid Hepatitis B Arbeidsomstandighedenspreekuur FAQ
Kijk op www.sboh.nl voor de meeste actuele versie van deze informatie.
MODEL CHECKLIST GESPREKS-EN AANDACHTSPUNTEN VOOR HUISARTSOPLEIDER EN AIOS MEI
2008
Te gebruiken bij kennismakings- en/of matchingsgesprekken en bij het maken van afspraken
♦ kennismakingsgesprek ♦ arbo aspecten ♦ aandachtspunten voor de introductieperiode ♦ afsprakenlijst
Model Checklist gespreks- en aandachtspunten voor huisartsopleider en aios
mei 2008
pag. 1/8
KENNISMAKINGSGESPREK DOEL VAN HET GESPREK
Doel van het gesprek dient allereerst een kennismaking te zijn, wie is wie? Verder is het belangrijk de wederzijdse verwachtingen en allerlei praktische zaken af te stemmen en heldere afspraken te maken. Onderstaande lijst kan daarbij helpen. Vervolgens kan men besluiten om samen de opleiding te beginnen. WEDERZIJDSE VERWACHTINGEN
- Over het vak en de opleidingsituatie. - Motieven van de aios om opleiding te volgen en van de hao om huisartsopleider te zijn. - Betekenis landelijke, regionale en instituutsrichtlijnen voor het handelen als huisarts. PRAKTIJKORGANISATIE
-
Praktijkinrichting Eigen spreekkamer Bereikbaarheid Vervoer Taken in administratie- en registratiesystemen Automatisering Keuringen en controles Kleding (witte jas?) Huisvesting (verhuizen noodzakelijk?) Aan te schaffen instrumentarium Inhoud visitetas Welke boeken, tijdschriften en naslagwerk zijn in de praktijk aanwezig Waar kan de aios zich even terugtrekken tijdens praktijkuren.
WERKAFSPRAKEN
- Werktijden, pauzes, indeling spreekuren (dagindeling), aantal patiënten per uur, terugkomdagen, deeltijd, studietijd. - Indien de aios in deeltijd gaat werken, welke gevolgen heeft dit voor de praktijk? WAARNEMING EN DIENSTEN
-
De gebruikelijke diensten: wanneer? – hoelang? (avond, nacht, weekend?). Wanneer begint de aios met diensten doen? Op welke wijze is er begeleiding door de hao? Regeling achterwacht tijdens afwezigheid hao (opleidersdagen). Verantwoordelijkheden en verzekering goed afgesproken. Slaapgelegenheid en maaltijden tijdens diensten. Compensatie voor (nacht)diensten (uitslapen), feestdagen. Dienst doen in de praktijk of op de post (beleid). Wanneer worden de diensten nabesproken?
SAMENWERKING
-
Hao en aios. Omgang met patiënten. Met praktijkassistente(s) (rol, taken, verwachtingen). Met de collega’s in de huisartsengroep (praktijkoverleg). Binnen de eerste lijn, met specialisten, ziekenhuizen en instellingen. Mee naar welk (structureel) overleg ( eerste- en tweedelijn). Hoe om te gaan met de farmaceutische industrie (artsenbezoekers, cadeaus, nascholing).
Model Checklist gespreks- en aandachtspunten voor huisartsopleider en aios
mei 2008
pag. 2/8
THUISSITUATIES
-
Contact met het leefmilieu hao gewenst? Huissleutel/praktijksleutel, toegang tot woonhuis, maaltijden, koffie en thee, studieruimte aios. Partner hao actief bij de praktijk betrokken? Invloed thuissituatie (sociale omstandigheden) van de aios op de stage. Bereikbaarheid aios. Waar gaat de aios wonen?
LEVENSBESCHOUWING
- Is een bepaalde levensovertuiging van belang of opvattingen over medisch-ethische kwesties (bv. abortus, euthanasie). - Hoe om te gaan met verschillen? Heeft dit consequenties voor de praktijkvoering en de opleidingssituatie?. INTRODUCTIEPERIODE
- Hoe wordt de aios in de praktijk geïntroduceerd? - Informatie aan patiënten. - Inwerkperiode, duur meeloopperiode, verantwoordelijkheden en zelfstandigheden, fasering naar zelfstandig werken. OPLEIDINGSSITUATIE
- Dagelijks leer- en werkgesprekken (planning van de leergesprekken - Planning themabesprekingen - Leerstijl (hoe verdiept de aios zich in een nieuw onderwerp, hoe wil de hao zijn deskundigheid overdragen: sluit dit op elkaar aan?) - Spreekuurobservaties, video/audio-opnamen - Toetsen, evaluatie, voortgangsgesprekken - Voor- en nabespreken terugkomdagen - Wijze van onderlinge consultatie - Conformeren aan hao-stijl of eigen stijl ontwikkelen - Hoe om te gaan met kritiek en feedback - Regeling zelfstandige periode (voorwaarden en eisen, achterwacht en assistentie)
VAARDIGHEDEN
- Welke vaardigheden zijn in deze praktijk vooral te leren - Wat is de behoefte van de aios, - Zijn er alternatieven te regelen? NEVENFUNCTIES en andere activiteiten hao en aios.
- Reglement huisartsopleiding bekend?
PRACTISCHE ZAKEN
-
Keuringen WA- polis: heeft de hao een aantekening over hao-schap in de voorwaarden van de polis? Beschikt de aios over eigen auto? (rijbewijs), eigen dokterstas? Er vinden geen financiële transacties plaats tussen HAO en aios.
VAKANTIES
- Zijn aios en hao bekend met de regel hierover uit het SBOH contract en het reglement van de huisartsopleiding? - Wanneer is de vakantie van de hao gepland, wat zijn de wensen van de aios, welke regelingen moeten eventueel getroffen worden?
REGELINGEN BIJ ZIEKTE hao en aios. BESLUIT om samen de opleiding te beginnen.
Als HAO en aios niet met elkaar in zee gaan: snel doorgeven aan het opleidingsinstituut!
Model Checklist gespreks- en aandachtspunten voor huisartsopleider en aios
mei 2008
pag. 3/8
BELANGRIJKE ASPECTEN Bij het maken van afspraken is een aantal aspecten van belang:
CAO-ASPECTEN
Uit de CAO vloeien een aantal aspecten voort, waarover huisartsopleider en aios afspraken dienen te maken: Artikel 6 Werktijden en arbeidsduur 1.
De arbeidsduur bij een volledige werkweek bedraagt voor het praktische en theoretische deel van de
2.
De aios verricht zijn werkzaamheden op de door de HAO, overige opleider en opleidingsinstituut
3.
Mogelijkheid tot parttime werken
opleiding tezamen in totaal 36 uur per week.
vastgestelde werktijden. De werktijden vallen op maandag tot en met vrijdag tussen 8.00 uur en 18.00 uur.
Studietijd buiten de terugkomdag is in principe privé tijd en geen onderdeel van de 36-urige werkweek.
OPNEMEN VAKANTIEDAGEN
Een aios heeft recht op 25 vakantiedagen per jaar op basis van een volledig dienstverband (=36 uur). Het opnemen van de vakantiedagen geschiedt conform de richtlijnen die hiervoor zijn vastgesteld door het opleidingsinstituut.
ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN
In het besluit huisartsgeneeskunde van de CHVG staat als eis opgenomen dat de praktijkruimte ten minste een afzonderlijke spreek- en onderzoekskamer bevat voor de aios. Dat kan ook een ruimte zijn die op andere momenten door bij voorbeeld de praktijkondersteuner wordt gebruikt.
VEILIGHEIDSASPECTEN
De huisartsopleiderspraktijk dient te beschikken over een actuele Risico Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) en over de nodige veiligheidsprotocollen. Voor voorbeeldprotocollen kijkt u op www.sboh.nl. Opleiders bespreken de risico’s en de in de praktijk aanwezige protocollen (op het gebied van arbeidsomstandigheden en veiligheid) met de aios aan het begin van hun stageperiode. Bespreek ook de risico´s om geconfronteerd te worden met agressieve patiënten en bespreek welke maatregelen de hao heeft getroffen om met dergelijke confrontaties om te gaan.
ZIEKTE EN VERZUIM EN ONGEVALLEN
Een zieke aios meldt zich zowel bij zijn opleider als bij de SBOH ziek. Ook als er sprake is van een (bijna) ongeval meldt de aios dit aan beide partijen.
Model Checklist gespreks- en aandachtspunten voor huisartsopleider en aios
mei 2008
pag. 4/8
AANDACHTSPUNTEN VOOR DE INTRODUCTIEPERIODE Voorstellen
toelichting op tonen van
uitleg van
kijken naar commentaar op
PERSONEN
- hao - collegae - andere werkende in de praktijk/centrum RUIMTE (GLOBAAL)
-
spreek - wachtkamer - toilet onderzoeksruimte - overlegruimte ruimte praktijksassistent aanwezige medische literatuur, naslagwerken (gedetailleerd) kasten; voorraad telefoon-/antwoordapparaten formulieren medisch archief computerapparatuur kas schoonmaakmiddelen sterilisatie instrumentarium - verlichtingsmateriaal - diagnostica klein laboratoriumonderzoek
GANG VAN ZAKEN
-
openen en afsluiten van ruimten spreekuurtijden en aantal consulten/uur telefonisch spreekuur visitetijd dienst/waarneemregeling gebruik telefoon/faxapparatuur doktersdienst/achterwachtregeling inspreken van antwoordapparaat/doorschakelapparatuur koffie - lunchtijd overlegtijden - soorten overleg afspraakregeling ruimtebeheer gebruik van de computer/medische module medisch archiefbeheer financiële regelingen (herhalings)recepten regeling verwijsbrievenregeling
WERKWIJZE VAN OPLEIDER
-
'stijl' van werken/consultvoering farmacotherapiebeleid diagnostisch - aanvullend onderzoek behandelrepertoire verwijzingsrepertoire wijze van vastleggen van medische gegevens op kaart en medische module vaste gewoonten/standaarden/protocollen t.a.v. bepaalde klachten en aandoeningen
WERKWIJZE PRAKTIJKASSISTENTE
-
plannen van het spreekuur gedelegeerde medische taken laboratoriumtaken financiële taken beheerstaken
Model Checklist gespreks- en aandachtspunten voor huisartsopleider en aios
mei 2008
pag. 5/8
informatie over
lijst van namen telefoonnummers/ persoonlijke kennismaking met
laten weten over
inventariseren van
PRAKTIJKKENMERKEN (voor zover niet in praktijkprofiel beschreven)
-
leeftijd, geslachtsopbouw morbiditeit verzorgingsgebied zorgaanbod
SOCIALE KAART
- waarneemgroep/hagro - 1e lijn hulpverleners . wijkverpleging . maatschappelijk werk . apotheek . fysiotherapie/mensendieck/cesar . psycholoog . verloskundige - 2e en 3e lijn hulpverleners - diagnostisch centrum - ziekenhuizen/specialisten van voorkeur - belangrijke adressen en telefoonnummers, bijvoorbeeld spoedambulance, lig- en zitambulance, vertrouwensarts, thuiszorg, gemeentearts/lijkschouwer/begrafenisondernemer - bestellen van benodigdheden EIGEN PLEK AIOS
- waar, wanneer en hoe lang per consult - wat te doen bij follow-up: m.b.t maken van een nieuwe afspraak - wat wordt verwacht m.b.t. (met name wat betreft de mate van conformiteit aan het opleidersbeleid): . medische informatie . farmacotherapiebeleid . diagnostiek en behandelbeleid bij oude/nieuwe contacten - hoe tussentijds te consulteren - wat te doen bij verwijzen naar 1e en 2e lijn NOG TE REGELEN KWESTIES
-
indien aan de orde: huisvesting/slaapmogelijkheid tijdens dienst melden bij burgemeester/Inspecteur voor de Gezondheidszorg visitetas/evt.verlostas ampullenetui receptenpapier op naam aios
Model Checklist gespreks- en aandachtspunten voor huisartsopleider en aios
mei 2008
pag. 6/8
AFSPRAKENLIJST AANBEVELINGEN
Bij het maken van afspraken - Afspraken worden gemaakt binnen de randvoorwaarden van geldende regels voor opleider, huisarts in opleiding, praktijkvoering en instituut. Zorg dat deze regels bekend zijn. Overigens dient voorkomen te worden dat regels een eigen leven gaan leiden: afwijken van bestaande regels is mogelijk, mits na goed overleg en na goedkeuring door alle betrokkenen. - Afspraken worden beter naarmate ze meer concreet en specifiek zijn: waarover gaat het, wat wordt er van de deelnemers aan de afspraak precies verwachten onder welke voorwaarden. - Het is belangrijk om bij het maken van een afspraak eigen wensen ook als eigen wensen kenbaar te maken en het persoonlijk te houden. Dus niet: “het is nu eenmaal beter dat…”, maar “ik vind het belangrijk dat. - Afspraken gelden meestal voor een bepaalde termijn, dus stel die termijn vast en bepaal een tijdstip om de afspraak te evalueren op effectiviteit en haalbaarheid voor de deelnemers. - Als er verschillen van opvatting zijn, is het belangrijk om deze ook concreet te benoemen en van daaruit te bekijken waar je elkaar kunt vinden. Dit vraagt geduld om open naar argumenten van de ander te luisteren en te helpen bij verduidelijking. - Er zijn een paar valkuilen: = Voor de ander gaan denken: “ik weet zeker dat je…” = Oneigenlijk gebruik van deskundigheid, autoriteit: “het is mijn jarenlange ervaring dat…” = Je verschuilen achter het instituut, het huisartsenvak, het opleidingsbelang of de patiënten terwijl in feite andere belangen spelen. - Maak concrete afspraken en overweeg de afspraken op schrift te stellen of per mail te bevestigen en ga na of de andere partij zich in de afspraken kan vinden. Niemand heeft een perfect geheugen en als je afspraken wilt evalueren, is een schriftelijk overzicht wel zo handig.
WERKAFSPRAKEN
Bij het maken van werkafspraken worden de punten uit de checklist ‘kennismakingsgesprek’ concreet uitgewerkt.
SCHEMA WERKWEEK
Model Checklist gespreks- en aandachtspunten voor huisartsopleider en aios
mei 2008
pag. 7/8
CONSULTATIE TIJDENS HET SPREEKUUR
Hoe kan de aios de opleider storen tijdens het spreekuur? Waar wil de aios de hao spreken? Eerst op de gang of in de aios spreekkamer?
LEERAFSPRAKEN
Welke concrete leerafspraken wil de aios maken? Welke concrete onderwijsafspraken wil de hao maken? Het leergesprek vindt in principe dagelijks minimaal 1 uur plaats, bij voorkeur op een vast moment. Op welke tijd van de dag vindt het leergesprek plaats? Is dit een vast tijdstip met geringe storingskansen?
AANDACHTSPUNTEN LEERGESPREK -
-
Hoe wordt het leergesprek ingericht? Waar gaat het leergesprek over? (huisartsgeneeskundige aspecten, praktijkvoering) Hoe is het tempo van werken en leren van de aios en de rol van de hao hierbij? Spreekuurobservaties bij elkaar: op welk tijdstip, door wie bij wie, hoe lang? Onderlinge afstemming patiëntenzorg: in welke gevallen moet de aios de opleider altijd raadplegen? welke ruimte krijgt de aios om een eigen patiëntenbeleid te voeren en vanaf wanneer? Welke afspraken worden gemaakt over het al of niet wijzigen van elkaars beleid bij een bepaalde patiënt? Hoe wordt gerealiseerd dat de eerste 6 tot 8 weken de dienst gezamenlijk wordt verricht? Verplichte literatuur/naslagwerken. Welke afspraken worden gemaakt t.a.v. verwijzen? Hoe worden gemaakte afspraken bewaakt?
Wanneer zijn er gesprekken over de voortgang van het leren? Vanaf wanneer worden video-opnames van consulten van de aios door hao en aios besproken en met welke frequentie? Hoe wordt de leeragenda gebruikt?
EVALUATIE INTRODUCTIEPERIODE IN DE PRAKTIJK Doel 1. 2.
Inhoudelijk: terugblikken op de wijze waarop de introductieperiode in de praktijk is verlopen; wat is het resultaat en wat moet nog gebeuren? Didactisch: leren omgaan met het fenomeen ‘evaluatie’ in de opleidingspraktijk. Van tijd tot tijd stilstaan bij wat de voortgang is, conclusies daaruit treken en verdere plannen en afspraken maken. PROCEDURE / AANDACHTSPUNTEN
Tijdens het leergesprek stilstaan bij de volgende punten: - In welke mate is de aios wegwijs gemaakt en geraakt om de komende periode op verantwoorde wijze praktijk te kunnen doen? Denk hierbij aan: het praktijkgebouw, de omgeving, de computer, de praktijkoutillage, de praktijkassistente, de waarneemgroep, de sociale kaart etc. - Is de aios bekend met de risico’s en de in de praktijk aanwezige protocollen (op het gebied van arbeidsomstandigheden en veiligheid)? - Hoe hebben de aios en de hao tot nu toe hun relatie vormgegeven en hoe is dit bevallen? Hoe is de introductie in de praktijk verlopen? Hoe zijn de diverse opdrachten verlopen? Op welke wijze verlopen de leergesprekken? - Zijn er werk- en leerafspraken gemaakt? Hoe is dit verlopen? - Zijn er wat betreft de introductie in de praktijk nog wensen, verwachtingen of afspraken waar op korte termijn aandacht aan moet worden besteedt? - Selecteer uit deze evaluatie een aantal punten die verder uitgewerkt zullen worden.
Model Checklist gespreks- en aandachtspunten voor huisartsopleider en aios
mei 2008
pag. 8/8
Collectieve Arbeidsovereenkomst SBOH 2009 voor de huisartsen in opleiding in dienst van de SBOH
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Begripsbepalingen.......................................................................................................... 4
Hoofdstuk 2: Regeling van arbeidsvoorwaarden .................................................................................. 6 Artikel 1: Arbeidsovereenkomst .................................................................................................. 6 Artikel 2: Duur van de arbeidsovereenkomst .............................................................................. 6
Artikel 3: Nevenfuncties .............................................................................................................. 6 Artikel 4: Verplichtingen aios en sboh ........................................................................................ 6
Artikel 5: Plaats van tewerkstelling ............................................................................................. 6
Artikel 6: Werktijden en arbeidsduur........................................................................................... 7
Artikel 7: Salariscomponenten .................................................................................................... 8
Artikel 8: Vergoeding diensten op onregelmatige tijden ............................................................. 8 Artikel 9: Onkostenvergoedingen................................................................................................ 9
Artikel 10: Verzekeringen ......................................................................................................... 10 Artikel 11: Arbeidsongeschiktheid ............................................................................................ 11
Artikel 12: Hepatitis B ............................................................................................................... 11 Artikel 13: Vakantie .................................................................................................................. 11 Artikel 14: Buitengewoon verlof ................................................................................................ 11
Artikel 15: Feestdagen .............................................................................................................. 12
Artikel 16: Zwangerschap ......................................................................................................... 12 Artikel 17: Spaarloonregeling/levensloopregeling..................................................................... 12 Artikel 18: Cursussen Huisartsgeneeskunde ............................................................................. 13
Artikel 19: Pensioenregeling ..................................................................................................... 13 Artikel 20: AIOTO regeling ........................................................................................................ 13 Artikel 21: Looptijd Cao ............................................................................................................ 14 Artikel 22: Toepasselijk recht/toepasselijke rechter.................................................................. 14
Bijlage 1: Salarissen en onkostenvergoeding ..................................................................................... 15 Bijlage 2: Wetsartikelen ..................................................................................................................... 19 artikel 7: 629 bw: wet loon bij ziekte, zwangerschap en bevalling ............................................ 19
artikel 7: 672 bw: opzegtermijn ................................................................................................ 20
Bijlage 3: ORT-regeling gevaluteerde klinische stage ......................................................................... 21
artikel 1: Vergoeding diensten .................................................................................................. 21
artikel 2: Overwerk ................................................................................................................... 22
2
De ondergetekenden,
I
de werkgever van artsen in opleiding, de Stichting SBOH (SBOH)
en II
de organisatie van artsen in dienstverband, de Landelijke vereniging van Artsen in
Dienstverband (LAD)
zijn de hiernavolgende collectieve arbeidsovereenkomst, hierna te noemen: Cao, aangegaan voor artsen in opleiding tot huisarts;
Utrecht, d.d…………………………………….
Utrecht, d.d. …………………………………….
SBOH
LAD
Drs. A. van der Zijl, voorzitter
Dr. J.G. van Enk, voorzitter
3
Hoofdstuk 1
Begripsbepalingen
Aanwezigheidsdienst Onder aanwezigheidsheidsdienst wordt verstaan de omstandigheid dat de aios, buiten de vastgestelde werktijd, in de instelling, beschikbaar moet zijn om op oproep zo spoedig mogelijk arbeid te verrichten. AIOS
Huisarts In Opleiding, de arts die in het kader van de opleiding tot huisarts een arbeidsovereenkomst met de SBOH en een opleidingsovereenkomst met het opleidingsinstituut heeft gesloten. AIOTO
Arts In Opleiding tot huisarts en tot Onderzoeker, de arts die met goedkeuring van de SBOH de
huisartsopleiding combineert met het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Arbeidsovereenkomst
Een individuele overeenkomst tussen de aios als werknemer en de SBOH als werkgever tot het verrichten van arbeid tegen betaling van loon. Bereikbaarheidsdienst
Onder bereikbaarheidsdienst wordt verstaan de omstandigheid dat de aios, buiten de vastgestelde werktijd, buiten de instelling, beschikbaar moet zijn om op oproep zo spoedig mogelijk arbeid te verrichten. CHVG College voor Huisartsgeneeskunde en Verpleeghuisgeneeskunde. HAO
Huisartsopleider. Een huisarts, die door de HVRC is erkend voor de opleiding tot huisarts, die een samenwerkingsovereenkomst heeft met een opleidingsinstituut. HDS
Huisartsendienstenstructuur, een organisatorisch samenwerkingsverband tussen huisartspraktijken ten behoeve van de avond-, nacht- en weekenddiensten voor een bepaalde regio. HVRC
Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie. Jaarsalaris
Het salaris over de maanden januari tot en met december. Onregelmatige dienst
Onder onregelmatige dienst wordt verstaan de reguliere arbeid die volgens rooster wordt verricht buiten de in artikel 6 lid 2 genoemde uren.
4
Opleidingsinstituut Een organisatorische eenheid in universitair verband die is belast met het theoretische deel van de
opleiding tot huisarts, alsmede belast met de organisatie en begeleiding van het praktische deel van de opleiding tot huisarts, en die door de HVRC is erkend. Opleidingsinstelling
Een instelling of locatie van een instelling, die door de HVRC is erkend voor de opleiding tot huisarts, een samenwerkingsovereenkomst heeft met een opleidingsinstituut, en waar een deel van de opleiding tot huisarts plaatsvindt. Oleidingsovereenkomst De tussen de aios enerzijds en het opleidingsinstituut anderzijds gesloten schriftelijke overeenkomst op grond waarvan de opleiding tot huisarts wordt gevolgd, zoals vastgelegd in het door de HVRC goedgekeurde reglement van het betreffende opleidingsinstituut. ORT
Onregelmatigheidstoeslag: vergoeding voor diensten op onregelmatige tijden, conform artikel 8 van de Cao. Overige opleider
Een arts (anders dan een huisarts), die door de HVRC is erkend als opleider voor de opleiding tot huisarts, die een samenwerkingsovereenkomst heeft met een Opleidingsinstituut. Pensioenfonds HAIO
De stichting Pensioenfonds Huisartsen in Opleiding. Salaris
Het voor de aios geldende bruto maandsalaris exclusief vakantietoeslag, onregelmatigheidstoeslag, enige andere toeslag, of onkostenvergoeding. SBOH
De werkgever van huisartsen in opleiding. Stage Een onderdeel van het praktische deel van de opleiding tot huisarts dat plaatsvindt buiten de huisartsenpraktijk. Uurloon Het 1/156e deel van het bruto maandsalaris bij een 36-urige werkweek Het 1/164,67e deel van het brutosalaris bij een 38-urige werkweek
5
Hoofdstuk 2
Regeling van arbeidsvoorwaarden
ARTIKEL 1: ARBEIDSOVEREENKOMST De arbeidsovereenkomst tussen de SBOH en de aios wordt schriftelijk aangegaan voor bepaalde tijd.
De SBOH verschaft de aios een ondertekend exemplaar van de arbeidsovereenkomst en/of eventuele wijzigingen daarvan. Voor de Cao en de personeelsinformatie wordt verwezen naar de website van de
SBOH. Desgevraagd wordt een schriftelijk exemplaar van de Cao en de personeelsinformatie verstrekt. De werkzaamheden van de aios vloeien voort uit de opleidingsovereenkomst en worden verricht onder
leiding en toezicht van het opleidingsinstituut, de HAO, de overige opleider en de opleidingsinrichting, ieder voor het deel waarvoor hij directe verantwoordelijkheid heeft. ARTIKEL 2: DUUR VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST 1.
De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, namelijk voor de duur van de
2.
De arbeidsovereenkomst eindigt derhalve van rechtswege zodra de opleidingsovereenkomst
3.
Tussentijdse opzegging van de arbeidsovereenkomst in andere gevallen dan bedoeld in lid 1 en 2
opleidingsovereenkomst.
eindigt door voltooiing of beëindiging van de opleiding.
is mogelijk met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:672 BW (zie bijlage 2).
ARTIKEL 3: NEVENFUNCTIES Het is de aios niet toegestaan een al dan niet gehonoreerde nevenfunctie te vervullen of al dan niet
gehonoreerde nevenwerkzaamheden te verrichten die redelijkerwijs kunnen worden geacht onverenigbaar te zijn met de opleiding tot huisarts. ARTIKEL 4: VERPLICHTINGEN 1. 2. 3.
AIOS EN SBOH
De aios is gehouden zijn werkzaamheden naar beste vermogen te verrichten en de aanwijzingen van de SBOH, opleidingsinstituut en HAO of overige opleiders op te volgen.
De SBOH is verplicht al datgene te doen of na te laten wat een goede werkgever in gelijke omstandigheden behoort te doen of na te laten.
De aios is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem uit hoofde van zijn functie ter vertrouwelijke kennis komt en waarvan de aios redelijkerwijs mag aannemen dat geheimhouding
daarvan gewenst is. Deze verplichting geldt ook na beëindiging van het dienstverband. Dit
artikellid heeft geen betrekking op de wettelijke geheimhoudingsplicht in de arts-patiëntrelatie. ARTIKEL 5: PLAATS VAN TEWERKSTELLING 1.
De aios volgt het praktische gedeelte van de opleiding tot huisarts in de praktijk respectievelijk opleidingsinrichting van de door het opleidingsinstituut aangewezen HAO respectievelijk overige opleider.
2.
De aios volgt het theoretische deel van de opleiding tot huisarts op de door het opleidingsinstituut aangewezen locatie(s).
6
ARTIKEL 6: WERKTIJDEN EN ARBEIDSDUUR 1. a)
De arbeidsduur bij een volledige werkweek bedraagt tot 1 september 2009 voor het praktische
en theoretische deel van de opleiding tezamen in totaal 36 uur per week. De arbeidsuduur bedraagt vanaf 1 september 2009 bij een volledige werkweek voor het praktische en theoretische deel van de opleiding tezamen in totaal 38 uur per week.
b)
In afwijking van lid 1a bedraagt de arbeidsduur bij een volledige werkweek voor het praktische en theoretische deel van de opleiding tezamen in totaal 36 uur per week voor de aios die voor 1 september 2009 in dienst zijn van de SBOH en gebruik maken van de eenmalige
mogelijkheid te kiezen voor een dienstverband gebaseerd op een volledige werkweek van 36 2.
uur per week.
De aios verricht zijn werkzaamheden op de door de HAO, overige opleider en opleidingsinstituut vastgestelde werktijden. De werktijden vallen op maandag tot en met vrijdag tussen 8.00 uur en 18.00 uur.
3.
De aios is naast de in lid 2 van dit artikel genoemde werktijden gehouden deel te nemen aan de diensten van de HAO en/of in de opleidingsinrichting of praktijk van de overige opleider. a)
Voor diensten binnen waarneemgroepen en tijdens niet-gevaluteerde stages geldt dat zij maximaal bedragen:
een avonddienst, nachtdienst of avond + nachtdienst per week;
een weekenddienst per vier weken, die maximaal 24 uur achtereen bedraagt.
b) Voor diensten in een HDS geldt dat de aios per 3 maanden maximaal deelneemt aan 8 diensten van ten hoogste 9 uur (exclusief pauzes) waarvan maximaal 2 avonddiensten, maximaal 3
nachtdiensten en maximaal 3 weekenddiensten, tenzij de aios geen bezwaar heeft tegen een andere indeling. c)
4.
Indien er sprake is van deelname aan de diensten die in een periode worden geclusterd en
tijdens welke periode geen werkzaamheden worden verricht binnen de huisartspraktijk, geldt voor een periode van 3 maanden een maximum van 15 diensten van ten hoogste 9 uur.
Voor diensten in waarneemgroepen en tijdens niet-gevaluteerde stages geldt dat de gewerkte uren conform lid2 , vermeerderd met de daadwerkelijk gewerkte uren tijdens de in lid 3 genoemde diensten gemiddeld over een periode van vier weken niet meer dan 41 uur per week mogen bedragen. Alle meer gewerkte uren in deze periode boven de 4 x 41 uur worden in tijd
gecompenseerd tijdens het praktische deel van de opleiding. Deze compensatie dient in beginsel 5.
tijdens de lopende stage plaats te vinden.
Voor diensten in een HDS geldt dat, indien de arbeidsduur binnen een tijdsbestek van zeven opeenvolgende dagen meer is dan 38 uur c.q. 36 uur als de aios er, conform lid 1b, voor heeft gekozen het dienstverband te handhaven op een volledige werkweek van 36 uur per week, er
sprake is van overuren welke in tijd worden gecompenseerd gedurende de lopende stage bij de
HAO en wel binnen maximaal 28 dagen na de bovengenoemde periode van 7 dagen, tenzij de aios 6. 7.
ermee instemt de compensatie op een ander tijdstip te laten plaatsvinden.
Tijdens de gevaluteerde stages zal de aios werkzaamheden verrichten ingevolge de dienstroosters van de opleidingsinrichting.
Op de werktijden, pauze en rusttijden van de aios is het gestelde in het Arbeidstijdenbesluit, zowel voor wat betreft de algemene bepalingen als de specifieke regels voor de zorgsector, van toepassing.
7
ARTIKEL 7: SALARISCOMPONENTEN 1.
Het salaris tijdens het eerste, tweede en derde jaar van het dienstverband staat vermeld in bijlage
2.
Bij de vaststelling van de datum waarop de aos het salaris voor het tweede jaar van het
1.
dienstverband ontvangt, wordt rekening gehouden met de werkervaring die de aios voorafgaand aan de huisartsopleiding heeft opgedaan. Indien de HVRC op grond van eerder opgedane ervaring een vrijstelling verleend van x maanden, bereikt de aios het salaris voor het tweede jaar van het
3.
dienstverband na 12 maanden minus x maanden.
De aios heeft recht op een vakantietoeslag gelijk aan 8% over het genoten salaris over de maanden juni tot en met mei. De vakantietoeslag wordt achteraf één maal per jaar in de maand mei uitgekeerd.
4. 5. 6.
De aios heeft recht op een eindejaarsuitkering gelijk aan 1,5% over het genoten jaarsalaris. De eindejaarsuitkering wordt achteraf één maal per jaar in december uitgekeerd.
In de maand december 2009 wordt een eenmalige uitkering verstrekt van 2,5% over het genoten
jaarsalaris in 2009.
Als het dienstverband in de loop van het jaar eindigt wordt de uitkering als bedoeld in lid 4 en 5 naar rato uitbetaald.
ARTIKEL 8: VERGOEDING DIENSTEN OP ONREGELMATIGE TIJDEN 1.
De aios ontvangt per maand een onregelmatigheidstoeslag (ORT) tijdens de praktische opleiding tot huisarts bij de HAO en tijdens de gevaluteerde en niet-gevaluteerde stages. Deze vergoeding staat vermeld in bijlage 1 en wordt aangepast met hetzelfde percentage waarmee de salarissen
worden aangepast. Indien er sprake is van afwezigheid door ziekte of zwangerschaps-/bevallingsverlof wordt de ORT-vergoeding volledig doorbetaald gedurende de kalendermaand waarin de afwezigheid is aangevangen en de eerstvolgende kalendermaand. Daarna stopt de vergoeding indien de afwezigheid voortduurt. De vergoeding wordt, al dan niet gedeeltelijk, hervat in de
kalendermaand volgend op de kalendermaand waarin de aios de werkzaamheden, al dan niet 2.
gedeeltelijk, hervat.
Voor de diensten als bedoeld in artikel 6 lid 3a heeft de aios recht op een vergoeding in vrije tijd van:
3.
2 uur voor een avonddienst, nachtdienst of avond + nachtdienst
4 uur voor een weekenddienst
Tijdens een gevaluteerde klinische stage is de “ORT-regeling gevaluteerde klinische stage” , zoals opgenomen in bijlage 3, van toepassing.
8
ARTIKEL 9: ONKOSTENVERGOEDINGEN 1.
Algemene onkostenvergoeding
De SBOH draagt bij in de kosten die de aios maakt ten behoeve van de opleiding tot huisarts. De aios ontvangt maandelijks een onkostenvergoeding, zoals vermeld in bijlage 1. De
onkostenvergoeding wordt beschikbaar gesteld voor de volgende functiegebonden kosten:
LidmaatschappenStudieboeken
Instrumenten
Abonnementen
Kantoorbenodigdheden
Congressen
Internet
Computersupplies
Overige kosten, waaronder de kosten voor inschrijving in het opleidingsregister van de HVRC
Indien en voor zover een aios lid is van de LAD en/of LHV in combinatie met KNMG, alsmede LOVAH en NHG worden de contributiekosten voor deze lidmaatschappen van deze
verenigingen(en) op declaratiebasis door de werkgever aan de desbetreffende vereniging(en) vergoed. Omdat de SBOH bij de vaststelling van de financiële ruimte voor de Cao onderhandelingen rekening moet kunnen houden met contributieaanpassingen zullen de betreffende verenigingen op verzoek van Cao partijen een opgave moeten doen van de hoogte van de contributies voor de
periode waarvoor de Cao wordt gesloten. 2.
Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer
Tezamen met de onder lid 1 genoemde vergoeding ontvangt de aios tegelijkertijd met de salarisbetaling een reiskostenvergoeding voor het woon-werkverkeer. Betaling vindt plaats volgens de tabel in bijlage 1. De reiskostenvergoeding wordt vastgesteld op grond van het aantal
kilometers, zoals dat door de SBOH wordt vastgesteld op basis van de snelste route van het
woonadres van de aios naar het adres van de HAO, het opleidingsinstituut en/of de door het opleidingsinstituut opgegeven locatie van de opleidingsinrichting of praktijk van de overige
opleiding. Indien de aios (tijdelijk) op een ander adres dan het woonadres verblijft, dient de aios dit aan de SBOH kenbaar te maken. De SBOH is dan gerechtigd de reiskostenvergoeding vast te stellen op basis van het (tijdelijke) verblijfsadres van de aios. 3.
Reiskostenvergoeding theoretisch deel van de opleiding
Tezamen met de onder lid 1 genoemde vergoeding ontvangt de aios tegelijkertijd met de salarisbetaling een reiskostenvergoeding voor het volgen van het theoretische onderdeel van de
opleiding, zoals vermeld in bijlage 1. De reiskostenvergoeding wordt vastgesteld op grond van het aantal kilometers, zoals dat door de SBOH wordt vastgesteld op basis van de snelste route van het
woonadres van de aios naar het adres van de door het opleidingsinstituut aangewezen locatie waar het theoretische deel van de opleiding gewoonlijk wordt verzorgd. Indien de aios (tijdelijk) op een
ander adres dan het woonadres verblijft, dient de aios dit aan de SBOH kenbaar te maken. De SBOH is dan gerechtigd de reiskostenvergoeding vast te stellen op basis van het (tijdelijke) verblijfsadres van de aios.
9
4.
Vergoeding dienstreizen Tezamen met de onder lid 1 genoemde vergoeding ontvangt de aios gedurende het praktische deel van de opleiding bij de HAO een vergoeding voor dienstreizen, zoals vermeld in bijlage.
5.
6
Verhuiskostenvergoeding Een verhuiskostenvergoeding wordt toegekend aan de aios indien deze in verband met zijn opleiding tot huisarts verhuist en daardoor de reisafstand tussen de woning en de plaats waar hij zijn praktische opleiding volgt met ten minste 50% en ook met tenminste 20 kilometer bekort. De verhuiskostenvergoeding staat vermeld in bijlage 1 en kan gedurende de opleiding maximaal twee keer worden uitgekeerd. De verhuiskostenvergoeding wordt toegekend indien de aios verhuist nadat door het opleidingsinstituut de HAO respectievelijk de overige opleider is aangewezen. Tegemoetkoming registratiekosten HVRC De SBOH vergoedt een gedeelte van de kosten voor de aios om zich in te schrijven in het
7.
opleidingsregister van de HVRC, zoals vermeld in bijlage 1. Betaling vergoedingen bij ziekte of zwangerschaps-/bevallingsverlof
Indien er sprake is van afwezigheid door ziekte of zwangerschaps-/bevallingsverlof worden de vergoedingen conform de leden 1, 2, 3 en 4 doorbetaald gedurende de kalendermaand waarin de afwezigheid is aangevangen en de eerstvolgende kalendermaand. Daarna stopt de vergoeding
indien de afwezigheid voortduurt. De vergoeding wordt hervat in de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarin de aios de werkzaamheden, al dan niet gedeeltelijk, hervat. 8. Vergoeding hotelovernachting a)
Bij een afstand woon-werkverkeer van meer dan 75 kilometer enkele reis kan de aios maximaal 4 hotelovernachtingen per kalendermaand tot een bedrag van € 50,- per hotelovernachting
(voor logies en ontbijt) declareren. De hotelovernachting dient daarbij tot doel te hebben dat b)
de reisafstand naar de opleider tot een minimum wordt beperkt.
De SBOH vergoedt op declaratiebasis de kosten van hotelovernachtingen voorafgaand en/of
aansluitend aan het NHG en/of LOVAH-congres tot een maximum van € 50,- per congres (voor logies en ontbijt).
ARTIKEL 10: VERZEKERINGEN 1.
Beroepsaansprakelijkheidsverzekering De SBOH sluit, voor zowel de aios als zichzelf, een verzekering voor de beroepsaansprakelijkheid, welke verzekering de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de aios dekt wegens dood, lichamelijk letsel en/of zaakschade aan derden toegebracht in de uitvoering van de functie als aios en bij het
verlenen van EHBO. 2.
3.
De SBOH vrijwaart de aios voor schade voortvloeiend uit de beroepsaansprakelijkheid en ziet af van de eventuele mogelijkheid van regres op de aios, een en ander behoudens voor de gevallen dat schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de aios. Rechtsbijstandsverzekering
De SBOH voorziet in een adequate rechtsbijstandsverzekering voor de aios, ten behoeve van
juridische bijstand inzake beroepsaansprakelijkheid en straf- en tuchtzaken. 4.
Arbeidsongeschiktheid
De SBOH sluit ten behoeve van de aios een verzekering, die in het geval de aios gedurende een periode langer dan een jaar arbeidsongeschikt wordt geacht om het beroep van huisarts uit te
oefenen een uitkering garandeert zoals vermeld in bijlage 1. Zowel op het verzekerde dagbedrag als op het bedrag dat bij arbeidsongeschiktheid op enig moment wordt uitgekeerd, is uiterlijk vanaf 1 januari 2010 een indexatie van toepassing.
10
5.
Ziektekostenverzekering De aios zal in de gelegenheid worden gesteld een verzekering voor ziektekosten te sluiten bij een tussen partijen aangewezen ziektekostenverzekeraar, waarmee een collectief contract wordt gesloten voor de standaardpakketpolis en aanvullende verzekering(en).
ARTIKEL 11: ARBEIDSONGESCHIKTHEID 1.
Gedurende de eerste 52 weken van de arbeidsongeschiktheid zal de SBOH 100% van het gebruikelijke bruto salaris voldoen. Gedurende de volgende 52 weken van de
arbeidsongeschiktheid zal de SBOH 70% van het gebruikelijke brutosalaris voldoen, waarbij de verzekeringsuitkering als genoemd in artikel 10 lid 4 op het salaris in mindering wordt gebracht. Het bepaalde in artikel 7: 629 BW en verder is hierop van toepassing (zie bijlage 2).
De pensioengrondslag blijft gedurende de periode dat 70% van het brutosalaris wordt voldaan gebaseerd op een brutosalaris van 100%
2.
In geval van ziekte dient de aios zich te houden aan de aanwijzingen van de SBOH.
ARTIKEL 12: HEPATITIS B De aios dient voldoende beschermd te zijn tegen hepatitis B. De kosten voor een eventuele
titerbepaling of vaccinatie tijdens de opleiding voor huisarts worden door de SBOH, na declaratie hiervan, vergoed. De aios toont desgevraagd aan dat hij gedurende de opleiding in voldoende mate beschermd is tegen hepatitis B. ARTIKEL 13: VAKANTIE 1.
De aios heeft bij toepassing van artikel 6, lid 1a recht op 228 vakantie-uren per kalenderjaar met
behoud van salaris. Voor de berekening van een vakantiedag wordt uitgegaan van 7,6 uur per dag (38:5). Voor het opnemen van een vakantiedag wordt uitgegaan van het werkelijk aantal ingeroosterde uren per dag.
2.
3. 4.
De aios heeft bij toepassing van artikel 6, lid 1b recht op 180 vakantie-uren per kalenderjaar. Voor
de berekening van een vakantiedag wordt uitgegaan van 7,2 uur per dag (36:5). Voor het opnemen van een vakantiedag wordt uitgegaan van het werkelijk aantal ingeroosterde uren per dag.
Tenzij het opleidingsbelang aantoonbaar wordt geschaad, kan een aios vakantiedagen opnemen in een door de aios gewenste periode.
Het opnemen van vakantiedagen geschiedt in overleg met het opleidingsinstituut, HAO of overige opleider, waarbij de aios in de gelegenheid wordt gesteld om 3 weken aaneensluitend vakantie op te kunnen nemen.
ARTIKEL 14: BUITENGEWOON VERLOF In overleg met de SBOH, het opleidingsinstituut, HAO of overige opleider wordt, tenzij zwaarwegende
belangen van de SBOH, HAO of overige opleider zich daartegen verzetten, de aios buitengewoon verlof met behoud van salaris verleend: a.
Bij huwelijksaangifte van de aios: de daarvoor benodigde tijd.
b.
Bij huwelijk van de aios: in totaal 4 dagen.
c.
d.
Bij huwelijk van één van de leden van zijn gezin en van bloed- en aanverwanten in de eerste en tweede graad: 1 dag.
Bij bevalling van de echtgenote/partner: 5 dagen.
11
e.
Bij overlijden van de echtgeno(o)t(e)/partner en/of kind(eren) of indien de aios belast is met het
regelen van de begrafenis van bloed- en aanverwanten: van de dag van overlijden tot en met de dag van de begrafenis.
Voor het bijwonen van de begrafenis van bloed- en aanverwanten in de eerste en tweede graad en f. g. h.
pleegkinderen: 1 dag.
Bij verhuizing van de aios: 2 dagen. Bij 25-, 40- en 50-jarig huwelijksfeest van ouders, schoonouders of pleegouders: 1 dag.
Voor het deelnemen c.q. meewerken aan conferenties, landelijke en regionale vergaderingen en werkgroepen, voor zover de aios daartoe als deskundige of afgevaardigde door de LAD als
werknemersorganisatie of door de LOVAH is uitgenodigd, en hij zulks kan aantonen: maximaal 10 i.
dagen per jaar.
Bij zeer ernstige ziekte van ouders, echtgeno(o)t(e) c.q.partner of (pleeg)kind waarmee de aios samenwoont, en wanneer verpleging en/of verzorging door de aios noodzakelijk is, in het geval de aios de verzorging/verpleging op zich neemt, en na overleg met de SBOH en het hoofd van de
j.
opleiding: voor een aaneengesloten periode van maximaal twee maanden per jaar.
Bij een plotseling optredende calamiteit die onverwijld actie van de aios vereist, zoals in het kader van noodopvang voor kinderen, familie of bij natuurrampen, wordt een direct ingaand
buitengewoon verlof verleend van: maximaal 3 dagen per jaar. Uiteraard dient dit onverwijld k.
gemeld te worden aan de SBOH, het opleidingsinstituut en HAO of overige opleider.
In andere gevallen waarin de SBOH bijzondere omstandigheden aanwezig acht.
ARTIKEL 15: FEESTDAGEN 1. 2.
Op zon- en feestdagen wordt in de regel niet gewerkt, behoudens in het kader van diensten.
Onder feestdagen wordt verstaan Nieuwjaarsdag, Tweede Paasdag, Koninginnedag (of de dag die voor de viering is aangewezen), Hemelvaartsdag, Tweede Pinksterdag, Eerste en Tweede Kerstdag.
ARTIKEL 16: ZWANGERSCHAP 1.
Een zwangere aios heeft recht op 16 weken zwangerschaps- en bevallingsverlof. Het verlof kan niet eerder ingaan dan zes weken voor de dag volgend op de vermoedelijke bevallingsdatum (de datum waarop zij is uitgerekend) en niet later dan vier weken voor de dag volgend op de
2.
vermoedelijke bevallingsdatum.
Indien de aios dit verzoekt zullen de werktijden gedurende de zwangerschap worden aangepast. Vanaf de derde maand van de zwangerschap tot zes maanden na de bevalling is de zwangere aios
niet gehouden deel te nemen aan het dienstrooster van de HAO of opleidingsinrichting voor zover 3.
het avond- en/of nachtdiensten betreft, tenzij zij hiertegen geen bezwaar heeft.
In verband met de melding aan het UWV dient de aios zelf haar zwangerschap en de aanvang van het zwangerschapsverlof tijdig schriftelijk te melden aan de SBOH, vergezeld van een zwangerschapsverklaring van de arts of verloskundige.
ARTIKEL 17: SPAARLOONREGELING/LEVENSLOOPREGELING De aios kan binnen de fiscale grenzen gebruik maken van de spaarloonregeling tot het maximale door de overheid vastgestelde bedrag, zoals vermeld in bijlage 1, of de levensloopregeling.
12
ARTIKEL 18: CURSUSSEN HUISARTSGENEESKUNDE De aios kan maximaal 5 werkdagen per jaar deelnemen aan cursussen in het kader van de huisartsgeneeskunde, mits in het belang van de opleiding en in overleg met de HAO (respectievelijk
opleidingsinstituut indien de cursus ook samenvalt met theoretisch onderwijs) waarbij deze cursussen als werktijd worden aangemerkt.
ARTIKEL 19 : PENSIOENREGELING 1.
Uitvoeringsorgaan Voor de aios geldt een pensioenregeling die is ondergebracht bij het Pensioenfonds HAIO. De aanspraken zijn vastgelegd in het pensioenreglement van deze stichting. De (wijziging van)
statuten en pensioenreglement van het Pensioenfonds HAIO vergen de goedkeuring van de caopartijen: SBOH en LAD.
2.
Pensioenaanspraken
De aanspraken van de aios zijn vastgelegd in het pensioenreglement van het Pensioenfonds HAIO en betreffen: a.
Een ouderdomspensioen voor zichzelf op basis van een op te bouwen vermogen gedurende het deelnemersschap op basis van het daarvoor beschikbare premiedeel;
b. Een nabestaandenpensioen voor de partner op basis van een verzekering met vaste indexatie, naast winstdeling na overlijden van de deelnemer, ter grootte van 50% van de pensioengrondslag van de deelnemer; c.
Een wezenpensioen voor de kinderen tot de laatste dag van de maand waarin het kind de 18jarige leeftijd bereikt doch tot 27 jaar indien en voor zo lang het kind studerend is
overeenkomstig de Wet Studiefinanciering, op basis van een verzekering na overlijden van de deelnemer ter grootte van 20% van het nabestaandenpensioen voor de partner;
d. Een premievrije opbouw bij arbeidsongeschiktheid op basis van een verzekering ter dekking van ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen voor de kinderen
3.
Overige verplichtingen
a.
De SBOH draagt zorg voor aanmelding van de aios bij het Pensioenfonds HAIO. De aios stemt ermee in dat de SBOH alle informatie aan het pensioenfonds verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de geldende pensioenregeling.
b. Jaarlijks stellen cao-partijen vast welke de beschikbare premie is voor de pensioenaanspraken en welke premieverdeling tussen de SBOH en de aios geldt. Per 1 januari 2007 is de
beschikbare premie 8,5%, waarvan de SBOH 2,5% in mindering brengt op het salaris van de aios. c.
De beschikbare premie wordt berekend over de pensioengrondslag, zijnde het bruto salaris, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering.
d. In geval van overlijden van de aios wordt door de SBOH aan de partner of bij afwezigheid van
deze aan diens minderjarige kinderen, voor zover de laatste voor kinderbijslag in aanmerking komen, een netto-uitkering verstrekt ter hoogte van driemaal het laatstgenoten brutosalaris. Onder partner wordt verstaan de partner zoals bedoeld in het pensioenreglement van het Pensioenfonds HAIO.
ARTIKEL 20: AIOTO REGELING 1.
De aios kan met goedkeuring van de SBOH de huisartsopleiding combineren met het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Hiertoe overlegt de de aios een door de HVRC goedgekeurd leertraject als AIOTO.
13
2.
De arbeidsovereenkomst geldt voor de duur van de opleidingsovereenkomst, doch voor maximaal
zes jaar en zes maanden vanaf de datum van indiensttreding bij de SBOH. De arbeidsovereenkomst eindigt daarnaast, conform artikel 2, lid 2 van rechtswege zodra de opleidingsovereenkomst eindigt door voltooiing of beëindiging van de opleiding.
3.
De Cao SBOH is van toepassing met uitzondering van de in dit Cao-artikel opgenomen aanvullende
en/of afwijkende bepalingen.
4.
De AIOTO ontvangt een salaris overeenkomstig de salarisregeling in artikel 7. De AIOTO ontvangt
5.
De in de Cao vermelde toeslagen en vergoedingen zijn uitsluitend van toepassing gedurende de
voor het vierde, vijfde en zesde jaar van het dienstverband een salaris, zoals vermeld in bijlage 1. huisartsopleiding, met uitzondering van de onkostenvergoeding zoals opgenomen in artikel 9 lid 1, die zowel gedurende de huisartsopleiding als gedurende het wetenschappelijk onderzoek van toepassing is. Daarnaast wordt gedurende het wetenschappelijk onderzoeksgedeelt een
reiskostenvergoeding verstrekt voor het woon-werkverkeer naar de werkplek waar het onderzoek
wordt uitgevoerd conform artikel 9 lid 2, en lid 3 voorzover het theoretisch gedeelte wordt 6.
gevolgd.
Voor de vaststelling van de duur van de arbeidsovereenkomst alsmede van de vergoedingen en toeslagen tijdens de gecombineerde opleiding, zijn het door de HVRC goedgekeurde leertraject respectievelijk de door de HVRC goedgekeurde aanpassingen op het traject bepalend.
7.
De toepassing van dit artikel vervalt met onmiddellijke ingang indien de AIOTO voortijdig stopt met het onderzoeksgedeelte van de gecombineerde opleiding.
ARTIKEL 21: LOOPTIJD CAO 1. 2.
De Cao geldt van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009.
Indien geen der partijen, uiterlijk twee maanden voor de datum waarop de Cao eindigt, de Cao schriftelijk opzegt, wordt de duur met een jaar verlengd.
ARTIKEL 22: TOEPASSELIJK RECHT/TOEPASSELIJKE RECHTER 1.
Op deze Cao is uitsluitend Nederlands recht van toepassing.
2.
Alle geschillen die tussen partijen bij deze Cao ontstaan met betrekking tot de uitvoering van deze
Cao, zullen worden voorgelegd aan de bevoegde rechter te Utrecht.
14
Bijlage 1a: Salarissen en onkostenvergoeding Bij een voltijdse werkweek van 38 uur per 1 september 2009
ARTIKEL Cao Artikel 7
1e
lid
Idem
Idem
Artikel 8 1e lid
OMSCHRIJVING VERGOEDING Salaris eerste dienstjaar per maand per 1-1-2009
€ 2.541,-
per 1-9-2009
€ 2.625,-
Salaris tweede dienstjaar per maand per 1-1-2009
€ 2.646,-
per 1-9-2009
€ .2.734,-
Salaris derde dienstjaar per maand per 1-1-2009
€ 2.746,-
per 1-9-2009
€ 2.837,-
Onregelmatigheidstoeslag per maand per 1-1-2009 per 1-9-2009
Artikel 9 1e lid
Netto onkostenvergoeding per maand:
Lidmaatschappen (€ 4,90)
Studieboeken (€ 20,55)
Instrumenten (€ 25,-)
Abonnementen (€ 7,-)
Kantoorbenodigdheden (€ 1,01)
Congressen (€ 10,16)
Internet (€ 4,38)
Computersupplies (€ 2,98)
€ 79,05 € 81,66
€ 80,-
Overige kosten ( € 4,02)
N.B. Per 1 -1-2010 bedraagt de netto-onkostenvergoeding € 85,- per maand
Artikel 9 2e lid Artikel 9
3e
Artikel 9
4e
lid
Netto reiskostenvergoeding woon-werkverkeer
€ 0,16 per
Netto reiskostenvergoeding theoretisch deel
€ 0,16 per
kilometer kilometer
lid
Netto vergoeding per maand voor dienstreizen tijdens de
praktische opleiding
15
€ 20,-
Artikel 9 5e lid
Netto verhuiskostenvergoeding
€ 1.000.-
Artikel 9 6e lid
Tegemoetkoming registratiekosten HVRC
€ 130,-
Artikel 10 4e lid Uitkering bij arbeidsongeschiktheid
€ 45,- bruto per
Artikel 18
€ 613,-
dag
Spaarloon per jaar
Artikel 20 4e lid Salaris vierde dienstjaar per maand per 1-1-2009
€ 3.063,-
per 1-9-2009
€ 3.165,-
Salaris vijfde dienstjaar per maand per 1-1-2009
€ 3.178,-
per 1-9-2009
€ 3.283,-
Salaris zesde dienstjaar per maand per 1-1-2009
€ 3.288,-
per 1-9-2009
€ 3.397,-
16
Bijlage 1b: Salarissen en onkostenvergoeding Bij handhaving van de voltijdse werkweek van 36 uur per 1 september 2009
ARTIKEL Cao
OMSCHRIJVING VERGOEDING Salaris eerste dienstjaar per maand per 1-1-2009
€ 2.541,-
Idem
Salaris tweede dienstjaar per maand per 1-1-2009
€ 2.646,-
Idem
Salaris derde dienstjaar per maand per 1-1-2009
€ 2.746,-
Artikel 8 1e lid
Onregelmatigheidstoeslag per maand per 1-1-2009
€ 79,05
Artikel 7
1e
lid
per 1-9-2009
Artikel 9 1e lid
Netto onkostenvergoeding per maand:
Lidmaatschappen (€ 4,90)
Studieboeken (€ 20,55)
Instrumenten (€ 25,-)
Abonnementen (€ 7,-)
Kantoorbenodigdheden (€ 1,01)
Congressen (€ 10,16)
Internet (€ 4,38)
Computersupplies (€ 2,98)
€ 81,66
€ 80,-
Overige kosten ( € 4,02)
N.B. Per 1 -1-2010 bedraagt de netto-onkostenvergoeding € 85,- per maand
Artikel 9 2e lid Artikel 9
3e
Artikel 9
4e
lid
Netto reiskostenvergoeding woon-werkverkeer
€ 0,16 per
Netto reiskostenvergoeding theoretisch deel
€ 0,16 per
kilometer kilometer
lid
Netto vergoeding per maand voor dienstreizen tijdens de
praktische opleiding
17
€ 20,-
Artikel 9 5e lid
Netto verhuiskostenvergoeding
€ 1.000.-
Artikel 9 6e lid
Tegemoetkoming registratiekosten HVRC
€ 130,-
Artikel 10 4e lid Uitkering bij arbeidsongeschiktheid
€ 45,- bruto per
Artikel 18
€ 613,-
Spaarloon per jaar
dag
Artikel 20 4e lid Salaris vierde dienstjaar per maand per 1-1-2009
€ 3.063,-
Salaris vijfde dienstjaar per maand per 1-1-2009
€ 3.178,-
Salaris zesde dienstjaar per maand per 1-1-2009
€ 3.288,-
18
Bijlage 2: Wetsartikelen ARTIKEL
1.
7: 629 BW: WET LOON BIJ ZIEKTE, ZWANGERSCHAP EN BEVALLING
Voor zover het loon niet meer bedraagt dan het maximum dagloon, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, behoudt de werknemer voor een tijdvak van 104 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, maar de eerste 52 weken ten minste op het voor hem geldende wettelijke minimumloon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling
2.
daartoe verhinderd was.
Voor de werknemer die ten behoeve van zijn werkgever uitsluitend of nagenoeg uitsluitend huiselijke of persoonlijke diensten op minder dan drie dagen per week verricht, geldt het in lid 1 bedoelde recht voor een tijdvak van zes weken.
3.
De werknemer heeft het in lid 1 bedoelde recht niet: a.
indien de ziekte door zijn opzet is veroorzaakt of het gevolg is van een gebrek waarover hij in het kader van een aanstellingskeuring valse informatie heeft verstrekt en daardoor de toetsing aan de voor de functie opgestelde belastbaarheidseisen niet juist kon worden uitgevoerd;
b. voor de tijd, gedurende welke door zijn toedoen zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd; c.
voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid als bedoeld in artikel 658a lid 3 voor de werkgever of voor een door de
werkgever met toestemming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht;
d. voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende e. 4.
arbeid als bedoeld in artikel 658a lid 3 te verrichten;
voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 658a lid 2.
In afwijking van lid 1 heeft de vrouwelijke werknemer het in dat lid bedoelde recht niet gedurende de periode dat zij zwangerschaps- of bevallingsverlof geniet overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg.
5.
Het loon wordt verminderd met het bedrag van enige geldelijke uitkering die de werknemer
toekomt krachtens enige wettelijke voorgeschreven verzekering of krachtens enige verzekering of uit enig fonds waarin de werknemer niet deelneemt. Het loon wordt voorts verminderd met het bedrag van de inkomsten, door de werknemer in of buiten dienstbetrekking genoten voor
werkzaamheden die hij heeft verricht gedurende de tijd dat hij, zo hij daartoe niet verhinderd was geweest, de bedongen arbeid had kunnen verrichten. 6.
De werkgever is bevoegd de betaling van het in het lid 1 bedoelde loon op te schorten voor de tijd, gedurende welke de werknemer zich niet houdt aan door de werkgever schriftelijk gegeven
redelijke voorschriften omtrent het verstrekken van de inlichtingen die de werkgever behoeft om het recht op loon vast te stellen. 7.
De werkgever kan geen beroep meer doen op enige grond het loon geheel of gedeeltelijk niet te
betalen of de betaling daarvan op te schorten, indien hij de werknemer daarvan geen kennis heeft gegeven onverwijld nadat bij hem het vermoeden van het bestaan daarvan is gerezen of redelijkerwijs had behoren te rijzen.
8.
9.
Artikel 628 lid 3 is van overeenkomstige toepassing.
Van dit artikel kan ten nadele van de werknemer slechts in zoverre worden afgeweken dat bedongen kan worden dat de werknemer voor de eerste twee dagen van het in lid 1 of lid 2 bedoelde tijdvak geen recht op loon heeft.
19
10. Voor de toepassing van de leden 1, 2 en 9 worden perioden, waarin de werknemer in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling verhinderd is geweest zijn
arbeid te verrichten, samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Bij de vaststelling van de periode van vier weken blijven perioden, waarin
zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, buiten beschouwing.
11. Het tijdvak van 104 weken, bedoeld in lid 1, wordt verlengd: a.
met de duur van de vertraging indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet later doet dan in dat artikel is voorgeschreven;
b. met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, indien die wachttijd op grond van het zevende lid van dat artikel wordt verlengd; en c.
met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vastgesteld.
12. Indien de werknemer passende arbeid als bedoeld in artikel 658a lid 3 verricht, blijft de arbeidsovereenkomst onverkort in stand. ARTIKEL
1. 2.
7: 672 BW: OPZEGTERMIJN
Opzegging geschiedt tegen het einde van de maand, tenzij bij schriftelijke overeenkomst of door het gebruik een andere dag daarvoor is aangewezen.
De door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van opzegging: a.
korter dan vijf jaar heeft geduurd: één maand;
b. vijf jaar of langer, maar korter dan tien jaar heeft geduurd: twee maanden; c.
3. 4.
tien jaar of langer, maar korter dan vijftien jaar heeft geduurd: drie maanden;
d. vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden.
De door de werknemer in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt één maand. Indien de toestemming bedoeld in artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen
1945 is verleend, wordt de door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging verkort met
één maand, met dien verstande dat de resterende termijn van opzegging ten minste één maand bedraagt. 5.
6.
De termijn, bedoeld in lid 2, kan slechts worden verkort bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan. De termijn kan schriftelijk worden verlengd.
Van de termijn, bedoeld in lid 3, kan schriftelijk worden afgeweken. De termijn van opzegging voor de werknemer mag bij verlenging niet langer zijn dan zes maanden en voor de werkgever niet
korter zijn dan het dubbele van die voor de werknemer. 7.
8.
Van lid 4 kan, voor zover het betreft de resterende termijn van opzegging van één maand, slechts bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan worden afgeweken ten nadele van de werknemer.
Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan, mag de termijn van opzegging bedoeld in lid 6, tweede volzin, voor de werkgever worden verkort, mits de termijn niet korter is dan die voor de werknemer.
9.
Voor de toepassing van lid 2 worden arbeidsovereenkomsten geacht eenzelfde niet onderbroken
arbeidsovereenkomst te vormen in geval van herstel van de arbeidsovereenkomst ingevolge artikel 682.
20
Bijlage 3: ORT-regeling gevaluteerde klinische stage ARTIKEL 1: VERGOEDING DIENSTEN Bereikbaarheids- en aanwezigheidsdiensten 1
De werkgever kan de aios verplichten deel te nemen aan bereikbaarheids- en
2
Voor het verrichten van bereikbaarheids- en aanwezigheidsdiensten buiten de uren die liggen op
3
aanwezigheidsdiensten.
maandag t/m vrijdag tussen 08.00 uur en 18.00 uur heeft de aios recht op een compensatie in vrije tijd.
De aios ontvangt voor de uren doorgebracht in bereikbaarheidsdienst een compensatie in vrije tijd per uur volgens de volgende regeling.: a.
Op erkende feestdagen
:3/18
b.
Op zaterdagen/zondagen
:2/18
c. 4
Op overige dagen
:1/18
De aios ontvangt voor de uren doorgebracht in aanwezigheidsdienst een compensatie in vrije tijd per uur volgens de volgende regeling.: Dagaanwezigheidsdienst a.
Op erkende feestdagen
:5/18
c.
Op overige dagen
:2/18
b.
Op zaterdagen/zondagen
Nachtaanwezigheidsdienst a.
Op erkende feestdagen
b.
Op zaterdagen/zondagen
c.
Op overige dagen
:4/18
:7/18 :6/18
:3/18
5. De compensatie in tijd moet gedurende de lopende stage worden opgenomen tijdens het
praktische gedeelte van de opleiding. De aios heeft recht op tenminste 22 weekends vrij van
6.
iedere dienst per jaar
Indien de opleidings- of stage-instelling de aios niet in de gelegenheid stelt de compensatieuren voor bereikbaarheidsdienst en aanwezigheidsdienst, die in principe in de vorm van vrije tijd
worden vergoed, op te nemen gedurende de stage, worden de compensatieuren uitbetaald. De vergoeding wordt in dat geval uitbetaald op basis van een door de instelling ondertekend formulier waaruit blijkt op hoeveel uren compensatie de aios recht heeft. 7.
Voor arbeid tijdens bereikbaarheids- en aanwezigheidsdiensten ontvangt de aios naast het voor
hem geldende uurloon een geldelijke beloning die bestaat uit een percentage van het uurloon en wel:
a.
25% voor arbeid verricht tussen 08.00 uur en 22.00 uur op maandag tot en met vrijdag;
b. 50% voor arbeid verricht tussen 22.00 uur en 08.00 uur op maandag tot en met vrijdag; c.
75% voor arbeid verricht op zaterdag tot 18.00 uur;
d. 100% voor arbeid verricht op zaterdag vanaf 18.00 uur en op zon- en feestdagen tussen 0.00 en 24.00 uur.
8.
9.
Ten aanzien van het aantal gewerkte uren tijdens bereikbaarheids- en aanwezigheiddiensten is het
toegestaan het aantal gewerkte uren te bepalen op basis van een gemiddelde dat berekend is aan de hand van ervaringsgegevens.
De gewerkte uren tijdens bereikbaarheids- en aanwezigheidsdiensten tellen mee voor de beoordeling of er sprake is van overwerk.
21
Onregelmatige diensten 1. 2.
De werkgever kan de aios verplichten volgens rooster werkzaamheden te verrichten buiten de uren die liggen op maandag t/m vrijdag tussen 08.00 uur en 18.00 uur (onregelmatige dienst).
Aan degenen die volgens rooster (onregelmatige dienst) werkzaamheden verrichten zal een extra vergoeding boven het voor de aios geldende salaris worden gegeven. Voor de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de volgende regeling: a.
20% van het voor de aios geldende (uur)loon voor onregelmatige dienst op de uren tussen 18.00 en 22.00 uur op maandag t/m vrijdag;
b. 40% van het voor de aios geldende (uur)loon voor onregelmatige dienst op de uren die vallen
tussen 22.00 uur en 08.00 uur van maandag tot zaterdag ochtend en op uren die vallen tussen
c.
06.00 uur en 18.00 uur op zaterdag;
50% van het voor de aios geldende (uur)loon voor onregelmatige dienst op uren tussen 18.00 uur en 22.00 uur op zaterdag en van uren vallende tussen 22.00 uur op zaterdag tot 08.00 uur op maandag en feestdagen.
3.
De vergoeding voor onregelmatige diensten wordt aan de aios verstrekt op basis van een door de instelling voor accoord getekend declaratieformulier.
ARTIKEL 2: OVERWERK 1.
Indien door de feitelijk te werken uren de arbeidsduur van 31,5 uur per week (indien de terugkomdag -theoretisch deel van de opleiding- worden ingeroosterd) respectievelijk 38 uur per week (indien de terugkomdag - theoretisch deel van de opleiding - niet is ingeroosterd), wordt
overschreden, wordt dit “overwerk” gecompenseerd in de vorm van vrije tijd gelijk aan het aantal uren dat het overwerk heeft geduurd en daarenboven in de vorm van een geldelijke beloning
volgens de volgende regeling. De compensatie in tijd moet gedurende de lopende stage worden opgenomen tijdens het praktische gedeelte van de opleiding.
De geldelijke beloning bestaat uit een percentage van het uurloon en wel: a.
25% voor overwerk verricht tussen 08.00 uur en 22.00 uur op maandag tot en met vrijdag;
c.
75% voor overwerk verricht op zaterdag tot 18.00 uur;
b. 50% voor overwerk verricht tussen 22.00 uur en 08.00 uur op maandag tot en met vrijdag; d. 100% voor overwerk verricht op zaterdag vanaf 18.00 uur en op zon- en feestdagen tussen 0.00 en 24.00 uur.
Indien de opleidings- stage-instelling de aios niet in de gelegenheid stelt de compensatieuren voor overwerk, die in principe in de vorm van vrije tijd worden vergoed, op te nemen gedurende de stage, worden de compensatieuren uitbetaald. De vergoeding wordt in dat geval uitbetaald op
basis van een door de instelling ondertekend formulier waaruit blijkt hoeveel uren overwerk de aios heeft verricht. 2. 3.
Een vergoeding voor gewerkte overuren wordt aan de aios verstrekt op basis van een door de
instelling voor accoord getekend declaratieformulier.
Vergoeding voor overwerk wordt gegeven indien de werknemer opdracht heeft gekregen overwerk te verrichten dan wel redelijkerwijs mocht aannemen dat hij opdracht tot overwerk zou hebben
gekregen.
4. Indien het overwerk wordt verricht gedurende een periode van een half uur of korter voorafgaand aan of aansluitend op de voor de aios geldende werktijd komt deze periode niet in aanmerking voor vergoeding.
5. Indien het overwerk wordt verrichte gedurende een periode langer dan een half uur wordt deze periode afgerond op een heel uur.
6. Indien het overwerk wordt verricht gedurende een periode langer dan een uur wordt deze periode naar boven afgerond op een half respectievelijk hele uren.
7.
Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van overwerk tellen de uren mee die feitelijk worden gewerkt tijdens de bereikbaarheids- en aanwezigheidsdiensten.
22
Verzuimprotocol
Versie 2009-05
d.d. 01/09 /2009
Inhoudsopgave
Inleiding................................................................................................................................ 3 Doelstelling........................................................................................................................... 3 Arbeids Omstandigheden Spreekuur (AOS) ........................................................................... 3 Verplichtingen voor de aios in geval van verzuim .................................................................. 3 Sancties ................................................................................................................................ 4 Rechten van de aios in geval van verzuim ............................................................................. 4 Bedrijfsarts ........................................................................................................................... 5 Verantwoordelijkheden opleidingsinstituut ........................................................................... 5 Verzuimprocedure: Model voor reïntegratie .......................................................................... 6 Bijlage 1: Overzicht contactmomenten .................................................................................. 9 Bijlage 2: Arbo-contactpersonenlijst ……………………………………………………………………10 Bijlage 3: Afkortingen / begrippenlijst ............................................................................... .12
Verzuimprotocol
Versie 2009-05
01-09-2009
pag. 2/12
Inleiding
Het verzuimprotocol SBOH bevat de rechten en verplichtingen van betrokkenen op het gebied van preventie van verzuim, respectievelijk begeleiding en reïntegratie in geval van verzuim.
Nadere toelichting kan gevraagd worden aan de stafmedewerker personeelszaken van de SBOH, Petra Stins (telefoon 030-2823444 op maandag, dinsdag, woensdag en vrijdag), die tevens fungeert als casemanager namens de SBOH.
Doelstelling
Het verzuimprotocol is een van de beleidsinstrumenten van de SBOH om verzuim van aios, zo mogelijk, te
voorkomen en in geval van optredend verzuim zo snel mogelijk tot reïntegratie te komen. Dit protocol gaat over verzuim als gevolg van ziekte en/of arbeidsongeschiktheid.
Arbeids Omstandigheden Spreekuur (AOS)
Het staat de aios vrij om preventief gebruik te maken van het arbeidsomstandighedenspreekuur van de
bedrijfsarts. Aios die vermoeden dat zij gezondheidsklachten hebben die mogelijk verband houden met het werk, kunnen dit spreekuur bezoeken. Ook als zij vragen hebben over gezondheid, veiligheid en
welzijn, verband houdend met hun werksituatie, kunnen zij een afspraak maken met de bedrijfsarts. Bij eenvoudige vragen, kan natuurlijk ook telefonisch advies ingewonnen worden. Terugkoppeling naar de SBOH of het opleidingsinstituut vindt slechts plaats indien de aios dit wenst en daartoe toestemming verleent. Redenen voor het AOS kunnen zijn: intimidatie op de werkplek, dreigende
arbeidsongeschiktheid, problemen rondom zwangerschap, slechte werkomstandigheden of dreigend vastlopen in de werksituatie. De SBOH vergoedt de reiskosten op declaratiebasis. De bedrijfsarts is Joyce Hasselaar. Zij is vanuit Maetis gedetacheerd bij de SBOH. Voor het maken van een afspraak met de
bedrijfsarts kan de aios bellen met een van de assistentes van de bedrijfsarts Samira Chahyd of Maya Bulkmans, telefoon: 030 – 28 23 444.
Verplichtingen voor de aios in geval van verzuim •
De aios meldt op de ochtend van de eerste verzuimdag voor 08.30 uur zijn of haar afwezigheid bij de SBOH met behulp van de ziekteverzuimmelder op de website van de SBOH. De aios ontvangt op het bij de SBOH bekende e-mailadres een bevestiging van de melding. Het
opleidingsinstituut ontvangt een verkorte bevestiging van de melding, waarbij alleen het aantal uren van de ziekmelding wordt doorgegeven.
• • •
De aios geeft zelf de ziekmelding door aan de (stage)opleider. De aios gedraagt zich zodanig dat herstel bevorderd wordt en dient alle gedrag te vermijden waardoor herstel belemmerd kan worden. De aios geeft direct gehoor aan telefonische of schriftelijke verzoeken van de bedrijfsarts. Bijvoorbeeld het na oproep verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts, met dien verstande
dat de aios hiertoe in staat is.
•
De aios moet de bedrijfsarts volledig informeren over alle zaken die relevant zijn voor de ziekte
en reïntegratie.
•
De aios maakt samen met het opleidingsinstituut en zo mogelijk de opleider afspraken over de
reïntegratie in het kader van de opleiding. Eventuele aanvullende reïntegratie-activiteiten kunnen met de SBOH worden afgesproken. De reïntegratie-afspraken die de aios met het
opleidingsinstituut en de opleider maakt, worden door het opleidingsinstituut op schrift vastgelegd en doorgegeven aan de SBOH. Deze afspraken vormen onderdeel van het door de
SBOH samen met de aios op te stellen Plan van Aanpak. De aios geeft gehoor aan oproepen van het opleidingsinstituut respectievelijk de SBOH om op het opleidingsinstituut, respectievelijk het
Verzuimprotocol
Versie 2009-05
01-09-2009
pag. 3/12
kantoor van de SBOH te verschijnen. De aios werkt mee aan de totstandkoming en de uitvoering
van reïntegratie-afspraken in het kader van de opleiding en het opstellen (en eventueel bijstellen) van het Plan van Aanpak.
•
Indien de aios tijdens een periode van arbeidsongeschiktheid vakantie wil opnemen, dient hiervoor toestemming gevraagd te worden bij het opleidingsinstituut. Het opleidingsinstituut beslist hierover eventueel na overleg met de SBOH en/of de bedrijfsarts.
•
Indien de aios ziek wordt tijdens vakantie dient dit gemeld te worden aan de opleider en de SBOH. De SBOH kan dan van de aios verlangen dat de aios een doktersverklaring overlegt.
•
De aios dient het werk te hervatten (geheel of gedeeltelijk) zodra hij of zij daartoe in staat is en dit op de eerste werkdag te melden aan opleider en aan de SBOH via de ziekteverzuimmelder.
Sancties
Werkt een aios niet voldoende mee, dan kan de SBOH sancties opleggen met als consequentie loonopschorting, het stopzetten van de loondoorbetaling en in uiterst geval ontslag.
Indien de aios zonder bericht niet op het spreekuur van de bedrijfsarts verschijnt, komen de kosten van het niet verschijnen voor rekening van de aios.
Rechten van de aios in geval van verzuim •
De aios heeft recht op vertrouwelijke en zorgvuldige behandeling van zijn gegevens door alle betrokkenen.
•
Medisch-inhoudelijke informatie wordt alleen uitgewisseld tussen de bedrijfsarts en de aios.
Indien en voor zover de aios hiervoor toestemming geeft en dit relevant is in het kader van het reïntegratieproces wordt hierbij het opleidingsinstituut en/of de casemanager van de SBOH betrokken.
•
Het staat de aios vrij om zelf schriftelijk of mondeling contact op te nemen met de bedrijfsarts of de casemanager van de SBOH over de gang van zaken tijdens een periode van verzuim of
• •
arbeidsongeschiktheid. De aios mag verwachten dat vanuit de opleiding en de SBOH contact wordt onderhouden. De aios heeft recht op inzage in het eigen reïntegratiedossier bij de bedrijfsarts en de SBOH. Na één jaar en acht maanden na de eerste verzuimdag stellen de bedrijfsarts en de SBOH hun
•
reïntegratiedossiers ter beschikking van de aios voor het aanvragen van een WIA-uitkering. De aios heeft recht op een second opinion bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) als de aios van mening is dat de reïntegratie stagneert door een verschil van mening tussen de aios en het opleidingsinstituut en/of de SBOH of als er behoefte bestaat aan een deskundig
•
oordeel over de uitvoering van de reïntegratie-afspraken. . De aios kan in beroep gaan bij de burgerlijk rechter indien de aios het niet eens is met eventuele opgelegde sancties door de SBOH zoals loonopschorting, stopzetting van de loondoorbetaling of
ontslag.
Verzuimprotocol
Versie 2009-05
01-09-2009
pag. 4/12
Bedrijfsarts Er is sprake van een gedetacheerde bedrijfsarts bij de SBOH. De bedrijfsarts is Joyce Hasselaar. Voor het maken van een afspraak met de bedrijfsarts kan de aios bellen met een van de assistentes van de bedrijfsarts Samira Chahyd of Maya Bulkmans, telefoon: 030 – 28 23 444. Ziekteverzuimbegeleiding Op basis van de verkregen informatie uit de ziekmelding en/of het contact met de aios stelt de
stafmedewerker PZ vast of de bedrijfsarts moet worden ingeschakeld. Het is de taak van de bedrijfsarts om de zieke aios te begeleiden, de mogelijkheden tot werkhervatting te bespreken en werkafspraken te
maken. Ondersteuning kan worden geboden bij de probleemverheldering en bij het zoeken naar eventuele verdere therapie of begeleiding. Alleen in dringende gevallen kan een geplande afspraak bij de
bedrijfsarts worden gewijzigd. In het geval de aios niet op het spreekuur kan verschijnen, dient hij/zij de bedrijfsarts te informeren, uiterlijk 24 uur voor de geplande afspraak. Overleg door de bedrijfsarts met de SBOH (SMO) en opleidingsinstituten.
Vier keer per jaar wordt door de bedrijfsarts formeel overlegd en geëvalueerd met de directeur en de casemanager van de SBOH. Duidelijke signalen uit spreekuurcontacten en vaak gehoorde problemen
worden daar (geanonimiseerd) besproken, mogelijke oplossingen komen aan de orde en beleid voor de toekomst kan worden bijgesteld. Ook wordt de voortgang van de reïntegratie van langdurige zieke aios
besproken. De arbo-contactpersonen ontvangen voorafgaand aan het SMO van de SBOH een overzicht van de casussen die worden besproken. De opleidingsinstituten worden daarbij uitgenodigd om deel te nemen aan de bespreking van de voor hen relevante casussen.
Periodiek (circa 1x per jaar) vindt er overleg plaats tussen de bedrijfsarts, de casemanager van de SBOH en
het opleidingsinstituut over de afstemming rondom verzuim.
Daarnaast vindt ad hoc overleg met de SBOH en met de opleidingsinstituten plaats op elk gewenst moment.
Verantwoordelijkheden opleidingsinstituut De rol van het opleidingsinstituut in het verzuimbeleid bestaat uit het volgende: - Het opleidingsinstituut is alert op signalen van individuele aios dat de individuele werkbelasting te hoog wordt, en maakt deze aios attent op de mogelijkheden gebruik te maken van het arbeidsomstandighedenspreekuur van de bedrijfsarts. - Het opleidingsinstituut onderhoudt tijdens een periode van arbeidsongeschiktheid contact met de betreffende aios en bevordert dat ook de opleider contact onderhoudt. - Het opleidingsinstituut maakt, mede op basis van de adviezen van de bedrijfsarts, samen met de aios en de opleider afspraken over de reïntegratie in het kader van de opleiding. Het opleidingsinstituut stelt de gemaakte afspraken op schrift en verstrekt een afschrift daarvan aan de casemanager en de bedrijfsarts. - Het opleidingsinstituut kan rechtstreeks contact opnemen met de bedrijfsarts van de SBOH. Het staat de bedrijfsarts vrij direct contact op te nemen met (de Arbo-contactpersoon van) het opleidingsinstituut. - De Arbo-contactpersoon van het opleidingsinstituut onderhoudt de communicatie met de casemanager van de SBOH over alle verzuimzaken en zorgt ervoor dat de casemanager schriftelijk wordt geïnformeerd over de afspraken die het opleidingsinstituut met de aios en de opleider in het kader van de reïntegratie heeft gemaakt.
Verzuimprotocol
Versie 2009-05
01-09-2009
pag. 5/12
Verzuimprocedure: Model voor reïntegratie (Deze procedure vloeit voort uit de Wet Verbetering Poortwachter (2002) en de Wet Verlenging Loondoorbetalingsverplichting bij Ziekte (2004).
Inleiding
Deze procedure beoogt meer inzicht te geven in de acties, aanspreekpunten, communicatielijnen en verantwoordelijkheden in geval van verzuim, reïntegratie en begeleiding en vormt daarmee een aanvulling op het verzuimprotocol. Het is een beschrijving wie wanneer geacht wordt wat te doen. Bij deze procedure zijn de volgende personen en organisaties betrokken: - De aios; - PA-SBOH: de personeeladministratie van de SBOH; - De Arbo-contactpersonen binnen de opleidingsinstituten voor ziek- en herstelmeldingen en reïntegratievraagstukken. Deze contactpersonen fungeren als zogenaamde “2e casemanagers”. (zie bijlage: “Arbo-contactpersonenlijst”) ; - De bedrijfsarts: er is sprake van een gedetacheerde bedrijfsarts bij de SBOH; - De casemanager: deze rol wordt vervuld door de stafmedewerker Personeelszaken van de SBOH, Petra Stins. Vanuit haar functie als stafmedewerker Personeelszaken zal zij ook adviezen geven m.b.t. arbeidsomstandigheden, arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen e.d. Wanneer Dag 1
Wat
Wie
Ziekmelding 1) De aios meldt zich ziek: - zo snel mogelijk bij de (stage)opleider - voor 08.30 uur bij de SBOH via de ziekteverzuimmelder op de website van de SBOH of, indien de aios gedurende de dag ziek wordt, zo snel mogelijk. 2)
aios
De aios ontvangt op het bij de SBOH bekende e-mailadres een bevestiging van de melding. Het opleidingsinstituut ontvangt een
verkorte bevestiging van de melding, waarbij alleen het aantal uren van de ziekmelding wordt doorgegeven.
3)
Binnen 2 weken na ziekmelding
Verzuimprotocol
Als het de aios niet lukt of als het voor de aios niet mogelijk is de ziekmelding met behulp van de ziekteverzuimmelder door te geven, dient de aios contact op te nemen met de SBOH.
De casemanager informeert bij de aios hoe het met hem of haar gaat en beoordeelt of de bedrijfsarts moet worden ingeschakeld. Als de bedrijfsarts wordt ingeschakeld, meldt de casemanager dit aan de betreffende Arbocontactpersoon. De Arbo-contactpersoon kan de bedrijfsarts pro-actief relevante informatie geven over (het verzuim van) de aios. Indien noodzakelijk voor het reïntegratieproces geeft de Arbo-contactpersoon deze informatie ook aan de casemanager. De informatie die de Arbo-contactpersoon via de e-mail aan de bedrijfsarts heeft verstrekt, wordt door de bedrijfsarts altijd besproken met de aios.
Versie 2009-05
01-09-2009
Casemanager
Arbocontactpersoon
pag. 6/12
Zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 2 weken na advies van bedrijfsarts
Na 2 weken ziekte
Uiterlijk week 6
Verzuimprotocol
Diagnose Op basis van de verkregen informatie roept de bedrijfsarts de aios op voor het (telefonisch) spreekuur van de bedrijfsarts. De bedrijfsarts kan eventueel informatie inwinnen bij de Arbo-contactpersoon van het opleidingsinstituut. Met behulp van alle verkregen informatie en na de aios gehoord te hebben, stelt de bedrijfsarts vast of er sprake is van een ziekte (met fysieke en/of psychische oorzaken) of dat de reden van verzuim gelegen is in een probleem in de opleiding (bijvoorbeeld een (dreigend) conflict met opleider/docent of een conflict over voortzetting van de opleiding o.g.v. onvoldoende beoordeling) of dat er sprake is van andere problemen (bij voorbeeld in de thuissituatie). De bedrijfsarts bespreekt met de aios de voorwaarden om tot werkhervatting te komen. Advies: De bedrijfsarts geeft de beperkingen van de aios aan, stelt de mogelijkheden tot werkhervatting vast en geeft daarbij advies. Het advies gaat (in briefvorm) naar de Arbo-contactpersoon en de casemanager.
Bedrijfsarts
Bedrijfsarts
Als de bedrijfsarts in haar advies vermeldt dat er voor de aios werkhervattingsmogelijkheden zijn, zorgt de Arbo-contactpersoon ervoor dat het opleidingsinstituut binnen 2 weken na het advies van de bedrijfsarts een gesprek heeft met de aios (en zo mogelijk ook met de opleider) om reïntegratie-afspraken in het kader van de opleiding te maken. Deze afspraken worden schriftelijk vastgelegd en ondertekend door het opleidingsinstituut en de aios. De Arbo-contactpersoon zorgt er voor dat de casemanager en de bedrijfsarts hiervan een afschrift ontvangen.
Arbocontactpersoon
Naast de reïntegratie-afspraken in het kader van de opleiding kunnen, bijvoorbeeld op grond van het advies van de bedrijfsarts, aanvullende reïntegratie-activiteiten door de casemanager met de aios worden afgesproken. De casemanager informeert de Arbo-contactpersoon hierover. Standaard brief Als er reden is aan te nemen dat het gaat om langdurig verzuim, stuurt de Arbo-contactpersoon de gezamenlijk met de SBOH opgestelde standaardbrief aan de verzuimende aios, waarin de volgende zaken staan aangegeven: - contactpersonen (binnen SBOH en opleidingsinstituut); - vervolg van de verzuimprocedure; - reïntegratiemogelijkheden; - mogelijke gevolgen voor de duur van de opleiding. Probleemanalyse Bij dreigend langdurend verzuim stelt de bedrijfsarts samen met de aios een probleemanalyse op, waarin de beperkingen en mogelijkheden van de aios zijn opgenomen. Vervolgens stuurt de bedrijfsarts de probleemanalyse aan de aios, het opleidingsinstituut en de casemanager.
Casemanager
Versie 2009-05
01-09-2009
Arbocontactpersoon
Bedrijfsarts
pag. 7/12
Uiterlijk week 8
Gedurende het verzuim Gedurende het verzuim
Gedurende het verzuim.
Week 42 Tussen week 46 en 52
Week 89
Uiterlijk week 91 Week 104
Plan van aanpak Op basis van de probleemanalyse en/of eerdere adviezen van de bedrijfsarts stelt de casemanager samen met de aios een Plan van Aanpak op. De door de aios met het opleidingsinstituut gemaakte reïntegratieafspraken vormen een onderdeel van het Plan van Aanpak. De casemanager stuurt het opgestelde plan van aanpak naar de Arbo-contactpersoon, naar de bedrijfsarts en naar de aios, die het plan ondertekent.
Casemanager/
Na accordering stuurt de aios een getekend exemplaar van het plan van aanpak retour aan de casemanager. De aios voert de met het opleidingsinstituut en/of de SBOH gemaakte reïntegratie-afspraken uit. De Arbo-contactpersoon zorgt ervoor dat gedurende het verzuim en/of de gedeeltelijke werkhervatting frequent contact met de aios plaats vindt om de voortgang te bespreken en eventuele aanvullende reïntegratieafspraken te maken en/of gemaakte reïntegratie-afspraken bij te stellen. De aanvullende of bijgestelde reïntegratie-afspraken worden schriftelijk vastgelegd en ondertekend door het opleidingsinstituut en de aios. De Arbo-contactpersoon zorgt er voor dat de casemanager en de bedrijfsarts hiervan een afschrift ontvangen. De casemanager bewaakt of de reïntegratie-afspraken worden nagekomen en heeft daartoe voortgangsoverleg met de aios, de Arbo-contactpersoon en de bedrijfsarts. De casemanager bewaakt de werkgeversverplichtingen in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter en zorgt voor uitvoering daarvan. De casemanager schakelt desgewenst een interventiebedrijf in en bewaakt daarbij de gemaakte afspraken c.q. de voortgang. Ziekmelding UWV De assistente van de bedrijfsarts stuurt de ziekmelding aan het UWV. Evaluatie De casemanager neemt contact op met de aios om de reïntegratieactiviteiten van het eerste ziektejaar te evalueren. Indien gewenst neemt de casemanager vooraf contact met de Arbo-contactpersoon op om input vanuit het opleidingsinstituut ten behoeve van de eerstejaarsevaluatie te verkrijgen. Reïntegratieverslag en dossier De bedrijfsarts en de casemanager stellen de reïntegratiedossiers ter beschikking van de aios voor het aanvragen van een WIA-uitkering. WIA-aanvraag De aios dient zelf een WIA-aanvraag in bij het UWV.
aios aios Arbocontactpersoon.
Casemanager
Bedrijfsarts Casemanager
Bedrijfsarts en Casemanager aios
Beslissing over WIA-aanvraag
UWV
Op elk gewenst moment
Ad hoc vindt overleg plaats tussen bedrijfsarts en SBOH en/of
Na (gedeeltelijk) herstel
Als de aios de werkzaamheden (gedeeltelijk) gaat hervatten, meldt de aios
Bedrijfsarts / Casemanager/ instituut aios
opleidingsinstituut.
zich bij de SBOH (gedeeltelijk) hersteld met behulp van de
ziekteverzuimmelder op de website van de SBOH. De aios informeert de (stage)opleider over het (gedeeltelijke) herstel. De aios ontvangt op het bij de SBOH bekende e-mailadres een bevestiging van de melding. Ook het opleidingsinstituut ontvangt een bevestiging van de herstelmelding.
Verzuimprotocol
Versie 2009-05
01-09-2009
pag. 8/12
Bijlage 1: Overzicht contactmomenten Ad hoc
SBOH, opleidingsinstituut en bedrijfsarts kunnen op elk gewenst moment contact met elkaar opnemen. Door SBOH met aios binnen 2 weken na aanvang ziekte.
Gedurende het verzuim
Door opleidingsinstituut met bedrijfsarts om informatie te geven over (het verzuim van) de aios (indien gewenst). Door bedrijfsarts met opleidingsinstituut om nadere informatie in te winnen (indien gewenst). Door bedrijfsarts met aios uiterlijk in week 6 van de ziekte en vervolgens gedurende het verzuim in het kader van de verzuimbegeleiding. Door opleidingsinstituut met aios (en zo mogelijk ook de opleider) uiterlijk binnen 2 weken na het advies van de bedrijfsarts in het kader van het maken van afspraken over de hervatting van de opleiding. Vervolgens gedurende het verzuim om eventuele aanvullende reïntegratie-afspraken te maken en/of gemaakte reïntegratie-afspraken bij te stellen. Door SBOH met aios uiterlijk in week 8 voor het opstellen van een plan van aanpak. Door SBOH met opleidingsinstituut, aios en bedrijfsarts gedurende het verzuim in verband met de bewaking van de voortgang van de reïntegratie. Door SBOH met aios (en indien gewenst met het opleidingsinstituut) tussen week 46 en 52 in verband met de eerstejaarsevaluatie. 4x per jaar
Overleg tussen bedrijfsarts, directeur SBOH en casemanager SBOH (SMO). Opleidingsinstituten worden uitgenodigd deel te nemen aan de bespreking van relevante casussen.
1x per jaar
Overleg tussen bedrijfsarts, casemanager SBOH en opleidingsinstituut over de afstemming rondom verzuim.
Verzuimprotocol
Versie 2009-05
01-09-2009
pag. 9/12
Bijlage 2: Arbo-contactpersonenlijst Opleidingsinstituut Huisartsgeneeskunde AMC-UvA Divisie Klinische Methoden & Public Health, afd. Huisartsopleiding Postbus 22660 1100 DD Amsterdam
E-mailadres voor ziekmelding
Arbo-contactpersoon
[email protected]
Naam: M.J.G.D. Könning (Marja) Telnr: 020 - 566 71 67 Bgg: 020 - 5662517 (Sonja de Jel, hoofd secretariaat) Email:
[email protected]
[email protected]
Naam: C.M.M. de Vries (Carla) Telnr: 020 – 444 82 38 (receptie) Email:
[email protected]
[email protected]
Naam: O. Lageweg (Olof) Telnr: 010 - 408 93 60 Email:
[email protected]
LUMC Leiden Afdeling Huisartsgeneeskunde Postzone V-0-P Postbus 9600 2300 RC Leiden
[email protected]
Naam: D. van Es (Debby) Telnr: 071 – 526 84 21 (Debby van Es) Email:
[email protected]
UMC St. Radboud Nijmegen Cluster Biomedische wetenschappen en Extramurale Geneeskunde Voortgezette Opleiding tot Huisarts Huispost 166 Postbus 9101 6500 HB Nijmegen UMCG Disciplinegroep Huisartsgeneeskunde Postbus 196 9700 AD Groningen
[email protected]
Naam: Drs. N. van Balsfoort (Netty)
UM Postbus 616 6200 MD Maastricht
[email protected]
VUmc Afdeling Huisartsgeneeskunde De Boelelaan 1109 1081 HV Amsterdam Erasmus MC
Afdeling Huisartsgeneeskunde Postbus 1738 3000 DR ROTTERDAM
Verzuimprotocol
Telnr: 024-3618828
Email:
[email protected]
[email protected]
Naam: A.J. Berendsen (Annette) Telnr: 050 - 3632977 Email:
[email protected] Logistieke zaken: Naam: R.H. Hasper (Renze) Telnr: 050 - 363 27 03
Versie 2009-05
01-09-2009
Naam: J. Dormans (Joost) Telnr: 043 - 388 28 14 Email:
[email protected]
pag. 10/12
UMC Utrecht
[email protected]
Huisartsopleiding Utrecht Dorpsstraat 12-14 3732 HJ DE BILT
Naam: E.M. Rijnierse (Liesbeth) – 1e jaar Telnr: 030 - 2206 112 Email:
[email protected] Naam: S.M. van Honk (Sarie) – 2e jaar Telnr: 030 - 2206 110 Email:
[email protected] Naam: M. Bogaards (Marga) – 3e jaar Telnr: 030 - 2206 101 Email:
[email protected] Overkoepelend arbo-contactpersoon: Naam: T.W.P. Wolf-Verschuure (Tecla) Email:
[email protected] Telnr: 030 - 220 61 07
Opleidingsinstituut Ouderengeneeskunde VUmc GERION Postbus 7057 1007 MB AMSTERMDAM LUMC Leiden Afdeling Ouderengeneeskunde Postzone V-0-P Postbus 9600 2300 RC Leiden UMC St. Radboud Nijmegen
E-mailadres voor ziekmelding
Arbo-contactpersoon
[email protected]
Naam: A. IJzerman (Annemarije) (tijdelijk) Telnr: 020-4448237 Email:
[email protected]
[email protected]
Naam: S.C.M.van Eck-Memelink (Saskia) Telnr: 071- 5268482 Email:
[email protected]
[email protected]
Naam: Drs N. van Balsfoort (Netty)
Telnr: 024 – 361 88 28 (rechtstreeks) /
Vervolgopleiding tot specialist
024 – 361 53 00 (via secretariaat)
Ouderengeneeskunde
Email:
[email protected]
117 VPHG Postbus 9101 6500 HB Nijmegen
Verzuimprotocol
Versie 2009-05
01-09-2009
pag. 11/12
Bijlage 3: Afkortingen / begrippenlijst Aios AMC AOS Arbo Arbo-contactpersoon
Casemanager
LUMC PA-SBOH Plan van aanpak
Probleemanalyse
MC Reïntegratieverslag
SBOH UM UMC UMCG UWV VUmc Wet WIA
Verzuimprotocol
Arts in opleiding tot specialist (huisartsgeneeskunde of verpleeghuisgeneeskunde) Academisch Medisch Centrum Arbeids Omstandigheden Spreekuur Arbeidsomstandigheden Contactpersoon binnen het opleidingsinstituut voor ziek- en herstelmeldingen en reïntegratievraagstukken. Deze contactpersoon fungeert als zogenaamde “2e casemanager” De casemanager bewaakt het proces rondom het verzuim en legt de ondernomen acties en afspraken schriftelijk vast. Binnen de SBOH wordt deze rol vervuld door de stafmedewerker Personeelszaken. Leids Universitair Medisch Centrum De personeeladministratie van de SBOH Na uiterlijk 8 weken ziekteverzuim moet de werkgever samen de werknemer een plan van aanpak opstellen. In het plan van aanpak staan in ieder geval de volgende zaken vermeld: - De activiteiten die de werkgever en de werknemer moeten verrichten om terugkeer naar het werk te bespoedigen en binnen welke termijnen de daarin geformuleerde doelstellingen naar verwachting worden bereikt; - Wie de reïntegratie gaat begeleiden, en dus ook het contact verzorgt tussen de werkgever, de werknemer en de arbodienst; - Wanneer de reïntegratie-activiteiten worden geëvalueerd; - Wanneer er contact dient te zijn tussen de bedrijfsarts en de werknemer. Met ingang van de Wet verbetering poortwachter moet de bedrijfsarts bij een dreigend langdurig ziekteverzuim in beginsel binnen zes weken na de eerste ziektedag door middel van een probleemanalyse beoordelen of er sprake is van een al dan niet dreigend langdurig ziekteverzuim. Medisch Centrum Het verslag is een samenvatting van het aangelegde reïntegratiedossier en wordt aangevuld met medische gegevens die afkomstig zijn van de arbodienst. De werknemer ontvangt een afschrift van dit verslag. Werkgever van huisartsen en verpleeghuisartsen in opleiding Universiteit van Maastricht Universitair Medisch Centrum Universitair Medisch Centrum Groningen Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen Vrije Universiteit medisch centrum Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen
Versie 2009-05
01-09-2009
pag. 12/12
VACCINATIE- EN CONTROLEBELEID HEPATITIS-B
Als werkgever heeft de SBOH te maken met de arbeidsomstandighedenwetgeving, die stelt dat een werkgever verplicht is medewerkers die met bloed in contact kunnen komen in de gelegenheid te stellen zich te laten inenten tegen Hepatitis-B. Daarnaast hebben de stageinstellingen de verantwoordelijkheid om de veiligheid van de patiënt te waarborgen. Omdat het voor de SBOH als werkgever op afstand bijna onmogelijk is op de hoogte te zijn van en invloed uit te oefenen op de daadwerkelijke werkzaamheden van een aios en voorkomen moet worden dat een aios door een stage-instelling als onbeschermd tegen Hepatitis-B wordt beschouwd en daardoor de werkzaamheden niet meer kan uitoefenen, is het vaccinatie- en controlebeleid Hepatitis-B van de SBOH gericht op de mogelijkheid dat een aios tijdens de opleiding risicovormende handelingen kan verrichten. Dit zijn handelingen waarbij de aios naast het risico om besmet te raken ook een risico loopt om patiënten te besmetten. Het betreft dan vooral handelingen waarbij (gehandschoende) handen binnen lichaamsholten of wonden in contact kunnen komen met scherpe instrumenten, naalden of scherpe weefseldelen terwijl de handen of vingertoppen niet zichtbaar zijn. De SBOH heeft haar beleid vastgesteld op basis van de adviezen van het Nationaal Hepatitis Centrum en de richtlijnen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg.
Vaccinatie- en controlebeleid Hepatitis-B
november 2006
pag. 1/3
Vaccinatie- en controle beleid Hepatitis-B Aan een nieuwe aios wordt voorafgaand aan de indiensttreding informatie verstrekt over de risico's van besmetting met het Hepatitis-B virus. De aios wordt gewezen op het protocol in geval van prikaccidenten. De aios wordt door de SBOH geadviseerd zich te laten vaccineren tegen Hepatitis-B en verzocht aan de SBOH een verklaring te overleggen over zijn/haar antiHBs-titer. De volgende situaties zijn dan mogelijk: 1.
De anti-HBs-titer > 100: de aios is voldoende beschermd
2.
De anti-HBs-titer > 10 < 100: de aios dient te verklaren dat dragerschap van het Hepatitis B-virus is uitgesloten. De SBOH adviseert de aios een boosterinjectie en een antistoftiterbepaling 5 jaar na de vaccinatie. 2a:
3.
Indien de aios drager is of niet kan/wil verklaren dat dragerschap is uitgesloten wordt er door de SBOH in eerste instantie geen arbeidsovereenkomst met de aios aangegaan. In een dergelijke situatie neemt de SBOH contact op met het opleidingsinstituut. Indien uit het overleg met het opleidingsinstituut komt vast te staan dat (een mogelijk) dragerschap geen belemmering vormt om de opleiding te voltooien, wordt een arbeidsovereenkomst met de aios gesloten. De aios wordt door de SBOH geïnformeerd dat hij/zij risicovormende handelingen moet vermijden.
De anti-HBs-titer <10: de aios dient te verklaren dat mogelijk dragerschap is uitgesloten. SBOH bewaakt dat de aios zich revaccineert (in totaal zes vaccinaties). 3a:
Indien de aios drager is of niet kan/wil verklaren dat dragerschap is uitgesloten wordt er door de SBOH in eerste instantie geen arbeidsovereenkomst met de aios aangegaan. In een dergelijke situatie neemt de SBOH contact op met het opleidingsinstituut. Indien uit het overleg met het opleidingsinstituut komt vast te staan dat (een mogelijk) dragerschap geen belemmering vormt om de opleiding te voltooien, wordt een arbeidsovereenkomst met de aios gesloten. De aios wordt door de SBOH geïnformeerd dat hij/zij risicovormende handelingen moet vermijden.
3b:
Indien de aios zich niet wil laten revaccineren, wordt de aios als onbeschermd beschouwd. De SBOH wijst de aios op het protocol voor prikaccidenten. De aios dient zich elk kwartaal te testen om mogelijk dragerschap uit te sluiten. 3b-1:
Indien de aios zich niet elk kwartaal wil testen om mogelijk dragerschap uit te sluiten, wordt het opleidingsinstituut geïnformeerd. De aios wordt geïnformeerd dat indien dragerschap niet uitgesloten kan worden, dit consequenties kan hebben voor de voortzetting van de opleiding en dus voor de arbeidsovereenkomst met de SBOH. De aios wordt door de SBOH geïnformeerd dat hij/zij risicovormende handelingen moet vermijden.
Vaccinatie- en controlebeleid Hepatitis-B
november 2006
pag. 2/3
3c:
Uiteindelijke titer na revaccinatie >100: de aios is voldoende beschermd.
3d:
Uiteindelijke titer na revaccinatie > 10 < 100: de SBOH adviseert de aios een boosterinjectie en een antistoftiterbepaling 5 jaar na de vaccinatie.
3e:
Uiteindelijke titer na revaccinatie < 10: de aios wordt als onbeschermd beschouwd. De SBOH wijst de aios op het protocol voor prikaccidenten. De aios dient zich elk kwartaal te testen om mogelijk dragerschap uit te sluiten. 3e-1:
4.
Indien de aios zich niet elk kwartaal wil testen om mogelijk dragerschap uit te sluiten, wordt het opleidingsinstituut geïnformeerd. De aios wordt geïnformeerd dat indien dragerschap niet uitgesloten kan worden, dit consequenties kan hebben voor de voortzetting van de opleiding en dus voor de arbeidsovereenkomst met de SBOH. De aios wordt door de SBOH geïnformeerd dat hij/zij risicovormende handelingen moet vermijden.
De aios weigert een verklaring m.b.t. de anti HBs-titer te overleggen: de SBOH gaat in eerste instantie geen arbeidsovereenkomst met de aios aan. In een dergelijke situatie neemt de SBOH contact op met het opleidingsinstituut. Indien uit het overleg met het opleidingsinstituut komt vast te staan dat een mogelijk dragerschap geen belemmering vormt om de opleiding te voltooien, wordt een arbeidsovereenkomst met de aios gesloten. De aios wordt door de SBOH als door de SBOH onbeschermd beschouwd. De SBOH wijst de aios op het protocol voor prikaccidenten en informeert de aios dat hij/zij risicovormende handelingen moet vermijden.
Indien tijdens de opleiding blijkt dat er sprake is van dragerschap bij een aios, vindt er overleg tussen aios, SBOH en opleidingsinstituten. Mede op basis van de adviezen van de Commissie Preventie Iatrogene Hepatitis B, wordt vastgesteld of en zo ja in hoeverre de aios de opleiding kan voortzetten.
Vaccinatie- en controlebeleid Hepatitis-B
november 2006
pag. 3/3
Schematisch overzicht Vaccinatie- en controlebeleid Hepatitis-B De aios weigert verklaring te overleggen
De aios wordt als onbeschermd beschouwd.
Anti-HBs-titer > 100
De aios is voldoende beschermd
Anti-HBs-titer
De aios dient te verklaren dat dragerschap is uitgesloten.
> 10 < 100
De aios is drager of kan/wil niet verklaren dat dragerschap is uitgesloten.
De SBOH adviseert de aios een boosterinjectie en een antistoftiterbepaling 5 jaar na de vaccinatie.
Door de SBOH wordt er in eerste instantie geen arbeidsovereenkomst met de aios aangegaan. In een
Anti-HBs-titer <10
dergelijke situatie neemt de SBOH contact op met het
De aios dient te verklaren dat dragerschap is uitgesloten.
opleidingsinstituut. Indien uit het overleg met het opleidingsinstituut komt vast te staan dat (een
mogelijk) dragerschap geen belemmering vormt om de opleiding te voltooien, wordt een arbeids-
SBOH bewaakt dat de aios zich re-
overeenkomst met de aios gesloten.
vaccineert (in totaal zes vaccinaties)
Uiteindelijke titerwaarden
De aios wil zich niet wil laten revaccineren
Anti-HBs-titer > 100
De aios is voldoende beschermd
Anti-HBs-titer
De SBOH adviseert de aios een
> 10 < 100
boosterinjectie en een antistoftiter-
Anti-HBs-titer <10
De aios wordt als onbeschermd beschouwd.
bepaling 5 jaar na de vaccinatie. De SBOH wijst de aios op het protocol voor prikaccidenten. De aios wordt door de SBOH De aios dient zich elk kwartaal te testen om mogelijk dragerschap uit te sluiten.
De aios wil zich niet elk kwartaal laten testen
geïnformeerd dat hij/zij risicovormende handelingen moet vermijden.
Het opleidingsinstituut wordt door de SBOH geïnformeerd. De aios wordt geïnformeerd dat indien dragerschap niet uitgesloten kan worden, dit consequenties kan hebben voor
Er blijkt sprake van dragerschap
Er vindt overleg plaats tussen aios, SBOH en opleidingsinstituut. Mede op basis van de
de voortzetting van de opleiding en dus voor de arbeidsovereenkomst met de SBOH.
adviezen van de Commissie Preventie Iatrogene Hepatitis B, wordt vastgesteld of en zo ja in hoeverre de aios de opleiding kan voortzetten.
Schematisch overzicht Vaccinatie- en controlebeleid Hepatitis-B
november 2006
pag. 1/1
Arbeidsomstandigheden Spreekuur Aios die vermoeden, dat zij gezondheidsklachten hebben die mogelijk verband houden met het werk kunnen het arbeidsomstandighedenspreekuur (AOS) bezoeken. Dus ook, of misschien wel juist wanneer de aios nog niet ziek is! Met de bedrijfsarts kan de aios de situatie op de werkvloer bespreken, bijvoorbeeld wanneer zij ergens geestelijke of fysieke problemen mee hebben, of wanneer zij vragen hebben over vermoedelijke gezondheidsklachten in relatie tot het werk of over de werkomstandigheden. Voor het bezoeken van het arbeidsomstandighedenspreekuur heeft de aios geen toestemming nodig van de werkgever. De aios is altijd welkom op het preventieve arbeidsomstandighedenspreekuur van de bedrijfsarts, maar moet wel eerst een afspraak maken: via het telefoonnummer van de SBOH (030 – 28 23 444) en vragen naar het secretariaat van bedrijfsarts. Er kan ook een afspraak gemaakt worden voor een telefonisch gesprek.
Als u als huisartsopleider vermoedt dat uw aios arbeidsgerelateerde gezondheidsklachten heeft, of dreigt te ontwikkelen, wijs hem of haar dan op het Arbeidsomstandighedenspreekuur.
Arbeidsomstandighedenspreekuur
april 2007
pag. 1/1
FAQ:
Veelgestelde vragen
BESTAAT ER EEN HELPDESK VOOR HUISARTSOPLEIDERS MET ARBO-VRAGEN?
JA. De SBOH heeft een helpdesk ingesteld voor HAO’s met vragen rondom Arbowetgeving en RI&E:
030-28 23 432 of
[email protected]. Voor vragen rondom CAO en personeelsaangelegenheden verwijzen wij u naar de website: www.sboh.nl. U kunt ook het algemene nummer van de SBOH bellen: 030- 28 23 444.
IK HEB ALLEEN EEN ASSISTENTE IN DIENST EN EEN AIOS IN DE PRAKTIJK: DIEN IK DAN OOK EEN RISICO INVENTARISATIE EN EVALUATIE (RI&E) OP TE STELLEN?
JA. Iedere ondernemer met personeel dient een RI&E te hebben. Het is een wettelijke verplichting. Bij het ontbreken van een RI&E kan de Arbeidsinspectie een boete opleggen.
IK HEB EEN PREVENTIEMEDEWERKER AAN GESTELD. MOET IK DAN TOCH NOG EEN RISICO INVENTARISATIE & EVALUATIE (RI&E) OPSTELLEN?
JA. Het hebben van een preventiemedewerker en het opstellen van een RI&E zijn aparte verplichtingen uit de Arbo-wet.
MOET IK MIJN RI&E LATEN TOETSEN?
NIET ALTIJD. Als u maximaal 25 werknemers in dienst hebt en de LHV-applicatie hebt gebruikt, hoeft dat niet.
HEEFT MIJN AIOS RECHT OP EEN EIGEN WERKPLEK?
JA. De praktijk dient te beschikken over een afzonderlijke spreek- en onderzoekkamer. Volgens het
besluit huisartsgeneeskunde (CHVG) wordt de aios geacht gelijktijdig met de opleider spreekuur te doen en is een afzonderlijke kamer dus nodig.
MOET IK ONGEVALLEN ALTIJD REGISTREREN?
JA. Als werkgever dient u alle (bijna) ongevallen te registreren en ernstige arbeidsongevallen te melden aan d arbeidsinspectie.
WAT MOET IK DOEN NA EEN PRIKACCIDENT? Handel volgens het protocol! Behandel de wond en neem bij voorkeur direct na de gebeurtenis contact op met de Arbodienst van het AMC, 020-5669111, zodat tijdig de juiste medicatie kan worden toegediend (indien nodig).
MIJN ZWANGERE AIOS WIL TOT DRIE WEKEN VOOR DE UITGEREKENDE DATUM DOOR BLIJVEN WERKEN. MAG DAT?
NEE. In de periode van 28 dagen voor de verwachte bevalling tot 42 dagen na de bevalling, geldt een
arbeidsverbod.
WAT KAN IK, ALS HUISARTSOPLEIDER DOEN ALS IK VERMOED DAT MIJN AIOS ARBEIDSGERELATEERDE KLACHTEN HEEFT? Wijs hem of haar dan op het Arbeidsomstandighedenspreekuur.
FAC
maart 2009
pag. 1/1