INHOUDSOPGAVE
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS Artikel 1 Begrippen Artikel 2 Wijze van meten
1 1 1 4
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS Artikel 3 Centrum Artikel 4 Verkeer Artikel 5 Wonen Artikel 6 Waarde – Archeologie 2
5 5 5 7 8 9
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS Artikel 7 Anti-dubbeltelregel Artikel 8 Algemene gebruiksregel Artikel 9 Algemene ontheffingsregels Artikel 10 Algemene procedureregels
12 12 12 12 12 13
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS Artikel 11 Overgangsrecht Artikel 12 Slotregel
14 14 14 15
Bijlage:
Staat van bedrijfsactiviteiten
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS Artikel 1
Begrippen
plan: het bestemmingsplan ‘Kerckenzight’ van de gemeente Boxmeer. Vraag aan gemeente: Hoe wenst de gemeente het digitale identificatienummer in te vullen? yyyy: maximaal 18 cijfer/letters voor het betreffende plan. zzzz: vier cijfers/letters voor de versie van het Wro instrument.
bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0756.yyyyyyyyy.zzzz met de bijbehorende regels. aan-huis-verbonden beroep: een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, waaronder tevens de beroepen van schoonheidsspecialiste, manicure en pedicure en uitgezonderd prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. aan- en uitbouw een in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk opzicht (ligging, maatvoering) ondergeschikt bouwwerk, één geheel vormend met het hoofdgebouw, dat in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw, dat wil zeggen direct ten dienste daarvan staat. balkon een open uitbouw met balustrade aan een bovenverdieping. bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. bijgebouw: een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk (ligging, maatvoering) opzicht aan het hoofdgebouw ondergeschikt is en in functioneel opzicht géén onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw, dat wil zeggen niet direct daarvan ten dienste staat. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. 1
Artikel 1 Begrippen
bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse. dienstverlening: het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar aard en daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en prostitutie. functie: doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. hoofdfunctie: functie waarvoor het hele bouwperceel als zodanig mag worden gebruikt. hoofdgebouw: een op grond van het bestemmingsplan toegelaten bebouwing, al dan niet bestaande uit samengestelde en/of gelede delen, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie is ondergebracht. raamprostitutie: een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub waaronder ook begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar. straatprostitutie: het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken. peil: a voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang; b in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2
Artikel 1 Begrippen
werk: een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde. winkelondersteunende horeca: horeca, met dien verstande dat: a de bedrijfsactiviteit is gericht op het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet in dezelfde onderneming bereide of bewerkte etenswaren en dranken, zoals een cafetaria/snackbar, tearoom, konditorei, afhaalcentrum; en b de bedrijfsactiviteit wat aard en omvang betreft past binnen een overwegend winkelgebied (centrumgebied) en geheel of overwegend gebonden is aan c.q. ondersteunend voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en ligging van de andere gebruiksvormen en het karakter van het gebied. woning: een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
3
Artikel 2
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: de afstand tot de zijdelingse perceelgrens: de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens van een perceel. bebouwingspercentage: het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming of een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming. de breedte, diepte en lengte van een bouwwerk: tussen (de lijnen getrokken door) de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren. de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel: de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, die op hetzelfde bouwperceel zijn of mogen worden opgericht, daaronder niet begrepen de oppervlakten van ondergrondse gebouwen (zwembad, kelderruimte). de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
4
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS Artikel 3 3.1
Centrum
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Centrum’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a gestapelde woningen; b dienstverlening op de begane grondlaag waarvan de uitoefening zoveel mogelijk dient te geschieden in een rechtstreeks contact met het publiek, bijvoorbeeld door middel van een baliefunctie; c (ondergrondse) parkeervoorzieningen; d nutsvoorzieningen; e tuin; f bijgebouwen; g bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2
Bouwregels
3.2.1 Algemeen Voor het bouwen van bouwwerken gelden in het algemeen de volgende bepalingen: a Hoofd- en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. b Een ondergrondse parkeergarage/stallingsgarage is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’. 3.2.2 Hoofdgebouwen Hoofdgebouwen mogen worden gebouwd, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: a De diepte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 25 m bedragen. b De voorgevel van een hoofdgebouw dient gesitueerd te worden in de naar de weg gerichte begrenzing van het bouwvlak. c De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’ is aangegeven. d De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’ is aangegeven. e Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’ is aangegeven. f De dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 65° en niet meer dan 85°. g In afwijking van het bepaalde onder c en f mogen hoofdgebouwen worden afgedekt met een (gedeeltelijk) platdak, waarbij geldt dat deze platte daken zijn toegestaan tot een goothoogte van niet meer dan 14 m, en aan de voor- en achterzijde van het hoofdgebouw een dakhelling is, met een minimale diepte van 0,45 m, met dien verstande dat dakkapellen zijn toegestaan met een goothoogte van 14 m.
5
Artikel 3 Centrum
3.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebouwd, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: a Achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw moet een aaneengesloten open ruimte aanwezig zijn van ten minste 30 m² groot en 5 m diep. b De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 60 m² bedragen, balkons uitgezonderd. c De oppervlakte van balkons mag niet meer bedragen dan 20 m² per balkon. d De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m. e Met betrekking tot de hoogte geldt het volgende: 1 De hoogte mag in de zijdelingse perceelsgrens niet meer bedragen dan 3 m en van daaraf in gelijke mate met de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens toenemen tot niet meer dan 5,5 m, behoudens het onder 2 en 3 bepaalde. 2 Indien aan- en uitbouwen en bijgebouwen aan weerszijden van de zijdelingse perceelsgrens aaneengesloten wordt gebouwd, mag de hoogte niet meer bedragen dan 5,5 m. 3 Van vrijstaande bijgebouwen mag de hoogte niet meer bedragen dan 5 m. g Het bepaalde in sub a, d en e is niet van toepassing op balkons. 3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met uitzondering van terreinafscheidingen en vlaggen- en lichtmasten. De hoogte van terreinafscheidingen en vlaggen- en lichtmasten mag respectievelijk niet meer dan 2 m en 8 m bedragen.
6
Artikel 4 4.1
Verkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a openbare nuts- en verkeersvoorzieningen; b balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen voor zover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming; c wegen en paden; d voet- en rijwielpaden; e parkeervoorzieningen; f evenementen; g groenvoorzieningen; h nutsvoorzieningen; i water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2
Bouwregels
4.2.1 Gebouwen a Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen: 3 1 De inhoud per gebouw mag niet meer bedragen dan 50 m . 2 De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,20 m. b Voor het overige mogen uitsluitend balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen worden gebouwd voorover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde: 1 De diepte mag niet meer bedragen dan 1 m. 2 De hoogte waarop de onderzijde wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 2,5 m. 4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen: a De hoogte van kunstobjecten, palen en masten mag niet meer dan 12 meter bedragen. b De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen.
7
Artikel 5 5.1
Wonen
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a wonen; b (ondergrondse) parkeervoorzieningen; c (ondergrondse) in en uitritten voor (ondergrondse) parkeervoorzieningen; d tuinen en erven.
5.2
Bouwregels
5.2.1 Algemeen a De tot ‘Wonen’ bestemde gronden mogen niet worden bebouwd met gebouwen, met uitzondering van het bepaalde onder b. b Een ondergrondse parkeer/stallingsgarage, met de bijbehorende (ondergrondse) in- en uitritten, is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’. 5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met uitzondering van terreinafscheidingen en vlaggen- en lichtmasten. De hoogte van terreinafscheidingen en vlaggen- en lichtmasten mag respectievelijk niet meer dan 2 m en 8 m bedragen.
8
Artikel 6 Waarde – Archeologie 2 6.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
6.2 Bouwregels 6.2.1 Bouwvergunning Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een reguliere 2 bouwvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m en dieper dan 30 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. 6.2.2 Voorwaarden Indien uit het in 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning: a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b de verplichting tot het doen van opgravingen; c de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. 6.2.3 Bouwverbod Indien uit het in 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 6.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
6.3 Aanlegvergunning 6.3.1 Werken en werkzaamheden Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: 2 a het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 100 m of meer bedraagt; b het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlak2 teverhardingen, zulks indien de oppervlakte 100 m of meer bedraagt 9
Artikel 6 Waarde – Archeologie 2
c het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wate2 ren, zulks indien de oppervlakte 100 m of meer bedraagt; d het verlagen of het verhogen van het waterpeil; e het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende con2 structies, zulks indien de oppervlakte 100 m of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 meter bedraagt; f het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden 2 van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 100 m of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter; g het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, 2 zulks indien de oppervlakte 100 m of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter; h het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 100 2 m of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter; 2 i het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 100 m of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter; j het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 centimeter, waartoe ook wordt gerekend, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 100 2 m of meer bedraagt. 6.3.2 Uitzonderingen Het in 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. 6.3.3 Toelaatbaarheid a De aanlegvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 6.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal; b voor zover de in 6.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden: 1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; 2 de verplichting tot het doen van opgravingen, of 3 de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. c De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
10
Artikel 6 Waarde – Archeologie 2
6.4. Sloopvergunning a
b
c
In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen burgemeester en wethouders regels verbinden aan een sloopvergunning op of in gronden bestemd tot ‘Waarde – Archeologie 2’. Aan de sloopvergunning voor de gronden, als bedoeld onder a, kunnen burgemeester en wethouders het voorschrift verbinden dat de sloopwer2 ken met een oppervlakte groter dan 100 m en dieper dan 30 centimeter vanaf 30 centimeter boven het maaiveld en minder worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid a
b
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door: 1 de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’, als bedoeld in 6.1 van dit artikel, geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of 2 aan gronden alsnog de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft. Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging, als bedoeld onder a, is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
11
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS Artikel 7
Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8
Algemene gebruiksregel
Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval verstaan: a gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie; b de opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen en van materialen, emballage en afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik.
Artikel 9
Algemene ontheffingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen: a van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. b van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft; c van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft; d van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat: 3 1 de inhoud per gebouwtje niet meer dan 20 m mag bedragen; 2 de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen; e van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat: 1 de maximale oppervlakte van de verhoging niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak; 2 de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
12
Artikel 10 10.1
Algemene procedureregels
Ontheffingen
Bij het verlenen van een ontheffing dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd: a De aanvraag om ontheffing met bijbehorende stukken ligt gedurende twee weken voor een ieder ter inzage. b Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend. c De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor een ieder om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag in te dienen bij burgemeester en wethouders. d Burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen de aanvraag zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd.
13
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS Artikel 11 11.1
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. b Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%. c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2
Overgangsrecht gebruik
a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. c Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. d Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
14
Artikel 12
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Kerckenzight.
Rosmalen, 13 oktober 2009 Croonen Adviseurs b.v. 15