Regels
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleidende regels Artikel 1 Begrippen Artikel 2 Wijze van meten
5 5 19
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening Artikel 6 Groen Artikel 7 Natuur Artikel 8 Natuur - Voorlopig Artikel 9 Recreatie Artikel 10 Verkeer Artikel 11 Verkeer - Voorlopig Artikel 12 Water Artikel 13 Water - Recreatief Artikel 14 Wonen Artikel 15 Leiding - Hoogspanningsverbinding Artikel 16 Leiding - Riool Artikel 17 Leiding - Water Artikel 18 Waarde - Archeologie 3 Artikel 19 Waarde - Archeologie 4 Artikel 20 Waarde - Archeologie 5 Artikel 21 Waterstaat - Waterkering
21 21 27 31 32 34 36 38 40 41 43 45 47 51 53 54 55 57 59 61
Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 22 Anti-dubbeltelregels Artikel 23 Algemene bouwregels Artikel 24 Algemene gebruiksregels Artikel 25 Algemene aanduidingsregels Artikel 26 Algemene afwijkingsregels Artikel 27 Algemene wijzigingsregels Artikel 28 Algemene procedureregels Artikel 29 Overige regels
62 62 63 64 67 70 71 73 74
Hoofdstuk 4 Slot- en overgangsregels Artikel 30 Overgangsrecht Artikel 31 Slotregel
75 75 75
Hoofdstuk 1
Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen plan het bestemmingsplan 'Kraaijenbergse Plassen' van de gemeente Cuijk (svbp2008). bestemmingsplan de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1684.17BPkraaijplassen-OH01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen) (svbp2008). ondergrond de informatie die gebruikt is om de geometrische planobjecten te bepalen als vervat in het bestand NL.IMRO.1684.17BPkraaijplassen-OH01 (Cuijk). plankaart de analoge weergave van het bestemmingsplan 'Kraaijenbergse Plassen', bestaande uit de kaart(en) met tekeningnummer NL.IMRO.1684.17BPkraaijplassen-OH01 met legenda (Cuijk). verbeelding de digitale weergave van het bestemmingsplan 'Kraaijenbergse Plassen', gewaarmerkt als NL.IMRO.1684.17BPkraaijplassen-OH01 en electronisch beschikbaar gesteld op de daarvoor aangewezen landelijke voorziening (Cuijk). -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------aanbouw een als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw aangebouwd bijbehorend bouwwerk (Cuijk). aanduiding een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden (svbp2008). aanduidingsgrens de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft (svbp2008). aangebouwd minimaal twee bouwwerken die aan elkaar zijn gebouwd en al dan niet een interne verbinding hebben (Cuijk). afhankelijke woonruimte een bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is (Cuijk). agrarisch gebied gebied waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven (Verordening Ruimte). bebouwing één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde (svbp2008).
bebouwingsconcentratie een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster (Verordening Ruimte). bedrijf, agrarischbedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen of het houden van dieren, met voorzieningen onder andere ten behoeve van de verwerking/vergisting afkomstig van mest van het eigen bedrijf (Verordening Ruimte/Cuijk). bedrijf, ambachtelijkeen bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van ter plaatse vervaardigde goederen verband houdend met het ambacht (Cuijk). bedrijf, escortde natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in een seksinrichting wordt uitgeoefend (Cuijk). bedrijf, prostitutieeen bedrijf waarin het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding uitgeoefend wordt (Cuijk). bergbezinkbassin een bijzondere vorm van een riooloverstort, om het onder bepaalde omstandigheden geloosde afvalwater te verminderen en/of de samenstelling van dit afvalwater te wijzigen (Cuijk). beroep het uitoefenenen van een bedrijfsmatige activiteit waarmee in het levensonderhoud wordt voorzien (Cuijk). beroep-aan-huis een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner(s) wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat en een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals juridische, administratieve, (para-)medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische of daarmee vergelijkbare beroepen (Cuijk). bedrijf-aan-huis het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kunen worden uitgeoefend (Cuijk). bestaand a. de bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning; b. het gebruik van grond en bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen (Cuijk). bestemmingsgrens de grens van een bestemmingsvlak (svbp2008). bestemmingsvlak een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming (svbp2008).
bevoegd gezag bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning (Cuijk). bordeel specifieke vorm van een seksinrichting; een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht. Onder een bordeel worden verstaan: een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar. bouwen / bebouwen het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats (svbp2008). bouwen, ondergrondshet plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastbepaalde peil (Cuijk). bouwgrens de grens van een bouwvlak (svbp2008). bouwgrens, voorstede naar het openbaar toegankelijk gebied gerichte grens van een bouwvlak of, indien meerdere bouwgrenzen naar een openbaar toegankelijk gebied gericht zijn, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen bouwgrens (Cuijk). bouwperceel een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan (svbp2008). bouwperceelgrens de grens van een bouwperceel (svbp2008). bouwvlak een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten (svbp2008). bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct steun vindt in of op de grond (svbp2008). bouwwerk geen gebouw zijnde (ander bouwwerk) elk bouwwerk, dat of ontoegankelijk is, of onoverdekt is, of geen wanden heeft* (Cuijk). *zie bij toetsing ook bouwwerk, bijbehorend-. bouwwerk, bijbehorenduitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of bouwwerk geen gebouw zijnde, met een dak en toegankelijk voor mensen (Bor/Cuijk). dagrecreatie recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang in de vorm van: a. extensieve dagrecreatie welke in hoofdzaak gericht is op natuurbeleving en landschapsbeleving zoals wandelen, skeeleren, fietsen of kanoën;
b. intensieve dagrecreatie welke in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig aanbieden van recreatieve activiteiten op een vaste locatie, zoals dierentuinen of attractieparken (Cuijk). dak elke bovenbeëindiging van een gebouw (Cuijk). dakgoot ondergeschikt bouwdeel bedoeld voor het opvangen en wegvoeren van regenwater komend vanaf het dakvlak (Cuijk). daknok hoogste punt van een schuin dakvlak (Bor). dakvlak een vlak van het dak (Cuijk). dakvoet laagste punt van een schuin dakvlak (Bor). detailhandel het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor gebruik ter plaatse (Cuijk). dienstverlening het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden (Cuijk). ecologische hoofdstructuur samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden (Verordening Ruimte). erf al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw, voor zover de regels van dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbieden (Bor/Cuijk). erf, achterhet erf dat 1 meter achter de voorgevelrooilijn ligt (Cuijk). erf, voorhet erf dat geen achtererf is (Cuijk). extensief recreatief medegebruik extensieve vormen van dagrecreatie die ondergeschikt zijn aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, die een kortstondig karakter hebben en in de openlucht plaatsvinden, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, paramotorvliegen en kleinschalige recreatieve luchtvaart voor zover het starten en landen betreft (Cuijk). extensiveringsgebied ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt (Cuijk).
gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt (svbp2008). geluidhinder gevaar, schade of hinder, als gevolg van geluid (Wg). geluidsbelasting vanwege een industrieterrein de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wg/Cuijk). geluidsgevoelige functies geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen, zoals woningen, onderwijsgebouwen (met uitzondering van gymnastieklokalen), ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken of medische kleuterdagverblijven (Wg/Cuijk). geluidsgevoelige objecten gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen (Wg/Cuijk). geluidzone - industrie een op grond van de Wet geluidhinder in het bestemmingsplan vastgelegd gebied rond een industrieterrein waarbuiten de geluidsbelasting veroorzaakt door dat industrieterrein niet meer bedragen dan 50 dB(A) (Wg/Cuijk). geometrische plaatsbepaling locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem (svbp2008). gevel of gevelvlak bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak (Wg). groeiplaats de bovengrondse en ondergrondse plaats die een boom, een bomenlaan of een bos nodig heeft om tot volle wasdom te groeien (Cuijk). grond(en) de onder- en bovengrond op verschillende niveaus, alsmede water, de territoriale zee en de exclusieve economische zone daaronder begrepen (Wro). herbouw reconstructie, wederopbouw, opnieuw bouwen van bestaande bebouwing (Cuijk). hogere grenswaarde een bij het bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen (Wg/Cuijk). hoofdfunctie een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt (Cuijk).
hoofdgebouw gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een bouwperceel en, indien meer gebouwen op het bouwperceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is (Bor/Cuijk). hoofdgebouw, oorspronkelijkhet hoofdgebouw zoals dat in eerste instantie is gerealiseerd in overeenstemming met de voor dat hoofdgebouw verleende omgevingsvergunning (Bor/Cuijk). hoofdgebouw, functionele uitbreiding een uitbreiding van het hoofdgebouw met een functie die gelet op de bestemming tot het hoofdgebruik kan worden gerekend (Cuijk). hoofdverblijf de woning waar: naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen door een huishouden overnacht wordt, en als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van dat huishouden aan te merken is, en waar dat huishouden staat ingeschreven in de GBA (Wgbp/Cuijk). horeca / horecabedrijf een bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse, het bedrijfsmatig bieden van hotel- of groepsaccommodatie, het bedrijfsmatig bieden van vermaaks- of wellnessfaciliteiten of het bedrijfsmatig bieden van congres- of vergaderfaciliteiten, één en ander al dan niet in combinatie met elkaar. huishouden, huisgenoten personen (of persoon) die ieder het hoofdverblijf in een woning hebben en blijk geven duurzaam zorg te dragen voor elkaar door middel van een bijdrage in de kosten te leveren van de huishouding dan wel anderszins, en waarbij geen sprake is van intensieve therapeutische of medische verzorging/behandeling anders dan voor mantelzorg (Wmo/Cuijk). industrieterrein terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken (Wg). inrichting elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht (Wm). inrichting, Bevieen inrichting die valt onder het regime van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Cuijk).
inrichting, geluidszoneringsplichtigeeen inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van een vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld (Wgh). inrichting, sekseen bedrijf met een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar (Cuijk). installatie één of een aantal bij elkaar behorende technische en/of mechanische hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld een hijsinstallatie, antenneinstallatie, waterzuiveringsinstallatie en dergelijke (Cuijk). intensieve veehouderij agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij (Verordening Ruimte). kampeermiddel een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een omgevingsvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf kap een dak met een helling (Cuijk). kwetsbaar object / beperkt kwetsbaar object een kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (27 mei 2004), te onderscheiden in: a. kwetsbaar object: 1. woningen, niet zijnde een beperkt kwetsbaar object onder 2.; 2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag,van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals: ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen; scholen; gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen; 3. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals: kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object; complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd; 4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen; b. beperkt kwetsbaar object: 1. woningen, zijnde: verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare; dienst- en bedrijfswoningen van derden;
2. 3. 4. 5. 6. 7.
kantoorgebouwen, voor zover geen kwetsbaar object onder a.3; hotels en restaurants, voor zover geen kwetsbaar object onder a.3; winkels, voor zover geen kwetsbaar object onder a.3; bedrijfsgebouwen, voor zover geen kwetsbaar object onder a.3; sporthallen, zwembaden en speeltuinen; sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover geen kwetsbaar object onder a.4; 8. objecten die met de onder a tot en met g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn; 9. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval (Bevi). landschapselementen ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha zonder een agrarische productiefunctie (Cuijk). maaiveld het grensvlak tussen de ondergrond en de lucht (WAM). maatvoeringsgrens de grens van een maatvoeringsvlak (Cuijk). maatvoeringsvlak een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt (Cuijk). mantelzorg langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt (Wmo). milieusituatie ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van milieuaspecten c.q. belasting van het milieu, zoals hinder voor omwonenden en verkeersaantrekkende werking, niet gewenst is, dient rekening te worden gehouden met: de toegelaten gebruiksmogelijkheden in de bestemmingen; strijdigheid met de regels, voortvloeiend uit wettelijke bepalingen, zoals de Wet milieubeheer dan wel een Algemene Maatregel van Bestuur op grond van de Wet milieubeheer (Cuijk). monumentale boom elke boom die is opgenomen in de gemeentelijke 'monumentale bomenlijst', behorende bij de gemeentelijke 'monumentale bomennota' (Cuijk). NAP Normaal Amsterdams Peil (Cuijk). nadere eis een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening (Cuijk). natuurontwikkeling de ontwikkeling van gebieden met een bepaalde natuurwaarde (Cuijk).
nevenactiviteit / nevenfunctie activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit (Cuijk). (gewoon) onderhoud, gebruik en beheer het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt en de detaillering, profilering en vormgeving gelijk blijft (Bor/Cuijk). oeverafwerking elke onnatuurlijke afwerking van een oever, zoals kades, schanskorven en aanlegsteigers (Cuijk). omgevingsvergunning omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). onderbouw een geheel of grotendeels onder peil gelegen deel van een gebouw (Cuijk). ondergeschikt bouwdeel bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de gevel of het dakvlak van een bouwwerk uitsteekt en niet gericht is op vergroting van het oppervlakte, zoals dakgoten, dakoverstekken, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren, schoorstenen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons (Cuijk). onderkomen voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, kampeerauto's, als ook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken (Cuijk). onevenredige aantasting de situatie dat een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een afbreuk van bestaande ruimtelijke belangen en waarden, die redelijkerwijs niet in verhouding staat tot de ruimtelijke belangen en waarden van de ontwikkeling (Cuijk). openbaar toegankelijk gebied weg, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van bouwpercelen door langzaam verkeer (Bor/Cuijk); openheid landschappelijke waarde die wordt gekenmerkt door een landschap met een bepaalde openheid (Cuijk). paardenbak / rijbak een onoverdekte voorziening bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden (Cuijk). paardenhouderij het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony’s en de handel in paarden en pony’s, met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's (Cuijk). peil een denkbeeldig horizontaal vlak dat gebruikt wordt om de verticale maatvoering mee te bepalen (Cuijk).
persoonsgebonden overgangsrecht een aan de (rechts)persoon gerichte beschikking waarin voor deze (rechts)persoon om redenen van billijkheid van overwegende aard van de gebruiksregels van dit bestemmingsplan wordt afgeweken (Cuijk). plangebied alle gronden gelegen binnen de aanduiding 'plangebied' op de plankaart (Cuijk). prostituee degene (v/m) die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling (Regeling Uitstapprogramma’s Prosituees). prostitutie het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling (Cuijk). prostitutie, raameen seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken (Cuijk). prostitutie, straathet in openbaar toegankelijk gebied door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken (Cuijk). radarverstoringsgebied gebied waar beperkingen gelden ten aanzien van het bouwen ten behoeve van een goede werking van de radar op een radarstation (Cuijk). recreatie / recreatieve activiteit alle activiteiten die in de vrije tijd plaatsvinden en ontspanning als doel hebben (Cuijk). recreatie, extensieverecreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving, gezien het beperkte aantal recreanten per tijdseenheid en oppervlakte-eenheid. Het gaat om bijvoorbeeld wandelen, fietsen, vissen en skeeleren (Cuijk). recreatie, verblijfshet verblijf voor recreatieve doeleinden buiten het hoofdverblijf, waarbij ten minste één nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen, in de vorm van: extensieve verblijfsrecreatie welke in hoofdzaak gericht is op natuurbeleving en landschapsbeleving zoals een natuurkampeerterrein en dergelijke; intensieve verblijfsrecreatie welke in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig aanbieden van verblijf en recreatieve voorzieningen op een vaste locatie, zoals recreatiewoningen, bungalowparken, campings en dergelijke (Cuijk). ruimtelijke kwaliteit de kwaliteit van de ruimte (woon-, werk- en leefomgeving) als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte, deze kwaliteit wordt bepaald door expliciete aandacht voor de ruimtelijk-functionele kwaliteit, de stedenbouwkundige kwaliteit, de beeldkwaliteit, de architectonische kwaliteit, de landschappelijke kwaliteit en de cultuurhistorische kwaliteit van objecten en terreinen, mede in relatie tot het streekeigen karakter van de directe omgeving (Verordening ruimte/Cuijk). sociale veiligheid het instandhouden c.q. tot stand brengen van een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is (Cuijk).
speelautomatenhal een (gedeelte van een) gebouw dat gebruikt wordt voor of is ingericht om het publiek de gelegenheid te geven een spel te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 c, eerste lid, onder c, van de Wet op de kansspelen (Cuijk). standplaats een bouwperceel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten (Cuijk). stedenbouwkundig beeld ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, de aansluitende terreinen, de bouwmassa’s, de gevelindeling en de dakvormen (Cuijk). straat- en bebouwingsbeeld het instandhouden c.q. tot standbrengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, waarbij gelet wordt op de volgende aspecten: een goede verhouding tussen bouwmassa, gevelbeeld en openbare ruimte; een goede hoogte/breedte verhouding tussen de bebouwing onderling; een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is; de hoogtedifferentatie (Cuijk). teeltondersteunende voorzieningen (teelt)ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf(stak), boomof vaste plantenteeltbedrijf(stak) en die gebruikt worden om de bedrijfsvoering te optimaliseren; hierdoor vindt (een deel van) de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden plaats, waardoor gezorgd kan worden voor een verbetering van de productiekwaliteit en/of arbeidsomstandigheden, teeltvervroeging of –verlating en het terugdringen van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffengebruik (Verordening Ruimte/Cuijk) teeltondersteunende voorzieningen, tijdelijk teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, voor aaneengesloten periode van maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik, zoals folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten en dergelijke (Cuijk). tuinmeubilair de op een erf en/of in een tuin opgerichte sierobjecten zoals tuinkabouters, gazonverlichting, tuinbeeld, kunstwerk, pergola, zonnewijzer en stenen tuinmeubelen (Cuijk). veiligheidszone gebied waar beperkingen ten aanzien van gebruik en/of bouwen gelden ter bescherming van personen tegen een aanwezig plaatsgebonden risico (Cuijk). verbrede landbouw specifieke vorm van een nevenfunctie. De activiteit hangt samen met de agrarische bedrijfsvoering of staat ten dienste van het bedrijf, zoals agrotoerisme met bijbehorende ondergeschikte horeca, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaats geproduceerde producten, productiegebonden/ondergeschikte detailhandel en zorgboerderijen (Cuijk). verkeersveiligheid het instandhouden c.q. tot stand brengen van een goede verkeersveilige situatie, in het bijzonder het benodigde uitzicht op hoeken van wegen (Cuijk).
voorgevel de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien meerdere gevels naar het openbaar toegankelijk gebied gericht zijn, de als zodanig door het bevoegd gezag aan te wijzen gevel (Cuijk). voorgevellijn de denkbeeldige lijn waarin de oorspronkelijke voorgevel van een bouwwerk is gelegen, alsmede het verlengde daarvan voor zover gelegen binnen het bouwperceel (Cuijk). voorgevelrooilijn de denkbeeldige lijn waarin de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan voor zover gelegen binnen het bouwperceel (Cuijk). voorkeursgrenswaarde de bij het bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen. voorziening, bijbehorendevoorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering op gronden (onder andere wegen waterbouwkundige voorzieningen) en/of bouwvlakken (onder andere opslag en energievoorziening) (Cuijk). voorziening, groenvoorziening voor de inrichting, het onderhoud en het beheer van flora en fauna, zoals boomgeleiders, wortelkratten, bloembakken, drainage- en sproeisystemen, faunatunnels, nestkastjes en dergelijke (Cuijk). voorziening, maatschappelijkeeducatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke, religieuze voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening (Verordening Ruimte/Cuijk). voorziening, nutsvoorziening voor de distributie en ontsluiting van producten en diensten van openbaar nut, zoals bushokjes, kleine pompgemalen, verkeersregelinstallaties, verdeelstations voor stroom, water en gas, telefooncellen en dergelijke (Cuijk). voorziening, speelvoorziening ter stimulering van het klim-, klauter- en balanceergedrag van kinderen, al dan niet functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens, zoals hangnetten, schommels, glijbanen, speelforten en dergelijke (Cuijk). voorziening, verkeersvoorziening voor de geleiding, beveiliging en regeling van verkeersbewegingen, zoals bankjes, verkeersremmers, brughoofden, lichtmasten, bewegwijzering, plantenbakken, parkeerautomaten, parkeerplaatsen, fietsklemmen, fietsenstallingen en dergelijke (Cuijk). voorzieningen, waterhuishoudkundigevoorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wadi's, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen), dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, inlaten en dergelijke (WAM). vrijstaand bouwwerk dat geheel los staat van andere bouwwerken (Cuijk).
vrijwaringszone gebied waar beperkingen gelden ten aanzien van het bouwen en/of gebruik ten behoeve van een goed functioneren van bijvoorbeeld een weg of molen (Cuijk). waarden, aardkundigelandschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, steilranden, grondwaterhuishouding (kwelgebieden), bodemtypen/ bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang (Cuijk). waarden, archeologischeactuele waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen (Cuijk). waarden, archeologische verwachtingspotentiële waarden die bestaan uit de mogelijke aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen (Cuijk). waarden, cultuurhistorischewaarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden (Verordening Ruimte). waarden, hydrologischegronden met een betekenis binnen het watersysteem van het plangebied als infiltratiegebied, intermediar gebied en/of kwelgebied (Cuijk). waarden, landschappelijkehet geheel van waarden in verband met bijzonder landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang (Cuijk). waarden, natuur(wetenschappelijke)waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkend voor het gebied (Cuijk). water alle water dat zichtbaar (oppervlaktewater) aanwezig is in bijvoorbeeld waterlopen, poelen, vijvers, meren en zeeën, of onzichtbaar (grondwater) aanwezig is zoals freatisch grondwater direct beneden het maaiveld (WAM). weg alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen (Wegenverkeerswet 1994/Bouwverordening Cuijk). werk een constructie geen bouwwerk zijnde, zoals bestrating, drainage, kabels en leidingen en dergelijke (Cuijk). werkzaamheid op zich staande activiteiten al dan niet ter uitvoering van een werk, zoals bestraten, beplanten, dempen van sloten, ploegen, heien en dergelijke (Cuijk).
wonen het verblijven van een huishouden in een hoofdverblijf (Cuijk). woning een voor het wonen bestemd (gedeelte van een) gebouw (Wg/Cuijk). woning, bedrijfseen voor het wonen bestemd (gedeelte van een) bedrijfsgebouw, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens verblijf daar gelet op de bedrijfsactiviteiten noodzakelijk wordt geacht (Cuijk). woning, recreatieeen voor het tijdelijk recreatief verblijf bestemd (gedeelte van een) gebouw, slechts bedoeld voor een huishouden dat elders haar hoofdverblijf heeft (Verordening Ruimte/Cuijk). woonsituatie het instandhouden c.q. garanderen van een goede woonomgeving, in het bijzonder met het oog op: de lichttoetreding/bezonning ten opzcihte van (bebouwing op) aangrenzende gronden; het uitzicht; de aanwezigheid van voldoende privacy (Cuijk). woonunit een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk, bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag-, of nachtverblijf van één of meer personen (Cuijk). woonverblijf, recreatiefeen gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief woonverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief woonverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen (Cuijk).
Artikel 2 Wijze van meten 2.1
Meten a. Bij de toepassing van deze regels wordt loodrecht gemeten tot of vanuit het hart van de lijn, tenzij anders aangegeven (Cuijk). b. De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is (Cuijk).
2.2
Maatvoering Alle maten zijn, tenzij anders aangegeven: a. voor lengten in meters (m); b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²); c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³); d. voor verhoudingen in procenten (%); e. voor hoeken/hellingen in graden (º) (Cuijk).
2.3
Bestaande maten Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels: a. indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge regels hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal, respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden; b. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid a. alleen van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
2.4
Ondergeschikte bouwdelen Met betrekking tot ondergeschikte bouwdelen gelden de volgende regels: a. bij de toepassing van de bouwregels, worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, onder voorwaarde dat: 1. de overschrijding van de bouwregels in het horizontale vlak maximaal 1,5 meter is; 2. de overschrijding van de bouwregels in het verticale vlak maximaal 3 m is; 3. de oppervlakte mag maximaal 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak zijn.
2.5
Bouwwerken de bepaling van het peil op droge grond is het peil: de hoogte van de bovenkant van de begane grondvloer van het hoofdgebouw gelegen binnen maximaal 0,5 m van de hoogte van de weg waarop het bouwperceel ontsloten wordt, dan wel de hoogte van de bovenkant van de begane grondvloer van het bestaande hoofdgebouw (Bor/Cuijk); op of in het water is het peil: het gemiddeld jaarlijks waterpeil ter plaatse van het bouwperceel (Cuijk). de hoogte van de weg de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld (bouwverordening Cuijk). de goothoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee te vergelijken constructiedeel (svbp2008). de bouwhoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen (svbp2008).
de bouwdiepte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het laagste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals rioleringen, kabels, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen (Cuijk). de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren (Cuijk). de oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk (svbp2008). de inhoud van een bouwwerk tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen (svbp2008). de afstand tot de bouwperceelgrens vanaf de bouwperceelgrens tot aan het gevelvlak van een bouwwerk (Cuijk). het bebouwingspercentage het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming (Cuijk).
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 3.1
Bestemmingsomschrijving De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende agrarische voorzieningen; b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor dassen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - dassen'; in afwijking van lid a. en b. geldt dat: c. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' ook een paardenhouderij is toegestaan; en daaraan ondergeschikt het gebruik voor: d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; e. groenvoorzieningen; f. paden, wegen en verkeersvoorzieningen; g. nutsvoorzieningen; h. extensief recreatief medegebruik; i. nevenfuncties in de vorm van statische opslag binnen bestaande bebouwing; en de bij het gebruik behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
3.2
Bouwregels
3.2.1
Gebouwen Het bouwen van gebouwen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat: a. per bouwvlak bebouwing ten behoeve van maximaal één agrarisch bedrijf is toegestaan; b. per bouwvlak maximaal één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken is toegestaan; c. het bouwvlak volledig mag worden bebouwd, onder voorwaarde dat: 1. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd minimaal 15 m moet zijn. Indien de bestaande afstand reeds minder bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand tot de weg; 2. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen minimaal 3 m moet zijn. Indien de bestaande afstand reeds minder bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand tot de weg; d. e. f. g. h. i.
de goothoogte van bedrijfsgebouwen maximaal 4,5 m mag zijn; de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen maximaal 8 m mag zijn; de goothoogte van bedrijfswoningen maximaal 5,5 m mag zijn; de bouwhoogte van bedrijfswoningen maximaal 10 m mag zijn; de inhoud van bedrijfswoningen maximaal 750 m³ mag zijn; de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning maximaal 3 m mag zijn; j. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning maximaal 5,5 m mag zijn; k. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning maximaal 100 m² mag zijn; l. de bijbehorende bouwwerken minimaal 2 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning moeten worden gebouwd; m. de afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de bedrijfswoning maximaal 15 m mag zijn.
3.2.2
Bouwwerken geen gebouw zijnde Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van: a. alle bouwwerken geen gebouw zijnde gelegen voor de voorgevel van de bedrijfswoning, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 m mag zijn; b. erf- en terreinafscheidingen en veekeringen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn; c. sleufsilo's, waarvan de bouwhoogte maximaal 2,5 m mag zijn; d. mestsilo's, waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn; e. ooievaarsnesten, waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn; f. torensilo's, mestvergistingsinstallaties, kleine windmolens, luchtwassers en combiwassers, waarvan de bouwhoogte maximaal 12 m mag zijn; Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan gelegen buiten de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van: g. erf- en terreinafscheidingen en veekeringen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn; h. kleinschalige voorzieningen ten behoeve van beheer of extensief recreatief medegebruik, waarvan de bouwhoogte en de oppervlakte maximaal 4 m, respectievelijk 20 m² mag zijn; i. kadaverkoelingen, gastanks en versomaten, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn; j. bouwwerken ten behoeve van ooievaarsnesten, waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn.
3.3
Afwijking van de bouwregels
3.3.1
Gebouwen Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2: a. voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 15 m tot de as van de weg mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is, en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast; b. voor het bouwen van gebouwen binnen 3 m van of in de zijdelingse en/of achterste perceelgrens mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad; c. voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 6 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 12 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering; d. voor het bouwen van bedrijfswoningen met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 12 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is; e. voor het bouwen van bijbehorend bouwwerken op een afstand van meer dan 15 m van de bedrijfswoning mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel; f. voor het bouwen van dierenverblijven buiten het bouwvlak, onder voorwaarden dat: 1. het aantal dierenverblijven maximaal 1 per perceel mag zijn; 2. de oppervlakte van het perceel waarop dierenverblijven worden gebouwd minimaal 0,5 ha. moet zijn; 3. de oppervlakte per dierenverblijf maximaal 30 m² mag zijn; 4. de goot- en bouwhoogte maximaal 2 respectievelijk 3 m mag zijn; 5. dierenverblijven mogen uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van hobbymatige activiteiten van particulieren; 6. dierenverblijven dienen vanuit het oogpunt van dierenwelzijn aantoonbaar noodzakelijk en doelmatig te zijn; 7. er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
8. de afstand tot de (bedrijfs)woningen van derden mag niet minder bedragen dan 25 m; 9. de afstand tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 100 m; g. voor het plaatsen van stacaravans en woonunits ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, onder voorwaarden dat: 1. stacaravans en/of woonunits zijn alleen toegestaan als de huisvesting niet geregeld kan worden in reguliere woningen of de eigen bedrijfswoning; 2. de stacaravans en/of woonunits dienen te worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte; 3. de stacaravans en/of woonunits dienen te worden geplaatst binnen het bestaande bouwvlak; 4. per bouwvlak zijn maximaal 5 caravans/woonunits toegestaan; 5. de oppervlakte per stacaravan/woonunit mag maximaal 30 m² bedragen; 6. de bouwhoogte van een stacaravan/woonunit mag maximaal 3,5 m bedragen; 7. stacaravans/woonunits mogen per kalenderjaar maximaal 6 maanden aaneengesloten worden geplaatst. Na afloop van deze periode dienen de stacaravans/woonunits te worden verwijderd; 8. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen 9. er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan. 3.3.2
Bouwwerken geen gebouw zijnde Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2: a. voor bouwwerken geen gebouw zijnde binnen het bouwvlak: 1. voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van 2 m vóór de voorgevellijn, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast; 2. voor het bouwen van torensilo’s, mestvergistingsinstallaties en kleine windmolens met een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering; 3. voor het bouwen van mestsilo’s met een hogere bouwhoogte tot maximaal 8 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is; 4. voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is; b. voor bouwwerken geen gebouw zijnde buiten het bouwvlak: 1. voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van 2 m vóór de voorgevellijn, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast; 2. voor het bouwen van kleinschalige voorzieningen ten behoeve van beheer of extensief recreatief medegebruik met een hogere hoogte tot 8 m en/of een grotere oppervlakte tot 30 m², mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is; 3. voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.
3.4
Specifieke gebruiksregels
3.4.1
Strijdig gebruik Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor: a. de uitoefening van nevenfuncties en/of verbrede landbouw; b. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn.
3.4.2
Statische opslag Ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie' is statische opslag binnen bedrijfsgebouwen toegestaan, onder voorwaarde dat de oppervlakte maximaal 1.000 m² mag zijn.
3.5
Afwijking van de gebruiksregels Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 voor nevenfuncties en/of verbrede landbouw, onder voorwaarde dat: a. de agrarische functie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven; b. nevenfuncties en/of de uitoefening van functies in het kader van de verbrede landbouw bij agrarische bedrijven zijn enkel toegestaan binnen het bouwvlak; c. de volgende nevenfuncties en/of de uitoefening van functies in het kader van de verbrede landbouw bij het agrarische bedrijf zijn toegestaan: 1. agrarisch technisch hulpbedrijven, agrarische verwante bedrijven, waarvan de totale oppervlakte maximaal 600 m² mag zijn; 2. sociale en educatieve functies waarvan de totale oppervlakte maximaal 600 m² mag zijn; 3. recreatieve functies waarvan de totale oppervlakte maximaal 600 m² mag zijn; 4. productiegebonden detailhandel, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte maximaal 50 m² mag zijn; d. ondergeschikte horeca is toegestaan bij de nevenfuncties en/of verbrede landbouw zoals genoemd in sub c onder 2 en 3, waarbij de oppervlakte maximaal 50 m² mag zijn; e. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenfuncties en/of verbrede landbouw mag de totale omvang van nevenfuncties en/of verbrede landbouw maximaal 2.000 m² zijn, beide inclusief statische opslag; f. buitenopslag ten behoeve van nevenfunctie en/of verbrede landbouw is niet toegestaan; g. de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast; h. de nevenfunctie en/of verbrede landbouw mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben; i. de nevenfunctie en/of verbrede landbouw mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven; j. er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan; k. er dient te worden voldaan aan de beleidsuitgangspunten zoals vermeld in de beleidsnotitie ‘bebouwingsconcentraties voor kwaliteitsverbetering in het buitengebied’ zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Cuijk op d.d. 4 oktober 2010 en de wijziging d.d. 18 april 2011.
3.6
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – dassen’: a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem; b. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,5 onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage; c. het permanent (voor meer dan 2 jaar aaneengesloten) omzetten van grasland naar een ander bodemcultuur; d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofilering van waterlopen, sloten en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand; e. het verwijderen van onverharde wegen of paden; f. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m². Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke: g. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn; h. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden. 3.7
Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1
Vormverandering van het bouwvlak Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bevoegd om het plan te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak onder voorwaarde dat: a. de totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot; b. er geen sprake mag zijn van milieuhygiënische belemmeringen; c. de wijziging gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied; d. er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
3.7.2
Permanente teeltondersteunende voorzieningen Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bevoegd om het plan te wijzigen door de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - permanente teeltondersteunende voorzieningen' toe te voegen en/of het bouwvlak te vergroten, onder voorwaarde dat: a. het niet mogelijk is binnen het bestaande bouwvlak permanente teeltondersteunende voorzieningen te realiseren; b. de vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak; c. de totale oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 5 ha, waarbij een oppervlakte van ten minste 2,5 ha uitsluitend gebruikt mag worden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen; d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m; e. de wijziging dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf; f. vooraf dient advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige; g. de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied; h. er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
3.7.3
Wonen Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bevoegd om het plan te wijzigen naar de bestemming 'Wonen', voor zover het de agrarische bedrijfsbebouwing geldt, in die zin dat: a. de wijzigingsbevoegdheid gelijktijdig gecombineerd mag worden met de wijzigingsbevoegdheid 'Woningsplitsing' in artikel 14 "Wonen" van dit bestemmingsplan, onder voorwaarde dat aan alle voorwaarden van beide wijzigingsbevoegdheden wordt voldaan; b. het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik niet langer mogelijk is; c. het bouwvlak wordt verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende tuinen, erven en verhardingen; d. de voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat maximaal 15% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m³, en/of aan de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 250 m²; e. de gesloopte bebouwing nimmer mag worden teruggebouwd; f. de woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven; g. de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
h. de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied; i. er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan. 3.7.4
Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bevoegd om het plan te wijzigen naar de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden' ten behoeve van behoud en/of herstel van de natuurwaarden.
Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden 4.1
Bestemmingsomschrijving De voor 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende agrarische voorzieningen; b. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschaps-, hydrologische en natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor: 1. aardkundig waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundig waardevol gebied'; 2. dassen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarische met waarden dassen'; c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - groenblauwe mantel': 1. ligt de nadruk op behoud, herstel en bescherming van ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken; 2. is de nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf niet toegestaan; en daaraan ondergeschikt het gebruik voor: d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; e. groenvoorzieningen; f. paden, wegen en verkeersvoorzieningen; g. nutsvoorzieningen; h. extensief recreatief medegebruik; en de bij het gebruik behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
4.2
Bouwregels
4.2.1
Gebouwen Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
4.2.2
Bouwwerken geen gebouw zijnde Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van: a. erf- en terreinafscheidingen en veekeringen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn; b. kleinschalige voorzieningen ten behoeve van beheer of extensief recreatief medegebruik, waarvan de bouwhoogte en de oppervlakte maximaal 4 m, respectievelijk 20 m² mag zijn; c. kadaverkoelingen, gastanks en versomaten, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn; d. bouwwerken ten behoeve van ooievaarsnesten, waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn.
4.3
Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 voor: a. het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van 2 m vóór de voorgevellijn, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast; b. het bouwen van kleinschalige voorzieningen ten behoeve van beheer of extensief recreatief medegebruik met een hogere hoogte tot 8 m en/of een grotere oppervlakte tot 30 m², mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is; c. het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
d. het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, onder voorwaarde dat de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden niet onevenredig worden aangetast. 4.4
Specifieke gebruiksregels Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor: a. de uitoefening van nevenfuncties en/of verbrede landbouw; b. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn.
4.5
Afwijken van de gebruiksregels Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4 voor het gebruiken van gronden buiten het bouwvlak voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn, onder voorwaarden dat de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden niet onevenredig worden aangetast.
4.6
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundig waardevol gebied': 1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd; 2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,5 m onder maaiveld; 3. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren; 4. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling e/of bronnering; 5. het verwijderen van onverharde wegen of paden; 6. het verwijderen, aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen anders dan containervelden, voor zover groter dan 100 m² per perceel; b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – dassen’: 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem; 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,5 onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage; 3. het permanent (voor meer dan 2 jaar aaneengesloten) omzetten van grasland naar een ander bodemcultuur; 4. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofilering van waterlopen, sloten en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand; 5. het verwijderen van onverharde wegen of paden; 6. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m². Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke: c. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn; d. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
4.7
Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1
Vormverandering van het bouwvlak Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bevoegd om het plan te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak onder voorwaarde dat: a. de totale oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot; b. deze wijziging is niet toegestaan voor intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone- extensiveringsgebied’; c. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen; d. de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied; e. er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
4.7.2
Vergroting van het bouwvlak Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bevoegd om het plan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van agrarische bedrijven, niet zijnde intensieve veehouderijen, onder voorwaarde dat: a. voor grondgebonden agrarische bedrijven geldt dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 2,5 ha; b. voor overige niet grondgebonden agrarische bedrijven, agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel' vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha.; c. de vegroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf; d. de vergroting dient plaats te vindenaansluitend aan het bestaande bouwvlak; e. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen; f. vooraf dient advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige; g. ten minste 10% van het bouwvlak wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan; h. de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast; i. ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel' dient een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken; j. de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwalitieten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.
4.7.3
Permanente teeltondersteunende voorzieningen Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bevoegd om het plan te wijzigen door de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – permanente teeltondersteunende voorzieningen’ toe te voegen en/of het bouwvlak te vergroten, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden: a. het is niet mogelijk binnen het bestaande bouwvlak permanente teeltondersteunende voorzieningen te realiseren; b. de vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak; c. de totale oppervlakte van het bouwvlak maximaal 5 ha mag zijn, waarbij een oppervlakte van ten minste 2,5 ha uitsluitend gebruikt mag worden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen; d. de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn; e. de wijziging dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf; f. vooraf dient advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige; g. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen; h. de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
i.
ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’ dient een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken; j. de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied; k. er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening 5.1
Bestemmingsomschrijving De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. bedrijfsmatige doeleinden in de vorm van voorzieningen voor het openbaar nut, zoals de energie-, warmte- en telecommunicatievoorziening; b. gemalen; en daaraan ondergeschikt het gebruik voor: c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; d. groenvoorzieningen; e. paden, wegen en verkeersvoorzieningen; f. extensief recreatief medegebruik;
5.2
Bouwregels
5.2.1
Gebouwen Het bouwen van gebouwen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat: a. per bouwvlak bebouwing ten behoeve van maximaal één bedrijf/nutsvoorziening is toegestaan; b. per bouwvlak de bebouwde oppervlakte maximaal 100 m² mag zijn; c. de goothoogte maximaal 3,5 m mag zijn; d. de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn.
5.2.2
Bouwwerken geen gebouw zijnde Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van: a. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn; b. ooievaarsnesten, waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn; c. signalerings- en telecommunicatiemasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 35 m mag zijn.
5.3
Afwijking van de bouwregels
5.3.1
Gebouwen Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor: a. het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 6 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 10 m, onder voorwaarde dat dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering; b. het uitbreiden van de bebouwde oppervlakte, onder voorwaarde dat: 1. de vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van het bedrijf; 2. de vergroting dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvlak; 3. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan; 4. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
5.3.2
Bouwwerken geen gebouw zijnde Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor: a. het bouwen van telecommunicatiemasten, waarbij de bouwhoogte maximaal 45 m mag zijn; b. het bouwen van installaties en kleine windmolens met een bouwhoogte tot maximaal 15 m, onder voorwaarde dat dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering; c. het bouwen van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m.
Artikel 6 Groen 6.1
Bestemmingsomschrijving De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van het groen, de landschapselementen en de bijbehorende groeiplaats; b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur- en landschappelijke waarden, zoals brede structuren als natuur- en landschappelijke oevers; c. stranden en ligweides; d. het behoud, herstel en versterking van de biotoop van de das; e. extensief agrarisch gebruik; en daaraan ondergeschikt het gebruik voor: f. water, waterberging, waterbeheersing en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen als aanlegsteigers en botenhellingen; g. paden, wegen en verkeersvoorzieningen; h. nutsvoorzieningen; i. extensief recreatief medegebruik, waaronder hengelsoprt; j. geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen, waaronder ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' een geluidwal; en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
6.2
Bouwregels
6.2.1
Gebouwen Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
6.2.2
Bouwwerken geen gebouw zijnde Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is niet toegestaan, met uitzondering van: a. aanlegsteigers en andere constructies voor het afmeren van vaartuigen; b. eenvoudige, kleinschalige voorzieningen in de vorm van bouwwerken ten behoeve van het beheer en extensief recreatief medegebruik, onder voorwaarde dat: 1. de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn; 2. de oppervlakte maximaal 20 m² mag zijn; c. hekwerken en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn; d. ooievaarsnesten waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn; e. geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn.
6.3
Afwijking van de bouwregels Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 voor: a. het realiseren van eenvoudige voorzieningen voor extensief recreatief medegebruik, in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte van maximaal 8 m, waarbij de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden niet onevenredig mogen worden aangetast; b. het bouwen van hogere geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen, onder voorwaarde dat: 1. de afwijking noodzakelijk is om aan de eisen te kunnen voldoen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder; 2. de bouwhoogte maximaal 8 meter mag zijn.
6.4
Specifieke gebruiksregels Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval het gebruik van gronden verstaan voor: a. het plaatsen van kampeermiddelen, andere onderkomens of als dagcamping;
b. de opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; c. het inrichten en gebruiken van gronden als erf bij een woning of als volkstuin; d. het recreatief nachtverblijf; e. detailhandel of andere handels- en/of bedrijfsdoeleinden; f. het beproeven van voertuigen of het beoefenen van de motor- of modelvliegtuigsport. 6.5
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² wordt gewijzigd of het maaiveld zelf met meer dan 0,2 m wordt gewijzigd; b. het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,5 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage; c. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie; d. het verwijderen van onverharde wegen of paden; e. het aanleggen en/of verharde van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m². Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke: f. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden; g. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het groen, de landschapselementen en de bijbehorende groeiplaats, landschappelijke waarden en natuurwaarden, zoals brede landschappelijke structuren en oevers.
Artikel 7 Natuur 7.1
Bestemmingsomschrijving De voor ‘Natuur ’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en landschappelijke waarden; b. het behoud, herstel en versterking van de biotoop van de das; c. extensieve beweiding; d. een strand en ligweide ter plaatse van de aanduiding 'strand'; en daaraan ondergeschikt het gebruik voor: e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; f. groenvoorzieningen; g. paden, wegen en verkeersvoorzieningen; h. nutsvoorzieningen; i. extensief recreatief medegebruik; j. geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen, waaronder ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' een geluidwal. en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
7.2
Bouwregels
7.2.1
Gebouwen Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
7.2.2
Bouwwerken geen gebouw zijnde Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is niet toegestaan, met uitzondering van: a. eenvoudige, kleinschalige voorzieningen in de vorm van bouwwerken ten behoeve van het beheer en extensief recreatief medegebruik, onder voorwaarde dat: 1. de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn; 2. de oppervlakte maximaal 20 m² mag zijn; b. hekwerken en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn; c. ooievaarsnesten waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn; d. geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn.
7.3
Afwijking van de bouwregels Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 voor: a. het realiseren van eenvoudige voorzieningen voor extensief recreatief medegebruik, in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte van maximaal 8 m, waarbij de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden niet onevenredig mogen worden aangetast; b. het bouwen van hogere geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen, onder voorwaarde dat: 1. de afwijking noodzakelijk is om aan de eisen te kunnen voldoen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder; 2. de bouwhoogte maximaal 8 meter mag zijn.
7.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem; b. het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,5 m onder maaiveld, alsmede
c. d. e. f. g.
de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage; het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins verlagen van de waterstand; het vellen of rooien van bomen; het verwijderen van landschapselementen; het verwijderen van onverharde wegen of paden; het aanleggen en/of verharde van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke: h. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn; i. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurgebied, de landschappelijke en nauurwaarden van de gronden.
Artikel 8 Natuur - Voorlopig 8.1
Voorlopige bestemming
8.1.1
Bestemmingsomschrijving De voor 'Natuur - Voorlopig' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuur- en landschappelijke waarden; b. behoud, herstel en versterking van de biotoop van de das; c. waterberging, waterbeheersing en waterhuishoudkundige voorzieningen (tijdelijke doorvaart ten behoeve van ontgromdingswerkzaamheden); d. zand-, klei- en grindwinning (tijdelijk), inclusief depotvorming tijdens de ontgrondingswerkzaamheden; e. wegen (tijdelijk); en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
8.1.2
Bouwregels Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is niet toegestaan, met uitzondering van: a. eenvoudige, kleinschalige voorzieningen in de vorm van bouwwerken ten behoeve van het beheer en extensief recreatief medegebruik, onder voorwaarde dat: 1. de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn; 2. de oppervlakte maximaal 20 m² mag zijn; b. hekwerken en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn; c. ooievaarsnesten waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn; d. geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn.
8.1.3
Specifieke gebruiksregels Ten behoeve van de tijdelijke zand-, klei- en grindwinning, de tijdelijke gronddepots en de tijdelijke weg is het toegestaan om de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem; b. het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, tot 0,6 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage; c. het vellen of rooien van bos; d. het verwijderen van landschapselementen; e. het verwijderen van onverharde wegen of paden; f. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het tijdelijk ontrekken van de openbare weg de ‘Wielweg’ aan de openbaarheid.
8.2
Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming De bestemming ‘Natuur (natuur- en landschapswaarden) – voorlopig’ geldt, zoals bedoeld in 8.1, vanaf de dag van inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Kraaijenbergse Plassen' tot 1 januari 2016. Met ingang van 1 januari 2016 wijzigt de bestemming ‘Natuur – voorlopig’ in de definitieve bestemming ‘Natuur’.
8.3
Definitieve bestemming
8.3.1
Bestemmingsomschrijving De voor ‘Natuur – voorlopig’ aangewezen gronden zijn na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 8.2 bestemd voor: a. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en landschappelijke waarden; b. het behoud, herstel en versterking van de biotoop van de das; c. extensieve beweiding;
en daaraan ondergeschikt het gebruik voor: d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; e. groenvoorzieningen; f. paden, wegen en verkeersvoorzieningen; g. nutsvoorzieningen; h. extensief recreatief medegebruik; en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden. 8.3.2
Bouwregels Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is niet toegestaan, met uitzondering van: a. eenvoudige, kleinschalige voorzieningen in de vorm van bouwwerken ten behoeve van het beheer en extensief recreatief medegebruik, onder voorwaarde dat: 1. de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn; 2. de oppervlakte maximaal 20 m² mag zijn; b. hekwerken en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn; c. ooievaarsnesten waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn.
8.3.3
Afwijking van de bouwregels Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.3.2 voor: a. het realiseren van eenvoudige voorzieningen voor extensief recreatief medegebruik, in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte van maximaal 8 m, waarbij de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden niet onevenredig mogen worden aangetast; b. het bouwen van hogere geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen, onder voorwaarde dat: 1. de afwijking noodzakelijk is om aan de eisen te kunnen voldoen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder; 2. de bouwhoogte maximaal 8 meter mag zijn.
8.3.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem; b. het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,5 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage; c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins verlagen van de waterstand; d. het vellen of rooien van bomen; e. het verwijderen van landschapselementen; f. het verwijderen van onverharde wegen of paden; g. het aanleggen en/of verharde van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²; Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke: h. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn; i. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurgebied, de landschappelijke en nauurwaarden van de gronden.
Artikel 9 Recreatie 9.1
Bestemmingsomschrijving De voor 'Receatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. bedrijfsmatige activiteiten gericht op het aanbieden en leveren van recreatieve activiteiten inclusief kleinschalige horeca gericht op de volgende functies: 1. dagrecreatie; 2. verblijfsrecreatie; 3. cultuur; 4. vergaderaccomodatie b. wonen; In afwijking van lid a. en lid b. geldt dat: c. ter plaatse van de aanduiding 'parkeren' alleen parkeervoorzieningen zijn toegestaan; d. ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger' ook een aanlegsteiger is toegestaan; en daaraan ondergeschikt het gebruik voor: e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; f. groenvoorzieningen; g. nutsvoorzieningen; en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
9.2
Bouwregels
9.2.1
Gebouwen Het bouwen van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat: a. de oppervlakte van het hoofdgebouw maximaal 200 m² mag zijn; b. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken maximaal 100 m² mag zijn; c. de goothoogte maximaal 3 m mag zijn; d. de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn; e. de dakhelling 45º moet zijn.
9.2.2
Bouwwerken geen gebouw zijnde Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn.
9.3
Specifieke gebruiksregels a. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeren' moeten minimaal 40 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. b. Ten dienste van dagrecreatie, cultuur en vergaderaccomodatie mogen maximaal 70 personen tegelijkertijd worden ontvangen. c. Ten dienste van verblijfsrecreatie mogen maximaal 12 personen tegelijkertijd overnachten.
9.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het verzetten van grond (vergraven, ophogen, afgraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen); b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage; c. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagelmiddelen;
d. het graven, dempen, ddan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels; e. het vellen van bos; f. het aanbrengen van niet-omkeerbare verharding en/of verharde oppervlakte van meer dan 100 m²; g. het aanleggen en/of verharden van wegen, fiets-, wandel- en ruiterpaden. Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke: h. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn; i. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
Artikel 10 Verkeer 10.1
Bestemmingsomschrijving De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. de geleiding, beveiliging en regeling van verkeersbewegingen; b. de ontsluiting van de aanliggende percelen; c. parkeren; en daaraan ondergeschikt het gebruik voor: d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; e. groenvoorzieningen; f. nutsvoorzieningen; g. extensief recreatief medegebruik; h. geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen; en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
10.2
Bouwregels
10.2.1
Gebouwen Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
10.2.2
Bouwwerken geen gebouw zijnde Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn, met uitzondering van: a. palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer waarvan de bouwhoogte maximaal 12 m mag zijn; b. signalerings- en telecommunicatiemasten waarvan de bouwhoogte maximaal 40 m mag zijn.
10.3
Nadere eisen Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en met inachtneming van het bepaalde in lid 28.1, nadere eisen te stellen aan: a. de bouw- en goothoogte van bouwwerken; b. de afmetingen van bouwwerken; c. de situering van bouwwerken; d. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.
10.4
Afwijking van de bouwregels Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.2 voor het bouwen van hogere geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen, onder voorwaarde dat: a. de afwijking noodzakelijk is om aan de eisen te kunnen voldoen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder; b. de bouwhoogte maximaal 8 meter mag zijn.
10.5
Specifieke gebruiksregels Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor de opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 11 Verkeer - Voorlopig 11.1
Voorlopige bestemming
11.1.1
Bestemmingsomschrijving De voor 'Verkeer - Voorlopig' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. de geleiding, beveiliging en regeling van verkeersbewegingen; b. waterberging, waterbeheersing en waterhuishoudkundige voorzieningen (tijdelijke doorvaart ten behoeve van ontgrondingswerkzaamheden); c. zand-, klei- en grindwinning (tijdelijk), inclusief depotvorming tijdens de ontgrondingswerkzaamheden; en daaraan ondergeschikt het gebruik voor: d. groenvoorzieningen; en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
11.1.2
Bouwregels Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn, met uitzondering van: a. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer maximaal 12 m mag zijn; b. de bouwhoogte van signalerings- en telecommunicatiemasten maximaal 40 m mag zijn.
11.1.3
Specifieke gebruiksregels Ten behoeve van de tijdelijke zand-, klei- en grindwinning en de tijdelijke gronddepots is het toegestaan om de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem; b. het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, tot 0,6 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage; c. het vellen of rooien van bos; d. het verwijderen van landschapselementen; e. het verwijderen van onverharde wegen of paden; f. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het tijdelijk ontrekken van de openbare weg de ‘Wielweg’ aan de openbaarheid.
11.2
Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming De bestemming ‘Verkeer – Voorlopig’ geldt, zoals bedoeld in 11.1, vanaf de dag van inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Kraaijenbergse Plassen' tot 1 januari 2016. Met ingang van 1 januari 2016 wijzigt de bestemming ‘Verkeer – voorlopig’ in de definitieve bestemming 'Verkeer’.
11.3
Definitieve bestemming
11.3.1
Bestemmingsomschrijving De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. de geleiding, beveiliging en regeling van verkeersbewegingen; b. de ontsluiting van de aanliggende percelen; c. parkeren; en daaraan ondergeschikt het gebruik voor: d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; e. groenvoorzieningen; f. nutsvoorzieningen;
g. extensief recreatief medegebruik; h. geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen; en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden. 11.3.2
Bouwregels Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn, met uitzondering van: a. palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer waarvan de bouwhoogte maximaal 12 m mag zijn; b. signalerings- en telecommunicatiemasten waarvan de bouwhoogte maximaal 40 m mag zijn.
11.3.3
Nadere eisen Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 28.1, nadere eisen te stellen aan: a. de bouw- en goothoogte van bouwwerken; b. de afmetingen van bouwwerken; c. de situering van bouwwerken; d. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.
11.3.4
Afwijking van de bouwregels Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.3.2 voor het bouwen van hogere geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen, onder voorwaarde dat: a. de afwijking noodzakelijk is om aan de eisen te kunnen voldoen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder; b. de bouwhoogte maximaal 8 meter mag zijn.
11.3.5
Specifieke gebruiksregels Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor de opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 12 Water 12.1
Bestemmingsomschrijving De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen en voorzieningen voor waterkeringen; b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke- en hydrologische waarden van het water; c. het behoud, herstel en versterking van de biotoop van de das; en daaraan ondergeschikt het gebruik voor: d. groenvoorzieningen; e. paden, wegen en verkeersvoorzieningen; f. nutsvoorzieningen; g. extensief recreatief medegebruik; en daarbij behorende bouwwerk geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
12.2
Bouwregels
12.2.1
Gebouwen Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
12.2.2
Bouwwerken geen gebouw zijnde Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat: a. de situering en omvang van een bouwwerk geen gebouw zijnde geen gevaar mag opleveren voor het functioneren van het watersysteem; b. het bevoegd gezag advies inwint bij de waterbeheerder, ten behoeve van de bouw van bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals bruggen en duikers.
12.3
Nadere eisen Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 28.1, nadere eisen te stellen aan: a. de afmetingen van bouwwerken geen gebouw zijnde; b. de situering van bouwwerken geen gebouw zijnde.
12.4
Specifieke gebruiksregels Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor: a. de opslag van grote obstakels als boten e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond. b. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen.
12.5
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem; b. het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,5 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage; c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins verlagen van de waterstand; d. het vellen of rooien van bomen;
e. het verwijderen van landschapselementen; f. het verwijderen van onverharde wegen of paden; g. het aanleggen en/of verharde van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²; Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke: h. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn; i. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als: j. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurgebied, de landschappelijke- en nauurlijke- en hydrologische waarden van de gronden; k. het bevoegd gezag advies inwint bij de waterbeheerder inzake de hydrologische waarden.
Artikel 13 Water - Recreatief 13.1
Bestemmingsomschrijving De voor 'Water - Recreatief' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. waterrecreatie; b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, natuurlijke, recreatieve en landschappelijke oevers en aanlegsteigers en andere constructies voor het afmeren van vaartuigen; c. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur, landschappelijke en hydrologische waarden van het water; d. het behoud, herstel en versterking van de biotoop van de das in het bijzonder; e. bedrijfsmatige activiteiten, zoals opgenomen in bijlage 2 'Staat van Bedrijfsactiviteiten bedrijf' van de regels, inclusief ligplaatsen; f. een brug voor wegverkeer ter plaatse van de aanduiding 'brug'; g. een permanent depot voor grind ter plaatse van de aanduiding 'opslag'; h. ontgrondingsactiviteiten in de vorm van de bedrijfsmatige winning en storting van zand, grind en klei; en daaraan ondergeschikt het gebruik voor: i. groenvoorzieningen en openbaar groen; j. nutsvoorzieningen; en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
13.2
Bouwregels
13.2.1
Gebouwen Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
13.2.2
Bouwwerken geen gebouw zijnde Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat: a. de situering en omvang van een bouwwerk geen gebouw zijnde geen gevaar mag opleveren voor het functioneren van het watersysteem; b. het bevoegd gezag advies inwint bij de waterbeheerder, ten behoeve van de bouw van bouwwerken geen gebouwen.
13.2.3
Aanduidingen In afwijking van het bepaalde in lid 13.2.2 geldt dat ter plaatse van: a. de aanduiding 'brug': 1. de situering en omvang van een bouwwerk geen gebouw zijnde geen gevaar mag opleveren voor het functioneren van het watersysteem; 2. de doorvaarbare hoogte en de maatvoering van de brug in overleg met de water- en wegbeheerder worden bepaald; b. de aanduiding 'opslag': 1. geen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd; 2. de hoogte van het grinddepot boven het wateroppervlak maximaal 2 m mag zijn.
13.3
Nadere eisen Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 28.1, nadere eisen te stellen aan: a. de afmetingen van bouwwerken geen gebouw zijnde; b. de situering van bouwwerken geen gebouw zijnde.
13.4
Specifieke gebruiksregels Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor: a. de opslag van grote obstakels als boten e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik
onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond. b. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen; c. woondoeleinden, waaronder in een woonboot, plezierboot of vergelijkbaar onderkomen; d. detailhandel of andere handels- en/of bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van beroepscheepvaart ten behoeve van ontgrondingswerkzaamheden. 13.5
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem; b. het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,5 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage; c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins verlagen van de waterstand; d. het vellen of rooien van bomen; e. het verwijderen van landschapselementen; f. het verwijderen van onverharde wegen of paden; g. het aanleggen en/of verharde van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²; Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke: h. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn; i. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als: j. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurgebied, de natuurlijke, landschappelijke en hydrologische waarden van de gronden; k. het bevoegd gezag advies inwint bij de waterbeheerder inzake de hydrologische waarden.
Artikel 14 Wonen 14.1
Bestemmingsomschrijving De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het verblijven van een huishouden in een hoofdverblijf; b. de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm en kenmerken van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’; en daaraan ondergeschikt het gebruik voor: c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; d. groenvoorzieningen; e. paden, wegen en verkeersvoorzieningen; f. nutsvoorzieningen; g. extensief recreatief medegebruik; en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.
14.2
Bouwregels
14.2.1
Gebouwen Voor het bouwen van gebouwen geldt dat: a. de afstand van gebouwen tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, minimaal 15 m moet zijn. Indien de bestaande afstand reeds minder bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand; b. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen minimaal 2 m moet zijn. Indien de bestaande afstand reeds minder bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand.
14.2.2
Hoofdgebouw Het bouwen van hoofdgebouwen is toegestaan, onder voorwaarde dat: a. het niet is toegestaan het bestaande aantal hoofdgebouwen per bestemmingsvlak te vermeerderen, waarbij geldt dat één hoofdgebouw gelijk is aan één woning, met als peildatum de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan; b. nieuwbouw van een hoofdgebouw niet is toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw; c. bij vervangende nieuwbouw het hoofdgebouw uitsluitend gesitueerd mag worden ter plaatse van de bestaande funderingen en, in geval van uitbreiding, daar direct op aansluitend; d. de goothoogte van een hoofdgebouw maximaal 5,5 m mag zijn; e. de bouwhoogte van een hoofdgebouw maximaal 10 m mag zijn; f. de inhoud van een hoofdgebouw maximaal 750 m³ mag zijn.
14.2.3
Bijbehorende bouwwerken Het bouwen van bijbehorende bouwwerken is toegestaan, onder voorwaarde dat: a. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk maximaal 3 m mag zijn; b. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk maximaal 5,5 m mag zijn; c. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken maximaal 100 m² mag zijn; d. vrijstaande bijbehorende bouwwerken op een afstand van minimaal 2 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw moeten worden gebouwd; e. de afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot het hoofdgebouw maximaal 15 m mag zijn.
14.2.4
Bouwwerken geen gebouw zijnde Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat: a. de bouwhoogte op het voorerf maximaal 1 m mag zijn; b. de bouwhoogte op het achtererf maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van: 1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn,
2. ooievaarsnesten, waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn. 14.2.5
Aanduidingen In afwijking van het bepaalde in lid 14.2.1 tot en met lid 14.2.4 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ruimte voor ruimte woning': a. het hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' moet worden gebouwd; b. het hoofdgebouw maximaal één woning mag bevatten; c. de goothoogte van het hoofdgebouw maximaal 4,5 m mag zijn; d. de bouwhoogte van het hoofdgebouw maximaal 10 m mag zijn; e. de dakhelling van de gebouwen minimaal 40º en maximaal 50º mag zijn; f. de inhoud van het hoofdgebouw maximaal 1.000 m³ mag zijn; g. de afstand van de bijbehorende bouwwerken tot de naar de weg en het open buitengebied gekeerde perceelsgrenzen minimaal 7 m moet zijn; h. de afstand van de bijbehorende bouwwerken tot de overige perceelsgrenzen minimaal 5 m moet zijn; i. de bijbehorende bouwwerken achter de achtergevel van het hoofdgebouw en/of het verlengde daarvan gesitueerd moeten worden; j. de afstand van de bijbehorende bouwwerken tot de achtergevel van het hoofdgebouw maximaal 20 m mag zijn; k. voor het aanleggen van een openluchtzwembad geldt dat: 1. de afstand van het zwembad tot de zijdelingse en achterste bestemmingsgrens minimaal 5 m moet zijn; 2. de oppervlakte van het zwembad maximaal 10% van de oppervlakte van het bouwperceel mag zijn met een absoluut maximum van 100 m²; 3. het zwembad uitsluitend mag worden gesitueerd achter de achtergevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan en op een afstand van niet meer dan 20 m; 4. het zwembad uitsluitend voor hobbymatig gebruik mag worden benut.
14.3
Nadere eisen Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 28.1, nadere eisen te stellen aan: a. de bouw- en goothoogte van bouwwerken; b. de afmetingen van bouwwerken; c. de situering van bouwwerken; d. het aantal en de situering van parkeerplaatsen. In het geval van nieuwbouw, verbouw en/of uitbreiding van bebouwing van en/of bij karakteristieke en (rijks)monumentale objecten kunnen aanvullend nadere eisen worden gesteld aan: e. de onderlinge situering van bouwwerken; f. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte; g. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm van bouwwerken; onder de aanvullende voorwaarden dat: h. er een noodzaak is uit het oogpunt van behoud en/of herstel van de aan de bestaande bebouwing te onderkennen cultuurhistorische en historisch stedenbouwkundige waarden; i. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.
14.4
Afwijking van de bouwregels
14.4.1
Gebouwen Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.2 en lid 14.2.3 voor: a. het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 15 m tot de weg, onder voorwaarde dat dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast; b. het bouwen van gebouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, onder voorwaarde dat dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
14.4.2
Hoofdgebouw Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.2 voor het herbouwen van de woning op een andere locatie, onder voorwaarde dat: a. herbouw voor minimaal 30% plaats moet vinden op de bestaande fundering; b. herbouw op een andere locatie stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is; c. bij een gesplitste woning de twee woningen niet vervangen mogen worden voor twee vrijstaande woningen; d. de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden aangetast; e. de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast; f. er wordt voldaan aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.
14.4.3
Bouwwerken geen gebouw zijnde Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.4 voor: a. het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van 2 m vóór de voorgevellijn, onder voorwaarde dat dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast; b. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere hoogte tot maximaal 6 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.
14.5
Specifieke gebruiksregels Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor: a. het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte; b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning; c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken anders dan functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw; d. detailhandel of andere handels- en/of bedrijfsdoeleinden; e. horeca-activiteiten.
14.6
Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen of te laten slopen. Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke: a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, in het geval dat: c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm van de bebouwing; d. de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; e. de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven zijn; f. het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm plaatsvindt; g. de sloop en herbouw vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijke belangen wenselijker is dan restauratie; h. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.
14.7
Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bevoegd om het plan te wijzigen ten behoeve van de splitsing van een woning, onder voorwaarde dat: a. splitsing alleen is toegestaan indien het een woonboerderij betreft; b. de bouwmassa van de woonboeredrij moet een inhoud hebben van minimaal 900 m³; c. bij splitsing mogen maximaal 2 volwaardige woningen ontstaan, met beide een inhoud van minimaal 450 m³; d. na splitsing mogen de twee woningen niet worden gesloopt en vervangen worden voor twee vrijstaande woningen; e. het bestaande architectonische karakter van de woonboerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische waarden, mogen niet wezenlijk aangetast worden; f. voldaan moet worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder; g. de vestiging van de nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven; h. de nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat; i. voor zover er sprake is van de aanwezigheid van meer bijbehorende bouwwerken dan de 100 m² die als bijbehorend bouwwerk per woning zijn toegestaan, moeten die gebouwen worden gesloopt; j. de gesloopte bebouwing mag nimmer worden teruggebouwd.
Artikel 15 Leiding - Hoogspanningsverbinding 15.1
Bestemmingsomschrijving De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming de bovengrondse hoogspanningsverbindingen met bijbehorende belemmeringenzone met een breedte van 26 m, gemeten vanuit het hart van de verbinding. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
15.2
Bouwregels In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemmingen, mogen op en in de gronden uitsluitend bouwwerken voor de hoogspanningsverbinding worden gebouwd, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 55 m mag zijn.
15.3
Afwijking van de bouwregels Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 voor het bouwen ten behoeve van de ter plaatse geldende bestemmingen, onder voorwaarde dat: a. het behoud van een veilige ligging en continuïteit van de leiding dient te zijn gewaarborgd; b. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.
15.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakte-verhardingen; b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden; c. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair; d. het aanbrengen van hoogopgaande bomen en beplanting. e. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte; f. het permanent opslaan van goederen; g. het tijdelijk en permanent opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren. Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke: h. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden; i. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als: j. het behoud van een veilige ligging en continuïteit van de leiding is gewaarborgd; k. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.
15.5
Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat: a. de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, in het geval dat: 1. de bescherming van de hoogspanningsverbinding niet langer noodzakelijk is, omdat de hoogspanningsverbinding wordt verplaatst; 2. zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.
b. de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding ' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.
Artikel 16 Leiding - Riool 16.1
Bestemmingsomschrijving De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse rioolwatertransportleiding(en) met bijbehorende belemmeringenzone met een breedte van 3,5 m gemeten, vanuit het hart van de leiding. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
16.2
Bouwregels In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemmingen, mogen op en in de gronden uitsluitend bouwwerken voor de leiding worden gebouwd, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn.
16.3
Afwijking van de bouwregels Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 voor het bouwen ten behoeve van de ter plaatse geldende bestemmingen, onder voorwaarde dat: a. het behoud van een veilige ligging en continuïteit van de leiding is gewaarborgd; b. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.
16.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen; b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden; c. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem; d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen; e. het aanbrengen van hoogopgaande bomen en beplanting; f. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte; g. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren. Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke: h. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden; i. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als: j. het behoud van een veilige ligging en continuïteit van de leiding is gewaarborgd; k. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.
16.5
Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat: a. de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, in het geval dat: 1. de bescherming van de rioolleiding niet langer noodzakelijk is, omdat de rioolleiding wordt verplaatst; 2. zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen. b. de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.
Artikel 17 Leiding - Water 17.1
Bestemmingsomschrijving De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse watertransportleiding(en) met bijbehorende belemmeringenzone met een breedte van 3,5 m gemeten, vanuit het hart van de leiding. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
17.2
Bouwregels In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemmingen, mogen op en in de gronden uitsluitend bouwwerken voor de leiding worden gebouwd, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn.
17.3
Afwijking van de bouwregels Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 voor het bouwen ten behoeve van de ter plaatse geldende bestemmingen, onder voorwaarde dat: a. het behoud van een veilige ligging en continuïteit van de leiding is gewaarborgd; b. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.
17.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen; b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden; c. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem; d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen; e. het aanbrengen van hoogopgaande bomen en beplanting; f. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte; g. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren. Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke: h. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden; i. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als: j. het behoud van een veilige ligging en continuïteit van de leiding is gewaarborgd; k. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.
17.5
Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Leiding - Water' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, in het geval dat: a. de bescherming van de leiding niet langer noodzakelijk is, omdat de leiding wordt verplaatst; b. zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.
Artikel 18 Waarde - Archeologie 3 18.1
Bestemmingsomschrijving De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
18.2
Bouwregels
18.2.1
Omgevingsvergunning Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,5 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
18.2.2
Voorwaarden Indien uit het in lid 18.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
18.2.3
Bouwverbod Indien uit het in lid 18.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 18.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
18.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 3": a. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt; b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt; c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt; d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil; e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt; f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m; g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m; h. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
i. j.
het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m; het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt.
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke: k. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden; l. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als: m. de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; n. is gebleken dat de in lid 17.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal; o. de in lid 17.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties. 18.4
Omgevingsvergunning voor het slopen Ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 3" kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het slopen de volgende voorschriften worden verbonden: a. de sloopwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,5 m vanaf 0,3 m boven het maaiveld en minder worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige; b. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
18.5
Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, onder voorwaarde dat op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 19 Waarde - Archeologie 4 19.1
Bestemmingsomschrijving De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
19.2
Bouwregels
19.2.1
Omgevingsvergunning Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 0,5 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
19.2.2
Voorwaarden Indien uit het in lid 19.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
19.2.3
Bouwverbod Indien uit het in lid 19.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 19.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
19.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 4": a. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt; b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt; c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt; d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil; e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt; f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m; g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
h. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m; i. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m; j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt. Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke: k. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden; l. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als: m. de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; n. is gebleken dat de in lid 18.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal; o. de in lid 18.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties. 19.4
Omgevingsvergunning voor het slopen Ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 4" kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het slopen de volgende voorschriften worden verbonden: a. de sloopwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 0,5 m vanaf 0,3 m boven het maaiveld en minder worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige; b. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
19.5
Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, onder voorwaarde dat op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 20 Waarde - Archeologie 5 20.1
Bestemmingsomschrijving De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
20.2
Bouwregels
20.2.1
Omgevingsvergunning Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
20.2.2
Voorwaarden Indien uit het in lid 20.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
20.2.3
Bouwverbod Indien uit het in lid 20.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 20.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
20.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 5": a. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt; b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt; c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt; d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil; e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt; f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m; g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
h. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m; i. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m; j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt. Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke: k. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden; l. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als: m. de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; n. is gebleken dat de in lid 19.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal; o. de in lid 19.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties. 20.4
Omgevingsvergunning voor het slopen Ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 5" kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het slopen de volgende voorschriften worden verbonden: a. de sloopwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m vanaf 0,3 m boven het maaiveld en minder worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige; b. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
20.5
Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, onder voorwaarde dat op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 21 Waterstaat - Waterkering 21.1
Bestemmingsomschrijving De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangegeven gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor: a. voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water; b. aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering met bijbehorende taluds, bermen en waterhuishoudkundige voorzieningen; c. behoud en bescherming van de kazematten; d. verhardingen; e. groenvoorzieningen. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
21.2
Bouwregels In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemmingen, mogen op en in de gronden uitsluitend bouwwerken voor de waterkeringsvoorziening worden gebouwd, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn.
21.3
Afwijking van de bouwregels Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2 voor het bouwen ten behoeve van de ter plaatse geldende bestemmingen, onder voorwaarde dat: a. de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemming worden gebruikt; b. de bebouwing niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van het waterkerend vermogen van de waterkering; c. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de beheerder van de waterkeringsvoorziening.
21.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is het verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen; b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden; c. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem; d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen; e. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte. Het verbod is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke: f. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; g. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, onder voorwaarde dat: h. de werken geen gebouw zijnde of werkzaamheden niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van het waterkerend vermogen van de waterkering; i. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de beheerder van de waterkeringsvoorziening.
Hoofdstuk 3
Algemene regels
Artikel 22 Anti-dubbeltelregels Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 23 Algemene bouwregels 23.1
Ondergronds bouwen a. Op plaatsen waar hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouw; b. de verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m; c. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast. d. Voor het bouwen van onoverdekte zwembaden bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels: 1. onoverdekte zwembaden zijn uitsluitend toegestaan in de bestemming waarbinnen de (bedrijfs) woning is gelegen; 2. de oppervlakte maximaal 100 m² mag zijn; 3. de afstand tot de woning maximaal 15 m mag zijn. e. Het ondergronds bouwen van bergbezinkbassins, infiltratiebakken en vergelijkbare waterhuishoudkundige voorzieningen is in alle bestemmingen toegestaan, tenzij in een (dubbel)bestemming specifieke regels zijn opgenomen en hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.
23.2
Bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde a. Een bijbehorend bouwwerk mag niet worden voorzien van een dakterras, balkon of een andere niet op de grond gelegen buitenruimte. b. Een bijbehorend bouwwerk of bouwwerk geen gebouw zijnde mag gelijktijdig, maar niet eerder dan het hoofdgebouw worden gebouwd, met uitzondering van een perceelsafscheiding met een bouwhoogte van maximaal 1 m.
Artikel 24 Algemene gebruiksregels 24.1
Strijdig gebruik Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor: a. het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk of een bedrijfsgebouw als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte; b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning; c. het uitbaten van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie; d. het uitbaten van een smartshop, een growshop en een headshop, alsmede het gebruik van opstallen voor het telen, bewerken en verhandelen van soft- en harddrugs; e. het uitbaten van een casino of speelautomatenhal; f. de opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; g. het recreatief nachtverblijf; h. het plaatsen van kampeermiddelen, andere onderkomens of als dagcamping; i. paardenbakken; tenzij dit gebruik in de regels uitdrukkelijk is toegestaan.
24.2
Parkeren
24.2.1
Gebruiksregels Het parkeren, laden en lossen van voertuigen in relatie met de bestemming, dient volledig te worden gerealiseerd binnen de bouwpercelen behorende bij de bestemming. Als dit niet mogelijk blijkt, dan mogen andere gronden gebruikt worden, in het geval dat: a. aan de parkeernormen wordt voldaan, zoals vastgelegd in het geldende gemeentelijke parkeerbeleid "Parkeernota Cuijk, 2007-2015"; b. aan de parkeernormen wordt voldaan die specifiek zijn benoemd in een bestemming.
24.2.2
Afwijking van de gebruiksregels Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.2.1 voor het afwijken van de parkeernormen, onder voorwaarde dat: a. het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, omdat er een bijzonder gemeentelijk belang met de verwezenlijking is gemoeid; b. aantoonbaar is dat op acceptabele afstand parkeercapaciteit aanwezig is. Als dit parkeerplaatsen zijn die behoren tot het openbaar aanbod, dient via een parkeerdrukmeting te worden aangetoond dat er op momenten dat er gebruik van de parkeerplaatsen wordt gemaakt, voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn; c. aan de omgevingsvergunning een afdracht in het mobiliteitsfonds wordt verbonden, zoals deze in het gemeentelijk parkeerbeleid is beschreven.
24.3
Mantelzorg Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.1 en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk bij een woning als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, onder voorwaarde dat: a. door de aanvrager aangetoond wordt dat inwoning in het hoofdgebouw redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort; b. bewoning van een bijbehorend bouwwerk noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen onder andere dient te blijken uit een positief advies van de onafhankelijke deskundige instantie;
c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven; d. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 80 m²; e. de afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd in een bestaand bijbehorend bouwwerk dat op maximaal 20 m afstand is gelegen van de achtergevel van het hoofdgebouw; f. nieuwbouw of plaatsing van een verplaatsbaar bouwwerk is alleen toegestaan als op het erf van het hoofdgebouw geen sprake is van reeds aanwezige bijbehorende bouwwerken die zonder ingrijpende verbouwingen geschikt kunnen worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg; g. bij nieuwbouw of plaatsing van een verplaatsbaar bouwwerk mag de afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw maximaal 10 m zijn; De afwijking wordt ingetrokken, indien de bij het verlenen van de afwijking bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. Het gebruik van het bijbehorende bouwwerk moet vervolgens worden teruggebracht naar de gebruiksituatie van voor verlening van de afwijking en tijdelijke bouwwerken moeten worden verwijderd van het bouwperceel. 24.4
Beroep- of bedrijf-aan-huis
24.4.1
Gebruiks- en bouwregels In de bestemmingen waarin een woning is toegestaan of na een omgevingsvergunning mogelijk kan worden gemaakt, is ondergeschikt aan deze bestemmingen de uitoefening van een beroep-aan-huis of een bedrijf-aan-huis toegestaan als medegebruik, onder voorwaarde dat: a. het een dienstverlenend of ambachtelijk beroep of bedrijf is met een ruimtelijke uitwerking en uitstraling in overeenstemming met de functie wonen, zoals administratieve, juridische, (para-)medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische of daarmee vergelijkbare beroepen en bedrijven; b. het medegebruik van ondergeschikte betekenis blijft en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair blijft; c. het medegebruik niet is toegestaan in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk; d. het geen beroep of bedrijf betreft met een milieucomponent waarvoor een omgevingsvergunning vereist is; e. er geen sprake is van detailhandel, waaronder in ieder geval begrepen de verkoop over de toonbank en het ophalen van goederen na elektornische betaling; f. het beroep of bedrijf alleen incidentele en geen structurele verkeersbewegingen tot gevolg heeft, veroorzaakt door bezoekers en het laden en lossen; g. de benodigde parkeervoorzieningen voor de woning en het beroep of bedrijf op eigen terrein worden gerealiseerd; h. het medegebruik beperkt blijft tot de bewoners van de woning; i. het medegebruik beperkt blijft tot maximaal 35% van de bruto-vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 50 m²; j. de reclame-uitingen onverlicht zijn, een maximale oppervlakte van 0,2 m² en een maximale bouwhoogte hebben van 1,2 m.
24.4.2
Afwijking van de gebruiksregels Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.4.1 voor: a. een beroep of bedrijf met een milieucomponent waarvoor een omgevingsvergunning nodig is, onder voorwaarde dat de milieucomponent van de omgevingsvergunning verleend kan worden; b. detailhandel, onder voorwaarde dat: 1. het om producten gaat die specifiek ten dienste staan of voortkomen uit het beroep of bedrijf en daarmee direct vernand houden; 2. de detailhandel in economische en ruimtelijke zin ondergeschikt is aan het beroep of bedrijf; c. het parkeren op de openbare weg ten behoeve van het beroep of bedrijf, onder voorwaarde dat: 1. het fysiek niet mogelijk is te parkeren op eigen terrein;
2. het stedenbouwkundig niet verantwoord is te parkeren op eigen terrein; 3. uit de verkeerssituatie ter plaatse is af te leiden dat de verkeersaantrekkende werking en het parkeren niet tot structurele problemen in de verkeersafwikkeling zal leiden; d. maximaal één personeelslid die niet als bewoner staat ingeschreven.
Artikel 25 Algemene aanduidingsregels 25.1
geluidzone - industrie
25.1.1
Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' zijn de gronden, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming cq. instandhouding van de geluidsruimte van het industrieterrein 'Industrieterrein Haven Cuijk', zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Koninklijk Besluit 19 april 1991).
25.1.2
Bouwregels Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' mogen geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten zoals bedoeld in de Wet geluidhinder worden gebouwd, tenzij: a. een besluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde voor de betrokken woning of voor het betrokken gebouw vóór de vaststelling van dit plan is verleend; of b. uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op enige gevel van de betrokken woning of het betrokken gebouw niet hoger zal zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde.
25.2
vrijwaringszone - radar Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' geldt, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2, een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan 65 m boven NAP, in verband met het obstakelvrij kunnen functioneren van een radarinstallatie voor vliegbewegingen.
25.3
vrijwaringszone - watergang Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - watergang' geldt, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2, een: a. bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde; b. gebruiksverbod voor gebruik dat het beheer en onderhoud van de watergang bemoeilijkt, danwel onmogelijk maakt; c. uitgezonderd van de verboden zijn met de watergang verband houdend gebruik en bouwwerken, zoals waterhuishoudkundige voorzieningen en hekwerken, onder voorwaarde dat het beheer en onderhoud van de watergang gewaarborgd is.
25.4
bebouwingsvrije zone A73 Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'bebouwingsvrije zone A73' geldt, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2, een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, met uitzondering van met de snelweg A73 verband houdende bouwwerken, zoals geluidwerende voorzieningen.
25.5
overlegzone A73 a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overlegzone A73' geldt, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2, een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, met uitzondering van met de snelweg A73 verband houdende bouwwerken, zoals geluidwerende voorzieningen. b. Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a. voor het bouwen binnen de aanduiding 'overlegzone A73', onder voorwaarde dat: 1. de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad; 2. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de wegbeheerder.
25.6
boom- en vaste plantenteelt categorie 2 Het is ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'boom- en vaste plantenteelt categorie 2' verboden om zonder omgevingsvergunning boom- en vaste plantenteelt uit te voeren of te laten uitvoeren.
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke: a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden; b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, in het geval dat de werken en werkzaamheden niet tot onevenredige aantasting leiden van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de hierna genoemde waarden: c. struweelvogels; d. dassenleefgebied; e. openheid, historische groenstructuren en archeologische waarden; f. aardkundig waardevol gebied; g. ecologische hoofdstructuur. 25.7
monumentale boom
25.7.1
Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'monumentale boom' zijn de gronden, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming cq. instandhouding van de groeiplaats(en) van (potentieel) monumentale bo(o)m(en).
25.7.2
Bouwregels Het is ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'monumentale boom' verboden om bouwwerken te bouwen, met uitzondering van: a. de herbouw van bestaande bouwwerken; b. de realisering van hekwerken waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn.
25.7.3
Afwijking van de bouwregels Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.7.2 voor het bouwen van een nieuw bouwwerk, onder voorwaarde dat: a. aangetoond is dat door het bouwen en/of het gebruik van de gronden de groeiplaats(en), conditie, levensverwachting en (beeld)kwaliteit van de bo(o)m(en) niet wordt aangetast; b. het bevoegd gezag kan desgewenst een Bomeneffectenanalyse verlangen, waaruit moet blijken dat de bouw en de werken en/of werkzaamheden behorende bij de bouw, niet tot onevenredige aantasting leiden van de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de bo(o)m(en) en bijbehorende groeiplaats(en); c. de regels van de ter plaatse geldende bestemming(en) onverkort van toepassing worden verklaard.
25.7.4
Specifieke gebruiksregels Onder een gebruik strijdig met de gebiedsaanduiding ‘monumentale boom’ wordt in ieder geval verstaan: a. het bevestigen van voorwerpen aan of in de betreffende monumentale boom; b. het plaatsen van schaftketen, toiletten, betonmolens of andere voertuigen, machines of bouwsels binnen de groeiplaats van de betreffende monumentale boom.
25.7.5
Afwijking van specifieke gebruiksregels Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.7.4 voor het gebruik van de gronden en bouwwerken overeenkomstig deze regels, onder voorwaarde dat deze werken niet tot onevenredige aantasting leiden van de conditie, levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de bo(o)m(en) en bijbehorende groeiplaats(en).
25.7.6
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden Het is ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'monumentale boom' verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het verlagen, ophogen of egaliseren van het maaiveld; b. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en ontginnen, alsmede het aanleggen van drainage; het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond; c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies; d. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m². e. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels; f. het wijzigen van de grondwaterstand door bevloeiing, (bron)bemaling, drainage of op andere wijze; g. het opslaan van goederen waaronder ook inbegrepen het opslaan van afvalstoffen. Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke: h. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden; i. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, in het geval dat de werken en werkzaamheden niet tot onevenredige aantasting leiden van de conditie, levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de bo(o)m(en) en bijbehorende groeiplaats(en).
25.7.7
Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 27.3 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'monumentale boom' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, in het geval dat: a. de levensverwachting van de monumentale bo(o)m(en) door ziekte of ouderdom minder dan 10 jaar is; b. de bescherming van de monumentale bo(o)m(en) niet langer noodzakelijk is, omdat de bo(o)m(en) wordt verplaatst; c. zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.
Artikel 26 Algemene afwijkingsregels Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels en de plankaart voor: a. kleinschalig logeren bij agrarische bedrijven en woningen, onder voorwaarde dat: 1. de logeerplaatsen dienen een plek te krijgen binnen de bestaande bebouwing; 2. het aantal logeerplaatsen maximaal 5 mag zijn; 3. de oppervlakte die gebruikt wordt ten behoeve van het kleinschalig logeren maximaal 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte tot een maximum oppervlakte van 150 m² mag zijn. b. kleinschalig kamperen bij agrarische bedrijven en woningen, onder voorwaarde dat: 1. het aantal kampeerplaatsen maximaal 25 mag zijn; 2. de oppervlakte die gebruikt wordt ten behoeve van het kleinschalig kamperen, maximaal 0,2 ha mag zijn; 3. de gronden die gebruikt worden voor het kleinschalig kamperen dienen direct te grenzen aan het bouwvlak of bestemmingsvlak van het agrarische bedrijf of woning; 4. de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast; 5. het kleinschalig kamperen dient te passen binnen het toeristisch/recreatief beleid van de gemeente. c. een verruiming van de bouwregels voor woningen en bijbehorende bouwwerken, onder voorwaarde dat: 1. bij sloop van overtollige bedrijfsbebouwing, ofwel 15% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m³ en/of 15% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 250 m²; 2. bij in te richten of te beplanten gronden 5% van de oppervlakte mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m3 en/of 5% van de oppervlakte mag worden toegevoegd aan de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 250 m². d. het bouwen van een paardenbak, onder voorwaarde dat: 1. de paardenbak wordt gesitueerd direct grenzend aan het bouwvlak of bestemmingsvlak waarbij de paardenbak wordt gerealiseerd; 2. de oppervlakte maximaal 800 m² mag zijn; 3. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 2 m mag zijn, met uitzondering van lichtmasten waarvan de hoogte maximaal 6 m mag zijn; 4. bedrijfsmatig gebruik is niet toegestaan; 5. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad; 6. de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast. e. het overschrijden van bestemmingsgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft. f. het bouwen van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, onder voorwaarden dat: 1. de oppervlakte per gebouwtje maximaal 20 m² mag zijn; 2. de (bouw)hoogte maximaal 3,5 m mag zijn. g. het verhogen van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde: 1. ten behoeve van kunstwerken (zoals beelden, etc.), geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m; 2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m.
Artikel 27 Algemene wijzigingsregels 27.1
Wettelijke regeling Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de planregels met verwijzingen naar wettelijke regelingen te wijzigen, in het geval dat deze wettelijke regelingen na het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
27.2
Karakteristieke objecten en (rijks)monumenten Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat: a. de aanduiding ‘karakteristiek’ en/of 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, in het geval dat: 1. de bescherming van een object niet langer noodzakelijk is, omdat een object bij een calamiteit verloren is gegaan; 2. het rijk een object als rijksmonument heeft afgeschreven; 3. zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen. b. de aanduiding ‘karakteristiek’ en/of 'specifieke bouwaanduiding - monument' en/of 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' aan gronden wordt toegevoegd, onder voorwaarde dat: 1. door een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie is vastgesteld dat een object karakteristiek of monumentaal is vanwege cultuurhistorische-, architectuurhistorische- en ensemblewaarden, herkenbaarheid/gaafheid en zeldzaamheid; 2. het rijk een object als rijksmonument heeft aangewezen; 3. aan de aanduiding 'karakteristiek' de volgende regels voor een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk van toepassing worden verklaard: Nadere eisen In het geval van nieuwbouw, verbouw en/of uitbreiding van bebouwing van en/of bij karakteristieke en (rijks)monumentale objecten kunnen aanvullend nadere eisen worden gesteld aan: a. de onderlinge situering van bouwwerken; b. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte; c. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm van bouwwerken; onder de aanvullende voorwaarden dat: d. er een noodzaak is uit het oogpunt van behoud en/of herstel van de aan de bestaande bebouwing te onderkennen cultuurhistorische en historisch stedenbouwkundige waarden; e. vooraf het advies is ingewonnen van een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'' is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen of te laten slopen. Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke: a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, in het geval dat: c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm van de bebouwing; d. de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; e. de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven zijn;
f.
het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm plaatsvindt; g. de sloop en herbouw vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijke belangen wenselijker is dan restauratie; h. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie. 27.3
Dubbelbestemmingen
27.3.1
Leiding - Hoogspanningsverbinding Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Leiding Hoogspanningsverbinding' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.
27.3.2
Leiding - Riool Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.
27.3.3
Leiding - Water Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 29.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Leiding - Water' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.
27.3.4
Waarde - Archeologie 3 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat: a. uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft; b. de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.
27.3.5
Waarde - Archeologie 4 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat: a. uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft; b. de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.
27.3.6
Waarde - Archeologie 5 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat: a. uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft; b. de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.
Artikel 28 Algemene procedureregels 28.1
Procedure bij nadere eisen Burgemeester en wethouders stellen belanghebbenden in de gelegenheid om hun zienswijzen omtrent een voorgenomen nadere eis naar voren te brengen. De wijze van in gelegenheid stellen is vormvrij, onder voorwaarde dat in het besluit wordt vastgelegd: a. de wijze van in gelegenheid stellen; b. de samengevatte zienswijze(n) van de belanghebbende(n); c. de afweging van deze zienswijze(n). Burgemeester en wethouders leggen alleen een nadere eis op, onder voorwaarde dat: d. de nadere eisen niet op onevenredige wijze aan een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan; e. de nadere eisen alleen worden gesteld in de specifieke situatie dat de regels leiden tot een onevenredige aantasting van: 1. een goede woonsituatie; 2. de sociale veiligheid; 3. het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld; 4. het straat- en bebouwingsbeeld; 5. de karakteristieke hoofdvorm en kenmerken; 6. de verkeersveiligheid; 7. de milieusituatie; 8. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 29 Overige regels 29.1
Afweging bij afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden Het bevoegd gezag weegt in aanvulling op overig bepaalde voorwaarden in ieder geval af, of bij een omgevingsvergunning met afwijking, of bij het gebruik van een wijzigingsbevoegdheid, het verlenen van medewerking niet leidt tot een onevenredige aantasting van: a. een goede woonsituatie; b. de sociale veiligheid; c. het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld; d. het straat- en bebouwingsbeeld; e. de karakteristieke hoofdvorm en kenmerken; f. de verkeersveiligheid; g. de milieusituatie; h. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Strijdigheid van belangen In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, heeft het belang van de dubbelbestemming prioriteit. De dubbelbestemming vormt het toegevoegde na te streven nieuwe beleid, en levert als zodanig extra criteria op voor de uit te voeren toetsing bij de wijzigingsbevoegdheid. Kan bij wijziging niet aan deze criteria worden voldaan en/of wordt op enig vlak onevenredige schade aangebracht, dan kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
29.2
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen: a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen; b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer; c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten; d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen; e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden; f. de ruimte tussen gebouwen.
29.3
Wettelijke en gemeentelijke regelingen Voor zover in deze regels verwezen wordt naar andere wettelijke en gemeentelijke regelingen, worden deze regelingen bedoeld zoals deze luidden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan.
Hoofdstuk 4
Slot- en overgangsregels
Artikel 30 Overgangsrecht 30.1
Overgangsrecht bouwwerken a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
30.2
Overgangsrecht gebruik a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldend bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 31 Slotregel Deze regels kunnen worden aangehaald als: “Regels van het bestemmingsplan 'Kraaijenbergse Plassen' van de gemeente Cuijk”.