regels
Inhoudsopgave Regels
Hoofdstuk 1
Inleidende regels
Artikel 1
Begrippen
Artikel 2
Wijze van meten
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
Artikel 3
Agrarisch - Paardenfokkerij (A-PF)
Artikel 4
Natuur (N)
Artikel 5
Tuin (T)
Artikel 6
Water (WA)
Artikel 7
Wonen - 1 (W-1)
Artikel 8
Wonen - 2 (W-2)
Artikel 9
Waarde – Archeologie (WR-A) (dubbelbestemming)
Artikel 10
Waarde - Cultuurhistorie (WR-C) (dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3
Algemene regels
Artikel 11
Anti- dubbeltelregel
Artikel 12
Algemene bouwregels
Artikel 13
Algemene gebruiksregels
Artikel 14
Algemene ontheffingsregels
Artikel 15
Algemene procedureregels
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
Artikel 16
Overgangsrecht bouwwerken
Artikel 17
Overgangsrecht gebruik
Artikel 18
Hardheidsclausule
Artikel 19
Slotregels
2
Hoofdstuk I
Artikel 1
Inleidende regels
Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
plan Het bestemmingsplan Raaphorstlaan van de gemeente Wassenaar NL.IMRO.0629.BPRAAPH2012-VG02
verbeelding De van het bestemmingsplan Raaphorstlaan deel uitmakende verbeelding(en) NL.IMRO.0629.BPRAAPH2012-VG02
Overige begrippen in alfabetische volgorde weergegeven:
aanduiding Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar volgens de regels voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
aanduidingsgrens De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
aan- en uitbouw Een (deel van een) gebouw dat als ruimte afzonderlijk is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dat onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
aan huis verbonden beroep Een vrij beroep dat in een woning wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat door de kleinschaligheid een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder aan huis gebonden beroepen/bedrijven aan huis wordt verstaan het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig en juridisch of daarmee gelijk te stellen gebied en beroepen op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied. Indien genoemde beroepen zich ontwikkelen tot kantoorachtige functies met meerdere personeelsleden, dan zijn deze uitgesloten. Ook een seksinrichting is uitgesloten. Detailhandel is uitgesloten uitgezonderd bepaalde verkoop die een relatie heeft met het beroep en die ondergeschikt is aan de activiteit aanpandig
aangebouwd Fysiek verbonden met een pand.
3
achtergevel De tegenover de voorgevel gelegen gevel.
achtergevelbouwgrens Dat gedeelte van de bouwgrens dat tegenover de voorgevelbouwgrens ligt.
andere bouwwerken Bouwwerken, geen gebouw zijnde.
archeologische waarden De aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oudere tijden.
architectonische waarde De authentieke kenmerken in de verschijningsvorm van gebouwen op basis van een aan een bepaald gebruik gekoppelde bouwvorm, een bouwvorm welke eigen is aan een bepaalde kunsthistorische stijlperiode of een bouwvorm welke karakteristiek is aan gebouwen uit een streek.
bebouwing Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde.
bebouwingspercentage Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
bedrijfsgebouw Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
bedrijfswoning Een woning, in of bij een gebouw of op of bij een terrein, behorende tot de functie die is toegestaan binnen het bestemmingsvlak. De woning is bestemd voor de huisvesting van een persoon die daadwerkelijk en duurzaam belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering binnen het bestemmingsvlak, en moet daar, gelet op die bedrijfsvoering ter plekke, noodzakelijk zijn.
beschermd gezicht Beschermd gezicht dat door de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als zodanig volgens artikel 35 van de Monumentenwet is aangewezen.
4
bestaand - bij bebouwing Bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning. Deze definitie geldt ook voor een bestaande woning.
- bij gebruik gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
bestemmingsgrens De grens van een bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak Een op de verbeelding aangegeven vlak met dezelfde bestemming.
bouwen Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
bouwgrens De grens van een bouwvlak.
bouwlaag Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
bouwperceel Een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. De oppervlakte van een bouwperceel wordt bepaald door de eigendomssituatie, zoals vastgesteld op het moment van tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan.
bouwperceelsgrens De grens van een bouwperceel.
bouwvlak Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar volgens de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.
bouwwerk Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
5
bijgebouw Een niet voor bewoning bestemd, op zichzelf staand (geen directe verbinding hebbend met het hoofdgebouw), al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht en in gebruik ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.
cultuurhistorische waarde De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens daarvan in de loop der geschiedenis heeft gemaakt.
dakvlak Een aaneengesloten deel van een hellend dak dat in één vlak is gelegen.
deskundige(n) Een (of meer) door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke vakspecialist(en). Binnen deze definitie moet ook de commissie voor welstand en cultureel erfgoed worden gelezen en de archeoloog.
eengezinswoning Een gebouw dat bestaat uit uitsluitend één woning.
ensemble Een samenstel van gebouwen (hoofdgebouw en bijgebouwen) die in hun positionering, in hun onderlinge hiërarchie en vanuit een cultuurhistorische context een eenheid vormen.
erf Een aaneengesloten stuk grond rondom een gebouw dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover de bestemming deze inrichting niet verbied.
erfscheiding De feitelijke begrenzing van een erf. De erfscheiding kan samenvallen met de bouwperceelsgrens. Waar privaat eigendom doorloopt in de openbare ruimte is de erfscheiding de functionele grens.
frontbreedte De grootste breedte van een gebouw, gemeten in de loodrechte projectie op de voorgevelbouwgrens; indien geen voorgevelbouwgrens is aangegeven wordt gemeten in de loodrechte projectie op de bestemmingsgrens waarnaar de voorgevel is gericht.
garagebox(en) Een zelfstandig bijgebouw ten behoeve van het stallen van (motor)voertuigen en de niet bedrijfsmatige berging van (huishoudelijke) goederen.
6
gebouw Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Een bouwwerk is voor mensen toegankelijk als de bouwhoogte tenminste 1,50 meter bedraagt.
hoofdgebouw Een gebouw op een perceel dat door zijn aard, functie, constructie of afmetingen, gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
horizontale projectie De projectie van een object of deel van een object op het horizontale vlak.
meergezinswoning Een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.
nutsvoorzieningen Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
oeverlijn Scheidingslijn tussen water en land.
overkapping Dakconstructie op palen met maximaal één wand. Indien een overkapping tegen een gebouw of een ander bouwwerk wordt gebouwd, wordt de wand waar tegenaan wordt gebouwd meegerekend.
peil De hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein. Indien sprake is van een geaccidenteerd aansluitend terrein wordt het peil door burgemeester en wethouders in het kader van de verlening van de bouwvergunning bepaald.
paardenfokkerij Een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden en pony's, het africhten c.q. trainen/dresseren alsmede de verkoop van gefokte paarden en pony's en het houden van paarden en pony's ten behoeve van de fokkerij.
plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico is de kans op het overlijden van een individu als gevolg van een ramp/calamiteit indien die persoon zich permanent en onbeschermd op een bepaalde locatie zou bevinden.
7
perceel Een perceel is een bij het kadaster geregistreerd stuk grond, inclusief alle bebouwing.
praktijkruimte/atelier Een ruimte voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep.
stalgebouw Een gebouw dat dient tot verblijf van dieren zoals paarden, koeien e.d.
straatmeubilair (Andere) Bouwwerken voor openbare nut, zoals: a.
verkeergeleiders, verkeersborden, lantaarnpalen, zitbanken, bloembakken;
b.
telefooncellen, abri`s, muppi’s, kunstwerken, speeltoestellen;
c.
kleinschalige bouwwerken voor (openbare) nutsvoorzieningen waaronder begrepen voorzieningen voor de energievoorziening, voor telecommunicatie (techniekkasten) en brandkranen;
d.
onder- en bovengrondse afvalinzamelsystemen;
e.
draagconstructies voor reclame tot een hoogte van 3 meter.
toegangshek Dat deel van het hek of erfscheiding rondom een perceel dat toegang geeft tot dat perceel. Pilasters en/of kolommen worden geacht deel uit te maken van een toegangshek.
tuin Dat deel van het erf dat als zodanig is bestemd.
verkavelingstructuur De wijze waarop en de schaal waarin percelen zijn verkaveld, als typerend samenhangend geheel voor het betreffende (deel)gebied.
verticale projectie De projectie van een object of deel van een object op het verticale vlak.
vervangende nieuwbouw Van vervangende nieuwbouw is sprake als een bestaand hoofdgebouw wordt gesloopt en daarvoor in de plaats op hetzelfde perceel een nieuw hoofdgebouw wordt gerealiseerd. In geval woongebouwen mag het aantal woningen daarbij niet toenemen.
voorgevel De naar een (openbare) weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meer dan een zijde naar een (openbare) weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s).
8
voorgevelbouwgrens Dat gedeelte van de bouwgrens dat bij het bouwplan aan de naar een (openbare) weg gekeerde zijde van het bouwvlak of, indien een bouwvlak met meer dan één zijde naar de (openbare) weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen zijde(n), niet mag worden overschreden.
woning Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden
woongebouw Een gebouw, dat meerdere naast elkaar gelegen en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden
9
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de lengte, breedte en diepte van een gebouw: Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren)
dakhelling: Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
de goothoogte van een bouwwerk: Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Indien het terrein voor en achter het gebouw niet even hoog ligt, wordt de goothoogte gemeten aan de voorgevel. Bij kopgevels, zijnde de kortste gevel van een gebouw, wordt geen goothoogte gemeten. Dwarskappen (bij meer dan twee kopgevels) dienen ondergeschikt te zijn aan de hoofdvorm en dus te voldoen aan de maximaal toegestane goothoogte. Dwarskappen mogen maximaal 1/3 bedragen van de gevellengte met een maximum van 5m en niet hoger zijn dan 2,5m boven de toegestane goothoogte.
bouwhoogte: Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
afstand van een gebouw of gebouwenblok tot de erfscheiding: Tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is.
de oppervlakte van een bouwwerk: Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
de oppervlakte van een overkapping: Tussen de buitenste horizontale projecties van de dakconstructie.
de inhoud van een gebouw: Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels, inclusief erkers,(en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.
afstand vanaf bouwlijnen: Bij het bepalen van afstanden vanaf een voorgevel, zijgevel, of achtergevelbouwgrens of de lijn
10
van een bouw- of bestemmingsvlak: vanaf het hart van de op de planverbeelding aangegeven lijnen. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten beschouwing gelaten ondergeschikte bouwdelen als:
−
plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en erkers, mits de overschrijding van bouw- cq. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5m bedraagt;
−
balkons, koekoeken, schoorstenen, luifels en ventilatiekanalen, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1m bedraagt;
−
overstekende daken, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,8m bedraagt. Voor overstekende daken van bijgebouwen geldt een maat van 0,5 m;
−
liftruimtes aan de achterzijde van een gebouw, mits de overschrijding van de bouwc.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 3m bedraagt en de oppervlakte niet meer dan 6m² bedraagt;
−
dak opbouwen ten behoeve van lifthuizen en andere technische voorzieningen, mits de overschrijding van de hoogte niet meer dan 3m bedraagt en de oppervlakte van zo’n dakopbouw niet meer bedraagt dan 8m².
11
Hoofdstuk II Bestemmingsbepalingen
Artikel 3
Agrarisch- Paardenfokkerij (A-PF)
Lid 3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor paardenfokkerij aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
Paardenfokkerijen;
b.
Een paddock, daar waar op de verbeelding aangeduid, met inbegrip van de al aanwezige verlichting;
c.
Een hooitas;
d.
Water;
e.
Parkeren;
f.
Toegangspaden;
g.
Bij de in de bestemmingsomschrijving opgenomen doeleinden behorende andere bouwwerken, welke qua aard en afmeting bij deze bestemming passen zoals een onoverdekte stap/trainingsmolen, voedersilo’s, mest opslag, hekwerken en andere bouwwerken voor hooiopslag. Alsmede agrarisch medegebruik.
Lid 3.2 Bouwregels
1.
Binnen de bouwvlakken zijn gebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van het in artikel 3.1 toegestane gebruik toegestaan;
2.
Binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak met de specifieke functie aanduiding “specifieke vorm van wonen – bedrijfswoning onder voorwaarden toegestaan” maximaal één inpandige bedrijfswoning per volwaardige paardenfokkerij, met daarbij behorende inpandige bijgebouwen met een gezamenlijke inhoud van 350 m³. Over de volwaardigheid horen Burgemeester en Wethouders een agrarische deskundige;
3.
De paddock mag maximaal 25 meter bij 60 meter bedragen;
4.
De goothoogte ten hoogste 3,00 m mag bedragen en de nokhoogte ten hoogste 5,00 m;
5.
Het gebouw met een kap van ten minste 15 graden zal worden afgedekt;
6.
De bouwhoogte van de hooitas mag maximaal 8,50 m bedragen;
7.
De hoogte van andere bouwwerken ten hoogste 5,00 m mag bedragen;
8.
De hoogte van hekwerken maximaal 1,50 m mag bedragen;
9.
De hoogte van voedersilo's ten hoogste 6,00 m mag bedragen.
10.
Er zijn geen nieuwe lichtmasten toegestaan;
11.
Binnen vijf meter uit de oeverlijn van de bestemming “Water” mag geen bebouwing en bouwwerken worden opgericht.
12
Lid 3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
1.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders binnen de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a.
het afgraven, bodem verlagen, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden;
b.
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
c.
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
d.
het keren van gronden;
e.
diepploegen;
f.
het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en taluds;
g.
het vellen of rooien van houtgewassen met een specifieke landschapsen/of cultuurhistorische waarde, die niet onder het regime van de kapverordening vallen zoals beschreven in artikel 10;
h.
het beplanten van gronden met houtgewassen ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
i.
het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- leidingen buiten de erven/bouwvlakken van woningen en agrarische bedrijven en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
j.
het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;
k.
de aanleg van picknickplaatsen en het plaatsen bijbehorend meubilair;
l.
diepte-infiltratie van water;
m.
het scheuren van grasland, anders dan voor een omzetting van grasland in bouwland.
2.
Een vergunning als bedoeld onder 1 is slechts toelaatbaar, indien door die werken en/of werkzaamheden het waterstaatkundig belang, de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een vergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
3.
Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden van
geringe omvang.
13
Lid 3.4 Nadere eisen Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van: 1. de situering en omvang van bouwwerken; 2. tegenprestaties gericht op de verbetering van de gebiedskwaliteit.
14
Artikel 4
Natuur (N)
Lid 4.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
het behoud, herstel of versterking van de aan deze gronden eigen zijnde natuurwaarden en landschappelijke waarden;
b.
de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden en landschappelijke waarden;
c.
agrarisch medegebruik in het kader van het beheer van de natuurgebieden;
d.
toegangspaden naar woningen;
e.
water.
Lid 4.2 Bouwregels
gebouwen 1.
Binnen de nadere bouwaanduiding mag één kapschuur in het kader van terreinonderhoud worden gebouwd met dien verstande dat:
a.
alle bestaande gebouwen, bouwwerken en verhardingen op de percelen D 02665, D 02802, D 02577, D 02575, D02871, D 01325, D 01326 en D 01327 gesloopt en verwijderd zijn;
b.
de oppervlakte maximaal 135m² mag bedragen;
c.
de goothoogte maximaal 3,4m mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 5,1m mag bedragen.
andere bouwwerken 2.
Op gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend toegangshekken en terreinscheidingen worden gebouwd met een maximale hoogte van 1,5m
3.
Van andere bouwwerken mag de bouwhoogte maximaal 3m bedragen.
Lid 4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders binnen de in lid 4.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a.
het afgraven, bodem verlagen, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden;
b.
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
c.
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
d.
het keren van gronden;
e.
diepploegen;
f.
het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en taluds;
15
g.
het vellen of rooien van houtgewassen met een specifieke landschaps- en/of cultuurhistorische waarde, die niet onder het regime van de kapverordening vallen zoals beschreven in artikel 10;
h.
het beplanten van gronden met houtgewassen ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
i.
het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- leidingen buiten de erven/bouwvlakken van woningen en agrarische bedrijven en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
j.
het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;
k.
de aanleg van picknickplaatsen en het plaatsen bijbehorend meubilair;
l.
diepte-infiltratie van water;
m. het scheuren van grasland, anders dan voor een omzetting van grasland in bouwland.
2.
Een vergunning als bedoeld onder 1 is slechts toelaatbaar, indien door die werken en/of werkzaamheden het waterstaatkundig belang, de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een vergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
3.
Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang.
Lid 4.4 Nadere eisen Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot: a.
de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b.
de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 10;
c.
de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;
d.
de gebruiksmogelijkheden op naastgelegen bestemmingen, met dien verstande dat andere bestemmingen niet in hun gebruik mogen worden beperkt.
16
Artikel 5
Tuin (T)
Lid 5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. bij de woningen behorende tuinen. Ten dienste van deze bestemming zijn uitsluitend andere bouwwerken en waterpartijen toegestaan.
Lid 5.2 Bouwregels
1.
De hoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 1 meter.
2.
De verhardingen die tijdens de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan reeds aanwezig waren worden toegestaan;
3.
Het aanbrengen van verharding is alleen toegestaan als toegang tot hoofdgebouwen en bijgebouwen, voor de aanleg van een terras en voor de aanleg van parkeerplaatsen tot maximaal 40% van de oppervlakte van de gronden met de bestemming tuin.
4.
Het oprichten van andere bouwwerken ten dienste van het stallen van fietsen of het plaatsen van huisvuilcontainers voor de voorgevelbouwgrens is toegestaan, mits: a.
geen andere bouwwerken of bijgebouwen in of bij de woning aanwezig zijn die bereikbaar zijn via een achterom, achterpad, via de voor- of zijtuin of op andere reële wijze;
b.
geen enkele mogelijkheid bestaat tot het realiseren van een berging in de tuin zodanig dat deze bereikbaar is via een achterom, een achterpad, via de voor- of zijtuin of op andere reële wijze;
c.
het andere bouwwerk niet hoger is dan de maximaal toegestane hoogte van de erfscheiding in de voortuin met een maximum hoogte van 1,5 meter;
d.
de totale oppervlakte van het andere bouwwerk maximaal 4,00 m2 bedraagt;
e.
het andere bouwwerk moet toegankelijk zijn vanuit de tuin en mag niet rechtstreeks toegankelijk zijn vanaf de openbare weg;
f.
het andere bouwwerk moet op of ten minste 1,00 meter uit de zijdelingse erfgrens zijn gesitueerd;
g.
de verharding van de tuin ten behoeve van het andere bouwwerk tot een minimum beperkt blijft;
h.
het andere bouwwerk niet staat voor een gevelopening in het hoofdgebouw indien de afstand tussen het hoofdgebouw en het andere bouwwerk minder dan 1,00 meter bedraagt;
i.
het andere bouwwerk een plat dak (mag wel onder afschot liggen) heeft.
17
Lid 5.3 Specifieke gebruiksregels De gronden met de bestemming Tuin mogen niet worden gebruikt voor de stalling van kampeermiddelen en vaartuigen.
18
Artikel 6 Water (WA)
Lid 6.1 Bestemmingsomschrijving De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. water met cultuurhistorische waarden; b. waterberging; c. oevers.
Ten dienste van de bestemming zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan, waaronder bruggen, steigers, dammen en/of duikers en kunstwerken, waterhuiskundige voorzieningen en beschoeiingen.
Lid 6.2 Bouwregels
1.
De bouwhoogte van andere bouwwerken die noodzakelijk zijn voor de waterhuishouding en/of verbinding van oevers, mag niet meer bedragen dan 2 meter. Deze andere bouwwerken moeten voldoen aan de op dat moment geldende Keur en beleidsregels van het Hoogheemraadschap van Rijnland. In voorkomende gevallen dient een vergunning bij Rijnland te worden gevraagd.
2.
De hoogte van oeverbeschoeiingen mag maximaal 0,00 meter boven NAP bedragen (waterpeil is 0,60 meter onder NAP).
Lid 6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van andere bouwweren in relatie tot de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 9 en 10.
19
Artikel 7
Wonen – 1 (W-1)
Lid 7.1 Bestemmingsomschrijving De voor wonen-1 aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. woningen; b. bijgebouwen; c. parkeren.
Ten dienste van de bestemming zijn tuinen, water, zwembaden andere bouwwerken en toegangspaden toegestaan
Lid 7.2 Bouwregels woningen 1. De woningen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwaanduidingen met “specifieke bouwaanduiding – nieuwbouw villa 1”en “specifieke bouwaanduiding – nieuwbouw villa 2” worden gebouwd waarbij de volgende voorwaarden van toepassing zijn:
a.
Voordat de aanvraag om omgevingsvergunning wordt verleend dienen alle gebouwen, bouwwerken en verhardingen op de percelen D 02665, D 02802, D 02577, D 02575, D02871, D 01325, D 01326 en D 01327 verwijderd te zijn;
b.
Er maximaal één woning per specifieke bouwaanduiding mag worden gebouwd;
c.
Het staken van alle paardenactiviteiten op de percelen D 02802, D 02665 , D 02871 en D 02575;
d.
Voor het gebied een, door burgemeester en wethouders goed te keuren, inrichtingsplan is opgesteld waarin is aangegeven hoe de landschappelijke inpassing van de woning en het behoud van de op het terrein aanwezige (cultuurhistorische) waarden wordt gewaarborgd en gerealiseerd;
e.
Het bepaalde in artikel 10 “Waarde Cultuurhistorie” onverminderd van kracht blijft;
f.
De percelen D 01325, D 01326 en D 01327 worden heringericht als weiland;
g.
De gevel van een nieuw te bouwen woning bevindt zich op een afstand van tenminste 50 m van een bouwvlak van een inrichting voor het houden van landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij waarbinnen een overdekt dierenverblijf of een opslag van agrarische bedrijfsstoffen als bedoeld in het Activiteitenbesluit mag worden gerealiseerd.
2.
Ten aanzien van de te bouwen woningen inclusief bijgebouwen geldt dat de totale inhoud niet meer mag bedragen dan 2522m³.
3. De inhoud van de woningen mag niet meer dan 1106m³ per woning bedragen ( 2522m³ - 310 m³ (bijgebouwen) /2 ).
20
bouwhoogte
4. De goothoogte en de bouwhoogte van de woningen mogen maximaal 3 meter respectievelijk 9 meter bedragen;
5. De woningen dienen te worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling ten minste 30◦ zal en maximaal 52◦ mag bedragen.
6. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om ontheffing van het bepaalde onder lid 7.2 sub 4 te verlenen wanneer dit gewenst is voor de realisatie van een ingekomen aanvraag om omgevingsvergunning, en daarmee wordt bijgedragen aan een evenwichtig en hoogwaardig architectonisch ontwerp. Alvorens te besluiten, wordt hierover een bindend advies ingewonnen bij de commissie Welstand en Cultureel Erfgoed.
6. Bij iedere woning zijn maximaal twee bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat: a.
de inhoud van de bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 155m³;
b.
de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw maximaal 2,75 meter respectievelijk 5,00 meter mogen bedragen;
c.
de vrijstaande bijgebouwen moeten worden gebouwd opeen afstand van tenminste 2,00 meter van de woning;
d.
de vrijstaande bijgebouwen moeten worden gebouwd op een afstand van tenminste 5,00 meter van de bestemming water;
e.
indien vrijstaande bijgebouwen zijn gesitueerd achter het verlengde van de achtergevel en naast het verlengde van de zijgevel, dan wel de achter- en/of zijgevelbouwgrens, de afstand tot de woning tenminste 1,00 meter moet bedragen;
f.
dakkapellen op bijgebouwen niet zijn toegestaan;
g.
kelders onder bijgebouwen zijn toegestaan met dien verstande dat koekoeken en/of een inritconstructie die toegang biedt tot een kelder onder het bijgebouw niet zijn toegestaan.
andere bouwwerken Voor andere bouwwerken geldt dat: a.
de bouwhoogte maximaal 2,50 meter mag bedragen;
b.
de hoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel maximaal 1 meter mag bedragen en achter de voorgevel 2 meter. Voor entreehekken geldt een maximum bouwhoogte van 2,50 meter.
c.
waar een redelijkerwijs een inhoud kan worden gemeten, moeten worden gebouwd op tenminste 2,00 meter van de achtergevel of een in het verlengde daarvan te trekken lijn;
d.
waar redelijkerwijs een inhoud kan worden gemeten, mag de totale oppervlakte aan andere bouwwerken buiten het bouwvlak maximaal 6,00m² bedragen;
e.
binnen vijf meter uit de oeverlijn van de bestemming “Water” mogen geen bebouwing en bouwwerken worden opgericht.
21
f.
een kelder onder een gebouw is toegestaan met dien verstande dat koekoeken en/ of een inritconstructie die toegang biedt tot de kelder buiten het bouwvlak niet zijn toegestaan.
Zwembaden Onoverdekte zwembaden en de daarbij behorende andere bouwwerken zijn toegestaan, mits: a.
per woning niet meer dan één zwembad wordt aangelegd;
b.
de oppervlakte van een zwembad niet meer bedraagt dan 65m²;
c.
de bouwhoogte van een zwembad maximaal 0,50 meter bedraagt;
d.
de zwembaden dienen te worden gesitueerd achter en minstens 5 meter uit de voorgevelbouwgrens of een in het verlengde daarvan te trekken lijn.
Lid 7.3 Nadere eisen Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot: a.
de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b.
de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 10;
c.
de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;
d.
de gebruiksmogelijkheden op naastgelegen bestemmingen, met dien verstande dat andere bestemmingen niet in hun gebruik mogen worden beperkt.
lid 7.4 Specifieke gebruiksregels 1.
Werkruimtes voor een aan huis verbonden beroep zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden: a.
de werkruimtes zich bevinden in de woningen of in aanbouwen;
b.
de vloeroppervlakte ten behoeve van het aan huis verbonden beroep mag maximaal 30% van de woning bedragen tot een maximum van 40,00m²;
c. 2.
er slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking van mag uitgaan.
Een bijgebouw bij een woning dient slechts voor berging en/of stallingsdoeleinden en mag niet worden gebruikt: a.
als woning of gastenverblijf;
b.
ten behoeve van een aan huis gebonden beroep.
22
Artikel 8 Wonen- 2 (W-2)
Lid 8.1 Bestemmingsomschrijving 1. De voor “Wonen – 2” aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. aaneengebouwde woningen; b. werkruimtes voor een aan huis verbonden beroep, ondergeschikt aan de woonfunctie; c. bijgebouwen.
Ten dienste van de bestemming zijn (gemeenschappelijke) tuinen, andere bouwwerken, water, toegangspaden en (ondergrondse) parkeervoorzieningen toegestaan.
Lid 8.2 Bouwregels
woningen 1.
De aaneengebouwde woningen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
2.
Er mogen maximaal vijf woningen worden gebouwd.
3.
De gebouwen mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan.
Aan- uit bouwen 4.
Aan de achtergevel van woningen zijn aan- en uitbouwen buiten het bouwvlak toegestaan mits:
a.
De overschrijding van de achtergevelbouwgrens door de uitbreiding niet meer dan 3 meter bedraagt;
b.
Het verschil tussen de achtergevel van de uitbreiding en de achtergevel van een aangrenzende woning niet meer dan 3 meter bedraagt indien de aanbouw op of op minder dan 2 meter afstand van de erfscheiding wordt gerealiseerd;
c.
De bouwhoogte van de aan- of uitbouw niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van de woning;
d.
De aanbouwen mogen worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling ten minste 30◦ zal en maximaal 52◦ mag bedragen;
e.
Na uitbreiding van de woning een tuindiepte van ten minste 10 meter resteert;
f.
De uitbreiding niet breder is dan de oorspronkelijke achtergevel, dan wel niet uitsteekt buiten de verlengde van de gemeenschappelijke muren;
g.
De plaats van bijgebouwen niet in strijd komt met het bestemmingsplan;
h.
Een bestaande strijdigheid, indien daar sprake van zou zijn, niet wordt vergroot.
23
Bijgebouwen 5.
Bij iedere woning zijn maximaal twee bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat:
a.
Bijgebouwen zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;
b.
De bijgebouwen op de erfscheiding of tenminste 1 meter van de erfscheiding dienen te worden gebouwd;
c.
De vrijstaande bijgebouwen moeten worden gebouwd op een afstand van tenminste 3 meter van de woning;
d.
De vrijstaande bijgebouwen moeten worden gebouwd op een afstand van tenminste 5 meter van de bestemming water;
e.
De bijgebouwen moeten worden gebouwd op minimaal 3 meter achter de voorgevelbouwgrens;
f.
De aangebouwde bijgebouwen niet meer dan 2/5 deel van de achtergevel mogen beslaan, de achtergevelbouwgrens met niet meer dan 3 meter mag worden overschreden en het verschil tussen de achtergevel van het aangebouwde bijgebouw en de achtergevel van een aangrenzende woning niet meer dan 3 meter bedraagt;
g.
De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen buiten het bouwvlak per woning maximaal 30 m² mag bedragen, met dien verstande dat het erf, het deel van het erf met de bestemming tuin niet meegerekend, voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
h.
De goot- en bouwhoogte van een bijgebouw maximaal 2,75 meter respectievelijk 5 meter mag bedragen;
i.
De bijgebouwen mogen worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling ten minste 30◦ zal en maximaal 52◦ mag bedragen;
j.
Indien op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan de bestaande maatvoering c.q. situering van een bijgebouw afweek van het in dit artikel bepaalde, geldt voor de bestaande situatie die maatvoering c.q. situering als maximum.
6.
De volgens lid 4 toegestane oppervlakte aan aan- en uitbouwen mag aan een zijgevel worden gerealiseerd, mits :
a.
De afstand van de uitbreiding tot de voorgevelbouwgrens minimaal 5 meter bedraagt;
b.
De afstand tot de zijdelingse terreinscheiding minimaal 3 meter bedraagt;
c.
De afstand tot de bestemming water tenminste 5 meter bedraagt;
d.
De bouwhoogte van de aan- of uitbouw niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van de woning;
e.
De uitbreidingsmogelijkheid aan de achtergevel evenredig verminderd wordt.
24
Andere bouwwerken 7.
De hoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter. De hoogte van erfafscheidingen mag voor de voorgevel en in het verlengde daarvan te trekken lijn maximaal 1 meter bedragen. De hoogte van erfafscheidingen mag achter de voorgevel niet meer dan 2 meter bedragen.
Lid 8.3 Nadere eisen Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot: a.
De instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b.
De instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 10;
c.
De verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;
d.
De gebruiksmogelijkheden op naastgelegen bestemmingen, met dien verstande dat andere bestemmingen niet in hun gebruik mogen worden beperkt.
Lid 8.4 Specifieke gebruiksregels 1.
Werkruimtes voor een aan huis verbonden beroep zijn alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden: a.
De werkruimtes zijn zowel in de woningen als in aanbouwen toegestaan;
b.
De vloeroppervlakte ten behoeve van het aan huis verbonden beroep mag maximaal 30% van de woning bedragen tot een maximum van 30,00m²;
c.
Er slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking van mag uitgaan.
25
Artikel 9
Waarde – Archeologie (WR-A) (dubbelbestemming)
Lid 9.1 Bestemmingsomschrijving De voor de Waarde- Archeologie “WR-A” aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.
Lid 9.2 Bouwregels 1.
Op gronden binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd.
2.
Het bepaalde in artikel 9.2 sub 1. is niet van toepassing indien het bouwen betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken: a.
Vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
b.
Een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 30m² en waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 30cm beneden maaiveld;
c.
Een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
Lid 9.3 Afwijking van de bouwregels Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in artikel 9.2 sub 1. met inachtneming van de volgende regels: a.
Afwijking kan slechts worden verleend voor bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
b.
De aanvrager voor het bouwen een rapport heeft overlegd van archeologisch onderzoek, waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht zijn genomen en de waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport hoeft niet overlegd te worden als het college van burgemeester en wethouders al over voldoende gegevens beschikt om de archeologische waarde van de betrokken locatie vast te stellen.
c.
De betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder artikel 9.3 sub b. bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning voorschriften te verbinden, gericht op: Het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; Het doen van opgravingen waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie voldaan wordt; Begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en de bij de vergunning gestelde voorwaarden in voldaan wordt.
26
Lid 9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden. Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in artikel 9 lid zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a.
Het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
b.
Het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
c.
Het verlagen of verhogen van het waterpeil;
d.
Het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
e.
Het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
f.
Het aanbrengen van diep wortelende beplantingen.
Het verbod als bedoeld onder 1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: a.
Noodzakelijk zijn voor het bouwen waarbij het bepaalde in artikel 9.3 sub a., b. en c. in acht is genomen;
b.
Een oppervlakte beslaan van ten hoogste 30m² en waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld;
c.
Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
d.
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
e.
Ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
f.
Zoals bedoeld in artikel 9 lid 4 1 onder f worden uitgevoerd in het kader van regulier onderhoud en beheer.
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien: a.
De werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
b.
De aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd van archeologisch onderzoek, waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen en de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
27
c.
De betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport onder 9.5 bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op: het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; het doen van opgravingen waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen; het begeleiden van de activiteiten door een archeoloog die voldoet aan de normen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
Lid 9.5
Wijzigingsbevoegdheid
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de dubbelbestemming te wijzigen door voor één of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming:
a.
geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien: 1.
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
2.
het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
b.
te wijzigen en/of de begrenzingen tussen de verschillende archeologische gebiedstypen te verschuiven indien: 1.
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarde of archeologische verwachting voor de betreffende gebiedsdelen moet worden aangepast.
28
Artikel 10 Waarde – cultuurhistorie (WR-C) dubbelbestemming
Lid 10.1
1.
Bestemmingsomschrijving
De voor “Waarde – cultuurhistorie” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en zo mogelijk de versterking van de aan deze gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zijnde: a.
De hoofdstructuur van (historische) wegen, lanen, waterlopen en tuinen, die een afgeleide is van het strandwallen- en strandvlaktenlandschap;
b.
De hagenstructuur;
c.
Erfbeplanting in vorm van oude eiken, paardenkastanjes en knotwilgen;
d.
De afwateringssloten;
d.
De openheid van afzanding en ontginning’;
e.
Cultuurhistorische waarden en natuur- en landschapswaarden op perceelsniveau in relatie met de aanwezige bebouwing, zoals: beplantingsstructuren en natuurlijke accidentatie;
2.
Met betrekking tot het bouwen binnen deze bestemming gelden de hieronder omschreven regels. Deze regels hebben, bij strijdigheid daarmee, voorrang boven de regels genoemd in de artikelen 3 tot en met 9 van dit bestemmingsplan.
Lid 10.2
Bouwregels
Bouwen als bedoeld in lid 10.1 onder 2 dient zodanig plaats te vinden dat de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan aanwezige cultuurhistorische waarden niet worden aangetast.
Lid 10.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot: a.
de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b.
de natuur- en landschapswaarden die in het geding zijn, waarbij gedacht moet worden aan accidentatie, waterstructuren, bos- en beplantingsstructuren in samenhang met de landschappelijke hoofdstructuur.
29
Lid 10.4
Omgevingsvergunning
verbodsbepaling 1.
Met inachtneming van het gestelde in lid 10.1 is het binnen het gehele plangebied verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a.
Het aanleggen van verharde wegen, paden of parkeerstroken en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een grotere plaatselijke oppervlakte dan 50 m2, tenzij daarmee direct toegang wordt verschaft tot een woning en/of bijbehorende bijgebouwen dan wel een gebouw met een andere functie. Bij een toename van verhard oppervlak is het beleid van Rijnland zoals vastgelegd in de Keur en beleidsregels 2006 mede een toetsingskader;
b.
Het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden met een grotere hoogte of diepte dan 30 centimeter;
c.
Het kappen van bomen en snoeien van beukenhagen die deel uitmaken van bestaande laanbeplanting;
d.
Aantasting van wateren, waterlopen, sloten en greppels door graven, dempen, verdiepen, vergroten en/of herprofilering;
e.
De aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
f.
Het aanplanten van erfbeplanting als hagen, bomen e.d. die het open karakter teniet doen.
g.
Alle overige werkzaamheden die de cultuurhistorische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale onderhoud van de gronden. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunning wordt gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
toelaatbaarheid Het bepaalde in lid 10.4 onder 1 is slechts toelaatbaar indien door deze werken en/of werkzaamheden aan de cultuurhistorische waarde van deze gronden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan zoals omschreven in de toelichting van dit bestemmingsplan.
uitzondering Het bepaalde in lid 10.4 onder 1 is niet van toepassing op het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden in het kader van onderhoud en beheer.
30
Hoofdstuk III
Artikel 11
Algemene regels
Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een omgevingsvergunning waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12
Algemene bouwregels
Lid 12.1 Geen gebouw mag worden opgericht, indien hierdoor op enig terrein een situatie zou ontstaan, waarbij aan deze regels niet langer meer zou worden voldaan, dan wel een reeds bestaande afwijking zou worden vergroot.
Lid 12.2 Geen ander werk of werkzaamheid mag worden uitgevoerd, indien hierdoor op enig terrein een situatie zou ontstaan, waarbij aan deze regels niet langer meer zou worden voldaan, dan wel reeds bestaande afwijking zou worden vergroot.
Lid 12.3 De hellingshoek van de daken van (bij)gebouwen bedraagt maximaal 60graden. Tenzij anders bepaald (zie artikel 3)
lid 12.4 Bij de beoordeling van ondergrondse bouwwerken geldende regels van de bovenliggende bestemming, tenzij in de regels anders is bepaald, dan wel voor de onderlaag een afzonderlijke bestemming is gegeven in welk geval de regels van die bestemming gelden.
Uitstekende bouwdelen
lid 12.5 Van een gebouw, waarvoor een maximum goothoogte is bepaald, mag geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die de betreffende gevel snijden ter hoogte van de maximum goothoogte en terugvallen onder hoeken van 60° met de horizon, dan wel de voor het betreffende gebouw in deze regels specifiek bepaalde dakhellingen, met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen, zoals dakkapellen (die voldoen aan lid 12.6), antennes en schoorstenen, buiten beschouwing blijven.
31
dakkapellen
lid 12.6 Van dakkapellen – uitsluitend toegestaan op het dakvlak – mag de breedte niet meer bedragen dan 50% van de breedte van het dakvlak, gemeten langs de voet van de dakkapel. Bredere dakkapellen tot maximaal 75% van de breedte van het dakvlak zijn slechts toegestaan op niet naar de openbare weg gekeerde dakvlakken. De afstand van een dakkapel tot de zijkant van het dakvlak mag, in de horizontale projectie gemeten, nergens minder bedragen dan 1 meter. Op bijgebouwen zijn geen dakkapellen toegestaan.
32
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
Lid 13.1
Gebruiksbepaling
Het is verboden gronden en bouwwerken te (laten) gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de op de verbeelding aangeven bestemming en deze regels.
Lid 13.2
Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in het eerste lid wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 7.10 Wro, in elk geval verstaan: a.
Het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is voor de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen;
b.
Lid 13.3
Het gebruik ten behoeve van een seksinrichting.
Ontheffingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 13.1 indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
33
Artikel 14
Algemene regels inzake afwijking
Lid 14.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de desbetreffende regels in dit plan voor: a.
Het afwijken van de voorgeschreven maten en afmetingen tot een maximum van 10%, indien in verband met de realisering van de bestemming of ingekomen omgevingsvergunning, de afwijking noodzakelijk is en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van derden;
b.
Het oprichten van gebouwen ten behoeve van openbaar nut, met dien verstande dat de inhoud niet meer dan 75 m3 en dat de goothoogte niet meer dan 3,50 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter mogen bedragen;
c.
Het oprichten van andere bouwwerken van openbaar nut, met dien verstande dat de hoogte van deze bouwwerken niet meer dan 10 meter mag bedragen;
d.
Geringe afwijkingen van bestemmings- of bouwgrenzen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
e.
De bouw van andere bouwwerken ten dienste van de telecommunicatie, mits deze bouwwerken van geringe horizontale afmetingen zijn en mits: bij vrijstaande bouwwerken de bouwhoogte niet meer dan 40 meter bedraagt, de locatie past binnen het gemeentelijk antennebeleid; in het geval het bouwwerk op een ander gebouw wordt geplaatst, de toegelaten bouwhoogte van dat gebouw met niet meer dan 6 meter wordt overschreden;
f.
De bouw van andere bouwwerken ten dienste van het landelijk alarmeringsnetwerk mits: bij vrijstaande bouwwerken de bouwhoogte niet meer dan 25 meter bedraagt; in het geval het bouwwerk op een ander gebouw wordt geplaatst, de toegelaten bouwhoogte van dat gebouw met niet meer dan 6 meter wordt overschreden;
g.
De bouw van straatmeubilair binnen bestemmingen waar dit krachtens de bestemmingsbepalingen niet bij recht is toegestaan.
Lid 14.2 Voorwaarde toepassing afwijken van de regels Ontheffingen mogen slechts worden verleend als naar het oordeel van het college van Burgemeester en Wethouders geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
34
Artikel 15
Algemene procedureregels
Lid 15.1 Toetsingscriteria bij afwijkingsbevoegdheid Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid wordt getoetst aan de volgende algemene criteria:
straat en bebouwingsbeeld 1.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de instandhouding c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld zoals omschreven in de toelichting van dit plan.
cultuurhistorische en architectonische waarden 2.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvorm dient rekening gehouden te worden met de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden.
verkeersveiligheid 3.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan.
sociale veiligheid 4.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen dient voorkomen te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
milieusituatie 5.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en verkeersaantrekkende werking. Een wijziging van gebruik naar een milieugevoelige bestemming moet kunnen voldoen aan de in de milieuwetgeving vastgelegde normering.
watertoets 6.
Bij een toename van verhard oppervlak (daken, wegen, parkeerterreinen, gedraineerde oppervlakken), in de toekomstige situatie, is het beleid van Rijnland zoals vastgelegd in de Keur en beleidsregels 2006 het toetsingskader. In de Keur is vastgelegd dat, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling meer dan 500 m2 onverhard oppervlak wordt verhard, compenserende maatregelen noodzakelijk zijn in de vorm van extra open water ter grootte van 15% van de toename van de verharding.
35
gebruiksmogelijkheden 7.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed. Andere bestemmingen mogen niet in hun gebruik worden beperkt.
36
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16
Overgangsrecht bouwwerken
Lid 16.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning/ omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: a.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b.
na het teniet gaan ten gevolge een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
Lid 16.2 Eenmalig kan ontheffing worden verleend van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 5%.
Lid 16.3 Het eerste lid is niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 17
Overgangsrecht gebruik
Lid 17.1 Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Lid 17. 2 Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Lid 17.3 Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Lid 17.4 Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
37
Artikel 18
Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.
Artikel 19
Slotregels
Dit plan kan worden aangehaald onder de naam: “Bestemmingsplan Raaphorstlaan”
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Wassenaar, gehouden op 15 december 2014
De griffier, De voorzitter,
38