Inhoudsopgave
Het staat geschreven (Een Mike Hammer-verhaal) . . . . . . . . . . . . . 7 De vreemdeling (David Bell) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43 Het laatste testament (Peter Blauner) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91 De Caxton bibliotheek (John Connolly) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 119 Verleden tijd (Thomas H. Cook) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 171 De boekenclub (Loren D. Estleman) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
Het staat geschreven Een Mike Hammer-verhaal
Agenten komen altijd met z’n tweeën. Eén klopt er op de deur, maar ze komen samen binnen, de tweede is voor het geval je lastig gaat doen. Een agent bestuurt de politieauto, de ander beantwoordt de radio. Een lul in burger stelt de vragen, de ander maakt notities. Soms denk ik dat ze alleen maar op hun eentje naar de tandarts gaan. Of naar bed. Of zelfmoord plegen. Ik liep naar de wachtkamer waar een cliënt al tien minuten zat te wachten tot ik mijn telefoontje had beëindigd. Ik knikte naar hem, maar de man van zo’n één meter tachtig lang stond al op. Bruine schoenen, bruin pak, bruine ogen, bruine haren. Het was gewoon een opluchting dat hij geen Bruin heette. ‘Loopt u met me mee, meneer Hanson?’ zei ik. Van achter haar receptiebalie naast mijn kantoordeur keek Velda – een zwartharige schoonheid in een witte blouse en een zwarte rok – me aan met een blik waaruit bleek dat zij hetzelfde had gedacht. Meneer Hanson knikte terug. Geen zenuwachtige glimlach, geen enkele ongerustheid in zijn manier van doen. Meestal is iemand die een privédetective nodig heeft niet op zijn gemak. Toen ik naar hem toeliep stak hij me ter begroeting een hand toe, maar ik liep langs hem heen naar de deur en duwde die open. Zijn partner stond als een schildwacht met zijn rug tegen de muur en zijn handen op zijn rug. Hij was iets kleiner dan Hanson, droeg een pak in een andere tint bruin en een wilde, geelwit gestreepte stropdas. Natuurlijk was hij jonger, ergens in de dertig, terwijl zijn partner tegen de veertig liep. ‘Waarom kom je ook niet binnen?’ vroeg ik en ik maakte het na-jou-gebaar. Ook deze man glimlachte niet. Hij keek me lang aan en zonder te knikken of iets te zeggen liep hij naar binnen en ging naast Han-
7
son staan, alsof ze samen aan de verkeerde kant van een vuurpeloton stonden. Een kant van Velda’s mooie mond vertrok toen ik de deur dichttrok en met de agenten naar mijn kantoor liep. Ik ging achter mijn bureau zitten en gebaarde dat ze konden gaan zitten. Maar agenten houden niet van uitnodigingen en bleven staan. Terwijl ik mijn stoel achteruit rolde, zei ik: ‘Jullie wapperen niet met bevelschriften, dus dit is geen huiszoeking of arrestatie. Ga daarom zitten.’ Met frisse tegenzin deden ze dat. Hansons partner, die gekwetst leek, zei: ‘Hoe wist je wat we waren?’ Ik kan niet mysterieus kijken, dus zei ik: ‘Jullie stralen het uit.’ ‘We zouden ook zakenmensen kunnen zijn.’ ‘Zakenmensen dragen geen pistool op hun heup en als ze dat wel doen, hebben ze genoeg geld om een maatkostuum te dragen dat het camoufleert. Jullie zien er veel te netjes uit om gangsters te zijn, maar niet netjes genoeg voor FBI-agenten. Jullie zijn ofwel van de NYPD of hun neven uit Jersey.’ Ze keken elkaar aan en Hanson haalde zijn schouders op. Waarom zouden ze hier tegenin gaan? Ze waren agenten en hadden een opdracht. Het was niet persoonlijk. Nonchalant haalde hij een opgevouwen biljet van honderd dollar uit zijn broekzak en legde dat op mijn bureau alsof hij me een ruime fooi gaf. ‘Oké,’ zei ik. ‘Jullie hebben mijn volle aandacht.’ ‘We willen je inhuren.’ Hij vond het duidelijk verschrikkelijk om dat te moeten zeggen en ik had moeite om mijn gezicht in de plooi te houden. ‘Wie zijn we?’ ‘Dat zei je zelf al,’ zei Hanson. ‘De NYPD.’ Hij kokhalsde bijna toen hij dat zei. Ik wees naar het biljet op mijn bureau. ‘Waarom dat geld?’ ‘Om het legaal te maken. Om je geheimhouding te verzekeren. In je licentie van de staat New York staat dat je daartoe verplicht bent zodra je een aanbetaling accepteert.’ ‘En als ik het aanbod afsla?’
8
Heel even dacht ik dat ze gingen glimlachen, maar ze onderdrukten die neiging. Zelfs in hun ogen lag een sprankje opluchting. Interessant – ze wilden dat ik het zou afslaan. Dus pakte ik het honderdje, schreef een kwitantie en gaf die aan Hanson. Hij bekeek die zorgvuldig, vouwde haar daarna op en stak haar in zijn portemonnee. ‘Waar gaat het over?’ vroeg ik. Hanson haalde diep adem en legde zijn handen in zijn schoot. Het waren grote, soepele handen. Hij zei: ‘Dit was níét het idee van de afdeling.’ ‘Dat kan ik me voorstellen.’ Hij nam de tijd om te antwoorden. ‘Je weet natuurlijk, Hammer, dat er mensen bij de overheid werken die meer invloed hebben dan burgemeesters of commissarissen van politie.’ Ik knikte. Hij hoefde het niet uit te leggen. Verdomme, we wisten allebei wat hij bedoelde. Hij zei niets, maar keek naar mijn telefoon en daarna door de kamer. Voor hij iets kon vragen, zei ik: ‘Ja, ik neem gesprekken met cliënten op… nee, ik heb de schakelaar niet omgezet. Je kunt praten.’ Toch keken ze elkaar even aan. Ik zei: ‘Als jullie je zo bezorgd maken kunnen we ook even weggaan… buiten op straat kunnen we ook praten.’ Hanson stond knikkend op. ‘Laten we dat maar doen.’ Met z’n drieën liepen we naar de wachtkamer, waar ik tegen Velda zei dat ik niet wist hoe lang ik weg zou zijn. Haar donkere ogen lachten niet meer nu ze zag dat ik wegging met deze mensen die overduidelijk van de politie waren. We namen de achterdeur naar de privétrap die de conciërge gebruikte om het vuilnis buiten te zetten en liepen de straat op. Daar konden we praten. Het verkeer en de voetgangers stoorden microfoontjes, door in beweging te blijven blijf je uit de buurt van meeluisterende oren en te midden van al deze mensen heb je de meeste privacy ter wereld. We wandelden. Het was een frisse, zonnige lenteochtend.
9
Anderhalf blok verderop zei Hanson: ‘Er is een Amerikaanse senator in Manhattan om deel te nemen aan een conferentie van de Verenigde Naties.’ ‘Een van die vuile zaakjes die iemand moet opknappen, neem ik aan.’ ‘Nu die senator in de stad is, wil hij dat jij iets nader bekijkt.’ Ineens klonk het niet meer zo geweldig. Senator of niet. Ik fronste mijn wenkbrauwen. ‘Waar hebben we het over? Een simpel diefstalletje?’ ‘Nee. Er is niets “simpels” aan. Maar door sommige aspecten ervan ben jij… er geknipt voor.’ Grote God, hij gaf dit echt niet graag toe. Ik vroeg: ‘Zijn jullie mensen er al mee bezig geweest?’ ‘Nee.’ ‘Waarom niet?’ ‘Dat zijn jouw zaken niet, Hammer.’ Mijn zaken niet? We stonden stil voor een rood stoplicht en ik vroeg: ‘Hoe zit het met de FBI als er iets onderzocht moet worden? Een Amerikaanse senator moet toch aan die touwtjes kunnen trekken.’ ‘Dit is een plaatselijke kwestie. Beperkt zich tot New York.’ Maar niet iets wat de NYPD kon afhandelen. Het licht werd groen en we slenterden met de andere voetgangers naar de overkant. Er was iets raars aan de term die Hanson had gebruikt – ‘nader bekijkt’. Als het geen diefstal was, was de senator dan soms… iets verloren? Of moest ik iets stelen? Ik ging opzettelijk langzamer lopen en bekeek de etalages. Hanson zei: ‘Je hebt niet gevraagd wie de senator is.’ ‘Je zei dat het zich tot New York beperkte. Dat zijn er maar twee.’ ‘En je bent niet nieuwsgierig om welke van de twee het gaat?’ ‘Nee.’ Hanson fronste zijn wenkbrauwen. ‘Waarom niet?’ ‘Omdat jij zelf bepaalt wanneer je me dat gaat vertellen. Of ik ga hem persoonlijk ontmoeten.’ Ik zag geen ergernis op zijn gezicht en hoorde die ook niet in zijn stem. Afgemeten vroeg hij: ‘Wat voor privédetective ben jij, Hammer? Heb je helemaal geen vragen?’ 10
Ik stond abrupt stil, ging met mijn rug naar een etalage staan en keek ze aan. Iedereen die langs ons liep, zou denken dat we drie vrienden waren die overlegden of we een hapje zouden gaan eten of wat zouden gaan drinken. Alleen iemand die het wist, zag aan de manier waarop we stilstonden en ons bewogen dat we de bobbel van een pistool onder ons colbertje verborgen en dat onze gelaatsuitdrukking puur voor de schijn was. Ik zei: ‘Geen wonder dat jullie razend zijn. Ondanks alle expertise van de NYPD besluit de senator mijn hulp in te roepen om een vermist hebbedingetje op te sporen. Niet jullie. Dat levert een boel hoongelach op.’ Deze keer kneep Hanson zijn ogen tot spleetjes. ‘Dit… “hebbedingetje” van jou mag misschien klein van omvang zijn, Hammer, maar het veroorzaakt een boel gedoe aan de top.’ ‘Blijkbaar tot in het kantoor van de senator.’ Hanson zei niets, maar ook dat was een antwoord. Ik vroeg: ‘Nog hoger dan dat?’ Ineens had ik het door. Het was absurd, maar ik hoorde mezelf vragen: ‘Toch niet… de president?’ Hanson slikte. Toen haalde hij zijn schouders op. ‘Dat heb ik niet gezegd, Hammer. Maar… hij is de allerhoogste, hè.’ Ik lachte grommend. ‘Tegenwoordig niet meer.’ Als ze van de FBI waren geweest, was ik nu misschien beschuldigd van verraad, opruiing of zoiets stoms. Maar deze twee wisten het antwoord al – nou ja, in ieder geval Hanson. Ik gaf het ze toch. ‘Tegenwoordig,’ zei ik, ‘hebben de politieke partijen, bankbobo’s en lobbyisten het voor het zeggen. Hoe belangrijk de politicus ook is, hij is niet meer dan een schaakstuk dat voor geld verzet wordt. En dat geldt ook voor de grote man in het Oval Office.’ Hansons partner bemoeide zich ermee: ‘Ik vind je behoorlijk cynisch, Hammer.’ Een joch op een skateboard kwam de hoek om racen. Toen hij voorbij was, zei ik: ‘Wat voor klusje veroorzaakt zoveel drukte?’ We liepen verder. Hanson zei: ‘Die is er nou eenmaal, dus wat maakt dat uit. We zijn allemaal maar pionnen, nietwaar, Hammer? Kom, we gaan.’ 11
‘Waar naartoe?’ ‘Naar de senator.’ We hadden net zo goed in de luxueuze woonkamer van een villa in Westchester kunnen zitten, gezien de gepolijste houten lambrisering, de luxe meubels en het Oosterse tapijt. Maar we zaten in de presidentiële suite van het hotel St. Moritz op Central Park South. Mijn gastheer, die in een bijna koninklijke armstoel zat, was niet de president, maar gewoon een Amerikaanse senator in zijn derde opeenvolgende ambtstermijn. En senator Hugh Boylan, een grote, bleke, vlezige man met een kaboutertwinkeling, was hier net zo misplaatst als ik. Zijn slecht geperste ecrukleurige streepjespak en slordig geknoopte blauwrood gestreepte stropdas pasten goed bij zijn borstelige grijze haren, die minstens een week niet geknipt waren. Zijn wenkbrauwen waren dikke, donkere, liggende uitroeptekens; een mannelijk contrast met zijn vlezige, sensuele mond. Hij had ervoor gezorgd dat we allebei bier te drinken kregen. Flessen. Geen glazen. Een leuk gewone-man-gebaar. De flesjes stonden zonder onderzetters op de lage, marmeren salontafel tussen ons in. Ik had er ook mijn hoed op gelegd. Ik zat op een bank die meer welgevormde rondingen had dan een dure callgirl. De senator zat voorovergebogen. Zijn lichtblauwe ogen onder de wenkbrauwen waren roodomrand. Hij gebaarde met een hand met dikke vingers, ze waren zo zacht dat ze een straatarme jeugd logenstraften. Zijn dagen als havenarbeider lagen eeuwen achter hem. ‘Raar dat we elkaar nog nooit hebben ontmoet, meneer Hammer.’ Hij had een warme, dikke stem als Guinness dat in een glas werd geschonken. ‘Misschien omdat we politiek verschillen.’ ‘Ik doe niet aan politiek, senator.’ Zijn Groucho-Marx-wenkbrauwen klommen naar een warrige haarlok. ‘U hebt ooit mijn conservatieve collega, senator Jasper, geholpen. U bent beroemd door dat beruchte incident in Rusland toen u zijn bodyguard was.’ ‘Dat was gewoon werk.’
12
‘Misschien hebt u dan ook geen bezwaar om voor een ambtenaar van … liberale kleur te werken.’ ‘Zo lang u me maar niet probeert te bekeren, senator.’ ‘Oké,’ zei hij grinnikend en hij ging makkelijker in zijn stoel zitten. Hij sloeg zijn handen in elkaar. ‘Ik hoop dat u als inwoner van onze prachtige staat weet dat ik voor mijn kiesdistrict vecht en partijpolitiek probeer te vermijden. Dat ik voor het welzijn van de mensen vaak met mijn eigen partij overhoop lig.’ ‘Senator, u hoeft zich niet aan mij te verkopen. Ik stem al jaren niet meer.’ Er verscheen een zweem van een glimlach op zijn vlezige gezicht. ‘Ik hoop alleen maar dat u niet denkt dat ik een tegenstander ben. Dat u neerkijkt op mijn pogingen.’ ‘U bent eerlijk en u bent een vechter. Dat is voor mij voldoende.’ Zijn bleke wangen werden vuurrood. Had ik onbewust iets pijnlijks aangeroerd? ‘Dat waardeer ik,’ zei hij rustig. Het zonlicht filterde door de vitrage naar binnen en maakte stofplekken zichtbaar – ook het St. Moritz had stof. Auto’s toeterden onder ons, maar heel zacht. De stad besteedde geen aandacht aan een eerbiedwaardige ambtenaar en een vroegere roddelpersheld. ‘Nicholas Giraldi is gisteren gestorven,’ deelde hij mee. Wat nou? Don Nicholas Giraldi, hoofd van de zogenaamde zesde maffiafamilie in New York, was gisteravond in zijn privékamer in het St. Luke’s ziekenhuis in zijn slaap overleden. Het had in alle avondkranten gestaan en alle media hadden het gemeld: ‘Ouwe Nic’, de goedaardigste van een kwaadaardig geslacht, was eindelijk heengegaan. ‘Dat heb ik gehoord.’ Boylan glimlachte als een priester die een weerbarstige parochiaan zegent. ‘U kende hem. Er wordt gefluisterd dat u soms voor hem werkte. Dat hij u vertrouwde.’ Ik nam een slok Miller Light en haalde mijn schouders op. ‘Waarom zou ik dat ontkennen? Dat maakt me niet slimmer. Net zomin als werken voor u me liberaal maakt.’ 13
Hij grinnikte weer. ‘Dat bedoelde ik ook niet. Het lijkt erop… vergeef het me, meneer Hammer… het komt een beetje vreemd over dat een man die ooit de krantenkoppen haalde omdat hij gangsters doodde met zo iemand zou samenwerken.’ ‘Samenwerken is een groot woord, senator. Ik heb wat klusjes voor hem opgeknapt die niets met zijn… werk te maken hadden. Zaken die hij niet wilde laten corrumperen door zijn eigen kornuiten.’ ‘Kunt u iets specifieker zijn?’ ‘Nee. Zijn dood betekent niet dat de geheimhoudingsplicht tegenover een cliënt overboord kan worden gezet. Die agent Hanson in de andere kamer heeft het ontvangstbewijs van een honderddollarbiljet dat ik heb getekend voordat ik hiernaartoe kwam. Het staat in de kleine lettertjes.’ De donkere wenkbrauwen gingen heen en weer. ‘Eerlijk gezegd is dat een opluchting voor me. Want wat ik u ga vragen balanceert op de rand van die geheimhoudingsplicht, meneer Hammer. Maar ik hoop dat u antwoord kunt geven. En dat u erop vertrouwt dat ik even discreet zal zijn.’ ‘Vraagt u maar.’ Hij sloeg zijn armen over elkaar als een grote Ierse geest die op het punt staat een wens te vervullen. ‘Hebt u iets van de oude don ontvangen. Kort voor… of misschien tijdens… zijn dood?’ ‘Nee. Wat had ik moeten krijgen?’ ‘Een boek. Mogelijk een grootboek.’ Ik zette mijn bierflesje op de salontafel. ‘Nee. Zoekt u dat? Een grootboek?’ Hij knikte en ging bijna fluisterend verder: ‘En nu is uw discretie vereist. De don was heel lang heel machtig… vanaf eind jaren veertig. Zijn aanpak was naar moderne maatstaven ouderwets. Tot het einde toe. Een typisch verouderd gebruik van don Giraldi was blijkbaar om elke transactie, iedere overeenkomst die hij sloot, eigenhandig met de pen te noteren. Niemand weet precies wat er in dat boek staat. Er zijn meer boeken met grotendeels fictieve gegevens die speciaal voor de belastingdienst zijn. Maar in dit specifieke boek zouden de echte gegevens staan, de feitelijke transacties van zijn zaken. Als hij ernaar werd gevraagd, zei hij alleen maar “Het staat in het boek.”’ 14
Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik ken die geruchten. Dat hij het boek achter slot en grendel bewaarde of ergens in een safe. En dat al zijn geheimen in dat ding stonden. Maar ik heb het nooit geloofd.’ ‘Waarom niet?’ Ik maakte een afwijzend gebaar. ‘Hij was veel te geslepen om iets op papier te zetten wat hemzelf kon belasten als het in verkeerde handen viel. Nee. Het is een fabeltje, senator. Als het uw bedoeling is om me naar dat ding te laten zoeken, adviseer ik u dat plan meteen op te geven.’ Maar het grote hoofd schudde van links naar rechts. ‘Nee, meneer Hammer. Dat boek is heel erg echt. Toen zijn gezondheid begin dit jaar ernstig slechter werd, zei Ouwe Nic tegen zijn allernaaste medewerkers dat het boek aan de persoon gegeven moest worden die hij het meest vertrouwde.’ Fronsend haalde ik mijn schouders op. ‘Dan zit ik ernaast. Hoe dan ook, ik ben die persoon niet. Hij heeft me dat verrekte boek niet gestuurd. Maar hoe weet u wat zijn “allernaaste medewerkers” hebben gehoord?’ ‘FBI-afluisterapparatuur.’ Zijn glimlach had iets fee-achtigs, maar zijn ogen stonden zo hard als staal. ‘Denkt u dat u dat grootboek kunt opsporen, meneer Hammer?’ Weer haalde ik mijn schouders op. ‘Het is een grote stad. Het wordt nog erger dan die speld in die hooiberg vinden. Maar wat gaat u met dat ding doen? Denkt de FBI processen te kunnen beginnen met wat erin staat?’ Hij slikte iets weg. Ineens keek hij me niet meer aan. ‘Het is duidelijk, meneer Hammer, dat de namen, gegevens, feiten en cijfers in een grootboek zeer interessant zijn voor rechtshandhavers. Zowel lokaal als federaal. Het is ook duidelijk dat ze voor de opvolgers van de don zeer waardevol zijn.’ Ik knikte. ‘Het verleent henzelf rugdekking en geeft een heleboel informatie over de andere maffiafamilies, corrupte agenten en beroemde mensen. De afpersingsmogelijkheden alleen al zijn…’ Ik maakte mijn zin niet af. Want het hoofd van de senator was nu gebogen en hij had zijn ogen even dicht gedaan. Ik wist het. Ik wist het. 15