Tom Egeland
Het testament van Nostradamus Uit het Noors vertaald door Annelies de Vroom
de geus
Deze uitgave is mede tot stand gekomen dankzij een bijdrage van norla (Oslo) Bijbelcitaten zijn afkomstig uit de Nieuwe Bijbelvertaling, Querido, Amsterdam 2004 Oorspronkelijke titel Nostradamus’ testamente, verschenen bij Aschehoug Oorspronkelijke tekst © H. Aschehoug & Co. (W. Nygaard) as, Oslo 2012 Nederlandse vertaling © Annelies de Vroom en De Geus bv, Breda 2015 Omslagontwerp Mijke Wondergem Omslagillustratie © Wojciech Zwolinski/iStockphoto isbn 978 90 445 3098 8 nur 331 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl. Meer weten over onze boeken en auteurs? Meld u dan aan voor onze nieuwsbrief via www.degeus.nl of volg ons via social media: De_Geus
DeGeusBreda
# 1549 Palazzo Vecchio
Florence
In het licht van de flakkerende fakkels in het keldergewelf liet hij zijn blik glijden over de oude kisten. Solide, duurzaam. Dik en hard hout. Strakke banden van geciseleerd metaal. Ingenieus sluitmechanisme. Hij dacht: Onvoorstelbaar. Ze bestaan echt. In het koele donker parelden zweetdruppeltjes op zijn voor hoofd. Bijna zeventig jaar – sinds de johannieters de vieren twintig kisten uit de handen van de moslims hadden gered – stonden ze hier in het diepste gewelf van het Vecchiopaleis. Bijna niemand wist van hun bestaan. Alleen de machtige patri archen in de Medicifamilie hadden een idee wat erin kon zitten. Om te beginnen Lorenzo il Magnifico. En nu hertog Cosimo de Grote. Ze hadden verschillende namen, deze kisten: het geheim van de tempelridders, Caesars schat. Maar de oudste benaming – die de kisten al meer dan 1500 jaar achtervolgde, sinds de tijd dat Caesar ze in een tempel in het oude Rome had laten verbergen – was de meest onaangename: Bibliotheca Diaboli. De bibliotheek van de duivel. De kisten bewaarden de geheimen van de goden, werd er ge zegd. De handgeschreven ooggetuigenverslagen van de profe ten. Occulte recepten. Magische rituelen. Notities van de doden. Astronomische berekeningen, astrologische voorspellingen. Wijsheden uit de Oudheid. De hertog had laten doorschemeren dat het Boek der Wijzen verstopt zat tussen de schriftrollen, de geschriften van papyrus en perkament en de codices. Nu was het zijn verantwoordelijkheid. De vorst had hém ver zocht de kisten te verbergen. Hem gezegd ze zo goed te verber
9
gen dat ze niet voor de tijd er rijp voor was, voor de wereld er klaar voor was, werden gevonden. Ik weet waar ik de kisten ga verbergen, dacht Michel de Nostra damus.
10
# 1995 Stanford University
San Francisco
Als professor William Blackmore werd gevraagd waaraan hij werkte, zei hij altijd: ik zoek naar God. Als ze dan vroegen of hij theoloog was, schudde hij zijn hoofd, streek nadenkend met zijn hand over zijn baard en antwoordde chagrijnig: ‘Nee, ik ben we tenschapper.’ Een blik op professor William Blackmore deed je je onmid dellijk afvragen of hij wel had meegekregen dat de hippietijd al vijfentwintig jaar geleden was vertrokken in een wolk van ma rihuana en ongebreidelde seks. Zijn lange haar was in een paar denstaart bijeengebonden. Zijn baard was waarschijnlijk al dagen niet verzorgd. Hij liep rond in een broek met gaten en geruite flanellen overhemden. Een pakje sigaretten in zijn borstzakje. Hij had een zware, intense stem en zijn exemplarische dictie en wijze van formuleren stonden in schril contrast met zijn wat sjofele uiterlijk. Het laboratorium van de professor lag aan het eind van een lange gang die deed denken aan een ziekenhuisafdeling die in de vergetelheid was geraakt en was overgeleverd aan bacteriën en ronddolende patiënten. Op deze late middag stond hij voor een doorbraak. Na vele jaren van voorbereiding en lange maanden van medische, neurologische en psychologische onderzoeken en experimenten was het zijn staf en hem bijna gelukt. Hij stond op het punt God te vinden. De god die professor Blackmore zocht, was niet de bijbelse God. Niet de religieuze of de spirituele God. Niet hij die in het he melrijk woont. Ook niet de god die zich verborg in de wonderen om ons heen. Toch was hij zonder twijfel de God van de profeten en uit de openbaringen.
11
Misschien, en William Blackmore vond het leuk om dat te den ken, vergist iedereen zich. Misschien is het geloof in God een col lectieve verkeerde voorstelling van zaken. Misschien, dacht hij, is God iets volkomen anders.
12
# 2012 Palazzo Vecchio
Florence
Mijn God, dacht de monnik en hij kuste het kruis aan zijn ket ting, ik geef mijn lichaam en geest in uw handen. Voorzichtig trok de monnik de lus over zijn hoofd, waarna hij de knoop strakker trok. Het touw schuurde langs zijn adamsap pel en nek. Het andere eind van het touw had hij vastgemaakt aan het massieve bureau. Hij klauterde op het raamkozijn. Toen hij het enorme raam opende, klapperde zijn monnikspij in de wind. Zijn knieën trilden. Achter hem bonkten de mannen van de kardinaal op de deur. Hij had die gebarricadeerd met de gereed schapskist van de werklui en een ladder. Wilde beesten, dacht hij, niets anders dan wilde beesten! Er kwam een duif aan gefladderd, die op het randje van het raamkozijn ging zitten. Hij hield zijn kopje scheef. De monnik dacht: Zou God met mededogen naar deze arme zelfmoordenaar kijken? Hij hoopte vurig dat God mild zou oordelen over een gelovige, trouwe dienaar die, ondanks al les, in liefde voor Onze-Lieve-Heer en zijn Zoon zijn miserabele aardse bestaan verliet. In een verlangen naar het paradijs. In de toren hoog boven hem sloeg de klok de eerste zware slag van de middag. Ad majorem Dei gloriam! fluisterde de monnik. Hij leunde naar voren en zocht naar de mensen met wie hij had af gesproken. Maar hij zag ze niet in het gekrioel van al die toeris ten op het Piazza della Signoria. Ze waren laat. De achtervolgers waren hen voor. Zelf had hij gedaan wat hij kon. Hij had gepro beerd hen te waarschuwen, had ze gevraagd hierheen te komen, naar het Palazzo Vecchio, waar anders? Hij wilde alles uitleggen. Maar de tijd ontbrak. Hij was opgespoord. Ingehaald. Omringd. Elk moment konden de hyena’s van de kardinaal binnenkomen. Om hem te vermoorden? Om zijn tong uit te snijden? Om hem
13
onder dwang terug te brengen naar het klooster om hem daar in een vochtige cel te stoppen samen met de andere opstandige monniken? Nee, bedankt. Hij gaf de voorkeur aan de milde ge nade van God. Een laatste keer keek hij speurend over de piazza. Hij zag ze niet. Dan moesten ze het zelf ontdekken. Het geheim. Het oeroude geheim.
14
#
Z
o begint het verhaal. Ergens moet het immers beginnen. Dus waarom niet hier? Of begon het eigenlijk op een heel andere plaats in een heel andere tijd? Misschien op zondagavond met de lezing van professor Moretti? Begon het toen een monnik in blinde paniek met een touw om zijn nek uit een raam van het Pa lazzo Vecchio sprong? Of begon het, nog beter, duizenden jaren geleden, in een wereld die anders was dan de onze, maar toch ook weer behoorlijk hetzelfde? Een poos geleden was ik een week in Florence. Daar gebeurde het. Ik zal het verhaal zo goed mogelijk vertellen. Alles wat er die week in Florence gebeurde. Ik weet niet waar en wanneer het verhaal precies is begonnen. Eigenlijk niet. Ik weet ook niet waar het eindigt. Nog niet. Nu ben ik terug. In Oslo. In mijn kantoor. Voor de meeste men sen is het eigen kantoor een werkplek. Voor anderen onder ons een toevluchtsoord. Een veilig hol. Een plaats waar je je kunt ver stoppen als de wereld te veeleisend is. Boekenplanken doorgezakt van de ringbanden en de vakliteratuur. Vergeten stapels. Kopieën die je van plan bent later te bekijken. Rapporten. Een plastic tas vol rekeningen van reizen die je weigert te declareren. Scripties. Internationale tijdschriften. In Oslo terugkomen was als terugkeren in een werkelijkheid die ik was vergeten. De scheve letters op het naambordje van mijn deur zagen eruit als een rij tanden die gereguleerd moest worden. universi air doc nt bjø n beltø. Ik weet niet wie de ontbrekende letters heeft meegenomen. Kennelijk iemand die ze harder nodig had dan ik. Een t, een e en een r. Hier in mijn kantoor, achter de halfgeopende jaloezieën die het zonlicht gestreept binnenlaten, zit ik te schrijven. Morgen vertrek ik weer. Naar Egypte. Ik kreeg een telefoontje. Uit de woestijn. Hij was het. Nick. ‘Je moet gewoon komen’, zei hij.
15
I k ben een paar keer opgenomen geweest in een psychiatrische inrichting. Ik zeg het maar even. Denk niet dat ik het pijnlijk vind of dat ik me ervoor schaam. Geen moment! Het komt voor dat ik tegen mezelf praat. Dat moet ik bekennen. Soms mompel ik mijn naam. Als een mantra. Een schreeuw in de nacht. Soms kun je je aan een naam vastklampen als het tegenzit. Ik heb weleens de neiging mijn grip op de realiteit te verliezen. Nee, ik denk niet dat ik Napoleon ben.
E en zucht. Jouw zucht. Waarom zucht je? Ik kan je blik voelen. Die ongeduldige blik. Altijd zo nieuwsgie rig, zo rusteloos. Je vraagt: ‘Hoe begint het verhaal?’ ‘Zo’, antwoord ik.
16