2
Inhoudsopgave
1. Inleiding
3
1.1. Aanleiding en vraag
4
1.2. Doelstelling notitie
4
1.3. Opbouw notitie
4
2. Analyse 2.1. Stand van zaken: waarom scoort Nederland minder op uitgaande
5 5
diplomamobiliteit? 2.2. Stand van zaken: waarom scoort Nederland bovengemiddeld op
7
uitgaande studiepuntmobiliteit? 2.3. Welke factoren zijn van invloed op uitgaande mobiliteit?
8
2.4. Op welke manier draagt EP-Nuffic nu bij aan de bevordering van de
11
uitgaande mobiliteit? 2.5. Wat zijn de belangrijkste recente ontwikkelingen?
13
2.6. Wat zijn de wensen en behoeften van de stakeholders?
14
3. Conclusies
15
4. Aanbevelingen
17
3
1. Inleiding Nederland vindt het belangrijk dat studenten in aanraking komen met het buitenland tijdens hun studie. Internationalisering wordt gezien als essentieel voor het verwerven van kennis, vaardigheden en beroepscompetenties. Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt ziet dat het opdoen van internationale en interculturele vaardigheden tijdens de studietijd een alsmaar belangrijkere indicator van succes op de arbeidsmarkt wordt.1 Voor veel werkgevers is internationale ervaring al de standaard; het valt op als iemand niet op zijn minst een deel van zijn of haar studie in het buitenland heeft doorgebracht.2 ‘Van een buitenlandervaring wordt de student echter niet alleen internationaler, maar hij/zij ontwikkelt zich ook op tal van andere vlakken’, schreef de Minister van Onderwijs in haar visiebrief ‘De wereld in’ aan de Tweede Kamer. ‘Het is mijn overtuiging dat het Nederlands onderwijs zich voor moet nemen “competente rebellen” op te leiden, grensoverschrijdende denkers en doeners die door creativiteit, lef en ambitie verandering teweeg brengen. […] Daarom wil ik de komende jaren het verwerven van interculturele en internationale vaardigheden stimuleren en presenteren als de standaard. Iedere student hoort die tijdens zijn studietijd op te doen, bijvoorbeeld door een studie in het buitenland.’
De uitgaande mobiliteit van Nederlandse studenten is in de afgelopen jaren echter in relatieve zin nauwelijks gestegen. Nederland scoort met een percentage uitgaande diplomamobiliteit (t.o.v. van de totale populatie ho-studenten) van 3.5 % beneden gemiddeld: het Europese gemiddelde staat op 4.5 %. Voor wat betreft uitgaande studiepuntmobiliteit voldoen we met ca. 22 % aan de EU-benchmark voor 2020: die staat op 20 % van alle afgestudeerden. In het hbo is 22 % een stijging t.o.v. de afgelopen jaren, in het wo is dit, met de uitfasering van het ongedeelde doctoraal sinds 2004, juist een daling. Dit komt ook naar voren in de Strategische Agenda ‘De waarde(n) van weten’: ‘De internationale mobiliteit van Nederlandse studenten houdt […] geen gelijke trend met de groei van inkomende buitenlandse studenten. […] In eerdergenoemde brief heb ik daarom al aangegeven te streven naar meer uitgaande mobiliteit.’3
1
Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmark (ROA), De arbeidsmarkt naar de opleiding en beroep tot 2018 (2013). 2 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, (2014), De wereld in: Visiebrief internationale dimensie van ho en mbo. 3 Directie Hoger Onderwijs & Studiefinanciering van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, (2015), De waarde(n) van weten, Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015-2025.
4
Het stimuleren van de uitgaande mobiliteit is derhalve een van de uitgesproken ambities van de overheid, maar ook de instellingen zien het vergroten van de mobiliteit als een belangrijke uitdaging, verwoord in hun ‘Gezamenlijke visie internationaal’: ‘De uitdaging voor het hoger onderwijs ligt in het vergroten van de uitgaande studiepuntmobiliteit, omdat die een belangrijke kwalitatieve meerwaarde heeft’.4
1.1. Aanleiding en vraag Hiermee is de aanleiding voor deze notitie duidelijk: zowel het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) als de instellingen, mede via hun koepelorganisaties, hebben het stimuleren van uitgaande mobiliteit als prioriteit benoemd. Hier wordt door partijen ook gezamenlijk aan gewerkt.
De centrale vraag is: hoe kunnen partijen gezamenlijk bijdragen aan het verhogen van de uitgaande mobiliteit, hetzij diplomamobiliteit of studiepuntmobiliteit?
Daarbij komen de volgende deelvragen aan de orde: -
Obstakels: welke obstakels zijn bekend en welke kunnen wij beïnvloeden?
-
Onderzoek: is vervolgonderzoek nodig? Bijvoorbeeld naar good practices. Hoe doen instellingen met hoge uitgaande mobiliteit het?
-
Dienstverlening: hoe kan EP-Nuffic studenten en onderwijsinstellingen helpen?
1.2. Doelstelling notitie Doel van de notitie is een overzicht bieden van de ontwikkelingen rondom uitgaande studentenmobiliteit, van de reeds bestaande dienstverlening van EP-Nuffic en van de wensen en behoeften van stakeholders, om op basis daarvan aanbevelingen te kunnen doen die bijdragen aan het verhogen van de uitgaande mobiliteit.
1.3. Opbouw notitie Deze notitie is als volgt opgebouwd: in hoofdstuk 2 worden de deelvragen beantwoord die samen tot het inzicht leiden hoe partijen, inclusief EP-Nuffic, kunnen bijdragen aan het verhogen van de uitgaande mobiliteit. Dit gebeurt op basis van een analyse van de
4
VSNU en Vereniging Hogescholen (2014). Gezamenlijke visie internationaal.
5
omgeving, doelgroepen, stakeholders en organisatie. Hoofdstuk 3 bevat de belangrijkste conclusies, waaruit aanbevelingen volgen (hoofdstuk 4).
2. Analyse 2.1. Stand van zaken: waarom scoort Nederland minder op uitgaande diplomamobiliteit? Met bijna 15.000 Nederlandse diplomamobiele studenten in het buitenland in 2012-13 (vlg. OESO) staat Nederland op de 53e plaats van landen met de hoogste aantallen uitgaande diplomastudenten, en zitten we ruim onder het Europese gemiddelde. De meeste Nederlandse studenten studeren in België (met name Vlaanderen), het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Duitsland. Ca. 50 % van al deze Nederlandse studenten in het buitenland maakt gebruik van de optie om de basisbeurs of lening van DUO aan te wenden voor studie in het buitenland: de meeneembare studiefinanciering (vlg. DUO). Bij elke aanvraag voor deze meeneembaarheid vraagt OCW een advies aan de afdeling Onderwijsvergelijking van EP-Nuffic.5
Deze positie van Nederland onder het Europese gemiddelde wordt grotendeels verklaard door de hoge kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs en de betaalbaarheid van de reguliere, bekostigde programma’s. Dit maakt dat Nederlandse scholieren vrijwel altijd een relevante en hoogwaardige ho-opleiding van hun keuze kunnen vinden in eigen land, voor een acceptabel geachte investering. Als de kwaliteit van een bepaalde opleiding in het buitenland beduidend beter is (wat geldt voor sommige instellingen in het VK en de VS en een enkele instelling in Duitsland, Frankrijk of de Scandinavische landen) is het collegegeld vaak ook veel hoger dan in Nederland. Ook is het zo dat het volgen van een volledige opleiding in het buitenland een afgestudeerde student niet direct een groot comparatief voordeel biedt qua kansen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Daarbij is vaker opgemerkt dat een Nederlandse student voor het volgen van een internationaal georiënteerd programma ook prima in eigen land terecht kan: in meer dan de helft van de wo masters is de voertaal Engels, en er bestaat een heel scala aan afstudeerrichtingen die uitzicht bieden op een internationale carrière.
Zie de figuur beneden: Nederlandse bachelorstudenten gaven in de periode 2012-2015 in slechts 6 % van de gevallen aan een master in het buitenland te willen volgen. 5
www.epnuffic.nl/mobility-statistics
6
Vierentwintig procent had nog geen beslissing genomen over een masterprogramma, en waar dat programma dan te volgen.6
Andersom is het zo dat door het vrij verkeer van personen binnen de EU/EER en de bijbehorende gelijkschakeling van het recht op onderwijs voor EU/EER-burgers, elke student uit de EU in elk ander EU-land hoger onderwijs kan volgen onder vrijwel dezelfde voorwaarden als nationaal ingezetenen. Zuid- en Oost-Europese landen hebben een deels beperktere hogeronderwijscapaciteit en/of mindere presentie in de diverse internationale rankings. Dit maakt het voor scholieren en studenten uit deze landen aantrekkelijk om naar Noordwest-Europa te gaan, waar ze onder vaak gunstige voorwaarden kunnen studeren aan een goed aangeschreven instelling.7 De hoge uitgaande mobiliteit uit Zuid- en OostEuropese landen naar vnl. Noordwest-Europa zorgt voor een relatief hoog Europees gemiddelde voor uitgaande mobiliteit. Nederland valt hier dus ruim onder, net als een aantal andere landen met hoge kwaliteit van onderwijs (Denemarken, VK, VS, Canada en Frankrijk). Duitsland doet het beter, maar mede doordat veel Duitse studenten in de Duitstalige buurlanden Oostenrijk en Zwitserland studeren. Wat opvalt is dat studenten uit Zweden en Noorwegen juist bovengemiddeld vaak in het buitenland studeren – wat waarschijnlijk te maken heeft met de ruime financieringsmogelijkheden die deze landen “hun” studenten hiertoe bieden.
6
Eurostudent V: student life in Europe 2012-2015, pp. 221. Dit wordt bevestigd door een aantal internationaal vergelijkende afgestudeerden- en arbeidsmarktonderzoeken, onder andere door het ROA in het kader van het REFLEX-project. 7
7
2.2. Stand van zaken: waarom scoort Nederland bovengemiddeld op uitgaande studiepuntmobiliteit? Uit afgestudeerdenonderzoeken weten we vrij exact hoeveel procent van de Nederlandse ho-studenten tijdens de studie in Nederland een buitenlandervaring heeft gehad, in de vorm van studie of stage. Van alle afgestudeerden uit cohort 2012-13 gaf 22,3 % aan naar het buitenland te zijn geweest. Nederland zit daarmee ruim boven het Europees gemiddelde, zie figuur beneden (EU benchmark = 20 %).8 Stages zijn daarbij iets populairder dan studie of taalcursussen. Er zijn wel grote verschillen tussen de diverse studierichtingen en tussen de verschillende ho-instellingen. Volgens een inventarisatie van de VSNU zijn de ambities van de wo-instellingen voor de komende jaren erg hoog. Voor het hbo lijkt hetzelfde te gelden.
Nederland scoort hoog op uitgaande studiepuntmobiliteit mede doordat enkele studierichtingen (hbo en wo Groen, hbo Economie, wo Techniek, Natuur en Gezondheid) en enkele instellingen (hbo: HAS, Vilentium, NHTV, Hanze, alles binnen hospitality en kunstvakonderwijs; wo: TU’s van Delft, Eindhoven en Twente; Wageningen Universiteit, Universiteit Maastricht) bovengemiddeld internationaal georiënteerd zijn en een internationale ervaring voor een groot tot zeer groot deel van hun studenten, als onderdeel van hun studie, actief faciliteren. Het zou zinvol zijn breder te verkennen waarom sommige sectoren en instellingen dusdanig bovengemiddeld internationaal actief zijn.
8
Eurostudent V: student life in Europe 2012-2015, pp. 221.
8
2.3. Welke factoren zijn van invloed op uitgaande mobiliteit? Qua mobstacles (‘mobiliteitsobstakels’) voor beide vormen van uitgaande mobiliteit plaatsen studenten en afgestudeerden in vrijwel alle onderzoeken ‘financieringsmogelijkheden’ met stip bovenaan – soms vergezeld van ‘te lange scheiding van vrienden en familie’. Op die tweede factor kan geen enkele overheid, instelling of studieadviseur veel invloed uitoefenen, maar wat de eerste betreft hebben de respondenten inderdaad een belangrijk punt. Ten eerste zijn de financieringsmogelijkheden voor uitgaande mobiliteit in Nederland relatief mager. Voor een, relatief steeds kleiner, deel van de studiepuntmobiliteit is een Erasmus+ beurs of een Holland Scholarship beschikbaar. Voor diplomamobiliteit heeft alleen de VSB enige omvang, en om daarvoor in aanmerking te komen moet de student reeds een kwalificatie hebben behaald. Het Huygens Programma bood hier tot en met 2012 uitkomst, maar is helaas geschrapt. Ook ten opzichte van de ons omringende landen, vooral Noorwegen, Zweden, Denemarken, Oostenrijk en Duitsland, komt het beurslandschap in Nederland er karig van af.
Ten tweede scoort Nederland benedengemiddeld als het gaat om de inclusiviteit van uitgaande mobiliteit. Zowel gerealiseerd als gepland buitenlandverblijf komt anderhalf keer vaker voor onder studenten met hoogopgeleide ouders dan onder studenten wier ouders geen hoger onderwijs hebben genoten.9 Dit is onwenselijk, omdat internationalisering juist beoogt studenten vanuit verschillende culturele achtergronden met elkaar in contact te
9
Zie achtergrondnota ‘uitgaande mobiliteit’, geschreven voor het Bestuurlijk Overleg over dit thema.
9
brengen. Het moet niet zo zijn dat studenten door een buitenlandervaring alleen contact kunnen leggen met studenten die weliswaar uit andere landen, maar uit vergelijkbare sociaaleconomische milieus komen. De Europese Commissie heeft voor Erasmus+ ook aangegeven dat inclusiviteit in het programma een steeds belangrijker thema wordt, juist omdat het gemiddelde beursbedrag in Nederland relatief laag is.
Ten derde blijkt uit verschillende onderzoeken dat de sociale omgeving van een student zeer sterk bepalend is bij de vorming van de motivatie om al dan niet naar het buitenland te gaan in het kader van zijn of haar studie.10 Telkens weer blijkt dat een buitenlandervaring van vrienden of familie de beste voorspeller is voor buitenlandverblijf. Dit zou inhouden dat de vorming in het primair en voortgezet onderwijs, door bijvoorbeeld (vroeg) tweetalig onderwijs, virtuele mobiliteit, uitwisselingen en internationalisering van het curriculum, cruciaal is voor het stimuleren van uitgaande mobiliteit in het ho. Recent onderzoek, zoals de Startmonitor van ResearchNed, wijst ook sterk in deze richting.
Uiteraard hangen sociaaleconomische achtergrondkenmerken als verklarende factor sterk samen met de sociaal-culturele omgeving van een student. Het is echter van belang de economische situatie ook los te blijven zien van de culturele, omdat bij het eerste
10
Beerkens et al., Similar students and different countries? An analysis of the barriers and drivers of participation in the
Erasmus Programme. Forthcoming in Journal of Studies in International Education.
10
financiering (punt 1) vanzelfsprekend een belangrijker instrument vormt, en bij het tweede informatievoorziening en bewustwording (punt 4).
Ten vierde blijft goede informatievoorziening erg belangrijk. Zie vooral paragraaf 2.4 over WilWeg. Een bijzonder aandachtspunt qua informatievoorziening aan studenten is wellicht de communicatie over kansen op de arbeidsmarkt. Zie de figuur beneden, waaruit blijkt dat Nederlandse studenten hun kansen op de internationale arbeidsmarkt veel slechter inschatten dan hun kansen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Gezien de bovengemiddelde internationale oriëntatie van de Nederlandse economie, het hoge niveau van ons onderwijs en de goede beheersing van het Engels zouden de kansen voor Nederlandse studenten op de internationale arbeidsmarkt naar verwachting juist hoger moeten liggen ten opzichte van andere nationaliteiten. Dit verdient nader onderzoek.
Tot slot is er nog een aantal andere factoren van invloed, zoals inbedding in het curriculum (mobiliteitsvensters), beheersing van vreemde talen en erkenning van verkregen ECTS. Studenten blijven deze factoren in de surveys wel noemen, maar uit vergelijkende onderzoeken blijkt dat Nederland hier heel behoorlijk op scoort, zeker in vergelijking met de ons omringende landen.11 Deze factoren hebben dus wel aanwijsbaar invloed, maar zijn in de Nederlandse context al dusdanig positief dat hier beleidsmatig weinig winst meer te behalen valt. Wel kan de perceptie die studenten hebben van deze factoren wellicht nog verder worden gestimuleerd, door adequate informatievoorziening (zie boven).
11
Eurostudent V: student life in Europe 2012-2015 & Eurydice Mobility Scoreboard 2016 (forthcoming).
11
2.4. Op welke manier draagt EP-Nuffic nu bij aan de bevordering van de uitgaande mobiliteit? De huidige activiteiten ter stimulering van de uitgaande mobiliteit vallen grotendeels onder de noemer van WilWeg12:
Doelstelling
Het doel van WilWeg is om de Nederlandse scholieren/studenten te informeren en enthousiasmeren over een tussenjaar, studie of stage in het buitenland. Met betrouwbare en actuele informatie zorgt WilWeg dat scholieren en studenten goed voorbereid naar het buitenland gaan.
Doelgroepen
Tot de primaire doelgroep van WilWeg behoren enerzijds scholieren en studenten die voor een tussenjaar of voor een volledige opleiding naar het buitenland willen (diplomamobiliteit), en anderzijds studenten die in het kader van hun opleiding in Nederland een semester of een stage in het buitenland willen doen (studiepuntmobiliteit). Het gaat niet alleen om ho-studenten maar sinds kort ook om mbo-studenten en vo-scholieren. De secundaire doelgroep van WilWeg zijn instellingen en ouders, hoewel ouders geen aparte informatie op WilWeg krijgen.
Aard van de informatievoorziening
WilWeg biedt op dit moment voornamelijk generieke informatie voor de primaire doelgroep, die, zoals vermeld, heel divers is: vo, mbo en ho. WilWeg heeft geen focus op een bepaalde doelgroep noch (groep van) landen. De doelgroep die we het best bereiken en waar we het snelst resultaten boeken zijn ho-studenten die vanuit Nederland een deel van hun opleiding of stage in het buitenland willen doen. Die doelgroep bereiken we voornamelijk via de ho-instellingen en social media. De informatievoorziening kenmerkt zich door een beperkte persoonlijke benadering. Hoewel de digitale ontwikkelingen veel mogelijkheden bieden, heeft direct contact een belangrijke rol in de ondersteuning en enthousiasmering van de Nederlandse student. Dit blijkt uit onderzoeken en uit eigen ervaring van het WilWeg-team. Omdat het niet haalbaar is elke student of scholier persoonlijk te spreken, speelt WilWeg hierop in door zoveel mogelijk ervaringsverhalen te delen via blogs en filmpjes op de website en sociale media. Daarnaast zijn aanwezigheid op ‘study abroad fairs’ en (in beperkte mate) voorlichtingsactiviteiten bij onderwijsinstellingen de belangrijkste middelen. De behoefte aan direct contact blijft echter groot onder zowel studenten als instellingen.
12
WilWeg zal in de loop van 2016/2017 omgevormd worden naar Talents of Holland om de promotie van uitgaande mobiliteit onder Nederlandse scholieren en studenten nieuw elan te geven. Deze vernieuwing zal dan ook aangegrepen worden voor een geactualiseerde campagne op vo-scholen en ho-instellingen.
12
EP-Nuffic kan vanwege beperkte capaciteit vaak niet voldoen aan de vraag van instellingen om aanwezig te zijn bij beurzen en presentaties.
Beurzen Studiebeurzen behoren tot de meest gezochte onderwerpen op de website van WilWeg. Beursopener.nl is de belangrijkste schakel op landelijk niveau tussen informatievoorziening en beursverstrekking. Het aanbod aan beurzen wordt hier ontsloten. Het instrument is reeds enkele jaren oud en moet geactualiseerd worden, zowel qua functionaliteit als qua inhoud. Het actuele aanbod aan beurzen voor uitgaande mobiliteit beperkt zich tot het Holland Scholarship Programma, Erasmus+ en Cultureel Verdrag-beurzen. De twee eerstgenoemde (en tevens ook de grootste) beurzenprogramma’s zijn uitsluitend bedoeld voor studiepuntmobiliteit (niet voor diplomamobiliteit). Daarnaast zijn er nog enkele buitenlandse hogeronderwijsinstellingen, stichtingen en organisaties die beurzen aanbieden op Beursopener.nl. In die laatste gevallen gaat het om incidentele middelen; de continuering van dit soort beurzen voor een langere periode is vaak onzeker. Liaison Officers In 2015 zijn enkele Neso-kantoren (Brazilië, China, Indonesië, India, Rusland en Thailand) gestart met extra dienstverlening omtrent de inkomende studentmobiliteit voor het betreffende land. Voor deze liaisonfunctie zijn (tijdelijk) liaison officers aangesteld, die concrete studie- en stagemogelijkheden in het betreffende land zoeken en deze delen met Nederlandse ho-instellingen en hun studenten. Het accent ligt op het bieden van complete informatie over de studie- en stagemogelijkheden. Hulp op het gebied van huisvesting, visum, stagecontracten etc. valt daarbuiten. Doel is de uitgaande mobiliteit van Nederlandse studenten te bevorderen. Financiering van de liaison officers eindigt in 2016. Het streven is echter om deze liaisonfunctie bij de Neso-kantoren te behouden en op een andere manier onder te brengen.
Netwerken Om de eerdergenoemde activiteiten uit te kunnen voeren in afstemming met betrokken stakeholders worden nauwe banden onderhouden met de relevante netwerken en verenigingen van instellingsmedewerkers en studenten: LOSA (Landelijk Overleg Study Abroad), COSPA (Coordinating Office for Student Placement Abroad), VvSL (Vereniging van Schooldecanen en Loopbaanbegeleiders), NVS-NVL (Nederlandse Vereniging van Schooldecanen en Leerlingbegeleiders) en NWS (Nederlandse Wereldwijde Studenten).
13
2.5. Wat zijn de belangrijkste recente ontwikkelingen? Zoals eerder aangegeven, heeft OCW duidelijk beleid om de uitgaande mobiliteit te bevorderen. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen studiepuntmobiliteit of diplomamobiliteit. De instellingen hebben recentelijk concrete ambities geuit met betrekking tot uitgaande studiepuntmobiliteit. Uitgaande diplomamobiliteit wordt niet of nauwelijks genoemd. Wanneer het een bachelor in het buitenland betreft, moet de informatievoorziening in het vo plaatsvinden. Maar onderzoek onder studenten wijst uit dat ook de informatievoorziening over de mogelijkheden van een master of PhD in het buitenland beperkt is bij ho-instellingen.13 Hier kan EP-Nuffic een rol spelen. Met het opnemen van het mbo in de visiebrief, en de vraag aan EP-Nuffic om ‘een aantal generieke diensten geschikt te maken voor het mbo’14, is er een nieuwe doelgroep toegevoegd aan de reguliere informatievoorziening en ondersteuning voor studie en stage in het buitenland. De mbo-studentendoelgroep is inmiddels deels verwerkt in WilWeg, maar nog niet in alle onderdelen (van WilWeg). Dit zal nog een aanvullende inspanning vergen.
Naast de toevoeging van mbo-studenten als doelgroep, is ook het belang van middelbare scholieren als doelgroep gegroeid met de toevoeging van het tussenjaar aan de WilWeginformatievoorziening. Ook het aantal landen waarover informatie beschikbaar is, is de afgelopen jaren aanzienlijk uitgebreid.
Naarmate de aantallen internationale studenten die in Nederland een volledige studie doen groeien, neemt ook het aantal studenten toe dat informatie in het Engels nodig heeft over studie of stage in het buitenland. Op dit moment is de WilWeg-informatievoorziening in het Nederlands omwille van de laagdrempeligheid en toegankelijkheid, wat vooral voor de mbo-doelgroep van belang is. De groep internationale studenten groeit echter hard. Sommige instellingen publiceren de communicatie over de uitgaande mobiliteit inmiddels alleen in het Engels.
De kwaliteit van het Nederlandse onderwijssysteem betekent niet alleen dat wij internationaal talent aantrekken, maar ook dat Nederland een interessante wervingsmarkt voor andere landen zou kunnen zijn. Nederlandse studenten zijn goed voorbereid, 13
NWS-onderzoeken 2013 en 2015, Nederlandse Wereldwijde Studenten Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, (2014), De wereld in: Visiebrief internationale dimensie van ho en mbo. 14
14
zelfstandig en spreken hun talen. Dit zou ook kunnen bijdragen aan de door OCW gewenste balans tussen inkomende en uitgaande mobiliteit.
Tot slot is afgelopen academisch jaar (2015/2016) het studievoorschot ingegaan. We weten nog niet of dit gevolgen zal hebben voor de uitgaande mobiliteit. Enerzijds kan het een reden zijn om in het buitenland te gaan studeren als het daar goedkoper is, anderzijds kan het een negatief effect hebben op de uitgaande studiepuntmobiliteit als men de studie sneller kan afronden door in Nederland te blijven. Dit zal de komende jaren nauwlettend gevolgd moeten worden.
2.6. Wat zijn de wensen en behoeften van de stakeholders? Er zijn veel stakeholders betrokken bij uitgaande studentenmobiliteit en hun actuele wensen en behoeften komen niet altijd (geheel) overeen:
-
OCW: wil de uitgaande mobiliteit verhogen, zowel in ho als mbo.
-
VSNU en VH: willen met name de uitgaande studiepuntmobiliteit verhogen, om internationale kansen te bieden aan hun studenten. Zij kunnen ondersteuning gebruiken op het gebied van informatievoorziening voor hun studenten (WilWegtoolkit voor de instellingen), bij het delen van good practices en de ontsluiting van (landelijke) mobiliteitscijfers en gerelateerde data.
-
MBO-Raad: vindt het belangrijk dat mbo-instellingen op maat ondersteund worden bij internationaliseringsactiviteiten voor hun studenten. Met betrekking tot uitgaande mobiliteit betreft dit vooral stages in het buitenland.
-
International offices (Buitenlandbureaus) vragen om:
Informatievoorziening in het Engels: Tegenwoordig zijn er steeds meer internationale studenten die een gehele Engelstalige bachelor- of masteropleiding volgen aan een Nederlandse hogeschool of universiteit. Studenten in deze groep die tijdens hun studie in Nederland buitenlandervaring willen opdoen en veelal geen Nederlands spreken, worden op dit moment slechts beperkt bediend door WilWeg. De online en offline informatievoorziening van WilWeg is vooral in het Nederlands beschikbaar om laagdrempelig en toegankelijk te blijven, wat met name voor de mbo-doelgroep van belang is.
Aanwezigheid van WilWeg op beurzen: Het WilWeg-team wordt regelmatig door instellingen (zowel ho, mbo als vo) verzocht om informatiebijeenkomsten bij te wonen. Door een gebrek aan
15
capaciteit van het team is het helaas niet mogelijk op alle uitnodigingen in te gaan. Uit ervaring blijkt wel dat instellingen het zeer op prijs stellen dat EPNuffic vertegenwoordigers participeren in dit soort activiteiten. Naast die individuele aanvragen participeert het WilWeg-team jaarlijks in een aantal grote beurzen/evenementen, waaronder De BuitenlandBeurs, de COSPA-dag, Studiekeuzeconferentie, het jaarcongres van de VvSL en de NWSscholierendag.
-
Studenten, ISO, LSVb, NWS: hebben voornamelijk behoefte aan informatie, ervaringsverhalen en beurzen of andere financieringsmogelijkheden voor studie/stage in het buitenland. Studenten zijn vaak onvoldoende op de hoogte van de mogelijkheden om in het buitenland te studeren. Hier ligt wederom een rol voor EP-Nuffic/WilWeg.15
-
Decanen (vo): hebben handzame tools nodig om hun leerlingen te helpen. Decanen hebben een belangrijke rol in de enthousiasmering van scholieren voor een buitenlandstudie of eventueel een tussenjaar. Aangezien decanen beperkt tijd hebben en vaak niet over voldoende informatie beschikken over studeren in het buitenland, zijn tools nodig om snel de scholieren én decanen te kunnen helpen.
-
Stagecoördinatoren (mbo en ho): zijn geholpen met stageplaatsen en relevante contacten (o.a. bedrijven) in het buitenland en ondersteuning met betrekking tot uitgaande mobiliteitsobstakels. COSPA (Coordinating Office for Student Placement Abroad) is een ho-netwerk van stagecoördinatoren en medewerkers van buitenlandbureaus.
3. Conclusies Uit het voorgaande vloeien een aantal conclusies voort, onder te verdelen in:
Uitgaande diplomamobiliteit: -
De lage uitgaande diplomamobiliteit wordt grotendeels verklaard door de hoge kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs en de betaalbaarheid van de reguliere, bekostigde programma’s in Nederland.
-
Ruimere financieringsmogelijkheden zouden de uitgaande mobiliteit stimuleren. Dit geldt met name voor de uitgaande diplomamobiliteit, waarvoor de mogelijkheden
15
Studeren in het Buitenland anno 2015, kansen of obstakels? Nederlandse Wereldwijde Studenten.
16
ten opzichte van andere landen (Noorwegen, Zweden, Denemarken, Oostenrijk en Duitsland) en ten opzichte van het verleden (het Huygens Scholarship Programma) beperkt zijn. -
De bevordering van uitgaande diplomamobiliteit kan voornamelijk door EP-Nuffic opgepakt worden. De instellingen en koepelorganisaties hebben op dit punt geen concrete ambities.
-
Door de hoge kwaliteit van het Nederlandse onderwijs zijn Nederlandse studenten goed voorbereid. Nederland zou als wervingsmarkt gepromoot kunnen worden.
Uitgaande studiepuntmobiliteit: -
Nederland scoort bovengemiddeld op uitgaande studiepuntmobiliteit, omdat enkele studierichtingen en instellingen bovengemiddeld internationaal georiënteerd zijn en een internationale ervaring voor een groot tot zeer groot deel van hun studenten, als onderdeel van hun studie, actief faciliteren.
-
VSNU, VH en instellingen hebben hoge ambities met betrekking tot uitgaande studiepuntmobiliteit en zetten zich hiervoor actief in.
-
De groei van Erasmus+ bursalen gaat harder dan de uitbreiding van het Erasmus+ programma. Uitbreiding van financieringsmogelijkheden zou de uitgaande mobiliteit stimuleren.
-
EP-Nuffic kan ondersteunen in het verspreiden van good practices tussen instellingen en in informatievoorziening.
Informatievoorziening en dienstverlening: -
De belangrijkste obstakels voor studie of stage in het buitenland zijn financiering, ruimte in het eigen onderwijsprogramma, onbekendheid met het buitenland (‘geen interesse’) en verplichtingen ten opzichte van familie of vrienden. In mindere mate gaat het om taalbeheersing, erkenning van ECTS of het niet willen opgeven van nevenactiviteiten.
-
Vroegtijdige informatievoorziening is een cruciale factor in het wel of niet naar het buitenland gaan. Internationalisering begint in het po en vo, en daar zou ook de informatievoorziening veel meer op gericht kunnen zijn.
-
Instellingsmedewerkers (zowel ho, mbo als vo) hebben beperkt tijd. Zij hebben behoefte aan kant-en-klare tools die zij kunnen inzetten voor hun studenten en leerlingen.
-
Een persoonlijke benadering, hetzij door fysieke aanwezigheid op een WilWegbeurs dan wel door het verstrekken van specifieke informatie, wordt enorm gewaardeerd.
17
-
Een groeiend aantal studenten en instellingen heeft behoefte aan informatie in het Engels over uitgaande mobiliteit.
-
De liaisonfunctie (vervuld door de huidige liaison officers) zal na 2016 op een andere manier ondergebracht moeten worden bij de Neso’s.
4. Aanbevelingen Dit leidt tot de volgende aanbevelingen:
Uitgaande diplomamobiliteit: -
De mogelijkheden tot verruiming van de leenfaciliteit, als onderdeel van het huidige studievoorschot, zouden onderzocht kunnen worden. Hier zou OCW een rol kunnen spelen.
-
Er zou uitgezocht kunnen worden welke landen en partners interesse zouden hebben om actiever in Nederland te werven voor diplomastudenten (DAAD, BC, CampusFr, IIE). EP-Nuffic zou dit kunnen onderzoeken.
Uitgaande studiepuntmobiliteit: -
De mogelijkheden van uitbreiding van de nulbeurs Erasmus+ zouden onderzocht kunnen worden. Dit zou EP-Nuffic gezamenlijk met de koepelorganisaties en/of instellingen kunnen doen.
-
Studenten die al naar het buitenland zijn geweest, zouden meer ingezet kunnen worden voor de promotie van een studie of stage in het buitenland. Mogelijk kunnen de studentenorganisaties hier een rol spelen.
Informatievoorziening en dienstverlening: -
De informatievoorziening in het vo zou geïntensiveerd moeten worden. Hoe eerder scholieren en studenten bereikt worden, hoe beter. Hier ligt vooral een taak voor EP-Nuffic.
-
Beursopener.nl actualiseren en optimaliseren. Financiering is een van de belangrijkste factoren en informatie over beurzen is een van de meest gezochte onderwerpen.
-
De liaisonfunctie van de Neso’s kan nadrukkelijker onder de aandacht worden gebracht en doelgerichter worden ingezet. Samenwerking tussen EP-Nuffic en de instellingen zal hiervoor nodig zijn.
-
De bekendheid van de WilWeg-toolkit over uitgaande mobiliteit voor instellingen/opleidingen moet vergroot worden. Ook hier is samenwerking tussen EP-Nuffic en instellingen cruciaal.
18
-
Er kan meer gebruik worden gemaakt van WilWeg-(student)ambassadeurs om te voorzien in de behoefte aan een persoonlijke benadering. Hiervoor kunnen ‘WilWeg-alumni’ ingezet worden: Nederlandse studenten die al een periode in het buitenland hebben doorgebracht en enthousiast zijn teruggekeerd. Mogelijk kunnen de studentorganisaties hier in samenwerking met EP-Nuffic een rol spelen.
Onderzoek: -
De kennisdeling kan vergroot worden. EP-Nuffic zou ondersteuning kunnen bieden door good practices te verspreiden onder opleidingen/instellingen.
-
De meerwaarde van buitenlandstudie/stage aantonen met behulp van onderzoek is een doorlopende noodzaak.
19