INHOUDSOPGAVE
Pag.
1. 1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding Aanleiding Structuur en systematiek Activiteitenbesluit Relatie doelvoorschriften, verplichte en erkende maatregelen en zorgplicht Leeswijzer
2 2 2 2 3
2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Zorgplicht Inleiding Het juridisch kader Zorgplicht in de huidige 8.40-besluiten Relevantie van de zorgplicht voor bepaalde milieuaspecten Werking van het instrument Consequenties voor organisatie en praktijk van de Milieudienst
3 3 3 4 4 5 6
3. 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
Maatwerkvoorschriften Inleiding Het juridisch kader Toepassing van het instrument nadere eisen in de 8.40-besluiten Relevantie van de maatwerkvoorschriften voor de milieuaspecten Procedure en eisen maatwerkvoorschriften Consequenties voor organisatie en praktijk van de Milieudienst
6 6 6 7 7 8 8
4. 4.1 4.2 4.3
Gelijkwaardigheidstoets Inleiding Het juridisch kader Consequenties voor organisatie en praktijk van de Milieudienst
9 9 9 9
5. 5.1 5.2 5.3 5.4
Overgangsrecht Inleiding Het overgangsrecht Lopende handhavingtrajecten Consequenties voor organisatie en praktijk van de Milieudienst
10 10 10 11 12
6. Conclusies en aanbevelingen 6.1 Conclusies 6.2 Aanbevelingen Bijlagen Bijlage 1. Overzicht geraadpleegde bronnen Bijlage 2. Overzicht specifieke overgangsbepalingen Bijlage 3. Maatwerkkansen in het Activiteitenbesluit
Meurs Juristen; Notitie Juridische aspecten van het Activiteitenbesluit
12 13 13
1. Inleiding 1.1 Aanleiding De Milieudienst Noord-West Utrecht heeft Meurs Juristen B.V. te Woerden gevraagd vier specifieke onderdelen van het komende Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (verder: het Activiteitenbesluit) nader te bestuderen en te toetsen aan de werkpraktijk. Het betreft de volgende onderwerpen: zorgplicht; maatwerkvoorschriften; gelijkwaardigheidtoets; overgangsrecht. Resultaat van deze opdracht is een beknopte notitie met daarin een nadere toelichting op genoemde onderwerpen en een set van aanbevelingen voor de werkpraktijk. Afsluitend zal een presentatie hierover voor de medewerkers van de Milieudiensten Noord-West Utrecht en Zuid-Oost Utrecht worden verzorgd. Dit moet er voor zorgen dat de milieu-inspecteurs en andere betrokken medewerkers van deze milieudiensten in januari 2008 goed voorbereid met genoemde onderdelen van het Activiteitenbesluit kunnen gaan werken. 1.2 Structuur en systematiek Activiteitenbesluit De huidige systematiek van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) heeft als uitgangspunt dat een inrichting vergunningplichtig is, tenzij voor de inrichting algemene regels gelden. Met de nieuwe systematiek is dit omgedraaid. Uitgangspunt is dat de bedrijven moeten voldoen aan algemene regels, tenzij ze zijn opgenomen in een limitatieve lijst van vergunningplichtige bedrijven (type C-bedrijven, bijlage 1 van het Activiteitenbesluit). De IPPC-bedrijven vallen helemaal buiten de reikwijdte van het Activiteitenbesluit. Als een inrichting onder het Activiteitenbesluit valt, moet bovendien duidelijk zijn of de inrichting al dan niet onder het zogenaamde lichte regime valt. Met licht regime wordt bedoeld dat bedrijven geen meldingen meer hoeven te doen. Dit zijn type A-bedrijven. Type B-bedrijven zijn bedrijven die nu onder een 8.40 AMvB vallen of vergunningplichtig zijn, maar waar de vergunningplicht helemaal komt te vervallen. In het Activiteitenbesluit zijn, waar mogelijk, gekwantificeerde doelvoorschriften opgenomen. Gekwantificeerde doelvoorschriften in dit besluit zijn voorschriften die eenduidig aangeven wat de maximaal toegestane milieubelasting als gevolg van een activiteit is. Daarnaast bevat het besluit een algemene zorgplichtbepaling. Hieronder vallen kwalitatieve eisen, zoals het niet veroorzaken van overmatige lichthinder en voor een aantal andere milieuaspecten concreter uitgewerkte en verplichte maatregelen. De technische middelvoorschriften, waaronder de verplichte maatregelen, en maatwerkvoorschriften, staan in de bij het besluit behorende ministeriële regeling. Hiervoor is gekozen, omdat deze regeling relatief makkelijk kan worden aangepast aan de voortschrijdende technische ontwikkelingen. De Wm is ook zodanig gewijzigd dat er meer mogelijkheden zijn om maatwerk te leveren. Enerzijds door introductie van specifieke maatwerkvoorschriften door het bevoegd gezag, anderzijds door introductie van de mogelijkheid voor bedrijven om andere, tenminste gelijkwaardige maatregelen te kunnen toepassen. Op deze manier worden bedrijven ook gestimuleerd om nieuwe en efficiëntere technieken te ontwikkelen. 1.3 Relatie doelvoorschriften, verplichte en erkende maatregelen en zorgplicht Waar mogelijk zijn in het Activiteitenbesluit gekwantificeerde doelvoorschriften beschreven. Bijvoorbeeld de maximaal toegestane concentratie van een bepaalde stof in afgassen (artikel 2.5) of afvalwater (bijvoorbeeld artikel 3.1, lid 3) of “De afstand tussen een geparkeerde vervoerseenheid met gevaarlijke stoffen bedraagt ten minste 20 meter” (artikel 4.7).
Meurs Juristen; Notitie Juridische aspecten van het Activiteitenbesluit
Een deel van de doelvoorschriften is direct gekoppeld aan erkende maatregelen, opgenomen in de eerder genoemde ministeriële regeling. Met het nemen van een erkende maatregel voldoet een bedrijf aan een kwantitatief doelvoorschrift. De formulering van een erkende maatregel is in het Activiteitenbesluit als volgt te herkennen: “Aan artikel X wordt in ieder geval voldaan indien afgezogen stofemissies worden gevoerd door een filtrerende afscheider. “ Naast de erkende maatregelen bevat het Activiteitenbesluit verplichte maatregelen. Voor een verplichte maatregel is gekozen als het formuleren of toetsen van een gekwantificeerd doelvoorschrift niet mogelijk is en de maatregel met het oog op de bescherming van het milieu zodanig van belang wordt geacht, dat ze in beginsel verplicht moeten worden toegepast. De verplichte maatregelen zijn vaak gekoppeld aan de zorgplichtbepaling. Een voorbeeld van een verplichte maatregel is: “Ten behoeve van het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico vindt het verwerken van lakken plaats boven een bodembeschermende voorziening (ministeriële regeling).” Zowel voor de erkende maatregelen als voor de verplichte maatregelen is het mogelijk om alternatieve, gelijkwaardige maatregelen te treffen. Voor alternatieven voor erkende maatregelen is vooraf geen toestemming van het bevoegd gezag nodig; voor alternatieven voor verplichte maatregelen is wel toestemming nodig van het bevoegd gezag. Voordat de laatstbedoelde maatregel kan worden toegepast, moet het bevoegd gezag de alternatieve maatregel toetsen op voldoende gelijkwaardigheid: de zogenaamde gelijkwaardigheidtoets. 1.4 Leeswijzer In hoofdstukken 2 tot met 5 worden achtereenvolgens de zorgplicht, de maatwerkvoorschriften, de gelijkwaardigheidtoets en het overgangsrecht uitgediept. De notitie wordt afgesloten met een aantal conclusies en worden enkele aanbevelingen gedaan ten behoeve van de Milieudiensten.
2. Zorgplicht 2.1 Inleiding In artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit is een zorgplichtbepaling opgenomen. In paragaaf 2.2 van dit hoofdstuk wordt allereerst het juridische kader van deze zorgplicht geschetst. Vervolgens wordt kort ingegaan op de zorgplicht uit de huidige artikel 8.40 Wm-besluiten (verder: 8.40-besluiten). Ook wordt uiteen gezet wat de relevantie is van dit instrument voor de milieuaspecten. In paragraaf 2.4 wordt aan de hand van voorbeelden de werking van de zorgplicht weergegeven. Tot slot wordt in paragraaf 2.5 beschreven wat de consequenties zijn van dit nieuwe instrument voor organisatie en praktijk van de Milieudienst. 2.2 Het juridisch kader Artikel 2.1, lid 1, van het Activiteitenbesluit luidt: ‘Degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, voorkomt die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.’ Samengevat houdt de zorgplicht in dat bedrijven de verantwoordelijkheid hebben om nadelige gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In lid 2 van het artikel staat limitatief opgesomd wat onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu moet worden verstaan.
Meurs Juristen; Notitie Juridische aspecten van het Activiteitenbesluit
Doel van dit instrument is de verantwoordelijkheid voor het zoveel mogelijk voorkomen of beperken van nadelige gevolgen voor het milieu expliciet bij het bedrijf te leggen. Ook heeft de zorgplichtbepaling een vangnetfunctie voor die activiteiten, die niet zijn gereguleerd in het Activiteitenbesluit en geldt dan ook alleen voor die niet gereguleerde activiteiten. Het is mogelijk om op basis van de zorgplicht maatwerkvoorschriften te stellen. Dit betekent dat het bevoegd gezag voorschriften kan opstellen voor een bepaald bedrijf, die zij op grond van de zorgplicht 1 en in die specifieke situatie, nodig acht . Deze mogelijkheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften komt overeen met de bestaande mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen uit de huidige 8.40besluiten. De zorgplichtbepaling is niet van toepassing wanneer voor een bepaald milieuaspect: • concrete voorschriften zijn uitgewerkt in de vorm van kwantitatieve doelvoorschriften; • is bepaald dat aangegeven middelen ter bescherming van het milieu moeten worden toegepast (de zogenaamde verplichte maatregelen); • als een erkende maatregel kan worden toegepast. 2.3 Zorgplicht in de huidige 8.40-besluiten In de huidige 8.40-besluiten is een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht is gebaseerd op artikel 1.1a, lid 1, Wm, waarin staat: ' Een ieder neemt voldoende zorg voor het milieu in acht.' Volgens lid 2 van dit artikel houdt deze zogenoemde zorgplicht in ieder geval in dat iedereen: ' die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijke handelingen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem verwacht kunnen worden teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.' De voordelen van kwalitatieve doelvoorschriften zijn dat ze expliciet meer verantwoordelijkheid, ruimte en flexibiliteit geven voor bedrijven; niet alles kan geregeld worden. Hierbij gaat het om formuleringen als: de binnen de inrichting aanwezige afvalstoffen worden zodanig opgeslagen dat …., of een afdoende verspreiding van de dampen in de buitenlucht…. De nadelen zijn: onduidelijk wat precies van bedrijven mag worden verwacht, problemen met de handhaafbaarheid, rechtsongelijkheid in het geval dat overheden hier verschillend mee omgaan. In de praktijk bleek het vaak lastig om de kwalitatieve doelvoorschriften te concretiseren. En dit leidde vaak tot verdere bureaucratisering: onderzoeken, plannen van aanpak e.d. en daarmee een langere procedure. De Evaluatiecommissie Wet milieubeheer heeft de toepassing van de zorgplicht in de 8.40-besluiten destijds onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat in de bestuursrechtelijke praktijk de zorgplicht nauwelijks wordt toegepast, omdat vanwege het vage karakter een handhavingactie vrij kansloos wordt geacht. De Evaluatiecommissie had wel waardering voor de symboolfunctie van dit instrument: bevestiging van de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemer. Wanneer de zorgplichten wel handhaafbaar zijn worden deze wel in de strafrechtpraktijk toegepast (zie: art. 10.3 Wm). De zorgplichtbepaling in het Activiteitenbesluit is gedeeltelijk in de plaats gekomen voor algemeen geformuleerde doelvoorschriften in de 8.40-besluiten. 2.4 Relevantie van de zorgplicht voor bepaalde milieuaspecten In deze paragraaf wordt voor enkele specifieke milieuaspecten de relatie met het instrument van de zorgplicht aangegeven.
1
In hoofdstuk 3 van deze notitie wordt verder ingegaan op de mogelijkheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften.
Meurs Juristen; Notitie Juridische aspecten van het Activiteitenbesluit
Lozingen Bij het lozen van afvalwater in het riool kunnen nadelige gevolgen voor het milieu optreden wanneer: • de temperatuur hoger is dan 30°C, • de zuurgraad lager is dan 6,5 of hoger dan 10, • de sulfaatconcentratie hoger is dan 300 mg/l, • dit brand- of explosiegevaar kan veroorzaken, • het door beerput, rottingsput of septictank wordt geleid. Bij deze parameters is niet gekozen voor doelvoorschriften, omdat duur of omvang van lozing zo beperkt kunnen zijn dat er geen nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn. Bij overschrijding van de bij parameters genoemde waarden wordt het wel aanbevolen om overleg te hebben met het bevoegd gezag. Als hiertoe behoefte bestaat, kan ook een maatwerkvoorschrift worden gesteld. Lichthinder In het algemeen is lichthinder een locatiegebonden probleem. Dit vraagt meestal om maatwerk. De praktijk heeft uitgewezen dat dit meestal via overleg goed op te lossen is. Lichthinder kan ook worden opgelost door een gebruiksafspraak tussen gehinderde en gebruiker. Zo gewenst kan dit worden vastgelegd in een maatwerkvoorschrift. Geurhinder Geurhinder is bijna nooit volledig te voorkomen. Het beleidsuitgangspunt bij geurhinder is op een acceptabel hinderniveau. Daar waar geur structurele aandacht nodig heeft, zijn in een ministeriële regeling voorschriften gesteld. Bij de overige activiteiten zijn geen voorschriften opgenomen in de ministeriële regeling. Toch bestaat de kans dat hierbij geurhinder optreedt. In die gevallen is dan maatwerk nodig. Bij het bepalen van een acceptabel hinderniveau kan de hindersystematiek uit de Nederlandse emissie Richtlijnen Lucht (NER) worden gebruikt. Energie In artikel 2.15 is energiebesparing vrij uitputtend geregeld. De zorgplicht bij energiebesparing is vooral gericht op een doelmatig gebruik van energie en het nemen van maatregelen met een langere terugverdientermijn dan vijf jaar. Deze maatregelen kunnen door het bevoegd gezag echter in het kader van de handhaving van het Activiteitenbesluit niet worden opgelegd. Het zorgplichtbeginsel heeft hier dus weinig rechtskracht. Verkeer en vervoer Dit onderwerp is opgenomen in de vorm van een algemene zorgplichtbepaling. In de ministeriële regeling komen de te treffen maatregelen. Met de branche is afgesproken dat zij zelf met een voorstel hiervoor komen. Met het oog hierop treedt het artikel 2.16 niet per 1-1-2008 in werking (zie Stb. 2007, nr. 47). Ongevallen en risico’s voor de omgeving Voor ongewone voorvallen is het haast per definitie niet mogelijk om kwantitatieve doelvoorschriften op te stellen. Er wordt vanuit gegaan dat de drijver van de inrichting zijn verantwoordelijkheid neemt voor de veiligheid van personen (zorgplicht), bijvoorbeeld door toepassing van het Arbo-informatieblad Al-32 Legionella. Indien de veiligheid van mensen in het geding komt, kan op basis van artikel 2.1, lid 2, worden gehandhaafd. Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de zorgplicht zich vooral richt op die milieuaspecten: • waar geen grote nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn, • die locatiegebonden zijn • en waar te verwachten is dat onderling overleg uitkomst biedt. 2.5
Werking van het instrument
Wanneer door het bevoegd gezag wordt geconstateerd dat een bijzondere situatie met betrekking tot een milieuaspect niet uitputtend is geregeld en er aannemelijk kan worden gemaakt dat er nadelige gevolgen voor het milieu zijn, kan direct op basis van de zorgplichtbepaling worden gehandhaafd of kan een aanvullend maatwerkvoorschrift worden gesteld. Meurs Juristen; Notitie Juridische aspecten van het Activiteitenbesluit
Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de lozing van (afval)stoffen op het (vuilwater)riool, die evident schadelijk zijn voor de doelmatige werking van de waterzuivering, zoals substantiële hoeveelheden motorolie, bestrijdingsmiddelen of vast afval. Wanneer de drijver van de inrichting in redelijkheid niet had kunnen weten dat door zijn handelen het milieu zou kunnen worden geschaad, ligt direct handhavend optreden met gebruik van het zorgplichtbeginsel minder voor de hand. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de geloosde hoeveelheid grond- of hemelwater op het vuilwaterriool zo groot is, dat de doelmatige werking van de waterzuivering in gevaar komt. De werking is namelijk afhankelijk van de vervuilingsgraad van het afvalwater, de kenmerken van het rioolstelsel en de omvang van andere lozingen. Door het stellen van een maatwerkvoorschrift kan een grens worden gesteld aan de te lozen hoeveelheid afvalwater, die in het vervolg aan de drijver van de inrichting duidelijkheid biedt. Ook kan door middel van overleg een oplossing worden gevonden. 2.6
Consequenties voor organisatie en praktijk van de Milieudienst
In beginsel zijn de consequenties van het zorgplichtbeginsel voor de organisatie en praktijk van de Milieudienst beperkt. Het zorgplichtbeginsel in het Activiteitenbesluit is ten opzichte van de oude 8.40besluiten wat concreter ingevuld, maar behoudt ook in het nieuwe besluit primair een symbool en vangnetfunctie. Wel heeft de zorgplicht in het Activiteitenbesluit duidelijk een meer prominente plek gekregen. Er kan van worden uitgegaan dat de meeste nadelige gevolgen voor het milieu in het Activiteitenbesluit voldoende zijn gereguleerd. Daar waar verplichte maatregelen gekoppeld zijn aan een zorgplichtbepaling, wordt natuurlijk wel actie vereist. De zorgplicht heeft wel nadrukkelijk een functie bij die milieuaspecten die: • slechts beperkte nadelige gevolgen voor het milieu hebben, zoals bij beperkte lozingen van afvalwater op het riool, geur en lichthinder, • waar een procedure voor een maatwerkvoorschrift te zwaar is • en waar er vaak in onderling overleg goede resultaten geboekt kunnen worden. Het instrument kan daarnaast een belangrijke rol spelen in de communicatie met de bedrijven, bijvoorbeeld in het kader van preventieve handhavingacties om het naleefgedrag van bepaalde bedrijven te bevorderen. Ook kan er in het kader van de toepassing van de zorgplicht worden nagedacht over stimulerende prikkels voor bedrijven, bijvoorbeeld door gerichte subsidies of ondersteuning bij de implementatie van milieuzorgsystemen. Aangezien hier bij veel milieudiensten momenteel weinig aan wordt gedaan, wordt aanbevolen om dit verder uit te werken.
3. Maatwerkvoorschriften 3.1 Inleiding In het Activiteitenbesluit is de mogelijkheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften opgenomen. Dit instrument maakt het mogelijk om te komen tot een op een concrete situatie toegesneden doelmatige oplossing. In dit hoofdstuk wordt besproken wat het juridisch kader hierbij is en wordt het instrument vergeleken met het instrument ’nadere eis uit de huidige 8.40-besluiten’. Ook wordt bekeken wat de maatwerkkansen in het Activiteitenbesluit zijn. In paragraaf 3.5 worden de procedure en eisen van maatwerkvoorschriften geschetst. Tot slot volgt in paragraaf 3.6 een analyse van de consequenties voor de organisatie en de praktijk. 3.2 Het juridisch kader De bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften is in het Activiteitenbesluit op meerdere plaatsen terug te vinden.
Meurs Juristen; Notitie Juridische aspecten van het Activiteitenbesluit
In de eerste plaats is deze bevoegdheid opgenomen als de voorschriften van het Activiteitenbesluit nadere invulling, aanvulling of afwijking behoeven. Dit is dan steeds bij het desbetreffende voorschrift expliciet aangegeven. Het bevoegd gezag kan alleen maar maatwerkvoorschriften stellen binnen de in het desbetreffende voorschrift aangegeven ruimte. In de tweede plaats is aan de zorgplichtbepaling een bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften gekoppeld. Indien een aspect al uitputtend is geregeld in bepaalde voorschriften, is het niet mogelijk maatwerkvoorschriften te stellen. Uitputtend is wanneer bij een omschreven situatie of activiteit een limitatieve opsomming is opgenomen met eisen of voorschriften; • middels kwantitatieve doelvoorschriften, • via verplichte of erkende maatregelen, • expliciet via maatwerkvoorschriften (die niet zijn gekoppeld aan de zorgplichtbepaling). Zaken, die in andere wetgeving zijn geregeld, mogen niet door middel van een maatwerkvoorschrift onder de werking van het Activiteitenbesluit worden getrokken. Een voorbeeld hiervan is parkeren op de stoep. Dit is een aspect, dat valt onder de werking van de Wegenverkeerswet. 3.3 Toepassing van het instrument nadere eisen in de huidige 8.40-besluiten De mogelijkheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften komt sterk overeen met de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen in de huidige 8.40-besluiten. In deze paragraaf wordt bekeken hoe het instrument ‘nadere eisen’ invulling krijgt. De bevoegdheid voor het stellen van een nadere eis is geregeld in artikel 8.42 Wm en de artikelen en voorschriften in de 8.40-besluiten. De nadere eis is een mogelijkheid om een niet concreet voorschrift concreet te maken en vast te leggen. Nadere eisen zijn het meest opgelegd bij het milieuaspect geluid, bijvoorbeeld bij de horeca of bij het beperken van de geluidruimte van bedrijven in verband met een kleinere geluidzone van het industrieterrein. Ook bij de verruimde reikwijdte worden nadere eisen toegepast. In de huidige 8.40-besluiten kan het bevoegd gezag ook nadere eisen stellen voor onderwerpen, die in het besluit worden gemist, maar wel duidelijke gevolgen blijken te hebben voor het milieu. Een nadere eis kan worden opgelegd, indien het bedrijf het niet eens is met de door het bevoegd gezag opgelegde norm, bijvoorbeeld het opleggen van een nadere eis van 50 dB(A) op 50 m bij zoneplichtige inrichtingen, zodat de geluidsgrens niet teveel wordt opgerekt. De nadere eis is dan dus eenzijdig opgelegd. Ook is het mogelijk om nadere eisen te stellen, indien het bedrijf behoefte heeft aan duidelijkheid en vraagt om formele vastlegging van de concrete norm. Een andere reden om een nadere eis-procedure in te gaan, is omdat het bevoegd gezag van belang acht, dat derden (vaak omwonenden) zich van de nadere eis op de hoogte kunnen stellen en bezwaar en beroep kunnen aantekenen. Een verschil tussen maatwerkvoorschriften en nadere eisen is, dat het voor de drijver van de inrichting en derde-belanghebbenden in de nieuwe situatie wel mogelijk is om het bevoegd gezag te vragen een maatwerkvoorschrift te stellen. Bovendien bevat het Activiteitenbesluit wat meer expliciet de mogelijkheid om af te wijken van de standaardnormen. 3.4
Relevantie van de maatwerkvoorschriften voor de milieuaspecten
In bijlage 3 staat een overzicht van de maatwerkkansen in het Activiteitenbesluit. Twee voorbeelden van maatwerkvoorschriften zijn: Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift bepalen dat het eerste en tweede lid niet van toepassing zijn en dat lozen in het oppervlaktewater, op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater niet zijnde een vuilwaterriool is toegestaan indien het belang van de bescherming van het milieu zich gelet op de samenstelling, hoeveelheid en eigenschappen van het afvalwater daartegen niet verzet (artikel 2.2, lid 3).
Meurs Juristen; Notitie Juridische aspecten van het Activiteitenbesluit
Het bevoegd gezag kan ten behoeve van: a. het voorkomen van stankhinder ten gevolge van het afleveren van lichte olie, of b. het beperken van de emissie van benzeen ten gevolge van het afleveren van lichte olie, bij maatwerkvoorschrift bepalen welke maatregelen bij een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden getroffen (artikel 4.80, lid 7). 3.5 Procedure en eisen maatwerkvoorschriften Bij het stellen van een maatwerkvoorschrift komt het bevoegd gezag beslissingsvrijheid toe. Deze vrijheid is echter niet onbeperkt. In de eerste plaats zijn op de procedure voor de toepassing van maatwerkvoorschriften de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing: Een maatwerkvoorschrift dient zorgvuldig te worden voorbereid. Dit houdt met name in dat het bevoegd gezag onderzoek dient te verrichten naar de gevolgen van de maatwerkvoorschriften (art. 3.2 Awb): • Er dient een zorgvuldige en evenredige afweging plaats te vinden van alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen (bijvoorbeeld bedrijfseconomische belangen of belangen van omwonenden). • Een kenbare en deugdelijke motivering. Hieruit volgt ook dat, als er sprake is van een beleidsregel, moet worden afgewogen of er in het specifieke geval van de beleidsregel moet worden afgeweken. • Een duidelijke en ondubbelzinnige formulering. In de tweede plaats geldt dat de maatwerkvoorschriften op basis van voorschriften niet buiten de in die voorschriften gegeven ruimte mogen treden. Voor maatwerkvoorschriften, op basis van de zorgplicht, geldt dat zij niet mogen afwijken van de bepalingen in het Activiteitenbesluit. Ook is het niet toegestaan zaken, die in andere wetgeving zijn geregeld door middel van een maatwerkvoorschrift onder de werking van het Actviteitenbesluit te trekken (zie par. 3.2). Tot slot de opmerking dat een maatwerkvoorschrift ook een ontheffing kan behelzen. Ook bij deze mogelijkheid mag niet buiten de grenzen van het Activiteitenbesluit worden getreden. 3.6
Consequenties voor organisatie en praktijk van de Milieudienst
In beginsel is de toepassing van maatwerkvoorschriften weinig anders dan die van nadere eisen. Nieuw is wel de mogelijkheid voor de drijver van een inrichting om een verzoek te doen om een maatwerkvoorschrift. De toepassing van maatwerkvoorschriften in het Activiteitenbesluit biedt wat meer dan in de 8.40-besluiten expliciet de mogelijkheid om af te wijken van de standaardnormen. Die ruimte was er in de 8.40-besluiten overigens ook al. Naar verwachting zal het bevoegd gezag met de toepassing van maatwerkvoorschriften, net als bij nadere eisen, terughoudend omgaan. Al was het maar, omdat aan de toepassing ervan procedures vastzitten. Wanneer deze procedure kan worden voorkomen, bijvoorbeeld door het maken van (schriftelijke) afspraken met het bedrijf, dan heeft dit dus de voorkeur. De praktijk leert dat vooral voor de milieuaspecten geluid en lozingen de behoefte aan het stellen van maatwerkvoorschriften het grootste is. Daar waar maatwerkvoorschriften vaker zullen voorkomen, ontstaat tegelijkertijd de behoefte om hierover beleid te formuleren. Dit beleid kan bijvoorbeeld ingaan op welke specifieke omstandigheden aanleiding geven tot het stellen van een maatwerkvoorschrift of wanneer en tot hoe ver afgeweken kan worden van de standaardnormen. Dit beleid geeft vervolgens de bedrijven ook de handvatten om actief naar maatwerk te zoeken. Het verdient daarom aanbeveling om te inventariseren bij welke bedrijven er behoefte is aan maatwerk (zowel vanuit de Milieudienst als vanuit de bedrijven) en te onderzoeken of hier standaarden voor zouden kunnen worden ontwikkeld.
Meurs Juristen; Notitie Juridische aspecten van het Activiteitenbesluit
4. Gelijkwaardigheidtoets 4.1 Inleiding In het Activiteitenbesluit zijn diverse verplichte maatregelen opgenomen. Het is mogelijk voor de drijver van een inrichting om een alternatief voor deze verplichte maatregel aan te dragen . In dit hoofdstuk wordt geschetst wat de procedure bij een dergelijke aanvraag is en welke voorschriften het bevoegd gezag daarbij in acht moet nemen. Ook zal worden beschreven wat de te verwachten consequenties voor organisatie en praktijk van de Milieudienst zijn. 4.2
Het juridisch kader
De gelijkwaardigheid van het aangedragen alternatief voor de verplichte maatregel dient voorafgaand aan de toepassing te worden getoetst door het bevoegd gezag. In de nieuwere 8.40-besluiten (bijvoorbeeld het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer) was dit ook al opgenomen. Dit instrument wordt echter niet vaak toegepast. De procedure voor de toepassing is sterk vergelijkbaar met de oude procedure voor het opleggen van nadere eisen (procedure 8.40 a) en werkt als volgt: • De eigenaar van het bedrijf dient bij het bevoegd gezag een verzoek in voor het toepassen van een alternatief middel. Hij doet dit vier weken, voordat hij het middel wil gaan toepassen. • Het bevoegd gezag beslist over de gelijkwaardigheid door middel van een beschikking, waartegen bezwaar (zes weken) en beroep (zes weken) kan worden ingesteld. • Het bevoegd gezag kan advies inwinnen bij een werkgroep van deskundigen, die zodanig is samengesteld dat zij met gezag kunnen adviseren. Aangezien er sprake is van een besluit in de zin van de Awb, zal het bevoegd gezag ook hier de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht moeten nemen. Dit houdt het volgende in: • Er dient een zorgvuldige en evenredige afweging plaats te vinden van alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen. • Een kenbare en deugdelijke motivering. • Een duidelijke en ondubbelzinnige formulering. 4.3 Consequenties voor organisatie en praktijk van de Milieudienst Naar verwachting zal het aandragen van alternatieven voor verplichte maatregelen weinig voorkomen, omdat dit bij de 8.40-besluiten ook niet vaak gebeurde. Alternatieven zullen worden aangedragen wanneer het bedrijf over voldoende deskundigheid beschikt en financieel voldoende daadkrachtig is om hier onderzoek naar te verrichten. Dit zal vooral het geval zijn bij de zwaardere bedrijven. De consequenties voor de organisatie en de praktijk van de Milieudienst zullen daarom beperkt blijven. Het is daarom waarschijnlijk niet nodig hiervoor standaarddocumenten te ontwikkelen. Het wordt aanbevolen om de geaccepteerde alternatieve maatregelen bij de Milieudienst centraal te registreren en eventueel uit te wisselen met andere Milieudiensten (benchmark) en de beschikbare informatie bij VROM (Infomil).
2
Een dergelijk verzoek kan ook worden gedaan om tot aanpassing van de ministeriële regeling te komen, bijvoorbeeld door brancheorganisaties. Met deze mogelijkheid krijgt echter vooral het ministerie van VROM te maken en is voor deze notitie minder van belang.
3
Zie over de algemene beginselen van behoorlijk bestuur ook paragraaf 3.4.
Meurs Juristen; Notitie Juridische aspecten van het Activiteitenbesluit
5. Overgangsrecht 5.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het overgangsrecht van het Activiteitenbesluit. In paragraaf 5.2 wordt het overgangsrecht belicht. Hoe moet worden omgegaan met lopende handhavingtrajecten komt in paragraaf 5.3 aan de orde. Tot slot worden in paragraaf 5.4 de consequenties voor de organisatie en de praktijk van de Milieudienst besproken. 5.2 Het overgangsrecht Voor vergunningvoorschriften en nadere eisen, die vallen binnen de bevoegdheid op grond van het Activiteitenbesluit tot het stellen van maatwerkvoorschriften, geldt een overgangstermijn van drie jaar. Voor vergunningvoorschriften en nadere eisen, die niet vallen binnen deze bevoegdheid, geldt een overgangstermijn van zes maanden. Schematisch:
Type A Type B Type C
Voorschriften vergunning binnen bevoegdheid maatwerkvoorschrift 3 jaar 3 jaar 3 jaar
Voorschrift vergunning buiten bevoegdheid maatwerkvoorschrift en strenger 6 maanden 6 maanden 6 maanden
Nadere eis binnen bevoegdheid maatwerkvoorschrift
Nadere eis buiten bevoegdheid maatwerkvoorschrift en strenger
Onbepaald Onbepaald Onbepaald
6 maanden 6 maanden 6 maanden
Tabel 1. Overzicht overgangsrecht Activiteitenbesluit
Dit betekent dat na deze termijnen de bepalingen van het Activiteitenbesluit onverkort van toepassing zijn. Voorbeelden overgangsrecht Vergunning van een metaalbedrijf stelt geluidsniveau van 55 dB(A) en het Activiteitenbesluit stelt 50 dB(A). Overgangsrecht geldt 3 jaar. Bevoegd gezag heeft met maatwerkkans 3 jaar de tijd om hierop in te spelen. Doet B&W niets, dan vervalt voorschrift na 3 jaar. Vergunningsvoorschrift vermeldt een afstand van bijvoorbeeld. 15 m van geparkeerde vrachtauto met gevaarlijke stoffen tot woning van derden. Het Activiteitenbesluit stelt 20 m. Er is geen maatwerkkans, dan blijft het vergunningsvoorschrift nog 6 maanden gelden. Na 6 maanden geldt de 20 m. afstand. Nadere eis (Besluit horeca enz.) stelt 35 dB(A) in de nachtperiode, omdat een disco is gelegen in een rustig gebied met een laag achtergrondniveau. Het Activiteitenbesluit biedt voor deze situaties een maatwerkkans, waarbij B&W zeer waarschijnlijk hetzelfde zouden besluiten. Daarom onbepaald van kracht. Nadere eis (Besluit horeca enz.) stelt dat de lichtinstallatie van een tennisclub niet mag branden tussen 24.00 en 07.00 uur. Het Activiteitenbesluit kent hiervoor geen maatwerkkans. Deze nadere eis vervalt na 6 maanden. Verlichting mag dan niet meer branden tussen 23.00 en 07.00 uur Lozingen Voor vergunningen op grond van de Wvo of een ontheffing op grond van het Lozingenbesluit bodembescherming gelden ook de termijnen uit bovenstaand schema. Voor het lozen van afvalwater in het oppervlaktewater op of in de bodem of in voorziening voor de inzameling en transport (niet zijnde een vuilwaterriool) wordt een vergunning of ontheffing gelijk gesteld met een maatwerkvoorschrift voor de resterende termijn van de vergunning of ontheffing. Dit voorkomt dat opnieuw toestemming moet worden verleend.
Meurs Juristen; Notitie Juridische aspecten van het Activiteitenbesluit
Aanvragen om vergunning, waarop nog niet is beslist Als op een vergunningaanvraag, die op grond van het oude recht is ingediend, nog niet is beslist én waarvoor het besluit van toepassing wordt, wordt de aanvraag aangemerkt als een melding in de zin van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit. Keuringstermijn In de verschillende oude 8.40-besluiten stonden verplichtingen tot regelmatige keuring van bepaalde zaken, zoals ondergrondse tanks. Om onduidelijkheid te voorkomen, is in het besluit bepaald dat bestaande keuringsverplichtingen blijven gelden, evenals lopende termijnen. Artikelen van toepassing op gpbv-bedrijven Uitgangspunt is dat het Activiteitenbesluit niet van toepassing is op inrichtingen, waartoe een gpbvinstallatie behoort, omdat ze vallen onder de reikwijdte van de IPPC-richtlijn. In een aantal gevallen zou echter het Besluit voorzieningen en installaties of het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998 op een dergelijke inrichting van toepassing geweest kunnen zijn vanwege een warmtekrachtkoppeling, windturbine, propaantank of een ondergrondse tank. In artikel 6.7 is bepaald dat in die gevallen enkele artikelen uit het besluit tot 1 januari 2011 van toepassing blijven. Dit geeft het bevoegd gezag de tijd de voorschriften op te nemen in de vergunning. Naast het hiervoor genoemde algemeen overgangsrecht is er specifiek overgangsrecht voor de milieuaspecten en de activiteiten geregeld in de hoofdstukken 3 en 4 van het Activiteitenbesluit. Deze zijn uitgewerkt in de bijlage 3. 5.3 Lopende handhavingtrajecten Bij lopende handhavingzaken is het van belang onderscheid te maken tussen handhaving van voorschriften, die formeel gewijzigd zijn en/of inhoudelijk gewijzigd zijn. Handhaving van voorschriften, die formeel zijn gewijzigd, zijn tekstueel ongewijzigd en ‘verplaatst‘ naar het Activiteitenbesluit of voorschriften, die nog voor een bepaalde periode na 1 januari 2008 als maatwerkvoorschrift op grond van het overgangsrecht van artikel 6.1, blijven gelden. Bij handhavingbeschikkingen geldt het beginsel van de formele rechtskracht. Dit houdt in dat indien een beschikking eenmaal onherroepelijk is geworden (hetzij door het verstrijken van de bezwaar- en beroepstermijn of omdat de hoogste bestuursrechter hierover een uitspraak heeft gedaan), die beschikking geacht wordt rechtens juist te zijn (ook als het besluit vermoedelijk in een beroepsprocedure niet in stand was gebleven). Indien een handhavingbesluit formele rechtskracht heeft verkregen, wordt dat niet doorbroken indien de aan het dwangsombesluit ten grondslag liggende vergunningvoorschriften worden vernietigd. Dit is een vast uitgangspunt in het bestuursrecht. Alleen een blijvende, tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid om aan de last te voldoen, kan een aanvaardbare reden zijn om te komen tot vermindering, opschorting of opheffing van de last. Het feit dat de norm, waarop de handhavingbeschikking gebaseerd was of inmiddels is gewijzigd, kan een aanvaardbare reden zijn om van invordering of effectuering af te zien. Handhaving van voorschriften, die niet inhoudelijk zijn gewijzigd De volgende situaties kunnen worden onderscheiden: • Als constatering van de overtreding van het voorschrift plaats heeft plaatsgevonden voor inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit en als na die datum een handhavingbesluit wordt genomen, dan wordt het handhavingbesluit gebaseerd op het Activiteitenbesluit. • Voor handhavingbesluiten, die zijn genomen voor inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit en waartegen geen bezwaar en/of beroep is gemaakt, geldt de hierbovengenoemde formele rechtskracht. Een nieuw besluit is hiervoor niet nodig. • Voor handhavingbesluiten, die zijn genomen voor inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit en waartegen bezwaar is gemaakt, geldt dat zij moeten worden gebaseerd op de oude norm, na die datum moet zij gebaseerd worden op het nieuwe recht. Het is formeel niet mogelijk een besluit te nemen, waarbij zowel de oorspronkelijke als de nieuwe grondslag wordt gebruikt. Meurs Juristen; Notitie Juridische aspecten van het Activiteitenbesluit
•
Handhavingbesluiten op bezwaar, die voor inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit zijn genomen en waartegen beroep is ingesteld, worden getoetst op de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van het besluit.
Handhaving van voorschriften, die inhoudelijk zijn gewijzigd De volgende situaties kunnen worden onderscheiden: • Als constatering van overtreding van het voorschrift plaats heeft plaatsgevonden voor inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit en als na die datum een handhavingbesluit wordt genomen, moet het handhavingbesluit worden aangevuld met bewijzen, die aansluiten bij de nieuwe (maatwerk)voorschriften. • Voor handhavingbesluiten die genomen zijn voor inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit en waartegen geen bezwaar en/of beroep is gemaakt, geldt de formele rechtskracht. Het kan afhankelijk van de situatie echter onredelijk zijn die beschikking te effectueren (bijvoorbeeld als het voorschrift is versoepeld). In dat geval kan dan het beste de beschikking worden ingetrokken of een nieuwe gemaakt op basis van de nieuwe voorschriften. • Voor handhavingbesluiten, die genomen zijn voor inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit en waartegen bezwaar is gemaakt, geldt dat de nieuwe voorschriften onderdeel kunnen zijn van de heroverweging, met eventuele consequentie van intrekking of wijziging. Een nieuw handhavingbesluit is dan niet nodig. • Handhavingbesluiten op bezwaar, die voor inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit zijn genomen en waartegen beroep is ingesteld, worden getoetst op de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van het besluit. 5.4 Consequenties voor organisatie en praktijk van de Milieudienst Het is aan te raden dat de Milieudienst per nadere eis in kaart brengt welke eisen zullen gaan gelden als maatwerkvoorschrift. Hierbij dient onderscheid te worden gemaakt in maatwerkvoorschriften, die: • van rechtswege gaan gelden; • gedurende 6 maanden na inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit blijven gelden • met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit komen te vervallen (dit zal overigens niet/nauwelijks aan de orde zijn). Naar verwachting zal de noodzaak om vergunningvoorschriften om te zetten in maatwerkvoorschriften beperkt zijn. De vraag is hoe zinvol het is dit apart in kaart te brengen. Wellicht dat hieraan tijdens de reguliere controles aandacht aan wordt besteed.
6. Conclusies en aanbevelingen 6.1 Conclusies Doel van de zorgplichtbepaling is om de verantwoordelijkheid voor het zoveel mogelijk voorkomen of beperken van nadelige gevolgen voor het milieu expliciet bij het bedrijf te leggen. Het zorgplicht beginsel in het Activiteitenbesluit is ten opzichte van de 8.40-besluiten wat concreter ingevuld, maar heeft primair een symbool-, communicatieve en vangnetfunctie. Zorgplicht heeft daarnaast een functie: • bij meer lichte milieuproblemen, zoals bij beperkte lozingen, geur en lichthinder, • waar een procedure voor een maatwerkvoorschrift te zwaar is, • als er in onderling overleg goede resultaten kunnen worden geboekt. In beginsel is de toepassing van maatwerkvoorschriften weinig anders dan die van nadere eisen. Een verschil tussen maatwerkvoorschriften en nadere eisen is dat het voor de drijver van de inrichting en derde-belanghebbenden in de nieuwe situatie wel mogelijk is om het bevoegd gezag te vragen een maatwerkvoorschrift te stellen. De toepassing van maatwerkvoorschriften in het Activiteitenbesluit biedt ook meer dan in de 8.40-besluiten expliciet de mogelijkheid om af te wijken van standaardnormen.
Meurs Juristen; Notitie Juridische aspecten van het Activiteitenbesluit
Vooral voor de milieuaspecten geluid en lozingen zal de behoefte aan het stellen van maatwerkvoorschriften het grootst zijn. Hiervoor kan het mogelijk zinvol zijn beleid te ontwikkelen of standaarden te ontwikkelen. De verwachting is dat de gelijkwaardigheidtoets niet vaak zal hoeven te worden toegepast. Voor vergunningvoorschriften en nadere eisen, die vallen binnen de bevoegdheid op grond van het Activiteitenbesluit tot het stellen van maatwerkvoorschriften, geldt een overgangstermijn van drie jaar. Voor vergunningvoorschriften en nadere eisen, die niet vallen binnen deze bevoegdheid, geldt een overgangstermijn van zes maanden. Indien een handhavingbesluit formele rechtskracht heeft verkregen, wordt dat niet doorbroken, indien de aan het dwangsombesluit ten grondslag liggende vergunningvoorschriften worden vernietigd. Dit is een vast uitgangspunt in het bestuursrecht 6.2 Aanbevelingen De systematiek van het Activiteitenbesluit en de gehanteerde terminologie doorvoeren in standaarddocumenten. Terughoudend omgaan met de algemene zorgplichtbepalingen. Alleen toepassen als vangnet voor schrijnende gevallen, die elders niet zijn gedekt. Zorgplicht gebruiken in de communicatie met bedrijven, bijvoorbeeld in het kader van het bevorderen van het naleefgedrag van bedrijven. Overwegen om instrumenten te ontwikkelen om bedrijven te prikkelen invulling te geven aan de zorgplicht. Net als bij de nadere eisen terughoudend omgaan met het toepassen van maatwerkvoorschriften. Inventariseren bij welke bedrijven er behoefte is aan maatwerk (zowel vanuit de Milieudienst als vanuit de bedrijven) en te onderzoeken of hier standaarden voor kunnen worden ontwikkeld. Centraal registreren van geaccepteerde alternatieve maatregelen bij de Milieudienst en deze uitwisselen met VROM en andere Milieudiensten. Bij de VNG en VROM aandringen op een landelijke database van voor verplichte maatregelen gelijkwaardige maatregelen. Per nadere eis in kaart brengen welke zullen gaan gelden als maatwerkvoorschrift. Hierbij dient onderscheid te worden gemaakt in maatwerkvoorschriften, die: • van rechtswege gaan gelden; • gedurende 6 maanden na inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit blijven gelden; • met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit komen te vervallen (waarschijnlijk niet aan de orde). Bij reguliere controles aandacht besteden aan de vraag of het nodig is vergunningvoorschriften om te zetten in maatwerkvoorschriften. Bij lopende handhavingzaken nagaan of de betreffende voorschriften inhoudelijk zijn gewijzigd. Zo ja, dan hieruit consequenties trekken; intrekken, wijzigen of continueren.
Meurs Juristen; Notitie Juridische aspecten van het Activiteitenbesluit
Bijlagen Bijlage 1. Overzicht geraadpleegde bronnen Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en toelichting. Advies Evaluatiecommissie Wet milieubeheer R16 Aanpak uitvoering 8.40 AMvB’s (InfoMil) Overgangsrecht (BARIM) Memo Handhaving van normen voor inrichtingen op grond van Wm-vergunningen, artikel 8.40 en 8.44 AMvB’s in relatie tot de overgang naar het Activiteitenbesluit Wet milieubeheer. Bijlage 2. Overzicht specifieke overgangsbepalingen § 6.2 Overgangsrecht energiebesparing Vanwege de uitspraak, die de Raad van State heeft gedaan over de nadere eisen (afdekking koel- en vriesmeubelen) bij supermarkten, is in artikel 6.8 een expliciete overgangstermijn opgenomen tot 1 januari 2012. Dit besluit kent namelijk geen maatwerkmogelijkheid voor energie en opgelegde nadere eisen zouden komen te vervallen. Na inwerkingtreding van artikel 2.15 kan daarop bij grootverbruikers rechtstreeks worden gehandhaafd. § 6.3 Overgangsrecht verkeer en vervoer Met betrekking tot verkeer en vervoer van de eigen werknemers van en naar de inrichting wordt een Taskforce opgericht, die gaat werken aan voorstellen voor het vervoersmanagement. Artikel 2.16 kent hiervoor een uitputtende regeling, maar treedt nog niet in werking vanwege de op te richten Taskforce. Wanneer voorstellen van de Taskforce achterwege blijven, treedt artikel 2.16 op 1 januari 2009 in werking. In de vorm van overgangsrecht is in artikel 2.9 expliciet bepaald, dat tot de inwerkingtreding van voorschrift 2.16 het stellen van maatwerkvoorschriften op grond van de zorgplicht (artikel 2.1, derde lid) is toegestaan. § 6.4 Overgangsrecht bodem Uitgangspunt van het Nederlandse bodembeleid is: het met bodembeschermende voorzieningen en maatregelen realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico. Soms is dat alleen mogelijk met zeer kostbare voorzieningen en maatregelen, en staan deze kosten, die bedrijfseconomisch niet verantwoord zijn en die niet meer in verhouding tot het milieudoel. Die onredelijkheid moet afdoende worden aangetoond. In die gevallen is het conform de NRB toegestaan, dat in bestaande gevallen de bodemrisico’s aanvaardbaar worden gemaakt. Voor nieuw op te richten inrichtingen geldt uiteraard altijd het verwaarloosbaar risico. § 6.5 Overgangsrecht geluid In de oude 8.40-besluiten was een overgangsbepaling opgenomen, die terug greep op 8.40-besluiten die daarvoor in werking waren. Voor die inrichtingen werden de waarden uit het 8.40-besluit met 5 dB(A) verhoogd, tenzij voordien op grond van een milieuvergunning lagere waarden golden. Deze situatie wordt voor de betreffende inrichtingen voortgezet. Het uitgangspunt in een aantal oude 8.40-besluiten dat bij nadere eis geen lagere etmaalwaarde mag worden opgelegd dan 40 dB(A), wordt met artikel 6.13 voortgezet. Bij muziekgeluid wordt geen bedrijfsduurcorrectie meer toegepast (art. 2.18, tweede lid). In het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer was een overgangsregeling opgenomen. Artikel 6.14 geeft de mogelijkheid om bij bedrijven, die onder dat Besluit vielen, bij maatwerkvoorschrift te bepalen dat in de nachtperiode voor muziekgeluid wel een bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast. Bij enkele 8.40-besluiten viel een dienst- of bedrijfswoning niet onder de definitie van het begrip woning. Om te voorkomen dat deze woningen door het nieuwe besluit wel worden beschermd, is in artikel 6.16 een overgangsbepaling opgenomen. Hiermee wordt het uitgangspunt van die besluiten voortgezet.
Meurs Juristen; Notitie Juridische aspecten van het Activiteitenbesluit
§ 6.6 Slibvangputten en olieafscheiders De NEN 7089 is komen te vervallen. Nu wordt verwezen naar de Europese norm. Voor reeds geplaatste afscheiders, die voldoen aan en worden gebruikt conform NEN 7089, betekent deze overgangsbepaling dat ze niet behoeven te worden vervangen. Wel geldt ook bij die afscheiders het doelvoorschrift van 200 mg/l. § 6.7 Het lozen van afvloeiend hemelwater Art. 3.3, tweede lid, is niet van toepassing op bestaande lozingen. Dit betekent dat bestaande lozingen van afstromend hemelwater op een vuilwaterriool mogen plaatsvinden. Bevoegd gezag kan bij maatvoorschrift bepalen, dat de lozing op termijn moet worden gestaakt (art. 6.18, tweede lid). § 6.8 Het lozen van huishoudelijk afvalwater Het overgangsrecht voor bestaande lozingen is overgenomen uit voorgaande besluiten (Lbb en Wvobesluit huishoudelijk afvalwater). § 6.9 Het in werking hebben van een warmtekrachtinstallatie De rendementseis voor nieuwe installaties is aangescherpt (ten minste 65%). Voor bestaande installaties blijft de rendementseis van ten minste 60 % gehandhaafd. Bestaande installaties kunnen namelijk niet altijd aan de nieuwe eis voldoen. § 6.10 Het in werking hebben van een gasdrukmeet- en regelstation Art. 3.12, zesde lid (afstanden), is niet van toepassing op stations, die: • vielen onder het Besluit voorzieningen en installaties; • zijn opgericht vóór 1 december 2001 en waarvoor een vergunning gold; • of voor de inwerkingtreding van art. 3.12 waren opgericht en waarvoor een vergunning gold (voor zover de afstanden afwijken van de tabel). Het bevoegd gezag kan maatvoorschrift stellen met betrekking tot de veiligheid van de installatie. § 6.11 Het afleveren van motorbrandstoffen voor het wegverkeer Art. 3.20 is niet van toepassing op tankstations, opgericht voor 1 juli 1995, én met een doorzet van lichte olie (benzine) < 500 m³/jaar. Het bevoegd gezag kan maatvoorschrift stellen met betrekking tot het voorkomen van stankhinder en het beperken van emissies van benzeen. § 6.12 Afvalwater tandheelkunde Voor bestaande amalgaanafscheiders geldt een overgangsregeling tot 1 januari 2011. § 6.13 Het opslaan van propaan Voor een bestaande propaantank >5 m³ en een bevoorradingsfrequentie van meer dan 5 keer per jaar geldt tot 1 januari 2011 een afstand van 20 m en dat wordt in het Activiteitenbesluit 25 m. Als het (beperkt) kwetsbare object zelf ook over een opslagtank met propaan beschikt, dan geldt voor bestaande tanks een overgangsregeling tot 1-1-2011 met een afstand van 7,5 m, gemeten vanaf de begane grond van de opslagtank. § 6.14 Het opslaan van gevaarlijke stoffen in verpakking, niet zijnde vuurwerk, vaste kunststoffen en andere ontplofbare stoffen. Om te voorkomen dat met het in werking treden van dit besluit andere externe afstanden gaan gelden voor bedrijven, die voorheen vergunningplichtig waren, zijn de afstanden uit artikel 4.1, tweede en derde lid, tot 1 januari 2011 voor die bedrijven niet van toepassing. De voorschriften uit de vergunning blijven gedurende die periode van toepassing. § 6.15 Het opslaan en overslaan van bulk- en stuksgoederen Art. 4.13, eerste lid (emissieconcentratie voor stof), is tot 30 oktober 2010 niet van toepassing op bestaande inrichtingen, waarop een AMvB van toepassing was. Voor die bedrijven geldt een norm van 10 mg/m³ in plaats van 5 mg/m³. Aangesloten is bij de overgangstermijn, die de NeR hiervoor in 2003 heeft vastgesteld.
Meurs Juristen; Notitie Juridische aspecten van het Activiteitenbesluit
§ 6.16 Het in werking hebben van een stookinstallatie Op grond van deze overgangsbepaling krijgt de stichting, die thans onderhoud en inspecties aan stookinstallaties uitvoert, twee jaar de tijd om de vereiste accreditatie te verkrijgen. § 6.17 Het in werking hebben van een koelinstallatie met ammoniak Art. 4.20, zevende lid (toepassen indirect koelsysteem), is niet van toepassing op bestaande ijsbanen. § 6.18 De mechanische bewerkingen van hout en kruk/houten, kurken en houtachtige voorwerpen Art. 4.21, eerste lid (emissieconcentratie voor stof), is tot 30 oktober 2010 niet van toepassing op bestaande inrichtingen waarop een AMvB van toepassing was. Voor die bedrijven geldt een norm van 10 mg/m³ in plaats van 5 mg/m³. Ook hier is aangesloten bij de overgangstermijn, die de NeR hiervoor in 2003 heeft vastgesteld. § 6.19 Het reinigen, coaten en lijmen van hout en kruk/houten, kurken en houtachtige voorwerpen Art. 4.23, eerste lid (emissieconcentratie voor stof), is tot 30 oktober 2010 niet van toepassing op bestaande inrichtingen, waarop een AMvB van toepassing was. Voor die bedrijven geldt een norm van 10 mg/m³ in plaats van 5 mg/m³ (= overgangstermijn NeR). § 6.20 De mechanische bewerkingen van kunststof en kunststofproducten Art. 4.27, eerste lid (emissieconcentratie voor stof), is tot 30 oktober 2010 niet van toepassing op bestaande inrichtingen, waarop een AMvB van toepassing was. Voor die bedrijven geldt een norm van 10 mg/m³ in plaats van 5 mg/m³ (= overgangstermijn NeR). § 6.21 Het reinigen, coaten en lijmen van kunststof en kunststofproducten Art. 4.29, eerste lid (emissieconcentratie voor stof), is tot 30 oktober 2010 niet van toepassing op bestaande inrichtingen, waarop een AMvB van toepassing was. Voor die bedrijven geldt een norm van 10 mg/m³ in plaats van. 5 mg/m³ (= overgangstermijn NeR). § 6.22 Het lozen van afvalwater afkomstig van activiteiten met metaal In enkele vergunningen worden voor het lozen van afvalwater afkomstig van behandelingen van metaal hogere waarden toegestaan genoemd in kolom B van tabel 4.73. Als het bedrijf kan aantonen dat de waarden uit tabel 4.73 niet met BBT kunnen worden gehaald, kan het bevoegd gezag in afwijking van het algemene overgangsrecht de bestaande situatie langer continueren. § 6.23 Het afleveren van motorbrandstoffen voor eigen gebruik Art. 4.80 is niet van toepassing op inrichtingen, opgericht vóór 1 juli 1995. Voor bestaande inrichtingen van na die datum geldt een termijn van 5 jaar. Het bevoegd gezag kan maatvoorschrift stellen met betrekking tot het voorkomen van stankhinder en het beperken van emissies van benzeen. § 6.24 Gelegenheid tot het afmeren van pleziervaartuigen Art. 4.106, eerste lid (inname huishoudelijk afvalwater), is tot 1 januari 2009 niet van toepassing voor inrichtingen met meer dan 50 en minder dan 100 ligplaatsen. Art. 4.106, tweede lid (inname chemische toiletten), is tot 1 januari 2009 niet van toepassing voor inrichtingen met meer dan 50 en minder dan 250 ligplaatsen. De overgangstermijn sluit aan bij het verbod van het lozen van afvalwater van pleziervaartuigen (ontwerpbesluit lozing afvalwater huishoudens). § 6.25 Het vervaardigen en bereiden van voedingsmiddelen De NEN 7089 is komen te vervallen. Nu wordt verwezen naar de Europese norm. Voor reeds geplaatste afscheiders, die voldoen aan en worden gebruikt conform NEN 7089, betekent deze overgangsbepaling dat ze niet behoeven te worden vervangen. Op bestaande inrichtingen, waarop een AMvB van toepassing was, was het plaatsen van een vetafscheider/slibvangput alleen verplicht als het geloosde afvalwater meer dan 300 milliliter vet bevatte. Bestaande bedrijven, die nu geen vetafscheider hebben, vallen onder het overgangsrecht. Zij hoeven geen vetafscheider te plaatsen op het moment dat het Activiteitenbesluit in werking treedt. Blijkbaar was die voorziening niet noodzakelijk. Meurs Juristen; Notitie Juridische aspecten van het Activiteitenbesluit
Voor dat lozen zonder voorziening wordt geacht een maatwerkvoorschrift te zijn verleend. Mocht blijken dat het rioolstelsel nadeel ondervindt van de vetlozing, dan kan het bevoegd gezag dit maatwerkvoorschrift intrekken. § 6.26 Het slachten van dieren De NEN 7089 is komen te vervallen. Nu wordt verwezen naar de Europese norm. Ook hier geldt dat reeds geplaatste afscheiders, die voldoen aan en worden gebruikt conform NEN 7089, met deze overgangsbepaling niet behoeven te worden vervangen. § 6.27 Het opslaan van brandbare stoffen Het Gebruiksbesluit gaat de opslag van brandbare stoffen regelen. Waarschijnlijk treedt het Gebruiksbesluit niet gelijktijdig met dit besluit in werking. Artikel 6.38, tweede tot en met het vijfde lid, bevat voorschriften om de brandveiligheid van belendingen te waarborgen bij de opslag van brandbare stoffen, zoals hout, autobanden en kunststoffen op een open erf of terrein. Het artikel geldt tot de inwerkingtreding van het Gebruiksbesluit. § 6.28 Overgangsrecht betreffende gevaarlijke stoffen Er zijn nog enkele bepalingen uit een Europese richtlijn betreffende gevaarlijke stoffen, die nog moeten worden genotificeerd. Zolang die procedure niet is afgerond, kunnen enkele artikelen uit dit besluit niet in werking treden. Met de artikelen 6.39 en 6.40 is voorzien in het zonodig later in werking treden van die artikelen. Tot die tijd blijven ten aanzien van gevaarlijke stoffen: • voorschriften uit oude besluiten van toepassing (6.39); • voor bepaalde inrichtingen de vergunningplicht van toepassing (6.40). 4
Bijlage 3. Maatwerkkansen in het Activiteitenbesluit .
4
www.pmgg.nl/barim
Meurs Juristen; Notitie Juridische aspecten van het Activiteitenbesluit