1
INHOUD Voorwoord Angelique en Lorenzo Geen leven zonder zorg
De heer Van Bronkhorst Zorg, tot de dood ons scheidt
De heer Woudstra
Thuis wonen, thuis zorg
Mevrouw Boonstra
Aandacht en er voor elkaar zijn
Mevrouw Snel
De verdieping van het leven
Familie Van Schaik–Temminck De lach en de ruimte zijn weer terug
Mevrouw Boersma
‘It libben jout syn stean en fallen’
Mevrouw Bos
‘Bij beppe kunnen we onszelf zijn’
De heer Boersma
‘Asto sa âld bist, dan komt der gjinien’
5 6 10 14 18 22 26 30 36 40
Mevrouw Bosma
44
Mevrouw Siemensma
48
We krijgen allemaal ‘krupsies’ ‘Dit kan nooit de goede kant op gaan!’
Mevrouw Rijpstra
‘Je moet er voor elkaar zijn in dit leven’
De heer Posthumus
‘Oft ik 100 wurd? At ik azem heljen bliuw wol’
52 56
De heer Talsma
60
De heer Boekhout
64
De heer Idsardi
70 74 78
‘It moat al hiel slim wurde, wolle wy hjirwei gean’ ‘Aan het plafond van het verstandelijk vermogen’ Stap voor stap, hand in hand
Mevrouw Reidsma Zorg als rode draad
Mevrouw de Vries
Zorg voor een ander, moment voor jezelf
3
VOORWOORD DE NORMAALSTE ZAAK VAN DE WERELD Onze medewerkers komen dagelijks thuis bij mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben. Wij mogen nooit uit het oog verliezen dat het ontvangen van zorg een behoorlijke impact heeft op iemands leven. Iets wat je voorheen zelf deed, geef je uit handen. Dat is niet altijd gemakkelijk te accepteren. Een belangrijke taak van onze thuiszorgmedewerkers is ervoor te zorgen dat iemand die ondersteuning krijgt zijn gevoel van eigenwaarde niet verliest. Want ook al heb je zorg nodig: je blijft wie je bent. Zoveel mogelijk zelf blijven doen, blijkt vaak het prettigst te zijn. Een treffend voorbeeld in deze uitgave is de man die na zijn hersenbloeding op aanraden van zijn begeleidster een driewielerfiets aanschafte. Daarmee werd zijn wereld letterlijk weer een stukje groter. Ook daarin hebben onze medewerkers een belangrijke rol: mensen stimuleren om zoveel mogelijk de touwtjes in eigen handen te houden.
met de computer, of de pantoffels aanschieten om rekening te houden met de buren. Het zijn kleine dingen. Ze maken een wereld van verschil. De verhalen die zijn opgetekend voor onze campagne ‘Een kleine moeite, een wereld van verschil’, laten zien dat wij veel meer doen dan alleen zorg bieden. In die titel van de campagne ligt ons complete werk verscholen. Voor ons is dat vanzelfsprekend. Klaarstaan voor onze medemens maakt voor degene die ondersteuning krijgt vaak een wereld van verschil. Elkaar helpen, er zijn voor een ander, nèt even dat extraatje doen, dat is voor ons de normaalste zaak van de wereld. Klaas Kuilman
In deze uitgave leest u levensverhalen van onze cliënten die regelmatig bezoek krijgen van onze medewerkers. Indringende en ook vermakelijke verhalen waar we eigenlijk allemaal eens voor moeten gaan zitten. Verhalen en beelden die vaak ontroeren. Dit zijn mensen die noodgedwongen een stukje van hun onafhankelijkheid hebben moeten inleveren. Ze geven Thuiszorg Het Friese Land het vertrouwen hen te ondersteunen. Wat blijkt? Het is niet alleen die zorg die ze zo waarderen, het zijn de kleine dingen eromheen. Toch even die tijd nemen voor een kopje koffie, een boek meenemen van de bibliotheek, het oud-papier buiten klaarzetten, even helpen
4
5
GEEN LEVEN ZONDER ZORG Angelique (1978) is moeder van twee bijzondere kinderen: Maikel (10) en Lorenzo (3). Haar dagen bestaan enkel uit de zorg voor deze jongens. Dat het leven met hen anders zou worden dan gemiddeld, was na hun geboorte al snel duidelijk. De oudste heeft klassiek autisme, ADHD, Gilles de la Tourette en een verstandelijke beperking. De jongste heeft een relatie-/communicatiestoornis. Toen Angelique te horen kreeg dat zij recht had op extra zorg, kon ze dat aanvankelijk moeilijk accepteren, omdat ze het gevoel had daarmee een deel van haar onafhankelijkheid op te geven. Nu kan ze het leven zonder deze mensen niet meer voorstellen. Zelf heeft Angelique ADHD, een angststoornis en een milde vorm van Borderline. Zij kwam daar pas achter toen haar oudste zoontje getest werd omdat hij gedragsproblemen vertoonde. Zij liet zichzelf ook testen. En vanaf die diagnoses viel veel op zijn plek. Zelf werd Angelique opgevoed door haar grootmoeder. Die kreeg het indertijd behoorlijk voor haar kiezen: Angelique was allesbehalve een gemakkelijk kind. Van een diagnose, laat staan thuishulp, was echter geen sprake. Ze is jong. Moeder van twee mooie kinderen. En dan krijg je te horen dat je huishoudelijke ondersteuning kunt krijgen, omdat de oudste gedragsproblemen vertoonde. Diep van binnen wil ze dat eigenlijk niet. Ze wil zelfstandig kunnen leven, maar het was nodig. Met haar man Fred die zes dagen in de week nachtdiensten draait
6
als vrachtwagenchauffeur en met de extra zorg en aandacht die hun kinderen nodig hebben, is het lastig de dagen gestructureerd door te brengen. Van vijf uur ’s ochtends tot ’s avonds laat is Angelique in de weer met haar jongens. Tijd voor zichzelf heeft ze amper.
‘Voor mijn gevoel maken ze deel uit van het gezin’
7
THUISHULP Uiteindelijk blijkt het een verademing dat ze elke week ondersteuning krijgt in de verzorging en het huishouden. Joke en Rogier zijn gezinsondersteuners en zorgen voor structuur. Annet (door Lorenzo ‘Annek’ genoemd) is de vaste invaller. Angelique is superblij met ze. “Zij maken me attent op zaken die ik zelf niet zie. En terwijl we met het huishouden bezig zijn, praten we over het leven. Die gesprekken gaan soms best diep.
8
Het leven is zwaar voor ons. Maar thuiszorg biedt een luisterend oor, de begeleiders geven me adviezen en ze zijn er voor me. Wat mij betreft maken ze deel uit van het gezin. Ze horen erbij. Ze kunnen gaan en staan waar ze willen. Ze zijn fantastisch met de jongens. Ja, ik heb veel te danken aan hen.”
9
ZORG, TOT DE DOOD ONS SCHEIDT Van het moment dat mevrouw Van Bronkhorst tegenover de specialist zat en het bericht kreeg, tot aan de dood: zes weken. Zes weken, en haar leven was ineens voorbij. Ze had stoïcijns meegeschreven met de specialist die haar het nieuws bracht. Op het papiertje stond: ‘Kanker’ ‘Hele lichaam’. Van thuiszorg wilde ze aanvankelijk niets weten. Ze was in staat de verpleegkundigen met haar ogen de deur weer uit te sturen. Lang duurde dat niet; haar verzorgers wisten feilloos door die muur heen te breken. Thea van Bronkhorst (1942 - 2013) was hard voor zichzelf. Ze had niemand nodig. Kon zichzelf prima redden. En ze was fit. Totdat ze in december 2012 last kreeg van haar rug en been. In eerste instantie zocht ze haar heil in shiatsu-massage en accupunctuur. Danny (40), de zoon van Thea, en zijn vrouw Fredien (35), drongen echter aan op een bezoekje aan de huisarts. En vanaf dat moment ging het snel. De bloedwaarden van Thea klopten niet. Na onderzoek bleek dat de kanker haar lichaam al in zijn greep had. Een agressieve variant bovendien.
KANKER
over!”, zei ze met haar Amsterdamse tongval. “Ik heb werklieden thuis, die zitten op m’n dak om het te vernieuwen.” Maar echt een keuze had ze niet. Haar nieuwe dak heeft ze uiteindelijk nog wel gezien, liggend vanuit een ziekenhuisbed dat Fredien samen met vriendinnen van Thea voor de gelegenheid naar buiten had gerold. Want toen de uitslag kwam dat ze de terminale fase had bereikt, wilde Thea koste wat het kost naar huis. “Lap me dan maar op, dan maken we er een feestje van. Ik wil mijn zus nog spreken en m’n dak nog zien!” En ze ging naar Dronrijp waar ze een paar weken later zou sterven in het bijzijn van haar zoon.
De specialisten konden eerst niet vinden waar de oorsprong van de ziekte lag, maar algauw bleek het maag-darmkanker. Omdat de zenuwen in haar rug geraakt konden worden, moest Thea acuut in het ziekenhuis blijven. “Ik peins er niet
10
11
THUIS EN ZORG Dat Thea thuis zorg zou krijgen, daar had ze aanvankelijk absoluut geen oren naar. “Sjouw m’n eigen bed maar naar beneden.” Voorzichtig legde Fredien dan uit dat het voor de verpleegkundigen gemakkelijker was als het bed verstelbaar was. Thea vond het maar niks. Het eerste weekend stuurde ze standaard iedereen naar huis onder het motto dat ze het met de zorg van haar vrienden ook wel redde. Maar de maagbloedingen verzwakten haar snel en met haar kracht verdween na drie dagen ook haar verzet. Het bizarre was dat ze de ene dag fit als een hoentje leek en de volgende dag als een verzwakt dier op bed lag. Danny vertelt: “Je had telkens het gevoel: morgen is het afgelopen. En dan weer: het duurt nog wel een maand.” Het duurde na Thea’s thuiskomst geen maand meer, maar die mantra echoot nog na. Morgen is het afgelopen, het duurt nog wel een maand. De muur die Thea had opgetrokken, werd door de verpleegkundigen met zachte hand weer afgebroken. Danny heeft dat met bewondering aanschouwd. “Mijn moeder was zo gesloten. Zo hard voor zichzelf. Als ik dan later via de verpleegkundigen hoorde wat ze hun die dag had verteld, dan stond ik daar oprecht van te kijken. Dat deed me veel.” Diep in zijn hart vermoedt Danny dat zijn moeder al langer wist
12
dat ze ziek was. Pas veel later hoorde hij dat ze bij de winkel al een keer ineen gezakt was. “Maar als je niet zegt wat je hebt, of wat je voelt, dan kan de omgeving je niet helpen.”
haar zuster, nam ze af en toe nog een klein slokje water. Zondagmiddag en maandagochtend voor Hemelvaart (de dag waarop Thea stierf) hebben de zussen nog lang met elkaar gesproken. Die middag was Thea uitgeput. Ze raakte in een delier.
‘Roelof, nou is het genoeg!’
“De verpleegkundige die er de laatste nacht was, legde uit wat een delier was,” vertelt Danny. “Ze kwam naast me zitten en zei dat mijn moeder in haar laatste levensfase was beland. Zij nam me mee in het stervensproces van mijn moeder. Ik heb dat ervaren als iets heel bijzonders. Op een moment zei ze: “Kom maar bij haar”, ik had zelf geen verandering bemerkt, maar de verpleegkundige wel. Ik haalde mijn moeders zus van boven. Vlak daarna is ze gestorven.”
Hij heeft veel respect voor de verpleegkundigen die daar een speciaal zintuig voor blijken te hebben. “Zij hebben geen woorden nodig om te zien waar iemand behoefte aan heeft.” Misschien was het bij zijn moeder ook wel een uitdaging om door de muur heen te prikken. Het moment dat verpleegkundige Roelien erdoorheen brak (en kennelijk een snaar raakte bij zijn moeder), zei Thea: “Roelof! Nou is het genoeg!” En ze hief haar hand erbij op. Danny schudt lachend zijn hoofd als hij aan dat moment terugdenkt.
NACHTZORG De laatste dagen was er ook ’s nachts standaard een verpleegkundige bij Thea in huis. Het ging snel. Haar zus was overgevlogen vanuit Amerika. Daar had Thea echt op gewacht. Ze at en dronk eigenlijk al niet meer, maar voor de komst van
Het was puur mensenwerk. Oprechte betrokkenheid. En dat bij de condoleance ineens Roelien (‘Roelof’, zoals mijn moeder haar noemde) voor onze neus stond, maakte diepe, diepe indruk.”
BERUSTING Hoe snel het ook is gegaan, Danny kan erin berusten dat de lijdensweg van zijn moeder voorbij is. Dat maakt het op een bepaalde manier beter te accepteren. “Als alles in je lichaam zó’n pijn doet...” Groot respect heeft hij voor de verpleegkundigen. Stuk voor stuk toppers, zegt hij. “Als ze het idee hadden dat de medicatie veranderd moest worden, dan belden ze direct de huisarts en een uur later was het al geregeld en in huis. Als ze ongerust waren over de toestand van mijn moeder, kwamen ze ’s middags tussendoor even langs om te kijken hoe het ging.
13
THUIS WONEN, THUIS ZORG Meneer Woudstra (1924) zou je ‘een man van de klok’ kunnen noemen. Niet omdat hij altijd graag op tijd wil zijn, maar omdat alle uurwerken in zijn huis door hem zelf zijn vervaardigd. Van het miniatuurschilderwerk tot aan het radarwerk van de klok. Een ware ambachtsman, terwijl het ‘slechts’ zijn hobby is. Bovenal is Johannes Woudstra een man die leeft vanuit de goedheid van zijn hart. De wijkverplegers weten dat als geen ander, want ook als een verpleegster iets verderop bij de buren moet zijn, steekt de ze vaak even kort het gezicht om de hoek: “Hoe gaat het met u meneer Woudstra?”
‘Wie de thuiszorg heeft uitgevonden, krijgt van mij een medaille’ Johannes Woudstra lacht als hij vertelt: “Natuurlijk is er in de zorg veel veranderd. Het is zakelijker geworden. Iedereen moet snel werken. Voorheen maakten ze een broodje klaar, zetten ze een kopje koffie. Dat is er niet meer bij, maar ik heb daar geen last van.” Deze goedlachse man lijkt van weinig last te hebben. Over zijn kwalen zul je hem zelden horen.
14
HEILSOLDAAT Als het even kan, bezoekt Johannes Woudstra de diensten van het Leger des Heils. Dat deze heilsoldaat zijn eigen leed zo gemakkelijk naast zich neer kan leggen, komt niet zo maar ergens vandaan. Hij heeft lang geleden een belofte gedaan. Niet te roken, niet te drinken, geen vuile taal te spreken en een medemens te helpen. Hij stelt zijn hart open voor de mensen om hem heen en biedt een luisterend oor.”
15
ELKE DAG EEN LACH Meneer Woudstra woont zelfstandig in Leeuwarden. Sinds een jaar of vier krijgt hij thuiszorg. Hij is slecht ter been en heeft suiker. ’s Ochtends komt de verpleegkundige helpen bij het aankleden, aan het einde van de dag krijgt meneer hulp bij het inspuiten van de insuline en ’s avonds voor het slapen gaan komt de verpleegkundige ook nog langs. Diep respect heeft hij voor de zusters, zoals hij ze noemt.
16
“Elke zuster heeft een eigen karakter, maar allemaal zijn ze even flink. Stuk voor stuk krijgen ze een tien van mij. Hoe zij hun werk doen, dat is fantastisch. Ze komen lachend binnen en gaan lachend weer weg. En vergeet niet: ze hebben thuis ook nog een gezin!”
17
AANDACHT EN ER VOOR ELKAAR ZIJN Helena Boonstra (1955) woont in Leeuwarden op een prachtplekje. Op één hoog kijkt ze uit over een parkje waar de mensen overdag hun hond uitlaten. “Die spelende honden, dat is een genot om naar te kijken.” Haar stoel heeft Helena op een strategische plek geplaatst: ze ziet de seizoenen aan haar raam voorbij gaan. Natuurlijk zou ze er graag zelf doorheen wandelen, maar de reuma vraagt veel van haar lichaam. Elke week gaat ze met een vriendin zwemmen. Bewegen met beleid, zogezegd. Maar het hele huis schoonmaken, daar volgt onherroepelijk een ontsteking op. Dus gelukkig komt elke week Elisabeth, de huishoudelijke hulp. Tot voor kort woonde Helena nog samen met haar jongste zoon in het appartement in Leeuwarden. Maar Douwe is 23 jaar en ging studeren. Sinds kort woont hij op zichzelf. Net als zijn oudere zus die ook in de stad woont. Dichtbij.
vergroeid op m’n stoel zit doordat ik te veel heb gedaan, dan is dat ook geen prettig vooruitzicht.” Helena lacht erbij als ze dat zegt en trekt haar wenkbrauwen erbij op. Die wenkbrauwen zeggen: welke keuze heb je anders?
MEER DAN HULP
Ze moest er vooral in het begin aan wennen. Maar de huishoudelijke hulp die haar zou bijstaan, bleek al snel van een bijzonder kaliber. “We hebben samen veel gepraat. Het was een moeilijke tijd voor me. Elisabeth en ik delen hetzelfde geloof en daarin hebben we elkaar gevonden. Zij heeft mij bemoedigd. Op verjaardagen stuurde ze een kaartje en we wisselen boeken uit waaruit we kracht konden halen. Kijk, iemand is bij je in stille uren. Dan heb je het onherroepelijk over het leven. Je deelt met elkaar wat dat leven je brengt. Je hebt het over je geloof.
Dat Elisabeth veel meer is dan alleen een hulp in de huishouding, blijkt wel uit het verhaal van Helena. Vlak na haar scheiding kreeg ze te horen dat ze reuma had. Eer die diagnose gesteld werd, waren haar ledematen totaal opgezwollen door alle ontstekingen in haar lijf en daardoor lag ze aanvankelijk lang in het ziekenhuis. Eenmaal weer thuis vroeg het leven van Helena om een aanzienlijke aanpassing. “Je bent gewend alles zelf te doen. En eigenlijk doe ik dat het liefst nog steeds. Maar ja, als ik straks 63 ben en hier
18
19
Ja. Ik ervaar dat als heel heilzaam. Elisabeth is zó veel meer dan een huishoudelijke hulp.
‘Zij heeft mij bemoedigd’ VOOR ELKAAR Dat je er voor elkaar bent, is wat Helena betreft het belangrijkste in dit leven. Eén dag in de week past ze op bij kinderen in de buurt en ze maakt wekelijks pastorale bezoekjes. “Ik wil graag wat terugdoen voor de gemeenschap. Toen ik net ziek werd, vond ik het heel lastig om zorg te ontvangen. Laten we wel wezen: als ik in India had gewoond, dan had ik al lang niet meer geleefd. Hier krijg je een WAO-uitkering, dokters staan voor je klaar, je krijgt alle medicatie die je nodig hebt en daarbij ook nog thuishulp. Ik vind dat overweldigend. Ik ben daar oprecht dankbaar voor.”
20
KLEINE MOEITE Die eerste zes weken dat ze met grote ontstekingen in het ziekenhuis lag, ontmoette ze een vrouw met wie ze zwemtherapie kreeg. Het klikte direct tussen de dames. Eenmaal ontslagen uit het ziekenhuis, besloten ze op eigen gelegenheid te gaan zwemmen, wekelijks. “En daarbij worden vooral ook de mondspieren getraind!”, lacht Helena. “We gaan pratend het zwembad in en komen er pratend weer uit. Al elf jaar lang!” Nee, ondanks haar ziekte, ondanks alles wat ze heeft meegemaakt, zit deze vrouw fier in haar stoel. En één ding staat als een paal boven water: dat komt omdat zij zorg heeft leren ontvangen, en zelf iets terugdoet. Je zou het zo kunnen samenvatten: samen leven, is samen geven. Dat is een kleine moeite, die een wereld van verschil maakt.
21
DE VERDIEPING VAN HET LEVEN Op het gras in de achtertuin staat een grote gans. Nauwlettend houdt hij in de gaten wat er binnen gebeurt. Hij heeft direct gemerkt dat er beweging is in huis en kijkt. Ook ’s ochtends als mevrouw Snel (1945) het gordijn opentrekt, aan het raam waaraan haar bed staat. ‘Gansjevriend’ is er. Evenals haar broer Klaas die vlakbij woont. Ze zien elkaar met enige regelmaat. Net als de zorgverleners die bij mevrouw komen om haar te ondersteunen. Het is echter niet die dagelijkse zorg, maar de verdieping van het leven die bij mevrouw Snel centraal staat. “Over de zorg die ik ontvang, hoeven we het niet ’t heel lang te hebben hoor.” Mevrouw Snel glimlacht als ze die woorden uitspreekt. Kijkt een klein ogenblik naar beneden en dan heft ze weer haar hoofd. In die kleine beweging ligt alles besloten. Mevrouw Snel: “Dit is mijn leven, dat ik zorg krijg, is een feit, daar kan ik niet omheen, maar het hoeft mijn leven niet te bepalen. Ik ben mijn kwaal niet. Ik geniet gewoon van de dingen die ik nog altijd kan.” Precies om deze reden zullen mensen in de omgeving van mevrouw Snel niet weten dat zij elke dag zorg ontvangt, laat staan waarvoor zij die nodig heeft. Dat is een gevolg van de keuze die zij maakte om haar aandacht op andere dingen te richten. “Je bent je kwaal niet”, zegt ze. En in die uitspraak ligt een diepe filosofie verborgen.
22
Mevrouw Snel richt haar aandacht niet op wat zij heeft, maar op wie zij is. Dat heeft ook te maken met de reacties die je krijgt wanneer je zorg nodig hebt en het leven wilt leiden dat je zelf voor ogen hebt. “Als ik een avond op pad wil gaan om in het beeldhouwcentrum te Koudum met mijn filosofievrienden het leven te beschouwen, dan weet ik dat ik daarna twee dagen rust moet nemen. Ik neem die dagen voor lief, omdat zo’n bijeenkomst me veel brengt. Iemand anders zou zeggen: “Zou je dat nu wel doen? Is dat wel goed voor je?” Goedbedoeld, maar ik wil dat soort uitspraken liever vermijden.” Een krachtige geest maakt veel goed voor wat het lichaam laat afweten. En dat begon bij mevrouw ruim tien jaar geleden. Gek genoeg met een staaroperatie. De assistente vroeg haar of ze daar voor haar vader of haar moeder was.
23
Ze kwam voor zichzelf. “Zat ik daar in een wachtkamer tussen allemaal oudere mensen. Maar goed, ik dacht: zes weken, dan zijn we er weer vanaf.” Dat bleek echter een illusie. De operatie mislukte en in de jaren die daarop volgden, leek het wel of alle ellende tegelijk kwam. “We houden het maar bij de staar”, glimlacht ze wederom en biedt nog een kopje koffie aan.
‘Een krachtige geest maakt veel goed voor wat het lichaam laat afweten’ FILOSOFIE Op een tafel in de kamer ligt een stapel filosofiemagazines. Aan de muur hangt een portret van haar dat geschilderd is door een vriendin. Mevrouw Snel kijkt naar de stapel magazines. “Wij hebben het leven niet verdiept. Alles moet snel, kort en we doen dingen zonder er langer bij stil te staan. Filosofie betekent dat je diep over het leven nadenkt, dat je daar ook
24
de tijd voor neemt. Wat zijn normen en waarden? Geloof me, dat is niet wat wij ervan gebrouwen hebben. Hoe sta je in verhouding tot een ander? Daarover nadenken vind ik een mooi proces. Het is allesbehalve abstract. Je gebruikt de ratio, maar...” (ze lacht aanstekelijk luid), “...je hoeft je niet te schamen dat je ook nog een hart en gevoel hebt.”
verandert. “De tekstvlakken verschuiven zonder dat je daar bewust opdracht voor hebt gegeven!” Het is Adrie, de verzorgende die bij mevrouw thuiskomt, die haar af en toe even met de computer helpt. “Zij heeft ’t zo voor elkaar. Ja, eerlijk gezegd staat Adrie aan de basis van die nieuwsbrief.” En ze lacht alweer. Want het
leven zit vol kleine moeites, die een wereld van verschil maken. “Er wordt soms veel gemopperd op de thuiszorg en ik moet toegeven dat niet altijd alles goed ging. Toch is er al veel verbeterd. En wat me vooral opvalt, is dat mensen dit met hart en ziel doen.”
MUZIEK VAN HET LEVEN In Leiden studeerde ze culturele antropologie, theologie en stapte uiteindelijk nog over naar sociologie. Ze verdiende haar brood later als psychologe. Als vliegende keep houdt ze nog wel eens preekbeurten in verschillende kerken. “Dat preken doe ik voor mijn plezier, om in het vak te blijven. Ik heb er in mijn leven voor gezorgd dat ik geen vakidioot werd. Daarom zat ik in het onderwijs, voerde ik mijn psychologiepraktijk en deed ik dienst als predikant.” Daarnaast zingt mevrouw ook nog in een kamerkoortje. Ze benoemt het terloops, maar het is één van de vele dingen die haar op de been houden. Naast filosofie is de liefde voor muziek een krachtige heler. Voor haar filosofiegroep schrijft ze met regelmaat een nieuwsbrief. Dat werken met het tekstprogramma Word bepaald geen sinecure is, blijkt wanneer als alles op het scherm plots
25
DE LACH EN DE RUIMTE ZIJN WEER TERUG Vicky en Lau, zo kent iedereen het echtpaar dat niets liever doet dan wandelen. Tenminste, dat is wat ze hun leven lang graag hebben gedaan. Jarenlang waren ze samen reisleider bij het NIVON (het Nederlands Instituut voor Volksontwikkeling en Natuurvriendenwerk) en maakten ze lange tochten door Nederland en Europa. Meest dierbaar is hun de wandeling door de Koningslaan bij Dieren. Tot voor kort gingen ze daar elk jaar nog heen. Het nieuws dat Lau (1927) longfibrose kreeg, moet deze fanatieke wandelaars diep hebben geraakt. In gesprek met hen, is daar weinig van te merken. Dit is zoals het is, lijken ze zonder woorden te zeggen. Daar moet je mee leven. Een wandeling tussen de hoge beuken door, een glooiend pad, in de herfst waarlijk een plaatje. Met enige trots wijzen ze naar de ingelijste foto van hun geliefde Koningslaan nabij Dieren, die in het halletje van hun nieuwe appartement hangt. “Dit is de enige wandeling die we zonder meer elk jaar opnieuw maakten, het is daar zó mooi!”, vertelt Vicky (1931). Dit jaar zijn ze er echter nog niet geweest, 2013 was namelijk een jaar vol veranderingen. Lau raakte steeds vaker buiten adem als hij ging wandelen. De fysiotherapeut besloot in de herfst van 2012 het zuurstofgehalte in het bloed van meneer te meten. Dat was bij lichte inspanning 84 procent. “Nou,” zegt Lau droogjes, “maar even naar de dokter dus.” En van de dokter gingen ze naar de cardioloog, maar met het hart bleek niks
26
aan de hand. Het waren de longen, die deden hun werk niet meer. Longfibrose is een zeldzame, chronische ziekte. Door bindweefselvorming kunnen de longen niet meer voldoende zuurstof opnemen en koolstofdioxide uitscheiden. Daardoor komt er minder gemakkelijk zuurstof in de bloedbaan.
ZORG VERSUS ZELFSTANDIGHEID Een Prednisonkuur was het eerste wat meneer kreeg voorgeschreven. Daarmee (dat is een mogelijke bijwerking van dit medicijn) kreeg de patiënt ook suikerziekte. Dus het prikken van insuline werd ook direct een vast onderdeel van de dag. Aanvankelijk kwamen daarvoor verpleegkundigen van de thuiszorg, maar die hadden algauw door dat Lau dat ook wel zelf kon, en zelf ook wilde doen.
27
Zelfstandigheid is een groot goed in den huize Van Schaik-Temminck. Des te wranger was het dat, net nadat de huisarts had geadviseerd om te gaan verhuizen naar een gelijkvloers appartement, Vicky onverwacht struikelde. In haar schouderkop zaten diverse barsten. Doktersadvies: een mitella en vooral veel rust.
VERHUIZEN Ze vertellen het verhaal beiden met een zekere berusting. Misschien komt dat deels ook doordat hun kinderen hen zo liefdevol hebben bijgestaan in het hele verhuisproces. Vanuit Delfzijl, Purmerend, Zwolle, Wageningen en Birdaard kwamen ze toegesneld om in één lang weekend het nieuwe appartement op te knappen en in te richten. “Gelukkig houden ze allemaal van kamperen, we hebben vroeger tijdens onze vakanties altijd veel in de bergen gewandeld met de kinderen. Dus hier op zes hoog vonden ze het ook prima toeven op een campingbedje”, lacht Lau. “Matje op de vloer en overdag schilderen en behangen. We hebben er maar gewoon een gezellige familiedag van gemaakt. Hun credo was: “Je bent van harte welkom, maar doe wel je werkkleding aan!” Zo geschiedde. En nu zitten we hier te genieten van ons nieuwe uitzicht.” En du moment dat meneer naar buiten kijkt, vliegt er laag een vliegtuig over de bossen. Het echtpaar kijkt tot
28
het uit ‘t zicht is verdwenen. “Straks nog wel even wandelen”, zegt Lau.
HUISHOUDELIJKE HULP Een week nadat ze verhuisd waren, werd meneer opgenomen in het ziekenhuis. Hij was buiten adem en had een veel te hoge bloedsuikerwaarden. “Toen zat Vicky hier alleen met haar kapotte schouder.” Vanaf dat moment werd de huishoudelijke hulp van Thuiszorg Het Friese Land uitgebreid tot twee keer anderhalf uur per week naast de noodzakelijke hulp door de verpleegkundigen. En wat zijn ze beiden blij dat zij er zijn. “Je hoort vaak mensen klagen over dat er telkens iemand anders binnenkomt om te helpen. Elke keer weer een nieuw gezicht, zeggen ze. Maar wij denken: het is elke dag een lachend gezicht! Die meiden doen zo goed hun werk. We zijn heel dankbaar dat ze er zijn. Ze hebben letterlijk de lach weer teruggebracht in ons leven.”
De achterblijvers zeiden: “Wat kaal!” En wij zeiden: “Wat een ruimte!” En van die ruimte genieten we al meer dan vijftig jaar.” Lau schreef dit in zijn brief aan de medewerkers van Thuiszorg Het Friese Land: ‘De ruimte die wij hier ervaren is niet alleen visueel, maar het is vooral de ruimte die de ‘stugge Friezen met hun vreemde taal’ ons gaven om hier ons zelf te blijven. En nu wij plotseling beiden beperkingen moeten ondergaan, zowel in zelfverzorging als buitenshuis, staan die mooie meiden van ‘Het Friese Land’ paraat om ons die ruimte terug te geven. ‘Mooie meiden?’. Ja, want het zijn in mijn ogen allemaal dochters of kleindochters die met een lach op het gezicht over de galerij naar ons flatje komen. De lach en de ruimte zijn weer terug!’
LANGE AFSTAND De Prednisonkuur die meneer bij het ontdekken van zijn ziekte kreeg, stopte vooralsnog het proces van de longfibrose. In augustus 2013 kreeg hij weer een CT-scan en de uitslag was gelijk aan die van februari. Dat stelt hem gerust. Thuis heeft hij zuurstofflessen staan die hem op z’n tijd een beetje extra lucht kunnen geven. Met ‘hetzelfde gemak’ stapt hij dus met zijn vrouw naar buiten om een wandeling te maken in het Leeuwarder Bos. Zuurstoffles in de rollator, en lopen maar. Nee, deze langeafstandswandelaars zijn niet zomaar klein te krijgen. Ze lijken wel geboren met een positiviteitsgen - en daar maak je van nature lange afstanden mee.
RUIMTE Hoewel het leven er nu heel anders uitziet dan voorheen, genieten Vicky en Lau nog van elk moment. “Kijk, de grootste verandering hebben we al eens gehad. Dat was toen we vanuit de Bollenstreek ‘emigreerden’ naar Friesland. Tenminste: zo dacht de achtergebleven familie erover destijds. Het was een uren durende lange reis met steeds minder bomen in het landschap.
29
‘IT LIBBEN JOUT SYN STEAN EN FALLEN’ “We kunnen het hebben over moeilijkheden en kwalen, maar daar heb ik geen zin in, moeilijke dingen verwerk je voor jezelf en vertrouw daarbij op God.” En op de muziek, zou je haast willen toevoegen, want het is direct duidelijk dat Ina Boersma (1924) daar houvast aan heeft. Als ze opstaat om een oude foto te pakken, dan neuriet ze al de kamer door. Zacht zegt ze: “De lamp hangt út ’t lood, mien laptop is stuk, niemand heeft ’t meer an tijd, maar soms moet je tijd nemen, dat weten ze niet. Kijk, hier, zo zag ik er vroeger uit.” En ze toont een portret uit haar gloriejaren. Prachtig. Ze had er zo tien jaar vanaf kunnen praten zegt ze, wanneer haar gevraagd wordt naar haar leeftijd. Een knipoog, “1934”, zegt ze. En ze heeft gelijk; het had gekund. En de stem die door de kleine knusse huiskamer klinkt, zou je met de ogen dicht aan die van een dertigjarige toedichten. Muziek heeft haar jong gehouden, zoveel is duidelijk. En muziek, dat is haar lust en haar leven. Als ze een bandje opzet en haar zoete voice de kamer doorklinkt, gelijk aan die van Vera Lynn (1917) van wie de langspeelplaat pal naast haar accordeon staat, dan is haar talent hoorbaar. Ze heeft dan ook op vele podia haar kunsten vertoond. Tegelijkertijd bracht ze ook een gezin groot. Haar kinderen vlogen uit. De foto’s van de kleinkinderen hangen aan de wand. Al zestig jaar woont ze aan de oever van het Van Harinxmakanaal in Franeker. “Zestig jaar
30
te lang”, zegt ze terwijl ze naar de vaart kijkt. “Ik had naar Wenen moeten verhuizen, of naar het Westen, naar Haarlem of Amsterdam. Ik had dichter bij de muziek moeten zitten, en niet alleen hier op dit hoekje, want ik zit hier te verpieteren.” Elke avond dankt ze God dat ze gezond de dag is doorgekomen en kijkt ze nog even naar de foto’s van de mensen die er niet meer zijn. Van jong tot oud: het gaat allemaal voorbij. Elke ochtend als ze ontwaakt, vouwt ze haar handen in dank voor de rust, de warmte en de slaap van de afgelopen nacht. Het geloof heeft haar kracht gegeven in moeilijke tijden. “Geloof me maar kind. Vertrouw op God en heb een rijke fantasie. Dat heeft ook mij het leven doorgeholpen.”
31
VERTELLER De zwart-witfoto’s van vroeger liggen op haar bed. Ina slaapt beneden. Met een beetje hulp van de thuiszorg redt ze zich verder prima. Het huis komt ze niet vaak meer uit, want lopen lukt haar maar moeilijk. “En dat gehannes met die taxi’s, dat vind ik maar niks.” In de zomer gaat ze nog wel buiten zitten voor een dosis vitamine D. De schepen die langs varen, laten vaak hun scheepshoorn klinken als ze aan Ina’s huis voorbij gaan. Als Ina de koffiepot pakt neuriet ze. Eigenlijk neuriet ze de ganse dag. Ze is al zingend het leven doorgegaan. De koffie wordt geschonken in een mooi kopje dat op een mooie schotel staat. “Ja, ze komen hier nog wel eens een kopje koffie drinken, ook de dames die me voorheen hielpen in het huishouden. Ze luisteren graag naar mijn verhalen van vroeger. Ik zeg altijd: “Kind, weet waar je aan begint! Als ik namelijk eenmaal aan het verhaal ben, dan houdt het nooit meer op!” Maar we houden het altijd prettig. Want, de moeilijke dingen, die verwerk je voor jezelf.” En voor je het weet duikelt Ina alweer een mooi verhaal op uit het verleden: “Ik heb op het podium gestaan met vertolkingen van Tante Leen moet je weten.” Ja, Ina wist de harten van Amsterdammers snel te stelen, toen ze daar
32
optrad met het levenslied. Maar het moet gezegd: de weemoed klinkt niet alleen door in die specifieke liedteksten van Tante Leen, ook de stille bijzinnen van Ina laten blijken dat het leven niet altijd brengt wat je ervan had verwacht. “Ja,” zegt ze tussen een paar slokken koffie door: “It libben jout syn stean en fallen, it jout driuwerkes, en stivebollen. Wat dat laatste betekent, dat weet ik eigenlijk niet,” lacht ze, “maar enfin.”
MUZIEK Haar opa, haar vader, haar dochter en haar kleindochter: de muziek stroomt door alle generaties van deze familie. Ze trad in Duitsland op, een zaal met vierduizend mensen. Ze trok naar Hilversum en Zaandam, om daar op de planken te staan en onlangs nog, deed ze mee aan het Ouderen Songfestival. Het bloed kruipt dus waar het niet gaan kan. Ina staat op. “Ho ho, voorzichtig moeder, niet vallen”, zegt ze zacht als ze voor haar eigen glazenkast langs loopt die vol staat met porselein. Ze pakt een cassettebandje. Drukt ‘m in de recorder. “Ja, dit is nog van vroeger”, lacht ze erbij. “Let op,” en de vinger gaat even omhoog alvorens ze op ‘play’ drukt, “gewoon in de huiskamer opgenomen!” En daar is het. Ondanks dat Franeker haar niet bracht wat
ze van het leven had verwacht, klinkt de ode liefdevol door de kamer. Prachtig. “Er zit gevoel in hè?”, spreekt ze half vragend, half bevestigend.
“Ja, misschien bied ik het toch nog eens aan de burgemeester aan.” Dat stemgeluid. Het is alsof een engel zingt.
‘Franker ik kon het niet laten Ik kwam altied weer terug Om te boddelen deur die straten Koopmanshús, Elfstedenbrug Franker, sist yn myn genen, Met dyn PC Kaatspartij Verre Frysk en dit op ’t heden Mut er as it half kin by En hoog in de Martinitoren Zingen klokken ver in ’t rond Dat as muzyk klinkt in de oren Voor wie geluk hier vond Franeker do stad der steden Ik hou fan dy Myn Franeker grûn Bim bam, bim bam, bim bam...’
33
Nee, onlogisch is het niet, dat de hulpen van thuiszorg nog wel eens willen aanwaaien bij deze eigenzinnige dame. “Eigenzinnig?”, ze spreekt terwijl ze voor zich uit kijkt. Slechts af en toe werpt ze even een blik naar de bank. Of naar een foto. Of naar haar instrument dat ze al een tijdje niet heeft bespeeld omdat het zo zwaar aan de schouders hangt. “Ja. Eigenzinnig. Dat zeggen ze. Maar ik zie dat zelf anders hoor. Kijk, ze kunnen mij geen knollen voor citroenen verkopen, dat is ’t. Ik laat me de wetten niet stellen. Nog koffie?”
‘Vertrouw op God en heb een rijke fantasie, dat helpt je het leven wel door’
is ’t.” Als ze opstaat om de koffiepot terug te zetten, zingt ze: “Tanze mit mir in in den Morgen.”
KLEINE MOEITE “Ze komen altijd weer terug”, vertelt Ina. En dan heeft ze het over haar hulpen. “We doen in alle gevallen een bakje koffie, want je moet ook eens even praten nou?” Ze lijkt wijs met de dames, want ze vertelt over de kaartjes die ze krijgt op verjaardagen en over de vrouw die met kerst nog altijd even de kerststal komt helpen opzetten. “Een zelfgemaakte stal met echte porseleinen beeldjes.” Muziek en het geloof, dat zijn de twee stabiele factoren in het leven van Ina Boersma. “Geloof mij maar kind, er zijn geen grenzen aan Jezus. Je moet niet klagen, maar dragen, en vragen om kracht.”
En ze schenkt opnieuw in. Haar eigen koffie is koud geworden, want Ina heeft gelijk: als ze eenmaal aan ’t verhaal is, dan houdt ze niet meer op. Niet gek misschien, want de dagen zijn vast lang daar aan de vaart. “Niemand heeft het meer an tijd. Druk, druk, druk. Maar de mensen vergeten dat je soms tijd moet maken. Zo simpel
34
35
‘BIJ BEPPE KUNNEN WE ONSZELF ZIJN’ Mevrouw Bos (1937) woont al meer dan vijftig jaar in Franeker. Terug naar Tzummarum waar ze werd geboren, dat hoeft niet, maar ze kijkt nog geregeld even op internet om foto’s te zoeken uit die tijd. Mevrouw Bos volgde een cursus van Seniorweb en is blij dat ze dat heeft gedaan. Het is mooi om vanuit huis ‘a trip down memorylane’ te maken. “Je ziet oude foto’s van het dorp. Mooi hoor.” Dat mevrouw ergens hulp bij nodig zou hebben, zou je op het eerste gezicht niet zeggen. Dat komt allicht omdat zij de moeilijke dingen van het leven liever achter zich laat. Ze leeft nu. En ze lacht daar vriendelijk bij. Rustig oogt ze, zittend aan haar ronde tafel achter in de kamer. Het is goed te begrijpen dat de beppesizzers graag bij mevrouw Bos komen logeren. “Daar kunnen we onszelf zijn”, zeggen ze. Mevrouw Bos lacht een beetje: “Ja. Ik laat ze maar gewoon hun computerspelletjes spelen hier. Dat is van deze tijd.” Dus de kinderen nemen maar wat graag hun gameboys mee en sluiten die boven aan op de televisie. Hier bij beppe voelen ze zich thuis, hier kunnen ze lekker vrij zijn.
VAN HET CONCERT DES LEVENS... Mevrouw Bos voedde zes kinderen op, dus ze is wel wat gewend. Niet alleen wat opvoeding betreft. Ze heeft van dichtbij meegemaakt dat het leven een onverwachte draai kan maken. De jaren voordat haar man stierf, waren zwaar. Meneer kwam na een longoperatie in een slechte
36
geestelijke toestand en belandde uiteindelijk bij de GGZ. Vijftien jaar lang zorgde mevrouw Bos voor haar zieke man, met hulp en steun van haar kinderen. Het moet een onwaarschijnlijk moeilijke tijd zijn geweest, maar mevrouw heeft het er niet over; dat was toen. En nu is nu. Ze kijkt even uit het raam.
NIET STILZITTEN Elke week gaat ze in het dienstencentrum van Tellens, iets verderop in de wijk, even sjoelen. Op dinsdag is het koersbal. “Krekt als sjoelen, alleen dan met een bal”, lacht ze. Het houdt haar in beweging. Ze zit niet graag stil. Voorheen schonk ze samen met een vriendin koffie voor de biljarters. Dan maakten ze samen de koffiekar klaar en daarmee gingen ze op pad, naar de mannen van het biljart.
37
“Ah! Der is ús kofje! Pauze!”, riepen die dan. “En ze vlogen als een gek naar die karre toe”, vertelt mevrouw Bos lachend. Vandaag de dag moeten de mannen naar het restaurant om koffie te halen. Soms, als mevrouw Bos boodschappen gaat doen, komt ze nog wel eens een biljarter tegen. “Wanneer kom je weer eens met de koffiekar langs?”, roept die dan. Ja. Tijden, ze veranderen.
Mevrouw Bos is blij met de hulp, maar doet het liefst zoveel mogelijk zelfstandig. Maar ’t was wel fijn, toen de struik in de voortuin afgelopen zomer over het pad heen hing, dat Ank die even had gesnoeid. “Ze heeft vroeger lang in een tuincentrum gewerkt, dus ze heeft er ook wel verstand van.” Een kleine moeite. Toch?
ZORG EN ZELFSTANDIG LEVEN Mevrouw weet hoe dan ook haar dagen goed te vullen. En eens per week komt Ank, de huishoudelijke hulp, bij haar langs. Die helpt met het schoonmaken van de douche, de keuken en het toilet. Ze maakt het bed op, stofzuigt de kamers, dweilt de vloer en lapt de ramen. Vandaag hoefde dat laatste niet. ’t Regent dat het giet.
38
39
‘ASTO SA ÂLD BIST, DAN KOMT DER GJINIEN’ Bij binnenkomst zit meneer Boersma (1928) rustig in zijn stoel de krant te lezen. Naast hem ligt een stapel die hij nog moet doorwerken. De Dokkumer Courant, het Friesch Dagblad en de Telegraaf. “Do meist it wol koart hâlde, hear. Ik ha noch in soad te lêzen.” Voor hem op de salontafel staat de foto van zijn vrouw. Ze kwam in 2012 te overlijden op haar 77e. “Doe wie it dien. Se wie sân jier jonger. Noch sa’n jongfaam. Nee. It hie om my net hoefd. Ik kin der net bot oer.” Jarenlang was hij actief voor de kerkgemeenschap. Meneer Boersma had een missie: hij wilde de hervormde en gereformeerde kerk bij elkaar brengen. Op de salontafel ligt een boekje van de CDA-partij. “Sjoch. Ik bin gjin liberaal, gjin sosjalist, mar in demokraat. Dat betsjut ek datsto minsken gelyk behannelje moatst. No. Dan kinst krekt sa goed de tsjerken by elkoar bringe, mar de mienskip tocht dêr yn myn tiid oars oer. Dat koe beslist net!” Jaren later werd zijn zoon actief voor de kerk. Hij nam het stokje zogezegd over van zijn vader en kreeg voor elkaar waar meneer Boersma zo lang voor had gevochten. Toen hij zijn zoon vroeg: “Hoe hast dat no dien, jonge?”, antwoordde deze: “Ik wit it sels ek net, heit, mar it is slagge.” Meneer Boersma knikt even een paar keer met zijn hoofd en glimlacht haast onzichtbaar.
40
TSJERKE Naast de foto van zijn vrouw ligt op tafel een schoolfoto van zijn vader. Op het klassenportret wijst Boersma syn heit aan. En ook de leraren van wie hij later zelf ook nog les kreeg. “Myn heit sei altyd al: do moatst dy net sa drok meitsje, soan. Ik besocht yn dy tiid foar de tsjerke in soad sike minsken, mar myn heit sei: ‘Asto sa âld bist, dan komt der gjinien by dy!’ Ik hie it net ferwachte, mar hy krige gelyk. Hy krige gelyk, myn heit.”
ZORG Zijn bed staat in de warme huiskamer. Een hengsel om zich aan op te trekken hangt erboven. Sinds zijn vrouw overleed, krijgt meneer thuiszorg. Er komt dagelijks een verzorgende die hem bij het opstaan helpt en elke vrijdag komt Jelkje, die houdt het huishouden een beetje op orde.
41
‘Soms ferjitte wy it moaie fan tichtby te sjen...’ Zijn twee dochters en twee zonen ziet hij geregeld. Eén van de twee zonen heeft het akkerbedrijf in Ee van hem overgenomen. Tien hectare tulpen, Boersma heeft altijd met plezier op het land gewerkt. Voor hij met de voeten in de klei stond, was hij overigens zeeman. Hij voer de grote oceanen over, zag veel van de wereld; van China tot Chili. “Ja, ik haw in soad sjoen. Mar, oft jo dêr no better fan wurde, dat wit ik net. Soms ferjitte we it moaie fan tichtby te sjen...”
42
KLEINE MOEITE Meneer Boersma heeft de foto’s van zijn familie om zich heen staan en kijkt daar graag naar. De digitale fotolijst die hij voor zijn verjaardag kreeg, was een keer gevallen en onder de kast blijven liggen. Jelkje, de huishoudelijke hulp die al twee jaar lang elke vrijdag bij hem komt, vond het ding op een dag. Ze zette het apparaat aan. Twintig foto’s in een lijstje. Eén druk op de knop en de foto’s wisselen om de minuut. Meneer Boersma kijkt er graag naar. Een kleine moeite van Jelkje, maar wel eentje die voor meneer een wereld van verschil maakt.
43
WE KRIJGEN ALLEMAAL ‘KRUPSIES’ Op een goede dag kreeg mevrouw Bosma (1922) een snorfiets. Daarmee tufte ze op mooie dagen even naar Franeker. In ’t fietstunneltje kwam ze niet omhoog, dus “heb ik ‘m toen maar even laten opvoeren.” Dat waren nog eens goede tijden! Nu ze 91 jaar is, wordt ’t allemaal wel iets minder. “Met haar vriendin Leentje maakte ik altijd nog vlot een ommetje, maar de rollator heeft ook al zijn intrede gedaan.” Ze glimlacht. “Kijk, ouder worden vind ik op zich niet erg. Langzamer worden ook niet. Maar dat je zo afhankelijk wordt. Je moet steeds meer laten doen, dat is gewoon niet prettig.” “Vroeger konden we nog fijn winkelen. Gingen we op de fiets even naar de stad. Dat is voorbij. We krijgen allemaal krupsies, zal ik maar zeggen. Nou ja, ik kan er tenminste nog op terug zien. Gelukkig heb ik ’t in de bovenkamer allemaal nog een beetje op een rijtje, dat scheelt een boel.” Mevrouw Bosma woont nog altijd zelfstandig. Ze krijgt hulp van Maria, haar steun en toeverlaat op wie ze zeer gesteld is. Misschien te meer omdat ze iets weg heeft van haar dochter die niet meer leeft. “Ik had drie kinderen. Nu nog twee.” Met de moeder van Maria (‘Marie’, zoals ze haar steevast noemt) trok ze vroeger veel op. En op latere leeftijd maakten ze samen altijd nog wandelingen langs het kanaal. Daar bespraken ze wat het leven hen gebracht of ontnomen had.
44
OUDERDOM KOMT MET... Het borduurwerkje waar mevrouw Bosma mee bezig was, ligt onder een kleedje op de tafel aan het raam. Daar heeft ze het beste licht om het werk te doen. Dat gaat niet meer zoals vroeger. Afgelopen zomer struikelde ze buiten toen ze de was ophing. Pols kapot. “Nou, daar zit je dan met de arm in de mitella. Kun je ineens niks meer, laat staan borduren!” Terwijl dat, zo te zien, toch wel een lievelingsbezigheid is van deze dame. In de kamer hangen prachtige doeken. Ze heeft er door de jaren heen veel weggegeven. “Zie je die daarboven?” en ze wijst naar een drieluik dat aan de muur boven het televisiemeubel hangt. Een beeltenis van een meisje dat een bosje takken verzamelt voor het vuur. “Ik vond het altijd zo’n mooi plaatje.
45
Het deed me aan vroeger denken. Ik heb het wel vier keer gemaakt. Ik was ermee begonnen voor mezelf, maar telkens kwam er iemand langs die zei: ‘Ooooh, wat mooi!’ En dan kon ik niet anders dan ’t inlijsten en weggeven. Ja, het hield me van de straat.” Ze lacht hartelijk en kijkt naar haar werk. De handen liggen rustig op haar schoot.
Daar had ze vroeger nooit last van. “En op de televisie is het alleen maar moord, doodslag, seks en vooral veel herhaling. Wat zenden ze nu weer uit? Flodder! En Goede Tijden Slechte Tijden, daar komt ook geen end aan. Wat heb je daar nu aan? Ja, Twee voor Twaalf, daar kijk ik nog wel graag naar.”
VAKANTIES EN VRIENDSCHAP
‘We kregen beiden een cryptogramboekje. Daar raakten we volledig verslaafd aan!’ LANGE AVONDEN Nee, het borduren gaat lastig met die pols. Wandelingen maakt ze niet meer. Fietsen: dat moest maar niet. Ook het volksdansen is voorbij, gym doet ze niet meer aan, de vrouwenclub heeft ze gedag moeten zeggen omdat ze de gesprekken steeds slechter kon verstaan. Dus als haar gevraagd wordt hoe ze de dag doorkomt, dan zegt ze met een glimlach en een lichte zucht: “Nou. Tja. Luieren.” De avonden zijn wel lang, als de winter zijn intrede doet.
46
Ruim dertig jaar geleden kwam ze in Dronrijp te wonen. Op een dag zag ze een dame met een tasje onder de arm statig door de straat lopen. “Woont u hier?”, vroeg de dame. Mevrouw beaamde. “Gaat u mee om een kopje koffie?” Waarop mevrouw Bosma dacht: laat ik dat maar niet afslaan! Het was de nieuwe buurvrouw, mevrouw Van der Heiden. En uit dat eerste kopje koffie ontstond een warme vriendschap. Het moet een mooi gezicht zijn geweest die twee, want mevrouw Van der Heiden had die mooie statige wandelpas, terwijl mevrouw Bosma altijd met korte snelle pasjes liep.
handwerk bezig was, legde mijn vriendin me een woordvraag voor. Dat ging die hele middag zo door. Haar schoondochter zag ons zo eens aan en later, toen we samen een weekje naar Terschelling gingen, kregen we van haar zoon een pakketje mee. We mochten het niet eerder openen dan op de boot. Wat denk je? We kregen beiden een cryptogramboekje. Nou! Daar zijn we goed verslaafd aan geraakt!”
ZELFSTANDIG WONEN Hoewel haar vriendinnen prachtige appartementen bewonen in de buurt, peinst mevrouw Bosma er zelf niet over om te vertrekken. “Ze hebben een mooie plek hoor. Maar op twee
hoog zie je alleen maar de topjes van de bomen. Ik woon hier graag. Ik heb goede buren. Als ze langslopen, dan zwaaien ze even.” En met de hulp van Maria redt mevrouw het verder prima. Ze is haar dierbaar. “Zie, Marie gaat gewoon haar gang. Ze is er voor je. Ik hoef haar niks te vertellen. Ze vraagt altijd wel netjes: ‘Wat wilt u graag dat ik doe?’, maar het is altijd goed wat ze doet. Extraatjes? Of ze ook wel eens iets extra’s voor me doet? Dát ga ik niet vertellen, hoor! Straks ben ik haar kwijt. Nee, nee. Ik kijk wel uit!”
Zesentwintig jaar zijn ze nu bevriend. Ze doen nog altijd kruiswoordpuzzels met elkaar. Een hobby die ontstond tijdens één van de vakanties met de familie van haar vriendin. “We logeerden ergens in de bossen. Ik was ook uitgenodigd, heel aardig. Haar schoondochter maakte graag cryptogrammen. Terwijl ik met mijn
47
‘DIT KAN NOOIT DE GOEDE KANT OP GAAN!’ Eigenlijk was het een opluchting toen de diagnose eenmaal werd gesteld: borderline, een persoonlijkheidsstoornis die gekenmerkt wordt door sterke wisselingen in stemmingen, gedachten en gedrag. Eindelijk: herkenning én: erkenning. De bevestiging dat er al die jaren wel degelijk iets aan de hand was. Want dat Tessa Siemensma (1973) moest knokken in haar leven, dat was voor haar al veel langer duidelijk, alleen kon ze er de woorden niet voor vinden. Een jonge stralende vrouw zit op een strakke, grijze bank in een modern appartement. De kamer straalt rust uit. Veel wit. Hier en daar een rood accent, grote ramen, licht, ruimte. Twee kleine hondjes die zich af en toe even in het gesprek mengen. Foto’s van een blond meisje aan de wand. Dit is de leefomgeving van Tessa. Ze legt haar voeten op de bank en begint aan haar verhaal. Ze oogt rustig. Uit haar verhaal blijkt dat het met name haar geesteswereld is die voor onrust zorgt. Na de geboorte van haar dochter Esmee (2002), zorgde die onrust voor een climax. Tessa kwam na de geboorte van Esmee in conflict met zichzelf: “Je hebt geen idee wat er van je wordt verwacht als je een kind moet opvoeden. Ik had zo’n ideaalplaatje in gedachten: lekker met je kind even buiten wandelen en daarna als ze slaapt even iets voor jezelf doen.”
48
Tessa zou Esmee alleen opvoeden en van die rustmomenten was dus geen moment sprake. Nee, die stralende covers van het magazine ‘Mama’ bleken een illusie. “Ik vond dat ik er voor mijn meisje moest zijn, maar tegelijkertijd was ik mijn eigen identiteit kwijtgeraakt. Ik was nog bezig om mijzelf te ontdekken. Ik zat midden in het proces van wat voor moeder ik voor haar kon zijn, maar terwijl ik nadacht over hoe ik dat invulling kon geven, was ik al moeder. Er werd van mij iets belangrijks verwacht! Het was zó dubbel: ik had zo uitgekeken naar de komst van Esmee, maar toen ze er eenmaal was, kon ik het niet bolwerken.”
49
RRR Rust, reinheid en regelmaat? Daar was geen sprake van. Er was alleen de zorg voor de kleine. En de belevingswereld van Tessa. Een wereld waarin altijd het gevoel heerst: ‘Dit kan nooit de goede kant op gaan.’ Pas toen Tessa wist dat ze Borderline had, vielen veel dingen op hun plek. Ze leerde uiteindelijk haar gedachten kennen en ze leerde om die naast zich neer te leggen. Ze bleken veroorzaakt door een stoornis. Dat wist ze ten tijde van de geboorte van Esmee echter nog niet. Ook de angst te falen speelt bij mensen die Borderline hebben een grote rol. Dat, in combi-
natie met verantwoordelijkheid voor een kind, kan een lastige situatie teweegbrengen. Tessa was ten einde raad en vroeg uiteindelijk om hulp. Haar huisarts regelde dat er thuiszorg kwam om voor de kleine te zorgen. “Ze namen me haar uit handen, letterlijk, en gaven mij daarmee ruimte.” Dat was het begin van een tijdperk waarin de thuiszorg een belangrijke rol kreeg in Tessa’s leven. En daarin werd alsnog het mooie oud-Hollandse motto rust, reinheid en regelmaat ingebed. “Ik kreeg een persoonlijke begeleider op wie ik kan vertrouwen”, zegt Tessa als ze naar Barbara kijkt, haar vaste thuisbegeleider die sinds jaar en dag op woensdagen bij haar komt.
BORDERLINE De diagnose Borderline maakte Tessa bewust van haar beperking en ze leerde onderscheid maken tussen wat Borderline en normaal gedrag is. “Doordat ik weet hoe ik ermee om moet gaan, kan ik mijzelf beter sturen. Ik heb mezelf leren kennen. Ik weet nu waarom ik zo’n zwartwitdenker ben. Een grijs gebied? Daar kan ik absoluut niet mee omgaan. Het fijne is nu dat ik weet waardoor dat komt. Het is niet mijn karakter dat mijn handelen verklaart, er ontstaat ergens kortsluiting in mijn hoofd. Dat is niet iets waar ik mij achter verschuil, maar het is wel een troostende gedachte.” Ze denkt terug aan die beginperiode, kijkt naar de foto van haar mooie dochter en tranen vullen haar ogen. “Nee. Gedane zaken nemen geen keer, maar ik ben zó blij dat we het samen hebben doorstaan en dat we het nog altijd goed redden samen.” Barbara, de thuisbegeleidster, loopt even langs en legt een zakdoekje naast haar neer. Terloops haast, alsof ze er niet is.
KLEINE MOEITE Barbara is thuisbegeleidster en ondersteunt Tessa. “Dat zijn langdurige processen waarbij je oog moet hebben voor de situatie. Voor Tessa, bij wie voortdurend de gedachten met haar aan de haal gaan, is het moeilijk een situatie in te schatten”, vertelt Barbara. “In een ouder-/kind-
50
relatie ontstaan natuurlijk altijd fricties, dat is inherent aan opvoeden, maar Tessa kan dat moeilijk relativeren. Voor haar is een ruzie direct het einde van de wereld.” Barbara helpt haar daarmee. Ze zorgt ervoor dat Tessa met minder lading naar een conflict kijkt. Tessa: “Ja, Barbara heeft met haar komst echt een veilige, vertrouwde leefomgeving gecreëerd.” Dat het ook vaak gaat om kleine dingen, blijkt uit feit dat Barbara nadat Tessa verhuisde naar haar nieuwe appartement, haar eigen sloffen meebracht. Het was voor Barbara een kleine moeite, maar voor Tessa zo’n ontzettend groot gebaar. “De woningcorporatie had toen we onze intrek namen erop gehamerd dat deze appartementen heel gehorig waren en dat we dus rekening moesten houden met de buren. Dat Barbara daarna met haar bloemetjessloffen voor de deur stond, maakte diepe indruk op me. Het geeft me het gevoel dat ze blijft. Het schept vertrouwen. Ze is er voor me.” Tessa lacht. “Dat is dus letterlijk een zorg minder voor mij, dan hoef ik daar in ieder geval geen onrust door te voelen!”
51
‘JE MOET ER VOOR ELKAAR ZIJN IN DIT LEVEN’ Mientje heeft nooit gerookt en heeft in haar leven alleen ‘de kinderziektes’ gehad. Verder was ze nooit ziek. Gesport? Nee, daar had ze geen tijd voor. Ze zorgde voor haar gehandicapte broer. Woonde haar leven lang samen met hem en hun moeder Harmina. “Ik heb wel regel, en dat houdt een mens ook gezond”, zegt Mientje. Mientje Rijpstra (1929) woont sinds 1998 alleen. “Dat was wel even wennen.” “Dat je er bent voor een ander, dat is altijd mijn levensmotto geweest.” Ze schenkt een kopje koffie in. Op de tafel ligt een bordeauxrood velours kleed. Haar huisje zou een museum kunnen zijn. Er is haast geen plek om nog iets neer te zetten. Mientje lacht: “Ja, mijn vriendin Katrien zei altijd al: “Is er eigenlijk nog iets wat jullie zelf hebben gekocht in deze kamer?” Nou, dan moet ik het wel gaan uitzoeken hoor. We hebben altijd zoveel gekregen van de mensen om ons heen!” Katrien was haar hartsvriendin. In elke hoek van de kamer staat wel een pop die Mientje door de jaren heen van haar kreeg. En tussen alle lijsten staat een foto van haar broer Sytze. Vanaf zijn geboorte tot zijn dood leefde hij bij zijn moeder en zijn zusje die voor hem zorgden. “Hij had een zuurstoftekort bij de geboorte en raakte daardoor verlamd. Maar pienter dat hij was! Ja,
52
die had het ver kunnen schoppen. Maar speciale scholen voor deze kinderen had je in onze tijd niet. Mijn vader heeft hem les gegeven. Sytze’s werk was altijd foutloos. Een lieve jongen was het.” Ze valt even stil. “We hebben een mooi leven gehad samen.”
‘Oer ús skynt deselde sinne, hwer’t wy op de wrâld ek binne’
53
Mensen die bij haar op bezoek komen, kunnen gewoon zichzelf zijn, dat blijkt wel uit haar verhalen. Ze krijgt geregeld visite. Iedereen weet het huis van Mientje te vinden. “Kijk,” zegt ze met haar liefdevol krakende stem, “iedereen is hier welkom en dat weten de mensen ook.” Boven de deur van de huiskamer hangt een Delfts Blauw bordje met een Friese tekst die alles zegt over de belevingswereld van deze vrouw. Ze is klein van formaat, maar heeft een heel groot hart.
PUTSJES
54
SAMEN MET MOEDER EN BROER
VRIENDSCHAP
Haar moeder werd 96 jaar. Altijd een gezonde vrouw geweest, net als Mientje. Vanaf 1978 woonden ze met zijn drietjes in Deinum. Vader stierf jong, ze heeft hem in haar leven veel gemist. “Hij was ook zo goed met Sytze hè? Ja, zonde.” En ze wijst naar de foto die op het orgel staat. “Kijk, dat ben ik samen met mijn moeder en mijn broer.”
Toen haar broer overleed, was het haar hartsvriendin Katrien die elke dag langskwam. Toen Katrien aan de linkerkant verlamd raakte, bracht haar man haar naar Deinum, zodat de vriendinnen toch nog met elkaar konden praten. “Katrien rookte graag. Ik kocht dan sigaretten voor haar, want thuis deed ze dat niet. Haar man was Deinum nog niet uit, of ze stak al een peuk op.” Mientje lacht.
Op de stoel naast haar ligt een rood vest. Die is van een vriendin uit Beetgumermolen. Deze ochtend was het nog een trui, maar Mientje heeft er een rits in gezet. Een kleine moeite. Vroeger was ze coupeuse en zo nu en dan doet ze nog wel eens een putsje. Voor de Nierstichting breidt ze clowns. Ze maakt de pop en vult die op. De dames die het verkopen staan er elke keer weer van te kijken hoe Mientje het gemaakt heeft. De opbrengst gaat naar de stichting. En zo komt Mientje de dagen rustig door, met af en toe een putsje, elke dag wel een goed gesprek met iemand die langskomt of aan de telefoon, omringd door kennissen en vrienden.
kijkt ze naar ‘Nederland zingt’. “Daarna nog even Buitenhof en dan is de zondagochtend alweer voorbij.”
ZORG Mientje redt zich prima in haar huisje. De buren komen geregeld even kijken of het goed met haar gaat. De buurman maait zomers het gras en haalt zo nu en dan een schoffel door de perken. “Ja, die lieve mensen staan altijd voor me klaar.” Maar natuurlijk doet Mientje ook graag zelf nog wat en toen ze op een goede dag buiten achter het huis de ramen aan het lappen was, kwam de dominee langs. Hij zag haar daar staan, op een krakkemikkig trappetje. “Hij was oprecht boos op me”, zegt Mientje met een beetje verontwaardiging in haar stem. Hoe het ook zij, de dominee maakte er werk van en sindsdien krijgt ze een huishoudelijke hulp van Thuiszorg Het Friese Land. Maria neemt voor haar de lege flessen wel eens mee op de fiets, of zet het oud papier bij de straat. Mientje kan het wel op de rollator zetten, maar dat is best zwaar. Wat voor Maria een kleine moeite is, maakt voor Mientje dus een wereld van verschil!
Foto’s van het verleden hangen aan de wand als warme herinnering aan hoe het vroeger was. Op zondag gaat ze niet meer naar de kerk, maar
55
‘OFT IK 100 WURD? AT IK AZEM HELJEN BLIUW WOL’ Een fietswiel zonder band hangt in de keuken met de as in een klem. Meneer Posthumus (1915) geeft er maar eens een slinger aan. “Sjoch, dan kinst hjir wol sjen dat it net hielendal goed rint.” En telkens als het wiel tegen het blokje aantikt, wijst hij met z’n vinger en kijkt hij op. “Sjochst wol?” Een fietsenmaker in hart en nieren. Het kleine hokje achter zijn huis staat vol met fietsen. Van kindermaatjes tot grote herenfietsen. Dat al het gereedschap überhaupt in dat hokje past is een wonder. En dat Posthumus er elke dag op een oud krukje tussen zit nog meer. In de hoek van de schuur hangen de lederen schoenen waaronder hij in 1940 zijn Friese doorlopers bond en de Elfstedentocht reed. Het kruisje hangt in zijn huiskamer boven de bank. Een jaar later trouwde hij met Eentje de Jong. Dertien jaar geleden stierf ze, ze werd 85 jaar. “Dat lytse famke”, zegt Posthumus. “Ik gong alle dagen mei har te kuierjen.” Hij wijst naar de foto van een jongeman. “Dat is ús Henk. Stoar doe’t er noch mar 57 wie.” De pakesizzers komen gelukkig nog geregeld langs. Posthumus draagt het leven met een glimlach op het gezicht. Hij oogt gezond en wijst naar zijn knie die hij laatst bezeerde toen hij in de schuur gevallen was. Om aan te tonen hoe de brace eruit ziet, staat hij ineens ‘hups!’ op één been in de kamer om zijn broekspijp even omhoog
56
te trekken. Een strakke blauwe band om zijn knie. “Sjoch, en dan moat ik sa” (hij zwiept zijn onderbeen heen en weer) “fan ’e suster oefenje.” In de hoek van de kamer staat op de grond een soort fietsmolentje. Twee trappers aan een as. Om te trainen. Posthumus kijkt ernaar. Zijn blik zegt genoeg. “En jûns komme se dan mei dy pilletroep.” Hij glimlacht. Hij geeft er niet veel om, laat het allemaal maar over zich heen komen. De operatie die hij een paar jaar geleden onderging, benoemt hij maar terloops. “As it misgongen wie, hie ‘k hjir no net mear sitten.” Of hij honderd wordt? “At ik azem heljen bliuw wol.”
57
FREONEN “Ah, dêr is Douwe.” De ogen van de fietsenmaker lichten even op. Via de achterdeur komt een man binnen. Pet op, krant in de hand. Als hij de warme huiskamer van Posthumus betreedt, zegt hij: “Lizze myn moffen hjir eins noch? Ik bin se kwyt.” Hij kijkt even om zich heen terwijl hij de Leeuwarder Courant op de tafel legt en de pet afneemt. “No ja, komt wol. Fan ’e jûn efkes in lekkerbekje?” Douwe kijkt naar zijn oude vriend die hem niet heeft verstaan. “In fiskje?” Elke dag komt Douwe even met de krant langs, praten ze wat. Als Douwe naar de stad gaat, neemt hij een paar fietsbanden voor Posthumus mee. En vanavond een visje.
‘Ja. Hy past wol in bytsje op my’ FIETSEN Dat Posthumus fietsenmaker zou worden, was niet direct bepaald in zijn leven. Als ‘jongfeint’ moest hij naar de boer. “Dêr hie ik gjin nocht oan fansels. Moasten wy ûnder de kij, melken leare en mei de hynders fuort. Ik hie dêr altyd in hekel oan. Mar doe krige ik ferkearing mei Eentje.
58
Har famylje hie in túnderij, dat ik liet dy boer stikke en gong nei de túnderij. Mar dat gong ek lang net altyd goed. Sa soe ik ris mei griente nei de merk. Mei hynders en in karre. We hienen de blomkoalen allegear yn kisten dien. Ik hie noch sein: ‘Arjan, dêr moat efkes in tou omhinne!’, mar we wienen al op paad. Duorre net lang. Alles rôle der ôf!” Posthumus lacht hartelijk. “Net bêst! Nee jong, dat wie ek neat foar my, mei dy hynders en dingen. Letter soe ik ek noch baas wurde. Ik koe dat net. Beslist net.” Hoe hij dan uiteindelijk fietsenmaker werd? “Ah jong, ik prutste altyd al wat om mei dy dingen. Letter kaam der ien út it doarp nei my ta, oft ik wol ‘erkend’ wie. Nee, net fansels. Doe ha ‘k noch in middenstânskursus dien, oars soe ik gjin materiaal krije kinne by de gruthannel. It eksamen wie yn Amsterdam. No, hop. Mei de trein der hinne. It lokaal, it materiaal, der siet nearne gjin fet oan! It wie der sa skjin dat ik tocht: ik hoech dy overal net oan. Ik koe it wurk ek wol sa yn myn blûze dwaan. Tocht ik. Kaam der sa’n juffer oan mei kofje. Oft ik wol kofje woe. Dy leararen sieten yn ’e hoeke. Ik hie it net yn ’e gaten, mar dat famke tocht dat ik ek in learaar wie en joech my dus kofje. Sakke fansels. Wer werom nei Fryslân.
Mar letter hie ik it eksamen noch wol helle. En doe wie ’t klear. Ik wie erkend.” Tweeënvijftig jaar was hij in Berlikum fietsenmaker. En eigenlijk is hij dat nog altijd.
ZORG Dat akkevietje met die knie, dat gebeurde toen Posthumus ’s avonds laat nog even naar zijn hokje ging. Het was al donker. Hij viel. “Doe bin ik hjir wer hinne stroffele”, zegt hij. Zijn goede vriend Douwe zei later: “Atst dyn ferstân
hiest! Wat dogge jo no?!” Posthumus grinnikt een beetje. “Ja. Hy past wol in bytsje op my.” En, naast ‘de pillenzuster’, is er natuurlijk de huishoudelijke hulp, die hem wekelijks even bijstaat met klusjes. “Alle rommel op ’e kop!”, zegt Posthumus. “En dan sis ik faak: gean no efkes sitten. Kofje. Dat moat ek, no?” Hij glimlacht. “En dan helpt se my mei de skroefkes. Dy lizze hjir op ’e flier. Rommet se dat allegear op. Kleine moeite, toch?
59
‘IT MOAT AL HIEL SLIM WURDE, WOLLE WY HJIRWEI GEAN’ Al ruim tachtig jaar woont meneer Talsma (1928) in Snakkerburen en samen met zijn vrouw betrok hij 57 jaar geleden het huis waar ze nog altijd in wonen. Dus reken er maar niet op dat ze hier zomaar vertrekken. Deze woning ademt geschiedenis. Zes kinderen. Twintig kleinkinderen reeds. Een huiskamer vol planten, want dat was voor hen beiden hun lust en hun leven. En in de zijkamer staat een prachtige vleugel die de muziek van een leven in zich draagt. De zwart-wit jeugdfoto’s van de kinderen hangen in de woonkamer. Vijf meiden, één jongen. “Dy sil it wol swier krije!”, zeiden ze vroeger. Maar volgens mevrouw Talsma is dat uiteindelijk best meegevallen. De hechte familieband ligt daar ongetwijfeld aan ten grondslag, want de gezinsleden komen nog altijd graag bij elkaar over de vloer. Toen ‘pake’ 85 werd, was het hele spul weer bij mekaar. Talsma’s vrouw ging achter de vleugel zitten, één van zijn dochters had haar viool meegebracht en samen speelden ze speciaal voor zijn verjaardag ‘Träumerei’ van Schumann.
TUINIEREN EN MUZIEK MAKEN Hun beide ouders hadden een tuinderij, dus ze hebben oog voor groen. Mevrouw werd van huis uit echter ook met muziek grootgebracht en zou na haar staatsexamen pianolerares worden.
60
Ze studeerde orgel en is sinds 1954 organiste in de St. Vitus in Stiens. “Ik hâld fan Mozart, mar Bach is myn favoryt “, lacht ze, terwijl ze de koekjes op tafel zet. Aan de glinstering in de ogen van Talsma zie je dat hij iets wil zeggen, maar hij houdt zich stil, geniet zichtbaar van zijn koekje en pakt daarna zijn koffiemok. Grote gestalte, je ziet eraan af dat het een man is die altijd hard heeft gewerkt. De achtertuin is een waar pronkstuk, maar in de tuin werken is sinds een paar jaar geen dagelijkse bezigheid meer, al had hij het ’t liefst wel gedaan. Hoe het vroeger eraan toeging? “Hard werken en sober leven”, zegt hij. Daarmee lijkt hij een man van weinig woorden, maar niets is minder waar. Dat is te lezen in de literaire bundel die door de ANBO (Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen, afdeling Leeuwarden) speciaal voor hem werd
61
samengesteld: Ferdi vertelt ‘Jeugdherinneringen rond Snakkerburen’. Het zijn de gebundelde verhalen van Talsma, die hij optekende van 2004 tot 2010. Ferdi schetst mooie tijdbeelden. Over de oorlog, over zijn schooltijd, over alle jaargetijden en met dat laatste ook: over de zware winters van vroeger:
‘De aanloopperiode met koud herfstweer en nachtvorsten was voorbij, de wind was naar het noordoosten en het begon nu echt te vriezen... De vrachtboten kwamen, als het niet nodig was, niet meer van de wal en hier en daar werd door enkele waaghalzen al een poging op de schaats gedaan. Wij stonden als kinderen belangstellend de dikte van het ijs in de Dokkumer Ee te aanschouwen en vroegen ons af of de melkvaarder nog door het ijs kon komen, of dat hij zijn pogingen gauw zou staken. Wij waren natuurlijk niet zo blij met die ijsschotsen.’ (Bron: Ferdi vertelt, ‘Schaatsen rond Kerstmis’, jeugdherinneringen rond Snakkerburen)
62
DE TIID HÂLDT GJIN SKOFT Ze hebben veel zien veranderen zo door de jaren heen. Talsma werd in het huis hiernaast geboren en zijn ouders pasten dikwijls op de zes kinderen. In dat opzicht herhaalt de geschiedenis zich met de jongste dochter en haar vier kinderen. “Sa helpe we elkoar wat, no? Ja. Dy bern, dat jout in soad ferdivedaasje”, zegt mevrouw Talsma. “Se binne ek gek op pake.” Talsma glimlacht. Dat is kennelijk geheel wederzijds.
Mar wy rêde ús noch bêst hjir. Ja, it moat al hiel slim wurde, wolle wy hjirwei gean.”
KLEINE MOEITE
het ding zo weer aan de praat te krijgen. Een kleine moeite. “Mar wy binne fan in oar tiidrek”, zegt meneer Talsma, “dus it makke foar ús in grut ferskil!”
De enige hulp die het echtpaar krijgt, is de huishoudelijke hulp Greetje, die elke week drie uurtjes komt helpen. Zij blijkt van alle markten thuis. Ze werkte lang bij de bank, dus heeft ook met computers gewerkt. Mooie bijkomstigheid, want toen de pc van Talsma vastliep, wist Greetje
In de vensterbanken staan talloze bloemen, niet gek natuurlijk gezien de geschiedenis van deze twee tuinders. “Dat sjochst hast net mear yn huzen fan tsjinwurdich, mar it is goed foar dyn sûnens en foar de fochtichheid yn hûs”, zegt mevrouw. “Ja, dy planten, dêr piel ik in soad mei om.” Boven de vensterbank een groot, breed raam. Talsma kijkt naar de Friese vlakte erachter. De wolkenluchten die door het levende schilderij trekken. “Wat in útsicht hè? Ik mei der graach nei sjen.” In de verte is de gigantische nieuwbouwwijk van Leeuwarden te zien. Gelukkig ver weg. Hier ademt het nog rust. De melkvaarder is allang verdwenen, maar in Snakkerburen blijf je het gevoel hebben dat je een stapje terugzet in de tijd. Er wonen twee mensen die daarover kunnen vertellen. “Ja, it libben sjocht der wol oars út. De wrâld wurdt oars as je âlder wurde.
63
‘AAN HET PLAFOND VAN HET VERSTANDELIJK VERMOGEN’ De hersenbloeding die hij in 2004 kreeg, noemt hij ‘een gouwe wikkel’, en hij spreekt dat uit met een machtig Leids accent. Eric Boekhout (1965) windt er geen doekjes om: voor hem was die hersenbloeding het begin van een leven buiten de gangbare denkkaders. “Wij zijn per definitie beperkt in ons verstand. Dat is onze veiligheidsklep. Maar het houdt ons gevangen en we leven daardoor onder onze maat.” In 1993 schreef Eric Boekhout het boek: ‘Ik ben gedood door de tijd’. “Het gaf mijn stemming aan, voorafgaand aan die hersenbloeding. Ik ging gebukt onder het leven.” De hectiek, de regels, de verantwoordelijkheid; het werd Eric vooral in die jaren rond het millennium te veel. “De constante aanvoer van problemen, zorgen, stress, deurwaarders, geouwehoer, afsluitingen en narigheid. Ik sleepte me door het leven. Ik had een vrouw en twee kinderen. Ik moest de kar trekken, maar ik ging gebukt onder alles. Eigenlijk ben ik daar niet meer uitgekomen. Mijn vrouw en ik besloten te scheiden. In die tijd kreeg ik die hersenbloeding.”
64
Eric woont in een hoekhuis in Engwierum. Op zijn zestiende kwam hij met zijn ouders vanuit Leiden naar Friesland. Zijn Leidse accent is nog altijd helder aanwezig. Het grote raam van zijn woonkamer is museumwaardig, met alle beeldjes en foto’s die er over de hele lengte en breedte voor staan en hangen. Zijn huiskamer ademt sereniteit, ondanks alle spullen die er staan. Dromenvangers, beeldjes, foto’s (ook van zijn dochters die nu jongvolwassen zijn) kaarten van zijn goede vriendin Peb en een kast vol boeken. Eric komt aangelopen met twee koppen koffie op een dienblaadje dat aan drie touwtjes hangt. Zijn linkerbeen lijkt hij mee te slepen, zijn linkerarm is verkrampt. De volle bakken koffie komen echter zonder druppel op de tafel te staan. “Heeft m’n vader gemaakt, dit dienblaadje. Je snapt niet dat ze het niet verkopen in de winkel, zo handig!”
65
SJAMAAN Naast hem hangt een trommel aan een soort kapstok voor instrumenten. Als sjamaan gebruikt hij die voor rituelen, evenals zijn beschilderde houten staf die hij even later laat zien. Het sjamanisme staat voor genezing tussen lichaam en geest, tussen mens en natuur, tussen mensen onderling en voor de genezing tussen de mens en zijn spirituele bron. Dat Eric uiteindelijk sjamaan werd, lang na zijn hersenbloeding, is niet zo vreemd. Zijn contact met een andere, spirituele werkelijkheid is zo duidelijk aanwezig dat het logisch is dat hij een genezer is geworden. Het is allicht ook één van de redenen dat hij het over die ‘gouden wikkel’ heeft als hij over zijn hersenbloeding spreekt. Het heeft hem zoveel meer gebracht dan het leven dat hij voor die tijd had.
‘De waarheid is een illusie die je zelf kunt realiseren’
66
Van jongs af had Eric al een veel te hoge bloeddruk. Voor hem was een bloeddruk van 130 standaard (normale druk is 120/80). Eric had er geen last van. “En, wie bepaalt nu wat te hoog is?”, lacht hij. Ten tijde van de hersenbloeding was zijn bloeddruk 250/170. Een ader nabij de hersenstam knapte. Eric lag een week in coma. Een deel van zijn hersenen stierf af. Er was maar een overlevingskans van een paar procent. Dat zou je nu, tien jaar later, niet zeggen. Als er iemand leeft, dan is het Eric Boekhout.
LALA-LAND Na die coma bivakkeerde hij nog een week in ‘Lala-land’, zoals hij het zelf noemt. Hij hoorde blikkerige stemmen. Ontwaakte langzaam. Zag de mensen die om zijn bed heen zaten in grove pixels. In die week had hij een visioen. Toen hij weer echt bij de tijd was, vroeg hij zijn moeder die naast zijn bed zat of er ook ergens een back-up van de Bijbel was. “Ik heb een e-mail verwijderd en daarmee per ongeluk het geloof van de wereld gewist”, zei hij tegen haar. Een half jaar lang revalideerde hij in Beetsterzwaag. Zijn leven daarvoor was zwaar geweest. En nu ervoer hij haast euforie: Ik ben er nog en ik ben vrij! “Je moet weten, ik hang niet aan het leven. Dat is zowel fijn als levensgevaarlijk.”
67
Zijn goede vriendin Peb (‘Een engel uit Lisse’, noemt hij haar en zijn kamer staat vol met Pebs lieve kaarten) zegt dat de lijn tussen fatalisme en avontuurlijkheid vrij dun is. “Ik noem mijzelf avontuurlijk”, zegt Eric, en hij lacht weer breed. De twee kanarievogels die bij binnenkomst nog met schel geluid door de kamer kwetterden, lijken zelfs stil te zijn geworden van Erics inzichten. De kooi staat naast zijn waterpijp, achter in de kamer. “Ik heb een hekel aan verslavingen moet je weten. Ik heb dan ook heel goed onderzoek gedaan naar wat het beste voor me is. Als je wiet puur rookt, dan word je high in plaats van stoned. Dus in plaats van beneveld, raak je helder. Je komt los van het verstandelijke gedeelte en dan ineens, doorzie je alle schijn.” Eric refereert aan de zanger Armand. “Ken je dat nummer? Zoek ’t maar eens op. ‘Ik heb het nu gevonden, dus laat me hier maar zijn.’”
ZORG Elke week komt Barbara van Thuiszorg Het Friese Land bij Eric langs. Zij is de schakel tussen Erics wereld en de wereld die mensen om hem heen ‘de werkelijkheid’ plegen te noemen. “Maar laten we wel wezen”, zegt Eric: “Welke werkelijkheid is de werkelijkheid?” Hij laat er even een stilte op volgen. “Het feit is, dat ik in
68
een wereld leef die vol regels zit. En als je lak hebt aan die regels, dan raak je vanzelf in de problemen.” Alle administratieve rompslomp, daar heeft Eric zodoende geen belang bij. “Alleen al een zorgverzekering! Daar kies ik toch niet voor?” Barbara die hem thuis begeleidt, zorgt zodoende ook voor zijn administratieve rompslomp. Er komt wekelijks een huishoudelijke hulp. Die vroeg hem laatst of het misschien een ideetje was om de gordijnen eens te wassen. “Ja, dat was een ideetje inderdaad. Ze zijn nog van de vorige bewoners en hebben bij mijn weten nog nooit een wasmachine gezien.” Zijn thuisbegeleider Barbara noemt hij liefkozend zijn oppas. “Ze neemt me ook mee uit wandelen. Ik weet wel dat het goed voor me is, maar ik ben lui van aard. Toen ze mij dan ook voorstelde een fiets te kopen, heb ik haar eerst nog maar eens lang aangekeken. Kijk, nergens staat dat het leven leuk is, maar fietsen, daar wordt het niet beter van.”
wereld groter. Ik fietste ineens zo naar Kollum, Dokkum en Anjum!” En op de trike scooter die hij later kocht, reed hij naar Rotterdam, Lisse en Leiden. “Ik ben hopeloos verdwaald, maar het maakte niet uit, ik was op pad! Dat begon met die fiets, dat verzin je toch niet? Ik niet in ieder geval!” Geen kleine moeite dus, maar een wereld van verschil.
‘Want ook al ben jij nog niet zo ver Ik heb ’t gevonden Ik heb gevonden wat ik zocht En laat me nou maar zitten Ik heb een waterpijp gekocht En ik voel me zo fijn, zo fijn’ (Armand)
KLEINE MOEITE Over een kleine moeite wil hij het niet hebben: “Ik vind het een wereldmoeite wat Barbara voor me doet. Want die fiets die zij voorstelde, heb ik uiteindelijk toch maar aangeschaft. ‘Een easyrider’, en echt: ik ben dol-enthousiast! Het is net een Harley. Die fiets maakte mijn
69
STAP VOOR STAP, HAND IN HAND Drieënvijftig jaar zijn ze getrouwd geweest, maar de laatste jaren drongen de trouwdagen niet meer tot mevrouw Pytsje Idsardi door. Meneer Idsardi (1935) zorgde liefdevol voor zijn vrouw Pytsje. Het was de onmacht die de boventoon voerde, zowel voor hem als voor haar, toen de Alzheimer haar in zijn greep kreeg. “Dêr kinst neat oan dwaan. Kinst allinnich mar tasjen en der foar har wêze.” “We hienen it sa moai.” Er valt een stilte. Meneer Idsardi legt zijn hand op de plek waar zijn vrouw, Pytsje, altijd zat. Naast hem. “Behalve as se lulk wie,” glimlacht hij, “dan gong se dêr sitten”, en hij wijst naar de stoel iets verderop in de huiskamer. Door haar ziekte werd mevrouw wantrouwig en ze kon op onverwachte momenten boos worden. Daar kon ze niets aan doen. Dan stond ze pardoes van de bank op en nam ze ergens anders plaats. De ene keer duurde die boosheid langer dan de andere keer, maar ze kwam er altijd op terug met de woorden: “No, sil ik no mar wer neist dy sitten komme?” Achter in de tuin staat nog de eerste kerstboom die ze samen kochten. Ruim tien meter hoog is de spar. Idsardi wijst naar het veld dat ervoor ligt, 23 are. Van de groentetuin waar ze altijd van aten, is niets meer terug te vinden. De fruitbomen staan er nog. “Pytsje wie in echte blomker. Oeral hie se blommen stean. Pioenen fûn se de moaiste. Dy blom stiet ek op har grêfstien.” Er zijn geen
70
bloemen meer. Er komt geen groente meer uit de tuin. Er is alleen nog de herinnering aan die mooie tijd. “Mar, je moatte ek net te gau seure hè, we hawwe it sa moai han. Sa moai. As ik te folle oer it gemis praat, dan komt der aanst ek net ien mear, mar ik bin der wol alle dagen noch tryst fan.”
VERGETEN Het eerste moment waarop meneer Idsardi merkte dat er iets aan de hand was met zijn vrouw, was toen ze naar zijn zus waren geweest, op visite. Dat deden ze geregeld. In de auto terug naar huis, zei Pytsje: “Hoe komme jo by dy frou?” Idsardi keek opzij naar zijn echtgenote. “Se hie net yn ’e gaten dat it myn suster wie. Us Griet.” En met dat Alzheimer vorderde, kwam ook het wantrouwen dat zo bekend is van het ziektebeeld: “Dan gong ik te biljerten. Myn dochter kaam dan by Pytsje. De bern hienen me op it hert drukt dat ik wol sa no en dan eefkes derút soe.
71
Mar sa gau as ik dan fuort wie, sei Pytsje dat ik ‘oars’ fuort wie.” Idsardi schudt zijn wijze hoofd en kijkt weer naar de plek waar zijn vrouw altijd zat. “Mei in oare frou. Dat koene we der net út krije, dy gedachte.” Hij verzorgde haar drie volle jaren. “Ik koe it dwaan. En ik haw it altyd dien. It wie tryst. It wie wol tryst ja. Dan hie ik in lekker fiskje helle foar har. Sa’n makreel no? En dan seach se dernei. Sei se: ‘Ik wyt net mear hoe’t it moat.’ En dan pakte se har iten mar mei de hân.” En dat, terwijl het juist Pytsje was die er vroeger altijd op stond dat de kinderen netjes met mes en vork leerden eten. Nee, ze raakte langzaam zichzelf kwijt. De kinderen hun moeder. Meneer Idsardi zijn vrouw.
SOARCH Op een gegeven moment was het zo ver dat mevrouw zich echt niet meer zelf kon redden. Idsardi kookte, deed het huishouden, bracht haar naar bed, haalde haar ’s nachts uit haar waan als zij er zeker van was dat ze ergens iets gehoord had. Mevrouw had daarbij ook botontkalking. Vanuit het ziekenhuis hadden ze gebeld dat ze daar echt heel voorzichtig mee moesten omgaan. Eén keer vallen zou funest zijn. Ze had haar arm al eens op drie plekken gebroken. Naast de dementie kreeg ze nog andere kwalen. “It wie allegear mâl. Mar ik haw
72
har altyd fersoarge. En ik haw in soad oan myn bern han, hear.” In de tijd dat Pytsje de arm gebroken had, dat was nog voordat ze dementeerde, leerde Idsardi zelf koken. Een geluk bij een ongeluk, zou je achteraf kunnen denken. Anders had hij dat niet gekund. Het was immers niet nodig: “It wie altyd goed!” Nu maakt hij zelf de hete bliksem klaar, met zijn vrouw in gedachten: “Mei swiete appels út ’e tún, wiete woarst, spek én droege woarst. Ja, der moat wol wat smaak oan, no!” Pytsje ging steeds meer achteruit. Ze kon op het laatst niet meer lopen, niet meer staan. Toen is ze naar een rustoord gegaan. Daar heeft ze nog zeven weken geleefd. Ze had het daar goed. Ze waren daar ook wel gek met haar, vertelt Idsardi. Op het laatst was hij haar man niet meer. Ze praatte niet meer. Als hij langs kwam en wat dingen vertelde, dan zei ze: “Jo prate altyd.” En dan was het weer stil. Maar Idsardi was de enige die haar op het laatst nog medicijnen en drinken kon toedienen. “Ik naam altyd wat fris mei. Dan sei ik: ‘No ik eefkes wat, en no do eefkes in slokje.’ Sa gong dat op it lêst. En se wie sa skrander altyd. Se wist in soad. Se wie altyd sa helder. Nee, dit hiest net ferwachte.”
KLEINE MOEITE In al die jaren dat de thuiszorg kwam, hielpen een paar vaste dames haar ’s ochtends met wassen en het aantrekken van de kleren. Het was Arianne die altijd met haar zong, om mevrouw rustig te krijgen. Sinds haar ziekte kwamen meneer en mevrouw niet meer in de kerk. Thuis beluisterden ze de dienst op de radio. Er was één liedje waar Pytsje zo gek op was: ‘Hand in hand, stap voor stap’. Arianne had het versje op een papiertje meegenomen en af en toe trof ze het echtpaar hand in hand, zittend op de bank, terwijl ze samen zacht dat liedje zongen.
Op de dag dat hij weer in de kerkbanken zat, werd het liedje ‘Stap voor stap’ ingezet. Idsardi voelde een hand op zijn schouder. “It wie Arianne. Dy siet achter my. Ik hie pikefel. We hawwe sa’n soad meimakke. Dat kin in protte dwaan mei in minske.”
“Ja. Ik mis har. De oanspraak. Gewoan. Do bist tegearre. Dat. Dêr hast gjin erch yn. Dat is gewoan sa. Nee. Dat gemis bliuwt. Hoe slim it ek wurdt, je kinne inoarren nea misse.”
Pytsje is negenenzeventig jaar geworden. Het duurde wel even eer meneer weer naar de kerk ging. Hij had zo lang voor zijn vrouw gezorgd.
73
ZORG ALS RODE DRAAD Ze ziet eruit om door een ringetje te halen. Tine Reidsma (1931) is altijd netjes gekleed en ook het haar zit iedere dag keurig. Ze haalt glimlachend haar schouders op bij het ontvangen van de complimenten. ‘Ik fyn it sels wol wat tafallen. Mar ik mei der graach kreas útsjen, sa is it al.’ Alles is van top tot teen piekfijn in orde. Letterlijk, want wie mevrouw Reidsma in de zomer tegenkomt, zal de keurig gelakte teennagels niet ontgaan. ‘Dat docht myn thúshelp’, knikt ze. Een kleine moeite, maar een wereld van verschil. Trots laat mevrouw Reidsma het geboortekaartje van haar laatste achterkleindochter zien. De kleine Elyne werd 4 november geboren en is al weer haar tweede achterkleinkind. Er komen er vast en zeker nog meer, want mevrouw Reidsma heeft maar liefst acht kleinkinderen. Voor ieder van hen breide ze onlangs een warme sjaal. Ook heeft ze een tas vol mutsen klaar liggen voor de winter. De wol kreeg ze van verschillende thuiszorghulpen. ‘Dan hie ’k yn elk gefal genôch om wer efkes mei foarút, seinen se. Dat fûn ik sa leaf.’
zaamheden als stofzuigen en ramen wassen lastig geworden. Behalve met een helpende hand is mevrouw Reidsma vooral blij met de persoonlijke aandacht en het luisterend oor van de thuiszorgdames. Want de afgelopen jaren waren voor haar niet de makkelijkste.
‘Dan koe ik efkes myn ferhaal kwyt’
ZWARE TIJD ’s Ochtends komt de thuiszorg om mevrouw Reidsma te helpen met de steunkousen en ondersteuning bij het douchen. Ook huishoudelijke hulp krijgt zij van Thuiszorg Het Friese Land. Sinds de hernia in 2010 zijn zware werk-
74
Samen met haar man Jan zou mevrouw Reidsma in 2012 hun knusse huis in het dorpje Reitsum na 53 jaar verwisselen voor de stijlvolle nieuwbouwwoning in buurdorp Burdaard. Maar een halfjaar voor de geplande verhuisdatum over-
75
leed haar echtgenoot. Plots stond ze er alleen voor. ‘Ik hie sa útsjoen nei de ferhuzing. Mar doe’t ik allinnich wie, seach ik der as in berch tsjinoan.’ Wanneer in juni 2013 ook haar zoon overlijdt, gaat ze door een diep dal. ‘Ik ha in soad stipe hân oan de petearen mei de thússoarch. Dan koe ik efkes myn ferhaal kwyt.’
76
DRAAD OPGEPAKT Inmiddels heeft mevrouw Reidsma de draad weer redelijk opgepakt. Iedere donderdag gaat ze naar de Ynloop in Burdaard voor een gezellige middag of avond. En ook is ze weer fanatiek aan het handwerken. De volgende sjaal staat al weer ‘op priemmen’. Laat die koude winter maar komen.
77
ZORG VOOR EEN ANDER, MOMENT VOOR JEZELF Drieëntwintig jaar geleden was de toen nog 17-jarige Froukje Hansma haar allereerste hulp in de huishouding. In de loop der jaren zag Trijntje de Vries (1921) het jonge meisje uitgroeien tot een prachtige vrouw en bovendien moeder worden van drie kinderen. Nog altijd zitten ze af en toe samen aan de koffie in de knusse woonkamer van mevrouw De Vries. ‘Alle helpen dy’t by my lâns komme, krije in bakje kofje. Wa’t soarget foar in oar, moat sa no en dan de tiid nimme foar himsels.’ In 1939 behaalt de 18-jarige Trijntje na een driejarige opleiding haar naaidiploma en gaat aan de slag als huishoudelijke hulp bij een onderwijzeres. Ze weet dan ook als geen ander hoe belangrijk dit ondersteunende werk is. Zeker als ze dertien jaar geleden in een rolstoel terechtkomt. Een lelijke val en botontkalking zorgen ervoor dat mevrouw De Vries niet langer kan en mag lopen. Haar leven verandert drastisch. Van actieve en energieke dame met een passie voor koken, zingen, handwerken en tuinieren, is ze ineens afhankelijk van mensen die haar naar afspraken brengen. Maar klagen hoor je mevrouw De Vries niet. ‘As jo altyd mar seure, dan komt der op it lêst net ien mear op besite. Dus ik bliuw posityf, wat der ek bart.’
78
MUZIKAAL GEZIN Ze komt uit een muzikaal gezin. Haar moeder en jongste broer konden prachtig zingen, herinnert mevrouw De Vries zich. Als klein meisje gaat ook zij al vroeg bij het zangkoor in Noardburgum. Al snel valt haar oog op het indrukwekkende orgel in de kerk. Alle gezinsleden sparen wekelijks een dubbeltje, totdat er een harmonium voor haar gekocht kan worden. Mevrouw De Vries leert het instrument bespelen en verliest haar hart aan de orgelmuziek. Thuis wordt er volop gemusiceerd en ook wanneer ze met haar man in Noardburgum gaat wonen, blijft ze actief in de zangwereld. ‘Sjonge en mei ús allen muzyk meitsje, it wie myn lust en myn libben’, lacht ze. ‘Myn dochter hat dy passy foar de muzyk fan my oernommen.’
79
GOEDGEZIND In al die jaren dat mevrouw De Vries thuiszorg krijgt van Thuiszorg Het Friese Land zag ze heel wat gezichten voorbij komen. Hardwerkende dames - en af en toe een heer - die met liefde hun werk doen, en het soms wel erg druk hebben. Vandaar het verplichte bakje koffie in
80
Het Koffiehuisje van mevrouw De Vries iedere ochtend. Even tijd voor jezelf. En stiekem ook een beetje voor haar uiteraard. ‘Ik bin no ien kear in gesellichheidsminske. Dat sit yn ’e genen. In fleurich en goed sin, dat hat my der altyd trochskuord.’
81
Met dank aan:
Teksten:
Marieke Vinckers, davinckie.nl Fotografie: Robert Posthumus, 2xkijken.nl
84