7
Jaargang 18 TIJDSCHRIFT "BUSINESS MEDIA" september 2013 nr. Maandelijks Verschijnt niet in juli en augustus Afgiftekantoor Antwerpen X P309357
inhoud IPT-verzekering zelfstandigen Kan interne pensioenbelofte net voor ontbinding vennootschap nog geëxternaliseerd worden? 1 0,0925%-abonnementstaks Belastingvrije levensverzekeringen bestaan niet 3 wettelijk pensioen Pensioenbonus wordt hervormd 5 Situering
IPT-verzekering zelfstandigen
Kan interne pensioenbelofte net voor ontbinding vennootschap nog geëxternaliseerd worden? Met de stijging van de liquidatiebelasting van 10% naar 25% in oktober 2014, zullen ongetwijfeld een pak vennootschappen de komende maanden ontbonden worden. Voor vennootschappen waar nog een onderhandse pensioenovereenkomst loopt, zal die dan moeten omgezet worden in een IPT-verzekering. Bij de ontbinding van een vennootschap worden alle activa te gelde gemaakt en de schulden aangezuiverd. Wat er overblijft wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders. Wat de aandeelhouders aldus uitgekeerd krijgen bovenop het kapitaal dat zij destijds injecteerden in de vennootschap noemt men in het vakjargon een ‘liquidatiebonus’, zeg maar een soort ‘slotdividend’. In tegenstelling tot een ‘normaal’ dividend, waar 25% roerende voorheffing van afgaat, ondergaat een liquidatiebonus vandaag roerende voorheffing van slechts 10%. Vanaf oktober 2014 wordt dat 25%. Men verwacht dan ook een golf van vennootschapsvereffeningen. Opdat het geen tsunami zou worden, is er een vrij omslachtige regeling uitgewerkt die vennootschappen nog tijdelijk toelaat de opgepotte winsten uit het verleden te laten belasten tegen 10% en aan te wenden als kapitaalsverhoging. In dit scenario moet de vennootschap niet ontbonden worden. Verwacht wordt dat er toch heel wat vennootschappen effectief zullen ontbonden worden. Noteer echter dat wie zijn vennootschap ontbindt om bij wijze van spreken ’s anderendaags een nieuwe gelijknamige en gelijksoortige vennootschap op te richten, tegen de fiscale lamp riskeert te lopen. We gaan daar niet verder op in. Heel wat vennootschappen hebben inzake aanvullende pensioenopbouw voor hun bedrijfsleiders in het verleden het pad bewandeld van de zogeheten ‘onderhandse pensioenovereenkomst’. In eerdere bijdragen hebben we al bericht over het feit dat de wetgever daar een streep door getrokken heeft, maar ook een overgangsregeling heeft uitgewerkt voor alle bestaande onderhandse pensioenovereenkomsten. Die mogen in ‘bevroren toestand’ in stand gehouden worden. Maar de wetgever heeft tegelijk de rode loper uitgerold en de bedrijven ertoe uitgenodigd die onderhandse pensioenovereenkomsten op te doeken en in te ruilen voor een IPT-verzekering. Op de aldus geëxternaliseerde pensioenvoorziening blijven de premietaks van 4,4% en de Wyninckxbijdrage van 1,5% achterwege (zie Life & Benefits, 2012, nr. 7, p. 1 en 2013, nr. 2, p. 6).
LNB
.NN/Lnbnn/KL-NN01
Aandachtspunten
Voor wie een vennootschap met een lopende onderhandse pensioenovereenkomst te ontbinden, is er eigenlijk geen andere keuze dan de onderhandse pensioenovereenkomst in te ruilen voor een IPT-verzekering. Want anders kan de vereffening niet afgesloten worden zolang de interne pensioenverplichting loopt.
2 LIFE & BENEFITS
NR 7
SEPTEMBER 2013
KLUWER
Vraag is dan of het zo maar kan om ‘op de valreep’, en dus korte tijd vóór de al geplande ontbinding van de vennootschap, de onderhandse pensioenovereenkomst nog gauw te externaliseren. In dit verband kan er gewezen worden op rechtspraak die in een eerdere bijdrage aan bod kwam (zie Life & Benefits, 2008, nr. 1, p. 1). Het ging om een vennootschap die een agentschap van een grootbank uitbaatte. De agentuurovereenkomst werd door de bank opgezegd, wat tot de uitbetaling van een uitwinningsvergoeding aan de vennootschap (het agentschap) aanleiding gaf. De statuten voorzagen in de ontbinding van rechtswege van de vennootschap indien de agentuurovereenkomst werd beëindigd. Heel kort vóór de ontbinding van de vennootschap en op een ogenblik waarop die nakende ontbinding al vaststond, werd een gedeelte van de door de vennootschap ontvangen – en in haar hoofde belastbare – uitwinningsvergoeding aangewend als extra koopsom in de lopende groepsverzekering van de zaakvoerders. De 80%-grens was geëerbiedigd. Maar de fiscus was van oordeel dat de eerbiediging van de 80%-grens niet volstond om zonder meer de premies fiscaal te kunnen aftrekken. Daarnaast moest ook de algemene basisvoorwaarde inzake aftrek van beroepskosten vervuld zijn. Zo stelt artikel 49 WIB dat kosten maar als beroepskosten aftrekbaar zijn als de belastingplichtige ze in het belastbare tijdperk heeft gemaakt of gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden. En aan die voorwaarde was in casu, met name gelet op de gekende nakende ontbinding van de vennootschap en dus ook van de gekende nakende stopzetting van de activiteit van de zaakvoerders, niet voldaan, zo argumenteerde de fiscus. De rechters hebben die redenering gevolgd en de fiscale aftrek van de kwestieuze koopsommen in de groepsverzekering verworpen (Luik, 17 mei 2006, bevestigd door Cassatie, 15 januari 2009). Deze rechtspraak lijkt ons echter niet meteen transponeerbaar naar de situatie van de externalisering van een lopende onderhandse pensioenovereenkomst. In de zaak die aanleiding gaf tot voormelde rechtspraak, voorzag het aanhangsel aan de groepsverzekering in de betaling van een extra premie voor de bedrijfsleiders, wat dus een extra kost vertegenwoordigde voor de vennootschap, net voor de ontbinding van de vennootschap. De situatie is toch wel danig verschillend bij de externalisering van een bestaande onderhandse pensioenovereenkomst. Zo’n verrichting genereert in principe geen extra kost. De aangelegde pensioenvoorziening wordt terug in resultaat genomen, wat in eerste instantie aanleiding geeft tot een belastbare winst voor de vennootschap. En die belastbare winst wordt dan parallel geneutraliseerd door de storting van een enige (backservice)premie in het kader van de IPT-verzekering. Per saldo is dit een fiscaal neutrale verrichting. Andere vraag is of de fiscus niet zou kunnen stellen dat er sprake is van een ‘fiscaal misbruik’ in de zin van de herschreven fiscale antimisbruikbepaling (art. 344 WIB) en dat de belastingplichtige er met de externalisatie enkel op uit was te profiteren van de meer gunstige eindtaxatie van het pensioenkapitaal in het kader van een IPT-verzekering ten opzichte van een pensioenkapitaal in het kader van de onderhandse pensioenovereenkomst (10%-tarief voor wie actief blijft tot 65 jaar, geen verplichting om de activiteit in de vennootschap stop te zetten, laat staan te ‘pensioneren’…). Zo’n redenering lijkt ons toch wel ver gezocht. Te meer daar de wetgever de ondernemingen er zelfs toe heeft aangezet om hun onderhandse pensioenovereenkomst in te ruilen voor een IPT-verzekering (zie hoger). Het zou dan ook enige intellectuele acrobatie vergen om te stellen dat de vennootschap met de externalisatie van de onderhandse pensioenovereenkomst ‘de doelstelling van de fiscale wet’ miskent. En dat laatste is toch nog altijd een basisingrediënt om van een ‘fiscaal misbruik’ te kunnen spreken. Als de ontbinding van de vennootschap en dus ook de bijhorende externalisatie van de onderhandse pensioenovereenkomst zeer kort voor de pensioenleeftijd
KLUWER
LIFE & BENEFITS
NR 7
SEPTEMBER 2013 3
plaats vinden, is het natuurlijk zeer de vraag of verzekeraars enthousiast zullen zijn om nog zo’n kortlopende IPT-verzekering aan te nemen. Met hierbij ook de vraag welke intrestvoet de verzekeraar kan/mag/wil geven voor een korte duur. Paul Van Eesbeeck
0,0925%-abonnementstaks
Belastingvrije levensverzekeringen bestaan niet Dat er een taks van 2% moet betaald worden op de premies voor levensverzekeringen is genoegzaam gekend. Maar dat de verzekeraars ieder jaar ook nog een taks van 0,0925% moeten betalen op de reserves van de door hen beheerde belastingvrije levensverzekeringen, is een beter bewaard geheim. Deze taks werd de laatste jaren regelmatig verhoogd. Dit jaar stijgt die andermaal, juist op een ogenblik waarop de rendementen op levensverzekeringen historisch laag zijn. Het wordt dan ook steeds moeilijker om de impact ervan onder de mat te vegen. Situering
De 0,0925%-taks, in het vakjargon ook ‘abonnementstaks’ genoemd, is verschuldigd door fondsbeheerders, banken of verzekeraars. Deze taks moet gezien worden als een soort van compensatie voor de belastingvrijstelling in de inkomstenbelasting van sommige van hun producten. Denk hierbij aan belastingvrije meerwaarden op beleggingsfondsen, op belastingvrije interesten van spaarboekjes, op belastingvrije dividenden van erkende coöperatieve vennootschappen en op belastingvrije intresten en meerwaarden uit levensverzekeringen. Hieronder gaan we verder in op deze taks voor de levensverzekeraars. Hierbij interpreteren we de wetteksten naar best vermogen, want heel duidelijk zijn ze niet. Overeenkomsten gesloten vóór 7 april 1995 laten we links liggen, zodat we niet hoeven in te gaan op de verschillende vroegere overgangsregimes.
Belastingplichtige
Zoals gezegd moet de betrokken levensverzekeraar de abonnementstaks betalen. Enkel de Belgische levensverzekeraars en de Belgische vestigingen van buitenlandse levensverzekeraars zijn deze taks verschuldigd. Als een Belgische rijksinwoner een levensverzekering onderschrijft bij bijvoorbeeld een Luxemburgse of Nederlandse levensverzekeraar, dan is deze taks niet verschuldigd. De levensverzekeraars moeten ieder jaar de 0,0925%-abonnementstaks toepassen op de reserves berekend op 1 januari van elk jaar, en dit voor bepaalde tak 21- en tak 23-levensverzekeringen.
Grondslag in tak 21
Inzake tak 21 gaat het om levensverzekeringen onderschreven door natuurlijke personen, waarvoor geen belastingvermindering genoten werd (geen ‘aftrek voor enige woning’, geen ‘pensioensparen’, geen ‘langetermijnsparen’). Mocht voor die overeenkomsten een kapitaal of afkoopwaarde uitgekeerd worden, dan zouden zij kunnen genieten van de belastingvrijstelling in toepassing van artikel 21,9° WIB. Dit is structureel het geval voor levensverzekeringen die een looptijd hebben van meer dan 8 jaar, en dit vanaf het 9de jaar na het sluiten ervan. Als de verzekeringnemer ook de enige verzekerde en de begunstigde bij leven is, en als het overlijdenskapitaal minstens gelijk is aan 130% van het totaal van de gestorte premies, dan is er ook een belastingvrijstelling mogelijk tijdens de eerste
4 LIFE & BENEFITS
NR 7
SEPTEMBER 2013
KLUWER
8 jaar van een tak 21-levensverzekering. En bijgevolg worden ook de reserves van dit type van tak 21-levensverzekeringen onderworpen aan de voormelde 0,0925%-abonnementstaks, en dit dan vanaf het eerste jaar. Het is onduidelijk of die 0,0925%-abonnementstaks op de reserves van loutere overlijdensdekkingen, zoals schuldsaldoverzekeringen, moet toegepast worden. Ook is het nog niet zo zeker of die 0,0925%-taks moet toegepast worden op (lijf)renteovereenkomsten. De rente-uitkeringen zijn normaal wel belastbaar in de inkomstenbelasting, en daarom denken we dat er argumenten zijn om ervoor te pleiten dat de 0,0925%-taks niet van toepassing is op die overeenkomsten. Grondslag in tak 23
De levensverzekeraars moeten de 0,0925%-abonnementstaks ook ieder jaar betalen op de reserves op 1 januari van hun tak 23-levensverzekeringen, indien de eventuele uitkeringen ervan niet onderworpen zouden zijn aan de inkomstenbelastingen of aan de taks op het langetermijnsparen (anticipatieve heffing). Tak 23-levensverzekeringen worden onderworpen aan de inkomstenbelastingen als het gaat om een tweedepijlerpensioenovereenkomst (groeps- of IPTverzekering), of als een vennootschap de tak 23-levensverzekering als belegging zou onderschreven hebben. Als de verzekeringnemer een natuurlijke persoon is, dan zijn de uitkeringen mogelijk ook onderworpen aan de inkomstenbelasting, meer bepaald in het geval er bij de inschrijving op de tak 23-overeenkomst rendementsgaranties aangegaan werden. Als er bijgevolg dus in principe wél inkomstenbelasting verschuldigd is op eventuele uitkeringen, dan moet de verzekeraar de voormelde 0,0925%-abonnementstaks niet betalen op de reserves uit deze overeenkomsten. Hetzelfde geldt voor tak 23-levensverzekeringen die gesloten zouden zijn onder het regime van het pensioensparen of het langetermijnsparen. Voor deze overeenkomsten krijgt de verzekeringnemer een belastingvermindering op de premies, en wordt in principe op 60-jarige leeftijd een anticipatieve heffing toegepast. En omwille van deze anticipatieve heffing, moet de levensverzekeraar op de reserves van deze tak 23-levensverzekeringen geen 0,0925%abonnementstaks betalen.
Verzekeraar belegt in ander beleggingsfonds
Levensverzekeraars moeten de 0,0925%-abonnementstaks niet betalen indien de reserves belegd werden in beleggingsfondsen waarop die 0,0925%abonnementstaks al werd toegepast door de betrokken beheersinstelling. Dit is logisch, want anders zou die taks in feite twee keer toegepast worden. Dit komt courant voor bij zogenaamde ‘dakfondsen’, waarbij het tak 23-beleggingsfonds dus investeert in andere beleggingsfondsen. Dit zou echter ook het geval kunnen zijn voor tak 21-reserves die (gedeeltelijk) belegd worden in andere beleggingsfondsen.
Belastingtarief
Bij de invoering van de voormelde abonnementstaks in 1997 bedroeg het tarief 0,06%. Vanaf 1 januari 2005 werd het opgetrokken tot 0,07% en vanaf 1 januari 2007 werd het 0,08%. Bij wet van 17 juni 2013 werd het tarief op 1 januari 2013 verhoogd naar 0,0965%, en zal het vanaf 1 januari 2014 tot 0,0925% verminderd worden. 0,0925% lijkt misschien niet veel, maar het mag toch ook niet onderschat worden. Op een levensverzekering met een reserve van 100.000 euro moet de verzekeraar ieder jaar toch 92,50 euro betalen (100.000 euro x 0,0925%).
Belastingvrije overeenkomsten
Men zou dus nog altijd kunnen blijven volhouden dat de inkomsten uit bepaalde levensverzekeringen belastingvrij zijn: in de inkomstenbelasting is en blijft dat tot nader order, onder bepaalde voorwaarden, inderdaad het geval. Maar, in feite, omdat de levensverzekeraars ieder jaar belasting moeten betalen op de reserves van de door hen beheerde belastingvrije levensverzekeringen, en omdat het nogal
KLUWER
LIFE & BENEFITS
NR 7
SEPTEMBER 2013 5
evident is dat deze belasting drukt op het rendement dat levensverzekeraars nog kunnen bieden op die producten, moet er toch een kanttekening gemaakt worden bij het praatje over de belastingvrije uitkeringen van levensverzekeringen. 9,25%-winstdelingstaks
De 0,0925%-abonnementstaks heeft niets te maken met de 9,25%winstdelingstaks, die aan de bron verschuldigd is op de toekenning van winstdeling. Een markante vaststelling is wel dat ze allebei mythes in stand houden: de ene inzake de belastingvrije winstdeling (zie Life & Benefits, 2003, nr. 72, p. 3), de andere inzake belastingvrije uitkeringen uit levensverzekeringen. Beide taksen werden door de wetgever ingevoerd als (gedeeltelijke) compensatie voor bepaalde vrijstellingen in de inkomstenbelasting, waarbij het blijkbaar handiger was om die compensatie ‘in de coulissen’ via een taks te regelen. Het heffen van belastingen blijft blijkbaar een kunst.
0,15%staatswaarborgbijdrage
De 0,0925%-abonnementstaks is ook iets anders dan de jaarlijkse 0,15%bijdrage die tak 21-levensverzekeraars moeten betalen voor de 100.000 eurostaatswaarborg (zie Life & Benefits, 2010, nr. 6, p. 1). Die 0,15%staatswaarborgbijdrage wordt jaarlijks berekend op de reserves op 30 september van de beschermde tak 21-levensverzekeringen. Tak 23-levensverzekeringen of tweedepijlerpensioenverzekeringen vallen hier niet onder. Maar voor tak 21beleggingsverzekeringen moet een levensverzekeraar dus zowel de 0,0925%abonnementstaks als de 0,15%-staatswaarborgbijdrage betalen. Op jaarbasis komt dat dus neer op 0,2425% (0,0925% + 0,15%) van de reserves. Luc Vereycken
wettelijk pensioen
Pensioenbonus wordt hervormd Het Staatsblad blijft maar veranderingen wat betreft het wettelijk pensioen publiceren. In dit artikel staan we stil bij de nieuwe maatregelen met betrekking tot de pensioenbonus. Samen met de veranderde leeftijds- en loopbaanvoorwaarden voor het wettelijk pensioen en de nieuwe regels met betrekking tot de toegelaten arbeid als gepensioneerde, beïnvloeden deze factoren de pensioenplanning. Nieuwe regels vanaf 2014
Overlopen we eerst wat er zo al verandert bij de pensioenbonus. Die wijziging gaat in vanaf 1 januari 2014. Dat betekent dat in 2013 nog de regels en de berekening van de pensioenbonus ‘oude stijl’ gelden. Wie in 2013 of vroeger al in aanmerking kwam voor een pensioenbonus ‘oude stijl’, behoudt die. Dat betekent dat er een samengestelde bonus mogelijk wordt. De jaren gelegen voor 1 januari 2014 geven aanleiding tot een bonus volgens de huidige regels, en de jaren gelegen na 1 januari 2014 op een bonus volgens de nieuwe regels.
Pensioenbonus ‘oude stijl’ voor jaren voor 2014
Het jaarbedrag van het pensioen van een werknemer wordt thans verhoogd met 2,2974 euro (aan huidige index) per gewerkte voltijdse dag vanaf het jaar waarin men 62 wordt of men het 44ste kalenderjaar van de loopbaan begint. Die bonusopbouw duurt tot de laatste dag van de maand voorafgaand aan de ingangsdatum van het pensioen of de 65ste verjaardag. Voor de berekening van de pensioenbonus houdt men dus ook rekening met prestaties in het pensioenjaar. Voor dat jaar is de bonus gelijk aan het bedrag van het voorgaande jaar vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12, en de teller gelijk aan het aantal maanden dat voorafgaat aan de ingangsdatum van het pensioen. Er wordt in het huidige stelsel geen pensioenbonus toegekend voor prestaties die geleverd wor-
6 LIFE & BENEFITS
NR 7
KLUWER
SEPTEMBER 2013
den na de 65ste verjaardag. Met één uitzondering: bewijst betrokkene nog geen loopbaan van 45 jaar op de uiterste datum, dan wordt deze periode verlengd tot 31 december van het jaar waarin betrokkene een tewerkstelling van 45 jaar bewijst. Tijdvakken als grens- of seizoenswerknemer tellen niet mee voor het recht op een pensioenbonus. De bonus wordt thans ook bij een overlevingspensioen toegekend indien de overleden partner op het ogenblik van het overlijden voldeed aan de voorwaarden. Er wordt ook een bonus toegekend voor maximum 30 gelijkgestelde dagen in één jaar, bijvoorbeeld bij ziekte. Vóór 2014 zijn de leeftijds- en loopbaanvoorwaarden voor een pensioenbonus voor een zelfstandige gelijklopend aan die van de loontrekkende. De ‘oude stijl’ pensioenbonus bedraagt 179,20 euro per kwartaal wanneer men verder werkt en minstens een sociale bijdrage betaalt aan het tarief van een hoofdberoep, of niet meer verder werkt, maar aan voortgezette verzekering doet en daarvoor de wettelijk voorziene bijdrage betaalt. Pensioenbonus ‘nieuwe stijl’ voor jaren na 2014
Zowel wie in aanmerking komt voor een pensioenbonus, als het bedrag veranderen vanaf 1 januari 2014. De nieuwe regel met betrekking tot de ingangsdatum is simpel. Zodra een werknemer zijn pensioen uitstelt met minstens 12 maanden vanaf de vroegst mogelijke ingangsdatum van het pensioen, begint hij vanaf dat moment een pensioenbonus op te bouwen. Een werknemer zal dus anders dan in de oude regeling, geen bonus meer kunnen ontvangen als hij nog niet aan de voorwaarden voor een vervroegd pensioen voldoet. Ook werknemers die verder werken na hun 65ste kunnen vanaf 2014 een pensioenbonus opbouwen als ze een loopbaan van minstens 40 kalenderjaren achter de rug hebben. Per effectief gepresteerde dag van tewerkstelling tijdens de referteperiode, wordt een forfaitair bedrag toegekend. Per kalenderjaar worden er maximaal 312 dagen in aanmerking genomen. Het gaat om de periode van effectieve tewerkstelling in de hoedanigheid van werknemer, of de periode waarin men geen arbeid verrichtte maar waarvoor men recht had op loon waarop RSZ-bijdragen werden ingehouden. Die dagen worden omgezet naar voltijdse dag equivalenten. Op het moment dat het pensioen ingaat, beschikt de RVP meestal nog niet over alle gegevens met betrekking tot de tewerkstelling juist voor het pensioen. Daarom werkt men met een vermoeden, dat doorgaans weinig afwijkt van de realiteit van de tewerkstelling. Voor het jaar voorafgaand aan de ingangsdatum van het rustpensioen rekent men niet met de effectieve dagen, maar gaat men uit van het aantal dagen van het voorgaande jaar, dus van twee jaar voor de ingangsdatum. Voor het jaar waarin het rustpensioen ingaat gaat men eveneens uit van de dagen van twee jaar voordien, maar dan vermenigvuldigd met de breuk van het aantal maanden gelegen vóór het rustpensioen tijdens het pensioenjaar gedeeld door 12. Valt dit vermoeden slecht uit, bijvoorbeeld omdat men in het tweede jaar voor het pensioen juist weinig werkte, kan men nog altijd aan de hand van een attest van de werkgever binnen de drie maanden volgend op de ingangsdatum van het rustpensioen, een tegenbewijs leveren dat er meer dagen effectieve tewerkstelling waren.
Bedrag van de pensioenbonus voor werknemers
De bonus stijgt naargelang het pensioen langer uitgesteld wordt. De referteperiode begint 1 jaar nadat het vervroegd pensioen mogelijk werd (zie Life & Benefits 2012, nr. 5). referteperiode
eerste 12 maanden
van 13de tot 24ste maand
van 25ste tot 36ste maand
van 37ste tot 48ste maand
van 49ste tot 60ste maand
vanaf de 61ste maand
euro per dag
1,50
1,70
1,90
2,10
2,30
2,50
LIFE & BENEFITS
KLUWER
NR 7
SEPTEMBER 2013 7
Het bedrag van de bonus ‘nieuwe stijl’ ligt dus doorgaans lager dan de huidige 2,2974 euro, maar daar tegenover staat dat sommige toekenningsvoorwaarden van de bonus ‘nieuwe stijl’ werden versoepeld, bijvoorbeeld de mogelijkheid van opbouw na 65 jaar. Voor de bonussen die in 2014 toegekend worden aan personen die in 2013 al bezig waren een bonus ‘oude stijl’ op te bouwen, wordt er retroactief gerekend aan welk bonusbedrag men komt, vertrekkend vanaf 1 jaar nadat het vervroegd pensioen mogelijk werd, zelfs al situeerde die datum zich voor 2014. Het aantal Belgische arbeidsdagen wordt verondersteld op gelijke wijze over de 12 maanden van een kalenderjaar verdeeld te zijn. Voorbeeld
Illustreren we dit aan de hand van een voorbeeld. Neem een man die geboren werd op 18 september 1951. Op 1 oktober 2011 had hij al zijn vervroegd pensioen kunnen aanvragen omdat hij dan al een loopbaan van 35 jaar gepresteerd had. Onze man blijft echter verder werken tot 30 maart 2015. Eerste vraag: is er recht op een pensioenbonus voor jaren gelegen voor 2014? Want die bonus blijft volgens de oude regels berekend. De opbouw van de bonus begon vanaf 1 januari van het jaar waarin men 62 jaar werd, in ons voorbeeld 2013. Per gewerkte dag in 2013 zal er dus een bonus van 2,2974 euro toegekend worden. Stel dat het om 240 dagen zou gaan (opgelet, dat lijkt op het eerste zicht veel, maar dagen worden nog steeds in een stelsel van zesdagenweek aangerekend, het maximum per jaar bedraagt zodoende 312), dan zou voor het blijven werken in 2013, de bonus 551,38 euro bedragen. De pensioenbonus gaat voor ieder jaar werken vanaf 2014, een ander bedrag opleveren. Eerst moeten we de referteperiode bepalen. Die begint 1 jaar na de vroegst mogelijke datum van vervroegd pensioen. De meeste werknemers zullen door de verstrenging van de leeftijds- en loopbaanvoorwaarden voor het wettelijk pensioen, ten vroegste op 62, en soms pas later met vervroegd pensioen kunnen vertrekken. In ons voorbeeld kon de man al op 1 oktober 2011 op zijn 60ste met pensioen. Dat levert de volgende situatie: jaar
2012 (oud stelsel)
2013 (oud stelsel)
2014 (nieuw stelsel)
2015 (nieuw stelsel)
effectieve dagen voltijds equivalent
264
240
220
62
264
240
240 (vermoeden idem 2de jaar voor pensioen)
240 x 3 / 12 = 60 (vermoeden)
3
12
12
3
264 / 12 = 22
240 / 12 = 20
240 / 12 = 20
60 / 3 = 20
theoretisch volgens nieuw stelsel 1,50 €€ x 3 x 22d. 0 (oud stelsel geen 62 jaar)
theoretisch volgens nieuw stelsel 1,50 €€ x 9 x 20d. + 1,70 €€ x 3 x 20d. 551,38 €€ (oud stelsel 2,2974 x 240)
1,70 €€ x 9 x 20d. +1,90 €€ x 3 x 20d.
1,90 €€ x 3 x 20d.
420 €€ (nieuw stelsel)
114 €€ (nieuw stelsel)
dagen voor bonus ‘nieuwe stijl’ aantal maanden aantal dagen per maand berekening bonus
toegekend bedrag
Er is geen pensioenbonus meer als er geen rustpensioen uitbetaald wordt. De mogelijkheid van toekenning van een pensioenbonus bij een overlevingspensioen
8 LIFE & BENEFITS
NR 7
KLUWER
SEPTEMBER 2013
wordt dus voor de jaren na 2014 afgeschaft. Is er sprake van een gezinspensioen omdat dit voordeliger is dan de toekenning van twee pensioenen voor alleenstaanden, zal enkel de bonus van de titularis van het gezinspensioen toegekend worden, en zal de bonus bij een feitelijke scheiding enkel aan hem toekomen. De pensioenbonus is slechts betaalbaar in zoverre het pensioen wordt uitbetaald. Wanneer het pensioen geschorst wordt omwille van het overschrijden van de grensbedragen betreffende de toegelaten arbeid, wordt ook de betaling van de bonus geschorst. Wanneer daarentegen het pensioen slechts verminderd wordt omdat de overschrijding beperkt blijft tot minder dan 25% van het grensbedrag, heeft dit geen gevolg voor de betaling van de bonus. Pensioenbonus voor zelfstandigen
Veel van de hoger geschetste principes zijn ook van toepassing bij de pensioenbonus voor zelfstandigen. De oude regeling blijft van toepassing voor bijdragekwartalen van voor 2014. De referteperiode voor de nieuwe regeling die geldt vanaf 1 januari 2014 start vanaf de vroegst mogelijke ingangsdatum van het pensioen + 4 kwartalen. Er wordt een bonus toegekend wanneer er een sociale bijdrage van minstens die van de minimumbijdrage van de zelfstandige in hoofdberoep betaald wordt. Het bedrag stijgt ook hier naarmate men later pensioneert. referteperiode
eerste 4 kwartalen
5de tot 8ste kwartaal
9de tot 12de kwartaal
13de tot 16de kwartaal
17de tot 20ste kwartaal
vanaf 21ste kwartaal
euro per kwartaal
117,00
132,60
148,20
163,80
179,40
195,00
Hernemen we even het hogervermelde voorbeeld, maar nu voor een zelfstandige die telkens de minimumbijdrage voor een hoofdberoep betaalde.
Pensioenmalus verdwijnt
jaar
2012 (oud stelsel)
2013 (oud stelsel)
2014 (nieuw stelsel)
2015 (nieuw stelsel)
aantal kwartalen bijdrage
4 1 na 1 oktober
4
4
1
berekening bonus
theoretisch volgens nieuw stelsel 1 x 117 €€
3 x 132,60 €€ + 1 x 148,20 €€
1 x 148,20 €€
toegekend bedrag
0 (oud stelsel geen 62 jaar)
546 €€ (nieuw stelsel)
148,20 €€ (nieuw stelsel)
theoretisch volgens nieuw stelsel 3 x 117 €€ + 1 x 132,60 €€ 4 x 179,20 = 716,80 €€ (oud stelsel)
Voor de zelfstandige die met pensioen gaat vanaf 1 januari 2014, zal op het pensioenbedrag geen enkele pensioenmalus meer worden toegepast. Deze malus was al versoepeld voor de pensioenen die in 2013 ingaan. Er wordt geen enkele vermindering van het pensioen toegepast bij vervroegde pensionering op 63 of 64 jaar of wanneer de loopbaan minstens 41 jaar telt. Paul Roels
Redactiecomité: Paul Roels, Paul Van Eesbeeck, Luc Vereycken. Hoofdredactie: Paul Van Eesbeeck -
[email protected]. Eindredactie: Patrick Lambrecht –
[email protected]. De nieuwsbrief Life & Benefits is een uitgave van Kluwer – www.kluwer.be. Verantwoordelijke uitgever: Hans Suijkerbuijk, Ragheno Business Park, Motstraat 30, B-2800 Mechelen. Kluwer klantenservice: tel. 0800 40 300 (gratis oproep) - +32 15 78 76 00 (vanuit het buitenland), fax 0800 17 529, e-mail:
[email protected]. © 2013 Wolters Kluwer Belgium NV. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever.