Inhoud 1.
Preek het eerste gebod – Geen andere goden ...................................................................... 1
2.
Preek het tweede gebod: Geen beelden van God maken .................................................... 6
3.
Preek het derde gebod – Gods Naam niet misbruiken ...................................................... 12
4.
Preek het vierde gebod – De sabbat onderhouden ............................................................ 17
5.
Preek het zesde gebod – niet doodslaan ............................................................................ 22
1. Preek het eerste gebod – Geen andere goden September 2011 Schriftlezingen: Catechismus: Zondag 34, vraag en antwoord 94-95 Gemeente van Christus, Vandaag beginnen we aan de start van een nieuw winterseizoen. Allerlei activiteiten gaan weer van start. En een rode draad die daar doorheen gaat lopen, is: op zoek naar het goede leven. Dat gaan we. Welnu, wie wil dat nou niet? We hebben als mensen haast een soort natuurlijk verlangen naar het goede, naar het goede leven. We streven van nature naar geluk, naar het Zwitserleven-gevoel. Daarbij gaan we wel elke onze eigen weg. Wat het goede leven is, dat lijkt niet voor iedereen hetzelfde te zijn. Misschien kent u de campagne van de KRO, door middel van spotjes die te zien zijn op de TV onder meer. Goed leven door… Goed leven door… Anita Witsier. Die zegt bijvoorbeeld: goed leven, daar hoort bij saamhorigheid, zorgzaamheid, kwetsbaarheid. Er voor elkaar zijn. Oprechte aandacht. Dat is het voor haar. In een ander spotje zien we een jongen bungee-jumpen. Dat is voor hem blijkbaar het goede leven. In weer een ander beeld zien we twee oude mensen die al vijftig jaar bij elkaar zijn. Hun oude, vervallen lichamen omhelzen elkaar. Het goede leven. Ook al zoeken mensen op een verschillende manier ernaar, als we opletten dan gonst het om ons heen bij iedereen van hetzelfde verlangen. Een verlangen naar geluk, naar echt duurzaam geluk. Soms vrij oppervlakkig, als het verbonden wordt met geld en bezit. Soms ook veel serieuzer, als mensen op zoek gaan naar zingeving, spiritualiteit, geloof. Voorbij de drukte van alle dag. Het goede leven. Als wij het daar in de kerk over hebben, dan verbinden we dat ook met de geboden van God. Gods gebod wijst de weg naar het goede leven, zeggen we vandaag. En we zeggen het tien keer, elk gebod weer. Nu zie ik meteen een paar mensen hun wenkbrauwen fronsen. Misschien denk je nu bij jezelf: dat idee heb ik helemaal niet, dat Gods gebod mij het goede leven wijst. Een gebod, dat stelt toch een grens. Dan zegt er iemand: halt! Gij zult niet! Ik vind dat totaal niet positief. Ook niet echt een positief begin van een nieuw seizoen. Daar hebben we de kerk weer die gaat zeggen wat wel en niet mag. Die anderen de wet wil voorschrijven. Ik wil juist vrij zijn. 1
Ja, dat is een diepgeworteld gevoel: de wet beknelt en overvraagt ons, ontneemt ons onze vrijheid. Als we het dit jaar over de wet willen hebben, gemeente, moeten we eerst ontdekken dat dat niets met de wet van God te maken heeft. En die ontdekking zullen we steeds opnieuw moeten maken. Gods gebod is geen beknotting van onze vrijheid, maar stelt ons juist in de vrijheid. Laten we eens kijken naar het begin van de tien geboden. Het begin voor het begin eigenlijk. Het eerste echte gebod is natuurlijk: „u zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.‟ Maar daar gaat nog iets aan vooraf. Het begin ermee dat God zegt: „Ik ben de Here uw God, die u uit het slavenhuis heeft bevrijd.‟ Bevrijd! God is in de eerste plaats Bevrijder. Hij is de Bevrijder uit het concentratiekamp van Egypte. De bevrijder van de dood en van de schuld. De bevrijder van de angst en het verdriet. Daar begint het mee. Ik ben de Here, uw Bevrijder. Die Bevrijder spreekt ons toe in de geboden. De Bevrijder is nu ook de Wetgever. Dat betekent dus: de geboden zijn niet bedoeld om ons opnieuw gevangen te zetten. Ze zijn juist bedoeld om ons in vrijheid te laten leven. Dat geldt nu ook voor het eerste gebod. Je bent alleen echt vrij, als je geen andere goden dient. Ook dat gaat weer precies tegen onze intuïties in. Freek de Jonge zegt in een interview: „Je moet ieder mens het recht geven zijn eigen God te verzinnen. Hoe meer goden, hoe beter.‟ Het idee is: één God voor alle mensen, dat is onderdrukkend, beknellend. Laten we goden verzinnen, hoe meer, hoe liever! Nou ja, waar Freek de Jonge in ieder geval gelijk in heeft, is dit: wij zijn er heel goed in om goden te verzinnen. Te fabriceren. Zodat onze wereld vol goden is. Dat laatste is iets dat de Bijbel onomwonden bevestigt: onze wereld is vol goden. Er zijn vele goden, in vele soorten en maten. Ik kan me voorstellen dat je je nu afvraagt: wat raar eigenlijk, dat dat in de Bijbel staat! Zijn er meerdere goden? Bestaan er werkelijk andere goden? Zegt dit eerste gebod: Je mag ze niet voor Gods aangezicht hebben, maar ze zijn er wel? Is dat zo? Er is toch maar één God? Dat heb ik altijd gedacht. Dat zegt Maarten ‟t Hart ook in een interview. „Als kind heb ik dit altijd een wonderlijk gebod gevonden. Er was maar één God, klaar.‟ Toch is dat maar ten dele juist. Er is maar één God in de zin van: er is maar één God die de hemel en aaarde geschapen heeft. Die het waard is om lief te hebben. In die zin is er maar één God, maar één die die Naam echt verdient. En toch zijn er vele goden. Die ene God van Israël, die ene God die wij belijden, vertoont zich in een wereld waarin talloze andere goden gediend worden. En ze worden niet alleen gediend, ze hebben ook echt invloed op mensen. Mensenlevens worden erdoor beheersd. Ze eisen mensen op. Je ziet dat de hele bijbelse geschiedenis door. Ik noem er maar drie: Mammon, Moloch en Baäl. (Moloch)
2
De Moloch is de God van geweld en oorlog. De God die tegen je zegt: met geweld kun je alles bereiken. Een God die nog steeds gediend wordt. In het groot, waar landen denken met grote legers alles naar hun hand te kunnen zetten. Als de Verenigde Staten denken dat ze, omdat ze nu eenmaal het sterkste leger ter wereld dienen, het recht hebben overal en nergens binnen te vallen en “orde op zaken te stellen”, dan dienen ze de Moloch, al noemen ze zich christen. Maar deze god wordt ook in het klein gediend. Waar met ellebogen gewerkt wordt, op de werkvloer. Op school, als daar het recht van de sterkste heerst. Het is de God van de macht die geen rekening houdt met de zwakken. Die wil heersen zonder te dienen. (Baäl) Een tweede god die nog steeds springlevend is, is de Baäl. We hebben van deze god gelezen in de geschiedenis van 1 Koningen 18. Elia contra de Baäl-priesters, op de de Karmel. Baäl was vanaf het begin dat Israël in Kanaän kwam een favoriete god bij de oorspronkelijke bevolking, en een concurrent voor de Heere, de God van Israël. Het is de god van de vruchtbaarheid, van de sexualiteit, van de potentie, van de natuur. Een god die je nog dagelijks kunt tegenkomen in de reclames voor een mooi lijf en een fijn seks-leven. Niet dat er iets mis is met een van beide. Maar je moet oppassen hoe je er precies over denkt. Ik hoorde pas iemand zeggen: er is toch niets zo belangrijk als je gezondheid. Bij zo‟n uitspraak moet een rood lampje bij ons gaan branden. Er is niets zo belangrijk als… Dat is nu een uitspraak waarna alleen nog de naam van god kan komen. Als er niets meer zo belangrijk in je leven is als je mooie of je gezonde lijf, dan is je lijf je god geworden. (Mammon) Laat ik nog een voorbeeld noemen. De derde god die ik al noemde. Naast Moloch, de God van geweld en macht, en Baäl, de God van seks en vooruitgang, was en is er Mammon, de God van geld en economie. Juist in deze tijd van economische crisis probeert deze god ons vertrouwen weer op te eisen. We hebben prinsjesdag gevierd, maar echt feestelijk was het niet dit jaar. Allemaal bezorgde gezichten. De economische crisis die in 2008 begon, zet zich alleen maar door. En juist dan merken we, hoezeer we allemaal denken: er is toch niets zo belangrijk als de economie. Vaak heb ik dat gevoel, als ik naar onze politici luister, van welke christelijke of niet-christelijke partij ze ook zijn. Dat ze allemaal eigenlijk hetzelfde zeggen: er is niets zo belangrijk als de economie. Wij zijn een fabriek van goden. Die goden zijn onze scheppingen. Daarom denken we ook dat het helemaal geen goden zijn, wij hebben ze prima in de hand. Neem nou de mammon. Wij drukken het geld toch? Wij bepalen de waarde, wij besturen de banken. Zeker, maar tegelijk merk je: als je erop gaat vertrouwen, dan wordt het een macht die je boven het hoofd groeit. Zo geldt het voor alle goden die niet de ware zijn: wij fabriceren ze, om er vervolgens het slachtoffer van te worden. Ik snap het heel goed, dat willen vertrouwen op iets zichtbaars en tastbaars. Dat zit uiteindelijk achter onze godendienst. Je hart heeft een laatste houvast nodig. Maar toch zeggen we vanmorgen: laten we op onze hoede zijn, als we gaan denken: niets is zo belangrijk als… Dan is het afgod geworden. Jezus leert: er is niets zo belangrijk als God en Hem liefhebben is je hoogste roeping. Wat is het verschil tussen God en die andere goden? Dit: die andere goden die zijn er wel, en ze beloven ook veel, en zolang je wind mee hebt in je leven, lijken ze hun beloften nog te kunnen waarmaken ook. Maar ondertussen maken ze slaven van je. Ze bevrijden je niet, maar 3
brengen je in nieuwe slavernij. Alleen de ware God maakt waarlijk vrij. Dat heeft Israël ervaren. De ware God heeft hen bevrijd uit Egypte. Bij Hem kun je jezelf worden, in vrijheid en liefde. Dat is ook de ontdekking van de kerk. Jezus Christus is de ware Heer, omdat Hij je vrijmaakt. Hij is opgestaan uit de dood. Daarmee zijn wij bevrijd. De andere machten willen je in de greep houden. Je komt er niet los van. Je raakt er aan verslaafd. Je raakt verslaafd aan geld, aan seks, aan succes, aan macht, aan geweld. En de ander verdwijnt uit beeld. De medemens verdwijnt uit beeld. De ware God verdwijnt uit beeld. En zo verlies je jezelf. Ik ben begonnen met die tekst uit Jesaja 43: „Ik, ik ben de HERE, naast mij is er geen Bevrijder.‟ Letterlijk vroegen ze offers. Kinderoffers zelfs soms. Maar ook onze goden vragen offers, zelfs kinderoffers. Als je werk je god wordt, krijgen je kinderen straks een sleutel om de nek en zeg je: je vindt de magnetronmaaltijd wel in de vriezer, als je straks thuiskomt. En zo wordt de afgod van het werk een god die steeds meer offers vraagt. De goden maken slaven van je. Vraag jezelf af: wat kost het me? Wat is het me waard? Die vriendenclub, prachtig. Maar vraag je ook af: als ze van me vragen de kerk en het geloof eraan te geven, is het dat me waard? God knecht je niet, Hij kleineert je niet, Hij vraagt geen offers, Hij maakt je juist vrij. Daarom is Hij de ware. Nelli Cooman, weten de jongeren nog wie dat is? Nederlandse hardloopster die twee keer wereldkamipoen werd en zes keer Europees kampioen, maar dat was in de jaren 80 en 90. Zij zegt in een interview: “Sport is in wezen mijn God geweest. Alles moest ervoor wijken, zelfs het naar de kerk gaan. Ik was in de ban van de prestatie. Ik had geen sociaal leven. Ook niet op de atletiekbaan want naar collega‟s toe was er vooral afgunst en het verlangen om ze te verslaan. Ik was alleen maar bezig met die sport, vierentwintig uut per dag gefocusd op lopen, lopen en nog eens lopen. Ik bad wel, daar niet van, maar ik heb me pas achteraf gerealiseerd dat ik alleen gebeden heb wanneer het mij uitkwam. Wanneer ik het nodig had. Op de baan, vlak voor de race. Of ik ging een week voor een belangrijke wedstrijd naar de kerk. Zo hypocriet! Het ging ook in mijn geloof nog om mijn eigen belang. Sport is mijn God geweest.‟ Werk. Als het werk zo belangrijk voor je is, dat je er niet meer door naar de kerk kunt, dan is je werk je God geworden. Als uitgaan zo belangrijk voor je is, dat je er niet meer door naar de kerk kunt, dan is het uitgaan je God geworden. En die goden bestaan. God zegt: niet voor mijn aangezicht. Ik wil het niet hebben. Niet waar ik bij ben. Ik kan ze niet aanzien, die andere goden. Daarmee laat God ons zien hoezeer het hem kwetst, dat dienen van andere goden. Daarmee trap je mij op mijn ziel, zegt Hij. Het is net zoals wanneer je verkering met iemand hebt, maar die je gaat uit, en dan zie je dat je vriendje staat te zoenen met een ander. ik weet niet hoe het met jullie is, maar ik zou dat niet accepteren. Weg met die ander. Het is hij of ik!
4
Zo is het voor God ook. Hij zegt: het is de andere goden of ik. Allebei gaat niet. Ik heb je bevrijd uit het land van de dood en nu heb ik ook recht op je. Om je te bevrijden. Heeft u de voorkant gezien van het nieuwe winterwerk boekje? Dat is nu het goede leven. Er staan alleen geen koeien in de wei. Die stonden er niet zoveel dit jaar, dat zal door de regen komen. We4 denken ze er even bij. Zo‟n koe kan wel denken: dit is helemaal niet het goede leven! Ik wil die wetering in, de wijde wereld in, vrij zijn! En op een dag stapt ie de wetering in. Maar in plaats van dat ie vrij wordt, komt ie vast te zitten in de modder en als hij niet gered wordt, verdrinkt ie. Zo is het ook met ons. De vis kan bij zichzelf wel denken: ik ben niet vrij, ik ben begrensd, een vreselijke grens, die ik niet over mag. Ik mag alleen maar in het water leven, vreselijk! Ik wil ook op het land leven. Maar op het moment dat hij dat probeert, gaat hij dood. Zo is het ook met ons. Tuurlijk, de wet is een grens. wij kunnen niet grenzeloos leven. Dat kan alleen God. God is zonder grens. wij zijn begrensd, door God. Daar niet over! Zegt hij. En daar ook niet! Gij zult niet! Gij zult niet! Maar die grens betekent juist ons leven. Binnen die grenzen is het leven goed. Helemaal goed. Zo goed als toen God deze wereld gemaaklt had en zei: zie het is zeer goed. Dit is het goede leven. Buiten die grenzen van de wet is er alleen maar dood en ongeluk. Wij hebben grenzen nodig omdat we anders onszelf beschadigen. Wat dat betreft was deze week wel bijzonder. Een Tweede Kamer debat, er zijn grote problemen in het land. En dan taalgebruik in de kamer waarvan je denkt: dit helpt ons in ieder geval niet verder . Nog erger: in de krant stond een bericht over kooigevechten voor kinderen. 8, 9 jaar, vechten en ouders staan er omheen te joelen langs de kant. Wie heeft nog niet door dat wij grenzen nodig hebben? En wij halen de dood en het ongeluk vooral over ons heen als wij andere goden gaan dienen dan de God van Israël. Dan komen we weer in Egypte terecht. Die God heeft zich laten zien in Jezus Christus. Eén Naam is er gegeven tot behoud. Het eerste gebod opvolgen betekent: geen andere Naam dan de Naam van Jezus. Mijn hoop is op U Heer, op u alleen Mijn kracht is van U Heer, van U alleen Mijn hart is van U Heer, van U alleen Wat moet je dus met afgoden doen? Afscheid van nemen, radicaal. Verbranden. Ik zie wel eens een groepje jongeren staan roken buiten, en dan vraag ik: “Jongens, roken jullie nog steeds?” En dan zeggen ze gevat: “Ja, je moet je afgoden verbranden hè?” Nou ja, dat is dus wel juist. Steeds weer je afgoden verbranden. Daar heb je voortdurend de Bijbel en de kerk bij nodig. Leerling zijn van Jezus is een levenslang proces. Om te leren: deze God wil ik dienen, en de andere goden niet. Daarvoor gaan we ook weer samen aan het werk. Daarvoor zou het fijn zijn als je weer naa de catechisaties komt dit jaar. Om langzaam te leren: deze God wil ik dienen, en die andere niet. AMEN 5
2. Preek het tweede gebod: Geen beelden van God maken Oktober 2011 Schriftlezingen: Jesaja 44:6-23, Kolossenzen 1:13-20 Catechismus: Zondag 35 Gemeente van Christus, I. Inleiding, Michelangelo Op mijn studeerkamer hangt een afbeelding van God. Het is de afbeelding van de schepping van Adam, door Michelangelo geschilderd in de Sixtijnse kapel te Rome. Een enkeling van u zal wel in Rome geweest zijn, en weet zeker wat ik bedoel. Maar velen van u zullen, als ze de afbeelding zien, zeggen: die afbeelding heb ik eerder gezien. Het is heel beroemd, God de Vader in de gedaante van een oudere man, die zich uitstrekt naar Adam en Adam die zit en zijn hand uitstrekt in de richting van God. Hun vingers raken elkaar bijna, maar net niet. Als je de geschiedenis van de christelijke kunst nagaat, kom je veel meer afbeeldingen van God tegen. Van Jezus in ieder geval natuurlijk, denk aan de talloze afbeeldingen van het kindje in de kribbe en van Jezus aan het kruis. Leonardo da Vinci, Het laatste Avondmaal. Maar dan kunnen we nog zeggen: Jezus is een twijfelgeval – dat bedoel ik niet oneerbiedig. Er is een traditie die zegt: de schepselen kun je afbeelden, de Schepper niet. Welnu, Jezus is beide. De ikonen-traditie zegt dan ook: Jezus kun je afbeelden. Jezus-films. Er zijn tal van afbeeldingen van God gemaakt door kunstenaars die in de christelijke traditie staan. Dat laat dus al zien dat de kerk dit tweede gebod, waar we het vandaag over hebben, maar ten dele serieus heeft genomen. Of niet? II.
Een absoluut gebod?
Het tweede gebod verbied het maken van een beeld van God. Als je het begin van het gebod (Ex. 20:4) letterlijk leest, dan lijkt het zelfs elke mogelijke afbeelding te verbieden. Niet alleen beelden van goden, maar van alle dingen lijken verboden. “Noch van wat in de hemel, noch van wat op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is.” Dus niet van vogels, niet van de landdieren en mensen, en niet van de vissen. Wat ze in de natuur zien, mogen de Israëlieten niet nabootsen in de kunst. Zo bezien is het dus een algemeen gebod. Dat zou betekenen dat je zelfs niets mag schilderen. Alle realistische, afbeeldende schilderkunst is dan verboden. Alle realistische beelhouwkunst ook. En alle fotografie. Er zijn inderdaad wel orthodox joodse groepen die dit verbod zo opvatten. Sommige chassidische joden doen dat. Je komt ze bijvoorbeeld tegen in de romans van Chaim Potok, misschien wel eens van gehoord. Een van die romans heet „De gave van Asjer Lev‟. Die roman gaat over een orthodox joodse jongen die een enorm talent voor de schilderkunst heeft. Maar vanuit zijn achtergrond is eigenlijk elke schilderkunst verboden op grond van het tweede gebod. Om zijn gave en passie te kunnen ontwikkelen, moet hij zich langzaam losmaken van het milieu en de godsdienstige opvattingen van thuis. Zo‟n zelfde zeer strikte opvatting van dit gebod kennen de moslims ook. De meesten van u zullen wel nooit in een moskee zijn geweest, maar als u dat wel gedaan had, zult u merken dat het daar in zekere zin zeer protestants eraan toe gaat. Er is namelijk geen enkel beeld te vinden, geen enkele afbeelding. De enige kunst die er is in de islam, is een soort kalligrafie met de letters en woorden van de Koran, een beetje zoals bij ons nog wel eens een bord met 6
de Tien Geboden hangt, en eventueel figuratieve kunst, dus kunst waarin niet iets uit de natuur wordt afgebeeld, maar die fantasiefiguren en kunstzinnige lijnen en vormen weergeeft. III.
Geen beelden dienen
De vraag is natuurlijk: wat is er in Exodus (en Deuteronomium) bedoeld? Wel, de context van dit gebod is in ieder geval puur godsdienstig. Wat verboden wordt, is het dienen van God door middel van een beeld. Het gaat dus niet erom dat we niks mogen afbeelden, maar dat we die afbeeldingen die we maken geen goddelijke status mogen geven. Hoe weet je dat? Nou, direct aansluitend wordt de dienst aan de beelden verboden. Ex. 20:5: “U zult daarvoor niet neerbuigen, en die niet dienen.” Dat is de kern. De volken rondom Israël vereerden hun goden door beelden. Men koppelde dat heel nauw aan elkaar, de god en het beeld. Niet zo nauw dat ze zeiden: die zijn precies hetzelfde. Men wist natuurlijk ook: dit godenbeeld is gemaakt. Door onze houtsnijder Jan zusenzo. Maar toch: beeld en god hoorden wel heel nauw bij elkaar. Als Rachel de godenbeeldjes van haar vader Laban steelt, dan zegt Laban: ze heeft mijn goden gestolen. Israël kan zo niet denken. Ark in het leger gehaald: nu is God bij ons! Ark bij de Filistijnen: nu is God verslagen! Zo werkt het niet. Er zit afstand tussen God zelf en al onze afbeeldingen van Hem. Daarom was de Ark ook niet als godenbeeld bedoeld. Cherubs met hun vleugels, een troon, maar geen god op de troon. IV.
Denkbeelden
Nu kun je denken: wat is van dit alles nog de relevantie, de waarde, wat moeten wij hier nog mee? Wij hebben toch niet met godenbeelden te maken? Welnu, dat is maar de vraag. We hebben niet te maken met letterlijke beelden die vereerd worden. Maar hoe zit het met onze denkbeelden? Denkbeelden van God. Godsbeelden. In gesprekken over kerk en geloof duikt wel eens het woordje „godsbeeld‟ op. Wanneer er een discussie gaande is, en we komen er niet helemaal uit, dan zeggen we op een gegeven moment: ja, maar jij hebt een ander godsbeeld dan ik. Ieder mens heeft een eigen godsbeeld. Een eigen voorstelling van wie God is. Het heeft zich gaandeweg in je leven gevormd. Het heeft zich gevormd door de Bijbelverhalen die je gehoord hebt en gelezen, de liederen die je gezongen hebt, de opvoeding van je ouders, de preken en kerkdiensten die je hebt meegemaakt. Maar ook de ervaringen van vreugde en van diep verdriet doen iets met het beeld dat je van God hebt. Totdat het min of meer een geheel is, waarmee je leven kunt. Waaraan je ook gehecht raakt. Soms zo gehecht, dat er niets meer in dat beeld dat je van God hebt, mag veranderen. Als er dan toch iets ingrijpends gebeurt, dan voel je dat dat wel moet. Je leest meer in de Bijbel, en je gaat ontdekken dat je eigen beeld van God toch te beperkt is. Maar wij zijn er meesters in om dat beeld dat we hebben toch te bewaren. Dan laten we de bijbel maar iets zeggen dat er niet staat! De meest geleerde mensen doen dat soms. Het is voor ons blijkbaar heel moeilijk om het andere van God steeds weer opnieuw tot ons toe te laten.
7
V.
Wat zat er achter die beeldendienst?
Als we dat zien, begrijpen we ook wat beter wat er nu achter die beeldendienst zat. Waarom was de verleiding ook voor Israël zo groot om God te willen afbeelden? Het motief achter de beeldendienst is: God dichtbij je willen hebben. Over Hem kunnen beschikken. Vat op hem hebben. Weten waar je met God aan toe bent. Als we dat achterliggende motief gaan beseffen, gaan we ontdekken dat wij zelf ook onze beelden van God koesteren, en liever niet hebben dat wij die beelden moeten prijsgeven. Ik hoorde eens iemand zeggen: :”Ik kijk liever niet naar een film over Jezus.” Toen we er over doorspraken, waarom niet, bleek: “Ik heb mijn eigen beeld van Jezus. Dat wil ik bewaren, koesteren.” Wij koesteren onze beelden van Jezus en van God. Maar God vraagt van ons iets heel anders. Of we steeds weer bereid zijn onze beelden van Hem bij te stellen. Ik geloof niet dat dit gebod betekent dat wij ons geen enkel denkbeeld van God mogen vormen. En ook niet dat kunstenaars geen afbeeldingen van God zouden mogen maken. Waarom niet? Omdat dat onmogelijk is. Wij leven altijd al met een beeld van God. Van jongs af aan bouw je dat op. Je kunt niet anders. De bijbel reikt het je ook zelf aan. Er wordt gesproken over God als Herder. En je ziet een herder voor je. God als Vader. En je ziet een vader voor je. Wat vraagt dit gebod dan? Dat je moet openstaan voor steeds nieuwe beelden, die jouw eigen beelden, die je koestert maar die ook altijd eenzijdig zijn, corrigeren. Je moet steeds weer bereid zijn tot een beeldenstorm in je eigen denken en geloven. Laat ik eens een dominant beeld noemen, tallozen hebben het meegekregen: “God als een soort Super-Sinterklaas.” Een grote, hemelse man met een witte baard, die je altijd geeft wat je vraagt en nodig hebt. Tot je in de Bijbel gaat lezen, of iets ernstigs meemaakt, en ontdekt: dat beeld moet aan gruzelementen! Je ontdekt: de Bijbel spreekt ook in ander beeld, bijvoorbeeld dat van God als een leeuw. Hij loert op mij, en ik zou wel willen dat er geen God was! (Job) VI.
God geeft zichzelf in een beeld te kennen
God zelf reikt ons dus voortdurend beelden van Zichzelf aan. Dat is de hele Bijbel. God is als een Rots, als een Vader, als een Herder, als een Koning, als een Leeuw, als een Vuur. Wij mogen geen beelden van God maken, maar God verschijnt in een beeld! Soms heel nabij: Drie mannen bij Abraham, Genesis 18. VII.
Jezus Christus het beeld van God
Wij mogen geen beelden van God maken, maar God geeft een beeld van zichzelf. Het diepste beeld waarin Hij zichzelf te kennen geeft, is Jezus Christus. Hij is het beeld van de onzichtbare God, zegt de Kolossenzenbrief. We hebben het gelezen. Het beeld van God. In Hem krijgen wij God te zien. Hij toont zich. We hebben een God die zich toont, werkelijk 8
toont. Dat is het verschil ook tussen de kerk aan de ene kant en Israël en de Islam aan de andere kant. Wij erkennen mét joden en moslims dat wij zelf ons geen beeld van God mogen vormen. Maar wij erkennen tégen de joden en de moslims dat God zelf niet zo hoog en heilig is, dat Hij niet heel aards en nabij zich in een beeld aan ons vertoont. Wij kunnen niet zo ongebroken denken over dit tweede gebod, niet zoals joden. Niet omdat wij de bijbel wat minder serieus nemen. Wel omdat wij leven vanuit de doorbraak: God kwam in de kribbe en gaf ons het beeld van Hem in handen. Wij mogen zelf geen beelden van God maken. Maar God zelf schenkt ons een beeld van zichzelf. VIII.
Vastheid en openheid
Jezus Christus is de vastheid in ons beeld van God. Ook daar valt steeds opnieuw iets in te ontdekken. Maar nu weten we: Hij heeft zichzelf aan ons getoond. Definitief. IX.
Een na-ijverig God
We moeten nog iets anders behandelen. Iets heel anders, maar het hoort er toch bij. Dit gebod heeft nog een aanhangsel, dat ons misschien moeite kost. Ik huiver altijd even als ze voorgelezen moeten worden. Namelijk het vervolg: Gij zult u geen gesneden beeld maken – want Ik, de Here, uw God, ben een na-ijverig God, die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht van hen die Mij haten, maar die barmhartigheid doet aan duizenden van hen die Mij liefhebben en Mijn geboden in acht nemen. Een na-ijverig God. daarmee geeft de Here God ons eigenlijk meteen een plaatje mee van Hemzelf. Wij mogen Hem niet in beelden willen vangen, maar God spreekt over zichzelf, Hij vangt zichzelf in woorden, in beelden. Welk beeld geeft God hier van zichzelf te zien? Dat van een jaloers iemand. Dat betekent naijverig. Jaloers. In welke zin? Nou, in die zin dat God er niet tegen kan, als Israël een verbond, een relatie aangaat met een andere god. Zoals je jaloers wordt op het moment dat je vriendje iets met een ander aanknoopt. Dat kun je niet hebben. God kan het niet hebben als je met andere goden of met verwarrende beelden omgaat. Dan slaat zijn liefde om in wraak. De koningenboeken vertellen ervan. Steeds weer beelden en andere goden. God is geduldig, maar er is een grens aan. De kinderen gestraft voor de zonden van de ouders. Niet fatalistisch, alsof we zelf niet meer verantwoordelijk zijn. We blijven verantwoordelijk. Maar onze verantwoordelijkheid is zo groot, dat we mede verantwoordelijk zijn voor de volgende geslachten. Zover reiken je daden. Ook in het geloof. Welk beeld geef je je kinderen mee? X.
De Catechismus overdrijft een beetje
Terug naar de catechismus. Mag men dan ganselijk geen beelden maken? Vraagt de catechismus. En het antwoord: God kan en mag in generlei wijze afgebeeld worden. Daar zit ik dan met die plaat van Michelangelo op mijn kamer. Wat moet ik nu? Weggooien? Moeten
9
we misschien de Sixtijnse kapel maar overschilderen, met een laag witte verf, zoals in veel kerken gebeurd is? Nee, ik geloof dat we dan niet bij de kern komen. In veel kerken trouwens proberen ze voorzichtig die witte kalklaag er weer af te halen en dan komen de oude schilderingen weer tevoorschijn. Ook hier in de buurt. In Hattem bijvoorbeeld. Ik vind dat wel mooi. De Reformatie was misschien iets te rigoreus in haar beeldenstorm. Het kan geen kwaad als er in een kerk ook iets te zien is. De boeken der leken worden die beelden genoemd. De gewone mens in de Middeleeuwen kon niet lezen. Het Latijn dat werd voorgelezen kon hij niet verstaan. Voor die leken was er de Bijbel in beeldhouwwerk. We hebben het bijvoorbeeld gezien in Eisleben, tijdens onze Luther-reis. De catechismus kent die boeken der leken ook en vraagt nog even door, om de duimschroeven verder aan te draaien: “Zou men de beelden als boeken der leken niet mogen dulden?” Antwoord: “Nee!” Dat lijkt me persoonlijk een klein beetje doorgeschoten. Het is niet persé erg als er in een kerk ook wat te zien is. Het wordt erg als we denken: zo is God dus. Het wordt erg als we niet meer open staan voor correctie. Maar die verstarring kan niet alleen optreden in een kerk waar wel beelden zijn. Die verstarring kan ook optreden in het beeldloze protestantisme. Boeken der leken: daar zit nog steeds wat in. Veel mensen lezen de Bijbel niet, ze komen niet in de kerk. Misschien kijken ze wel een keer een Jezus-film. Vrienden van ons gaan een Bijbelschool en een missionaire training volgen in Mozambique. Als ze dan de dorpen in gaan, nemen ze een film over Jezus mee. Die laten ze zien. Die functioneert als eerste kennismaking, als boeken der leken. Ik geloof niet dat dat verkeerd kan zijn.
XI.
Het Woord
Dat neemt niet weg dat er na dat „nee‟ van de Catechimus een heel mooi antwoord komt, dat we moeten vasthouden: “God wil ons onderwijzen door zijn levende Woord.” Daar klopt het hart van de Reformatie. Daar wil het Evangelie ons hebben, bij het levende Woord. Het Woord is zichtbaar geworden in Jezus Christus. Hij is het vleesgeworden Woord. In Hem ontmoeten wij God. Daar mag niks tussen komen te staan. Ook geen beelden. Ook geen denkbeelden. God is niet zoals wij denken dat Hij is. Zoals wij vinden dat Hij moet zijn. Zoals wij graag willen dat Hij is. Dan was God anders. Wij scheppen ons graag een god naar ons beeld. Dat wordt ons verboden in dit tweede gebod. God is zoals Hij zelf zegt dat Hij is. Daarom gaat het altijd weer om het Woord. Daar leren we God kennen zoals Hij is. XII.
Slot, Michelangelo
Ik ga dus geen doek hangen over dat schilderij van Michelangelo op mijn kamer. Maar ik denk wel: het is de afbeelding van Michelangelo. Het is beperkt. Het was zijn beeld, zoals u 10
uw beeld hebt, en ik het mijne. Dat is niet erg, als we samen steeds opnieuw onze beelden willen toetsen en laten corrigeren door de Bijbel, het Woord van God. En door het beeld dat God van zichzelf gegeven heeft, zijn Zoon Jezus Christus. Dat beeld is de beeldenstorm. Dat beeld slaat onze zelfbedachte beelden steeds weer aan gruzelementen. Daar moeten we steeds opnieuw open voor staan. Anders zullen we God nooit leren kennen. AMEN
11
3. Preek het derde gebod – Gods Naam niet misbruiken Oktober 2011 Schriftlezingen: Job 1 Catechismus: Zondag 36, vr. en antw. 99
Gemeente van Christus, I. Belediging Bent u wel eens beledigd? Gekwetst? Dat je naam door het stof werd gehaald? Je goede naam te grabbel gegooid werd? Vast hier zijn die dat wel eens hebben meegemaakt. Dat iemand je probeert zwart te maken, in een kwaad daglicht te stellen. Of dat je wordt uitgescholden. Ook onbewust kan je gekwetst worden. Iemand heeft het helemaal niet in de gaten, maar raakt je diep met een bepaalde opmerking. Met woorden kunnen mensen je soms meer pijn doen dan met daden. Naam: Jan wordt Jantje. Een keer is niet erg. Maar als het steeds gebeurt. Dat is misbruik van je naam. In ons land heerst vrijheid van meningsuiting. En toch zijn er ook hier grenzen als het gaat om het beledigen van iemand. Bepaalde mensen mag je niet zomaar beledigen. De koningin bijvoorbeeld. Als je iets over de koningin zegt, moet je altijd op je woorden passen. Als staatshoofd wordt ze in haar goede naam beschermd. Zo ook het derde gebod: de majesteit van God mag je niet zomaar aantasten. We hebben nog steeds een artikel in onze grondwet, waarin staat dat je God niet altijd zomaar mag beledigen of lasteren. Zogenaamde „smadelijke godslastering‟ is bij ons verboden. Sinds 1932 staat dat artikel in de wet. Maar erg veel wordt dat artikel niet gebruikt. Bovendien vinden steeds meer mensen dat het tijd wordt om artikel tegen „smadelijke godslastering‟ maar te schrappen uit de wet. II.
De betekenis van je naam
Waarom tilt de Bijbel zo zwaar aan het misbruik van Gods naam? Dat heeft ook nog met iets anders te maken. In de Bijbel geeft je naam tegelijk je wezen aan. Je naam zegt wie je echt bent. Jakob bijvoorbeeld. Dat betekent „bedrieger‟. Zijn broer Ezau zegt later tegen hem: „Je heet niet voor niks „bedrieger‟, je hebt de zegen van me afgepakt die ik had moeten krijgen van onze vader!‟ Een ander voorbeeld: Nabal, de man van Abigaïl. Nabal wilde David niet helpen en daarom noemt Abigaïl hem een „dwaas‟, want dat betekent „Nabal‟. Soms verandert er in de Bijbel iemand van Naam, doordat hij God ontmoet. Dan betekent dat dus ook: iemand verandert helemaal, door en door. Want je naam, dat ben je zelf. Als Jakob Israël wordt (Gen. 32). Gods Naam zegt ook veel over Wie Hij is! Gods Naam is: „Jahweh‟. Dat betekent „Ik ben die Ik ben‟. Of nog beter: “Ik ben bij je, maar op Mijn eigen, goddelijke manier: onbevattelijk, ongrijpbaar, niet manipuleerbaar, vrij.” Zijn Naam zegt alles over Wie Hij is! Zo is Hij: Hij is bij zijn volk, de hele geschiedenis, en bij de kerk, bij de gemeente, bij u en mij, maar op zijn eigen ongrijpbare manier. 12
Wie aan Gods naam komt, komt dus aan het diepste geheim van wie God zelf is. Daarom is de aantasting van die Naam zo erg. Dan willen we God wel manipuleren, denken we Hem wel te gebruiken naar onze smaak. Dan eerbiedigen we zijn Geheim niet meer. III.
Niet vloeken
Hoe kun je dit gebod nu overtreden? Misschien denk je: door te vloeken. En je hoort het om je heen gebeuren. Of je doet het zelf. Op het sportveld. Op je werk. Als je met de hamer op je duim slaat. Inderdaad, daar gaat dit gebod ook over. Niet vloeken. Zeg maar wat anders: “potjevolpierennog-an-toe!” Maar vloek niet. IV.
Stilzwijgen en toezien
Maar misschien denk je: ik vloek niet. Ik ben dus klaar met dit gebod. Dan zeg ik: wacht even. Dit gebod gaat over meer. De catechismus noemt het „stilzwijgen en toezien‟, waardoor je dit gebod ook overtreden kunt. Iemand vloekt hartgrondig, maar je bent te bang er wat van te zeggen. Je doet net of jet het niet hoort. Ook dan ben je schuldig aan dit gebod. Er is een verhaal bekend van Spurgeon. Hij zat met iemand in de trekschuit die hard vloekte. Spurgeon had de naam van die persoon in z‟n hoed gezien. Smith. Af en toe zei Spurgeon zonder op te kijken: „Smith‟. Op een gegeven moment was de man het zat en vroeg hij: „Waarom noemt u mijn naam, als u mij niet nodig hebt?‟ Spurgeon zei toen: „Waarom noemt u Gods Naam als u Hem niet nodig hebt?‟ Wij zijn niet altijd zo ad rem, maar je kunt je er wel in oefenen. Niet stilzwijgen en toezien, maar actioef opkomen voor de heilige Naam van God.. V.
Vroom vloeken
Maar je kunt dit gebod ook op nog een andere manier overtreden. Je kunt ook vroom vloeken. In ons gebed kunnen we Gods Naam „ijdel‟ gebruiken, als we die Naam alleen gebruiken om even na te denken. De naam „Heer‟ of „Heere‟ is niet meer dan een stopwoord. Daar mogen we wel voor oppassen. Soms ben je je er helemaal niet van bewust als je zo vaak „Heere‟ zegt in je gebed. Maar heeft het noemen van Gods Naam dan nog een doel? Meer nog: een gebed waar je eigenlijk met je gedachten helemaal niet bij bent, dat is ook misbruik van Gods naam. Voor en na het eten nog „even‟ bidden en danken. Maar met je gedachten ben je er eigenlijk helemaal niet bij. Hebben we al gebeden? Oh ja. Wat ook kan: een Psalm zingen terwijl je eigenlijk met je hart er helemaal niet bij bent. Stel je voor dat je met ruzie van huis komt, omdat je helemaal geen zin had om naar de kerk te gaan. En je zingt in de kerk uit volle borst mee: „Hoe branden mijn genegenheên om ‟s Heeren voorhof in te treên.‟ Dan is dat een zonde tegen het derde gebod. Het gaat in dit gebod dus niet alleen om vloeken. Jack Spijkerman zegt in een interview: “Weet je wie Gods naam ijdel gebruikt? De paus die tijdens een oorlog de wapens zegent. Of de vader van het niet ingeënte kind dat polio krijgt en die zegt: God heeft het zo gewild. Of de voetballer die voor een wedstrijd een kruisje slaat en bidt om Gods zegen. Als je dan toch in God gelooft, hoe kun je dan denken dat Hij zich met zo‟n voetbalwedstrijdje zal
13
bezighouden? Op de andere helft van het veld slaat ook iemand een kruisje. Beetje God in de problemen brengen!” Dat mag je wel aan het denken zetten. Ook als christenen kunnen wij onnadenkend en te gemakkelijk met God omgaan. VI.
Zwijgen over God
Nu zou je, als je dit zo hoort, misschien haast bang worden om überhaupt nog over God te spreken. Maar dat zou heel jammer zijn. Dat is helemaal niet de bedoeling. Sterker nog: ook dan overtreedt je dit gebod. Zwijgen over God is wel het allerergste misbruik dat je van Zijn Naam kunt maken. Je vermijdt angstvallig het onderwerp „God‟ in het leven van alledag. Je negeert de Heere God. Is dat nu zo erg? Ja. Je kunt iemand uitschelden en zo beledigen. Maar wanneer kun je iemand nog veel erger beledigen? Als je hem of haar doodzwijgt, negeert. Dit gebod bedoelt dus niet: je kunt maar het beste over God zwijgen. We zijn juist geroepen over God te spreken, van Hem te getuigen, zijn Naam te noemen. Positief gezegd betekent dit gebod: je zult de Naam van God lóven. Loven is het tegendeel van vloeken. Gods Naam loven en prijzen: dat is het goede gebruik van Zijn Naam. VII.
De vrouw van Job: de naam van God zij gevloekt
Vloeken – vroom of niet vroom. We m,aken ons er allemaal schuldig aan, kerkmensen of niet. En dat terwijl er in onze situatie weinig reden voor is eigenlijk. We hebben gelezen van iemand die wel reden heeft om te vloeken: Job. Als er iemand is die reden heeft om God te vervloeken en gedag te zeggen, dan is het Job wel. Alles heeft hij ontvangen, maar dan moet hij alles verliezen. Alles. Zijn bezit. Hij was de rijkste man van het hele oosten, staat er. Maar hij verliest al zijn bezit, zijn kinderen, en ook nog zijn gezondheid. Uiteindelijk zit hij zijn zweren te krabben op de mestvaalt. Wijj weten hoe dat allemaal komt, als lezers. Wij hebben een blik in de hemel kunnen werpen. Wij weten van een wonderlijke afspraak tussen God en de Satan. Is het om niet, dat Job God vreest? Natuurlijk niet, zegt de Satan. Job looft Uw Naam alleen maar omdat u hem zegent! Haal die zegen maar eens weg, dan gaat hij vanzelf vloeken! Ja, zo denken wij, binnen en buiten de kerk, nog vaak. Als het goed gaat, kun je wel geloven en God prijzen, maar als het leven tegen zit, dan zeg je God vanzelf gedag. En de mensen die dat doen, kunnen we eigenlijk ook wel begrijpen. De gezegenden, ja, die kunnen Gods Naam loven! Maar de ongelukkigen, die moeten wel vloeken. Zo denkt de vrouw van Job. De naam des Heeren zij gevloekt. Ze zegt tegen haar man: „Vloek God en sterf!‟ VIII.
De kinderen van Job: de Naam van God zij vergeten.
De meesten van ons zitten denk ik niet zo in elkaar als de vrouw van Job. Haar uitspraak is ons te heftig. Wij zijn meer van een andere mogelijkheid: De naam van God zij vergeten.
14
Daat gaat sluipend. Vaak begint het al, zolang je nog gezegend wordt. Met de kinderen van Job lijkt het zo gegaan te zijn. Langzaamaan de naam van God vergeten. Die kinderen van Job mochten een keet bouwen op het terrein van hun vader. Daar hebben ze elke avond feest. maar elke morgen gaat Job ernaartoe. Om de rommel op te ruimen. Maar ook: om een offer te brengen. Een zoenoffer voor de zonden van zijn kinderen. Misschien hebben zij God in hun hart vaarwel gezegd, denkt Job. Daarom offert hij voor ze. Zoals er onder ons ook wel gebeden opstijden voor kinderen. Kinderen die langzaamaan God vergeten zijn. Geen afscheid met een harde klap, maar met stille trom, door de achterdeur. De Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de naam des Heren zij vergeten. Dat is de „belijdenis‟ van Jobs kinderen. Dan is Jobs vrouw in haar hardheid eigenlijke eerlijker. Zij neemt niet stilletjes afscheid, maar zij slaat de deur heel hard achter zich dicht: de naam van God zij gevloekt. Zo eerlijk zijn wij niet. IX.
De vrienden van Job: de naam van God zij gevreesd
Wij willen graag beter zijn dan de vrouw van Job en ook dan zijn kinderen. Dan zeggen we: De naam des Heeren zij gevreesd. De vrienden van Job zeiden dat. Ze houden het aan Job voor. Vrees God! Je kunt toch niet hem op. Hij is de Almachtige. Hij kan je maken en breken. Zoals de zee: zij geeft en zij neemt. Zo is God. Hij neemt en Hij geeft, Hij is als een noodlot, als macht waarvoor je moet buigen of barsten. Vrees Gods Naam, Job. Maar voor zo‟n blinde Macht weigert Job te buigen. De God voor wie je buigen moet, maar aan wiens goedheid je niet geloven kunt: die is de Naam van God niet waard. Dan kun je God wel vrezen, maar niet loven. Een God die je niet loven kunt, is geen God. X.
Job: de Naam van God zij geloofd.
Job komt tot iets hogers. De naam des Heeren zij geloofd. Ook nu. Ik houd toch vast aan Gods goedheid, en daarom blijf ik Hem loven. Het is een verborgen goedheid, ik zie er nu niks van, maar ik houd eraan vast. “Heer, ik wil uw liefde loven, al begrijpt mijn ziel U niet”, zingt Jacquenline van der Waals in et prachtige lied “Wat de toekomst brengen moge”. Zo blijft Job God loven. De Heere heeft gegeven,. De Heere heeft genomen. De naam des Heeren zij geloofd. Job heeft dat ook niet altijd waar kunnen maken. Als hij zich moet kwellen op de mestvaalt, van dag tot dag, dan komt er ook wel eens gebalde vuist van hem naar boven. Soms lijkt het wel bijna vloeken, wat hij doet. Hij vervloekt zijn geboortedag. Sommige teksten in het boek Job, uit de mond van Job, zijn bijna niet te lezen. Het grenst aan vloeken. En toch blijft er een verschil. Job laat God niet los. Hij heeft het gezegd: de naam des Heren zij geloofd. Op die bodem staat hij. Dan kun je ook wel eens je vuist ballen naar de hemel, en roepen: waar bent U? Waarom? Ik zou wel willen dat U niet bestond! Maar ook dan is zo‟n schreeuw nog een vasthouden aan God. Veel mensen gaan, of ze nu gelovig zijn of niet, als ze in nood zitten, roepen: God! Niet meer dan een roep is het, en ze weten eigenlijk niet eens wat ze roepen. Ze roepen de onbekende God. maar het is nog een teken ervan dat wij niet los van Hem zijn. 15
XI.
Jezus
Mijn God, mijn God! Ik ken nog iemand die dat riep, toen Hij in uiterste nood verkeerde. Jezus. Hij hing aan het kruis. Waarom hebt Gij mij verlaten? Dat klinkt ook bijna als een vloek. Mag je dat wel van God zeggen, dat Hij ons echt verlaat? Niet: dat dat onze ervaring is, maar dat dat echt zo is. Moeten we niet belijden dat God altijd is wat zijn Naam ons zegt: Ik ben met je? Jezus hing aan het kruis. Waarom eigenlijk? Wel, dat vertelt het Evangelie: Hij heeft God gevloekt! Lees het maar na. Jezus is opgepakt. Hij staat voor de Joodse Raad. 71 mannen staan voor hem. Ze zoeken een getuigenis tegen hem, en een hele tijd lukt dat niet, tot er twee naar voren stappen die hetzelfde getuigen: “Jezus heeft gezegd: Ik kan de tempel van God afbreken en hem in drie dagen opbouwen.” Het is een beschuldiging van mensen die de klok wel hebben horen luiden, maar niet weten waar de klepel hangt. Hun beschuldiging is een halve waarheid en daarmee een leugen. Maar Jezus zwijgt. Dat kan de hogepriester niet verdragen. Hij begint te zweren. “Ik bezweer u bij de levende God, dat U ons zegt of U de Christus bent, de Zoon van God.” Jezus antwoordt: “Van nu aan zult u de Zoon des mensen zien zitten aan de rechterhand van God.” Wat betekent dat? Met die Zoon des mensen is Jezus zelf bedoeld. Die zit aan de rechterhand van God. Dat wil zeggen: door de opstanding uit de dood hoort Jezus onlosmakelijk bij God. Door Hem regeert God de wereld. Jezus is Gods rechterhand. Jezus is deel van God. Als we nu God bij zijn Naam willen noemen, kunnen we het beste de naam van Jezus noemen. Dan zijn we het dichtste bij het geheim van God. het dichtste bij het geheim van zijn Naam. Jezus breekt als het ware de gesloten Naam van God, die niemand noemen mocht, open. Zodat wij nu God bij zijn Naam kunnen noemen. In Jezus heeft God zijn Naam aan ons geopenbaard. “Van nu aan zult u de Zoon des mensen zien zitten aan de rechterhand van God.” Dat openbreken van Gods Naam moest door de Joodse Raad wel als een godslastering worden aangevoeld. Jezus wordt veroordeeld. Daar hangt Hij, aan het kruis. Hij draagt er onze zonde. De zonde ook van al die momenten dat wij Gods Naam vervloekten, of vergaten. Verzwegen of slechts vreesden, maar niet liefhadden, niet loofden. Door Hem is een nieuw begin mogelijk. Laat ons leven een loflied zijn op Gods heilige Naam, in woorden en daden.
AMEN
16
4. Preek het vierde gebod – De sabbat onderhouden1 Oktober 2011 Schriftlezingen: Jesaja 58:13-14; Markus 2:23-3:6 Catechismus: Zondag 38 Gemeente van Christus,
1. WAT MAG WEL EN WAT MAG NIET Het vierde gebod is het gebod waar we vast het meeste over discussiëren. Toch? Mag je nu wel of geen ijsje kopen op zondag? Wel of niet naar het strand of naar het zwembad? Mag je televisiekijken op zondag? Zo wat vragen die in de gezinnen vast wel eens aan de orde zijn geweest. En dan weet je wel weer welke kant het op gaat. Vaak kom je er niet uit met elkaar en regelmatig val je er weer met elkaar over. Ook de samenleving dringt die vragen aan ons op. De zondag is immers heel sterk veranderd de afgelopen vijftig jaar. Sateeds meer mensen werken. Dat wordt ook steeds normaler gevonden. Sommigen moesten natuurlijk altijd al werken: mensen in de zorg, boeren, politie, brandweer. Maar het breidt zich steeds meer uit. Fabrieken: kunnen die machines dan niet een dag stil liggen? Je hebt als christen nog steeds het recht om vanuit je geloof te zeggen: ik wil niet werken op zondag, maar hoe lang werkt dat nog zo? Ook buiten het werk is de beleving veranderd. Koopzondagen. Winkelen is voor velen om ons heen normaal. Andere ontspannende activiteiten. er kan steeds meer op de zondag. De kerken zijn dan steeds leger en de stranden en andere activiteiten steeds voller. Van maandag tot en met vrijdag zijn we druk, druk, druk. Op zaterdag moet het huishouden gebeuren en de boodschappen. Zondag is dan de enige dag voor echte ontspanning, voor feestjes en verjaardagen en gezellige dingen. Zo is het voor veel mensen gewordne. Wat mag wel en wat mag niet? Dat is vaak de manier waarop wij het vierde gebod benaderen. En zo zou ik het vanavond ook in de preek kunnen doen. Precies uitstippelen waar de grenzen liggen. Maar ik wil iets anders doen. Ik wil proberen te ontdekken wat het geschenk van de zondag is, wat de oorspronkelijke, bevrijdende, vrolijk makende bedoeling van de zondag is geweest. Zolang we blijven steken in: wat mag wel en wat mag niet, lopen we het gevaar, hoe we die vraag ook beantwoorden, de kern van de zondag te missen. We kijken eerst naar het Nieuwe Testament, dan naar het Oude Testament, en dan naar de catechismus. In die volgorde gaat de betekenis van het Sabbath-gebod het beste open 2. HET NIEUWE TESTAMENT Die zin van het vierde gebod, namelijk dat het gaat om de zondag als een feest van de bevrijding, dat haalt Jezus heel duidelijk weer naar voren in zijn tijd. De sabbat was overwoekerd door geboden en verboden. De Farizeeën en Schriftgeleerden hadden van die dag een zware dag gemaakt. De mens was een slaaf van de sabbat geworden, voortdurend op
1
Dit is niet de uitgesproken tekst, maar de kerngedachten uit de preek
17
zijn hoede niets te overtreden. De sabbat was van een feest een juk geworden. Jezus wil de mensen van dat juk afhelpen. Op een keer is het weer sabbat. We hebben het gelezen in Markus 2 en 3. Jezus neemt het initiatief om de te gaan wandelen door het staande koren. Het is tegen de oogsttijd, het graan is al te eten. Jezus loopt er met zijn discipelen doorheen. Hij bleef op de sabbat dus niet de hele dag binnen zitten. Hij had er geen enkele moeite mee een wandeltocht te maken. Want uit het woord dat hier gebruikt wordt blijkt wel dat Jezus niet maar een „ommetje‟ ging maken, nee, Hij was op doorreis. Op die reis lopen de discipelen over het pad van een korenakker. Daarbij plukken ze van het koren, wrijven de halmen in hun handen stuk en eten de korrels op. De Farizeeërs nemen het hen kwalijk. Niet het plukken op zich, dat was geen diefstal, dat was toelaatbaar. Je mocht wel plukken uit door een ander gezaaide aren. Dat was vooral voor de armen bedoeld, maar de discipelen zullen het trouwens ook niet breed hebben gehad. Met het plukken van de aren zelf is niets mis. Maar het probleem was dat ze dat op de sabbat deden. En dan was het een ander geval, volgens de Farizeeërs! Want dat betekende dat je oogstte op de sabbat! En dat mocht natuurlijk niet! Dat was namelijk één van de 39 basisdingen waarvan de Farizeeërs hadden bedacht dat ze „niet geoorloofd‟ waren op de sabbat. Die regels hadden ze weer zo uitgewerkt dat er uiteindelijk meer dan driehonderd verbodjes waren ontstaan. Het doden van een vlo mocht bijvoorbeeld niet, want dat viel onder jagen. Nu ontstaat er een debat tussen Jezus en de Farizeeën. Negen van de tien aanvaringen tussen Jezus en de Farizeeërs gingen over een discussie over wat op de sabbat nu wel of niet mag. Ook hier weer. De Farizeeërs waren zo overdreven bezig met de gedetailleerde regels van wat nu wel en niet mag, dat ze de werkelijke bedoeling van de sabbat daardoor misten. De werkelijke bedoeling is, dat je de sabbat beleven mag als een goed geschenk van God, een dag van feest en rust. Een dag waarop je op adem kunt komen en het leven kunt beleven zoals het bedoeld is. Wij zijn niet bedoeld om ons dood te werken, maar eerder om spelend als een kind door het leven te gaan. Daar is de sabbat het duidelijke teken van. Jezus wil dus niet sabbat afschaffen – Hij wil juist de sabbat in zijn oorspronkelijke betekenis herstellen. Hij maakt dat in dit gedeelte ook nog duidelijk door een voorbeeld, een geschiedenis van David. David kwam op een dag met zijn metgezellen uitgehongerd bij de tempel aan. Hij is dan nog geen koning, maar op de vlucht voor Saul. In de tempel vindt hij de toonbroden die elke week werden vervangen. Het oude brood mocht volgens de wet alleen door de priesters worden gegeten, op een heilige plaats. Maar wat doet David? Hij eet van de toonbroden! Vreselijk! Of toch niet? Nee, toch niet, want het is David die het doet. Niemand anders zou het mogen, maar hij mag het. David staat als de door God uitverkoren koning in zekere zin boven de wet. Waarom gebruikt Jezus dit voorbeeld? Omdat hij hier een vergelijking maakt tussen David en Hem zelf. Voor de grote koning David worden wetten aan de kant geschoven. Zelfs voor degenen die met hem mee zijn gegaan. Zo is ook Jezus Heere over de wetten, als de grote Zoon van David!
18
Jezus legt het uit met een korte uitspraak: „de sabbat is gemaakt om de mens, niet de mens om de sabbat.‟ Wat betekent dat? De mens is niet gemaakt om gepijnigd te worden met allerlei moeilijke wetten rond de sabbat die steeds maar moeten worden uitgebreid. Nee, de sabbat is er juist tot genezing, tot heil, tot welzijn van de mens! Hetzelfde laat Jezus een andere sabbat nog een keer zien. We hebben dat ook gelezen. Dan geneest Jezus op de sabbat iemand, een man met een verschrompelde hand. Ook dat mocht niet. Je mocht op sabbat alleen gebruik maken van geneeskunde als iemand in levensgevaar verkeerde. Die genezing van de man met de verdorde hand is natuurlijk geen zaak van leven of dood. Maar Jezus geneest hem toch. Opnieuw om de zin van sabbat te openbaren. Juist op de sabbat moet duidelijk worden, hoe God het leven bedoeld heeft. Hij heeft het bedoeld als een dag waarop de goede schepping aan het licht, het goede leven, en dat kende deze man niet. Nu, door Jezus, kent hij het wel. 3. Het Oude Testament Zoals gezegd: met zijn woorden en daden op de sabbat wil Jezus niet die dag afschaffen, maar hem juist in ere herstellen. Want de oorspronkelijke bedoeling van de sabbat was precies wat Jezus zei: hij was er voor de mens. Als een geschenk van God, zodaty de mens in ieder geval één dag per week zou zijn zoals hij bedoeld is. Valt die oorspronkelijke bedoeling ook af te lezen aan het oorspronkelijke gebod? Jazeker! Laten we daarvoor kijken naar de redenen die er voor het sabbatgebod gegeven worden. Dat zijn er twee verschillende. Zoals u wel weet zijn er twee versies van de wet, de ene staat in Ex 20 en de andere in Deut 5. Beide versies van de tien geboden zijn bijna helemaal gelijk, maar bij het vierde gebod is er een opvallend verschil. De reden die genoemd wordt voor het sabbatsgebod verschilt. De versie uit Ex. 20 is denk ik het bekendst. Daar wordt als reden genoemd: ”Want in zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde gemaakt, en op de zevende dag rustte Hij.” God heeft ons daarmee dus een voorbeeld gegeven, dat wij mogen volgen. Hij heeft een ritme aangegeven, dat wij mogen volgen. Dat past bij Hem en bij de schepping. Deze reden geeft aan: We vieren op de sabbat de schepping! God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie het was zeer goed! Dat woord mag juist op de zondag in onze gedachten zijn. Daar is die dag voor bedoeld, dat de glans van de goede schepping over onze tijd valt. In Deut. 5 staat dus nog een andere reden: “Bedenk dat u zelf slaaf was in Egypte totdat de HEER, uw God u met sterke hand bevrijdde. Daarom heeft Hij u opgedragen de sabbat te houden.” Als de Israëlieten hun vee of mensen ook op de sabbat laten inspannen, dan keren ze daarmee eigenlijk terug naar de slavernij in Egypte! Wat daar moesten zijzelf óók elke dag werken! Daar in Egypte was er al een ‟24-uurs-economie‟. Tegenwoordig doen we net alsof dat wat nieuws is, een uitvinding van ons. Maar in de slavernij van Egypte kenden ze het al. En de Heere wil Israël door die sabbat ertegen beschermen dat ze weer op die tour gingen! Ook daar zien we weer: de sabbat is goed voor ons. Een mooi geschenk van God.
19
4. Van sabbat naar zondag
Nu kun je je nog wel afvragen: houden wij ons wel aan dit gebod, als wij de zondag vieren? Het gebod zegt toch: heilig de zevende, laatste dag van de week. Maar wij vieren niet de zaterdag, maar de zondag. Overtreden we niet met zijn allen het vierde gebod? Sommige christenen zeggen: dat doen we inderdaad. Nergens in het Nieuwe Testament staat dat het sabbatsgebod is vervallen en dat we de zondag moeten vieren. Daarom keren deze christenen terug naar de sabbat. Nu is het zo, dat je inderdaad in het NT geen tekst kunt vinden, die ons verplicht om op zondag in plaats van zaterdag bij elkaar te komen. Maar dat betekent natuurlijk nog niet, dat het niet goed om dat te doen. Er zijn wel meer dingen die we als kerk doen, en die ons niet in de Bijbel worden opgedragen. Het is doorgeschoten, fundamentalistisch Schriftgeloof om je van dat alles te willen ontdoen. Er is een diepe geloofsreden waarom we toch op zondag bij elkaar komen. Dat doen we4 omdat op die dag de Heere Jezus is opgestaan. Zoals de sabbat voor de joden het gedenken van de bevrijding uit Egyote is, zo is de zondag voor de christenen het gedenken van de opstanding van Christus. Daardoor zijn wij bevrijd van zonde, dood en hel. Dat vieren we elke week opnieuw. Elke zondag is het een beetje Pasen. Dat mag ook wel aan ons te merken zijn. Trouwens, in het scheppingsverhaal zit ook een subtuiele aanwijzing dat het misschien niet zo gek is iom juist de eerste dag van de week een rustdag te houden. Want de rustdag na de zes scheppingsdagen was voor God wel de zevende dag, maar welke dag was het eigenlijk voor Adam en Eva? Voor hen was het de eerste dag! Ze zijn op de zesde dag geschapen. En als ze dan de eerste levensdag beleven, dan is het meteen: sabbat! Niet werken, maar spelen, genieten, God loven! Daarvan is de zondag nog steeds et grote teken. Het herinnert ons er steeds weer aan dat alles begint met Gods grote daad van bevrijding. Vanuit de ontspanning, mogen we ook wat gaan doen. Daar mee keert God onze levens om. Het is niet: eerst werken, dan heb je ook ontspanning verdiend, eventueel. Het Evangelie van de zondag zegt: eerst vieren we de bevrijding, eerst spelen we als kinderen in het paradijs, eerst ontvangen we Gods goede gaven en zijn Woord. En dan, dan is er de arbeid.
5. DE CATECHISMUS. DRIEVOUDIG RUSTEN Ten slotte wijs ik nog op een bijzonderheid in de uitleg van de catechismus. De catechismus spreekt over het rusten als doel van de sabbat, maar gebruikt dit woord „rusten‟ dan in maar liefst drie betekenissen. De ene is natuurlijk duidelijk en staat zo expliciet in het gebod: wij zullen op de zondag rusten van ons werk. De zin daarvan hebben we hierboven al uitgewerkt. Maar er is nog een tweede rusten waartoe het vierde gebod oproept: door de week zullen we ook rusten! Waarvan dan? Van onze „boze werken‟! We gaan wel aan de slag van maandag tot en met zaterdag, maar we zullen dat doen als kinderen van God. de boze werken laten we rusten! Ook daar herinnert de rustdag ons aan. Het horen van het Woord van God op de rustdag helpt om door de week te rusten van je zonden. 20
En de derde betekenis: eens zullen wij de eeuwige rust ingaan! Ook daaraan herinnert de wekelijkse rustdag, of beter: zij wijst vooruit naar die eeuwige rust. Dan zullen wij liefhebben en God loven en zijn als de spelende kinderen, in eeuwigheid.
Amen
21
5. Preek het zesde gebod – niet doodslaan Schriftlezingen: Genesis 4 en Mattheüs 5:38-48 HC Zondag 40 Gemeente van Christus, Moord en doodslag zijn van alle tijden. Deze week alleen al weer een paar berichten in het nieuws. Jennefer van Oostende, het meisje van 10, werd deze week begraven. Verkracht en vermoord. In een knalroze kist, haar lievelingskleur. Nog meer op onze netvliezen staan misschien de beelden van Muammar Kadhaffi, de dictator van Libië. Gevangen genomen in zijn geboorteplaats. Later zagen we beelden van zijn lijk, in een koelcel, mensenmassa‟s kwamen allemaal kijken naar de dode dictator. Hoe hij om het leven kwam, weten we nog niet precies. Het lijkt toch veel op wraak. Als mensen eenmaal oog in oog staan met de man die jarenlang hen geterroriseerd heeft, kunnen ze zich niet inhouden. Eindelijk gerechtigheid. Dan nog een wat ironisch bericht. Onze nationele topcrimineel Willem Holleeder, een van de Heineken-ontvoerders, spande een kort geding aan tegen een film over die ontvoering. De man die toch toch sterk verdacht wordt van betrokkenheid bij meerdere liquidaties op klaarlichte dag in Amsterdam. Over het zesde gebod gesproken. Ik vond dat wel ironisch, een topcrimineel die vanuit de cel een kort geding aanspant omdat hij in een film wordt afgebeeld als… topcrimineel! Ja, moord en doodslag zijn zo oud als de mensheid. De Bijbel begint er dan ook mee. Nadat de mens de band met God heeft doorgesneden, door als God te willen zijn, verbreekt de mens ook de band met zijn broeder. Genesis 4, Kaïn sloeg Abel dood. Wat een duister verhaal. We worden teruggebracht in oertijden, toen de mens nog moest worden wie hij nu is. Verdreven uit het paradijs moet de mens zich een weg gaan banen in deze wereld. Een nieuwe wereld. Met kansen en gevaren. Een wereld waarin alles nog ontdekt moet worden. En de mens gaat ook zichzelf ontdekken. De eerste geboorte. Wat een gebeuren. De eerste moeder roept het dan ook uit. “Ik heb met des Heren hulp een man verkregen.” Daar spreekt een geweldige verwondering uit. De mens ontdekt zijn sexualiteit, zijn vruchtbaarheid, zijn zorgzaamheid. En ook zijn kracht. De naam die Adam en Eva hun eerste zoon geven luidt Kaïn. Dat betekent „speer‟. Ze hebben er vertrouwen in. De mens is sterk. Hij is wel verdreven uit het paradijs, maar hij is sterk en zal wat bereiken. Die Kaïn is de oudste. En dat is niet onbelangrijk. Als oudste heb je je rechten. Je bent de belangrijkste. Je zult het grootste deel erven. Je wordt voor vol aangezien. Ieder die na je komt, moet minder zijn. Dat weet iedereen. Dat weet je zelf ook. Kaïn krijgt ook een broer, Abel. Er staat niet wat de vader of moeder zeggen als hij geboren wordt. Waarschijnlijk niet veel. Maar in de naam „Abel‟ zeggen ze een heleboel. Die naam betekent „ademtochtje‟. Wij zouden zeggen: „zwakkeling‟. Hun tweede zoon noemen ze zwakkeling. Dat kan betekenen dat hij lichamelijk zwak was. Maar het kan ook al te maken hebben met het feit dat hij de tweede was. De jongste zoon. Die staat altijd op het tweede plan. Die erft niet. Die weet wat het is om de minste te zijn.
22
Kaïn kiest het beroep voor de sterken. De landbouw. Het zware werk, je in het zweet werken om er wat van te maken, van die rotsige en lastige grond in het midden oosten. Oogsten die lukken of mislukken. Een hard bestaan. Maar Kaïn laat het er niet bij zitten. Hij denkt: we zijn dan wel gevallen, maar we zullen toch nog wat van de wereld gaan maken. Heersen over al wat leeft. De aarde bewerken. Kaïn laat het niet bij wat hij aantreft, maar hij maakt wat van de wereld, van het leven. Hij wil vooruit. Hij gaat het land bewerken. Daar is moed voor nodig. En kracht. Abel kiest het beroep voor de zwakken. Schaapherder. Een beroep dat lieflijke beelden bij ons kan oproepen, omdat Jezus er in zijn gelijkenissen ook over spreekt. De herder die zijn schapen zoekt. Maar het was vooral een beroep voor mensen die het niet gemaakt hadden in het leven. Als je niks kunt, kun je altijd nog schaapherder worden. Dat was zo‟n beetje het idee. Echt iets voor Abel dus, die mislukkeling. Kaïn, degene die het allemaal wel kan, de sterke. Abel, die zwakkere, die het niet kan. Hoe vaak zou het nog steeds zo gaan? In het gezin? Hoeveel conflicten zijn er niet tussen broers en zussen? Soms beginnen ze al snel na de geboorte. Dat de ouders en de mensen eromheen zien: dat is een sterke, een slimme, een mooie. Die gaat het maken. En die ander, tuurlijk, die mag er ook zijn, maar die komt toch wat achteraan. En als er iets gedaan moet worden, zeggen we: dat kan híj wel, hij is handig met alles. En de ander is er voor de rotklusjes. Zo worden de conflicten al vroeg ingebouwd. Het zit zo diep in ons, dat denken in termen van concurrentie. Wie is de sterkste, wie is de mooiste, wie is de knapste. En misschien ook wel: wie is de vroomste? Steeds maar weer de ander niet als een bondgenoot zien, maar als een concurrent. (2: vers 3-7) Zo zal het ook met Kaïn en Abel gegaan zijn. Concurrentie tussen de twee broers. En steedes weer won Kaïn, de sterke. En verloor Abel, het ademtochtje, de zwakkeling. En dan gaan ze offeren. Ze gaan God danken voor de zegen die hij hun werk gegeven heeft. Kaïn brengt wat van de opbrengst van het land, Abel van de schapen. Ze brengen een dankoffer. Er staat niet dat Abel God oprecht dankt, en dat Kaïn dat niet oprecht doet. Er staat niet dat Abel vroom was, en Kaïn niet. wij zijn wel geneigd zo te denken. We denken dan: Kain is een onverschillige, akelige kerel, een grboren moordenaar. Abel is een lieve, zachtaardige man. Dan zou het bijbelverhaal wel duidelijk zijn. Dan zou het betekenen: God beloont de goeden en straft de kwaden. Maar zo is het niet. Het enige wat we weten, is dat het allebei godsdienstige mensen zijn, ze offeren. Wat er gebeurt, is dat God kijkt naar het offer van Abel, maar niet naar het offer van Kaïn. Kaïn gaan offeren vanuit de zekerheid: God kijkt naar mij. Want iedereen kijkt naar hem. Abel vanuit de zekerheid: ik heb geen rechten. God kijkt niet naar Kaïn, maar naar Abel. Dat doet wat met je. Wij herkennen dat wel. Als je met twee mensen in gesprek bent, en ze kijken wel naar elkaar, maar niet naar jou. Dan voel je je buitengesloten. En voor je het weet, denk je: barst ook maar.
23
God kijkt naar Abel, niet naar Kaïn. Waarom? Niet omdat Abel wel vroom was, maar Kaïn niet. Niet omdat God willekeurig de ene mens wel mag, en de andere niet. Wel omdat God iemand is die altijd degene die achteraan staat, naar voren haalt, en degene die vooraan staat, wat naar achteren schuift. Kaïn, de oudste, de sterke, de veelbelovende, moet een stapje achteruit doen. En Abel, de zwakkeling, die mag naar voren komen. Dat zie je de hele bijbel door. Niet Ezau, maar Jakob. Niet Ismael, maar Izaak. Niet Ruben, maar Jozef. Niet Manasse, maar Efraim. Niet de oudste zonen van Isa”i, maar David, de jongste. En in het Nieuwe Testament gaat dat gewoon door. Niet de Farizee”en en de Schriftgeleerden, maar de hoeren en de tollenaars. Niet de oudste zoon, die thuis bleef, maar de jongste zoon, die wegliep. Niet de rijken, maar de mensen uit de heggen en de steggen. Op die manier probeert God ons te leren wie Hij is. Hij is een God van genade. Genade haalt de zwakkelingen naar voren en zet de sterken achteraan. Zo kan Abel ervaren dat God genadig is. Hij, de jongste zoon, ie er van nature nooit echt bij zou horen, hij wordt door God aangezien. En ook Kaïn leert wat de genade van God is: dat hij soms een stapje terug moet willen doen. Hij leert van genade te leven, door te merken dat hij bij God nergens recht op heeft. Bij de mensen misschien wel, maar bij God niet. Maar wil Kaïn dat ook leren? Er staat: “zijn aangezicht verviel”. HSV: hij liet zijn hoofd zakken. Met andere woorden: hij kijkt naar de grond. God kijkt niet naar hem, nu kijkt hij ook niet meer naar God. En niet naar zijn broeder Abel. Hij slaat zijn ogen neer, uit boosheid. De relatie met God en zijn zwakkere broeder is verbroken. (3: vers 8-12) En zo begint de spiraal van geweld die tot op de dag van vandaag voortduurt. Kaïn sloeg Abel, zijn broeder, dood. Gij zult niet doodslaan, zegt het zesde gebod ons klip en klaar. Doe ik ook zeker niet, zei een jongen op catechisatie, ik heb niet eens een pistool in huis, dus hoe zou ik dit gebod ooit overtreden? Sommige geboden zijn misschien moeilijk je aan te houden, dit gebod is nogal eenvoudig. Ik doe geen vlieg kwaad eigenlijk. Met dit gebod zijn we wel snel klaar. Is dat zo? We komen niet zo makkelijk zo ver als Kaïn, nee. Dan moet er wel heel wat gebeuren. Wij zijn brave mensen, zo zijn we geworden door onze opvoeding, onze beschaving, onze welvaart ook. En laten we er maar blij mee zijn. Maar waar begint de misdaad van Kaín? Die begint al ver voordat hij zijn hand heft en zijn broeder dodelijk treft. Die spiraal van geweld begint als het gezicht van Kaïn vervalt. Als hij zijn broer niet meer aankijkt. Van jaloezie. De misdaad begint in het hart. Daar, bij de wortel van het kwaad, pakt de catechismus dan ook aan. Zonde is niet alleen iets van onze uiterlijke daden. Soms doe je iets niet, hoewel je diep van binnen wel wilt. Maar je durft niet. Je bent er net te beschaafd voor. Je zou je schamen. Maar van binnen voelt het precies zo als bij Kaïn. Je bent jaloers op die collega die het altijd voor de wind gaat. Je voelt wrok ten opzichte van degene die niet doet wat je wilt. Je hebt een
24
afkeer van iemand. En als je tegengewerkt wordt, denk je: als ik hem voor mijn auto krijg, dan… je doet het niet, maar het voelt net zo. Catechismus: gedachten, gebaren, woorden, en daden kun je doden. Gedachten: Gebaren: gebaar mes langs de keel. Als blikken konden doden. Alsof je niks bent. Alsof je er beter niet had kunnen zijn. Woorden: Nou Henk, ‟t is nu een jaar geleden, nu moet je maar eens ophouden met kniezen! Woorden kunnen doden. Ouders tegen kind: jij had er nooit moeten zijn. Daden. Niet meer dan de consequentie daarvan. Dan is de relatie al verbroken. Dan zie je de ander niet meer als je broeder of zuster. Dan heb je dit gebod al overtreden. Ben ik mijn broeders hoeder? Zegt Kaïn. Ja, ja, dat ben je nu juist. Precies. Alle mensen zijn broeders en zusters. En God heeft ons allemaal het leven gegeven. Hij gunt het ons allemaal grenzenloos. Hij heeft er plezier in. Hij zegt er ja tegen. En nu wil hij dat wij er ook ja tegen zeggen. Ja tegen het leven. Dat zit onder dit gebod. Gij zult niet doodslaan. Dat betektn positief: gij zult het leven liefhebben koesteren, beschermen. Zeg ja tegen het leven. Het leven van jezelf. Ja. Je mag er zijn. God heeft je gewild. Het is daarom goed dat je er bent. Verwoest je eigen leven niet. Ook dat begint al klein. Roken is dodelijk. Maar het zit in kleine dingen, waar het niet op de pakjes staat. Je laat je hoofd zakken. Je kijkt de ander niet meer aan. Je verbreekt de broeder en zuster band. Daarmee ontneem je zeklf ook een kans op echt leven. Een mens met zijn hoofd naar de grond, dat is toch geen leven. Aankijken, liefhebben. Kain doet vooral zichzelf ook heel veel kwaad, als hij zijn broeder door. Maar ook: ja tegen het leven van de ander. Dat heeft het van Jezus geleerd. Jezus spreekt met gezag: Bergrede. Voorwaar, voorwaar zeg ik u. hij wil geen nieuw gebod geven, maar wel het oude op een beslissende nieuwe manier uitleggen. Jezus haalt het positieve naar voren. Wat wil dit gebod wél? Dat wij onze naaste liefhebben als onszelf. Misschien had u gedacht. Euthanasie, abortus, zelfdoding, doden van dieren. Ja, dit gebod gaat over heel veel. Maar de basis is belangrijk. Zeg ja tegen het leven. Euthanasie. Tegen? Prima. Maar als je denkt daarmee al aan die verbod te hebben voldaan. Maar dan moet er wel iets gebeuren voor al die ouderen. Individualisme, jacht naar succes. Dan wil je niet meer. Zeg ja te Abortus, tegen? Uitstekend! Maar dan moeten we ook samen zorgen voor een samenleving.
25
Zelfdoding, verkeerd? OK. Maar zeg je ook ja tegen het levn van je broeder en zuster die het niet meer ziet zitten. Die intens depressief en radeloos is. Leer je hem of haar ook ja te zeggen tegen het leven? Dan pas doe je wat dit gebod vraagt. Je bent het leven waard. Het leven is goed. God als Schepper. Al die verschillende vormen van leven. Laat het wemelen van leven! Gij zult niet doodslaan! Wie zou zich, als we het gebiod zo uitleggen, daar ooit aan kunnen houden? De wereld is vol moord en doodslag, met wapens en met woorden, met jaloezie en haat. Mijn eigen hart ook./ U zult niet doodslaan, staat er. Mij valt op, dat dat in het enkelvoud gesteld is. U en ik als enkelingen worden aangesproken. Jij. Jij zult niet doden, maar liefhebben. Alsof de wetgever wel weet dat het altijd enkelingen zullen zijn die de Stem van God horen en ernaar gaan leven. We kunnen niet verwachten dat de wereld, de grote massa buigt voor God en respect heeft voor het leven dat Hij geschapen heeft. Kaïn sloeg Abel dood, zo begon onze mensheidsgeschiedenis. En tot het einde zal het zo doorgaan. Daar staan de oorlogen van het Oude Testament, de wereldoorlogen, Rwanda en Joegoslavïe, Vietnam en Auschwitz, en de reeks gaat door tot de laatste dagen. Maar u, maar ik. In het grote geheel van de wereld lijkt ons leven betekenisloos. Maar God zegt: zo is het niet. Het begint altijd weer met één mens dat zegt: ik wil het leven dienen. En wie een mens redt, redt de hele wereld. Zo luidt een Joods spreekwoord. Zo is de Ene, die ons voorgaat in de vervulling van dit gebod. Jezus. Hij kwam om de wet te vervullen. Om het te doen. Eindelijk iemand die de wet van God naleeft, van begin tot eind! U zult het doen, zei God, u als de ene temidden van al die mensen. En de Zoon zei: ja, Vader, ik zal het doen. Hij doorbrak de keten van het doodslaan die met Kaïn begon en tot nu voortduurt. Hij wilde zelf een Abel worden, iemand op wie alle mensen neerzien. In Jezus Christus doden wij onze broeder. Christus is de tweede Abel. Hij is een zwakkeling. Hij kwam uit Nazareth. Hij moest altijd achteraan staan. Hij is iemand naar wie je niet wilt kijken. In de profetie van Jesaja staat veelbetekend, dat de Knecht des Heren iemand is, voor wie je het gelaat verbergt. Iemand van wie je wegkijkt, als je hem tegenkomt. Zo iemand is God in Christus geworden. Een Abel. Niemand wilde Christus aankijken. Maar God zag hem wel. Hij zag zelfs alles in hem. Jij bent mijn zoon, mijn geliefde, zei Hij. Dat is niet te verdragen voor de Kaïns. Christus‟ bloed moest wel vloeien, zolang de Kaïns regeren. Vermoord door zijn broeders. Maar ook het bloed van Christus roept tot God. En, zegt het Nieuwe Testament, het roept harder dan het bloed van Abel. Het roept tot God niet om vergelding, maar om vergeving.
26
Door dat bloed is het voor alle Kaïns van deze wereld mogelijk om opnieuw te beginnen. Gekenmerkt te worden met het teken aan het voorhoofd. Men heeft daar vanouds een voorafschaduwing van de doop in gezien. Het water dat over ons voorhoofd gaat, en dat ons gelijk maakt aan Christus. Met hem sterven en weer opstaan. Een nieuw leven beginnen. Van de asociale Kaïn een sociale Kaïn worden. Een stedenbouwer, een vredestichter. Wilt u dat? Steeds weer opnieuw met God beginnen? Er is een lam dat bloedt. En zijn bloed roept tot God om vergeving. Dat bloed geeft de doorslag. Houd u dat voor ogen deze week: er is een lam dat bloedt, dat ook voor mij bloedt. Bij God kunnen we alleen van genade leven. dat moest Kaïn leren. Dat moeten wij steeds weer leren. God leert het ons bovenal in Christus. Hij is de genade van God. AMEN
27