Ingezet Inspirerend Inderdaad Intern In de moderne tijd Instortingsgevaar Ingrijpend In mei Impliciet Ineens Inhoudelijk Ik heet Jan Informatief In stapjes In Vlaanderen Industrieel
Inspiratie Interpretatie Infrastructuur Introductie In memoriam
061006
Foto voorzijde: Hergebruik van de Roger de Llúria Barakken voor de Universiteit Pompeu Fabra Barcelona, MBM (Oriol Bohigas, Josep Martorell, David Mackay), 2000
INSPIREREND Van de Voorzitter Voor je ligt het eerste nummer van het nieuwe verenigingsjaar. Vorig jaar zijn we gestart met het uitbrengen van een nieuw nummer van het Bulletin aan het begin van het verenigingsjaar. Dit jaar is dat ook weer gelukt, zij het met enige vertraging…..(het is niet altijd even eenvoudig om voldoende copy bij elkaar te krijgen). Dit eerste nummer is een nummer van vooruit- en terugblikken. Terugkijkend op het afgelopen verenigingsjaar ben ik best trots op wat er is gebeurd. We hebben een flink aantal mooie excursies gehad: Jacq. de Brouwer, Haarlem-Zaanstad; Luik; Barcelona en Bilbao en HSL-tracé. Er zijn twee dikke afleveringen van het Bulletin verschenen. Op bestuurlijk niveau is er ook ’t nodige veranderd. De excursies waren wat mij betreft allemaal even interessant of bijzonder, iedere excursie op zijn eigen manier. De deelnemersaantallen waren wisselend, soms een teleurstelling voor degene die de betreffende excursie organiseert, maar we mogen wat dat betreft eigenlijk niet klagen. Onze ‘score’ ligt gemiddeld vrij hoog. Vorig jaar zijn we er ook in geslaagd om twee afleveringen van het Bulletin samen te stellen, met een interessante inhoud. Volop ruimte voor afstudeerders en ook de nodige verslagen van gedane excursies. Het bestuur was (en is nog steeds) toe aan ‘vers bloed’. Er waren meerdere oproepen gedaan tot aanvulling of vervanging. Gelukkig is er dit jaar wat beweging in het bestuur gekomen. Een verlies voor het bestuur is het vertrek van één van onze meest trouwe bestuursleden, Leo van Beek. Hij vond dat het, na 10 jaar actief deelgenomen te hebben aan het bestuur, tijd werd om op te stappen. Hij is nu zijn huis aan het verbouwen, hoorde ik onlangs van hem (hoeveel vrije tijd krijg je daar dan wel voor terug…). Leo, bedankt voor je trouwe inzet gedurende die vele jaren.
Colofon Redactie: Robin Janicki Ivo Bastiaansen Redactieadres: Vereniging van Bouwkunst Tilburg Bisschop Zwijsenstraat 5 Postbus 90907 5000 GJ Tilburg tel: 0877 874922 fax: 0877 873522
[email protected] www.verenigingvanbouwkunst.nl
Versterking heeft het bestuur gekregen van Johan van de Ven en Jan Brouwers. Johan was al een tijdje informeel bestuurslid, onlangs heeft hij de beslissing genomen om echt tot het bestuur toe te treden. Jan Brouwers heeft een tijdje getwijfeld of hij genoeg tijd had, maar hij heeft een andere bestuursfunctie neergelegd om deel te kunnen nemen aan het bestuur van VBT. Beiden van harte welkom en ik hoop dat jullie heel veel input gaan geven en de vereniging weer een aantal jaren verder weten te dragen. Vooruitblikken doe ik met de plannen voor het komende jaar. De afgelopen bestuursvergaderingen zijn voornamelijk gewijd aan het selecteren van de excursiebestemmingen voor het komende jaar. Maar er wordt ook al gebroed op plannen voor de jaren na het aanstaande verenigingsjaar.
1
Er wordt gedacht aan twee exotische bestemmingen: China en Cuba. Beiden zijn niet alledaagse bestemmingen, we weten inmiddels uit ervaring dat het veel voorbereidingstijd vergt om dit soort verre bestemmingen te organiseren. Same met Ivo en Arie ben ik meer dan een jaar bezig geweest met de organisatie van de excursie naar Japan. Niet te vergeten zijn we daarin bijgestaan door Dave van Eijnsbergen. Je moet over voldoende aanleidingen en contacten beschikken, maar ook één centraal aanspreekpunt is belangrijk. Voor de excursie naar Cuba hebben we reeds een oriënterend gesprek gehad met Cora Alfonso. Zij is Cubaanse, sinds enige jaren woont en werkt zij in Nederland (stedenbouwkundige bij gemeente Tilburg). Tijdens dit gesprek zijn we onder andere gewezen op de in Cuba aanwezige ‘moderne architectuur’ uit de dertiger en veertiger jaren. Waar we ook erg benieuwd naar zijn is de eventuele belangstelling van de leden voor deze excursie. Bij deze nodig ik eenieder uit om te vertellen wat je van deze voorgenomen excursiebestemmingen vindt. Terug naar het programma voor het komende jaar: In voorbereiding zijn een weekendexcursie naar Groningen stad, voorjaarsexcursie naar Zwitserland; leden voor leden excursie; tweedaagse excursie naar Nancy en Metz en waarschijnlijk nog een verrassingsexcursie. Zeer binnenkort wordt een excursie georganiseerd naar Groningen stad. Jur Bekooy (één van onze vaste deelnemers aan de voorjaarsexcursie) heeft ons uitgenodigd om een weekend naar Groningen stad te komen. We bezoeken daar o.a. het kantoor van de Stichting Oude Groninger kerken (verbouwd door Moriko Kira, artikel elders in dit bulletin). Zwitserland heeft al eens eerder op de agenda gestaan. Maar nu gaat ’t er dan echt van komen. Op het programma staat in ieder geval Basel en natuurlijk ’t werk van Herzog en de Meuron en Peter Zumthor. Na het succes van de Jacq. de Brouwer excursie is het idee geboren om vaker het werk van eigen leden als excursiedoel te kiezen. Er zijn reeds contacten gelegd met enkele leden, die daar heel enthousiast op hebben gereageerd. We hebben nog geen vaste afspraken, dus we houden het nog even voor ons…. Onbekend maar zeer zeker de moeite waard (denk maar eens terug aan de excursie naar Luik) zijn de steden Nancy en Metz. Al met al een zeer interessant programma voor het komende jaar, denken wij. Maar heb je nog een excursiedoel waarvan het bestaan voor ons nog niet bekend is, laat dat dan vanzelfsprekend weten. Graag vernemen wij van de leden wat hun wensen zijn ten aanzien van de excursiedoelen. Ik wens jullie een inspirerend verenigingsjaar toe en vanzelfsprekend veel leesplezier bij het lezen van dit eerste nummer. Robin Janicki
2
IN DE MODERNE TIJD Bestaat er een Brabantse architectuur? Architectuur, zoals die wordt beschreven in de architectuurtijdschriften en zoals die ieder jaar weer verschijnt in het architectuurjaarboek, lijkt aan een uniform kwaliteitscriterium te voldoen. Dit kwaliteitscriterium lijkt bovendien ‘globaal’ te zijn en is mede debet aan het exportproduct Nederlandse architectuur. Hoewel daar mijns inziens prachtige dingen uit komen, kan ik er in mijn beroepspraktijk weinig mee. Mijn opponenten zullen direct riposteren dat ik in Helmond werkzaam ben en ‘dat men daar nu eenmaal niet houdt van moderne architectuur’, sterker, men zal beweren dat men daar helemaal niets heeft met architectuur. Immers, wat heeft Brandevoort nu met architectuur te maken? Dat eerste kan nog kloppen; het zouden letterlijk de woorden van onze wethouder kunnen zijn. Het gaat dan over smaak en dus niet over architectuur. Het tweede echter is een grove denkfout en helaas eentje die in het architectenvak nogal eens voorkomt. Het gaat hier echter niet over Brandevoort, noch over populisme, maar over de vraag of architecten wat zouden kunnen meebewegen met de drijfveer die er achter zit.
Romantisch of traditioneel?
Dit onderzoek poogt inzicht te geven in gevoelens en gedachten achter een zekere voorkeur voor traditionele architectuur, die we recentelijk in vele projecten terugzien. Helmond loopt daarin voorop. Het “bouwen wat de mensen willen” geldt hier sinds Dierdonk als adagium. Mensen willen meer romantiek, meer herkenbaarheid meer warmte in de architectuur. Woorden waar architecten doorgaans weinig mee kunnen, maar de klant weet in één oogopslag of het bouwplan hieraan voldoet. Eén van de valkuilen van het romantische referentiekader dat mensen gebruiken bij het beoordelen van architectuur is dat het generiek is. Van Groningen tot Middelburg en van Maastricht tot Den Helder worden dezelfde beelden als romantisch beschouwd en iedereen pretendeert dat het traditioneel is (populisme). Het is te gemakkelijk romantisch bouwen, of een zucht naar het traditionele, af te doen als populisme c.q. niet ter zake doende. De beweging is te sterk, de behoefte eraan te groot, om als beoefenaars van een maatschappelijk vak als architect / stedenbouwkundige het te negeren. Juist onze beroepsgroep zou in staat moeten zijn tot verdieping in plaats van het plat te kopiëren, of erger nog, het te negeren. Het ‘romantisch bouwen’ verdient in de eerste plaats een betere worteling in onze traditie van bouwen, het streekeigene en zal daarom verder moeten gaan dan het kopiëren van een beeld uit het verleden. Kortom; het zal moeten gaan over voortbouwen aan een traditie en het zal daarmee automatisch meer zijn dan ‘romantisch bouwen’ of ‘klassieke architectuur’, zoals men het in Helmond pleegt te noemen. Als er al een term op van toepassing is hebben we het over ‘traditionalisme’. 3
Om voort te bouwen op, is kennis nodig van die traditie. Juist architecten zijn de beroepsgroep die daar alles van (kunnen) weten. Welke regionale verschillen bestonden er in beschikbaar materiaal, verbindingstechnieken, vakmanschap, verschillen in omgevingsfactoren, productietechnieken, etc die hebben geleid tot lokale of regionale verschillen in bouwvorm? Vergeet daarbij ook vooral culturele en sociale aspecten niet, die vaak heel bepalend waren en nog steeds zijn voor de uiteindelijke gerealiseerde vorm.
jaren over gedaan om eruit te zien zoals het dat nu doet. Honderden jaren van geschiedenis, opvattingen, veranderingen, verwering, sloop en nieuwbouw, die de stad een gelaagdheid hebben gegeven. Nieuwbouwwijken worden in één keer gebouwd en daarin is het onmogelijk om een dergelijke gelaagdheid aan te brengen. Wel is het mogelijk om ingrediënten te benoemen die de basis kunnen leggen waardoor nieuwe bebouwing zich kan voegen. We hebben het dan over rooilijnen, fragmentatie van bouwmassa’s, bouwhoogte, schaal en korrelgrootte, gevelindeling, etc.
Thans vormen beschikbaarheid van bouwmateriaal en technieken geen enkele basis meer voor regionaal verschil; je zet net zo gemakkelijk een Chinese pagode op het Brabantse land als een wijk in jaren dertig stijl. Wellicht moeten we echter onszelf een bewuste beperking in het te kiezen materialen opleggen. De culturele en sociale dimensie zijn weliswaar minder als vroeger, maar nog steedas van belang en zelfs mede een verklaring voor de populariteit van ‘romantische architectuur’.
Vernieuwing betekent vandaag de dag, vooral ingegeven door geld en gemakzucht, maar al te vaak sloop en nieuwbouw, waardoor misschien de gelaagdheid van de stad als geheel wel toeneemt, maar zeker niet die van de architectuur. Minder sloop en vaker hergebruik zou zeker bijdragen aan meer herkenbaarheid en warmte al is het maar doordat het stadsbeeld veel geleidelijker verandert en steeds elementen van het al bekende beeld in zich draagt.
Beperkte rol beeldtaal
Enige relativering van de architectuur als louter beeldtaal is op z’n plaats. Dat een nieuwe woonwijk ‘in de markt moet worden gezet’ en dat daarvoor architectuur of beter gevelbeelden worden gebruikt als unique selling point is evident in een cultuur waarin zelfs traditionele overheidsproducten aan marktwerking onderhevig worden gemaakt. Je ziet dan ook meteen dat het sausje wel heel dun wordt als overal in den lande de Brandevoort woningen à la Krier & Kohl worden nagebouwd (zie Baksteen 45: anekdotiek en symboliek) alsof het succes alleen daaraan te danken is,…. Ten eerste is de opgave van nieuwbouwwijken niet representatief voor het gebruik van architectuur als beeldtaal en ten tweede gaat Brandevoort veel verder dan alleen de bekende gevelbeelden. Slechts de gevelbeelden worden gekopieerd,…. maar in wezen gaat het concept over de samenhang van bebouwing en stedelijke ruimte. Het primaat van de ruimtelijke beleving ligt bij de stedelijke ruimte, die wordt gevormd door een wand van bebouwing. Niet ieder afzonderlijk gebouw in die straatwand hoeft zich als ‘architectuur’, in de zin van opvallend, te gedragen, beter niet zelfs. Misschien heeft de architectenwereld een eenzijdige benadering van het gevelbeeld wel zelf over zich afgeroepen door te vaak opvallende, zich niets van hun context aantrekkende bebouwing neer te zetten op plaatsen waar gewoon een stukje straatwand moest worden ingevuld. Beeldkwaliteitplannen dienen in de eerste plaats om die toch vrij evidente samenhang te bewaken of te bewerkstelligen. Het is één van de erfenissen van het modernisme; gebouwen te behandelen alsof het allemaal vrijstaande objecten in de ruimte zijn. Dat blijkt slechts voor enkele gebouwen weggelegd al staan er ook veel langs snelwegen. De opgave van het voortbouwen op de traditie is ondermeer het maken van ‘gewone’ gebouwen; gebouwen die heel mooi zijn, heel functioneel, maar in eerste instantie niet opvallen in het straatbeeld, door er onderdeel van te zijn.
De historie van de streek is weinig stedelijk
De traditie beschikt niet voor ieder milieu over goede referenties, eenvoudigweg omdat sommige opgaven ‘vroeger’ niet voorkwamen. Die opgaven moeten we wel te lijf; ook eenvoudigweg omdat ze onderdeel van deze tijd vormen. Zo biedt de Brabantse traditie nauwelijks referentie voor de grote schaal en al helemaal niet voor stedelijkheid; historische gebouwen zijn veelal vrijstaande objecten. Stedelijk wil zeggen met een grote dichtheid aan bebouwing, met een menging van alle soorten functies en met een accent op de openbare ruimte als de verbindende schakel. Deze streek ontbeert echter goede referenties op dat gebied vanuit het verleden. De ontwikkeling van Brabant kende een ander verloop dan elders in Nederland, waardoor hoge dichtheden van bebouwing hier minder voorkwamen. Dit neemt niet weg dat in de ruimtelijke ontwikkeling van Brabant geen elementen van stedelijkheid zijn aan te wijzen. ‘Stedelijk’ kan ook worden opgevat als het nieuwe, waarbij het dorpse Brabant altijd een zekere aversie hiertegen heeft gekend. Toch is opvallend dat juist de ontwikkeling van de stedenbouw en architectuur in Brabant laat zien dat ‘nieuwe’ elementen in alle tijden werden opgenomen in de traditie. Zelfs toen de heersende mode een volledige breuk met het verleden voorschreef, slaagde Brabant er in om toch traditionele elementen toe te voegen aan het moderne waardoor de breuk met het verleden nooit zo hevig is geweest. Dit ‘opnemen in’ is een belangrijk aspect van deze streek, maar raakt ook de kern van het succes van de romantische wijken; iets nieuws mag niet teveel afwijken!
Gelaagdheid groeit
Het ‘herkenbare’, ‘warme’ en ‘traditionele’ van een historisch centrum wordt voor een groot deel bepaald door de gelaagdheid; een historisch stadscentrum heeft er honderden 4
Straatwand met individuele huizen in ‘t Zand Den Bosch
5
Lokaal is traditioneel
Op zoek gaan naar streekeigen kenmerken in de architectuur betekent generaliseren. In beginsel komen de factoren die de architectuur bepalen voort uit de omstandigheden ter plaatse. In de moderne tijd echter kunnen omstandigheden naar onze hand worden gezet en zijn we daarvan onafhankelijk geworden. Die vrijheid heeft geleid tot creativiteit, maar ook tot verlies van traditie en in onze tijd zelfs tot onbekendheid met de eigen traditie. In die zin is traditioneel bouwen bijna een wanhoopsdaad geworden,… Van origine hangt het bouwen samen met economische omstandigheden (het programma), de ondergrond (vestigingsfactoren), beschikbare bouwmaterialen (constructie) en niet te vergeten klimatologische omstandigheden (bescherming bieden). Als deze omstandigheden in een gebied min of meer gelijk zijn, kan zich een zelfde bouwstijl ontwikkelen. Hoe verder men terug gaat in de tijd, hoe kleiner het verspreidingsgebied van een stijl is en hoe meer lokaal dus de op te merken verschillen. Andersom wordt het verspreidingsgebied in recente tijden groter en de mate waarin men de omstandigheden naar z’n hand kan zetten groter. In stedelijke omgevingen (met veel contacten met buiten) doet zich dat veel sterker voor dan op het platteland, waar een traditionele wijze van bouwen veel langer gangbaar blijft. Na de tweede wereldoorlog is de breuk met het verleden compleet; de omstandigheden kunnen volledig naar onze hand worden gezet en het bouwen wordt, mede onder invloed van de maatschappelijke opgave (wederopbouw), bepaald door industriële productietechnieken: snel, goedkoop en in grote aantallen met toetreding van voldoende licht, lucht en ruimte (CIAM). Deze wijze van bouwen, het Nieuwe Bouwen, verovert de hele wereld en is generiek.
Brabants bouwen
In zandig Brabant zijn de fysieke omstandigheden, die het bouwen hebben bepaald, min of meer gelijk. Daarnaast is de culturele achtergrond van Brabant vrijwel homogeen. Daaruit is een bepaalde traditie van bouwen gegroeid, waarbij misschien wel het zich afzetten tegen Holland, tegen stedelijkheid en tegen ‘moderniteit’, erg bepalend is geweest en wellicht zelfs mede een andere voorkeur voor bouwen verklaart. De maatschappelijke en fysieke omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het bouwen in Brabant zijn grofweg: • Economische omstandigheden: De belangrijkste vorm van bestaan in Brabant was het boerenbedrijf. De architectuur ontwikkelde zich derhalve uit de archetypes van de agrarische bebouwing. • Geografische omstandigheden: Brabant maakt onderdeel uit van het Kempisch dekzandplateau; overal op deze stabiele ondergrond kan worden gebouwd waardoor een verspreid patroon van bebouwing kon ontstaan. • Fysieke omstandigheden: de oervegetatie van het dekzandplateau is loofhout en heide (alleen bij voldoende begrazing). Hout en riet waren veelvuldig aanwezig. Direct om het plateau liggen grote rivieren, die een grote beschikbaarheid van klei voor de steenfabrieken garanderen. • Klimatologische omstandigheden: bescherming bieden tegen regen en vocht was een eerste voorwaarde voor een goed gebouw (schuine daken, dakoverstek die de gevel beschermt tegen veelvuldig nat worden, een cementen plint tegen het zicht van optrekkend vocht, vooral waar geen goten zijn toegepast. 6
• Maatschappelijke omstandigheden: De Brabantse normen en waarden zijn sterk bepaald door het katholicisme; een strenge leer, waarbij een vrije interpretatie werd toegestaan.
Dorpelingen
Waar gesproken wordt over Brabanders bedoelt men de ‘dorpeling’. Natuurlijk komen er in Brabant vele leefstijlen voor, maar de ‘dorpeling’ is beslist in de meerderheid. De belangrijkste kenmerken zijn: • een traditionele inslag, de dorpeling kent z’n roots, kiest voor het traditioneel huwelijk als samenlevingsvorm en neemt van te voren dansles
• sociale contacten worden onderhouden in de woonomgeving; afspraken worden niet gemaakt, men komt elkaar tegen bij de vereniging, op straat of in het café • is weinig veranderingsgezind; iets wat het doet is goed; levensduur en duurzaamheid zijn derhalve gewaardeerde eigenschappen. Radicaal afwijken van hetgeen tie kent gebeurt niet. • is wars van status • is beslist niet achterlijk • Brabanders zijn ‘hobbits’, doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg Qua architectuur prefereert de dorpeling een (vrijstaand) traditioneel huis. Bij voorkeur zelf gebouwd op eigen grond. Huizen worden vergroot als de behoefte aan meer ruimte toeneemt. Enige flexibiliteit op de kavel is derhalve noodzakelijk. Dit verklaart mede de grote populariteit in Brabant van de vrije kaveluitgifte. De huizen daarop worden veelal ’s avonds en in de weekenden in eigen beheer, dan wel met hulp van vrienden en kennissen, gebouwd. De benodigde kennis daarvoor levert in de eerste plaats de traditie, dan iemand die een ‘tekeningeske’ kan maken en dan pas een architect. Architecten zijn vooral nodig voor de bouwvergunningtekening, maar misschien kan die ook gemaakt worden door een neef die goed kan tekenen. Het bouwen gaat gepaard met een hoge graad van vakmanschap; dat is gegroeid door jaren en jaren een zelfde techniek te verbeteren i.p.v. compleet te vernieuwen. Het type huis is traditioneel, maar in verschillende tijden zijn andere types in zwang. Het zelf bouwen van een huis komt in de dorpen meer voor als in de steden en in Oost Brabant meer als in West of Midden Brabant.
Van dorpen naar grote dorpen
De ruimtelijke ontwikkeling van Brabant is een andere dan die in andere provincies. Op de Brabantse dekzanden is het dorp dominant. Goede verbindingen boden de mogelijkheid dat de industrialisatie zich ook (en misschien vooral) voltrok 7
in de dorpen, daarbij een handje geholpen door kerk en samenleving. Illustratief is het Provinciaal Welvaartsplan uit 1947 van Commissaris der Koningin de Quai dat voorschreef hoe de Brabantse samenleving nieuwe ontwikkelingen kon omarmen zonder de traditionele parochiestructuur om zeep te helpen. “Niet de arbeider moest naar het werk, maar het werk moest naar de arbeider”. Zo werden veel fabrieken uiteindelijk in de dorpjes gebouwd waardoor de boerenzonen thuis konden blijven wonen i.p.v. naar de zedenloze (niet katholieke) stad te verhuizen. In het Welvaartsplan wordt een parochiestructuur aangegeven van dorpjes (parochies) met circa 4000 inwoners die zo’n 7 km uit elkaar liggen. De planmatige verstedelijking werd dus bewust naar het platteland gestuurd. Rond 1965 werd de officiële koers verlegd richting bundeling van de verstedelijking in stadsregio’s, dat er toen nog zo’n twintig waren (!!!). In de decennia daarna werd het concentratiebeleid verder aangescherpt, waarbij groeikernen werden aangewezen (Etten Leur, Helmond) die de groei van de verstedelijking moesten opvangen. Andere kernen moesten klein blijven en mochten zelfs niet voor eigen behoefte bouwen. Dit diende ondermeer om de suburbanisatie tegen te gaan, waar de Brabantse structuur en ondergrond uitermate geschikt voor zijn. Meer recentelijk volgde de Provincie het compacte stad beleid, dat nog sterker stuurde op verdichting in de inmiddels, naar Brabantste maatstaven gemeten, ‘grote’ steden. Een aantal kernen in Brabant hebben zich kunnen ontwikkelen tot steden; in de eerste plaats zijn dat de oude vestingsteden Breda en Den Bosch, die van origine de stedelijke functies herbergden. Vervolgens zijn dat de plaatsen met goede vestigingsvoorwaarden voor de nieuwe industrie; aan kanalen en spoorlijnen; Tilburg, Helmond en Eindhoven. Dan zijn er een reeks grote plaatsen, die soms stedelijkheid kennen (Bergen op Zoom), soms grote dorpen zijn (Oss, Waalwijk). Echter, zowel echte ‘stedelijkheid’ wordt gemist in Brabant, maar ook landelijkheid dreigt schaars te worden; de groot gegroeide dorpen zijn in veel opzichten allang geen dorp meer (Nuenen, Dongen) en de steden zijn te dorps om echt iets anders te zijn. Het streven van de grote steden in Brabant (m.u.v. Breda en Den Bosch) naar meer stedelijkheid is een uitvloeisel hiervan. De steden worstelen echter met hoe die stedelijkheid gestalte te geven c.q. wat betekent dit voor hun identiteit.
Ambachtelijkheid
De beeldtaal waarbij geprobeerd wordt een stijl uit het verleden te kopiëren, leidt al te vaak slechts tot een persiflage, waarbij dat beeld los wordt gemaakt van de ambachtelijkheid waarmee de oude vorm tot stand kwam. Er ontstaat een
Boerderijtje Rijsbergen, 1850
8
schijnuiterlijk. Het trachten te kopiëren brengt ons daarmee eerder verder af van waar we heen zouden moeten; een betere worteling van de hedendaagse architectuur in onze traditie van bouwen, het streekeigene. Daar ligt echter wel een probleem; voortbouwen op de traditie is lastig als er geen (bouw)traditie meer is waarop voortgebouwd kan worden. Zolang een gevel een jasje is om een ‘modern’ gemaakt casco, blijft het een esthetische verpakking. In ambachtelijkheid, of hoe iets wordt gebouwd, schuilt een belangrijk onderdeel van ‘traditie’. Wellicht dat juist bouwbedrijven een rol kunnen spelen in het inzetten van hedendaagse bouwtechnieken die nep bestrijden en rijkheid uiten. Computergestuurde kozijn en deurfabrieken kunnen elke variatie aan, de nieuwste prefab betontechnieken hebben de rijkheid van natuursteen en de prachtigste metselwerkverbanden worden prefab aangeleverd. Veel bouwbedrijven blijken echter zeer huiverig voor het inzetten van geavanceerde technieken, maar zou dit niet juist een kans zijn zowel te vernieuwen als voort te bouwen op een traditie?
Historische analyse
Opvallend in de ontwikkeling van de architectuur in Brabant is het gemak waarmee nieuwe ideeën en denkwijzen steeds zijn opgenomen zonder het bestaande volledig overboord te gooien. Nieuw komt niet zonder meer in de plaats van oud, maar wordt er onderdeel van. Veranderingen vinden daardoor geleidelijker plaats. Ofwel teveel vernieuwing, een te grote stap ineens, kan niet op waardering rekenen. Hierbij moet worden aangetekend dat het al of niet geslaagd zijn van de ingreep zich vaak pas na jaren goed laat beoordelen. Aan de hand van de gebruikte ingrediënten moet beoordeling vooraf mogelijk zijn. De historische analyse toont die rode draad en laat daarmee zien dat er iets van een Brabantse architectuur bestaat.
Voor-stedelijk; voor 1850
Op het platteland staan tot dan toe boerderijen die bestaan uit een eenvoudig bouwvolume van een volledig houten constructie (het gebint). De grootte van het volume wordt bepaald door de stand van techniek om overspanningen te maken. Wonen en werken lopen vrijwel in elkaar over en bevinden zich in ieder geval in één bouwvolume. Gevels zijn in beginsel van hout (tegen rotting beschermd door ze te teren; Vlaamse schuur). Wanneer men meer geld ter
Kempische langgevel boerderij, Borkel
9
beschikking had werd vanwege de veel hogere duurzaamheid baksteen gebruikt. Het dak is met riet gedekt, pas later komen er (eveneens gebakken) dakpannen op, soms maar voor een deel van het dak. Dorpen zijn niet veel meer dan een paar boerderijen bij elkaar. Als de betekenis van het dorp toeneemt wordt een kerk gesticht. Het type bebouwing in de dorpen is gelijk aan het platteland. Differentiatie in bebouwing is er nauwelijks met uitzondering van de geestelijke bebouwing, zoals kerken en klooster. Die zijn van steen en hebben een andere (grotere) schaal).
Kerken en kloosters, gemeentehuizen, parochiehuizen en scholen vormen de grotere gebouwen in het dorp/stad. Ze zijn van baksteen, hebben veelal een beduidend grotere schaal dan de gewone burgermanshuizen. Er wordt bij dergelijke gebouwen niet geprobeerd ze van een kleinere schaal te doen lijken, integendeel ze moeten zich juist onderscheiden van de kleinschalige dorpse bebouwing en uitdrukking geven aan het grote belang van de institutie voor het dorp. In deze periode worden in Brabant bijvoorbeeld vele nieuwe kerkgebouwen opgericht in een neogotische stijl. Onder invloed van het buitenland worden voor fabrieken ook gespecialiseerde gebouwen opgericht. In deze gebouwen worden de nieuwste technieken toegepast, zoals gietijzer, waarmee grotere overspanningen konden worden gemaakt. Hoofdmateriaal blijft echter baksteen. Fabrieksgebouwen worden met dezelfde liefde behandeld als andere grote gebouwen en o.a. voorzien van versiering. De gebouwen stralen veelal trots uit. Er wordt echter wel een fijnere korrel opgezocht om het grotere programma in te passen.
Dertiger jaren /tuindorpstijl
Stadshuis van rond 1900, Erp
Rond 1900
Tot circa 1940 is op het platteland de langgevelboerderij het heersende type. Woonhuis en stal zijn beide opgenomen in hetzelfde eenvoudige bouwvolume. Het woongedeelte is aanvankelijk georiënteerd op de korte gevel. Later verschuift de oriëntatie naar de lange gevel mede onder invloed van de situatie in de dorpen waar een publieke zijde gaat ontstaan. Pas in de veertiger jaren worden woongedeelte en stal uiteen gerafeld en worden afzonderlijke stallen gebouwd. Het woonhuis krijgt dan een eigen architectuurstijl. In de dorpen worden rond 1900 burgermanshuizen gebouwd. Ze zijn ‘stads’ omdat voor het eerst niet het archetype van de boerderij wordt gebouwd, maar een huis alleen bestemd om in te wonen (of ander soort werk te doen). Het betreft de huizen van de notabelen; de pastoor, schoolmeester, burgemeester en notaris. De huizen hebben smalle hoge ramen (in smalle straten laten die meer licht binnen), een symmetrische gevelopbouw (klassieke ordening duidt op beschaving), hoge begane grond verdieping en een zadeldak. De ‘rijkere’ woningen zijn voorzien van decoraties, die afgeleid zijn van landhuizen, doch beperkt. De ‘stadse’ woningen staan direct aan de straat, voorzien van een klein stoepje ter afscheiding van het publieke domein.
Fabriekscomplex Van den Heuvel en Zoon, Geldrop, eind 19e eeuw
10
De tuinstadbeweging vindt zijn oorsprong in de zorg voor de leefomstandigheden van de arbeiders. De beweging ontstaat in landen die al vroeg zijn geïndustrialiseerd en waar arbeiders in slechte omstandigheden woonden. De tuinstad gaat uit van het principe dat de arbeiders moeten kunnen wonen zoals ze dat op het (engelse) platteland gewend waren; in cottage achtige woningen, die veel geborgenheid uitstralen, met een grote tuin voor het zelf verbouwen van groente voor arbeiderswoningen en een kleine voor middenstandswoningen. Voor Brabant betekent dat de eerste planmatig aangelegde woonwijkjes. Ze hebben een groene landelijke uitstraling en komen voornamelijk voor in de steden. Er zijn brede straten, ontworpen pleintjes, nette voortuinen, etc. Alles is geordend, deels uit planmatigheid, deels uit opvoedkundig opzicht (men bouwde aan een nieuwe samenleving). In bouwstijl worden de kenmerken van de engelse cottage overgenomen; grote dakoverstek, lage gootlijn waardoor het dak sterk bepalend wordt voor het uiterlijk, robuuste gevels met kleine ramen. De verdiepingshoogte van de begane grond werd lager en de ramen werden meer horizontaal dan verticaal. Daken zijn zo belangrijk voor het uiterlijk dat er vaak een loze ruimte onder het dak zit. Alles moet uitdrukking geven aan het belang van de arbeider voor de samenleving. De planmatigheid behelst ook ontworpen variatie; een rij
Villapark Zorgvlied, Tilburg, dertiger jaren
11
woningen krijgt een kop, midden en staart die zijn verbijzonderd. Daarmee wordt afgeweken van het eenvoudige geometrische volume (eventueel met aanbouwen); er ontstaat een gedifferentieerde bouwmassa. Versieringen vinden hun oorsprong veel eerder in metselwerk motieven, die het basisvolume dominant laten, en in versiering van functionele elementen, zoals houten dragers en uitgetimmerde goten dan in de klassieke toevoegingen van begin 19e eeuw, zoals de kaders rond de ramen. De dertiger jaren woningen kennen meer horizontaliteit dan de ‘stadse’ woningen in de dorpen. In de dertiger jaren wordt voor het eerst gewapend beton toegepast, waardoor overstekken en uitkragingen mogelijk werden, bredere ramen, etc. Er wordt voor het eerst gebouwd met spouwmuren, waardoor muren niet heel dik hoefden te zijn om echt geen vocht door te laten. Hoewel de tuindorpen refereren aan het platteland zijn ze vrijwel uitsluitend in de stad gebouwd. Ze gelden als de voorloper van de suburb. Aan het platteland gingen de dertiger jaren zonder noemenswaardige invloed voorbij.
werd gebouwd volgens de nieuwe principes en technieken, maar met traditionele kenmerken. Zo wordt de bouwmassa afgedekt met een kap en wordt overwegend in baksteen gebouwd. Er was geen geld en tijd meer voor de verfijnde detaillering van daarvoor, maar waar het even kan was nog sprake van ambachtelijkheid. Via de keuze van de steen of de wijze van metselen wordt de gevel toch iets levendiger of op z’n minst minder vlak. Het traditionele archetype van het huis met puntdak werd vaak ingezet. Deze moderne bouwwijze met traditionele kenmerken wordt wel de Delftse School genoemd naar zijn belangrijk voorvechter Granpré Molière. Ook andere architecten bewogen zich tussen modern en traditioneel: o.a. Frits Peutz en Jos Bedaux.
Wederopbouw
Na WOII volgt de wederopbouw van het land. Overal woedt er discussie op welke wijze die ter hand moet worden genomen; terugbouwen wat er stond c.q. in een traditionele stijl opnieuw bouwen of volgens de nieuwe principes van het Nieuwe Bouwen meteen een moderne samenleving inrichten en afrekenen met de slechte omstandigheden van de oude stad. De nieuwe samenleving zou namelijk ruim zijn met toetreding van veel licht, lucht en ruimte, de stedenbouwkundige opzet werd anders, waarbij de gebouwen vrij in het groen zouden staan (bij voorkeur zelfs opgetild). Ook de architectuur werd anders; deze ging uitdrukking geven aan nieuwe industriële bouwtechnieken en nieuwe materialen die het mogelijk maakten veel sneller, goedkoper en efficiënter te produceren. Materialen die werden toegepast waren beton, staal en glas. De woningplattegrond was vanaf de basis opnieuw ontworpen om de moderne mens adequaat te huisvesten en aan te sluiten bij zijn nieuwe leefstijl. Zo verdwenen de ingebouwde kasten, de kamer en suite en deed een moderne open plattegrond zijn intrede. Puntdaken pasten daar niet in, de ruimte daaronder, de zolder, gold immers als inefficiënt. Platte daken golden als efficiënter. Versieringen werden overbodig geacht en niet bijdragend aan het welzijn van de mens. Vooral buiten de grote steden, in de provincie, werd opvallend vaak gekozen voor een wederopbouw met traditionele kenmerken. De verworvenheden van het moderne bouwen werden zoveel mogelijk toegepast; de druk om snel en goedkoop veel woningen af te leveren was immers groot. Er
Woonhuizen Heuvelkwartier Breda
12
Woonhuis Ravelplein Helmond, Peer Bedaux, 1989
Woonhuizen Burg van de Mortelplein, Tilburg
Bossche School
De Bossche school neemt een bijzondere positie in binnen de Brabantse architectuurgeschiedenis. Ze staat in wezen los van Brabant, behalve dan dat het hier veelvuldig werd toegepast, vooral in kerken en andere geestelijke bouwwerken. Bossche School komt voort uit de leer van Dom Hans van der Laan. Die leer is gebaseerd op wiskundige verhoudingen van elementen tot elkaar; het plastisch getal genoemd. Die verhoudingen zijn ontleend aan in de natuur voorkomende verhoudingen. Bossche School uit zich zeer sober; de stijl probeert terug te keren tot de essentie van de architectuur en dat is ruimte maken. De verhoudingen daartussen en hoe die met elkaar in contact staan is het wezen. Een tweede belangrijk onderdeel is dat deze stijl wil laten zien hoe het materiaal is toegepast, het is in die zin puur. Bossche School is met name in Brabant heel populair geweest in de 70-er en 80-jaren. Binnen de stads- en dorpsvernieuwing leverde het een zeer passende architectuur op, omdat de materialen op een zelfde natuurlijke eerlijke wijze zijn toegepast en omdat dezelfde archetypes zijn gebruikt. De elementen waaruit een gebouw is opgebouwd zijn echt en blijven herkenbaar; materialen hebben dikte en daarmee 13
volume. Kozijnen staan niet vlak in de gevel, maar liggen terug. Penanten zijn onderdeel van een ruimte en doen derhalve mee met de muur en zijn daarom volumineus. Steunbalken blijven herkenbaar en doen mee met de gevel waardoor ze een forsere maat krijgen. Deze kenmerken verleent de Bossche School een ambachtelijke uitstraling. In de historische dorpskern van Ravenstein is veel Bossche School toegepast. Bossche School is ook veelvuldig toegepast in de woningbouw van uitbreidingswijken, van de zestiger tot de tachtiger jaren. Toen leidde echter een groot gebrek aan geld in de bouw tot afbraak en vervlakking van de Bossche School kenmerken. Woningbouw Brandevoort Helmond
doordat ze als samenhangende eenheid werken. Niet ieder afzonderlijk gebouw hoeft eruit te springen als bijzonder en opvallend. De stad als constellatie van straten en pleinen, van een opeenvolging van stedelijke ruimtes, begeleidt door min of meer homogene straatwanden, wordt erdoor versterkt. Het is de winst van de stedenbouw, die in deze wijken eindelijk weer een samenhangend geheel heeft doen ontstaan. Dat geldt overigens vaak niet voor de vele kopieën van deze wijken.
Andere hedendaagse voorbeelden
Woningbouw Haagsche Beemden Breda, Bossche School, Ruys en Bolder, 1978-82
Dierdonk en Brandevoort
Het verlangen naar traditie in de architectuur komt weer op als er meer geld beschikbaar is en de consument zelf als opdrachtgever gaat fungeren. Helmond ziet deze ontwikkeling aankomen en antwoord met een woonwijk in retrostijl. De woningen zijn groot, geriefelijk en voorzien van de modernste ontwikkelingen, maar het uiterlijk, de gevel, vertoont een beeld uit de dertiger jaren. Traditie is vertaald naar de gevel, het interieur is strikt modern; woningplattegronden hebben dezelfde uitgekauwde hyper efficiënte principes als alle andere (projectmatig gebouwde) woningen in Nederland. Dat wil zeggen een zo groot en open mogelijke leefruimte met derhalve de keuken in de leefruimte (open keuken) en een piepkleine hal en zonder bergruimte. De nadruk ligt op beeldregie die traditie reduceert tot een façade waarachter een moderne woning schuil gaat. Interessant is de zorgvuldigheid waarmee dat is gebeurd, zowel in de architectuur, de materialisering als in het stedenbouwkundig plan. De behoefte aan traditie (nostalgie) is zo groot dat Dierdonk en Brandevoort overal in den lande worden herhaald, echter niet met dezelfde zorgvuldigheid, waardoor de eigenheid geweld wordt aangedaan. De zwakte van het concept schuilt in de eenzijdigheid; een slechts op de façade gerichte beeldtaal waarbij vooral het archetype, het beeld vanaf enige afstand, refereert aan een verleden. Wie dichterbij komt ziet dat versiering en detail beslist de ambachtelijkheid en zorgvuldigheid missen van het origineel. Dergelijke retro architectuur steekt schril af bij de echt historische gebouwen en dat ziet iedereen direct als ze in een historische context worden geplaatst. De diepte van dit concept blijkt dan een dunne schil en daarmee waarschijnlijk niet van blijvende waarde. Anderzijds mag de kracht van het historisch bouwen niet onvermeld blijven; architectuur als uitdrukkingsvorm staat weer op de plaats waar het hoort; als dienend aan een groter totaalconcept. Dierdonk en Brandevoort zijn zo sterk 14
Er zijn in de hedendaagse architectuur andere voorbeelden te benoemen die worden gekenmerkt door een niveau van ambachtelijkheid of detail die voort bouwt op traditionele (Brabantse) kenmerken. Dat zijn vaak moderne voorbeelden, waarbij het traditionele archetype is los gelaten en een heel andere hoofdvorm is gekozen. In materialisering en detail laten ze echter overeenkomsten zien met traditionele architectuur. Sommige van deze voorbeelden zijn daarin vrij direct, bij andere wordt juist een bepaald kenmerk in zijn essentie gebruikt. Soms heeft het daardoor weer de neiging overdreven te zijn. De kunst is deze kenmerken op te zoeken, te benoemen, en op een vanzelfsprekende wijze toe te passen. Ambachtelijkheid en detail zijn beslist elementen waarin Brabantse architectuur zich onderscheidt en dan heeft het wellicht vooral te maken met een houding t.o.v. het bouwen. Wijkhuis Brede School Helmond (Frencken Scholl) Vooral de materialisering en de wijze waarop het materiaal is toegepast geven blijk van een goede inpassing in de dertiger jaren buurt. Het bouwvolume is solide door gebruik making van één soort (genuanceerde donkere) baksteen, op diverse manieren toegepast, die plastiek geven aan verschillende geveldelen van het gebouw. Het meest in het oog springend is het ovale volume van de zaal, waarbij de steen onder een hoek van 45 graden is gemetseld. De baksteen als materiaal is aangevuld met simpele accenten in de vorm van bijvoorbeeld kaders rond ramen.
Wijkhuis Brede School, Helmond, Frencken Scholl Architecten, 2005
15
Jerusalem Venray (Harry Gullikers) De geschakelde woningen hebben een eenvoudige geometrische bouwmassa, die smal en hoog is en alleen al daardoor een voorname uitstraling krijgt. De bouwmassa is gemetseld uit één baksteen, die is verbijzonderd door dak en lateien uit betonnen elementen in een zelfde kleur onderdeel te laten zijn van dat volume. De combinatie van baksteen en beton doet denken aan de Bossche School. Ramen zijn gegroepeerd of maken onderdeel uit van de bouwmassa waardoor het hoofdvolume nog meer aan kracht wint.
De hoven van Jerusalem Venray, Gulikers Architecten, 1999
Diversen (Jacq de Brouwer) Nog minimalistischer is het werk van Jacq de Brouwer. Altijd is de hoofdbouwmassa van een eenvoudige geometrie en altijd is die zwaar en massief doordat tie geheel is gemetseld in één (donkere) baksteen. Daarmee straalt het werk altijd geborgenheid uit en soms zelfs afstandelijkheid. Het heeft ook als consequentie dat de gebouwen zich los maken van hun omgeving, precies zoals de traditionele Brabantse bebouwing dat doet. Toch isoleren ze zich niet volledig van hun omgeving; op precies bepaalde plaatsen, bijvoorbeeld de tuin, nemen ze de omgeving volledig in zich op. Een zelfde spel wordt gespeeld met de gevelopeningen. Het aantal gevelopeningen beperkt om het baksteen volume zo solide mogelijk te houden. Dat betekent o.a. dat ramen en deuren worden gekoppeld tot één opening en altijd is die gemaakt als uitsnijding uit het volume dat diep in de gevel ligt. Schuin op het gebouw kijkend is er slechts baksteen te zien. Juist in dat aspect uit zich het minimalistische. De gebouwen van Jacq de Brouwer ogen zeer introvert (naar de straat meestal), maar hebben een uitgekiende relatie met delen van de omgeving. Ivo Bastiaansen “Huis van den Boogaard” in Steensel is genomineerd voor de Europese Prijs voor moderne architectuur; Mies van der Rohe Award 2007!
Villa van den Boogaard, Steensel, Jacq de Brouwer, 2005
16
INGRIJPEND De verbouwing van de Remonstrantse kerk t.b.v. de Stichting Oude Groninger Kerken Eind 2004 ondertekenden de Stichting Oude Groninger Kerken en de Remonstrantse Gemeente de eigendomsoverdracht van het kerkgebouw aan de Coehoornsingel te Groningen. Aan de overdracht is langdurig overleg vooraf gegaan. De last van het onderhoud van het grote kerkgebouw begon te zwaar te drukken op de 250 remonstranten in Groningen. Niettemin was het voor deze kleine, maar zeer actieve gemeente een hele stap om afstand te doen van het kerkgebouw. In het overleg met de Stichting Oude Groninger Kerken is overeengekomen dat de remonstranten hun diensten op zondag in de kerk kunnen blijven houden en er ook hun andere kerkelijke activiteiten kunnen ontplooien. Het gebouw wordt nu intensiever gebruikt. In plaats van een enkele dienst op zondagochtend en een aantal kerkelijke bijeenkomsten door de week, is het er behoorlijk druk nu Fotografie: Omke Oudeman
de Stichting Oude Groninger Kerken er haar kantoorfuncties heeft. De verschillende kerkelijke ruimten worden ook aan derden verhuurd. De zalen zijn geschikt gemaakt voor zakelijk gebruik, zoals bedrijfspresentaties, congressen, workshops en vergaderingen, voor culturele evenementen, waaronder tentoonstellingen, concerten en toneelstukken, en ook voor ontvangsten recepties en diners. Bijna veertig jaar na de laatste verbouwing was de kerk aan grondig onderhoud toe, maar de nieuwe gebruiksfuncties van het gebouw vereisen meer dan dat. Voor de ingrijpende verbouwing van de kerk is de Japanse architect Moriko Kira aangetrokken. Na van 1984 tot 1990 in haar geboorteland te zijn opgeleid, heeft zij haar studie aan de Technische Universiteit in Delft voortgezet. Inmiddels zelfstandig gevestigd, voert haar bureau in Amsterdam projecten uit in met name de Benelux en in Japan. Het werk van Moriko Kira omvat een breed spectrum: woningbouw, stedenbouw, utiliteitsbouw en interieurontwerp. Bekende projecten zijn de recente verbouwingen van het Catshuis in Den Haag en het Von Sieboldhuis in Leiden. Haar veelzijdigheid maakt deze architect geschikt voor een ingewikkeld verbouwingsproject als de Remonstrantse kerk. Jur Bekooy, die als bouwkundige van de Stichting was belast met het begeleiden van de werkzaamheden, heeft het werk van Moriko Kira tijdens 17
een lezing van de Vereniging van Bouwkunst Tilburg leren kennen. Hem trof het toen in het bijzonder dat Moriko Kira bij projecten waar gewoekerd moet worden met de ruimte, heel mooie en praktische oplossingen weet te vinden, waarbij zij vanaf het begin ook al verregaand nadenkt over de verfijnde detaillering. Ze gaat erg inventief met de ruimte om. De groepswoning Manazuru in Kanagawa en het buitenverblijf Hakone in Shizuoke te Japan zijn hier goede voorbeelden van, evenals de woningen die zij voor De Linie in het Europapark in Groningen ontwerpt. Deze inventiviteit maakt haar naar zijn mening ook zo geschikt voor de verbouwing van de Remonstrantse kerk. In dit gebouw zijn immers vele functies ondergebracht.
heel weinig over van de oorspronkelijke elementen. Vooral de structuur van de kerk is nog authentiek. De vraag wordt dan hoe je met een kerkgebouw omgaat. Eerst heb ik iets bedacht met baksteen, maar de façade is zo sterk, dat zou de kerk kapotmaken. Daar moesten we dus iets compleet anders doen. We moesten iets bedenken dat bij de kerk hoorde, maar er geen afbreuk aan deed. Oud en nieuw moeten niet als broers naast elkaar staan, maar wel familie van elkaar zijn.’
Het gebouw mag op het eerste gezicht groot lijken, in het licht van het multifunctionele gebruik valt dat behoorlijk tegen - er moet zelfs gewoekerd worden met de ruimte. Haar ontwerp is in harmonie met het bestaande gebouw, dat ze in zijn waarde laat: de nieuwe gedeelten hebben een eigentijdse karakteristiek zonder conformerend te zijn. De vloeiende vorm van de nieuwbouw past prachtig bij de hoekigheid van het bestaande gebouw. Jur Bekooy raakte ervan overtuigd dat zij de juiste architect was voor deze opdracht toen hij zag wat voor oplossingen ze had gekozen in bijvoorbeeld het Von Sieboldhuis in Leiden, waar net als nu in de Remonstrantse kerk hedendaagse functies en technieken in een bestaand gebouw moesten worden ondergebracht.
adviesbureau, een constructeur en een bouwfysisch ingenieur. Over het ontwerp van de architect waren de partijen het vrijwel direct eens. Er is vervolgens een inspraakavond voor de buurtbewoners gehouden, waarna het ontwerp definitief is vastgesteld.
Fotografie: Omke Oudeman
Fotografie: Omke Oudeman
Voor Moriko Kira lag de uitdaging van dit project in het feit dat het gebouw ook in gebruik blijft als kerk. ‘Als je met een voormalige kerk te maken hebt, moeten de mensen die het gebouw op die manier gebruiken, het ook nog als zodanig kunnen ervaren. Tegelijk moet je er ook een kantoor en verhuurfunctie in onder brengen. Dat is een heel spannend gegeven. Wat ik ook interessant vond, is hoe je omgaat met een nieuw onderdeel buiten de kerk. Wegens ruimtegebrek was het noodzakelijk om het trappenhuis en de lift buiten de kerk te plaatsen. Een nog belangrijker overweging was dat je anders de structuur van de binnenkant kapot moet maken. De kerk heeft een lange geschiedenis, er is nog maar 18
Bij deze verbouwing zijn veel partijen betrokken: de Remonstrantse Gemeente, de Stichting Oude Groninger Kerken, de Stichting Der Aa-kerk, de architect, een bouwkundig
Fotografie: Omke Oudeman
Het multifunctionele gebruik van het gebouw vroeg om een aantal ingrijpende veranderingen. Zo is de galerij van de kerk verbreed en is er een extra galerij gecreëerd ten behoeve van de kantoren van de Stichting Oude Groninger Kerken. Voor het trappenhuis met lift is, zoals gezegd, een transparant gebouw van hout en glas over de gehel hoogte naast de kerk geplaatst. Hierin zijn ook de sanitaire voorzieningen en de invalideningang ondergebracht. De kerkzaal heeft een grondige vernieuwing ondergaan. Evenals de vergaderruimtes en de kosterswoning. Verder heeft het gebouw een spectaculaire bibliotheek over twee verdiepingen, boven de entree van de kerk. Deze bibliotheek functioneert als informatiecentrum voor donateurs van de stichting en andere belangstellenden in de Groninger kerken. Waar mogelijk zijn oude elementen van het gebouw in ere hersteld of ingepast in de nieuwe vormgeving. Zo is het Van Oeckelenorgel uit 1885 gehandhaafd, waarvoor een linnen voorzetwand is aangebracht, waarop de aandachtssculptuur van Edu Waskowsky is teruggeplaatst. De voorgevel van de kerk is grondig gerestaureerd, waarbij de oorspronkelijke trappen in de plaats van de toenmalige gewassen grindtegels zijn gereconstrueerd. Ook het hek uit 1883 is gereconstrueerd. De bouw werd eind 2005 opgeleverd, april 2006 is het kantoor van de Stichting Oude Groninger Kerken in het kerkgebouw getrokken. Monique Kremer-Brinkhuizen en Jur Bekooy Op vrijdag 27 en za 28 oktober organiseert de VBT een excursie naar o.a. dit gebouw. 19
Forum gebouw, Barcelona Forum gebouw, Barcelona
over Nervion, Bilbao Brug Brug over Nervion, Bilbao
Agbar, Barcelona TorreTorre Agbar, Barcelona
MACBA, Barcelona MACBA, Barcelona
Allegre, San Sebastian TorreTorre VistaVista Allegre, San Sebastian
Palacio Euskaldina, Bilbao Palacio Euskaldina, Bilbao
Appartementen, Barcelona Appartementen, Barcelona
Mercato St Catarina, Barcelona Mercato de Stde Catarina, Barcelona
Kursaal, San Sebastian Gesprek Gesprek met Joan Busquets, Barcelona Kursaal, San Sebastian met Joan Busquets, Barcelona
Medical Research Center, Barcelona Bibliotheek Bibliotheek Barcelona UPF, UPF, Barcelona Medical Research Center, Barcelona
Gugenheim Museum, Gugenheim Museum, BilbaoBilbao
Foto’s Ivo Bastiaansen en Robin Janicki doordoor Ivo Bastiaansen en Robin Janicki 20 Foto’s
Appartementen, Appartementen, Barcelona SariaSaria Barcelona
Begraafplaats, Barcelona Begraafplaats, Barcelona
Estadio de Fútbal, Estadio de Fútbal, Lasesarre Lasesarre
Picknick, Bilbao Picknick, Bilbao
21
IN MEI Excursie Spanje In mei stond (ik mag ondertussen zeggen “alweer”) de excursie naar het buitenland op het programma. Reisdoel was deze keer Spanje, of beter gezegd naar Barcelona, de hoofdstad van Catalonië en naar Spaans Baskenland te weten Bilbao en San Sebastian. De reis begon voor mij op het station van Eindhoven samen met Ivo, later aangevuld met anderen en, jawel, allemaal op uitnodiging van de NS in de 1e klas! Dit laatste om de opening van de Utrecht-boog te vieren. Iedereen was ruim op tijd op Schiphol zodat we snel door de douane konden…Dat zou ook vast wel gelukt zijn wanneer niet iemand zijn handbagage had volgeladen met een uitrusting die een beginnende terrorist niet zou misstaan. Maar goed, Barcelona dus. We hadden een pension aan de rand van de oude stad, vlak bij de universiteit. Een prima uitvalsbasis voor wandelingen door het oude centrum maar ook naar het Olympisch dorp, de Montjuïc of de boulevard en het strand van Barceloneta. Na aankomst op dinsdag zijn we woensdag begonnen met een rondwandeling door de oude stad. De organisatie van deze excursie had zich meer dan goed voorbereid dus onze voorzitter was tegelijkertijd onze gids. Ik moet zeggen dat het hem (redelijk) goed af ging om dit stelletje ongeregeld in toom te houden en rond te leiden met kennis van zaken en vooral goed ingewerkt in de bijzondere projecten die we passeerden. Het enige waar we mee in conflict kwamen was de tijd, niet omdat alles op zijn elfendertigst ging maar vooral omdat er zo ongelooflijk veel te zien was langs de route. Vermeldenswaardig zijn daarbij zeker het Hotel Citadines, Aparthotel van Bonell i Gill uit 1994 en natuurlijk het Palau de Musica (oorspronkelijk uit 1908 en aanbouw uit 1989). Eén van de mooiste bezoeken was toch wel de bibliotheek van UPF (Universitat Pompeu Fabra). Een bibliotheek in een voormalige waterkelder. Onder stenen kruisgewelven met zware metselwerk kolommen en penanten, soms er laag maar in totaal drie verdiepingen hoog bevind zich een labyrint van boekenkasten, leestafels en studie hoekjes enz. Een ruimte om elkaar vlug kwijt te raken en dat was ook in no-time het geval. Bovendien voldeed het gebouw aan de eis om het voor (sommige-) VBT-leden tot een echt succes te maken: er waren verschillende deuren, gangen trappen met VERBODEN TOEGANG, wat zoiets betekent als een uitnodiging om te onderzoeken waarom dat bordje er hangt. Na de oude stad waren vervolgens de ontwikkelingen langs de kustlijn aan de beurt. Gestart bij het Hospital del Mar, vlak bij de kust in de oosthoek van Barceloneta hebben we kust verkend langs het Olympisch dorp en het Parc del Poblenou tot aan het Parc de Diagonal Mar. Wat daarbij opvalt, is dat het Olympisch dorp een prima bestemming heeft gekregen om te wonen maar dat de parken en niet te vergeten de Mar Bella Sports Hall een wat vervallen indruk maken. Helaas was de lunch in het luxe Hotel Princess niet op het dakterras en dat was jammer want daar was het ongetwijfeld warmer 22
geweest dan in het restaurant op 1e verdieping waar men duidelijk problemen ondervond met de airco-installatie. Dat laatste is jammer want het leid de aandacht af van het gebouw dat toch de moeite waard was. Forum 2004 was onze eindbestemming die dag. Een bijzonder driehoekig expositie gebouw op de kop van de Avinguda Diagonal met een uitgebreid expositie terrein wat er op aansluit. Ik geloof dat hier de traditie begon van een ijsje in de namiddag, maar daar was vooral het weer debet aan. Ons pension bevond zich (als ik dat tenminste goed heb begrepen) in de City Vella El Raval. Een oud stadsdeel dat jaren geleden vooral werd bevolkt door (kans-)armen zodat criminaliteit en wat al niet meer daar welig tierde. Kortom geen buurt om je veilig te voelen. Wat dat kan inhouden weten we inmiddels maar al te goed want er werd letterlijk met stront naar ons gesmeten (zijn die vlekken inmiddels al weer uit de broeken?). Toch heeft deze buurt een flinke facelift gehad in de afgelopen jaren. Niet in de laatste plaats door de vestiging van universiteitsgebouwen en het museum voor moderne kunst. Over dat laatste, een ontwerp van Richard Meier uit 1995, is het laatste woord nog niet gezegd. Een modern, strak wit gebouw in een omgeving van honderd(-en) jaar oud. Wat een contrast; u begrijpt dat de discussie binnen onze vereniging over dit onderwerp nog niet afgerond is!
Museu d’Art Contemporani Barcelona (MACBA), Richard Meier, 1995
Na op zondagmorgen het onovertroffen Mies van der Rohe Paviljoen en de botanische tuin op de Montjuïc te hebben bezocht stond een ontmoeting op het programma met de stedenbouwkundige Joan Busquets. De discussie was zeker de moeite waard maar we merkten wel dat na vijf dagen van excursies ons uithoudingsvermogen op de proef gesteld werd, dit met uitzondering van de echte die-hards onder ons. Een pepermuntje was bij die gelegenheid onontbeerlijk om een korte reis naar dromenland in de kiem te smoren. Vervolgens met de nachttrein naar Bilbao kan een ontspannen manier van reizen zijn mits je in staat bent om op die smalle britsen in slaap te vallen. Zodoende kwamen we dus maandag vroeg in de morgen aan in Bilbao. Wat een verschil met Barcelona. Alleen al in omvang is het niet te vergelijken. De stad heeft duidelijk nog de invloed van de industrie, die overigens tot voor kort tot midden in de stad gevestigd was. Die voormalige industriezone midden in de stad langs de rivier is het meest kenmerkend. Maar dat is inmiddels duidelijk verleden tijd, hoewel er nog volop wordt gebouwd zijn er aansprekende projecten gerealiseerd zoals de voetgangersbrug naar een ontwerp van Santiago Calatrava en het Guggenheim Museum van Frank Gehry. Dat laatste was zeker een hoogtepunt, in ons bezoek aan Bilbao. Al was het alleen al om de wisselende indruk die het bij onze 23
excursie-gangers heeft gemaakt. En om die discussie levendig te houden, in bepaald opzicht sluit ik mij aan bij de definitie van “een ingeblikte hondendrol”. Ik had mij er erg veel van voorgesteld en misschien was dat een reden voor enige teleurstelling voor wat betreft het exterieur. Het moet mij van het hart dat vooral door het materiaalgebruik het gebouw wat patserig en misschien een beetje potsierlijk over komt. Op zichzelf is het een prachtig gebouw maar je kunt je afvragen of het voor een stad met (slechts) 350.000 inwoners niet wat te veel van het goede is. Van de andere kant wordt de stad er internationaal wel mee op de kaart gezet. Onze gids, Elena Velasco, verdient een speciale vermelding. Met kennis van zaken en passende (Baskische?) eigenzinnigheid heeft ze bijgedragen aan het welslagen van onze tour door de stad Bilboa, de busrit in de omgeving en de dagtrip naar San Sebastian. Ook de metro in Bilbao is het waard om vermeld te worden. Ongelooflijk hoe men in staat is geweest om in een periode van pakweg 10 jaar een complete metro lijn met een vertakking aan te leggen dwars door of onderdoor het centrum van de stad. Met indrukwekkende stations en entree naar ontwerp van Sir Norman Foster. Even een kanttekening: beton en roestvrij staal geeft een moderne aanblik aan de stations maar de akoestiek wordt er niet beter op.
Diner in Barceloneta
misschien wel het beste voorbeeld. Bilbao en San Sebastian zijn met een stad als Barcelona natuurlijk niet te vergelijken. Al was het alleen al door het verschil in sfeer en beleving tussen Catalonië en Baskenland. Maar toch kom je ook in deze steden een mondiale uitstraling tegen. Bilbao door zijn museum, “The Gehry-thing” en San Sebastian door zijn historie en het rijke verleden. Tenslotte kom ik nog even terug op het bezoek wat voor sommige lezers zeker een reden is om dit artikel te lezen (en daarom bewaard voor het laatst), de “Puente Colgante” of transporter-bridge over de rivier de Bilbao. De historie van de brug en zijn constructie laat ik hier maar achterwege. Nee, de ontmoeting met het meisje van de lift, dat is wat bij sommige gelukkigen onder ons nog steeds diep in het geheugen gegrift staat. Je zou kunnen zeggen dat het uitzicht boven op de brug daardoor nog mooier was en op zijn minst bijzonder. Natuurlijk zijn er na aankomst terug in Nederland direct verwoede pogingen in het werk gesteld om opnieuw met haar in contact te treden. Helaas ik moet u teleurstellen, ondanks medewerking van de plaatselijke organisatie aldaar is deze poging op niets uitgelopen. Waarschijnlijk heeft ons bezoek bij haar, op haar eerste werkdag, te veel indruk gemaakt en ging er achter haar ontwapenende glimlach een verlegen jongedame schuil. Ondanks dat de meeste deelnemers Barcelona al eens eerder bezocht hadden is de organisatie er in geslaagd om bijzondere en nieuwe projecten onder de aandacht te brengen die misschien niet altijd in het oog springen maar onze aandacht meer dan waard waren. Daarbij vermeld dat er behalve tijd voor serieuze aandacht ook het nodig gelachen viel (ik denk nog even aan de picknick voor het Sheraton hotel in Bilbao) rechtvaardigt de conclusie dat deze reis naar Barcelona, Bilbao en San Sebastian meer dan de moeite waard was.
Metro Bilbao, Norman Foster, 1996
Voor mij was het de 1e keer op het vasteland van Spanje dus dat de stad Barcelona een belevenis op zich zou zijn stond vooraf al vast. Je maakt je dan vooraf een voorstelling van een metropool die je gaat bezoeken en in mijn geval hield ik rekening met een ongekende drukte en gejaagdheid van mensen zoals je die enkel in wereldsteden aantreft. In dat opzicht is Barcelona volgens mij toch afwijkend. Natuurlijk, veel mensen op de Ramblas, bij de huizen van Gaudi of bij Sagrada Familia. Maar in de oude stad tref je ook gemoedelijkheid en naar mijn idee een rust die je niet altijd doet vermoeden dat je in een wereldstad bent. Het Placa Real tegen de avond, op zaterdagavond nog wel(!) is daarvan 24
Joris van Kuijk
Meisje bij Puente Colgante (transporterbridge)
25
INEENS Zolang als ik bestuurslid van de Vereniging van Bouwkunst ben, stapelt de papierzooi zich op in mijn kantoor en wordt het steeds moeilijker dingen uit een ver verleden terug te vinden. De troep komt harder binnen dan ik ruimen kan* maar na een tijdje opruimwoede kwam ik het eerste VBT bulletin, sinds ik in de redactie zit, tegen. Wat verbaasde mij, dit bleek exact 10 jaar oud te zijn. INEENS was het mij duidelijk; hier moet ik nu mee stoppen, anders kom ik er nooit meer vanaf. Die tien jaar zijn dus werkelijk voorbij gevlogen, zoals dat gaat als het gezellig is. Al die nummers nog eens doorgebladerd, zo komen de herinneringen weer boven. Daarna pas het besef dat het toch een hele tijd is geweest. Bijna alle excursies zijn geslaagd, elk op z’n eigen manier. Dat is ook het leuke, dat ze telkens door andere mensen georganiseerd worden, met ieders eigen insteek. Veel werk zit erin maar het is wel de moeite waard geweest. Mooi moment dus om te stoppen, het bestuur is ook net versterkt dus daar hoef ik het ook niet voor te laten. Na al deze mijmeringen snappen jullie wel dat m’n kantoor weer niet opgeruimd is maar de volgende VBT vergadering ga ik dat doen, dan heb ik daar weer tijd voor. Ik geniet er nu al van. Waar ik me wel al op verheug, is met minder voorkennis met de excursies meegaan en me dus weer meer kan laten verrassen, hoe was dat ook al weer. Met het huidige bestuur is dat in ieder geval nog een tijd veilig gesteld, toch zou het ook prettig zijn als ook mensen uit een jongere generatie zich geroepen zouden voelen om een inbreng te leveren, denk ik. Arie, Eugène, Ivo en Robin (i.a.v.) zitten ook al een hele tijd, en ik probeer natuurlijk mijn record vast te houden. Of ben ik ze nu juist aan het uitdagen? Wat we telkens geprobeerd hebben is vernieuwing of uitbreiding van activiteiten van de Vereniging te bewerkstelligen. Er is wel veel veranderd en verbeterd maar de grootste wens was telkens meer communicatie of discussie tussen de leden en het bestuur te krijgen. Tot op heden gebeurt dat nog steeds met de excursies als podium. Daaromheen zijn meer lezingen gekomen en de informatie wordt ook beter beschikbaar gemaakt (o.a. website). Via de website komen reacties en ons netwerk is uitgebreid. We zijn een volwassen Vereniging geworden en niet alleen in jaren. Ook de KvK is er aan te pas gekomen en een notaris.
26
Er is in Nederland natuurlijk ook een overkill aan activiteiten op architectuur- en stedebouwgebied, zodat je elke dag wel ergens terecht kunt voor gelijksoortige activiteiten. De tijd is schaars voor iedereen, en zeker vrije tijd. Dit alles overwegend, kijkend naar de opkomst bij de excursies, is het echt de moeite waard geweest en ik weet dat het enthousiasme nog steeds hoog is bij het bestuur. Neil Young zingt: ‘Keep on rockin in the free world’ en ‘It’s better to burn out, then to fade away’. Probeer de ‘burn out’ altijd net voor te blijven en blijf gaan: ‘Like a Hurricane’. Tot ziens, Leo van Beek. * (naar Bløf , “het regent harder dan ik drinken kan”)
IK HEET JAN Het is weer zo ver, na het jarenlange bestuurslidmaatschap van Leo van Beek en de vaak overdosis aan werkzaamheden voor Ivo Bastiaansen werd het tijd voor frisse gezichten binnen het bestuur van de VBT. Wel er zijn er maar liefst twee: Johan van de Ven, maar dat hebben jullie al gelezen of gaan het nog lezen, en mijn persoontje. Om maar meteen met de deur in huis te vallen: ik heet Jan Brouwers en vier deze maand een jubileum; in september 1996 afgestudeerd aan de Academie van Bouwkunst in Tilburg en dus 10 jaar architect deze maand. Op zo’n moment lid worden van het bestuur van VBT lijkt mij wel …….. “een goed begin?” Minder is dat juist nu, op 25 september 2006, mijn inspirator, leermeester en éérste werkgever architect Hub Prins uit Kaatsheuvel is overleden. Ik heb aan hem veel te danken. Onze gezamenlijke liefde voor het werk van Frank Lloyd Wright is één van die connecties. Eigenlijk overwoog ik al langer om me - na 10 jaar lidmaatschap - ook maar eens aan te melden als bestuurslid. Inmiddels heb ik twee andere bestuursfuncties opgegeven dus nu hopelijk ruim tijd voor het bestuur van de VBT. Even wat feiten lijkt me op z’n plaats; daar gaan we: wonen? in Dordrecht, getrouwd? ja met Willemien, kinderen? nee, hobby’s? ja werk, fotografie en verder …. dat hoor je nog wel. Tijdens en na mijn studie werkte ik bij het grootste architectenbureau van Nederland en werkte daar aan miljoenen projecten. Op zich zijn dat zeer interessante projecten met erg veel diepgang maar na zo’n jaar of tien miste ik de breedte van het vak. Ik heb toen mijn eigen bureau, dat ik in 1995 was gestart, weer “opgepakt”. Uiteindelijk is het iets anders geworden als een doorsnee architectenbureau. Het is meer een ontwerpbureau waarbinnen ik heb al mijn hobby’s uitoefen. Ontwerpen, uitwerken en begeleiden van ideeën, foto’s, lichtadviezen, alle soort van begeleiding in bouwprocessen en zelfs realisatie van mijn ontwerpen. 27
De reden voor mij om in het bestuur van de VBT zitting te nemen is “omdat Ivo mij gevraagd heeft”, nee dat is het natuurlijk niet. Gedurende de jaren dat ik lid ben heb ik al aan vele excursies deel genomen, met veel plezier en overgave. Tijdens mijn studie gingen we ook veel op excursie, ook dat regelde Ivo altijd al. (Het is overigens opvallend dat veel lieden van onze jaargang in het bestuur zitten of hebben gezeten). Die excursies waren vooral interessant omdat we die altijd redelijk goed trachten voor te bereiden. Dat waren de momenten dat je veel leerde over gebouwen, de omgeving en verdere achtergronden. Ik weet niet hoe het bij jullie is, maar ik ben van mening dat met je neus in de architectuurbladen zitten niet echt iets toevoegt en je zeker niets over het gebouw vertelt. Vooral reizen naar het liefst onbekende oorden met veel onbekende gebouwen, oud en nieuw, ja, af en toe een “blikken drol” hoort er bij en is ook zeker zo leerzaam. Dat is onder andere één van de redenen voor mijn aanmelding. De andere is dat je op deze manier contact houdt met vakgenoten. Ik heb nu ruim 10 jaar een eigen bureau, sinds 2001 fulltime, en miste het contact met anderen in de discussie over architectuur. Intussen heb ik, ook om die reden, een Mastersopleiding gedaan in Interieur Architectuur met als specialisatie Retail en Communications, een héél andere aanpak van ontwerpproblemen. Ik heb daar erg veel geleerd. Het missen van vakbroeder overleg!!! Dus waarom niet meer betrokken raken bij de vereniging. Ik ben iemand die zijn mening over de gebouwde omgeving graag direct uit. Dat kan dan wel eens verkeerd vallen, maar dat geeft weer nieuwe impulsen voor discussie. Want discussie dient er te blijven om steeds weer op zoek te blijven naar nieuwe argumenten en visies. Ik hoop veel plezier te beleven aan de tijd in het bestuur, en ….. ben onder andere begonnen met de voorbereidingen van een grotere excursie voor de VBT leden naar een ver oord, planning 2009? Groeten en tot ziens, Jan Brouwers.
Jan Brouwers
28
IN STAPJES Stapje voor stapje voor stapje In kleine stapjes gebeurde het. Wat begon met een beetje helpen aan de voorbereidingen van een excursiereader is stapsgewijs steeds meer geworden…… Afijn, een goede lezer heeft maar een half woord nodig. Ik heb het toetreden tot het bestuur van de VBT lang voor me uit geschoven. Ik was er eigenlijk niet zo voor te porren. Bang dat het te veel verplichtingen met zich mee zou brengen. Toen ik op verzoek de bestuursvergaderingen van de VBT ging bijwonen veranderde dat. Het gevoel met de Vereniging werd veel sterker. Uiteindelijk was de feitelijke toetreding tot het bestuur dan ook een logische stap. Mijn naam is Johan van de Ven. Ik ben 45 jaar en heb een gezin met twee kinderen. Ik ben in 2000 afgestudeerd aan de AAS en ben dus in architecten-ervaringsjaren nog vrij jong. Zoals verschillende van jullie wellicht weten, heb ik sinds 2002 een eigen architectenbureau aan de Piushaven in Tilburg: Deven Architectuurstudio. We zijn daar samen met mijn collega Stephan Haans gevestigd in een prachtig stukje Tilburgse textielhistorie. Ondanks het drukke bestaan van een eigen bedrijf hoop ik mij voor de Vereniging goed in te kunnen zetten. Mijn doelstelling hierbij is niet het overnemen van de ‘zware taken’ van Ivo en Robin, maar van dienst te zijn in de verdere organisatie van de interessante excursies waar onze vereniging om bekend is. Want zoals jullie van ‘ons’ mogen verwachten staat er weer een interessant en divers excursiejaar voor de deur. Maak er gebruik van! En vergeet niet ook ‘ons’ eens te helpen, ondank jullie eigen drukke agenda’s…. Groet, Johan van de Ven
Johan van de Ven
29
3. CONCEPT
INDUSTRIEEL Stella-Artois site te Leuven Wim Cordeel 1. SITUERING VAN HET PROJECT bestaande stedenbouwkundIge situatie De site is gelegen aan de vaartkom, een oude industriële site op de rand van de binnenstad, op loopafstand van de ring en de stadskern. Het station is te voet te bereiken en de vaartkom zelf wordt een nieuw subcentrum van Leuven. Het nieuwe centrum is goed te bereiken met bus en wagen en wordt ook verbonden met het oude centrum door de Dijle die terug een belangrijke rol in de stad zal vervullen (Dijle open maken en een groene berm voorzien voor zacht verkeer). De site beslaat bijna een volledig bouwblok. Een bouwblok dat een industrieel verleden heeft en daardoor sterk van volume verschilt van de bouwblokken richting stadskern. Een bouwblok gelegen op de rand van de stad waardoor het mede door zijn omvang en samen gezien met de naastliggende percelen een visuele stadsrand maakt.
De site maakt deel uit van een groter geheel (industriële site). De overgang naar een meer stedelijke bouwvorm gebeurt nog net op de rand van het terrein. Gezien vanuit het bouwblok hebben de randen dus erg verschillende aspecten. Deze aspecten blijven behouden doch op een andere manier ingevuld. Wat vroeger een afgesloten deel van de stad was, door massieve wanden en een 2 meter hoge natuursteen plint, wordt nu een open geheel en een uitnodiging aan de voorbijganger om het gebied te betreden. Zo wordt de natuursteen plint vervangen door een open plint 2 bouwlagen hoog. Waar de wanden vroeger een massief geheel vormden naar de omgeving toe wordt dit behouden maar van binnenuit zal de omgeving nu wel een deel uitmaken van het geheel. De overgang naar de meer stedelijke bebouwing gebeurt niet meer door “huizen”( deze zijn al aan de overkant van de straat aanwezig) maar door een parkzone die naadloos aansluit aan omliggende groenzones en die deel uitmaakt van de groene berm langs de Dijle. De studentenhuisvesting, die kan gezien worden als een kleine campus op het terrein, verwijst ook naar de historische context rond de bestaande campussen. Deze hebben zich voornamelijk ontwikkeld op binnenterreinen en zijn bereikbaar via poortgebouwen. De site heeft een duidelijk historisch karakter wat in herinnering zal blijven bestaan door het behouden van enkele specifieke elementen. De inkompartij uit de jaren ‘30 wordt opnieuw de inkom van de site. Het behouden van twee significante zuilen en het van hieruit opbouwen van een maatvoering maken dat de herinnering belangrijk wordt en opgenomen is in het nieuwe.
2. DOEL De site omvat een grote oppervlakte op een prachtige plek in de stad. Verschillende functies dringen zich op (door de stadsplanning en door de unieke locatie). De Vaartkom, waar rond het nieuwe centrum wordt opgebouwd, zal in de toekomst dienst doen als jachthaven. De eerste lagen van het nieuwe centrum zijn voorzien voor horeca, detailhandel en andere vrij toegankelijke invullingen. Het project omvat boven de laag horeca en detailhandel, een deel woningen (lofts), een deel bureelruimtes, studentenhuisvesting en een park. Het project behoudt de visuele en morfologische aspecten tov zijn omgeving en laat de nieuwe visie van de stad open bloeien in het binnengebied. De gebouwen worden flexibel opgevat om eventuele functieveranderingen in de toekomst mogelijk te maken.
Een rationeel systeem van dragende gevels en, vrije overspanning van 10 tot 14 meter en een vrije hoogte van 3 meter kan verschillende functies herbergen. Momenteel studentenkamers maar in de toekomst ook appartementen of kantoren. De structuur wordt ingevuld met lichte wanden. Aan de Vaartkom bestaat de gevel uit een open sokkel (zuilengalerij) met daarboven een lamellengevel die het zicht slechts van binnen naar buiten toelaat. In de Vaartstraat wordt de straat gemaakt door een afscherming van het park met betonpalen volgens het raster en een glazen wand. De gevels in de Sluisstraat en op het binnenplein volgen een strakke verdeling, afgeleid uit de repetitie van de studentenkamers. De site is te betreden via verschillende toegangen. Twee in de Vaartstraat en een in de Sluisstraat die de geplande route langs de Dijle maken; één aan de Vaartkom welke een herstellen is van de oude inkom, één in de Sluisstraat welke refereert naar de poortgebouwen bij de Leuvense campussen.
30
31
INTERPRETATIE Caravaggio MMX, Leon de Ruiter Mijn afstudeerplan kent drie grondslagen, drie fascinaties, die ik in mijn afstuderen samenbreng. Ten eerste mijn fascinatie voor contrasten, contrasten tussen het oude en het nieuwe, tussen de traditie en de vernieuwing. Niet zozeer om daarmee te polariseren en stelling te nemen maar juist om nuance, aansluiting en samenhang te garanderen.
De verblijven worden per type gegroepeerd. De verbindingen tussen de verblijven worden ingevuld met verschillende functies(zithoek, keuken). De verticale en horizontale circulatie verbinden elkaar op een manier dat er een (brand-) veilig systeem ontstaat. De studentenkamers beschikken over een lavabo, een gezamenlijke keuken en sanitaire unit (toiletten en douches), de transitkamers beschikken elk over een lavabo, douche, een gezamenlijke keuken, de studio’s beschikken elk over een kleine keuken en sanitair. Op de begane grond bevindt zich de fietsenberging, de inrit naar de ondergrondse parking, een restaurant, conciërge woning en berging. Op de begane grond aan de Vaartkom bevindt zich een expo-hal, secretariaat/ balie en detailhandel. Daarboven kantoren en lofts. De toren is opgevat als een polyvalente ruimte (studeren, vergaderen, …). Cordeel Wim afstuderen 2005/2006 Begeleiding Martien Jansen (Academie) Mentor Jan Verrelst (AWG architecten)
Bovenstaande thematiek komt overigens nergens scherper naar voren als in mijn tweede fascinatie: de eeuwige stad Rome. Er zijn weinig of geen hedendaagse, vernieuwende gebouwen te vinden in het historiserende Rome. Achter de bestaande façaden vernieuwt en verjongt de stad zich natuurlijk net als elke andere, maar dat lijkt veeleer op het tegengaan van slijtage van de tijd dan op het uitdrukken van die tijd. Juist dat laatste is zo fascinerend en ergens ook onontkoombaar als je ervan uitgaat dat het hedendaagse geen bedreiging, maar een aanvulling op het bestaande is. Deze aanvulling op het bestaande, de traditie, is een middel tot (her-) interpretatie van dat historische Rome, maar het is natuurlijk net zo goed ook een middel om hedendaagse denkbeelden op hun waarde te kunnen schatten. Tot slot nog mijn derde fascinatie die gevormd wordt door een persoon. Vanaf het eerste bezoek aan Rome werd ik gegrepen door de schilderijen van de Italiaanse schilder Caravaggio. Deze fascinatie is, naarmate ik meer over zijn leven en werk te weten kwam, alleen nog maar toegenomen. De traditie versus de vernieuwing, het oude versus het nieuwe, blijkt zowel in zijn persoon als in zijn werk het centrale thema te zijn en overlapt daarmee al het bovenstaande. AFSTUDEEROPGAVE Er zijn 23 schilderijen van Caravaggio openbaar te bewonderen in Rome en daarvoor moet je 11 verschillende gebouwen betreden (kerken, musea, galeries). Er is een route uitgezet, die loopt van oost naar west, om alle 11 gebouwen binnen één wandeling te bekijken. Er is tijdens het volgen van de route, op de diverse locaties, genoeg informatie te vinden over de geschilderde taferelen. Wil je echter iets meer over de persoon of het leven van Caravaggio te weten komen, dan blijkt er op de route weinig of geen informatie te verkrijgen. In 2010 zal het 400 jaar geleden zijn dat Caravaggio stierf. Ik wil, naar aanleiding van dit 400ste sterfjaar, de bestaande route, uitbreiden met een 12e gebouw. Een plek waar men alles wat men wil weten over Caravaggio en zijn volgelingen te weten kan komen.
32
33
op deze plek gaan mijn gebouw en de tempels een relatie aan, de één wordt decor van het ander. Een decor dat enerzijds herinnert aan het Romeinse Keizerrijk, anderzijds aan Caravaggio, één van de belangrijkste schilders uit de geschiedenis. Met deze gedachte ben ik weer terug bij het complementair werken van twee uitersten (traditie en vernieuwing) en het wederkerig zijn hiervan, het oude leeft voort in het nieuwe en daarmee leeft het nieuwe ook in het oude. Het gebouw moet niet als start- of eindpunt van de route gezien worden. Het is onderdeel van de route, een toevoeging. Daarnaast moet het gebouw een monument voor Caravaggio zijn of als een eerbetoon aan hem gaan dienen. Het gebouw moet duidelijk - maar niet te direct - refereren aan de schilderijen, het leven en de persoon van Caravaggio. De indrukken en specifieke kenmerken van de schilderijen en het leven van de Italiaanse schilder, zoals hiervoor beschreven, krijgen subtiele verwijzingen in het gebouw. Op zo’n manier dat het gebouw impliciet iets verteld over, of toevoegt aan, je kennis over Caravaggio. SITUATIE Het gebouw gaat een directe relatie aan met de restanten van de vier tempels aan de Area Sacra dell’Argentina. Door de diepte van de plek lijken veel mensen aan de tempels voorbij te gaan. De tempels vertegenwoordigen in mijn ogen de herinnering aan de Romeinse hoogtijdagen van rond het begin van onze jaartelling. Die herinnering zit hier weggestopt, lijkt wellicht vergeten te geraken. Theatraal realisme is één van de belangrijkste thema’s in het werk van Caravaggio. Door toevoeging van dit gebouw
VORM/MASSA Uit de stedenbouwkundige studie zijn een aantal ontwerpuitgangspunten voort gekomen, met name als het gaat om de footprint van het gebouw. Het gebouw moet los komen te staan van de omliggende bebouwing en de plint moet vrij zicht houden op deze bebouwing. Dit om de openheid/transparantie van de plek te waarborgen. Het gebouw moet daarentegen opgenomen worden in de Area Sacra dell’Argentina, het moet er een onderdeel van worden. Het gebouw moet de plek omhelzen, in 1 oogopslag moeten de tempels en het gebouw samen komen. Als massa is uitgegaan van een rechthoekige basis, een eenvoudige vorm. De keuze voor deze vorm komt voort uit de gedachte dat een eenvoudige, statische buitenkant de overgang is vanuit de stad, de traditie, naar de dynamiek die zich in het gebouw afspeelt. Er ontstaat zo een contrast tussen het exterieur (de gevel) en het interieur (de binnenruimtes). De rechthoek is in zijn eenvoud vervormd om de gewenste zichtlijnen en bewegingen te creëren. Het gebouw loopt in hoogte op van oost naar west, zodanig dat het zicht vanuit het oosten, vanaf de Il Gesu kerk, een extra gevel (het dak) oplevert. Zoals eerder vermeld moet het niveau van de huidige plint van de omgeving zo transparant mogelijk blijven. Er wordt een snede uit het volume gehaald, zodanig dat het bestaande maaiveld omkrult in de nieuwe vloer van het gebouw, waardoor er een sculpturale openbare ruimte onder het gebouw ontstaat en het gebouw in een vloeiende beweging de Area Sacra ‘omarmt’. DE GEVEL De basis voor het gebouw is een strakke, gladde doos. Statisch als gegeven, sculpturaal als stedelijke massa en dynamisch als de inhoud en het programma van het gebouw. De schil dient hierbij als overgang tussen en geeft uitdrukking aan de stad (de traditie) en het nieuwe gebouw (het hier en nu).
34
35
De dynamiek van de route door Rome om de schilderijen te bekijken wordt doorgezet in het gebouw en zijn directe omgeving, de historische opgravingen. Enkele vloervelden worden geaccentueerd, zodanig dat er een vloeiend continu lint rondom het gebouw ontstaat die het gebouw als het ware omwikkeld. In deze verstrengeling tussen gebouw, plek en stad spannen de vloervelden zich op en herbergen zij de verschillende functies van het gebouw, zonder dat deze voor de buitenwereld direct opvallen.De opvulling tussen deze lint geaccentueerde vloeren is transparant waardoor het gebouw voor wat betreft haar diverse gebouwdelen in eerste instantie een directe relatie met haar omgeving aangaat. Voor deze transparante schil komt echter een spel van verticaal geplaatste lamellen. Deze filteren de relatie van binnen naar buiten en visa versa, geven variatie, extra gelaagdheid en een schijnbare willekeur waardoor het gevelbeeld nooit zal vervelen. Daarnaast zijn de lamellen natuurlijk tevens een verwijzing naar één van de meest kenmerkende elementen uit de schilderijen van Caravaggio: het doek. Het doek dat kan verhullen en onthullen net zoals de huid van een gebouw dat in de architectuur ook kan. Door de lamellen in dikte te laten variëren wordt het idee van een doek omgezet in een driedimensionaal in doeken gedrapeerd gebouw, waarbij de geënsceneerde plooiingen naar voren komen en dan weer terugvallen in hun eigen spel van licht en schaduw. De plooiingen van het doek worden zelfs in de gesloten gevelvlakken doorgezet waardoor het doek geen begin of eind meer lijkt te hebben. Deze abstractie levert een modern begrip van oneindigheid maar maakt even zozeer van elke plooi en van elke verdikking of verdunning een unieke uitzondering, waardoor elk particulier moment juist ook op zichzelf begrepen kan worden. Afstuderen 2005/2006: Leon de Ruiter Afstudeerbegeleider: Martien Jansen Mentor: Jeroen van Schooten Gecommitteerde: Jan Pesman
INFRASTRUCTUUR VBT excursie HSL zuid, 30 juni 2006 Om half 9 ’s ochtends verzamelt zich een groepje mensen op een volstrekt onbereikbare plaats tussen de twee spoorbruggen nabij Moerdijk. Op een steenworp afstand passeert hier ook de A16 het Hollandsch Diep. De plek is volstrekt onbereikbaar terwijl hier toch tienduizenden mensen per dag passeren! Dit is een gevolg van de bundeling van infrastructuur zoals die in de Nederlandse planning doctrine een decennium geleden voor het eerst opgeldt deed. Nieuwe infrastructuur zou zoveel mogelijk naast bestaande gelegd moeten worden om de doorsnijding van het landschap zoveel mogelijk te beperken. Wat dat betekent is op het traject tussen het Hollandsch Diep en de Belgische Grens aan den lijve te ondervinden; een brede zone met zowel een zesbaans autosnelweg, een dubbele spoorlijn en een speciale spoorbaan voor hoge snelheden inclusief alle bijbehorende voorzieningen zoals geluidschermen, fly-overs, klaverblad aansluitpunten, etc. Hier passeren duizenden voertuigen per dag langs één lijn, die tegenwoordig ook wel corridor genoemd wordt. Theoretisch is de bereikbaarheid van de naastliggende plekken optimaal, feitelijk tref je een onbereikbare leegte aan, die meer weg heeft van een natuurgebied dan van een hoog dynamiek. In wezen is het contrast nergens zo groot als op dit soort plekken; de drukte en hectiek van de snelweg, waarbij de langs gelegen plekken en gebouwen zijn gegrift in de mental map van heel passerend Nederland terwijl stoppen om een foto te maken onmogelijk is.
Ook in dwarsrichting, of via kleinere wegen, is de plek naast de infrastructuur vaak nauwelijks te bereiken. Zo moesten we via de A59 afslag Wagenberg helemaal door Lage Zwaluwe en vervolgens via een smal dijkweggetje om de plek tussen de twee bruggen te bereiken. Dat dit vrij lastig was bleek toen iedereen het afgesproken tijdstip niet helemaal haalde. Hoe type je dit in in je TomTom? In deze relatieve stilte (iedere vijf minuten passeert een trein over de Moerdijk brug) kregen we uitleg van Fred Beijerling, voorlichter bij Rijkswaterstaat, over het HSL tracé, die ons bovendien de gehele dag zou vergezellen. Nog even was er de hoop dat we via de onderhoudswegen, die Rijkswa36
37
Moerdijkbruggen over het Hollandsch diep
Antwerpen Centraal in aanbouw
terstaat parallel aan het HSL tracé heeft aangelegd de baan konden bezichtigen. Er is dus wel degelijk een langzame infrastructuur aanwezig. Deze onderhoudswegen bleken echter toch gesloten en dan is er geen ander alternatief dan gedeeltelijk via de snelweg met 120 km/u het HSL tracé bekijken!
slappe bodem alhier.
Hoe zwaar die bundel infrastructuur is geworden blijkt bij Prinsenbeek. Omdat daar zowel de HSL is aangelegd als de A16 werd verlegd en verbreed dreigen er altijd vele dwarsverbindingen te verdwijnen, die toch hoogst noodzakelijk zijn voor allerlei relaties aan beide zijden van de bundel. Breda heeft, onder leiding van Arno van den Hurk, die het gehele proces aan ons heeft toegelicht in een Prinsenbeeks café, gestreden voor goede dwarsrelaties en dat is meer dan hier en daar een hoofdontsluitingsweg met ellenlange viaducten laten oversteken! Breda, of liever Prinsenbeek, krijgt twee zogenaamde stadsducten, die samen een park vormen boven de infrabundel. Stel daar niet een hoogwaardig dynamisch park voor als het Valkenberg, het wordt meer een leuk plantsoen, waarmee ik het ontwerp zeker niet wil diskwalificeren. Integendeel, alle lof voor hen die in staat zijn op relatief of schijnbaar onbetekenende plekken toch te strijden voor het behoud van een relatie over en weer op het niveau van een fietspad naar een semi agrarisch stukje buitengebied. Juist dit soort verbindingen van oudsher bepalen op lange termijn de kwaliteit van de ruimtelijke ordening en de beleving van een verstedelijk landschap anders dan via snelwegen. Een dergelijke stellingname is echter nog geen gemeengoed in planningsland, waar iedere euro toch diverse malen wordt gewogen, voordat tie wordt uitgegeven. Des te opmerkelijker is het dat Breda die strijd heeft gewonnen en twee stadsducten heeft gekregen, zodat je straks bijna zonder het te merken, de A16 en HSL kunt oversteken en rustig via de oude linten van Prinsenbeek naar Breda kunt fietsen! Hoe anders is dat in België? Het deel van het HSL tracé in België, inclusief het verbouwen van het Antwerpens hoofdstation van kopstation naar doorgangsstation kostte maar een tiende (!) van het Nederlandse traject (800 miljoen tegenover 8 miljard). Welnu Nederland betaalt bij aan het Belgische deel, omdat het traject over Belgische grondgebied langer is geworden dan de Belgische voorkeursvariant; HSL koppelen met de bestaande spoorlijn via Roosendaal. Nederland legt voorts een tunnel aan onder het Groene Hart, een brug over het Hollandsch Diep en verlegt in het zelfde project ook een flink stuk A16 inclusief een nieuw knooppunt met de A58 (naar Etten Leur). Daarnaast moet Nederland vrijwel het gehele tracé onderheien vanwege de 38
Echt vat op die kostenverschillen krijgen we niet. De Belgische voorlichter, Stan Wagemans, houdt het op de aanbestedingsprocedures (built and construct) in Nederland die veel meer prijsopdrijvend zouden werken als het Belgische systeem waarbij de gehele constructie en techniek van overheidswege wordt uitgerekend en aannemers een soort van elementenbegroting inleveren. Bovendien heeft onze Belgische voorlichter de bouwfraude kwestie in Nederland nog vers in het geheugen. In ieder geval is de Belgische aanpak geheel anders. Stadsducten en tunnels onder weilanden komen in België niet voor. De bestaande viaducten over de A16 zijn eenvoudigweg verlengd en zelfs bij snelwegafslagen gaat de afslag eerst met veel vertoon van beton omhoog over de HSL lijn om dan aan te sluiten op de viaducten in de dwarswegen. Toch kent ook België één bijzondere constructie gemaakt vanuit hinder overwegingen, langs het Brasschaatse Bos, waar veel rijke Belgen wonen, is om bomen te sparen, naar men zegt, de treinbaan van een betonnen omhulling voorzien. Alles ademt in België echter puur een ingenieursaanpak. Zelfs het centraal station, dat toch zeker een staaltje ingenieurskunst ten beste geeft, krijgt geen high tech uitstraling. Daardoor zijn de Belgen wellicht toch nuchterder dan de Nederlanders. Ivo Bastiaansen
Belgische methode; veel beton
Antwerpen Centraal in aanbouw
39
IN MEMORIAM
Beste familie en vrienden, Wij ontvingen uw bericht van het overlijden van Frans. We hebben direct onze leden per e-mail geïnformeerd. Voor zover we leden niet per e-mail kunnen/konden bereiken zal een kopie van het bericht in ons komende bulletin (september) worden opgenomen. Namens alle leden willen we hierbij onze condoleance overbrengen. Frans is jarenlang een trouw lid van onze Vereniging geweest en nam met enige regelmaat deel aan excursies en andere activiteiten. Daarnaast kenden velen van ons hem persoonlijk. Zijn overlijden betekent voor ons een groot verlies. We wensen vooral u als naasten veel sterkte toe in de komende moeilijke tijd. 40